Mase IS 21.5-23.5 Installatie gids

Type
Installatie gids
GENERATORS
- 37 -
IS 21.5-23.5
NL
INHOUDSOPGAVE
Afbeeldingen ................................................................................................................................... 2
Schakelschema ............................................................................................................................... 7
1 ALGEMENE INFORMATIE ..................................................................................................... 44
1.1 Doel en toepassing van deze handleiding ................................................................................ 44
1.2 Symbolen ............................................................................................................................... 44
2 Veiligheidsvoorschriften voor de installatie en de inbedrijfstelling ............................... 45
3 INSTALLATIE ........................................................................................................................ 45
3.1 Installatieruimte ....................................................................................................................... 45
3.2 Montage in het schip .............................................................................................................. 45
3.3 Ventilatie ................................................................................................................................ 45
4 KOELSYSTEEM ..................................................................................................................... 45
4.1 Extern koelsysteem ................................................................................................................ 45
4.2.1 Typische installatie met stroomopwekkingsgroep boven de drijflijn .......................................... 46
4.2.2 Typische installatie met stroomopwekkingsgroep onder de drijflijn........................................... 46
4.3 Componenten ......................................................................................................................... 47
4.4 Nat uitlaatsysteem.................................................................................................................. 47
5 BRANDSTOFSYSTEEM ......................................................................................................... 47
6 ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN ......................................................................................... 48
6.1 Accu ....................................................................................................................................... 48
6.2 Bedieningspaneel ................................................................................................................... 48
6.3 Wisselstroom. ........................................................................................................................ 48
6.4 Hoofdschakelaar ..................................................................................................................... 49
7 HIJSEN ................................................................................................................................... 49
8 REFERENTIES SCHAKELSCHEMA ....................................................................................... 49
GENERATORS
- 38 -
IS 21.5-23.5
NL
1 ALGEMENE INFORMATIE
Raadpleeg deze handleiding aandachtig, alvorens welke ingreep dan ook op de machine te verrichten.
1.1 Doel en toepassing van deze handleiding
Wij danken u voor uw keuze van een MASE product.
Deze handleiding is opgemaakt door de fabrikant met het doel de nodige informatie en instructies te verstrekken om
het product op de juiste manier en in veilige omstandigheden te installatiehandleiding. Het vormt een onderdeel van
de stoomgenerator en moet zorgvuldig worden bewaard, beschermd tegen alle invloeden die hem zouden kunnen
aantasten, zolang de stroomgenerator meegaat. Deze handleiding moet de stroomgenerator volgen wanneer deze
overgaat in handen van een nieuwe gebruiker of eigenaar.
De informatie in deze handleiding is gericht aan al degenen die betrokken zijn bij de stroomgenerator in de loop van
zijn levensduur, en is zowel van belang voor degenen die de verschillende werkzaamheden werkelijk moeten uitvoeren,
alsook voor degene die hen moet coördineren, de benodigde logistiek moet plannen en de toegang tot de plaats waarop
de stroomgenerator geïnstalleerd is en moet werken, moet regelen.
De handleiding definieert het doel waarvoor de machine is gebouwd en bevat alle informatie die nodig om correct, veilig
gebruik te waarborgen.
De voortdurende inachtneming van de indicaties uit de handleiding waarborgt de veiligheid voor de bediener, de
zuinigheid in het gebruik en een langere levensduur van de machine zelf.
Het wordt sterk aanbevolen eerst de inhoud van deze handleiding en de referentiedocumentatie te lezen; alleen op die
manier wordt de juiste werking in de loop der tijd en de betrouwbaarheid van de stroomgenerator, en de bescherming
tegen personen en voorwerpen gewaarborgd .
De tekeningen worden als voorbeeld geleverd. Ook als de machine in uw bezit sterk afwijkt van de illustraties in deze
handleiding, worden de veiligheid en de geldigheid van de informatie gewaarborgd.
Om de raadpleging te vergemakkelijken is de handleiding verdeeld in secties, die de voornaamste beginselen
identificeren;
voor snelle raadpleging van de onderwerpen kunt u de beschrijvende inhoudsopgave raadplegen.
Opmerking: de informatie in deze publicatie was correct op het moment waarop zij ter perse is gegaan. De fabrikant
beoogt een beleid van constante ontwikkeling en bijwerking van het product, en behoudt zich het recht voor om zonder
enige wijziging vooraf wijzigingen aan te brengen.
1.2 Symbolen
De tekstdelen die niet verwaarloosd mogen worden, worden vet afgedrukt en gaan vergezeld van de hieronder
geïllustreerde en gedefinieerde symbolen.
Geeft aan dat er moet worden opgelet, om geen ernstige consequenties te ondervinden die de dood
of mogelijk letsel van het personeel zouden kunnen veroorzaken.
Situatie die zich zou kunnen voordoen tijdens de levensduur van een product, systeem of installatie
waarbij geacht wordt dat het gevaar op persoonlijk letsel, materiele schade, milieuvervuiling of economische verliezen
bestaat.
Geeft aan dat er moet worden opgelet om geen ernstige consequenties te ondervinden die
materiele schade kunnen veroorzaken van de faciliteiten of het product
Aanwijzingen van bijzonder belang.
