Sorel SBMC de handleiding

Type
de handleiding
Biomassacontroller SBMC
Installatie- en bedieningsinstructies
Lees dit zorgvuldig door voordat u de temperatuurverschilregelaar installeert, in bedrijf stelt
en bedient
1
Inhoudsopgave
Veiligheidsinstructies 3
EU-conformiteit 3
Algemene instructies 3
Verklaring van symbolen 3
Wijzigingen aan de eenheid 4
Garantie en aansprakelijkheid 4
Verwijdering en verontreinigende stoffen 4
Beschrijving SBMC 5
Specificaties 5
Over de regelaar 6
Leveromvang 6
Hydraulische varianten 6
Installatie 7
Elektrische terminals 7
Wandmontage 8
Elektrische aansluiting 8
De temperatuursensors installeren 9
Temperatuurweerstandstabel voor Pt1000-sensors 9
Bediening 10
Scherm en invoer 10
Inbedrijfstellingshulp 11
1. Meetwaarden 11
2. Statistieken 12
Bedrijfsuren 12
Gemiddelde ΔT 12
Grafisch overzicht 12
Foutmeldingen 12
Resetten / Wissen 12
3. Weergavemodus 12
Schematisch 12
Overzicht 12
Afwisselend 12
Schermspaarmodus 13
4. Bedrijfsmodus 13
Automatisch 13
Handmatig 13
Uit 13
5. Instellingen 14
Tmin S1 14
Tmax S2 14
ΔT R1 14
Tmin buffertank X 14
6. Beschermingsfuncties 15
Antiblokkeerbeveiliging 15
Antilegionella 15
7. Speciale functies 16
Pompinstellingen V1/ Signaal V1 16
Type pomp/ Type signaal 16
Pomp/ Profiel 16
Uitgangssignaal 16
PWM / 0-10V uit 16
PWM / 0-10V aan 16
PWM / 0-10V max. 16
Signaal weergeven 16
Snelheidsregeling 16
Purgeertijd 16
Max. Snelheid 16
Min. Snelheid 16
Instelpunt 17
Ontstekingstijd 17
Datum en tijd 17
Sensorcalibratie 17
Inbedrijfstelling 17
Fabrieksinstellingen 17
Hoeveelheid warmte 17
Stroomsnelheid toevoerstroom (X) 18
Correctie ∆T 18
Zomertijd 18
8. Menuvergrendeling 18
9. Onderhoudswaarden 18
10. Taal 18
Storingen/Onderhoud 19
2
Veiligheidsinstructies
EU-conformiteit
De fabrikant verklaart door de CE-markering op de eenheid te plakken dat de SBMC voldoet aan de volgende relevante vei-
ligheidsvoorschriften:
lEU laagspanningsrichtlijn 2014/35/EU
lEU richtlijn elektromagnetische compatibiliteit2014/30/EU
. De conformiteit is geverifieerd en de bijbehorende documentatie en de EU conformiteitsverklaring zijn bij de fabrikant gear-
chiveerd.
Algemene instructies
Lees dit zorgvuldig door!
Deze installatie- en bedrijfsinstructies bevatten basisinstructies en belangrijke informatie over veiligheid, installatie, inbe-
drijfstelling, onderhoud en optimaal gebruik van het apparaat. Daarom moeten deze instructies voorafgaand aan de installatie,
inbedrijfstelling en bediening van de eenheid volledig worden gelezen en begrepen door de installatietechnicus/-specialist.
Deze unit is een automatische, elektrische Biomassacontroller. Installeer het apparaat uitsluitend in droge ruimtes en onder
omgevingsomstandigheden zoals beschreven onder "Technische gegevens".
De geldige ongevallenpreventieregels, VDE-regels, de regels van het plaatselijke energiebedrijf, de toepasselijke DIN-EN-stan-
daarden en de installatie- en bedieningsinstructies van de extra systeemcomponenten moeten ook in acht worden genomen.
De eenheid vervangt onder geen enkele omstandigheid eventuele veiligheidsapparaten die door de klant moeten worden gele-
verd!
Installatie, elektrische aansluiting, inbedrijfstelling en onderhoud van de eenheid mogen uitsluitend worden uitgevoerd door spe-
cialisten die over de juiste training beschikken. Gebruikers: zorg dat de specialist u gedetailleerde informatie geeft over de wer-
king en bediening van de eenheid. Bewaar deze instructies altijd in de buurt van de eenheid.
De fabrikant is niet verantwoordelijk voor schade veroorzaakt door incorrect gebruik of niet-naleving van deze handleiding!
Verklaring van symbolen
Gevaar
Niet nakomen van deze instructies kan leiden tot elektrocutie.
Gevaar
Niet nakomen van deze instructies kan leiden tot ernstige gezondheidsschade zoals brandwonden of levens-
bedreigende verwondingen.
Voorzichtig
Niet nakomen van deze instructies kan leiden tot destructie van de eenheid of het systeem of tot milieuschade.
Voorzichtig
Informatie die met name belangrijk is voor de werking en het optimale gebruik van de eenheid en het systeem.
