Robur K18 Installation, Use And Maintenance Manual

Type
Installation, Use And Maintenance Manual
Warmtepomp met modulerende absorptie, condenserend op
aardgas en hernieuwbare aerothermische energie, voor verwarming
en productie huishoudelijk warm water met accumulatie
Handleiding voor installatie, gebruik en
onderhoud
K18 Simplygas
nominaal thermisch vermogen 18,9 kW
Deze Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud werd opgesteld en gedrukt door Robur S.p.A.; de ook gedeeltelijke
reproductie van deze Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud is verboden.
Het origineel is gearchiveerd bij Robur S.p.A.
Ieder gebruik van deze Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud, anders dan persoonlijke raadpleging, moet vooraf
door Robur S.p.A. geautoriseerd worden
De rechten verbonden aan het wettelijk deponeren van de geregistreerde merken die in deze publicatie staan, zijn
onveranderlijk.
Teneinde de kwaliteit van zijn producten te verbeteren, behoudt Robur S.p.A. zich het recht voor om de gegevens en de inhoud
van deze Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud zonder voorgaande kennisgeving te wijzigen.
Herziening: H
Code: D-LBR788
VERWIJDERING
Het apparaat en alle toebehoren moeten apart worden afgevoerd in overeenstemming met de geldende voorschriften.
Het gebruik van het AEEA-symbool (Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur) geeft aan dat dit product niet bij het huishoudelijk afval mag
worden weggegooid. Een correcte verwijdering van dit product helpt om mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu en de menselijke gezondheid te
voorkomen.
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
3
I Inleiding ....................................................................................................
p.4
I.1 Bestemmelingen ........................................................................
p.4
I.2 Besturingsinrichting ..................................................................
p.4
II Symbolen en denities ...............................................................
p.4
II.1 Legende van de symbolen......................................................
p.4
II.2 Termen en denities ..................................................................
p.4
III Waarschuwingen ..............................................................................
p.4
III.1 Algemene waarschuwingen en waarschuwingen
voor de veiligheid ......................................................................
p.4
III.2 Conformiteit .................................................................................
p.6
III.3 Uitsluiting van verantwoordelijkheid en garantie .........
p.6
1 Kenmerken en technische gegevens .............................
p.7
1.1 Kenmerken ...................................................................................
p.7
1.2 Afmetingen.................................................................................
p.10
1.3 Componenten ...........................................................................
p.11
1.4 Elektrisch schema .....................................................................
p.14
1.5 Elektronische kaart ..................................................................
p.16
1.6 Werkingsmodus ........................................................................
p.16
1.7 Besturingen ................................................................................
p.16
1.8 Technische gegevens ..............................................................
p.17
2 Transport en plaatsing ..............................................................
p.18
2.1 Waarschuwingen ......................................................................
p.18
2.2 Verplaatsing ...............................................................................
p.19
2.3 Plaatsing van het toestel .......................................................
p.19
2.4 Minimale afstanden die gerespecteerd moeten
worden .........................................................................................
p.20
2.5 Steunbasis ...................................................................................
p.20
3 Hydraulische installatie ............................................................
p.21
3.1 Waarschuwingen ......................................................................
p.21
3.2 Hydraulische installatie ..........................................................
p.21
3.3 Hydraulische aansluitingen ..................................................
p.26
3.4 Watercirculatiepomp ..............................................................
p.26
3.5 Antivriesfunctie .........................................................................
p.26
3.6 Lage temperatuur kit (OKBT015) ........................................
p.26
3.7 Antivriesvloeistof ......................................................................
p.26
3.8 Kwaliteit van het water in de installatie ...........................
p.27
3.9 Hydraulische installatie vullen.............................................
p.28
3.10 Toevoer van brandstofgas .....................................................
p.28
3.11 Rookgasafvoer ...........................................................................
p.28
3.12 Afvoer van rookgascondens .................................................
p.29
3.13 Drainage va het dooiwater ...................................................
p.29
4 Elektrische installatie .................................................................
p.30
4.1 Waarschuwingen ......................................................................
p.30
4.2 Elektrische installaties ............................................................
p.30
4.3 Elektrische stroom ...................................................................
p.31
4.4 Regelsysteem .............................................................................
p.31
4.5 Omleidingsklep voor de productie van ACS ..................
p.32
4.6 Lamp voor signalering alarmen ..........................................
p.33
4.7 De reset van alarmen op afstand uitvoeren ...................
p.34
4.8 Temperatuursondes ................................................................
p.34
4.9 Een bijkomende warmtebron aansluiten ........................
p.35
4.10 Lage temperatuur kit (OKBT015) ........................................
p.36
5 Inbedrijfstelling ...............................................................................
p.36
5.1 Controles vooraf .......................................................................
p.36
5.2 Controle verbrandingsparameters ....................................
p.37
5.3 Instelling parameters voor eerste inschakeling ............
p.38
5.4 Directe controle van ACS-productie vanaf K18-
eenheid ........................................................................................
p.43
6 Gewone geleiding ..........................................................................
p.44
6.1 Waarschuwingen ......................................................................
p.44
6.2 Inschakelen en uitschakelen (verwarming service) .....
p.44
6.3 Inschakelen en uitschakelen (SWW service) ...................
p.45
6.4 Signaleringen op het display ...............................................
p.45
6.5 Elektronische warmtepomp afstellen - Menu en
parameters van de kaart GHP10/GHP11 .........................
p.45
6.6 De instellingen wijzigen ........................................................
p.46
6.7 De geblokkeerde unit opnieuw starten ...........................
p.48
6.8 Eciëntie .....................................................................................
p.48
7 Onderhoud ...........................................................................................
p.48
7.1 Waarschuwingen ......................................................................
p.48
7.2 Preventief onderhoud ............................................................
p.49
7.3 Periodiek onderhoud ..............................................................
p.49
7.4 Toestel tijdelijk buiten gebruik stellen .............................
p.49
7.5 Commando om de ventilator tijdelijk te stoppen ........
p.50
8 Diagnose.................................................................................................
p.51
8.1 CODES REGELAAR ....................................................................
p.51
8.2 Signaleringen watercirculatiepomp ..................................
p.54
9 Bijlagen ....................................................................................................
p.55
9.1 Productche ...............................................................................
p.55
INHOUDSOPGAVE
Inleiding
4
I
I INLEIDING
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud
Deze handleiding maakt integraal deel uit van de unit
K18 Simplygas en moet samen met het toestel aan de eindge-
bruiker worden overgedragen.
I.1 BESTEMMELINGEN
Deze handleiding richt zich tot:
De eindgebruiker, voor een correct en veilig gebruik van het toestel.
De gekwaliceerde installateur, voor een correcte installatie van
het toestel.
De ontwerper, voor specieke informatie over het toestel.
I.2 BESTURINGSINRICHTING
Om te kunnen werken vereist de unit K18 Simplygas een besturings-
inrichting die door de installateur moet worden aangesloten (zie
Paragraaf 1.7
p.16
).
II SYMBOLEN EN DEFINITIES
II.1 LEGENDE VAN DE SYMBOLEN
GEVAAR
WAARSCHUWING
NOTITIE
PROCEDURE
REFERENTIE (naar een ander document)
II.2 TERMEN EN DEFINITIES
SWW = sanitair warm water.
Toestel / Unit = equivalente termen die beide worden gebruikt om de
gasabsorptiewarmtepomp aan te duiden.
CAT = Erkend Technisch Assistentiecentrum van Robur.
Externe vrijgave = generieke besturingsinrichting (d.w.z. thermostaat,
klok of een ander systeem) uitgerust met een potentiaalvrij contact NA
en gebruikt als aandrijving voor het starten/stoppen van de unit.
Ruimtethermostaat OCDS007 = besturingsinrichting waarmee een
unit kan worden beheerd K18 Simplygas.
Systeemcontroller OQLT021 = regelsysteem waarmee een apparaat
K18 Simplygas, een of meer verwarmingscircuits en de productie van
SWW kan beheren.
GUE (Gas Utilization Eciency) = eciëntie-index van warmtepom-
pen op gas, gelijk aan de verhouding tussen de geproduceerde warm-
te-energie en de energie van de gebruikte brandstof (met betrekking
tot de onderste verbrandingswaarde).
Inbedrijfstelling = handeling om het toestel in dienst te stellen, de-
ze handeling mag enkel en alleen door een technische dienst worden
uitgevoerd.
Kaart GHP10/GHP11 = elektronische kaart op de unit, voor de regeling
van alle functies, waarmee de interface met andere inrichtingen en met
de gebruiker tot stand kan worden gebracht.
III WAARSCHUWINGEN
III.1 ALGEMENE WAARSCHUWINGEN EN
WAARSCHUWINGEN VOOR DE VEILIGHEID
Kwalicatie van de installateur
De installatie mag uitsluitend worden uitgevoerd door een
erkende onderneming en door gekwaliceerd personeel, met
specieke competenties over verwarmingsinstallaties, koelin-
stallaties, elektrische installaties en gasapparatuur, krachtens
de wet van het land waar het toestel is geïnstalleerd.
Conformiteitverklaring volgens de regels van de kunst
Wanneer de installatie is voltooid, moet de onderneming die
de installatie uitvoert aan de eigenaar/opdrachtgever de con-
formiteitverklaring van de installatie volgens de regels van de
kunst overmaken, in overeenstemming met de geldende nati-
onale/plaatselijke normen en de instructies/voorschriften van
de constructeur.
Oneigenlijk gebruik
Het toestel mag alleen worden gebruikt voor het doel waar-
voor het is ontworpen. Elk ander gebruik moet als gevaarlijk
worden beschouwd. Een verkeerd gebruik kan de werking, de
levensduur en de veiligheid van het toestel aantasten. Houdt u
aan de instructies van de constructeur.
Gebruik door kinderen
Het toestel mag gebruikt worden door kinderen van minstens
8 jaar oud en door mensen met beperkte lichamelijke, zintuig-
lijke of mentale capaciteiten, of zonder ervaring of de nodige
kennis, mits zij onder toezicht staan of nadat ze instructies heb-
ben gekregen omtrent het veilige gebruik van het toestel en
het begrijpen van de inherente gevaren ervan. Kinderen mo-
gen niet met het toestel spelen.
Gevaarlijke situaties
Het toestel niet in gevaarlijke condities starten, bijvoorbeeld:
gasgeur, problemen met de hydraulische/elektrische/gasin-
stallatie, delen van het toestel ondergedompeld in water of
beschadigd, slechte werking, deactivering of uitsluiting van
controle- of veiligheidsvoorzieningen.
Waarschuwingen
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
5
III
Vraag een interventie door gekwaliceerd personeel indien er
gevaar is.
Indien er gevaar optreedt, mag u de elektrische voeding en de
gastoevoer alleen afsluiten wanneer dit volkomen veilig kan
worden gedaan.
Laat het toestel niet gebruiken door kinderen of door mensen
met beperkte lichamelijke, zintuiglijke of psychische capacitei-
ten, of zonder kennis of ervaring.
Dichtheid van gascomponenten
Voordat u handelingen op gastoevoercomponenten gaat uit-
voeren, moet u de gaskraan sluiten.
Na eventuele interventies moet u een dichtheidstest uitvoeren
volgens de geldende normen.
Gasgeur
Als men gaslucht opmerkt:
Activeer geen elektrische voorzieningen nabij het toestel (bij-
voorbeeld telefoons, multimeters of andere apparatuur die
vonken kunnen veroorzaken).
Onderbreek de gastoevoer door de kraan te sluiten.
Onderbreek de elektrische voeding via de externe scheidings-
schakelaar in het elektrische voedingsschakelbord.
Vraag om tussenkomst van professioneel gekwaliceerd per-
soneel per telefoon, ver van het toestel.
Vergiftiging
Controleer of de rookgasafvoer dicht zijn en aan de geldende
normen beantwoorden.
Op het einde van eventuele interventies moet u de dichtheid
van de componenten controleren.
Bewegende onderdelen
In het toestel zitten bewegende onderdelen.
De beschermende kappen tijdens de werking niet verwijderen;
u moet in ieder geval eerst de elektrische voeding onderbre-
ken.
Gevaar voor brandwonden
Er zitten zeer hete delen in in het apparaat.
Open het apparaat niet en raak de interne onderdelen niet aan
voordat het apparaat is afgekoeld.
De rookgasafvoer niet aanraken voordat deze is afgekoeld.
Componenten onder druk
Het toestel heeft een hermetisch circuit geclassiceerd als
component onder druk, waarvan de dichtheid door de con-
structeur is getest.
Voer geen interventies uit op het hermetische circuit, noch op
de kleppen van het toestel.
Oplossing water-ammoniak
De unit maakt gebruik van de absorptiecyclus water-ammo-
niak. De water-ammoniakoplossing zit in het hermetisch geslo-
ten circuit. Deze oplossing is schadelijk voor de gezondheid als
die wordt ingeslikt, ingeademd of met de huid in contact komt.
Wanneer er koelmiddel ontsnapt, dient u zich op afstand te
houden en moet u de elektrische voeding en de gastoevoer
onderbreken (alleen als het mogelijk is om dit zonder gevaar
uit te voeren).
Vraag een interventie van de technische dienst.
Gevaar voor elektrocutie
Schakel de elektrische voeding uit voordat u werken/interven-
ties op de componenten van het toestel gaat uitvoeren.
Voor de elektrische aansluitingen mag u uitsluitend compo-
nenten gebruiken die aan de normen beantwoorden en vol-
gens de specicaties die door de constructeur zijn verstrekt.
Zorg ervoor dat het toestel niet onbedoeld opnieuw kan wor-
den ingeschakeld.
Aarding
De elektrische veiligheid hangt af van een eciënte aardings-
installatie, correct aangesloten op het toestel en uitgevoerd
volgens de geldende normen.
Afstand tot explosieve of ontvlambare materialen
Geen brandbare materialen (papier, oplosmiddelen, verf, enz.)
in de buurt van het toestel opslaan.
Kalk en corrosie
Afhankelijk van de chemisch-fysische kenmerken van het wa-
ter van de installatie kunnen kalk of corrosie het toestel be-
schadigen (paragraaf 3.8
p.27
).
Controleer de dichtheid van de installatie.
Vermijd frequent bijvullen.
Chlorideconcentratie
De concentratie chloriden of vrij chloor in het water van de
installatie mag niet hoger zijn dan de waarden in de tabel
3.2
p.27
.
Agressieve stoen in de lucht
Halogeenkoolwaterstoen die chloor- en uorverbindingen
bevatten veroorzaken corrosie. De lucht van de opstellings-
plaats moet vrij zijn van agressieve stoen.
Zure rookgascondens
Evacueer zure condens van de verbrandingsgassen zoals aan-
gegeven in de paragraaf 3.12
p.29
, in naleving van de gel-
dende normen betreende rookgasafvoer.
Het toestel uitschakelen
Het onderbreken van de elektrische stroom tijdens de werking
van het toestel kan blijvende schade aan de interne compo-
nenten veroorzaken.
Behalve bij gevaar mag de stroomtoevoer niet worden onder-
broken om het apparaat uit te schakelen, maar maak altijd en
uitsluitend gebruik van de daarvoor bestemde besturingsin-
richting voor de verwarmingsdienst (OQLT021, OCDS007 of
externe vrijgave) of voor de warmwaterdienst (OQLT021 of
externe vrijgave).
In geval van defect
Werkzaamheden op de componenten en reparaties mogen
uitsluitend door een technische dienst worden uitgevoerd aan
de hand van enkel originele reserveonderdelen.
In geval van defect van het toestel en/of breuk van onderde-
len, mag u niet zelf proberen om te repareren of te herstellen:
neem meteen contact op met de technische dienst.
Waarschuwingen
6
III
Periodiek onderhoud
Een correct onderhoud verzekert de eciëntie en de goede
werking van het toestel na verloop van tijd.
Het onderhoud moet worden uitgevoerd volgens de instruc-
ties van de constructeur (zie hoofdstuk 7
p.48
), in overeen-
stemming met de geldende normen.
Het onderhoud en de reparatie van het toestel mag alleen aan
bedrijven worden toevertrouwd die aan de wettelijke vereisten
beantwoorden om op gasinstallaties te werken.
Sluit een onderhoudscontract af met een gespecialiseerd be-
drijf dat bevoegd is voor het gewone onderhoud om indien
nodig interventies uit te voeren.
Gebruik uitsluitend originele reserveonderdelen.
Buitendienststelling en verwijdering
Neem voor de ontmanteling van het toestel rechtstreeks
contact op met de fabrikant, ten behoeve van een correcte
vuilverwerking.
De handleiding bewaren
Deze Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud
moet altijd bij het toestel blijven en aan de nieuwe eigenaar of
aan de installateur worden overgemaakt wanneer het toestel
wordt verkocht of naar een andere plaats wordt overgebracht.
III.2 CONFORMITEIT
Richtlijnen en EU-normen
De absorptiewarmtepompen van de reeks K18 zijn gecerticeerd vol-
gens de norm EN 12309 en beantwoorden aan de essentieel vereisten
van de volgende Richtlijnen:
2016/426/EG "Verordening betreende gasverbrandingstoestel-
len" en volgende wijzigingen en integraties.
2014/30/EG "EMC-Richtlijn" (elektromagnetische compatibilteit) en
volgende wijzigingen en integraties.
2014/35/EG "Laagspanningsrichtlijn" en volgende wijzigingen en
integraties.
2006/42/EG "Machinerichtlijn" en volgende wijzigingen en integra-
ties.
2014/68/EU "Richtlijn drukapparatuur" en volgende wijzigingen en
integraties.
811/2013/EU "Verordening voor energiegerelateerde producten"
en volgende wijzigingen en integraties.
813/2013/EU "Verordening ecologisch ontwerp voor ruimtever-
warmingstoestellen" en latere wijzigingen en aanvullingen.
Bovendien beantwoorden ze aan de vereisten van de volgende normen:
EN 378 Koelsystemen en warmtepompen.
Overige voorschriften en normen die van toepassing zijn
Het ontwerp, de installatie, de bediening en het onderhoud van de
installaties moet worden uitgevoerd in naleving van de geldende nor-
men die van toepassing zijn, op basis van het land en de plaats van de
installatie, en in overeenstemming met de instructies van de construc-
teur. Meer bepaald moeten de normen worden nageleefd wat betreft:
Gasinstallaties en -apparatuur.
Elektrische installaties en -apparatuur.
Installaties voor verwarming en klimatisatie, en warmtepompen.
Milieubescherming en afvoer van verbrandingsproducten.
Veiligheid en brandpreventie.
Alle andere wetten, normen en reglementeringen die van toepas-
sing zijn.
III.3 UITSLUITING VAN VERANTWOORDELIJKHEID
EN GARANTIE
Elke contractuele en buitencontractueele verantwoordelijk-
heid van de constructeur is uitgesloten voor eventuele schade
veroorzaakt door installatiefouten en/of door oneigenlijk ge-
bruik en/of het niet naleven van de normen en aanwijzingen/
instructies van de constructeur.
Meer bepaald kan de garantie op het toestel in de volgende
condities komen te vervallen:
Verkeerde installatie.
Incorrect gebruik.
Het niet opvolgen van, door de fabrikant voorgeschreven,
aanwijzingen met betrekking tot installatie, gebruik en onder-
houd.
Wijziging of aanpassing van het product of elk ander onder-
deel.
Extreme operationele condities, in ieder geval buiten de be-
drijfscondities, zoals door de fabrikant gedenieerd.
Schade veroorzaakt door externe middelen zoals zouten,
chloor, zwavel of andere chemische substanties in het installa-
tiewater of aanwezig in de lucht op de opstellingsplaats.
Abnormale belastingen die door de omgeving of installatie
doorgegeven worden aan het toestel (mechanische belastin-
gen, druk, trillingen, thermische uitzettingen, elektrische over-
spanning, ...).
Incidentele schades of force majeur.
Kenmerken en technische gegevens
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
7
1
1 KENMERKEN EN TECHNISCHE GEGEVENS
1.1 KENMERKEN
1.1.1 Beschikbaar assortiment
Uit het oogpunt van de toepassing moet een onderscheid worden ge-
maakt op basis van het soort geleverde service:
A. Systemen uitsluitend voor ruimteverwarming.
B. Systemen voor ruimteverwarming en ACS productie, met basis ACS
functionaliteit.
C. Systemen voor ruimteverwarming en ACS-productie, met ge-
avanceerde ACS-functionaliteit en beheer van een of meer
verwarmingscircuits.
Systemen voor ruimteverwarming, ACS-productie en het beheer van
verwarmingscircuits vereisen het gebruik van de systeemcontroller
OQLT021, die optioneel verkrijgbaar is.
Alle apparaten K18 Simplygas zijn verkrijgbaar voor installatie buiten.
Afbeelding1.1 Beschikbaar assortiment voor de systeemgroep K18
K18
K18 K18
K18 SIMPLYGAS K18 SIMPLYGAS K18 SIMPLYGAS
GASABSORPTIE-
WARMTEPOMP
ALLEEN VERWARMING
VERWARMING
+ BASIS SWW
VERWARMING + ONTWIKKELDE SWW
+ BEHEER VAN VERWARMINGSCIRCUITS
Tabel1.1 Oriëntatie naar keuze
Alleen verwarming Verwarming + basis SWW Verwarming + ontwikkelde SWW + beheer van verwarmingscircuits
K18 Simplygas
- aerothermische warmtepomp op gas
- thermische eciëntie 169%
- gebruik van hernieuwbare aerothermische
energie voor de productie van warm water
voor verwarming tot 65 °C
- thermisch brandvermogen 11,2 kW
- opbrengst thermisch vermogen 18,9 kW
K18 Simplygas
- aerothermische warmtepomp op gas + accumulatieboiler
voor 200 of 300 liter (optioneel)
- gebruik van hernieuwbare aerothermische energie voor de
productie van warm water voor verwarming tot 65 °C
- gebruik van hernieuwbare aerothermische energie, ook voor
de productie van warm water voor huishoudelijk gebruik, voor
accumulatie tot 70 °C
- thermisch brandvermogen 11,2 kW
- opbrengst thermisch vermogen 18,9 kW
K18 Simplygas
- aerothermische warmtepomp op gas + systeemcontroller (vereist) +
accumulatieboiler voor 200 of 300 liter (optioneel)
- gebruik van hernieuwbare aerothermische energie voor de productie
van warm water voor verwarming tot 65 °C
- gebruik van hernieuwbare aerothermische energie, ook voor de
productie van warm water voor huishoudelijk gebruik, voor accumulatie
tot 70 °C
- beheer secundaire zonecircuits (via de systeemcontroller)
- thermisch brandvermogen 11,2 kW
- opbrengst thermisch vermogen 18,9 kW
1.1.2 Werking
De warmtepomp K18 Simplygas is op basis van de thermodynamische
absorptiecyclus van water-ammoniak (H
2
0–NH
3
), en produceert warm
water met de buitenlucht als hernieuwbare energiebron (koude bron)
en aardgas als primaire energie.
De thermodynamische cyclus vindt plaats in een hermetisch gesloten
circuit, in een gelaste constructie, hermetisch dicht, gekeurd in de fa-
briek, dat geen onderhoud en geen bijvullen van koelmiddel vereist.
1.1.3 Mechanische en thermohydraulische componenten
Hermetisch gesloten circuit in staal, uitwendig behandeld met
epoxylak.
Luchtdichte verbrandingskamer, geschikt voor installaties buiten.
Brander voorzien van ontsteking en vlamdetectie, beheerd door de
elektronische stuureenheid.
Waterwarmtewisselaar met buizenbundel in roestvrij staal met ti-
taan.
Recuperator van de latente condensatiewarmte van de rookgassen
met buizenbundel in roestvrij staal.
Luchtgekoelde verdamper met koelvinnenbatterij, met stalen buis
en aluminium vinnen.
Automatische ontdooiklep, aangestuurd door een microprocessor,
voor het ontdooien van de verdamper.
Standaard gemonteerde circulatiepomp.
1.1.4 Besturingsinrichtingen en veiligheidsvoorzieningen
Elektronische kaart GHP10/GHP11 met microprocessor, display en
selectietoetsen.
Waterdebietmeter installatie.
Limietthermostaat generator met handmatige ontgrendeling.
Rookgasthermostaat met handmatige ontgrendeling,
Overdrukventiel op het hermetisch gesloten circuit.
By-passklep, tussen het hoge -en lagedruk circuit.
Stuureenheid voor vlamcontrole.
Elektronische klep met dubbele afsluiter.
Antivriesfunctie installatiewater.
Sensor voor condensaatafvoer.
1.1.5 Beheer van eventuele hulpwarmtegenerator
(extern)
Voor de unit K18 Simplygas is een regelsysteem ontworpen, genaamd
Armonia, voor het optimaal beheer van de integratie tussen de warm-
tepomp en een eventuele hulpwarmtegenerator, om te zorgen voor de
beste prestaties wat betreft ruimtetemperatuur en energie-eciëntie.
Meer speciek, zoals aangegeven in de afbeelding 1.2
p. 8
hieron-
der, kunnen zich verschillende scenario's voordoen:
A. Zeer lage belasting: hulpgenerator geactiveerd in modulatie
en warmtepomp uitgeschakeld (vervanging bij bijzonder milde
omgevingstemperatuur).
Kenmerken en technische gegevens
8
1
B. Lage belasting: warmtepomp geactiveerd in modulatie en hulpge-
nerator uitgeschakeld.
C. Gemiddelde/hoge belasting: warmtepomp geactiveerd op vol ver-
mogen en hulpgenerator geactiveerd in modulatie (integratie).
D. Hoge belasting: maximaal vermogen voor een snellere werking
(integratie).
E. Zeer hoge belasting: warmtepomp buiten werkingsgebieden en
hulpgenerator die zelfstandig de belasting van het project dekt
(vervanging bij lage omgevingstemperatuur).
Afbeelding1.2 Diagram regelsysteem Armonia
Tj [°C] buitentemperatuur
PLRh (Tj) [%] factor van gedeeltelijke belading van het systeem op de buitentemperatuur
Tj
A Warmtepomp uitgeschakeld Hulpgenerator geactiveerd in modulatie
B Warmtepomp geactiveerd in modulatie. Hulpgenerator uitgeschakeld
C Warmtepomp geactiveerd op volle kracht. Hulpgenerator geactiveerd in modulatie
D Warmtepomp geactiveerd op volle kracht. Hulpgenerator geactiveerd op volle kracht
E Warmtepomp uitgeschakeld Hulpgenerator geactiveerd op volle kracht
100%
0%
T j
20°C
A
B
CD
E
PLRh(Tj) [%]
Bij een minimale warmtevraag (scenario A) kan het minimale vermogen
van de warmtepomp buitensporig zijn ten opzichte van de behoeften.
In dit geval kan het nuttig zijn om alleen de hulpgenerator te gebruiken
(vervangmodus), voorzover deze een goede modulatiecapaciteit heeft.
Bij een lage warmtevraag (scenario B) is alleen de warmtepomp onder
modulatie geactiveerd, terwijl de hulpgenerator uitgeschakeld is.
Bij toename van de warmtevraag (scenario C) bereikt de warmtepomp
de volle kracht en als het niet lukt om te voldoen aan de warmtebelas-
ting zal het de hulpgenerator activeren, die (als het specieke gebruikte
model het toestaat) zal werken onder de modulatie. De warmtepomp
blijft geactiveerd en op volle kracht, en vervolgens zal het vermogen
van de hulpgenerator worden toegevoegd aan dat van de warmte-
pomp (geïntegreerde modus).
