STIEBEL ELTRON SOL 27 basic Operation Instruction

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de STIEBEL ELTRON SOL 27 basic Operation Instruction. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
.CeC&eC.CZ`<<`.HC
HTV`.HCC.CZ`<<`.HC
e`.<.Z`.HC`.CZ`<<`.HC
eZH.CZ`<<x.HC
.C.C&C.CZ`<<`.
+H+<.Z`eC&%<+:H<<:`HV+.&+TV%HVBC%<`éT<`H<<`HV T`eV
T<`+e`TV%HVBCH<<``HVT.``H<`HVC.BC`HT<``H<<`HV
B`+HH&VCBC`
á ZH<ŝŌZ.
á ZH<ŝŌZ.q
qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB ZH<ŝŌZ.ŌĜ
NEDERLANDS
.C+He.C.C&
<&BCCq.8x.C&C
.C.C&
1. Algemene aanwijzingen
Het hoofdstuk "Bediening" is bedoeld voor de gebruiker en voor
de vakman.
Het hoofdstuk "Installatie" is bedoeld voor de vakman.
Instructie
Lees deze handleiding zorgvuldig door en bewaar deze.
Als het toestel wordt doorgegeven aan derden, dient u
ook de handleiding mee te geven.
1.1 Veiligheidsaanwijzingen
1.1.1 Structuur veiligheidsaanwijzingen
TREFWOORD soort gevaar
Hier staan mogelijke gevolgen, wanneer de veilig-
heidsaanwijzing wordt genegeerd.
f Hier staan maatregelen om het gevaar af te wen-
den.
1.1.2 Symbolen, soort gevaar
ZźăĒĒù ZĒĒļŒÖ¼Ŷ||ļ
!
Letsel
Verbranden of verschroeien
Brand
1.1.3 Trefwoorden
`V%qHHV ¼Œ¼÷¼ĉêń
GEVAAR Aanwijzingen die leiden tot zwaar letsel of overlijden,
wanneer deze niet in acht worden genomen.
WAARSCHUWING Aanwijzingen die kunnen leiden tot zwaar letsel of overlij-
den, wanneer deze niet in acht worden genomen.
OPGELET Aanwijzingen die kunnen leiden tot middelmatig zwaar of
licht letsel, wanneer deze niet in acht worden genomen.
BEDIENING _________________________________________________________ 71
1. Algemene aanwijzingen ___________________________________ 71
1.1 Veiligheidsaanwijzingen ______________________________________ 71
1.2 Andere aandachtspunten in deze documentatie _________72
1.3 Meeteenheden __________________________________________________ 72
1.4 Geldende documenten _________________________________________ 72
2. Veiligheid ___________________________________________________ 72
2.1 Voorgeschreven gebruik ______________________________________72
2.2 Veiligheidsaanwijzingen ______________________________________72
3. Toestelbeschrijving ________________________________________ 72
4. Bediening ___________________________________________________ 72
5. Reiniging, onderhoud, verzorging _______________________ 72
5.1 Jaarlijkse controle ______________________________________________ 72
5.2 Zelfreiniging _____________________________________________________ 72
5.3 Installatiedruk controleren ___________________________________72
6. Wat moet u doen als...? ___________________________________ 73
INSTALLATIE _______________________________________________________ 74
7. Veiligheid ___________________________________________________ 74
7.1 Voorschriften, normen en bepalingen______________________ 74
7.2 Veiligheidsaanwijzingen ______________________________________ 74
8. Toestelbeschrijving ________________________________________ 74
8.1 Leveringsomvang _______________________________________________ 74
9. Installatie ___________________________________________________ 75
9.1 Voorbereidingen ________________________________________________75
9.2 Buisinstallatie ___________________________________________________75
9.3 Ontluchters _______________________________________________________ 75
9.4 Veiligheidsklep __________________________________________________ 75
9.5 Leegmaakinrichting ____________________________________________ 75
9.6 Installatievoorbeeld ____________________________________________ 76
10. Montage _____________________________________________________ 77
10.1 Montageplaats __________________________________________________ 77
10.2 Transport naar het dak ________________________________________ 78
10.3 Bevestiging van de collector __________________________________78
10.4 Collectoraansluitingen verbinden ___________________________ 78
10.5 Collectordompelhuls monteren ______________________________ 78
10.6 Bliksembeveiliging ____________________________________________ 79
10.7 Potentiaalcompensatie ________________________________________ 79
10.8 Expansievat ______________________________________________________ 79
10.9 Buizen spoelen __________________________________________________ 79
10.10 Aansluiten van de collectoren en dakdoorvoer ___________ 80
10.11 Vullen van de zonne-installatie ______________________________ 80
10.12 Drukcontrole ____________________________________________________80
10.13 Dichtheidscontrole ______________________________________________81
10.14 Afsluiten van het vulproces ___________________________________ 81
10.15 Isolatie ____________________________________________________________ 81
11. Ingebruikname ____________________________________________ 82
12. Onderhoud __________________________________________________ 82
12.1 Onderhoud _______________________________________________________82
13. Storingen verhelpen _______________________________________ 83
14. Technische gegevens_______________________________________ 85
14.1 Afmetingen _______________________________________________________ 85
14.2 Gegevenstabel ___________________________________________________ 86
GARANTIE / MILIEU EN RECYCLING ______________________________ 86
INBEDRIJFSTELLINGSPROTOCOL __________________________________ 87
.C.C&
p.<.&+.
ŌŝZH<ŝŌZ. qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB
1.2 Andere aandachtspunten in deze documentatie
Instructie
Aanwijzingen worden door horizontale lijnen boven en
onder de tekst begrensd. Algemene aanwijzingen worden
aangeduid met het symbool dat hiernaast staat.
f Lees de aanwijzingsteksten grondig door.
ZźăĒĒù
Apparatuur- en milieuschade
Het toestel afdanken
f Dit symbool geeft aan dat u iets moet doen. De vereiste han-
delingen worden stapsgewijs beschreven.
1.3 Meeteenheden
Instructie
Tenzij anders wordt vermeld, worden alle maten in mil-
limeter aangegeven.
1.4 Geldende documenten
Hou rekening met de gebruiks- en bedieningsaanwijzingen in de
bedienings- en installatiehandleidingen van de bevestigingssets,
regelingen, compacte installaties en boilers.
2. Veiligheid
2.1 Voorgeschreven gebruik
Deze platte collector dient om een warmtedragervloeistof op
te warmen.
Elk ander gebruik geldt niet als gebruik conform de voorschriften.
Het voorgeschreven gebruik betekent ook de naleving van deze
handleiding.
2.2 Veiligheidsaanwijzingen
Alle handelingen tot na de eerste ingebruikname mogen alleen
worden uitgevoerd door een vakman.