3
Wijzigingen aan de eenheid
lWijzigingen of toevoegingen aan of conversie van de eenheid zijn niet toegestaan zonder schriftelijke toe-
stemming van de fabrikant.
lHet is ook verboden extra componenten te installeren die niet samen met de eenheid zijn getest.
lAls duidelijk wordt dat veilig bedrijf van de eenheid niet langer mogelijk is, bijvoorbeeld vanwege beschadiging
van de behuizing, dient u de eenheid onmiddellijk uit te schakelen.
lAlle onderdelen van de eenheid of accessoires die niet in perfecte conditie zijn, moeten onmiddellijk worden ver-
vangen.
lGebruik uitsluitend originele onderdelen en accessoires van de fabrikant.
lMarkeringen die in de fabriek op de eenheid zijn gemaakt, mogen niet worden gewijzigd, verwijderd of onlees-
baar worden gemaakt.
lUitsluitend de instellingen die in deze instructies worden beschreven mogen worden ingesteld om de eenheid
te gebruiken.
Wijzigingen aan de eenheid kunnen de veiligheid ervan of van het gehele systeem in gevaar brengen.
Garantie en aansprakelijkheid
De eenheid is gemaakt en getest met het oog op hoge kwaliteit en veiligheidseisen. De garantie en aansprakelijkheid omvatten
echter niet verwondingen bij personen of materiaalschade die het gevolg zijn/is van een of meer van de volgende oorzaken:
lHet niet naleven van deze installatie- en bedieningsinstructies.
lOnjuiste installatie, inbedrijfstelling, onderhoud en bedrijf.
lIncorrect uitgevoerde reparaties.
lOngeautoriseerde structurele wijzigingen aan de eenheid.
lGebruik van het apparaat voor ander dan het bedoelde gebruik.
lBedrijf boven of onder de grenswaarden die worden genoemd in het gedeelte 'Specificaties'.
lOvermacht.
Verwijdering en verontreinigende stoffen
De eenheid voldoet aan de Europese RoHS 2011/65/EU voor de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in
elektrische en elektronische apparatuur.
Het apparaat mag onder geen enkele voorwaarde worden weggegooid met normaal huishoudelijk afval. Gooi de een-
heid uitsluitend bij geschikte inzamelpunten weg of stuur het terug naar de verkoper of de fabrikant.
4
Beschrijving SBMC
Specificaties
Model SBMC Biomassacontroller
Elektrische specificaties:
Voeding 230 VAC +/- 10%, 50 ... 60 Hz
Energieverbruik/stand-by 1,5 W - 2,0 W/ 1,5W
Totale overgeschakelde stroom 460 VA voor AC1 / 185 W voor AC3
Overgeschakelde stroom per
relais
460 VA voor AC1 / 185 W voor AC3
Interne zekering 1 2A vertr. 250V
Beschermingsklasse IP40
Beschermingsklasse/overspanningscategorie II / II
Ingangen/Uitgangen
Sensoringangen 3 Pt1000 -40°C ... 300°C
Uitgangen mechanische relais 1s 460 VA voor AC1 / 185 W voor AC3
van relais met omscha-
kelingscontact
R 460 VA voor AC1 / 185 W voor AC3
0-10V/PWM uitgang V1 10 k Ω last of PWM uitgang freq. 1 kHz, spanning 10 V
Max. kabellengte
Boilersensor van deze functie S1 < 30 m
Buffertanksensor S2 en S3 < 10 m
0-10V/PWM <3m
mechanisch relais < 10m
Toegelaten omgevingscondities
voor bediening van de regelaar 0°C - 40°C, max. 85% rel. vochtigheid bij 25°C
voor transport/buffertank C - 60°C, geen vochtcondensatie toegestaan
Andere specificaties en afmetingen
Ontwerp behuizing 2-delig, ABS plastic
Installatiemethodes Wandmontage, optioneel paneelmontage
Totale afmetingen 115 mm x 86 mm x 45 mm
Installatieafmetingen opening 108 mm x 82 mm x 25,2 mm
Scherm complete grafische weergave 128 x 64 punten
Realtime klok (RTC) RTC met reservevoeding voor 24 uur
Bediening 4 toegangssleutels
5
Over de regelaar
De Biomassacontroller SBMC maakt efficiënt gebruik en besturing van de functies van uw Systeem mogelijk terwijl de bediening
ervan intuïtief is. Bij elke invoerstap worden de geschikte functies afgestemd met de toetsen en verklaard in een tekst erboven. In
het menu "Metingwaarden en instellingen" staan hulpteksten en sleutelwoorden.
De SBMC kan gebruikt worden voor de verschillende systeemvarianten.
Belangrijke kenmerken van de SBMC zijn:
lWeergave van afbeeldingen en teksten op een verlicht scherm.
lEenvoudige weergave van de huidige meetwaarden.
lControle van statistieken en systeem door middel van statistische afbeeldingen.
lUitgebreide instelmenu's met toelichtingen.
lMenublokkering kan worden geactiveerd om onbedoelde wijziging van de instellingen te voorkomen.
lTerugstellen naar eerder geselecteerde waarden of fabrieksinstellingen.
