Krone AM 203 S,243 S,283 S,323 S Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

Schijvenmaaiers
AM 203 S
AM 243 S
AM 283 S
AM 323 S
(vanaf mach. nr. 486 575)
20-Apr-2010
Originele handleiding
150 000 002 00 NL
Zeer geachte klant,
U heeft nu een gebruikers-handleiding ontvangen voor het
door u gekochte KRONE produkt.
Deze handleiding bevat belangrijke informatie voor het correcte
gebruik en veilige bediening van het werktuig.
Mocht deze handleiding om welke reden dan ook geheel of
gedeeltelijk onbruikbaar geworden zijn, dan kunt u een ander
exemplaar verkrijgen onder vermelding van het op het voorblad
aangegeven nummer.
EG-conformiteitsverklaring
Wij
verklaren hiermee, als fabrikant van het hierna genoemde product, geheel in eigen verantwoordelijkheid,
dat de
machine: Krone-schijvenmaaier
Model / modellen:AM 203 S; AM 243 S; AM 283 S; AM 323 S
Waarop deze verklaring betrekking heeft, met de overeenkomstige bepalingen van de
EG-richtlijn 2006/42/EG (machines)
In overeenstemming is..
Als gevolmachtigde voor de samenstelling van de technische documenten geldt de ondertekenende directeur.
Spelle, 20.04.10
Dr.-Ing. Josef Horstmann
(Directeur Constructie & Ontwikkeling)
Maschinenfabrik Bernard Krone GmbH
Heinrich-Krone-Str. 10, D-48480 Spelle
Bouwjaar: Machinenr:
1
Zeer geachte klant,
Wij danken voor het vertrouwen dat u ons geschonken
heeft door het aanschaffen van dit werktuig.
Bij de overhandiging van dit werktuig heeft uw
handelaar de bediening, het onderhoud en de instelling
van dit werktuig uitgelegd.
Leest u deze handleiding zorgvuldig, alvorens aan of met
het werktuig te gaan werken, en overtuig u van alle
genoemde en normaal bekende
veiligheidsvoorschriften.
Wees u ervan bewust: Imitaties en kopieën van originelen,
speciaal op het gebied van slijtdelen, zijn vaak van een
andere kwaliteit dan hun uiterlijk doet vermoeden.
Materiaal kwaliteit kan men moeilijk met het oog
beoordelen, wees daarom voorzichtig met goedkope
aanbiedingen en namaakdelen.
Neem liever direkt voor uw veiligheid originele delen.
Alle informatie, afbeeldingen en technische gegevens in
deze handleiding betreffen de actuele stand ten tijde van
publikatie. Wijzigingen kunnen altijd worden doorgevoerd
zonder kennisgeving.
I. Voorwoord
Onderdeel bestelling
Mach. nr.
Type
Bouwjaar
Bij de bestelling van onderdelen dienen altijd van het
betreffende werktuig het type, het machine nr en het
bouwjaar te worden aangegeven. Deze gegevens
vindt u op het type-plaatje.
Zodat u deze gegevens altijd bij de hand heeft raden
wij u aan deze gegevens meteen in dit handboek in te
vullen.
Dit teken moet uw aandacht vragen op de
in deze handleiding opgenomen veilig-
heidsbepalingen. Volg de aanwijzingen
absoluut op, om ongelukken te voor-
komen.
Dit teken vindt u op verschillende plaatsen
in deze handleiding. U wordt hiermee
gewezen op bijzonder belangrijke
gebruiksaanwijzingen. Let hierop vooral
bij het gebruik van het werktuig.
AMS-1-038
Maschinenfabrik Bernard Krone GmbH
Heinrich-Krone-Straße 10, D-48480 Spelle
Jahr
Année Masch. Nr
No. de série
Type Made in
Germany
2
II. Inhoud
I Voorwoord .......................................................................................................1
II Inhoud ..............................................................................................................2
III Algemeen.........................................................................................................3
1. Inleiding ...........................................................................................................6
1.1 Plaats van de veiligheidsstickers ......................................................................6
1.2 Plaats van de algemene stickers.......................................................................8
1.3 Technische gegevens.......................................................................................9
2. Voorbereidingen voor gebruik
2.1 speciale veiligheidsbepalingen.......................................................................10
2.2 Aanbouwen aan de trekker .............................................................................10
2.3 Tussenas ........................................................................................................12
2.4 Transportstand ................................................................................................13
2.5 Verlichting .......................................................................................................14
2.6 Werkstand .......................................................................................................14
2.7 Rijden op de kopakker ....................................................................................15
2.8 Afbouwen van de trekker.................................................................................15
2.9 Veiligheidsinstructies voor het maaien............................................................16
3. In- en afstellingen aan maaier en messen
3.1 Speciale veiligheidsbepalingen......................................................................17
3.2 Afstelling van de maaihoogte ..........................................................................17
3.3 Afstelling van de paalveiligheid ......................................................................18
3.4 Afstelling van de veerontlasting ......................................................................19
3.5 Afstelling van de optimale hoogte van de trekarmen.......................................19
3.6 Wisselen van messen met boutsluiting ...........................................................19
4. Onderhoud
4.1 Speciale veiligheidsbepalingen......................................................................21
4.2 Algemeen........................................................................................................21
4.3 Oliepeil en olieverversen van maaibalk ..........................................................21
4.4 Oliepeil en olieverversen van hoofdaandrijving ..............................................22
4.5 Oliepeil en olieverversen van de aandrijving van de draagbalk......................23
4.6 Beschermkleden .............................................................................................24
4.7 Smering...........................................................................................................24
4.8 Onderhoud aan de paalveiligheid ...................................................................24
5. Opbergen .......................................................................................................26
6. Weer ingebruikname
6.1 Algemeen........................................................................................................26
6.2 Veiligheidskoppeling - ByPy ...........................................................................27
6.3 Veiligheidskoppeling - Walterscheid...............................................................28
7. Bijzondere uitvoeringen, opties ...................................................................29
Appendix voor maaiers met snelsluiting.....................................................31
3
III. Veiligheids instructies
Doelmatig gebruik
De schijvenmaaier is uitsluitend ontworpen en gebouwd
voor het normale gebruik in de landbouw (doelmatig
gebruik).
Elke toepassing die buiten voornoemde beschrijving valt,
geldt als niet doelmatig. Voor hierdoor ontstane schaden
stelt de leverancier zich niet aansprakelijk, alleen de
gebruiker is in dit geval verantwoordelijk en aansprakelijk.
Tot doelmatig gebruik behoort tevens het opvolgen van de
voorgeschreven gebruikers-, onderhouds- en
reparatiebepalingen.
De schijvenmaaier mag uitsluitend door personen worden
gebruikt, in bedrijf gesteld en onderhouden, die hiermee
bekend zijn en die gewezen zijn op alle veiligheids
aspecten.
De desbetreffende veiligheidsvoorschriften, alsmede de
algemeen bekende veiligheidstechnische, medische en
verkeerstechnische voorschriften dienen toegepast te
worden.
