Mase IS 30T Installatie gids

Type
Installatie gids
51
NL
IS 30 T
INHOUDSOPGAVE
1 ALGEMENE INFORMATIE ..................................................................................................................... 52
1.1 Doel en toepassingsgebied van de handleiding .............................................................................. 52
1.2 Symbolen ........................................................................................................................................ 52
2 VOORSCHRIFTEN VOOR DE VEILIGHEID TIJDENS DE INSTALLATIE EN DE INBEDRIJFSTELLING ....... 53
3 INSTALLATIE ......................................................................................................................................... 53
3.1 Installatieruimte ............................................................................................................................... 53
3.2 Montage in het schip ....................................................................................................................... 53
3.3 Ventilatie.......................................................................................................................................... 53
4 KOELSYSTEEM ..................................................................................................................................... 53
4.1 Extern koelsysteem ......................................................................................................................... 53
4.2 Typische installatie met stroomopwekkingsgroep boven de drijflijn ................................................ 54
4.3 Typische installatie met stroomopwekkingsgroep onder de drijflijn ................................................. 54
4.4 Componenten.................................................................................................................................. 54
4.5 Nat uitlaatsysteem ........................................................................................................................... 54
5 BRANDSTOFSYSTEEM......................................................................................................................... 55
6 ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN ......................................................................................................... 55
6.1 Accu aansluiting .............................................................................................................................. 55
6.2 Afstandsbedieningspaneel aansluiting ............................................................................................ 55
6.3 Aansluiting wisselstroom ................................................................................................................. 56
6.4 Hoofdschakelaar ............................................................................................................................. 56
7 VERPLAATSING..................................................................................................................................... 56
8 LIJSTEN VAN SCHAKELSCHEMA’S .................................................................................................... 57
8.1 Uitvoering "STANDARD" ................................................................................................................. 57
8.2 Uitvoering "RINA" ............................................................................................................................ 57
52
NL
IS 30 T
1 ALGEMENE INFORMATIE
VERONACHTZAMING VAN DE SPECIFICATIES DIE IN DEZE INSTALLATIEHANDLEIDING
STAAN LEIDT TOT VERLIES VAN DE GARANTIE OP HET PRODUCT.
Neem aandachtig deze handleiding door alvorens u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine.
1.1 Doel en toepassingsgebied van de handleiding
Wij danken u om te hebben gekozen voor een product mase.
Deze handleiding is opgemaakt door de fabrikant met het doel de nodige informatie en instructies te verstrekken
om het product op de juiste manier en in veilige omstandigheden te installatiehandleiding. Het vormt een onderdeel
van de stoomgenerator en moet zorgvuldig worden bewaard, beschermd tegen alle invloeden die hem zouden
kunnen aantasten, zolang de stroomgenerator meegaat. Deze handleiding moet de stroomgenerator volgen wanneer
deze overgaat in handen van een nieuwe gebruiker of eigenaar.
De informatie bevat in de handleiding is bestemd voor alle personen betrokken bij de bedrijfscyclus van de
stroomopwekkingsgroep, en zijn noodzakelijk, zowel voor wie de verschillende handelingen feitelijk uitvoert, als
voor wie belast is met de coördinatie ervan, om de nodige logistiek voor te bereiden en de toegang tot de ruimte
waar de stroomopwekkingsgroep wordt geïnstalleerd en zal werken te reglementeren.
De handleiding definieert het doel waarvoor de machine werd ontworpen en bevat alle nodige informatie om borg
te staan voor een veilig en correct gebruik.
De constante inachtneming van de aanwijzingen bevat in de handleiding, garandeert de veiligheid van de operator,
een zuinig gebruik en langere levensduur van de machine.
Het is stellig aangeraden de inhoud van deze handleiding en de referentiedocumenten aandachtig te lezen; alleen
op deze manier kan worden borg gestaan voor een regelmatige en betrouwbare werking van de
stroomopwekkingsgroep, en wordt schade aan personen en zaken voorkomen.
De tekeningen dienen als voorbeeld. Ook als uw machine aanzienlijk verschilt van de illustraties gegeven in deze
handleiding, worden de veiligheid en de geleverde informatie gegarandeerd.
Om de handleiding makkelijker te raadplegen, werd hij onderverdeeld in hoofdstukken, volgens de belangrijkste
begrippen. Voor een snelle raadpleging verwijzen wij naar de inhoudsopgave.
Opmerking. De informatie bevat in deze uitgave is correct op het moment van het drukken. De Fabrikant behoudt
zich het recht voor om zonder kennisgeving veranderingen aan te brengen, in het raam van een beleid afgestemd
op de voortdurende ontwikkeling en bijwerking van het product.
1.2 Symbolen
De belangrijkste tekstdelen staan vetjes gedrukt en worden voorafgegaan door symbolen, die hieronder worden
geïllustreerd en toegelicht.
Betekent dat men attent moet zijn, om ernstige gevolgen te voorkomen die de dood kunnen
veroorzaken of schade kunnen toebrengen aan de gezondheid van het personeel.
Situatie die kan optreden tijdens de levensloop van een product, systeem of installatie beschouwd
als zijnde risicodragend voor het personeel, de eigenschappen, het milieu of de zuinige werking.