De vakman is tijdens de installatie en de eerste ingebruikname
verantwoordelijk voor het naleven van de geldende voorschriften.
Gebruik de zonne-installatie uitsluitend als ze volledig en met alle
veiligheidsinrichtingen is geïnstalleerd.
!
GEVAAR Letsel
Als kinderen of personen met beperkte fysieke, zintuig-
lijke of geestelijke vermogens het toestel moeten bedie-
nen, moet ervoor worden gezorgd dat dit alleen gebeurt
onder toezicht of na degelijke instructies door de persoon
die voor hun veiligheid verantwoordelijk is. Houd altijd
toezicht op kinderen en zorg ervoor dat ze nooit met het
toestel spelen.
3. Toestelbeschrijving
De platte collector zet licht om in warmte.
Het licht dringt door de glasafdekking. Deze afdekking bestaat uit
een enkelvoudig, zeer transparant en voorgespannen veiligheids-
glas. Het licht valt op de absorbeerder en wordt daar omgezet in
warmte. Dankzij de zeer selectieve coating van de absorbeerder
en de isolatie aan de achterzijde van de absorbeerder blijft het
warmteverlies naar de omgeving tot een minimum beperkt.
De door de collector verkregen warmte-energie wordt door een
circulerende warmtedragervloeistof met behulp van een pomp
naar de boiler getransporteerd. In bepaalde omstandigheden kan
er zich condenswater afzetten op de binnenzijde van de collector.
Dit is bijv. het geval bij een grote boiler met laag temperatuurni-
veau t.o.v. de omgeving of bij hoge luchtvochtigheid.
4. Bediening
De zonne-installatie is zo opgevat, dat geen speciale bedienings-
ingrepen vereist zijn, ook als gedurende lange tijd geen warm
water wordt afgenomen, bijvoorbeeld tijdens de vakantie.
Apparatuur- en milieuschade
De warmtedragervloeistof mag niet worden afgelaten als
de installatie buiten dienst wordt gesteld!
5. Reiniging, onderhoud, verzorging
5.1 Jaarlijkse controle
Laat de zonne-installatie jaarlijks controleren door een vakman.
5.2 Zelfreiniging
Dankzij het zelfreinigend vermogen van de collector hoeft hij in
normale omstandigheden niet te worden gereinigd. Als de collec-
tor toch sterk vervuild is, bijv. met stof of uitwerpselen van vogels,
kunt u de collector reinigen met zuiver water.
Apparatuur- en milieuschade
Zorg ervoor dat de collector niet opgewarmd is door
sterke zonnestralen wanneer u hem met water reinigt.
5.3 Installatiedruk controleren
f Controleer regelmatig de manometer van het warmtedrager-
circuit op het zonnestation. De waarde moet tussen 0,35 en
0,4 MPa liggen als de zonne-installatie koud staat (collector-
temperatuur onder 30 °C).
Verwittig uw vakman als u een afwijking t.o.v. de normale waarde
vaststelt.
.C.C&
q`BH`eHC<ZĪĪĪIJ
qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB ZH<ŝŌZ.Ōŗ
NEDERLANDS
6. Wat moet u doen als...?
Hierna worden maatregelen beschreven om storingen te verhel-
pen. Neem contact op met uw vakman als u het probleem met
deze instructies niet kunt verhelpen.
ĒļêĉÖ HĒļſ||÷ HĤùĒńńêĉÖ
Storing/foutmelding op de regelaar. Er zit een fout in de installatie; de voeler is defect of ver-
keerd aangesloten.
Raadpleeg de bedienings- en installatiehandleiding
van de regelaar.
Drukschommelingen in de installatie. Als dit probleem zich direct na de ingebruikname voor-
doet, zit er lucht in het zonnecircuit.
Verwittig uw vakman.
De collectoren zijn beslagen.
Tijdens de bewaring is er vocht in de collector binnenge-
drongen.
Als de installatie in gebruik wordt genomen, verdwijnt
de aanslag na enkele weken. Het vocht ontsnapt via de
ingebouwde ventilatiesleuven.
De pomp draait niet, hoewel de collector war-
mer is dan de boiler (geen motorgeluid, geen
trilling merkbaar).
De maximale boiler- of collectortemperatuur is over-
schreden. Het controlelampje of de indicator op de rege-
laar is geactiveerd.
De regelaar is op de normale wijze uitgeschakeld en
gaat automatisch weer in werking wanneer de waarde
onder de ingestelde maximumtemperatuur daalt.
De stroomtoevoer is onderbroken. Controleer de zekeringen.
Andere oorzaak. Verwittig uw vakman.
De pomp draait, maar op de debietmeter met
compensatieventiel kan geen debiet worden
afgelezen. De aanvoer- en retourtemperatuur
zijn gelijk of de boilertemperatuur stijgt hele-
maal niet of slechts langzaam.
Verwittig uw vakman.
De pomp draait, maar op de debietmeter met
compensatieventiel kan geen debiet worden
afgelezen.
De blokkeerinrichting is gesloten. Open de blokkeerinrichting.
Andere oorzaak. Verwittig uw vakman.
De pomp slaat vermeend laat aan en schakelt
vroeg uit.
Verwittig uw vakman.
De pomp slaat aan en schakelt kort daarna
weer uit. Dit proces wordt enkele keren
herhaald tot de installatie doorloopt. 's
Avonds wordt hetzelfde vastgesteld.
De zonnestralen volstaan nog niet om het volledige buis-
net te verwarmen.
Controleer nogmaals op eventuele fouten als de zon-
nestraling sterk genoeg is.
Andere oorzaak. Verwittig uw vakman.
De manometer toont een drukdaling.
Korte tijd na het vullen van de installatie is een druk-
verlies normaal, omdat er nog lucht uit de installatie
ontsnapt. Als er zich later nogmaals een drukdaling voor-
doet, kan dit worden veroorzaakt door een luchtbel die
losgekomen is. Bovendien schommelt de druk bij normale
werking afhankelijk van de installatietemperatuur met
0,02–0,03 MPa. Als de druk continu daalt, zit er een lek in
het zonnecircuit.
Verwittig uw vakman.
De pomp maakt lawaai. Verwittig uw vakman.
De installatie maakt lawaai. Tijdens de eerste
dagen na het vullen is dit normaal. Als het fe-
nomeen zich later voordoet:
Verwittig uw vakman.
De boiler koelt 's nacht af. Na het uitschake-
len van de pomp zijn de temperaturen in de
aanvoer en de retour verschillend. De col-
lectortemperatuur is 's nachts hoger dan de
buitentemperatuur.
De zwaartekrachtrem sluit niet.
Controleer de stand van de instelschroef op de zwaar-
tekrachtrem.