Op momenten van hoge warmtevraag (scenario D) zoals bijvoorbeeld
tijdens de werking van de installatie werken de warmtepomp en de
hulpgenerator beiden op volle kracht en reduceren de tijd die nodig is
voor de uitvoering en waarborgen de ruimtetemperatuur, ook onder de
meest barre omgevingsomstandigheden.
Als de afmeting van het verwarmingssysteem zoals vereist is,
onder omstandigheden van hoge warmtevraag (scenario E),
en de watertemperatuur hoger is dan de maximale door de
warmtepomp af te geven temperatuur kan de hulpgenerator
in plaats daarvan geactiveerd worden. In dit type toepassing
moet de maximale warmtebelasting van het gebouw ten
hoogste gelijk zijn aan het vermogen van de hulp generator
en niet aan de som van het vermogen van de twee units (ver-
vangingsmodus).
De hulpgenerator kan vervolgens worden beheerd volgens vier mo-
dussen (zie ook paragraaf 5.3.6
p.41
):
Niet geactiveerd (de hulpgenerator treedt in geen enkel geval in
werking).
Noodsituatie (de hulpgenerator wordt alleen ingeschakeld bij een
alarm op de warmtepompmodule).
Integratie (hulpgenerator ingeschakeld indien nodig, voor inte-
gratie van het thermisch vermogen van de warmtepompmodule,
scenario's B, C en D).
Integratie en vervanging (zoals in de integratiemodus, met de
toevoeging dat in speciale omgevingsomstandigheden de warm-
tepomp uitgeschakeld kan worden en alleen de hulpgenerator
werkt, scenario's A en E).
1.1.6 SWW productie
De unit K18 Simplygas kan de ACS-accumulatielaadfunctie onafhanke-
lijk beheren als een temperatuursonde correct is aangesloten en gecon-
gureerd in de accumulatie zelf (beschikbaar als accessoire OSND004).
De in dit scenario beschikbare ACS-productiemodi zijn beperkt tot ba-
sisfunctionaliteit. De OQLT021-systeemcontroller wordt aanbevolen
voor een vollediger beheer van de ACS-productie.
Als de unit de productie van ACS direct beheert, heeft elk ACS-
serviceverzoekcontact de functie om te schakelen tussen twee verschil-
lende ACS-opslagtemperatuurinstelpunten, die kunnen worden inge-
steld met behulp van de juiste parameters.
In aanwezigheid van de systeemcontroller OQLT021 moet het
beheer van de ACS-productie, met de controle van de relatieve
temperatuursonde, worden uitgevoerd door de controller zelf
en niet door de unit K18 Simplygas.
Kenmerken en technische gegevens
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
9
1
1.1.6.1 Bedrijfsmodus voor de productie van ACS
In het geval dat de ACS-productie rechtstreeks door de unit wordt be-
heerd K18 Simplygas (d.w.z. bij afwezigheid van de systeemcontroller
OQLT021) zijn de volgende bedrijfsmodi mogelijk:
1. Vaste comfortrichtwaarde 24 uur/dag
2. Vaste comfortrichtwaarde met de mogelijkheid om de ACS aan-
vraag via extern contact te deactiveren (comfort/OFF)
3. Vast instelpunt comfort of vorstbeveiliging ACS accumulatie door
extern contact (comfort / vorstbeveiliging)
4. Variabele setpoint (comfort en reductie) volgens tijdsplanning
(met externe timer)
5. Vaste streefwaarde met antilegionellafunctie (met externe timer)
De verschillende werkingsmodi worden beschreven in paragraaf
5.4.2
p.43
.
Kenmerken en technische gegevens
10
1
1.2 AFMETINGEN
Afbeelding1.3 Dimensionaal K18 Simplygas
A Aansluiting wateruitlaat Ø 3/4" M
B Aansluiting waterinlaat Ø 3/4" M
C Ingang elektrische aansluitingen
D Uitgang rookgassen Ø 80 mm
E Condensafvoer rookgassen en dooiwater Ø 20 mm
F Lekbak voor dooiwater en condens van rookgassen
G Aansluiting gas Ø 1/2" M
H Groen controlelampje inschakeling brander
I Doorzichtige afdekking van het display, verwijderbaar om bij het toetsenbord te
komen
J Deblokkeer-/resetknop
I
J
C
A
B
H
G
D
E
F
1333
95
69 375 83 152 100 100686
1145
189
101
55
1068
6280 202
228
Kenmerken en technische gegevens
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
11
1
1.3 COMPONENTEN
Afbeelding1.4 Links vooraanzicht interne componenten warmtepompmodule
1 Ventilator
2 Vlamdetectie-/ontstekingselektroden
3 Limietthermostaat
4 Ontdooiklep
5 TA-sensor
6 Teva-sensor
7 Sensor aanvoertemperatuur water
8 Componentenbox
9 Circulatiepomp
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Kenmerken en technische gegevens
12
1
Afbeelding1.5 Achteraanzicht interne componenten warmtepompmodule
1 Veiligheidsklep
2 Debietmeter
3 Rookgasafvoer warmtepompmodule
4 Condensafvoer
5 Sensor voor condensatieniveau
6 Aansluiting wateruitlaat Ø 3/4" M
7 Aansluiting waterinlaat Ø 3/4" M
8 Sensor retourtemperatuur water
9 Thermostaat rookgassen 120° C
10 PT1000-sensor
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Kenmerken en technische gegevens
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
13
1
Afbeelding1.6 Rechts vooraanzicht interne componenten warmtepompmodule
1 Gasblok
2 Ventilator
3 Ontstekingstransformator
4 Oliepomp
5 TG-sensor
6 Elektrisch stuurbord
7 TGV-sonde
1
2
4
5
6
7
3
Kenmerken en technische gegevens
14
1
1.4 ELEKTRISCH SCHEMA
Afbeelding1.7 Bedradingsschema warmtepompmodule (GHP10)
SCH Elektronische kaart GHP10
CNTBOX Branderautomaat
BLW Ventilatorr
PM Watercirculatiepomp
PMP Hydraulische pomp
IGNTR Ontstekingstransformator
IGN Ontstekingselektroden
FLS VlamsensorIonisatie elektrode (vlamsensor)
LS Indicatielamp gasblok INGESCHAKELD
GV Elektromagnetisch gasblok
TC Handbediende rookgasthermostaat
TL Limietthermostaat voor generator
FM Debietmeter
CWS Condenswatersensor
VD Ontdooiklep
FAN Koelventilator verdamper
THMC Sensor voor aanvoertemperatuur water
THRC Sensor voor retourtemperatuur water
TA Omgevingsluchttemperatuursensor
TG Generatortemperatuursensor
TEVA Temperatuursensor verdamper
TGV Temperatuursonde gasklep
TF Sonde PT1000 rookgastemperatuur
REED Rotatiesensor van hydraulische pomp
TG
TC
GV
TL
TF
TEVA
TGV
JUMPER
CONNECTION
SIGNAL
pos.X
pos. X
A + 1
PWM
PWM
CNTBOX
y/g
M
10V
GND
BLW
L1
N
PM
PE
IGNTR
IGN
FLS
0-10V
THMC
THRC
TA
pos.Y
pos. Y
A + 2
0-10 V
SCH
TK
N
L1
TK
FAN
L
N
N
L
VD
DISPLAY
BOARD
REED
SENSOR
PMP
POWER SUPPLY
230V-50Hz
L
N
RESET
int. W.Pump ext. W.Pump
y/g
CWS
1
4
IF50
FM
F2
F1
M1
M2
LS
IF20
T T
44
1
1
6
18
1
1
3
1
4
1
6
7
1
1 11 1
1
1
1
6
10
1
B
1
11
A GND
PWM
+
0-10V
THR
-
THM
T GEN
T EVA
T AMB
TGV
T2
T1
TF
8-red
2-brown
9-black
7-blue
-
+
-
+
IN
GND
PWR
10VDC
T/ERR
0-10V
GND
H-BUS
-
+
9-black
4-yellow
3-green
6-pink
5-gray
7-blue
9-black
9-black
4-yellow
7-blue
3-green
3-green
8-red
3-green
1-white
2-brown
8-red
1-white
2-brown
2-brown
8-red
8-red
8-red
7-blue
2-brown
8-blue
J90
7-blue
8-red
2-brown
1-white
6-pink
2-brown
7-blue
8-red
2-brown
7-blue
5-gray
K18
CONTROL CABLE
ON/OFF
+10
0
T1
0
+10
T1
COM
B
A
T2
T2
GND
0
AL
AL
+10
DHW
REQ
RES
+AL
0AL
N
L
N
L
AUX 3
PROBE
T3
T3
B
A
GND
CTRL
RS485-1
RS485-1
AUX 2
PROBE
AUX 1
PROBE
W. PUMP
AUX
BOILER
AUX
BOILER
AUX
BOILER
230V
DHW VALVE
230V
W. PUMP
J72
J50
J74
J32
J70
J30
J71
J41
J40
J31
J20
J60
J61
J63
J62
J21
1
2-brown
7-blue
10-violet
N
L
A
2
1
Kenmerken en technische gegevens
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
15
1
Afbeelding1.8 Bedradingsschema warmtepompmodule (GHP11)
SCH Elektronische kaart GHP11
CNTBOX Branderautomaat
BLW Ventilatorr
PM Watercirculatiepomp
PMP Hydraulische pomp
IGNTR Ontstekingstransformator
IGN Ontstekingselektroden
FLS VlamsensorIonisatie elektrode (vlamsensor)
LS Indicatielamp gasblok INGESCHAKELD
GV Elektromagnetisch gasblok
TC Handbediende rookgasthermostaat
TL Limietthermostaat voor generator
FM Debietmeter
CWS Condenswatersensor
VD Ontdooiklep
FAN Koelventilator verdamper
THMC Sensor voor aanvoertemperatuur water
THRC Sensor voor retourtemperatuur water
TA Omgevingsluchttemperatuursensor
TG Generatortemperatuursensor
TEVA Temperatuursensor verdamper
TGV Temperatuursonde gasklep
TF Sonde PT1000 rookgastemperatuur
REED Rotatiesensor van hydraulische pomp
TG
TC
GV
TL
TF
TEVA
TGV
JUMPER
CONNECTION
SIGNAL
pos.X
pos. X
A + 1
PWM
PWM
7-BLUE
CNTBOX
8-RED
y/g
M
2-BROWN
7-BLUE
10V
GND
BLW
L1
N
PM
PE
IGNTR
IGN
FLS
5-GRAY
0-10V
THMC
THRC
TA
pos.Y
pos. Y
A + 2
0-10 V
SCH
10VDC
TK
N
L1
T/ERR
TK
0-10V
GND
H-BUS
FAN
L
N
N
L
VD
DISPLAY
BOARD
REED
SENSOR
PMP
POWER SUPPLY
230V-50Hz
L
N
RESET
INT. W.Pump EXT. W.Pump
Y/G
CWS
1
4
IF50
FM
F2
F1
M1
M2
LS
1
3
T T
44
1
1
6
18
1
1
3
1
4
1
6
7
1
1 11 1
1
1
1
6
10
1
B
1
11
A
GND
7
1
PWM
+
0-10V
THR
-
THM
T GEN
T EVA
T AMB
TGV
T2
T1
TF
8-RED
2-BROWN
9-BLACK
7-BLUE
-
+
-
+
IN
GND
PWR
-
+
9-BLACK
4-YELLOW
3-GREEN
6-PINK
5-GRAY
7-BLUE
9-BLACK
9-BLACK
4-YELLOW
7-BLUE
3-GREEN
3-GREEN
8-RED
3-GREEN
1-WHITE
2-BROWN
8-RED
1-WHITE
2-brown
2-BROWN
8-RED
8-RED
8-RED
7-BLUE
2-BROWN
8-BLUE
J90
7-BLUE
8-RED
2-BROWN
1-WHITE
6-PINK
2-BROWN
2-BROWN
7-BLUE
10-VIOLET
J72
J50
J74
J32
J70
J30
J71
J41
J40
J31
J20
J60
J61
J63
J62
J21
J80
N
L
A
2
1
K18
CONTROL CABLE
ON/OFF
+10
0
T1
0
+10
T1
COM
B
A
T2
T2
GND
0
AL
AL
+10
DHW
REQ
RES
+AL
0AL
N
L
N
L
AUX 3
PROBE
T3
T3
B
A
GND
CTRL
RS485-1
RS485-1
AUX 2
PROBE
AUX 1
PROBE
W. PUMP
AUX
BOILER
AUX
BOILER
AUX
BOILER
230V
DHW VALVE
230V
W. PUMP
De elektronische borden GHP10 en GHP11 die in de vorige
diagrammen werden gepresenteerd, zijn functioneel gezien
absoluut identiek.
Kenmerken en technische gegevens
16
1
1.5 ELEKTRONISCHE KAART
In het elektrische schakelbord op de het toestel zit:
Elektronische kaart GHP10/GHP11 met microprocessor; de-
ze kaart stuurt het toestel aan en geeft gegevens, berichten en
operationele codes weer. De monitoring en de programmering van
het toestel geschieden via interactie op het display en de selectie-
toetsen (afbeelding 1.9
p. 16
). Het scherm is toegankelijk vanaf
de rechterkant van de unit (detail I van afbeelding 1.3
p.10
).
Afbeelding1.9 Display van de warmtepompmodule
A Display
B Selectietoets links
C Selectietoets rechts
D Enter/toegang menu
E Connector RS232
F Functie schoorsteenveger van de module warmtepomp
1.6 WERKINGSMODUS
De default werkwijze van de unit voor ruimteverwarming is op module-
rend ingesteld, dit betekent dat het afgegeven vermogen aan de warm-
tevraag van de installatie wordt aangepast.
Neem contact op met de installateur of met de technische
dienst voor eventuele wijzigingen.
Voor de ACS-productiefunctie wordt, indien aanwezig, altijd de AAN/
UIT-modus gebruikt.
1.7 BESTURINGEN
1.7.1 Verwarmingsregelaar
Het toestel kan alleen werken als het op een besturingsinrichting is aan-
gesloten, te kiezen uit:
1. Systeemcontroller OQLT021 (optie)
2. Ruimtethermostaat OCDS007 (optie)
3. Externe vrijgave
1.7.1.1 Systeemcontroller OQLT021 (optie)
De controller OQLT021 kan een unit K18 Simplygas, een of meer ver-
warmingscircuits en de productie van SWW beheren.
De belangrijkste functies zijn:
Regeling en besturing van een unit K18 Simplygas met variabel
watersetpunt in functie van de klimaatcurves en de SWW-functie.
Beheer van de ruimtetemperatuur via beheer van een of twee ver-
warmingscircuits waarvan een optioneel van het gemengde type,
of beheer van zonekleppen; regeling op basis van klimaatcurves
(een voor elk circuit) en optioneel invloed van de geïnstalleerde
omgevingsunit(s).
Beheer productie SWW met accumulatie (SWW-boiler).
Weergave van de waarden en instelling van de parameters.
Uurprogrammering op weekbasis op twee temperatuurniveaus
(comfort, beperkt).
Antivries beschermfunctie.
Programmering van afwezigheidsperioden.
Diagnose.
Reset van fouten.
Zie voor nadere informatie en schema's de handleiding van de
controller OQLT021.
1.7.1.2 Ruimtethermostaat OCDS007 (optie)
De ruimtethermostaat OCDS007 kan één enkele unit K18 beheren
K18 Simplygas. In dit geval is het gebruikte watersetpunt vast of bere-
kend op basis van één enkele klimaatcurve rechtstreeks beheerd door
de unit K18 Simplygas; deze kan niet door de inrichting OCDS007 wor-
den gewijzigd.
De belangrijkste functies zijn:
Ruimtethermostaat met uurprogrammering op weekbasis op ver-
schillende omgevingstemperatuurniveaus.
Interface met de unit K18 Simplygas via een potentiaalvrij contact
voor vrijgave.
Melding op het display van het apparaat van een eventuele alarm-
status van de unit K18 Simplygas.
Raadpleeg de handleiding OCDS007 voor meer details.
1.7.1.3 Externe vrijgave
Het commando van het apparaat kan worden gemaakt (ook) met een
generiek vrijgavesysteem (d.w.z. thermostaat, klok, schakelaar, af-
standsbediening,...) met een potentiaalvrij contact NA.
Met dit systeem is een besturing mogelijk die vergelijkbaar of gelijk-
waardig is met die van het systeem (2), afhankelijk van het soort ge-
bruikte vrijgave; ook in dit geval kan er gebruik worden gemaakt van
een vast watersetpunt of berekend op basis van de klimaatcurve die
wordt beheerd door de unit.
Met behulp van een algemeen op de markt verkrijgbaar apparaat is het
meestal niet mogelijk om hierop ook het alarmsignaal van de unit te
verkrijgen. Zie eventueel paragraaf 4.6
p.33
voor instructies over het
aansluiten van een lichtsignaal over de alarmstatus.
Kenmerken en technische gegevens
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
17
1
Zie paragraaf 4.4
p. 31
voor de aansluiting van de gekozen
inrichting op de elektronische kaart van het toestel.
1.7.2 ACS Productie Controle Apparaat
Het apparaat kan alleen ACS-productie uitvoeren als het is aangesloten
op een controller, gekozen uit:
1. Systeemcontroller OQLT021 (optie)
2. Directe bediening vanaf unit K18 Simplygas (met ACS-
accumulatiesonde, OSND004-accessoire), zonder gebruik van ex-
tern contact
3. Directe bediening vanuit unit K18 Simplygas (met ACS-
accumulatiesonde, OSND004-accessoire) en gebruik van extern
contact
1.7.2.1 Systeemcontroller OQLT021 (optie)
De OQLT021 systeemcontroller kan de productie van accumulatie ACS
met de unit K18 Simplygas op de meest complete manier verwerken.
De belangrijkste functies voor de productie van ACS zijn:
Selectie van het vereiste type ACS-functie (continue productie of
alleen in bepaalde tijdsloten).
Bezig met het plannen van ACS-aanvraagactiveringstijdsloten.
Instelpunten ACS-accumulatie programmeren.
Beheer van geplande antilegionellaontsmetting.
Beheer van de temperatuursonde in ACS-accumulatie.
Omleidingsklepbeheer.
1.7.2.2 Directe sturing vanuit units zonder gebruik van extern
contact
ACS productie, zonder de hulp van de OQLT021 systeemcontroller,
zal 24 uur per dag actief zijn met een vast comfort setpoint. De daad-
werkelijke activering van de service is afhankelijk van de temperatuur
die wordt gemeten door de temperatuursonde in de ACS-opslag.
De comfortrichtwaarde wordt ingesteld op de juiste unitparameter
K18 Simplygas.
1.7.2.3 Directe sturing door unit en gebruik van extern contact
Het beheer van de ACS-productie, ook in dit geval uitgevoerd zonder
de hulp van de systeemcontroller OQLT021, kan exibeler worden ge-
maakt door een extern apparaat aan te sluiten (typisch, en afhankelijk
van de gevraagde functie, een klok of een schakelaar) waarmee de
ACS-serviceaanvraag kan worden in- of uitgeschakeld of, als alternatief,
de vereiste richtwaarde in de ACS-accumulatie op twee verschillende
waarden kan worden ingesteld. De vereiste instelpuntwaarden worden
ingesteld op specieke eenheidsparameters K18 Simplygas.
Bij gebruik van een horloge is het mogelijk om de productie van ACS op
het horloge zelf te plannen door gebruik te maken van twee verschil-
lende instelpunten (comfort / reductie, comfort / antivries, of comfort /
antilegionella), of door te zorgen voor de volledige deactivering van de
ACS-dienst buiten de ingestelde tijdsloten.
Door het gebruik van een eenvoudige schakelaar is het echter niet mo-
gelijk om de ACS service te plannen, maar twee verschillende setpoints
zullen nog steeds handmatig te beheren zijn of anders het activeren en
deactiveren van de ACS productie service.
1.8 TECHNISCHE GEGEVENS
Tabel1.2 Technische gegevens K18 Simplygas
k18 Simplygas C1
Werking bij verwarming
Seizoensgebonden energie-eciëntieklasse van de verwarming
van de omgeving (ErP)
applicatie bij gemiddelde temperatuur (55° C) - A++
applicatie bij lage temperatuur (35° C) - A+
Thermisch vermogen per eenheid Buitentemperatuur/Vertrektemperatuur
A7W50 kW 17,6
A7W35 kW 18,9
GUE Eciëntie Buitentemperatuur/Vertrektemperatuur
A7W50 % 157
A7W35 % 169
Thermisch vermogen
nominaal (1013 mbar - 15°C) (1) kW 11,4
werkelijk maximum kW 11,2
Temperatuur aanvoer water verwarming maximum voor verwarming °C 65
Temperatuur retour water verwarming
maximum voor verwarming °C 55
minimum in continue werking °C 25 (2)
Waterdebiet verwarming
nominaal l/h 1000
maximum l/h 2000
minimum l/h 400
Omgevingstemperatuur lucht (droge bol)
maximum °C 40
minimum °C -25
Werking in warm water voor huishoudelijke doeleinden (SWW)
Aanvoerwatertemperatuur SWW maximum voor SWW °C 70
Retourwatertemperatuur SWW maximum voor SWW °C 60
nominaal thermisch vermogen voor SWW bij 20°C kW 18,9
speciek debiet in continu bedrijf - Δt 30°C l/min 30,0 (3)
Elektrische gegevens
Voeding
spanning V 230
type - eenfase
frequentie Hz 50
Opgenomen elektrisch vermogen nominaal kW 0,35
(1) Relatief tot netto warmtevraag.
(2) Tijdelijk zijn er ook lagere temperaturen toegestaan.
(3) Piekcapaciteit afgifte warm huishoudelijk water gedurende 10 minuten. De exacte waarde is afhankelijk van de prestaties van de boiler.
(4) PCI (G20) 34,02 MJ/m³ (15 °C - 1013 mbar).
(5) PCI (G30/G31) 46,34 MJ/kg (15 °C - 1013 mbar).
(6) Het is in iedere geval mogelijk om de leiding te verminderen tot een diameter tot 3/8”, waarbij steeds voldoende gasdruk naar het toestel wordt verzekerd, rekening houdend met het hele toevoertraject en het
drukverlies erop.
(7) Totaalafmetingen met inbegrip van met eindstuk voor rookgasafvoer.
(8) Geluidsdrukwaarden in vrij veld, met richtingsfactor 2, verkregen via het geluidsvermogensniveau in overeenstemming met de norm EN ISO 9614. Geluidsvermogen Lw gelijk aan 65 dB(A) bij maximale ventilatie,
62 dB(A) bij minimale ventilatie; waarden gemeten in overeenstemming met de methode voor intensimetrische meting voorzien door de norm EN ISO 9614.
Transport en plaatsing
18
2
k18 Simplygas C1
Beschermklasse IP - 25
Installatiegegevens
Gasverbruik
methaan G20 (nominaal) m³/h 1,20 (4)
GPL G30/G31 (nominaal) kg/h 0,87 (5)
Waterkoppelingen
type - M
schroefdraad 3/4
Gasaansluiting
type - M
schroefdraad 1/2 (6)
Rookgasafvoer
diameter (Ø) mm 80
overblijvende opvoerhoogte Pa 70
installatietype - B23P, B53P
emissieklasse NO
x
- 5
Afmetingen
breedte mm 1145
diepte mm 721 (7)
hoogte mm 1333
Gewicht in werking kg 215
geluidsdruk L
p
op 5 meter (max) dB(A) 43,0 (8)
geluidsdruk L
p
op 5 meter (min) dB(A) 40,0 (8)
maximum werkdruk bar 4,0
maximum debiet condenswater en ontdooien l/h 13,5
waterinhoud binnen in het toestel l 1
benodigde luchtow m³/h 4000
Circulatiepomp
maximale opvoerhoogte m c.a. 8,0
overblijvende opvoerhoogte bij nominaal debiet m c.a. 4,0
nominaal debiet bij beschikbare max. opvoerhoogte l/h 1500
maximaal elektriciteitsverbruik W 75
Algemene gegevens
Koelvloeistof
ammoniak R717 kg 4,3
water H
2
O kg 4,4
(1) Relatief tot netto warmtevraag.
(2) Tijdelijk zijn er ook lagere temperaturen toegestaan.
(3) Piekcapaciteit afgifte warm huishoudelijk water gedurende 10 minuten. De exacte waarde is afhankelijk van de prestaties van de boiler.
(4) PCI (G20) 34,02 MJ/m³ (15 °C - 1013 mbar).
(5) PCI (G30/G31) 46,34 MJ/kg (15 °C - 1013 mbar).
(6) Het is in iedere geval mogelijk om de leiding te verminderen tot een diameter tot 3/8”, waarbij steeds voldoende gasdruk naar het toestel wordt verzekerd, rekening houdend met het hele toevoertraject en het
drukverlies erop.
(7) Totaalafmetingen met inbegrip van met eindstuk voor rookgasafvoer.
(8) Geluidsdrukwaarden in vrij veld, met richtingsfactor 2, verkregen via het geluidsvermogensniveau in overeenstemming met de norm EN ISO 9614. Geluidsvermogen Lw gelijk aan 65 dB(A) bij maximale ventilatie,
62 dB(A) bij minimale ventilatie; waarden gemeten in overeenstemming met de methode voor intensimetrische meting voorzien door de norm EN ISO 9614.
Tabel1.3 Gegevens PED K18 Simplygas
k18 Simplygas C1
Gegevens PED
Componenten onder druk
generator l 14,5
regelaar volume koelmiddel l 3,0
absorber/condensor l 2,2
absorber l 4,2
membraampomp l 2,8
testdruk (in lucht) bar g 55
maximumdruk koelcircuit bar g 32
vulverhouding kg NH
3
/l 0,161
vloeistoengroep - groep 1°
2 TRANSPORT EN PLAATSING
2.1 WAARSCHUWINGEN
Schade door transport of plaatsing
De constructeur is niet verantwoordelijk voor eventuele scha-
de tijdens het transport en de plaatsing van het toestel.
Controle op de werf
Bij aankomst op de werf moet men controleren of de verpak-
king, de metalen panelen of de koelvinnenbatterij geen scha-
de door het transport vertonen.
Verzeker u ervan dat het toestel intact en volledig is na het ver-
wijderen van de verpakking.
Verpakking
Verwijder de verpakking pas nadat het toestel ter plaatse is
opgesteld.
Transport en plaatsing
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
19
2
Laat geen delen van de verpakking (plastic, piepschuim, spij-
kers, ...) binnen bereik van kinderen, omdat die potentieel ge-
vaarlijk zijn.
Gewicht
De heftoestellen moeten geschikt zijn voor de last.
Niet onder hangende lasten gaan staan.
2.2 VERPLAATSING
2.2.1 Verplaatsing en optillen
Verplaats het toestel altijd in de verpakking, zoals die uit de fabriek
is gekomen.
Gebruik riemen om het toestel op te tillen.
Gebruik hangbalken en afstandhouders om de externe panelen, de
koelvinnenbatterij en de condensopvangbak niet te beschadigen
(afbeelding 2.1
p.19
).
Om beschadiging tijdens de verplaatsing te vermijden, kunt u de
opvangbak van het dooiwater en de rookgascondens (referentie F
in afbeelding 1.3
p. 10
) eventueel wegnemen via de voorziene
schroeven; monteer het bakje na de verplaatsing dan opnieuw.
Respecteer de veiligheiddsnormen op de werven.
Afbeelding2.1 Aanwijzingen voor het optillen
Indien u met een heftruck of transpallet verplaatst, moet u de
aanwijzingen voor de verplaatsing, aangebracht op de verpak-
king, naleven.