Zelfstandig aangebrachte wijzigingen aan het werktuig
sluiten de desbetreffende aansprakelijkheid van de
fabrikant en leverancier uit.
Hoofdbeginsel:
Voor inbedrijfstelling, het werktuig en de
trekker controleren op verkeers- en bedrijfs-
veiligheid. !!
Veiligheidsvoorschriften
1. Volg naast de hierin opgenomen instructies tevens de
algemeen bekende veiligheidsvoorschriften op en
maatregelen ter voorkoming van ongevallen.
2. De aangebrachte waarschuwings- en instructieplaten
geven aanwijzingen voor een veilig gebruik; opvolging
hiervan is voor uw eigen veiligheid.
3. Bij het gebruik van de openbare weg altijd de
desbetreffende voorschriften in acht nemen.
4. Voordat men begint te werken met het werktuig dient
men goed op de hoogte te zijn van alle
bedieningselementen en funkties. Tijdens het werk is
het daarvoor te laat.
5. De kleding van de gebruiker dient goed aan te sluiten.
Los gedragen kleding vermijden.
6. Ter voorkoming van brandgevaar dient het werktuig
schoon te zijn.
7. Voor het in beweging zetten en gebruik van het werktuig
controleren of dit voor de omgeving kan (kinderen!)
Zorg voor voldoende zicht rondom.
8. Het meerijden op het werktuig tijdens het werk en
transport is niet toegestaan.
9. Werktuigen altijd volgens de voorschriften
aankoppelen aan de daarvoor bestemde delen en
goed beveiligen.
10.Bij het aan- en afkoppelen van werktuigen zorgen voor
voldoende steun. Standveiligheid.
11.Bij het aan- en afkoppelen is altijd bijzondere aandacht
en veiligheid noodzakelijk.
12.Balastgewichten altijd volgens voorschrift aan de
daarvoor bestemde punten monteren.
13.Nooit toelaatbare asbelasting, totaalgewicht en
transportafmetingen overschrijden.
14.Transportvoorzieningen, zoals b.v. verlichting, waar-
schuwingsmiddelen en eventueel beschermingen
plaatsen en controleren.
15.Bedieningsmiddelen ( koorden, kettingen, stangen etc)
dienen zodanig aangebracht te zijn, dat deze in werk-
, en transportstand geen onbedoelde acties kunnen
veroorzaken.
16.Werktuigen in de voorgeschreven staat brengen,
voordat de openbare weg wordt gebruikt en alle
veiligheden aanbrengen.
17.Tijdens het rijden en het werken nooit de bestuurders-
plaats verlaten.
18.De rijsnelheid moet altijd aangepast worden aan de
omgeving. Bij bergop, bergaf, op de dijk en dwars op
een helling moeten scherpe bochten worden vermeden.
19.De wegligging, bestuurbaarheid en remvermogen
worden beïnvloed door aangebouwde werktuigen en
ballast-gewichten. Let dus op voldoende
bestuurbaarheid en remvermogen.
20.Bij bochten het oversteken van de lading en/of de
massa van het werktuig in acht nemen.
4
,
21.Werktuigen alleen in bedrijf stellen, nadat alle bescher-
mende middelen gemonteerd zijn en werkelijk
beschermen.
22.Men mag zich niet bevinden in het werkbereik van het
werktuig.
23.Men mag zich nooit bevinden binnen de straal
waarbinnen het werktuig kan komen.
24.Hydraulisch te bedienen delen van het werktuig mogen
uitsluitend bediend worden nadat men zich overtuigd
heeft van een veilige uitwerking.
25.Aan en bij bekrachtigde delen (b.v. hydraulisch , me-
chanisch) bevinden zich kneuzende en snijdende
posities.
26.Voordat men de trekker verlaat altijd het werktuig op
een stevige ondergrond afsteunen, motor uitzetten en
contactsleutel verwijderen.
27.Tussen de trekker en het werktuig mag zich niemand
bevinden, zonder dat het voertuig tegen wegrollen
door de parkeerrem of klossen is beveiligd.
Aangebouwde werktuigen
1. Alvorens werktuigen aan de driepunt te monteren of
demonteren dient men zich ervan te vergewissen dat
de hefinrichting niet per ongeluk kan heffen of dalen.
2. Bij het aanbouwen aan de driepunt dienen de
categorieën van driepunt en werktuig dezelfde te zijn of
gemaakt te worden.
3. Rond de hydraulische hefinrichting bevinden zich
posities waar men zich kan kneuzen of bekneld raken.
4. Bij het extern bedienen van de hefinrichting mag men
nooit plaatsnemen tussen trekker en werktuig.
5. In transportstand van het werktuig dient men altijd te
zorgen voor voldoende zijdelingse begrenzing van de
hefinrichting.
6. Bij het rijden op de openbare weg moet de
hefinrichting tegen onbedoeld zakken zijn beveiligd.
Getrokken werktuigen
1. Werktuigen en wagens tegen wegrollen beveiligen.
2. Nooit de maximaal toelaatbare oplegdruk of
trekkracht van de aanhangerkoppeling, zwaaihaak of
hitch overschrijden.
3. Let bij het gebruik van een dissel op voldoende vrije
bewegingsruimte tussen trekkend en
getrokken voertuig.
Aftakas gebruik
1. Uitsluitend de door de fabrikant voorgeschreven
aftakassen en tussenassen mogen gebruikt worden.
2. De beschermende huls van de aftakas en buis en
mantel van de tussenas moeten compleet aangebracht
zijn aan zowel de aandrijvende en aangedreven zijde,
en zich in goede staat bevinden.
3. Bij tussenassen letten op voldoende overlapping tijdens
werk en transport.
4. Montage en demontage van de tussenas uitsluitend bij
uitgeschakelde aftakas, stilstaande motor en ver-
wijderde contactsleutel.
5. Bij het gebruik van assen met veiligheid- of vrijloop-
koppelingen, die niet door een bescherming aan de
kant van de trekker worden afgedekt, dient men aan de
aangedreven werktuigkant een veiligheid- of
vrijloopkoppeling aan te brengen.
6. Let altijd extra goed op een juiste plaatsing van de
assen en hun beveiligingen.
7. Asbeschermingen door het plaatsen van vaste kettingen
tegen meedraaien beschermen.
8. Voordat men de aftakas laat draaien zich ervan
overtuigen dat het ingestelde toerental overeenstemt
met het voorgeschreven juiste toerental voor het
werktuig.
9. Bij het gebruik van de wegafhankelijke aftakas dient
men zich bewust te zijn dat deze met het toerental
afhankelijk is van de rijsnelheid, dus bij achteruitrijden
een omgekeerde draairichting heeft.
10.Alvorens de aftakas in te schakelen erop toezien dat
niemand zich binnen het werkbereik van het werktuig
bevindt.
11.De aftakas nooit inschakelen bij uitgeschakelde motor.
12.Bij ingeschakelde aftakas mag zich niemand bevinden
binnen het bereik van de draaiende assen.
13.De aftakas altijd uitschakelen indien te grote hoeken
optreden en indien de as niet hoeft te werken.