Andere oorzaak Verwittig uw vakman.
De naverwarming werkt niet. De ketel draait
gedurende korte tijd, gaat uit en slaat weer
aan. Dit proces blijft zich herhalen tot de boiler
zijn ingestelde temperatuur heeft bereikt.
Verwittig uw vakman.
De boiler koelt te sterk af. Verwittig uw vakman.
De pomp schakelt niet uit.
De regeling is niet in orde.
Toerentalgeregelde pompen schakelen niet onmid-
dellijk uit, maar pas nadat het kleinste toerental werd
bereikt.
Andere oorzaak Verwittig uw vakman.
ŌÔZH<ŝŌZ. qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB
.CZ`<<`.
p.<.&+.
.CZ`<<`.
7. Veiligheid
De installatie, de ingebruikname, het onderhoud en de reparatie
mogen alleen worden uitgevoerd door een vakman.
7.1 Voorschriften, normen en bepalingen
Instructie
Neem alle nationale en regionale voorschriften en be-
palingen in acht.
7.2 Veiligheidsaanwijzingen
!
WAARSCHUWING Letsel
Een zonnecollector produceert warmte bij zonlicht of
andere soorten licht. Ook als een collector niet gevuld
is, veroorzaakt dit een sterke verhitting van de collec-
toraansluitingen. Er bestaat gevaar voor verbranding en
de collector kan beschadigd raken. Dek de collectoren tot
aan de definitieve montage af met lichtondoorlaatbaar
materiaal. Het is aan te bevelen de collector in zijn ver-
pakking te laten tot hij wordt gemonteerd.
Apparatuur- en milieuschade
Laat de collector niet vallen. Laat geen voorwerpen op de
collector vallen. Stap niet op de collector.
Apparatuur- en milieuschade
Laat de collector niet onbeveiligd staan. Als de collector
valt, kan het glas breken.
8. Toestelbeschrijving
De collector beschikt over een aluminium absorbeerder over het
volledige oppervlak, met een zeer selectieve coating. De vlak af-
dichtende aansluitingen komen aan de zijkant naar buiten. De
collectoraansluiting aan de linkerzijde beschikt over een buiten-
draad, aan de rechterzijde beschikt de collectoraansluiting over
een schroefmoer.
De collector wordt beschermd door een afdekking uit veiligheids-
glas. De werking van de collector met de kant-en-klaar gemengde
warmtedragervloeistof (zie "Technische gegevens") zorgt voor de
nodige vorstbescherming. De collectorbehuizing bestaat uit zee-
waterbestendig aluminium.
8.1 Leveringsomvang
- Platte collector
qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB ZH<ŝŌZ.ŌÑ
NEDERLANDS
.CZ`<<`.
.CZ`<<`.
9. Installatie
De installatie, de ingebruikname, het onderhoud en de reparatie
mogen alleen worden uitgevoerd door een vakman.
Hou rekening met de omgevalpreventievoorschriften.
Instructie
Om hydraulische redenen mogen niet meer dan vijf col-
lectoren in serie worden geschakeld. Als meerdere col-
lectorreeksen worden gemonteerd, moeten ze parallel
worden geschakeld
.
Instructie
Als meer dan 30 collectoren worden samengevoegd tot
een hydraulische groep, vervalt de modelvergunning.
Grotere installaties moeten individueel worden aanvaard.
Instructie
Commerciële installaties waarvan de niet-vergrendelbare
inhoud meer dan 10 liter en niet meer dan 50 liter be-
draagt, moeten worden aangegeven bij de bevoegde
instanties.
Apparatuur- en milieuschade
Gebruik voor het vullen van de zonne-installatie uitslui-
tend de warmtedragervloeistof die vermeld is in de tabel
"Technische gegevens", teneinde de bescherming tegen
vorst en corrosie te verzekeren.
9.1 Voorbereidingen
De buisdoorvoeren naar het inwendige van het gebouw moeten
door derden worden gerealiseerd.
9.2 Buisinstallatie
Gebruik voor de installatie van de aanvoer- en retourleidingen
koperbuizen, buizen uit roestvrij staal of gegolfde slangen uit
roestvrij staal. Bij een installatie tot vier collectoren is een buis-
diameter Ø 18 x 1,0 aan te bevelen.
Bij pannendaken met grote dakneiging zijn ventilatiepannen als
dakdoorvoer aan te bevelen.
Bij platte en gegolfde daken met geringe dakneiging is het aan te
bevelen de buis door een buitenmuur te installeren.
Vermijd dat u buizen moet afzagen, zodat er geen spanen in de
installatie terechtkomen. Om buizen zonder spanen te snijden,
dient u een pijpsnijder te gebruiken.
9.2.1 Gesoldeerde leidingen
Gesoldeerde leidingen moeten hard worden gesoldeerd. Gebruik
soldeer overeenkomstig EN 1044: CP105 en CP203. Gebruik deze
soldeermiddelen zonder vloeimiddel. Enkel roodkoper- en mes-
singfittingen moeten met vloeimiddel F-SH-1 volgens EN 1045
worden gesoldeerd. Andere soorten soldeer zouden de corrosie-
weerstand negatief beïnvloeden.
9.2.2 Andere leidingen
Voorzie alle leidingen die worden gerealiseerd met klemring-
schroefkoppelingen, persfittingen en gegolfde slangen, van ge-
schikte dichtingsmiddelen. De dichtingen moeten bestand zijn
tegen glycol en tegen temperaturen tot 180 °C.
Apparatuur- en milieuschade
De isolatie mag pas worden aangebracht als de dicht-
heidscontrole uitgevoerd is.
9.3 Ontluchters
Plaats op de hoge punten van de installatie een afsluitbare manu-
ele ontluchtingskraan of plaats een ontluchtingsleiding naar een
manuele ontluchtingskraan. In de buurt van de collector geïnstal-
leerde automatische snelontluchters moeten met een afsluitklep
van het systeem worden gescheiden.
9.4 Veiligheidsklep
Apparatuur- en milieuschade
In de buis tussen de collectoren en de veiligheidsklep
mogen geen afsluitorganen zitten.
De afvoer van de veiligheidsklep moet uitmonden in een tank die
de volledige inhoud van de installatie kan opnemen. Bij kleine
installaties volstaat hiervoor de leeggemaakte warmtedragerbus.
9.5 Leegmaakinrichting
f Plaats een leegmaakinrichting op het diepste punt van de
zonne-installatie.
ŌōZH<ŝŌZ. qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB
.CZ`<<`.
.CZ`<<`.
9.6 Installatievoorbeeld
De systeemschets toont de principiële uitvoering van een zonne-in-
stallatie.
