Krone BA Titan R /50-6/54 GL Handleiding

Type
Handleiding
Opraapsnijwagen
Titan 6/50 GL
Titan 6/54 GL
Titan R/54 GL (vanaf mach. nr. 599 090)
Gebruikershandboek
150 000 034 00 NL
EG-Conformiteitsverklaring
overeenkomstig Richtlijn 98/37/EG
Heinrich-Krone-Str. 10, D-48480 Spelle
Zeer geachte klant,
U heeft nu een gebruikers-handleiding ontvangen voor het door u
gekochte KRONE produkt.
Deze handleiding bevat belangrijke informatie voor het correcte
gebruik en veilige bediening van het werktuig.
Mocht deze handleiding om welke reden dan ook geheel of
gedeeltelijk onbruikbaar geworden zijn, dan kunt u een ander
exemplaar verkrijgen onder vermelding van het op het voorblad
aangegeven nummer.
Wij
verklaren enig in verantwoording, dat het produkt
waarop deze verklaring betreking heeft, beantwoordt aan de van toepassing zijnde fundamentele
veiligheids- en gezondheidseisen van de Richtlijn 98/37/EG:
Opraapsnijwagen
Typen:
Titan 6/50 GL; Titan 6/54 GL; Titan R/54 GL
Maschinenfabrik Bernard Krone GmbH
Spelle, den 02.05.2005
(Dr.-Ing. Josef Horstmann, Geschäftsleitung)
(ppa. Dr.-Ing. Klaus Martensen, Leiter der Konstruktion und Entwicklung)
Voorwoord
Zeer geachte klant !
Met het kopen van de opraapwagen uit de serie Titan,
heeft u zich een kwaliteitsprodukt van KRONE
aangeschaft.
Wij danken U voor het vertrouwen, dat U getoond heeft
door te kiezen voor dit produkt van KRONE.
Om optimaal van deze opraapwagen gebruik te kunnen
maken, moet u deze handleiding zorgvuldig
bestuderen, voordat u ermee gaat werken.
De inhoud van deze handleiding is zodanig
opgebouwd, dat u steeds die informatie aangeboden
krijgt over activiteiten, die betrekking hebben op de
logische volgorde in het werkproces. Ze bevat
uitvoerige aanwijzingn en informatie over onderhoud,
het veilige gebruik van het werktuig, veilige
werkmethoden, bijzondere veiligheidsmaatregelen en
de mogelijke bijzondere uitvoeringen. Het nauwgezet
opvolgen van deze aanwijzingen en informaties is
noodzakelijk, belangrijk en handig voor de veiligheid,
betrouwbaarheid en waardevastheid van de
opraapwagen.
Let op, belangrijk:
Leg deze handleiding altijd onder handbereik van de
gebruiker, zo mogelijk netjes opgeborgen in de
bijgeleverde koker. De handleiding is een wezenlijk
onderdeel van het werktuig.
Werk uitsluitend met en aan het werktuig na instructie
van uw leverancier, en volg de handleiding nauwgezet
op.
Volg absoluut alle veiligheidsvoorschriften op !
Let ook op de betreffende vooschriften ter voorkoming
van ongevallen alsmede de normaal geldende
algemene en wettelijke veiligheidsvoorschriften,
beroepsbetrokken en verkeers-, en technische-
voorschriften en regels.
Alle informaties, afbeeldingen en technische
gegevens in deze handleiding komen overeen met de
meest recent mogelijke gegevens op het moment van
publikatie.
Wijzigingen blijven voorbehouden, zonder
kennisgeving of verklaring. Mocht deze handleiding
geheel of gedeeltelijk onbruikbaar geworden zijn, dan
kunt U met opgave van het op de omslag getoonde
nummer een vervangend exemplaar voor uw werktuig
bestellen.
Wij wensen u veel succes met uw KRONE werktuig.
Maschinenfabrik Bernard Krone GmbH
Spelle
Voorwoord
1
Inhoudsopgave
InhoudsopgaveI
1 Algemeen............................................................................................I -1
1.1 Doelmatig gebruik ....................................................................................................I -1
1.2 Produktgegevens .....................................................................................................I -1
1.2.1 Algemeen .................................................................................................................I -1
1.2.2 Adres van de fabrikant..............................................................................................I -1
1.2.3 Conformiteit ..............................................................................................................I -1
1.2.4 Kenmerken ...............................................................................................................I -1
1.2.5 Gegevens voor vragen en bestellingen ....................................................................I -1
1.2.6 Aansluitingen ...........................................................................................................I -2
1.2.7 Doelmatig gebruik ....................................................................................................I -2
1.2.8 Algemene technische gegevens ..............................................................................I -2
1.2.9 Technische gegevens ..............................................................................................I -3
2 Veiligheid ...........................................................................................II -1
2.1 Herkenning van aanwijzingen in de handleiding ....................................................II -1
2.2 Bevoegdheid van personeel en hun scholing .........................................................II -1
2.3 Gevaren bij niet opvolging van de veiligheidsaanwijzingen....................................II -1
2.4 Veiligheidsbewust werken.....................................................................................II -1
2.5 Voorschriften voor veiligheid, en ter voorkoming van ongevallen............................II -2
2.6 Aangekoppelde werktuigen.....................................................................................II -3
2.7 Aftakasaandrijving...................................................................................................II -3
2.8 Hydraulieksysteem..................................................................................................II -3
2.9 Banden....................................................................................................................II -4
2.10 Onderhoud ..............................................................................................................II -4
2.11 Eigenmachtige veranderingen en onderdelenvoorziening......................................II -4
2.13 Veiligheidsinstructies op het werktuig .....................................................................II -4
2.14 Plaatsen van de veiligheidsstickers op de wagen...................................................II -6
2.15 Plaatsen van de algemene waarschuwingsstickers op de wagen ........................II -10
3 Het gebruik ....................................................................................... III -1
3.1 Eerste gebruik ........................................................................................................III -1
3.2 Speciale veiligheidsinstructies ..............................................................................III -1
3.3 Aankoppelen ..........................................................................................................III -2
3.4 Aansluitingen .........................................................................................................III -4
3.5 Pick up ...................................................................................................................III -7
3.6 Neerhouderwals.....................................................................................................III -8
3.7 Snijinrichting ..........................................................................................................III -8
3.8 Transport over de weg .......................................................................................III -12
3.9 Gebruik van de nalopende stuuras (optie)............................................................III -12
3.10 Het gebruik ...........................................................................................................III -13
3.11 Wegzetten ............................................................................................................III -16
2
Inhoudsopgave
4 Bedieningseenheid Komfort ......................................................... IV -1
4.1 Algemene beschrijving.......................................................................................... IV -1
4.2 Montage ................................................................................................................ IV -2
4.3 Bedieningseenheid ............................................................................................... IV -4
4.4 Gereed voor gebruik.............................................................................................. IV -5
4.5 Handmatige modus ............................................................................................... IV -6
4.5.1 Basisscherm oprapen............................................................................................ IV -6
4.5.2 Basisscherm lossen .............................................................................................. IV -9
4.6 Drukknoppen op de machine .............................................................................. IV -12
4.7 Menuniveau......................................................................................................... IV -13
4.7.1 Menuniveau oproepen ........................................................................................ IV -13
4.7.2 Hoofdmenu 1 "Instellingen"................................................................................. IV -14
4.7.3 Menu 1 – 1 "Opraapautomaat" (optioneel) .......................................................... IV -15
4.7.4 Menu 1 – 2 "Silagemiddel" (optioneel) ................................................................ IV -16
4.7.5 Menu 1 – 3 "Asvering" (optioneel) ....................................................................... IV -17
4.7.6 Menu 1 – 4 "Contrast".......................................................................................... IV -19
4.7.7 Menu 1-5 „Snelheid bodemketting“ ..................................................................... IV -20
4.7.8 Hoofdmenu 2 "Teller" .......................................................................................... IV -21
4.7.9 Menu 2 – 1 "Klantenteller"................................................................................... IV -21
4.7.10 Menu 2 – 2 "Totaalteller" ..................................................................................... IV -23
4.7.11 Hoofdmenu 4 "Service" ....................................................................................... IV -24
4.7.12 Menu 4 – 2 "Handmatige sensortest" .................................................................. IV -24
4.7.13 Menu 4 – 4 "Handmatige actortest" ..................................................................... IV -27
4.7.14 Menu 4 – 5 "Sensor-/actortest asvering".............................................................. IV -30
4.7.15 Hoofdmenu 5 "Info" ............................................................................................. IV -31
4.7.16 Hoofdmenu 6 "Monteur" ...................................................................................... IV -32
4.8 Alarmmelding ...................................................................................................... IV -33
4.9 Alarmmeldingen .................................................................................................. IV -34
4.9.1 Algemene alarmen .............................................................................................. IV -34
4.9.2 Logische alarmmeldingen ................................................................................... IV -35
4.9.3 Fysische alarmmeldingen ................................................................................... IV -36
5 Standaardbediening........................................................................ V -1
5.1 Algemeen............................................................................................................... V -1
5.2 Speciale veiligheidsbepalingen .............................................................................V -1
5.3 Bedieningen........................................................................................................... V -2
6 Hydrauliek........................................................................................ VI -1
6.1 Speciale veiligheidsvoorschriften.......................................................................... VI -1
6.2 Aanpassen hydraulieksysteem ............................................................................. VI -2
7 Onderhoud...................................................................................... VII -1
7.1 Speciale veiligheidsbepalingen ........................................................................... VII -1
7.2 Algemeen............................................................................................................. VII -1
7.3 Banden................................................................................................................. VII -2
7.4 Trekoog aan de dissel .......................................................................................... VII -3
7.5 Plaats van de sensoren........................................................................................ VII -4
7.6 Onderhoudsvoorschrift voor het hogedrukfilter ..................................................... VII -7
7.7 Ölieverversen en controle.................................................................................... VII -8
7.8 Kettingspanning ................................................................................................... VII -9
3
Inhoudsopgave
7.9 Afstrijkers............................................................................................................ VII -10
7.10 Controle van de veiligheids-rollen van de mesbeveiling per mes ...................... VII -11
7.11 Smering .............................................................................................................. VII -12
7.12 Centrale smering van de aandrijvende kettingen voor invoer en pick-up. .......... VII -15
7.13 Remsysteem ...................................................................................................... VII -16
7.14 Onderhoud na elke dag gebruik ......................................................................... VII -18
7.15 Onderhouds- en reparatiewerkzaamheden vanaf het laadoppervlak ................. VII -18
8 Overwinteren ................................................................................. VIII -1
8.1 Speciale veiligheidsinstructies............................................................................ VIII -1
8.2 Algemeen ............................................................................................................ VIII -1
9 Weer in gebruikname ..................................................................... IX -1
9.1 Speciale veiligheidsbepalingen ............................................................................ IX -1
9.2 Algemeen .............................................................................................................. IX -1
10 Storingen - oorzaken en oplossingen .......................................... X -1
10.1 Speciale veiligheidsbepalingen ............................................................................. X -1
10.2 Storingtabel, de oorzaken en de oplossingen ....................................................... X -1
A1 Eerste montage................................................................................ A -1
A1.1 Aanpassen hoogte van dissel en trekoog............................................................... A -2
A -2
A1.2 Montage van de tussenas....................................................................................... A -4
A1.3 Montage van de opbouw ........................................................................................ A -7
A2 Elektrisch stroomschema............................................................. A -10
4
Inhoudsopgave
I - 1
Algemeen
1 Algemeen
1.1 Doelmatig gebruik
De kortsnij-opraapwagens zijn ontworpen en gebouwd
voor het oprapen, vervoeren en lossen van
grasachtige bladstengelgewassen in de landbouw.
De variabele messenschakeling maakt het mogelijk te
snijden tot op een theoretische snijlengte van 40 mm.
1.2 Produktgegevens
1.2.1Algemeen
Deze handleiding is geldig voor de kortsnij-
opraapwagens Type Titan 6/50 GL; Titan 6/54 GL;
Titan R/54 GL vanaf
Machine-Nr. 599 090
1.2.2Adres van de fabrikant
Maschinenfabrik Bernard Krone GmbH
Heinrich-Krone-Straße 10
D-48480 Spelle (Germany)
Telefoon: 0 59 77/935-0
Telefax: 0 59 77/935-339
1.2.3Conformiteit
EG-Conformiteitsverklaring
Zie binnenkant van het titelblad
1.2.4Kenmerken
Type
Bouwjaar
Machine-
ident.-Nr
Het typeplaatje heeft de waarde van
een officieel document, en mag niet
verwijderd, veranderd of onleesbaar
gemaakt worden.!
1.2.5Gegevens voor vragen en
bestellingen
Bij het bestellen van onderdelen moeten het type, het
chassisnr. en het bouwjaar van het betreffende
werktuig worden aangegeven.
Het gebruiken van vervangende
onderdelen van andere fabrikanten is
uitsluitend toegestaan na overeen-
stemming met de fabrikant KRONE.
Originele delen, en door de fabrikant
goedgekeurde toebehoren, dienen tot
veiligheid. Het gebruik van andere
delen kan de aansprakelijkheid voor
daaruit ontstane schaden opheffen.
Maschinenfabrik Bernard Krone GmbH
Heinrich-Krone-Str. 10 D-48480 Spelle
Made in
Germany
KDW00050
1
I - 2
Algemeen
1.2.6Aansluitingen
Zie hydrauliekschema - zie hfdst VI
Zie elektroschema - zie hfdst. Appendix
1.2.7Doelmatig gebruik
De kortsnij-opraapwagen uit de serie Titan is uitsluitend
ontworpen en gebouwd voor gebruik, als normaal
bekend, bij werkzaamheden in de landbouw gebruikelijk
(doelmatig gebruik).
Elk daarvan afwijkend gebruik geldt als niet doelmatig.
Voor de hieruit voortvloeiende schades is de fabrikant
niet aansprakelijk; het risico draagt in dit geval
uitsluitend de gebruiker.
Tot de omschrijving doelmatig gebruik behoort tevens
het opvolgen van alle voorschriften in de handleiding,
de gebruiks-, reparatie en onderhoudsvoorschriften.
Toegelaten te laden materialen:
Stengelgewassen in de landbouw zoals hooi, stro en
grassilage.
Het oprapen en laden van andere
materialen is uitsluitend
gerechtvaardigd na toestemming van
de fabrikant.
Principiele voorwaarde is in ieder
gaval de zwadvormige ligging van
het te lade materiaal en het
zelfstandige oprapen door de pick-up
tijdens het eroverheen rijden.
1.2.8Algemene technische gegevens
Bij het gebruiken van de kortsnij-opraapwagen mogen
de op het typeplaatje vermelde gewichten niet worden
overschreden.
I - 3
Algemeen
1.2.9Technische gegevens
Alle gegevens, maten en gewichten hoeven niet
overeen te komen met de betreffende uitvoering, en
zijn vrijblijvend.
Technische gegevens Titan 6/50 GL Titan 6/54 GL Titan R/54 GL
Lengte totaal mm 7985 8735
Breedte totaal mm 2536 2536
Hoogte totaal mm 3580 (3680)*3580 (3680)*
Hoogte, neergeklapt mm 2950 2950
Hoogte, niveau bak mm 1280 1280
Spoorbreedte mm 1950 1950
Banden 500/50 -17 14PR 500/50 -17 14PR
DIN-Volume bij voordroog (DIN 11741) ca. m3 26,5 29
KRONE-mesbeveiliging per mes, afzonderlijk
Snijlengte bij
17 Messen ca. mm 80 80
35 Messen ca. mm 40 40
Werkbreedte Pick-up (DIN 11200) mm 1700 1700
Benodigd vermogen ca. kW (PS) 66 (90) 74 (100) 82 (125)
Toelaatbaar totaalgewicht kg 13.500 13.500
(15.500) (15.500)
Laadtijd ca. Min. 5 - 8 6-9
Lostijd ca. Min. 1,5 2
Bodemvrijheid van de hydraulische knikdissel ca. mm 750 750
Enkel- of dubbelwerkende
hydrauliekaansluiting met echt drukvrij retour
moet beschikbaar zijn ja ja
* Montagehoogte van de opbouwbeugel naar behoefte
I - 4
Algemeen
II - 1
Veiligheid
2 Veiligheid
Deze handleiding bevat zeer belangrijke aanwijzingen,
die bij de montage, werking en onderhoud op te
volgen zijn. Daarom moet deze hanleiding absoluut,
alvorens aan of met met het werktuig te gaan werken,
gelezen worden en moet voor al het personeel
meteen beschikbaar blijven.
Niet alleen de in dit hoofdstuk veiligheid genoemde
veiligheidsbepalingen moeten worden opgevolgd,
maar tevens die in de andere hoofdstukken
genoemde speciale veiligheidsvoorschriften.
2.1 Herkenning van aanwijzingen in
de handleiding
De in deze handleiding opgenomen veiligheids-
aanwijzingen, die bij niet inachtname gevaar voor
personen kunnen veroorzaken, zijn gemerkt met het
algemeen bekende symbool voor gevaar:
Veiligheidssymbool volgens DIN 4844 - W9
Algemene aanwijzingen van gebruik zijn als volgt
gemerkt:
2.2 Bevoegdheid van personeel en
hun scholing
De opraapwagen mag uitsluitend door personen
worden gebruikt, onderhouden en gerepareerd, die
hiermee vertrouwd zijn en over de hiermee verbonden
gevaren geinstrueerd zijn. Verantwoordelijkheid,
bevoegdheid en begeleiding van het personeel moet
door de eigenaar goed geregeld zijn. Indien het
personeel niet over de juiste kennis beschikt, dan
moet het personeel hierover geinformeerd en
geschoold worden. Bovendien moet de eigenaar zich
ervan overtuigen dat het personeel de inhoud van de
handleiding gelezen heeft en goed begrijpt.
Werkzaamheden aan de wagen die niet in deze
handleiding zijn omschreven, mogen uitsluitend door
geautoriseerde werkplaatsen van erkende handelaren
worden uitgevoerd.
2.3 Gevaren bij niet opvolging van
de veiligheidsaanwijzingen
Indien de veiligheidsbepalingen niet opgevolgd wor-
den, kan dit gevaar opleveren voor personen alsook
voor het milieu en het werktuig. Het niet volledig
opvolgen van alle aanwijzingen kan het verliezen van
alle aansprakelijkheid en schadevergoeding tot gevolg
hebben.
In enkele gevallen kan het niet opvolgen van de
aanwijzingen bijvoorbeeld de volgende gevaren
veroorzaken:
Gevaar voor personen door een niet veilige
werkomgeving
Niet werken van belangrijke functies van het
werktuig
Niet functioneren van voorgeschreven methodes
van onderhoud.
Gevaar voor personen door mechanische en
chemische inwerking
Gevaar voor het milieu door lekkage van olie.
2.4 Veiligheidsbewust werken
De in deze handleiding genoemde veiligheids-
instructies, de algemeen geldende en de mogelijk
plaatselijke of op het bedrijf betrokken voorschriften
ter voorkoming van ongevallen moeten opgevolgd
worden.
De wettelijke bepalingen en die van de arbeids-
inspectie zijn bindend.
Volg de veiligheidsinstructies van de fanbrikant van
het trekkend en/of aandrijvend voertuig op.
Direct op het werktuig aangebrachte aanwijzingen
moeten absoluut opgevolgd worden, en altijd in
volledig en goed leesbare toestand gehouden worden.
II - 2
Veiligheid
Bij deelname aan het verkeer op de openbare weg
moeten de daar geldende wettelijke voorschriften
worden opgevolgd ( zoals bv. het wegen-
verkeersreglement).
2.5 Voorschriften voor veiligheid,
en ter voorkoming van
ongevallen
1. Volg naast de hier genoemde veiligheids-
voorschriften ook de algemene veiligheids-
voorschriften op !
2. De aangebrachte platen met waarschuwingen en
aanwijzingen zijn nodig voor een goed en veilig
gebruik: let hierop, ook voor uw eigen veiligheid.
3. Bij gebruik van de openbare weg de plaatselijke
bepalingen opvolgen !
4. Voordat iemand met het werktuig gaat werken
dient hij zich vertrouwd te maken met alle
bedieningsorganen en hun werking. Tijdens het
werk is het daarvoor te laat !
5. De kleding van de bestuurder moet strak
aanliggen. Los gedragen kleding vermijden.
6. Om brand te voorkomen het werktuig schoon
houden.
7. Alvorens met het werktuig te gaan rijden of
werken, controleren of dit voor de omgevig kan,
let op kinderen ! Zorg voor voldoende zicht !
8. Tijdens werk en transport mag niet op het
werktuig worden meegereden.
9. Werktuigen volgens voorschrift aankoppelen,
uitsluitend aan de daarvoor bestemde delen en
goed borgen.
10. Bij het aan- en afkoppelen de steunen in de
daarvoor bestemde stand brengen!
11. Bij het aan- en afkoppelen is bijzondere
voorzichtigheid geboden !
12. Ballastgewichten altijd volgens voorschriften aan
de daarvoor bestemde punten koppelen !
13. Let op de maximaal toegelaten aslasten, totaal-
gewichten en transportafmetingen !
14. Transportvoorzieningen – zoals bv. verlichting
waarschuwingsborden en evt. beschermingen –
controleren en monteren !
15. Bedieningsorganen ( koorden, kettingen, stangen
enz.) van op afstand bediende elementen moeten
zodanig verlegd worden, dat deze in alle standen
bij transport en werk geen onbedoelde acties
kunnen veroorzaken.
16. Werktuigen voor transport over de openbare weg
in de dan voorgeschreven staat brengen, en
volgens voorschrift van de fabrikant borgen !
17. Tijdens transport en werk de bestuurdersplaats
nooit verlaten !
18. De rijsnelheid moet worden aangepast aan de
omstandigheden ! Voorkom plotselinge
bewegingen en scherpe bochten op hellingen en
taluds !
19. Wegligging, bestuurbaarheid en remwerking
worden beinvloed door aangebouwde en
aangehangen werktuigen en ballastgewichten.
Let op goede bestuurbaarheid en remmen
20. Let in bochten op overstekende lading en de
massatraagheid van het werktuig !
21. Werktuigen pas in gebruik nemen nadat alle
beschermingen in de goede stand staan en
werken !
22. Kom nooit binnen de invloedssfeer van het
werktuig !
23. Begeef u nooit binnen de draai- en zwenkcirkel
van het werktuig !
24. Hydraulische beweegbare delen mogen
uitsluitend bediend worden indien absoluut
niemand zich bevindt binnen het zwenkbereik !
25. Aan en bij bekrachtigde delen bevinden zich
gevaarlijke punten, scherp of knellend !
26. Voor het verlaten van de trekker het werktuig op
een stevige ondergrond wegzetten, zet de motor
en aandrijving uit en verwijder de contactsleutel !
27. Niemand mag zich bevinden tussen trekker en
werktuig, zonder dat trekker en werktuig tegen
wegrollen zijn beveiligd door de parkeerrem en/of
wielwiggen !