5
14.Wees u ervan bewust dat na het uitschakelen van de
aftakas er gevaar bestaat veroorzaakt door het
nalopen van de massa. In deze periode niet te dicht
in de buurt van het werktuig komen.
Onbalans. Pas als het geheel volledig stil staat mag
men het werktuig naderen.
15.Reinigen, smeren of bij- en afstellen van het door een
aftakas aangedreven werktuig of de assen hiervan,
uitsluitend uitvoeren bij volledig stilstaande aftakas,
uitgezette motor en verwijderde contactsleutel.
16.Afgekoppelde tussenas wegleggen op de daarvoor
bedoelde houder.
17.Na demontage van de tussenas de beschermende
huls plaatsen op de aftakas-stomp.
18.Bij schades deze altijd eerst verhelpen voordat verder
gewerkt wordt.
Hydrauliek systeem
1. Het hydrauliek systeem staat onder druk.
2. Bij het aansluiten van hydrauliekcilinders en - motoren
dient men te letten op de voorgeschreven aansluiting
van de slangen.
3. Bij het aansluiten van de hydrauliekslangen dient
men ervoor te zorgen dat de aansluiting zowel trekker-
als werktuigzijdig drukloos is.
4. Bij hydraulische funktionele koppelingen moeten
kenmerken worden aangebracht die verkeerde
aansluiting en bediening uitsluiten.
5. Hydrauliekslangen regelmatig controleren, en bij
beschadiging en veroudering vervangen. De
vervangende slangen dienen te beantwoorden aan
de technische specificaties van de fabrikant.
6. Bij het zoeken naar lekkages daarvoor geëigende
hulpmiddelen toepassen.
7. Onder hoge druk uittredende vloeistoffen
( hydraulische olie) kunnen door de huid dringen en
zware verwondingen veroorzaken.
Bij verwondingen altijd meteen een arts
waarschuwen! Infectiegevaar !
8. Alvorens aan de hydraulische installatie te werken
dient men het werktuig deugdelijk te plaatsen, het
systeem drukloos te maken en de motor uit te zetten.
Banden
1. Bij het werken aan de banden dient men ervoor te
zorgen dat het werktuig veilig staat, en tegen weg-
rollen is beschermd. (blokken)
2. Het monteren van wielen en banden eist gespeciali-
seerde kennis en voorgeschreven speciaal hulpge-
reedschap.
3. Reparatiewerk aan banden en wielen mag uitsluitend
door gekwalificeerd personeel met de daarvoor
bestemde gereedschappen worden uitgevoerd.
4. De bandenspanning regelmatig controleren. Zorg
voor de voorgeschreven bandenspanning.
Onderhoud
1. Reparatie-, onderhoud- en reinigingsactiviteiten
alsmede het verhelpen van storingen absoluut
uitsluitend uitvoeren bij uitgeschakelde aandrijving
en stilstaande motor en met verwijderde
contactsleutel.
2. Bouten en moeren regelmatig op speling controleren
en in voorkomende gevallen natrekken.
3. Bij onderhouds- en reparatiewerk aan een geheven
werktuig of deel daarvan altijd zorgen voor een
deugdelijke ondersteuning.
4. Bij het uitwisselen van scherpe delen dient men
daarvoor geëigende gereedschappen en hand-
schoenen te gebruiken.
5. Afgewerkte olie, vet en filters milieuvriendelijk
verwerken.
6. Alvorens te werken aan de electrische installatie
dient men de stroomtoevoer te stoppen.
7. Indien beschermende delen aan slijtage onderhevig
zijn, dan dienen deze regelmatig te worden gecontro-
leerd en tijdig te worden vervangen.
8. Bij het uitvoeren van electrisch laswerk aan de trekker
en/of aangebouwd werktuig, dan dient men de
electrische kabels van de klemmen van generator en
batterij los te koppelen.
9. Vervangende onderdelen moeten minstens voldoen
aan de door de fabrikant opgestelde technische
normen. De originele onderdelen voldoen zeker aan
deze normen.
10.Bij druk-accumulatoren deze uitsluitend vullen met
stikstof. Explosiegevaar !!
6
1. Inleiding
De KRONE schijvenmaaier is voorzien van alle noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen. Niet alle gevaarlijke punten
kunnen, als gevolg van het bewaren van een goede werking van het werktuig, worden voorkomen. Op het werktuig
zijn aanwijzingen aangebracht, die naar deze punten verwijzen.
Deze aanwijzingen zijn uitgevoerd als pictogrammen. Hier volgen de plaats en betekenis van deze belangrijke
aanwijzingen !!
Maak u vertrouwd met de betekenis van de hiernaast getoonde afbeeldingen. De verklarende
tekst en de aanduiding van de plaats op het werktuig, duiden het gevaar en de plaats daarvan
aan.
1.1 Plaats van de veiligheidsstickers
5
46 2 3 1
7
939 572-0
Best.-Nr. 939 572-0 (2x)
Breng het beschermkleed aan
de voorkant in beschermende
stand.
4
5
6
Raak geen bewegende delen
aan. Wacht totdat alle delen
echt volledig tot stilstand
gekomen zijn.
Best.-Nr. 939 410-2 (2x)
Bij draaiende motor
afstand houden.
Best.-Nr. 942 197-1 (2x)
3
2
Grijp nooit in een omgeving
waar u bekneld zou kunnen
raken, zolang daar delen nog
kunnen, gaan, bewegen.
Best.-Nr. 942 196-1 (2x)
Lees de gebruiksaanwijzing
en volg deze op
Best.-Nr. 939 471-1 (1x)
1
Best.-Nr. 939 100-4 (1x)
Het aftakastoerental mag niet meer zijn dan 540
tpm.
De werkdruk van het hydraulisch systeem mag niet
meer zijn dan 200 bar.
Best.-Nr. 939 576-0 (2x)
939 100-4
MAX.
540/
min
MAX.
200
bar
8
1.2 Plaats van de algemene stickers
942 009-2
15 mm
9 mm
min. 3 mm
min. 3 mm
min.
4
939 180-2 (1x)
2939 541-2 (1x) AM 203 S
939 542-2 (1x) AM 243 S
939 546-2 (1x) AM 283 S
939 545-2 (1x) AM 323 S
3
942 132-0 (1x)
4939 548-0 (1x)
met boutsluiting
942 009-2 (1x)
met snelsluiting
55
139 888-0 139 889-0
112
939 567-1
139-888 139-889
939 567-1 (1x)
1
D
F
GB
I
D
El embrague de seguridad debe someterse a una
purga antes de la primera puesta en marcha y una
vez al aÒo antes de iniciarse la campaÒa de trabajo.
E
La sÈcuritÈ ‡ friction doit faire l'objet d'une purge
lors de la premiËre mise en route et une fois par
an avant le dÈbut de la saison.
The friction clutch must be bled at the first
operation and once a year before the harvesting
season.
La frizione di sicurezza deve essere sottomessa ad
uno spurgo alla prima messa in campo come pure
una volta all'anno prima della campagna.