Leveromvang
lBiomassacontroller
l2 schroeven 3,5 x 35 mm en 2 pluggen 6 mm voor wandmontage.
l4 drukontlasterklemmen met 8 schroeven, reservezekering 2TA
l1 verbindingsklem voor PE terminalblok
lSBMC Installatie- en bedieningsinstructies
Optioneel afhankelijk van ontwerp/opdracht:
lPt1000 temperatuursensor, dompelbakken, overspanningbeveiliging
Hydraulische varianten
De volgende illustraties moeten uitsluitend worden gezien als een schematische weergave van de betreffende
hydraulische systemen en hoeven derhalve niet compleet te zijn. De regelaar mag onder geen enkele omstan-
digheid een veiligheidsapparaat vervangen. Afhankelijk van de specifieke toepassing kunnen extra systeem- en vei-
ligheidscomponenten nodig zijn, zoals controlekleppen, terugslagkleppen, veiligheidstemperatuurbegrenzers, enz.
Opslag en solide brandstofboiler
6
Installatie
Elektrische terminals
Hoofdspanningen
230 VAC 50 - 60 Hz
Lage spanningen
max. 12 VAC / DC
Klem: Aansluiting voor:
L Netwerk neutrale geleider L
N Netwerk neutrale geleider N
R Buitenste geleider pomp L
N Pomp neutrale geleider N
R| Breek contact
De beschermende PE-geleider moet worden aangesloten op de
metalen PE-klemmenstrip!
Klem: Aansluiting voor:
S1 (2x) Sensor 1 boiler voor vaste brandstof
S2 (2x) Sensor 2 buffertank
S3 (2x) Sensor 3 (enkel voor weergave)
De polariteit van de sensors S1-S3 is vrij te selecteren.
V1 0-10V / PWM Pomp
- 0-10V / PWM Mass
7
Wandmontage
1. Draai de afdekkapschroef helemaal uit.
2. Verwijder het bovenste gedeelte van
de behuizing voorzichtig van het onder-
ste gedeelte. Tijdens het verwijderen
worden de klemmen ook los gemaakt.
3. Zet het bovenste gedeelte van de
behuizing weg. Raak de elektronica
niet aan.
4. Houd het onderste gedeelte van de
behuizing tegen de geselecteerde posi-
tie en markeer de drie montagegaten.
Zorg dat het wandoppervlak zo glad
mogelijk is, zodat de behuizing niet ver-
vormd raakt als u deze vastschroeft.
5. Gebruik een boorbitje maat 6 om drie
gaten te boren op de punten die op de
wand zijn gemonteerd en druk de plug-
gen erin.
6. Schroef de bovenste schroef gedeel-
telijk vast.
7. Bevestig het bovenste gedeelte van de
behuizing en draai de andere twee
schroeven gedeeltelijk in.
8. Richt de behuizing en draai de drie
schroeven vast.
Elektrische aansluiting
Schakel de voeding uit en borg hem tegen onbedoeld inschakelen voordat u aan de eenheid gaat werken! Controleer
dat er geen spanning op staat! Elektrische aansluitingen mogen uitsluitend worden gemaakt door een specialist en in
naleving van de toepasselijke regelgeving. De eenheid mag niet worden ingeschakeld als er schade aan de behui-
zing zichtbaar is, bijvoorbeeld scheuren.
De eenheid is mogelijk niet vanaf de achterkant toegankelijk.
Laagspanningskabels zoals temperatuursensorkabels moeten apart van de netspanningskabels worden gelegd. Leid
temperatuursensorkabels alleen naar de linkerkant van de eenheid en netspanningskabels alleen naar de rech-
terkant.
De klant moet voorzien in een alpolige afscheiding, d.w.z. een noodschakelaar voor de verwarming.
De kabels die worden aangesloten op de eenheid mogen niet verder dan 55 mm worden gestript en de kabelmantel
moet net aan de andere kant van de trekontlasting in de behuizing komen.
8
Selecteer vereiste programma/hydraulisch system zie " Hydraulische vari-
anten " op pagina 6
Strip kabels met 75 mm max., strip de laatste 9-10 mm van de draden.
Open controller zie " Wandmontage " op pagina 8, voeg kabels in en instal-
leer trekontlasting.
Installeer PE terminalblok
Verbind de voorziene verbindingsterminals zie " Elektrische terminals " op
pagina 7 en zie " Hydraulische varianten " op pagina 6
Bij het gebruik van fijndradige kabels met een schroevendraaier, druk op
de oranje hendels.
Voor enkeldradige kabels of kabels voorzien van draadeindhulzen, voeg
simpelweg de kabel in.
6. Voeg de verbindingsterminals in in de toepasselijke pinaansluiting.
7. Hang aan het bovenste behuizingsdeel en sluit de behuizing met zacht
druk.
8. Schroef dekschroef vast.
9. Zet hoofdvoorziening aan en bedien de controller.
De temperatuursensors installeren
De regelaar werkt met Pt1000-temperatuursensors met een nauwkeurigheid van C, waardoor optimale regeling van de sys-
teemfuncties mogelijk is.
Indien gewenst kunnen de sensorkabels maximaal 30 m lang zijn als een kabel wordt gebruikt met een diameter
van ten minste 0,75 mm². Zorg dat er geen contactweerstand is! Plaats de sensor precies in het gebied dat moet wor-
den gemeten! Gebruik uitsluitend dompel-, op een buis gemonteerde of vlak gemonteerde sensors die geschikt zijn
voor het bij benadering gemeten toegestane temperatuurbereik.
Laagspanningskabels zoals temperatuursensorkabels moeten apart van de netspanningskabels worden gelegd. Leid
temperatuursensorkabels alleen naar de linkerkant van de eenheid en netspanningskabels alleen naar de rech-
terkant.
