INGEBRUIKNAME
Voordat de generator in gebruik wordt genomen, en dus
voordat deze op de netvoeding wordt aangesloten, dient u zich
-
-
-
-
De generator kan alleen in automatische modus werken als er
een besturingseenheid zoals bijvoorbeeld een thermostaat of
klok op de generator wordt aangesloten door de kabel van deze
eenheid aan te sluiten op contactpunten 2 en 3 van de stekker
2 (Fig. 6) die bij het toestel is geleverd (het elektriciteitssnoer
dat de twee aansluitpunten met elkaar verbindt dient te worden
verwijderd en dient alleen opnieuw aangebracht te worden als u
de generator zonder besturingseenheid wilt laten werken).
Voor het opstarten van het toestel gaat u als volgt te werk:
• Als er een besturingseenheid is aangesloten, dient u deze zo-
danig in te stellen dat het toestel in werking kan treden (de
thermostaat dient bijvoorbeeld op de maximumtemperatuur te
worden ingesteld).
• Zet de schakelaar 3 (Fig. 6) in de stand met het symbool: “ON”
de ventilatorslaat aan en na enkele seconden wordt de ver-
branding gestart.
Bij de eerste ingebruikname of nadat alle olie uit het circuit
is verwijderd, is de oliestroom uit de straalpijp mogelijk
onvoldoende, zodat de vlamregelaar van het toestel ervoor
zorgt dat de generator wordt uitgeschakeld;in dat geval wacht u
ongeveer een minuut en drukt u vervolgens op de opstartknop 1
(Fig. 6) om het toestel opnieuw op te starten. Als het toestel niet
correct werkt gaat u in eerste instantie als volgt tewerk:
1. Verzeker u ervan dat de tank olie bevat.
2. Druk op de opstartknop 1 (Fig. 6).
3. Als de generator hierna nog niet werkt, raadpleegt u de sectie
”IDENTIFICATIE VAN PROBLEMEN” om na te gaan wat de
oorzaak van het probleem is.
UITSCHAKELING
Om het toestel uit te schakelen dient u schakelaar 3 (Fig. 6) in
de stand ”0” te zetten of de besturingseenheid afstellen, bijvoor-
beeld door de thermostaat op een lagere temperatuur te zetten.
De vlam gaatuit en de ventilator blijft werken tot de verbran-
dingskamer volledig is afgekoeld.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN
De generator is voorzien van een elektronisch instrument ter be-
sturing van de vlam. Als er zich afwijkingen in de werking voor-
doen zorgt dit instrument ervoor dat het toestel wordt uitgescha-
keld en de opstartknop 1 (Fig. 6) wordt geactiveerd. Er wordt
een oververhittingsthermostaat geactiveerd die ervoor zorgt dat
de olietoevoer wordt onderbroken als de generator oververhit
raakt:de thermostaat wordt automatisch opnieuw ingesteld zo-
dra de temperatuur van de verbrandingskamer tot onder het
toegestane maximum is gedaald. Voordat de generator weer in
werking wordt gesteld dient de oorzaak van de oververhitting na
te worden gegaan (bijvoorbeeld blokkering van de zuigmond en/
of luchtstroom of uitschakeling van de ventilator). Om het toestel
opnieuw op te starten drukt u op de opstartknop 1 (Fig. 6) en
herhaalt u de instructies uit de sectie ”INGEBRUIKNAME”.
OVERZICHT VAN DE WERKING
PREVENTIEF
ONDERHOUD-SPROGRAMMA
Voor een goede werking van het toestel dienen de verbran-
dingskamer, de brander en de ventilator regelmatig te worden
gereinigd.
-
Om de 50 gebruiksuren dient u als volgt te werk te gaan:
olie.
• De externe cilindervormige beschermkap losmaken, de bin-
nenkant en de schoepen van de ventilator reinigen.
• De staat van de kabels en van de hoogspanningssluitingen op
de elektroden controleren.
• De brander losmaken en de onderdelen ervan reinigen;de
elektroden reinigen en de afstand ertussen instellen op de
waarde die in het afstelschema op wordt aangegeven (Fig.
9-10).
1. Verbrandingskamer, 2. , 3. Brander,
4. Straalpijp, 5. Elektromagnetische brandstofklep, 6.
Verbrandingscircuit, 7. Ventilator, 8. Motor, 9. Oliepomp, 10.
Kabelwikkelnaaf, 11. Bedieningspaneel.
Figuur 4 - Modellen BVS.
1.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
Figuur 5 - Modellen BS.
3
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.