VERONACHTZAMING VAN DE SPECIFICATIES DIE IN DEZE INSTALLATIEHANDLEIDING
STAAN LEIDT TOT VERLIES VAN DE GARANTIE OP HET PRODUCT
GENERATORS
- 39 -
IS 21.5-23.5
NL
2 Veiligheidsvoorschriften voor de installatie en
de inbedrijfstelling
GEVAAR
- Het personeel dat belast is met de installatie of de
inbedrijfstelling van de stroomgenerator dient altijd
een helm te dragen; bovendien dienen
veiligheidsschoeisel en een overall te worden
gedragen.
- Gebruik veiligheidshandschoenen.
- Laat verwijderde onderdelen, gereedschap of andere
zaken die niet tot de installatie behoren op de
motor of in de buurt ervan liggen.
- Laat nooit ontvlambare vloeistoffen of in ontvlambare
vloeistof gedrenkte doeken in de buurt van de
stroomgenerator, van elektrische apparatuur
(inclusief lampen) of onderdelen van de elektrische
installatie liggen.
- Tref voorzorgsmaatregelen om gevaar voor
elektrische schokken te voorkomen.
3 INSTALLATIE
3.1 Installatieruimte
De generator moet in een voldoende geventileerde
omgeving staan, met voldoende aanvoer voor de
verbrandingslucht. De ruimte moet gescheiden van andere
vertrekken en geluidswerend zijn uitgevoerd. De generator
moet zo geplaatst zijn dat deze goed toegankelijk is voor
normaal onderhoud. Voortstuwingsmotoren mogen in de
zelfde ruimte staan opgesteld, mits aan bovenstaande
voorwaarden wordt voldaan.
3.2 Montage in het schip
Om de generator goed vast te zetten moet deze op een
frame worden gemonteerd die voldoende sterk is en
trillingen kan absorberen. Boorgaten volgens fig. 1.
3.3 Ventilatie
De generator is lucht gekoeld. De diesel motor is
vloeistofgekoeld.
In de geluiddichte omkasting zitten openingen voor het
toelaten van verbrandingslucht. Deze mogen niet worden
afgesloten! (fig. 2)
4 KOELSYSTEEM
De motor van de stroomopwekkingsgroep wordt gekoeld
door een systeem met een gesloten circuit met een
warmtewisselaar.
Tijdens de installatie moet een circuit aangelegd worden
voor de toevoer van zeewater voor de koeling en een
systeem voor de afvoer van het mengsel van
verbrandingsgassen en water.
4.1 Extern koelsysteem
Schepen gebruiken gewoonlijk één van de twee systemen
voor het innemen van buitenwater (fig.3).
1 - direct open huiddoorvoer
2 - systeem met schelp
Mase beveelt het gebruik van systeem 3 aan. Dit systeem
voorkomt het gevaar dat water onder druk langs de
waterpomp de motor binnendringt.
Gebruik geen afscherming van de
waterinlaat.
Het systeem met schelp kan de volgende problemen
veroorzaken.
a - Gemonteerd met de sleuven in de vaarrichting:
Gedurende de vaart met de generator buiten werking kan
door de opgebouwde druk water langs de waterpomp door
de uitlaat de motor binnendringen.
b - Gemonteerd met de sleuven naar achteren gericht:
Gedurende de vaart kan nu onderdruk ontstaan. De
waterpomp kan nu onvoldoende pompen waardoor
oververhitting van de generator dreigt. Ook kunnen er
startproblemen van de pomp optreden waardoor de impeller
kapot kan gaan.
4.2.1 Typische installatie met stroomopwekkingsgroep
boven de drijflijn (afb. 4)
1 Afvoer in zee
2 Demper
3 Uitlaat
4 Waterfilter
5 Hoofdkraan installatie
6 Zeewaterinlaat
7 Legingskraan
A - Leiding - inwendige diameter Ø75 mm.
B - Leiding - inwendige diameter Ø25 mm.
C - Leiding - inwendige diameter Ø16 mm.
GENERATORS
- 40 -
IS 21.5-23.5
NL
4.2.2 Typische installatie met stroomopwekkingsgroep
onder de drijflijn (afb. 5)
1 Afvoer in zee
2 Demper
3 Uitlaat
4 Waterfilter
5 Hoofdkraan installatie
6 Zeewaterinlaat
7 Legingskraan
8 Terugslagklep
9 Drainage
A - Leiding - inwendige diameter Ø75 mm.
B - Leiding - inwendige diameter Ø25 mm.
C - Leiding - inwendige diameter Ø16 mm.
D - Leiding - inwendige diameter Ø14 mm.
- Het is erg belangrijk om de maten die op de
installatieschema’s staan aan te houden
- De uitlaten (ref.3 op afb. 4 en 5) hebben de taak om
het water dat in de uitlaatleidingen zit op te vangen
als de motor van de stroomopwekkingsgroep
uitgeschakeld wordt en om te voorkomen dat het
water via het uitlaatspruitstuk en de uitlaatklep in de
motor stroomt. Om deze reden is het absoluut
noodzakelijk om de plaats van de uitlaat en de
lengte van de leidingen zoals aangegeven op het
installatieschema aan te houden.
4.3 Componenten
Het koelwatersysteem moet compleet
gescheiden zijn van dat van de hoofdmotor.