III
26_05_01_0061
2k
10
4
1b
1b
2
5
6
3f
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
10
11
7
V
2a
28
16
2s
III Collector
V Verwarming
1b Handontluchter
2 Regeling
2a Buitentemperatuurvoeler
2k Temperatuurvoeler in de collectordompelhuls
2s Boilervoeler zonne-installatie
3f Circulatiepomp voor de zonne-installatie
warmwaterbereiding
4 Zonnestation
5 Veiligheidsklep
6 Expansievat
7 Boiler
10 Vul- en aftapkraan
11 Alternatieve naverwarming (bijvoorbeeld warmtepomp)
16 Afstandsinstelling nominale waarde
28 Koudwater-veiligheidsgroep volgens DIN 1988
qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB ZH<ŝŌZ.ŌŌ
NEDERLANDS
.CZ`<<`.
BHC`&
10. Montage
!
WAARSCHUWING letsel
Wees voorzichtig wanneer u scherpe randen hanteert.
Draag veiligheidskleding.
10.1 Montageplaats
!
GEVAAR letsel
Let op de veiligheidsvoorschriften wanneer u op een dak
werkt!
Laat alle dakwerken uitvoeren door een vakman.
f Controleer de toestand van de dakconstructie. Hou rekening
met de statica. Dien indien nodig een bouwaanvraag in bij
de bevoegde diensten.
10.1.1 Rand- en hoekzones
Aan de dakranden en dan met name op de hoeken, waait het
krachtiger en hebt u ook te maken met wervelingen. Om die reden
dienen de minimumafstanden te worden aangehouden.
26_05_01_0237
:|ĉŒŶ|ĉ®¼
÷ù¼êĉ¼ļ¼
®|÷Ŷù|÷ſêõ®¼ĴĴ
V|ĉ®éŎäĒ¼÷ſĒĉ¼ĴVĴ
A < 30 m A/8, echter 1 m ≤ R ≤ 2 m
A ≥ 30 m A/8
De breedte van het rand-/hoekzone "R" is 1/8 van de kleinere
dakvlakzijde (A), echter ten minste 1
m.
Bij woningen, kantoren en gesloten hallen, wanneer "A" kleiner
is dan 30
m, kan de breedte van de randzone worden beperkt tot
2
m.
De hoeken hebben telkens een vierkant grondvlak met een
lengte van de zijde A/8.
Dakdoorvoeren
26_05_01_0607
<|ĉÖ¼ļ¼ſêõ®¼
¼ù¼ă¼ĉŒĴĴ
V|ĉ®ſĒĉ¼ĴĴ
0,5 m < b ≤ 2 m 1 m
b > 2 m b/2, echter 1 m ≤ D ≤ 2 m
Met dakdoorvoeren worden elementen bedoeld die op minstens
één plaats meer dan 0,35
m boven de bovenkant van het dakma-
teriaal uitsteken en die ten minste een afmeting aan een zijde
hebben die groter is dan 0,5
m. De breedte van het bijbehorende
randgebied "D" is 1/2 van de langste zijde "b" van het element,
minstens echter 1
m. Het is toegestaan de randzone te beperken
tot 2
m.
10.1.2 Voorgeschreven sneeuwbelasting voor Duitsland
Hou bij de opstelling van de zonnecollectoren rekening met de
vereiste minimale opstelhoek. Deze is afhankelijk van de sneeuw-
belastingszone waarin de collectoren worden opgesteld. Meer
informatie hieromtrent vindt u bij de bevoegde instanties. Er wordt
ervan uitgegaan dat de sneeuw ongehinderd van het dak kan
glijden.
+ĒĒÖŒ¼êĉă ¼¼şŷ¼ùŒêĉÖńſĒĉ¼
ĒŶ¼ĉCC Ĝ Ĝ| ŝ ŝ| ŗ
100
200
300
400 > 32°
500 > 35° > 39°
600 > 37° > 41° > 44°
700 > 41° > 45° > 48°
800 > 3 > 45° > 4 > 50°
900 > 35° > 40° > 48° > 50° > 52°
1000 > 39° > 43° > 49° > 52° > 53°
1100 > 42° > 4 > 51° > 53° > 54°
1200 > 44° > 4 > 53° > 54° > 55°
1300 > 47° > 49° > 54° > 55° > 56°
x Willekeurige opstelhoek (zie hoofdstuk "Technische gegevens")
* Volgens informatie van de bevoegde overheidsinstanties
De voorgeschreven sneeuwbelasting mag ook door de vorming
van sneeuwzakken, opgewaaide sneeuw en ijsvorming niet wor-
den overschreden.
ŌÄZH<ŝŌZ. qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB
.CZ`<<`.
BHC`&
10.1.3 Inbouwhoogte
De montageframes zijn voorzien voor een maximale inbouwhoog-
te van 20 m bij een sneeuwbelasting van 1,25 kN/m². Dit komt
overeen met een voorgeschreven sneeuwbelasting van 1,2 kN/m².
10.2 Transport naar het dak
U kunt de collector via een ladder op het dak trekken. Plaats daar-
toe een koord rond het collectorframe.
Bevestig het koord niet aan de collectoraansluitingen!
26_05_01_0443
1
1
2
2
1 Koord
2 Collector
26_05_01_0442
10.3 Bevestiging van de collector
Monteer de collector zoals beschreven in de montagevoorschriften
van het gebruikte bevestigingssysteem.
Apparatuur- en milieuschade
Bij sterke zonnestraling moeten de collectoren voor de
ingebruikname worden afgedekt met lichtondoorlaatbaar
materiaal.
10.4 Collectoraansluitingen verbinden
Verbind de collectoren. De collectoraansluiting aan de linkerzijde
beschikt over een buitendraad, aan de rechterzijde beschikt de
collectoraansluiting over een schroefmoer.
26_05_01_0129
10.5 Collectordompelhuls monteren
De juiste koppeling van de collectorvoeler is voor een onberis-
pelijke werking van de zonne-installatie van doorslaggevende
betekenis.
Monteer de collectordompelhuls op de collectoraanvoer, de warm-
ste plaats van het collectorveld.
26_05_01_0112
1
4
2
5
6
3
1 Dakdoorvoer (ribbelbuisslang)
2 Isolatie
3 Collectordompelhuls
4 Schroefkoppeling
5 Warmtegeleidende pasta
6 Temperatuursensor
f Smeer de collectorvoeler van de regeling in met warmtege-
leidende pasta.
f Schuif de collectorvoeler tot tegen de aanslag in de
collectordompelhuls.
f Zet de voelerkabel vast, bijvoorbeeld met kabelbinders.
De gemonteerde aansluitingen mogen niet worden verdraaid en
nageregeld.
qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB ZH<ŝŌZ.ŌĎ
NEDERLANDS
.CZ`<<`.
