Robur GAHP GS Installation, Use And Maintenance Manual

Type
Installation, Use And Maintenance Manual

Deze handleiding is ook geschikt voor

Handleiding voor installatie, gebruik en
onderhoud
GAHP GS/WS
gevoed met gas en vernieuwbare energie
Absorptie-warmtepomp water-water
Deze Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud werd opgesteld en gedrukt door Robur S.p.A.; de ook gedeeltelijke
reproductie van deze Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud is verboden.
Het origineel is gearchiveerd bij Robur S.p.A.
Ieder gebruik van deze Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud, anders dan persoonlijke raadpleging, moet vooraf
door Robur S.p.A. geautoriseerd worden
De rechten verbonden aan het wettelijk deponeren van de geregistreerde merken die in deze publicatie staan, zijn
onveranderlijk.
Teneinde de kwaliteit van zijn producten te verbeteren, behoudt Robur S.p.A. zich het recht voor om de gegevens en de inhoud
van deze Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud zonder voorgaande kennisgeving te wijzigen.
Herziening: A
Code: D-LBR508NL
VERWIJDERING
Het apparaat en alle toebehoren moeten apart worden afgevoerd in overeenstemming met de geldende voorschriften.
Het gebruik van het AEEA-symbool (Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur) geeft aan dat dit product niet bij het huishoudelijk afval mag
worden weggegooid. Een correcte verwijdering van dit product helpt om mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu en de menselijke gezondheid te
voorkomen.
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
3
INHOUDSOPGAVE
I Inleiding ....................................................................................................
p.4
Bestemmelingen ........................................................................
p.4
Besturingsinrichting ..................................................................
p.4
II Symbolen en denities ...............................................................
p.4
II.1 Legende van de symbolen......................................................
p.4
II.2 Termen en denities ..................................................................
p.4
III Waarschuwingen ..............................................................................
p.4
III.1 Algemene waarschuwingen en waarschuwingen
voor de veiligheid ......................................................................
p.4
III.2 Conformiteit .................................................................................
p.6
III.3 Uitsluiting van verantwoordelijkheid en garantie .........
p.6
1 Kenmerken en technische gegevens .............................
p.7
1.1 Kenmerken ...................................................................................
p.7
1.2 Afmetingen...................................................................................
p.8
1.3 Componenten ...........................................................................
p.10
1.4 Elektrisch schema .....................................................................
p.13
1.5 Elektronische kaarten .............................................................
p.13
1.6 Werkingsmodus ........................................................................
p.15
1.7 Besturingen ................................................................................
p.15
1.8 Technische gegevens ..............................................................
p.16
2 Transport en plaatsing ..............................................................
p.18
2.1 Waarschuwingen ......................................................................
p.18
2.2 Verplaatsing ...............................................................................
p.18
2.3 Plaats van het apparaat (buiten variant) ..........................
p.18
2.4 Installatieruimte (binnenversie) ..........................................
p.19
2.5 Minimale afstanden die gerespecteerd moeten
worden .........................................................................................
p.19
2.6 Steunbasis ...................................................................................
p.19
3 Hydraulische installatie ............................................................
p.19
3.1 Waarschuwingen ......................................................................
p.19
3.2 Hydraulische installatie ..........................................................
p.19
3.3 Hydraulische aansluitingen ..................................................
p.20
3.4 Wateromlooppomp .................................................................
p.21
3.5 Antivriesfunctie .........................................................................
p.21
3.6 Antivriesvloeistof ......................................................................
p.21
3.7 Kwaliteit van het water in de installatie ...........................
p.22
3.8 Hydraulische installatie vullen.............................................
p.22
3.9 Toevoer van brandstofgas .....................................................
p.22
3.10 Rookgasafvoer ...........................................................................
p.23
3.11 Afvoer van rookgascondens .................................................
p.26
3.12 Veiligheidsklep afvoer (binnenversie) ..............................
p.26
4 Elektrische installatie .................................................................
p.27
4.1 Waarschuwingen ......................................................................
p.27
4.2 Elektrische installaties ............................................................
p.27
4.3 Elektrische stroom ...................................................................
p.28
4.4 Regeling en besturing ............................................................
p.28
4.5 Wateromlooppomp .................................................................
p.31
5 Inbedrijfstelling ...............................................................................
p.34
5.1 Controles vooraf .......................................................................
p.34
5.2 Elektronische regeling op de machine - Menu en
parameters van de kaart S61 ...............................................
p.34
5.3 De instellingen wijzigen ........................................................
p.35
6 Gewone geleiding ..........................................................................
p.36
6.1 Waarschuwingen ......................................................................
p.36
6.2 Inschakelen en uitschakelen ................................................
p.36
6.3 De instellingen wijzigen ........................................................
p.36
6.4 Eciëntie .....................................................................................
p.36
7 Onderhoud ...........................................................................................
p.36
7.1 Waarschuwingen ......................................................................
p.36
7.2 Preventief onderhoud ............................................................
p.37
7.3 Periodiek onderhoud ..............................................................
p.37
7.4 Signaleringen op het display ...............................................
p.37
7.5 De geblokkeerde unit opnieuw starten ...........................
p.38
7.6 Toestel tijdelijk buiten gebruik stellen .............................
p.38
8 Diagnose.................................................................................................
p.38
8.1 Werkingscodes ..........................................................................
p.38
9 Bijlagen ....................................................................................................
p.42
9.1 Productche ...............................................................................
p.42
9.2 Veiligheidsvoorzieningen .....................................................
p.44
Inleiding
4
I
I INLEIDING
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud
Deze handleiding maakt integraal deel uit van de unit
GAHP GS/WS en moet samen met het toestel aan de eindge-
bruiker worden overgedragen.
BESTEMMELINGEN
Deze handleiding richt zich tot:
De eindgebruiker, voor een correct en veilig gebruik van het toestel.
De gekwaliceerde installateur, voor een correcte installatie van
het toestel.
De ontwerper, voor specieke informatie over het toestel.
BESTURINGSINRICHTING
Om te kunnen werken vereist de unit GAHP GS/WS een besturings-
inrichting (DDC, CCP/CCI of externe vrijgave) die door de installateur
moet worden aangesloten.
II SYMBOLEN EN DEFINITIES
II.1 LEGENDE VAN DE SYMBOLEN
GEVAAR
WAARSCHUWING
NOTITIE
PROCEDURE
REFERENTIE (naar een ander document)
II.2 TERMEN EN DEFINITIES
GAHP Toestel/Unit = equivalente termen die beide worden gebruikt
om de GAHP gasabsorptiewarmtepomp aan te duiden.
CAT = Erkend Technisch Assistentiecentrum van Robur.
Externe vrijgave = generieke besturingsinrichting (d.w.z. thermostaat,
klok of een ander systeem) uitgerust met een potentiaalvrij contact NA
en gebruikt als aandrijving voor het starten/stoppen van de GAHP unit.
CCI besturing (Comfort Controller Interface) = optioneel instelsysteem
Robur waarmee maximaal drie alleen warm modulerende eenheden
GAHP (A, WS, GS) kunnen worden beheerd.
CCP besturing (Comfort besturingpaneel) = instelsysteem Robur waar-
mee in modulatiemodus tot 3 GAHP eenheden en alle componenten
van het systeem (sondes, wisselkleppen/mengkleppen, circulatoren),
inclusief een eventuele inbouwboiler kunnen worden beheerd.
DDC besturing (Direct Digital Controller) = optioneel afstelsysteem
Robur waarmee één of meer apparaten kunnen worden beheerd Robur
(GAHP warmtepompen, koelers GA en ketels AY00-120) in de modus
ON/OFF.
Apparaten RB100/RB200 (Robur Box) = facultatieve interface-ap-
paraten die complementair zijn aan de DDC en worden gebruikt om
de functies ervan uit te breiden (verzoeken om verwarming/koeling/
warmwaterbereidingsservice en regeling van installatiecomponenten
zoals generatoren van derden, regelkleppen, circulatoren, sondes).
Warmtegenerator = apparatuur (vb. ketel, warmtepomp, enz...) voor
de productie van warmte voor verwarming en SWW.
GUE (Gas Utilization Eciency) = eciëntie-index van warmtepom-
pen op gas, gelijk aan de verhouding tussen de geproduceerde warm-
te-energie en de energie van de gebruikte brandstof (met betrekking
tot de onderste verbrandingswaarde).
Inbedrijfstelling = handeling om het toestel in dienst te stellen, de-
ze handeling mag enkel en alleen door een technische dienst worden
uitgevoerd.
Kaarten S61/Mod10/W10 = elektronische kaart op de GAHP unit, voor
de regeling van alle functies, waarmee de interface met andere inrich-
tingen en met de gebruiker tot stand kan worden gebracht.
III WAARSCHUWINGEN
III.1 ALGEMENE WAARSCHUWINGEN
EN WAARSCHUWINGEN VOOR DE
VEILIGHEID
Kwalicatie van de installateur
De installatie mag uitsluitend worden uitgevoerd door een
erkende onderneming en door gekwaliceerd personeel, met
specieke competenties over verwarmingsinstallaties, koelin-
stallaties, elektrische installaties en gasapparatuur, krachtens
de wet van het land waar het toestel is geïnstalleerd.
Conformiteitverklaring volgens de regels van de kunst
Wanneer de installatie is voltooid, moet de onderneming
die de installatie uitvoert aan de eigenaar/opdrachtgever de
conformiteitverklaring van de installatie volgens de regels van
de kunst overmaken, in overeenstemming met de geldende
nationale/plaatselijke normen en de instructies/voorschriften
van de constructeur.
Oneigenlijk gebruik
Het toestel mag alleen worden gebruikt voor het doel waar-
voor het is ontworpen. Elk ander gebruik moet als gevaarlijk
worden beschouwd. Een verkeerd gebruik kan de werking, de
levensduur en de veiligheid van het toestel aantasten. Houdt u
aan de instructies van de constructeur.
Gevaarlijke situaties
Het toestel niet in gevaarlijke condities starten, bijvoor-
beeld: gasgeur, problemen met de hydraulische/elektrische/
Waarschuwingen
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
5
III
gasinstallatie, delen van het toestel ondergedompeld in water
of beschadigd, slechte werking, deactivering of uitsluiting van
controle- of veiligheidsvoorzieningen.
Vraag een interventie door gekwaliceerd personeel indien er
gevaar is.
Indien er gevaar optreedt, mag u de elektrische voeding en de
gastoevoer alleen afsluiten wanneer dit volkomen veilig kan
worden gedaan.
Laat het toestel niet gebruiken door kinderen of door mensen
met beperkte lichamelijke, zintuiglijke of psychische capacitei-
ten, of zonder kennis of ervaring.
Dichtheid van gascomponenten
Voordat u handelingen op gastoevoercomponenten gaat uit-
voeren, moet u de gaskraan sluiten.
Na eventuele interventies moet u een dichtheidstest uitvoeren
volgens de geldende normen.
Gasgeur
Als men gaslucht opmerkt:
Activeer geen elektrische voorzieningen nabij het toestel (bij-
voorbeeld telefoons, multimeters of andere apparatuur die
vonken kunnen veroorzaken).
Onderbreek de gastoevoer door de kraan te sluiten.
Onderbreek de elektrische voeding via de externe scheidings-
schakelaar in het elektrische voedingsschakelbord.
Vraag om tussenkomst van professioneel gekwaliceerd per-
soneel per telefoon, ver van het toestel.
Vergiftiging
Controleer of de rookgasafvoer dicht zijn en aan de geldende
normen beantwoorden.
Op het einde van eventuele interventies moet u de dichtheid
van de componenten controleren.
Bewegende onderdelen
In het toestel zitten bewegende onderdelen.
De beschermende kappen tijdens de werking niet verwijderen;
u moet in ieder geval eerst de elektrische voeding onderbre-
ken.
Gevaar voor brandwonden
Er zitten zeer hete delen in in het apparaat.
Open het apparaat niet en raak de interne onderdelen niet aan
voordat het apparaat is afgekoeld.
De rookgasafvoer niet aanraken voordat deze is afgekoeld.
Componenten onder druk
Het toestel heeft een hermetisch circuit geclassiceerd als
component onder druk, waarvan de dichtheid door de con-
structeur is getest.
Voer geen interventies uit op het hermetische circuit, noch op
de kleppen van het toestel.
Oplossing water-ammoniak
De GAHP/GA unit maakt gebruik van de absorptiecyclus wa-
ter-ammoniak. De water-ammoniakoplossing zit in het her-
metisch gesloten circuit. Deze oplossing is schadelijk voor de
gezondheid als die wordt ingeslikt, ingeademd of met de huid
in contact komt.
Wanneer er koelmiddel ontsnapt, dient u zich op afstand te
houden en moet u de elektrische voeding en de gastoevoer
onderbreken (alleen als het mogelijk is om dit zonder gevaar
uit te voeren).
Vraag een interventie van de technische dienst.
Gevaar voor elektrocutie
Schakel de elektrische voeding uit voordat u werken/interven-
ties op de componenten van het toestel gaat uitvoeren.
Voor de elektrische aansluitingen mag u uitsluitend compo-
nenten gebruiken die aan de normen beantwoorden en vol-
gens de specicaties die door de constructeur zijn verstrekt.
Zorg ervoor dat het toestel niet onbedoeld opnieuw kan wor-
den ingeschakeld.
Aarding
De elektrische veiligheid hangt af van een eciënte aardings-
installatie, correct aangesloten op het toestel en uitgevoerd
volgens de geldende normen.
Afstand tot explosieve of ontvlambare materialen
Geen brandbare materialen (papier, oplosmiddelen, verf, enz.)
in de buurt van het toestel opslaan.
Kalk en corrosie
Afhankelijk van de chemisch-fysische kenmerken van het wa-
ter van de installatie kunnen kalk of corrosie het toestel be-
schadigen (paragraaf 3.7
p.22
).
Controleer de dichtheid van de installatie.
Vermijd frequent bijvullen.
Chlorideconcentratie
De concentratie chloriden of vrij chloor in het water van de
installatie mag niet hoger zijn dan de waarden in de tabel
3.2
p.22
.
Agressieve stoen in de lucht
Halogeenkoolwaterstoen die chloor- en uorverbindingen
bevatten veroorzaken corrosie. De lucht van de opstellings-
plaats moet vrij zijn van agressieve stoen.
Zure rookgascondens
Evacueer zure condens van de verbrandingsgassen zoals aan-
gegeven in de paragraaf 3.11
p.26
, in naleving van de gel-
dende normen betreende rookgasafvoer.
Het toestel uitschakelen
Het onderbreken van de elektrische stroom tijdens de werking
van het toestel kan blijvende schade aan de interne compo-
nenten veroorzaken.
Behalve bij gevaar mag de stroomtoevoer niet worden onder-
broken om het apparaat uit te schakelen, maar maak altijd en
uitsluitend gebruik van de daarvoor bestemde besturingsin-
richting (DDC, CCP/CCI of externe vrijgave).
In geval van defect
Werkzaamheden op de componenten en reparaties mogen
uitsluitend door een technische dienst worden uitgevoerd aan
de hand van enkel originele reserveonderdelen.
In geval van defect van het toestel en/of breuk van onderdelen,
Waarschuwingen
6
III
mag u niet zelf proberen om te repareren of te herstellen: neem
meteen contact op met de technische dienst.
Periodiek onderhoud
Een correct onderhoud verzekert de eciëntie en de goede
werking van het toestel na verloop van tijd.
Het onderhoud moet worden uitgevoerd volgens de instruc-
ties van de constructeur (zie hoofdstuk 7
p.36
), in overeen-
stemming met de geldende normen.
Het onderhoud en de reparatie van het toestel mag alleen aan
bedrijven worden toevertrouwd die aan de wettelijke vereisten
beantwoorden om op gasinstallaties te werken.
Sluit een onderhoudscontract af met een gespecialiseerd be-
drijf dat bevoegd is voor het gewone onderhoud om indien
nodig interventies uit te voeren.
Gebruik uitsluitend originele reserveonderdelen.
Buitendienststelling en verwijdering
Neem voor de ontmanteling van het toestel rechtstreeks
contact op met de fabrikant, ten behoeve van een correcte
vuilverwerking.
De handleiding bewaren
Deze Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud
moet altijd bij het toestel blijven en aan de nieuwe eigenaar of
aan de installateur worden overgemaakt wanneer het toestel
wordt verkocht of naar een andere plaats wordt overgebracht.
III.2 CONFORMITEIT
Richtlijnen en EU-normen
De absorptiewarmtepompen van de reeks GAHP zijn gecerticeerd vol-
gens de norm EN 12309 en beantwoorden aan de essentiële vereisten
van de volgende richtlijnen:
2016/426/EG "Verordening betreende gasverbrandingstoestel-
len" en volgende wijzigingen en integraties.
2014/30/EG "EMC-Richtlijn" (elektromagnetische compatibilteit) en
volgende wijzigingen en integraties.
2014/35/EG "Laagspanningsrichtlijn" en volgende wijzigingen en
integraties.
2006/42/EG "Machinerichtlijn" en volgende wijzigingen en integra-
ties.
2014/68/EU "Richtlijn drukapparatuur" en volgende wijzigingen en
integraties.
811/2013/EU "Verordening voor energiegerelateerde producten"
en volgende wijzigingen en integraties.
813/2013/EU "Verordening ecologisch ontwerp voor ruimtever-
warmingstoestellen" en latere wijzigingen en aanvullingen.
Bovendien beantwoorden ze aan de vereisten van de volgende normen:
EN 677 Specieke vereisten voor ketels met rookgascondensor met
nominaal thermisch vermogen niet hoger dan 70 kW.
EN 378 Koelsystemen en warmtepompen.
Overige voorschriften en normen die van toepassing
zijn
Het ontwerp, de installatie, de bediening en het onderhoud van de
installaties moet worden uitgevoerd in naleving van de geldende nor-
men die van toepassing zijn, op basis van het land en de plaats van de
installatie, en in overeenstemming met de instructies van de construc-
teur. Meer bepaald moeten de normen worden nageleefd wat betreft:
Gasinstallaties en -apparatuur.