Let op het zwaartepunt van de unit, dat verschoven kan zijn
ten opzichte van het midden (afbeelding 2.2
p.19
).
Afbeelding2.2 Positie zwaartepunt eenheid
420
= =
2.3 PLAATSING VAN HET TOESTEL
Het toestel niet in een lokaal installeren
Het toestel is gehomologeerd voor een installatie buiten.
Niet binnen in een lokaal installeren, ook niet als dit lokaal van
openingen is voorzien.
Het toestel in geen geval binnen in een lokaal starten.
Ventilatie van de eenheid K18 Simplygas
Het aerothermische toestel heeft een grote ruimte nodig, ge-
ventileerd en vrij van obstakels, zodat een goede luchtstroom
naar de koelvinnenbatterij en de vrije luchtafvoer uit de mond
van de ventilator mogelijk is, zonder recirculatie van lucht.
Onjuiste ventilatie kan een slechte invloed hebben op de eci-
entie en leiden tot schade aan het toestel.
De fabrikant is niet aansprakelijk voor eventuele verkeerde
keuzes van plaats en context van de installatie.
Beperk het warmteverlies
Het is raadzaam om de unit in de buurt van de ingang van de
waterleidingen in het gebouw te plaatsen en externe trajecten
tot een minimum te beperken (voldoende geïsoleerd), om on-
nodig warmteverlies te voorkomen.
2.3.1 Waar moet u het toestel installeren
Het toestel kan geïnstalleerd worden op de grond, ofwel op het ter-
ras of op het dak, compatibel met zijn afmetingen en zijn gewicht.
Het moet buiten de gebouwen worden geïnstalleerd, op een plaats
met natuurlijke luchtcirculatie. Er is geen bescherming tegen weer-
sinvloeden vereist.
Geen verstopping of overhangende structuur (d.w.z. uitstekende
daken, luifels, balkons, kroonlijsten, bomen,...) mag de binnenko-
mende luchtstroom naar de koelvinnenbatterij en uitgaande lucht-
stroom uit de voorkant van het toestel of de afvoer van de rookgas-
sen belemmeren.
De rookgasafvoer van het toestel mag niet in de onmiddellijke na-
bijheid van openingen of ventilatie-openingen van gebouwen zijn
en moet voldoen aan de milieuvoorschriften en veiligheidsvoor-
schriften.
Niet installeren in de buurt van de uitlaat van rookkanalen, schoor-
stenen of vervuilde warme lucht. Voor een goede werking heeft het
toestel zuivere lucht nodig.
Transport en plaatsing
20
2
2.3.2 Drainage va het dooiwater
Het is normaal dat zich in de winter op de koelvinnenbatterij
vorst kan vormen en het apparaat ontdooicyclussen uitvoert.
Om overstromingen en schade te voorkomen, moet u een drainagesys-
teem voorzien, aangesloten op het opvangbakje (referentie E in afbeel-
ding 1.3
p.10
).
2.3.3 Geluidsaspecten
Beoordeel preventief het geluidseect van het toestel ten opzichte
van de site, rekening houdend met hoeken van gebouwen, gesloten
binnenplaatsen en afgebakende ruimten die de geluidsimpact onder
invloed van weerkaatsing kunnen versterken.
2.4 MINIMALE AFSTANDEN DIE GERESPECTEERD
MOETEN WORDEN
2.4.1 Afstanden tot ontvlambare of brandbare materialen
Houd het toestel uit de buurt van ontvlambare of brandbare ma-
terialen of componenten, in overeenstemming met de geldende
normen.
2.4.2 Afstanden rondom het toestel
De minimale afstanden die men moet naleven, vermeld in afbeelding
2.3
p.20
(behalve indien er strengere normen zijn), zijn vereist voor
de veiligheid, de werking en het onderhoud.
Boven op het toestel moet er een open gebied van ten minste 2,5 m
om vrije luchtcirculatie worden gegarandeerd, zoals aangegeven in de
afbeelding 2.4
p.20
.
Afbeelding2.3 Minimale afstanden die gerespecteerd moeten worden K18
Simplygas
A 600 mm
B 600 mm *
C 600 mm
D 1500 mm
* Deze afstand kan worden verminderd tot 300 mm indien de rookgasafvoer verticaal
wordt uitgevoerd.
Afbeelding2.4 Minimaal geopende zone boven de eenheden
A minimaal 2,5m
2.5 STEUNBASIS
2.5.1 Bouwkenmerken van het onderstel
Plaats het toestel op een vlak, genivelleerd oppervlak uit brandver-
tragend materiaal dat het gewicht van het toestel kan dragen.
Om de onderhoudwerkzaamheden ook in geval van ongun-
stige weersomstandigheden (sneeuw, hevige regenval...) te
vergemakkelijken, is het aanbevolen om de unit op circa 300
mm hoogte van de grond te installeren.
2.5.2 Installatie op de begane grond
Wanneer er geen horizontale steunbasis is, moet men een onder-
stel in vlak, genivelleerd beton maken, dat aan elke zijde minstens
100-150 mm groter is dan de afmetingen van het toestel.
2.5.3 Installatie op een terras of een dak
Het gewicht van het toestel opgeteld bij dat van het steunvlak
moet gedragen worden door de structuur van het gebouw.
Zorg indien nodig voor een looppad rondom het toestel om de toe-
gankelijkheid ervan te waarborgen.
2.5.4 Trillingwerende steunen
Hoewel de trillingen van het toestel beperkt zijn, kunnen er toch re-
sonantiefenomenen optreden wanneer het toestel op een dak of een
terras wordt geïnstalleerd.
Gebruik trillingwerende steunen (als optie beschikbaar).
Voorzie ook trillingwerende verbindingen tussen het toestel en de
hydraulische leidingen en gasleidingen.
Hydraulische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
21
3
3 HYDRAULISCHE INSTALLATIE
3.1 WAARSCHUWINGEN
Algemene waarschuwingen
Lees de waarschuwingen in hoofdstuk III.1
p. 4
, hierin staat
belangrijke informatie over de normen en de veiligheid.
Conformiteit met de installatienormen
De installatie moet in overeenstemming zijn met de geldende
normen die van toepassing zijn, op basis van het land en de
plaats van de installaties, voor wat de veiligheid, het ontwerp,
de uitvoering en het onderhoud betreft van:
verwarmingsinstallaties
koelinstallaties
gasinstallaties
rookgasafvoer
afvoer van condens van rookgassen
Bovendien moet de installatie in overeenstemming zijn met de
voorschriften van de constructeur.
3.2 HYDRAULISCHE INSTALLATIE
3.2.1 Primair en secundair verwarmingscircuit
De unit K18 Simplygas kan werken in installaties met enkel een primair
hydraulisch circuit, of met ontkoppelde primaire en secundaire hydrau-
lische circuits: in het eerste geval verzekert de waterpomp aangestuurd
door de unit K18 Simplygas ook de circulatie in de verbruikspunten, in
het tweede geval is de circulatie in de verwarmingscircuits verzekerd
door de hiervoor speciaal voorziene watercirculatiepompen.
Wat het opwekkingsdeel betreft, moet het schema worden gemaakt
zoals in Figuur 3.1
p. 22
voor de eenheid K18 Simplygas C1 voor
verwarming alleen, of zoals in Figuur 3.2
p.23
voor de eenheid K18
Simplygas C1 voor verwarming en ACS-productie (met basis-ACS func-
tionaliteit). Zie guur 3.3
p.24
voor versie K18 Simplygas C1 voor ver-
warming, productie van ACS met geavanceerde ACS functionaliteit en
beheer van één of meerdere verwarmingscircuits.
Wat betreft de warmtevoorzieningscircuits zijn de oplossingen moge-
lijk die staan beschreven in de afbeeldingen 3.4
p. 24
, 3.5
p. 25
,
3.6
p.25
.
3.2.2 Constant of variabel waterdebiet
De unit K18 Simplygas kan werken met een constant of regelbaar wa-
terdebiet, afhankelijk van de instellingen op de elektronische kaart (zie
paragraaf 5.3.4
p.40
).
Installatie en componenten moeten op congruente wijze ontworpen
en uitgevoerd zijn.
3.2.3 Minimale waterinhoud
Een hoge thermische inertie bevordert een eciënte werking van het
toestel. ON/OFF-cycli van zeer korte duur moeten vermeden worden.
Een buervat (ingang boven en uitgang onder) is niet verplicht, maar
wordt voorgesteld voor installaties met een lage waterinhoud in het
primaire circuit, om te zorgen voor een minimale belasting tijdens peri-
oden met een gemiddelde-lage warmtevraag. Het is raadzaam voor in-
stallaties waarin het waterdebiet in het systeem aanzienlijk kan worden
verminderd, dus bij aanwezigheid van:
2-weg kleppen
thermostatische kleppen op de radiatoren
verwarmingscircuits met meerdere zones
Gewoonlijk volstaat een buervat van 80/100 liter.
Hydraulische installatie
22
3
3.2.4 Hydraulische schema's
3.2.4.1 Hydraulisch schema K18 Simplygas alleen voor verwarming
Afbeelding3.1 K18 Simplygas C1 per solo riscaldamento, con caldaia di integrazione opzionale
1 Warmtepomp k18 Simplygas C1
2 Interne modulerende circulatiepomp opvoerhoogte beschikbaar 4,0 m c.a.
3 Flexibele koppeling
4 Manometer
5 Vullter
6 Servicekraan
7 Veiligheidsklep 3 bar
8 Expansievat
9 Temperatuursonde met onderdompeling GHP (standaard) die aan het verwarmings-
circuit moet worden gemonteerd (zie Paragraaf 3.2.4.4
p.24
)
10 Buitenlucht temperatuursonde (verkrijgbaar als accessoire OSND007)
11 Hulpgenerator (optioneel)
12 Terugslagklep (alleen installeren bij aanwezigheid van hulpgenerator)
A Gasaansluiting
B Ruimtethermostaat (verkrijgbaar als accessoire OCDS007)
C Hulpgeneratorgroep (optioneel)
D Eventuele aansluiting op warm water voor huishoudelijke doeleinden
E Eventuele aansluiting op koud water voor huishoudelijke doeleinden
F Groep buervat van minimaal 100 liter (optioneel)
G Verwarmingscircuit, uitgehaald zoals beschreven in paragraaf 3.2.4.4
p.24
De onderdelen die zijn ingesloten in de gestippelde rechthoeken zijn optioneel.
P
1
2
A
E
D
3
4 5
6
7
8
10
C
12
F
B
ST
9
G
11
Hydraulische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
23
3
3.2.4.2 Hydraulisch schema K18 Simplygas voor verwarming en productie van ACS (basisfunctionaliteit)
Afbeelding3.2 K18 Simplygas C1 per riscaldamento e produzione di ACS (funzionalità di base), con caldaia di integrazione opzionale
1 Warmtepomp k18 Simplygas C1
2 Interne modulerende circulatiepomp opvoerhoogte beschikbaar 4,0 m c.a.
3 Flexibele koppeling
4 Manometer
5 Vullter
6 Servicekraan
7 Veiligheidsklep 3 bar
8 Expansievat
9 Temperatuursonde met onderdompeling GHP (standaard) die aan het verwar-
mingscircuit moet worden gemonteerd (zie Paragraaf 3.2.4.4
p.24
)
10 3-weg keerklep verwarming/SWW (verkrijgbaar als accessoire OVLV007)
11 Boiler voor SWW van 200 of 300 liter, spoel 3 of 4 m² (verkrijgbaar als accessoire
OSRB012 of OSRB004)
12 Temperatuursonde met onderdompeling GHP'' (verkrijgbaar als accessoire
OSND004)
13 Buitenlucht temperatuursonde (verkrijgbaar als accessoire OSND007)
14 Hulpgenerator (optioneel)
15 Terugslagklep (alleen installeren bij aanwezigheid van hulpgenerator)
16 Temperatuursonde met onderdompeling (alleen met hulpgenerator, verkrijgbaar
als accessoire OSND004)
A Gasaansluiting
B Ruimtethermostaat (verkrijgbaar als accessoire OCDS007)
C Hulpgeneratorgroep (optioneel)
D Groep buervat van minimaal 100 liter (optioneel)
E Verwarmingscircuit, uitgehaald zoals beschreven in paragraaf 3.2.4.4
p.24
F Dag-/weektimer voor ACS-service
De onderdelen die zijn ingesloten in de gestippelde rechthoeken zijn optioneel.
Als het systeem alle drie de GHP-, GHP- en GHP-sondes nodig heeft, kan de externe
temperatuursonde niet worden geïnstalleerd. In dit geval maakt de aanpassing op
basis van de klimaatcurve gebruik van de waarde van de externe temperatuurson-
de die op de machine is gemonteerd.
P
1
2
A
3
4 5
6
7
8
13
C
15
B
ST
9
E
ST
12
11
10
ST
16
D
14
F
Hydraulische installatie
24
3
3.2.4.3 Hydraulisch schema K18 Simplygas C1 met OQLT021 systeemcontroller
Afbeelding3.3 K18 Simplygas C1 con controllore di sistema OQLT021, con caldaia di integrazione opzionale
1 Warmtepomp K18 Simplygas C1
2 Interne modulerende circulatiepomp opvoerhoogte beschikbaar 4,0 m c.a.
3 Flexibele koppeling
4 Manometer
5 Vullter
6 Servicekraan
7 Veiligheidsklep 3 bar
8 Expansievat
9 Temperatuursonde met onderdompeling GHP (standaard) die aan het verwar-
mingscircuit moet worden gemonteerd (zie Paragraaf 3.2.4.4
p.24
)
10 3-weg keerklep verwarming/SWW (verkrijgbaar als accessoire OVLV007)
11 Boiler voor SWW van 200 of 300 liter, spoel 3 of 4 m² (verkrijgbaar als accessoire
OSRB012 of OSRB004)
12 Temperatuursonde met onderdompeling (verkrijgbaar als accessoire OSND004)
13 Systeemcontroller (noodzakelijk accessoire OQLT021)
14 Buitenlucht temperatuursonde (standaard bij OQLT021)
15 Hulpgenerator (optioneel)
16 Terugslagklep (alleen installeren bij aanwezigheid van hulpgenerator)
17 Temperatuursonde met onderdompeling (alleen met hulpgenerator, verkrijgbaar
als accessoire OSND004)
18 Ontwikkelde kamerthermostaat (accessoire standaard geleverd met OQLT021, bij
voorkeur in ruimte geplaatst)
A Gasaansluiting
B Hulpgeneratorgroep (optioneel)
C Groep buervat van minimaal 100 liter (optioneel)
D Verwarmingscircuit, uitgehaald zoals beschreven in paragraaf 3.2.4.4
p.24
De onderdelen die zijn ingesloten in de gestippelde rechthoeken zijn optioneel.
P
1
2
ST
14
13
12
11
10
3
A
4 5
6
7
8
B
16
C
ST
17
ST
9
D
15
18
3.2.4.4 Warmtevoorziening
Directe warmtevoorziening met één zone (installatie met alleen primair hydraulisch circuit)
Afbeelding3.4 Warmtevoorziening 01 - rechtstreeks
1 Temperatuursonde met onderdompeling GHP (standaard)
2 Radiateur
A Aansluiting op eenheid K18 (watertemperatuursonde GHP-systeem)
Waterdebiet
Watercirculatie moet altijd gegarandeerd zijn, bijvoorbeeld om
de antivriesfunctie van de unit correct te kunnen uitvoeren.
Laat een radiator zonder klep (thermostatisch of handmatig),
of maak een toevoer-/retourbypass uitgerust met een gekali-
breerde overdrukklep zodat deze alleen kan openen wanneer
alle radiatoren gesloten zijn, zoals weergegeven in het schema
in guur 3.5
p.25
.
Hydraulische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
25
3
Warmtevoorziening met twee zones, bestuurd door 2-weg kleppen (systeem met alleen primair hydraulisch circuit)
Afbeelding3.5 Warmtevoorziening 02 - systeemcontroller met twee 2-weg zonekleppen
1 Temperatuursonde met onderdompeling GHP (standaard)
2 Bij-pass met gekalibreerde overdrukklep, alleen te openen
wanneer beide kleppen (3) zijn gesloten
3 2-wegsklep
4 Radiateur
5 Systeemcontroller (noodzakelijk accessoire OQLT021)
6 Unit ontwikkelde omgeving (standaard)
7 Unit ontwikkelde omgeving (verkrijgbaar als accessoire
ODSP050) of basis (accessoire ODSP004)
A Aansluiting op eenheid K18 (watertemperatuursonde
GHP-systeem)
B Aansluiting op unit K18 (aanvraag service verwarming).
Raadpleeg de handleiding van de systeemcontroller
C Aansluiting buitentemperatuursonde
D Aansluiting temperatuursonde met onderdompeling boiler
SWW (indien aanwezig)
E Aansluiting 3-weg keerklep verwarming/SWW (indien
aanwezig)
2
7
5
6
3
4
B
C
D
E
ST
1
A
Warmtevoorziening met maximaal twee verwarmingscircuits, waarvan één eventueel gemengd, en een ongemengd circuit (systeem met primair
en secundair hydraulisch circuit)
Afbeelding3.6 Warmtevoorziening 03 - systeemcontroller met een gemengd en met een rechtstreeks verwarmingscircuit
1 Temperatuursonde met onderdompeling
GHP (standaard)
2 Ontkoppeling primaire/secundaire
circuits (pijp met grote doorsnede,
met inzet T-stukken of hydraulische
scheidingsschakelaar)
3 Servicekraan
4 Zonemengventiel
5 Zonecirculatiepomp (verkrijgbaar als acces-
soire OPMP009/OPMP004)
6 Temperatuursonde met onderdompeling
(verkrijgbaar als accessoire OSND004)
7 Stralingspaneel
8 Radiateur
9 Systeemcontroller (noodzakelijk accessoire
OQLT021)
10 Unit ontwikkelde omgeving (standaard)
11 Unit ontwikkelde omgeving (verkrijgbaar
als accessoire ODSP050) of basis (accessoire
ODSP004)
A Aansluiting op eenheid K18 (watertempera-
tuursonde GHP-systeem)
B Aansluiting op unit K18 (aanvraag service
verwarming). Raadpleeg de handleiding van
de systeemcontroller
C Aansluiting buitentemperatuursonde
D Aansluiting temperatuursonde met onder-
dompeling boiler SWW (indien aanwezig)
E Aansluiting 3-weg keerklep verwarming/
SWW (indien aanwezig)
3
9
ST
2
8
4
6
7
11
10
ST
1
B
C
D
E
A
5
Hydraulische installatie
26
3
3.3 HYDRAULISCHE AANSLUITINGEN
3.3.1 Hydraulische koppelingen
aan de linkerzijde, onderaan, plaat met koppelingen (Afbeelding
1.3
p.10
).
A (= uit) 3/4" M - WATERUITLAAT (m = aanvoer naar de installatie)
B (= in) 3/4" M - WATERINLAAT (r = retour van de installatie)
3.3.2 Hydraulische leidingen, materialen en kenmerken
Gebruik van leidingen voor verwarmings-/koelinstallaties, be-
schermd tegen weersinvloeden, geïsoleerd tegen warmteverlies.
Reiniging van de leidingen
Voordat u het toestel aansluit, moet u de water- en gasleidin-
gen en alle andere componenten van de installatie zorgvuldig
reinigen om alle residuen weg te nemen.
3.3.3 Minimale componenten van het hydraulische
verwarmingscircuit
Zorg altijd, in de buurt van het apparaat, voor:
op de waterleidingen, bij de uitlaat en inlaat (m/r):
2 trillingswerende verbindingen op de waterkoppelingen
2 afsluitkogelkleppen
op de waterleidingen van de inlaat (r):
1 scheidingslter (best magnetisch)
1 manometer
op de waterleidingen van de uitlaat (m)
1 veiligheidsklep (3 bar)
1 expansievat met de juiste afmeting
De unit K18 Simplygas is uitgerust met een externe watertem-
peratuursonde (GHP), die door de installateur moet worden
geïnstalleerd op de aanvoerleiding naar het systeem, na een
eventuele primaire/secundaire ontkoppeling of buervat (re-
ferentie 1 van afbeelding 3.4
p.24
, 3.5
p.25
, 3.6
p.25
).
Indien het systeem bovendien de functie heeft ACS te produ-
ceren en een hulpgenerator bevat, is het ook noodzakelijk een
tweede temperatuursonde (GHP') vóór de driewegomleidings-
klep te installeren, zoals aangegeven in guur 3.2
p.23
( de-
tail 16) 3.3
p.24
en (detail 17).
Steek de watertemperatuursonde op afstand GHP' in speciale
putjes, ondergedompeld in de waterstroom, gebruik een ther-
mische pasta om een geschikte warmteoverdracht te verze-
keren.
Raadpleeg voor de elektrische aansluiting van de watertempe-
ratuursonde paragraaf 4.8
p.34
.
3.3.4 Minimale productie van onderdelen van het
hydraulische circuit van ACS
De productie van ACS gebeurt door afwijking van de warmwater-
stroom die door de unit wordt geproduceerd K18 Simplygas en daarom
worden de hieronder vermelde componenten, alleen als ACS-productie
vereist is, toegevoegd aan de componenten die nodig zijn voor het ver-
warmingscircuit (paragraaf 3.3.3
p.26
):
1 boiler voor SWW van 200 of 300 liter, spoel 3 of 4 m² (verkrijgbaar
als accessoire OSRB012 of OSRB004)
1 3-weg keerklep (verkrijgbaar als accessoire OVLV007)
1 temperatuursonde in de waterkoker (verkrijgbaar als accessoire
OSND004)
Als ACS-productie optreedt bij afwezigheid van de OQLT021-
systeemcontroller, wordt ook aanbevolen om een klok te installeren
om de ACS-serviceaanvraag aan de unit af te handelen K18 Simplygas.
3.3.5 OVLV007 keerklep (optie)
Afbeelding3.7 Afmetingen OVLV007 keerklep
D
C
94
136
8649
8649
09
09
A B
AB
Overweeg voor de hydraulische aansluiting het volgende:
AB = gemeenschappelijk
A = SWW circuit
B = verwarmingsnet
3.4 WATERCIRCULATIEPOMP
De units K18 Simplygas hebben standaard een circulatiepomp met re-
gelbaar debiet gemonteerd. Raadpleeg voor de gegevens van de pomp
de tabel 1.2
p.17
.
3.5 ANTIVRIESFUNCTIE
3.5.1 Actieve automatische bescherming tegen vorst
Het toestel is uitgerust met een systeem voor actieve automatische be-
scherming tegen vorst, om bevriezen te voorkomen. De antivriesfunc-
tie (standaard geactiveerd) doet de primaire circulatiepomp en indien
nodig ook de brander automatisch starten wanneer de buitentempera-
tuur in de buurt van nul komt.
Elektrciteit en gas
De zelfbescherming voor activering van antivries is alleen
eectief als elektrische voeding en gas gegarandeerd zijn.
Anders is er mogelijk antivries vloeistof nodig.
3.5.2 ACS Accumulatie Vriesbescherming
ACS-accumulatie, in het geval dat ACS-productie wordt toevertrouwd
aan de zool K18 Simplygas, bij afwezigheid van de systeemcontroller
OQLT021, wordt alleen tegen vorst beschermd door de kaartparame-
ters correct in te stellen.
3.6 LAGE TEMPERATUUR KIT OKBT015
Het gebruik van de optionele OKBT015 lage temperatuur kit beschermt
de condensaatbak tegen bevriezing.
Het bestaat uit een verwarmingskabel, een antivriesthermostaat en de
bijbehorende elektrische bedrading.
3.7 ANTIVRIESVLOEISTOF
Voorzorgsmaatregelen met glycol
Hydraulische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
27
3
Ledere aansprakelijkheid van de constructeur is uitgesloten
bij eventuele schade veroorzaakt door verkeerd gebruik van
glycol.
Controleer altijd samen met de leverancier van de glycol of het
product geschikt is en wat de vervaldatum ervan is. Controleer
regelmatig in welke staat het product wordt bewaard.
Gebruik geen antivriesvloeistof voor auto's (geen remmers), en
ook geen verzinkte leidingen of koppelingen (niet compatibel
met glycol).
Glycol wijzigt de fysische eigenschappen van water (densiteit,
viscositeit, specieke warmte, ...). Dimensioneer de leidingen,
de circulatiepomp en de thermische generatoren dienover-
eenkomstig.
Indien de installatie automatisch met water wordt gevuld, is
het nodig om regelmatig een controle van het glycolgehalte
uit te voeren.
Bij hoog glycolgehalte (> 20…30%)
Als het glycolgehalte ≥30% (voor ethyleenglycol) of ≥20%
(voor propyleenglycol) bedraagt, moet u de technische dienst
waarschuwen vóór de inbedrijfstelling.
Gebruik bij productie van SWW met accumulatie uitsluitend
propyleenglycol.
3.7.1 Type antivriesglycol
Het is aanbevolen om geremde glycol te gebruiken, om oxidatiefeno-
menen te voorkomen.
3.7.2 Eecten van glycol
In de tabel 3.1
p. 27
worden bij wijze van indicatie de eecten
weergegeven van het gebruik van een glycol in functie van zijn
concentratiepecentage.
Tabel3.1 Technische gegevens voor het vullen van het hydraulische circuit
% glycol Bevriezingstemperatuur water-glycol-mengsel Drukverlies toestel (%) Eciëntieverlies toestel (%)
10 -3 °C - -
15 -5 °C 6,0% 0,5%
20 -8 °C 8,0% 1,0%
25 -12 °C 10,0% 2,0%
30 -15 °C 12,0% 2,5%
35 -20 °C 14,0% 3,0%
40 -25 °C 16,0% 4,0%
3.8 KWALITEIT VAN HET WATER IN DE INSTALLATIE
Verantwoordelijkheid van de gebruiker/beheerder/instal-
lateur
De installateur, de beheerder en de gebruiker zijn verantwoor-
delijk om de kwaliteit van het water in de installatie te garan-
deren (tabel 3.2
p. 27
). Wanneer de aanwijzingen van de
constructeur niet worden nageleefd, kan dit de werking, de in-
tegriteit en de levensduur van het toestel nadelig beïnvloeden,
waardoor de garantie vervalt.
3.8.1 Kenmerken van het water in de installatie
Vrij chloor en de waterhardheid kunnen het toestel beschadigen.
Houdt u aan de chemisch-fysische parameters in de tabel 3.2
p.27
en
aan de normen voor de behandeling van het water voor huishoudelijke
en industriële verwarmingsinstallaties.
Tabel3.2 Chemisch- fysische eigenschappen van water
Chemische en fysische parameters van water in verwarmings-/koelsystemen
Parameter Meeteenheid Toegestaan bereik
pH / > 7 (1)
Chloriden mg/l < 125 (2)
Totale hardheid (CaCO
3
)
°f < 15
°d < 8,4
Ijzer mg/kg < 0,5 (3)
Koper mg/kg < 0,1 (3)
Aluminium mg/l < 1
Langelier index / 0-0,4
Schadelijke stoen
Vrij chloor mg/l < 0,2 (3)
Fluoriden mg/l < 1
Sulden ABSENT
1 Bij radiatoren van aluminium of lichtgelegeerde metalen moet de pH-waarde ook lager
zijn dan 8 (in overeenstemming met de geldende voorschriften)
2 Waarde heeft betrekking op de max. watertemperatuur van 80 °C
3 In overeenstemming met de huidige wetgeving
3.8.2 Bijvullen van water
De chemisch-fysische eigenschappen van het water in de installatie
kunnen na verloop van tijd veranderen, waardoor er een slechte gelei-
ding ontstaat ofwel te vaak water wordt bijgevuld.