1- huiddoorvoer 1/2"
Als de generator meer dan 1 meter
boven de waterlijn is gemonteerd, moet er een
terugslagklep worden gemonteerd achter de
huidafsluiter (1 van fig.6). Dit voorkomt dat het systeem
leegloopt als de generator niet draait. Hierdoor zou
bij het opstarten de impeller van de waterpomp
kunnen beschadigen. Om de zelfde reden dient de
zuigleiding bij een eerste opstart handmatig met
water gevuld te worden.
2 - kogelafsluiter, 1/2"
3 - kogelafsluiter, 1/2"
Deze dient om het water te kunnen aftappen bij langdurige
stilstand of onderhoud aan de generator.
4 - Waterfilter met kijkglas.
Voorkomt binnendringen van waterplanten of zand.
Capacitiet voor IS 21.5-23.5: 40/45 liter per min.
Het filter dient fijnmazig te zijn. Mesh
2 (470 micron) is aanbevolen voor een goede werking.
5 - Beluchter. Deze klep zorgt dat de druk in het
systeem niet onder de luchtdruk kan dalen. Anders zou
water de generator in kunnen lopen. Een beluchter moet
gemonteerd worden als de injectiebocht van de generator
minder dan 15 cm. boven de waterlijn zit. De beluchter
dient minstens 50 cm. boven de waterlijn gemonteerd te
zijn (zie fig.5).
De beluchter dient te worden
gemonteerd tussen perszijde van de zeewaterpomp
en uitlaatinjectiebocht (fig 9).
De beluchtingsslang van de beluchter dient vanaf de
beluchter àf te lopen om ophoping van water bij
uitgeschakelde generator te voorkomen (zie fig.7).
Er wordt geadviseerd om de drainageleiding van de
terugslagklep naar het kielruim te leiden omdat hier
tijdens de normale werking kleine hoeveelheden water
uit kunnen stromen.
Het koelcircuit moet aangesloten worden op de verbinding
van de wisselaar zoals afbeelding 8 laat zien.
4.4 Nat uitlaatsysteem
Het uitlaatsysteem dient geheel gescheiden te zijn van
dat van de hoofdmotor.
De maximale slanglengte van het
waterslot tot aan het hoogste punt in het uitlaatsysteem
bedraagt 2 meter. Anders kan er te veel water
teruglopen het waterslot in.
1- Uitlaat
Deze dient op of onder het niveau van de voet van de
omkasting van de generator te worden gemonteerd. Het
waterslot voorkomt teruglopen van water naar de generator
en dempt het uitlaatlawaai. Voor verdere maten zie
fig.4,5.
2 - Demper.
Deze dempt het uitlaatlawaai verder en dient maximaal 1
meter van de huiddoorvoer te worden gemonteerd.
3 - Huiddoorvoer koelwater.
5 BRANDSTOFSYSTEEM
De groep werkt op diesel en de groep krijgt de brandstof
toegevoerd via de verbindingen die met de volgende
opschriften gemarkeerd zijn: “fuel inlet” (afb.10, ref.2) en
fuel outlet” (afb.10, ref.3); deze laatste dient voor het
terugstromen van de overtollige brandstof. Bij de
aansluiting op de brandstoftank zijn geen filterelementen
benodigd, omdat er op de groep reeds een brandstoffilter
voorhanden is; u doet er wel goed aan om op de
toevoerleiding stroomafwaarts van de tank een kraan en
een eenrichtingsklep (terugslagklep) te plaatsen om te
vermijden dat de brandstofinstallatie om welke reden dan
ook leeg loopt. Gebruik een klep met opening op 50
millibar (max. opvoerhoogte 0,8 m).
GENERATORS
- 41 -
IS 21.5-23.5
NL
De brandstofleidingen moeten van rubber zijn dat bestand
is tegen koolwaterstof en een inwendige diameter van 8
mm hebben.
Voor nadere informatie moet u
zich aan het gebruiks- en onderhoudsboekje van de
fabrikant van de motor houden.
6 ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN
6.1 Accu
Gebruik een aparte startaccu van 12 V en met een
minimum capaciteit van 100 Ah. als startaccu.
Gebruik geen accu met een kleinere
capacitiet.
Deze moet op de klemmen van de generator (afb.10 - ref.
4) aangesloten worden met kabels met een doorsnede
van 25 mm
2
voor afstanden tot 5 m en met kabels met een
doorsnede van 35 mm
2
voor grotere afstanden, waarbij bij
het verrichten van de handelingen deze volgorde in acht
genomen moet worden:
- Sluit de pluspool [+] van de accu aan de pluspool [+] van
de startmotor.
- Sluit vervolgens de minpool [-] van de accu op de met [-
] gemarkeerde plaats op de generator aan.
- Bescherm de aansluitingen op de accu met zuurvrije
vaseline.
De generator is voorzien van een acculader voor het laden
van zijn eigen startaccu. (max.40 A bij 12 V)
Monteer de accu in een goed
geventileerde omgeving, weg van elke mogelijke
warmte- en ontstekingsbron zoals de generator zelf.