Elektrische installaties en -apparatuur.
Installaties voor verwarming en klimatisatie, en warmtepompen.
Milieubescherming en afvoer van verbrandingsproducten.
Veiligheid en brandpreventie.
Alle andere wetten, normen en reglementeringen die van toepas-
sing zijn.
III.3 UITSLUITING VAN
VERANTWOORDELIJKHEID EN
GARANTIE
Elke contractuele en buitencontractueele verantwoordelijk-
heid van de constructeur is uitgesloten voor eventuele schade
veroorzaakt door installatiefouten en/of door oneigenlijk ge-
bruik en/of het niet naleven van de normen en aanwijzingen/
instructies van de constructeur.
Meer bepaald kan de garantie op het toestel in de volgende
condities komen te vervallen:
Verkeerde installatie.
Incorrect gebruik.
Het niet opvolgen van, door de fabrikant voorgeschreven,
aanwijzingen met betrekking tot installatie, gebruik en onder-
houd.
Wijziging of aanpassing van het product of elk ander onder-
deel.
Extreme operationele condities, in ieder geval buiten de be-
drijfscondities, zoals door de fabrikant gedenieerd.
Schade veroorzaakt door externe middelen zoals zouten,
chloor, zwavel of andere chemische substanties in het installa-
tiewater of aanwezig in de lucht op de opstellingsplaats.
Abnormale belastingen die door de omgeving of installatie
doorgegeven worden aan het toestel (mechanische belastin-
gen, druk, trillingen, thermische uitzettingen, elektrische over-
spanning, ...).
Incidentele schades of force majeur.
Kenmerken en technische gegevens
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
7
1
1 KENMERKEN EN TECHNISCHE GEGEVENS
1.1 KENMERKEN
Werking
Op basis van de thermodynamische cyclus met water-ammoniak ab-
sorptie (H
2
0-NH
3
) produceert het apparaat tegelijkertijd warm en ge-
koeld water, via de grond of bronwater/grondwater/oppervlaktewater
als duurzame energiebron (koude bron) en aardgas (of LPG) als primai-
re energiebron.
De thermodynamische cyclus vindt plaats in een hermetisch gesloten
circuit, in een gelaste constructie, hermetisch dicht, gekeurd in de fa-
briek, dat geen onderhoud en geen bijvullen van koelmiddel vereist.
Mechanische en thermohydraulische componenten
Hermetisch gesloten circuit in staal, uitwendig behandeld met
epoxylak.
Luchtdichte verbrandingskamer (type C).
Stralingsbrander met metalen mazen, voorzien van vlamdetectie.
Warmtewisselaar op water (condensator) met roestvrijstalen bui-
zenbundel van titanium, uitwendig geïsoleerd
Warmtewisselaar op water (verdamper) roestvrijstalen buizenbun-
del van titanium, uitwendig geïsoleerd
Recuperator van de latente condensatiewarmte van de rookgassen
met buizenbundel in roestvrij staal.
Besturingsinrichtingen en veiligheidsvoorzieningen
Elektronische kaart S61 met microprocessor, display LCD en draai-
knop.
Toegevoegd elektronisch bord Mod10 (geïntegreerd in S61).
W10 extra elektronsiche kaart.
Debietmeter watersysteem (warme zijde).
Debietregelaar watersysteem (koude zijde).
Limietthermostaat generator met handmatige ontgrendeling.
Rookgasthermostaat met handmatige ontgrendeling,
Temperatuursensor van generatorvinnen.
Overdrukventiel op het hermetisch gesloten circuit.
By-passklep, tussen het hoge -en lagedruk circuit.
Controlesysteem vlamionisatie.
Elektronische klep met dubbele afsluiter.
Antivriesfunctie installatiewater.
Sensor voor condensaatafvoer.
Varianten van intern of extern
De eenheden GAHP GS/WS zijn verkrijgbaar in twee varianten, intern of
extern, afhankelijk van de plaats van installatie.
Kenmerken en technische gegevens
8
1
1.2 AFMETINGEN
Afbeelding1.1 Afmetingen GAHP GS/WS binnen
A Uitgang rookgassen Ø 80
B Luchtinlaat verbranding Ø 80
C Handmatige reset van de thermostaat rookgassen
D Ingang stroomkabels
E Ventilatie ventilator
F Indicatielampje brander aan
G Aansluiting gas Ø ¾"
H Warmwaterretour Ø 1"¼
L Retourwater hernieuwbare bron Ø 1"¼
M Inlaatwater hernieuwbare bron Ø 1"¼
N Inlaat warm water Ø 1"¼
Q Veiligheidsklep afvoerkanaal Ø 1"¼
Kenmerken en technische gegevens
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
9
1
Afbeelding1.2 Afmetingen GAHP GS/WS buiten
A Uitgang rookgassen Ø 80
B Luchtinlaat verbranding Ø 80
C Handmatige reset van de thermostaat rookgassen
D Ingang stroomkabels
E Ventilatie ventilator
F Indicatielampje werking apparaat
G Aansluiting gas Ø ¾"
H Warmwaterretour Ø 1"¼
L Retourwater hernieuwbare bron Ø 1"¼
M Inlaatwater hernieuwbare bron Ø 1"¼
N Inlaat warm water Ø 1"¼
P Condensafvoer
Kenmerken en technische gegevens
10
1
1.3 COMPONENTEN
Afbeelding1.3 Interne componenten - vooraanzicht
1 Ventilatie ventilator
2 Gasblok
3 Ventilator
4 Tmix-sensor
5 Elektrisch stuurbord
6 Oliepomp
7 Debietmeter (warme zijde)
Kenmerken en technische gegevens
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
11
1
Afbeelding1.4 Interne componenten - linker zijaanzicht
1 Handmatige ontluchtingsklep (koude zijde)
2 Debietregelaar (koude zijde)
3 Handmatige reset van de rookgasthermostaat
4 Uitlaatgassen Ø 80
5 Rookgasthermostaat
6 Temperatuursensor van generatorvinnen
7 Sensor condensafvoer
8 Vlamdetectie-/ontstekingselektroden
9 Sifon condensafvoer
10 Handmatig te bedienden ontluchtingsventiel
(warme zijde)
1
3
4
2
5
6
7
8
9
10
Kenmerken en technische gegevens
12
1
Afbeelding1.5 Interne componenten - rechter zijaanzicht
1 Veiligheidsklep
2 TG-sensor
3 Limietthermostaat
4 Ontstekingstransformator
5 Sensor aanvoertemperatuur water (warme zijde)
Kenmerken en technische gegevens
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
13
1
1.4 ELEKTRISCH SCHEMA
Afbeelding1.6 Elektrisch schema van het toestel
SCH1 S61 elektronische kaart
SCH2 Elektronische kaart W10
SCH3 Mod10 elektronische kaart
TER Klemmenbord voeding
CNTBOX Branderautomaat
PWRTR Transformator
BLW Ventilatorr
PMP Hydraulische pomp
IGNTR Ontstekingstransformator
IGN Ontstekingselektroden
FLS VlamsensorIonisatie elektrode (vlamsensor)
LS Indicatielamp gasblok INGESCHAKELD
GV Elektromagnetisch gasblok
THMF Temperatuursonde koudwaterinlaat
THRF Temperatuursonde koudwaterretour
TMIX Verbrandingsluchttemperatuursensor
TA Omgevingsluchttemperatuursensor
TG Generatortemperatuursensor
THMC Sensor voor aanvoertemperatuur water
THRC Sensor voor retourtemperatuur water
REED Rotatiesensor van hydraulische pomp
TF Rookgastemperatuursensor of
generatorvinsensor
TC Handbediende rookgasthermostaat
TL Limietthermostaat voor generator
FM Debietmeter warme zijde
FL Debietregelaar hernieuwbare bron
CWS Condenswatersensor
MA Klemmenstrook
1.5 ELEKTRONISCHE KAARTEN
Elektronische kaarten (S61+Mod10)
In het elektrische schakelbord op de het toestel zit:
Elektronische kaart S61 (afbeelding 1.7
p. 14
), met
microprocessor; deze kaart stuurt het toestel aan en geeft gege-
vens, berichten en operationele codes weer. De monitoring en de
programmering van het toestel geschieden via interactie op het
display en de knop.
Extra elektronische kaart Mod10 (Afbeelding 1.8
p.15
), boven-
op de S61, beheert de vermogensmodulatie van de brander en de
Kenmerken en technische gegevens
14
1
variatie in stroomsnelheid van de watercirculatiepomp.
Satelliet elektronisch bord W10 (Afbeelding 1.9
p. 15
),
aangesloten op de S61-kaart en op zijn kant geplaatst, wordt aller-
eerst gebruikt voor het beheer van de circulator warme zijde.
Afbeelding1.7 Elektronische kaart S61
SCH1 S61 elektronische kaart
SCH3 Elektronische kaart Mod10 (zie voor nadere
informatie de specieke afbeelding)
A1, A2 Hulpingangen
ENC Knop
F1 Zekering T 2A
F2 Zekering T 10A
F3 Zekering T 2A
F4 Zekering T 3,15A
FAN (BK, WH, BR) Uitgang koelventilator
FL Ingang debietregelaar
FS5 (24V AC) Voeding kaart 24-0-24 Vac
IGN.BOX (L, N) Netwerk vlambesturing 230 Vac
J1 Jumper CAN bus
J10 Jumper N.O. contact
J82 Connector kaart W10 (op Mod10)
JP10 Connector vlambesturing 6 polen
JP12 Ingang sonde dampen of sonde generator
vinnen
JTAG Connector voor programmering kaart S61
MAIN 230V (L, N) Voeding kaart S61 230 Vac
N.O. CONTACT Zuivere contacten normaal open
P7 (R, W, Y, O) Vrijgaven ingang
P8 (GND, L, H) Connector CAN bus
PUMP 230V (L, N) Voedingsuitgang hydraulische pomp
SPI Communicatiepoort met kaart Mod10
SRT1 Ingang sensor rotatie hydraulische pomp
SRT2 Ingang debietmeter warm water
TA Ingang sonde luchttemperatuur omgeving
TA1 Ingang sonde inlaattemperatuur warm water
TA2 Ingang sonde retourtemperatuur warm water
TCN Ingang sonde temperatuur verbrandingslucht
TF Ingang thermostaat rookgassen
TG Ingang sonde temperatuur generator
THMF Ingang temperatuursonde koudwaterinlaat
THRF Ingang temperatuursonde koudwaterretour
TL Ingang thermostaat limiet generator
Kenmerken en technische gegevens
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
15
1
Afbeelding1.8 Mod10 print
HFLOW Niet gebruikt
CFLOW Controle sensor condensatiewater
J51 Connector S61
HPMP Uitgang besturing pomp primair warmwa-
tersysteem (0-10 V) [A/GS/WS]
CFS Uitgang besturing koudwaterpomp [GS/WS]
NC1-C1 Signalering blokkerende fout
CN5 Controle ventilator
J82 Connector W10 uitbreidingsprint
J83 Aansluiting afscherming kabel W10
CN1 Ingangen 0-10V (niet gebruikt)
1235 4
Afbeelding1.9 elektronische kaart W10
JP1 Communicatie met S61/Mod10
1.6 WERKINGSMODUS
Werkwijze AAN/UIT of modulerend
De GAHP-eenheid kan in twee modi werken:
Modus (1) ON/OFF, oftwel ingeschakeld (op vol vermogen) of uit-
geschakeld, met circulatoren met een constante stroomsnelheid.
Modus (2) MODULEREND, oftewel met variabele lading van 50%
tot 100% van het vermogen, met circulatoren met variabele
stroomsnelheid (warme zijde) en meteen constante stroomsnel-
heid (koude zijde).
Voor elke modus (1) of (2), zijn er specieke besturingsystemen en ap-
paraten (Paragraaf 1.7
p.15
).
1.7 BESTURINGEN
Besturingsinrichting
Het toestel kan alleen werken als het op een besturingsinrichting is aan-
gesloten, te kiezen uit:
(1) DDC-bediening
(2) CCP/CCI-bediening
(3) externe vrijgave
1.7.1 Regelsysteem (1) met DDC (GAHP-eenheid
AAN/UIT)
De DDC besturing kan de apparaten, één afzonderlijke GAHP unit, of
ook meerdere eenheden beheren Robur GAHP/GA/AY in cascade, alleen
in de modus ON/OFF (niet-modulerend). Raadpleeg voor nadere infor-
matie de handleidingen DDC, RB100, RB200 en de ontwerphandleiding.
DDC-bediening
De belangrijkste functies zijn:
Kenmerken en technische gegevens
16
1
Afstelling en besturing van één (of meer) eenheden Robur van de
absorptielijn (GAHP, GA, AY).
Weergave van de waarden en instelling van de parameters.
Uurprogrammering.
Beheersing van de klimaatcurve
Diagnose.
Reset van fouten.
Mogelijkheid tot interface met een GBS.
De DDC functionaliteiten kunnen worden uitgebreid met hulpinrich-
tingen Robur RB100 en RB200 (bijv. service-aanvragen, waterbereiding,
bediening van generatoren van derden, besturing sondes, kleppen of
circulatoren, ...).
1.7.2 Regelsysteem (2) met CCP/CCI (modulerende
GAHP-eenheid)
De FMC/CCI besturing kan, alleen in warmte (en eventueel passieve
koeling) in modulatiemodus tot 3 eenheden GAHP beheren (dus al-
leen A/WS/GS, met uitzondering van AR/ACF/AY), plus een eventue-
le inbouwboiler ON/OFF. Zie voor nadere informatie en schema's het
handboek CCP/CCI en het Ontwerphandboek
CCP/CCI-bediening
Zie de CCP/CCI-apparaathandleiding.
1.7.3 Regelsysteem (3) met externe vrijgave (GAHP-
eenheid AAN/UIT)
Het commando van het apparaat kan (ook) worden gemaakt met een
algemene consensusapparaat (bijv. thermostaat, klok, knop, schakelaar
...) voorzien van een schoon contact NA. Met dit systeem is slechts een
elementaire besturing toegestaan (aan/uit, met een vast ingestelde
temperatuur), dus zonder de belangrijke functies van het systeem (1)
en (2). Het is raadzaam om het gebruik ervan alleen te beperken tot
eenvoudige toepassingen en met een enkel apparaat. Er zijn twee mo-
gelijkheden van besturing: warme of koude consensus toestemming.
Zie paragraaf 4.4
p. 28
voor de aansluiting van de gekozen
inrichting op de elektronische kaart van het toestel.
1.8 TECHNISCHE GEGEVENS
Tabel1.1 Technische gegevens GAHP GS/WS
GAHP GS HT GAHP WS
Werking bij verwarming
Seizoensgebonden energie-eciëntieklasse van
de verwarming van de omgeving (ErP)
applicatie bij gemiddelde temperatuur (55° C) - A++
applicatie bij lage temperatuur (35° C) - A+
Thermisch vermogen per eenheid
Watertemperatuur ingang verdamper/
Uitlaatwatertemperatuur
B0W35 kW 41,6 -
B0W50 kW 37,6 -
B0W65 kW 31,4 -
W10W35 kW - 43,9
W10W50 kW - 41,6
W10W65 kW - 35,8
GUE Eciëntie
Watertemperatuur ingang verdamper/
Uitlaatwatertemperatuur
B0W35 % 165 -
B0W50 % 149 -
B0W65 % 125 -
W10W35 % - 174
W10W50 % - 165
W10W65 % - 142
Thermisch vermogen
nominaal (1013 mbar - 15°C) (1) kW 25,7
werkelijk maximum kW 25,2
Temperatuur aanvoer water verwarming
maximum voor verwarming °C 65
maximum voor SWW °C 70
Temperatuur retour water verwarming
maximum voor verwarming °C 55
maximum voor SWW °C 60
minimum in continue werking °C 30 (2)
Temperatuurgradiënt nominaal °C 10
Waterdebiet verwarming
nominaal l/h 3170 3570
maximum l/h 4000
minimum l/h 1400
Drukverlies water verwarming
bij nominaal waterdebiet (B0W50) bar 0,49 (3) -
bij nominaal waterdebiet (W10W50) bar - 0,57 (3)
Omgevingstemperatuur lucht (droge bol)
maximum °C 45
minimum °C 0 (4)
Bedrijfsomstandigheden hernieuwbare bron
(1) Relatief tot netto warmtevraag.
(2) Tijdelijk zijn er ook lagere temperaturen toegestaan.
(3) Raadpleeg voor stroomsnelheden die verschillen van de nominale het Ontwerphandboek, Paragraaf Drukverlies.
(4) Zoals vermeld bij de interne uitvoering. Voor de externe uitvoering is de minimale omgevingstemperatuur van de lucht -15 °C Als optie is er een speciale uitvoering voor gebruik buitenshuis
bij -30 °C beschikbaar.
(5) ±10%, afhankelijk van de netspanning en tolerantie op de absorptie van elektromotoren.
(6) PCI (G20) 34,02 MJ/m³ (15 °C - 1013 mbar).
(7) PCI (G30/G31) 46,34 MJ/kg (15 °C - 1013 mbar).
(8) Waarden van het geluidsniveau, gemeten volgens de intensimetrische meetmethode, voorgeschreven door de norm EN ISO 9614; installatietype C.
(9) Maximale waarden geluidsniveau in het vrije veld met gerichtheidsfactor 2, verkregen door het niveau van geluidsvermogen conform de norm EN ISO 9614; installatietype C.
(10) Alleen binnenversie.
(11) Totaalafmetingen zonder rookafvoerkanalen.