Controleer of de hydraulische installatie geen lekken vertoont.
Controleer regelmatig de chemisch-fysische parameters van het
water, vooral in geval er automatisch wordt bijgevuld.
Chemische conditionering en spoeling
Een behandeling/conditionering van het water of een spoeling
van de installatie die niet met zorg werd uitgevoerd, kan risico's
voor het toestel, de installatie, het milieu en de gezondheid
inhouden.
Hydraulische installatie
28
3
Wendt u tot gespecialiseerde bedrijven of experts voor de be-
handeling van het water of het spoelen van de installatie.
Controleer de compatibiliteit van de producten voor de behan-
deling of de spoeling met de bedrijfscondities.
Gebruik geen agressieve stoen voor roestvrij staal of koper.
Laat geen spoelresten achter.
Raadpleeg altijd de voorschriften van de normen en regelge-
ving die van kracht zijn.
3.9 HYDRAULISCHE INSTALLATIE VULLEN
Wanneer alle hydraulische-, elektrische- en gasaansluitingen zijn
voltooid:
1. Stel onder druk (minstens 1,5 bar) en ontlucht het hydraulische
circuit.
2. Zorg ervoor dat het apparaat van stroom wordt voorzien.
3. Geef een paar seconden vrijgave van werking aan de unit. De circu-
latiepomp zal onmiddellijk worden geactiveerd.
4. Verwijder de vrijgave voordat de brander wordt geactiveerd. De
circulatiepomp zal het water na de circulatietijd blijven circuleren
5. Controleer en reinig de lter op de retourleiding.
6. Herhaal de punten 1, 2 en 3 tot de druk gestabiliseerd is (minstens
1,5 bar).
3.10 TOEVOER VAN BRANDSTOFGAS
3.10.1 Gasaansluiting
1/2" M
aan de linkerzijde, onderaan, plaat met koppelingen (Afbeelding
1.3
p.10
).
Het is in iedere geval mogelijk om de leiding te verminderen
tot een diameter tot 3/8”, waarbij steeds voldoende gasdruk
naar het toestel wordt verzekerd (zie Tabel 3.3
p. 28
), reke-
ning houdend met het hele toevoertraject en het drukverlies
erop.
Installeer een trillingswerende verbinding tussen het toestel en de
gasleiding.
3.10.2 Afsluitkraan verplicht
Voorzie een (manuele) gasafsluitkraan op de gastoevoerleiding,
vlakbij het toestel, om de gastoevoer naar het toestel indien nodig
af te sluiten.
Voer de aansluiting uit in overeenstemming met de geldende nor-
men.
3.10.3 Dimensionering van de gasleidingen
De gasleidingen mogen geen te grote drukval veroorzaken, waardoor
er onvoldoende druk naar het toestel wordt aangevoerd.
3.10.4 Gastoevoerdruk
Dit toestel is uitgerust voor een maximale gastoevoerdruk van
50 mbar.
De druk van de gastoevoer van het toestel, zowel statisch als dyna-
misch, moet in overeenstemming zijn met de Tabel 3.3
p.28
, met een
tolerantie van ± 15%.
Een gasdruk die niet conform is (Tabel 3.3
p.28
) kan het toe-
stel beschadigen en een gevaar vormen.
Tabel3.3 Druk distributiegas
Gastoevoerdruk
Productcategorie Land van bestemming G20 [mbar] G25 [mbar] G30 [mbar] G31 [mbar]
II
2H3B/P
AL, BG, CY, CZ, DK, EE, FI, GR, HR, IT, LT, MK, NO, RO, SE, SI, SK, TR 20 30 30
AT, CH 20 50 50
II
2H3P
AL, BG, CZ, ES, GB, HR, IE, IT, LT, MK, PT, SI, SK, TR 20 37
RO 20 30
II
2ELL3B/P
DE 20 20 50 50
II
2Esi3P
FR 20 25 37
II
2HS3B/P
HU 25 30 30
II
2E3P
LU 20 50
II
2L3B/P
NL 25 50 50
II
2E3B/P
PL 20 37 37
I
2E(S)
BE 20 25
I
3P
BE 37
IS 30
I
2H
LV 20
I
3B/P
MT
30 30
I
3B
30
3.10.5 Verticale leidingen en condens
De verticale gasleidingen moeten voorzien zijn van een sifon en
een condensaaat om de condens af te voeren die zich in de lei-
ding kan vormen.
Indien nodig moet men de leiding isoleren.
3.10.6 Drukreduceerventielen LPG
Met de GPL moeten worden geïnstalleerd:
Een drukreduceerventiel eerste sprong, in de buurt van de vloei-
bare gastank.
Een drukreduceerventiel tweede sprong, in de buurt van het ap-
paraat.
3.11 ROOKGASAFVOER
Conformiteit aan de normen
Het toestel is gehomologeerd voor aansluiting op een afvoer-
leiding voor de verbrandingsproducten van de types vermeld
in Tabel 1.2
p.17
.
3.11.1 Aansluiting rookgasafvoer
Ø 80 mm (met afdichting), op de achterkant, boven (afbeelding
1.3
p.10
).
Het toestel wordt geleverd inclusief een eindstuk voor de rookgassen,
Hydraulische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
29
3
die door de installateur gemonteerd moet worden.
De terminal monteren
1. Verwijder de dop die op de uitgang van de rookgassen is
aangebracht.
2. Monteer het eindstuk op de kraag die op de rookgasafvoer zit.
De dop heeft tot doel te voorkomen dat er water en/of
vreemde voorwerpen in het apparaat komen voordat de ter-
minal is geïnstalleerd. Het is daarom belangrijk dat de beveili-
ging pas wordt verwijderd na voltooiing van de installatie van
het apparaat.
3.11.2 Eventuele schoorsteen
Het afvoeren van rookgassen kan plaatsvinden op de muur , maar kan
ook worden gemakkelijk overgebracht over de nok van het dak, omdat
met de resterende opvoerhoogte de leidingen enkele tientallen meters
kunnen worden verlengd, indien de lokale regelgeving dit vereist.
In de onderstaande tabel 3.4
p. 29
staan de eigenschappen van de
verbrandingsproducten van de unit K18 Simplygas.
Tabel3.4 Eigenschappen verbrandingsproducten K18 Simplygas
K18 Simplygas
Installatiegegevens
Percentage CO
2
in het
rookgas
Nominaal thermisch
belasting
G20 % 9,0 (1)
G30 % 10,5 (2)
G31 % 10,0 (3)
Rookgastemperatuur
Nominaal thermisch
belasting
G20 °C 60,0
G30 °C 60,0
G31 °C 60,0
Rookgasdebiet
Nominaal thermisch
belasting
G20 kg/h 19
G30 kg/h 19
G31 kg/h 21
installatietype - B23P, B53P
Rookgasafvoer
diameter (Ø) mm 80
overblijvende opvoerhoogte Pa 70
(1) 8,8 ÷ 9,2.
(2) 10,3 ÷ 10,7.
(3) 9,8 ÷ 10,2.
De schoorsteen moet door een gekwaliceerd bedrijf worden
ontworpen, gedimensioneerd, gecontroleerd en uitgevoerd met
materialen en componenten die beantwoorden aan de geldende
normen in het land van de installatie.
Voorzie een aansluiting voor de analyse van de rookgassen op een
toegankelijke plaats.
Zorg bij een afvoerpijp op het dak voor een T-stuk aan de voet
van de verticale pijp, voorzien van en geschikt systeem voor
opvang en afvoer van de condens, voorzien van een sifon, die
moet worden aangesloten op een daarvoor bestemd uitlaat-
spruitstuk.
3.12 AFVOER VAN ROOKGASCONDENS
De unit K18 Simplygas is een condensatie-apparaat en produceert dus
condensatiewater uit verbrandingsgassen.
Zuurtegraad van de condens en afvoernormen
Condenswater van rookgassen bevat agressieve zure substan-
ties. Raadpleeg de geldende normen die van toepassing zijn
om de condens af te voeren en te verwijderen.
Indien vereist, moet u een neutralisator van de zuurtegraad
met geschikt vermogen installeren.
Geen dakgoten gebruiken om de condens af te voeren
Het condenswater van rookgassen niet in de dakgoten afvoe-
ren, wegens het risico voor corrosie van de materialen en ge-
vaar voor ijsvorming.
3.12.1 Koppeling condensafvoer
De aansluiting voor de rookgascondensafvoer zit aan de achterzijde
van het toestel (referentie E van afbeelding 1.3
p.10
).
De condensafvoerbuis moet op een geschikte afvoercollector wor-
den aangesloten.
De verbinding tussen de buis en de collector van de condensaf-
voer moet op een zichtbare plaats aangebracht zijn.
Als de condensafvoer van de rookgassen in een gesloten lokaal
wordt geleid, moet u een correct gedimensioneerde sifon op de
buis installeren.
De aansluiting van het condenswater op de afvoer moet bij atmo-
sferische druk uitgevoerd worden door in een siphon te lopen aan-
gesloten op het afvoersysteem.
3.12.2 Collector condensafvoer van rookgassen
Om de condensafvoercollectors uit te voeren:
Maak de pijpen op maat voor het maximale debiet (maximum de-
biet condenswater en ontdooien) (tabel 1.2
p.17
).
Gebruik plastic materialen die bestand zijn tegen een zuurtegraad
pH 3-5.
Voorzie een minimale helling van 1%, dit betekent 1 cm per meter
van het traject (anders is een stuwpomp nodig).
Voorkom bevriezing.
Indien mogelijk moet u met huishoudelijk afvalwater verdunnen
(vb. van de badkamer, wasmachines, vaatwassers, ...), die basisch
zijn en neutraliseren.
In de eerste minuten van de werking van de unit, oftewel bij
lage productie van condens, kan er door de condensafvoer een
onwaarneembare uitvoer van stoom of verbrandingsgassen
ontstaan die niet schadelijk is, noch voor het functioneren van
de machine, noch voor de materialen die worden gebruikt voor
de evacuatie van het condens.
3.13 DRAINAGE VA HET DOOIWATER
Ontdooien
Tijdens de winter kan er zich ijs op de koelvinnenbatterij vor-
men, en voert het toestel ontdooicycli uit.
Het punt voor afvoer van het dooiwater bevindt zich onderaan (zie refe-
rentie E in Afbeelding 1.3
p.10
).
Voorkom het bevriezen van de afvoer van het dooi- en condenswater
door een verwarmende kabel (verkrijgbaar als optioneel OKBT015) te
gebruiken om het bakje en de geïnstalleerde leidingen te beschermen.
Elektrische installatie
30
4
4 ELEKTRISCHE INSTALLATIE
4.1 WAARSCHUWINGEN
Algemene waarschuwingen
Lees de waarschuwingen in hoofdstuk III
p. 4
: hierin staat
belangrijke informatie over de normen en de veiligheid.
Conformiteit met de installatienormen
De installatie moet in overeenstemming zijn met de geldende
normen die van toepassing zijn, op basis van het land en de
plaats van de installaties, voor wat de veiligheid, het ontwerp,
de uitvoering en het onderhoud van elektrische installaties
betreft.
Bovendien moet de installatie in overeenstemming zijn met de
voorschriften van de constructeur.
Componenten onder spanning
Voordat u de elektrische aansluitingen uitvoert wanneer het
toestel op zijn denitieve plaats is opgesteld, moet u ervoor
zorgen om niet te werken op componenten die onder span-
ning staan.
Aarding
Het toestel moet op een eciënte aardingsinstallatie zijn aan-
gesloten, uitgevoerd in overeenstemming met de geldende
normen.
Het is verboden om de gasleidingen als aardgeleider te gebrui-
ken.
Isolering van kabels
Houd de vermogenskabels fysisch gescheiden van de
signaalkabels.
De elektrische voedingsschakelaar niet gebruiken om het
toestel aan/uit te zetten
De externe scheidingsschakelaar (GS) nooit gebruike om het
toestel aan en uit te zetten, omdat u zo het toestel kunt be-
schadigen (een black-out die zich af en toe voordoet wordt wel
getolereerd).
Gebruik uitsluitend de speciaal voorziene besturingsinrichting
om het toestel aan en uit te zetten.
4.2 ELEKTRISCHE INSTALLATIES
De elektrische aansluitingen zorgen voor:
A. Elektrische voeding (Paragraaf 4.3
p.31
).
B. Verwarmingsregelsysteem (paragraaf 4.4
p.31
).
C. Besturingssysteem voor ACS-productie (paragraaf 4.4.2
p.32
).
D. Omleidingsklep voor ACS-productie (paragraaf 4.5
p.32
).
E. Lamp voor signalering alarmen (wanneer er geen systeemcontrol-
ler aanwezig is, optioneel, paragraaf 4.6
p.33
).
F. Afstandsbediening resetten fouten (wanneer er geen systeemcon-
troller aanwezig is, optioneel, paragraaf 4.7
p.34
).
G. Temperatuursondes (wanneer er geen systeemcontroller aanwezig
is: Paragraaf 4.8
p.34
; wanneer er een syteemcontroller aanwezig
is: installatiehandleiding van de systeemcontroller).
H. Hulpgenerator (indien van toepassing, paragraaf 4.9
p.35
).
I. Mogelijke lagetemperatuurset OKBT015, optioneel (paragraaf
4.10
p.36
).
Afbeelding4.1 Klemmenblok voor de elektrische aansluitingen van de unit
K18
1 Aansluiting besturingssysteem (zie paragraaf 4.4
p.31
)
2 Aansluiting communicatie Modbus op RS485-poort voor eventuele monitoring
3 Aansluiting temperatuursonde GHP'' of EXT.T (zie paragraaf 4.8
p.34
)
4 Aansluiting temperatuursonde GHP' of EXT.T (zie paragraaf 4.8
p.34
)
5 Aansluiting temperatuursonde GHP (zie paragraaf 4.8
p.34
)
6 Eventuele aansluitingen hulpgenerator (zie paragraaf 4.9
p.35
)
7 Mogelijke aansluiting driewegomleidingsklep voor ACS (zie paragraaf 4.5
p.32
)
8 Aansluiting voeding (zie paragraaf 4.3
p.31
)
9 Geaarde aansluitingen voor afscherming kabels signaal
K18 CONTROL CABLE
RS485 - 1
ON/OFF
+10
0
0
W. PUMP
+10
COM
B
A
GND
0
AL
AL
+10
DHW
REQ
RES
+AL
0AL
N
L
230V
DHW VALVE
N
L
230V
W. PUMP
AUX
PROBE 3
T3
B
A
GND
CTRL
AUX
PROBE 2
AUX
PROBE 1
AUX
BOILER
T3
T2
T2
T1
T1
AUX
BOILER
AUX
BOILER
RS485 - 2
N
L
1
2
2
3
4
5
6
7
8
9
9
9
De aansluitingen uitvoeren
Alle elektrische aansluitingen moeten uitgevoerd worden in het aansl-
uitklemmenbord in de buurt van het elektrische schakelbord:
1. Zorg ervoor dat het apparaat niet onder spanning staat.
2. Verwijder het onderste voorpaneel van het toestel (onder de
ventilator).
3. Verwijder de sluitdop van de opening waar de kabels naar binnen
moeten (zie referentie C in de Afbeelding 1.3
p. 10
) en gebruik
een kabelklem om:
Elektrische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
31
4
De isolatie van de kabel correct tegen wrijving te beschermen.
De geleiders correct te beschermen tegen mechanische be-
lastingen op de klemmen en tegen het binnendringen van
vloeistoen (de beschermingsgraad IP 25 verklaard voor het
product is een minimum die gegarandeerd moet zijn).
De openingen voor kabelinvoer die niet worden gebruikt,
moeten met de voorziene doppen gesloten blijven.
4. Steek de kabels door de kabelklem.
5. Zoek de voorziene aansluitklemmen.
6. Voer de aansluitingen uit.
7. Monteer het onderste voorpaneel opnieuw.
4.3 ELEKTRISCHE STROOM
4.3.1 Lijn voor elektrische stroom
Voorzie (voor rekening van de installateur) een beveiligde enkelfasige
elektrische voeding (230 V 1-N 50 Hz) met:
1 drieaderige kabel type FG7(O)R 3Gx1,5
1 magnetothermische schakelaar van 4 A met dierentieelbevei-
liging
De schakelaars moeten ook scheidingskenmerken hebben,
met een minimale opening tussen de contacten van 4 mm.
De voeding aansluiten
Om de drieaderige voedingskabel aan te sluiten (afbeelding 4.2
p.31
):
1. Ga naar het aansluitklemmenbord volgens de procedure
4.2
p.30
.
2. Sluit de drie geleiders op het klemmenbord (TER) aan zoals aange-
geven in afbeelding 4.2
p.31
.
3. Voorzie een aardingsgeleider die langer is dan de geleiders onder
spanning (de laatste om losgerukt te worden in geval per ongeluk
aan de kabel wordt getrokken).
Afbeelding4.2 Aansluiting van het toestel op het lichtnet (230V 1N - 50 Hz)
L Fase
N Neuter
NIET MEEGELEVERDE componenten.
GS Thermomagnetische schakelaar 4A met dierentiaalbescherming
4.4 REGELSYSTEEM
4.4.1 Verwarmingsregelsystemen
Er zijn drie aparte regelsystemen voorzien, elk met specieke kenmer-
ken, componenten en schema's:
Systeemcontroller OQLT021 (optie)
Ruimtethermostaat OCDS007 (optie)
Externe vrijgave
4.4.1.1 Systeemcontroller OQLT021 (optie)
Zie ook Paragraaf 1.7.1.1
p.16
.
De systeemcontroller OQLT021 aansluiten
Het aansluiten van de controller OQLT021 wordt uitgevoerd op
het klemmenblok dat in het elektrisch stuurbord binnenin het
apparaat zit.
1. Ga naar het elektrische schakelbord van het toestel volgens de
procedure 4.2
p.30
.
2. Raadpleeg voor het aansluiten de installatiehandleiding van
de systeemcontroller OQLT021.
4.4.1.2 Ruimtethermostaat OCDS007 (optie)
Zie ook Paragraaf 1.7.1.2
p.16
.
De ruimtethermostaat OCDS007 aansluiten
Het aansluiten van de ruimtethermostaat OCDS007 wordt uit-
gevoerd op het klemmenblok dat in het elektrisch stuurbord
binnenin het apparaat zit.
1. Ga naar het elektrische schakelbord van het toestel volgens de
procedure 4.2
p.30
.
2. Voer de aansluitingen uit zoals aangegeven in het schema in
afbeelding 4.3
p.32
en afbeelding 4.4
p.32
.
3. Gebruik een afgeschermde kabel 2x0,75 mm² (of 4x0,75 mm²
als er ook een alarmweergave is) en sluit het aan op een geaard
klemmenblok op het elektrische stuurbord van het toestel.
4. De aansluitkabel moet gescheiden worden gehouden van ka-
bels die onder stroom staan.
De maximum toegelaten lengte van de aansluitkabel is 30
meter.
4.4.1.3 Externe vrijgave
Zie ook Paragraaf 1.7.1.3
p.16
.
Voorzie het volgende:
Vrijgave-inrichting (vb. thermostaat, klok, schakelaar...) voorzien
van een potentiaalvrij contact NO.
De externe vrijgave aansluiten
De aansluiting van de externe vrijgave geschiedt op het klem-
menbord in het elektrische schakelbord in het toestel.
1. Ga naar het elektrische schakelbord van het toestel volgens de
procedure 4.2
p.30
.
2. Sluit het potentiaalvrije contact van het externe apparaat aan,
met behulp van twee geleiderdraden, op de klemmen COM en
REQ (respectievelijk: gemeenschappelijk en vrijgave verwar-
ming) op het interne klemmenblok (afbeelding 4.5
p.32
).
3. Gebruik een afgeschermde kabel 2x0,75 mm² en sluit het aan
op een geaard klemmenblok op het elektrische stuurbord van
het toestel.
4. De aansluitkabel moet gescheiden worden gehouden van ka-
bels die onder stroom staan.
Het signaal is van het type SELV (Safety Extra Low Voltage). Het
potentiaalvrije contact van het externe apparaat dat de vrij-
gave levert moet daarom noodzakelijkerwijs een dubbele of
versterkte isolatie hebben met betrekking tot onderdelen die
onder spanning staan.
De maximum toegelaten lengte van de aansluitkabel is 30
meter.
Elektrische installatie
32
4
Afbeelding4.3 Aansluiting van het consensus voor de werking op de OCDS007
ruimtethermostaat
Afbeelding4.4 Aansluiting van het signalering alarm op de OCDS007
ruimtethermostaat
Afbeelding4.5 Aansluiting externe vrijgave verwarming
COM Gemeenschappelijk
REQ Vrijgave verwarming
NIET MEEGELEVERDE componenten.
CS Externe vrijgave
CS
COM NO
4.4.2 Besturingssystemen voor ACS-productie
4.4.2.1 Systeemcontroller OQLT021 (optie)
Zie Paragraaf 4.4.1.1
p.31
.
4.4.2.2 Externe vrijgave
Zie ook Paragraaf 1.7.2.3
p.17
.
Voorzie het volgende:
Vrijgave-inrichting (vb. thermostaat, klok, schakelaar...) voorzien
van een potentiaalvrij contact NO.
De externe vrijgave aansluiten
De aansluiting van de externe vrijgave geschiedt op het klem-
menbord in het elektrische schakelbord in het toestel.
1. Ga naar het elektrische schakelbord van het toestel volgens de
procedure 4.2
p.30
.
2. Sluit het potentiaalvrije contact van het externe apparaat aan,
met behulp van twee geleiderdraden, op de klemmen COM
en DHW (respectievelijk: gemeenschappelijk en SWW-verzoek
selector) op het interne klemmenblok (afbeelding 4.6
p.32
).
3. Gebruik een afgeschermde kabel 2x0,75 mm² en sluit het aan
op een geaard klemmenblok op het elektrische stuurbord van
het toestel.
4. De aansluitkabel moet gescheiden worden gehouden van ka-
bels die onder stroom staan.
Het signaal is van het type SELV (Safety Extra Low Voltage). Het
potentiaalvrije contact van het externe apparaat dat de vrij-
gave levert moet daarom noodzakelijkerwijs een dubbele of
versterkte isolatie hebben met betrekking tot onderdelen die
onder spanning staan.
De maximum toegelaten lengte van de aansluitkabel is 30
meter.
Afbeelding4.6 ACS Externe toestemmingsverbinding
COM Gemeenschappelijk
DHW ACS aanvraagselector
NIET MEEGELEVERDE componenten.
CS Externe vrijgave
CS
COM NO
4.5 OMLEIDINGSKLEP VOOR DE PRODUCTIE VAN
ACS
Deze paragraaf is niet van toepassing bij gebruik van de
OQLT021 systeemcontroller. Volg in aanwezigheid van deze
controller de instructies voor het aansluiten van de omlei-
dingsklep in de betreende installatiehandleiding.
De omleidingsklep voor ACS is vereist als ACS-productieservice vereist
Elektrische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
33
4
is.
De omleidingsklep voor ACS moet van het type zijn met altijd aanwezi-
ge voeding en positie geregeld door het fasesignaal (230 VAC).
Het gebruik van de voorgestelde ACS omleidingsklep als accessoire
OVLV007 vereenvoudigt de installatie, omdat de bedrading onmid-
dellijk herkenbaar is, afhankelijk van de kleur van de kabels (Figuur
4.7
p.33
).
De keerklep OVLV007 aansluiten
Het aansluiten van de keerklep wordt uitgevoerd op het klem-
menblok dat in het elektrisch stuurbord binnenin het apparaat
zit.
1. Ga naar het elektrische schakelbord van het toestel volgens de
procedure 4.2
p.30
.
2. Sluit de klepbedieningscontacten met drie geleiderdraden aan
op de aansluitklemmen "230V DHW VALVE" van het interne
aansluitblok (Figuur 4.7
p. 33
). De bruine draad is de vaste
fase voeding, de blauwe draad is neutraal en de zwarte draad
is het stuurfase signaal.
3. Het stuurfasesignaal moet aanwezig zijn wanneer de klep zich
in de ACS-stand bevindt, terwijl het afwezig moet zijn wanneer
de klep zich in de verwarmingsstand bevindt.
Afbeelding4.7 Aansluiting van de OVLV007 SWW keerklep
AB Gemeenschappelijk (ingediend door K18)
A ACS spoel levering
B Warmtetoevoer
C Detail klemmenblok unit K18
E Vaste fase voeding (bruine draad)
F Signaal (fase aanwezig in ACS service, zwarte draad)
N Neutraal (blauwe draad)
OVLV007 SWW keerklep (optie OVLV007)
2 Bruin
7 Blauw
9 Zwart
C
A B
AB
OVLV007
E
F
N
N
L
CTRL
230V
DHW VALVE
2-BROWN
9-BLACK
7-BLUE
Het aansluiten van de generieke omleidingsklep
Het aansluiten van de keerklep wordt uitgevoerd op het klem-
menblok dat in het elektrisch stuurbord binnenin het apparaat
zit.
1. Ga naar het elektrische schakelbord van het toestel volgens de
procedure 4.2
p.30
.
2. Sluit de klepbedieningscontacten met drie geleiderdraden aan
op de aansluitklemmen "230V DHW VALVE" van het interne
aansluitblok (Figuur 4.8
p. 33
). De omleidingsklep voor ACS
moet van het type zijn met altijd aanwezige voeding en positie
geregeld door het fasesignaal (230 VAC).
3. Het stuurfasesignaal moet aanwezig zijn wanneer de klep zich
in de ACS-stand bevindt, terwijl het afwezig moet zijn wanneer
de klep zich in de verwarmingsstand bevindt.
Afbeelding4.8 Omleidingsklepaansluiting voor algemene ACS
A Detail klemmenblok unit K18
B Ingediend door K18
C ACS spoel levering
D Warmtetoevoer
E Vaste fase voeding
F Signaal (fase aanwezig in ACS
service)
N Neutraal (blauwe draad)
VLV Omleidingsklep voor algemene ACS
A
B D
C
VLV
E
F
N
N
L
CTRL
230V
DHW VALVE
4.6 LAMP VOOR SIGNALERING ALARMEN
Deze paragraaf is niet van toepassing bij gebruik van de sys-
teemcontroller OQLT021 of de ruimtethermostaat OCDS007.
Op het elektrisch stuurbord in het apparaat kan een lamp worden aan-
gesloten die aangeeft wanneer de unit in alarm is.
Volg onderstaande aanwijzingen voor de aansluiting van de lamp voor
signalering van een alarm.
Afbeelding 4.9
p.34
.
1. Ga naar het aansluitklemmenbord volgens de procedure
4.2
p.30
.
2. De kabel die nodig is voor het aansluiten van de lamp moet afge-
schermd 2 x 0,75 mm² zijn.
3. Voorzie voldoende lengte voor de kabel.
4. Sluit de kabel op de klemmen AL en AL aan.
5. De aansluitkabel moet gescheiden worden gehouden van kabels
die onder stroom staan.
De maximum toegelaten lengte van de aansluitkabel is 30
meter.
Elektrische installatie
34
4
Afbeelding4.9 Aansluiting van de lamp voor signalering alarmen
L Fase
N Neuter
NIET MEEGELEVERDE componenten.
LA Lamp voor signalering algemeen alarm
PTR Veiligheidstransformator met spanning op secundaire circuit ≤ 24V (conform
met de normen IEC EN 61558-2-6)
Wanneer de lamp AL gaat branden geeft dit aan dat de unit
in alarm is. Om te weten om welk type alarm het gaat moet
u, via de transparante afdekking (referentie I van afbeelding
1.3
p. 10
), de operationele code aezen die op het display
van de elektronische kaart verschijnt en refereren naar de tabel
8.2
p.51
.