Vor der Erstinbetriebnahme und 1x j‰hrlich vor
der Ernte muss die Reibkupplung gel¸ftet werden
939 278 -2
939 278-2 (1x)
6
1
532
6
9
Model
Werkbreedte [mm] 2000 2400 2800 3200
Transportbreedte
trekker-breedte trekker-breedte trekker-breedte trekker-breedte
Aantal maaischijven 3 4 5 6/4
Aantal maaitrommels 2 2 2 2/4
Capaciteit [ha/h] 2,5 3 3,5 4
Benodigd vermogen [kW/pk] 27/37 32/43 38/52 44/60
Aftakastoerental [1/min] 540 540 540 540
Eigen gewicht [kg] 420 460 500 550
Benodigde hydr. aansluitingen 1 x enkelwerkend
1.3 Technische gegevens
AM 243 SAM 203 S AM 283 S AM 323 S
Maaibalk
AM 203 S 4
AM 243 S 5
AM 283 S 6
AM 323 S 7
Soorten en hoeveelheden van de smeermiddelen
Bij BIO-oliën moeten absoluut de smeerintervallen zeer nauwkeurig worden aangehouden, dit in
verband met veroudering van deze olie.
Hoeveelheid [Liter] Soort BIO olie
Hoofdaandrijving 0,4 SAE 90
Aandrijving in
draagbalk 0,5 SAE 90
SAE 90
op aanvraag
10
2. Voorbereidingen voor gebruik
2.1 Speciale veiligheidsbepalingen
Bij het aankoppelen van de maaier aan de trekker is bijzondere voorzichtigheid geboden.
Hydraulische leidingen regelmatig controleren en bij beschadiging of veroudering
vervangen.
Bij het aansluiten van de hydraulische slangen aan de trekker-hydrauliek er goed op letten,
dat deze zowel aan trekker- als werktuigkant drukloos zijn.
De maaier pas in gebruik nemen, nadat alle beschermingen aangebracht zijn en zich in
goede beschermende stand bevinden.
Bij het naderen van de trekker aan de maaier, en bij het heffen, mag zich niemand bevinden
tussen trekker en werktuig.
2.2 Aanbouwen aan de trekker
Aanpassen van de koppelpunten
De koppelpunten zijn standaard voor CAT II ingesteld.
Voor Cat I moet het koppelpunt (1) naar buiten
verplaatst worden.
Na de montage de bout (2) weer goed vastdraaien
Om de maaier bij Cat II zijdelings in verstek te
verplaatsen, moet het koppelpunt (3) 180 graad
verdraaid worden. Het koppelpunt (1) moet naar buiten
verplaatst worden.
Na de montage de bouten (2) weer goed vastdraaien
AMS-1-001
Kat. II
AMS-1-001
Kat. I 2
1
AMS-1-001
Kat. II
Kat. II
3
2
1
2
11
Aankoppelen
De maaier aan de hefstangen (1) en topstang (2)
aankoppelen en borgen.
De onderste trekstangen met kettingen of
anderszins zo aan de trekker vastzetten, dat
tijdens transport en werk de maaier niet kan
zwenken.
Gebruik een enkelwerkend hydraulisch ventiel met zweefstand.
Aansluiten van hydrauliekslang
Bedieningskoord
Het bedieningskoord moet zodanig gelegd worden, dat het onder alle omstandigheden niet tot
onbedoelde acties kan zorgen. Ook mag het koord nergens kunnen haken of klemmen, ook
niet bij de banden, let op !!
Maak het hydraulisch systeem aan de trekkerkant
drukloos. Steek de koppeling in de overeenkomstige
koppeling van het trekker-stuurventiel.
Het bedieningskoord voor het ontgrendelen van de
transportstand op een goed bereikbare plaats naar de
trekker voeren.
Onder hoge druk uittredende vloeistoffen kunnen door de huid dringen, en zo zware
verwondingen en bloedvergiftiging veroorzaken. Waarschuw meteen een arts. Infectiegevaar !!
AMS-3-002
2
1
3
4
Indien de onderste trekarmen (1) met
vanghaken zijn uitgerust, moeten de
volgende punten in acht worden
genomen:
Vooral op de kopakker treden grote
krachten op in de trekpen (3), die in de
linker haak naar boven werken.
Daarom moeten de vanghaken zich in een
uitstekende staat bevinden.
Bovendien moeten de vanghaken na het
afkoppelen in de daarvoor aanwezige
borgingen (4) tegen onbedoeld openen
vergrendeld zijn.
12
Bevestiging van de ontlastingsveer
Controleer de vrije ruimte rond de
tussenas. De as mag nooit aan een
werktuig- of trekkerdeel kunnen raken,
dit zou tot schade kunnen leiden.
Montageplaat voor hefcilinder en
ontlastingveer
Het onderste draaipunt van de hefcilinder en de
ontlastingveer moet in een van de gaten van de
montageplaat worden bevestigd. De positie is afhankelijk
van het model. Deze afstelling is reeds op de fabriek
uitgevoerd, en mag niet veranderd worden.
De pen (1) wordt met de beugel (2)
gemonteerd.
Klapsplint (1) en schijf (2) van de bovenste pen
afnemen (afstandbus blijft op de pen). Schuif de
ontlastingsveer (3) op de pen. Schijf en klapsplint weer
monteren.
De achterste ontlastingsveer kan
uitsluitend in transportstand bevestigd
worden.
Schuif de tussenas (1) met de veiligheids-
vrijloopkoppeling naar de maaier toe, op de ingaande
asstomp van de schijvenmaaier. Overtuig u ervan dat
de borgingen van de assen ingeklikt zijn.
Beschermkleden
Controleer de beschermkleden. Beschadigde en versleten kleden meteen vervangen door goede
nieuwe.
2.3 Tussenas
Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van de voorgeschreven en door de fabrikant
meegeleverde tussenas.
Het monteren en demonteren van de tussenas is uitsluitend toegestaan bij uitgeschakelde
aandrijving, stilstaande motor en verwijderde contactsleutel.
Overtuig u ervan, dat bij elke montage de sluitingen ingeklikt zijn, borgen !
Beveilig de beschermmantel van de tussenas tegen meedraaien door de kettinkjes te
plaatsen.
Plaats de kettinkjes zodanig, dat de tussenas altijd voldoende speelruimte heeft, en niet in
zijn bewegingen beperkt wordt.
AMS-0-037
1
2
AMS-0-010
3
2
1
AM 323 S
AM 283 S
AM 243 S
AM 203 S
2
1
13
Een uitvoerige omschrijving van deze
activiteit kunt u lezen in de door de
leverancier van de tussenas
meegeleverde handleiding.
Voor het aanpassen van de lengte van de tussenas,
moeten de twee helften (1) en (2) naast elkaar
gehouden worden bij de kortste afstand. In deze stand
bepaalt u grootste overlapping.
Aanpassen van de tussenas
Het meerijden op de maaier is niet toegestaan.
Verlichting monteren en werking controleren
In transportstand altijd het hydraulische sperventiel op de cilinder sluiten
Let tijdens het transport op de totale breedte en grotere hoogte.