Betekent dat men attent moet zijn, om ernstige gevolgen te voorkomen die schade kunnen
toebrengen aan materiële bezittingen zoals de hulpbronnen of het product.
Belangrijke aanwijzingen.
53
NL
IS 30 T
2 VOORSCHRIFTEN VOOR DE VEILIGHEID TIJDENS DE INSTALLATIE EN DE INBEDRIJFSTELLING
Het personeel dat met de installatie of de inbedrijfstelling van de stroomopwekkingsgroep belast is moet altijd
een beschermende helm dragen; draag veiligheidsschoenen en een overal.
Natte overals worden onmiddellijk uitgetrokken.
Gebruik veiligheidshandschoenen.
Laat geen gedemonteerde onderdelen, gereedschap of iets dergelijks dat niet bij de installatie hoort op de motor
of in de buurt ervan liggen.
Laat nooit ontvlambare vloeistoffen of poetslappen die doordrenkt zijn met ontvlambare vloeistoffen in de buurt
van de stroomopwekkingsgroep, elektrische apparaten, (met inbegrip van lampen), of delen van de elektrische
installatie achter.
Tref voorzorgsmaatregelen om het gevaar van blikseminslag te vermijden.
3 INSTALLATIE
3.1 Installatieruimte
De generator dient te worden geïnstalleerd in een
voldoende verluchte ruimte, om 800 m
3
lucht/u te kunnen
verzekeren, wat overeenkomt met de hoeveelheid lucht
nodig om de wisselstroomdynamo af te koelen en voor
de verbranding van de motor.
De ruimte moet gescheiden van andere vertrekken en
geluidswerend zijn uitgevoerd.
De generator moet zo geplaatst zijn dat deze goed
toegankelijk is voor normaal onderhoud.
Voortstuwingsmotoren mogen in de zelfde ruimte staan
opgesteld, mits aan bovenstaande voorwaarden wordt
voldaan.
3.2 Montage in het schip
Om de generator goed vast te zetten moet deze op een
frame worden gemonteerd die voldoende sterk is en
trillingen kan absorberen.
Boorgaten volgens Afb. 1.
3.3 Ventilatie
De generator is voorzien van een intern systeem voor
geforceerde afkoeling door middel van de propeller van
de wisselstroomdynamo.
De hoeveelheid lucht nodig voor de afkoeling van de
wisselstroomdynamo en de verbranding van de motor,
wordt aangezogen doorheen de opening in Afb. 2, ref. A,
en wordt afgevoerd doorheen de twee laterale
openingen in Afb. 2, ref. B. Waak er bijgevolg over dat
deze openingen vrij zijn.
4 KOELSYSTEEM
De motor van de stroomopwekkingsgroep wordt
gekoeld door een systeem met een gesloten circuit met
een warmtewisselaar.
Tijdens de installatie moet een circuit aangelegd worden
voor de toevoer van zeewater voor de koeling en een
systeem voor de afvoer van het mengsel van
verbrandingsgassen en water.
4.1 Extern koelsysteem
Schepen gebruiken gewoonlijk één van de twee
systemen voor het innemen van buitenwater, (Afb. 7).
1 Direct open huiddoorvoer.
2 Systeem met schelp.
mase beveelt het gebruik van systeem 3 aan, (Afb. 7,
ref. 1). Dit systeem voorkomt het gevaar dat water onder
druk langs de waterpomp de motor binnendringt.
Gebruik geen afscherming van de waterinlaat.
Het systeem met schelp kan de volgende problemen
veroorzaken.
a Gemonteerd met de sleuven in de vaarrichting.
Gedurende de vaart met de generator buiten werking
kan door de opgebouwde druk water langs de
waterpomp door de uitlaat de motor binnendringen.
b Gemonteerd met de sleuven naar achteren gericht.
Gedurende de vaart kan nu onderdruk ontstaan. De
waterpomp kan nu onvoldoende pompen waardoor
oververhitting van de generator dreigt. Ook kunnen
er startproblemen van de pomp optreden waardoor
de impeller kapot kan gaan.
54
NL
IS 30 T
4.2 Typische installatie met
stroomopwekkingsgroep boven
de drijflijn
Zie Afb. 3
1 Afvoer in zee
2 Demper
3 Uitlaat
4 Waterfilter
5 Hoofdkraan installatie
6 Zeewaterinlaat
7 Legingskraan
A Leiding - inwendige diameter 75 mm
B Leiding - inwendige diameter 25 mm
C Leiding - inwendige diameter 16 mm
4.3 Typische installatie met
stroomopwekkingsgroep onder
de drijflijn
Zie Afb. 4
1 Afvoer in zee
2 Demper
3 Uitlaat
4 Waterfilter
5 Hoofdkraan installatie
6 Zeewaterinlaat
7 Legingskraan
8 Terugslagklep
9 Drainage
A Leiding - inwendige diameter 75 mm
B Leiding - inwendige diameter 25 mm
C Leiding - inwendige diameter 16 mm
D Leiding - inwendige diameter 14 mm
Het is erg belangrijk om de maten die op de
installatieschema's staan aan te houden.
De uitlaten, (Afb. 3 en 4, ref. 3), hebben de taak om
het water dat in de uitlaatleidingen zit op te vangen
als de motor van de stroomopwekkingsgroep
uitgeschakeld wordt en om te voorkomen dat het
water via het uitlaatspruitstuk en de uitlaatklep in de
motor stroomt. Om deze reden is het absoluut
noodzakelijk om de plaats van de uitlaat en de lengte
van de leidingen zoals aangegeven op het
installatieschema aan te houden.