II - 3
Veiligheid
2.6 Aangekoppelde werktuigen
1. Werktuigen tegen wegrollen beveiligen.
2. Let op de max. toelaatbare oplegdruk van de
aanhanger-koppeling, zwaaihaak of hitch !
3. Bij aankoppeling met een dissel moet daar op
voldoende vrije ruimte gelet worden !
2.7 Aftakasaandrijving
1. Men mag uitsluitend gebruik maken van door
de fabrikant voorgeschreven tussenassen !
2. Beschermbuis en -trechter van de tussenas van
aftakasbescherming - aan kant van trekker en
werktuig - moeten goed geplaatst zijn en werken !
3. Let bij tussenassen op de voorgeschreven
overlapping in zowel werk- als transportstand !
4. Aan en afkoppelen van de tussenas mag slechts
bij stilstaande aftakas, uitgezette motor, en
verwijderde contactsleutel !
5. Bij gebruik van tussenassen met veiligheids- of
vrijloopkoppeling, die niet door een bescherming
vanaf de trekker beveiligen en beveiligd zijn,
moeten dat vanaf de kant van het werktuig zo
zijn.
6. Zorg altijd voor een goede montage en beveiliging
van de tussenas !
7. De bescherming van de tussenas, door middel
van het vasthangen van de kettinkjes, tegen
meedraaien borgen.!
8. Voordat de aftakas wordt ingeschakeld, u ervan
overtuigen dat het gekozen toerental op de
trekker overeenstemt met het benodigde
toerental van het werktuig.!
9. Voordat de aftakas wordt ingeschakeld erop
letten, dat niemand zich bevindt binnen de
gevaarlijke invloedssfeer van het werktuig !
10. Schakel de aftakas nooit in bij stilstaande motor !
11. Tijdens het werken met een aftakasaangedreven
werktuig, mag niemand zich bevinden in de buurt
van de aftakas, en tussenas, of draaiende delen
van het werktuig.
12. Aftakas altijd uitschakelen, indien gewerkt wordt
met te grote hoeken, en dit niet nodig is !
13. Let op ! Na het uitschakelen van de aandrijving
bestaat gevaar voor nalopende massa ! Kom
gedurende die tijd niet in de buurt van het
werktuig. Pas nadat het werktuig als geheel
helemaal stilstaat de remmen aantrekken, en het
werktuig benaderen.
14. Reinigen, smeren of afstellen van
aftakasaangedreven werktuigen, en tussenassen,
mag uitsluitend bij uitgeschakelde aandrijving,
stilgezette motor en verwijderde contactsleutel !
Trek de handrem aan, ook van draaiende delen.
15. Afgekoppelde tussenas op de voorgeschreven
houder wegleggen !
16. Na het afkoppelen van de tussenas de
veiligheidsdop op de aftakasstomp plaatsen!
17. Bij schades deze meteen verhelpen, voordat er
verder met het werktuig gewerkt wordt !
2.8 Hydraulieksysteem
1. Hydraulieksysteem staat onder druk !
2. Bij het aansluiten van hydrauliekcilinders en -
motoren moet op een juiste en goede aansluiting
van de slangen gelet worden !
3. Bij het aansluiten van hydraulische slangen aan
de trekkerhydrauliek moet erop gelet worden, dat
het hydraulisch systeem aan trekkerkant en
werktuigkant drukloos is.!
4. Bij hydraulische functionele verbindingen tussen
trekker en werktuig moeten de koppelstekkers en
stekkerdozen gemerkt worden, zodat foutieve
verbindingen uitgesloten zijn! Bij verwisseling
kan de functie helemaal anders zijn ! -Gevaar !
5. Hydraulische slangen moeten regelmatig
gecontroleerd worden en bij beschadiging of
veroudering vervangen ! De vervangende delen
moeten voldoen aan de specificaties van de
fabrikant van het werktuig.!
6. Bij het opsporen van lekkages de hiervoor
bestemde hulpmiddelen gebruiken ! Pas op voor
verwondingen, waarschuw dan meteen een arts !
II - 4
Veiligheid
7. Onder hoge druk wegspuitende vloeistoffen
(hydraulische olie) kunnen de huid doordringen
en zwaar letsel veroorzaken ! Bij verwondingen
meteen een arts waarschuwen ! Infectiegevaar !
8. Alvorens te werken aan het hydraulieksysteem
werktuigen op de grond afsteunen, systeem
drukloos maken en motor uitzetten !
2.9 Banden
1. Bij het werken aan banden moet erop gelet
worden, dat het werktuig stabiel staat en tegen
wegrollen beveiligd is ( wielwiggen).
2. Voor het monteren van wielen en banden moet
voldoende gespecialiseerde kennis aanwezig zijn,
en speciaal gereedschap gebruikt worden !
3. Reparaties aan wielen en banden mag uitsluitend
door terzake kundigen met gebruik van daarvoor
goed gereedschap uitgevoerd worden !
4. De bandenspanning regelmatig controleren ! Let
op de voorgeschreven spanning
2.10Onderhoud
1. Werkzaamheden voor verzorging, onderhoud en
reiniging alsmede het verhelpen van storingen
uitsluitend uitvoeren bij uitgeschakelde
aandrijving en stilstaande motor ! Verwijder de
contactsleutel ! Remmen vastzetten, ook die van
een vliegwiel !
2. Bouten en moeren regelmatig op goed vastzitten
controleren en indien nodig natrekken !
3. Bij reparatie en onderhoud aan een geheven
werktuig altijd zorgen voor voldoende
ondersteuning
4. Bij het vervangen van scherpe delen het daarvoor
bestemde gereedschap gebruiken en werk-
handschoenen gebruiken.
5. Olie, vetten en filters volgens voorschriften
verwijderen en afvoeren !!
6. Alvorens aan het electrisch systeem te gaan
werken eerst de stroomtoevoer afsluiten !
7. Indien beschermingen aan slijtage onderhevig
zijn, dan moeten ze regelmatig gecontroleerd
worden en op tijd vervangen !
8. Bij het uitvoeren van electrisch laswerk aan
trekker of aangekoppelde werktuigen, de kabels
van de generator en accu losnemen !
9. Vervangende onderdelen moeten minstens
overeenkomen met de door de fabrikant
vastgelegde normen !
Bij gebruik van originele KRONE onderdelen bent
u daarvan zeker !
10. Drukaccu's uitsluitend navullen met stikstof,
Explosie gevaar !
2.11Eigenmachtige veranderingen
en onderdelenvoorziening
Het ombouwen, en het veranderen van het werktuig is
uitsluitend toegestaan na overleg en met schriftelijke
toestemming van de fabrikant.
Originele onderdelen en gebruik van goedgekeurde
toebehoren dragen bij tot de veiligheid. Het gebruiken
van andere delen kan de aansprakelijkheid op de
daardoor ontstane gevolgen teniet doen.
2.12 Ontoelaatbaar gebruik
De bedrijfsveiligheid is uitsluitend gewaarborgd bij een
doelmatig gebruik als in het hoofdstuk - algemeen - in
de handleiding is omschreven.
De op de gegevensbladen aangegeven grenswaarden
mogen in geen geval worden overschreden.
2.13Veiligheidsinstructies op het
werktuig
De KRONE opraapwagen is met alle
veiligheidsvoorzieningen (beschermingen) uitgerust.
Niet alle gevaarlijke delen aan dit werktuig kunnen
echter, met het oog op het behouden van de werking,
volledig beveiligd worden. Op het werktuig vindt u
aanduidingen voor gevaar, die betrekking hebben op
deze overblijvende gevaarlijke punten.
De aanduidingen voor gevaar zijn uitgevoerd in de
vorm van pictogrammen. Over de plaats van deze
waarschuwende pictogrammen, en hun betekenis
volgt nu informatie.
II - 5
Veiligheid
II - 6
Veiligheid
TR200022
17
7
4
2
9
5
3
6
TR200020
3
3
7
4
9
8
5
6
7
2.14 Plaatsen van de veiligheidsstickers op de wagen
Linker wagenkant
Rechter wagenkant
II - 7
Veiligheid
5
Best.-Nr. 939 414-2 (2x)
Laadvloer niet betreden,
indien de aftakas
aangesloten is, en de motor
loopt
4
Best.-Nr. 939 521-1 (2x)
Kom niet onder de ge-
opende achterklep. Voor
onderoudswerkzaaamheden
in dit gebied de sluitkraan
op de cilinder sluiten.
1
Best.-Nr. 939 471-1 (1x)
Voor gebruik de handleiding
en veiligheidsbepalingen
lezen en opvolgen.
2
Aftakastoeren-
tallen niet over-
schrijden!
De werkdruk van het
hydraulieksysteem
mag niet meer zijn
dan 200 bar !
939 101-4
MAX.1000/ min
MAX. 200 bar
Best.-Nr. 939 101-4 (1x)
7
Best.-Nr. 942 196-1 (4x)
Nooit grijpen op plaatsen
waar beknellingen kunnen
zijn, zolang daar delen zich
kunnen bewegen.
3
Best.-Nr. 939 407-1 (2x)
Grijp nooit binnen het bereik
van de pick-up, als de motor
loopt en de aftakas
ingeschakeld is.
6
Best.-Nr. 939 412-2 (2x)
Bij draaiende motor niet in
het zwenkbereik van de
achterklep komen.
8
Best.-Nr. 939 529-0 (1x)
De drukaccu staat onder gas- en oliedruk.
Reparatie uitsluitend mogelijk door vervanging.
(bij hydr. disselvering)
939 100-4
MAX. 540/min
MAX. 200 bar
Best.-Nr. 939 100-4 (1 x)
(6/50 GL, 6/54 GL)
II - 8
Veiligheid
TR200022
17
7
4
2
9
5
3
6
TR200020
3
3
7
4
9
8
5
6
7
Linker wagenkant
Rechter wagenkant
II - 9
Veiligheid
9
Best.-Nr. 939 516-0 (2x)
Schakel de tractormotor uit
en ondersteun de achterklep
voordat u zich onder de
opgeheven achterklep
begeeft.
II - 10
Veiligheid
TR100023
78
6
TR000021
24
1
910
3
5
2.15 Plaatsen van de algemene waarschuwingsstickers op de wagen
Linker wagenkant
Rechter wagenkant
II - 11
Veiligheid
De speciale stickers wijzen op bijzondere
onderdelen, die voor een goede werking speciale
aandacht vragen.
939 573-0
123
939 218-1 (1x) 25 km
939 145-1 (1x) 40 km
942 134-0 (1x)939 478-3 (1x)
(optie)
4939 299-1 (1x)
6
57
9
939 573-0 (1x)
Nur bei Druckluft
942 198-1 (1x)
333 698-0 (1x)
bei Standard
siehe Reifentabelle (2x)
8
10
343 426-0 (1x)
333 699-0 (1x)
bei Komfort
Anhänger ist mit einer
Zugöse DIN 11026
ausgerüstet. Er darf nur an
Zugmaschinen mit einer 
dafür geeigneten Anhänge-
kupplung angekuppelt werden.
939 478-3
Aus
Ein
343-426-0
II - 12
Veiligheid
III - 1
Gebruik
3 Het gebruik
3.1 Eerste gebruik
Voor het eerste gebruik moet de opraapwagen
volledig opgebouwd zijn en aangepast zijn aan de
te gebruiken trekker. (zie appendix A „Eerste-
montage“).
Indien van trekker wordt gewisseld, moeten de
volgende aanpassingen gecontroleerd en mogelijk
opnieuw uitgevoerd worden :
Disselhoogte (zie pag A-2)
Lengte tussenas (zie pag A-5)
Afstelling hydraulieksysteem - zie pag VI-1
en VI-2
3.2 Speciale veiligheidsinstructies
Naast de algemene veiligheidsinstructies gelden voor het werken met de opraapwagen aanvullende
veiligheidsbepalingen.
Voor alle werkzaamheden betreffende onderhoud, montage, reparatie en afstellen geldt
principieel: werktuig stilzetten. Motor uitzetten. Contactsleutel verwijderen. Trekker en
werktuig tegen wegrollen beveiligen.
Houdt tot alle bewegende delen van de wagen een voldoende grote veilige afstand.
Dit geldt wel in het bijzonder tot de pick-up en inbrengsysteem voor het gewas.
Verstoppingen in dit bereik uitsluitend opheffen met uitgeschakelde aftakas en stilstaande
motor.
Begeef u nooit in het zwenkbreik van de achterklep of onder de niet beveiligde achterklep.
Voor alle werkzaamheden betreffende onderhoud, montage, reparatie en afstellen in de
wagen of aan de achterklep deze absoluut altijd dalen borgen. Motor uitzetten, verwijder de
contactsleutel, de 12 Volt voeding onderbreken.
Bij de eerste herkenning van een gevaarlijke situatie de aftakas meteen uitschakelen en de
wagen tot stilstand brengen.
Laat de wagen nooit draaien zonder een kundige bestuurder op de trekker.
III - 2
Gebruik
Verbindingskabels tussen trekker en wagen zodanig verleggen, dat deze bij het rijden
van een bocht of gebruik van de knikdissel niet onder spanning, of met de
trekkerbanden in aanraking, kunnen komen.
Max. toelaatbare oplegdruk en aslast van de trekker niet overschrijden !
De kortsnij-opraapwagen volgens voorschrift aan de trekhaak van de trekker hangen en
goed borgen.
Trekoog volgens DIN 11026 !
Een aanhanger mag uitsluitend achter een
trekker met een daarvoor geschikt en
toegelaten aanhangwagenkoppeling
aangekoppeld worden (geldt uitsluitend bij
luchtremmen). Angehanghoogte (zie pag A-2)
3.3 Aankoppelen
Er mag zich niemand bevinden binnen
het gevaarlijke bereik van het werktuig.
Voor het eerste gebruik moet de opraapwagen volledig
opgebouwd zijn en aangepast zijn aan de te gebruiken
trekker. (zie appendix A „Eerste-montage“).
3.3.1Aankoppelen van het trekoog aan de
trekker-trekhaak
Bij het aankoppelen moet als volgt gewertk worden:
Elektrische en hydraulische aansluitingen koppelen
(zie 3.4.1 / 3.4.2) en in bedrijf nemen.
Indien nodig, de aankoppelhoogte met behulp van de
funktie „Knikdissel OP/NEER” op het
bvedieningskastje passend maken op de trekker-
trekhaak.
Trekoog aan trekhaak koppelen.
Knikdissel iets heffen, om steunpoot (1) te ontlasten.
Steunpoot (1) inkorten en borgen.
KLW08131
1
III - 3
Gebruik
3.3.2 Aankoppelen van het trekoog voor de
kogeltrekhaak Ø 80 aan de
kogelkoppeling aan de trekkerzijde Ø
80
Ga bij het aankoppelen als volgt te werk:
Breng de elektrische en hydraulische aansluitingen
tot stand (zie hoofdstuk „Hydraulisch systeem“) en
neem deze in bedrijf.
Indien noodzakelijk de aanhanghoogte met behulp
van de functie „Knikdissel omhoog/omlaag“ op de
elektrische bedieningskast in passend bij de trekker-
kogelkoppeling Ø 80.
Trekoog voor kogeltrekhaak Ø 80 (1) monteren en
beveiligen.
Til de knikdissel licht omhoog om de standvoet (3) te
ontlasten.
Beweeg de standvoet (3) naar binnen en zet deze
vast.
TRD00005
1
ZX400035
Het trekoog voor de kogeltrekhaak 80 mag alleen met een goedgekeurde kogelkoppeling
aan de trekkerzijde 80 (kogeldiameter 80 mm) worden vastgekoppeld, die geschikt is voor
een veilige opname en vergrendeling. Aanhanghoogte - zie hoofdstuk „Disselhoogte
aanpassen en trekoog instellen“
Neem de maximale steun- en aanhanglasten van de trekker in acht!
Koppel de opraapwagen volgens voorschriften aan koppeling van de trekker en borg de
verbinding.
Installeer verbindingskabels tussen trekker en opraapwagen zodanig dat deze bij het
rijden in bochten of het gebruik van de knikdissel niet spannen of niet met de
trekkerwielen in aanraking komen.
III - 4
Gebruik
3.4 Aansluitingen
3.4.1Hydraulische aansluiting
Bij het aansluiten van de hydraulische
slangen, er goed op letten, dat de
slangen aan trekker- en werktuigkant
drukloos zijn.
Hydrauliekslangen uit de houder van de dissel
nemen.
Afsluitdoppen van de slangkoppelingen nemen.
Steker van de slangen (7) (8) voor het koppelen goed
reinigen.
De persslang (8) -maat 15- en de retourslang (7) -
maat 18- aan een trekkerventiel (5) (6) koppelen.
Het trekkerventiel kan
een dubbelwerkend ventiel met
drukloos retour
of
een enkelwerkende aansluiting met
drukloos retour zijn.
Let op de gekleurde markeringen op
de trekkerventielen!
Trekker met LS - Hydrauliek zie
hoofdstuk “ Hydrauliekblok“
3.4.2Elektrische aansluiting, algemeen, bij
standaard- en comfort-bediening.
7-polige verbindingskabel (3) voor verlichting aan
7-polige stekkerdoos (1) op de trekker aansluiten.
Stroomkabel (4) aan de 3-polige stroomdoos (2)
aansluiten.
Kabels zo verleggen, dat ze niet met de banden in
aanraking kunnen komen.
Indien de goede aansluiting op de trekker
niet aanwezig is, de stekkerdoos met
kabels via afd. onderdelen bestellen
(ET-ond.nr.: 0302-068-0)
KDW02140
1
32
4
5
6
7
8
III - 5
Gebruik
3.4.3Drukluchtaansluiting bij luchtremmen
(optie)
De gekleurde koppelingen van de luchtslangen (1) in de
in kleur overeenkomstige koppelingen op de trekker
koppelen.
Eerst de gele dan de rode aankoppelen.
Het afkoppelen in omgekeerde volgorde.
Verbindingskabel tussen trekker en opraapwagen zo leggen, dat ze in bochten niet onder
spanning komen, of met de trekkerwielen in aanraking komen.
BPA02300
1
Aansluiting van de comfortbediening (zie hoofdstuk 4.2)
LL400014
3
III - 6
Gebruik
3.4.4Hydraulische remmen
Voor bepaalde landen is een hydraulisch remsysteem
beschikbaar. Bij deze versie moet de daarvoor bestemde
slang aan het remventiel van de trekker worden
aangesloten. Door het trekker-remventiel te bedienen
worden de remmen geactiveerd.
3.4.5Tussenas
De tussenas (1) aan trekkerkant op de aftakas
schuiven.
De borging (zie de handleiding van de
fabrikant van de tussenas) moet
inklikken.
Vastzetkettinkjes (2), van de aftakasbescherming,
plaatsen.
Veiligheidskoppeling altijd aan werktuigkant monteren.
Zie A1 "Eerste gebruik"
KR-1-080
2
1
3.4.6Hydraulische aansluiting voor het
sperren van de naloopas
(optie)
De separte hydraulieklang voor de spercilinder van de
stuuras (gele klep) op een enkelwerkend stuurventiel van
de trekkerhydrauliek aankoppelen.
Let op de aanwijzingen van de fabrikant van
de trekker voor wat betreft het gelijktijdig
gebruiken van hydraulische ventielen!
De aansluiting van de spercilinder van de
stuuras moet met voorrang, of minimaal
gelijktijdig en gelijkwaardig, met andere
ventielen aangestuurd worden
3.4.7Disselvering (speciale uitvoering)
De disselvering bestaat uit een hydraulisch reservoir, dat
de drukpieken in de knikdisselcilinder absorbeert. Om de
functie van de disselvering te waarborgen, moeten de
knikdisselcilinders ca. 20 mm naar buiten bewogen zijn.
III - 7
Gebruik
3.5 Pick up
3.5.1Speciale veiligheidsvoorschriften
Voor alle werkzaamheden van onderhoud, montage, reparatie en afstellen geldt principieel:
Opraapwagen stilzetten.
Motor uitzetten, contactsleutel verwijderen en electronica op bedieningskastje uitzetten.
Opraapwagen en trekker tegen wegrollen beveiligen.
Bij werkzaamheden aan de pick-up bestaat beknellingsgevaar.
Pick-up tegen onbedoeld zakken beveiligen.
3.5.2 Basisafstelling (instellen van de
werkhoogte)
3.5.3 Pick-up-Tastwielen achter (optie)
Voor slappe ondergrond kan de pick-up ook nog met extra
tastwielen die naast het trekkerspoor lopen worden
uitgerust. Op een vlakke vloer moeten deze extra wieltjes
bij nergelaten pick-up in de hoogte zo worden afgesteld,
dat ze op gelije hoogte zijn, of iets hoger, dan de normale
tastwielen aan de zijkant van de pick-up, zodat de
hoofdbelasting op de zijwieltjes zal komen. De verstelling
van de tastwieltjes gaat met de gatenstrip (5) links en
rechts.
De afstelling van de hoogte geschiedt door middel van de
tastwielen (3) aan beide kanten van de pick-up. Voor het
afstellen de pick-up omhoog zetten en borgen. Insteekveer (2)
verwijderen en de tastwielen bij de gatenstrip (1) in de
gewenste stand brengen. Tastwielen weer met insteekveer
beveiligen.
ZX400004
1
2
4
3
5
Controleer of de tastwielen aan beide
kanten van de pick-up zich in dezelfde
stand in de gatenstrip bevinden.
III - 8
Gebruik
3.7 Snijinrichting
3.7.1Speciale veiligheidsinstructies
Voor alle werkzaamheden van onderhoud, montage, reparatie en afstellen geldt principieel:
Opraapwagen stilzetten.
Motor uitzetten, contactsleutel verwijderen en electronica op bedieningskastje uitzetten.
Opraapwagen en trekker tegen wegrollen beveiligen.
Bij de montage en demontage van de messen bestaat groot gevaar voor verwondingen.
Messen uitsluitend aanpakken met veiligheidshandschoenen.
De montage en demontage van de messen geschiedt vanaf de onderkant van de wagen.
Opraapwagens atltijd wegzetten op de beveiligde steunpoot.
3.7.2Algemeen
De snijinrichting heeft 35 afzonderlijk beveiligde messen.
Met de centrale messchakeling kunnen naar keuze 0,17,
18, of 35 messen ingeschakeld worden.
De messen zijn op 1 niveau's geplaatst. De kortste theore-
tische snijlengte is 40 mm, grotere lengtes kunnen
verkregen worden door het wegdraaien met de centrale
verstelling van groepen messen (zie tabel).
De snijinrichting bezit een hydraulische messen-0-
schakeling, daarmee kunnen bij eventuele verstoppingen
de messen hydraulisch, met de bediening vanaf de
trekker, uit het invoerkanaal gezwenkt worden.
3.6 Neerhouderwals
De neerhouderwals dient als veiligheid, en
mag tijdens het werk niet verwijderd zijn.
Bij grote en dikke zwaden ka de neerhouderwals (1) aan
de massa gewas aangepast worden.
