De gedefinieerde percentages zijn variabelen, die meer of minder kunnen afwijken afhankelijk van het systeem, de
pomp en het pompniveau. 100% is het maximaal mogelijke vermogen van de regelaar.
Instelpunt
Deze waarde is het regelpunt. Als deze waarde lager is bij de sensor, wordt de snelheid verminderd. Als hij wordt overschreden,
wordt de snelheid verhoogd.
Ontstekingstijd
Om de snelheidscontrole te optimaliseren met betrekking tot regelpunt en boilersensor S1 gedurende de ontstekingstijd, kan de
ontstekingstijd hier ingesteld worden. Het verschil tussen Tmin S1 en het Regelpunt zie " Instelpunt " op pagina 17 Is gelijk ver-
deeld tussen de hier ingestelde tijd. De regelpuntwaarde verhoogt gedurende de ontstekingstijd van Tmin S1 tot het regelpunt.
Datum en tijd
Dient voor het instellen van huidige datum en tijd
Voor statistische gegevens over het systeem is het belangrijk dat de tijd nauwkeurig wordt ingesteld op de regelaar.
Bij onderbreking van de voeding blijft de klok nog ongeveer 24 uur lopen. Na de onderbreking moet de klok worden
teruggesteld. Onjuiste bediening of een onjuiste tijd kunnen leiden tot het wissen van gegevens, onjuiste registratie
of overschrijven van gegevens. De fabrikant accepteert geen verantwoordelijkheid voor de geregistreerde gegevens!
Sensorcalibratie
Afwijkingen in de weergegeven temperatuurwaarden, bijvoorbeeld als gevolg van te lange kabels of sensors die niet optimaal
zijn geplaatst, kunnen hier handmatig worden gecompenseerd. De instellingen kunnen voor elke afzonderlijke sensor worden
gemaakt in stappen van 0,5°C.
De instellingen zijn alleen nodig in speciale gevallen op het moment van de eerste inbedrijfstelling door de specialist.
Onjuiste meetwaarden kunnen leiden tot onvoorspelbare fouten.
Inbedrijfstelling
Opstarten met de opstartassistent leidt u in de juiste volgorde door de voor de inbedrijfstelling noodzakelijke basisinstellingen,
waarbij de betreffende parameters op het scherm kort verklaard worden. Door op de toets "esc" te drukken, keert u terug naar de
voorgaande waarde zodat u de geselecteerde instelling nogmaals kunt bekijken of eventueel aanpassen. Door meerdere keren
op "esc" te drukken, keert u terug naar de keuzemodus en annuleert u de opstartassistent zie " Inbedrijfstellingshulp " op pagina
11
Mag uitsluitend worden gestart door een specialist tijdens de inbedrijfstelling! Bekijk de verklaringen voor de afzon-
derlijke parameters in deze instructies en controleer of voor uw toepassing nog verdere instellingen nodig zijn.
Fabrieksinstellingen
Alle instellingen kunnen worden gereset, waardoor de regelaar terugkeert naar zijn aanvangspositie.
Alle instellingen, statistieken, enz. van de regelaar worden onherroepelijk gewist. De regelaar moet dan opnieuw in
bedrijf worden gesteld.
Hoeveelheid warmte
Als het meten van hittekwantiteit geactiveerd is, worden de geschatte hitte van de manueel ingegeven waarden van de flow van
het systeem en de opgemeten sensorwaarden van de solide brandstofboiler en –opslag berekend. Bijkomende inputs voor de
flow van het systeem zijn noodzakelijk. Daarnaast kan, met de instelling offset ∆T, een correctiefactor worden ingesteld voor ver-
zameling van de opwarmingshoeveelheid. Sinds de solide brandstofboilertemperatuur en de opslagtemperatuur kunnen
gebruikt worden voor het meten van de hittekwantiteit, afhankelijk van het systeem, zouden er deviaties kunnen zijn van de
getoonde solide brandstofboilertemperatuur naar de eigenlijke vorige temperatuur of de getoonde opslagtemperatuur naar de
eigenlijke teruggangstemperatuur. Deze afwijking kan met de instelling Offset ∆T worden gecorrigeerd.
Voorbeeld: getoonde collectortemperatuur 40 °C, lees vorige temperatuur 39 °C, getoonde opslagtemperatuur 30 °C, lees terug-
gangstemperatuur 31 °C betekent een instelling van -20% (getoonde ∆T 10K, eigenlijke ∆T 8K => -20% correctiewaarde)
De hittekwantiteitsdata in de modus “Aan” bestaan enkel uit berekende waarden voor de functionele inspectie van het
systeem.
17