4.7 DE RESET VAN ALARMEN OP AFSTAND
UITVOEREN
Deze paragraaf is niet van toepassing bij gebruik van de sys-
teemcontroller OQLT021.
De reset van alarmen kan op afstand worden uitgevoerd door een druk-
knop aan te sluiten op het klemmenbord in het elektrische schakelbord
in het toestel.
Volg onderstaande aanwijzingen voor de aansluiting van de resetknop.
Afbeelding 4.10
p.34
1. Ga naar het aansluitklemmenbord volgens de procedure
4.2
p.30
.
2. De kabel die nodig is voor het aansluiten van de deblokkeerknop
moet afgeschermd 2 x 0,75 mm² zijn.
3. Voorzie voldoende lengte voor de kabel.
4. Sluit de kabel op de klemmen COM en RES aan.
5. De aansluitkabel moet gescheiden worden gehouden van kabels
die onder stroom staan.
De maximum toegelaten lengte van de aansluitkabel is 30
meter.
Afbeelding4.10 Aansluiting van het reset kaartfouten
COM Gemeenschappelijk
RES Reset fouten
NIET MEEGELEVERDE componenten.
PLS Deblokkeerknop
4.8 TEMPERATUURSONDES
De volgende instructies voor de elektrische aansluiting van de
sonde zijn niet van toepassing bij het gebruik van de systeem-
controller OQLT021. Volg in aanwezigheid van deze controller
de instructies voor het aansluiten van de sondes in de betref-
fende installatiehandleiding.
Er kunnen om tot drie temperatuursondes worden aangesloten, AUX
PROBE 1 en/of AUX PROBE 2 en/of AUX PROBE 3 om specieke functies
mogelijk te maken, zoals beschreven in de paragraaf 5.3.5
p.40
.
Gebruik een afgeschermde kabel om temperatuursondes
aan te sluiten
2x0,5 mm² tot 40 m
2x0,75 mm² tot 60 m
2x1,0 mm² tot 80 m
2x1,5 mm² tot 120 m
Sluit de afscherming aan op een aardingsklem van het klem-
menbord van de unit K18.
4.8.1 Temperatuursonde met onderdompeling GHP
De bijgeleverde GHP geleverd moet worden geïnstalleerd op het
warmtevoorzieningscircuit, achter de eventuele primaire/secundaire
ontkoppeling of het eventuele buervat (zie referentie 1 afbeeldingen
3.4
p. 24
, 3.5
p. 25
, 3.6
p. 25
). Deze sonde moet worden aange-
sloten op de ingang AUX PROBE 1, zoals in de afbeelding 4.11
p.35
.
4.8.2 Buitentemperatuursonde
De externe temperatuursonde (beschikbaar als accessoire OSND007)
moet worden aangesloten op de AUX PROBE 2-ingang zoals aangege-
ven in Figuur 4.11
p.35
als de eenheid K18 alleen de verwarmings-
dienst beheert of zoals in Figuur 4.13
p.35
als de eenheid K18 recht-
streeks de ACS-productiedienst beheert, maar bij afwezigheid van een
hulpgenerator.
Verwijzend naar paragraaf 1.7
p.16
is het gebruik van deze sonde aan
te raden bij de toepassingen die gebruik maken van besturing type (2)
of (3) en afstelling die is gebaseerd op de klimaatcurve.
Als het systeem echter alle drie de GHP-, GHP-en GHP-sondes nodig
heeft (zie ook paragraaf hieronder 4.8.3
p.35
), kan de externe tem-
peratuursonde niet worden geïnstalleerd (afbeelding 4.12
p. 35
). In
Elektrische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
35
4
dit geval maakt de aanpassing op basis van de klimaatcurve gebruik
van de waarde van de externe temperatuursonde die op de machine
is gemonteerd.
4.8.3 ACS accumulatie (GHP”) en ACS oplaadcircuit (GHP')
temperatuursondes
De ACS-opslagtemperatuursonde (GHP’’) is vereist als de ACS-
productieservice die rechtstreeks door de unit wordt beheerd, vereist
is K18 Simplygas.
De sonde moet worden bevestigd in een speciale thermometrische put
van voldoende lengte om goed te worden ondergedompeld in het wa-
terlichaam, met behulp van thermische pasta om een adequate warm-
teoverdracht te garanderen.
Als een van de beschikbare waterkokers als optie wordt gebruikt (code
OSRB012 of OSRB004), wordt aanbevolen de put net boven het midden
van de tank te gebruiken voor de GHP-sonde’.
Kies zelfs bij gebruik van andere ketels een tussenstand voor de GHP-
sonde’, eventueel iets boven de halve hoogte van de tank.
Ook in het geval van een ACS-productiedienst die rechtstreeks door de
unit wordt beheerd K18 Simplygas, is het, als er ook een hulpgenerator
aanwezig is, noodzakelijk om een temperatuursonde (GHP') te installe-
ren op het ACS-oplaadcircuit, direct vóór de omleidingsklep (zie afbeel-
ding 16, Figuur 3.2
p.23
).
GHP-sonde'' moet worden aangesloten op AUX PROBE 3-ingang. In
aanwezigheid van een hulpgenerator moet de GHP-sonde ook worden
aangesloten op de AUX PROBE 2-ingang (Figuur 4.12
p.35
). Bij afwe-
zigheid van een hulpgenerator kan de externe temperatuursonde EXT.T
worden aangesloten op de AUX PROBE 2-ingang (guur 4.13
p. 35
,
zie ook paragraaf 4.8.2
p.34
).
Afbeelding4.11 Temperatuursondes aansluiten op K18-unit alleen voor
verwarming
A Detail klemmenbord unit
GHP Sonde inlaatspruitstuk NTC 10k Beta 3977 (geleverd samen met de unit
K18 Simplygas)
EXT. T Buitentemperatuursonde NTC 10k Beta 3977 (optioneel OSND007)
AUX
PROBE 2
T2
T2
A
EXT.T
AUX
PROBE 3
T3
T3
AUX
PROBE 1
T1
T1
GHP
Afbeelding4.12 Aansluiting van temperatuursondes op de K18-unit in aan-
wezigheid van ACS die rechtstreeks wordt beheerd door de
unit en de hulpgenerator
A Detail klemmenbord unit
GHP '' ACS Storage Probe NTC 10k Beta 3977 (optioneel OSND004)
GHP ' Oplaadcircuitsonde ACS NTC 10k Beta 3977 (optioneel OSND004)
GHP Sonde inlaatspruitstuk NTC 10k Beta 3977 (geleverd samen met de unit
K18 Simplygas)
AUX
PROBE 2
T2
T2
A
GHP'
AUX
PROBE 3
T3
T3
GHP''
AUX
PROBE 1
T1
T1
GHP
Afbeelding4.13 Aansluiting van temperatuursondes op de K18-unit in aan-
wezigheid van ACS rechtstreeks beheerd vanuit de unit zon-
der hulpgenerator
A Detail klemmenbord unit
GHP '' ACS Storage Probe NTC 10k Beta 3977 (optioneel OSND004)
EXT. T Buitentemperatuursonde NTC 10k Beta 3977 (optioneel OSND007)
GHP Sonde inlaatspruitstuk NTC 10k Beta 3977 (geleverd samen met de unit
K18 Simplygas)
AUX
PROBE 2
T2
T2
A
EXT.T
AUX
PROBE 3
T3
T3
GHP''
AUX
PROBE 1
T1
T1
GHP
4.9 EEN BIJKOMENDE WARMTEBRON
AANSLUITEN
Door de unit K18 Simplygas kan een hulpwarmtegenerator worden
beheerd (normaal gesproken een ketel) met als functie generator
voor integratie of noodsituatie. Zie voor meer informatie de Paragraaf
5.3.6
p.41
.
De hulpgenerator kan worden aangestuurd:
Via een eenvoudige ON/OFF-vrijgave (gegeven via het potentiaal-
vrije contact ON/OFF AUX BOILER).
Via een signaal 0-10 V (0-10V AUX BOILER) waarmee zowel de vrij-
gave voor inschakelen aan de generator wordt geleverd, als de
Inbedrijfstelling
36
5
vereiste waarde van het setpunt van de watertemperatuur kan
worden gemeld.
Eventueel, indien dit door de specieke gebruikte generator wordt
vereist, via vrijgave ON/OFF voor het aansturen van het in en uit-
schakelen en tegelijkertijd signaal 0-10 V om alleen het waterset-
punt te melden.
Indien beschikbaar kan ook de uitgang van het alarmsignaal van de
hulpgenerator worden aangesloten op een daarvoor bestemde ingang
van het klemmenblok van de unit K18 Simplygas.
De beschikbare uitgang op de hulpgenerator moet een potentiaalvrij
contact hebben en geschikt zijn voor signalen van het type SELV (dus
op extra lage spanning), en moet een dubbele isolatie hebben ten op-
zichte van delen die onder stroom staan.
De werkingsmodus integratie en vervanging van de hulpgene-
rator vereist de beschikbaarheid en de daadwerkelijke aanslui-
ting van het alarmsignaal.
Als het alarm niet daadwerkelijk is aangesloten en beschik-
baar is, tegen de tijd dat het besturingssysteem vraagt om
vervanging van de warmtepomp met de hulpgenerator (als
onderdeel van de werkingsmodus integratie en vervanging),
kan het besturingssysteem de warmtepomp niet opnieuw ac-
tiveren, omdat ze niet op de hoogte is van de alarmstatus van
de hulpgenerator.
Raadpleeg voor een beschrijving van de werkingsmodus
integratie en vervanging de paragrafen 1.1.5
p. 7
en
5.3.6
p.41
.
Sluit na het raadplegen van de documentatie van de te gebruiken
warmtegenerator de vrijgave ON/OFF en/of het signaal 0-10 V en/of de
alarmsignalering aan, zoals aangegeven in de afbeelding 4.14
p.36
.
Afbeelding4.14 Aansluiting vrijgave ON/OFF, eventuele uitgang 0-10 V (set-
punt temperatuur) en eventueel alarmsignaal voor hulpge-
nerator op klemmenbord unit
A Detail klemmenblok unit K18 Simplygas
B Hulpgenerator
C Ingang vrijgave ON/OFF (kabel 2x0,75 mm
2
)
D Ingang 0-10 V voor verkrijgen setpunt (*)
E Uitgang alarmsignalering (verplicht potentiaalvrij contact SELV) (*)
(*) optioneel; afgeschermde kabel 2x0.75 mm²
ON/OFF
AUX
BOILER
+10
0
+ AL
0 AL
AUX BOILER
A
D
E
C
B
4.10 LAGE TEMPERATUUR KIT OKBT015
Het gebruik van de optionele OKBT015 lage temperatuur kit beschermt
de condensaatbak tegen bevriezing.
Het bestaat uit een verwarmingskabel, een antivriesthermostaat en de
bijbehorende elektrische bedrading.
Volg voor de installatie de instructies op het instructieblad dat bij de
kit is ingesloten.
De volgende afbeelding 4.15
p.36
toont het bedradingsschema van
de lage temperatuur kit.
Afbeelding4.15 Aansluiting van de K18 Simplygas lage temperatuur kit
A Elektrisch schakelbord warmtepompmodule
B Lage temperatuur kit (OKBT015)
C 2-weg Molex connectoren
FS Verwarmingselement van condensslang
TS Thermostaat van verwarmingselement voor condensafvoer
1
T
y/g
2-brown
7-blue
N
L
A
B
FS
TS
C
5 INBEDRIJFSTELLING
De inbedrijfstelling voorziet in de controle/afstelling van de
verbrandingsparameters en mag uitsluitend door een tech-
nische dienst worden uitgevoerd Robur. De gebruiker/instal-
lateur is NIET gemachtigd tot het uitvoeren van deze hande-
lingen, op strae van verval van de garantie.
De installateur is verplicht om controles vooraf uit te voeren,
zoals beschreven in paragraaf 5.1
p.36
.
5.1 CONTROLES VOORAF
Paragraaf speciaal voor de installateur.
5.1.1 Preventieve controles voor de inbedrijfstelling
Vooraleer met de technische dienst contact op te nemen, na de installa-
tie, is de installateur gehouden om het volgende te controleren:
Thermohydraulische, elektrische en gasinstallaties, geschikt voor
Inbedrijfstelling
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
37
5
het vereiste vermogen en uitgerust met alle veiligheidsvoorzienin-
gen en controle-inrichtingen opgelegd door de geldende normen.
Geen lekken in de hydraulische en gasinstallaties.
Type gas waarvoor het toestel is voorzien (aardgas).
Druk van de gastoevoer, overeenkomstig de waarden van de Tabel
3.3
p.28
, met een maximale tolerantie van ±15%.
Elektriciteitsnet overeenkomstig de gegevens op het plaatje van
het toestel.
Correct geïnstalleerd toestel, volgens de instructies van de con-
structeur.
Installatie uitgevoerd volgens de regels van de kunst, in overeen-
stemming met de geldende nationale en plaatselijke normen.
5.1.2 Abnormale of gevaarlijke installatiesituaties
Indien er abnormale of gevaarlijke installatiesituaties worden vastge-
steld, zal de technische dienst de inbedrijfstelling niet uitvoeren en kan
het toestel niet worden gestart.
Deze situaties kunnen als volgt zijn:
Toestel in een lokaal geïnstalleerd.
De te respecteren afstanden zijn niet nageleefd.
Onvoldoende afstand tot brandbare of ontvlambare materialen.
Condities waardoor geen toegang en geen onderhoud in veilige
omstandigheden mogelijk is.
Toestel gestart/uitgeschakeld met de hoofdschakelaar in plaats van
met de voorziene besturingsinrichting (OQLT021, OCDS007 of ex-
terne vrijgave).
Defecten of gebreken van het toestel veroorzaakt tijdens het trans-
port of de installatie.
Gasgeur.
Niet-conforme druk van het distributiegas.
Niet-conforme rookgasafvoer.
Alle situaties die tot storingen van de werking kunnen leiden of die
potentieel gevaarlijk zijn.
5.1.3 Niet-conforme installatie en corrigerende
interventies
Als de technische dienst een niet-conformiteit vaststelt, is de gebruiker/
installateur gehouden om eventuele corrigerende interventies vereist
door de technische dienst uit te voeren.
Als (volgens het oordeel van de technische dienst) de veiligheids- en
conformiteitscondities zijn voldaan na de uitvoering van de interven-
ties om dit op te lossen (voor rekening van de installateur), kan worden
verder gegaan met de inbedrijfstelling.
5.2 CONTROLE VERBRANDINGSPARAMETERS
Paragraaf exclusief voor de technische dienst voorbe-
houden
Afbeelding 5.1
p.38
.
1. Indien het toestel actief is deze uitschakelen met behulp van
het besturingssysteem voorde ruimtetemperatuur (OQLT021,
OCDS007, externe vrijgave).
2. Verwijder de dop boven de oset stelschroef (C).
3. Schroef de stelschroef van de gasklep (D) volledig aan.
4. Schroef de stelschroef van de oset (C) volledig aan.
5. Draai de stelschroef van de gasklep (D) los, zoals aangegeven in de
tabel 5.1
p.38
.
6. Draai de stelschroef van de oset (C) los, zoals aangegeven in de
tabel 5.1
p.38
.
7. Druk 5 seconden op de toets op de gebruikersinterface van de
unit (referentie B van Afbeelding 1.9
p.16
) om de functie van de
schoorsteenveger op minimaal vermogen in te schakelen.
8. Het display toont het symbool "CS.LO" (functie schoorsteenve-
ger op laag vermogen), afgewisseld met het knipperende bericht
"UAlt" (wachten) dat aangeeft dat de machine nog niet klaar voor
het meten.
9. Nadat er ongeveer 5 tot 8 minuten zijn verstreken wordt het knip-
perende bericht "_GO _", om aan te geven dat de controle van de
verbranding kan worden uitgevoerd.
10. Controleer of de waarde van de CO
2
overeenkomt met de waarde
die staat aangegeven in de kolom "Minimaal thermisch belasting"
van de tabel 5.1
p.38
. Als dit niet het geval is stelt u de procentu-
ele waarde van de CO
2
in via de stelschroef van de oset.
11. Druk opnieuw 5 seconden op de toets op de gebruikersinter-
face om de functie van de schoorsteenveger op maximaal vermo-
gen te activeren.
12. Het display toont het symbool "CS.HI" (functie schoorsteenveger
op hoog vermogen), opnieuw afgewisseld met het knipperende
bericht "UAlt" (wachten) dat aangeeft dat de machine nog niet
klaar voor het meten.
13. Na een korte tijd wordt het knipperende bericht opnieuw "_ GO _",
om aan te geven dat de controle van de verbranding op maximaal
vermogen kan worden uitgevoerd.
14. Controleer of de waarde van de CO
2
overeenkomt met de waarde
die staat aangegeven in de kolom "Nominaal thermisch belasting"
van de tabel 5.1
p.38
.
Als de test een positief resultaat geeft:
15. Druk opnieuw 5 seconden op de toets op de gebruikersinter-
face om de functie van de schoorsteenveger uit te schakelen en zo
de procedure te beëindigen.
Als de test een negatief resultaat geeft:
16. De procentuele waarde van de CO
2
instellen via de stelschroef van
de gasklep.
17. Druk opnieuw 5 seconden op de toets op de gebruikersinter-
face om de functie van de schoorsteenveger uit te schakelen.
18. Herhaal de stappen 7 tot 10 om de functie schoorsteenveger op-
nieuw in te schakelen op minimaal vermogen; controleer opnieuw
en corrigeer eventueel de waarde van de CO
2
gebruik in deze situ-
atie de stelschroef van de oset.
19. Druk opnieuw 5 seconden op de toets op de gebruikersinter-
face om de functie schoorsteenveger in te schakelen op maximaal
vermogen, dus nogmaals eenmaal 5 seconden om het uit te scha-
kelen en zo de procedure te voltooien.
Om te zorgen voor de correcte uitvoering van de functie
schoorsteenveger moet er voldoende warmtebelasting zijn,
anders kan het apparaat de maximumlimiet van de tempera-
tuur van aanvoer en/of retour bereiken en vervolgens tot stil-
stand komen.
Om te zorgen voor voldoende warmtebelasting kan het nodig
zijn, afhankelijk van de kenmerken van het systeem, om:
Eventuele pompen of zonekleppen van het hydraulisch toe-
voercircuit in te schakelen.
De kleppen, handmatige of thermostatische, die op de radiato-
ren zitten volledig te openen.
De ventilatie van de ventilo's in te schakelen en de instelling
van de eventuele thermostaat erop te verhogen.
In de tabel 5.2
p. 38
staan de berichten die op het display kunnen
worden weergegeven tijdens het uitvoeren van de functie schoorsteen-
veger, de bijbehorende betekenis en eventuele vereiste acties.
Beperk de gebruikstijd van de functie schoorsteenveger tot het
eectief noodzakelijke minimum.
Inbedrijfstelling
38
5
Het systeem onderbreekt 20 minuten na het inschakelen auto-
matisch de functie schoorsteenveger.
Als de vereiste waarden van de CO
2
niet bereikt kunnen worden
neem dan contact op met Robur.
Tabel5.1 Tabel afstelling gasklep warmtepompmodule
Gas Netwerkdruk
Voor-afstelling schroef Oset druk Percentage CO
2
in het rookgas
Gasklep Oset minimum Minimaal thermisch belasting Nominaal thermisch belasting
Type mbar
toeren toeren
Pa % %
G20 Zie tabel 3.3
p.28
-6 ¾ -3 -10 8,5 (1) 9,0 (2)
(1) 8,3 ÷ 8,7.
(2) 8,8 ÷ 9,2.
Tabel5.2 Berichtenweergave functie schoorsteenveger
Melding Betekenis Actie
CS.LO / UAIt
Functie schoorsteenveger geactiveerd op minimaal vermogen, vlam niet nog
ingeschakeld of ingeschakeld op een ander vermogen dan gevraagd.
Blijven wachten.
CS.LO / _GO_
Functie schoorsteenveger geactiveerd op minimaal vermogen, vlam ingescha-
keld op het gevraagde vermogen.
Meten van de CO
2
(minimaal vermogen).
CS.HI / UAIt
Functie schoorsteenveger geactiveerd op maximaal vermogen, vlam niet nog
ingeschakeld of ingeschakeld op een ander vermogen dan gevraagd.
Blijven wachten.
CS.HI / _GO_
Functie schoorsteenveger geactiveerd op maximaal vermogen, vlam inge-
schakeld op het gevraagde vermogen.
Meten van de CO
2
(maximaal vermogen).
HI.t
Het toestel is uitgeschakeld omdat het de maximale bedrijfstemperatuur voor
aanvoerwater en/of retourwater heeft overschreden.
Schakel de functie uit door 5 seconden de knop in te drukken, verhoog daarna
de warmtebelasting voordat de functie wordt geactiveerd.
Err.
Het apparaat is uitgeschakeld omdat er een storing is opgetreden (waarschu-
wing of fout).
Schakel de functie uit door 5 seconden de knop in te drukken en grijp daarna
in volgens de codes die op de display worden weergegeven, onder verwijzing naar
de paragraaf 8.1
p.51
. Wanneer het probleem is opgelost de functie opnieuw
inschakelen.
Cod.x
(x = 0, 1, ..)
Het toestel is gelijktijdig een speciale cyclus aan het uitvoeren die een
speciek beheer vereist van het vermogen, dat niet compatibel is met het
uitvoeren van de functie schoorsteenveger.
In het onwaarschijnlijke geval dat zich een van deze codes voordoet moet de
functie worden uitgeschakeld door 5 seconden de toets in te drukken, neem
daarna contact op met Robur.
Afbeelding5.1 Gasklep warmtepompmodule
A Drukaansluiting oset
B Aansluiting distributiegasdruk
C Stelschroef oset
D Stelschroef gasklep
B
A
C
D
5.3 INSTELLING PARAMETERS VOOR EERSTE
INSCHAKELING
Paragraaf exclusief voor de technische dienst voorbe-
houden
De instructies betreende het gebruik van de elektronische
kaart GHP10/GHP11 hebben betrekking op de rmware versie
1.015.
Zie hoofdstuk 6
p.44
voor het gebruik van de elektronische
kaart GHP10/GHP11 en de betreende menu's.
Tabel5.3 Parameters menu 4 voor indienststelling
Parameter Niet wijzigen Beschrijving Waarden Default
41
Activeringsperiode aanvraag hulpwarmtegenerator, bestuurd in ON/OFF
voor inschakelen van alleen circulatiepomp
van 1 tot 15 minuten 4
44 Meeteenheid temperatuur
0. °C
1. °F
0
47 Gebruik van de kaart IF20
1. generieke controller
2. systeemcontroller OQLT021
1
48 Tijdsconstante gebouw van 0 tot 50 uur 10
Inbedrijfstelling
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
39
5
Parameter Niet wijzigen Beschrijving Waarden Default
49 Type installatie hulpwarmtegenerator
0. niet geïnstalleerd
1. hydraulische installatie parallel met K18, besturing
0-10 V
2. hydraulische installatie parallel met K18, besturing
ON/OFF
0
50 Functie hulpwarmtegenerator op verwarmingsservice
0. geen (niet actief)
1. nood (alleen actief op alarm K18)
2. integratie
3. integratie en vervanging
3
51 Functie hulpwarmtegenerator op SWW service
0. geen (niet actief)
1. nood (alleen actief op alarm K18)
2. integratie
3. vervanging (K18 produceert geen SWW)
4. integratie en vervanging
4
52
Temperatuur setpunt van de hulpwarmtegenerator op uitgang 0-10 V, die
overeenkomt met 0 V
van 0 °C tot 120 °C 0
53
Temperatuur setpunt van de hulpwarmtegenerator op uitgang 0-10 V, die
overeenkomt met 10 V
van 0 °C tot 120 °C 80
54
Temperatuur setpunt van hulpwarmtegenerator op uitgang 0-10 V voor
minimum ON (voor het inschakelen van alleen de circulatiepomp)
van 0 °C tot 120 °C 0
55 Beheer ingangsalarm hulpwarmtegenerator
0. niet beschikbaar (uitgeschakeld)
1. normaal geopend
2. normaal gesloten
0
56 Leegloop tijd voor de zelfaanzuigende pomp
van 0 tot 99 dagen
0. functie uitgeschakeld
10
156 Remtijd hulpwarmtegenerator in verwarmingsservice van 0 tot 600 minuten 40
157 Remtijd hulpwarmtegenerator in SWW service van 0 tot 600 minuten 20
163 Antivriesfunctie verwarming geactiveerd
0. niet actief
1. actief
1
174 Modulatie circulatiepomp in service verwarming geactiveerd
0. niet actief
1. actief
1
175 Niet wijzigen Stuurspanning circulatiepomp verwarming OFF 0,7
176 (1) Stuurspanning circulatiepomp in service verwarming ON van 0 V tot 10 V 10
177 (2) Stuurspanning circulatiepomp in service SWW ON van 0 V tot 10 V 10
178 Setpoint delta T water in service verwarming van +1 K tot +20 K 10
181 Modulatie inschakeling vermogen in service verwarming
0. niet actief
1. actief
1
182 Glycol in waterverwarmingscircuit aanwezig
0. afwezig
1. aanwezig
0
183 Modulatie circulatiepomp in service SWW geactiveerd
0. niet actief
1. actief
1
184 Setpunt deltaT water in service SWW van +1 K tot +20 K 10
185 (3)
Drempel buitentemperatuur voor inschakelen van hulpwarmtegenerator
service verwarming
van -30 °C tot 40 °C 40
187
Temperatuurverschil terugkeer uit toestand van vervanging GAHP met
hulpgenerator voor limietthermostaat
0.0 vervangingsfunctie uitgeschakeld
van 0,1 tot 10,0 K verschil van terugkeer
3,0
198 Geluidsbeperking ventilator
0. niet actief
1. actief
0
200 Minimaal debiet verwarmingscirculatiepomp van 4 tot 20 honderdsten liter/uur 4
203 Toename (boost) setpoint hulpwarmtegenerator op uitgang 0-10 V van 0 K tot 20 K 0
209 Gebruik temperatuursonde AUX 2
0. geen (sonde niet geïnstalleerd)
1. sonde afstelling hulpgenerator voor service SWW
2. buitentemperatuursonde
3 . ACS-accumulatiesonde
0
210 Gebruik temperatuursonde AUX 1
0. geen (sonde niet geïnstalleerd)
1. sonde afstelling voor service verwarming
1
211 (4) Maximum setpunt aanvoerwatertemperatuur in service verwarming van 35 °C tot 80 °C 40
212 (4) Maximum setpunt retourwatertemperatuur in service verwarming van 25 °C tot 70 °C 30
213 (4) Minimum setpunt aanvoerwatertemperatuur in service verwarming van 30 °C tot 60 °C 30
214 (4) Minimum setpunt retourwatertemperatuur in service verwarming van 20 °C tot 50 °C 20
215 Integraal voor activering hulpwarmtegenerator van 0 tot 500 °C * per minuut 30
216 Integraal voor remming hulpwarmtegenerator van 0 tot 500 °C * per minuut 5
217 (5)
Lage drempel buitentemperatuur voor vervanging GAHP met hulpwarm-
tegenerator
van -30 °C tot 10 °C -30
218 (6)
Hoge drempel buitentemperatuur voor vervanging GAHP met hulpwarm-
tegenerator
van 10 °C tot 40 °C 40
219 (7) Controle aanvoerwatertemperatuur in service verwarming
0. retour
1. aanvoer
1
Inbedrijfstelling
40
5
Parameter Niet wijzigen Beschrijving Waarden Default
220 (8) Controle aanvoerwatertemperatuur in service SWW
0. retour
1. aanvoer
1
225 (9) Beheer setpunt
0. vast setpoint
1. klimaatcurve
1
226 (9) (10) Vast setpunt watertemperatuur in service verwarming
De minimale en maximale waarden hangen af van
wat tijdens de installatiefase is ingesteld
40
227 (9) ACS-richtwaarde met COM-DHW-contact gesloten van 10 °C tot 80 °C 55
228 (9) Helling klimaatcurve service verwarming van 10 tot 400 75
229 (9) Oset klimaatcurve service verwarming van -5 K tot +5 K 0
230 (9) Setpoint omgevingstemperatuur met klimaatcurve service verwarming van 0 °C tot 40 °C 20
236 (11) Setp.boost aanvoerwatertemperatuur voor ACS-service van 1 K tot 10 K 5
238 Gebruik temperatuursonde AUX 3
0. geen (sonde niet geïnstalleerd)
1. buitentemperatuursonde
2 . ACS-accumulatiesonde
0
1 Bij modulatie circulatiepomp verwarming OFF, oftewel parameter 174 ingesteld op de waarde 0.
2 Bij modulatie circulatiepomp SWW OFF, oftewel parameter 183 ingesteld op de waarde 0.
3 Hulpgenerator ingeschakeld voor buitentemperatuur < parameter 185.
4 De waarden van de parameters 211 en 213 worden gebruikt als de parameter 219 de waarde 1 heeft en die van de parameters 212 en 214 als de parameter 219 de waarde 0 heeft. Als de unit is aangesloten op
de systeemcontroller OQLT021 (parameter 47 ingesteld op de waarde 2) dan wordt deze parameter genegeerd; in dit geval is de maximale (of minimale) waarde van de setpoint vast en valt die samen met de
maximale (of minimale) waarde die kan worden ingesteld met de parameter.