Daarvoor de kettingen (2) overeenkomstig hoger
vastzetten.
XXL00001
TR000002
17
18
Snijlengte Aantal messen bovenstemessenset
groep voor (1) groep achter (2)
–0uituit
~ 80 mm 17 in uit
~ 80 mm 18 uit in
~ 40 mm 35 in in
III - 9
Gebruik
3.7.3Snijlengte instellen
De instelling geschiedt centraal aan de linkerkant van de
wagen.
Snijinrichting laten zakken
(zie hoofdstuk 4, pagina IV-7)
Contactsleutel verwijderen en de electronica op de
bediening uitschakelen.
met de multifunctionele sleutel (4) de messengroepen
in- resp. uitschakelen totdat het gewenste aantal
messen en daarmee de snijlengte bereikt is.
De multifunctionele sleutel weer goed terugplaatsen in
zijn transporthouder.
Elektronica weer inschakelen.
Breng het mes weer in de werkstand (zie hoofdstuk 4,
pagina IV-7 ).
3.7.4Messen vervangen
Door het heffen van de knikdissel kan er
gemakkelijker onder het voertuig worden
gewerkt. Beveilig de geheven wagen met
een voldoende sterke en stabiele
steunpoot.
Snijinrichting helemaal laten zakken
Breng de messenbalk in de onderhoudspositie
(zie hoofdstuk 4, pagina IV-7 ).
Contactsleutel verwijderen en electronica
op de bediening uitschakelen.
Voor het verwijderen van de messen (5) moeten de
veiligheidshendel (6) van de mesbeveiliging ontlast
worden. Daarvoor met de multi-functionele sleutel (4)
alle schakelassen zo draaien, dat de nokken (1) en (2)
naar onderen wijzen.
De messen (5) kunnen er nu uitgenomen worden.
KDW05142
TR000002
17
18
Draag werkhandschoenen bij het
verwijderen en inzetten van de messen
III - 10
Gebruik
3.7.5Messen slijpen
Het scherp zijn van de messen (2) dagelijks controleren.
Indien nodig de verwijderde messen aan de gladde
achterkant van de gegolfde snijkant (1) slijpen. Dus
alleen de gladde kant slijpen! Bij het slijpen erop goed op
letten, dat aan de onderkant bij (3) geen braam ontstaat.
Gebruik voor het slijpen zo mogelijk het
universele KRONE slijpapparaat.
Onderdelen-Bestelnr. van de meshouder
voor het KRONE universeel messen-
slijpapparaat is 940 003-0.
3.7.6 Messen plaatsen
Het plaatsen van de messen gaat in omgekeerde
volgorde.
Voordat de snijinrichting in werkstand
gezet wordt, goed controleren of alle
messen (5) in lijn staan en dus goed
gemonteerd zijn.
KRS-1-06
4
5
KDW05144
KDW05145
2
1
3
Let erop, dat:
De messen goed op de as (1) van
het draaipunt zitten en op de
veiligheidsrollen (2).
Daarvoor moeten de messen bij (3) van
evt. vast aanklevend vuil gereinigd
worden.
Let erop, dat de veiligheidsrolletjes (2)
tijdens het spannen van de borgende as
met de multifunctionele sleutel (4)
gemakkelijk gedraaid kunnen worden.
Daardoor wordt bewerkstelligd,
dat slechts een kleine kracht nodig is
voor het schakelen met de
multifunctionele sleutel (4).
dat de beveiligende as van de
individuele mesbeveiliging naar behoren
functioneert. (zie Hfdst. 7.10 Controle
van de veiligheidsrollen van de
mesbeveiliging per mes afzonderlijk)
De messen (2) moeten voor de inbouw in
het bereik (3) (contactplaats met de
aanslagrail) op aanslag worden onderzocht
en evt. grondig worden gereinigd, omdat
anders de messenbalk eventueel niet meer
volledig naar binnen kan worden gezwenkt.
III - 11
Gebruik
3.7.7Snijinrichting plaatsen
De snijinrichting wordt door het in werkstand plaatsen
tegen een aanslag hydraulisch vergrendeld.
TR000002
17
18
3.7.8 Opheffen van verstoppingen
De snij-inrichting met de betreffende schakelaar op de
bediening uit het kanaal laten zakken, en de
verstopping door het inschakelen van de aftakas
opheffen.
Bovendien moet ook nog de bodemketting even
bediend worden, om de druk op de invoer te ver-
minderen.
Bij verstoppingen in de invoer wordt aanbevolen, om de
knikdissel iets omhoog te brengen, en voor zover
mogelijk de pick-up volledig omhoog te brengen.
Daardoor wordt de werking van de invoer versterkt en
de verstopping kan, door inschakelen van de aftakas,
gemakkelijker worden verholpen.
Ongevallen gevaar!
Voordat de multifunctionele sleutel
gebruikt wordt, eerst de motor uit-
zetten en contactsleutel verwijderen!
Is een opheffen van de verstopping niet mogelijk met
de aftakas, dan met de multifunctionele sleutel de
aandrijving aan de zijkant gebruiken.
Aandrijfas met de multifunctionele sleutel tegen de
werkrichting in verdraaien.
Multifunctionele sleutel verwijderen en weer goed
opbergen in de transporthouder.
Ongevallen gevaar !!
Multifunctionele sleutel altijd meteen
van de aandrijfas verwijderen.
KDW06290
III - 12
Gebruik
3.8 Transport over de weg
Toelaatbare aslast ( zie typeplaatje) niet overschrijden .
Het meerijden op de wagen is absoluut verboden.
Voordat u de weg opgaat moet u controleren: de stand van de verkeersveiligheid van de
wagen, verlichting, banden, vastzitten van beschermingen, geheven en geborgde pick-up
alsmede het goed gesloten zijn van de achterklep.
Voor het gaan rijden zorgen voor goed zicht1 op en om de trekker en het werktuig.
Bij rechtuitrijden over de weg en bij snelheden boven de 30 km/h en beladen wagen, moet
de stuuras (optie) gesperd worden. Dit verbetert de rijeigenschappen.
Alvorens achteruit te gaan rijden eerst de gestuurde
wielen in rechtuit-stand plaatsen. De spercilinder zolang op
druk houden, totdat de gestuurde wielen zich volkomen in
rechte stand bevinden.
Hierbij kan het noodzakelijk zijn om een kort stukje
vooruit, en achteruit, te rijden.
Tijdens het achteruitrijden de druk op het hydraulisch
stuurventiel houden.
Bij vooruitrijden het hydraulisch stuurventiel op de
trekker voor de stuuras op ”zakken” zetten. Zo kunnen de
wielen zich in een bocht vrij aanpassen.
De stuuras moet ook bij vooruitrijden gesperd worden:
a) Indien de zijdelingse weerstand van de niet-gestuurde
voorste as niet meer voldoende is, b.v.:
Op hellingen
Op losse ondergrond
Bij het ontlasten van de voorste as bij gebruik van de
knikdissel
Bij het gaan rijden op een rijsilo
Bij het rijden op de weg met snelheden hoger dan 30
km/h.
Hiervoor moet de spercilinder zolang onder druk gehouden
worden, totdat de gestuurde wielen zich in de rechtuit-
stand bevinden. Tijdens het vooruitrijden met gesperde
stuuras (b.v. op de weg sneller dan 30 km/h) druk op het
betreffende ventiel houden.
Door een controlelampje op het bedieningspaneel wordt
aangegeven, dat de spercilinder onder druk staat en dat
dus de stuuras gesperd is.
3.9 Gebruik van de nalopende stuuras
(optie)
III - 13
Gebruik
3.10Het gebruik
3.10.1 Voorbereiden van het oprapen
Gewenste aantal messen en daarmee de snijlengte
bepalen: zie pag III - 7/8
Afstellen werkhoogte van de pick-up: zie pag III - 6
Basisafstelling kortgewasplaat: zie pag III - 6
Het zwad moet gelijkmatig, en luchtig zijn.
3.10.2 Het oprapen
3.10.2.1Algemene zaken voor het laden
Voorkom te sterk persen. Schakel de voorwaartse
beweging op tijd in, of stel bij een laadautomaat een
lage tijdvertraging in (zie hoofdstuk 4.7.3)
Tijdens het laden de rijsnelheid aanpassen aan de dikte
van het zwad, het gewas en het aantal gebruikte
messen.
a)
3.10.2.2Bij elektromagnetische standaardbediening
Tijdens het laden moet als volgt gehandeld worden:
Schakelaar pick-up op "dalen" zetten.
Trekkerhydrauliek op „dalen- of zweefstand“, zodat de
pick-up zich kan aanpassen aan de bodem-
gesteldheid.
Kort na het begin van het laden de bodemketting
even naar achteren laten bewegen, dit doen als het
gewas ongeveer 3/4 van de bakhoogte bereikt heeft,
dan kiept de volgende lading niet zo snel om.
Schakelaar pick-up op "uit" zetten.
Schakelaar voor de bodemketting "aan" zetten.
zolang u de bodemketting wilt bewegen de
trekkerhydrauliek op „druk“ zetten.
Trekkerhydrauliek op "dalen" of "zweefstand" zetten.
Schakelaar voor de bodemketting "uit" zetten.
Schakelaar pick-up op "dalen" zetten.
III - 14
Gebruik
b)
3.10.2.3Bij elektromagnetische komfortbediening
zonder laadautomaat
Bij het beginnen te laden het trekkerventiel open en
vast zetten, en oliestroom behouden.
Schakelaar voor pick-up op „dalen“.
De pick-up kan gedurende het laden zo werken en
bewegen, en voor een schoon oprapen aan de
bodemgesteldheid aanpassen.
Aftakas inschakelen en met het laden beginnen.
Kort na het begin van het laden de bodemketting
even naar achteren laten bewegen, dit doen als het
gewas ongeveer 3/4 van de bakhoogte bereikt heeft,
dan kiept de volgende lading niet zo snel om.
Bij het verdere laden de bodemketting inschakelen,
indien de laadhoogte bereikt is, resp. indien bij zwaar
gewas het invoersysteem onregelmatig begint te
draaien, dan dus de schakelaar voor de bodemketting
op "aan" zetten.
c)
3.10.2.4Bij elektromagnetische komfortbediening met
laadautomaat
Bij het beginnen te laden het trekkerventiel open en
vast zetten, en oliestroom behouden.
Schakelaar voor Pick-up op „dalen“.
De Pick-up kan gedurende het laden steeds in deze
zweefstand gebruikt worden.
Laadautomaat inschakelen (de tijdvertraging moet aan
het laadmateriaal zijn aangepast). (Hoofdstuk 4.7.3)
Droog = hoge tijdvertraging
Vochtig = lage tijdvertraging
Aftakas inschakelen en beginnn te laden.
Kort na het begin van het laden de bodemketting
even naar achteren laten bewegen, dit doen als het
gewas ongeveer 3/4 van de bakhoogte bereikt heeft,
dan kiept de volgende lading niet zo snel om.
Indien de laadhoogte bereikt is, schakelt de bodemketting
volledig automatisch, totdat op het display “wagen vol“
aangegeven wordt en meteen ook een geluidstoon klinkt.
III - 15
Gebruik
3.10.3 Stoppen met laden
Er moet goed op gelet worden, dat het
op het typeplaatje aangeven totaal-
gewicht niet wordt overschreden.
Met laden stoppen, indien:
a) bij standaard uitvoering :
de groene lamp voor de bodemketting (bij inge-
schakelde bodemketting) niet meer brandt
b) Bij comfort-uitvoering
op het display “Wagen vol“ aangegeven wordt en
tegelijk een korte toeter klinkt
Na het beeindigen van het laden achtereenvolgens de
volgende functies uitvoeren:
Invoersysteem laten draaien.
Pick-up heffen.
Aftakas uitschakelen.
Bediening electrisch uitschakelen.
Hydrauliek uitschakelen.
3.10.5 Het lossen
Achterklep openen.
Bodemketting inschakelen en zodanig snel rijden, dat
het te lossen materiaal vrij kan vallen.
Bij het openen van de achterklep mag niemand zich in het zwenkbereik bevinden.
3.10.4 Voorbereiden van het lossen
Voordat met het lossen kan worden begonnen de
hydrauliek van de trekker inschakelen.
Boordelectronica inschakelen.
Ladeautomatik muß auf "Aus" geschaltet sein.
Voor het rijden over de silo / rijkuil
Niemand mag zich bevinden binnen de
invloedssfeer (gevaarlijk bereik).
De knikdissel slechts zover als noodzakelijk heffen.
De stuuras (optie) moet voor en tijdens het rijden
op een rijkuil gesperd worden. Hiervoor moet de
spercilinder zolang onder druk gehouden worden, totdat
de gestuurde wielen zich in de rechtuit-stand bevinden.
Hierbij kan het noodzakelijk zijn om een kort stukje
vooruit, en achteruit, te rijden.
Tijdens het achteruitrijden de druk op het hydraulisch
stuurventiel houden.
III - 16
Gebruik
3.11Wegzetten
Er mag zich niemand bevinden binnen
het gevaarlijke bereik van het werktuig.
De opraapwagen mag bij het wegzetten
niet beladen zijn.
Bij het wegzetten van de opraapwagen moet als volgt te
werk gegaan worden:
De wagen met de knikdissel iets optillen.
Steunpoot (1) uitschuiven en borgen.
Voor een gemakkelijkere montage van
de pen (7) moeten de borgmoeren op
de draadstang (8) zo ingesteld wor-
den, dat de boringen van de buiten- en
binnenbuis van de steunschotel (1)
precies tegenover elkaar liggen.
Knikdissel voorzichtig laten zakken, totdat de steunschotel
(1) de grond raakt.
Hydraulieksysteem drukloos maken.
Hydrauliekslangen (5) en (6) van de trekker loskoppelen
Slang voor hydraulische rem, of die voor de luchtrem
(3) en (4), afkoppelen.
De afgekoppelde hydrauliekslangen
(5) en (6) in de daarvoor bedoelde
beugels op de knikdissel hangen, om
vervuiling te voorkomen.
Gebruik afsluitdoppen op de
koppelingen om deze goed af te
sluiten.
Electrische aansluitingen afkoppelen.
3.10.6 Na het losen
Bodemketting uitschakelen.
Achterklep sluiten.
Na het rijden over de silo / rijkuil
Knikdissel weer laten zakken.
KLW08130
3
1
2
654
7
8
III - 17
Gebruik
Opraapwagen met parkeerrem (1) vast zetten.
KDW03210
1
III - 18
Gebruik
IV - 1
Bedieningseenheid
4.1 Algemene beschrijving
De elektronische uitrusting van de machine bestaat
hoofdzakelijk uit de boordcomputer (1), de elektronica
voor de hydr. asvering (2) (optioneel), de
bedieningseenheid (3) en de besturings- en functie-
elementen.
De boordcomputer (1) en de elektronica voor de hy-
draulische asvering (2) (optie) bevinden zich vooraan
links op de machine onder de voorste kap.
De functies daarvan zijn:
Besturing van het oprapen en lossen
– Voerenteller
Besturing van de op de machine gemonteerde actoren
Overbrengen van alarmmeldingen
Diagnose sensoren/actoren
Via de bedieningseenheid (3) krijgt de bestuurder
informatie en kan hij instellingen voor het gebruik van de
doseerwagen veranderen die door de boordcomputer
worden opgenomen en verder worden verwerkt.
De bedieningseenheid (3) moet tegen
water worden beschermd.
Als de machine langdurig
(bijvoorbeeld tijdens de winter) niet
wordt gebruikt, moet de
bedieningseenheid (3) in een droge
ruimte worden bewaard.
Bij montage- en reparatiewerkzaamheden,
in het bijzonder bij laswerkzaamheden
aan de machine, moet de
voedingsspanning naar de
bedieningseenheid(3) worden
onderbroken.
Door overspanning kan de elektronica
van de bedieningseenheid worden
beschadigd.
L400461
1
2
ZX000002
3
4 Bedieningseenheid Komfort
IV - 2
Bedieningseenheid
1
4
3
ZX000029
2
ZX000027
1
4.2 Montage
Monteer de bedieningseenheid met de houder (1) in het
zicht van de bestuurder.
Rechtstreekse bevestiging
Houder (1) gebruik makend van de aanwezige
boringen (2) bevestigen.
De bedieningseenheid (3) wordt door de
magneetplaat (4) aan de houder (1) gefixeerd.
IV - 3
Bedieningseenheid
Spanningsverzorging
Let er bij de montage op dat de
verbindingskabels niet gespannen
worden of met de trekkerwielen in
aanraking komen.
Sluit de voedingskabel (12 V) aan de trekker- en
machinezijde op het driepolige stopcontact
(DIN 9680) aan.
Aan de machinezijde bevindt het stopcontact zich
op de voorste beplating (5).
Bedieningseenheid
Sluit de meegeleverde kabel aan de bus (4) op de
voorste beplating en aan de bus (3) van de
bedieningseenheid (2) aan.
L400450
4 5
ZX000003
2
3
IV - 4
Bedieningseenheid
4.3 Bedieningseenheid
Overzicht
1 Toets Aan/Uit
2 Display
3 Toetsen (1 – 8)
4 Draaipotentiometer
5 Esc-toets (F)
6 Menutoets (E)
7 Toetsen A – D
1
4567
3
2
ZX000004
IV - 5
Bedieningseenheid
Beschrijving van de toetsen
Toetsen 1 – 8
De toetsen 1 – 8 dienen voor de bediening van de
softkeys in de rechterkolom. De toewijzing vindt u in de
beide afbeeldingen.
Als zich geen softkey naast de toets bevindt, heeft de
toets geen functie.
Draaipotentiometer
De draaipotentiometer heeft twee functies:
1. Door aan de draaipotentiometer te draaien kunnen
instellingen worden veranderd en kan in het
menuniveau het gewenste menu worden gekozen.
2. Sla de instellingen op door de draaipotentiometer in
te drukken.
Toetsen A – D
De toetsen A – D dienen ter bevestiging van de softkeys
die zich in de daarboven liggende regel bevinden. De
toewijzing kan worden afgeleid uit de afbeelding.
Als zich geen softkey boven de toets bevindt, heeft de
toets geen functie.
Toets E
Met de toets wordt het menuniveau opgeroepen.
Toets F
Met de toets komt u in het vorige scherm of het
vorige menuniveau. Als de toets lang wordt ingedrukt,
komt u in het basisscherm.
4.4 Gereed voor gebruik
Inschakelen
Toets bedienen.
Na het inschakelen wordt de verbinding met de
boordcomputer tot stand gebracht.
Als de verbinding niet mogelijk is, gegevensverbinding
verbroken, wordt de hiernaast weergegeven melding in
het display getoond.
Als de verbinding tot stand wordt gebracht, wordt na
korte tijd in het display het basisscherm weergegeven
(zie hoofdstuk 4.5.1).
BPK41011
Zx000005
ZX000006
ZX000007
IV - 6
Bedieningseenheid
4.5 Handmatige modus
4.5.1 Basisscherm oprapen
Statusregel
In de bovenste regel in het display worden actuele
toestanden van de machine (afhankelijk van de
uitrusting) weergegeven:
Alarmmelding aanwezig
Werklampen uit
Werklampen aan
Opraapwagen vol
Silagemiddel uit
Silagemiddel aan
As geblokkeerd
As vrij
Asvering uit
Asvering aan
Bedrijfsurenteller gedeactiveerd
Bedrijfsurenteller geactiveerd
Indicaties in het hoofdvenster:
Voerenteller actuele klantenteller
Bedrijfsurenteller actuele klantenteller
Softkeys
In de onderste regel bevinden zich de volgende softkeys:
Klantenteller instellen
Druk op de toets voor softkey .
Menu 2 – 1 "Klantenteller" wordt weergegeven
(zie hoofdstuk 4.7.8 voor instellingen).
Omschakeling oprapen/lossen
De geactiveerde modus wordt weergegeven.
Omschakelen naar lossen
Druk op de toets voor softkey .
ZX000008
IV - 7
Bedieningseenheid
Softkeys
In de beide rechterkolommen bevinden zich de
volgende softkeys:
Pick-up omhoog en omlaag/zweefstand
De geactiveerde modus wordt in het display (A)
weergegeven.
Pick-up niet in zweefstand
Pick-up in zweefstand
Pick-up omhoog
Druk op toets voor softkey
De pijl (B) geeft aan dat de functie wordt uitgevoerd.
Pick-up omlaag/zweefstand
Druk op toets voor softkey
De pijl (B) geeft aan dat de functie wordt uitgevoerd.
Mes uit-/inklappen
De geactiveerde modus wordt in het display (A)
weergegeven.
Als de messen zich in de onderhoudsstand bevinden,
wordt symbool (C) weergegeven.
Mes inklappen
Druk op de toets voor softkey
De pijl (B) geeft aan dat de functie wordt uitgevoerd.
Mes uitklappen
Druk op toets voor softkey
De pijl (B) geeft aan dat de functie wordt uitgevoerd.
Mes in onderhoudsstand
Als de messen uitgeklapt zijn, moet de toets
voor softkey opnieuw worden ingedrukt.
Het symbool (C) voor messen in onderhoudsstand
wordt weergegeven.
ZX000009
A
B
ZX000010
AC
B
IV - 8
Bedieningseenheid
Knikdissel omhoog/omlaag
Knikdissel omhoog
Druk op de toets voor softkey
De pijl (A) geeft aan dat de functie wordt uitgevoerd.
Knikdissel omlaag
Druk op toets voor softkey
De pijl(A) geeft aan dat de functie wordt uitgevoerd.
Bedien de voorwaartse beweging van de
bodemketting.
Druk op de toets voor softkey , het symbool
wordt tegengesteld weergegeven . De
bodemketting loopt zolang de toets wordt ingedrukt.
De pijl (A) geeft aan dat de functie wordt uitgevoerd.
Opraapautomaat in-/uitschakelen (optioneel)
Opraapautomaat inschakelen
Druk op de toets voor softkey . De softkey
wordt weergegeven.
De opraapautomaat activeert de bodemketting automa-
tisch na het bereiken van de opvoerhoogte van het
opraapmateriaal. Op het display verschijnt de rester-
ende looptijd (A) waarna de bodemketting automatisch
wordt geactiveerd. Als de resterende tijd afgelopen is
verschijnt in het display de aanwijzing (B). De
aanwijzing geeft aan dat de bodemketting loopt.
Opraapautomaat uitschakelen
Druk op de toets voor softkey . De softkey
wordt weergegeven.
ZX000011
A
ZX000012
A
ZX000013
B
A
IV - 9
Bedieningseenheid
4.5.2 Basisscherm lossen
Zie voor de algemene beschrijving hoofdstuk 4.5.1
Oprapen
Verschillen met oprapen.
Weergaven in het hoofdvenster:
actueel ingestelde bodemketting
voorloopsnelheid in % (alleen bij GD)
Instellen bodemketting voorloopsnelheid
Door het draaien van de draaipotentiometer de
gewenste bodemketting voorloopsnelheid instellen
en opslaan door indrukken van de draaipotentiometer.