Controleer geregeld de accupolen en het vloeistofnivo
van de accu. Indien de kabels moeten worden
losgenomen volg dan bovengenoemde instructies in
omgekeerde volgorde. Let op niet de accukabels te
verwisselen. Dit kan grote schade aan de generator
en accu tot gevolg hebben. Sluit geen andere
verbruikers aan op deze accu.
Om galvanische stromen te minimaliseren mag de
generatoraccu niet verbonden worden met andere accu’s
aan boord.
6.2 bedieningspaneel
Er zijn twee modellen afstandsbedieningspaneel leverbaar
die op het instrumentenpaneel geïnstalleerd kunnen
worden en die aangesloten kunnen worden op de
stroomopwekkingsgroep om de groep te starten en te
stoppen.
Beide modellen worden geleverd met een 20 m lange
elektrische verbindingskabel die voorbereid is voor een
verbindingsconnector aan de uiteinden
Steek de connector van de verbindingskabel in de specia-
le insteekverbinding aan de onderkant van de kast van het
instrumentenpaneel aan de binnenzijde van de
stroomopwekkingsgroe (afb.14, ref.1) en de
tegenovergestelde kant aan het
afstandsbedieningspaneel.
6.3 Wisselstroomaansluiting
Deze aansluiting kan tot stand worden gebracht via het
vermogensklemmenbord op de wisselstroomdynamo van
de stroomgenerator (afb.13 ref. 1). Dit klemmenbord is
bereikbaar nadat het sluitpaneel verwijderd is zoals
aangegeven op afb.12 ref.1.
Deze serie stroomopwekkingsgroepen biedt de
mogelijkheid van gebruik zowel op 115V - 50Hz / 120V -
60Hz als op 230V - 50Hz / 240V -60Hz.
Er zijn dus twee aansluitmogelijkheden (en dus twee
gebruiksmogelijkheden) volgens de hieronder vermelde
configuraties.
1 Parallelgeschakelde aansluiting; in deze configuratie
heeft u de volgende uitgang:
115V-50Hz of 120V-60Hz tussen punt 11 en 4 door de
uitgangen van de wisselstroomdynamo 33-11 en 2-4
volgens het schema op afb.11 ref.2 aan te sluiten.
2 Seriegeschakelde aansluiting; in deze configuratie is
het mogelijk te nemen:
230V-50Hz of 240V-50Hz tussen punt 11 en 4 door de
uitgangen van de wisselstroomdynamo 33-2 volgens
het schema op afb.11 ref.1 aan te sluiten.
Bij de seriegeschakelde aansluiting is het mogelijk om
gelijktijdig vermogen met een spanning van 115/230V-
50Hz als 120/240V-60Hz te nemen, zoals blijkt uit de
schema’s op afb.11 ref. 3.
Als u gebruik maakt van de
seriegeschakelde aansluiting om 115V-50Hz/120V-
60Hz spanning (afb.11 ref.1 en 3) te nemen mag de
stroom de nominale stroomwaarde met niet meer dan
50% overschrijden.
- Om zowel de parallel- als de seriegeschakelde
aansluitingen tot stand te brengen moeten de speciale
draadbruggen op het klemmenbord (ref. 11, ref. 1, 2, 3)
aangebracht worden.
- Verzeker u ervan dat het totaal aantal gebruikers dat
gevoed moet worden niet meer bedraagt dan het nominale
vermogen van de stroomopwekkingsgroep.
- De stroomopwekkingsgroep is uitgerust met een
magnetothermische beveiliging die in geval van
overbelasting of kortsluiting de stroomtoevoer
onderbreekt.
GENERATORS
- 42 -
IS 21.5-23.5
NL
Tabelle der Merkmale für Einzelspannung
Hz V kW A
115 156.5
230 78.2
120 175
240 87.5
IS 21.5
IS 23.5 21
1850
60
Tabelle der Merkmale für Dopplespannung
Hz V kW A
115
230
120
240
78.2
87.5
IS 21.5 50 18
IS 23.5 60 21
6.4 hoofdschakelaar
Een keuzeschakelaar dient gemonteerd te worden indien
u wilt kunnen overschakelen van generator- naar
walstroom (fig.15).
7 VERPLAATSING
Voor het verplaatsen en het heffen van de generator
mogen uitsluitend de hijshaken worden gebruikt die op de
motor aanwezig zijn. Vanwege de uitbalancering moeten
de haken altijd tegelijkertijd, nooit afzonderlijk, worden
gebruikt.
Als de generator op andere punten
wordt bevestigd dan die zijn aangegeven, zou de
groep zelf kunnen worden beschadigd of zou gevaar
voor de bedieners kunnen ontstaan.