Kenmerken en technische gegevens
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
17
1
GAHP GS HT GAHP WS
Teruggewonnen vermogen duurzame bron
Watertemperatuur ingang verdamper/
Uitlaatwatertemperatuur
B0W35 kW 16,4 -
B0W50 kW 12,1 -
B0W65 kW 7,0 -
W10W35 kW - 18,7
W10W50 kW - 16,6
W10W65 kW - 10,6
Temperatuur terugkeerwater duurzame bron maximum °C 45
Temperatuur toevoerwater duurzame bron minimum °C -5 3
Waterdebiet duurzame bron (met glycol 25%)
nominaal (B0W50) l/h 3020 -
maximum l/h 4000 -
minimum l/h 2000 -
Waterdebiet duurzame bron
nominaal (W10W50) l/h - 2850
maximum l/h - 4700
minimum l/h - 2300
Ladingverlies duurzame bron bij nominaal waterdebiet bar 0,51 (3) 0,38 (3)
Elektrische gegevens
Voeding
spanning V 230
type - EENFASE
frequentie Hz 50
Opgenomen elektrisch vermogen nominaal kW 0,41 (5)
Beschermklasse IP - X5D
Installatiegegevens
Gasverbruik
methaan G20 (nominaal) m³/h 2,72 (6)
methaan G20 (min) m³/h 1,34
G25 (nominaal) m³/h 3,16
G25 (min) m³/h 1,57
G30 (nominaal) kg/h 2,03 (7)
G30 (min) kg/h 0,99
G31 (nominaal) kg/h 2,00 (7)
G31 (min) kg/h 0,98
emissieklasse NO
x
- 5
emissie NO
x
ppm 25,0
emissie CO ppm 36,0
geluidsvermogen L
w
(max) dB(A) 66,1 (8)
geluidsdruk L
p
op 5 meter (max) dB(A) 44,1 (9)
minimumtemperatuur opslag °C -30
maximum werkdruk bar 4,0
maximum debiet condensatiewater l/h 4,0
Waterinhoud binnen in het toestel
warme zijde l 4
koude zijde l 3
Waterkoppelingen
type - F
schroefdraad 1 1/4
Gasaansluiting
type - F
schroefdraad 3/4
aansluiting veiligheidsklep afvoerkanaal 1 1/4 (10)
Rookgasafvoer
diameter (Ø) mm 80
overblijvende opvoerhoogte Pa 80
productconguratie C63
installatietype - C13, C33, C43, C53, C63, C83, B23P, B33
Afmetingen
breedte mm 848 (11)
diepte mm 690
hoogte mm 1278
Gewicht in werking kg 300
Algemene gegevens
Koelvloeistof
ammoniak R717 kg 7,0 7,2
water H
2
O kg 10,0 9,6
maximumdruk koelcircuit bar 32
(1) Relatief tot netto warmtevraag.
(2) Tijdelijk zijn er ook lagere temperaturen toegestaan.
(3) Raadpleeg voor stroomsnelheden die verschillen van de nominale het Ontwerphandboek, Paragraaf Drukverlies.
(4) Zoals vermeld bij de interne uitvoering. Voor de externe uitvoering is de minimale omgevingstemperatuur van de lucht -15 °C Als optie is er een speciale uitvoering voor gebruik buitenshuis
bij -30 °C beschikbaar.
(5) ±10%, afhankelijk van de netspanning en tolerantie op de absorptie van elektromotoren.
(6) PCI (G20) 34,02 MJ/m³ (15 °C - 1013 mbar).
(7) PCI (G30/G31) 46,34 MJ/kg (15 °C - 1013 mbar).
(8) Waarden van het geluidsniveau, gemeten volgens de intensimetrische meetmethode, voorgeschreven door de norm EN ISO 9614; installatietype C.
(9) Maximale waarden geluidsniveau in het vrije veld met gerichtheidsfactor 2, verkregen door het niveau van geluidsvermogen conform de norm EN ISO 9614; installatietype C.
(10) Alleen binnenversie.
(11) Totaalafmetingen zonder rookafvoerkanalen.
Transport en plaatsing
18
2
Tabel1.2 Gegevens PED
GAHP GS HT GAHP WS
Gegevens PED
Componenten onder druk
generator l 18,6
nivelleerkamer l 11,5
verdamper l 3,7
regelaar volume koelmiddel l 4,5
absorber/condensor l 3,7
absorber l 6,3
membraampomp l 3,3
testdruk (in lucht) bar g 55
maximumdruk koelcircuit bar g 32
vulverhouding kg NH
3
/l 0,146 0,150
vloeistoengroep - groep 1°
2 TRANSPORT EN PLAATSING
2.1 WAARSCHUWINGEN
Schade door transport of plaatsing
De constructeur is niet verantwoordelijk voor eventuele scha-
de tijdens het transport en de plaatsing van het toestel.
Controle op de werf
Bij aankomst op de werf moet men controleren of de verpak-
king of de metalen panelen geen schade door het transport
vertonen.
Verzeker u ervan dat het toestel intact en volledig is na het ver-
wijderen van de verpakking.
Verpakking
Verwijder de verpakking pas nadat het toestel ter plaatse is
opgesteld.
Laat geen delen van de verpakking (plastic, piepschuim, spij-
kers, ...) binnen bereik van kinderen, omdat die potentieel ge-
vaarlijk zijn.
Gewicht
De hijkraan en de heftoestellen moeten geschikt zijn voor de
last.
Niet onder hangende lasten gaan staan.
2.2 VERPLAATSING
Verplaatsing en optillen
Verplaats het toestel altijd in de verpakking, zoals die uit de fabriek
is gekomen.
Gebruik voor het opheen van de machine de banden of verbin-
dingsstukken die in de openingen van de onderzijde zijn aange-
bracht (Afb. 2.1
p.18
).
Gebruik hangbalken en afstandhouders om de externe panelen en
de koelvinnenbatterij niet te beschadigen (afbeelding 2.1
p.18
).
Respecteer de veiligheiddsnormen op de werven.
Afbeelding2.1 Aanwijzingen voor het optillen
Indien u met een heftruck of transpallet verplaatst, moet u de
aanwijzingen voor de verplaatsing, aangebracht op de verpak-
king, naleven.
2.3 PLAATS VAN HET APPARAAT BUITEN
VARIANT
Installeer niet de variant van buiten naar binnen van een
ruimte, ook al is het voorzien van openingen. In geen enkel
geval mag de variant van buiten naar binnen van een ruimte
worden gestart.
Waar moet u het toestel installeren
In de variant vanaf buiten het apparaat:
Het kan alleen worden geïnstalleerd aan de buitenkant van ge-
bouwen, buiten de druppellijn van dakgoten of iets dergelijks. Het
heeft geen bescherming tegen de weersomstandigheden nodig.
Het toestel kan geïnstalleerd worden op de grond, ofwel op het ter-
ras of op het dak, compatibel met zijn afmetingen en zijn gewicht.
De rookgasafvoer van het toestel mag niet in de onmiddellijke na-
bijheid van openingen of ventilatie-openingen van gebouwen zijn
en moet voldoen aan de milieuvoorschriften en veiligheidsvoor-
schriften.
Niet installeren in de buurt van de uitlaat van rookkanalen,
Hydraulische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
19
3
schoorstenen of vervuilde warme lucht. Voor een goede werking
heeft het toestel zuivere lucht nodig.
Geluidsaspecten
Beoordeel preventief het geluidseect van het toestel ten opzichte
van de site, rekening houdend met hoeken van gebouwen, geslo-
ten binnenplaatsen en afgebakende ruimten die de geluidsimpact
onder invloed van weerkaatsing kunnen versterken.
2.4 INSTALLATIERUIMTE BINNENVERSIE
De installatieruimte moet voldoen aan alle vereisten die zijn vastgelegd
in wetten, regels en voorschriften van het land en de plaats van installa-
tie inzake gastoestellen en koeltoestellen.
Niet installeren in een ruimte zonder ventilatie-openingen.
Kenmerken van de installatieplaats
De ruimte moet zijn voorzien van vaste ventilatie-openingen met
een oppervlakte die ruim genoeg is voor regelmatige doorstro-
ming van lucht voor ventilatie en eventueel voor verbranding (als
de installatie van de variant B-is).
Het aanzuigen van verbrandingslucht kan worden geleid vanaf de
buitenzijde (installatie variant C).
De uitlaat van gassen moet naar buiten worden gekanaliseerd. De
mond van de schoorsteen mag niet in de onmiddellijke nabijheid
van de openingen of luchtinlaten van gebouwen komen en moet
voldoen aan de milieunormen.
2.5 MINIMALE AFSTANDEN DIE
GERESPECTEERD MOETEN WORDEN
Voor de variant zowel van binnenaf als van buitenaf:
Afstanden tot ontvlambare of brandbare materialen
Houd het toestel uit de buurt van ontvlambare of brandbare ma-
terialen of componenten, in overeenstemming met de geldende
normen.
Afstanden rondom het toestel
De minimale afstanden die men moet naleven, vermeld in afbeelding
2.2
p.19
(behalve indien er strengere normen zijn), zijn vereist voor
de veiligheid, de werking en het onderhoud.
Afbeelding2.2 Te respecteren afstanden
2.6 STEUNBASIS
Constructieve kenmerken onderstel of vloer
Plaats het toestel op een vlak, genivelleerd oppervlak uit brandver-
tragend materiaal dat het gewicht van het toestel kan dragen.
Voor de variant vanaf buiten:
(1) - installatie op de begane grond
Wanneer er geen horizontale steunbasis is, moet men een onder-
stel in vlak, genivelleerd beton maken, dat aan elke zijde minstens
100-150 mm groter is dan de afmetingen van het toestel.
(2) - installatie op een terras of een dak
Het gewicht van het toestel opgeteld bij dat van het steunvlak
moet gedragen worden door de structuur van het gebouw.
Zorg indien nodig voor een looppad rondom het toestel om de toe-
gankelijkheid ervan te waarborgen.
Trillingwerende steunen
Hoewel de trillingen van het toestel beperkt zijn, kunnen er toch re-
sonantiefenomenen optreden wanneer het toestel op een dak of een
terras wordt geïnstalleerd.
Gebruik trillingwerende steunen.
Voorzie ook trillingwerende verbindingen tussen het toestel en de
hydraulische leidingen en gasleidingen.
3 HYDRAULISCHE INSTALLATIE
3.1 WAARSCHUWINGEN
Algemene waarschuwingen
Lees de waarschuwingen in hoofdstuk III
p. 4
: hierin staat
belangrijke informatie over de normen en de veiligheid.
Conformiteit met de installatienormen
De installatie moet in overeenstemming zijn met de geldende
normen die van toepassing zijn, op basis van het land en de
plaats van de installaties, voor wat de veiligheid, het ontwerp,
de uitvoering en het onderhoud betreft van:
verwarmingsinstallaties
koelinstallaties
gasinstallaties
rookgasafvoer
afvoer van condens van rookgassen
Bovendien moet de installatie in overeenstemming zijn met de
voorschriften van de constructeur.
3.2 HYDRAULISCHE INSTALLATIE
Primaire en secundaire circuit
In vele gevallen is het goed om het hydraulisch systeem (warme
zijde) in twee delen onder te verdelen, het primaire circuit en het
Hydraulische installatie
20
3
secundaire circuit, ontkoppeld door een hydraulische verdeler of
eventueel door een reservoir dat ook functioneert vanuit een iner-
tieel volume/ thermisch vliegwiel.
Constant of variabel waterdebiet
De GAHP-eenheid kan werken met een constante waterstroom (altijd
aan de koude zijde) of variabele waterstroom (alleen aan de warme
zijde), met betrekking tot de werkingsmodus ON/OFF of modulerend.
Installatie en componenten moeten op congruente wijze ontworpen
en uitgevoerd zijn.
Minimale waterinhoud
Een hoge thermische inertie bevordert een eciënte werking van het
toestel. ON/OFF-cycli van zeer korte duur moeten vermeden worden.
Zorg eventueel voor een inertieel volume (aan de warme zijde), dat
goed moet worden gerangschikt (zie ontwerphandleiding).
Warme en/of koude productie
Het kan nodig zijn om afwisselend of gelijktijdig warm water en/of af-
gekoeld water te produceren. De keuze van het type werking kan door
de stuurinrichting worden uitgevoerd, door geschikte keuze van de pri-
oriteit (koud of warm).
3.3 HYDRAULISCHE AANSLUITINGEN
Hydraulische koppelingen
op het achterste paneel (Afb. 1.1
p.8
en 1.2
p.9
).
N (= uit) 1 "1/4 F - WATERUITGANG (warm) (m = uitvoer naar de
installatie);
H (= in) 1 "1/4 F - WATERINGANG (warm) (r = retour uit de instal-
latie).
M (= uit) 1 "1/4 F - WATERUITGANG (koud) (m = uitvoer naar de
installatie);
L (= in) 1 "1/4 F - WATERINGANG (koud) (r = retour uit de installatie).
Hydraulische leidingen, materialen en kenmerken
Gebruik leidingen voor verwarmings/koelinstallaties, beschermd
tegen weersinvloeden, geïsoleerd voor warmteverliezen, met
dampbarrière, om condensvorming te voorkomen.
Reiniging van de leidingen
Voordat u het toestel aansluit, moet u de water- en gasleidin-
gen en alle andere componenten van de installatie zorgvuldig
reinigen om alle residuen weg te nemen.
Minimale componenten van het primaire hydraulische
circuits
Zorg er altijd voor, in de nabijheid van het apparaat, aan de warme zijde
en aan de koude zijde:
op de waterleidingen, bij de uitlaat en inlaat (m/r):
2 trillingswerende verbindingen op de waterkoppelingen
2 manometers
2 afsluitkogelkleppen
op de waterleidingen van de inlaat (r):
1 vullter
1 stroomregelklep, als de circulatiepomp op een constante
stroomsnelheid is
1 watercirculatiepomp, die naar het toestel pompt
aan de uitgangswaterleiding (m) (alleen warme zijde)
1 veiligheidsklep (3 bar)
1 expansievat van de aparte unit
Voor de GAHP GS/WS met open circuit is de WARMTEWISSELAAR
verplicht.
Afbeelding3.1 Hydraulisch schema GAHP GS
De stroomregelklep moet alleen worden gebruikt als
de primaire pomp van het circuit op vaste
stroomsnelheid staat
A Gasaansluiting
1 Flexibele koppeling
2 Manometer
3 Klep voor afstelling debiet
4 Waterlter
5 Afsluiter
6 Circulatiepomp (primair circuit) warme zijde
7 Circulatiepomp (primair circuit) koude zijde
8 Overdrukventiel (3 bar)
9 Expansievat
10 Hydraulische scheider/inertietank met 4
aansluitingen
11 Circulatiepomp (secundair circuit) warme zijde
12 Sonde geothermisch veld
Hydraulische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
21
3
Afbeelding3.2 Hydraulisch schema GAHP WS
De stroomregelklep moet alleen worden gebruikt als
de primaire pomp van het circuit op vaste
stroomsnelheid staat
A Gasaansluiting
1 Flexibele koppeling
2 Manometer
3 Klep voor afstelling debiet
4 Waterlter
5 Afsluiter
6 Circulatiepomp (primair circuit) warme zijde
7 Circulatiepomp (primair circuit) koude zijde
8 Overdrukventiel (3 bar)
9 Expansievat
10 Hydraulische scheider/inertietank met 4
aansluitingen
11 Circulatiepomp (secundair circuit) warme zijde
12 Warmtewisselaar
13 Put
14 Afvalput
15 Dompelpomp
3.4 WATEROMLOOPPOMP
Voor het apparaat zijn er twee watercirculatiepompen nodig, één voor
de warme zijde en één voor de koude zijde.
De circulatiepompen (stroomsnelheid en opvoerhoogte) moeten wor-
den geselecteerd en geïnstalleerd volgens de belastingsverliezen in het
hydraulische/primaire circuit (leidingen + componenten + terminalin-
richting = apparaat).
Raadpleeg voor het drukverlies van het apparaat de Tabel 1.1
p.16
en
de ontwerphandleiding.
(1) Circulatiepompen met constant debiet
De circulatoren, primaire warme zijde en koude zijde, moeten verplicht
worden bestuurd door de elektronische kaart van het apparaat (S61)
(zie Paragraaf 1.5
p.13
).
(2) Circulatiepompen met variabel debiet
Voor een werking met variabele stroomsnelheid, alleen warme zijde (de
koude zijde moet altijd en in elk geval met een constante stroomsnel-
heid zijn) is het gebruik van Wilo Stratos Para pompen verplicht, op aan-
vraag geleverd als toebehoren, die moeten worden aangesloten op de
elektronische kaart Mod10 (zie Paragraaf 1.5
p. 13
). Elk ander type
pomp zal een constante stroomsnelheid geven.
Raadpleeg voor de eigenschappen van de pomp Wilo-Stratos Para de
Ontwerphandleiding.
3.5 ANTIVRIESFUNCTIE
Geactiveerde automatische bescherming tegen vorst
(alleen warme zijde)
Het toestel is uitgerust met een systeem voor actieve automatische
bescherming tegen vorst, om bevriezen te voorkomen. De antivries-
functie (standaard geactiveerd) doet de primaire circulatiepompen en
indien nodig ook de brander automatisch starten wanneer de buiten-
temperatuur in de buurt van nul komt.
Elektrciteit en gas
De zelfbescherming voor activering van antivries is alleen
eectief als elektrische voeding en gas gegarandeerd zijn.
Anders is er mogelijk antivries vloeistof nodig.
3.6 ANTIVRIESVLOEISTOF
Voorzorgsmaatregelen met glycol
Ledere aansprakelijkheid van de constructeur is uitgesloten
bij eventuele schade veroorzaakt door verkeerd gebruik van
glycol.
Controleer altijd samen met de leverancier van de glycol of het
product geschikt is en wat de vervaldatum ervan is. Controleer
regelmatig in welke staat het product wordt bewaard.
Gebruik geen antivriesvloeistof voor auto's (geen remmers), en
ook geen verzinkte leidingen of koppelingen (niet compatibel
met glycol).