Temperatuurweerstandstabel voor Pt1000-sensors
°C -20 -10 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
Ω 922 961 1000 1039 1077 1116 1155 1194 1232 1270 1308 1347 1385
9
Bediening
Scherm en invoer
Pomp (roteert indien actief)
Buffertank / buffer
Boiler voor vaste brandstof
Temperatuursensors
Waarschuwing/Foutmelding
Nieuwe informatie beschikbaar
Meerdere symbolen zijn te vinden bij de spe-
ciale functies
De schermen (1), uitgebreide tekst- en grafische modus
maken eenvoudige, bijna voor zichzelf sprekende bediening
van de regelaar mogelijk.
Het invoeren wordt gedaan met 4 toetsen (2+3), waaraan
contextuele functies zijn toegewezen. De toets "Esc" (3)
wordt gebruikt om een invoer te annuleren of een menu te
verlaten. Indien van toepassing verschijnt een verzoek om
bevestiging om gemaakte wijzigingen op te slaan.
De functie van de overige 3 toetsen (4) wordt in het scherm
recht boven de toetsen weergegeven. De rechtertoets heeft
overal de functie van bevestiging en selectie.
De grafische modus wordt weergegeven als gedurende 2
minuten geen toets is ingedrukt of nadat het hoofdmenu is
verlaten met "Esc".
Het temperatuuroverzicht wordt weergegeven als u de
linkertoets indrukt. Door op de toets te tikken, keert u terug
naar
Het grafische overzicht.
Als u op de toets "Esc" drukt in de grafische modus, gaat u
rechtstreeks naar het hoofdmenu.
Voorbeelden van toetsinstellingen:
+/- Waarden verhogen/verlagen
▼/▲ Omhoog/omlaag bladeren in een menu
Ja/Nee bevestigen/afwijzen
Over meer informatie
Terug naar het vorige scherm
OK Selectie bevestigen
Bevestigen Instelling bevestigen
10
Inbedrijfstellingshulp
1. Taal en tijd instellen
2. Inbedrijfstellingshulp/Inbedrijfstellingswizard
a) selecteren, of
b) sla over.
De installatiewizard leidt u in de juiste volgorde langs de noodzakelijke
basisinstellingen. Elke parameter wordt uitgelegd in het
bedieningspaneel. Door op de toets "Esc" te drukken, keert u terug naar
de voorgaande instelling.
b) Bij gratis inbedrijfstelling moeten de instellingen in de volgorde wor-
den gedaan:
lmenu 10. Taal
lmenu 3. Tijd, Datum en Werkingstijden.
lmenu 5. Verwarmingscircuitinstellingen, alle waarden.
lmenu 6. Beschermingsfuncties (indien aanpassingen
nodig zijn).
lmenu 7. Speciale Functies (indien aanpassingen nodig
zijn).
3. In het menu bedrijfsmodus "4.2. Handmatig" , moeten de schakelaars
uitgangen worden getest met aangesloten verbruikers en moeten de sen-
sorwaarden worden gecontroleerd op plausibiliteit. Stel dan in op auto-
matische modus. zie " Handmatig " op pagina 13
De installatiewizard is toegankelijk via menu 7.6.
Overweeg de verklaringen voor de afzonderlijke parameters op de volgende pagina's en controleer of voor uw toe-
passing nog verdere instellingen nodig zijn.
1. Meetwaarden
Dienen om de actueel gemeten temperaturen weer te geven.
Als "fout" wordt weergegeven op het scherm in plaats van de
meetwaarde, kan er een defecte of onjuiste temperatuursensor
zijn.
Als de kabels te lang zijn of als de sensors niet goed zijn
geplaatst, kunnen kleine afwijkingen in de meting optreden. In dit
geval kunnen de weergegeven waarden worden gecom-
penseerd door aanpassingen in de regelaar, zie "Sens-
orkalibratie". Het gekozen programma, de aangesloten sensors
en het specifieke modelontwerp bepalen welke meetwaarden
worden weergegeven.
11
2. Statistieken
Dient voor functiecontrole en langetermijnmonitoring van het systeem.
Voor statistische gegevens over het systeem is het belangrijk
dat de tijd nauwkeurig wordt ingesteld op de regelaar. Bij onder-
breking van de voeding blijft de klok nog ongeveer 24 uur
lopen. Na de onderbreking moet de klok worden teruggesteld.
Onjuiste bediening of een onjuiste tijd kunnen leiden tot het wis-
sen van gegevens, onjuiste registratie of overschrijven van
gegevens. De fabrikant accepteert geen verantwoordelijkheid
voor de geregistreerde gegevens!
Bedrijfsuren
Weergave van de werkingsuren van de verbruikers verbonden met de controller (bijvoorbeeld, zonnepompen, kleppen etc.)
waarbij verschillende tijdsbereiken (dagen-jaren) beschikbaar zijn!
Gemiddelde ΔT
Weergave van het gemiddelde temperatuurverschil tussen de referentiesensors van de ingeschakelde verbruikers.
Grafisch overzicht
Dit resulteert in een heldere illustratie van de gegevens in een staafdiagram. Er zijn verschillende periodes beschikbaar voor ver-
gelijking. U kunt hier doorheen bladeren met de twee linker toetsen.
Foutmeldingen
Weergave van de laatste 15 fouten in het systeem met vermelding van datum en tijd.