8 REFERENTIES SCHAKELSCHEMA
Zie afb.16
1 - Magnetothermische schakelaar
2 - Urenteller
3 - Wisselstroomdynamo
4 - Rotor
5 - Stator
6 - Spanningsregelaar
7 - Vermogensklemmenbord
8 - /
9 - Thermische schakelaar
10 - START/STOP-knop
11 - Motorbeschermingsmodule
12 - Klemmenbord
13 - Connector voor verbinding afstandsbedieningspaneel
14 - Brandstofmeter
15 - Indicator oliedruk
16 - Indicator watertemperatuur
17 - Sensor hoge watertemperatuur
18 - Sensor hoge koelvloeistoftemperatuur
19 - Oliedrukschakelaar
20 - Acculaadwisselstroomdynamo
21 - Elektromagnetische stopmagneet
22 - Startmotor
23 - Verbindingsklemmen accu
24 - Verbindingskabel bedieningspaneel
25 - START/STOP-knop
26 - Instrument indicator oliedruk
27 - Instrument indicator koelvloeistoftemperatuur
28 - Set afstandsbedieningspaneel met instrumenten
29 - Set afstandsbedieningspaneel

Documenttranscriptie

GENERATORS NL IS 21.5-23.5 INHOUDSOPGAVE Afbeeldingen ................................................................................................................................... 2 Schakelschema ............................................................................................................................... 7 1 1.1 1.2 ALGEMENE INFORMATIE ..................................................................................................... 44 Doel en toepassing van deze handleiding ................................................................................ 44 Symbolen ............................................................................................................................... 44 2 Veiligheidsvoorschriften voor de installatie en de inbedrijfstelling ............................... 45 3 3.1 3.2 3.3 INSTALLATIE ........................................................................................................................ Installatieruimte ....................................................................................................................... Montage in het schip .............................................................................................................. Ventilatie ................................................................................................................................ 45 45 45 45 4 4.1 4.2.1 4.2.2 4.3 4.4 KOELSYSTEEM ..................................................................................................................... Extern koelsysteem ................................................................................................................ Typische installatie met stroomopwekkingsgroep boven de drijflijn .......................................... Typische installatie met stroomopwekkingsgroep onder de drijflijn ........................................... Componenten ......................................................................................................................... Nat uitlaatsysteem .................................................................................................................. 45 45 46 46 47 47 5 BRANDSTOFSYSTEEM ......................................................................................................... 47 6 6.1 6.2 6.3 6.4 ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN ......................................................................................... Accu ....................................................................................................................................... Bedieningspaneel ................................................................................................................... Wisselstroom. ........................................................................................................................ Hoofdschakelaar ..................................................................................................................... 7 HIJSEN ................................................................................................................................... 49 8 REFERENTIES SCHAKELSCHEMA ....................................................................................... 49 - 37 - 48 48 48 48 49 NL GENERATORS IS 21.5-23.5 1 ALGEMENE INFORMATIE Raadpleeg deze handleiding aandachtig, alvorens welke ingreep dan ook op de machine te verrichten. VERONACHTZAMINGVANDESPECIFICATIESDIEINDEZEINSTALLATIEHANDLEIDING STAAN LEIDT TOT VERLIES VAN DE GARANTIE OP HET PRODUCT 1.1 Doel en toepassing van deze handleiding Wij danken u voor uw keuze van een MASE product. Deze handleiding is opgemaakt door de fabrikant met het doel de nodige informatie en instructies te verstrekken om het product op de juiste manier en in veilige omstandigheden te installatiehandleiding. Het vormt een onderdeel van de stoomgenerator en moet zorgvuldig worden bewaard, beschermd tegen alle invloeden die hem zouden kunnen aantasten, zolang de stroomgenerator meegaat. Deze handleiding moet de stroomgenerator volgen wanneer deze overgaat in handen van een nieuwe gebruiker of eigenaar. De informatie in deze handleiding is gericht aan al degenen die betrokken zijn bij de stroomgenerator in de