Softkeys
Omschakeling oprapen/lossen
De geactiveerde modus wordt weergegeven.
Omschakelen naar oprapen
Druk op de toets voor softkey .
ZX000016
Werklampen in-/uitschakelen
De geactiveerde modus wordt weergegeven.
Werklampen inschakelen
Druk op toets voor softkey
Werklampen uitschakelen
Druk op toets voor softkey
IV - 10
Bedieningseenheid
Achterklep openen/sluiten
Open de achterklep.
Door eenmaal op de toets te drukken voor softkey
gaat de achterklep automatisch open tot de
middelste stand.
Door nogmaals op de toets te drukken gaat de
achterklep open zolang de toets wordt ingedrukt.
De pijl (A) geeft aan dat de functie wordt uitgevoerd. De
status wordt aangegeven.
Achterklep sluiten
Druk op toets voor softkey
De pijl (A) geeft aan dat de functie wordt uitgevoerd. De
status wordt aangegeven.
ZX000018
A
Achterklep openen/sluiten
Open de achterklep.
Door op de toets voor softkey te drukken gaat
de achterklep open zolang de toets wordt ingedrukt.
De pijl (A) geeft aan dat de functie wordt uitgevoerd. De
status wordt aangegeven.
Achterklep sluiten
Druk op toets voor softkey
De pijl (A) geeft aan dat de functie wordt uitgevoerd. De
status wordt aangegeven.
ZX000028
A
(alleen ZX GD)
(GL + GD)
IV - 11
Bedieningseenheid
Voorwaartse beweging van de bodemketting
Schakel de voorwaartse beweging van de bodemketting in.
Druk op de toets voor softkey .
De pijl (A) geeft aan dat de functie wordt uitgevoerd.
De snelheid van de voorwaartse beweging van de
bodemketting kan door het draaien van de
draaipotentiometer worden geregeld, door het indrukken
van de draaipotentiometer wordt de instelling opgeslagen.
Schakel de voorwaartse beweging van de bodemketting uit.
Druk op toets voor softkey .
De pijl (A) wordt niet meer weergegeven.
Bedien de terugloop van de bodemketting
druk op de toets voor softkey , het
symbool wordt tegengesteld weergegeven. De
bodemketting loopt zolang de toets wordt ingedrukt.
De pijl (A) geeft aan dat de functie wordt uitgevoerd.
IJlgang inschakelen
Druk op toets voor softkey .
Het symbool en de pijl (A) geeft aan dat de functie
wordt uitgevoerd.
De bodemketting loopt met max. voorloopsnelheid
IJlgang uitschakelen
Druk op toets voor softkey .
De bodemketting blijft staan. Het symbool en de pijl (A)
worden niet meer weergegeven.
ZX000017
A
ZX000019
A
IV - 12
Bedieningseenheid
4.6 Drukknoppen op de machine
De machine heeft twee aan de buitenkant
aangebrachte drukknoppen waarmee functies op de
machine kunnen worden uitgevoerd.
De twee drukknoppen bevinden zich vooraan links op
de machine en hebben de volgende functies:
(1) Messenbalk omhoog
(2) Messenbalk omlaag
Bij het bedienen van de messenbalk omhoog/omlaag erop letten, dat er
niemand in het zwenkbereik van de mesbalk aanwezig is.
Reparatie-, verzorgings-, onderhouds- en reinigingswerkzaamheden mogen alleen worden
uitgevoerd als de machine stilstaat. Zet de motor uit. Trek de sleutel uit het contactslot.
Schakel de elektriciteit op de bedieningskast uit.
Zet de trekker en de machine vast om wegrollen te voorkomen.
L400631
1
2
IV - 13
Bedieningseenheid
4.7 Menuniveau
Overzicht
4.7.1 Menuniveau oproepen
Bedien toets (1).
In het display wordt het menuniveau weergegeven.
Met de toets (2) kan het menuniveau weer worden
verlaten.
L400530
Instellingen
Service
Info
Monteur
Handmatige
sensortest
Handmatige
actortest
Sensor-/actortest
asvering
Instellingen
1
2
4
5
6
2-1
2-2
4-2
4-4
4-5
6-1
Silagemiddel l
Asvering
Opraapautomaat
Contrast
1-1
1-2
1-3
1-4
Snelheid
bodemketting
1-5
Teller
Klantenteller
Totaalteller
ZX000015
12
IV - 14
Bedieningseenheid
L400030
Het menuniveau bestaat uit vijf hoofdmenu’s:
= Hoofdmenu 1 "Instellingen"
= Hoofdmenu 2 "Teller"
= Hoofdmenu 4 "Service"
= Hoofdmenu 5 "Info"
= Hoofdmenu 6 "Monteur"
Kies met de draaipotentiometer de hoofdmenu’s,
het gekozen symbool wordt tegengesteld
weergegeven.
Door op de draaipotentiometer te drukken wordt het
menuniveau van het gekozen hoofdmenu
opgeroepen.
Met toets sluit men het opgeroepen menu.
4.7.2 Hoofdmenu 1 "Instellingen"
Hoofdmenu oproepen
Roep met de toets het menuniveau op.
Kies met de draaipotentiometer hoofdmenu 1 .
Het symbool wordt tegengesteld weergegeven.
Druk op de draaipotentiometer.
Het display geeft het menuniveau 1 "Instellingen" aan.
Menuniveau 1 "Instellingen" bestaat afhankelijk van de
uitvoering van de machine uit vier menu’s:
= Menu 1 – 1 "Opraapautomaat"
= Menu 1 – 2 "Silagemiddel"
= Menu 1 – 3 "Asvering"
= Menu 1 – 4 "Contrast"
L400030
L400040
IV - 15
Bedieningseenheid
4.7.3 Menu 1 – 1 "Opraapautomaat"
(optioneel)
De instelling van de tijdvertraging voor het activeren
van de bodemketting na het bereiken van de
opvoerhoogte van het opraapmateriaal bij het oprapen.
Menu oproepen
Hoofdmenu 1 "Instellingen" is opgeroepen
Kies met de draaipotentiometer menu 1 – 1 .
Het symbool wordt tegengesteld weergegeven.
Druk op de draaipotentiometer.
Het display geeft het menu 1 – 1 "Opraapautomaat"
aan.
De balkindicatie en de tijdsaanduiding geven de
ingestelde tijdsvertraging aan.
Het symbool in de bovenste regel geeft aan dat de
weergegeven waarde is opgeslagen.
Tijdsvertraging instellen en opslaan
Stel met de draaipotentiometer de tijdsvertraging in.
Het symbool in de bovenste regel gaat uit.
Druk op de draaipotentiometer, de ingestelde tijd
wordt opgeslagen en het symbool in de
bovenste regel wordt weergegeven.
Met toets sluit men het opgeroepen menu.
Het display geeft het menuniveau 1 "Instellingen" aan.
Door indrukken van de toets wordt het
basisscherm opgeroepen.
L400040
L400050
IV - 16
Bedieningseenheid
4.7.4 Menu 1 – 2 "Silagemiddel" (optioneel)
Activering/deactivering van silagemiddel.
Menu oproepen
Hoofdmenu 1 "Instellingen" is opgeroepen
Kies met de draaipotentiometer menu 1 – 2 .
Het symbool wordt tegengesteld weergegeven.
Druk op de draaipotentiometer.
Het display geeft het menu 1 – 2 "Silagemiddel" aan.
De actuele status wordt als symbool weergegeven:
= Silagemiddel uit
= Silagemiddel aan (continu bedrijf)
= Silagemiddel automatisch (silagemiddel
aan, als de pick-up zich in de zweefstand bevindt)
Het symbool in de bovenste regel geeft aan dat de
weergegeven status is opgeslagen.
Status wijzigen en opslaan
Stel met de draaipotentiometer de status
overeenkomstig in. Het symbool in de
bovenste regel gaat uit.
Druk op de draaipotentiometer, de ingestelde status
wordt opgeslagen en het symbool in de
bovenste regel wordt weergegeven.
Met de toets sluit u het opgeroepen menu.
Het display geeft het menuniveau 1 "Instellingen" aan.
Door lang op de toets te drukken wordt het
basisscherm opgeroepen.
L400060
L400070
De aansluiting voor het
silagemiddelapparaat bevindt zich in de
nabijheid van de boordcomputer.
(ca. 0,5 m in de kabelboom 1X1)
IV - 17
Bedieningseenheid
4.7.5 Menu 1 – 3 "Asvering" (optioneel)
Instelling van de asvering.
Bij het inschakelen van de machine bevindt de
asvering zich in de automatische modus.
Als een cilinder zich niet in de gewenste stand bevindt
of als er een fout is opgetreden, wordt de automatische
modus gedeactiveerd en wordt er overgeschakeld naar
de handmatige modus. Bovendien wordt de melding
"Fout asvering" weergegeven.
Menu oproepen
Hoofdmenu 1 "Instellingen" is opgeroepen
Kies met de draaipotentiometer menu 1 – 3 .
Het symbool wordt tegengesteld weergegeven.
Druk op de draaipotentiometer.
Het display geeft het menu 1 – 3 "Asvering" aan.
Status (state)
= Asvering in automatische modus
= Asvering niet actief (handmatige modus)
= Wagen wordt omhoog bewogen
(handmatige modus)
= Wagen wordt omlaag bewogen
(handmatige modus)
= Fout asvering
Sensor-/actortest asvering uit-
voeren (zie hoofdstuk 4.7.13)
L400500
L400080
IV - 18
Bedieningseenheid
Status asvering instellen
Druk op de toets voor softkey . De
automatische asvering wordt geactiveerd.
De as wordt op een gewenste waarde afgeregeld.
Druk op de toets voor softkey . De asvering
gaat naar de handmatige modus. De wagen wordt
omhoog bewogen door het indrukken van de toets.
Er vindt geen navoering vanwege lastveranderingen
plaats.
Druk op de toets voor softkey . De asvering
gaat naar de handmatige modus. De wagen wordt
omlaag bewogen door het indrukken van de toets.
Er vindt geen navoering vanwege lastveranderingen
plaats.
Met de toets sluit u het opgeroepen menu.
Het display geeft het menuniveau 1 "Instellingen" aan.
Door indrukken van de toets wordt het
basisscherm opgeroepen.
L400500
IV - 19
Bedieningseenheid
4.7.6 Menu 1 – 4 "Contrast"
Instellen van het displaycontrast.
Menu oproepen
Hoofdmenu 1 "Instellingen" is opgeroepen
Kies met de draaipotentiometer menu 1 – 4 .
Het symbool wordt tegengesteld weergegeven.
Druk op de draaipotentiometer.
Het display geeft het menu 1 – 4 "Contrast" aan.
De balkindicatie geeft de ingestelde contrastwaarde
aan.
Het symbool in de bovenste regel geeft aan dat de
weergegeven waarde is opgeslagen.
Contrast instellen en opslaan
Hoe hoger de balk, hoe sterker het contrast van het
display.
Stel met de draaipotentiometer het contrast in. Het
symbool in de bovenste regel gaat uit.
Druk op de draaipotentiometer, het ingestelde
contrast wordt opgeslagen en het symbool in
de bovenste regel wordt weergegeven.
Met de toets sluit u het opgeroepen menu.
Door lang op de toets te drukken wordt het
basisscherm opgeroepen.
Dag-, nachtdesign
Door de omschakeling van dag, – nachtdesign kan het
display invers worden weergegeven.
Druk op toets voor softkey .
Displayweergave wordt invers weergegeven.
Displayweergave terugzetten:
Druk op toets voor softkey .
Displayweergave wordt teruggezet:
ZX000020
Met de toets sluit u het opgeroepen menu.
Door indrukken van de toets wordt het
basisscherm opgeroepen.
ZX000021
L400100
IV - 20
Bedieningseenheid
4.7.7 Menu 1-5 „Snelheid bodemketting“
Instelling snelheid van de bodemketting
Daar de oliecapaciteit van trekker tot
trekker kan verschillen, is het evt.
noodzakelijk de maximum snelheid
van de bodemketting nogmaals af te
stellen.
Ga als volgt te werk:
Menu oproepen
Hoofdmenu 1 „Instellingen“ is opgeroepen
Kies met de draaipotentiometer menu 1-5
Het symbool wordt tegengesteld weergegeven.
Druk op de draaipotentiometer.
Het display geeft het menu 1- 5 „Snelheid
bodemketting“ aan.
De balkindicatie geeft de ingestelde snelheid vand e
bodemketting aan.
Het symbool in de bovenste regel geeft aan dat de
weergegeven waarde is opgeslagen.
Snelheid bodemketting instellen
Hydraulisch systeem van de trekker activeren.
Motortoererntal van de trekker verhogen op
nominaal toerental.
Met de draaipotentiometer de stroom van het
voorloopventiel van de bodemketting zo klein
mogelijk instellen. (Weergave balkdiagram wordt
kleiner)
Toets indrukken voor softkey om de
bodemketting te activeren.
Met de draaipotentiometer de stroom
van het voorloopventiel van de
bodemkettingzolang verhogen, tot
de snelheid van de bodemketting
zich niet verder verhoogd.
Druk op de draaipotentiometer, het ingestelde
contrast wordt opgeslagen en het symbool in
de bovenste regel wordt weergegeven.
Druk op toets voor softkey om de
bedrijfsurenteller te deactiveren. Het symbool wordt
tegengesteld weergegeven.
Druk op toets voor softkey DEF: de waarden
van de fabrieksinstelling wordne overgenomen. Het
symbool gaat uit.
Druk op de draaipotentiometer, de ingestelde
correctiewaarde wordt opgeslagen en het symbool
in de bovenste regel wordt weergegeven.
Met de toets sluit u het opgeroepen menu.
Door lang indrukken van de toets wordt het
basisscherm opgeroepen.
ZX400037
ZX400038
IV - 21
Bedieningseenheid
4.7.8 Hoofdmenu 2 "Teller"
Hoofdmenu oproepen
Roep met de toets het menuniveau op.
Kies met de draaipotentiometer hoofdmenu 2 .
Het symbool wordt tegengesteld weergegeven.
Druk op de draaipotentiometer.
Het display geeft het menuniveau 2 "Teller" aan.
Menuniveau 2 "Teller" bestaat uit twee menu’s:
= Menu 2 – 1 "Klantenteller"
= Menu 2 – 2 "Totaalteller"
4.7.9 Menu 2 – 1 "Klantenteller"
Menu oproepen
Hoofdmenu 2 "Teller" is opgeroepen
Kies met de draaipotentiometer menu 2 – 1 .
Het symbool wordt tegengesteld weergegeven.
Druk op de draaipotentiometer.
Het display geeft het menu 2 – 1 "Klantenteller" aan.
Betekenis van de symbolen:
= Totaal aantal voeren
Een voer wordt geteld als bij gesloten achterklep de
voorloop bodemketting minstens 5 sec. geactiveerd
wordt en vervolgens bij geopende achterklep de
voorloop bodemketting minstens 5 sec. loopt.
= Bedrijfsurenteller
De bedrijfsurenteller telt als de elektronica is
ingeschakeld en de bedrijfsurenteller is geactiveerd.
= Klantenteller (1 – 20)
De geactiveerde klantenteller (A) is tegengesteld
weergegeven. Tussen de beide dwarsbalken staat de
gekozen klantenteller (B).
L400120
L400130
L400130
L400141
A
B
IV - 22
Bedieningseenheid
Klantenteller activeren
Plaats met de draaipotentiometer de gewenste
klantenteller tussen de beide dwarsbalken (A) en
druk op de draaipotentiometer.
De gewenste klantenteller (hier klantenteller 4) wordt
tegengesteld ( ) weergegeven.
De oude geactiveerde klantenteller (hier klantenteller 3)
wordt niet meer omgekeerd weergegeven.
Bedrijfsurenteller activeren/deactiveren
De geactiveerde status wordt tegengesteld weergegeven
Druk op toets voor softkey om de
bedrijfsurenteller te activeren. Het symbool wordt
tegengesteld weergegeven.
Druk op toets voor softkey om de
bedrijfsurenteller te deactiveren. Het symbool wordt
tegengesteld weergegeven.
Klantenteller op nul zetten
Stel met de draaipotentiometer de op nul te zetten
klantenteller tussen de beide dwarsbalken (A).
Druk op toets voor softkey .
De gekozen klantenteller wordt op nul gezet.
Alle klantentellers op nul zetten
Druk ca. 2 sec. op toets voor softkey .
Alle klantentellers worden op nul gezet.
Met de toets sluit u het opgeroepen menu.
Het display geeft het menuniveau 2 "Teller" aan.
Door indrukken van de toets wordt het
basisscherm opgeroepen.
L400142
A
IV - 23
Bedieningseenheid
4.7.10 Menu 2 – 2 "Totaalteller"
Menu oproepen
Hoofdmenu 2 "Teller" is opgeroepen
Kies met de draaipotentiometer menu 2 – 2
. Het symbool wordt tegengesteld
weergegeven.
Druk op de draaipotentiometer.
Het display geeft het menu 2 – 2 "Totaalteller" aan. Het
totale aantal voeren is het totaal van alle voeren. Deze
zijn niet aan een klantenteller toegewezen.
Betekenis van de symbolen:
= Totaal aantal voeren
= Bedrijfsurenteller
= Teller totaal aantal voeren (kan niet op
nul worden gezet)
= Seizoenteller 1 (kan op nul worden gezet)
= Dagteller 2 (kan op nul worden gezet)
Seizoenteller 1, resp. dagteller 2 op nul zetten
Druk op toets voor softkey .
Seizoenteller 1 wordt op nul gezet.
Druk op toets voor softkey .
Dagteller 2 wordt op nul gezet.
Met de toets sluit u het opgeroepen menu.
Het display geeft het menuniveau 2 "Teller" aan.
Door indrukken van de toets wordt het
basisscherm opgeroepen.
L400150
De totale bedrijfsurenteller (1) loopt
zodra de elektronica ingeschakeld is. De
totale bedrijfsurenteller (1) kan niet
gewist worden.
ZX000022
1
IV - 24
Bedieningseenheid
4.7.11 Hoofdmenu 4 "Service"
Hoofdmenu oproepen
Roep met de toets het menuniveau op.
Kies met de draaipotentiometer hoofdmenu 4 .
Het symbool wordt tegengesteld weergegeven.
Druk op de draaipotentiometer.
Het display geeft het menuniveau 4 "Service" aan.
Menuniveau 4 "Service" bestaat drie twee menu’s:
= Menu 4 – 2 "Handmatige sensortest"
= Menu 4 – 4 "Handmatige actortest"
= Menu 4 – 5 "Sensor-/actortest
Asvering"
4.7.12 Menu 4 – 2 "Handmatige sensortest"
In de handmatige sensortest worden de in de machine
ingebouwde sensoren op fouten gecontroleerd.
Bovendien kunnen in de handmatige sensortest de
sensoren correct worden ingesteld.
Pas na de instelling van de sensoren is gewaarborgd
dat de machine correct werkt.
Tijdens de sensortest mag de aftakas
niet draaien.
Menu oproepen
Hoofdmenu 4 "Service" is opgeroepen.
Kies met de draaipotentiometer menu 4 – 2 .
Het symbool wordt tegengesteld weergegeven.
Druk op de draaipotentiometer.
Het display geeft het menu 4 – 2 "Handmatige
sensortest" aan.
Sensor kiezen
Kies de sensor met de draaipotentiometer.
De gekozen sensor wordt tegengesteld weergegeven
en getest.
L400191
L400170
L400191
L400201
IV - 25
Bedieningseenheid
Instelwaarden:
In het bovenste bereik van de balkindicatie wordt de
minimale en maximale instelwaarde bij contact
(metaal voor de sensor) weergegeven.
De actuele instelwaarde (werkelijke waarde) wordt
onder de balkindicatie weergegeven.
De afstand van de sensor tot het metaal moet zo
worden ingesteld dat in de contacttoestand de balk in
de bovenste markering ligt.
Controleer aansluitend of de balk zich in de
contacttoestand in het onderste gemarkeerde bereik
bevindt.
Diagnose Namur-sensoren
Mogelijke sensoren
(afhankelijk van de uitvoering van de machine)
L400201
Status (state):
As geblokkeerd
As vrij
Diagnose druksensoren
Mogelijke sensoren
(afhankelijk van de uitvoering van de machine)
Nr. Sensorsymbool Beschrijving
B7 As geblokkeerd
Nr. Sensorsymbool Beschrijving
B1 Mes actief
B2 Opraapautomaat
B3 Uitschakeling bodemketting
B4 Doseerwalsen (GD)
B5 Toerental aftakas (GD)
B6 Achterklap
Achterklap gesloten (ZX)
B8 Achterklep geopend (GD)
Status (state):
contact (ijzer)
geen contact (geen ijzer)
kabelbreuk
kortsluiting
DL400570
IV - 26
Bedieningseenheid
Diagnose drukknop
Mogelijke drukknoppen (afhankelijk van de uitvoering
van de machine)
Nr. Symbool Beschrijving
S1 Drukknop mes inklappen
S2 Drukknop mes uitklappen
L400221
Diagnose voedingsspanningen
Nr. Symbool Beschrijving
U1 Voedingsspanning
Gewenste spanningen:
12 V Ges: 12 – 14,5 V
12 V Term: 12 – 14,5 V
SS_5 V: 4,5 – 5,5 V
8 V ana: 8,5 – 9,1 V
8 V dig: 8,5 – 9,1 V
12 V Pow2: 12 – 14,5 V
12 V Pow3: 12 – 14,5 V
Met de toets sluit u het opgeroepen menu.
Het display geeft het menuniveau 4 "Service" aan.
Door indrukken van de toets wordt het
basisscherm opgeroepen.
L400230
Status (state):
kabelbreuk
kortsluiting
ingedrukt
niet ingedrukt
Instelwaarden:
Als de knop is ingedrukt, moet de balk zich in het
onderste gemarkeerde gedeelte van de balkindicatie
bevinden. Als de knop niet is ingedrukt, moet de balk
zich in het bovenste gedeelte bevinden.
IV - 27
Bedieningseenheid
4.7.13 Menu 4 – 4 "Handmatige actortest"
De actortest dient voor het testen van de op de
machine toegepaste actoren.
Een actor kan alleen worden getest als deze van
stroom is voorzien. In de handmatige actortest moet de
actor daarom kort handmatig worden aangestuurd om
zo eventuele fouten in de actoren te kunnen vaststellen.
Tijdens de actortest mag de aftakas
niet draaien.
Het hydraulisch systeem van de
trekker moet gedeactiveerd zijn.
Tijdens de actortest worden actoren
aangestuurd. Dit kan leiden tot
onvoorzienbare acties van de
machine. Daarom moet deze test
vanuit een veilige positie buiten het
werkingsbereik van de door de actoren
bewogen machinedelen worden
uitgevoerd.
Menu oproepen
Hoofdmenu 4 "Service" is opgeroepen.
Kies met de draaipotentiometer menu 4 – 4 .