4.4 Componenten
Het koelwatersysteem moet compleet gescheiden zijn
van dat van de hoofdmotor.
Huiddoorvoer 1/2".
Als de generator meer dan 1 m boven de waterlijn is
gemonteerd, moet er een terugslagklep worden
gemonteerd achter de huidafsluiter, (Afb. 5, ref. 1). Dit
voorkomt dat het systeem leegloopt als de generator niet
draait. Hierdoor zou bij het opstarten de impeller van de
waterpomp kunnen beschadigen. Om de zelfde reden
dient de zuigleiding bij een eerste opstart handmatig met
water gevuld te worden.
Kogelafsluiter 1/2", (hoofdkraan installatie).
Kogelafsluiter 1/2", (legingskraan). Deze dient om
het water te kunnen aftappen bij langdurige stilstand
of onderhoud aan de generator.
Waterfilter, (met kijkglas). Voorkomt binnendringen
van waterplanten of zand.
Capacitiet: 25 l/min.
Het filter dient fijnmazig te zijn. Mesh 2 - 470 micron is
aanbevolen voor een goede werking.
Beluchter. Deze klep zorgt dat de druk in het
systeem niet onder de luchtdruk kan dalen. Anders
zou water de generator in kunnen lopen. Een
beluchter moet gemonteerd worden als de
injectiebocht van de generator minder dan 15 cm
boven de waterlijn zit. De beluchter dient minstens
50 cm boven de waterlijn gemonteerd te zijn, (zie
Afb. 4).
De beluchter dient te worden gemonteerd tussen
perszijde van de zeewaterpomp en uitlaatinjectiebocht,
(Afb. 8).
De beluchtingsslang van de beluchter dient vanaf de
beluchter àf te lopen om ophoping van water bij
uitgeschakelde generator te voorkomen, (zie Afb. 6).
Er wordt geadviseerd om de drainageleiding van de
terugslagklep naar het kielruim te leiden omdat hier
tijdens de normale werking kleine hoeveelheden water
uit kunnen stromen.
Gebruik de openingen in Afb. 2, ref. 2 voor de doorgang
van de buizen aangesloten op de hevelklep.
4.5 Nat uitlaatsysteem
Het uitlaatsysteem dient geheel gescheiden te zijn van
dat van de hoofdmotor.
55
NL
IS 30 T
De maximale slanglengte van het waterslot tot aan het
hoogste punt in het uitlaatsysteem bedraagt 2 m. Anders
kan er te veel water teruglopen het waterslot in.
Uitlaat. Deze dient op of onder het niveau van de
voet van de omkasting van de generator te worden
gemonteerd. Het waterslot voorkomt teruglopen van
water naar de generator en dempt het uitlaatlawaai.
Voor verdere maten zie Afb. 3, 4.
Demper. Deze dempt het uitlaatlawaai verder en
dient maximaal 1 m van de huiddoorvoer te worden
gemonteerd.
Huiddoorvoer koelwater. Installatie boven de
drijflijn.
5 BRANDSTOFSYSTEEM
De groep werkt op diesel en de groep krijgt de brandstof
toegevoerd via de verbindingen die met de volgende
opschriften gemarkeerd zijn "FUEL INLET", (Afb. 9,
ref. 2), en "FUEL OUTLET", (Afb. 9, ref. 3); deze laatste
dient voor het terugstromen van de overtollige brandstof.
Bij de aansluiting op de brandstoftank zijn geen
filterelementen benodigd, omdat er op de groep reeds
een brandstoffilter voorhanden is; u doet er wel goed
aan om op de toevoerleiding stroomafwaarts van de
tank een kraan en een eenrichtingsklep, (terugslagklep),
te plaatsen om te vermijden dat de brandstofinstallatie
om welke reden dan ook leeg loopt. Gebruik een klep
met opening op 50 mbar, (max. opvoerhoogte 0,8 m).
De brandstofleidingen moeten van rubber zijn dat
bestand is tegen koolwaterstof en een inwendige
diameter van 8 mm hebben.
Voor nadere informatie moet u zich aan het gebruiks- en
onderhoudsboekje van de fabrikant van de motor
houden.
6 ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN
6.1 Accu aansluiting
Gebruik een aparte startaccu van 12 V en met een
minimum capaciteit van 100 Ah als startaccu.
Gebruik geen accu met een kleinere capacitiet.
Deze moet op de klemmen van de generator, (Afb. 9,
ref. 4), aangesloten worden met kabels met een
doorsnede van 25 mm
2
voor afstanden tot 5 m en met
kabels met een doorsnede van 35 mm
2
voor grotere
afstanden, waarbij bij het verrichten van de handelingen
deze volgorde in acht genomen moet worden.
Sluit de pluspool, (+), van de accu aan de pluspool
"+" van de startmotor.
Sluit vervolgens de minpool, (-), van de accu op de
met "-" gemarkeerde plaats op de generator aan.
Bescherm de aansluitingen op de accu met zuurvrije
vaseline.
De generator is voorzien van een acculader voor het
laden van zijn eigen startaccu, (max. 40 A bij 12 V).