BHC`&
10.6 Bliksembeveiliging
Als het gebouw reeds over een bliksembeveiligingssysteem be-
schikt, moeten de collectorbehuizing, het montageframe en de
buizen worden geïntegreerd in de bestaande bliksembeveiliging.
10.6.1 Bliksembeveiliging van de collectorbehuizing
Integreer de collector via schroefinrichtingen in de bliksembe-
veiliging. Gebruik voor elke collector twee plaatschroeven van
roestvrij staal (Ø 6,3 mm).
f Boor de gaten (Ø 5 mm). Plaats de boorgaten op de onderste
kopse zijde van de collector op de plaats die in de volgende
afbeelding gearceerd is. Hou tijdens het boren van de gaten
een afstand van minstens 100 mm ten opzichte van de hoek
van de collectorbehuizing aan.
26_05_01_0082
min. 100 mm
1
1 Boorgaten (Ø 5 mm)
10.6.2 Bliksembeveiliging van het montageframe
f Verbind het montageframe met behulp van schroef- of klem-
verbindingen met de bliksembeveiligingsinrichtingen.
10.6.3 Bliksembeveiliging van de buis
f Sluit de buis in de onmiddellijk omgeving van de collector
(boven het dak) met behulp van buisklemmen aan op de blik-
sembeveiliging (let op het corrosiegevaar).
10.7 Potentiaalcompensatie
f Verbind de buisinstallatie overeenkomstig de geldende voor-
schriften met de potentiaalcompensatie.
Alle buizen moeten zo kort mogelijk worden verbonden met de
potentiaalcompensatie van het gebouw.
10.8 Expansievat
f Stel het drukexpansievat in op een voordruk van 0,3 MPa
(3 bar).
10.9 Buizen spoelen
Voor u de collectoren aansluit, dient u het in het gebouw geïnstal-
leerde buissysteem grondig met water te spoelen, zodat er geen
vreemde voorwerpen in de installatie achterblijven.
Instructie
Spoel de installatie met drinkwater en niet met warm-
tedragervloeistof.
Apparatuur- en milieuschade
Let op dat er geen vorst is als de installatie met water
wordt gespoeld.
Om te spoelen dient u een krachtige pomp met een werkdruk van
ongeveer 0,4 MPa (4 bar) te gebruiken.
Als alternatief kunt u ook een boormachinepomp gebruiken.
26_05_01_0515
2
1
3
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
1 Compacte zonne-installatie
2 Warmtedragervloeistof
3 Filter
4 Vulpomp
Mogelijke werkwijze:
f Sluit de watertoevoer aan op de KFE-kraan onder de
manometer.
f Sluit de waterafvoer aan op de KFE-kraan onder de
debietmeter.
f Verbind de zonneaanvoer en de zonneretour met behulp
van een waterslang. Deze vervangt de collectorbuis, die pas
later wordt aangesloten. Op die manier wordt vermeden dat
er tijdens het spoelen verontreinigingen in de collectorbuis
binnendringen.
f Sluit het instelventiel in het zonnestation door de sleuf van
de debietinstelschroef (boven de debietindicator) naar de
horizontale positie te draaien. Op die manier is verzekerd dat
de volledige installatie wordt doorstroomd.
f Zet de zwaartekrachtrem buiten dienst door de kogelkraan
naar de 45°-stand te draaien.
f Sluit de afsluitkranen voor de ontluchters.
f Spoel de buizen gedurende minstens 15 minuten.
ÄƃZH<ŝŌZ. qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB
.CZ`<<`.
BHC`&
f Na het spoelen opent u het instelventiel in het zonnestation
door de sleuf van de debietinstelschroef (boven de debietin-
dicator) naar de verticale positie te draaien.
f Verwijder de slang die u ter vervanging van de collectorlei-
ding heeft gebruikt, en laat de buizen leeglopen.
10.10 Aansluiten van de collectoren en dakdoorvoer
Sluit het collectorveld met twee flexibele gegolfde buizen van
roestvrij staal aan op de gespoelde buisinstallatie.
f Monteer de gegolfde buizen met vlakke afdichtingen en
schroefmoeren op de collectoraansluitingen of op de
collectordompelhuls.
De gegolfde buizen van roestvrij staal werden in de fabriek uitge-
rust met een temperatuur- en UV-bestendige isolatie.
10.11 Vullen van de zonne-installatie
!
OPGELET letsel
f Voor u met warmtedragermedium omgaat, dient u
beschermhandschoenen te dragen.
f Draag een veiligheidsbril!
f Hou rekening met het op het einde van deze hand-
leiding afgedrukte EG-veiligheidsgegevensblad van
de warmtedragervloeistof.
Voor u het warmtedragercircuit vult, dient u na te gaan of de
buisinstallatie voltooid is, de collectoren aangesloten zijn en de
boiler gevuld is.
Voor het vullen heeft u een krachtige pomp met een werkdruk
van ongeveer 0,4 MPa (4 bar) nodig. Door de hoge stroomsnelheid
wordt de lucht optimaal uitgeduwd.
Gebruik als warmtedrager uitsluitend de warmtedragervloeistof
die vermeld is in de tabel "Technische gegevens". De vaten zijn
gebruiksklaar voorgemengd en vergen geen bijkomende behan-
deling.
Apparatuur- en milieuschade
U mag geen water of ander warmtedragermedia bijmen-
gen. De vereiste eigenschappen en de corrosiewering
zouden dan niet verzekerd zijn.
Apparatuur- en milieuschade
Vul de installatie niet wanneer er sterke zonnestraling
is. Dit zou tot stoomslagen in de collector kunnen leiden!
Dek de collectoren af!
10.11.1 Voorbereiding
» Let erop dat de collectoren afgedekt zijn wanneer u de druk-
controle uitvoert.
» Demonteer de veiligheidsklep en sluit de aansluiting af.
10.11.2 Vullen van de zonne-installatie.
Bij alle vul- en leegmaakbewerkingen dient u de ontluchtings-
ventielen op het hoogste punt van de installatie te openen. Sluit
de afsluitkranen voor de ontluchters van zodra er warmtedrager-
vloeistof naar buiten komt.
f Sluit de drukzijde van de vulpomp met een slang aan op de
KFE-kraan onder de manometer.
f Sluit het zonnevloeistofreservoir aan op de zuigzijde van de
pomp.
f Sluit op de onderste KFE-kraan een afvoerslang aan, die u
laat uitmonden in het zonnevloeistofreservoir.
f Sluit het instelventiel in het zonnestation door de sleuf van
de debietinstelschroef (boven de debietindicator) naar de ho-
rizontale positie te draaien.
f Zet de zwaartekrachtrem buiten dienst door de kogelkraan
naar de 45°-stand te draaien.
f Schakel de vulpomp in.