Glycol wijzigt de fysische eigenschappen van water (densiteit,
viscositeit, specieke warmte, ...). Dimensioneer de leidingen,
de circulatiepomp en de thermische generatoren dienover-
eenkomstig.
Indien de installatie automatisch met water wordt gevuld, is
het nodig om regelmatig een controle van het glycolgehalte
uit te voeren.
Bij hoog glycolgehalte (> 20…30%)
Als het glycolgehalte ≥30% (voor ethyleenglycol) of ≥20%
(voor propyleenglycol) bedraagt, moet u de technische dienst
waarschuwen vóór de inbedrijfstelling.
Gebruik bij productie van SWW met accumulatie uitsluitend
propyleenglycol.
Hydraulische installatie
22
3
Glycol warme zijde en koude zijde
Aan de warme zijde moet de noodzaak om glycol toe te voegen wor-
den beoordeeld. Aan de koude zijde wordt de glycol aanbevolen (alge-
meen) of is het essentieel (met werktemperaturen van het afgekoelde
water onder nul).
Type antivriesglycol
Het is aanbevolen om geremde glycol te gebruiken, om
oxidatiefenomenen te voorkomen.
Eecten van glycol
In de tabel 3.1
p. 22
worden bij wijze van indicatie de eecten
weergegeven van het gebruik van een glycol in functie van zijn
concentratiepecentage.
Tabel3.1 Technische gegevens voor het vullen van het hydraulische circuit
% glycol
Bevriezingstemperatuur water-gly-
col-mengsel
Drukverlies toestel (%) Eciëntieverlies toestel (%)
10 -3 °C - -
15 -5 °C 6,0% 0,5%
20 -8 °C 8,0% 1,0%
25 -12 °C 10,0% 2,0%
30 -15 °C 12,0% 2,5%
35 -20 °C 14,0% 3,0%
40 -25 °C 16,0% 4,0%
3.7 KWALITEIT VAN HET WATER IN DE
INSTALLATIE
Verantwoordelijkheid van de gebruiker/beheerder/instal-
lateur
De installateur, de beheerder en de gebruiker zijn verantwoor-
delijk om de kwaliteit van het water in de installatie te garan-
deren (tabel 3.2
p. 22
). Wanneer de aanwijzingen van de
constructeur niet worden nageleefd, kan dit de werking, de in-
tegriteit en de levensduur van het toestel nadelig beïnvloeden,
waardoor de garantie vervalt.
Kenmerken van het water in de installatie
Vrij chloor en de waterhardheid kunnen het toestel beschadigen.
Houdt u aan de chemisch-fysische parameters in de tabel 3.2
p.22
en
aan de normen voor de behandeling van het water voor huishoudelijke
en industriële verwarmingsinstallaties.
Tabel3.2 Chemisch- fysische eigenschappen van water
Chemische en fysische parameters van water in verwarmings-/koelsystemen
Parameter Meeteenheid Toegestaan bereik
pH / > 7 (1)
Chloriden mg/l < 125 (2)
Totale hardheid (CaCO
3
)
°f < 15
°d < 8,4
Ijzer mg/kg < 0,5 (3)
Koper mg/kg < 0,1 (3)
Aluminium mg/l < 1
Langelier index / 0-0,4
Schadelijke stoen
Vrij chloor mg/l < 0,2 (3)
Fluoriden mg/l < 1
Sulden ABSENT
1 Bij radiatoren van aluminium of lichtgelegeerde metalen moet de pH-waarde ook lager
zijn dan 8 (in overeenstemming met de geldende voorschriften)
2 Waarde heeft betrekking op de max. watertemperatuur van 80 °C
3 In overeenstemming met de huidige wetgeving
Bijvullen van water
De chemisch-fysische eigenschappen van het water in de installatie
kunnen na verloop van tijd veranderen, waardoor er een slechte gelei-
ding ontstaat ofwel te vaak water wordt bijgevuld.
Controleer of de hydraulische installatie geen lekken vertoont.
Controleer regelmatig de chemisch-fysische parameters van het
water, vooral in geval er automatisch wordt bijgevuld.
Chemische conditionering en spoeling
Een behandeling/conditionering van het water of een spoeling
van de installatie die niet met zorg werd uitgevoerd, kan risico's
voor het toestel, de installatie, het milieu en de gezondheid
inhouden.
Wendt u tot gespecialiseerde bedrijven of experts voor de be-
handeling van het water of het spoelen van de installatie.
Controleer de compatibiliteit van de producten voor de behan-
deling of de spoeling met de bedrijfscondities.
Gebruik geen agressieve stoen voor roestvrij staal of koper.
Laat geen spoelresten achter.
3.8 HYDRAULISCHE INSTALLATIE VULLEN
De installatie vullen
Wanneer alle hydraulische-, elektrische- en gasaansluitingen zijn
voltooid:
1. Stel onder druk (minstens 1,5 bar) en ontlucht het hydraulische
circuit.
2. Water laten stromen (met toestel uit).
3. Controleer en reinig de lter op de retourleiding.
4. Herhaal de punten 1, 2 en 3 tot de druk gestabiliseerd is (min-
stens 1,5 bar).
Maak geen gebruik van de ontluchting van het apparaat om
het systeem te ontluchten, deze is uitsluitend bestemd voor de
interne warmtewisselaar.
3.9 TOEVOER VAN BRANDSTOFGAS
Gasaansluiting
3/4" F
Aan de linkerzijde, boven, zijpaneel (Detail G Afbeelding 1.1
p. 8
en
1.2
p.9
).
Installeer een trillingswerende verbinding tussen het toestel en de
gasleiding.
Afsluitkraan verplicht
Voorzie een (manuele) gasafsluitkraan op de gastoevoerleiding,
Hydraulische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
23
3
vlakbij het toestel, om de gastoevoer naar het toestel indien nodig
af te sluiten.
Voer de aansluiting uit in overeenstemming met de geldende nor-
men.
Dimensionering van de gasleidingen
De gasleidingen mogen geen te grote drukval veroorzaken, waardoor
er onvoldoende druk naar het toestel wordt aangevoerd.
Gastoevoerdruk
Dit toestel is uitgerust voor een maximale gastoevoerdruk van
50 mbar.
De druk van de gastoevoer van het toestel, zowel statisch als dyna-
misch, moet in overeenstemming zijn met de Tabel 3.3
p.23
, met een
tolerantie van ± 15%.
Een gasdruk die niet conform is (Tabel 3.3
p.23
) kan het toe-
stel beschadigen en een gevaar vormen.
Tabel3.3 Druk distributiegas
Gastoevoerdruk
Productca-
tegorie
Land van bestemming
G20
[mbar]
G25
[mbar]
G30
[mbar]
G31
[mbar]
G25.1
[mbar]
G25.3
[mbar]
G27
[mbar]
G2.350
[mbar]
II
2H3B/P
AL, BG, CY, CZ, DK, EE, FI, GR, HR, IT, LT,
MK, NO, RO, SE, SI, SK, TR
20 30 30
AT, CH 20 50 50
II
2H3P
BG, CH, CZ, ES, GB, HR, IE, IT, LT, MK, PT,
SI, SK, TR
20 37
RO 20 30
AT 20 50
II
2ELL3B/P
DE 20 20 50 50
II
2Esi3P
; II
2Er3P
FR 20 25 37
II
2HS3B/P
HU 25 30 30 25 (1) (2)
II
2E3P
LU 20 50
II
2L3B/P
NL 25 30 30
II
2EK3B/P
NL 20 30 30 25 (1) (2)
II
2E3B/P
PL
20 37 37
II
2ELwLs3B/P
20 37 37 20 (2) 13 (2)
II
2ELwLs3P
20 37 20 (2) 13 (2)
I
2E(S)
; I
3P
BE 20 25 37
I
3P
IS 30
I
2H
LV 20
I
3B/P
MT
30 30
I
3B
30
(1) GAHP-AR niet goedgekeurd voor gas G25.1, G25.3
(2) GA ACF niet goedgekeurd voor gas G25.1, G27, G2.350, G25.3
Verticale leidingen en condens
De verticale gasleidingen moeten voorzien zijn van een sifon en
een condensaaat om de condens af te voeren die zich in de lei-
ding kan vormen.
Indien nodig moet men de leiding isoleren.
Drukreduceerventielen LPG
Met de GPL moeten worden geïnstalleerd:
Een drukreduceerventiel eerste sprong, in de buurt van de vloei-
bare gastank.
Een drukreduceerventiel tweede sprong, in de buurt van het ap-
paraat.
3.10 ROOKGASAFVOER
Conformiteit aan de normen
Het toestel is gehomologeerd voor aansluiting op een afvoer-
leiding voor de verbrandingsproducten van de types vermeld
in Tabel 1.1
p.16
.
Aansluiting rookgasafvoer
Ø 80 mm met afdichting, aan de linkerzijde, boven, zijpaneel (Detail
G Afbeelding 1.1
p.8
en 1.2
p.9
).
Binnenversie
Het apparaat wordt geleverd in conguratie variant B63.
Buiten variant
Het apparaat wordt volledig voorzien van een set aanzuiglucht en af-
voergassen, dat door de installateur moet worden gemonteerd, zoals
getoond in Afbeelding 3.3
p.24
.
Hydraulische installatie
24
3
Afbeelding3.3 Uitlaatgassen buiten uitvoering
A Luchttoevoer
B Bocht 90° Ø 80
C Buis Ø 80 Lg.300 mm c/eindstuk
D Kraag
Conguraties voor binnen
De mogelijke conguraties worden getoond in de Afbeeldingen
3.4
p.24
, 3.5
p.24
, 3.6
p.25
, 3.7
p.25
, 3.8
p.25
.
Afbeelding3.4 Coaxiale uitlaatgassen variant C13
80/125
A Ontdubbelaar DN80/125 2xDN80
B Coaxiale terminal aan de wand DN80/125
E Coaxiale leiding 80/125 L = 1 m (of 2 m)
F Coaxiale kromme 90° (of 45°) 80/125
60/100
A Ontdubbelaar DN60/100 2xDN80
B Coaxiale terminal aan de wand DN60/100
E Coaxiale leiding 60/100 L = 1 m (of 2 m)
F Coaxiale kromme 90° (of 45°) 60/100
Afbeelding3.5 Coaxiale uitlaatgassen variant C33
80/125
A Ontdubbelaar DN80/125 2xDN80
B Coaxiaal eindstuk via dak 80/125
C Eindstuk dakpannen hellende daken
D Eindstuk dakpannen platte daken
E Coaxiale leiding 80/125 L = 1 m (of 2 m)
F Coaxiale kromme 90° (of 45°) 80/125
60/100
A Ontdubbelaar DN60/100 2xDN80
B Coaxiaal eindstuk via dak 60/100
C Eindstuk dakpannen hellende daken
D Eindstuk dakpannen platte daken
E Coaxiale leiding 60/100 L = 1 m (of 2 m)
F Coaxiale kromme 90° (of 45°) 60/100
Hydraulische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
25
3
Afbeelding3.6 Coaxiale uitlaatgassen variant C43
80/125
A Ontdubbelaar DN80/125 2xDN80
B Doorgang aan wand DN 80/125
C Kit steun schoorsteen DN80
D Schoorsteenkap DN80 c/terminal
E Coaxiale kromme 90° (of 45°) 80/125
G Leiding DN 80 = 1 m (of 2 m)
H Kromme 90° DN80
L Kromme 45° DN80
60/100
A Ontdubbelaar DN60/100 2xDN80
B Doorgang aan wand DN 60/100
C Kit steun schoorsteen DN60
D Schoorsteenkap DN60 c/terminal
E Coaxiale kromme 90° (of 45°) DN60/100
F Coaxiale leiding DN60/100 L = 1 m (of 2m)
G Leiding DN 60 = 1 m (of 2 m)
H Kromme 90° DN60
L Kromme 45° DN60
Afbeelding3.7 Gesplitste uitlaatgassen op dak variant C53
80
A B C Aanzuigset gesplitste afvoer DN80
D Schoorsteenkap DN80 c/terminal
E Kit steun schoorsteen DN80
F Leiding DN80 L = 1 m (of 2 m)
G Kromme 90° DN80
H Kromme 45° DN80
Afbeelding3.8 Gesplitste uitlaatgassen op wand variant C53
80
BCD Set terminal aan de wand DN80
F Leiding DN80 L = 1 m (of 2 m)
G Kromme 90° DN80
H Kromme 45° DN80
Eventuele schoorsteen
Indien nodig kan het toestel op een schoorsteen worden aangesloten.
Raadpleeg voor de berekening van de schoorsteen de Tabel
1.1
p.16
en de ontwerphandleiding.
Als er verschillende apparaten op een enkele schoorsteen zijn
aangesloten is een terugslagklep op de afvoer van elk van hen ver-
plicht.
De schoorsteen moet door een gekwaliceerd bedrijf worden
ontworpen, gedimensioneerd, gecontroleerd en uitgevoerd met
Hydraulische installatie
26
3
materialen en componenten die beantwoorden aan de geldende
normen in het land van de installatie.
Voorzie een aansluiting voor de analyse van de rookgassen op een
toegankelijke plaats.
3.11 AFVOER VAN ROOKGASCONDENS
De unit GAHP GS/WS is een condensatie-apparaat en produceert dus
condensatiewater uit verbrandingsgassen.
Zuurtegraad van de condens en afvoernormen
Condenswater van rookgassen bevat agressieve zure substan-
ties. Raadpleeg de geldende normen die van toepassing zijn
om de condens af te voeren en te verwijderen.
Indien vereist, moet u een neutralisator van de zuurtegraad
met geschikt vermogen installeren.
Geen dakgoten gebruiken om de condens af te voeren
Het condenswater van rookgassen niet in de dakgoten afvoe-
ren, wegens het risico voor corrosie van de materialen en ge-
vaar voor ijsvorming.
Koppeling condensafvoer
De aansluiting voor de rookgascondensafvoer zit aan de linkerzijde van
het toestel (Afbeelding 3.9
p.26
).
De afstand L van de koppeling tot de basis mag niet groter zijn dan
110 mm.
De gegolfde condensafvoerbuis moet op een geschikte afvoercol-
lector worden aangesloten.
De verbinding tussen de buis en de collector van de condensaf-
voer moet op een zichtbare plaats aangebracht zijn.
De aansluiting van het condenswater op de afvoer moet bij atmo-
sferische druk uitgevoerd worden door in een siphon te lopen aan-
gesloten op het afvoersysteem.
Collector condensafvoer van rookgassen
Om de condensafvoercollectors uit te voeren:
Dimensioneer de leidingen voor het maximaall condensdebiet (ta-
bel 1.1
p.16
).
Gebruik plastic materialen die bestand zijn tegen een zuurtegraad
pH 3-5.
Voorzie een minimale helling van 1%, dit betekent 1 cm per meter
van het traject (anders is een stuwpomp nodig).
Voorkom bevriezing.
Indien mogelijk moet u met huishoudelijk afvalwater verdunnen
(vb. van de badkamer, wasmachines, vaatwassers, ...), die basisch
zijn en neutraliseren.
Afbeelding3.9 Positie condensafvoer gassen
A Condensaatafvoerslang D Geribde slang
Sifon laden
Robur gebruik voor de opvang van condens sifons met vlotter die dient
voor het blokkeren van de doorgang van rookgassen en geuren daar-
van, in het geval dat het apparaat lang stationair blijft en er verdamping
van de vloeistof in de sifon ontstaat, of vóór de inbedrijfstelling.
Dankzij dit systeem is het niet nodig om de sifon bij te vullen vóór de
inbedrijfstelling.
3.12 VEILIGHEIDSKLEP AFVOER
BINNENVERSIE
De afvoer van de veiligheidsklep moet verplicht naar buiten
worden geleid Wanneer deze instructies niet worden opge-
volgd kan dit invloed hebben op de inbedrijfstelling.
Plaats geen enkel afsluitapparaat op de afvoerpijp, tussen de
veiligheidsklep en de afvoer naar buiten.
Afvoerleiding van de veiligheidsklep
De afvoerpijp moet zijn gemaakt van een stalen buis (gebruik geen ko-
per of legeringen). De tabel 3.4
p.26
biedt voldoende criteria voor di-
mensionering van de pijp; als alternatief is er een minder strikte dimen-
sionering toegestaan, mits het voldoet aan specieke regels die van
toepassing zijn (de fabrikant kan niet aansprakelijk worden gesteld).
Tabel3.4 Veiligheidsklep afvoerkanaal
Diameter DN Maximale lengte (m)
1” 1/4 32 30
2” 50 60
Hoe wordt de afvoerleiding van de veiligheidsklep uitge-
voerd
1. Verwijder het plastic dopje op het bovenste paneel van het ap-
paraat (Detail Q Afbeelding 1.1
p.8
).
2. De afvoerleiding aansluiten op de uitgang, diej een eerste
recht gedeelte van ten minste 30 cm moet hebben.
Elektrische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
27
4
3. Zet de leiding vast aan de opgetrompte moer die aanwezig is
aan de uitgang van de veiligheidsklep, zorg ervoor dat de tef-
lon afdichting die bij het apparaat is geleverd er tussen wordt
geplaatst.
4. Plaats het uiteinde van de afvoer naar buiten van de ruimte uit
de buurt van deuren, ramen en ventilatieopeningen, en op een
zodanige hoogte dat het eventueel ontsnappen van koelmid-
del niet door mensen kan worden ingeademd.
4 ELEKTRISCHE INSTALLATIE
4.1 WAARSCHUWINGEN
Algemene waarschuwingen
Lees de waarschuwingen in hoofdstuk III
p. 4
: hierin staat
belangrijke informatie over de normen en de veiligheid.
Conformiteit met de installatienormen
De installatie moet in overeenstemming zijn met de geldende
normen die van toepassing zijn, op basis van het land en de
plaats van de installaties, voor wat de veiligheid, het ontwerp,
de uitvoering en het onderhoud van elektrische installaties
betreft.