Monteer de accu in een goed geventileerde omgeving,
weg van elke mogelijke warmte- en ontstekingsbron
zoals de generator zelf. Controleer geregeld de
accupolen en het vloeistofnivo van de accu. Indien de
kabels moeten worden losgenomen volg dan
bovengenoemde instructies in omgekeerde volgorde.
Let op niet de accukabels te verwisselen. Dit kan grote
schade aan de generator en accu tot gevolg hebben.
Sluit geen andere verbruikers aan op deze accu.
Om galvanische stromen te minimaliseren mag de
generatoraccu niet verbonden worden met andere
accu's aan boord.
6.2 Afstandsbedieningspaneel aansluiting
Er zijn twee modellen afstandsbedieningspaneel
leverbaar die op het instrumentenpaneel geïnstalleerd
kunnen worden en die aangesloten kunnen worden op
de stroomopwekkingsgroep om de groep te starten en
te stoppen.
Beide modellen worden geleverd met een 20 m lange
elektrische verbindingskabel die voorbereid is voor een
verbindingsconnector aan de uiteinden.
Steek de connector van de verbindingskabel in de
speciale insteekverbinding aan de onderkant van
de kast van het instrumentenpaneel aan de
binnenzijde van de stroomopwekkingsgroe,
(Afb. 11, ref. 1), en de tegenovergestelde kant aan
het afstandsbedieningspaneel.
Gebruik een opening van Afb. 11, ref. 2 voor de
doorgang van de kabels voor de afstandbediening.
56
NL
IS 30 T
6.3 Aansluiting wisselstroom
Om de stroomaansluiting uit te voeren dient het
instrumentenpaneel van de machine te worden
gedemonteerd, (Afb. 10, ref. 3); vervolgens door een
van de openingen in Afb. 11, ref. 2 en de kabelgoot in
Afb. 10, ref. 1, de stroomkabels laten passeren en ze
rechtstreeks koppelen aan de magnetothermische
schakelaar, (Afb. 10, ref. 2).
Het is mogelijk een eenfasig gebruik te voorzien, door
stroom af te nemen van een enkele fase en van de
neutrale fase.
De stroom beschikbaar in een eenfasige aansluiting is
ongeveer driemaal kleiner dan bij een driefasige
aansluiting.
Verzeker u ervan dat het totaal aantal gebruikers dat
gevoed moet worden niet meer bedraagt dan het
nominale vermogen van de stroomopwekkingsgroep.
De stroomopwekkingsgroep is uitgerust met een
magnetothermische beveiliging die in geval van
overbelasting of kortsluiting de stroomtoevoer
onderbreekt.
Tabelle der Merkmale
6.4 Hoofdschakelaar
Een keuzeschakelaar dient gemonteerd te worden
indien u wilt kunnen overschakelen van generator-naar
walstroom, (Afb. 12).
7 VERPLAATSING
Voor het verplaatsen en het heffen van de generator
mogen uitsluitend de hijshaken worden gebruikt die op
de motor aanwezig zijn. Vanwege de uitbalancering
moeten de haken altijd tegelijkertijd, nooit afzonderlijk,
worden gebruikt.
Als de generator op andere punten wordt bevestigd dan
die zijn aangegeven, zou de groep zelf kunnen worden
beschadigd of zou gevaar voor de bedieners kunnen
ontstaan.
V Hz kVA cos ø kW cos ø
400 50 22,4 0,8 28 1
57
NL
IS 30 T
8 LIJSTEN VAN SCHAKELSCHEMA’S
8.1 Uitvoering "STANDARD"
Zie Afb. 13
1 Magnetothermische schakelaar
2 Urenteller
3 Wisselstroomdynamo
4 Rotor
5 Stator
6 Spanningsregelaar
7/
8/
9 Thermische schakelaar
10 START/STOPP-knop
11 Motorbeschermingsmodule
12 Klemmenbord
13 Connector voor verbinding
afstandsbedieningspaneel
14 Eventuele indicator brandstofpeil (niet aanwezig)
15 Indicator oliedruk
16 Indicator watertemperatuur
17 Sensor hoge watertemperatuur
18 Sensor hoge koelvloeistoftemperatuur
19 Oliedrukschakelaar
20 Acculaadwisselstroomdynamo
21 Elektromagnetische stopmagneet
22 Startmotor
23 Verbindingsklemmen accu
24 Aansluitkabel afstandsbedieningspaneel
25 START/STOPP-knop
26 Instrument indicator oliedruk
27 Instrument indicator koelvloeistoftemperatuur
28 Set afstandsbedieningspaneel met instrumenten
(optioneel)
29 Set afstandsbedieningspaneel
(standaarduitrusting)
8.2 Uitvoering "RINA"
Zie Afb. 14
1 Magnetothermische schakelaar
2 Urenteller
3 Wisselstroomdynamo
4 Rotor
5 Stator
6 Spanningsregelaar
7/
8 Lampje brandstofuitgang
9 Thermische schakelaar
10 START/STOPP-knop
11 Motorbeschermingsmodule
12 Klemmenbord
13 Connector voor verbinding
afstandsbedieningspaneel
14 Eventuele indicator brandstofpeil
15 Indicator oliedruk
16 Indicator watertemperatuur
17 Sensor hoge watertemperatuur
18 Sensor hoge koelvloeistoftemperatuur
19 Oliedrukschakelaar
20 Acculaadwisselstroomdynamo
21 Elektromagnetische stopmagneet
22 Startmotor
23 Verbindingsklemmen accu
24 Aansluitkabel afstandsbedieningspaneel
25 START/STOPP-knop
26 Instrument indicator oliedruk
27 Instrument indicator koelvloeistoftemperatuur
28 Set afstandsbedieningspaneel met instrumenten
(optioneel)
29 Set afstandsbedieningspaneel
(standaarduitrusting)

Documenttranscriptie