Resetten / Wissen
De geselecteerde statistieken resetten en wissen. Als u "alle statistieken" selecteert, wordt alles behalve het foutenlog gewist.
3. Weergavemodus
Gebruikt om de controllers weergave voor normale werking te definren.
Deze weergave verschijnt wanneer twee minuten verstrijken zonder dat op
een toets wordt gedrukt. Het hoofdmenu verschijnt opnieuw wanneer in
toets ingedrukt wordt. Het menu wordt gesloten door op “esc” te drukken of
door “Weergavemodus sluiten” te selecteren.
Schematisch
In de afbeeldingsmodus worden de geselecteerde hydraulische systemen getoond met de gemeten temperaturen en wer-
kingsstaten van de verbonden verbruikers.
Overzicht
In de overzichtsmodus worden de gemeten temperaturen en werkingsstaten van de verbonden verbruikers getoond in tekstvorm.
Afwisselend
In de afwisselingsmodus zijn de schematische modus en dan de overzichtsmodus actief gedurende 5 seconden.
12
Schermspaarmodus
In de schermspaarmodus schakelt de achtergrondverlichting van het scherm uit als gedurende 2 minuten geen toetsen worden
ingedrukt.
Als er een melding is, schakelt de achtergrondverlichting niet uit totdat de melding door de gebruiker is gescand.
4. Bedrijfsmodus
Automatisch
De automatische modus is de normale modus van de regelaar. Een goede regelaarfuncite waarbij rekening is gehouden met de
huidige temperaturen en de ingestelde parameters is uitsluitend in de automatische modus aanwezig! Na een span-
ningsonderbreking keert de regelaar automatisch terug naar de laatst geselecteerde bedrijfsmodus.
Handmatig
In de "Handmatige" modus kunnen de individuele relaisuitgangen en de aangesloten verbruikers worden gecontroleerd op juiste
werking en correcte toewijzing.
De bedrijfsmodus "Handmatig" mag uitsluitend worden gebruikt door specialisten voor korte functietesten, bij-
voorbeeld tijdens de inbedrijfstelling! Werking in handmatige modus: de relais en dus de aangesloten gebruikers wor-
den in- en uitgeschakeld door een toets in te drukken, onafhankelijk van de actuele temperaturen en ingestelde
parameters. Tegelijkertijd worden de actuele meetwaarden van de temperatuursensors ook weergegeven op het
scherm om de werking te kunnen controleren.
Uit
Als de bedrijfsmodus "Off" is ingeschakeld, zijn alle regelfuncties uitgeschakeld. De gemeten temperaturen worden
weergegeven voor het overzicht.
13
5. Instellingen
De regelaar vervangt in geen geval de beveiligingsinrichting op
locatie!
Tmin S1
Temperatuur op sensor 1 inschakelen/starten:
Als deze waarde wordt overschreden op sensor 1 (collectorsensor) en niet aan de andere omstandigheden is voldaan, schakelt
de regelaar de bijbehorende pomp of de klep in. Als de temperatuur op sensor 1 5 °C onder deze waarde daalt, wordt de pomp
of klep weer uitgeschakeld.
Tmax S2
Uitschakeltemperatuur bij sensor 2:
Als deze waarde wordt overschreden voor sensor 2 schakelt de regelaar de eraan gekoppelde pomp of de klep uit. Als deze
waarde niet wordt gehaald op sensor 2 en wel aan de andere omstandigheden is voldaan, schakelt de regelaar de pomp of de
klep in.
Temperatuurwaarden die te hoog zijn ingesteld, kunnen leiden tot brandwonden of schade aan het systeem. De klant
dient te voorzien in bescherming tegen brandwonden!
Bij systemen met meerdere buffertanks wordt naar een verderop in het systeem geïnstalleerde buffertank of buffergebied gescha-
keld als de uitschakeltemperatuur S2 wordt overschreden.
ΔT R1
Aan/uit temperatuurverschil voor zonnelading door relais R1:
Als het temperatuurverschil ΔT Solar tussen de referentiesensors S1 en S2 overschreden en aan de andere voorwaarden vol-
daan wordt, zal de controller de pomp op het relais R1 aanzetten. Als het temperatuurverschil zakt tot ΔT Uit, zal de pomp uit-
gezet worden.
Als het ingestelde temperatuurverschil te klein is, kan dit leiden tot ineffectieve werking afhankelijk van het systeem en
de sensorpositionering. Voor snelheidsregulering (zie " Snelheidsregeling " op pagina 16) gelden scha-
kelaarvoorwaarden!
Tmin buffertank X
Uitschakeltemperatuur bij sensor 2(X)
Als deze waarde wordt overschreden bij sensor X, schakelt de regelaar de gekoppelde pomp en/of klep uit. Als sensor 3
opnieuw tot onder deze waarde daalt en ook aan de andere voorwaarden wordt voldaan, schakelt de regelaar de pomp en/of de
klep weer in.
Temperatuurwaarden die te hoog zijn ingesteld, kunnen leiden tot brandwonden of schade aan het systeem. De klant
dient te voorzien in bescherming tegen brandwonden!
14
6. Beschermingsfuncties
De 'Beschermingsfuncties‘ kunnen worden gebruikt door specialisten om
verschillende beschermingsfuncties te activeren en in te stellen.
De regelaar vervangt in geen geval de beveiligingsinrichting op
locatie!