Bovendien moet de installatie in overeenstemming zijn met de
voorschriften van de constructeur.
Componenten onder spanning
Voordat u de elektrische aansluitingen uitvoert wanneer het
toestel op zijn denitieve plaats is opgesteld, moet u ervoor
zorgen om niet te werken op componenten die onder span-
ning staan.
Aarding
Het toestel moet op een eciënte aardingsinstallatie zijn aan-
gesloten, uitgevoerd in overeenstemming met de geldende
normen.
Het is verboden om de gasleidingen als aardgeleider te gebrui-
ken.
Isolering van kabels
Houd de vermogenskabels fysisch gescheiden van de
signaalkabels.
De elektrische voedingsschakelaar niet gebruiken om het
toestel aan/uit te zetten
De externe scheidingsschakelaar (GS) nooit gebruike om het
toestel aan en uit te zetten, omdat u zo het toestel kunt be-
schadigen (een black-out die zich af en toe voordoet wordt wel
getolereerd).
Gebruik uitsluitend de speciaal voorziene besturingsinrichting
om het toestel aan en uit te zetten (DDC, CCP/CCI of externe
vrijgave).
Aansturing van de watercirculatiepompen
Beide pompen voor watercirculatie van het hydraulische/pri-
maire circuit, warme zijde en koude zijde moeten verplicht
worden bestuurd door de elektronische kaarten van het appa-
raat (S61 + Mod10). Het is niet toegestaan om de circulator te
starten/stoppen zonder consensus van het apparaat.
4.2 ELEKTRISCHE INSTALLATIES
De elektrische aansluitingen moeten het volgende voorzien:
(a) elektrische voeding (paragraaf 4.3
p.28
)
(b) besturingssysteem (paragraaf 1.5
p.13
)
Afbeelding4.1 Elektrisch stuurbord
A Kabeldoorgang CAN-bus
B Kabeldoorgang signaal 0-10 V pomp Wilo Stratos Para
C Elektronische kaarten S61+Mod10+W10
D Klemmenbord
E Transformator 230/24 Vac
F Stuureenheid voor vlamcontrole
G Doorvoer voeding en besturing circulatiepomp
H Doorvoer voeding GAHP
Klemmen:
Klemmenbord TER
L-(PE)-N Fase/aarding/neutraal voeding GA
Klemmenbord MA
N-(PE)-L Neutraal/aarding/fase voeding circulatiepomp
3-4 Consensus circulatiepomp
De aansluitingen uitvoeren
Alle elektrische aansluitingen worden gedaan in de schakelkast (Afb.
4.1
p.27
):
1. Zorg ervoor dat het elektrische paneel van het apparaat niet onder
spanning staat.
2. Verwijder het frontpaneel van het toestel en het deksel van het
elektrische paneel.
3. Voer de kabels door de daarvoor bestemde openingen in het
achterste paneel, linksonder (Detail D Afbeeldingen 1.1
p. 8
,
1.2
p.9
).
Elektrische installatie
28
4
4. Voer de kabels door de daarvoor bestemde kabeldoorgangen in
het schakelbord.
5. Zoek de voorziene aansluitklemmen.
6. Voer de aansluitingen uit.
7. Het elektrische paneel sluiten en het frontpaneel van het toestel
opnieuw monteren.
4.3 ELEKTRISCHE STROOM
Lijn voor elektrische stroom
Voorzie (voor rekening van de installateur) een beveiligde enkelfasige
elektrische voeding (230 V 1-N 50 Hz) met:
1 drieaderige kabel type FG7(O)R 3Gx1,5
1 tweepolige schakelaar met twee 5 A zekeringen type T, (GS) of 1
magnethotermische schakelaar 10 A
Afbeelding4.2 Aansluiting op de elektrische voeding
TER Klemmenbord
L Fase
N Neuter
Niet meegeleverde componenten
GS Hoofdschakelaar
De schakelaars moeten ook scheidingskenmerken hebben,
met een minimale opening tussen de contacten van 4 mm.
De voeding aansluiten
Om de drieaderige voedingskabel aan te sluiten (afbeelding
4.2
p.28
):
1. Ga naar het elektrische schakelbord van het toestel volgens de
procedure 4.2
p.27
.
2. Sluit de drie geleiders op het klemmenbord (TER) in het elektri-
sche schalkelbord op de het toestel.
3. Voorzie een aardingsgeleider die langer is dan de geleiders on-
der spanning (de laatste om losgerukt te worden in geval per
ongeluk aan de kabel wordt getrokken).
4.4 REGELING EN BESTURING
Besturingssystemen, opties (1) (2) (3)
Er zijn drie aparte regelsystemen voorzien, elk met specieke kenmer-
ken, componenten en schema's (Afbeeldingen 4.4
p.29
, 4.7
p.31
):
Systeem (1), met de DDC besturing (met aansluiting CAN-bus).
Systeem (2), met de CCP/CCI besturing (met aansluiting CAN-bus).
Systeem (3), met een externe vrijgave.
Communicatienetwerk CAN-bus
Met het communicatienetwerk van de CAN-bus, uitgevoerd met de
gelijknamige signaalkabel, kunnen er op afstand een of meer appara-
ten Robur worden aangesloten en bestuurd met de DDC of CCP/CCI
besturingen.
Het bestaat uit een aantal knooppunten in serie, verdeeld in:
Tussenliggende knooppunten, in een variabel aantal.
Eindknopen, steeds slechts twee (start en einde).
Elk component van het systeem Robur, apparaat (GAHP, GA, AY, ...) of
besturingssysteem (DDC, RB100, RB200, CCI ...), komt overeen met een
knooppunt dat is verbonden met de andere twee elementen (als het
een tussengelegen knooppunt is) of met één ander element (als het
een eindknooppunt is) door middel van twee/een klem(men) van de
kabel van de CAN-bus, en vormt een open lineair communicatienet-
werk (niet met ster of ring).
CAN-bus-signaalkabel
De DDC of CCP/CCI besturingen zijn op het apparaat aangesloten via de
signaalkabel CAN-bus, afgeschermd, volgens de Tabel 4.1
p.28
(toe-
gestane varianten en maximum afstanden).
Voor een te overbruggen afstand van ≤200 m en een netwerk met max.
4 knopen kan een enkelvoudig afgeschermde kabel van 3x0,75 mm
2
worden gebruikt.
Tabel4.1 Type CAN bus kabels
NAAM KABEL SIGNALEN / KLEUR MAX LENGTE Opmerking
Robur
Bestelcode OCVO008
ROBUR NETBUS H= ZWART L= WIT GND= BRUIN 450 m
Honeywell SDS 1620
In alle gevallen mag de vierde stroomdraad niet
gebruikt worden
BELDEN 3086A
H= ZWART L= WIT GND= BRUIN 450 m
TURCK type 530
DeviceNet Mid Cable
TURCK type 5711 H= BLAUW L= WIT GND= ZWART 450 m
Honeywell SDS 2022
TURCK type 531 H= ZWART L= WIT GND= BRUIN 200 m
Hoe moet de CAN bus kabel op het toestel aangesloten
worden.
Om de kabel van de CAN-bus op de elektronische kaart S61 aan te slui-
ten (Paragraaf 1.5
p. 13
), gelegen in het interne schakelpaneel aan
het apparaat (Afb 4.3
p.29
en 4.4
p.29
):
1. Ga naar het elektrische schakelbord van het toestel volgens de pro-
cedure 4.2
p.27
.
2. Sluit de kabel van de CAN-bus aan op de terminals GND, L en H
(afscherming/aarding + twee signaalgeleiders).
3. Plaats de jumper J1 GESLOTEN (Detail A) als het knooppunt terminal
is (slechts een CAN-bus kabelsegment aangesloten) of GEOPEND
(Detail B) als het knooppunt tussengelegen is (twee CAN-bus ka-
belsegmenten aangesloten).
4. Sluit de DDC of de CCP/CCI aan op de kabel van de CAN-bus vol-
gens de instructies van de volgende alinea's en de handleidingen
Elektrische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
29
4
van de CCP of DDC/CCI.
Afbeelding4.3 Aansluiting van de CAN bus-kabel op de elektronische kaart
SCH Elektronische kaart
GND Gemeenschappelijke, gegevens
L Signaal gegevens LAAG
H Signaal gegevens HOOG
J1 Jumper CAN bus op kaart
A Detail "eindknoop" (3 draden; J1=jumpers "gesloten")
B Detail "tussenknoop" (6 draden; J1=jumpers "open")
P8 CAN/connector poort
Conguratie GAHP (S61) + DDC of CCP/CCI
Systeem (1) of (2), zie ook Paragraaf 1.7
p.15
.
Afbeelding4.4 Aansluiting CAN bus voor installaties met één unit
DDC Digitaal controlepaneel
SCH S61 elektronische kaart
J1 Jumper CAN bus op kaart
J21 Jumper CAN bus op kaart DDC
H,L,Gnd Signaaldraden gegevens (zie tabel kabels)
A Aansluiting eindknoop - (3 draden; J1 e J21 =
"gesloten")
B Kabelafscherming CAN-bus
C Isolerende band ter bescherming van get scherm
van de kabel van de CAN-bus
D Terminal met oogje en bevestigingsschroef
F2
5
2
PUMP
230V
N
J10
CONTACT
BK WH BR
FAN
L
NO
L
N
230V
MAIN
N
L
BOX
IGN.
3
6
W
R
Y
F4
0
F3
F1
24ac2
0 V
1
4
JP11
FL
24 ac1
TL
TA2
TCN
THMF
THRF
TG
TA
TA1
JTAG
SRT2SRT1 JP12
A2
P6
TF
A1
GND
SP1
H
L
P8
GND
JUMPER J1
A
GND
H
L
JUMPER J21
P8
P8
SCH
H
L
GND
651 23
4
4
321
DDC
L H
A
B
C
D
Elektrische installatie
30
4
Afbeelding4.5 Aansluiting CAN-bus-voor systemen met meerdere afzonderlijke eenheden
DDC Digitaal controlepaneel
SCH S61 elektronische kaart
J1 Jumper CAN bus op kaart
J21 Jumper CAN bus op kaart DDC
H,L,Gnd Signaaldraden gegevens (zie tabel
kabels)
A Aansluiting eindknoop - (3 draden; J1 e J21
= "gesloten")
B Aansluiting eindknoop - (6 draden; J1 e J21
= "open")
C Kabelafscherming CAN-bus
D Isolerende band ter bescherming van get
scherm van de kabel van de CAN-bus
E Terminal met oogje en bevestigingsschroef
5
2
N
230V
MAIN
N
L
BOX
IGN.
3
6
W
R
Y
F4
0
F3
F1
24ac2
0 V
1
4
JP11
FL
24 ac1
TL
JTAG
SRT2 JP12
A2
P6
TF
A1
GND
SP1
H
L
P8
SCH
F2
PUMP
230V
N
J10
CONTACT
BK WH BR
FAN
L
NO
TA2
TCN
THMF
THRF
TG
TA
TA1
SP1
P6
JP12
JP11
4
1
F1
F3
0
F4
Y
R
W
6
3
IGN.
BOX
L
N
2
5
A1
TF A2
TL
24 ac1
FL
0 V
24ac2
P8
H
L
GND
SCH
TA
TG
THRF
THMF
TCN
NO
FAN
BRWHBK
CONTACT
J10
F2
SRT1 SRT2
JTAG
TA1 TA2
MAIN
230V
N
L
L
N
230V
PUMP
L
SRT1
1 2 3
4
4
321 5 6
DDC
GND
JUMPER J1
A
P8
L H
B
A
GND
JUMPER J1
P8
L H
GND
H
L
JUMPER J21
P8
H
L
GND
C
D
E
Plaats de jumper J21 GESLOTEN (Detail A) als het knooppunt terminal is
(slechts één CAN-bus kabelsegment aangesloten) of GEOPEND (Detail
B) als het knooppunt tussengelegen is (twee CAN-bus kabelsegmenten
aangesloten).
Afbeelding4.6 Aansluiting CAN-bus-kabel op het bedieningspaneel
DDC Digitaal controlepaneel
GND Gemeenschappelijke, gegevens
L Signaal gegevens LAAG
H Signaal gegevens HOOG
J21 Jumper CAN bus op kaart DDC
A Detail "eindknoop" (3 draden; J21=jumpers "gesloten")
B Detail "tussenknoop" (3 draden; J21=jumpers "open")
P8 CAN/connector poort
DDC
DDC
GND
H
L
JUMPER J21
P8
GND
H
L
JUMPER J21
P8
BA
Externe vrijgave
Systeem (3), zie ook paragraaf 1.7
p.15
.
Voorzie het volgende:
Vrijgave-inrichting (vb. thermostaat, klok, schakelaar...) voorzien
van een potentiaalvrij contact NO.
De externe vrijgave aansluiten
De aansluiting van de externe vrijgave geschiedt op het S61
bord in het elektrische schakelbord in het toestel (Afbeelding
4.7
p.31
, 4.8
p.31
):
1. Ga naar het elektrische schakelbord van het toestel volgens de
procedure 4.2
p.27
.
2. Sluit het schone contact van het externe systeem (Detail CS)
aan door middel van twee geleidende draden op de termi-
nals R en W van de elektronische kaart S61, respectievelijk ge-
meenschappelijk 24 V c.a. en consensus verwarming, wanneer
de eenheid werkt met warme prioriteit, of op de terminals R
en Y, respectievelijk gemeenschappelijk 24 V c.a.bij consensus
koeling, als de unit werkt met koude prioriteit.
Elektrische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
31
4
Afbeelding4.7 Aansluiting externe vrijgave verwarming
SCH Elektronische kaart
R Algemeen
W Connector aansturing verwarming
Niet meegeleverde componenten
CS Externe vrijgave
Afbeelding4.8 Consensus aansluiting externe koeling
SCH Elektronische kaart
R Algemeen
Y Terminal vrijgave koeling
Niet meegeleverde componenten
CS Externe vrijgave
4.5 WATEROMLOOPPOMP
4.5.1 Optie (1) circulatiepompen met constant
debiet
De twee primaire pompen, warme zijde en koude zijde, moeten ver-
plicht worden bestuurd door de elektronische kaart S61.
Het schema van Afbeelding 4.9
p.32
is voor pompen <700 W. Voor
pompen> 700 W is het noodzakelijk om een commandorelais toe te
voegen en te zorgen voor de Jumpers J1 (pomp warme zijde) en J10
(pomp koude zijde) GEOPEND.
De circulatiepompen met constant debiet aansluiten
1. Ga naar het elektrische schakelbord van het toestel volgens de
procedure 4.2
p.27
.
2. Aansluiten op de kaart S61, de terminals 1, 2, N, Aarde, 3, 4, N,
Aarde, L van de terminal (MA) (Afb. 4.9
p.32
).
3. Jumper J1 (pomp warme zijde) en J10 (pomp koude zijde) geo-
pend wanneer de pomp> 700 W is of een elektronische pomp
Wilo is, anders gesloten.
Elektrische installatie
32
4
Afbeelding4.9 Aansluiting pompen op constante stroomsnelheid
SCH Elektronische kaart
SCH2 Elektronische kaart
J10 Jumper pomp koude zijde (1)
J1 Jumper pomp warme zijde (1)
N.O. CONTACT Zuivere contacten normaal open
MA Klemmenstrook toestel
L Fase
N Neuter
Niet meegeleverde componenten
PMW Waterpomp warme zijde < 700 W
PMY Waterpomp koude zijde < 700 W
Opmerking
1 De jumpers J10 en J1 moeten worden gesloten als de geïnstalleerde pomp
geen elektronische pomp Wilo is.
De jumpers J10 en J1 moeten worden geopend als de geïnstalleerde pomp een
elektronische pomp Wilo is.
4.5.2 Optie (2) circulatiepompen met variabel debiet
De twee primaire pompen moeten verplicht worden bestuurd door de
elektronische kaart Mod10 (ingebouwd in de S61).
Alleen de pomp aan de warme zijde zal eectief worden
beheerd met variabele stroomsnelheid. De pomp aan de
koude zijde wordt in ieder geval beheerd op een constante
stroomsnelheid.
De circulatiepompen met constant debiet aansluiten
De pomp Wilo Stratos Para is standaard uitgerust met een voe-
dingskabel en een signaalkabel, beide 1,5 m lang.
Gebruik voor grotere lengtes respectievelijk kabel FG7 3Gx1,5
mm² en afgeschermde kabel 2x0,75 mm², geschikt voor signaal
0-10 V.
Voor het aansluiten van de Wilo Stratos Para pompen (Afb.
4.10
p.33
of 4.11
p.33
).
1. Sluit de bruine draad van de pomp aan de warme zijde aan
op de terminal "-" HPMP en de witte draad op de terminal "+"
HPMP van de kaart Mod10.
2. Sluit de bruine draad van de pomp aan de koude zijde aan
op de terminal "-" CPMP en de witte draad op de terminal "+"
CPMP van de kaart Mod10.
3. Isoleer de zwarte draad en de blauwe draad.
4. Bescherm de toevoerleiding van de twee pompen met een
tweepolige schakelaar met vertraagde zekering 2 A (Detail IP,
Afb. 4.10
p.33
), of sluit het direct aan op de interne terminals
aan het schakelbord (Detail MA, Afb. 4.11
p.33
).
Elektrische installatie
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
33
4
Afbeelding4.10 Aansluiting pompen met variabele stroomsnelheid Wilo Stratos Para
IP Bipolaire schakelaar voeding pompen
F Zekering
PMW Circulatiepomp water warme zijde (hoofdinstallatie)
PMY Circulatiepomp water koude zijde
Draadkleuren 0-10 V pompsignaal
bruin aansluiten op -ve
wit aansluiten op +ve
zwart isoleren
blauw isoleren
Afbeelding4.11 Aansluiting pompen met variabele stroomsnelheid Wilo Stratos Para, gevoed door eenheid
PMW Circulatiepomp water warme zijde (hoofdinstallatie)
PMY Circulatiepomp water koude zijde
MA Klemmenstrook toestel
Draadkleuren 0-10 V pompsignaal
bruin aansluiten op -ve
wit aansluiten op +ve
zwart isoleren
blauw isoleren
Inbedrijfstelling
34
5
5 INBEDRIJFSTELLING
De inbedrijfstelling voorziet in de controle/afstelling van de verbran-
dingsparameters en mag uitsluitend door een technische dienst wor-
den uitgevoerd Robur. De gebruiker/installateur is NIET gemachtigd
tot het uitvoeren van deze handelingen, op strae van verval van de
garantie.