IS 30 T NL INHOUDSOPGAVE 1 ALGEMENE INFORMATIE ..................................................................................................................... 52 1.1 Doel en toepassingsgebied van de handleiding .............................................................................. 52 1.2 Symbolen ........................................................................................................................................ 52 2 VOORSCHRIFTEN VOOR DE VEILIGHEID TIJDENS DE INSTALLATIE EN DE INBEDRIJFSTELLING ....... 53 3 INSTALLATIE ......................................................................................................................................... 3.1 Installatieruimte ............................................................................................................................... 3.2 Montage in het schip ....................................................................................................................... 3.3 Ventilatie .......................................................................................................................................... 53 53 53 53 4 KOELSYSTEEM ..................................................................................................................................... 4.1 Extern koelsysteem ......................................................................................................................... 4.2 Typische installatie met stroomopwekkingsgroep boven de drijflijn ................................................ 4.3 Typische installatie met stroomopwekkingsgroep onder de drijflijn ................................................. 4.4 Componenten .................................................................................................................................. 4.5 Nat uitlaatsysteem ........................................................................................................................... 53 53 54 54 54 54 5 BRANDSTOFSYSTEEM ......................................................................................................................... 55 6 ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN ......................................................................................................... 6.1 Accu aansluiting .............................................................................................................................. 6.2 Afstandsbedieningspaneel aansluiting ............................................................................................ 6.3 Aansluiting wisselstroom ................................................................................................................. 6.4 Hoofdschakelaar ............................................................................................................................. 55 55 55 56 56 7 VERPLAATSING ..................................................................................................................................... 56 8 LIJSTEN VAN SCHAKELSCHEMA’S .................................................................................................... 57 8.1 Uitvoering "STANDARD" ................................................................................................................. 57 8.2 Uitvoering "RINA" ............................................................................................................................ 57 51 IS 30 T NL 1 ALGEMENE INFORMATIE Neem aandachtig deze handleiding door alvorens u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. VERONACHTZAMING VAN DE SPECIFICATIES DIE IN DEZE INSTALLATIEHANDLEIDING STAAN LEIDT TOT VERLIES VAN DE GARANTIE OP HET PRODUCT. 1.1 Doel en toepassingsgebied van de handleiding Wij danken u om te hebben gekozen voor een product mase. Deze handleiding is opgemaakt door de fabrikant met het doel de nodige informatie en instructies te verstrekken om het product op de juiste manier en in veilige omstandigheden te installatiehandleiding. Het vormt een onderdeel van de stoomgenerator en moet zorgvuldig worden bewaard, beschermd tegen alle invloeden die hem zouden kunnen aantasten, zolang de stroomgenerator meegaat. Deze handleiding moet de stroomgenerator volgen wanneer deze overgaat in handen van een nieuwe gebruiker of eigenaar. De informatie bevat in de handleiding is bestemd voor alle personen betrokken bij de bedrijfscyclus van de stroomopwekkingsgroep, en zijn noodzakelijk, zowel voor wie de verschillende handelingen feitelijk uitvoert, als voor wie belast is met de coördinatie ervan, om de nodige logistiek voor te bereiden en de toegang tot de ruimte waar de stroomopwekkingsgroep wordt geïnstalleerd en zal werken te reglementeren. De handleiding definieert het doel waarvoor de machine werd ontworpen en bevat alle nodige informatie om borg te staan voor een veilig en correct gebruik. De constante inachtneming van de aanwijzingen bevat in de handleiding, garandeert de veiligheid van de operator, een zuinig gebruik en langere levensduur van de machine. Het is stellig aangeraden de inhoud van deze handleiding en de referentiedocumenten aandachtig te lezen; alleen op deze manier kan worden borg gestaan voor een regelmatige en