Het symbool wordt tegengesteld weergegeven.
Druk op de draaipotentiometer.
Het display geeft het menu 4 – 4 "Handmatige
actortest" aan.
Actor kiezen
Kies de actor met de draaipotentiometer.
De gekozen actor wordt tegengesteld weergegeven.
L400251
DL400270
IV - 28
Bedieningseenheid
Nr. Symbool Beschrijving
Y10 Messenbalk 1
Y11 Messenbalk 2
Y12 IJlgang
Y14 Koppeling doseerwals (GD)
H1 Machineverlichting
A1 Silagemiddel
Nr. Symbool Beschrijving
Y01 Bodemketting VOORUIT (GL)
Y02 Bodemketting TERUGLOOP (GD)
Y03 Functieventiel 1
Y04 Functieventiel 2
Y05 Pickup
Y06 Achterklep 1
Y07 Achterklep 2
Y08 Knikdissel 1
Y09 Knikdissel 2
DL400270
Diagnose digitale actoren (GL + GD)
Fouten worden alleen weergegeven als de actor
ingeschakeld is en voor de actor een test mogelijk is
(zie tabel "mogelijke digitale actoren"). Eventueel kan
ook rechtstreeks op de actor de LED aan de stekker
worden gecontroleerd.
Druk op toets voor softkey .
Mogelijke digitale actoren
(afhankelijk van de uitvoering van de machine)
IV - 29
Bedieningseenheid
Diagnose analoge actoren (GD)
Met de waarde PWM (in promille) kan een stroom
(in mA) worden ingesteld.
Bij de waarde PWM = 500 moet er stroom tussen
500 mA en 3000 mA zijn (afhankelijk van het gebruikte
ventiel)
Druk op toets voor softkey . PWM wordt
verhoogd.
Druk op toets voor softkey . PWM wordt
verlaagd.
Mogelijke analoge actoren
Nr. Symbool Beschrijving
Y01 Bodemketting VOORUIT
Status (state):
Actor aan
Actor uit
Geen voedingsspanning,
waarschijnlijk zekering defect
Met de toets sluit u het opgeroepen menu.
Het display geeft het menuniveau 4 "Service" aan.
Door indrukken van de toets wordt het
basisscherm opgeroepen.
DL400260
IV - 30
Bedieningseenheid
4.7.14 Menu 4 – 5 "Sensor-/actortest
asvering"
(afhankelijk van de uitvoering van de machine)
De actortest dient voor het testen van de op de
machine gemonteerde sensoren en actoren voor de
asvering.
Menu oproepen
Hoofdmenu 4 "Service" is opgeroepen.
Kies met de draaipotentiometer menu 4-5 .
Het symbool wordt tegengesteld weergegeven.
Druk op de draaipotentiometer.
Het display geeft het menu 4 – 5 "Sensor-/actortest
asvering" aan.
Status (state):
= Geen fout asvering
= Fout assensor links (BSL)
= Fout assensor rechts (BSR)
= Fout ventiel as omhoog/omlaag (YWK)
= Fout ventiel as links/rechts
(YWS1/YWS2)
Met de toets sluit u het opgeroepen menu.
Het display geeft het menuniveau 4 "Service" aan.
Door indrukken van de toets wordt het
basisscherm opgeroepen.
L400281
L400521
IV - 31
Bedieningseenheid
4.7.15 Hoofdmenu 5 "Info"
Hoofdmenu oproepen
Roep met de toets het menuniveau op.
Kies met de draaipotentiometer hoofdmenu 5 .
Het symbool wordt tegengesteld weergegeven.
Druk op de draaipotentiometer.
Het display geeft menu 5 "Info" aan.
Pagina 5-1:
Versie van de totale software van de machine
Toets indrukken voor softkey volgende
pagina 5-2
= Versie van de boordcomputer
= Versie van de bedieningseenheid
Met de toets sluit u het opgeroepen menu.
Door indrukken van de toets wordt het
basisscherm opgeroepen.
L400300
ZX000023
ZX000024
IV - 32
Bedieningseenheid
4.7.16 Hoofdmenu 6 "Monteur"
Hoofdmenu oproepen
Roep met de toets het menuniveau op.
Kies met de draaipotentiometer hoofdmenu 6 .
Het symbool wordt tegengesteld weergegeven.
Druk op de draaipotentiometer.
Het hoofdmenu 6 "Monteur" is met een wachtwoord
beschermd.
In het display wordt een wachtwoord gevraagd.
L400320
L400340
IV - 33
Bedieningseenheid
4.8 Alarmmelding
Informatiemelding
Als bij het uitvoeren van een actie aan één of meer
voorwaarden niet wordt voldaan, wordt op het display
een informatiemelding weergegeven.
De informatiemelding verdwijnt na korte tijd automatisch.
Alarmmelding
Als aan de machine een storing optreedt, wordt op het
display een alarmmelding weergegeven. Tegelijkertijd
klinkt een akoestisch signaal (snel intervalgeluidssignaal).
In hoofdstuk 4.10 vindt u beschrijvingen van mogelijke
oorzaken en oplossingen.
Alle functies van het afgedekte menu
zijn nog steeds actief.
De door de alarmmelding afgedekte
softkeys zijn gedeactiveerd.
Akoestisch signaal stoppen:
Druk op toets voor softkey .
Alarm bevestigen:
Druk kort op toets voor softkey . Het alarm
wordt bevestigd en het akoestische signaal wordt
gestopt.
Als de storing weer optreedt, wordt de alarmmelding
opnieuw weergegeven.
Alarm opheffen:
Houd de toets voor softkey 5 sec.
ingedrukt. Het akoestische signaal verdwijnt
onmiddellijk en het alarm wordt uitgeschakeld.
Als de storing opnieuw optreedt, wordt geen
alarmmelding weergegeven.
Pas nadat de bedieningseenheid is uitgeschakeld en
opnieuw is ingeschakeld, wordt de alarmmelding bij het
optreden van de storing weergegeven.
ZX000026
ZX000025
IV - 34
Bedieningseenheid
4.9 Alarmmeldingen
4.9.1 Algemene alarmen
Nr. Scherm Beschrijving Mogelijke oorzaak Oplossing
A1
Steekzekering in
boordcomputer
defect
Kortsluiting aan spanningsuitgangen
+12V2FU_L
Aansluiting op
kortsluiting controleren
en zekering vervangen
A2
Zekering in
boordcomputer
defect
Kortsluiting aan spanningsuitgangen
+12V3FU_L
Aansluiting op
kortsluiting
controleren, de
zekering regenereert
na afkoeling vanzelf
A03
CAN-Error De CAN-Bus tussen bediening en
machine was onderbroken. ->
Kraakcontact in de verbinding naar
het display
Displayleiding
controleren
A14
Onderspanning - Trekkeraccu defect
-Trekkerdynamo te zwak
- 12V voeding aan de trekkerzijde te
dun of niet correct met de accu
verbonden
KRONE-aansluitkabel
direct aan de
trekkeraccu aansluiten
A15
Overspanning Trekkerdynamo defect Dynamo controleren
IV - 35
Bedieningseenheid
4.9.2 Logische alarmmeldingen
1
Wagen is vol De achterklep is gesloten en de
sensor uitschakeling bodemketting
heeft geschakeld.
Maak de wagen leeg
De wagen is vol, de achterklep is
open de voorloop bodemketting is
geactiveerd en het toerental van de
doseerwals is te gering
Doseerwalsaandrijving
controleren
2
Toerental
doseerwals is te
gering/doseerwals
en staan stil
Bij ZX:
De wagen is vol, de achterklep is
open de voorloop bodemketting is
geactiveerd en het toerental van de
doseerwals is te gering
De achterklep is open, de
bodemketting voorloop is geactiveerd
en de aftakas is niet geactiveerd
-
Doseerwalsaandrijving
staat
- Aftakas inschakelen
3
Toerental aftakas
te hoog
Aftakas staat niet stil en er werd
geprobeerd de achterklep te openen
Aftakas uitschakelen
en dan pas de
achterklep openen.
4
Stuuras niet
geblokkeerd
De achterklep werd geopend en de
stuuras was niet geblokkeerd
Stuuras voor het
openen van de
achterklep blokkeren
(stuuras op de
silohoop blokkeren!)
11
De messen zijn
niet in
ingeschakelde
toestand
(messencontrole)
De messen zijn uit de positie "mes
aan" bewogen
Messen weer
inschakelen
12
Sensor aftakas
niet correct
ingesteld of defect
De doseerwalsen draaien , de
aftakassensor geeft echter geen
impulsen
Instelling van de
sensor aftakas
controleren
13
Elektrohydraulisch
e asvering is neit
actief
De elektrohydraulische asvering
bevindt zich bij het laden (pick-up in
zweefstand) niet in de automatische
modus
Elektrohydraulische
asvering activeren
14
Bij ZX:
Achterklep is open Achterklep is geopend hoewel de
toets voor "Achterklep openen" niet
werd bediend
Achterklep sluiten
IV - 36
Bedieningseenheid
4.9.3 Fysische alarmmeldingen
101
Sensor mes Sensor of aanvoerleiding defect - Sensortest uitvoeren
- Sensor en
aanvoerleiding op
beschadiging
controleren
102
Sensor
opraapautomaat
Sensor of aanvoerleiding defect - Sensortest uitvoeren
- Sensor en
aanvoerleiding op
beschadiging
controleren
103
Sensor
bodemketting
uitschakeling
Sensor of aanvoerleiding defect - Sensortest uitvoeren
- Sensor en
aanvoerleiding op
beschadiging
controleren
104
Controle sensor
doseerwals
Sensor of aanvoerleiding defect - Sensortest uitvoeren
- Sensor en
aanvoerleiding op
beschadiging
controleren
105
Sensor aftakas Sensor of aanvoerleiding defect - Sensortest uitvoeren
- Sensor en
aanvoerleiding op
beschadiging
controleren
Sensor achterklep
106
Bij ZX:
Sensor achterklep
gesloten
Sensor of aanvoerleiding defect - Sensortest uitvoeren
- Sensor en
aanvoerleiding op
beschadiging
controleren
107
Sensor as
geblokkeerd
Sensor of aanvoerleiding defect - Sensortest uitvoeren
- Sensor en
aanvoerleiding op
beschadiging
controleren
108 Bij ZX:
Sensor achterklep
openen
Sensor of aanvoerleiding defect - Sensortest uitvoeren
- Sensor en
aanvoerleiding op
beschadiging
controleren
116
Sensor as links - Sensor of aanvoerleiding defect
- Stekker er niet ingestoken
- Uitgangssignaal van de hoeksensor
buiten toegelaten meetbereik
- Sensortest uitvoeren
- Sensor en
aanvoerleiding op
beschadiging
controleren
- Mechanische
IV - 37
Bedieningseenheid
instelling controleren
117
Sensor as rechts - Sensor of aanvoerleiding defect
- Stekker er niet ingestoken
- Uitgangssignaal van de hoeksensor
buiten toegelaten meetbereik
- Sensortest uitvoeren
- Sensor en
aanvoerleiding op
beschadiging
controleren
- Mechanische
instelling controleren
118
Ventiel as
omhoog/omlaag
Kabelbreuk of ventielstekker er niet
ingestoken c.q. overbelast
Ventiel en
aanvoerleiding op
beschadiging
controleren
119
Ventiel as
links/rechts
Kabelbreuk of ventielstekker er niet
ingestoken c.q. overbelast
Ventiel en
aanvoerleiding op
beschadiging
controleren
121
Drukknop mesbalk
inklappen
Drukknop of aanvoerleiding defect - Sensortest uitvoeren
- Drukknop of
aanvoerleiding op
beschadiging
controleren
122
Drukknop mesbalk
openklappen
Drukknop of aanvoerleiding defect - Sensortest uitvoeren
- Drukknop of
aanvoerleiding op
beschadiging
controleren
IV - 38
Bedieningseenheid
V - 1
Standaardbediening
5 Standaardbediening
5.1 Algemeen
De opraapwagen is uitgerust met electromagnetische
ventielen, die op het bedieningskastje een voorkeuze
mogelijk maken van de functie op de wagen van de
trekkerhydrauliek. De op dat moment gewenste functie
wordt op het bedieningskastje met de overeenkomstige
schakelaar voorgekozen, zo, dat het betreffende ventiel
geopend is. Vervolgens wordt het trekkerventiel op “druk“
gezet totdat de functie uitgevoerd is. Er kan dus altijd
maar een functie tegelijk uitgevoerd worden, daarbij
moeten de andere schakelaars in 0-stand =
middenstand staan.
De pick-up kan onafhankelijk van de bodemketting op
“zweefstand“ gebruikt worden.
Bij het laden van de wagen blijft de schakelaar voor de
pick-up-bediening ingeschakeld en de trekkerhydrauliek
wordt op zakken of zweven gezet, zo dat de pick-up vrij
kan bewegen.
Indien bij het laden de hydr. bodemketting ingeschakeld
moet worden, dan moet de schakelaar voor de bodem-
ketting op “in“ geschakeld worden. Nu wordt de trekker-
hydrauliek op “druk“ geschakeld en de bodemketting loopt.
Na afloop van het werken met de bodemketting moet de
schakelaar voor de bodemketting weer in de 0-stand gezet
worden en de trekkerhydrauliek weer op zakken of
neutraal.
5.2 Speciale veiligheidsbepalingen
• Ongevallengevaar!
Het hydraulieksysteem staat onder druk.
Bij werkzaamheden aan de opraapwagen absoluut de motor uitzetten en de
contactsleutel verwijderen.
Reparaties aan het hydraulieksysteem mogen uitsluitend door daarvoor opgeleid en
daartoe bevoegd personeel uitgevoerd worden.
Bij laswerkzaamheden aan de opraap-
wagen of aan de trekker met
aangekoppelde wagen kan door
kortsluiting of overspanning electronica
beschadigd worden. Daarom het
bedieningskastje loskoppelen en van de
trekker verwijderen, en kabel-verbindingen
loskoppelen.
V - 2
Standaardbediening
5.3 Bedieningen
(1) Schakelaar voor stoomtoevoer “AAN“ - “UIT“
(2) Lamp (groen) brandt, indien (1) ingeschakeld is.
(3) Lamp (rood) brandt, indien de bodemketting
ingeschakeld is.
Lamp gaat uit, indien de automatische bodem-
ketting-uitschakeling werkt, dus de wagen vol is.
(4) Schakelaar voor bediening pick-up
(5) Schakelaar voor bediening knikdissel
(6) Schakelaar voor de hydraulische bediening van de
achterklep (zie pag III - 15 – Kap. 3.10.6)
(7) Controlelamp (rood) brandt als de achterklep volledig
geopend is.
(8) Schakelaar voor bediening hydraulische messen
0-schakeling
(9) Lamp (rood) brandt, indien messen-0-schakeling
bediend wordt resp. indien de snijinrichting niet
werkt.
(10) Schakelaar voor werklamp in de laadruimte
(11) Schakelaar voor vervanging van messen.
Bij het vervangen van messen eerst de
snijinrichting met schakelaar (8) in de
stand “messen-0“ brengen en
vasthouden, vervolgens tegelijk met
schakelaar (11) helemaal laten zakken.
(12) Controlelamp (groen) gaat branden, indien de
spercilinder van de stuuras (optie) onder druk
staat en dus de stuuras gesperd is.
(13) Bevestigingslip voor bedieningskastje
(14) Schakelaar voor bediening bodemketting
(schakelt twee snelheden bij optie bodemketting
snelle gang)
5XLS0001
54
10 11
12
13
3
14
6
9 7
8
1 2
VI - 1
Hydrauliek
6 Hydrauliek
6.1 Speciale veiligheidsvoorschriften
Alvorens aan het hydraulieksysteem te gaan werken moet hiervan de druk verwijderd
worden. Onder druk uitspuitende lekolie kan zware verwondingen, weefselbeschadigingen,
veroorzaken. Bij verwondingen altijd meteen een arts raadplegen !!.
Werkzaamheden aan het hydraulieksysteem mogen uitsluitend worden uitgevoerd door
daarvoor opgeleide deskundigen.
Het electro-magnetische ventielenblok bij standaard-
en comfortbediening
bevindt zich rechtsvoor aan de voorwand van de wagen
onder de afdekking.
Voor het geval, dat de electronica eens totaal mocht
uitvallen, zijn de ventielen voorzien van een <<Nood-
Handbediening>> (zie pag. VI - 4 en VI - 5). De bediening
geschiedt met een spits voorwerp dat in de onderkant van
het ventiel gestoken moet worden (zie (1) en (2)).
Bij de ventielen voor pick-up enz. geschiedt de nood-
bediening door het verdraaien van het hand-schroef-
wieltje.
6.1.1Load-Sensing/(LS)-aansluiting
De comforthydrauliek is geschikt voor Load-Sensing
hydraulieksystemen. Voordeel bij het gebruik van LS-
systemen is dat er minder vermogen benodigd is, de olie
minder verwarmt, indien weinig olie gevraagd wordt.
Voor het gebruiken van het LS/ Load-Sensing-systeem
geschiedt de de olievoorziening via de Power-Beyond
van de trekkerhydrauliek.
De stuurleiding moet tussen de sensoraansluiting (LS) op
het ventielenblok van de opraapwagen en de sensor-
aansluiting van de trekker worden aangesloten. Die
Meldeleitung kann im ET-Dienst unter Art.-Nr. 333 688
bestellt werden.
Hydrauliek-systeemschroef (1) op het
ventielen-blok moet bij aangesloten
sensorleiding ingedraaid zijn.
KLW1A-07
2
1
LS
VI - 2
Hydrauliek
6.2 Aanpassen hydraulieksysteem
Het comfort-hydraulieksysteem van de opraapwagen
moet aan de trekker worden aangepast (zie afb. KLW0A-
07 pag. VI-5) en is ontworpen voor een continue stroom-
omloop. De aanpassing geschiedt met de afstelling van
de hydrauliek- systeemschroef op het elektromagnetische
ventielenblok.Het blok bevindt zich rechtsvoor op de
voorwand van de wagen onder de klep.
De afstelling is afhankelijk van het
hydraulieksysteem van de trekker en
moet in drukloze toestand van de
wagen worden uitgevoerd !
Systeemschroef (1) tot de aanslag uitdraaien bij:
Trekkers met normaal hydraulieksysteem (konstante
pomp)
Trekkers met LS-pomp en niet in werking zijnde Load-
Sensing-systeem
Deze afstelling is af fabriek aanwezig.
Systeemschroef (1) tot de aanslag indraaien bij:
Trekkers met gesloten hydraulieksysteem (bv. John
Deere)
Trekkers met LS-pomp en aangesloten sensorleiding.
De aansluiting (2) voor de
sensorleiding bevindt zich onder de
hydrauliek-systeemschroef.
Bij het uitvoeren van deze werkzaamheden op voldoende veilige afstand letten !
Aftakas en electronica uitschakelen.
6.2.1Nood-Hand-Bediening
Bij het uitvallen van de electronica of de electro-magneti-
sche ventielen kan de functie van de ventielen mecha-
nisch uitgevoerd worden.
Bij de regelventielen geschiedt het vrijgeven van de
leiding door de stelschroef in te draaien. Bij de
stuurventielen geschiedt de handmatige vrijgave in de
gewenste richting door de magneetklep met een spits
voorwerp in te drukken.
De juiste combinatie van bediening van ventielen is
weergegeven in de afbeelding (KLWOA-06 en KLWOA-
07, pag. VI - 4 en VI - 5) en als sticker op de klep van het
hydrauliekblok.
KLW1A-07
2
1
LS
VI - 3
Hydrauliek
6.2.2 Voorbeelden van nood-hand-bediening
Pick-up heffen
Hand-schroef-wieltje op het regelventiel „pick-up
heffen-zakken“ indraaien.
Met spits voorwerp de magnetische klep van het
stuurventiel (2) indrukken. De pick-up zal heffen.
Magnetische klep ingedrukt houden en hand-schroef-
wieltje weer tot aan de aanslag uitdraaien.
Achterklep heffen
Beide hand-schroef-wieltjes van het regelventiel
"achterklep heffen-zakken“ indraaien.
Met een spits voorwerp de magnetische klep van het
stuurventiel (1) indrukken. De achterklep wordt
geopend.
Magnetische klep ingedrukt houden en een van de
hand-schroef-wieltjes weer tot aan de aanslag
uitdraaien.
Tweede hand-schroef-wieltje tot aan de aanslag
uitdraaien.
Na het uitvoeren van de nood-hand-bediening
moeten de hand--schroef-wieltjes weer volledig
uitgedraaid worden !!
VI - 4
Hydrauliek
6.2.3Hydrauliekblok-standaard
NOOD-HANDBEDIENING
De bediening gebeurt met een scherp
voorwerp en het gelijktijdig indraaien
van de sterwielbout bij de cilinderfuncties.
Zie de tekening voor de juiste combinatie.
Bij deze arbeidsprocessen op de juiste
veiligheidsafstanden letten! Aftakas uitschakelen
Nadat de functie is uitgevoerd, moeten de bouten
helemaal losgedraaid en verwijderd worden.
Functieschets
Magneetventielen
Functies
Omhoog
Omhoog
Omhoog
Omhoog
Omlaag
Omlaag
Omlaag
Omlaag
Naar achteren
VI - 5
Hydrauliek
6.2.4Hydrauliekblok-comfort
HYDRAULICA - SYSTEEMBOUTEN
Bij het slepen met een gesloten
hydraulisch systeem (bijv. John Deere)
moet deze bout tot de aanslag worden
ingedraaid.
Bij het slepen met een normaal
hydraulisch systeem (constante pomp)
moet de stelbout losgedraaid zijn.
Deze stand is af fabriek reeds ingesteld.
LASTMELDINGSAANSLUITING
ALLEEN BIJ LOAD-SENSING
Sleperhydraulica via power-beyond
aansluiten.
Bij een aangesloten meldingskabel
moet de systeembout worden ingedraaid.
NOOD-HANDBEDIENING
De bediening gebeurt met een scherp
voorwerp en het gelijktijdig indraaien
van de sterwielbout bij de cilinderfuncties.
Zie de tekening voor de juiste combinatie.
Bij deze arbeidsprocessen op de juiste
veiligheidsafstanden letten! Aftakas uitschakelen
Nadat de functie is uitgevoerd, moeten de bouten
helemaal losgedraaid en verwijderd worden.