Antiblokkeerbeveiliging
Als de antiblokkeerbeveiliging is geactiveerd, schakelt de regelaar de warmtepomp en de mixer 5 seconden in/uit om 12:00 uur
's middags om vastlopen van de pomp/klep na lange inactieve periodes te voorkomen.
ABS R(X)
Activatie (dagelijks, wekelijks) van de anti-vergrendelingsbescherming naar een relais (X) om 12:00 gedurende 5 seconden.
Antilegionella
Met behulp van de antilegionellafunctie (hierna "AL" genoemd), kan het systeem op geselecteerde momenten worden opge-
warmd om het vrij te houden van legionella.
Bij uitlevering van het systeem is de antilegionellafunctie uitgeschakeld.
Zodra hij opgewarmd is en "AL" is ingeschakeld, wordt informatie met de datum weergegeven op het scherm.
Deze antilegionellafunctie biedt geen veilige bescherming tegen legionella, omdat de regelaar een adequate hoe-
veelheid energie nodig heeft en de temperaturen niet kunnen worden gemonitord in het gehele buffergebied en het
aansluitende leidingensysteem.
Tijdens het bedrijf van de antilegionellafunctie, indien van toepassing, wordt de buffertank verwarmd tot boven de inge-
stelde waarde "Tmax", wat kan leiden tot brandwonden en schade aan het systeem.
AL Tref
Voor een succesvolle opwarming moet deze temperatuur worden bereikt op de AL-sensor(s) voor de blootstellingsperiode.
AL-verblijftijd
Voor deze periode moeten de AL Tref-temperaturen worden bereikt op de geactiveerde AL-sensors voor een succesvolle opwar-
ming.
Laatste AL-opwarming
Dit geeft aan wanneer de laatste succesvolle opwarming heeft plaatsgehad.
AL-tijden
Tijdens deze periodes wordt geprobeerd de AL-opwarming uit te voeren. Als binnen de vastgelegde periode wordt voldaan aan
de AL-voorwaarde (Tref op de gedefinieerde sensors gedurende de blootstellingsperiode), wordt de opwarming voltooid en gere-
gistreerd als "Laatste AL-opwarming".
15
7. Speciale functies
Wordt gebruikt voor het instellen van basisitems en uitgebreide functies.
De instellingen in dit menu mogen uitsluitend worden gewijzigd
door een specialist.
Pompinstellingen V1/ Signaal V1
In dit menu worden de instellingen voor de op snelheid gecontroleerde output V1 uitgevoerd.
Type pomp/ Type signaal
Het gebruikte type op snelheid gecontroleerde pomp kan hier ingesteld worden.
0-10V: Controle van speciale pompen (bv. hoge efficiëntiepompen) door middel van een 0-10V-signaal.
PWM: Controle van speciale pompen (bv. hoge efficiëntiepompen) door middel van een PWM-signaal.
Pomp/ Profiel
In dit menu kunnen de van tevoren ingestelde profielen voor de pomp worden geselecteerd. Onder "Handmatig" kunnen alle
instellingen handmatig worden gedaan. De instellingen kunnen altijd worden gewijzigd nadat een profiel is geselecteerd.
Uitgangssignaal
In dit menu wordt het pomptype ingesteld: verwarmingspompen hebben de grootste uitvoer met een klein inangssignaal. Solar =
normaal, verwarming = omgekeerd.
PWM / 0-10V uit
Dit signaal / dit voltage wordt uitgezonden als de pomp uitgeschakeld is (pompen met kabelbreukdetectie vereisen een minimaal
voltage / een minimum signaal).
PWM / 0-10V aan
De pomp heeft deze spanning/dit signaal nodig om in te schakelen en op een minimumtoerental te draaien.
PWM / 0-10V max.
Met deze waarde kan het maximale spanningsniveau/de maximale frequentie worden gedefinieerd voor de hoogste snelheid
van de energiespaarpomp die bijvoorbeeld wordt gebruikt tijdens het spoelen en tijdens handmatige bediening.
Signaal weergeven
Vertegenwoordigt het ingestelde pompsignaal in een afbeelding en tekstoverzicht.
Snelheidsregeling
Als de snelheidsregeling is geactiveerd, biedtSBMC dit de mogelijkheid om de snelheid van de pompen afhankelijk van het pro-
ces te wijzigen met een speciaal intern elektronisch systeem.
Deze functie mag uitsluitend door een technicus worden geactiveerd. Afhankelijk van het feit of de pump wordt
gebruikt en van het pompniveau, mag de minimumsnelheid niet te laag worden ingesteld, omdat dan het pomp-
systeem beschadigd kan raken. Hiervoor moet ook rekening worden gehouden met de specificaties van de betref-
fende fabrikant! Bij twijfel, moeten de minimumsnelheid en het pompniveau eerder te hoog dan te laag worden
ingesteld.
Purgeertijd
Gedurende deze tijd draait de pomp op volle toeren (100%) om veilig opstarten te garanderen. Pas na afloop van deze pur-
geertijd heeft de pomp een geregelde snelheid en kan hij, afhankelijk van de ingestelde variant, naar maximaal of minimaal toe-
rental worden geschakeld. Toerental.
Max. Snelheid
Hier wordt de maximumsnelheid van de pomp bepaald. Tijdens het instellen draait de pomp met de betreffende snelheid en kan
de stroming worden bepaald.