2.4 Transportstand
Tijdens het rijden over de openbare weg moet de maaier geheven en in deze stand geborgd zijn.
Het heffen van de maaier mag uitsluitend geschieden tijdens volledige stilstand van trekker en
maaiwerk.
Het hydraulische stuurventiel vanaf de trekker bedie-
nen. De maaier zal nu volledig omhoogklappen in
transportstand.
Voor het heffen de borging (2) met het bedieningskoord
(1) vanaf de trekker omhoogtrekken
AMS-0-003
2
1
AMS-0-008
21
AMS-0-005
14
Als transportveiligheid bevindt zich aan de hydraulische
cilinder (2) op de maaier een sperventiel (1). Dit ventiel
moet in geheven stand van de maaier altijd gesloten
zijn.
2.5 Verlichting
De verlichting (1) vanaf boven in de verlichtingshouder
(2) steken. Met steker beveiligen. Werking controleren.
2.6 Werkstand
De maaier pas laten zakken, nadat zeker is, dat zich geen persoon of dier of voorwerp binnen
het zwenkbereik van de maaier bevindt.
Sperventiel (2) op de hydrauliekcilinder (1) van de
maaier openen. Door het bedienen van het stuurventiel
op de trekker de maaier langzaam laten zakken.
Controleer of de blokkering (3) goed naar
beneden geklapt is. De maaier wordt
hierdoor geblokkeerd tegen onbedoeld
hoog opheffen.
Sperstand = hendel
haaks op leiding.
AMS-0-006
1
2
AMS-0-007
1
2
AMS-0-004
3
12
15
2.7 Rijden op de kopakker
Voor het instellen van de daalsnelheid van de maaier is
bij het sperventiel (2) op de cilinder (3) een drossel (1)
geplaatst. Deze drossel is instelbaar..
Op de kopakker wordt de maaier
uitsluitend door middel van de cilinder
geheven. De blokkering raakt dan aan de
aanslag.
Indien de tractor is voorzien van snelkoppelogen, dan is
het aan te bevelen om de achterste veer van de pen af
te nemen. Dit is uitsluitend mogelijk in transportstand.
Verwijder daarvoor dan de klapsplint (1) van de
bovenste pen (2) van de achterste ontlastingveer (3).
Schijf verwijderen. De ontlastingveer van de bovenste
pen halen en op de draagbeugel (4) leggen.
2.8 Afbouwen van de maaier
Zorg ervoor dat voor het afzetten het afzetvlak stevig en stabiel is.
De maaier nooit in transportstand afkoppelen
Neem de ontlastingveer alleen in niet gespannen toestand (transportstand) van de draagpen
Sperventiel (1) op de cilinder (2) openen (zie afb). Met
het trekkerstuurventiel de maaier langzaam laten
zakken.
AMS-0-015
1
3
2
AMS-0-009
43
2
1
AMS-0-006
1
2
16
Hydrauliekslang verwijderen.
Borg-kettinkje van de tussenashuls losmaken. De
tussenas van de asstomp van de trekker halen, en op
de daarvoor bestemde steun (1) op de maaier leggen.
Leg het bedieningskoord van de trekker, op de maaier.
Koppel de maaier los van de onderste hefarmen en
topstang van de trekker.
1
AMS-0-036
Werken aan de maaier uitsluitend bij uitgeschakelde aandrijving, stilstaande motor en
verwijderde contactsleutel ! Trekker tegen onvoorzien gebruik en wegrollen beveiligen.
Beschermingen voor elk gebruik op beschadigingen controleren. Beschadigde delen meteen
vervangen. Gevaar !!
Geheven maaier afsteunen. Kom nooit onder geheven objecten !!
Een veilig gebruik is uitsluitend mogelijk bij montage van de messen volgens voorschrift.
Maaier voor elk gebruik controleren op missende en beschadigde mesjes, zo nodig
vervangen ! Hetzelfde geldt voor bevestigings middelen !!
Missende en beschadigde mesjes meteen, per set, vervangen. Zo voorkomt u onbalans.
Gebruik nooit ongelijke mesjes, of ongelijk gesleten of beschadigde mesjes op een schijf.
Bij elke keer wisselen van de mesjes goed de bevestigingsmiddelen controleren, indien
nodig vervangen.
2.9 Veiligheidsinstructies voor het maaien
Sterk beschadigde stootkanten (zie
afb.) moeten metteen vervangen
worden, omdat anders het gevaar
bestaat dat de maaibalk beschadigd
wordt.
MH-0-001
ART.NR. 150-039
17
3. Instellingen aan de schijvenmaaier en de messen.
3.1 Speciale veiligheidsinstructies
Werkzaamheden aan de maaier, als afstellingen, uitsluitend uitvoeren bij uitgeschakelde
aandrijving en stilstaande motor. Verwijder de contactsleutel !!
3.2 Afstelling van de maaihoogte
De afstelling van de maaihoogte wordt uitgevoerd met
de topstang (1) van de trekker, de lengte moet
aangepast worden aan de gewenste maaihoogte.
AMS-1-044
1
+ 9
+ 6
+ 3
0
– 3
– 6
– 9
18
3.3 Instelling van de obstakelveiligheid
maaier model maat x
AM 203 S 81 mm
AM 243 S 80 mm
AM 283 S 79 mm
AM 323 S 78 mm
AM-1-063-1
1
Om de schijvenmaaier te beveiligen tegen te grote
schades bij het onverhoeds raken van obstakels, is de
maaier uitgerust met een obstakelveiligheid.
De optimale afstelling van de gevoeligheid is op de
fabriek reeds aangebracht. Mocht een andere afstelling
gewenst zijn, dan kan men de lengte van de veer (1)
veranderen. Een hogere voorspanning van de veer
verhoogt de optredende krachten.
• Span de veer van de paalveiligheid niet
te strak. Bij een te hoge voorspanning
bestaat het gevaar van grotere
beschadigingen aan maaier en obstakel.
• De pen van de ontgrendelhaak moet
altijd ingevet zijn.
19
3.4 Instelling van de ontlastingsveer
Stel de ontlastingveer uitsluitend af indien de maaier in transportstand staat. In werkstand
staan de veren onder hoge spanning. Bij het trachten af te koppelen van de veren in
werkstand kan het tot verwondingen leiden.
De onderste schroefstukken aan de ontlastingveren moeten geheel ingeschroefd zijn.
In de transportstand kan de veer (3) gemakkelijk van de
pen (1) genomen worden. De lengte kan nu worden
veranderd door het bovenste schroefstuk te verdraaien.
Het korter maken van de veer veroorzaakt een sterkere
ontlasting van de maaibalk.
Na terugplaatsen van de veer op de pen, de veer
beveiligen tegen afschuiven door middel van schijf (4)
en klapsteker (5).
Bij schijvenmaaiers met twee
ontlastingveren, moeten beide veren
gelijk lang gemaakt worden.
3.5 Instelling van de optimale werkhoogte
van de onderste-hefarmpunten.