loop van zijn levensduur, en is zowel van belang voor degenen die de verschillende werkzaamheden werkelijk moeten uitvoeren, alsook voor degene die hen moet coördineren, de benodigde logistiek moet plannen en de toegang tot de plaats waarop de stroomgenerator geïnstalleerd is en moet werken, moet regelen. De handleiding definieert het doel waarvoor de machine is gebouwd en bevat alle informatie die nodig om correct, veilig gebruik te waarborgen. De voortdurende inachtneming van de indicaties uit de handleiding waarborgt de veiligheid voor de bediener, de zuinigheid in het gebruik en een langere levensduur van de machine zelf. Het wordt sterk aanbevolen eerst de inhoud van deze handleiding en de referentiedocumentatie te lezen; alleen op die manier wordt de juiste werking in de loop der tijd en de betrouwbaarheid van de stroomgenerator, en de bescherming tegen personen en voorwerpen gewaarborgd . De tekeningen worden als voorbeeld geleverd. Ook als de machine in uw bezit sterk afwijkt van de illustraties in deze handleiding, worden de veiligheid en de geldigheid van de informatie gewaarborgd. Om de raadpleging te vergemakkelijken is de handleiding verdeeld in secties, die de voornaamste beginselen identificeren; voor snelle raadpleging van de onderwerpen kunt u de beschrijvende inhoudsopgave raadplegen. Opmerking: de informatie in deze publicatie was correct op het moment waarop zij ter perse is gegaan. De fabrikant beoogt een beleid van constante ontwikkeling en bijwerking van het product, en behoudt zich het recht voor om zonder enige wijziging vooraf wijzigingen aan te brengen. 1.2 Symbolen De tekstdelen die niet verwaarloosd mogen worden, worden vet afgedrukt en gaan vergezeld van de hieronder geïllustreerde en gedefinieerde symbolen. Geeft aan dat er moet worden opgelet, om geen ernstige consequenties te ondervinden die de dood of mogelijk letsel van het personeel zouden kunnen veroorzaken. Situatie die zich zou kunnen voordoen tijdens de levensduur van een product, systeem of installatie waarbij geacht wordt dat het gevaar op persoonlijk letsel, materiele schade, milieuvervuiling of economische verliezen bestaat. Geeft aan dat er moet worden opgelet om geen ernstige consequenties te ondervinden die materiele schade kunnen veroorzaken van de faciliteiten of het product Aanwijzingen van bijzonder belang. - 38 - NL GENERATORS 2 IS 21.5-23.5 Veiligheidsvoorschriften voor de installatie en de inbedrijfstelling GEVAAR - Het personeel dat belast is met de installatie of de inbedrijfstelling van de stroomgenerator dient altijd een helm te dragen; bovendien dienen veiligheidsschoeisel en een overall te worden gedragen. - Gebruik veiligheidshandschoenen. - Laat verwijderde onderdelen, gereedschap of andere zaken die niet tot de installatie behoren op de motor of in de buurt ervan liggen. - Laat nooit ontvlambare vloeistoffen of in ontvlambare vloeistof gedrenkte doeken in de buurt van de stroomgenerator, van elektrische apparatuur (inclusief lampen) of onderdelen van de elektrische installatie liggen. - Tref voorzorgsmaatregelen om gevaar voor elektrische schokken te voorkomen. 4 KOELSYSTEEM De motor van de stroomopwekkingsgroep wordt gekoeld door een systeem met een gesloten circuit met een warmtewisselaar. Tijdens de installatie moet een circuit aangelegd worden voor de toevoer van zeewater voor de koeling en een systeem voor de afvoer van het mengsel van verbrandingsgassen en water. 4.1 Extern koelsysteem Schepen gebruiken gewoonlijk één van de twee systemen voor het innemen van buitenwater (fig.3). 1 - direct open huiddoorvoer 2 - systeem met schelp Mase beveelt het gebruik van systeem 3 aan. Dit systeem voorkomt het gevaar dat water onder druk langs de waterpomp de motor binnendringt. Gebruik geen afscherming van de 3 INSTALLATIE waterinlaat. 3.1 Installatieruimte De generator moet in een voldoende geventileerde omgeving staan, met voldoende aanvoer voor de verbrandingslucht. De ruimte moet gescheiden van andere vertrekken en geluidswerend zijn uitgevoerd. De generator moet zo geplaatst zijn dat deze goed toegankelijk is voor normaal onderhoud. Voortstuwingsmotoren mogen in de zelfde ruimte staan opgesteld, mits aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. 3.2 Montage in het schip Om de generator goed vast te zetten moet deze op een frame worden gemonteerd die voldoende sterk is en trillingen kan absorberen. Boorgaten volgens fig. 1. Het systeem met schelp kan de volgende problemen veroorzaken. aGemonteerd met de sleuven in de vaarrichting: Gedurende de vaart met de generator buiten werking kan door de opgebouwde druk water langs de waterpomp door de uitlaat de motor binnendringen. bGemonteerd met de sleuven naar achteren gericht: Gedurende de vaart kan nu onderdruk ontstaan. De waterpomp kan nu onvoldoende pompen waardoor oververhitting van de generator dreigt. Ook kunnen er startproblemen van de pomp optreden waardoor de impeller kapot kan gaan. 4.2.1 Typische installatie met stroomopwekkingsgroep boven de drijflijn (afb. 4) 3.3 Ventilatie 1 2 3 4 5 6 7 De generator is lucht gekoeld. De diesel motor is vloeistofgekoeld. In de geluiddichte omkasting zitten