5.1 CONTROLES VOORAF
Preventieve controles voor de inbedrijfstelling
Vooraleer met de technische dienst contact op te nemen, na de installa-
tie, is de installateur gehouden om het volgende te controleren:
Thermohydraulische, elektrische en gasinstallaties, geschikt voor
het vereiste vermogen en uitgerust met alle veiligheidsvoorzienin-
gen en controle-inrichtingen opgelegd door de geldende normen.
Geen lekken in de hydraulische en gasinstallaties.
Type gas waarvoor het toestel is voorzien (aardgas of LPG).
Druk van de gastoevoer, overeenkomstig de waarden van de Tabel
3.3
p.23
, met een maximale tolerantie van ±15%.
Correcte werking van het kanaal van de rookafzuiging
Elektriciteitsnet overeenkomstig de gegevens op het plaatje van
het toestel.
Correct geïnstalleerd toestel, volgens de instructies van de con-
structeur.
Installatie uitgevoerd volgens de regels van de kunst, in overeen-
stemming met de geldende nationale en plaatselijke normen.
Abnormale of gevaarlijke installatiesituaties
Indien er abnormale of gevaarlijke installatiesituaties worden vastge-
steld, zal de technische dienst de inbedrijfstelling niet uitvoeren en kan
het toestel niet worden gestart.
Deze situaties kunnen als volgt zijn:
Apparaat geïnstalleerd in een ruimte zonder het kanaliseren van de
afvoer van de veiligheidsklep.
De te respecteren afstanden zijn niet nageleefd.
Onvoldoende afstand tot brandbare of ontvlambare materialen.
Condities waardoor geen toegang en geen onderhoud in veilige
omstandigheden mogelijk is.
Toestel gestart/uitgeschakeld met de hoofdschakelaar in plaats van
met de voorziene besturingsinrichting (DDC, CCP/CCI of externe
vrijgave).
Defecten of gebreken van het toestel veroorzaakt tijdens het trans-
port of de installatie.
Gasgeur.
Niet-conforme druk van het distributiegas.
Niet-conforme rookgasafvoer.
Alle situaties die tot storingen van de werking kunnen leiden of die
potentieel gevaarlijk zijn.
Niet-conforme installatie en corrigerende interventies
Als de technische dienst een niet-conformiteit vaststelt, is de gebruiker/
installateur gehouden om eventuele corrigerende interventies vereist
door de technische dienst uit te voeren.
Als (volgens het oordeel van de technische dienst) de veiligheids- en
conformiteitscondities zijn voldaan na de uitvoering van de interven-
ties om dit op te lossen (voor rekening van de installateur), kan worden
verder gegaan met de inbedrijfstelling.
5.2 ELEKTRONISCHE REGELING OP DE
MACHINE  MENU EN PARAMETERS VAN
DE KAART S61
Firmware
De instructies betreende het gebruik van de elektronische
kaart S61 hebben betrekking op de rmware versie 3.035.
De elektronische kaart (S61) van het apparaat
Afbeelding5.1 Elektronisch bord (S61+Mod10) aan boord van eenheid GAHP
A Display met 4 cijfers
B Draaiknop
C CAN poort
D Mod10 print
C
A
B
D
Display
De 4-cijferige display van de S61 (Detail A Afbeelding 5.1
p.34
) is als
volgt:
Een eerste groene cijfer links: geeft het nummer weer van het me-
nu (vb. "0.", "1.", "2.", ... "8.").
De laatste drie rode cijfers rechts: geven een code of een para-
meterwaarde weer van deze die in het geselecteerde menu aan-
wezig zijn (vb. "__6" "_20", "161").
(vb. menu + parameter "1.__6", "2._20", "3.161").
Draaiknop
Met de knop van de kaart S61 (detail B Afbeelding 5.1
p.34
) kunt u
een van de volgende acties uitvoeren:
Open de lijst met de menu's menu (door eenmaal te drukken).
Doorloop de lijst met menu's of een aantal parameters in een menu
(bij het draaien).
Selecteer een menu of een parameter (door te drukken).
De instelling van een parameter wijzigen en bevestigen (draaien
en indrukken).
Voer een commando uit (door te drukken).
Verlaat een menu en keer naar een bovenliggend niveau terug
door de letter “E” te selecteren, die op het display ver- schijnt op
het einde van de lijst met menu's of van de lijst met parameters in
een menu.
Menu's en parameters
De menu's kunnen enkel weergave (functionele gegevens of parame-
ters), weergave en instelling (parameters) of commando's (reset) tonen.
Menu voor de gebruiker (maar ook voor de installateur en de CAT)
Inbedrijfstelling
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
35
5
Het displaymenu "0." voor de gemeten functiegegevens in re-
al-time.
Het displaymenu "1." voor de actuele waarden van de apparaatpa-
rameters.
Het menu "2" van de commandos, voor de uitvoering van het reset-
ten van de vlambesturing (Paragraaf 7.5
p.38
).
Het menu "3", voor weergave en instelling, om de waarde van be-
paalde parameters van het systeem in te stellen (bijv. gewenste wa-
tertemperatuur); de waarden worden geïnitialiseerd door de CAT
op het moment van de eerste ontsteking.
Het is toegankelijk zonder wachtwoord.
Menu voor de installateur of de CAT (niet toegankelijk voor de
gebruiker)
De menu’s "4", "5", "6" en "9" zijn beveiligd met een wacht-
woord. Het gaat om specieke onderdelen, uitsluitend be-
doeld voor gekwaliceerd personeel (installateur of CAT). Zie de
Onderhoudshandleiding voor informatie.
Het menu "7" is alleen voor weergave en is bestemd voor de fabri-
kant.
Het menu "8" is leeg, kan worden geselecteerd maar wordt niet
gebruikt.
Speciale sleutel voor de knop
Gebruik voor toegang tot de menu's en de parameters van de
kaart S61 de speciale sleutel die standaard wordt meegeleverd,
die op de gasleiding boven de schakelkast is bevestigd. Met de
sleutel kan er worden gewerkt op de knop door middel van de
daarvoor bestemde opening in het deksel van het schakelbord,
in veiligheid, beschermd tegen de onder spanning staande on-
derdelen.
Bewaar altijd de sleutel voor toekomstig gebruik.
De menu's en de parameters openen
Voordat u begint:
(1) Elektrische voedingsschakelaar op aan.
(2) Display van de elektronische kaart S61 die achtereenvol-
gens de gemeten gegevens van de watertemperatuur weer-
geeft (als het toestel in normale werking is), of knipperende
codes van storingen en defecten (als het toestel een probleem
heeft).
Handel als volgt om naar de menu's en de parameters van de
kaart S61 te gaan (zie ook afbeelding 5.1
p.34
):
1. Verwijder het frontpaneel van het toestel door de bevesti-
gingsschroeven los te draaien.
2. Verwijder de dop van het elektrische paneel om naar de S61
draaiknop te gaan.
3. Bedien de draaiknop, via de voorziene opening met behulp
van de speciale sleutel.
4. Druk eenmaal op de knop om de menu's weer te geven: op het
display verschijnt het eerste menu, "0." (= menu 0).
5. Draai de knop met de wijzers van de klok mee om de andere/
volgende menu's te doorlopen en weer te geven; de nummers
van de menu's verschijnen in volgorde, "1.", "2.", ... , "6." ... of "E"
(= verlaten).
6. Selecteer het menu dat u zoekt (vb. display "2. ___" = menu
2) op de knop te drukken; de code van de eerste parameter
verschijnt in de volgorde in het menu (vb. display "2. _ 21" =
parameter 21 in het menu 2).
7. Draai de knop met de wijzers van de klok mee om de andere
parameters in het menu te doorlopen; de codes verschijnen in
volgorde (vb. display "2._20", "2._21", ... "2._25" = parameters 20,
21 ... 25 in menu 2), ofwel de letter "E" (= verlaten) op het einde
van de lijst.
8. Selecteer de parameter in kwestie (bv met de code 161 in het
menu 3); door te drukken op de knop; op het scherm verschijnt
de waarde die eerder was toegewezen aan de parameter, al-
leen-lezen of in te stellen (bijv. de waarde "45" voor de parame-
ter 161 in het menu 3 = gewenste watertemperatuur ingesteld
op 45 °C); als in plaats daarvan een waarde/instelling een com-
mando is dan verschijnt er een knipperend symbool (bv. "reS1"
om de blokkering van de vlam te resetten).
9. Druk op de knop om de waarde opnieuw te bevestigen; of
draai aan de knop om de waarden te wijzigen, druk daarna op
de knop om de nieuwe waarde te bevestigen of in te stellen.
Als het echter een commando van een actie van het toestel
betreft, drukt u op de knop om dit commando uit te voeren.
10. Om een menu met parameters of de lijst met menu's te verla-
ten en naar het bovenliggende niveau terug te keren, draai aan
de knop tot de letter "E" verschijnt om te verlaten, druk daarna
op de knop.
11. Plaatst u de afdekking terug op het elektrische paneel en
brengt u het voorpaneel weer aan.
5.3 DE INSTELLINGEN WIJZIGEN
De instellingen wijzigen via DDC of CCP/CCI
Als het apparaat is aangesloten op de besturing DDC of de be-
sturing CCP/CCI raadpleeg dan om de instellingen te verande-
ren de betreende handleiding.
Het setpunt van de watertemperatuur verhogen/
verlagen
Het setpunt van de watertemperatuur bepaalt de temperatuur van de
aanvoer naar de installatie (water op de uitlaat uit het toestel) of de re-
tour naar de installatie (water op de inlaat naar het toestel). De instel-
ling van de temperatuur wordt bij de inbedrijfstelling door de techni-
sche dienst vooraf vastgelegd.
Als het apparaat niet is aangesloten op een DDC of CCP/CCI
besturing voor het verhogen/verlagen van het instelpunt van
de watertemperatuur, door middel van de kaart S61, ga dan als
volgt te werk:
1. Ga in het menu 3 naar de parameter 161 (= gewenste tem-
peratuur warm water) of 075 (= gewenste temperatuur koud
water) door aan de knop te draaien en deze in te drukken;
op het scherm moet verschijnen "3161" (procedure Paragraaf
5.2
p.34
).
2. Toont de waarde van de parameter door op de knop te druk-
ken; het display toont de tevoren ingestelde waarde (10 tot 65
°C voor warm water); om de bestaande waarde te bevestigen
opnieuw de knop indrukken, ga anders naar stap 3.
3. Draai de knop om de waarde te wijzigen, te verhogen of te ver-
lagen, en druk er op om de nieuwe waarde in te stellen.
4. Verlaat het menu 3 en de lijst van het het menu, selecteer en
druk tweemaal op de letter "E", en keer terug naar de normale
weergave van de gegevens van de gemeten temperatuur.
Complexe instellingen niet wijzigen
Om complexe instellingen te wijzigen is specieke kennis ver-
eist, evenals specieke installatietechnieken. Wendt u tot een
technische dienst.
Gewone geleiding
36
6
6 GEWONE GELEIDING
Dit gedeelte richt zich tot de gebruiker.
6.1 WAARSCHUWINGEN
Algemene waarschuwingen
Lees aandachtig de waarschuwingen in het hoofdstuk
III
p. 4
voordat u het toestel gaat gebruiken: hierin staat be-
langrijke informatie over de normen en de veiligheid.
Inbedrijfstelling door de technische dienst
De inbedrijfstelling mag uitsluitend door een technische dienst
worden uitgevoerd Robur (Hoofdstuk 5
p.34
).
Het toestel nooit zonder spanning stellen wanneer het in
werking is
De elektrische voeding NOOIT wegnemen terwijl het toestel in
werking is (behalve bij gevaar, zie hoofdstuk III
p. 4
), anders
kan het toestel of de installatie beschadigd raken.
6.2 INSCHAKELEN EN UITSCHAKELEN
Gewone start/stop
Het toestel mag uitsluitend worden in/uitgeschakeld door
middel van het speciaal daarvoor voorziene besturingsinrich-
ting (DDC, CCP/CCI of externe vrijgave).
Niet inschakelen/uitschakelen met de voedingsschakelaar
Het toestel niet inschakelen/uitschakelen met de elektrische
voedingsschakelaar. Dit kan schadelijk en gevaarlijk zijn voor
het toestel en voor de installatie.
Controles vooraleer in te schakelen
Controleer het volgende voordat u het toestel inschakelt:
gaskraan open
elektrische voeding van het toestel (hoofdschakelaar (GS) ON)
voeding DDC of CCP/CCI (indien aanwezig)
voorzien hydraulische circuit
Hoe inschakelen/uitschakelen
Als het apparaat door een DDC of door een CCP/CCI wordt bediend,
(systemen (1) en (2) zie Paragraaf 1.7
p.15
) raadpleeg dan de be-
treende handleidingen.
Als het apparaat wordt bediend door een externe vrijgave (d.w.z.
thermostaat, klok, knop,... met potentiaalvrij contact NA), (systeem
(3) zie paragraaf 1.7
p.15
), wordt het apparaat in/uitgeschakeld
door de posities AAN/UIT van de externe besturingsinrichting.
Zodra het is aangezet met het commando start/stopt het apparaat on-
der normale bedrijfsomstandigheden automatisch volgens de thermi-
sche behoeften van de gebruikers en levert warm of koud water bij een
vooraf ingestelde temperatuur.
Ook als de externe vrijgave in de ON-positie staat wil dat nog
niet zeggen dat het toestel onmiddellijk wordt ingeschakeld,
maar het wordt alleen gestart wanneer wanneer er feitelijke
serviceaanvragen zijn.
6.3 DE INSTELLINGEN WIJZIGEN
De instellingen wijzigen via DDC of CCP/CCI
Als het apparaat is aangesloten op de besturing DDC of de be-
sturing CCP/CCI raadpleeg dan om de instellingen te verande-
ren de betreende handleiding.
Complexe instellingen niet wijzigen
Om complexe instellingen te wijzigen is specieke kennis ver-
eist, evenals specieke installatietechnieken. Wendt u tot een
technische dienst.
6.4 EFFICIËNTIE
Voor een betere eciëntie van het toestel:
Stel de maximale temperatuur van het warme water of de minimale
temperatuur van het koude water af op de daadwerkelijke behoef-
ten van de installatie.
Verminder herhaaldelijk inschakelen tot een minimum (lage belas-
tingen).
Programmeer de activering van het toestel op de eectieve ge-
bruiksperioden.
Houd de water- en luchtlters op de hydraulische installatie en de
ventilatie netjes.
7 ONDERHOUD
7.1 WAARSCHUWINGEN
Een correct onderhoud voorkomt problemen, garandeert de
eciëntie en beperkt de beheerskosten.
De onderhoudswerken die hier worden beschreven, mogen
uitsluitend door de technische dienst of door een gekwali-
ceerde onderhoudstechnicus worden uitgevoerd.
Alle werkzaamheden op interne componenten mogen uitslui-
tend door de technische dienst worden uitgevoerd.
Voordat u werkzaamheden gaat uitvoeren, moet u het toestel
uitzetten via de besturingsinrichting (DDC, CCP/CCI of ex-
terne vrijgave) en wachten tot de uitschakelingscyclus eindigt.
Daarna onderbreekt u de elektrische voeding via de elektri-
sche scheidingsschakelaar en de gastoevoer met behulp van
de gaskraan.
Onderhoud
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
37
7
De vericaties van de goede werking en eventuele andere "ope-
raties voor controle en onderhoud" (zie tabellen 7.1
p.37
en
7.2
p.37
) zijn onderhevig aan een regelmatige tijdsperiode,
volgens hetgeen is vastgesteld in de geldende regelgeving of,
nauwkeuriger, zoals voorgeschreven door de fabrikant, door
de installateur of de technische dienst.
De verantwoordelijkheid voor controles op eciëntie, uit te
voeren met het oog op vermindering van energieverbruik,
berust bij de manager van de installatie.
Omgevingscondities of gebruik onder zware omstandig-
heden
Bij omgevingscondities of gebruik onder zware omstandighe-
den (bv: intensief gebruik van de apparatuur, brak milieu, etc.)
moet de frequentie van onderhoud en reiniging van de unit
worden verhoogd.
7.2 PREVENTIEF ONDERHOUD
Houd u voor preventief onderhoud aan de aanbevelingen in de tabel 7.1
p.37
.
Tabel7.1
GAHP A GAHP GS/WS AY00-120 GA ACF GAHP-AR
Richtlijnen voor preventief onderhoud
Inspectie van de
unit
controleer aan de hand van een visuele inspectie de algemene staat van
zowel de unit als de lucht-warmtewisselaar
√ (1) - - √ (1) √ (1)
controleer de correcte werking van de voorziening voor bewaking van
het waterdebiet
controleer het CO
2
-gehalte (%) - -
controleer de gasdruk naar de branders - - -
Controleer of de condensafvoer schoon is (Indien nodig dient dit onder-
houd vaker plaats te vinden)
- -
vervang de riemen na een bedrijfsduur van 6 jaar of 12.000 uur -
controleer/herstel de druk in het primaire hydronische circuit - - - -
controleer/herstel de luchtdruk in het expansievat van het primaire
hydronische circuit
- - - -
Besturing voor
iedere DDC of CCI
Controleer of het systeem de thermostaat bereikt
download het logboek
(1) Het is aangewezen om de verdamper elke 4 jaar schoon te maken (optimale perode is afhankelijk per situatie). Vermijd aggressieve schoonmaakproducten en hogedrukreinigers.