Indien de stang (1) zich op een afstand „a“ = 70 mm in
het sleufgat (2) bevindt, dan is de beste hoogte van de
punten bereikt. Indien dit niet het geval is, dan kan dit
worden bereikt door de onderste hefarmen van de trekker
in hoogte te veranderen.
Het heffen van de maaier op de kopakker
wordt uitsluitend uitgevoerd door het
bedienen van de cilinder.
Voordat de messen gecontroleerd of vervangen worden, moet de maaier volledig tot
stilstand gekomen zijn. Let op, voorzichtig, de schijven en trommels draaien nog een tijdje
nadat de aandrijving uitgeschakeld is.
Messen en mes-bevestigingsbouten dagelijks en voor elke ingebruikname controleren en
indien nodig vervangen.
3.6 Het vervangen van messen bij schijven met boutsluiting
AMS-0-035
3
4
545
13
2
1
2
a
AMS-0-017
20
Voor het controleren en demonteren van de mesjes de
bescherming (2) omhoogklappen. De mesjes (1) zijn nu
goed bereikbaar.
Ontbrekende en beschadigde mesjes
veroorzaken een gevaarlijke onbalans.
Daarom moeten mesjes en houders elke
dag gecontroleerd en/of vervangen
worden.
De bout moet altijd minimaal 12 mm dikte overhouden.
Voor het monteren van een mes (5) deze tussen de
slijtslof (2) en de maaischijf (1) steken. Steek de bout
van onder door de slijtslof (2). De bout door het mes
steken, en de bout vastzetten met de zelfborgende
moer Tensilok (4).
Na de montage moeten de messen op de bouten vrij te
bewegen zijn.
rechtsdraaiend mes onderdeel nr: 139 889
linksdraaiend mes onderdeel nr: 139 888
alternatief:
Dakvormig mes onderdeel nr: 139 800
(voor links- en rechtsdraaien)
Na de montage de bescherming weer in goede stand
naar beneden klappen.
De Tensilok zelfborgende moer (4) voor
het bevestigen van de bouten mag
maximaal 5-keer gebruikt worden.
Voor elke ingebruikname moet de maaier volledig
gecontroleerd worden. Vervang beschadigde,
ontbrekende of versleten mesjes en hun houders.
Het bovenste deel van de hiernaast getoonde
afbeelding toont de benodigde delen en de stand voor
montage. Zo worden de verschillende delen ook
gemonteerd.
AMS-0-011
1
2
18mm
12mm
AMS-0-020
AM-4-032
2
3
4
1
4
1
2
5
5
21
Reparatie-, onderhoudswerkzaamheden en reiniging uitsluitend uitvoeren bij
uitgeschakelde aandrijving en stilstaande motor !
Pas op, de maaischijven lopen na ! Verwijder de contactsleutel, beveilig de tractor tegen
onbedoelde acties en wegrollen !
Bij het werken aan de maaier in transportstand, moet absoluut de transportveiligheid goed
werken ! Sluit het sperventiel !
4. Onderhoud
4.1 Speciale veiligheidsinstructies
Alle messen, bouten en moeren regelmatig (dagelijks) controleren, ook op goed vastzitten,
evt natrekken.
Controleer ook of de schroefstukken onder aan de trekveren nog volledig zijn ingedraaid.
4.2 Algemeen
Aandraaimomenten MA ( mits anders aangegeven)
8
.
8
1
0
.
9
A
AM-0-034
A5.6
29
42
2,2
4,5
7,6
18
37
64
100
160
4,4
8,7
15
36
72
125
200
215
310
 1050
330
350
M 4
M 5
M 6
M 8
M 10
M 12
M 14
M 14x1,5
M 16
M 16x1,5
M 20
M 24
6.8 M (Nm)
8.8 10.9
A
O
/
12.9
M 24x1,5
M 24x2
M 27
M 27x2
M 30
5,1
10
18
43
84
145
235
255
365
2450
390
3,0
5,9
10
25
49
85
135
145
210
225
730 710
1220
1350
1800
1950
2100
1150
1550
1650
1450
800
1100
1150
610
425
22
Oliepeil controle
Draai de oliepeilplug (1) uit de maaibalk. Het niveau van
de olie moet reiken tot aan de peilplug. Indien
noodzakelijk olie bijvullen.
Oliepeil regelmatig, alle 100 bedrijfsuren,
controleren!
Olieverversen
De olie moet na 350 ( na 500 ha - AM 323 S) bedrijfsuren
worden ververst. Oliehoeveelheid en -soorten is te lezen
in hoofdstuk „technische gegevens“.
Draai de olie-aftapplug (2) en de olie peilplug (1) eruit.
Vang de uitstromende olie (ca 4 - 7 liter) op in een
daarvoor geschikte bak.
Nadat alle oude olie eruit gelopen is, de olie-aftapplug
weer terugplaatsen. Verse olie vullen tot aan het olie-
peilgat. Oliepeilplug met pakking weer terug plaatsen.
Na het olieverversen de afgewerkte olie
volgens voorschriften afvoeren.
Voor het controleren van het oliepeil de maaier in
werkstand plaatsen. Naast een gat voor de ontluchter
(1) ziet u in de afbeelding hiernaast de olie-peilplug (2)
en de olie-aftapplug (3).
Oliecontrole
Voor de controle de peilplug (2) verwijderen. Het peil
van de olie in de hoofdaandrijving moet reiken tot aan
het peilgat. Indien noodzakelijk bijvullen.
4.4 Oliepeil controle en olieverversen van de hoofdaandrijving
Let er bij de controle van het oliepeil in de maaibalk er absoluut op, dat de balk door de
transportveiligheid geborgd is. Er bestaat anders groot gevaar voor verwondingen.
4.3 Oliepeil controle en olieverversen bij de maaibalk
3
2
1
AMS-0-023
AM-2-091
2
1
AMS-4-012
1
23
Olieverversen
Na 350 bedrijfsuren moet de olie worden ververst.
Oliesoort en-hoeveelheid kunt u lezen in het hoofdstuk
technische gegevens“.
Aftapplug (3) en peilplug (2) verwijderen. Olie (ca 0,4
ltr.) in een geschikte bak opvangen.
Nadat de olie eruit gelopen is de aftapplug weer terug
plaatsen en tot aan het peilgat olie bijvullen.
Na het olieverversen de afgewerkte olie
volgens voorschriften afvoeren.
In de afbeelding hiernaast de ontluchter (1), de
oliepeilplug (2) en de aftaplug (3) getoond.
Olie verversen
De olie moet na een gebruik van 350 ha ververst
worden. De aftapplug (3) en de peilplug (2) verwijderen.
De uitstromende olie ( ca. 0,5 liter) in en daarvoor
geeigende bak opvangen. Nadat alle olie erutigelopen
is de aftapplug weer vastdraaien. Verse olie vullen tot
aan het peilgat. Het peilgat met de peilplug weer goed
afsluiten. De specificatie van de te gebruiken olie en de
hoeveelheid kunt u lezen in het hoofdstuk "technische
gegevens".
