030429.01 3
Waterlock NLP3
NEDERLANDS
Handel als volgt om de huisdelen ten opzichte van elkaar te ver-
draaien:
0.3 Nm
(0.03 kgm,
0.22 ft.lbf)
1 Schroef de klemband los.
2 Draai het huisdeel in de gewenste stand.
3 Schroef de klemband voldoende stevig vast, met een aanhaalmo-
ment van 0,3 Nm.
De waterlock bevat tijdens bedrijf water. Het gewicht neemt hier-
door aanzienlijk toe, monteer daarom de waterlock met de meege-
leverde ty-raps®.
De waterlock is voorzien van sleuven. Hierin dienen de ty-raps® ge-
plaatst te worden.
Opstelling uitlaatspiegeldoorvoer
Monteer de uitlaatspiegeldoorvoer op een zodanige plaats in de
spiegel dat bij een beladen schip de spiegeldoorvoer zich nog ten-
minste 5 cm boven de waterlijn bevindt.
Uitlaatleiding
Om een goede afvoer van het in de uitlaatleiding geïnjecteerde
koelwater te verzekeren dient de uitlaatleiding, vanaf het waterin-
jectiepunt tot aan de waterlock, over de volledige lengte op afschot
te worden geïnstalleerd.
De uitlaatleiding bevat tijdens bedrijf water. Het gewicht neemt hier-
door aanzienlijk toe, ondersteun daarom de uitlaatleiding.
De uitlaatleiding van waterlock naar spiegeldoorvoer moet zo wor-
den geïnstalleerd dat:
- Het hoogste punt in de uitlaatleiding zich niet meer dan 150 cm
boven de onderzijde van de waterlock bevindt.
- De lengte van dat deel uitlaatleiding, tussen de waterlock en het
hoogste punt, niet meer dan 300 cm bedraagt.
Het monteren van de slang
Gebruik uitsluitend water en/of zeep, dus geen vet- of oliehoudende
producten, om het monteren van de slang op de slangaansluitingen
te vereenvoudigen.
Monteer elke slangverbinding met 2, roestvaststalen - 12 mm brede,
slangklemmen.
Zender voor temperatuuralarm
Een zender voor een temperatuuralarm kan in de uitlaatleiding van
de motor worden gemonteerd.
3 Installatievoorbeelden
Afgebeeld op blz. 15 zijn uitlaatsystemen met een waterlock, type
NLP3, een zwanenhals type NLPG en een uitlaatspiegeldoorvoer.
De inloop van achteropkomend water wordt vrijwel volledig voorko-
men door het extra hoogteverschil in de zwanenhals.
Na het stoppen van de motor zal het water dat zich nog in de uitlaat-
leiding bevindt (tussen hoogste punt uitlaatsysteem en waterlock)
teruglopen naar de waterlock.
Om deze hoeveelheid teruglopend water zoveel mogelijk te beper-
ken, dient de zwanenhals, indien mogelijk, direct boven de water-
lock te worden opgesteld. Zie tek. 1 en 3.
Indien de zwanenhals direct op de spiegeldoorvoer wordt gemon-
teerd, tek. 2 en 4, dient met de maximale lengte van de uitlaatlei-
ding, tussen de waterlock en het hoogste punt, rekening te worden
gehouden.
4 Voorkomen van hevelen (tekening 3
& 4)
Indien het waterinjectiepunt ‘C’ zich onder of minder dan 15 cm bo-
ven de waterlijn bevindt (ook als het schip onder een helling vaart)
bestaat het gevaar dat bij stilstand van de motor het koelwater door
de hevelwerking in de motor kan komen. Dit hevelen kan op twee
manieren worden voorkomen:
1
Door in de koelwaterslang tussen motorblok en waterinjectie-
punt ‘C’ een beluchting te maken, bijvoorbeeld door een be-
luchter met beluchtingsleiding te plaatsen.
De beluchtingsleiding kan op een eigen huiddoorvoer (H) wor-
den aangesloten of op de hiervoor bestemde aansluiting op de
zwanenhals, type NLPG (G). Raadpleeg hiervoor de handleiding
voor NLPG, nr. 030428.01.
2
Door in de koelwaterslang tussen motorblok en waterinjectie-
punt ‘C’ een beluchter (met klep) aan te brengen.
5 Onderhoud
Controleer regelmatig alle slangverbindingen op gas- en water-
dichtheid.
Tap alvorens het schip in de winterberging ingaat de waterlock af. De
waterlock is voorzien van twee aftappluggen.