Blijf verder vullen tot er geen luchtbellen meer uit de afvoerslang
komen.
f Sluit de aftapkraan en vul tot een druk van ongeveer
0,35 MPa (3,5 bar).
f Open de ontluchtingsventielen op het hoogste punt van de
installatie en sluit ze opnieuw van zodra er warmtedrager-
vloeistof naar buiten komt.
10.12 Drukcontrole
f Sluit de afsluitkranen voor de ontluchters, zodat er geen
drukdaling kan optreden.
f Breng, bijvoorbeeld met een hydraulische opvoerpomp, een
druk van 0,78 MPa (7,8 bar) in het systeem tot stand.
f Sluit de KFE-kraan aan op de vulzijde.
f Sluit het kapventiel om de drukdaling te kunnen meten.
De druk mag na 15 minuten niet gedaald zijn!
Om de veiligheidsklep te monteren, moet de installatie weer wor-
den leeggemaakt.
f Open de ontluchters op het hoogste punt in de installatie.
f Open het instelventiel van het zonnestation door de sleuf van
de debietinstelschroef, boven de debietindicator, naar de
verticale positie te draaien.
f Om de installatie leeg te maken, opent u de KFE-kranen aan
de vulzijde en aan de aftapzijde.
f Laat de installatie leeglopen.
f Open het kapventiel.
Apparatuur- en milieuschade
Monteer de veiligheidsklep als de drukcontrole uitge-
voerd is.
qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB ZH<ŝŌZ.ÄĜ
NEDERLANDS
.CZ`<<`.
BHC`&
10.13 Dichtheidscontrole
Apparatuur- en milieuschade
De isolatie mag pas worden aangebracht als de dicht-
heidscontrole uitgevoerd is.
f Vul de installatie opnieuw.
f Breng met de vulpomp een druk van 0,5 MPa (5 bar) tot
stand.
f De testdruk mag gedurende twee uur niet dalen.
f Ook als de collectoren afgedekt zijn, zijn drukschommelingen
door wisselende zonnestraling mogelijk.
f Voer een visuele controle uit op alle verbindingspunten van
de zonne-installatie.
10.14 Afsluiten van het vulproces
f Verlaag de installatiedruk naar de vereiste vuldruk. Als de
installatie koud staat, bdraagt de minimale vuldruk 0,35 MPa
(3,5 bar).
f Sluit de vul- en aftapkranen af met de bijgeleverde
afsluitkappen.
f Breng het veiligheidsgegevensblad van de warmtedrager-
vloeistof aan op de installatie!
f Laat de zonne-installatie 's nachts rusten.
f De volgende morgen, voor het begin van de sterke zon-
nestraling, ontlucht u de installatie opnieuw aan de
ontluchtingsventielen.
f Zet de zwaartekrachtrem buiten dienst door de kogelkraan
naar de verticale positie te draaien.
Instructie
Tijdens normale werking moeten de afsluitkranen voor
de ontluchters in de omgeving van de collector altijd ge-
sloten worden gehouden.
Apparatuur- en milieuschade
De afvoer van de veiligheidsklep moet uitmonden in een
opvangbak die de volledige inhoud van de installatie kan
opnemen. Bij kleine installaties volstaat hiervoor de leeg-
gemaakte warmtedragerbus. De verbruikte warmtedra-
gervloeistof moet op de voorgeschreven manier worden
weggedaan (stort of verbrandingsinstallatie).
10.15 Isolatie
Ga na of de installatie aan een drukcontrole werd onderworpen
en een dichtheidscontrole werd uitgevoerd voor de isolatie wordt
aangebracht.
Isoleer alle buizen. Het isolatiemateriaal moet ter plaatse worden
voorzien.
CĒăêĉ|ù¼ă||ŒCŶ|ĉ
®¼şêſ¼ĉ
Bêĉêă|ù¼®ê÷Œ¼Ŷ|ĉ®¼êńĒù|Œê¼ù||Ö
ŶĒĒļ¼¼ĉŷ|ļăŒ¼Ö¼ù¼ê®¼ĉ®Ŷ¼ļăĒÖ¼ĉ
Ŷ|ĉƃ©ƃŗÑqŎĦă:ħêõÔƃ³
tot 20 20
20 - 35 30
40 - 100 gelijke DN
meer dan 100 100
Bij isolatiematerialen met een ander warmtegeleidend vermogen
dient u de dikte van de isolatielaag om te rekenen.
Gebruik voor de isolatie van de buitenbuizen temperatuur- en UV-
bestendig isolatiemateriaal: minerale wol die voorzien is van een
aluminium roosterfolie, een flexibele EPDM-slang of een EPDM-
slang met gesloten poriën.
Bij de minerale wol is een vaste ommanteling uit aluminiumplaat
aan te bevelen. De EPDM-slang kan worden voorzien van een UV-
bestendige verflaag.
f Voorzie de collectordompelhuls, de schroefkoppelingen en de
dakdoorvoer van een isolatie die voegdicht gesloten, tempe-
ratuur- en UV-bestendig moet zijn.
f Snij het isolatiemateriaal eventueel aan de zijkant in en kleef
de sleuf dicht na de montage.
f Bescherm de isolatie tegen stukbijten door vogels en
marters.
ÄŝZH<ŝŌZ. qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB
.CZ`<<`.
.C&Ve.:CB
11. Ingebruikname
f Draai alle schroefkoppelingen vast.
f Controleer de vuldruk van de installatie.
Instructie
Bij koude installatie (onder 30 °C) bedraagt de minimale
vuldruk 0,35 MPa (3,5 bar).
f Controleer de voordruk van het drukexpansievat.
Instructie
Het drukexpansievat moet een voordruk van 0,3 MPa
(3 bar) hebben.
f Vul het "Inbedrijfstellingsprotocol" in.
f Stel de ingebouwde regeling in op manuele werking. Hou
rekening met de bedienings- en installatiehandleiding van de
in de installatie ingebouwde regeling.
f Controleer of alle vereiste relais van de zonneregeling aange-
sloten zijn.
f Schakel de regeling weer naar automatische werking.
Als aan de inschakelvoorwaarden voldaan is, moet de installatie
automatisch in werking gaan. Als dit niet het geval is, controleert
u in het hoofdstuk "Wat moet u doen als..." wat de mogelijke
oorzaak van de storing is.
12. Onderhoud
Instructie
U kunt bij ons een onderhoudscontract afsluiten.