Zie de bedrijfshandleidin
Functieschets
Functies
Omhoog
Omhoog
Omhoog
Omhoog
Omlaag
Omlaag
Omlaag
Omlaag
Naar achteren
Magneetventielen
VI - 6
Hydrauliek
6.2.5 Hydrauliek-schema opraapwagen
Standaard bediening GL-Model
P = 20 BAR
Kratzbodenantrieb /
Transportbandaandrijving
PICK-UP
MESSER / Mes
Heckklappe / Achterklep
DRUCKLEITUNG /
Drukleiding
TANKLEITUNG /
Tankleiding
RUECKSCHLAGVENTIL /
Terugslagventiel
P
T
Anschluss Schlepperhydraulik /
Aansluiting sleperhydraulica
T
P
AAAAA
Knickdeichsel / Knikdissel
d=1,5mm
(332-014)
d=1,4mm
(920-904)
333-450
BBB
VI - 7
Hydrauliek
6.2.6 Hydrauliekschema opraapwagen
Comfort-bediening GL-Model
a
A
B
AB
a
b
HOCHDRUCKFILTER /
Hogedrukfilte
Kratzbodenantrieb /
Transportbandaandrijving
PICK-UP
MESSER / Mes
Heckklappe / Achterklep
DRUCKLEITUNG /
Drukleiding
TANKLEITUNG /
Tankleiding
RUECKSCHLAGVENTIL /
Terugslagventiel
P
T
Anschluss Schlepperhydraulik /
Aansluiting sleperhydraulica
TP
AAAA
Knickdeichsel / Knikdissel
d=1,5mm
(332-014)
d=1,4mm
(920-904)
334-850
BBB
A
LS
LS
TP
POWER
BEYOND
TRACTOR
d=1,5mm
(332-014)
LASTMELDELEITUNG
NUR BEI LOAD-SENSING
SCHLEPPERHYDRAULIK
UEBER POWER-BEYOND /
LASTMELDINGSAANSLUITING
ALLEEN BIJ LOAD-SENSING
Sleperhydraulica via power-beyond
aansluiten.
VI - 8
Hydrauliek
VII - 1
Onderhoud
7 Onderhoud
7.1 Speciale veiligheidsbepalingen
Om een zo goed mogelijke werking van de opraapwagen te bevorderen, en de slijtage te
beperken, moeten bepaalde onderhoudsintervallen aangehouden worden. Hierbij horen o.a. het
reinigen, invetten, smeren en van olie voorzien van bouwdelen en componenten.
7.2 Algemeen
Bouten en moeren regelmatig (ca. alle 50 uren) op goed vastzitten controleren, en indien
nodig natrekken !
Werkzaamheden voor het in bedrijfstellen, afstellen, onderhoud en reparatie en reinigen
mogen uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaand werktuig. Motor uitzetten
contactsleutel verwijderen, electronica en bedieningskastje uitschakelen.
Beveilig de opraapwagen en de trekker tegen wegrollen.
Na het beeindigen van het onderhoud alle afschermingen en beveiligingen weer goed
terugplaatsen en monteren.
Huidcontact met olie en vet vermijden.
Bij verwondingen, die door olie veroorzaakt worden, meteen een arts raadplegen
Om verwondingen en ongevallen te voorkomen moeten ook alle normaal geldende
veiligheidsbepalingen opgevolgd worden.
A = Maat schroefdraad
(Kwaliteitsklasse staat op de boutkop.)
Aanhaalmoment MA (mits anders aangegeven).
8
.
8
1
0
.
9
A
KR-1-130
A 5.6 6.8 8.8 10.9 12.9
Ø MA (Nm)
M 4 2,2 3 4,4 5,1
M 5 4,5 5,9 8,7 10
M 6 7,6 10 15 18
M 8 18253643
M 10 29 37 49 72 84
M12 42 64 85 125 145
M14 100 135 200 235
M14x1,5 145 215 255
M 16 160 210 310 365
M16x1,5 225 330 390
M 20 425 610 710
M 24 730 1050 1220
M 24x1,5 350
M 24x2 800 1150 1350
M 27 1100 1550 1800
M 27x2 1150 1650 1950
M30 1450 2100 2450
VII - 2
Onderhoud
7.3 Banden
Reparaties aan de banden mogen uitsluitend door deskundigen, en met behulp van geeigend
speciaal gereedschap, worden uitgevoerd.
De opraapwagen op een vaste en vlakke ondergrond plaatsen. Met wielwiggen tegen
onbedoeld wegrollen beveiligen.
Wielbouten regelmatig controleren of ze goed vastzitten en indien nodig natrekken.
Bij het op druk vullen van de banden met lucht niet voor de band staan. Bij te hoge druk kan
deze klappen. Ongevallengevaar !
Bandenspanning regelmatig controleren.
BIj het losdraaien en aandraaien van wielmoeren de in de
afbeelding hiernaast getoonde volgorde aanhouden.
Na de montage van het wiel moeten na 10 bedrijfsuren
de wielmoeren worden gecontroleerd, en eventueel
nagetrokken worden.
Vervolgens na alle 50 bedrijfsuren op goed vastzitten
controleren.
Regelmatig de bandenspanning controleren en indien
nodig navullen.
De bandenspanning is afhanklijk van de bandenmaat.
De waarden kunnen uit de tabel gelezen worden.
KLWOA-02
1
3
5
7
924
6
8
10
Draad Sleutel- Aantal max. Aantrekmoment
maat bouten per
mm naaf zwart verzinkt
M 12 x 1,5 19 4/5 95 Nm 95 Nm
M 14 x 1,5 22 5 125 Nm 125 Nm
M 18 x 1,5 24 6 290 Nm 320 Nm
M 20 x 1,5 27 8 380 Nm 420 Nm
M 22 x 1,5 32 8/10 510 Nm 560 Nm
M 22 x 2 32 10 460 Nm 505 Nm
VII - 3
Onderhoud
7.4 Trekoog aan de dissel
Indien de grens van slijtage van de
bus in het trekoog bereikt is, dan
moet deze vervangen worden.
Uitsluitend opgeleid en bevoegd
personeel mag aan de dissel werken.
De grens van slijtage van de bus in het trekoog (1) ligt bij
a = 41,5 mm. Indien deze waarde wordt overschreden,
moet de bus worden vervangen. Om de slijtage te
beperken, moet de bus en trekoog dagelijks gereinigd
worden, en met vet worden ingesmeerd.
KDW02330
a
Het trekoog moet altijd horizontaal in en
over de trekhaak vallen.
Let op de juiste combinatie van trekhaak en
trekoog (controleer de vermelding op het
typeplaatje)
7.3.1 Bandenspanning
*) De aanbeveling geldt in het bijzonder voor het gebruikelijke gemengde gebruik (veld/weg).
Desgewenst kan de bandenspanning tot op de aangegeven minimum luchtdruk worden verlaagd.
Dan moet echter ook het veranderde dynamische gedrag van de banden in het bijzonder bij het rijden op de weg in
acht worden genomen.
Bandaanduiding Minimum druk Maximum druk aanbevolen bandenspanning*
[bar] [bar] [bar]
Vmax<= 10km/h Vmax<= 40km/h
500/50-17- 14PR 1,5 3,8 2,8
500/55-20 TL - 12 PR 1,5 3,2 2,8
560/45 R 22,5 TL 146 D 1,8 3,2 2,7
620/40 R 22.5 148 D 1,6 3,2 2,4
VII - 4
Onderhoud
1
64
5
TR100025
2
7
3
Komfort
Standard
Komfort
Komfort
Pos. sensoraanduiding Aandraaimoment
1 Laadautomaat B2 (optioneel) 10 Nm
2 Schraapbodemuitschakeling (B3) 10 Nm
3 Achterklep B6 (rechts) (Komfort) (optioneel) 10 Nm
4 Drukknop messenbalk (omhoog/omlaag) (optioneel) 10 Nm
5 Messen actief/inactief (B1) (Komfort) 10 Nm
Messen actief/inactief (Standard) 10 Nm
6 Boordcomputer links (Komfort) (optioneel)
7 As geblokkeerd B7 (optioneel) 10 Nm
7.5 Plaats van de sensoren
VII - 5
Onderhoud
7.5.1 Instelling van de sensoren
Namur-sensor d = 12 mm
De maat tussen de signaalgever (2) en de sensor (1)
moet "a" = 2 mm bedragen.
Instelling
Moeren aan beide kanten van de sensor losdraaien.
Moeren verdraaien tot de maat "a" = 2 mm bereikt is.
Moeren weer vastdraaien.
Namur-sensor d = 30 mm
De maat tussen de signaalgever (2) en de sensor (1)
moet "a" = 5 mm bedragen.
Instelling
Moeren aan beide kanten van de sensor losdraaien.
Moeren verdraaien tot de maat "a" = 5 mm bereikt is.
Moeren weer vastdraaien.
a
BPXC0172
2
1
3
a
BP-VFS-088-1
2
1
3
Reedsensor
De maat tussen de signaalgever (2) en de sensor (1)
moet "a" = 5 mm bedragen.
Instelling
Moeren aan beide kanten van de sensor losdraaien.
Moeren verdraaien tot de maat "a" = 5 mm bereikt is.
Moeren weer vastdraaien.
a
TR000040
2
1
3
VII - 6
Onderhoud
Kom nooit onder de geopende
achterklep, zolang de trekker loopt.
– Gevaar voor beknelling !
7.5.2 Instelling van de sensor voor de auto-
matische afschakeling van de
bodemketting
Indien bij een gevulde wagen materiaal tegen de
sensorklep op de achterwand duwt, schakelt automatisch
door een sensor de aandrijving van de bodemketting uit.
Dit uitschakelen moet alvorens en tijdens het eerste
gebruik, en verder om de 250 bedrijfsuren, op goede
werking worden gecontroleerd. De afstand A tussen
sensor en tegenstuk mag niet meer zijn dan 5 mm.
In onbelaste toestand moet de afstand B tussen sensor en
tegenstuk 25 - 30 mm bedragen.
TR000003
TR000004
A
Sensor
Magnet
B
VII - 7
Onderhoud
Alle opraapwagens uit de Titan-serie met Comfort-
Hydrauliek zijn uitgerust met een hogedrukfilter in de
drukleiding naar het ventielenblok.
Filterpatroon (3) na elk seizoen
vervangen!
Filterelement vervangen
Hydraulieksysteem drukloos maken
Vat van voldoende grootte gebruiken om
alle olie op te vangen.
Filteronderdeel (4) met sleutel SW27 losdraaien.
Filteronderdeel (4) verwijderen en rest-olie afvoeren.
Filteronderdeel (4) reinigen.
Oud filterelement (3) verwijderen.
Nieuw filterelement (3) op ventielpijp (5) schuiven.
O-Ring (2) op filteronderdeel (4) controleren.
Beschadigde O-Ringen door nieuwe
vervangen.
Filteronderdeel (4) passend herplaatsen en
vastdraaien.
Tot aan de aanslag met filterbovendeel (1)
aandraaien.
Hydraulieksysteem weer op druk brengen en op
goede afdichting controleren.
UIT
IN
4
3
5
2
1
7.6 Onderhoudsvoorschrift voor
het hogedrukfilter
7.6.1 Hogedrukfilter
VII - 8
Onderhoud
7.7 Ölieverversen en controle
Het oliepeil in de aandrijvingen moet voor het eerste
gebruik, en vervolgens regelmatig, gecontroleerd worden.
Na het eerte gebruik (ca. 30 - 50 h) moet de olie ververst
worden. Daarna eens per jaar alle olie verversen.
Hiervoor de oude olie aftappen en de aandrijving weer
met nieuwe transmissieolie SAE 90 APi-GL-4 vullen.
Na het verversen van de olie moet de oude
olie volgens de voorschriften worden
afgevoerd.
7.7.2 Aandrijving bodemketting
De aandrijving van de boemketting bevindt zich rechts-
achter op de wagen.
Voor het controleren en navullen moet bout (1)
losgedraaid worden.
KDW06331
2
1
Kontrolebout (1) uitdraaien
Oliepeil tot gat (1)
evt. olie bijvullen
Kontrolebout (1) weer indraaien
Oliekontrole:
Olieverversen
Olieaftapplug (2) uitdraaien
Olie in een geschikte bak opvangen
Olieaftapplug (2) indraaien
Olie bijvullen (3) (Oliepeil tot gat (1))
KDW06333
7.7.1 Haakse aandrijving
Kontrolebout (1) uitdraaien
Oliepeil tot gat (1)
evt. olie bijvullen
Kontrolebout (1) weer indraaien
Oliekontrole:
Olieverversen
Olieaftapplug (2) uitdraaien
Olie in een geschikte bak opvangen
Olieaftapplug (2) indraaien
Olie bijvullen (3) (Oliepeil tot gat (1))
Peilplug (1) en ontluchtingsfilter (3) er weer in draaien.
VII - 9
Onderhoud
7.8 Kettingspanning
7.8.3 Aandrijving van de bodemketting
De bodemketting van de opraapwagen wordt automatisch
gespannen. De werking van de spanner moet regelmatig
gecontrolerd worden.
De bodemketting kan na langere tijd
oprekken, zodat de automatische
spanning niet meer zeker is. In dat geval
moet de ketting met 2 of 4 schakels
ingekort worden.
De trekveer (3) staat onder een hoge voor-
spanning!
Reparaties aan de automatische span-
inrichting mogen uitsluitend door daarvoor
geschoolde specialisten met daarvoor
bestemd speciaal gereedschap uitgevoerd
worden.
7.8.2 Pick-up-aandrijving
De aandrijving van de pick-up bevindt zich linksvoor op de
wagen.
Lengte van veer in gespannen toestand X = 65 mm
7.8.1 Aandrijving invoeraggregaat
De aandrijving van het invoeraggregaat bevindt zich links
aan de voorkant van de wagen.
De gespannen lengte van de veer X = 60 mm.
TR000005
X
TR000019
1
x
Hoe te handelen bij het uitnemen van kettingschakels
Veerspanner (2) inhaken en met een moer de
draadstang (1) naar buiten brengen, totdat bout (5) kan
worden verwijderd.
Trekveer (3) met de draadstang geheel spanningsvrij
maken.
Met behulp van een bout M 16x170 (4) de
bodemketting zover voorspannen, totdat de spanwig (6)
tegen de spaninrichting in over de vertanding kan
worden geschoven, en door het gat (7) een bout kan
worden gestoken. Bout (4) weer verwijderen.
TR000006
1
Ansicht von hinten
Ansicht von oben
25
3
4
7
6
47
6
VII - 10
Onderhoud
Bodemketting inkorten
Borging (1) in sluitschakel (3) verwijderen.
Sluiting (2) verwijderen.
Ketting steeds met 2 of 4 schakels inkorten.
Ketting met sluitschakel (3) verbinden.
Sluiting (2) en borging (1) vastzetten.
Beide kettingen van de bodemketting
moeten met de gelijke lengte ingekort
worden. Bij dubbele bodemketting moeten
streeds de twee bij elkaar horende paren
kettingen ingekort worden.
7.9 Afstrijkers
De afstrijker bevindt zich voor in de
laadbak bij de inbrengtrommel.
De achterkant (1) van de afstrijker na elk seizoen
controleren op slijtage en indien nodig vervangen.
KDW05060
3
2 1
KLW09030
1
7.9.1 Afstand messen - trommel
De afstand van de messen tot de rommel is
door de stelbout (2) en contramoer (1)
vanaf de fabriek optimaal ingesteld, en
mag daarom niet veranderd worden.
KDW04040
1
2
XXL00004
Aan het einde van het seizoen moet de aanslagstrip (1) op
slijtage gecontroleerd worden.
Mocht de materiaaldikte (t=6 mm) van de
aanslagstrip (onderd.nr. 334975-2) tot de
helft dunner geworden zijn, dan dient deze
te worden vervangen.
Trekveer (3) weer spannen, totdat bout (5) er door
gestoken kan worden.
Draadstang en bout weer uit gat (7) verwijderen.
VII - 11
Onderhoud
7.9.2 Afstand Afstrijker-Trommel
De afstrijker (2) moeten de afstand „A“ tot de draaiende
inbrengtrommel (3) hebben.
Afstelling afstand afstrijker-trommel
Alle bouten (1) van de afstrijkerbalk rechts en links
losdraaien.
De totale afstrijkerbalk zo verdraaien, dat maat
A = 10 - 12 mm bereikt wordt.
Bouten weer goed vastdraaien
KLW09110
1
7.10 Controle van de veiligheids-
rollen van de mesbeveiling per
mes
De veiligheidsrollen (1) aan de hefbomen van de
mesbeveiliging moeten tijdens het schakelen (spannen
van de veiligheidsveren met de multi-sleutel na het
plaatsen van de messen) gemakkelijk draaien. Is dit niet
het geval, dan zal dit bij het schakelen meer kracht
vragen. De mesbeveiling functioneert dan ook niet naar
behoren (meer mesbreuk). Om dit te voorkomen, moeten
de rolletjes (1) gesmeerd worden, indien ze niet meer
eenvoudig gedraaid kunnen worden. In ieder geval eens
per jaar.
TR000007
1
TR100024
A= 10-12 mm
VII - 12
Onderhoud
7.11 Smering
7.11.1 Speciale veiligheidsbepalingen
Werkzaamheden voor het in bedrijfstellen, afstellen, onderhoud en reparatie en reinigen
mogen uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaand werktuig. Motor uitzetten
contactsleutel verwijderen, electronica en bedieningskastje uitschakelen.
Beveilig de opraapwagen en de trekker tegen wegrollen.
Na het beeindigen van het onderhoud alle afschermingen en beveiligingen weer goed
terugplaatsen en monteren.
Huidcontact met olie en vet vermijden.
Bij verwondingen, die door olie veroorzaakt worden, meteen een arts raadplegen
7.11.2 Algemeen
7.11.3 Tussenas
De smeerintervallen van de tussenas staan in de
afbeelding hiernaast.
Voor verdere informatie: zie de handleiding van de
fabrikant van de tussenas.
Begrips-omschrijving:
begrip smeermiddel plaats/hoeveel opmerkingen
vetten multi-purposevet smeernippel/ ca. overtollig vet van
twee slagen uit vetspuit nippel verwijderen
smeren mits anders voor- glijvlekken / dun met oude en teveel aan olie
geschreven, olie op penseel opbrengen verwijderen
plantaardige basis
gebruiken
olieen mits anders voor- kettingen gelijkmatig op kettingen
geschreven, olie op verdelen
plantaardige basis
gebruiken
Bij de vermelding van onderhoudsintervallen is uitgegaan van een gemiddelde belasting en normaal gebruik. Bij
intensiever gebruik, en zwaardere belasting en omstandigheden, moeten de intervallen verkort worden.
KLW10340
40h 40h
8h8h 8h 20h
8h
VII - 13
Onderhoud
7.11.4 Smeerschema
9
50h
6
50h 50h
11
50h
50h
bei Hitch
100h
KDW10290
343 406-0
50h
250h
8
50h
5
250h
50h
bei Lenkachse bei Lenkachs e
250h
KDW04050
100h
links + rechts
10h
10h
10h
10h
100h
50h
nur bei Titan 6/50 GL / 6/54 G L
Lager Antriebswelle
siehe Kap 7.11.3
VII - 14
Onderhoud
7.11.5 Smeerpunten
In de volgende tabel worden de smeerpunten, en het
aantal nippels, op de opraapwagen genoemd.
Smeerpunt Titan 50/54 GL Aantal nippels
Lager voor invoertrommel rechts 2
Hendel voor parkeerrem 1
Astap van de stuuras (optie) 4
Spercilinder van de stuuras (optie) 2
Bodemketting-as, achter 4
Pendel-balans (rechts/links) (niet bij Boogie-as) 2
Tandemas - remas / automat. afsteller 8 / 4
Bodemketting-as, voor 4
Tastwiel en pick-up 2
Lager tastwielarm pick-up 2
Curvebaan pick-up 1
As hoofdaandrijving 8
Trekoog (alleen bij draaibare Hitch-oog) 1
Aandrijfas dwars, zijkant links 1
Invoerbalk (bij Titan 6/50 GL; Titan 6/54 GL) 6
Drijfstang naar balk, kant van balk (bij Titan 6/50 GL; Titan 6/54 GL) 6
Drijfstang naar balk, kant van krukas (bij Titan 6/50 GL; Titan 6/54 GL) 2
VII - 15
Onderhoud
TR000008
1
2
7.12 Centrale smering van de
aandrijvende kettingen voor
invoer en pick-up.
Elke keer bij het heffen van de pick-up worden de hoofd-
aandrijvings-kettingen en de kettingen naar de pick-up
automatisch gesmeerd. Indien meer olie noodzakelijk is,
kan de pick-up een paar keer bewogen worden.
Penseeltjes verdelen op de smeerpunten de olie
gelijkmatig over de kettingen.
Houdt het oliepeil in de houder aan de voorkant van de
wagen goed in de gaten, vul op tijd.
Mocht de centrale kettingsmering, na het volledig
leegraken van de houder, niet meer functioneren, dan
moet het systeem en de smeerpomp (1) ontlucht worden.
Het ontluchten van de smeerpomp moet geschieden bij
neergelaten pick-up, dus drukloze hydrauliekleiding.
Daarvoor een smeerleiding van de pomp (1) verwijderen,
en een aansluitnippel (2) losdraaien, totdat de olie er
zonder luchtbellen uitkomt.
Vrij komende olie zorgvuldig opvangen, en
afvoeren.
Zo wordt de pomp ontlucht. Vervolgens de aansluitnippel
weer terugplaatsen en smeerleiding weer aansluiten.
Overtuig u er van dat er absoluut geen
water en vuil en stof in de houder en pomp
kan geraken.
Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
oliekwaliteiten.
Er kan gebruik gemaakt worden van ver-
schillende oliesoorten. De viscositeit dient
echter overeen te komen met de kwaliteit
15W40. Er mag uitsluitend gebruik gemaakt
worden van biologisch afbreekbare
oliesoorten, en geheel vrij van elke soort
vergif (b.v. Fuchs minerale olie Plantogear
100-N of Castrol Optimol Optileb GT 100).
Plakkerige kettingolie mag zeker niet
gebruikt worden, omdat daardoor het
systeem zou dichtkleven.
VII - 16
Onderhoud
7.13 Remsysteem
7.13.1 Speciale veiligheidsbepalingen
Werkzaamheden aan het remsysteem mogen uitsluitend worden uitgevoerd door daarvoor
opgeleid deskundig personeel, of in daarin gespecialiseerde werkplaatsen.
Voor normale slijtage, en storing en schade door overbelasting of veranderingen aan het
remsysteem is de Fa. KRONE niet aansprakelijk.
Zonder schriftelijke toestemming van de Fa. Krone mogen er geen veranderingen worden
aangebracht aan het remsysteem.
Onregelmatigheden of storingen bij de werking van het remsysteem moeten meteen
onderzocht en opgeheven worden.
Uitsluitend een opraapwagen met goed werkend remsysteem mag gebruikt en verplaatst
worden op het veld en rijden op de openbare weg.
7.13.2 Afstellen van het remmechanisme
Na de eerste gereden kilometers hebben het mechanisme
en de remschoenen zich gezet en gesleten. De hierdoor
ontstane speling moet worden opgeheven.
Instelling aan de stangen-afstelling.
alle 200 werkuren.
Stangen-afsteller met de hand in de duwende richting
bewegen. Bij een vrije slag van de langsslag-
membraancilibder- drukstang van max. 35 mm. moet
nagesteld worden.
De instelling geschiedt met het instelzeskant van de
stangen-steller.