5 Vervanging voor buitentemperatuur < parameter 217.
6 Vervanging voor buitentemperatuur > parameter 218.
7 Als het systeem wordt gecongureerd om de afstelling op de service verwarming uit te voeren met behulp van de sonde GHP (AUX PROBE 1, zie arameter 210), de eectieve regeling vindt natuurlijk op de
leiding plaats waarop de sonde is geïnstalleerd. Het is in ieder geval belangrijk om deze parameter correct te congureren, zodat het systeem de correcte maximum- en minimumlimiet van de setpoint kan
toepassen.
8 Als het systeem is gecongureerd voor het uitvoeren van afstelling op de ACS-service met behulp van de GHP-sonde (AUX PROBE 2, zie parameter 209), vindt de feitelijke afstelling op natuurlijke wijze plaats op
de leiding waar de sonde is geïnstalleerd. Het is echter belangrijk om deze parameter correct te congureren, zodat het systeem de juiste maximale en minimale instelpunten kan toepassen.
9 Als de unit op de systeemcontroller OQLT021 (optie) is aangesloten, dan wordt deze parameter genegeerd.
10 Deze parameter wordt genegeerd als de parameter 225 de waarde 1 heeft.
11 Deze parameter wordt genegeerd als de unit de ACS-productie niet direct beheert.
5.3.1 Instellingen op basis van het type
besturingssysteem
Als de systeemcontroller OQLT021 aanwezig is, moet u de parame-
ter 47 op de waarde 2 instellen.
Stel de parameter 47 op de waarde 1 (standaard) in voor de andere
besturingstypes.
5.3.2 Instellingen op basis van het glycolgehalte
Lees de waarschuwingen in de paragrafen 3.5
p. 26
en
3.7
p.26
voordat u deze instellingen gaat uitvoeren.
Stel de parameter 182 op de waarde 1 in als er antivriesglycol in
het primaire circuit is gevuld; u kunt de antivries beschermfunctie
eventueel deactiveren door de parameter 163 op de waarde 0 in
te stellen.
Stel de parameter 182 op de waarde 0 in als er geen glycol aan-
wezig is en controleer of de parameter 163 op de waarde 1 staat.
Bovendien moet u de unit elektrisch gevoed houden en met de
gastoevoerlijn open, zodat de antivriesfunctie geactiveerd kan
worden.
5.3.3 De werkwijze instellen (AAN/UIT of modulerend)
Het is sterk aanbevolen om met de technische dienst contact
op te nemen voordat u deze instelling uitvoert Robur.
De default werkwijze is MODULEREND. Om de unit in ON/OFF te con-
gureren stelt u de parameter 181 in op de waarde 0.
5.3.4 Instellingen op basis van het type
watercirculatiepomp van het primaire hydraulische
circuit
De pomp van K18 Simplygas C1 units wordt die normaal beheerd door
de unit in de modus met variabel de- biet, zowel bij service verwarming
als bij service SWW, met de bedoeling een constante deltaT te behou-
den (default 10 K voor beide services) tussen de watertemperatuur van
de retour en van de aanvoer wanneer het warmtevermogen geleverd
door de unit varieert. Dit type beheer is voor de meeste toepassingen
geschikt.
Toch is het volgende mogelijk:
De waarde van de gewenste deltaT wijzigen voor de service ver-
warming en/of SWW, respectievelijk via de parameters 178 en 184.
Het is sterk aanbevolen om met de technische dienst contact op te
nemen voordat u verder gaat Robur.
De onderste limiet wijzigen van het debiet van de watercirculatie-
pomp via de parameter 200. Dit kan nodig zijn om problemen te
corrigeren waarbij er weinig of geen circulatie is (ook alleen op be-
paalde takken van de installatie) wanneer de circulatiepomp door
het systeem met laag debiet wordt aangestuurd.
De circulatiepomp congureren voor de werking mert een gege-
ven vast debiet, voor de service verwarming en/of SWW:
Service verwarming: stel de parameter 174 in op de waarde 0,
stel daarna de parameter 176 in op een waarde tussen 3 (mini-
maal debiet) en 10 (maximaal debiet).
Service SWW: handel zoals in het vorige geval, gebruik nu res-
pectievelijk de parameters 183 en 177.
Het is altijd mogelijk om de eectieve waarde van het door de
debietmeter van de unit gemeten waterdebiet weer te geven.
Om dit te doen gaat u naar het menu 0 en selecteert u de pa-
rameter 24: de weergegeven waarde wordt uitgedrukt in liters
per uur.
5.3.5 Instellingen op basis van de geïnstalleerde
temperatuursondes
5.3.5.1 Met OQLT021 systeemcontroller
Handel zoals beschreven in de handleiding voor installatie van
de systeemcontroller.
5.3.5.2 Met andere besturingssystemen (ruimtethermostaat of
algemene externe vrijgave)
Raadpleeg de Afbeelding 3.2.4
p.22
, en sluit de sondes GHP aan
op de ingang AUX PROBE 1 (zie Paragraaf 4.8
p.34
) en wijs de
waarde 1 (sonde afstellen verwarming) toe aan de parameter 210.
Als de unit de productie van ACS direct beheert, moet de
Inbedrijfstelling
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
41
5
temperatuursonde worden geïnstalleerd in de ACS-accumulatie
(GHP’, detail 12 in de afbeelding 3.2
p.23
) en worden aangeslo-
ten op de AUX PROBE 3-ingang (paragraaf 4.8.3
p. 35
), waarbij
de waarde 2 (ACS-accumulatiesonde) dienovereenkomstig wordt
toegewezen aan parameter 238. Op de juiste manier geïnstalleerd
(detail 10 in de afbeelding 3.2
p. 23
) en ook de driewegomlei-
dingsklep aangesloten (paragraaf 4.5
p.32
). Bij afwezigheid van
de GHP”-sonde K18 Simplygas gedraagt de unit zich alsof de ACS-
productie wordt beheerd door een externe controller of volledig
afwezig is.
Ook in het geval van direct beheer van de ACS-productie door de
unit, als er ook een hulpgenerator is, is het ook noodzakelijk om de
temperatuursonde van het ACS-oplaadcircuit (GHP', detail 16 in de
afbeelding ) te installeren 3.2
p.23
en deze aan te sluiten op de
AUX PROBE 2-ingang (paragraaf 4.8.3
p. 35
); wijs vervolgens de
waarde 1 (ACS-aanpassingssonde) toe aan parameter 209.
Als de klimaatcurve-aanpassing actief is op de unit (zie paragraaf
6.6.1
p. 47
), wordt aanbevolen een externe temperatuursonde
EXT.T (optionele OSND007) te installeren; deze sonde te installeren
die wordt blootgesteld aan het noorden, beschermd tegen direc-
te blootstelling aan de zon en weg van mogelijke warmtebronnen
(ramen, afvoeren, enz.) en deze aan te sluiten op de AUX PROBE
2-ingang (zie paragraaf 4.8
p.34
); tot slot de waarde 2 (externe
temperatuursonde) toe te wijzen aan parameter 209. Bij afwezig-
heid van deze sonde zal de klimaataanpassing gebaseerd zijn op
de aezing van de externe temperatuursonde die beschikbaar is
op de machine, iets minder nauwkeurig. Als het systeem echter al-
le drie de GHP-, GHP-en GHP-sondes nodig heeft, kan de externe
temperatuursonde niet worden geïnstalleerd. In dit geval kan de
aanpassing op basis van de klimaatcurve alleen gebruik maken van
de waarde van de externe temperatuursonde die op de machine is
gemonteerd.
5.3.6 Instellingen op basis van de aanwezigheid van een
hulpwarmtegenerator
Stel de parameter 49 om het beheer van de hulpgenerator te activeren
in op de waarde:
1. voor hulpgenerator bestuurd met signaal 0-10 V
2. voor hulpgenerator bestuurd met signaal ON/OFF
Met betrekking tot de mogelijke functies van de hulpwarmtege-
nerator voor de service verwarming (zie paragraaf 1.1.5
p. 7
en
later in deze paragraaf), de parameter 50 instellen op de waarde:
1. voor de noodmodus
2. voor de integratiemodus
3. (standaardwaarde) voor de de modus voor integratie en
vervanging
Stel in aanwezigheid van ACS service, onder verwijzing naar de mo-
gelijke functies van de hulpwarmtegenerator voor deze service (zie
ook verderop in deze paragraaf), parameter 51 in op de waarde:
0. voor het afsluiten van de werking van de hulpgenerator op de
service SWW (SWW uitsluitend geproduceerd met de unit K18)
1. voor de noodmodus (de hulpgenerator alleen inschakelen bij
een alarm van de unit K18)
2. voor de integratiemodus (de hulpgenerator inschakelen naast
de unit K18, indien nodig)
3. voor de modus vervanging (SWW uitsluitend geproduceerd
met de hulpgenerator)
4. (standaardwaarde) voor de modus integratie en vervanging
(de hulpgenerator inschakelen naast en, onder bepaalde om-
standigheden, ter vervanging van de unit K18)
Verwijzend naar de paragraaf 4.9
p.35
, als de hulpgenerator met
het signaal 0-10V wordt aangestuurd om het vereiste watersetpunt
te communiceren (parameter 49 ingesteld op de waarde 1), moet
u de verhouding spanning/temperatuur van de uitgang 0-10V AUX
BOILER congureren zodat die samenvalt met wat aan de genera-
tor wordt gevraagd. Raadpleeg hiervoor de documentatie van de
fabrikant over de hulpgenerator. Voer daarna de volgende instel-
lingen uit:
1. Stel de parameter 52 in op de temperatuurwaarde die met de
uitgangsspanning 0 V moet overeenkomen.
2. Stel de parameter 53 in op de temperatuurwaarde die met de
uitgangsspanning 10 V moet overeenkomen.
3. Als het signaal 0-10 V ook wordt gebruikt wordt om de vrijgave
voor inschakeling te geven (tweede geval beschreven in de pa-
ragraaf 4.9
p.35
), moet u ook de parameter 54 instellen op
de temperatuurwaarde die overeenkomt met het minimumni-
veau van inschakeling van de hulpgenerator; als deze waarde
via het congureren van de parameters van de hulpgenerator
parameter gewijzigd kan worden is het goed om deze op de
laagste mogelijke waarde in te stellen en daarna de parameter
54 van de unit in te stellen K18.
Via deze instelling vraagt de unit K18 om een "dummy" service
op de hulpgenerator en biedt het minimale setpunt wanneer
het nodig is om alleen de circulatiepomp van de hulpgenerator
in te schakelen.
Als echter het signaal 0-10 V alleen gebruikt wordt om de waar-
de van het setpunt te melden, terwijl het verzoek tot service
wordt geactiveerd via de vrijgave ON/OFF (derde geval be-
schreven in de paragraaf 4.9
p.35
), laat dan de parameter 54
op de standaardwaarde (0 °C).
Verwijzend naar de paragraaf 4.9
p.35
, als de hulpgenerator al-
leen door de vrijgave ON/OFF wordt bestuurd, is het noodzakelijk
om de parameter 41 goed te congureren. Daarom:
1. Zoek in de documentatie van de hulpgenerator, of controleer
anders experimenteel, het vertragen van de uitschakeling van
de circulatiepomp ten opzichte van het uitschakelen van de
warmtebron (bij een ketel: uitschakelen van de brander); deze
vertraging is doorgaans een paar minuten.
2. Stel de parameter 41 in op de onmiddellijk lagere waarde (als
de vertraging bijvoorbeeld 3 minuten is de parameter 41 in-
stellen op de waarde 2).
Met behulp van deze instelling voert de unit K18 met inter-
vallen bepaald door de waarde van de parameter 41 een korte
activering van de vrijgave ON/OFF uit, wanneer alleen de circu-
latiepomp van de hulpgenerator ingeschakeld moet worden.
Verwijzend naar paragraaf 4.9
p. 35
, als de hulpgenerator de
mogelijkheid heeft om een alarmsignaal af te geven in geval van
niet beschikbaar zijn van de generator zelf (raadpleeg hiervoor de
documentatie van de fabrikant van de hulpgenerator), kan deze
signalering worden beheerd door het instellen van de parameter
55 op de waarde:
1. als het alarmsignaal van de hulpgenerator normaal is geopend
(NA)
2. als het alarmsignaal van de hulpgenerator normaal is gesloten
(NC)
De beschikbaarheid en de eectieve aansluiting en con-
guratie van de alarmsignalering van de hulpgenerator is een
noodzakelijke voorwaarde voor het gebruik van de modus
voor integratie en vervanging van de hulpgenerator (para-
meter 50 ingesteld op de waarde 3 en/of parameter 51 inge-
steld op de waarde 4).
De waarde van het setpunt die naar de hulpgenerator wordt ge-
communiceerd via het signaal 0-10V kan met een constante waar-
de ten opzichte van de objectieve waarde worden verhoogd; dit
is in sommige gevallen nuttig om te garanderen dat de tempera-
tuur voor aanvoer van de collector eectief het beoogde setpunt
Inbedrijfstelling
42
5
bereikt, zelfs als er bijvoorbeeld een mengsel in het secundaire hy-
draulische circuit aanwezig is. Indien vereist stelt u de waarde voor
de toename in de parameter 203 in. De toename moet beperkt blij-
ven tot wat strikt noodzakelijk is.
U kunt de interventie afremmen in integratie op de service verwar-
ming (niet op de service SWW) van de hulpgenerator boven een
gegeven buitentemperatuur.
Om deze functie te gebruiken, stelt u de waarde van de buiten-
temperatuurlimiet met de parameter 185 in.
Voor het uitschakelen van de afremfunctie stelt u parameter
185 in op de maximaal toegestane waarde (40 °C).
De hulpgenerator blijft in ieder geval in noodfunctie actief.
De functie gebruikt als buitentemperatuur de waarde die
wordt gelterd met de constante tijd van 30' ten opzichte van
de momentane waarde.
Modus voor integratie en vervanging op de service verwarming
Als de beheermodus van de hulpgenerator integratie en vervanging is
(parameter 50 ingesteld op de standaardwaarde 3) maakt het systeem
voor de service verwarming gebruik van een aantal criteria voor ver-
vanging van de warmtepomp, uitsluitend met gebruik van de hulpge-
nerator. Met behulp van een aantal parameters kunnen de criteria voor
vervanging worden aangepast of afgeremd.
1. Vervanging bij lage buitentemperatuur: de warmtepomp wordt
vervangen met de hulpgenerator als de externe omgevingstem-
peratuur daalt onder een bepaalde waarde. Dit criterium is vooral
nuttig wanneer voor de installatie een bijzonder hoge aanvoertem-
peratuur wordt vereist (ook hoger dan de werkingsgebieden van
de warmtepomp), wanneer de buitentemperatuur zeer laag is.
Om deze functie te gebruiken, stelt u de waarde van de buiten-
temperatuurlimiet met de parameter 217 in.
Voor het uitschakelen van de vervangingsfunctie stelt u para-
meter 217 in op de minimaal toegestane waarde (-30 °C, stan-
daardwaarde).
2. Vervanging bij zeer hoge buitentemperatuur: de warmtepomp
wordt vervangen met de hulpgenerator als de externe omge-
vingstemperatuur stijgt boven een bepaalde waarde. Dit criteri-
um is vooral nuttig vooral in installaties met een lage waterinhoud
en lage energiebehoefte ten opzichte van het vermogen van de
warmtepomp.
Om deze functie te gebruiken, stelt u de waarde van de buiten-
temperatuurlimiet met de parameter 218 in.
Voor het uitschakelen van de vervangingsfunctie stelt u para-
meter 218 in op de maximaal toegestane waarde (40 °C, stan-
daardwaarde).
Ook deze twee vervangingsfuncties gebruiken de gelterde
waarde van de buitentemperatuur.
3. Bij vervanging op limiet van de thermostaat van de warmtepomp:
de warmtepomp wordt vervangen met de hulpgenerator als de
temperaturen van aanvoer en/of terugkeer van de warmtepomp de
toegestane werkingsgebieden overschrijden (zie tabel 1.2
p.17
)
. Elke 25' controleert het systeem of de warmtepomp opnieuw kan
worden ingeschakeld. Deze functie kan worden gewijzigd of uitge-
schakeld met behulp van de parameter 187.
Om deze functie te gebruiken moet de parameter 187 op een
andere waarde dan 0.0 worden ingesteld; een hoge waarde
maakt het opnieuw activeren van de warmtepomp minder
waarschijnlijk en zorgt daarentegen voor een stabielere wer-
king van het systeem; een lage waarde begunstigt het op-
nieuw activeren van de warmtepomp, maar maakt het waar-
schijnlijker dat, zelfs kort, de situatie van limietthermostaat
zich opnieuw voordoet.
Voor het uitschakelen van de vervangingsfunctie stelt u para-
meter 187 in op de minimaal toegestane waarde (0.0 K).
De functie is standaard ingeschakeld, met een waarde van 3.0
K.
Modus voor integratie en vervanging op de service SWW
Als de beheermodus van de hulpgenerator integratie en vervanging is
(parameter 51 ingesteld op de standaardwaarde 4) maakt het systeem
voor de service SWW gebruik van een aantal criteria voor vervanging
van de warmtepomp, gelijk aan wat we hebben gezien bij de service
verwarming.
De criteria die worden gebruikt zijn die welke zijn beschreven in de
punten 1 en 3 voor de service verwarming, dus vervanging bij lage
buitentemperatuur (afhankelijk van de parameter 217) en vervanging
bij limietthermostaat (afhankelijk van parameter 187). Er wordt echter
geen enkel criterium voor vervanging bij zeer hoge buitentemperatuur
toegepast.
5.3.7 Instellingen op basis van het type instelling van het
setpunt van het water voor de service verwarming
Met OQLT021 systeemcontroller
Handel zoals beschreven in de handleiding voor installatie van
de systeemcontroller (bijvoorbeeld om de klimaatcurves in te
stellen, rechtstreeks beheerd door deze controller).
Met andere besturingssystemen (ruimtethermostaat of algemene
externe vrijgave)
U kunt de unit K18 Simplygas instellen om een vast watersetpunt te ge-
bruiken voor de service verwarming, of variabel op basis van de buiten-
temperatuur (klimaatregeling, sterk aanbevolen optie).
Om de werkwijze met vast setpunt in te stellen, stelt u de parame-
ter 225 op de waarde 0 in; stel daarna de parameter 226 op de ge-
wenste setpuntwaarde in (Paragraaf 6.6.2
p.48
).
Om de werkwijze met variabel setpunt op basis van de buitentem-
peratuur in te stellen:
1. Stel de parameter 225 op de waarde 1 in.
2. Ga in het menu 2 naar de parameter "_26", op het display moet
"2._26" verschijnen (procedure Paragraaf 6.5
p.45
).
3. Druk op de toets : op het display verschijnt de knipperende
code "rPF1".
4. Druk opnieuw op de toets .
5. Volg daarna de instructies in de paragraaf 6.6.1
p.47
.
Zie voor het opnieuw starten wanneer de unit geblokkeerd is
paragraaf 6.7
p.48
.
5.3.8 Instellingen op basis van ACS productiemodus
5.3.8.1 Met OQLT021 systeemcontroller
Handel zoals beschreven in de handleiding voor installatie van
de systeemcontroller.
5.3.8.2 Met directe controle van ACS-productie vanaf K18-unit
Om de productie K18 van ACS direct te kunnen beheren, is het
essentieel dat de sonde correct is aangesloten en gecongu-
reerd in de ACS-accumulatie (GHP’, paragraaf 5.3.5.2
p.40
).
In dit geval neemt het COM-DHW-contact de functie van selector van
het te gebruiken instelpunt over, verwijzend naar de watertemperatuur
in de ACS-accumulatie, gemeten door de GHP-sonde (en niet langer
naar de toevoer- of retourtemperatuur van de unit K18):
Inbedrijfstelling
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
43
5
Als het COM-DHW-contact gesloten is, wordt de waarde van para-
meter 227 gebruikt als de ACS-accumulatierichtwaarde.
Als het COM-DHW-contact open is, wordt de waarde van parameter
237 gebruikt als de ACS-accumulatierichtwaarde.
In het specieke geval van een open COM-DHW-contact en pa-
rameter 237 ingesteld op 0 (standaardwaarde), wordt het ACS-
productieverzoek gedeactiveerd.
Bovendien is de activering van de ACS-productiemodus onafhankelijk
van de status van het COM-REQ-contact en is alleen afhankelijk van
de conguratie van de ACS-productieparameters en de status van het
COM-DHW-contact.
5.4 DIRECTE CONTROLE VAN ACSPRODUCTIE
VANAF K18EENHEID
Om de productie K18 van ACS direct te kunnen beheren, is het
essentieel dat de sonde correct is aangesloten en gecongu-
reerd in de ACS-accumulatie (GHP’, paragraaf 5.3.5.2
p.40
).
5.4.1 Beheer van ACS laadcycli
In alle ACS productieservicebeheermodi wordt een laadcyclus beheerd
met de volgende criteria:
5.4.1.1 Activering
De unit K18 wordt geactiveerd voor de productie van ACS wanneer de
temperatuur gemeten door de GHP-sonde’ lager is dan de waarde van
de actieve richtwaarde (parameter 227/237 volgens de status van het
COM-DHW-contact), afgetrokken van de waarde van parameter 235
(dierentieel voor het starten van de ACS-lading).
Bijvoorbeeld, als parameter 227 is ingesteld op 55 °C en parameter 235
is ingesteld op 5 K K18, wordt de unit geactiveerd voor ACS-productie,
met COM-DHW-contact gesloten, als de temperatuur gemeten door de
GHP-sonde lager is dan (55-5) = 50 °C.
Gelijktijdig met de activering van de ACS-productie wordt het omscha-
kelen van de omleidingsklep naar de ACS-stand geactiveerd.
De productiedienst van ACS heeft dus altijd voorrang op de
verwarmingsdienst.
5.4.1.2 Deactivering
De unit K18 wordt gedeactiveerd voor ACS-productie wanneer de
temperatuur gemeten door de GHP-sonde '’ hoger is dan de waar-
de van de actieve richtwaarde (parameter 227/237 volgens de
COM-DHW-contactstatus).
Bijvoorbeeld, als parameter 227 is ingesteld op 55 °C K18, wordt de unit
gedeactiveerd voor ACS-productie, met COM-DHW-contact gesloten,
als de temperatuur gemeten door de GHP-sonde’ 55 °C of hoger is.
Aan het einde van de ACS laadcyclus wordt de omleidingsklep al-
leen naar de verwarmingsstand geschakeld als deze service wordt
aangevraagd.
5.4.2 Hoe de productiedienst van ACS te beheren
Voor de direct door de unit beheerde productiedienst ACS zijn K18 de
volgende methoden beschikbaar (alternatieven voor elkaar):
1. Vaste comfortrichtwaarde 24 uur/dag
2. Vaste comfortrichtwaarde met de mogelijkheid om de ACS aan-
vraag via extern contact te deactiveren (comfort/OFF)
3. Vast instelpunt comfort of vorstbeveiliging ACS accumulatie door
extern contact (comfort / vorstbeveiliging)
4. Variabele setpoint (comfort en reductie) volgens tijdsplanning
(met externe timer)
5. Vaste streefwaarde met antilegionellafunctie (met externe timer)
5.4.2.1 Vaste comfortrichtwaarde 24 uur/dag
COM-DHW-contact: niet aangesloten
In te stellen parameters: 237
Deze modus moet worden gekozen wanneer u wilt dat het ACS-verzoek
continu actief is, met als doel de ACS-accumulatie te allen tijde op de in
parameter 237 ingestelde temperatuur te houden.
Het COM-DHW-contact moet open blijven en parameter 237
moet worden ingesteld op de gewenste temperatuurwaarde voor
ACS-accumulatie.
Het is de meest energetische modus, omdat het systeem de tempera-
tuur in de ACS-accumulatie altijd rond de instelpuntwaarde van para-
meter 237 houdt. Meer precies, tussen de waarde (parameter 237 - pa-
rameter 235) en de waarde (parameter 237).
De enige manier om het ACS-verzoek uit te schakelen is door de waarde
van parameter 237 handmatig te wijzigen in een lagere waarde (of 0 als
u het verzoek volledig wilt uitschakelen).
5.4.2.2 Vaste comfortrichtwaarde met de mogelijkheid om de ACS
aanvraag via extern contact te deactiveren (comfort/OFF)
COM-DHW-contact: aangesloten op dag-/weekschakelaar of timer
In te stellen parameters: 227 (verlof- of retourparameter 237 tot 0)
Deze modus moet worden gekozen wanneer u het ACS-verzoek alleen
wilt kunnen activeren als er een signaal van een schakelaar of timer
komt.
In dit geval moet het COM-DHW-contact met het verzoeksignaal wor-
den verbonden door de externe schakelaar of timer (schoon contact
SELV NA) en moet de vereiste ACS-richtwaarde worden ingesteld in
parameter 227; parameter 237 moet op de standaardwaarde 0 worden
gelaten.
De unit K18 is alleen beschikbaar voor ACS-productie als het verzoek
van de schakelaar of externe timer aanwezig is; onder deze omstandig-
heden houdt de unit de ACS-accumulatietemperatuur rond de waarde
die is ingesteld in parameter 227. Meer precies, tussen de waarde (pa-
rameter 227 - parameter 235) en de waarde (parameter 227). Anders
wordt de ACS-productie uitgeschakeld.