7.3 PERIODIEK ONDERHOUD
Voer voor normaal gepland onderhoud de stappen in de tabel 7.2
p.37
, ten minste eenmaal per 2 jaar.
Tabel7.2
GAHP A GAHP GS/WS AY00-120 GA ACF GAHP-AR
Geprogrammeerd gewoon onderhoud
Inspectie van de
unit
reinig de verbrandingskamer √ (1) √ (1) √ (1)
brander reinigen √ (1) √ (1) √ (1)
reinig de elektroden voor aanzetten en vlamdetectie
controleer of de condensafvoer schoon is - -
Vervang de siliconen pakking tussen de frontplaat en de wisselaar. - - - -
(1) Alleen in het geval dat de analyse van de verbrandingsproducten niet voldoet.
7.4 SIGNALERINGEN OP HET DISPLAY
Display met 4 cijfers
De kaart S61 van het apparaat (Paragraaf 1.5
p. 13
, Afbeelding
5.1
p.34
) is uitgerust met een 4-cijferige display, die zichtbaar is via
het kijkglas van het voorste paneel.
Tijdens het opstarten gaan allle LED's gedurende circa 3 seconden
aan, daarna verschijnt de naam van de kaart print.
Na nog eens 15 sec. is het toestel klaar om te werken.
Signaleringen tijdens de normale werking
Tijdens de normale werking wisselen de waarden van de watertem-
peratuur elkaar af: op de vertrek, op de retour en het verschil tussen
beide waarden.
Signalering in geval van storing
Bij een storing, knippert het display en wijst op een operatieve code
(eerste letter op het display: "E" = fout of "U" = waarschuwing).
De weergave is roterend nadat de waarden van de watertemperatuur
in de uitgang, in de ingang en het verschil tussen de twee waarden zijn
verschenen.
Als er meerdere gebeurtenissen op de kaart aanwezig zijn, dan worden
die achtereenvolgens getoond, in volgorde op code.
Indien er waarschuwingen of fouten aanwezig zijn, worden de tempe-
raturen weergegeven met het knipperend groene symbool.
Als het een fout of een permanente waarschuwing betreft, valt het toe-
stel stil.
(Tabel 8.1
p.38
)
Diagnose
38
8
7.5 DE GEBLOKKEERDE UNIT OPNIEUW
STARTEN
Signalering problemen op het display
Als het toestel geblokkeerd is, knippert een operationele code op het
display (eerste groene cijfer links, letter "U" = waarschuwing of "E" =
fout).
Om het apparaat opnieuw op te starten moet de procedure over
het probleem dat is gemeld en geïdenticeerd door de code wor-
den gekend en uitgevoerd (Tabel 8.1
p.38
).
Voer alleen interventies uit als u het probleem en de procedure
kent (er kan specieke technische kennis en een professionele kwa-
licatie vereist zijn).
Neem contact op met de technische dienst als u noch de code,
noch het probleem, noch de procedure kent of als u onvoldoende
competent bent en in ieder geval wanneer er twijfel bestaat.
Toestel geblokkeerd
Er is een externe interventie (reset of reparatie) nodig wegens een sto-
ring aan het toestel of een probleem op de installatie.
In geval van een tijdelijke of voorlopige storing kan een reset vol-
doende zijn.
Waarschuw de onderhoudstechnicus of de technische dienst bij
een storing of een defect.
Reset
Om een storing te resetten zijn er twee mogelijkheden:
1. Als het toestel is aangesloten op de controller DDC kan het worden
gedaan via de besturingsinrichting, zoals staat beschreven in de
betreende handleiding.
2. U kunt direct vanaf de kaart S61 handelen zoals hieronder staat be-
schreven (als het apparaat wordt bediend met een externe consen-
sus, dit is de enige optie).
Hoe de kaart S61 te resetten
Om direct te resetten vanuit de kaart S61:
1. Toegang tot parameter "__0" in menu 2, voor het resetten van
de branderautomaat (Alarm E412), parameter "__1" voor elke
andere algemene alarm reset, door de knop in te drukken en te
draaien; op het display moet "2.__0" / "2.__1" verschijnen (pro-
cedure Paragraaf 5.2
p.34
).
2. Druk op de knop om het knipperende reset-verzoek (bijv. "reS1"
om de blokkering van de vlam te resetten) weer te geven.
3. Druk nogmaals (een tweede keer) op de knop om de reset uit
te voeren; het resetverzoek stopt met knipperen en het dis-
play geeft opnieuw "2.__X" (es. "2.__0") weer. Het resetten is
uitgevoerd.
4. Verlaat het menu 2 en de lijst van het het menu, selecteer en
druk tweemaal op de letter "E", en keer terug naar de normale
weergave van de gegevens van de gemeten temperatuur.
7.6 TOESTEL TIJDELIJK BUITEN GEBRUIK
STELLEN
Vermijd om de hydraulische installatie leeg te maken
Het leegmaken van de installatie kan schade veroorzaken we-
gens corrosie van de hydraulische leidingen.
Het toestel tijdens de winter deactiveren
Als men van plan is om het toestel tijdens de winterperiode
te deactiveren, moet men minstens een van de volgende twee
condities verzekeren:
1. antivriesfunctie actief (Paragraaf 3.5
p.21
)
2. voldoende antivriesglycol (Paragraaf 3.6
p.21
)
Langdurige perioden waarin het gebruik stilligt
Als men voorziet om het toestel gedurende een lange periode
niet te gebruiken, moet men het toestel van het elektriciteitsnet
en gasdistributienet loskoppelen. Deze handelingen moeten door
gekwaliceerd personeel worden uitgevoerd.
Het toestel voor lange perioden deactiveren
1. Schakel het toestel uit (Paragraaf 6.2
p.36
).
2. Pas wanneer het toestel volledig uit staat, onderbreekt u de
elektrische spanning met de hoofschakelaar/scheidingsscha-
kelaar (detail GS in Afbeelding 4.2
p.28
).
3. Sluit de gaskraan.
4. Voeg indien nodig glycol aan het water toe (als het toestel van
het elektriciteitsnet en het gasdistributienet is losgekoppeld, is
er geen antivriesbescherming actief, zie paragraaf 3.5
p.21
).
Het toestel na een lange periode inactiviteit opnieuw ac-
tiveren
Vooraleer het toestel opnieuw te activeren, moet de verant-
woordelijke/onderhoudstechnicus van de installatie eerst en
vooral het volgende doen:
Controleer eventueel noodzakelijke onderhoudsinterventies (neem
contact op met de technische dienst, zie paragrafen 7.2
p.37
en
7.3
p.37
).
Controleer de inhoud en de kwaliteit van het water in de instal-
latie, eventueel bijvullen (Paragrafen 3.8
p. 22
, 3.7
p. 22
en
3.6
p.21
).
Controleer of de rookgasafvoer niet verstopt is en of de condens-
afvoer schoon is.
Na deze controles:
1. Open de gaskraan en controleer of er geen lekken zijn. Als u
een gasgeur ruikt, moet u de gaskraan opnieuw sluiten. Bedien
geen elektrische voorzieningen, maar vraag een interventie
door gekwaliceerd personeel.
2. Schakel de elektrische stroom in via de hoofdschakelaar van de
voeding (GS, afbeelding 4.2
p.28
).
3. Schakel het apparaat in door middel van de daarvoor bestem-
de besturingsinrichting (DDC, CCP/CCI of externe vrijgave,
Paragraaf 4.4
p.28
).
8 DIAGNOSE
8.1 WERKINGSCODES
Tabel8.1 WERKINGSCODES
Code Beschrijving Waarschuwing Storing
Diagnose
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
39
8
200 Storing circuit reset vlambesturing Niet aanwezig
Power circuit van het apparaat
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
201 Limietthermostaat Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
202 Thermostaat rookgassen Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
203 Thermostaat antivries koud water
De herstart gebeurt automatisch bij het wegval-
len van de oorzaak.
Niet aanwezig
205
Buitentemperatuur buiten werkings-
gebied
Niet aanwezig
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen van de
oorzaak.
206 Buitentemperatuur te laag
Niet blokkerende waarschuwing (informatief)
De herstart gebeurt automatisch bij het wegval-
len van de oorzaak.
Niet aanwezig
207 Generatortemperatuur te hoog
De herstart gebeurt automatisch bij het wegval-
len van de oorzaak.
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of via de S61 print
(menu 2, parameter 21)
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
208
Vlam verlicht met geblokkeerde
branderautomaat
Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
210 Te weinig koud watercirculatie
De herstart gebeurt automatisch bij het wegval-
len van de oorzaak.
Controleer en reinig de waterlters in het systeem
Controleer of er geen lucht in het systeem zit
Controleer de circulatiepomp
Power circuit van het apparaat
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of via de S61 print
(menu 2, parameter 21)
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
211
Rotatie hydraulische pomp onvol-
doende
20 minuten nadat de code is ontstaan wordt
deze automatisch gereset
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of via de S61 print
(menu 2, parameter 21)
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
212 Branderautomaat geblokkeerd
Er wordt tot 4 pogingen automatisch gereset (in
ongeveer 5 minuten)
Controleer de gastoevoer
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of op de S61 print
(menu 2, parameter 20)
Indien de code blijft staan of in geval van twijfel neem contact op
met onze servicedienst
216
Defect temperatuursonde koud
waterinlaat
Niet aanwezig
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of via de S61 print
(menu 2, parameter 21)
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
217
Defect temperatuursonde koudwa-
terretour
Niet aanwezig
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of via de S61 print
(menu 2, parameter 21)
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
220 Storing temperatuursonde generator Niet aanwezig
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of via de S61 print
(menu 2, parameter 21)
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
222 Waterdebietmeter defect Niet aanwezig
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of via de S61 print
(menu 2, parameter 21)
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
223
Storing lucht/gas mengsel tempera-
tuursonde
Niet aanwezig
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of via de S61 print
(menu 2, parameter 21)
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
224 Temperatuursonde rookgassen defect
De herstart gebeurt automatisch bij het wegval-
len van de oorzaak.
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of via de S61 print
(menu 2, parameter 21)
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
225 Condensafvoer verstopt Niet aanwezig
Controleer en maak de condensafvoer schoon
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of via de S61 print
(menu 2, parameter 21)
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
226
Storing temperatuursonde van gene-
ratorvinnen
De herstart gebeurt automatisch bij het wegval-
len van de oorzaak.
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of via de S61 print
(menu 2, parameter 21)
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
228
Vlam verlicht met geblokkeerde
branderautomaat
Niet aanwezig
Schakel het apparaat uit
Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
Diagnose
40
8
229 Gasblok niet elektrisch gevoed
Het herstarten gebeurt automatisch indien het
gasblok weer aangaat binnen 10 minuten (met
ingeschakelde branderautomaat).
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of via de S61 print
(menu 2, parameter 21)
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
230
Temperatuur rookgassen of genera-
torvinnen te hoog
De herstart gebeurt automatisch bij het wegval-
len van de oorzaak.
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of via de S61 print
(menu 2, parameter 21)
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
231 Thermostaat limiet verwarming
Controleer de conguratie van andere warmte
opwekkers in de installatie
Controleer het water debiet
Controleer de thermische capaciteit van het
systeem
De herstart gebeurt automatisch bij het wegval-
len van de oorzaak.
Niet aanwezig
232 Thermostaat limiet airconditioning
Controleer de conguratie van andere koelma-
chines op het systeem.
Controleer het water debiet
Controleer de belasting van het koelsysteem,
De herstart gebeurt automatisch bij het wegval-
len van de oorzaak.
Niet aanwezig
233 Thermostaat limiet bron
Controleer de conguratie van andere koelma-
chines op het systeem.
Controleer het water debiet
Controleer de belasting van het koelsysteem,
De herstart gebeurt automatisch bij het wegval-
len van de oorzaak.
Niet aanwezig
234 -
Neem contact op met de Technische Onder-
steuning.
Niet aanwezig
236 Ventilator defect
20 minuten nadat de code is ontstaan wordt
deze automatisch gereset
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of via de S61 print
(menu 2, parameter 21)
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
246
Verwarming retourwatertemperatuur
zeer hoog
Controleer de conguratie van andere warmte
opwekkers in de installatie
Automatische reset indien de oorzaak verdwijnt
als de circulatiepomp start of na 20 minuten
indien de circulatiepomp niet aan staat
Niet aanwezig
247
Verwarming retourwatertemperatuur
te laag
Automatische reset wanneer de oorzaak
verdwijnt of 430 seconden nadat de code wordt
veroorzaakt
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen van de
oorzaak.
Indien de code terug komt of bij twijfel neem contact op met
onze servicedienst
248
Hoog temperatuurverschil verwar-
ming aanvoer/retourwater
Controleer het water debiet
20 minuten nadat de code is ontstaan wordt
deze automatisch gereset
De herstart gebeurt automatisch bij het wegvallen van de
oorzaak.
Indien de code terug komt of bij twijfel neem contact op met
onze servicedienst
249 Geen hulpkaart Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
251
Activering antivriesfunctie aircondi-
toning
Niet blokkerende waarschuwing (informatief)
De code verdwijnt wanneer de anti-icing cyclus
is voltooid
Niet aanwezig
261
Primaire aanzuigcyclus van oliepomp
geactiveerd
Elke cyclus duurt 30’ na manuele activatie of 10
minuten na automatische activatie.
De herstart gebeurt automatisch bij het wegval-
len van de oorzaak.
Niet aanwezig
275 Warmwaterdebiet te laag
De herstart gebeurt automatisch bij het wegval-
len van de oorzaak.
Controleer en reinig de waterlters in het systeem
Controleer of er geen lucht in het systeem zit
Controleer de circulatiepomp
Power circuit van het apparaat
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of op de S61 print
(menu 2, parameter 1).
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
276
Storing sensor voor aanvoertempera-
tuur warm water
Niet aanwezig
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of op de S61 print
(menu 2, parameter 1).
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
277
Storing sensor voor retourtempera-
tuur warm water
Niet aanwezig
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of op de S61 print
(menu 2, parameter 1).
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
278
Verwarming aanvoerwatertempera-
tuur zeer hoog
De herstart gebeurt automatisch bij het wegval-
len van de oorzaak.
Niet aanwezig
Diagnose
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
41
8
279 Ontdooicyclus actief
Niet blokkerende waarschuwing (informatief)
De code verdwijnt wanneer de anti-icing cyclus
is voltooid
Niet aanwezig
80/280 Onvolledige werkingsparameters Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
281 Ongeldige parameters bank 1
De herstart gebeurt automatisch bij het wegval-
len van de oorzaak.
Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
282 Ongeldige parameters bank 2
De herstart gebeurt automatisch bij het wegval-
len van de oorzaak.
Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
284
Defect transformator of zekering 24
Vac
Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
285
Ongeldige conguratieparameters
types module
Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
286
Geheugen ROM elektronische kaart
defect
Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
287
Geheugen pRAM elektronische kaart
defect
Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
288
Geheugen xRAM elektronische kaart
defect
Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
289
Geheugen registers elektronische
kaart defect
Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
290
Temperatuursonde buitentempera-
tuur defect
Niet aanwezig
Reset kan worden uitgevoerd op de DDC/CCI of via de S61 print
(menu 2, parameter 21)
Indien de code blijft terugkeren of indien u twijfelt neem dan
contact op met onze servicedienst.
291 Elektronische kaart defect Niet aanwezig Neem contact op met de Technische Ondersteuning.
Niet van toepassing
Bijlagen
42
9
9 BIJLAGEN
9.1 PRODUCTFICHE
Afbeelding9.1
Model(len): GAHP GS HT
Lucht-water-warmtepomp: nie
Water-water-warmtepomp: nie
Pekel-water-warmtepomp: tak
Lagetemperatuur-warmtepomp: nie
Lagetemperatuur-warmtepomp: nie
Combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp: nie
Item Symbol
Vaarde Eenheit
Item Symbol
Vaarde Eenheit
Nominale warmteafgifte (*)
Prated 37,4 kW
S
eizoensgebonden energie-efficiëntie voor
ruimteverwarming
η
s
125 %
Tj = –7 °C
Pdh 32,9 kW
Tj = –7 °C
PERd 128 %
Tj = +2 °C
Pdh 20,2 kW
Tj = +2 °C
PERd 130 %
Tj = +7 °C
Pdh 13,1 kW
Tj = +7 °C
PERd 128 %
Tj = +12 °C
Pdh 5,6 kW
Tj = +12 °C
PERd 123 %
Tj = bivalente temperatuur
Pdh - kW
Tj = bivalente temperatuur
PERd - %
Jaarlijks energieverbruik
Q
HE
223
GJ
Nominale warmteafgifte (*)
Prated 37,4 kW
Seizoensgebonden energie-efficiëntie voor
ruimteverwarming
η
s
124 %
Tj = –7 °C
Pdh 22,8 kW
Tj = –7 °C
PERd 129 %
Tj = +2 °C
Pdh 13,8 kW
Tj = +2 °C
PERd 128 %
Tj = +7 °C
Pdh 9,0 kW
Tj = +7 °C
PERd 126 %
Tj = +12 °C
Pdh 4,1 kW
Tj = +12 °C
PERd 122 %
Tj = bivalente temperatuur
Pdh - kW
Tj = bivalente temperatuur
PERd - %
Tj = uiterste bedrijfstemperatuur
Pdh 37,4 kW
Tj = uiterste bedrijfstemperatuur
PERd 128 %
Voor lucht-water-warmtepompen: Tj = – 15 °C (als
TOL < –20 °C)
Pdh 30,7 kW
Voor lucht-water-warmtepompen: Tj = – 15 °C (als
TOL < –20 °C)
PERd 128 %
Jaarlijks energieverbruik
Q
HE
268
GJ
Nominale warmteafgifte (*)
Prated 37,4 kW
Seizoensgebonden energie-efficiëntie voor
ruimteverwarming
η
s
124 %
Tj = +2 °C
Pdh 37,4 kW
Tj = +2 °C
PERd 128 %
Tj = +7 °C
Pdh 23,9 kW
Tj = +7 °C
PERd 129 %
Tj = +12 °C
Pdh 10,9 kW
Tj = +12 °C
PERd 127 %
Tj = bivalente temperatuur
Pdh - kW
Tj = bivalente temperatuur
PERd - %
Jaarlijks energieverbruik
Q
HE
145
GJ
Bivalente temperatuur
T
biv
TOL <
T
designh
°C
Voor lucht-water-warmtepompen: Uiterste
bedrijfstemperatuur
TOL - °C
Uiterste bedrijfstemperatuur verwarmingswater
WTOL 65 °C
Uit-stand
P
OFF
0,000 kW
Nominale warmteafgifte
Psup - kW
Thermostaat-uit-stand
P
TO
0,019 kW
Stand-by-stand
P
SB
0,005 kW
Carterverwarmingstand
P
CK
- kW
Andere items
Vermogensregeling
Voor lucht-water-warmtepompen: Nominaal
luchtdebiet, buiten
__ - m³/h
Geluidsvermogensniveau, binnen/buiten
L
WA
- / 66 dB
Voor water- of pekel-waterwarmtepompen: Nominaal
pekel- of waterdebiet, warmtewisselaar buiten
__ 3,0 m³/h
Contactgegevens
Robur SPA, Via Parigi 4/6, I-24040 Zingonia (BG)
Aanvullende informatie vereist door VERORDENING (EU) Nr. 813/2013 VAN DE COMMISSIE, Tabel 2
Emissies van stikstofoxiden:
NO
x
40
mg/kWh
(*) Voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp, is de nominale warmteafgifte Prated gelijk aan de ontwerpbelasting
voor verwarming Pdesignh , en is de nominale warmteafgifte van een aanvullend verwarmingstoestel Psup gelijk aan het aanvullend verwarmingsvermogen sup(Tj) .