Vrije slag „a“ op 10-12 % van de aangesloten remarm „B“
instellen.
B.v. remarmlengte is 150 mm = vrije slag is 15 – 18 mm.
Afstelling van de remmen
Als gevolg van gebruik, moet de slijtage en de goede
werking van de remmen regelmatig gecontroleerd worden.
De remmen moeten worden nagesteld, indien bij vol
remmen 2/3 van de slag van de remcilinder gebruikt moet
worden.
Daarvoor de as op bokken zetten, en tegen onbedoeld
rollen borgen.
VII - 17
Onderhoud
7.13.3 Luchtfilter voor lucht-rem-leiding
Het luchtfilter is voor het remventiel gemonteerd. Deze
reinigt de rem-perslucht en beschermt zo het
remsysteem tegen storingen.
Het remsysteem blijft in beide stroom-
richtingen funktioneren, ook als het filter
verstopt is.
Demontage van het luchtfilter
Moer (2) losdraaien.
Luchtfilter (1) verdraaien.
Hakenspringring (3) losnemen.
Filterelement uitnemen.
Onderhoud aan het luchtfilter
Het luchtfilter voor begin van het seizoen reinigen.
Montage van het luchtfilter
De montag verloopt in omgekeerde volgorde van de
demontage.
Bij de montage van het luchtfilter moet
goed gelet worden op de juiste volgorde:
(1) Veer
(2) Filter
(3) Afstandsstuk
(4) Veer
(5) Dichtring
(6) Afdekkap
(7) Hakenspringring
KLW10120
1
3 2
KLW10090
1 2 3 4 5 6 7
VII - 18
Onderhoud
7.13.4 Drukvat
Het drukvat slaat de door de compressor aangevoerde
perslucht op. Bij gebruik kan zich dus in het drukvat
condenswater verzamelen.
Het drukvat moet regelmatig afgetapt worden en wel:
In de winter dagelijks (bij gebruik),
anders wekelijks en
altijd minstens na 20 bedrijfsuren.
Het aftappen geshiedt met het water-aftapventiel aan de
onderkant van het drukvat.
Wagen veilig en stabiel parkeren.
Water-aftapventiel openen en condenswater laten
weglopen.
Aftapventiel controleren, reinigen en weer
terugplaatsen.
Een sterk vervuilde, of lek, aftapventiel
moet meteen door een nieuwe worden
vervangen.
7.14 Onderhoud na elke dag gebruik
Elke dag moet na het gebruik de omgeving van de
invoertrommel en snij-inrichting, alsmede het frame in
de omgeving daarvan, gereinigd en geconserveerd
worden.
7.15 Onderhouds- en
reparatiewerkzaamheden vanaf
het laadoppervlak
Indien het laadoppervlak moet worden betreden in verband
met onderhouds- of reparatiewerkzaamheden, dan moet de
geopende achterklep tegen dichtklappen worden beveiligd
en moet een geschikte opstaphulp worden gebruikt.
VIII - 1
Overwinteren
8 Overwinteren
8.1 Speciale veiligheidsinstructies
8.2 Algemeen
Voor de winter de wagen van binnen en van buiten goed reinigen. Indien hiervoor een hogedrukspuit wordt
gebruikt, dan de waterstraal niet direkt op lagers richten. Na het schoonmaken alle nippels afsmeren. Naar buiten
komend vet niet afvegen. De rand vet vormt een extra bescherming tegen vocht.
Aandrijfkettingen demonteren en in petroleum reinigen (gebruik geen ander schoonmaakmiddel). Controleer
meteen de slijtage van de kettingen en kettingwielen. Gereinigde kettingen in-olien, monteren en weer spannen.
Alle bewegende delen zoals omkeerrollen, scharnieren, spanrollen etc. op gemakkelijk bewegen controleren. Indien
noodzakelijk demonteren, reinigen en ingevet weer monteren. Indien noodzakelijk, tegen nieuwe delen vervangen.
Gebruik uitsluitend Originele-KRONE-Onderdelen.
Tussenas uit elkar nemen. De binnenbuizen en de beschermhulzen met vet insmeren. Smeernippels aan de
kruiskoppen en aan de lagerringen van de beschermhulzen en -trechters invetten.
De opraapwagen op een droge plaats, echter niet in de buurt van kunstmest of stallen, wegzetten.
Verfschade wegwerken, blanke delen goed met een anti-roest middel conserveren.
Het op bokken zetten van de opraapwagen uitsluitend doen met behulp van een solide en
stabiele krik. Let er goed op, dat de op bokken geplaatste wagen blijvend stabiel staat.
Voor het ontlasten van de banden de opraapwagen op bokken zetten. Bescherm de banden tegen invloeden van
buitenaf zoals van olie, vet, zonneschijn etc. .
Laat de noodzakelijke werkzaamheden meteen na afloop van het oogstseizoen uitvoeren. Maak een verzamellijst
van alle benodigde onderdelen. Hiermee maakt u uw eigen werk en dat van uw KRONE-handelaar gemakkelijk.
Bovendien heeft u de zekerheid, dat uw wagen voor het eerst volgende gebruik al weer helemaal klaar staat.
Voor alle werkzaamheden voor onderhoud, montage, reparatie en afstellingen geldt
principieel: werktuig stilzetten.
Motor uitzetten.
Contactsleutel verwijderen en electronica aan bediening uitzetten.
Trekker en opraapwagen tegen wegrollen beveiligen.
Huidcontact met olie, vet, reinigings- en oplosmiddelen voorkomen.
Bij verwondingen, kneuzingen of weefselbeschadiging door olie, reinigings- of
oplosmiddelen altijd meteen een arts raadplegen.
Na het beeindigen van de reiniging of onderhoud alle beplating en andere beveiligende
delen weer goed werkend herplaatsen.
Alle verdere normale veiligheidsvoorschriften moeten worden opgevolgd, andere wettelijke
en beroepsgebonden veiligheidsvoorschriften moeten ook opgevolgd worden, om
verwondingen en ongelukken te voorkomen.
VIII - 2
Overwinteren
IX - 1
Weer in gebruikname
9 Weer in gebruikname
9.1 Speciale veiligheidsbepalingen
Voor alle werkzaamheden voor onderhoud, montage, reparatie en afstellingen geldt
principieel: werktuig stilzetten, motor uitzetten, contactsleutel verwijderen en electronica
aan bediening uitzetten.
Trekker en opraapwagen tegen wegrollen beveiligen.
Huidcontact met olie, vet, reinigings- en oplosmiddelen voorkomen.
Bij verwondingen, kneuzingen of weefselbeschadiging door olie, reinigings- of
oplosmiddelen altijd meteen een arts raadplegen.
Na het beeindigen van de reiniging of onderhoud alle beplating en andere beveiligende
delen weer goed werkend herplaatsen.
Alle verdere normale veiligheidsvoorschriften moeten worden opgevolgd, andere wettelijke
en beroepsgebonden veiligheidsvoorschriften moeten ook opgevolgd worden, om
verwondingen en ongelukken te voorkomen.
9.2 Algemeen
Alle smeerpunten van vet of olie voorzien. De uit de smeerpunten puilend vet verwijderen.
Oliepeil in de hoofdaandrijving controleren en zo nodig navullen (bij snijwals).
Hydrauliekslangen en -leidingen op dichtheid controleren, evt. vervangen.
Bandenspanning controleren, zo nodig oppompen.
Alle bouten en moeren op goed vastzitten controleren, zo nodig natrekken.
Alle elektrische verbindingen en de verlichting controleren, evt. repareren of vervangen.
Alle opbouwdelen van de wagen controleren.
De afstelling van de wagen controlren, zo nodig corrigeren.
IX - 2
Weer in gebruikname
X - 1
Storingen - oorzaken en oplossingen
oplossing
kleinere,gelijkmatige zwaden nemen
rijsnelheid verlagen
Neerhouderwals hoger stellen
Aankoppelhoogte aanhouden
rijsnelheid verlagen
stompe messen uitnemen en slijpen of
door nieuwe vervangen
bodemketting op tijd in beweging zetten
defekte messen vervangen.
afstrijkers vervangen of richten
tanden richten
Veiligheidsrolletjes moeten tijdens het
schakelen gemakkelijk ronddraaien,
smeren (Kap 7.10)
controleer de afstelling en zo nodig
aanpassen.
controleer de aansluitingen van de
elektro-magnetische ventielen en hun
werking door middel van de hydrauliek-
nood-bediening
mogelijke oorzaak
ongelijkmatige of te grote zwaden
te hoge rijsnelheid
Neerhouderwals van de pick-up te laag
Te weinig doorgang in het invoerkanaal
te hoge rijsnelheid
messen stomp
te laden materiaal heeft te veel weerstand
boven in wagen
messen defekt
afstrijkers niet in lijn
tanden van de inbrengtrommel verbogen
Veiligheidsrolletjes van de mesbeveiliging
lopen zwaar
systeemschroef van het hydrauliek-
ventielen-blok niet korrekt ingesteld
stroomvoorziening onderbroken
In elk geval meteen de aftakas uitschakelen. De oorzaak van de storing achterhalen en
opheffen, vervolgens de aftakas weer inschakelen.
10 Storingen - oorzaken en oplossingen
10.1Speciale veiligheidsbepalingen
Voor alle werkzaamheden voor onderhoud, montage, reparatie en afstellingen geldt
principieel: werktuig stilzetten, motor uitzetten, contactsleutel verwijderen en electronica aan
bediening uitzetten.
Trekker en opraapwagen tegen wegrollen beveiligen.
Huidcontact met olie, vet, reinigings- en oplosmiddelen voorkomen.
Bij verwondingen, of weefselbeschadiging, altijd meteen een arts raadplegen.
Na het beeindigen van de reiniging of onderhoud, alle beplating en andere beveiligende delen
weer goed werkend herplaatsen.
Storing
Verstoppingen bij de
invoer.
Meteen stoppen
en de aftakas
uitschakelen !
Bij het laden komt de
overbelasting-
veiligheid in werking
Bij de invoerwals is
lawaai
Meer messenbreuk;
grotere kracht nodig
voor het schakelen van
de messen
Hydraulieksysteem
funktioneert niet
10.2Storingtabel, de oorzaken en de oplossingen
X - 2
Storingen - oorzaken en oplossingen
A - 1
Appendix
A1 Eerste montage
Om redenen van transport wordt de opraapwagen zonder gemonteerde tussenas en niet volledig gemonteerde
beplating geleverd. Voor het eerste gebruik moet de opraapwagen compleet gemonteerd zijn en worden aangepast
aan de trekker.
De volgende delen worden los meegeleverd. De plaats waar deze delen zich tijdens het transport bevinden is de
laadruimte van de wagen.
1 Tussenas
2 Bediening
3 Elektrokabels voor de verlichting
4 Verf-spuitbus
5 Gebruiksaanwijzing
7 Kleine delen (in kartonnen doos)
niet in de afbeelding:
Zeildoek (1 stuk)
Metalen stangen (2 stuks)
Bevestigingsbeugel (2 stuks)
Montagekoorden (22 stuks)
voedingskabel
Insteekbuidel (optioneel)
standaardbediening (optioneel)
kabelboom terminalaansluiting (optioneel)
houder (optioneel)
Houder met zuigvoet (optioneel)
Hendel
TR000009
1
4
5
7
3
2
A - 2
Appendix
A1.1.1 Algemeen
Om een optimale opname van het gewas te verkrijgen,
moet de hoogte van de dissel aan de betreffende trekker
worden aangepast.
In aangehangen toestand moet de afstand tussen de
bovenkant van het frame en de grond vorne gemessen
x = 1,27 - 1,30 m bedragen.
A1.1.2 Speciale veiligheidsvoorwaarden
Voor alle werkzaamheden voor onderhouds, montage, reparatie en afstellingen geldt
principieel: werktuig stilzetten, motor uitzetten, contactsleutel verwijderen en electronica
aan bediening uitzetten. Trekker en opraapwagen tegen wegrollen beveiligen.
De hoogteverstelling (knikdissel) en de hoekinstelling van het trekoog mag uitsluitend worden
uitgevoerd door een daarvoor opgeleide en erkende monteur.
De hydraulische hoogteverstelling mag uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van het
lossen op een vlakke ondergrond.
Transport over de openbare weg is uitsluitend toegestaan bij dissel in lage stand !
Reparaties aan het hydraulisch systeem mogen uitsluitend worden uitgevoerd door
daarvoor opgeleide en gediplomeerde monteurs.
Tijdens het werken aan de dissel moeten deze tegen onbedoeld zakken beveiligd zijn.
A1.1.3 Afstelling van de hoogte
Afstellen van de cilinder
Trekoog (1) van de wagen in de aanhangerkoppeling
(2) van de trekker hangen.
KDW03320
x
KDW02030
1
2
A1.1 Aanpassen hoogte van dissel en trekoog
A - 3
Appendix
Wagen op de steunpoot plaatsen.
Moer (1) losdraaien.
Bout (2) eruitdraaien.
Draadstang (3) verdraaien.
De draadstang moet zover verdraaid worden, totdat de
maat x tussen
bovenkant frame en grond 1,27 - 1,30 m is.
De zuiger (4) van de cilinder mag niet
volledig op aanslag ingedraaid zijn,
om een nadere afstelling mogelijk te
houden.
Bout (2) weer indraaien.
Moer (1) weer goed vastdraaien.
De afstelling moet voor beide
cilinders gelijkmatig uitgevoerd wor-
den.
Indien noodzakelijk de positionering van de cilinders (1) en
hun motage (2) veranderen, d.w.z. een van de gaten (3) in
de disselbalk gebruiken.
4
1
3
2
KLW09330
KDW02070
1
2
3
KDW02360
B
A
A1.1.4 Hoekinstelling van het trekoog
Om een zo horizontaal mogelijke stand van het trekoog
naar de koppeling te krijgen, en problemen met het
knikken van de dissel te voorkomen, kan het trekoog naar
keuze in twee standen gemonteerd worden. Gebruik, al
naar gelang de positie van de trekkerkoppeling, gat ”A” of
”B”.
Aanhaalmoment van de bevestigingsbouten: 1.450 Nm
A - 4
Appendix
TR000010
1
150
Type Aftakastoerental Nm Waarde
op de koppeling
Titan R/54 GL 1000 1500 150
Titan 6/50 GL 540 1750 175
Titan 6/54 GL
A1.2 Montage van de tussenas
A1.2.1 Speciale veiligheidsbepalingen
Voordat ed aftakas ingeschakeld wordt u ervan ovrtuigen, dat het gekozen toerental van de
trekker overeenkomt met het voorgeschreven toerental van de opraapwagen !
Het reinigen, smeren of afstellen van de wagen of tussenas uitsluitend uitvoeren bij
uitgeschakelde aftakas, stilstaande motor en verwijderde contactsleutel.!
Voor het inschakelen van de aftakas er goed op letten, dat niemand zich bevindt binnen de
invloedssfeer van de opraapwagen !
De ingeslagen waarde van het koppel (1) op de veiligheidskoppeling
- zie voorbeeld - moet overeenkomen met die in de volgende tabel.
Zijn de waarden niet dezelfde, dan moet u meteen uw KRONE-dealer hierover informeren.
A1.2.2 Veiligheidskoppeling
De opraapwagen is uitgerust met een nokkenkoppeling
met vast ingesteld moment. Bij overbelasting wordt de
aandrijving vanaf de trekker onderbroken. De aftakas
moet meteen uitgeschakeld worden. Bij het opnieuw
inschakelen van de aftakas staat het volledige moment
weer ter beschikking.
De veiligheidskoppeling beschermt
zowel de wagen als de trekker voor
overbelasting en beschadiging.
De garantie vervalt, indien het
oorspronkelijk ingestelde moment,
door manipulatie aan de veiligheids-
koppeling, verandert wordt.
Titan 6/50 GL 1000 (optional) 1000 100
Titan 6/54 GL
A - 5
Appendix
A1.2.3 Aanpassing van de lengte
De lengte van de tussenas (1) moet aangepast worden.
In gebruik wordt de kortste afstand bereikt in de meest
scherp genomen bocht.
Hang de wagen aan de trekker.
Kies een stand met de kortste afstand van de tussenas
tussen trekker en wagen.
Tussenas uit elkaar trekken.
Een helft van de tussenas (1) op de aftakas van de
trekker steken.
Tussenas-helft met veiligheidskoppeling (2) aan de
kant van de wagen op de stomp steken.
De overlapping meten, en de aanpassing van de
lengte volgens bijgevoegde handleiding van de
fabrikant van de tussenas uitvoeren.
De minimale overlapping moet ook bij
uitgeschoven tussenas (hydraulische
knikdissel) gewaarborgd zijn.
RBV01010
1
VP-1-035
1
2
A - 6
Appendix
KR-1-080
2
1
A1.2.4 Montage tussenas
De tussenas (1) met de veiligheidskoppeling aan de kant
van de wagen aansluiten, totdat de borging (zie de
handleiding van de fabrikant) inklikt.
Let op een ideale kettingaanhechting:
Kettinggeleiding indien mogelijk in een
rechte hoek t.o.v. de tussenas.(zie aanzicht
(a))
De kettinggeleiding nooit diagonaal over de
beschermtrechter.(zie aanzicht (b))
Let op voldoende vrije ruimte in het
draaibereik van de tussenas in alle
bedrijfstoestanden. Contact met
componenten van de tractor of het apparaat
kan vernieling tot gevolg hebben.
a) b)
A - 7
Appendix
A1.3 Montage van de opbouw
Voorbereiding
Opraapwagen tegen wegrollen beveiligen.
Opraapwagen horizontaal op steunpoot plaatsen.
Bij aangekoppelde en aangesloten trekker de motor
uitzetten, rem aantrekken en contactsleutel
verwijderen.
In de wagen klimmen via de geopende en beveiligde
klep.
Montage van de bovenste wanddelen.
Montage altijd met 2 personen!
Buisbeugel (4) aan beide kanten met beugel (3), bout
(1) en moer (2) monteren.
Voorwand (1) omhoogklappen.
TR000013
1
TR000012
2
1
3
1) Buisbeugels (4) en (5) omhoogklappen en met bouten
M16X70 beveiligen
4
5
TR100011
A - 8
Appendix
4. De zijwanden naar buiten klappen en met de voorkant
vastmaken. Verbinding met borgpennen beveiligen.
5. Ook de verbinding tussen de zijwanden en de
buisbeugels met borgpen beveiligen.
TR000014
1
TR000015
1
6. De stootplaat (1) omhoog zwenken en met bouten,
hulzen en moeren (2) met de voorste buisbeugel (3)
verbinden.
1
2
3
TR000039
A - 9
Appendix
7. De dwarsbalk (1) en de zijwanden achter omhoog
klappen, met elkaar verbinden en met pennen borgen.
1
2
3
4
TR100018
8. Duw de buis (3) en de stang (4) door de zoom van het
zeil.
9. Duw buis (3) en stang (4) in de gemarkeerde houders
en borg deze aan de einden met insteekveren
Het zeil (2) moet boven de dwarsbuis van
de dwarsbalk (1) worden omgeslagen.
TR000041
1
2
3
10 Indien nodig (bijvoorbeeld bij het binnenhalen van hooi)
kan de opbouw naar boven door de koorden (1) worden
begrensd. De koorden (1) moeten in de daarvoor
voorziene T-stukken (2) worden vastgehaakt. Het
eerste en het laatste koord worden zoals afgebeeld
met de schroef (3) bevestigd
Haak de koorden zo vast dat de
expanderzijde naar achteren wijst.
A - 10
Appendix
A2 Elektrisch stroomschema
Standaardbediening
-GND
+12V
-X_12V
1
-XS01
0
1
-S01
Ein/Aus
2
-XS01
-X1
KL_19
/2.3
-F1
20 A
-D16
12
-X 3
13
-X 4
2
-XS08
-S 08
Kratzboden ab schaltun g
Sch ließer
1
-XS08
16
-X 4
-K 2
3
-XS02
2
-XS02
123
-S02
1 4
19
-XVB
19
-XVB
5
-XS02
6
18
-XVB
18
-X VB
2
-XS13
-S13
Heckklappe offen
auf Öffner
1
-XS13
2
-X H4
-H4
Heckklappe
auf
1
-X H4
2
-X3
18
-X4
2
-XS07
-S07
Messe r ra us
Schließer
1
-XS07
2
-X4
-K1
2
-XH3
-H3
Messer
drin
1
-XH3
17
-X4
1
-XS03
-S03
Messer REIN
Öffner
2
-XS03
21
-X4
2
-XH2
-H2
Wagen
voll
1
-XH2
11
-X 3
10
-K6
gnge
2
-X H1
-H1
KHB
ein
1
-X H1
2
-XH5
-H5
Ach se
gespe rrt
1
-XH5
17
-X VB
2
-XVB
1
-X S1 2b
P
-S 12
Achse gesperrt
2
-X S1 2b
GND S12
/2 . 1
13
-X 3
-K11
2
-X S1 1
0
1
-S11
Scheinwerfer
1
-X S1 1
15
-X3
14
-X4
15
-X4
-K3
-D4
-K9
4
-X S0 4
5
-X S0 4
123
-S04
Heckklappe
6
-D2
-K10
1
16
-X3
-D3
2
-XS04
3
14
-D1
-K 4
1
-X S0 5
3
-X3
-D5
-K5
2
-XS05
123
-S05
Pick-Up
3
4
-D6
-D7
-D13
3
-XS09
8
-X3
-D12
-K8
2
-XS0 9
12 3
-S09
Knickdeichsel
1
9
-D14
-D15
3
-XS06
7
-X 3
-D10
-K7
2
-X S0 6
123
-S06
Messer
1
6
-D11
-K1
3
-D8
31 (Masse )
/2.1
12V
/2.1
GND
/2.1
-D9
2
-XS10
0
1
-S10
Messer Wartung
1
-XS10
5
-X 3
/2.5/2.6/2.5/2.4/2.8/2.7/2.3/2.8/2.28/2.2
Messer
WartungWartung
+12 V olt geschaltet
Sicherheits-
ventilventil
Bedienung
ON/OFF
Verteiler
Kratzboden
Verteiler
Masse
Masse
Funktion AUF
Heckklappe
Messer
Scheinwerfer
Funktion AB
Knickd eichse l
Platine im Verteiler
Pick-Up
Platine im Verteiler
Kratzboden
VorlaufVorlauf
Ort
Bedienung / Logik
Be ar b.
1/2
Letzte Änderung
DatumA
Erstellt
C
B
1
Doc-Nr.: D24
150100107 000 00
Änderung Urspr. Bl von Anz
Kloepper
19.09.2005
1 2 3 4 5 6 7 8
Kl oep pe r
1 2 3 4 5 6 7 8
Blatt-Nr.