5.4.2.3 Vast instelpunt comfort of vorstbeveiliging ACS
accumulatie door extern contact (comfort /
vorstbeveiliging)
COM-DHW-contact: aangesloten op dag-/weekschakelaar of timer
In te stellen parameters: 227, 237
Deze modus moet worden gekozen wanneer u de mogelijkheid wilt
hebben om het ACS-verzoek alleen te activeren in aanwezigheid van
een signaal afkomstig van een schakelaar of een timer, terwijl de ACS-
accumulatie altijd beschermd is tegen het risico van vorst.
In dit geval moet het COM-DHW-contact met het verzoeksignaal wor-
den verbonden door de schakelaar of externe timer (schoon contact
SELV NA) en moeten zowel parameter 227, die de waarde van de ACS-
accumulatie-richtwaarde vertegenwoordigt in het geval van een actie-
ve ACS-serviceaanvraag, als parameter 237, die overeenkomt met de
ACS-accumulatie-richtwaarde voor de antivriesbeveiliging (aanbevo-
len waarde 7÷10 °C) correct worden ingesteld.
Let op de dierentieelwaarde (parameter 235) waarvan de
standaardwaarde 5 °C is, want voordat de ACS-lading opnieuw
wordt geactiveerd, kan de temperatuur in de ACS-accumulatie
dalen tot (parameter 237 - parameter 235). Dus als de waarde
van parameter 237 niet hoog genoeg is en de waarde van para-
meter 235 te hoog, is er in feite geen bescherming van de ACS
opbouw tegen vorst.
De unit K18 behoudt de ACS-accumulatietemperatuur rond de com-
fortrichtwaarde, ingesteld in parameter 227, alleen als de aanvraag aan-
wezig is van de schakelaar of externe timer (COM-DHW-contact geslo-
ten). Anders zal het de ACS-accumulatietemperatuur handhaven rond
de waarde die is ingesteld in parameter 237 (die overeenkomt met de
ACS-accumulatietemperatuur voor de vriesbeveiliging).
Gewone geleiding
44
6
5.4.2.4 Variabele setpoint (comfort en reductie) volgens
tijdsplanning (met externe timer)
COM-DHW-contact: aangesloten op een dag-/weektimer
In te stellen parameters: 227, 237
Deze modus moet worden gekozen wanneer u de mogelijkheid wilt
hebben om het ACS-verzoek te activeren op twee verschillende instel-
punten in aanwezigheid van een signaal afkomstig van een timer, waar-
op de tijdsloten moeten worden ingesteld. Het is het typische scenario
waarin u accumulatie wilt hebben bij een hogere temperatuur (com-
fort) in de meest gebruikte tijdsloten, terwijl u in de andere een lager
(verlaagd) instelpunt gebruikt.
In dit geval moet het COM-DHW-contact met het aanvraagsignaal
worden verbonden door de externe timer (SELV NA schoon con-
tact) en moeten zowel parameter 227, die de waarde van de ACS-
accumulatiecomfortrichtwaarde vertegenwoordigt, als parameter 237,
die overeenkomt met de verminderde ACS-accumulatierichtwaarde,
correct worden ingesteld.
De unit K18 behoudt de ACS-accumulatietemperatuur rond de com-
fortrichtwaarde, ingesteld in parameter 227, als het verzoek van de
externe timer aanwezig is (COM-DHW-contact gesloten). Anders wordt
de ACS-accumulatietemperatuur rond de verlaagde instelpuntwaarde,
ingesteld in parameter 237, gehandhaafd.
5.4.2.5 Vaste streefwaarde met antilegionellafunctie (met externe
timer)
COM-DHW-contact: aangesloten op een dag-/weektimer
In te stellen parameters: 227, 237
Deze modus moet worden gekozen wanneer u de mogelijkheid wilt
hebben om de ACS-aanvraag te activeren op een comfortrichtwaarde
en de anti-legionella thermische ontsmetting te activeren in aanwezig-
heid van een signaal afkomstig van een timer, waarop de frequentie en
duur van dezelfde moet worden ingesteld.
In dit geval moet het COM-DHW-contact worden aangesloten op het
aanvraagsignaal van de externe timer (SELV NA schoon contact) en
moeten zowel parameter 227, die de waarde van de ACS-accumulatie
anti-legionellaontsmettingsrichtwaarde vertegenwoordigt, als parame-
ter 237, die overeenkomt met de ACS-accumulatiecomfortrichtwaarde,
correct worden ingesteld.
De unit K18 handhaaft de ACS-accumulatietemperatuur rond de an-
ti-legionellarichtwaarde, ingesteld in parameter 227, als het verzoek
aanwezig is van de externe timer (COM-DHW-contact gesloten). Anders
blijft de ACS-accumulatietemperatuur rond de comfortrichtwaarde die
is ingesteld in parameter 237.
5.4.3 Aanvoerwatertemperatuur
De streefwaarde watertoevoer die door de unit wordt gebruikt K18
tijdens ACS-service is gelijk aan de som van de waarde van parameter
227 of 237 (afhankelijk van de status van het COM-DHW-contact) en de
waarde van parameter 236.
Parameter 236 drukt de toename van de stroomwatertemperatuur-
waarde uit ten opzichte van de richtwaarde in de ACS-accumulatie (uit-
gedrukt door de parameters 227/237) die nodig is om een adequate
warmteuitwisseling in de ACS-accumulatie te verkrijgen.
Bijvoorbeeld, als parameter 227 is ingesteld op 55 °C en parameter 236
is ingesteld op 5 K, wordt de richtwaarde op de temperatuur van het
aanvoerwater in aanwezigheid van een ACS-verzoek met COM-DHW-
contact gesloten (55+5) = 60 °C.
5.4.4 Correcte instelling van ACS-parameters
De ACS-productiedienst heeft altijd voorrang op de verwarmings-
dienst, dus bij een actieve ACS-aanvraag wordt de driewegomleidings-
klep ingeschakeld op de ACS-dienst totdat aan de ACS-aanvraag is
voldaan, waarbij eventuele verwarmingsverzoeken van het systeem
worden genegeerd.
Het te hoog instellen van de streefwaarde voor ACS-accumulatie
betekent dat de unit K18 deze niet meer kan bereiken en dus
de verwarmingsdienst niet meer kan uitvoeren, waardoor een
mogelijk slecht comfort in de verwarmde ruimtes ontstaat.
Het instellen van de juiste parameters voor de ACS productiedienst
wordt dus niet alleen vanuit energie- en economisch oogpunt van
doorslaggevend belang, om maximale eciëntie van de unit te verkrij-
genK18, maar ook om correct te voldoen aan zowel ACS verzoeken als
verwarmingsverzoeken.
6 GEWONE GELEIDING
Dit gedeelte richt zich tot de gebruiker.
6.1 WAARSCHUWINGEN
Algemene waarschuwingen
Lees aandachtig de waarschuwingen in het hoofdstuk
III.1
p. 4
voordat u het toestel gaat gebruiken: hierin staat
belangrijke informatie over de normen en de veiligheid.
Inbedrijfstelling door de technische dienst
De inbedrijfstelling mag uitsluitend door een technische dienst
worden uitgevoerd Robur (Hoofdstuk 5
p.36
).
Het toestel nooit zonder spanning stellen wanneer het in
werking is
De elektrische voeding NOOIT wegnemen terwijl het toestel in
werking is (behalve bij gevaar, zie hoofdstuk III.1
p. 4
), an-
ders kan het toestel of de installatie beschadigd raken.
6.2 INSCHAKELEN EN UITSCHAKELEN
VERWARMING SERVICE
Gewone start/stop
Het toestel mag uitsluitend worden in/uitgeschakeld door
middel van het speciaal daarvoor voorziene besturingsinrich-
ting (OQLT021, OCDS007 of externe vrijgave).
Niet inschakelen/uitschakelen met de voedingsschakelaar
Het toestel niet inschakelen/uitschakelen met de elektrische
voedingsschakelaar. Dit kan schadelijk en gevaarlijk zijn voor
het toestel en voor de installatie.
Controles vooraleer in te schakelen
Controleer het volgende voordat u het toestel inschakelt:
gaskraan open
elektrische voeding van het toestel (hoofdschakelaar GS ON,
afbeelding 4.2
p.31
)
voeding OQLT021 of OCDS007 (indien aanwezig)
hydraulisch circuit voorbereid en gevuld
Gewone geleiding
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
45
6
6.2.1 Hoe inschakelen/uitschakelen
Als het apparaat wordt bediend door de controller OQLT021, raad-
pleeg dan de desbetreende handleiding.
Als het apparaat wordt bediend door de ruimtethermostaat
OCDS007 of door een externe vrijgave (d.w.z. thermostaat, klok,
schakelaar,... met potentiaalvrij contact NA), wordt het apparaat in/
uitgeschakeld door de posities ON/OFF van de externe besturings-
inrichting.
Wanneer het toestel eenmaal met het commando is ingeschakeld,
start/stopt het automatisch in normale bedrijfsomstandigheden vol-
gens de warmtevraag van het verbruikspunt, en levert warm water op
de geprogrammeerde temperatuur.
Ook als de externe vrijgave in de ON-positie staat wil dat nog
niet zeggen dat het toestel onmiddellijk wordt ingeschakeld,
maar het wordt alleen gestart wanneer wanneer er feitelijke
serviceaanvragen zijn.
6.3 INSCHAKELEN EN UITSCHAKELEN SWW
SERVICE
Niet inschakelen/uitschakelen met de voedingsschakelaar
Het toestel niet inschakelen/uitschakelen met de elektrische
voedingsschakelaar. Dit kan schadelijk en gevaarlijk zijn voor
het toestel en voor de installatie.
Controles vooraleer in te schakelen
Controleer het volgende voordat u het toestel inschakelt:
gaskraan open
elektrische voeding van het toestel (hoofdschakelaar GS ON,
afbeelding 4.2
p.31
)
voeding OQLT021 of externe timer (indien aanwezig)
hydraulisch circuit voorbereid en gevuld
6.3.1 ACS-serviceaanvraag in-/uitschakelen
Als de productie van SWW wordt bediend door de OQLT021 con-
troller, raadpleeg dan de desbetreende handleiding.
Als de unit K18 de productie van ACS rechtstreeks beheert, wordt
het apparaat in-/uitgeschakeld afhankelijk van de temperatuur
die door de GHP-sonde'' in de ACS-accumulatie wordt gemeten
en de parameters die op de unit zijn ingesteld K18 (Paragraaf
5.4.1
p.43
).
Onder normale bedrijfsomstandigheden start/stopt het apparaat auto-
matisch volgens de thermische vereisten van de ACS-opslag en levert
warm water bij de geprogrammeerde temperatuur.
6.4 SIGNALERINGEN OP HET DISPLAY
6.4.1 Display met 4 cijfers
De kaart GHP10/GHP11 van het apparaat (paragraaf 1.5
p. 16
) is
uitgerust met een LCD display met 4 cijfers (detail A van afbeelding
1.9
p.16
), dat zichtbaar is via de transparante afdekking (referentie I
van afbeelding 1.3
p.10
).
Wanneer er spanning aan het apparaat wordt geleverd gaan de
leds 3 sec branden, daarna gaan achter elkaar van links naar rechts
de middelste streepjes van de vier cijfers branden en tenslotte ver-
schijnt de naam van de kaart GHP10/GHP11 in twee opeenvolgen-
de fasen (GHP tijdens de eerste fase, 10/11 tijdens de tweede).
Na nog eens 5 sec. is het toestel klaar om te werken.
6.4.2 Signaleringen tijdens de normale werking
Tijdens de normale werking wisselen de waarden van de watertem-
peratuur elkaar af: op de vertrek, op de retour en het verschil tussen
beide waarden.
6.4.3 Signaleringen van gebeurtenissen
Wanneer zij zich voordoen, geeft het display van de kaart GHP10/
GHP11 drie types gebeurtenissen weer, die u aan het eerste teken kunt
herkennen:
"I" voor informatie
"u" voor waarschuwing
"E" voor fouten
De overige drie cijfers geven de code van de gebeurtenis weer.
De Info-gebeurtenissen worden vast weergegeven, de waarschuwin-
gen en de fouten verschijnen knipperend.
De weergave is roterend nadat de waarden van de watertemperatuur
in de uitgang, in de ingang en het verschil tussen de twee waarden zijn
verschenen.
Als er meerdere gebeurtenissen op de kaart aanwezig zijn, dan worden
die achtereenvolgens getoond, in volgorde op code.
Indien er waarschuwingen of fouten aanwezig zijn, worden de tempe-
raturen weergegeven met het knipperend groene symbool.
Als het een fout of een permanente waarschuwing betreft, valt het toe-
stel stil.
Raadpleeg de tabellen 8.1
p. 51
en 8.2
p. 51
voor details over de
informatiecodes, de fouten en de waarschuwingen.
6.4.4 Navigatiemenu
Wanneer men eenmaal in de lijst met beschikbare menu's is (zie para-
graaf 6.5
p.45
), geeft het display het volgende weer:
Een eerste groene cijfer links: geeft het nummer weer van het menu
(vb. "0.", "1.", "2.", ... "8.").
De laatste drie rode cijfers rechts: geven een code of een parame-
terwaarde weer van deze die in het geselecteerde menu aanwezig
zijn (vb. "__6" "_20", "161").
(vb. menu + parameter "1.__6", "2._20", "3.161").
6.5 ELEKTRONISCHE WARMTEPOMP AFSTELLEN
 MENU EN PARAMETERS VAN DE KAART
GHP10/GHP11
6.5.1 Selectietoetsen
Met de toetsen van de kaart GHP10/GHP11 (referenties B, C en D
Afbeelding 1.9
p.16
) kunt u een van de volgende acties uitvoeren:
Open de lijst met de menu's menu (door eenmaal op de toets
te drukken).
Doorloop de lijst met menu's of een aantal parameters in een menu
(met behulp van de toetsen , ).
Selecteer een menu of een parameter (met de toets ).
Wijzig en bevestig de instelling van een parameter (door op de
toetsen en te drukken en bevestig met de toets ).
Voer een commando uit (met de toets ).
Verlaat een menu en keer naar een bovenliggend niveau terug
door de letter “E” te selecteren, die op het display ver- schijnt op
het einde van de lijst met menu's of van de lijst met parameters in
een menu.
De letter "E" verschijnt op het display aan de onderkant van de lijst van
het menu of van de lijst met parameters in een menu, en geeft aan dat
het menu wordt verlaten om terug te keren naar het niveau erboven,
door te drukken op .
6.5.2 Menu's en parameters
De menu's kunnen enkel weergave (functionele gegevens of parame-
ters), weergave en instelling (parameters) of commando's (reset) tonen.
Gewone geleiding
46
6
Weergavemenu's: menu "0" en menu "1".
Commandomenu: menu "2" voor de uitvoering van handelingen
voor reset van fouten (Paragraaf 6.7
p.48
).
Menu voor weergave en instelling (te gebruiken door de gebrui-
ker): menu "3" om de waarde van bepaalde installatieparameters
weer te geven en in te stellen (vb. setpunttemperatuur van het wa-
ter); de waarden zijn geïnitialiseerd door de technische dienst op
het ogenblik van de inbedrijfstelling; in de Tabel 6.1
p.46
staan
de parameters aanwezig in het menu 3.
Menu voor weergave en instelling (uitsluitend te gebruiken door
de installateur en de technische dienst): menu "4" (voorde instal-
lateur), "5" en "6" (voor de technische dienst). Ze zijn met een pas-
woord beveiligd. Het betreft specieke delen, uitsluitend voor ge-
kwaliceerd personeel (installateur of technische dienst) bestemd.
Raadpleeg de service handleiding voor meer informatie.
Voor de toegang tot de menu's en de parameters
1. Elektrische voedingsschakelaar op "ON".
2. Display van de elektronische kaart GHP10/GHP11 die achter-
eenvolgens de gemeten gegevens van de watertemperatuur
weergeeft (als het toestel in normale werking is), plus eventu-
eel knipperende codes van storingen en defecten (als het toe-
stel een probleem heeft).
De menu's en de parameters openen
1. Verwijder de transparante afdekking van het scherm (detail
I uit Afbeelding 1.3
p. 10
) door het losdraaien van de vier
bevestigingsschroeven.
2. Druk eenmaal op de toets om de menu's weer te geven: op
het display verschijnt het eerste menu, "0." (= menu 0).
3. Druk op de toets om de andere/volgende menu's te door-
lopen en weer te geven; de nummers van de menu's verschij-
nen in volgorde, "1.", "2.", ... , "6." ... of "E" (= verlaten).
4. Selecteer het menu dat u zoekt (vb. display "2. ___" = menu 2)
met de toets ; de code van de eerste parameter verschijnt
in de volgorde in het menu (vb. display "2. _ 21" = parameter
21 in het menu 2).
5. Druk op de toets om de andere parameters in het menu
te doorlopen; de codes verschijnen in volgorde (vb. display
"2._21", ... "2._26" = parameters 21, ... 26 in menu 2), ofwel de
letter "E" (= verlaten) op het einde van de lijst.
6. Selecteer de parameter die u zoekt met de toets ; op het
display verschijnt de waarde die eerder aan de parameter werd
toegekend, in alleen lezen of in te stellen. Indien het echter
een waarde/instelling van een commando betreft, verschijnt
een knipperende code (vb. "rEr1" voor het commando reset
kaartfouten).
7. Druk op de toets om de waarde opnieuw te bevestigen;
of wijzig de waarden met de toetsen en druk daarna
op de toets om de nieuwe waarde te bevestigen of in te
stellen. Als het echter een commando van een actie van het
toestel betreft, drukt u op de toets om dit commando uit
te voeren.
8. Om een menu met parameters of de lijst met menu's te verla-
ten en naar het bovenliggende niveau terug te keren, drukt u
op de toets tot de letter "E" verschijnt om te verlaten, druk
daarna op de toets .
9. Op de display wisselen de waarden van de watertemperatuur
elkaar af: op de vertrek, op de retour en het verschil tussen bei-
de waarden.
10. Monteer de doorzichtige afdekking van het display opnieuw.
Tabel6.1 Parameters menu 3 (voor de gebruiker)
Parameter Beschrijving Waarden Default
44 Meeteenheid voor weergave temperaturen
0. °C
1. °F
0
48 Tijdsconstante gebouw van 0 tot 50 uur 10
163 Antivriesfunctie
0. niet actief
1. actief
1
198 Geluidsbeperking ventilator
0. niet actief
1. actief
0
225 (1) Oorsprong setpunt
0. vast setpoint
1. klimaatcurve
1
226 (1) (2) Vast setpunt in service verwarming De minimale en maximale waarden hangen af van wat tijdens de installatiefase is ingesteld.
227 (3) ACS-richtwaarde met COM-DHW-contact gesloten van 10 °C tot 80 °C 55
228 (1) (4) Helling klimaatcurve van 10 tot 400 75
229 (1) (4) Oset klimaatcurve van -5 K tot +5 K 0
230 (1) (4) Intern setpunt omgeving met klimaatcurve van 0 °C tot 40 °C 20
235 (1) (5) Dierentieel voor ACS accumulatie laadstart van 1 K tot 10 K 5
237 (1) (5) ACS setpoint met COM-DHW contact open
van 0,1 °C tot 80,0 °C
0.0 ACS-lading uitgeschakeld met COM-DHW-contact open
0,0
1 Als de unit op de systeemcontroller OQLT021 (optie) is aangesloten, dan wordt deze parameter genegeerd.
2 Deze parameter wordt genegeerd als de parameter 225 de waarde 1 heeft.
3 Wanneer de unit de K18 ACS-productie direct beheert, vertegenwoordigt parameter 227 de richtwaarde in ACS-accumulatie met COM-DHW-contact gesloten en wordt gebruikt in combinatie met parameter
237. Als de unit de K18 ACS-productie niet rechtstreeks beheert, geeft parameter 227 de streefwaarde voor de watertemperatuur van de unit aan voor de levering (of retour, afhankelijk van de waarde van
parameter 220) K18.
4 Deze parameter wordt genegeerd als de parameter 225 de waarde 0 heeft.
5 Deze parameter wordt genegeerd als de unit de ACS-productie niet direct beheert.
6.6 DE INSTELLINGEN WIJZIGEN
Complexe instellingen niet wijzigen
Om complexe instellingen te wijzigen is specieke kennis ver-
eist, evenals specieke installatietechnieken. Wendt u tot een
technische dienst.
De instellingen die hieronder staan beschreven zijn niet van
toepassing bij gebruik van de systeemcontroller OQLT021.
Raadpleeg de handleiding van de controller voor informatie
over de betreende instellingen.
Gewone geleiding
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
47
6
6.6.1 De klimaatcurve wijzigen
Dit type afstelling is actief als de parameter 225 (menu 3) op de
waarde 1 (defaultwaarde) is ingesteld.
Met de klimaatcurven kan de watertemperatuur van aanvoer van de
installatie worden gewijzigd, afhankelijk van de gemeten buitentem-
peratuur en de temperatuur van het setpunt van de binnenomgeving.
Afhankelijk van het type installatie, vooral dan van het type afgiftesyste-
men (radiatoren, ventilo's, vloerverwarming, enz.) en van de kenmerken
van het gebouw moet een specieke curve worden gebruikt, geselec-
teerd uit de groep van de klimaatcurves. Naargelang de setpunttem-
peratuur van de binnenomgeving varieert, wordt de eectief gebruikt
curve bovendien automatisch gewijzigd.
De groep van de klimaatcurves is aangegeven in de afbeelding
6.1
p.47
en de keuze van de te gebruiken curve geschiedt door de
waarde op te geven van de parameter 228 van menu 3, die de helling
van de curve aangeeft. De curve die aldus is vastgesteld heeft betrek-
king op een setpunttemperatuur in een binnenomgeving van van 20
°C; als de setpunttemperatuur verschilt wijzigt het systeem automa-
tisch de curve die wordt gebruikt.
Handel zoals hierna wordt beschreven om de passende kli-
maatcurve in te stellen:
1. Bepaal de temperatuur van het aanvoerwater in functie van de
voorziene minimum temperatuur van de buitenomgeving (bijvoor-
beeld: Twater = 60° C wanneer Tbuiten = -10° C).
2. Aan de hand van de graek in afbeelding 6.1
p.47
, kiest u de cur-
ve die aan de vereiste van het vorige punt voldoet (in dit specieke
geval een curve met helling 1,5).
3. Vermenigvuldig de helling van de gekozen curve met 100 en
stel de aldus verkregen waarde in menu 3 parameter 228 in (in ons
voorbeeld stelt u de parameter 228 in op de waarde 150).
Als er geen curve door het vastgestelde punt loopt kies dan
een waarde tussen die van de curves onmiddellijk boven en
onmiddellijk onder dat punt. Als indicatie geldt dat een instal-
latie die vloerverwarming gebruikt “lage” waarden voor de hel-
ling zal gebruiken, een installatie met ventilo's “middel- hoge
waarden en een installatie met radiatoren “hoge” waarden.
4. Controleer of de parameter 229 (oset klimaatcurve) van het menu
3 is ingesteld op 0.
5. Stel de parameter 230 (setpunt binnenomgeving met klimaatcur-
ve) van het menu 3 in op de gewenste waarde (standaardinstelling
20° C).
De werking van de unit is ALLEEN gebaseerd op de klimaat-
curve als de waarde van de parameter 225 (menu 3) is inge-
steld op 1 (standaard instelling - zie tabel 5.3
p.38
).
Als de helling van de gekozen curve niet correct is, kunnen de volgende
gevallen zich voordien, te beoordelen tijdens de eerste bedrijfsperiode
van de installatie:
Temperatuur van de binnenomgeving lager wanneer de buiten-
temperatuur lager is: in dit geval is de helling van de curve onvol-
doende, men moet een hogere waarde instellen voor de parameter
228, die de helling van de curve aangeeft.
Temperatuur van de binnenomgeving lager wanneer de buiten-
temperatuur lager is: in dit geval is de helling van de curve te hoog,
men moet een lagere waarde instellen voor de parameter 228, die
de helling van de curve aangeeft.
Indien de helling echter correct is (temperatuur van de binnenomge-
ving stabiel wanneer de buitentemperatuur varieert), maar de tempe-
ratuur binnen valt niet samen met de temperatuur die als setpunt is
ingesteld, dan kunnen de volgende gevallen zich voordoen:
Temperatuur van de binnenomgeving altijd hoger dan het setpunt:
in dit geval moet men de osetparameter van de klimaatcurve
gaan aanpassen en een negatieve waarde in- stellen die gelijk is
aan de afwijking van de binnentemperatuur ten opzichte van het
setpunt; als het setpunt bijvoorbeeld 22° C is en de eectieve bin-
nentemperatuur bedraagt 24° C, dan stelt u de osetparameter
(parameter 229) in op een waarde -2° C.
Temperatuur van de binnenomgeving altijd lager dan het setpunt:
in dit geval moet men een positieve waarde instellen voor de o-
setparameter van de klimaatcurve; als het setpunt bijvoorbeeld 20
°C is en de eectieve binnentemperatuur bedraagt 19 °C, dan stelt
u de osetparameter (para- meter 229) in op een waarde 1 °C.
Afbeelding6.1 Klimaatcurves voor interne omgevingstemperatuur = 20 °C
Tacq Watertemperatuur
Tamb Buitentemperatuur
Tamb
Tacq
Onderhoud
48
7
6.6.2 Het setpunt van de watertemperatuur (vast setpunt)
verhogen/verlagen
Het setpunt van de watertemperatuur bepaalt de temperatuur van de
aanvoer naar de installatie (water op de uitlaat uit het toestel) of de re-
tour naar de installatie (water op de inlaat naar het toestel). De instel-
ling van de temperatuur wordt bij de inbedrijfstelling door de techni-
sche dienst vooraf vastgelegd.
Het setpunt van het water is standaard op de aanvoer ingesteld.
Afstelling met vast setpunt wordt gebruikt als de parameter
225 is ingesteld op de waarde 0.
Normaal gesproken levert de afstelling die is gebaseerd op
de klimaatcurve, beschreven in paragraaf 6.6.1
p. 47
, bete-
re prestaties op het gebied van ruimtetemperatuur en ener-
gie-eciëntie. Neem eventueel contact op met de technische
dienst Robur voordat u het type gebruikte afstelling wijzigt.
Handel als volgt om het setpunt van de temperatuur van het
water te verhogen/verminderen via de kaart GHP10/GHP11
(zie ook paragraaf 6.5
p.45
):
1. Ga in het menu 3 naar parameter 225 (= bron setpunt) via de
toetsen en ; stel de parameter 225 in op de waarde 0
(vast setpunt - zie tabel 6.1
p.46
).
2. Stel de parameter 226 (vast setpunt in service verwarming) in
op de gewenste temperatuurwaarde.
3. Ga uit het menu 3 en de lijst met menu's te verlaten door te
drukken op de toets tot de letter "E" verschijnt om te verla-
ten, druk daarna op de toets .
4. Op de display wisselen de waarden van de watertemperatuur
elkaar af: op de vertrek, op de retour en het verschil tussen bei-
de waarden.
6.6.3 Het ACS-instelpunt verhogen/verlagen
De ACS-richtwaarde bepaalt de ACS-accumulatietemperatuur, in aan-
wezigheid of afwezigheid van een ACS-verzoek van een schakelaar of
een dag-/weektimer. De temperatuurinstelling wordt ingesteld door de
CAT bij de eerste ontsteking.
Standaard wordt de waterrichtwaarde ingesteld als het externe ACS-
verzoekcontact (COM-DHW) gesloten is.