betrouwbare werking van de stroomopwekkingsgroep, en wordt schade aan personen en zaken voorkomen. De tekeningen dienen als voorbeeld. Ook als uw machine aanzienlijk verschilt van de illustraties gegeven in deze handleiding, worden de veiligheid en de geleverde informatie gegarandeerd. Om de handleiding makkelijker te raadplegen, werd hij onderverdeeld in hoofdstukken, volgens de belangrijkste begrippen. Voor een snelle raadpleging verwijzen wij naar de inhoudsopgave. Opmerking. De informatie bevat in deze uitgave is correct op het moment van het drukken. De Fabrikant behoudt zich het recht voor om zonder kennisgeving veranderingen aan te brengen, in het raam van een beleid afgestemd op de voortdurende ontwikkeling en bijwerking van het product. 1.2 Symbolen De belangrijkste tekstdelen staan vetjes gedrukt en worden voorafgegaan door symbolen, die hieronder worden geïllustreerd en toegelicht. Betekent dat men attent moet zijn, om ernstige gevolgen te voorkomen die de dood kunnen veroorzaken of schade kunnen toebrengen aan de gezondheid van het personeel. Situatie die kan optreden tijdens de levensloop van een product, systeem of installatie beschouwd als zijnde risicodragend voor het personeel, de eigenschappen, het milieu of de zuinige werking. Betekent dat men attent moet zijn, om ernstige gevolgen te voorkomen die schade kunnen toebrengen aan materiële bezittingen zoals de hulpbronnen of het product. Belangrijke aanwijzingen. 52 IS 30 T NL 2 VOORSCHRIFTEN VOOR DE VEILIGHEID TIJDENS DE INSTALLATIE EN DE INBEDRIJFSTELLING • Het personeel dat met de installatie of de inbedrijfstelling van de stroomopwekkingsgroep belast is moet altijd een beschermende helm dragen; draag veiligheidsschoenen en een overal. • Natte overals worden onmiddellijk uitgetrokken. • Gebruik veiligheidshandschoenen. • Laat geen gedemonteerde onderdelen, gereedschap of iets dergelijks dat niet bij de installatie hoort op de motor of in de buurt ervan liggen. • Laat nooit ontvlambare vloeistoffen of poetslappen die doordrenkt zijn met ontvlambare vloeistoffen in de buurt van de stroomopwekkingsgroep, elektrische apparaten, (met inbegrip van lampen), of delen van de elektrische installatie achter. • Tref voorzorgsmaatregelen om het gevaar van blikseminslag te vermijden. 3 INSTALLATIE 4 KOELSYSTEEM De motor van de stroomopwekkingsgroep wordt gekoeld door een systeem met een gesloten circuit met een warmtewisselaar. Tijdens de installatie moet een circuit aangelegd worden voor de toevoer van zeewater voor de koeling en een systeem voor de afvoer van het mengsel van verbrandingsgassen en water. 3.1 Installatieruimte De generator dient te worden geïnstalleerd in een voldoende verluchte ruimte, om 800 m3lucht/u te kunnen verzekeren, wat overeenkomt met de hoeveelheid lucht nodig om de wisselstroomdynamo af te koelen en voor de verbranding van de motor. De ruimte moet gescheiden van andere vertrekken en geluidswerend zijn uitgevoerd. De generator moet zo geplaatst zijn dat deze goed toegankelijk is voor normaal onderhoud. Voortstuwingsmotoren mogen in de zelfde ruimte staan opgesteld, mits aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. 4.1 Extern koelsysteem Schepen gebruiken gewoonlijk één van de twee systemen voor het innemen van buitenwater, (Afb. 7). 1 2 Direct open huiddoorvoer. Systeem met schelp. mase beveelt het gebruik van systeem 3 aan, (Afb. 7, ref. 1). Dit systeem voorkomt het gevaar dat water onder druk langs de waterpomp de motor binnendringt. 3.2 Montage in het schip Om de generator goed vast te zetten moet deze op een frame worden gemonteerd die voldoende sterk is en trillingen kan absorberen. Boorgaten volgens Afb. 1. Gebruik geen afscherming van de waterinlaat. Het systeem met schelp kan de volgende problemen veroorzaken. a Gemonteerd met de sleuven in de vaarrichting. Gedurende de vaart met de generator buiten werking kan door de opgebouwde druk water langs de waterpomp door de uitlaat de motor binnendringen. 3.3 Ventilatie De generator is voorzien van een intern systeem voor geforceerde afkoeling door middel van de propeller van de wisselstroomdynamo. De hoeveelheid lucht nodig voor de afkoeling van de wisselstroomdynamo en de verbranding van de motor, wordt aangezogen doorheen de opening in Afb. 2, ref. A, en wordt afgevoerd doorheen de twee laterale openingen in Afb. 2, ref. B. Waak er bijgevolg over dat deze openingen vrij zijn. b Gemonteerd met de sleuven naar achteren gericht. Gedurende de vaart kan nu onderdruk ontstaan. De waterpomp kan nu onvoldoende pompen waardoor oververhitting van de generator dreigt. Ook kunnen er startproblemen van de pomp optreden waardoor de impeller kapot kan gaan. 53 IS 30 T NL 4.2 Typische installatie met stroomopwekkingsgroep boven de drijflijn Als de generator meer dan 1 m boven de waterlijn is gemonteerd, moet er een terugslagklep worden gemonteerd achter de huidafsluiter, (Afb. 5, ref. 1). Dit voorkomt dat het systeem leegloopt