De gedefinieerde percentages zijn variabelen, die meer of minder kunnen afwijken afhankelijk van het systeem, de
pomp en het pompniveau. 100% is het maximaal mogelijke vermogen van de regelaar.
Min. Snelheid
Hier wordt de minimumsnelheid van de pomp bepaald. Tijdens het instellen draait de pomp met de betreffende snelheid en kan
de stroming worden bepaald.
16
De gedefinieerde percentages zijn variabelen, die meer of minder kunnen afwijken afhankelijk van het systeem, de
pomp en het pompniveau. 100% is het maximaal mogelijke vermogen van de regelaar.
Instelpunt
Deze waarde is het regelpunt. Als deze waarde lager is bij de sensor, wordt de snelheid verminderd. Als hij wordt overschreden,
wordt de snelheid verhoogd.
Ontstekingstijd
Om de snelheidscontrole te optimaliseren met betrekking tot regelpunt en boilersensor S1 gedurende de ontstekingstijd, kan de
ontstekingstijd hier ingesteld worden. Het verschil tussen Tmin S1 en het Regelpunt zie " Instelpunt " op pagina 17 Is gelijk ver-
deeld tussen de hier ingestelde tijd. De regelpuntwaarde verhoogt gedurende de ontstekingstijd van Tmin S1 tot het regelpunt.
Datum en tijd
Dient voor het instellen van huidige datum en tijd
Voor statistische gegevens over het systeem is het belangrijk dat de tijd nauwkeurig wordt ingesteld op de regelaar.
Bij onderbreking van de voeding blijft de klok nog ongeveer 24 uur lopen. Na de onderbreking moet de klok worden
teruggesteld. Onjuiste bediening of een onjuiste tijd kunnen leiden tot het wissen van gegevens, onjuiste registratie
of overschrijven van gegevens. De fabrikant accepteert geen verantwoordelijkheid voor de geregistreerde gegevens!
Sensorcalibratie
Afwijkingen in de weergegeven temperatuurwaarden, bijvoorbeeld als gevolg van te lange kabels of sensors die niet optimaal
zijn geplaatst, kunnen hier handmatig worden gecompenseerd. De instellingen kunnen voor elke afzonderlijke sensor worden
gemaakt in stappen van 0,5°C.
De instellingen zijn alleen nodig in speciale gevallen op het moment van de eerste inbedrijfstelling door de specialist.
Onjuiste meetwaarden kunnen leiden tot onvoorspelbare fouten.
Inbedrijfstelling
Opstarten met de opstartassistent leidt u in de juiste volgorde door de voor de inbedrijfstelling noodzakelijke basisinstellingen,
waarbij de betreffende parameters op het scherm kort verklaard worden. Door op de toets "esc" te drukken, keert u terug naar de
voorgaande waarde zodat u de geselecteerde instelling nogmaals kunt bekijken of eventueel aanpassen. Door meerdere keren
op "esc" te drukken, keert u terug naar de keuzemodus en annuleert u de opstartassistent zie " Inbedrijfstellingshulp " op pagina
11
Mag uitsluitend worden gestart door een specialist tijdens de inbedrijfstelling! Bekijk de verklaringen voor de afzon-
derlijke parameters in deze instructies en controleer of voor uw toepassing nog verdere instellingen nodig zijn.
Fabrieksinstellingen
Alle instellingen kunnen worden gereset, waardoor de regelaar terugkeert naar zijn aanvangspositie.
Alle instellingen, statistieken, enz. van de regelaar worden onherroepelijk gewist. De regelaar moet dan opnieuw in
bedrijf worden gesteld.
Hoeveelheid warmte
Als het meten van hittekwantiteit geactiveerd is, worden de geschatte hitte van de manueel ingegeven waarden van de flow van
het systeem en de opgemeten sensorwaarden van de solide brandstofboiler en –opslag berekend. Bijkomende inputs voor de
flow van het systeem zijn noodzakelijk. Daarnaast kan, met de instelling offset ∆T, een correctiefactor worden ingesteld voor ver-
zameling van de opwarmingshoeveelheid. Sinds de solide brandstofboilertemperatuur en de opslagtemperatuur kunnen
gebruikt worden voor het meten van de hittekwantiteit, afhankelijk van het systeem, zouden er deviaties kunnen zijn van de
getoonde solide brandstofboilertemperatuur naar de eigenlijke vorige temperatuur of de getoonde opslagtemperatuur naar de
eigenlijke teruggangstemperatuur. Deze afwijking kan met de instelling Offset ∆T worden gecorrigeerd.
Voorbeeld: getoonde collectortemperatuur 40 °C, lees vorige temperatuur 39 °C, getoonde opslagtemperatuur 30 °C, lees terug-
gangstemperatuur 31 °C betekent een instelling van -20% (getoonde ∆T 10K, eigenlijke ∆T 8K => -20% correctiewaarde)
De hittekwantiteitsdata in de modus “Aan” bestaan enkel uit berekende waarden voor de functionele inspectie van het
systeem.
17
Stroomsnelheid toevoerstroom (X)
Nominale systeemstroom.
De systeemstroom in liters per minuut, die wordt gebruikt als berekeningsbasis voor het meten van warmte.
