GENERATORS
- 40 -
IS 29
NL
4.2.2 Typische installatie met stroomopwekkingsgroep
onder de drijflijn (afb. 5)
1 Afvoer in zee
2 Demper
3 Uitlaat
4 Waterfilter
5 Hoofdkraan installatie
6 Zeewaterinlaat
7 Legingskraan
8 Terugslagklep
9 Drainage
A - Leiding - inwendige diameter Ø75 mm.
B - Leiding - inwendige diameter Ø25 mm.
C - Leiding - inwendige diameter Ø16 mm.
D - Leiding - inwendige diameter Ø14 mm.
- Het is erg belangrijk om de maten die op de
installatieschemas staan aan te houden
- De uitlaten (ref.3 op afb. 4 en 5) hebben de taak om
het water dat in de uitlaatleidingen zit op te vangen
als de motor van de stroomopwekkingsgroep
uitgeschakeld wordt en om te voorkomen dat het
water via het uitlaatspruitstuk en de uitlaatklep in de
motor stroomt. Om deze reden is het absoluut
noodzakelijk om de plaats van de uitlaat en de
lengte van de leidingen zoals aangegeven op het
installatieschema aan te houden.
4.3 Componenten
Het koelwatersysteem moet compleet
gescheiden zijn van dat van de hoofdmotor.
1- huiddoorvoer 1/2"
Als de generator meer dan 1 meter
boven de waterlijn is gemonteerd, moet er een
terugslagklep worden gemonteerd achter de
huidafsluiter (1 van fig.6). Dit voorkomt dat het systeem
leegloopt als de generator niet draait. Hierdoor zou
bij het opstarten de impeller van de waterpomp
kunnen beschadigen. Om de zelfde reden dient de
zuigleiding bij een eerste opstart handmatig met
water gevuld te worden.
2 - kogelafsluiter, 1/2"
3 - kogelafsluiter, 1/2"
Deze dient om het water te kunnen aftappen bij langdurige
stilstand of onderhoud aan de generator.
4 - Waterfilter met kijkglas.
Voorkomt binnendringen van waterplanten of zand.
Capacitiet voor IS 21.5-23.5: 40/45 liter per min.
Het filter dient fijnmazig te zijn. Mesh
2 (470 micron) is aanbevolen voor een goede werking.
5 - Beluchter. Deze klep zorgt dat de druk in het
systeem niet onder de luchtdruk kan dalen. Anders zou
water de generator in kunnen lopen. Een beluchter moet
gemonteerd worden als de injectiebocht van de generator
minder dan 15 cm. boven de waterlijn zit. De beluchter
dient minstens 50 cm. boven de waterlijn gemonteerd te
zijn (zie fig.5).
De beluchter dient te worden
gemonteerd tussen perszijde van de zeewaterpomp
en uitlaatinjectiebocht (fig 9).
De beluchtingsslang van de beluchter dient vanaf de
beluchter àf te lopen om ophoping van water bij
uitgeschakelde generator te voorkomen (zie fig.7).
Er wordt geadviseerd om de drainageleiding van de
terugslagklep naar het kielruim te leiden omdat hier
tijdens de normale werking kleine hoeveelheden water
uit kunnen stromen.
Het koelcircuit moet aangesloten worden op de verbinding
van de wisselaar zoals afbeelding 8 laat zien.
4.4 Nat uitlaatsysteem
Het uitlaatsysteem dient geheel gescheiden te zijn van
dat van de hoofdmotor.
De maximale slanglengte van het
waterslot tot aan het hoogste punt in het uitlaatsysteem
bedraagt 2 meter. Anders kan er te veel water
teruglopen het waterslot in.
1- Uitlaat
Deze dient op of onder het niveau van de voet van de
omkasting van de generator te worden gemonteerd. Het
waterslot voorkomt teruglopen van water naar de generator
en dempt het uitlaatlawaai. Voor verdere maten zie
fig.4,5.
2 - Demper.
Deze dempt het uitlaatlawaai verder en dient maximaal 1
meter van de huiddoorvoer te worden gemonteerd.
3 - Huiddoorvoer koelwater.
5 BRANDSTOFSYSTEEM
De groep werkt op diesel en de groep krijgt de brandstof
toegevoerd via de verbindingen die met de volgende
opschriften gemarkeerd zijn: fuel inlet (afb.10, ref.2) en
fuel outlet (afb.10, ref.3); deze laatste dient voor het
terugstromen van de overtollige brandstof. Bij de
aansluiting op de brandstoftank zijn geen filterelementen
benodigd, omdat er op de groep reeds een brandstoffilter
voorhanden is; u doet er wel goed aan om op de
toevoerleiding stroomafwaarts van de tank een kraan en
een eenrichtingsklep (terugslagklep) te plaatsen om te
vermijden dat de brandstofinstallatie om welke reden dan
ook leeg loopt. Gebruik een klep met opening op 50
millibar (max. opvoerhoogte 0,8 m).