als de generator niet draait. Hierdoor zou bij het opstarten de impeller van de waterpomp kunnen beschadigen. Om de zelfde reden dient de zuigleiding bij een eerste opstart handmatig met water gevuld te worden. Zie Afb. 3 1 2 3 4 5 6 7 Afvoer in zee Demper Uitlaat Waterfilter Hoofdkraan installatie Zeewaterinlaat Legingskraan A B C Leiding - inwendige diameter 75 mm Leiding - inwendige diameter 25 mm Leiding - inwendige diameter 16 mm • Kogelafsluiter 1/2", (hoofdkraan installatie). • Kogelafsluiter 1/2", (legingskraan). Deze dient om het water te kunnen aftappen bij langdurige stilstand of onderhoud aan de generator. • Waterfilter, (met kijkglas). Voorkomt binnendringen van waterplanten of zand. 4.3 Typische installatie met stroomopwekkingsgroep onder de drijflijn Capacitiet: 25 l/min. Zie Afb. 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Afvoer in zee Demper Uitlaat Waterfilter Hoofdkraan installatie Zeewaterinlaat Legingskraan Terugslagklep Drainage A B C D Leiding - inwendige diameter 75 mm Leiding - inwendige diameter 25 mm Leiding - inwendige diameter 16 mm Leiding - inwendige diameter 14 mm Het filter dient fijnmazig te zijn. Mesh 2 - 470 micron is aanbevolen voor een goede werking. • Beluchter. Deze klep zorgt dat de druk in het systeem niet onder de luchtdruk kan dalen. Anders zou water de generator in kunnen lopen. Een beluchter moet gemonteerd worden als de injectiebocht van de generator minder dan 15 cm boven de waterlijn zit. De beluchter dient minstens 50 cm boven de waterlijn gemonteerd te zijn, (zie Afb. 4). • Het is erg belangrijk om de maten die op de installatieschema's staan aan te houden. • De uitlaten, (Afb. 3 en 4, ref. 3), hebben de taak om het water dat in de uitlaatleidingen zit op te vangen als de motor van de stroomopwekkingsgroep uitgeschakeld wordt en om te voorkomen dat het water via het uitlaatspruitstuk en de uitlaatklep in de motor stroomt. Om deze reden is het absoluut noodzakelijk om de plaats van de uitlaat en de lengte van de leidingen zoals aangegeven op het installatieschema aan te houden. De beluchter dient te worden gemonteerd tussen perszijde van de zeewaterpomp en uitlaatinjectiebocht, (Afb. 8). De beluchtingsslang van de beluchter dient vanaf de beluchter àf te lopen om ophoping van water bij uitgeschakelde generator te voorkomen, (zie Afb. 6). Er wordt geadviseerd om de drainageleiding van de terugslagklep naar het kielruim te leiden omdat hier tijdens de normale werking kleine hoeveelheden water uit kunnen stromen. Gebruik de openingen in Afb. 2, ref. 2 voor de doorgang van de buizen aangesloten op de hevelklep. 4.4 Componenten Het koelwatersysteem moet compleet gescheiden zijn van dat van de hoofdmotor. 4.5 Nat uitlaatsysteem Het uitlaatsysteem dient geheel gescheiden te zijn van dat van de hoofdmotor. • Huiddoorvoer 1/2". 54 IS 30 T NL De maximale slanglengte van het waterslot tot aan het hoogste punt in het uitlaatsysteem bedraagt 2 m. Anders kan er te veel water teruglopen het waterslot in. Gebruik geen accu met een kleinere capacitiet. Deze moet op de klemmen van de generator, (Afb. 9, ref. 4), aangesloten worden met kabels met een doorsnede van 25 mm2 voor afstanden tot 5 m en met kabels met een doorsnede van 35 mm2 voor grotere afstanden, waarbij bij het verrichten van de handelingen deze volgorde in acht genomen moet worden. • Sluit de pluspool, (+), van de accu aan de pluspool "+" van de startmotor. • Sluit vervolgens de minpool, (-), van de accu op de met "-" gemarkeerde plaats op de generator aan. • Bescherm de aansluitingen op de accu met zuurvrije vaseline. De generator is voorzien van een acculader voor het laden van zijn eigen startaccu, (max. 40 A bij 12 V). • Uitlaat. Deze dient op of onder het niveau van de voet van de omkasting van de generator te worden gemonteerd. Het waterslot voorkomt teruglopen van water naar de generator en dempt het uitlaatlawaai. Voor verdere maten zie Afb. 3, 4. • Demper. Deze dempt het uitlaatlawaai verder en dient maximaal 1 m van de huiddoorvoer te worden gemonteerd. • Huiddoorvoer koelwater. Installatie boven de drijflijn. 5 BRANDSTOFSYSTEEM Monteer de accu in een goed geventileerde omgeving, weg van elke mogelijke warmte- en ontstekingsbron zoals de generator zelf. Controleer geregeld de accupolen en het vloeistofnivo van de accu. Indien de kabels moeten worden losgenomen volg dan bovengenoemde instructies in omgekeerde volgorde. Let op niet de accukabels te verwisselen. Dit kan grote schade aan de generator en accu tot gevolg hebben. Sluit geen andere verbruikers aan op deze accu. De groep werkt op diesel en de groep krijgt de brandstof toegevoerd via de verbindingen die met de volgende opschriften gemarkeerd zijn "FUEL INLET", (Afb. 9, ref. 2), en "FUEL OUTLET", (Afb. 9, ref. 3); deze laatste dient voor het terugstromen van de overtollige brandstof. Bij de aansluiting op de brandstoftank zijn geen filterelementen benodigd, omdat er op de groep reeds een brandstoffilter voorhanden is; u doet er wel goed aan om op de toevoerleiding stroomafwaarts van de tank een kraan en een eenrichtingsklep, (terugslagklep), te plaatsen om te vermijden dat de brandstofinstallatie om welke reden dan ook leeg loopt. Gebruik een klep met opening op 50 mbar, (max. opvoerhoogte 0,8 m). De brandstofleidingen moeten van rubber zijn dat bestand is tegen koolwaterstof en een inwendige diameter van 8 mm hebben. Om galvanische stromen te minimaliseren mag de generatoraccu niet verbonden worden met andere accu's aan boord. 