Correctie ∆T
Correctiefactor voor het temperatuurverschil voor meting van de opwarming
Omdat de collectortemperatuur en de buffertanktemperatuur kunnen worden gebruikt voor meting van de hoeveelheid opwar-
ming, kunnen er, afhankelijk van het systeem, afwijkingen bestaan van de weergegeven verzamelde temperatuur ten opzichte
van de actuele vorige temperatuur of van de weergegeven buffertanktemperatuur ten opzichte van de actuele retourtemperatuur.
Deze afwijkingen kunnen worden gecorrigeerd met de afstelwaarde Offset ΔT
Voorbeeld: weergegeven collectortemperatuur 40°C, gemeten vorige temperatuur 39°C, weergegeven buffertanktemperatuur
30°C, gemeten retourtemperatuur 3C betekent een instelling van -20% (weergegeven T 10K, actueel T 8K => -20% cor-
rectiewaarde)
Zomertijd
Als deze functie is geactiveerd, schakelt de regelaar automatisch naar wintertijd of zomertijd (DST, Daylight Savings Time).
8. Menuvergrendeling
Borg de regelaar tegen onbedoeld veranderen en in gevaar brengen van
basisfuncties.
De onderstaande menu's blijven volledig toegankelijk, ook als de menu-
vergrendeling is ingeschakeld, en kunnen worden gebruikt om eventuele
noodzakelijke afstellingen te doen:
1. Meetwaarden
2. Statistieken
3. Tijden
8. Menuvergrendeling
9. Onderhoudswaarden
9. Onderhoudswaarden
Dient voor het op afstand diagnosticeren door een specialist of de fabrikant
in geval van fouten, enz.
Voer de waarden in de tabel in als een fout optreedt.
10. Taal
Om de menutaal te kiezen. Bij de eerste inbedrijfstelling verschijnt de vraag
automatisch op het scherm.
18
Storingen/Onderhoud
De zekering vervangen
Reparaties en onderhoud mogen uitsluitend door een specialist worden uitgevoerd. Schakel de voeding uit en borg
hem tegen onbedoeld inschakelen voordat u aan de eenheid gaat werken! Controleer dat er geen spanning op staat!
Gebruik uitsluitend de meegeleverde reservezekering of een zekering van hetzelfde ontwerp met de volgende spe-
cificaties: 2 AT/250 VSOREL- Artikelnummer: 2125
Als de hoofdspanning is ingeschakeld en de computer nog steeds niet werkt of
niets weergeeft op het scherm, kan de interne apparaatzekering defect zijn. In dat
geval moet u het apparaat zo openen als beschreven staat in gedeelte C, de oude
zekering verwijderen en controleren.
Vervang de defecte zekering door een nieuwe, bepaal de plaats van de externe
foutbron (bijvoorbeeld de pomp) en vervang deze. Neem dan eerst de regelaar in
bedrijf en controleer de werking van de schakeluitgangen in de handmatige
modus zoals beschreven.
Onderhoud
Tijdens het jaarlijkse algemeen onderhoud aan uw verwarmingssysteem moeten ook de functies van de regelaar wor-
den gecontroleerd door een specialist en moeten de instellingen, indien nodig, worden geoptimaliseerd.
Onderhoud uitvoeren:
lControleer de datum en tijd zie " Datum en tijd " op pagina 17
lEvalueer/controleer aannemelijkheid van statistieken zie " Dient voor functiecontrole en langetermijnmonitoring
van het systeem. " op pagina 12
lControleer het foutengeheugen zie " Foutmeldingen " op pagina 12
lVerifieer/controleer de plausibiliteit van de huidige meetwaarden zie " Meetwaarden " op pagina 11
lControleer de schakelaaruitgangen/verbruikers in de handmatige modus zie " Handmatig " op pagina 13
lOptimaliseer de parameterinstellingen indien mogelijk.
Mogelijke foutmeldingen
Mogelijke foutmeldingen Opmerkingen voor de specialist
Voeler x defect Betekent dat ofwel de sensor, sensorinput op de controller of de verbindingslijn defect is / of
was
(zie " Temperatuurweerstandstabel voor Pt1000-sensors " op pagina 9)
Restart Betekend dat de regelaar opnieuw is opgestart bijv. Na een stroomstoring.
Controleer datum en tijd
Datum en tijd Dit display verschijnt automatisch na een langere stroomstoring, omdat de datum en tijd
gecontroleerd moeten worden en indien aangepast.
Vaak aan/uit Een relais is vaker dan 5 keer in- en uitgeschakeld binnen 5 minuten.
AL mislukt Wordt weergegeven als AL ref -5°C niet gemeten is gedurende de ingestelde AL-verblijftijd
op de AL-sensor.
19
Eindverklaring
Hoewel veel zorg is besteed aan het opstellen van deze instructies, kan de mogelijkheid dat bepaalde informatie onjuist of incom-
pleet is niet worden uitgesloten. In principe onderhevig aan fouten en technische wijzigingen.
Installatiedatum en -tijdstip
Naam van installerend bedrijf:
Ruimte voor aantekeningen:
Uw gespecialiseerde dealer: Fabrikant:
SOREL GmbH Mikroelektronik
Reme-Str. 12
D - 58300 Wetter (Ruhr)
+49 (0)2335 682 77 0
+49 (0)2335 682 77 10
info@sorel.de
www.sorel.de
Versie: 22.06.2017
20
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20

Sorel SBMC de handleiding

Type
de handleiding