Handel als volgt om het SWW-setpunt van de temperatuur
van het water te verhogen/verminderen via de kaart GHP10/
GHP11 (zie ook paragraaf 6.5
p.45
):
1. Toegangsparameter 227 (= ACS-richtwaarde met COM-DHW-
contact gesloten) in menu 3 met de e-toetsen ; stel
parameter 227 in op de gewenste temperatuurwaarde.
2. Wijzig eventueel ook de instelling van parameter 237 (= ACS
setpoint met COM-DHW contact open) naar de gewenste
temperatuurwaarde.
3. Ga uit het menu 3 en de lijst met menu's te verlaten door
te drukken op de toets tot de letter "E" verschijnt om te
verlaten, druk daarna op de toets .
4. Op de display wisselen de waarden van de watertemperatuur
elkaar af: op de vertrek, op de retour en het verschil tussen bei-
de waarden.
6.7 DE GEBLOKKEERDE UNIT OPNIEUW STARTEN
6.7.1 Signalering problemen op het display
Als het toestel geblokkeerd is, knippert een operationele code op het
display (eerste groene cijfer links, letter "u" = waarschuwing of "E" =
fout).
Om het toestel opnieuw te starten, moet u de procedure kennen
met betrekking tot het gesignaleerde probleem en geïdenticeerd
door de code (paragraaf 8.1
p.51
) en deze procedure uitvoeren.
Voer alleen interventies uit als u het probleem en de procedure
kent (er kan specieke technische kennis en een professionele
kwalicatie vereist zijn).
Neem contact op met de technische dienst als u noch de code,
noch het probleem, noch de procedure kent of als u onvoldoende
competent bent en in ieder geval wanneer er twijfel bestaat.
6.7.2 Toestel geblokkeerd
Er is een externe interventie (reset of reparatie) nodig wegens een sto-
ring aan het toestel of een probleem op de installatie.
In geval van een tijdelijke of voorlopige storing kan een reset vol-
doende zijn.
Waarschuw de onderhoudstechnicus of de technische dienst bij
een storing of een defect.
6.7.3 Reset
Om een storing te resetten zijn er drie mogelijkheden:
1. Als het toestel is aangesloten op de systeemcontroller OQLT021
kan het worden gedaan via de besturingsinrichting, zoals staat be-
schreven in de betreende handleiding.
2. Als er een knop voor resetten op afstand voorzien is (paragraaf
4.7
p.34
) rechtstreeks met de knop.
3. U kunt de deblokkeer/resetknop op de unit gebruiken (referentie J
van Afbeelding 1.3
p.10
).
6.8 EFFICIËNTIE
Voor een betere eciëntie van het toestel:
Houd de koelvinnenbatterij netjes.
Regel de maximale watertemperatuur van het water en de klimaat-
curve op de eectieve noden van de installatie.
Verminder herhaaldelijk inschakelen tot een minimum (lage belas-
tingen).
Programmeer de activering van het toestel op de eectieve ge-
bruiksperioden.
Houd de water- en luchtlters op de hydraulische installatie en de
ventilatie netjes.
Schakel de ACS-aanvraagrichtwaarde uit of verlaag deze op mo-
menten dat de service niet nodig is, terwijl de vriesbeveiliging in de
opslag behouden blijft.
7 ONDERHOUD
7.1 WAARSCHUWINGEN
Een correct onderhoud voorkomt problemen, garandeert de
eciëntie en beperkt de beheerskosten.
De onderhoudswerken die hier worden beschreven, mogen
uitsluitend door de technische dienst of door een gekwali-
ceerde onderhoudstechnicus worden uitgevoerd.
Alle werkzaamheden op interne componenten mogen
Onderhoud
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
49
7
uitsluitend door de technische dienst worden uitgevoerd.
Voordat u werkzaamheden gaat uitvoeren, moet u het toestel
uitzetten via de besturingsinrichting en wachten tot de uit-
schakelingscyclus eindigt. Daarna onderbreekt u de elektrische
voeding via de elektrische scheidingsschakelaar en de gastoe-
voer met behulp van de gaskraan.
De vericaties van de goede werking en eventuele andere "ope-
raties voor controle en onderhoud" (zie tabellen 7.1
p.49
en
7.2
p.49
) zijn onderhevig aan een regelmatige tijdsperiode,
volgens hetgeen is vastgesteld in de geldende regelgeving of,
nauwkeuriger, zoals voorgeschreven door de fabrikant, door
de installateur of de technische dienst.
De verantwoordelijkheid voor controles op eciëntie, uit te
voeren met het oog op vermindering van energieverbruik, be-
rust bij de manager van de installatie.
Omgevingscondities of gebruik onder zware omstandig-
heden
Bij omgevingscondities of gebruik onder zware omstandighe-
den (bv: intensief gebruik van de apparatuur, brak milieu, etc.)
moet de frequentie van onderhoud en reiniging van de unit
worden verhoogd.
7.2 PREVENTIEF ONDERHOUD
Houd u voor preventief onderhoud aan de aanbevelingen in de tabel 7.1
p.49
.
Tabel7.1 Richtlijnen voor preventief onderhoud
K18 Simplygas
Richtlijnen voor preventief onderhoud
Inspectie van de unit
controleer aan de hand van een visuele inspectie de algemene staat van zowel de unit als
de lucht-warmtewisselaar
√ (1)
controleer de correcte werking van de voorziening voor bewaking van het waterdebiet
controleer het CO
2
-gehalte (%)
Controleer of de condensafvoer schoon is (Indien nodig dient dit onderhoud vaker plaats
te vinden)
vervang de riemen na een bedrijfsduur van 6 jaar of 12.000 uur
vervang de condensor van de oliepompmotor om de 3 jaar of om de 10000 bedrijfsuren of
telkens wanneer de capaciteit van de condensor minder dan 95% van de nominale waarde
bedraagt
(1) Het is aangewezen om de verdamper elke 4 jaar schoon te maken (optimale perode is afhankelijk per situatie). Vermijd aggressieve schoonmaakproducten en hogedrukreinigers.
7.3 PERIODIEK ONDERHOUD
Voer voor normaal gepland onderhoud de stappen in de tabel 7.2
p.49
, ten minste eenmaal per 2 jaar.
Tabel7.2 Periodiek onderhoud
K18 Simplygas
Geprogrammeerd gewoon onderhoud
Inspectie van de unit
reinig de verbrandingskamer √ (1)
brander reinigen √ (1)
reinig de elektroden voor aanzetten en vlamdetectie
controleer of de condensafvoer schoon is
(1) Alleen in het geval dat de analyse van de verbrandingsproducten niet voldoet.
7.4 TOESTEL TIJDELIJK BUITEN GEBRUIK
STELLEN
Vermijd om de hydraulische installatie leeg te maken
Het leegmaken van de installatie kan schade veroorzaken we-
gens corrosie van de hydraulische leidingen.
Het toestel tijdens de winter deactiveren
Als men van plan is om het toestel tijdens de winterperiode
te deactiveren, moet men minstens een van de volgende twee
condities verzekeren:
1. antivriesfunctie actief (Paragraaf 3.5
p.26
)
2. voldoende antivriesglycol (Paragraaf 3.7
p.26
)
7.4.1 Langdurige perioden waarin het gebruik stilligt
Als men voorziet om het toestel gedurende een lange periode
niet te gebruiken, moet men het toestel van het elektriciteitsnet
en gasdistributienet loskoppelen. Deze handelingen moeten door
gekwaliceerd personeel worden uitgevoerd.
Het toestel voor lange perioden deactiveren
1. Schakel het toestel uit (Paragraaf 6.2
p.44
).
2. Pas wanneer het toestel volledig uit staat, onderbreekt u de
elektrische spanning met de hoofschakelaar/scheidingsscha-
kelaar (detail GS in Afbeelding 4.2
p.31
).
3. Sluit de gaskraan.
4. Voeg indien nodig glycol aan het water toe (als het toestel van
het elektriciteitsnet en het gasdistributienet is losgekoppeld, is
er geen antivriesbescherming actief, zie paragraaf 3.5
p.26
).
Onderhoud
50
7
Het toestel na een lange periode inactiviteit opnieuw ac-
tiveren
Vooraleer het toestel opnieuw te activeren, moet de verant-
woordelijke/onderhoudstechnicus van de installatie eerst en
vooral het volgende doen:
Controleer eventueel noodzakelijke onderhoudsinterventies
(neem contact op met de technische dienst, zie paragrafen
7.2
p.49
en 7.3
p.49
).
Controleer de inhoud en de kwaliteit van het water in de instal-
latie, eventueel bijvullen (Paragrafen 3.9
p. 28
, 3.8
p. 27
en
3.7
p.26
).
Controleer of de rookgasafvoer niet verstopt is en of de con-
densafvoer schoon is.
Na deze controles:
1. Open de gaskraan en controleer of er geen lekken zijn. Als u
een gasgeur ruikt, moet u de gaskraan opnieuw sluiten. Bedien
geen elektrische voorzieningen, maar vraag een interventie
door gekwaliceerd personeel.
2. Schakel de elektrische stroom in via de hoofdschakelaar van de
voeding (GS, afbeelding 4.2
p.31
).
3. Schakel het apparaat in door middel van de daarvoor bestem-
de besturingsinrichting (OQLT021, OCDS007 of externe vrijga-
ve, paragraaf 4.4
p.31
).
7.5 COMMANDO OM DE VENTILATOR TIJDELIJK
TE STOPPEN
Tijdens de uitvoering van bepaalde onderhoudsinterventies kan de
luchtstroom geproduceerd door de ventilator voor de technicus sto-
rend zijn.
U kunt de ventilator tijdelijk stopzetten door middel van de
kaart GHP10/GHP11, als volgt:
1. Ga in het Menu 2 naar de Parameter "_27", op het display moet
"2._27" verschijnen (procedure Paragraaf 6.5
p.45
).
2. Druk op de toets : op het display verschijnt de knipperende
code "OFan".
3. Om de ventilator te stoppen drukt u opnieuw op de toets .
Om de werking van de ventilator opnieuw in te schakelen:
1. Ga in het Menu 2 naar de Parameter "_28", op het display moet
"2._28" verschijnen (procedure Paragraaf 6.5
p.45
).
2. Druk op de toets : op het display verschijnt de knipperende
code "IFan".
3. Druk opnieuw op de toets .
Om het menu 2 te verlaten en naar het hoofdscherm terug te
keren:
1. Druk op de toets tot de letter "E" (Exit, verlaten) helemaal
rechts op het display wordt weergegeven, daarna drukt u op
de toets .
2. Druk opnieuw op de toets tot de letter "E" (Exit, verlaten)
helemaal links op het display wordt weergegeven, daarna
drukt u op de toets .
Beperk de gebruikstijd van deze functie tot het eectief nood-
zakelijke minimum. Na 15 minuten schakelt het systeem auto-
matisch de ventilator opnieuw in.
Diagnose
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
51
8
8 DIAGNOSE
8.1 CODES REGELAAR
Tabel8.1 Informatiecodes
Code Beschrijving Info (I)
405 Buitentemperatuur buiten werkingsgebied De code wordt automatisch gereset wanneer de storing wegvalt
406 Buitentemperatuur te laag De code wordt automatisch gereset wanneer de storing wegvalt
430 Beschermingscyclus generator geactiveerd
De gebeurtenis signaleert de activering van de beschermcyclus in geval de temperatuur van
de rookgassen te hoog is.
435 Activering antivriescyclus gasklep Wordt geactiveerd wanneer de antivriescyclus start en stopt.
452 Ontdooien geactiveerd De melding verdwijnt wanneer de ontdooicyclus is voltooid
457 Anticondens cyclus generator actie
De anticondenscyclus zorgt ervoor dat de vlam aan blijft wanneer ze eenmaal aan is, tot de
condities optreden die garanderen dat er zich geen condens gaat vormen.
458 Serviceaanvraag ltering ingang geactiveerd
Dit bericht verschijnt wanneer er te vaak aanvragen zijn om te activeren; bijgevolg bepaalt
het toestel een minimale inschakel- en uitschakeltijd vooraleer opnieuw uit of in te scha-
kelen.
459 Mogelijke verstopping in de rookgasafvoer
De controle informeert dat de temperatuur gemeten door de rookgassensonde na de in-
schakeling van de vlam niet de verwachte temperatuur is; dit kan te wijten zijn aan een
eventuele verstopping van de rookgasafvoer.
462 Fase voor-inschakeling De gebeurtenis meldt dat de unit de cyclus van voor-inschakeling aan het uitvoeren is.
479 Ontdooicyclus actief De code verdwijnt wanneer de anti-icing cyclus is voltooid
Tabel8.2 Werkingscodes
Code Beschrijving Waarschuwing Storing
401 Limietthermostaat Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
402 Thermostaat rookgassen Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
407 Generatortemperatuur te hoog
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
408
Vlam verlicht met geblokkeerde
branderautomaat
Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
410 Warmwaterdebiet te laag
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
Controleer en reinig de waterlters in het systeem
Controleer of er geen lucht in het systeem zit
Controleer de circulatiepomp
Power circuit van het apparaat
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
411
Rotatie hydraulische pomp
onvoldoende
20 minuten nadat de code is ontstaan wordt deze
automatisch gereset
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
412 Branderautomaat geblokkeerd
Er wordt tot 4 pogingen automatisch gereset (in
ongeveer 5 minuten)
Controleer de gastoevoer
Indien de code blijft staan of in geval van twijfel neem contact op met onze
servicedienst
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
413
Communicatiefout met brander-
automaat
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
414 Branderautomaat niet compatibel Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
415
Foutieve parameters voor de
branderautomaat
Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
416
Storing sensor voor aanvoertem-
peratuur warm water
Niet aanwezig
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
417
Storing sensor voor retourtempera-
tuur warm water
Niet aanwezig
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
Diagnose
52
8
Code Beschrijving Waarschuwing Storing
420
Storing temperatuursonde
generator
Niet aanwezig
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
424
Temperatuursonde rookgassen
defect
De reset gebeurt automatisch tot 5 pogingen.
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
425 Condensafvoer verstopt Niet aanwezig
Controleer en maak de condensafvoer schoon
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen van de oorzaak.
U kunt de deblokkering ook uitvoeren aan de hand van een van de methoden
aangegeven in de paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
426
Storing temperatuursonde van
generatorvinnen
De reset gebeurt automatisch tot 5 pogingen.
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
430
Temperatuur rookgassen of gene-
ratorvinnen te hoog
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
435 Temperatuursonde gasklep defect Deze keert terug wanneer de sonde weer werkt. Niet aanwezig
436 Ventilator defect
20 minuten nadat de code is ontstaan wordt deze
automatisch gereset
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
438 Interne fout branderautomaat
De reset is automatisch en vindt plaats 10 minuten
nadat de code is ontstaan.
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
439 Ventilator defect
Het systeem probeert eenmaal om het defect op
te lossen; wanneer dat niet lukt leidt dit tot de
waarschuwing 461.
Niet aanwezig
441 Parasitaire vlam vergrendelen Niet aanwezig
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
442 Vlamverlies
De reset is automatisch en vindt plaats 10 minuten
nadat de code is ontstaan.
Niet aanwezig
443
Communicatiefout met brander-
automaat
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
444
Storing temperatuursonde
verdamper
Niet aanwezig
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
446
Verwarming retourwatertempera-
tuur zeer hoog
Controleer de conguratie van andere warmte
opwekkers in de installatie
Controleer of de pomp van het secundaire circuit
werkt.
Controleer of de afgiftesystemen actief zijn.
Controleer of er tussen aanvoer en retour geen
by-passen zijn.
Automatische reset indien de oorzaak verdwijnt als
de circulatiepomp start of na 20 minuten indien de
circulatiepomp niet aan staat
Niet aanwezig
447
Verwarming retourwatertempera-
tuur te laag
Automatische reset wanneer de oorzaak verdwijnt of
430 seconden nadat de code wordt veroorzaakt
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen van de oorzaak.
Indien de code terug komt of bij twijfel neem contact op met onze service-
dienst
448
Hoog temperatuurverschil verwar-
ming aanvoer/retourwater
Controleer of de waterlters gereinigd zijn.
Controleer het water debiet
20 minuten nadat de code is ontstaan wordt deze
automatisch gereset
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code terug komt of bij twijfel neem contact op met onze service-
dienst
449 Extra kaart ontbreekt Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
450 Extra kaart aanwezig Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
460 Ontdooiklep niet geopend
Niet-blokkerende gebeurtenis.
Herstel gebeurt automatisch, maar het is raadzaam
om contact op te nemen met de technische dienst.
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
Diagnose
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
53
8
Code Beschrijving Waarschuwing Storing
461 Ventilator defect
Veroorzaakt naar aanleiding van het mislukken van
de poging tot herstel van de waarschuwing 439;
terugkeer naar opheen van de situatie die het
veroorzaakt. Indien de code blijft staan neem contact
op met onze servicedienst.
Niet aanwezig
463
Primaire aanzuigcyclus van olie-
pomp geactiveerd
Elke cyclus duurt 30' na manuele activatie of 10
minuten na automatische activatie.
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
Niet aanwezig
471
ACS AUX Probe 3 accumulatietem-
peratuur sondefout
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
Niet aanwezig
472
ACS AUX Probe 2 accumulatietem-
peratuur sondefout
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
Niet aanwezig
473
Storing temperatuursonde collec-
tor AUX Probe 2
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
Niet aanwezig
474
Temperatuursonde collector AUX
Probe 1 defect
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
Niet aanwezig
478
Verwarming aanvoerwatertempe-
ratuur zeer hoog
Controleer of de waterlters gereinigd zijn.
Controleer het water debiet
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
Niet aanwezig
480
80
Onvolledige werkingsparameters
Ongeldige conguratieparameters
Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
481 Ongeldige parameters bank 1
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
482 Ongeldige parameters bank 2
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
485
Ongeldige conguratieparameters
types module
Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
486
Geheugen ROM elektronische
kaart defect
Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
487
Geheugen pRAM elektronische
kaart defect
Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
488
Geheugen xRAM elektronische
kaart defect
Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
489
Geheugen registers elektronische
kaart defect
Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
490
Temperatuursonde buitentempe-
ratuur defect
Niet aanwezig
De deblokkering kan worden uitgevoerd aan de hand van een van de metho-
den aangegeven in paragraaf 6.7.3
p.48
.
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan contact op met
onze servicedienst.
491 Elektronische kaart defect Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
492 Klimaatsonde AUX Probe 1 defect
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
Niet aanwezig
493 Storing klimaatsonde AUX Probe 2
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
Niet aanwezig
494 Storing klimaatsonde AUX Probe 3
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen
van de oorzaak.
Niet aanwezig
495 Hulpwarmtegenerator defect Niet aanwezig
Het herstel is automatisch en gebeurt voordat het alarm wordt gereset, uit
te voeren op de hulpgenerator (raadpleeg de documentatie van de
fabrikant van de hulpgenerator over de signaleringsmodus van de alarmen en
het resetten ervan).
Als het resetten is gelukt, d.w.z. de hulpgenerator houdt op met het
signaleren van alarmen, maar de code zich blijft voordoen, keert terug, of in
geval van twijfel contact opnemen met de technische dienst Robur; anders
kunt u contact opnemen met de technische dienst van de fabrikant van de
hulpgenerator om het probleem op te lossen.
Niet van toepassing
Diagnose
54
8
8.2 SIGNALERINGEN WATERCIRCULATIEPOMP
Tabel8.3 Signaleringen watercirculatiepomp
LED Betekenis Bedrijfsstatus Oorzaak Remedie
Groen lampje aan Pomp in werking
De pomp werkt op basis van de
instellingen
Normale werking ---
Snel knipperend
groen lampje
--- Pomp in stand-by Normale werking ---
Knipperend rood/
groen lampje
De pomp is klaar
om te werken maar
draait niet
De pomp begint autonoom
te draaien zodra de fout
verdwenen is
Onderspanning U<160 V of overspanning U>253 V
Controleer de voedingsspanning 195 V
<U<253 V
Er zit waarschijnlijk lucht in het hydraulische circuit
Ontkoppel de PWM-connector tot de LED
vast groen wordt, daarna moet u de connec-
tor opnieuw aansluiten
Overtemperatuur van de module
Te hoge temperatuur van de motor
Controleer de temperatuur van de vloeistof
en van de omgeving
Knipperend rood
lampje
Pomp buiten gebruik
De pomp is gestopt (geblok-
keerd)
De pomp start niet automatisch opnieuw Vervang de pomp
LED uit
Geen voedingsspan-
ning
De elektronica heeft geen
spanning
De unit heeft nooit een aanvraag voor service ontvangen
sinds ze elektrisch werd ingeschakeld, of er is meer dan
een uur verstreken vanaf het einde van de laatste aanvraag
voor service; de besturingselektronica van het toestel
voedt in deze gevallen de pomp niet. Dit is een normale
werking
---
De pomp is niet aangesloten op de voeding die wordt
geleverd door de besturingselektronica van het toestel
Controleer de aansluiting van de kabel
De LED is defect Controleer of de pomp werkt
De elektronica is defect Vervang de pomp
De besturingselektronica van het toestel activeert niet de
uitgang van voeding van de pomp, ook niet bij aanwezig-
heid van een aanvraag tot service
Als de uitgang van voeding van de pomp
geen spanning levert controleer dan de
bedrading van het elektrisch stuurbord; als er
geen storing wordt gevonden probeer dan
om de kaart GHP10/GHP11 te vervangen
Bijlagen
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – K18 Simplygas
55
9
9 BIJLAGEN
9.1 PRODUCTFICHE
Afbeelding9.1
Model(len): K18 Simplygas
Lucht-water-warmtepomp: tak
Water-water-warmtepomp: nie
Pekel-water-warmtepomp: nie
Lagetemperatuur-warmtepomp: nie
Lagetemperatuur-warmtepomp: nie
Combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp: nie
Item Symbol
Vaarde Eenheit
Item Symbol
Vaarde Eenheit
Nominale warmteafgifte (*)
Prated 14,3 kW
Seizoensgebonden energie-efficiëntie voor
ruimteverwarming
η
s
126 %
Tj = –7 °C
Pdh 12,6 kW
Tj = –7 °C
PERd 112 %
Tj = +2 °C
Pdh 7,7 kW
Tj = +2 °C
PERd 128 %
Tj = +7 °C
Pdh 5,0 kW
Tj = +7 °C
PERd 138 %
Tj = +12 °C
Pdh 2,2 kW
Tj = +12 °C
PERd 141 %
Tj = bivalente temperatuur
Pdh - kW
Tj = bivalente temperatuur
PERd - %
Jaarlijks energieverbruik
Q
HE
84
GJ
Nominale warmteafgifte (*)
Prated 13,7 kW
Seizoensgebonden energie-efficiëntie voor
ruimteverwarming
η
s
119 %
Tj = –7 °C
Pdh 8,4 kW
Tj = –7 °C
PERd 118 %
Tj = +2 °C
Pdh 5,1 kW
Tj = +2 °C
PERd 129 %
Tj = +7 °C
Pdh 3,3 kW
Tj = +7 °C
PERd 134 %
Tj = +12 °C
Pdh 1,5 kW
Tj = +12 °C
PERd 134 %
Tj = bivalente temperatuur
Pdh - kW
Tj = bivalente temperatuur
PERd - %
Tj = uiterste bedrijfstemperatuur
Pdh 13,7 kW
Tj = uiterste bedrijfstemperatuur
PERd 92 %
Voor lucht-water-warmtepompen: Tj = – 15 °C (als
TOL < –20 °C)
Pdh 11,2 kW
Voor lucht-water-warmtepompen: Tj = – 15 °C (als
TOL < –20 °C)
PERd 98 %
Jaarlijks energieverbruik
Q
HE
102
GJ
Nominale warmteafgifte (*)
Prated 17,4 kW
Seizoensgebonden energie-efficiëntie voor
ruimteverwarming
η
s
131 %
Tj = +2 °C
Pdh 17,4 kW
Tj = +2 °C
PERd 128 %
Tj = +7 °C
Pdh 11,1 kW
Tj = +7 °C
PERd 130 %
Tj = +12 °C
Pdh 5,1 kW
Tj = +12 °C
PERd 137 %
Tj = bivalente temperatuur
Pdh - kW
Tj = bivalente temperatuur
PERd - %
Jaarlijks energieverbruik
Q
HE
64
GJ
Bivalente temperatuur
T
biv
TOL <
T
designh
°C
Voor lucht-water-warmtepompen: Uiterste
bedrijfstemperatuur
TOL -22 °C
Uiterste bedrijfstemperatuur verwarmingswater
WTOL 65 °C
Uit-stand
P
OFF
0,000 kW
Nominale warmteafgifte
Psup - kW
Thermostaat-uit-stand
P
TO
0,015 kW
Stand-by-stand
P
SB
0,005 kW
Carterverwarmingstand
P
CK
- kW
Andere items
Vermogensregeling
Voor lucht-water-warmtepompen: Nominaal
luchtdebiet, buiten
__ 4000 m³/h
Geluidsvermogensniveau, binnen/buiten
L
WA
- / 65 dB
Voor water- of pekel-waterwarmtepompen: Nominaal
pekel- of waterdebiet, warmtewisselaar buiten
__ - m³/h
Contactgegevens
Robur SPA, Via Parigi 4/6, I-24040 Zingonia (BG)
Aanvullende informatie vereist door VERORDENING (EU) Nr. 813/2013 VAN DE COMMISSIE, Tabel 2
Emissies van stikstofoxiden:
NO
x
32
mg/kWh
Opgegeven verwarmingsvermogen bij deellast, bij een binnentemperatuur van 20 °C en
buitentemperatuur Tj
Opgegeven prestatiecoëfficiënt of primaire energieverhouding bij deellast, bij een
binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj
Tabel 8
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 811/2013 VAN DE COMMISSIE
Technische parameters voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp
De parameters worden voor middentemperatuur-toepassing aangegeven.
De parameters worden voor gemiddelde, koudere en warmere klimaatomstandigheden aangegeven.
GEMIDDELDE KLIMAATOMSTANDIGHEDEN
(*) Voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp, is de nominale warmteafgifte Prated gelijk aan de ontwerpbelasting
voor verwarming Pdesignh , en is de nominale warmteafgifte van een aanvullend verwarmingstoestel Psup gelijk aan het aanvullend verwarmingsvermogen sup(Tj) .
Nominale warmteafgifte
KOUDERE KLIMAATOMSTANDIGHEDEN
Opgegeven verwarmingsvermogen bij deellast, bij een binnentemperatuur van 20 °C en
buitentemperatuur Tj
Opgegeven prestatiecoëfficiënt of primaire energieverhouding bij deellast, bij een
binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj
WARMERE KLIMAATOMSTANDIGHEDEN
Opgegeven verwarmingsvermogen bij deellast, bij een binnentemperatuur van 20 °C en
buitentemperatuur Tj
Opgegeven prestatiecoëfficiënt of primaire energieverhouding bij deellast, bij een
binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj
Energieverbruik in andere standen dan de actieve modus
Aanvullend verwarmingstoestel
monovalent
variabel
Robur S.p.A.
geavanceerde technologieën
voor klimatisatie
via Parigi 4/6
24040 Verdellino/Zingonia (BG) Italy
+39 035 888111 - F +39 035 884165
www.robur.it robur@robur.it
15/06/2021
21MCLSDC015
Code: D-LBR788
Herziening: H
Een dynamische aanpak
bij het onderzoek, de ontwikkeling en de verspreiding
van veilige, ecologische en energiebesparende producten
dankzij de bewuste verantwoordelijkheid
van al onze medewerkers.
Robur mission
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56

Robur K18 Installation, Use And Maintenance Manual

Type
Installation, Use And Maintenance Manual