ZX-Serie GL STANDARD_D
Anlage05 . 0 8. 2 0 04
Ers. für Ers. durch
A - 11
Appendix
12V
/1.8
GND
/1.8
GND S12
/1.4
31 (Masse)
/1.8
-X2
1
-X4
-K6
/1.4
-K2
/1.1
11
-X4
1
-X Y0 1b
-Y01
Kratzb od envorlauf
2
-X Y0 1b
-X2
KL_19 /1.1
1
-XY12b
-Y 12
Kratzb od eneilga ng
2
-XY12b
-X2
-K3
/1 . 5
10
-X4
1
-XY02b
-Y02
Sicherheitsventil
2
-XY02b
-X2
-K4
/1.6
20
-X4
1
-XY03b
-Y 03
Heckklappe 1
2
-XY03b
-X2
9
-X4
1
-XY04b
-Y 04
Heckklappe 2
2
-XY04b
-X2
-K 5
/1.6
8
-X 4
1
-X Y05
-Y05
Pick-Up
2
-XY0 5b
-X 2
-K7
/1.7
19
-X 4
1
-XY06b
-Y06
Messer 1
2
-XY06b
-X 2
7
-X4
1
-XY07b
-Y0 7
Messer 2
2
-XY07b
-X2
-K8
/1.7
12
-X4
1
-XY08b
-Y0 8
Knickdeichsel 1
2
-XY08b
-X2
6
-X4
1
-X Y0 9b
-Y 09
Knickdeichsel 2
2
-X Y0 9b
-X2
-K9
/1.5
5
-X4
1
-XY10b
-Y 10
Fkt AUF
2
-XY10b
-X2
-K10
/1.6
4
-X 4
1
-X Y1 1b
-Y11
Fkt AB
2
-X Y1 1b
-X 2
-K 11
/1.5
3
-X4
1
-XASWb
-HA SW
S che inw erf er
2
-XASWb
-X2
Platine im Verteiler
Masseklemme im Verteiler
Ort
Ventile
Be ar b.
2/2
Letzte Änderung
DatumA
Erstellt
C
B
2
Doc-Nr.: D24
150100107 000 00
Änderung Urspr . Bl von Anz
Bitter
24.01.2005
1 2 3 4 5 6 7 8
Kloepper
1 2 3 4 5 6 7 8
Blatt-Nr.
ZX-Serie GL STANDARD_D
Anlage05 . 0 8. 2 0 04
Ers. für Ers. durch
A - 12
Appendix
Komfortbediening
-1 F2 25A
E
es c
F
12
34
56
78
ABCD
Ste cke r
8-po lig
0
1: frei
2: frei
3: SS_5V
4: +12 VFU TERMI
5: CA N 1-L
6: GND TERMI
7: CAN 1-H
8: frei
Stift
8
2
3
45
1
6
7
Buchs e
82
3
4
5
1
6
7
-1A3
Display
15/30
-1X6Bb
31
15 / 3 0
31
-1X6Ba
3456172
-1 X5 a
15/30
-1X6a
31
56172
+KB1 X1 -1X5b
15/30
31
+K B1X1-1X6b
SS_5V (1X1 _9 )
/2.1
+12VFU TERMI (1X1_14)
/2.2
CA N 1-L (1X1 _6)
/2.4
GND TERMI (1X1_15)
/2.2
CAN 1-H (1X1_5)
/2.3
+12V _E IN (1X 1_28 )
/2.1
GND (1X1_29)
/2.1
gr
br
gn
St euerung
rs
bl
ge
Batterie +12V
Deichsel Steuerung
Steuerung
ws
Batterie Masse
Schlepper
Ort
Spannungsversorgung / Bedienung
Be ar b.
1/7
Letzte Änderung
DatumA
Erstellt
C
B
1
Doc-Nr.: D24
150100088 000 00
Änderung Urspr. Bl von Anz
Kloepper
19.09.2005
1 2 3 4 5 6 7 8
Kloepper
1 2 3 4 5 6 7 8
Blatt-Nr.
TITAN-SERIE GL KOMFORT
Anlage10 . 0 9. 2 0 03
Ers. für Ers. durch
A - 13
Appendix
SS _5V (1X 1_9)
/1.8
9
+KB1X1-1X1b
+12V_EIN (1X1_28)
/1.8
28
G ND (1 X1_2 9)
/1.8
29
+12VFU TERMI (1X1_14)
/1.8
14
GND TERMI (1X1_15)
/1.8
15
GND_L (1X1_8)
/7.5
8
G ND_ L (1X1_3 7)
/7.6
37
+KB1X1-1X1b
GND_DIG_2 (1X1_23)
/4.3
23
+KB1X1-1X1b
GND_DIG_3 (1X1_25)
/4.4
25
123
15
29 30 31
16 17
32
18
45
19
33 34
67
20
35
21
8
22
36 37
9
23
10 11
24
38 39
25
12 13
26
40 41
27
14
28
42
X 1
EINGÄNGE
AUSGÄNGE
Ve rs orgu ng
SS _5V
+12V_EIN
+12VFU_TERMI
GND_L
GND_L
GND_L
+8VANA
+8VANA
GND_ANA
GND_ANA
CAN_1-H
CAN_1-L
CAN_2-H
CAN_2-H
CAN_2-L
CAN_2-L
TERMI_2
Schaltspannungseingang
Versorgung über FU6 (30A)
Analogspannung
Analogspannung
GNDAnalogsensoren
GND Analogsensoren
Ve rs orgu ng An alog sensoren
CAN 1
CAN 2
Ve rs orgu ng Dig itals enso ren
GND_L
GND
GND_L
DIG_GND_1
DIG_GND_6
DIG_GND_2
DIG_GND_3
DIG_GND_7
DIG_GND_10
DIG_GND_11
Digitalsensor 1
Digitalsensor 2
Digitalsensor 3
Digitalsensor 6
Digitalsensor 7
Digitalsensor 10
Digitalsensor 11
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
+12V Versorgung TERMI
X1_9
X1_28
X1_29
X1_14
X1_15
X1_8
X1_26
X1_27
X1_37
X1_11
X1_23
X1_25
X1_13
X1_21
X1_17
X1_19
X1_31
X1_34
X1_32
X1_35
X1_5
X1_6
X1_2
X1_38
X1_3
X1_39
X1_4
X1_10 DIG_1_HF RQ
X1_12 DIG_6_HF RQ
X1_20 DIG_7_FRQ
X1_16 Achse ges perrtDIG_10_FRQ /4.6
X1_18 HeckklappeDIG_11_FRQ /4.5
X1_22 LadeautomatikDIG_2 /4.3
X1_24 KratzbodenabschaltungDIG _3 /4.4
X1_30 ANA_1_HFRQ
X1_33 ANA_2_HFRQ
X1_41 GND SilagemittelG_STROM_1 /7.7
X1_1 H BPW MS TR_1
X1 _4 2 H BPW MS TR_2
X1_40 SilagemittelPWM L A_ 1 / 7. 7
X1 _7 Eil g an gPWM L A_ 8 / 7. 5
X1_36 BeleuchtungLA _1 /7.6
+KMC1-X1
GND_ DI G_1 0 (1X1 _1 7)
/4.6
17
+KB1X1-1X1b
G ND_ DIG_ 11(1X1 _19)
/4.5
19
CAN 1-H (1X1_5)
/1.8
5
+KB1X1-1X1b
CAN 1-L (1X1_6)
/1.8
6
123
15
29 30 31
16 17
32
18
45
19
33 34
67
20
35
21
8
22
36 37
9
23
10 11
24
38 39
25
12 13
26
40 41
27
14
28
42
X 2
EINGÄNGE
AUSGÄNGE
Ve rs orgu ng
+12V3FU_L
GND_L
+8VANA
+8VANA
GND_ANA
GND_ANA
CAN_1-H
CAN_1-L
Analogspannung 0,1A
Analogspannung 0,1A
GN DA na l og s en so re n
GND Analogsensoren
Ve rs orgu ng An alog sensoren
CAN 1
Ve rs orgu ng Dig itals enso ren
GND
GND_L
GND_L
DIG_GND_4
DIG_GND_9
DIG_GND_5
DIG_GND_8
DIG_GND_12
DIG_GND_14
DIG_GND_16
Digitalsensor 4
Digitalsensor 5
Digitalsensor 8
Digitalsensor 9
Digitalsensor 12
Digitalsensor 14
Digitalsensor 16
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
+12V2FU_L Versorgung über FU2 (25A)
Versorgung 3A (Poly)
Digitalsensor 17DIG_GND_17
Digitalsensor 18
Digitalsensor 19
Digitalsensor 21
DIG_GND_18
DIG_GND_19
DIG_GND_21
GND Masse 12V Versorgung
GND_L Masse 12V Versorgung
X2_28
X2_25
X2_14
X2_15
X2_21
X2_29
X2_32
X2_17
X2_36
X2_38
X2_34
X2_3
X2_20
X2_27
X2_7
X2_9
X2_11
X2_13
X2_31
X2_23
X2_40
X2_24
X2_41
X2_5
X2_6
X2_35 Meldeausgang AchsfederungDIG_4_HFRQ
X2_37 DIG_5_HF RQ
X2_33 DIG_8_FRQ
X2_2 DIG_9_FRQ
X2_19 DIG_12_FRQ
X2_26 DIG_14_FRQ
X2_4 DIG_16
X2_8 DIG_17
X2_10 DIG_18
X2_12 DIG_19
X2_30 DIG_21
X2_39 MU L TI_1
X2_22 ANA_3_HFRQ
X2_42 Wagen hebenHBPW MS TR_ 3
X2_1 Wa ge n s en k enHBPW MS TR_ 4
X2_18 Automatik EINPWM L A_ 4
X2_16 PWMLA_10
+KMC1-X2
Ort
Jobrechner (Stecker X1, X2)
Be ar b.
2/7
Letzte Änderung
DatumA
Erstellt
C
B
2
Doc-Nr.: D24
150100088 000 00
Änderung Urspr. Bl von Anz
Kloepper
30.07.2004
1 2 3 4 5 6 7 8
Kloepper
1 2 3 4 5 6 7 8
Blatt-Nr.
TITAN-SERIE GL KOMFORT
Anlage10 . 0 9. 2 0 03
Ers. für Ers. durch
A - 14
Appendix
G ND_ L (1X3_1 1)
/6.3
11
+KB1 X3 -1X3 b
G ND_ L (1X3_1 3)
/6.4
13
GND_L (1X3_5)
/6.6
5
G ND_ L (1X3_1 8)
/6.7
18
G ND_ L (1X3_2 2)
/7.2
22
123
15
29 30 31
16 17
32
18
45
19
33 34
67
20
35
21
8
22
36 37
9
23
10 11
24
38 39
25
12 13
26
40 41
27
14
28
42
X 3
EINGÄNGE
AUSNGE
Ve rs orgu ng
+12V1FU_L
+12V2FU_L
GND_L
+8VANA
+8VANA
GND_ANA
GND_A NA
CAN_2-H
CAN_2-L
Analogspannung
Analogspannung
GNDAnalogsensoren
GND Analogsensoren
Versorgung Anal ogsensoren
CAN 2
Versorgu ng Digitalse nso re n
GND
GND
GND
DIG_GND_20
DIG_GND_13
Digitalsensor 20
Digitalsensor 13
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
Versorgung über FU2 (25A)
TERMI_2
+12V1FU_L Versorgung
Versorgung über FU1(25A)
GND_L
GND_L
GND_L
GND_L
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
GND_L
GND_L
GND_L
GND_L
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
Masse 12V Versorgung
X3_14
X3_42
X3_28
X3_1
X3_15
X3_29
X3_9
X3_11
X3_13
X3_5
X3_18
X3_22
X3_7
X3_35
X3_37
X3_41
X3_20
X3_24
X3_27
X3_16
X3_25
X3_38
X3_39
X3_17
X3_40 Messer einklappen
DIG_13_FRQ /5.2
X3_19 Messer ausklappen
DIG_20 /5.3
X3_23 Messer
MUL TI_ 2 /4.2
X3_26 MU L TI_3
X3_3 GND Kratzboden VORLAUF
STR OM _ 2 /6.2
X3_31 ST RO M _3
X3_33 ST RO M _4
X3_2 Kratzboden VORLAUF
PW MLA_ 2 /6.2
X3_4 PW ML A_3
X3_8 Funktionsventil 1
PW MLA_ 5 /6.3
X3_10 Funktionsventil 2
PW MLA_ 6 /6.4
X3_21 Heckklappe 1
PW MLA_ 7 /6.7
X3_12 PW MLA_ 9
X3_30 Knickdeichsel 1
PW MLA_ 11 /7.2
X3_32 Knic kdeich sel 2
PW MLA_ 12 /7.3
X3_6 Messerbalken 1
LA_2 /7.3
X3_34 Messerbalken 2
LA_3 /7.4
X3_36 Pick-Up
LA_4 /6.6
+KMC1-X3
GND_L (1X3_7)
/7.3
7
G ND_ L (1X3_3 5)
/7.3
35
G ND_ L (1X3_3 7)
/7.4
37
GND_ DI G_1 3 (1X3 _4 1)
/5.2
41
+KB1 X3 -1X3 b
GND_ DI G_2 0 (1X3 _2 0)
/5.3
20
GND_ANA (1X3_16)
/4.2
16
+KB1 X3 -1X3 b
Ort
Jobrechner (Stecker X3)
Be ar b.
3/7
Letzte Änderung
DatumA
Erstellt
C
B
3
Doc-Nr.: D24
150100088 000 00
Änderung Urspr. Bl von Anz
Kloepper
29.07.2004
1 2 3 4 5 6 7 8
Kloepper
1 2 3 4 5 6 7 8
Blatt-Nr.
TITAN-SERIE GL KOMFORT
Anlage10 . 0 9. 2 0 03
Ers. für Ers. durch
A - 15
Appendix
GND_ANA (1X3_16)
/3.3
1
+KB1X3-XB1a
1
2
-B1
Messer
2
+KB1X3-XB1a
23
+KB1X3-1X3b
Anschl .
I / O
Mo dul
X3_23
+KMC1-X3
/3.2
MULTI_2
Messer
KMC 1
GND_DIG_2 (1X1_23)
/2.2
1
+KB1 X1 -X B2 a
1
2
-B 2
Ladeautomatik
2
+KB1 X1 -X B2 a
22
+KB1 X1 -1X1 b
Anschl.
I / O
Mod ul
X1_22
+KMC1-X1
/2.3
DIG_2
Ladeautomatik
KMC 1
GND_DIG_3 (1X1_25)
/2.2
1
+KB1 X1 -X B3 a
1
2
-B3
Kratzbodenabschaltung
2
+KB1 X1 -X B3 a
24
+KB1 X1 -1X1 b
Anschl.
I / O
Modu l
X1_24
+KMC1-X1
/2 . 3
DIG _3
Kratzbodenabschaltung
KMC 1
GND_DIG_11(1X1_19)
/2.3
1
+KB1X1-XB6a
1
2
-B6
Heckklappe
2
+KB1X1-XB6a
18
+KB1X1-1X1b
Anschl .
I / O
Modul
X1_18
+KMC1-X1
/2.3
DIG_11_FRQ
He ck klappe
KMC 1
GND_DIG_10 (1X1_17)
/2.3
1
+KB1X1-X1a
1
+KBX 1-X1b
1
+KBX1-XB7b
P
1
4
-B 7
Ach se ge sperrt
4
+KBX1-XB7b
2
+KBX 1-X1b
2
+KB1X1-X1a
16
+KB1X1-1X1b
Anschl.
I / O
Mod ul
X1_16
+KMC1-X1
/2.3
DIG_10_FRQ
Achse gesperrt
KMC 1
Ort
Sensoren
Be ar b.
4/7
Letzte Änderung
DatumA
Erstellt
C
B
4
Doc-Nr.: D24
150100088 000 00
Änderung Urspr. Bl von Anz
Kloepper
30.07.2004
1 2 3 4 5 6 7 8
Kloepper
1 2 3 4 5 6 7 8
Blatt-Nr.
TITAN-SERIE GL KOMFORT
Anlage08 . 0 3. 2 0 02
Ers. für Ers. durch
A - 16
Appendix
GND_DIG_13 (1X3_41)
/3.3
1
+KB1 X3 -X S1 b
13
2
-S1
Messerba lk en einklapp en
gelb
2
+KB1 X3 -X S1 b
40
+KB1 X3 -1X3 b
Anschl.
I / O
Modu l
X3_40
+KMC1-X3
/3 . 2
DIG_13_FRQ
Messer einklappen
KMC 1
GND_DIG_20 (1X3_20)
/3.3
1
+KB1X3-XS2b
13
2
-S2
Messerbalken ausklappen
gelb
2
+KB1X3-XS2b
19
+KB1X3-1X3b
Anschl .
I / O
Mo dul
X3_19
+K M C1 -X3
/3.2
DIG_20
Messer ausklappen
KMC 1
Ort
Taster Messerbalken
Be ar b.
5/7
Letzte Änderung
DatumA
Erstellt
C
B
5
Doc-Nr.: D24
150100088 000 00
Änderung Urspr. Bl von Anz
Kloepper
30.07.2004
1 2 3 4 5 6 7 8
Kloepper
1 2 3 4 5 6 7 8
Blatt-Nr.
TITAN-SERIE GL KOMFORT
Anlage29 . 0 7. 2 0 04
Ers. für Ers. durch
A - 17
Appendix
Anschl .
I / O
Modul
X3_2
+KMC1-X3
/3.2
PW ML A _2
Kratzboden VORLAUF
KMC 1
2
+KB1X3-1X3b
1
+KB1 X3 -X Y0 1b
-Y01
Kratzb od envorlauf
0-100%
2
+KB1 X3 -X Y0 1b
3
+KB1X3-1X3b
Anschl .
I / O
Modul
X3_3
+KMC1-X3
/3.2
STROM_2
GND Kratzboden VORLAUF
KMC 1
Ans chl.
I / O
Mod ul
X3_8
+KMC1-X3
/3.2
PWMLA_5
Fun kt i on sv en til 1
KMC 1
8
+KB1 X3 -1X3 b
1
+KB1X3-XY03b
-Y03
Funktionsventil 1
2
+KB1X3-XY03b
GND_L (1X3_11)
/3.2
Anschl.
I / O
Mo dul
X3_10
+KMC1-X3
/3.2
PW MLA_ 6
Funktionsventil 2
KMC 1
10
+KB1X3-1X3b
1
+KB1X3-XY04b
-Y04
Funktionsvenitl 2
2
+KB1X3-XY04b
GND_L (1X3_13)
/3.2
Anschl .
I / O
Modul
X3_36
+K M C1- X3
/3.2
LA_4
Pic k-U p
KMC 1
36
+KB1X3-1X3b
1
+KB1 X3 -X Y0 5b
-Y05
Pick-Up
2
+KB1 X3 -X Y0 5b
GND_L (1X3_5)
/3.2
Anschl.
I / O
Mod ul
X3_21
+KMC1-X3
/3.2
PW MLA_ 7
Heckklappe 1
KMC 1
21
+KB1 X3 -1X3 b
1
+KB1X3-XY06b
-Y 06
Heckklappe 1
2
+KB1X3-XY06b
GND_L (1X3_18)
/3.2
Ort
Ventile
Be ar b.
6/7
Letzte Änderung
DatumA
Erstellt
C
B
6
Doc-Nr.: D24
150100088 000 00
Änderung Urspr. Bl von Anz
Rickermann
05.04.2004
1 2 3 4 5 6 7 8
Kloepper
1 2 3 4 5 6 7 8
Blatt-Nr.
TITAN-SERIE GL KOMFORT
Anlage12 . 0 3. 2 0 02
Ers. für Ers. durch
A - 18
Appendix
Anschl .
I / O
Mo dul
X3_30
+KMC1-X3
/3.2
PWMLA_11
Kni ckde ich sel 1
KMC 1
30
+KB1X3-1X3b
1
+KB1 X3 -X Y0 8b
-Y08
Knickdeichsel 1
2
+KB1 X3 -X Y0 8b
GND_L (1X3_22)
/3.2
Anschl.
I / O
Mod ul
X3_32
+KMC1-X3
/3.2
PW MLA_ 12
Knick dei chse l 2
KMC 1
32
+KB1 X3 -1X3b
1
+KB1X3-XY09b
-Y 09
Knickdeichsel 2
2
+KB1X3-XY09b
GND_L (1X3_7)
/3.2
Anschl .
I / O
Modul
X3_6
+K M C1- X3
/3.2
LA_2
Me ss er ba lk en 1
KMC 1
6
+K B1X3-1X3 b
1
+KB1 X3 -X Y1 0b
-Y10
Mess erbalk en 1
2
+KB1 X3 -X Y1 0b
GND_L (1X3_35)
/3.2
Anschl.
I / O
Mo dul
X3_34
+KMC1-X3
/3.2
LA_3
Messerbalken 2
KMC 1
34
+KB1X3-1X3b
1
+KB1X3-XY11b
-Y11
Messerbalken 2
2
+KB1X3-XY11b
GND_L (1X3_37)
/3.3
Anschl.
I / O
Modu l
X1_7
+KMC1-X1
/2 . 3
PWMLA_8
Eilgang
KMC 1
7
+KB1 X1 -1X1 b
1
+KB1X1-X2a
1
+K BX2-X2 b
1
+K BX2-XY1 2b
-Y12
Eilgang
2
+K BX2-XY1 2b
2
+K BX2-X2 b
2
+KB1X1-X2a
GND_L (1X1_8)
/2.2
Anschl .
I / O
Mo dul
X1_36
+K M C1 -X1
/2.3
LA_1
Bele uch tung
KMC 1
36
+KB1X1-1X1b
1
+K B1X1-XH1b
-H1
Beleuchtung
2
+K B1X1-XH1b
GND_L (1X1_37)
/2.2
Anschl.
I / O
Mod ul
X1_40
+KMC1-X1
/2.3
PW MLA_ 1
Silagemittel
KMC 1
40
+KB1 X1 -1X1b
1
+KB1X1-XA1b
2
+KB1X1-XA1b
41
+KB1 X1 -1X1b
Anschl.
I / O
Mod ul
X1_41
+KMC1-X1
/2.3
G_STROM_1
GND Silagemittel
KMC 1
Silagemi ttel (5A)
Ort
Ventile / Schaltausgänge
Be ar b.
7/7
Letzte Änderung
DatumA
Erstellt
C
B
7
Doc-Nr.: D24
150100088 000 00
Änderung Urspr. Bl von Anz
Kloepper
29.07.2004
1 2 3 4 5 6 7 8
Kloepper
1 2 3 4 5 6 7 8
Blatt-Nr.
TITAN-SERIE GL KOMFORT
Anlage08 . 0 3. 2 0 02
Ers. für Ers. durch
A - 19
Appendix
Maschinenfabrik
Bernard Krone GmbH
Heinrich-Krone-Straße 10, D-48480 Spelle
Postfach 11 63, D-48478 Spelle
Phone +049 (0) 59 77/935-0
Fax +049 (0) 59 77/935-339
Internet: http://www.krone.de
. . . konsequent, kompetent
16-Feb-2006
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134

Krone BA Titan R /50-6/54 GL Handleiding

Type
Handleiding