openingen voor het toelaten van verbrandingslucht. Deze mogen niet worden afgesloten! (fig. 2) Afvoer in zee Demper Uitlaat Waterfilter Hoofdkraan installatie Zeewaterinlaat Legingskraan A - Leiding - inwendige diameter Ø75 mm. B - Leiding - inwendige diameter Ø25 mm. C - Leiding - inwendige diameter Ø16 mm. - 39 - NL GENERATORS 4.2.2 Typische installatie met stroomopwekkingsgroep onder de drijflijn (afb. 5) 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Afvoer in zee Demper Uitlaat Waterfilter Hoofdkraan installatie Zeewaterinlaat Legingskraan Terugslagklep Drainage - Leiding - inwendige diameter - Leiding - inwendige diameter - Leiding - inwendige diameter - Leiding - inwendige diameter - Het is erg belangrijk om de maten die op de installatieschema’s staan aan te houden gemonteerd tussen perszijde van de zeewaterpomp en uitlaatinjectiebocht (fig 9). De beluchtingsslang van de beluchter dient vanaf de beluchter àf te lopen om ophoping van water bij uitgeschakelde generator te voorkomen (zie fig.7). Ø75 mm. Ø25 mm. Ø16 mm. Ø14 mm. - De uitlaten (ref.3 op afb. 4 en 5) hebben de taak om het water dat in de uitlaatleidingen zit op te vangen als de motor van de stroomopwekkingsgroep uitgeschakeld wordt en om te voorkomen dat het water via het uitlaatspruitstuk en de uitlaatklep in de motor stroomt. Om deze reden is het absoluut noodzakelijk om de plaats van de uitlaat en de lengte van de leidingen zoals aangegeven op het installatieschema aan te houden. Componenten Er wordt geadviseerd om de drainageleiding van de terugslagklep naar het kielruim te leiden omdat hier tijdens de normale werking kleine hoeveelheden water uit kunnen stromen. Het koelcircuit moet aangesloten worden op de verbinding van de wisselaar zoals afbeelding 8 laat zien. 4.4 Nat uitlaatsysteem Het uitlaatsysteem dient geheel gescheiden te zijn van dat van de hoofdmotor. De maximale slanglengte van het waterslot tot aan het hoogste punt in het uitlaatsysteem bedraagt 2 meter. Anders kan er te veel water teruglopen het waterslot in. 1- Uitlaat Deze dient op of onder het niveau van de voet van de omkasting van de generator te worden gemonteerd. Het waterslot voorkomt teruglopen van water naar de generator en dempt het uitlaatlawaai. Voor verdere maten zie fig.4,5. Het koelwatersysteem moet compleet gescheiden zijn van dat van de hoofdmotor. 1- 5Beluchter. Deze klep zorgt dat de druk in het systeem niet onder de luchtdruk kan dalen. Anders zou water de generator in kunnen lopen. Een beluchter moet gemonteerd worden als de injectiebocht van de generator minder dan 15 cm. boven de waterlijn zit. De beluchter dient minstens 50 cm. boven de waterlijn gemonteerd te zijn (zie fig.5). De beluchter dient te worden A B C D 4.3 IS 21.5-23.5 huiddoorvoer 1/2" Als de generator meer dan 1 meter boven de waterlijn is gemonteerd, moet er een terugslagklep worden gemonteerd achter de huidafsluiter (1 van fig.6). Dit voorkomt dat het systeem leegloopt als de generator niet draait. Hierdoor zou bij het opstarten de impeller van de waterpomp kunnen beschadigen. Om de zelfde reden dient de zuigleiding bij een eerste opstart handmatig met water gevuld te worden. 2kogelafsluiter, 1/2" 3kogelafsluiter, 1/2" Deze dient om het water te kunnen aftappen bij langdurige stilstand of onderhoud aan de generator. 4Waterfilter met kijkglas. Voorkomt binnendringen van waterplanten of zand. Capacitiet voor IS 21.5-23.5: 40/45 liter per min. Het filter dient fijnmazig te zijn. Mesh 2 (470 micron) is aanbevolen voor een goede werking. 2 - Demper. Deze dempt het uitlaatlawaai verder en dient maximaal 1 meter van de huiddoorvoer te worden gemonteerd. 3 - Huiddoorvoer koelwater. 5 BRANDSTOFSYSTEEM De groep werkt op diesel en de groep krijgt de brandstof toegevoerd via de verbindingen die met de volgende opschriften gemarkeerd zijn: “fuel inlet” (afb.10, ref.2) en “fuel outlet” (afb.10, ref.3); deze laatste dient voor het terugstromen van de overtollige brandstof. Bij de aansluiting op de brandstoftank zijn geen filterelementen benodigd, omdat er op de groep reeds een brandstoffilter voorhanden is; u doet er wel goed aan om op de toevoerleiding stroomafwaarts van de tank een kraan en een eenrichtingsklep (terugslagklep) te plaatsen om te vermijden dat de brandstofinstallatie om welke reden dan ook leeg loopt. Gebruik een klep met opening op 50 millibar (max. opvoerhoogte 0,8 m). - 40 - NL GENERATORS De brandstofleidingen moeten van rubber zijn dat bestand is tegen koolwaterstof en een inwendige diameter van 8 mm hebben. Voor nadere informatie moet u zich aan het gebruiks- en onderhoudsboekje van de fabrikant van de motor houden. 6 ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN 6.1 Accu Gebruik een aparte startaccu van 12 V en met een minimum capaciteit van 100 Ah. als startaccu. IS 21.5-23.5 Steek de connector van de verbindingskabel in de speciale insteekverbinding aan de onderkant van de kast van het instrumentenpaneel aan de binnenzijde van de stroomopwekkingsgroe (afb.14, ref.1) en de tegenovergestelde kant aan het afstandsbedieningspaneel. 