12.1 Onderhoud
f Controleer de goede werking van de installatie, inclusief re-
geling, veiligheidsinrichtingen en boiler.
f Controleer of de onderdelen van de installatie die blootstaan
aan de weersomstandigheden, de bevestigingen en de isola-
tie in goede staat verkeren.
f Verwijder vuil.
f Controleer de pH-waarde (>7) en de vorstbescherming
(--30 °C) van de warmtedragervloeistof. Vervang de warmte-
dragervloeistof eventueel of vul bij via de vulopeningen van
het zonnestation.
!
OPGELET letsel
Als de warmtedragervloeistof tijdens onderhouds- of
reparatiewerken moet worden afgelaten, moet dit door
een vakman gebeuren.
Apparatuur- en milieuschade
Voor u de warmtedragervloeistof uit de collector verwij-
dert, moet de collector worden beschermd tegen lichtin-
val. Dek de collector lichtondoorlaatbaar af.
qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB ZH<ŝŌZ.Äŗ
NEDERLANDS
.CZ`<<`.
Z`HV.C&CpV+<TC
13. Storingen verhelpen
In de volgende fouttabel vindt u ook alle informatie van de in het
hoofdstuk "Wat moet u doen als" beschreven maatregelen om
storingen te verhelpen.
ĒļêĉÖ HĒļſ||÷ HĤùĒńńêĉÖ
Storing/foutmelding op de regelaar. Er zit een fout in de installatie; de voeler is defect of
verkeerd aangesloten.
Raadpleeg de bedienings- en installatiehandleiding van de
regelaar.
Drukschommelingen in de installatie. Als dit probleem zich direct na de ingebruikname
voordoet, zit er lucht in het zonnecircuit.
Ontlucht de installatie.
De collectoren zijn beslagen.
Tijdens de bewaring is er vocht in de collector bin-
nengedrongen.
Als de installatie in gebruik wordt genomen, verdwijnt de
aanslag na enkele weken. Het vocht ontsnapt via de inge-
bouwde ventilatiesleuven.
De pomp draait niet, hoewel de collector war-
mer is dan de boiler (geen motorgeluid, geen
trilling merkbaar).
De maximale boiler- of collectortemperatuur is
overschreden. Het controlelampje of de indicator op
de regelaar is geactiveerd.
De regelaar is op de normale wijze uitgeschakeld en gaat
automatisch weer in werking wanneer de waarde onder de
ingestelde maximumtemperatuur daalt.
De stroomtoevoer is onderbroken. Controleer de leidingen en de zekeringen.
Het temperatuurverschil is te hoog ingesteld
(> 15 °C) of de regelaar schakelt niet.
Controleer de regelaar.
Controleer de temperatuurvoeler.
Verminder het temperatuurverschil.
De pompas blokkeert.
Schakel kortstondig naar maximaal toerental of open indien
mogelijk de ontluchtingsschroef op de pomp. Plaats een
schroevendraaier in de inkeping en draai het pompwiel met
de hand aan.
De pomp is vuil. Demonteer en reinig de pomp. Sluit de doorstroomvolume-
begrenzer en de pompkogelkraan aan.
De voeler is defect. Vervang de voeler.
De voeler is verkeerd geïnstalleerd. Controleer de positie van de voeler. De collectorvoeler moet
volledig in de voelerdompelhuls zitten.
De pomp draait, maar op de debietmeter met
compensatieventiel kan geen debiet worden
afgelezen. De aanvoer- en retourtemperatuur
zijn gelijk of de boilertemperatuur stijgt hele-
maal niet of slechts langzaam.
Er zit lucht in het leidingsysteem,
de installatiedruk is te laag of
de installatie is vuil.
Controleer de installatiedruk. Ga na of het expansievat groot
genoeg werd gekozen. Controleer de voordruk van het ex-
pansievat.
Laat de pomp met schokken werken (bij maximaal vermo-
gen).
Open de ontluchters op de collector, de pomp en de zon-
neboiler.
Spoel de installatie vooruit en achteruit. Reinig de ingebouw-
de onderdelen zoals debietmeter met compensatieventiel en
vuilvanger.
Controleer de plaatsing van de kabel. Als de kabel een "berg-
en dalbaan" doorloopt, bijvoorbeeld waar balken uitsteken
of om waterleidingen te overbruggen, dient u de plaatsing
van de kabel te wijzigen of een bijkomende ontluchter aan te
brengen. Zorg ervoor dat er in de omgeving van de collector
geen automatische ontluchters worden opgesteld die niet
door middel van een kogelkraan van het systeem gescheiden
zijn.
Ga na of de automatische ontluchter correct werkt. Schroef
daartoe de beschermkap af en controleer met een stompe
naald of de vlotter goed werkt. Vervang de ontluchter indien
nodig.
De pomp draait, maar op de debietmeter met
compensatieventiel kan geen debiet worden
afgelezen.
De debietmeter met compensatieventiel zit vastge-
klemd.
Controleer de goede werking van de debietmeter met com-
pensatieventiel. Ook bij correct ingesteld debiet kan de
indicator in het kijkglas geblokkeerd zijn, bijvoorbeeld omdat
de ring vastzit. Schakel de pomp naar manuele werking. Hier
moet een beweging van de stempel merkbaar zijn. Maak de
stempel los door lichtjes te slaan. Vervang indien nodig de
debietmeter en het compensatieventiel.
De blokkeerinrichting is gesloten. Open de blokkeerinrichting.
De pomp slaat vermeend laat aan en schakelt
vroeg uit.
Het temperatuurverschil tussen collector en boiler
is te groot ingesteld.
Verklein het temperatuurverschil op de regeling.
ÄÔZH<ŝŌZ. qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB
.CZ`<<`.
Z`HV.C&CpV+<TC
ĒļêĉÖ HĒļſ||÷ HĤùĒńńêĉÖ
De pomp slaat aan en schakelt kort daarna
weer uit. Dit proces wordt enkele keren her-
haald tot de installatie doorloopt. 's Avonds
wordt hetzelfde vastgesteld.
De zonnestralen volstaan nog niet om het volledige
buisnet te verwarmen.
Controleer nogmaals op eventuele fouten als de zonnestra-
ling sterk genoeg is.
Het debiet is te hoog (de pomp is te hoog inge-
steld).
Verminder de vermogenstrap van de pomp.
Het schakeltemperatuurverschil van de regelaar is
te klein ingesteld.
Verhoog het schakeltemperatuurverschil op de regelaar.
Het buisnet is niet volledig geïsoleerd. Isoleer de buizen.
De boiler- en collectorvoeler werden omgewisseld
tijdens de aansluiting. (Het probleem doet zich voor
na de ingebruikname.)
Sluit de temperatuursensoren aan op de juiste sensorklem-
men (zie gebruiks- en montagehandleiding van de regeling).
De manometer toont een drukdaling.