6.2 Afstandsbedieningspaneel aansluiting Er zijn twee modellen afstandsbedieningspaneel leverbaar die op het instrumentenpaneel geïnstalleerd kunnen worden en die aangesloten kunnen worden op de stroomopwekkingsgroep om de groep te starten en te stoppen. Beide modellen worden geleverd met een 20 m lange elektrische verbindingskabel die voorbereid is voor een verbindingsconnector aan de uiteinden. Steek de connector van de verbindingskabel in de speciale insteekverbinding aan de onderkant van de kast van het instrumentenpaneel aan de binnenzijde van de stroomopwekkingsgroe, (Afb. 11, ref. 1), en de tegenovergestelde kant aan het afstandsbedieningspaneel. Gebruik een opening van Afb. 11, ref. 2 voor de doorgang van de kabels voor de afstandbediening. Voor nadere informatie moet u zich aan het gebruiks- en onderhoudsboekje van de fabrikant van de motor houden. 6 ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN 6.1 Accu aansluiting Gebruik een aparte startaccu van 12 V en met een minimum capaciteit van 100 Ah als startaccu. 55 IS 30 T NL 6.3 Aansluiting wisselstroom 6.4 Hoofdschakelaar Om de stroomaansluiting uit te voeren dient het instrumentenpaneel van de machine te worden gedemonteerd, (Afb. 10, ref. 3); vervolgens door een van de openingen in Afb. 11, ref. 2 en de kabelgoot in Afb. 10, ref. 1, de stroomkabels laten passeren en ze rechtstreeks koppelen aan de magnetothermische schakelaar, (Afb. 10, ref. 2). Het is mogelijk een eenfasig gebruik te voorzien, door stroom af te nemen van een enkele fase en van de neutrale fase. Een keuzeschakelaar dient gemonteerd te worden indien u wilt kunnen overschakelen van generator-naar walstroom, (Afb. 12). De stroom beschikbaar in een eenfasige aansluiting is ongeveer driemaal kleiner dan bij een driefasige aansluiting. 7 VERPLAATSING • Verzeker u ervan dat het totaal aantal gebruikers dat gevoed moet worden niet meer bedraagt dan het nominale vermogen van de stroomopwekkingsgroep. Voor het verplaatsen en het heffen van de generator mogen uitsluitend de hijshaken worden gebruikt die op de motor aanwezig zijn. Vanwege de uitbalancering moeten de haken altijd tegelijkertijd, nooit afzonderlijk, worden gebruikt. • De stroomopwekkingsgroep is uitgerust met een magnetothermische beveiliging die in geval van overbelasting of kortsluiting de stroomtoevoer onderbreekt. Tabelle der Merkmale V 400 Hz 50 kVA 22,4 cos ø 0,8 kW 28 Als de generator op andere punten wordt bevestigd dan die zijn aangegeven, zou de groep zelf kunnen worden beschadigd of zou gevaar voor de bedieners kunnen ontstaan. cos ø 1 56 IS 30 T NL 8 LIJSTEN VAN SCHAKELSCHEMA’S 8.1 Uitvoering "STANDARD" 8.2 Uitvoering "RINA" Zie Afb. 13 Zie Afb. 14 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 Magnetothermische schakelaar Urenteller Wisselstroomdynamo Rotor Stator Spanningsregelaar / / Thermische schakelaar START/STOPP-knop Motorbeschermingsmodule Klemmenbord Connector voor verbinding afstandsbedieningspaneel Eventuele indicator brandstofpeil (niet aanwezig) Indicator oliedruk Indicator watertemperatuur Sensor hoge watertemperatuur Sensor hoge koelvloeistoftemperatuur Oliedrukschakelaar Acculaadwisselstroomdynamo Elektromagnetische stopmagneet Startmotor Verbindingsklemmen accu Aansluitkabel afstandsbedieningspaneel START/STOPP-knop Instrument indicator oliedruk Instrument indicator koelvloeistoftemperatuur Set afstandsbedieningspaneel met instrumenten (optioneel) Set afstandsbedieningspaneel (standaarduitrusting) 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 57 Magnetothermische schakelaar Urenteller Wisselstroomdynamo Rotor Stator Spanningsregelaar / Lampje brandstofuitgang Thermische schakelaar START/STOPP-knop Motorbeschermingsmodule Klemmenbord Connector voor verbinding afstandsbedieningspaneel Eventuele indicator brandstofpeil Indicator oliedruk Indicator watertemperatuur Sensor hoge watertemperatuur Sensor hoge koelvloeistoftemperatuur Oliedrukschakelaar Acculaadwisselstroomdynamo Elektromagnetische stopmagneet Startmotor Verbindingsklemmen accu Aansluitkabel afstandsbedieningspaneel START/STOPP-knop Instrument indicator oliedruk Instrument indicator koelvloeistoftemperatuur Set afstandsbedieningspaneel met instrumenten (optioneel) Set afstandsbedieningspaneel (standaarduitrusting)
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60

Mase IS 30T Installatie gids

Type
Installatie gids