Nominale warmteafgifte
KOUDERE KLIMAATOMSTANDIGHEDEN
Opgegeven verwarmingsvermogen bij deellast, bij een binnentemperatuur van 20 °C en
buitentemperatuur Tj
binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj
WARMERE KLIMAATOMSTANDIGHEDEN
Opgegeven verwarmingsvermogen bij deellast, bij een binnentemperatuur van 20 °C en
buitentemperatuur Tj
Opgegeven prestatiecoëfficiënt of primaire energieverhouding bij deellast, bij een
binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj
Energieverbruik in andere standen dan de actieve modus
monovalent
variabel
Opgegeven verwarmingsvermogen bij deellast, bij een binnentemperatuur van 20 °C en
buitentemperatuur Tj
Opgegeven prestatiecoëfficiënt of primaire energieverhouding bij deellast, bij een
binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj
Tabel 8
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 811/2013 VAN DE COMMISSIE
Technische parameters voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp
De parameters worden voor middentemperatuur-toepassing aangegeven.
De parameters worden voor gemiddelde, koudere en warmere klimaatomstandigheden aangegeven.
GEMIDDELDE KLIMAATOMSTANDIGHEDEN
Bijlagen
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
43
9
Afbeelding9.2
Model(len): GAHP WS
Lucht-water-warmtepomp: nie
Water-water-warmtepomp: tak
Pekel-water-warmtepomp: nie
Lagetemperatuur-warmtepomp: nie
Lagetemperatuur-warmtepomp: nie
Combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp: nie
Item Symbol
Vaarde Eenheit
Item Symbol
Vaarde Eenheit
Nominale warmteafgifte (*)
Prated 41,5 kW
Seizoensgebonden energie-efficiëntie voor
ruimteverwarming
η
s
127 %
Tj = –7 °C
Pdh 36,5 kW
Tj = –7 °C
PERd 139 %
Tj = +2 °C
Pdh 22,4 kW
Tj = +2 °C
PERd 135 %
Tj = +7 °C
Pdh 14,5 kW
Tj = +7 °C
PERd 127 %
Tj = +12 °C
Pdh 6,2 kW
Tj = +12 °C
PERd 121 %
Tj = bivalente temperatuur
Pdh - kW
Tj = bivalente temperatuur
PERd - %
Jaarlijks energieverbruik
Q
HE
243
GJ
Nominale warmteafgifte (*)
Prated 41,5 kW
Seizoensgebonden energie-efficiëntie voor
ruimteverwarming
η
s
125 %
Tj = –7 °C
Pdh 25,3 kW
Tj = –7 °C
PERd 135 %
Tj = +2 °C
Pdh 15,4 kW
Tj = +2 °C
PERd 128 %
Tj = +7 °C
Pdh 10,0 kW
Tj = +7 °C
PERd 124 %
Tj = +12 °C
Pdh 4,6 kW
Tj = +12 °C
PERd 119 %
Tj = bivalente temperatuur
Pdh - kW
Tj = bivalente temperatuur
PERd - %
Tj = uiterste bedrijfstemperatuur
Pdh 41,5 kW
Tj = uiterste bedrijfstemperatuur
PERd 142 %
Voor lucht-water-warmtepompen: Tj = – 15 °C (als
TOL < –20 °C)
Pdh 34,0 kW
Voor lucht-water-warmtepompen: Tj = – 15 °C (als
TOL < –20 °C)
PERd 138 %
Jaarlijks energieverbruik
Q
HE
294
GJ
Nominale warmteafgifte (*)
Prated 41,5 kW
Seizoensgebonden energie-efficiëntie voor
ruimteverwarming
η
s
126 %
Tj = +2 °C
Pdh 41,5 kW
Tj = +2 °C
PERd 142 %
Tj = +7 °C
Pdh 26,6 kW
Tj = +7 °C
PERd 136 %
Tj = +12 °C
Pdh 12,0 kW
Tj = +12 °C
PERd 125 %
Tj = bivalente temperatuur
Pdh - kW
Tj = bivalente temperatuur
PERd - %
Jaarlijks energieverbruik
Q
HE
158
GJ
Bivalente temperatuur
T
biv
TOL <
T
designh
°C
Voor lucht-water-warmtepompen: Uiterste
bedrijfstemperatuur
TOL - °C
Uiterste bedrijfstemperatuur verwarmingswater
WTOL 65 °C
Uit-stand
P
OFF
0,000 kW
Nominale warmteafgifte
Psup - kW
Thermostaat-uit-stand
P
TO
0,019 kW
Stand-by-stand
P
SB
0,005 kW
Carterverwarmingstand
P
CK
- kW
Andere items
Vermogensregeling
Voor lucht-water-warmtepompen: Nominaal
luchtdebiet, buiten
__ - /h
Geluidsvermogensniveau, binnen/buiten
L
WA
- / 66 dB
Voor water- of pekel-waterwarmtepompen: Nominaal
pekel- of waterdebiet, warmtewisselaar buiten
__ 2,9 m³/h
Contactgegevens
Robur SPA, Via Parigi 4/6, I-24040 Zingonia (BG)
Aanvullende informatie vereist door VERORDENING (EU) Nr. 813/2013 VAN DE COMMISSIE, Tabel 2
Emissies van stikstofoxiden:
NO
x
40
mg/kWh
Opgegeven verwarmingsvermogen bij deellast, bij een binnentemperatuur van 20 °C en
buitentemperatuur Tj
Opgegeven prestatiecoëfficiënt of primaire energieverhouding bij deellast, bij een
binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj
Tabel 8
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 811/2013 VAN DE COMMISSIE
Technische parameters voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp
De parameters worden voor middentemperatuur-toepassing aangegeven.
De parameters worden voor gemiddelde, koudere en warmere klimaatomstandigheden aangegeven.
GEMIDDELDE KLIMAATOMSTANDIGHEDEN
(*) Voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp, is de nominale warmteafgifte Prated gelijk aan de ontwerpbelasting
voor verwarming Pdesignh , en is de nominale warmteafgifte van een aanvullend verwarmingstoestel Psup gelijk aan het aanvullend verwarmingsvermogen sup(Tj) .
Nominale warmteafgifte
KOUDERE KLIMAATOMSTANDIGHEDEN
Opgegeven verwarmingsvermogen bij deellast, bij een binnentemperatuur van 20 °C en
buitentemperatuur Tj
Opgegeven prestatiecoëfficiënt of primaire energieverhouding bij deellast, bij een
binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj
WARMERE KLIMAATOMSTANDIGHEDEN
Opgegeven verwarmingsvermogen bij deellast, bij een binnentemperatuur van 20 °C en
buitentemperatuur Tj
Opgegeven prestatiecoëfficiënt of primaire energieverhouding bij deellast, bij een
binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj
Energieverbruik in andere standen dan de actieve modus
Aanvullend verwarmingstoestel
monovalent
variabel
Bijlagen
44
9
9.2 VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN
9.2.1 Veiligheidsvoorzieningen voorgeschreven
door de PED-richtlijn
De PED (Pressure Equipment Device) stelt dat de unit moet voorzien
zijn van een veiligheidsklep voor het hermetisch circuit (pos. B in Figuur
9.3
p.44
).
Afbeelding9.3 Belangrijkste veiligheidsvoorzieningen van het toestel - Overzicht op de interne onderdelen van het toestel
A Limietthermostaat van de generator
B Overdrukklep van het hermetisch circuit
C Generator
D By-pass klep
E Verbrandingskamer
F Hydraulische pomp
Tabel9.1 Veiligheidsklep
Type Ijking Model
Code reserveonder-
deel
Veiligheidsklep van het herme-
tisch circuit
Mechanische klep met afsluiter
464.1 PSIG (32 relatieve bar) bij 110°C
± 3%
NGI* J-VLV095B
* De fabrikant garandeert de werking en de veiligheid van het toestel alleen indien het met originele reserveonderdelen uitgerust is
Controleprocedure voor de veiligheidsklep
Toestel uitgeschakeld (externe hoofdschakelaar op OFF) en
zonder elektrische voeding of gastoevoer:
1. verwijder het voor- en bovenpaneel van de unit;
2. zoek de klep op, die zich achter de nivelleerkamer bevindt;
3. verwijder de buigzame leiding voor de kanalisering van het koel-
middel door deze met de wijzers van de klok mee los te schroeven;
4. inspecteer de component (indien het nodig is om de klep te ver-
vangen, zie Paragraaf
p.46
);
5. zodra de operatie is voltooid de slang opnieuw monteren en naar
zijn oorspronkelijke positie terug brengen;
6. hermonteer het boven- en frontpaneel van de unit.
9.2.2 Supplementaire veiligheidsvoorzieningen
De supplementaire veiligheidsvoorzieningen, geïnstalleerd op het toe-
stel, zijn de volgende:
Limietthermostaat van de generator (zie pos. A in Figuur
9.3
p.44
);
By-pass klep (zie pos. B in Figuur 9.3
p.44
).
De belangrijkste kenmerken van de twee voorzieningen worden ver-
meld in Tabel 9.2
p.44
.
Tabel9.2 Kenmerken van de twee supplementaire voorzieningen
Type Ijking Model Code reserveonderdeel
Limietthermostaat van de
generator
Unipolaire thermostaat met bimetalen schijf met
handmatige ontgrendeling en snel openen van het
contact. Contact N.C. (normaal gesloten)
180 °C ± 7 °C
CAMPINI COREL
code 60R180H02/04154
of gelijkaardig*
J-TLT015
By-pass klep Mechanische klep met afsluiter 25,5 + 0/-2 bar
Robur S.p.A.
code H-VLV108
* De fabrikant garandeert de werking en de veiligheid van het toestel alleen indien het met originele reserveonderdelen uitgerust is
Bij vervanging wordt het gebruik van originele reserveonderdelen aanbevolen (zie codes in Tabel 9.2
p.44
).
Bijlagen
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud – GAHP GS/WS
45
9
Iedere contractuele en buitencontractuele verantwoordelijk-
heid van de fabrikant wordt uitgesloten bij eventuele schade,
veroorzaakt door het gebruik van niet-originele reserveonder-
delen.
9.2.3 Vervanging van de veiligheidsklep
Deze ingreep moet uitgevoerd worden door professioneel
Gekwaliceerd Personeel. Alvorens verder te gaan, moet een
visuele controle van de intacte staat van het hermetische cir-
cuit van de unit uitgevoerd worden.
Voor het vervangen, ga tewerk zoals hierna aangegeven:
DE INGREPEN MOETEN UITGEVOERD WORDEN MET GEBRUIK
VAN DE PERSOONLIJKE BESCHERMMIDDELEN.
Benodigd materiaal voor de ingreep (zie Figuur 9.4
p.45
):
2 vaste sleutels CH22
1 buissleutel CH8
kit reserveonderdelen, bestaande uit (zie legende bij Figuur
9.4
p.45
).
Afbeelding9.4 Veiligheidsklepset - Componenten nodig voor de ingreep
1 veiligheidsklep
1 O-ring
1 lakmoespapier
De voor de ingreep benodigde componenten worden weergegeven in
Figuur 9.5
p.45
.
Afbeelding9.5 Detail veiligheidsklep gemonteerd op de unit - Beschrijving
van de componenten nodig voor de ingreep
A Veiligheidsklep
B Inspectieklep
C Hermetisch circuit
Stop de unit en wacht tot de cyclus van uitschakeling klaar is.
1. Sluit de elektrische voeding van de unit af.
2. Verwijder het bovenpaneel van de unit.
3. Steek de 2 sleutels CH22 in de speciale houders (zie Figuur
9.6
p.45
).
LET OP! VERWIJDER GEEN COMPONENTEN DIE DOOR EEN AFDRUK VAN
ZEGELLAK GEKENMERKT WORDEN.
4. Schroef de inspectieklep los in de richting die aangegeven wordt
in detail “2” van Figuur 9.6
p.45
tot volledige demontage plaats-
vindt zoals aangegeven in Figuur 9.7
p.46
. Let op dat deel “B” van
de inspectieklep niet wordt losgeschroefd (zie Figuur 9.5
p.45
);
LET OP! Indien tijdens de demonteerfase een aanzienlijk verlies van
ammoniak wordt vastgesteld, moet de inspectieklep onmiddellijk weer
vastgeschroefd worden.
5. De o-ring vervangen zoals aangegeven in Figuur 9.8
p.46
.
6. Schroef deel “B” van de inspectieklep op deel A (zie Figuur
9.9
p.46
)
7. Zet de klep vast met gebruik van een koppel van 62 Nm.
Afbeelding9.6 Demonteren veiligheidsklep - Details 1 en 2 demonteren
veiligheidsklep
A in positie houden
B tegen de wijzers van de klok in draaien
Bijlagen
46
9
Afbeelding9.7 Verwijdering los deel veiligheidsklep - Verwijdering
veiligheidsklep
Afbeelding9.8 o-ring - Zicht onderkant
Detail o-ring
Afbeelding9.9 Inspectieklep - Detail A vast onderdeel, detail B los onderdeel
A Vast onderdeel
B Los onderdeel
A
B
Afbeelding9.10 Montage inspectieklep - Montage los onderdeel
A In positie houden
B Tegen de wijzers van de klok in draaien
8. Controleer met een fenoftaleïne papiertje de aanwezigheid van
ammoniakverlies.
9. Monteer het bovenpaneel van de unit.
LET OP! HET TOESTEL NIET STARTEN ZONDER VEILIGHEIDSKLEP.
9.2.4 Oncondeseerbaar of niet-absorbeerbaar gas
Indirecte controle van de aanwezigheid van
oncondenseerbaar of niet absorbeerbaar gas in het
hermetische circuit, of van interne corrosie
De aanwezigheid van interne corrosie in het hermetische circuit veroor-
zaakt onmiddellijke eecten die gemakkelijk herkenbare problemen
bij de machine tot gevolg hebben:
1. ontwikkeling van een belangrijke hoeveelheid oncondenseerbaar
en niet-absorbeerbaar gas, veroorzaakt door de corrosiereactie,
hetgeen een accumulatie van dit gas in de generator veroorzaakt
en als gevolg een onmiddellijke oververhitting van de generator,
veroorzaakt door de onderbreking van het verdampingsproces van
de oplossing water-ammoniak.
2. productie van roest dat, door zich vast te zetten op de binnen-
wanden van het hermetisch circuit, snel de circulatie van de koel-
vloeistof blokkeert en zo de uitlaten van de doorstroombegrenzer
afsluit. Een situatie die leidt tot een tekort aan oplossing water-am-
moniak, te verdampen door de generator, en die oververhitting
veroorzaakt.
In beide gevallen veroorzaakt de oververhitting van de generator de
inwerkingtreding van de beveiligingsthermostaat met handmatige
ontgrendeling, die op de wand van de generator geïnstalleerd is.
Als gevolg kan bij afwezigheid van de inwerkingtreding van de ther-
mostaat van de generator, ieder fenomeen van interne corrosie uitge-
sloten worden en is geen enkele inspectie of bijkomende actie nodig.
De mogelijkheid dat fenomenen van interne corrosie zich voordoen
moet alleen in overweging genomen worden wanneer de thermostaat
vijf (5) keer achterelkaar in werking treedt. Neem in dit geval contact op
met de technische assistentiedienst.
Robur S.p.A.
geavanceerde technologieën
voor klimatisatie
via Parigi 4/6
24040 Verdellino/Zingonia (BG) Italy
+39 035 888111 - F +39 035 884165
www.robur.it robur@robur.it
Robur mission
19 MCL SDC 002
Herziening: A
Een dynamische aanpak
bij het onderzoek, de ontwikkeling en de verspreiding
van veilige, ecologische en energiebesparende producten
dankzij de bewuste verantwoordelijkheid
van al onze medewerkers.
31/01/2020
Code: D-LBR508NL
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48

Robur GAHP GS Installation, Use And Maintenance Manual

Type
Installation, Use And Maintenance Manual
Deze handleiding is ook geschikt voor