Korte tijd na het vullen van de installatie is een
drukverlies normaal, omdat er nog lucht uit de
installatie ontsnapt. Als er zich later nogmaals een
drukdaling voordoet, kan dit worden veroorzaakt
door een luchtbel die losgekomen is. Bovendien
schommelt de druk bij normale werking afhankelijk
van de installatietemperatuur met 0,02–0,03 MPa.
Als de druk continu daalt, zit er een lek in het zon-
necircuit.
Is de automatische ontluchter vergrendeld?
Controleer de schroefkoppelingen, de pakkingbussen op de
afsluiters en de draadaansluitingen. Controleer de soldeer-
punten.
Controleer de voordruk van het expansievat en de dichtheid
van het membraan.
Fluïdverlies door openen van de veiligheidsklep,
omdat het expansievat te klein werd gedimensio-
neerd, of drukloos of defect is. Collectorschade (niet
dicht) en vorstschade door te klein vorstbescher-
mingsgehalte.
Controleer de grootte van het expansievat. Controleer het
vorstbeschermingsgehalte en de pH-waarde.
De pomp maakt lawaai. Lucht in de pomp. Ontlucht de pomp.
Onvoldoende installatiedruk. Verhoog de installatiedruk.
De installatie maakt lawaai. Dit is normaal
tijdens de eerste dagen na het vullen. Als dit
lawaai zich later voordoet, zijn er twee moge-
lijke oorzaken:
De installatiedruk is te klein. De pomp trekt lucht
aan via de ontluchter.
Ga na of het expansievat groot genoeg werd gekozen. Con-
troleer de voordruk van het expansievat. Verhoog de instal-
latiedruk.
Het pompvermogen is te hoog ingesteld. Schakel naar een lager toerental en controleer het debiet op
de debietmeter met compensatieventiel.
De boiler koelt 's nacht af. Na het uitschake-
len van de pomp zijn de temperaturen in de
aanvoer en de retour verschillend. De col-
lectortemperatuur is 's nachts hoger dan de
buitentemperatuur.
De zwaartekrachtrem sluit niet.
Controleer de stand van de instelschroef. Controleer de
zwaartekrachtrem op dichtheid. Zit een spaan vastgeklemd of
zitten er vuildeeltjes in het dichtingsvlak?
Eénbuiscirculatie bij korte buisnetten met gering
drukverlies.
Wijzig de plaatsing van de kabel. Sluit de zonnewarmtewis-
selaar niet direct aan, maar trek de toevoerleidingen eerst U-
vormig omlaag. De sifon ondersteunt de zwaartekrachtrem.
Monteer eventueel een twee-weg-ventiel dat tegelijk met de
pomp wordt geschakeld.
De naverwarming werkt niet. De ketel draait
gedurende korte tijd, gaat uit en slaat weer
aan. Dit proces blijft zich herhalen tot de boiler
zijn ingestelde temperatuur heeft bereikt.
Er zit lucht in de naverwarming-warmtewisselaar. Ontlucht de naverwarming-warmtewisselaar.
Het warmtewisselaaroppervlak is te klein.
Vergelijk de informatie van de ketelfabrikant en van de boi-
lerfabrikant. Het probleem kan eventueel worden opgelost
door een hogere aanvoertemperatuur op de ketel.
De boiler koelt te sterk af.
De isolatie is defect of verkeerd gemonteerd.
Controleer of de isolatie in orde is. Isoleer de boileraanslui-
tingen.
Verkeerde instelling van de regelaar voor de naver-
warming.
Controleer de instelling van de ketelregelaar.
De warmwater-circulatie werkt te vaak en/of 's
nachts.
Controleer de schakeltijden en de intervalwerking.
De pomp schakelt niet uit.
Voeler defect of niet correct gepositioneerd. Controleer de positie, de montage en de karakteristieken van
de voeler.
Regeling niet in orde.
Opmerking: Toerentalgeregelde pompen schakelen niet
onmiddellijk uit, maar pas nadat het kleinste toerental werd
bereikt.
ÄōZH<ŝŌZ. qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB
.CZ`<<`.
`+C.Z+&&pCZ
14.2 Gegevenstabel
ZH<ŝŌ|ńê ZH<ŝŌ|ńêq
228927 230912
Uitvoering Dakopbouw Dakopbouw
Collectortype Platte collector Platte collector
Uitvoering Verticaal Horizontaal
Kleur frame Zilver Zilver
Hoogte mm 2168 1168
Breedte mm 1168 2168
Diepte mm 93 93
Gewicht kg 38,5 39,2
Behuizingsmateriaal Aluminium, bestand tegen zeewater Aluminium, bestand tegen zeewater
Glasafdekking IJGW IJGW
Glasdikte mm 3,2 3,2
Dikte van isolatie mm 50 50
Materiaal isolatie Minerale wol, uitgassingsarm, WLG 040 Minerale wol, uitgassingsarm, WLG 040
Collectoraansluiting G 3/4 G 3/4
Stilstandtemperatuur max. °C 213 >210
Min. werkdruk MPa 0,35 0,35
Max. toegelaten druk MPa 0,6 0,6
Drukverlies bij 300 l/h MPa 0,0035 0,0035
Testdruk MPa 1,7 1,7
Proefmedium Water (in de fabriek) Water (in de fabriek)
Warmtemediumvloeistof H-30 L/LS H-30 L/LS
Vulvolume warmtedragervloeistof l 1,3 1,7
Nominale volumestroom l/h 50...300 50...300
Opstelhoek 20°...85° 20°...85°
Totaal oppervlak 2,53 2,53
Apertuurvlak 2,39 2,39
Absorbeeroppervlak 2,38 2,38
Absorbeerder Aluminium, zeer selectieve Miro-Therm-coating,
buizenwerk uit koper, lasergelast
Aluminium, zeer selectieve Miro-Therm-coating,
buizenwerk uit koper, lasergelast
Dichting EPDM EPDM
Conversiefactor η₀ 0,79 ≥0,78
Effectieve warmtedoorgangscoëfficiënt a1 W/(m²K) 3,42 3,42
Effectieve warmtedoorgangscoëfficiënt a2 W/m²K² 0,0142 0,0142
Instraalhoekcorrectiefactor K
θb
(50°) 0,93 0,93
Warmtecapaciteit c kJ/m²K 5 5
Absorptiegraad α % 95±2 95±2
Emissiegraad ε % 5±1 5±1
Collectoropbrengst kWh/(m²a) >525 >525
De collectoropbrengst is gebaseerd op de berekening van de
jaarenergieopbrengst in een referentie-installatie voor gebruiks-
waterverwarming, overeenkomstig EN 12975 bij vast dekkingsaan-
deel van 40%, 200 liter dagverbruik en locatie Würzburg.















/