6
,
22. Men mag zich niet bevinden in het werkbereik van
het werktuig.
23. Men mag zich niet bevinden binnen het
zwenkbereik, of invloedssfeer van het werktuig !
24. Hydraulisch te bedienen delen mogen uitsluitend
ge-activeerd worden indien niemand zich binnen
het betreffende werkbereik bevindt.
25. Bij bekrachtigd beweegbare delen (bv.
hydraulisch) bevinden zich gevaarlijke punten,
snijden, knellen !
26. Voordat men de trekker verlaat altijd het werktuig
op een stevige ondergrond afsteunen, motor
uitzetten en contactsleutel verwijderen.
27. Niemand mag zich bevinden tussen trekker en
werktuig. Tractor en werktuig beveiligen tegen
onvoorzien wegrollen ( gebruik parkeerrem en/of
wiggen)
4. Getrokken werktuigen
1. Werktuigen en wagens tegen wegrollen beveiligen.
2. Nooit de maximaal toelaatbare oplegdruk of
trekkracht van de aanhangerkoppeling, zwaaihaak
of hitch overschrijden.
3. Let bij het gebruik van een dissel op voldoende
vrije bewegingsruimte tussen trekkend en
getrokken voertuig.
3. Bij tussenassen letten op voldoende overlapping
tijdens werk en transport.
4. Montage en demontage van de tussenas
uitsluitend bij uitgeschakelde aftakas, stilstaande
motor en verwijderde contactsleutel.
5. Bij het gebruik van assen met veiligheid- of
vrijloopkoppelingen, die niet door een bescherming
aan de kant van de trekker worden afgedekt, dient
men een passende bescherming aan te brengen.
6. Let altijd goed op de juiste montage en beveiliging
van de aftakas en tussenassen.
7. Asbeschermingen door het plaatsen van vaste
kettingen tegen meedraaien beschermen.
8. Voordat men de aftakas laat draaien zich ervan
overtuigen dat het ingestelde toerental
overeenstemt met het voorgeschreven juiste
toerental voor het werktuig.
9. Bij het inschakelen van de aftakas mag zich
niemand bevinden binnen de invloedssfeer van het
werktuig.
10. De aftakas uitsluitend inschakelen bij draaiende
motor. Een laag toerental hierbij voorkomt
overbelasting.
11. Bij ingeschakelde aftakas mag zich niemand
bevinden binnen het bereik van de draaiende
assen.
12. De aftakas altijd uitschakelen indien te grote
hoeken optreden en indien de as niet hoeft te
werken.
13. Let op !! Wees u ervan bewust dat na het
uitschakelen van de aftakas er gevaar bestaat,
veroorzaakt door het nalopen van de massa. In
deze periode niet te dicht in de buurt van het
werktuig komen. Onbalans. Pas als het geheel
volledig stil staat mag men het werktuig naderen.
14. Reinigen, smeren of bij- en afstellen van het door
een aftakas aangedreven werktuig of de assen
hiervan, uitsluitend bij volledig stilstaande aftakas,
uitgezette motor en verwijderde contactsleutel.
16. Werktuigen voor wegtransport altijd volgens de
voorschriften aanpassen en goed beveiligen.
17. Tijdens het rijden en het werken nooit de
bestuurdersplaats verlaten.
18. De rijsnelheid moet altijd aangepast worden aan de
omgeving. Bij bergop, bergaf, op de dijk en dwars
op een helling moeten scherpe bochten worden
vermeden.
19. De wegligging, bestuurbaarheid en remvermogen
worden beïnvloed door aangebouwde werktuigen
en ballast-gewichten. Let dus op voldoende
bestuurbaarheid en remvermogen.
20. Bij bochten het oversteken van de lading en/of de
massa van het werktuig in acht nemen.
21. Het werktuig pas in gebruik nemen, nadat alle
beschermingen aangebracht zijn en goed
functioneren !
5. Aftakas gebruik
1. Uitsluitend de door de fabrikant voorgeschreven
aftakassen en tussenassen mogen gebruikt
worden.
2. De beschermende huls van de aftakas en buis en
mantel van de tussenas moeten compleet
aangebracht zijn aan zowel de aandrijvende en
aangedreven zijde, en zich in goede staat
bevinden.
15. Bedieningsmiddelen ( koorden, kettingen, stangen
etc) dienen zodanig aangebracht te zijn, dat deze
in werk-, en transportstand geen onbedoelde
acties kunnen veroorzaken.