Olie-controle
De oliepeilplug (2) eruitdraaien. Het niveau van de olie
moet komen tot het peilgat. Indien noodzakelijk olie
bijvullen.
4.5 Olipeil en oliverversen van
de aandrijving van de draagbalk
3
2
1
AMS-0-023
AMS-1-043
3
2
1
4
de draagbalk met een waterpas (4)
richten.
24
4.6 Beschermkleden
De beschermingen aan de maaier, bv.
doeken en platen, beschermen voor
weggeslingerde stenen e.d. en ook ter
voorkoming van onbedoeld contact met
gevaarlijke delen. Voor het werken met
de maaier moeten deze beschermingen
in goede orde bevonden zijn.
4.7 Smering
Tussenassen
De tussenassen voor de aandrijving van de maaibalk
op de aangegeven punten met de getoonde intervallen
smeren.
Verder informatie kunt u lezen in de bij de tussenas
geleverde handleiding.
Controleer de kleden regelmatig. Beschadigde of
versleten kleden meteen vervangen. !!
Veiligheid gaat voor alles ! Neem geen
enkel risico ! Experimenteer niet met
namaakdelen. Gebruik uitsluitend
originele KRONE onderdelen.
AMS-0-026
AMS-1-048
40h 40h
8h
20h
8h
AMS-0-050
1
2
4.8 Onderhoud aan de paalveiligheid
De paalveiligheid (1) moet minstens 1 keer per jaar
onderhouden worden!!
Voor het noodzakelijke onderhoud moet de veer (2)
ontspannen en gedemonteerd worden, de paalbeveiliging
(1) uit elkaar genomen worden en de contactvlakken van
de beide schuine wiggen schoon gemaakt worden.
Vervolgens worden de schuine contactvlakken ingevet
en de paalveiligheid weer gemonteerd.
Voor de instelling van de
veiligheidskracht wordt verwezen naar
het hoofdstuk “instelling van de
paalveiligheid”.
25
Smeerschema van de schijvenmaaiers AM 203 S, AM 243 S, AM 283 S en AM 323 S
De hierna getoonde smeerpunten na de getoonde bedrijfsuren smeren.
AMS-0-013
10 h
10 h
50 h
26
5. Overwinteren
Zet het werktuig op een droge plaats weg. Niet in de omgeving van kunstmest.
Reinig het werktuig grondig, van binnen en van buiten. Vuil trekt vocht aan, en veroorzaakt roest. Richt bij het
schoonspuiten de harde waterstraal niet op lagers.
Bewegende delen (scharnieren e.d.) controleren op soepele beweging, evt. demonteren, reinigen en slijtage
bepalen. Indien noodzakelijk door nieuwe vervangen.
Alle bewegende punten van olie voorzien !
Werktuig goed afsmeren
Beschermbuizen van de tussenassen invetten, om vastvriezen te voorkomen.
Lakschades verhelpen en blanke delen met een anti-roestmiddel conserveren.
Maak een lijst van alle benodigde onderdelen en bestel deze op tijd. Voor u en uw KRONE handelaar is het
beter om de delen buiten het hoogseizoen te bestellen en te monteren.
Zo is uw werktuig voor het nieuwe seizoen weer eenvoudig gereed.
27
6.1 Algemeen
Verwijder de ter conservering aangebrachte olie en
vet.
Voer alle activiteiten uit zoals omschreven in het
hoofdstuk onderhoud.
Lucht de veiligheids-slipkoppelingen, zodat de platen
niet meer kleven.
De geluchtte veiligheidskoppeling vrijmaken, d.w.z. bij
gemonteerde maaier en nog geluchte koppeling de
aftakas inschakelen: de tussenas moet zich nu tot aan
de naaf in de koppeling vrij kunenn draaien en de
maaischijven mogen daarbij niet meedraaien
Lees de handleiding nogmaals goed door.
6. Weer ingebruikname
Met de meegeleverde service-sleutel (1) de vier
bouten met binnenzeskant (2) helemaal losdraaien.
Deze zijn niet over de gehele lengte voorzien van
schroefdraad, en kunnen dus niet uit de koppleling
gedraaid worden.
De koppeling is nu gereed voor gebruik.
Overwinteren
Bij opnieuw stallen (of na het seizoen of als u het
werktuig gedurende langere periode niet gaat
gebruiken) de inbusbouten weer aandraaien.
6.2 Veiligheidskoppeling - ByPy
De bouten met binnenzeskant (2) aan de
veiligheidskoppeling vast aandraaien. Zo worden de
frictieplaten immers ontlast van de druk van de veren
en de neiging tot vastplakken zo goed mogelijk
beperkt; de schijvenkoppeling is vervolgens gelucht,
dus vrij. Bij weer ingebruikname het werktuig aan de
trekker koppelen en de aftakas inschakelen: het
werktuig mag nu niet meedraaien, de koppeling is vrij,
is gelucht. Indien het werktuig toch meedraait, is de
koppeling vastgeplakt of verroest en moet eerst uit
elkaar genomen worden. (frictiemateriaal van de
platen nemen, frictieopervlak schoonmaken)
Vervolgens het geheel weer samenbouwen en als
hiervoor beschreven verdergaan.
6.2.1 Luchten van de veiligheidskoppeling
aan de aftakas en kruiskoppeling
28
Het luchten van de veiligheidskoppeling in
de aandrijving van de maaibalk
Het luchten van de veiligheidskoppeling
naar de maaibalk is alleen mogelijk in
transportstand. Deze stand moet met de
borgbeugel beveiligd zijn.
De veiligheids-slipkoppeling moet voor het eerste
gebruik, en na langere tijd van stilstand (bv. voor het
nieuwe seizoen)gelucht worden. Daarvoor moeten de
bouten (2) van de slipkoppeling (3) worden vastgezet.
Aandrijvende as vastzetten. Draai nu een maaitrommel
met de hand rond. Hierdoor moeten de slipplaten in de
veiligheidskoppeling van elkaar loskomen. De bouten
moeten hierna weer worden losgedraaid, totdat er tussen
de boutkoppen en het huis een vrije ruimte van minimaal
3 mm is.
2
1
KR302336
AM-1-080
2
3
1
Veiligheidskoppeling
Let op: De veiligheids-slipkoppeling moet voor het
eerste gebruik, en ook na langere tijd van stilstand
(bv. voor het nieuwe seizoen) gelucht worden. De
koppelingsschijven kunnen kleven aan de
aandrukplaten.
De veiligheidskoppeling beschermt trekker en werktuig
voor beschadigingen.
Deze slipkoppeling is met een vast ingestelde
slipmoment MR uitgevoerd. Het ingestelde moment is op
het koppelinghuis ingeslagen (2).
De slipkoppeling luchten
Vier moeren (1) aandraaien. Maaier blokkeren en de
veiligheidskoppeling met de hand laten slippen. Moeren
weer losdraaien.
Manipulaties aan de veiligheidskoppeling
veranderen het koppel. Dit leidt onherroepelijk tot
het vervallen van alle aansprakelijkheid en garantie
van de fabrikant en leverancier!
Gebruik uitsluitend originele KRONE-onderdelen!