6.3 Deze aansluiting kan tot stand worden gebracht via het vermogensklemmenbord op de wisselstroomdynamo van de stroomgenerator (afb.13 ref. 1). Dit klemmenbord is bereikbaar nadat het sluitpaneel verwijderd is zoals aangegeven op afb.12 ref.1. Deze serie stroomopwekkingsgroepen biedt de mogelijkheid van gebruik zowel op 115V - 50Hz / 120V 60Hz als op 230V - 50Hz / 240V -60Hz. Er zijn dus twee aansluitmogelijkheden (en dus twee gebruiksmogelijkheden) volgens de hieronder vermelde configuraties. Gebruik geen accu met een kleinere capacitiet. Deze moet op de klemmen van de generator (afb.10 - ref. 4) aangesloten worden met kabels met een doorsnede 2 van 25 mm voor afstanden tot 5 m en met kabels met een 2 doorsnede van 35 mm voor grotere afstanden, waarbij bij het verrichten van de handelingen deze volgorde in acht genomen moet worden: - Sluit de pluspool [+] van de accu aan de pluspool [+] van de startmotor. - Sluit vervolgens de minpool [-] van de accu op de met [] gemarkeerde plaats op de generator aan. - Bescherm de aansluitingen op de accu met zuurvrije vaseline. De generator is voorzien van een acculader voor het laden van zijn eigen startaccu. (max.40 A bij 12 V) Monteer de accu in een goed geventileerde omgeving, weg van elke mogelijke warmte- en ontstekingsbron zoals de generator zelf. Controleer geregeld de accupolen en het vloeistofnivo van de accu. Indien de kabels moeten worden losgenomen volg dan bovengenoemde instructies in omgekeerde volgorde. Let op niet de accukabels te verwisselen. Dit kan grote schade aan de generator en accu tot gevolg hebben. Sluit geen andere verbruikers aan op deze accu. Om galvanische stromen te minimaliseren mag de generatoraccu niet verbonden worden met andere accu’s aan boord. 6.2 Wisselstroomaansluiting 1 Parallelgeschakelde aansluiting; in deze configuratie heeft u de volgende uitgang: 115V-50Hz of 120V-60Hz tussen punt 11 en 4 door de uitgangen van de wisselstroomdynamo 33-11 en 2-4 volgens het schema op afb.11 ref.2 aan te sluiten. 2 Seriegeschakelde aansluiting; in deze configuratie is het mogelijk te nemen: 230V-50Hz of 240V-50Hz tussen punt 11 en 4 door de uitgangen van de wisselstroomdynamo 33-2 volgens het schema op afb.11 ref.1 aan te sluiten. Bij de seriegeschakelde aansluiting is het mogelijk om gelijktijdig vermogen met een spanning van 115/230V50Hz als 120/240V-60Hz te nemen, zoals blijkt uit de schema’s op afb.11 ref. 3. Als u gebruik maakt van de seriegeschakelde aansluiting om 115V-50Hz/120V60Hz spanning (afb.11 ref.1 en 3) te nemen mag de stroom de nominale stroomwaarde met niet meer dan 50% overschrijden. - Om zowel de parallel- als de seriegeschakelde aansluitingen tot stand te brengen moeten de speciale draadbruggen op het klemmenbord (ref. 11, ref. 1, 2, 3) aangebracht worden. - Verzeker u ervan dat het totaal aantal gebruikers dat gevoed moet worden niet meer bedraagt dan het nominale vermogen van de stroomopwekkingsgroep. bedieningspaneel Er zijn twee modellen afstandsbedieningspaneel leverbaar die op het instrumentenpaneel geïnstalleerd kunnen worden en die aangesloten kunnen worden op de stroomopwekkingsgroep om de groep te starten en te stoppen. Beide modellen worden geleverd met een 20 m lange elektrische verbindingskabel die voorbereid is voor een verbindingsconnector aan de uiteinden - De stroomopwekkingsgroep is uitgerust met een magnetothermische beveiliging die in geval van overbelasting of kortsluiting de stroomtoevoer onderbreekt. - 41 - NL GENERATORS IS 21.5-23.5 Tabelle der Merkmale für Einzelspannung Hz IS 21.5 50 IS 23.5 60 V 115 230 120 240 kW 18 21 8 REFERENTIES SCHAKELSCHEMA Zie afb.16 1 - Magnetothermische schakelaar 2 - Urenteller 3 - Wisselstroomdynamo 4 - Rotor 5 - Stator 6 - Spanningsregelaar 7 - Vermogensklemmenbord 8 -/ 9 - Thermische schakelaar 10 - START/STOP-knop 11 - Motorbeschermingsmodule 12 - Klemmenbord 13 - Connector voor verbinding afstandsbedieningspaneel 14 - Brandstofmeter 15 - Indicator oliedruk 16 - Indicator watertemperatuur 17 - Sensor hoge watertemperatuur 18 - Sensor hoge koelvloeistoftemperatuur 19 - Oliedrukschakelaar 20 - Acculaadwisselstroomdynamo 21 - Elektromagnetische stopmagneet 22 - Startmotor 23 - Verbindingsklemmen accu 24 - Verbindingskabel bedieningspaneel 25 - START/STOP-knop 26 - Instrument indicator oliedruk 27 - Instrument indicator koelvloeistoftemperatuur 28 - Set afstandsbedieningspaneel met instrumenten 29 - Set afstandsbedieningspaneel A 156.5 78.2 175 87.5 Tabelle der Merkmale für Dopplespannung Hz 6.4 IS 21.5 50 IS 23.5 60 V 115 230 120 240 kW A 18 78.2 21 87.5 hoofdschakelaar Een keuzeschakelaar dient gemonteerd te worden indien u wilt kunnen overschakelen van generator- naar walstroom (fig.15). 7 VERPLAATSING Voor het verplaatsen en het heffen van de generator mogen uitsluitend de hijshaken worden gebruikt die op de motor aanwezig zijn. Vanwege de uitbalancering moeten de haken altijd tegelijkertijd, nooit afzonderlijk, worden gebruikt. Als de generator op andere punten wordt bevestigd dan die zijn aangegeven, zou de groep zelf kunnen worden beschadigd of zou gevaar voor de bedieners kunnen ontstaan. - 42 -
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42

Mase IS 21.5-23.5 Installatie gids

Type
Installatie gids