HINWEIS
6.3 Veiligheidskoppeling - Walterscheid
29
7. Bijzondere uitvoeringen, opties
Speciale veiligheidsinstructies
Werkzaamheden betreffende ingebruikname, verzorging, onderhoud en reinigin mogen
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande en niet draaiende pers.
Motor uitzetten, verwijder de contactsleutel en voedingsspanning 12 V loskoppelen. Maaier en
trekker tegen wegrollen beveiligen.
Na beeindiging van voornoemde werkzaamheden alle beschermende delen weer in goed wer-
kende staat monteren. Voorkom huidcontact met olie en vet.
Bij verwondingen, die veroorzaakt zijn door uittredende olie, altijd meteen een arts raadplegen.
7.1 Sloffen voor grotere stoppellengte
Met de extra hoge sloffen de snijhoogte in 2 stappen
versteld worden (vgl. Kapitel 3.2 instelling van de
snijhoogte)
Daarvoor moet de beugel (4) onder de maaibalk (1)
geschroefd worden. Vervolgens de hoge slof (3) in glijslof
(2) steken en in de gewenste hoogte met de beugel (4)
vastzetten.
Er moeten steeds 2 hoge sloffen onder steeds de laatste
maaischijf gemonteerd worden.
1
3
2
AMT-M-003
4
30
31
1. Veranderen van draairichting van maaischijven met messensnelsluiting
Na het uitschakelen van de aandrijving
kunnen de messen nog nalopen. Benader
de maaier slechts na volledige stilstand van
alle delen.
Werkzaamheden aan de maaier uitsluitend
uitvoeren bij uitgeschakelde aftakas,
uitgezette motor en verwijderde
contactsleutel !. Beveilig de trekker tegen
onbedoelde acties en wegrollen.
Een veilig gebruik is pas mogelijk nadat de
messen volgens voorschrift zijn
gemonteerd !
Handleiding schijvenmaaier AM 203 S, AM 243 S, AM 283 S, AM 323 S
Appendix bij
Maaischijf demonteren:
Vier bouten (1) losdraaien en eruitnemen.
Maaischijf (2) wegnemen.
Zeven moeren (3) losdraaien en wegnemen.
Naaf van maaischijf (4) verdraaien, aangezien door
de uitsparingen in de naaf steeds slechts twee moeren
tegelijk gedemonterd kunnen worden.
Uitsluitend bij messen met snelsluiting
mag de draairichting worden veranderd.
Door de draairichting te veranderen van de maaischijven
kan de breedte van het zwad veranderd worden.
Voor elke ingebruikname moet de maaier
gecontroleerd worden op beschadigde,
ontbrekende of versleten messen. Indien
nodig messen vervangen. Hetzelfde geldt
voor de bevestigingsmiddelen.
Indien messen vervangen worden, doe dit
dan altijd per compleet paar op een schijf of
trommel. Daardoor ontstaat geen onbalans.
Monteer, en gebruik, nooit ongelijke messen
op één schijf of trommel !
Elke keer bij het wisselen van messen,
moeten meteen ook de bevestigings-
middelen gecontroleerd worden, indien
nodig vervangen.
32
Na het veranderen van de draairichting
moet de maaier eerst met de hand
gedraaid worden, om u ervan te
overtuigen, dat de maaischijven juist
gemonteerd zijn en de messen niet aan
elkaar raken.
Omdat de messen als gevolg van hun vorm
slechts voor één draairichting geschikt zijn,
moet er bij verandering van draairichting ook
andere messen gemonteerd worden. Deze
zijn te verkrijgen bij uw KRONE handelaar.
De afbeelding hiernaast toont rechtsdraaiende (1) en
linksdraaiende (2) messen. De messen moeten altijd zo
gemonteerd zijn, dat de in draairichting wijzende snijkant
zich aan de onderkant bevindt. Let hierbij op de pijl die
de draairichting aangeeft.
rechtsdraaiend mes bestel nr 139 889
linksdraaiend mes bestel nr 139 888
Het speciale gereedschap (1) (messensleutel) tussen
de maaischijf (4) en bladveer (3) schuiven en met de
hand goed naar beneden drukken.
Mes (2) van de vasthoudpen halen en er weer
opleggen, en vervolgens de sleutel weer laten
terugkomen en weghalen.
2. Vervangen van messen met
messensnelsluiting
Om de draairichting te veranderen, wordt de
excentrische flens (1) opgetild en precies 180° gedraaid
weer terug geplaatst. De tandwielen (2) moeten hierbij
spanningsvrij in elkaar grijpen. De excentrische flens
moet weer goed aansluitend op de maaibalk aanliggen
(geen lucht/spleet). Kruiselings de zeven moeren weer
aandraaien met slechts MA = 42 Nm (handvast). De
maaischijf weer terugplaatsen en na controle vastzetten
met MA = 49 Nm.
Bij alle schijven wordt gehandeld als hiervoor
omschreven.
Let erop dat de messen goed vast zitten, en
toch vrij kunnen draaien.
Controleer ook de toestand van de
vasthoudpen !!
33
Controleer bij elke wisseling van een mes
tevens de toestand van de vasthoudpen.
Indien de sterkte van deze pen is
afgenomen tot 9 mm de houder
vervangen. Bij beschadigingen of slijtage
de meshouders compleet en per set per
maaischijf vervangen!
De messen kunnen aan beide kanten
gebruikt worden. U kunt ze dus
omdraaien. Gebruik altijd een gelijk paar
op een schijf. Ontbrekende en
beschadigde messen moeten als paar
vervangen worden. Een klein verschil in
massa veroorzaakt een grote onbalans.
Indien er tussen gat en zijkant van het mes materiaal is
weggesleten, en daardoor de maat „a“ kleiner is gewor-
den dan a = 7 mm, dan ook moet het mes terstond
vervangen worden.
rechtsdraaiend mes Best.-Nr.: 139-889
linksdraaiend mes Best.-Nr.: 139-888
alternatief
dakvormig mes Best.-Nr.: 139-800
(voor rechts- en linksdraaiend)
De messensleutel bij het snelwisselsysteem (1) resp. de
ringsleutel bij de messchroefsluiting zijn bij de levering
inbegrepen. Deze worden na de montage van de messen
gehangen aan een houder (2) aan het achterste
scharnierstuk (3) van de driepuntbok.
Met een klapsteker wordt de naar voren open houder
vastgezet, zodat de gereedschappen niet verloren
kunnen gaan.
KRONE
139-889
KRONE
139-888
KRONE KRONE
a
AMS-1-032
15 mm
min. 9 mm
AMS-0-033
min. 3 mm
34
35
Maschinenfabrik
Bernard Krone GmbH
Heinrich-Krone-Straße 10, D-48480 Spelle
Postfach 11 63, D-48478 Spelle
Phone +049 (0) 59 77/935-0
Fax +049 (0) 59 77/935-339
Internet: http://www.krone.de
. . . konsequent, kompetent
10-Aug-2005
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38

Krone AM 203 S,243 S,283 S,323 S Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor