Laserliner CableTracer Pro de handleiding

Categorie
Meten
Type
de handleiding
30
NL
Lees de bedieningshandleiding en de bijgevoegde brochure ‚Garantie- en aanvullende aanwijzingen‘
volledig door. Volg de daarin beschreven aanwijzingen op. Bewaar deze documentatie en geef ze
door als u het apparaat doorgeeft.
!
Universeel en exibel leidingzoekapparaat in een set met zender en ontvanger
– Contactloze tracering van het zendersignaal door de ontvanger.
– Lokalisatie van elektrische kabels, zekeringen, veiligheidsschakelaars, metalen buizen
(bijv. verwarmingsbuizen) en nog veel meer.
– Lokalisatie van leidingonderbrekingen in voorhanden installaties en kortsluitingen in gelegde
installatiekabels.
– Toepasbaar met en zonder netspanning, tot max. 400 V.
– Gelijk- en wisselspanningsweergave tot max. 400 V.
– Eenpolige zoekfunctie, voor optimale leiding- en objectlokalisatie op grote diepte.
– Tweepolige zoekfunctie, voor doelgericht opsporen van zekeringen, kortsluitingen en RCD/FI-
veiligheidsschakelaars.
– Hoge zendfrequentie van 125 Khz maakt een exacte en storingsvrije lokalisatie zonder netstoringen
mogelijk.
– Dankzij de signaalcodering kunnen tot zeven zenders en een ontvanger worden ingezet, ideaal
voor werkzaamheden in complexe installaties.
– De ingebouwde AC-spanningzoeker herkent en lokaliseert spanningvoerende leidingen.
– Een permanente AC-spanningswaarschuwing aan de zender en de ontvanger verhoogt de veiligheid.
– Automatische en handmatige modus voor de correcte instelling op het meetprobleem.
– Geïntegreerde meetpuntverlichting, door krachtige ledverlichting.
Overspanningscategorie CAT III (conform EN 61010-1, max. 300 V) en alle lagere categorieën.
De apparaten en het toebehoren mogen niet worden toegepast voor werkzaamheden in de
overspanningscategorie CAT IV (bijv. bij laagspanningsinstallatiebronnen).
Functie / toepassing
– Gebruik het apparaat uitsluitend doelmatig binnen de aangegeven specicaties.
– De meetapparaten en het toebehoren zijn geen kinderspeelgoed. Buiten het bereik van kinderen bewaren.
Ombouwwerkzaamheden of veranderingen aan het apparaat zijn niet toegestaan, hierdoor komen de
goedkeuring en de veiligheidsspecicatie te vervallen.
Stel het apparaat niet bloot aan mechanische belasting, extreme temperaturen, vocht of sterke trillingen.
– Gebruik het apparaat niet in omgevingen met explosieve gassen of stoom.
Bij de omgang met spanningen van meer dan 25 V AC resp. 60 V DC dient uiterst voorzichtig te worden
gewerkt. Bij contact met de elektrische geleiders bestaat bij deze spanningen al levensgevaar door
elektrische schokken.
– Wees bijzonder voorzichtig vanaf het punt waarop de 50 V-weergave bij de zender TX brandt.
Veiligheidsinstructies
Werkingsprincipe
De meting wordt uitgevoerd met één of meerdere zenders en een ontvanger. De zender stuurt
gecodeerde signalen in de leiding die moet worden gecontroleerd. Het signaal is een gemoduleerde
stroom die een elektromagnetisch veld genereert rond de geleider. De ontvanger herkent dit veld,
decodeert het en kan daardoor de leidingen met het ingevoerde signaal vinden en lokaliseren.
CableTracer Pro
31
NL
Als het apparaat met vocht of andere geleidende resten bevochtigd is, mag niet onder spanning worden
gewerkt. Vanaf een spanning van 25 V AC resp. 60 V DC bestaat gevaar voor levensgevaarlijke schokken
op grond van de vochtigheid.
– Reinig en droog het apparaat vóór gebruik.
Let bij gebruik buitenshuis op dat het apparaat alleen onder dienovereenkomstige
weersomstandigheden resp. na het treffen van geschikte veiligheidsmaatregelen toegepast wordt.
In overspanings-categorie II (CAT II) mag de spanning van 250 V tussen het controleapparaat en de
aarding niet worden overschreden.
Het meettoebehoren moet bij iedere meting voldoen aan de vereiste meetcategorie (CAT),
meetspanning en meetstroom.
Overtuig u er vóór iedere meting van dat het te controleren bereik (bijv. leiding) en het controleapparaat
in optimale staat verkeren. Test het apparaat op bekende spanningsbronnen (bijv. 230 V-contactdoos
voor de AC-controle).
Het apparaat mag niet meer worden gebruikt als een of meerdere functies uitvallen of de batterijlading
zwak is.
Vóór het openen van het batterijvakdeksel dient de verbinding van het apparaat naar alle meetkringen
te worden onderbroken.
Neem de veiligheidsvoorschriften van lokale resp. nationale instanties voor het veilige en deskundige
gebruik van het toestel in acht en draag eventueel voorgeschreven veiligheidsuitrusting
(bijv. elektricien-handschoenen).
Grijp de meetpunten alleen vast aan de handgrepen. De meetcontacten mogen tijdens de meting niet
worden aangeraakt.
Gebruik de zender niet in continubedrijf, maar alleen tijdens de eigenlijke meettijd. Na een meting moet
de zender (incl. meetleidingen) uit het meetcircuit worden verwijderd.
Voer metingen die gevaarlijk dicht bij elektrische installaties moeten worden uitgevoerd, niet alleen
uit en alléén na instructie van een verantwoordelijke elektromonteur.
De zender leidt de meetspanning in de te controleren leidingen. Gevoelige elektronica (bijv. netwerk-
kaarten) kunnen daardoor beïnvloed worden of beschadigd raken. Waarborg daarom vóór de meting
dat de te controleren leidingen niet zijn aangesloten op gevoelige elektronica.
Gebruik uitsluitend de originele meetleidingen. Deze moeten over dezelfde nominale spannings-,
categorie- en ampère-waarden beschikken als het meetapparaat.
Veiligheidsklasse II: het controleapparaat
beschikt over een versterkte of dubbele
isolatie.
Symbolen
Waarschuwing voor gevaarlijke elektrische
spanning: door onbeschermde, spanning-
voerende onderdelen in de behuizing
bestaat gevaar voor elektrische schokken.
Waarschuwing voor een gevarenpunt
Aardpotentiaal
Belangrijke aanwijzingen die absoluut
moeten worden opgevolgd!
Overspanningscategorie III: bedrijfs-
middelen in vaste installaties en voor
toepassingen waarbij bijzondere
vereisten aan de betrouwbaarheid en de
beschikbaarheid van de bedrijfsmiddelen
worden gesteld, bijv. schakelaars in vaste
installaties en apparaten voor industriële
toepassingen met constante aansluiting
op de vaste installatie.
!
32
NL
Zender TX
LC-display zender TX
1 Aansluitbus rood +
2 Aansluitbus zwart –
3 LC-display
4 Toets zendcode:
instelling uitgangsvermogen
zendsignaal /
verlichting LC-display
(2 sec. lang indrukken) /
zendcode instellen
5 AAN/UIT-toets
UIT: 2 sec. lang indrukken
6 Batterijvakje (achterzijde)
7 Meetpunt rood +
8 Meetpunt zwart –
9 Optioneel: meetklem rood +
10
Optioneel: meetklem zwart –
11 Aansluitkabel rood +
12 Aansluitkabel zwart –
Ontvanger RECV
13 Sensorkop
14 Zaklamp
15 LC-display
16 Omschakeling meetmodus: Leidingzoekfunctie (SIG) /
netspanningszoekfunctie (NCV)
17 AAN/UIT-toets zaklamp
18 Gevoeligheid verminderen
19 Omschakeling handmatige zoekmodus / automatische
zoekmodus
20 Verlichting LC-display /
signaalgeluid uit- resp. inschakelen (2 sec. lang indrukken)
21 Gevoeligheid verhogen
22 AAN/UIT-toets - UIT: 2 sec. lang indrukken
23 Batterijvakje (achterzijde)
A Zendcode (1,2,3,4,5,6,7)
B Waarschuwing voor
externe spanning
C Weergave externe spanning
(12, 50, 120, 230, 400 V)
D Batterijlading gering
E
Weergave uitgangsvermogen
zendsignaal (level I, II, III)
16
15
14
13
17
18
19
20
21
23
22
3
A
BC
D
E
4
5
6
7
1
8 9 10
11
12
2
Benaming
1
CableTracer Pro
33
NL
LC-display ontvanger RECV
F
Staafdiagramweergave (volledige uitslag = maximale sterkte):
signaalsterkte (SIG) ( elektromagnetische veldsterkte (NCV)
G Netspanningsmodus (NCV)
H Indicator batterij-laadtoestand
I Automatische zoekmodus ingeschakeld (SIG)
J Weergave voor ingeschakelde zaklamp
K Handmatige zoekmodus:
grasche weergave van de ingestelde gevoeligheid
L Automatische zoekmodus: numerieke weergave van de
signaalsterkte
Handmatige zoekmodus: numerieke detailweergave van
de signaalsterkte, waarde is afhankelijk van de ingestelde
gevoeligheid
M Weergave voor uitgeschakeld signaalgeluid
N Weergave van het door de zender TX ingestelde
uitgangsvermogen van het zendsignaal , level I, II, III
O Weergave van de ontvangen zendcode (1,2,3,4,5,6,7)
P Handmatige zoekmodus ingeschakeld
Q Waarschuwing voor externe spanning
F G H I
K
J
L
M
N
OPQ
2
2.
Plaatsen van de batterij
1.
2.
1.
6LR61 9V
alkali
6LR61 9V
alkali
Let op de juiste polariteit! Het batterijsymbool op het LC-display van de ontvanger resp. zender geeft aan
wanneer de batterijen moeten worden vervangen.
34
NL
4
Zender TX: zendcode instellen
Als slechts één zender in gebruik is, moet de zendcode niet worden omgezet. Zodra u met meer dan één
zender werkt, dient u de zendcode in te stellen. Houd hiervoor bij uitgeschakeld apparaat de zendcode-
toets (4) ingedrukt en druk kort op de AAN/UIT-toets (5). Druk vervolgens op de zendcode-toets en stel
de gewenste code in. Stel voor alle toegepaste apparaten een andere zendcode in. Met de AAN/UIT-toets
slaat u de instellingen op en schakelt u het apparaat in. In totaal staan 7 verschillende signaalcodes ter
beschikking.
4 5
simultaneous
HOLD
CODE
LEVEL
LEVEL
LEVEL
LEVEL
CODE
LEVEL
CODE
LEVEL
Sluit de kabels aan op het apparaat. Let daarbij op de juiste polariteit! Schakel het apparaat in met de
AAN/UIT-toets (5). Al naargelang de toepassing kan het uitgangsvermogen van het signaal met behulp
van de zendcode-toets (4) worden ingesteld: level 1 = geringste vermogen; level 3 = hoogste vermogen.
Door de verhoging van het geringste naar het hoogste vermogen wordt de reikwijdte van de ontvanger
RECV met ca. het vijfvoudige uitgebreid.
Indien een externe spanning voorhanden is, verschijnt op het LC-display de spanningshoogte en het
waarschuwingssymbool (B). Bovendien wordt de zendcode weergegeven. Druk ca. 2 sec. lang op de
zendcode-toets (4) om de verlichting van het LC-display in te schakelen. Druk ca. 2 sec-. lang op de AAN/
UIT-toets om het apparaat uit te schakelen. Het apparaat kan met en zonder spanning worden gebruikt
en is tot 400 V spanningsvast.
Zender TX: inrichten
3
– Neem bij werkzaamheden onder spanning altijd de veiligheidsinstructies in acht.
De geïntegreerde waarschuwing voor externe spanning (B) in de zender kan een test op
spanningsvrijheid niet vervangen!
!
5
4 B 11 97
12 108
CableTracer Pro
35
NL
Deze modus functioneert zonder zender en wordt geactiveerd met de toets 16. Op
het LC-display verschijnt ‚NCV‘. Hier kunnen spanningvoerende leidingen worden
gelokaliseerd.
De elektromagnetische veldsterkte wordt als staafdiagram weergegeven. Het extra
akoestische ontvangstsignaal geeft door middel van de toonhoogte aan hoe ver de
spanningvoerende kabel verwijderd is. Hoe hoger de toon, hoe dichterbij de span-
ningvoerende kabel. In geval van een externe spanning wordt dit door middel van
het waarschuwingssymbool (Q) aangegeven.
Deze modus werkt alleen met de zender, is na het inschakelen van het apparaat
actief en wordt op het LC-display met ‚SIG‘ aangegeven. Hier voert het apparaat
de instelling van de gevoeligheid automatisch uit om optimale meetresultaten te
behalen. Met de Modus-toets kan deze instelling worden gekozen.
De signaalsterkte verschijnt als staafdiagram en kan numeriek worden afgelezen.
Bovendien geef het akoestische ontvangstsignaal door middel van de toonhoogte
aan hoe ver de gezochte kabel verwijderd is. Hoe hoger de toon, hoe dichterbij de
gezochte leiding. Met de numerieke detailweergave is de meest exacte lokalisatie
van de leiding mogelijk.
De door de zender overgedragen zendcode en het uitgangsvermogen van het zend-
signaal wordt eveneens weergegeven. In geval van een externe spanning wordt dit
door middel van het waarschuwingssymbool (Q) aangegeven.
Deze modus functioneert alleen met de zender en moet
met de Mode-toets worden geselecteerd. Op het LC-display
verschijnt ‚SENSE‘. Met de pijltoetsen kan de gevoeligheid
worden ingesteld: 1 boog = maximale gevoeligheid; 8
bogen = minimale gevoeligheid. Een vermindering van de
gevoeligheid is zinvol als het meetbereik exacter moet
worden beperkt.
De signaalsterkte wordt eveneens door het uitgangsvermogen
van de zender bepaald. Stel daarom ook het zendlevel in om
de gewenste gevoeligheid aan te passen.
De signaalsterkte verschijnt als staafdiagram en kan numeriek exact worden afgelezen. Bovendien
geef het akoestische ontvangstsignaal door middel van de toonhoogte aan hoe ver de gezochte kabel
verwijderd is. Hoe hoger de toon, hoe dichterbij de gezochte leiding. Met de numerieke detailweergave
is de meest exacte lokalisatie van de leiding mogelijk.
De door de zender overgedragen zendcode en het uitgangsvermogen van het zendsignaal worden
eveneens weergegeven. In geval van een externe spanning wordt dit door middel van het waarschuwings-
symbool (Q) aangegeven.
Ontvanger RECV: ontvangstmodus instellen
5
5B
5C
5A
Automatische zoekmodus
Handmatige zoekmodus
Herkenning van de netspanning
De geïntegreerde waarschuwing voor externe spanning (Q) in de ontvanger kan een test op
spanningsvrijheid niet vervangen!
!
Q
36
NL
7
Toepassingsgebieden
Er zijn principieel drie mogelijkheden:
A. toepassing met ontvanger: lokalisatie van spanningvoerende leidingen.
B. eenpolige toepassing met zender en ontvanger: metingen met gescheiden toevoer- en retourleiding,
zie afb. d en afb. e in hoofdstuk 7B.
C. tweepolige toepassing met zender en ontvanger: metingen met gezamenlijke toevoer- en retourleiding
in één kabel, zie afb. c.
6
Metingen voorbereiden
– De metingen dienen altijd aan spanningsvrije leidingen te worden uitgevoerd.
– Indien onder spanning wordt gewerkt, dient u de veiligheidsinstructies strikt in acht nemen.
!
Bij de controle van de functieveiligheid van de veiligheidsgeleider dienen de van toepassing zijnde
lokale resp. nationale veiligheidsvoorschriften in acht te worden genomen.
!
Om veiligheidsredenen dient de zender bij werkzaamheden
onder spanning alleen van de fase tegen de neutrale
geleider te worden aangesloten (voorbeeld c). Als de
zender echter van de fase tegen de veiligheidsgeleider
wordt aangesloten (voorbeeld d), dient te worden
gecontroleerd of de veiligheidsgeleider geaard is en
veilig functioneert. Als dat niet het geval is, kunnen
alle met de aarde in contact staande onderdelen
onder spanning staan.
c
Bij werkzaamheden onder spanning kan met behulp van de zender de fasegeleider worden bepaald. Sluit
daarvoor de zwarte kabel (-) op de veiligheidsgeleider en de rode kabel (+) op de te meten geleider aan.
U hebt de fasegeleider gevonden als een spanning op het display wordt weergegeven en het waarschu-
wingssymbool verschijnt (voorbeeld a). Als deze weergave niet verschijnt, hebt u de neutrale geleider N
(voorbeeld b) gevonden of de bedrijfsspanning is niet voorhanden resp. de veiligheidsgeleider is verkeerd
aangesloten.
De metingen kunnen principieel aan leidingen worden uitgevoerd die spanningsvrij zijn of onder spanning
staan. Het ontvangstbereik van de ontvanger is in de regel groter als in spanningsloze toestand wordt
gewerkt. De zender geschiedt wordt gevoed door de ingebouwde batterij.
Indien in het meetcircuit een verkeerde stroom voorhanden is, kan de FI/RCD-veiligheidsschakelaar
door de extra stroom van de zender worden geactiveerd.
!
b
LEVEL
CODE
LEVEL
a
LEVEL
CODEVolt
230
120
50
12
LEVEL
d
CableTracer Pro
37
NL
– Het signaal van de zender dient goed geaard te zijn om optimale zoekresultaten te bereiken.
Bij werkzaamheden onder spanning dienen de veiligheidsinstructies strikt in acht te worden
genomen.
– De kwaliteit van de massaverbinding heeft een grote invloed op de reikwijdte.
!
Sluit de zender aan op de meten leiding en sluit
de veiligheidsgeleider aan, zie afbeelding d in
hoofdstuk 6. Schakel vervolgens de ontvanger in en
begin met de lokalisatie.
Aanbevolen instelling bij de ontvanger: handmatige
zoekmodus, maximale gevoeligheid, zie hoofdstuk 5C.
Tip 1: als alternatief voor de veiligheidsgeleider kan
bijv. ook een verwarming als aarde worden gebru-
ikt, zie afbeelding e. Daarvoor dient gewaarborgd
te zijn dat de verwarming correct geaard is.
Tip 2: met behulp van het signaalgeluid, het staafdi-
agram en de numerieke detailweergave kan het leidingverloop eenvoudig worden getraceerd. Als het
leidingverloop exact moet worden bepaald, hoeft u alleen de punten te kenmerken waar de numerieke
weergave de hoogste waarden aangeeft.
Tip 3: de reikwijdte kan met het vijfvoudige worden vergroot als het uitgangsvermogen van de zender
van level 1 naar level 3 verhoogd wordt.
Tip 4: om het verloop van de gezochte leiding beter te kunnen bepalen, kan het zinvol zijn om de parallelle
leidingen eveneens te aarden.
7B-1 Leidingen traceren / contactdozen zoeken
Voorbeelden voor een eenpolige toepassing
– Schakel het meetcircuit spanningsvrij.
Het ingevoerde zendsignaal van de toevoerleiding kan op andere geleidingen worden
overgedragen, zodra deze over langere afstanden parallel aan de toevoerleiding verlopen.
Voor het bereiken van grote reikwijdten kan het raadzaam zijn, de te meten leiding van
het overige meetcircuit te scheiden.
!
e
7B
Eenpolige toepassingen (gescheiden toevoer- en retourleiding).
Hier wordt de zender slechts op één geleider in een meeraderige kabel aangesloten. Via deze geleider
stroomt vervolgens het hoogfrequente signaal van de zender. De retourleiding is de aarde, idealiter de
aardgeleider of een andere goede massaverbinding. De lokalisatiediepte bedraagt maximaal 2 m en is
afhankelijk van het materiaal in de omgeving.
7
7A
Toepassingsgebieden
Spanningzoekfunctie
Schakel de ontvanger in en schakel over naar
de netspanningsmodus. Nu vindt het apparaat
spanningvoerende leidingen en kan het verloop
van een spanningvoerende leiding worden getra-
ceerd. De zender hebt u daarbij niet nodig. Zie
hiervoor ook hoofdstuk 5A.
38
NL
– Schakel het meetcircuit spanningsvrij
– In geval van een leidingonderbreking moet de overgangsweerstand meer dan 100 kΩ bedragen.
!
7B-2 Leidingonderbrekingen opsporen
Bij deze toepassing kunnen twee zenders worden gebruikt. De tweede zender is niet bij de set inbegrepen,
maar is als toebehoren verkrijgbaar. Stel de zenders in op verschillende zendcodes en sluit de te meten
leiding en de veiligheidsgeleider aan, zie afbeelding f in hoofdstuk 4 en 6. Schakel vervolgens de ontvanger
in en zoek het verloop van leiding. De plaats van de leidingonderbreking bevindt zich exact in het midden
tussen de beide weergegeven zendcodewaarden op het LC-display. Neem ook de tips 1 t/m 3 in acht.
Aanbevolen instelling bij de ontvanger: handmatige zoekmodus, maximale gevoeligheid, zie hoofdstuk 5C.
Tip 5: het punt van de onderbreking kan door bijstellen van de gevoeligheid aan de ontvanger en het
uitgangsvermogen van de zender systematisch worden beperkt.
Tip 6: om optimale resultaten te bereiken, dienen ook alle leidingen te worden geaard die niet voor
de meting vereist zijn. Dit geldt vooral voor alle niet gebruikte, afzonderlijke geleiders in meeraderige
kabels en mantelleidingen. Het niet-aarden van deze leidingen kan leiden tot overspraak van het
ingevoerde signaal (door capacitieve en inductieve koppelingen). Het punt van de onderbreking kan
niet meer voldoende worden beperkt.
Tip 7: de opsporing van storingen in elektrische vloeren functioneert op dezelfde wijze. Let hierbij op
dat zich boven de verwarmingsdraden geen geaarde afschermfolie bevindt. Onderbreek zo nodig de
verbinding van de folie met de aarde.
Bij werkzaamheden met één zender kan het punt van de
leidingonderbreking door mogelijke overspraak van het
elektromagnetische veld niet zo exact worden bepaald,
zie hiervoor afbeelding g. In dit geval geeft de ontvanger
het zendsignaal na de leidingonderbreking aan door
middel van een duidelijk zwakker wordend signaal. De
onderbreking bevindt zich op het punt waar het signaal
zwakker begint te worden.
= =
f
g
CableTracer Pro
39
NL
Sluit de zender met de zwarte kabel
(-) op de veiligheidsgeleider en met
de rode kabel (+) op de verwarming
aan, zie afbeelding i. De verwarming
mag daarbij niet geaard zijn. Schakel
vervolgens de ontvanger in en begin
met de lokalisatie. Neem ook de tips
2 en 3 in acht.
Aanbevolen instelling bij de ontvanger:
automatische zoekmodus, zie hoofdstuk
5B.
7B-3 Geleiders in de grond vinden
7B-4 Verwarmingsbuizen en waterleidingen vinden
Sluit de zender aan op de gezochte leiding, sluit de veiligheidsgeleider aan en schakel de zender in. Let
daarbij op dat de lus tussen de gezochte leiding (rood) en de aarde (zwart) zo groot mogelijk is. Als de
afstand te gering is, kan de ontvanger het signaal niet met de maximale reikwijdte lokaliseren. Zie hiervoor
ook tip 2 en 3 en de toepassing 7B-6 op de volgende pagina.
Aanbevolen instelling bij de ontvanger: automatische zoekmodus, zie hoofdstuk 5B.
Tip 8: stel bij de zender het maximale uitgangsvermogen in om de reikwijdte van de ontvanger te vergroten,
zie hoofdstuk 3.
Tip 9: let tijdens het zoeken op het staafdiagram van de ontvanger. De weergave verandert duidelijk als de
ontvanger over de gezochte leiding zwenkt. De weergave geeft de maximale uitslag aan als het apparaat
zich direct boven de leiding bevindt.
– Schakel het meetcircuit spanningsvrij.
!
– Schakel het meetcircuit spanningsvrij.
De verwarmingsbuizen moeten van de aardaansluiting gescheiden zijn. In het andere
geval kan de ontvanger het signaal niet met de maximale reikwijdte lokaliseren.
!
i
h
40
NL
7B-6 Lokalisatie van geleiders op ontoegankelijke plekken
7B-5 Niet-geleidende installatiebuizen vinden
De ontvanger bereikt de beste ontvangstresultaten en dus grotere reikwijdten als de lus tussen de
meetleiding (rood) en de retourleiding (zwart) zo groot mogelijk is. Dit kan bijv. worden gerealiseerd met
een verlengkabel, zie afbeelding j. Deze opbouw is vooral zinvol als onder spanning moet worden gewerkt.
Meet- en retourleiding dienen een minimale afstand van 2m te hebben. Neem ook de tips 2, 3 en 6 in acht.
Aanbevolen instelling bij de ontvanger: automatische zoekmodus, zie hoofdstuk 5B.
Tip 10: de aansluiting van de retourleiding (zwart) kan ook via de neutrale geleider (N) geschieden.
Meet- en retourleiding dienen in dat geval in dezelfde stroomkring te liggen.
Voer een kabelsonde (koperdraad) of een trekdraad in de niet-geleidende installatiebuis. Sluit de zender
met de rode kabel (+) op de sonde en de zwarte kabel (-) op een aardpotentiaal aan en schakel de zender
in. Schakel vervolgens de ontvanger in en begin met de lokalisatie. Nu kan de ontvanger het verloop van
de installatiebuizen met behulp van de sonde opsporen. Neem ook tip 3 in acht.
Aanbevolen instelling bij de ontvanger: automatische zoekmodus, zie hoofdstuk 5B.
– Schakel het meetcircuit spanningsvrij.
– Neem bij werkzaamheden onder spanning altijd de veiligheidsinstructies in acht.
!
Schakel bij kabelkanalen de andere in het kanaal voorhanden leidingen stroomloos en verbind
ze met een aardpotentiaal.
– Schakel het meetcircuit spanningsvrij.
!
j
CableTracer Pro
41
NL
7C
Tweepolige toepassingen (gezamenlijke toevoer- en retourleiding).
Deze metingen kunnen in correct aangesloten stroomkringen (zonder onderbrekingspunten) worden
uitgevoerd. Hier wordt de zender op twee geleiders in een gezamenlijke kabel aangesloten. Het hoog-
frequente signaal van de zender gaat via de toevoer- en retourleiding terug naar de zender. De metingen
kunnen spanningvoerend en spanningloos worden uitgevoerd.
De lokalisatiediepte bedraagt maximaal 0,5 m en is afhankelijk van het materiaal in de omgeving.
Tip 11: bij metingen onder spanning kunnen de afzonderlijke fasen (L1, L2, L3) worden onderscheiden,
bijv. bij contactdozen, lampttingen, lichtschakelaars enz.
– Om veiligheidsredenen dient het meetcircuit spanningsvrij geschakeld te zijn.
– Neem bij metingen onder spanning altijd de veiligheidsinstructies in acht.
Extra aardleidingen en afschermingen in de kabel verminderen de lokalisatiediepte van de ontvanger.
Afschermingen in de omgeving verminderen de reikwijdte (metalen afdekkingen, metalen staanders enz.).
!
7C-1 Kortsluiting opsporen
Sluit de zender aan op de kortgesloten leiding en schakel de zender in. Schakel vervolgens de ontvanger
in en begin met de lokalisatie. De ontvanger herkent het signaal tot aan het punt van de kortsluiting, zie
afb. k. Pas de gevoeligheid van de ontvanger en het uitgangsvermogen van de zender stapsgewijs aan
totdat de kortsluiting gelokaliseerd is.
Aanbevolen instelling bij de ontvanger: handmatige zoekmodus, minimale gevoeligheid, zie hoofdstuk 5C.
– Schakel het meetcircuit spanningsvrij.
De kortsluitweerstand moet minder dan 20 ohm bedragen. Deze kan met een multimeter
worden bepaald. Als de weerstand > 20 ohm is, kan de fout eventueel met de zoekfunctie
naar een leidingonderbreking worden gevonden, zie hoofdstuk 7B-2.
!
Voorbeelden voor eenpolige toepassingen
k
42
NL
7C-2 Zekeringen vinden
Sluit de zender aan de fasegeleider en de neutrale geleider (N) aan, schakel de ontvanger in en begin met
de lokalisatie. Volg daarbij het signaal in de onderverdeler, zie afbeelding I. Pas de gevoeligheid van de
ontvanger en het uitgangsvermogen van de zender stapsgewijs aan totdat de zekering gelokaliseerd is.
Principieel is de nauwkeurigheid van de lokalisatie van zekeringen afhankelijk van de verschillende
installatievoorwaarden (RCD-automaten, zekeringtypes enz.).
Aanbevolen instelling bij de ontvanger: handmatige zoekmodus, minimale gevoeligheid, zie hoofdstuk 5C.
Tip 12: let bij de lokalisatie van de zekeringen op de numerieke detailweergave. De hoogste waarde
verschijnt in de buurt van de gezochte zekering.
Tip 13: draai de ontvanger 90° om de lengteas of verander de horizontale en verticale lengte om het
apparaat aan verschillende contactverbrekers met verschillende inbouwposities van de magneetspoelen
aan te passen.
Tip 14: de beste resultaten worden behaald als direct aan de aansluitingen wordt gemeten.
Tip 15: deze meting kan ook zonder spanning worden uitgevoerd. Al naar gelang de installatievoorwaarden
kunnen eventueel duidelijkere resultaten worden bereikt.
– Meting onder spanning! Neem de veiligheidsinstructies strikt in acht.
– De afdekking van de zekeringenkast mag alleen door elektromonteurs worden verwijderd.
!
l
– De displayverlichting kan bij slecht licht zowel aan de zender als aan de ontvanger worden ingeschakeld,
zie hoofdstuk 1.
– De ontvanger beschikt bovendien over een zaklamp. Deze schakelt na een minuut automatisch uit.
Schakel de zaklamp om meettechnische redenen bij de herkenning van de netspanning (NCV) tijdens de
meting niet in of uit.
– Het akoestische signaal kan aan de ontvanger worden gedeactiveerd, zie hoofdstuk 1.
8
Verdere apparaatfuncties
CableTracer Pro
43
NL
Technische gegevens
Zender CableTracer TX
Uitgangssignaal
Nominale spanning
Meetbereik
Frequentiebereik
Overspanningscategorie
Voeding
Automatische uitschakeling
Arbeidstemperatuur
Opslagtemperatuur
Bedrijfshoogte
Gewicht incl. batterij
Afmetingen (B x H x D)
125 kHz
12 – 250 V
12 – 400 V AC/DC
0 – 60 Hz
CAT III 300 V, verontreinigingsgraad 2
1 x 9V-blok, IEC LR6, alkali
ca. 1 uur
0°C - 40°C
-20°C - 60°C
2000 m
ca. 200 g
68 x 130 x 32 mm
Ontvanger CableTracer RECV
Meetbereiken:
Spanningzoekfunctie
Eenpolige meting
Tweepolige meting
Voeding
Automatische uitschakeling
Arbeidstemperatuur
Opslagtemperatuur
Bedrijfshoogte
Gewicht incl. batterij
Afmetingen (B x H x D)
0 – 0,4 m meetdiepte
0 – 2 m meetdiepte
0 – 0,5 m meetdiepte
1 x 9V-blok, IEC LR6, alkali
ca. 10 minuten
0°C - 40°C
-20°C - 60°C
2000 m
ca. 240 g
59 x 192 x 37 mm
Technische veranderingen voorbehouden 05.16
EU-bepalingen en afvoer
Het apparaat voldoet aan alle van toepassing zijnde normen voor het
vrije goederenverkeer binnen de EU.
Dit product is een elektrisch apparaat en moet volgens de Europese
richtlijn voor oude elektrische en elektronische apparatuur gescheiden
verzameld en afgevoerd worden.
Verdere veiligheids- en aanvullende instructies onder: www.laserliner.com/info
Opmerkingen inzake onderhoud en reiniging
Reinig alle componenten met een iets vochtige doek en vermijd het gebruik van reinigings-, schuur- en
oplosmiddelen. Bewaar het apparaat op een schone, droge plaats.

Documenttranscriptie

! Lees de bedieningshandleiding en de bijgevoegde brochure ‚Garantie- en aanvullende aanwijzingen‘ volledig door. Volg de daarin beschreven aanwijzingen op. Bewaar deze documentatie en geef ze door als u het apparaat doorgeeft. Functie / toepassing Universeel en flexibel leidingzoekapparaat in een set met zender en ontvanger – Contactloze tracering van het zendersignaal door de ontvanger. – Lokalisatie van elektrische kabels, zekeringen, veiligheidsschakelaars, metalen buizen (bijv. verwarmingsbuizen) en nog veel meer. – Lokalisatie van leidingonderbrekingen in voorhanden installaties en kortsluitingen in gelegde installatiekabels. – Toepasbaar met en zonder netspanning, tot max. 400 V. – Gelijk- en wisselspanningsweergave tot max. 400 V. – Eenpolige zoekfunctie, voor optimale leiding- en objectlokalisatie op grote diepte. – Tweepolige zoekfunctie, voor doelgericht opsporen van zekeringen, kortsluitingen en RCD/FIveiligheidsschakelaars. – Hoge zendfrequentie van 125 Khz maakt een exacte en storingsvrije lokalisatie zonder netstoringen mogelijk. – Dankzij de signaalcodering kunnen tot zeven zenders en een ontvanger worden ingezet, ideaal voor werkzaamheden in complexe installaties. – De ingebouwde AC-spanningzoeker herkent en lokaliseert spanningvoerende leidingen. – Een permanente AC-spanningswaarschuwing aan de zender en de ontvanger verhoogt de veiligheid. – Automatische en handmatige modus voor de correcte instelling op het meetprobleem. – Geïntegreerde meetpuntverlichting, door krachtige ledverlichting. – Overspanningscategorie CAT III (conform EN 61010-1, max. 300 V) en alle lagere categorieën. De apparaten en het toebehoren mogen niet worden toegepast voor werkzaamheden in de overspanningscategorie CAT IV (bijv. bij laagspanningsinstallatiebronnen). Werkingsprincipe De meting wordt uitgevoerd met één of meerdere zenders en een ontvanger. De zender stuurt gecodeerde signalen in de leiding die moet worden gecontroleerd. Het signaal is een gemoduleerde stroom die een elektromagnetisch veld genereert rond de geleider. De ontvanger herkent dit veld, decodeert het en kan daardoor de leidingen met het ingevoerde signaal vinden en lokaliseren. Veiligheidsinstructies – Gebruik het apparaat uitsluitend doelmatig binnen de aangegeven specificaties. – De meetapparaten en het toebehoren zijn geen kinderspeelgoed. Buiten het bereik van kinderen bewaren. – Ombouwwerkzaamheden of veranderingen aan het apparaat zijn niet toegestaan, hierdoor komen de goedkeuring en de veiligheidsspecificatie te vervallen. – Stel het apparaat niet bloot aan mechanische belasting, extreme temperaturen, vocht of sterke trillingen. – Gebruik het apparaat niet in omgevingen met explosieve gassen of stoom. –B  ij de omgang met spanningen van meer dan 25 V AC resp. 60 V DC dient uiterst voorzichtig te worden gewerkt. Bij contact met de elektrische geleiders bestaat bij deze spanningen al levensgevaar door elektrische schokken. – Wees bijzonder voorzichtig vanaf het punt waarop de 50 V-weergave bij de zender TX brandt. 30 NL CableTracer Pro – Als het apparaat met vocht of andere geleidende resten bevochtigd is, mag niet onder spanning worden gewerkt. Vanaf een spanning van 25 V AC resp. 60 V DC bestaat gevaar voor levensgevaarlijke schokken op grond van de vochtigheid. – Reinig en droog het apparaat vóór gebruik. – Let bij gebruik buitenshuis op dat het apparaat alleen onder dienovereenkomstige weersomstandigheden resp. na het treffen van geschikte veiligheidsmaatregelen toegepast wordt. – In overspanings-categorie II (CAT II) mag de spanning van 250 V tussen het controleapparaat en de aarding niet worden overschreden. –H  et meettoebehoren moet bij iedere meting voldoen aan de vereiste meetcategorie (CAT), meetspanning en meetstroom. –O  vertuig u er vóór iedere meting van dat het te controleren bereik (bijv. leiding) en het controleapparaat in optimale staat verkeren. Test het apparaat op bekende spanningsbronnen (bijv. 230 V-contactdoos voor de AC-controle). –H  et apparaat mag niet meer worden gebruikt als een of meerdere functies uitvallen of de batterijlading zwak is. –V  óór het openen van het batterijvakdeksel dient de verbinding van het apparaat naar alle meetkringen te worden onderbroken. –N  eem de veiligheidsvoorschriften van lokale resp. nationale instanties voor het veilige en deskundige gebruik van het toestel in acht en draag eventueel voorgeschreven veiligheidsuitrusting (bijv. elektricien-handschoenen). –G  rijp de meetpunten alleen vast aan de handgrepen. De meetcontacten mogen tijdens de meting niet worden aangeraakt. –G  ebruik de zender niet in continubedrijf, maar alleen tijdens de eigenlijke meettijd. Na een meting moet de zender (incl. meetleidingen) uit het meetcircuit worden verwijderd. –V  oer metingen die gevaarlijk dicht bij elektrische installaties moeten worden uitgevoerd, niet alleen uit en alléén na instructie van een verantwoordelijke elektromonteur. –D  e zender leidt de meetspanning in de te controleren leidingen. Gevoelige elektronica (bijv. netwerkkaarten) kunnen daardoor beïnvloed worden of beschadigd raken. Waarborg daarom vóór de meting dat de te controleren leidingen niet zijn aangesloten op gevoelige elektronica. –G  ebruik uitsluitend de originele meetleidingen. Deze moeten over dezelfde nominale spannings-, categorie- en ampère-waarden beschikken als het meetapparaat. Symbolen Waarschuwing voor gevaarlijke elektrische spanning: door onbeschermde, spanningvoerende onderdelen in de behuizing bestaat gevaar voor elektrische schokken. Overspanningscategorie III: bedrijfsmiddelen in vaste installaties en voor toepassingen waarbij bijzondere vereisten aan de betrouwbaarheid en de beschikbaarheid van de bedrijfsmiddelen worden gesteld, bijv. schakelaars in vaste installaties en apparaten voor industriële toepassingen met constante aansluiting op de vaste installatie. Waarschuwing voor een gevarenpunt Veiligheidsklasse II: het controleapparaat beschikt over een versterkte of dubbele isolatie. Aardpotentiaal ! Belangrijke aanwijzingen die absoluut moeten worden opgevolgd! NL 31 1 Benaming 1 2 C B Zender TX 3 4 1 Aansluitbus rood + 2 Aansluitbus zwart – 3 LC-display 4 Toets zendcode: instelling uitgangsvermogen zendsignaal / verlichting LC-display (2 sec. lang indrukken) / zendcode instellen 5 6 7 8 9 10 5 AAN/UIT-toets UIT: 2 sec. lang indrukken 6 Batterijvakje (achterzijde) 7 Meetpunt rood + 8 Meetpunt zwart – 9 Optioneel: meetklem rood + D E A LC-display zender TX A Zendcode (1,2,3,4,5,6,7) B Waarschuwing voor externe spanning C Weergave externe spanning (12, 50, 120, 230, 400 V) D Batterijlading gering E Weergave uitgangsvermogen zendsignaal (level I, II, III) 10 Optioneel: meetklem zwart – 11 Aansluitkabel rood + 11 12 Aansluitkabel zwart – 12 13 Ontvanger RECV 14 13 Sensorkop 14 Zaklamp 15 LC-display 15 16 Omschakeling meetmodus: Leidingzoekfunctie (SIG) / netspanningszoekfunctie (NCV) 17 AAN/UIT-toets zaklamp 16 18 Gevoeligheid verminderen 20 17 19 Omschakeling handmatige zoekmodus / automatische zoekmodus 21 18 19 20 Verlichting LC-display / signaalgeluid uit- resp. inschakelen (2 sec. lang indrukken) 21 Gevoeligheid verhogen 22 AAN/UIT-toets - UIT: 2 sec. lang indrukken 22 32 NL 23 Batterijvakje (achterzijde) 23 CableTracer Pro F G H LC-display ontvanger RECV I F Staafdiagramweergave (volledige uitslag = maximale sterkte): signaalsterkte (SIG) ( elektromagnetische veldsterkte (NCV) J G Netspanningsmodus (NCV) K H Indicator batterij-laadtoestand I Automatische zoekmodus ingeschakeld (SIG) L M J Weergave voor ingeschakelde zaklamp K Handmatige zoekmodus: grafische weergave van de ingestelde gevoeligheid L Automatische zoekmodus: numerieke weergave van de signaalsterkte Handmatige zoekmodus: numerieke detailweergave van de signaalsterkte, waarde is afhankelijk van de ingestelde gevoeligheid M Weergave voor uitgeschakeld signaalgeluid N Weergave van het door de zender TX ingestelde uitgangsvermogen van het zendsignaal , level I, II, III O Weergave van de ontvangen zendcode (1,2,3,4,5,6,7) P Handmatige zoekmodus ingeschakeld Q Waarschuwing voor externe spanning N Q P O 2 Plaatsen van de batterij Let op de juiste polariteit! Het batterijsymbool op het LC-display van de ontvanger resp. zender geeft aan wanneer de batterijen moeten worden vervangen. 1. 2. 2. 1. 6LR61 9V alkali 6LR61 9V alkali NL 33 3 Zender TX: inrichten Sluit de kabels aan op het apparaat. Let daarbij op de juiste polariteit! Schakel het apparaat in met de AAN/UIT-toets (5). Al naargelang de toepassing kan het uitgangsvermogen van het signaal met behulp van de zendcode-toets (4) worden ingesteld: level 1 = geringste vermogen; level 3 = hoogste vermogen. Door de verhoging van het geringste naar het hoogste vermogen wordt de reikwijdte van de ontvanger RECV met ca. het vijfvoudige uitgebreid. Indien een externe spanning voorhanden is, verschijnt op het LC-display de spanningshoogte en het waarschuwingssymbool (B). Bovendien wordt de zendcode weergegeven. Druk ca. 2 sec. lang op de zendcode-toets (4) om de verlichting van het LC-display in te schakelen. Druk ca. 2 sec-. lang op de AAN/ UIT-toets om het apparaat uit te schakelen. Het apparaat kan met en zonder spanning worden gebruikt en is tot 400 V spanningsvast. 4 B 5 11 7 9 12 8 10 – Neem bij werkzaamheden onder spanning altijd de veiligheidsinstructies in acht. ! – De geïntegreerde waarschuwing voor externe spanning (B) in de zender kan een test op spanningsvrijheid niet vervangen! 4 Zender TX: zendcode instellen Als slechts één zender in gebruik is, moet de zendcode niet worden omgezet. Zodra u met meer dan één zender werkt, dient u de zendcode in te stellen. Houd hiervoor bij uitgeschakeld apparaat de zendcodetoets (4) ingedrukt en druk kort op de AAN/UIT-toets (5). Druk vervolgens op de zendcode-toets en stel de gewenste code in. Stel voor alle toegepaste apparaten een andere zendcode in. Met de AAN/UIT-toets slaat u de instellingen op en schakelt u het apparaat in. In totaal staan 7 verschillende signaalcodes ter beschikking. HOLD CODE CODE CODE LEVEL LEVEL simultaneous 34 NL LEVEL LEVEL LEVEL 4 5 LEVEL CableTracer Pro 5 Ontvanger RECV: ontvangstmodus instellen ! De geïntegreerde waarschuwing voor externe spanning (Q) in de ontvanger kan een test op spanningsvrijheid niet vervangen! 5A Herkenning van de netspanning Deze modus functioneert zonder zender en wordt geactiveerd met de toets 16. Op het LC-display verschijnt ‚NCV‘. Hier kunnen spanningvoerende leidingen worden gelokaliseerd. De elektromagnetische veldsterkte wordt als staafdiagram weergegeven. Het extra akoestische ontvangstsignaal geeft door middel van de toonhoogte aan hoe ver de spanningvoerende kabel verwijderd is. Hoe hoger de toon, hoe dichterbij de spanningvoerende kabel. In geval van een externe spanning wordt dit door middel van het waarschuwingssymbool (Q) aangegeven. Q 5B Automatische zoekmodus Deze modus werkt alleen met de zender, is na het inschakelen van het apparaat actief en wordt op het LC-display met ‚SIG‘ aangegeven. Hier voert het apparaat de instelling van de gevoeligheid automatisch uit om optimale meetresultaten te behalen. Met de Modus-toets kan deze instelling worden gekozen. De signaalsterkte verschijnt als staafdiagram en kan numeriek worden afgelezen. Bovendien geef het akoestische ontvangstsignaal door middel van de toonhoogte aan hoe ver de gezochte kabel verwijderd is. Hoe hoger de toon, hoe dichterbij de gezochte leiding. Met de numerieke detailweergave is de meest exacte lokalisatie van de leiding mogelijk. De door de zender overgedragen zendcode en het uitgangsvermogen van het zendsignaal wordt eveneens weergegeven. In geval van een externe spanning wordt dit door middel van het waarschuwingssymbool (Q) aangegeven. 5C Handmatige zoekmodus Deze modus functioneert alleen met de zender en moet met de Mode-toets worden geselecteerd. Op het LC-display verschijnt ‚SENSE‘. Met de pijltoetsen kan de gevoeligheid worden ingesteld: 1 boog = maximale gevoeligheid; 8 bogen = minimale gevoeligheid. Een vermindering van de gevoeligheid is zinvol als het meetbereik exacter moet worden beperkt. De signaalsterkte wordt eveneens door het uitgangsvermogen van de zender bepaald. Stel daarom ook het zendlevel in om de gewenste gevoeligheid aan te passen. De signaalsterkte verschijnt als staafdiagram en kan numeriek exact worden afgelezen. Bovendien geef het akoestische ontvangstsignaal door middel van de toonhoogte aan hoe ver de gezochte kabel verwijderd is. Hoe hoger de toon, hoe dichterbij de gezochte leiding. Met de numerieke detailweergave is de meest exacte lokalisatie van de leiding mogelijk. De door de zender overgedragen zendcode en het uitgangsvermogen van het zendsignaal worden eveneens weergegeven. In geval van een externe spanning wordt dit door middel van het waarschuwingssymbool (Q) aangegeven. NL 35 6 Metingen voorbereiden De metingen kunnen principieel aan leidingen worden uitgevoerd die spanningsvrij zijn of onder spanning staan. Het ontvangstbereik van de ontvanger is in de regel groter als in spanningsloze toestand wordt gewerkt. De zender geschiedt wordt gevoed door de ingebouwde batterij. ! – De metingen dienen altijd aan spanningsvrije leidingen te worden uitgevoerd. – Indien onder spanning wordt gewerkt, dient u de veiligheidsinstructies strikt in acht nemen. Bij werkzaamheden onder spanning kan met behulp van de zender de fasegeleider worden bepaald. Sluit daarvoor de zwarte kabel (-) op de veiligheidsgeleider en de rode kabel (+) op de te meten geleider aan. U hebt de fasegeleider gevonden als een spanning op het display wordt weergegeven en het waarschuwingssymbool verschijnt (voorbeeld a). Als deze weergave niet verschijnt, hebt u de neutrale geleider N (voorbeeld b) gevonden of de bedrijfsspanning is niet voorhanden resp. de veiligheidsgeleider is verkeerd aangesloten. a Volt b CODE CODE 230 120 50 LEVEL 12 LEVEL LEVEL ! Indien in het meetcircuit een verkeerde stroom voorhanden is, kan de FI/RCD-veiligheidsschakelaar door de extra stroom van de zender worden geactiveerd. Om veiligheidsredenen dient de zender bij werkzaamheden onder spanning alleen van de fase tegen de neutrale geleider te worden aangesloten (voorbeeld c). Als de zender echter van de fase tegen de veiligheidsgeleider wordt aangesloten (voorbeeld d), dient te worden gecontroleerd of de veiligheidsgeleider geaard is en veilig functioneert. Als dat niet het geval is, kunnen alle met de aarde in contact staande onderdelen onder spanning staan. ! LEVEL c d Bij de controle van de functieveiligheid van de veiligheidsgeleider dienen de van toepassing zijnde lokale resp. nationale veiligheidsvoorschriften in acht te worden genomen. 7 Toepassingsgebieden Er zijn principieel drie mogelijkheden: A. toepassing met ontvanger: lokalisatie van spanningvoerende leidingen. B. eenpolige toepassing met zender en ontvanger: metingen met gescheiden toevoer- en retourleiding, zie afb. d en afb. e in hoofdstuk 7B. C. t weepolige toepassing met zender en ontvanger: metingen met gezamenlijke toevoer- en retourleiding in één kabel, zie afb. c. 36 NL CableTracer Pro 7 Toepassingsgebieden 7A Spanningzoekfunctie Schakel de ontvanger in en schakel over naar de netspanningsmodus. Nu vindt het apparaat spanningvoerende leidingen en kan het verloop van een spanningvoerende leiding worden getraceerd. De zender hebt u daarbij niet nodig. Zie hiervoor ook hoofdstuk 5A. 7B Eenpolige toepassingen (gescheiden toevoer- en retourleiding). Hier wordt de zender slechts op één geleider in een meeraderige kabel aangesloten. Via deze geleider stroomt vervolgens het hoogfrequente signaal van de zender. De retourleiding is de aarde, idealiter de aardgeleider of een andere goede massaverbinding. De lokalisatiediepte bedraagt maximaal 2 m en is afhankelijk van het materiaal in de omgeving. ! – Het signaal van de zender dient goed geaard te zijn om optimale zoekresultaten te bereiken. – Bij werkzaamheden onder spanning dienen de veiligheidsinstructies strikt in acht te worden genomen. – De kwaliteit van de massaverbinding heeft een grote invloed op de reikwijdte. Voorbeelden voor een eenpolige toepassing 7B-1 Leidingen traceren / contactdozen zoeken – Schakel het meetcircuit spanningsvrij. ! – Het ingevoerde zendsignaal van de toevoerleiding kan op andere geleidingen worden overgedragen, zodra deze over langere afstanden parallel aan de toevoerleiding verlopen. – Voor het bereiken van grote reikwijdten kan het raadzaam zijn, de te meten leiding van het overige meetcircuit te scheiden. Sluit de zender aan op de meten leiding en sluit de veiligheidsgeleider aan, zie afbeelding d in hoofdstuk 6. Schakel vervolgens de ontvanger in en begin met de lokalisatie. e Aanbevolen instelling bij de ontvanger: handmatige zoekmodus, maximale gevoeligheid, zie hoofdstuk 5C. Tip 1: als alternatief voor de veiligheidsgeleider kan bijv. ook een verwarming als aarde worden gebruikt, zie afbeelding e. Daarvoor dient gewaarborgd te zijn dat de verwarming correct geaard is. Tip 2: met behulp van het signaalgeluid, het staafdiagram en de numerieke detailweergave kan het leidingverloop eenvoudig worden getraceerd. Als het leidingverloop exact moet worden bepaald, hoeft u alleen de punten te kenmerken waar de numerieke weergave de hoogste waarden aangeeft. Tip 3: de reikwijdte kan met het vijfvoudige worden vergroot als het uitgangsvermogen van de zender van level 1 naar level 3 verhoogd wordt. Tip 4: om het verloop van de gezochte leiding beter te kunnen bepalen, kan het zinvol zijn om de parallelle leidingen eveneens te aarden. NL 37 7B-2 ! Leidingonderbrekingen opsporen – Schakel het meetcircuit spanningsvrij – In geval van een leidingonderbreking moet de overgangsweerstand meer dan 100 kΩ bedragen. Bij deze toepassing kunnen twee zenders worden gebruikt. De tweede zender is niet bij de set inbegrepen, maar is als toebehoren verkrijgbaar. Stel de zenders in op verschillende zendcodes en sluit de te meten leiding en de veiligheidsgeleider aan, zie afbeelding f in hoofdstuk 4 en 6. Schakel vervolgens de ontvanger in en zoek het verloop van leiding. De plaats van de leidingonderbreking bevindt zich exact in het midden tussen de beide weergegeven zendcodewaarden op het LC-display. Neem ook de tips 1 t/m 3 in acht. Aanbevolen instelling bij de ontvanger: handmatige zoekmodus, maximale gevoeligheid, zie hoofdstuk 5C. Tip 5: het punt van de onderbreking kan door bijstellen van de gevoeligheid aan de ontvanger en het uitgangsvermogen van de zender systematisch worden beperkt. Tip 6: om optimale resultaten te bereiken, dienen ook alle leidingen te worden geaard die niet voor de meting vereist zijn. Dit geldt vooral voor alle niet gebruikte, afzonderlijke geleiders in meeraderige kabels en mantelleidingen. Het niet-aarden van deze leidingen kan leiden tot overspraak van het ingevoerde signaal (door capacitieve en inductieve koppelingen). Het punt van de onderbreking kan niet meer voldoende worden beperkt. Tip 7: de opsporing van storingen in elektrische vloeren functioneert op dezelfde wijze. Let hierbij op dat zich boven de verwarmingsdraden geen geaarde afschermfolie bevindt. Onderbreek zo nodig de verbinding van de folie met de aarde. = = f g 38 NL Bij werkzaamheden met één zender kan het punt van de leidingonderbreking door mogelijke overspraak van het elektromagnetische veld niet zo exact worden bepaald, zie hiervoor afbeelding g. In dit geval geeft de ontvanger het zendsignaal na de leidingonderbreking aan door middel van een duidelijk zwakker wordend signaal. De onderbreking bevindt zich op het punt waar het signaal zwakker begint te worden. CableTracer Pro 7B-3 ! Geleiders in de grond vinden – Schakel het meetcircuit spanningsvrij. Sluit de zender aan op de gezochte leiding, sluit de veiligheidsgeleider aan en schakel de zender in. Let daarbij op dat de lus tussen de gezochte leiding (rood) en de aarde (zwart) zo groot mogelijk is. Als de afstand te gering is, kan de ontvanger het signaal niet met de maximale reikwijdte lokaliseren. Zie hiervoor ook tip 2 en 3 en de toepassing 7B-6 op de volgende pagina. Aanbevolen instelling bij de ontvanger: automatische zoekmodus, zie hoofdstuk 5B. Tip 8: stel bij de zender het maximale uitgangsvermogen in om de reikwijdte van de ontvanger te vergroten, zie hoofdstuk 3. Tip 9: let tijdens het zoeken op het staafdiagram van de ontvanger. De weergave verandert duidelijk als de ontvanger over de gezochte leiding zwenkt. De weergave geeft de maximale uitslag aan als het apparaat zich direct boven de leiding bevindt. h 7B-4 ! Verwarmingsbuizen en waterleidingen vinden – Schakel het meetcircuit spanningsvrij. – De verwarmingsbuizen moeten van de aardaansluiting gescheiden zijn. In het andere geval kan de ontvanger het signaal niet met de maximale reikwijdte lokaliseren. Sluit de zender met de zwarte kabel (-) op de veiligheidsgeleider en met de rode kabel (+) op de verwarming aan, zie afbeelding i. De verwarming mag daarbij niet geaard zijn. Schakel vervolgens de ontvanger in en begin met de lokalisatie. Neem ook de tips 2 en 3 in acht. i Aanbevolen instelling bij de ontvanger: automatische zoekmodus, zie hoofdstuk 5B. NL 39 7B-5 ! Niet-geleidende installatiebuizen vinden – Schakel bij kabelkanalen de andere in het kanaal voorhanden leidingen stroomloos en verbind ze met een aardpotentiaal. – Schakel het meetcircuit spanningsvrij. Voer een kabelsonde (koperdraad) of een trekdraad in de niet-geleidende installatiebuis. Sluit de zender met de rode kabel (+) op de sonde en de zwarte kabel (-) op een aardpotentiaal aan en schakel de zender in. Schakel vervolgens de ontvanger in en begin met de lokalisatie. Nu kan de ontvanger het verloop van de installatiebuizen met behulp van de sonde opsporen. Neem ook tip 3 in acht. Aanbevolen instelling bij de ontvanger: automatische zoekmodus, zie hoofdstuk 5B. 7B-6 ! Lokalisatie van geleiders op ontoegankelijke plekken – Schakel het meetcircuit spanningsvrij. – Neem bij werkzaamheden onder spanning altijd de veiligheidsinstructies in acht. De ontvanger bereikt de beste ontvangstresultaten en dus grotere reikwijdten als de lus tussen de meetleiding (rood) en de retourleiding (zwart) zo groot mogelijk is. Dit kan bijv. worden gerealiseerd met een verlengkabel, zie afbeelding j. Deze opbouw is vooral zinvol als onder spanning moet worden gewerkt. Meet- en retourleiding dienen een minimale afstand van 2 m te hebben. Neem ook de tips 2, 3 en 6 in acht. Aanbevolen instelling bij de ontvanger: automatische zoekmodus, zie hoofdstuk 5B. Tip 10: de aansluiting van de retourleiding (zwart) kan ook via de neutrale geleider (N) geschieden. Meet- en retourleiding dienen in dat geval in dezelfde stroomkring te liggen. j 40 NL CableTracer Pro 7C Tweepolige toepassingen (gezamenlijke toevoer- en retourleiding). Deze metingen kunnen in correct aangesloten stroomkringen (zonder onderbrekingspunten) worden uitgevoerd. Hier wordt de zender op twee geleiders in een gezamenlijke kabel aangesloten. Het hoogfrequente signaal van de zender gaat via de toevoer- en retourleiding terug naar de zender. De metingen kunnen spanningvoerend en spanningloos worden uitgevoerd. De lokalisatiediepte bedraagt maximaal 0,5 m en is afhankelijk van het materiaal in de omgeving. Tip 11: bij metingen onder spanning kunnen de afzonderlijke fasen (L1, L2, L3) worden onderscheiden, bijv. bij contactdozen, lampfittingen, lichtschakelaars enz. – Om veiligheidsredenen dient het meetcircuit spanningsvrij geschakeld te zijn. ! – Neem bij metingen onder spanning altijd de veiligheidsinstructies in acht. – Extra aardleidingen en afschermingen in de kabel verminderen de lokalisatiediepte van de ontvanger. – Afschermingen in de omgeving verminderen de reikwijdte (metalen afdekkingen, metalen staanders enz.). Voorbeelden voor eenpolige toepassingen 7C-1 ! Kortsluiting opsporen – Schakel het meetcircuit spanningsvrij. – De kortsluitweerstand moet minder dan 20 ohm bedragen. Deze kan met een multimeter worden bepaald. Als de weerstand > 20 ohm is, kan de fout eventueel met de zoekfunctie naar een leidingonderbreking worden gevonden, zie hoofdstuk 7B-2. Sluit de zender aan op de kortgesloten leiding en schakel de zender in. Schakel vervolgens de ontvanger in en begin met de lokalisatie. De ontvanger herkent het signaal tot aan het punt van de kortsluiting, zie afb. k. Pas de gevoeligheid van de ontvanger en het uitgangsvermogen van de zender stapsgewijs aan totdat de kortsluiting gelokaliseerd is. Aanbevolen instelling bij de ontvanger: handmatige zoekmodus, minimale gevoeligheid, zie hoofdstuk 5C. k NL 41 7C-2 ! Zekeringen vinden – Meting onder spanning! Neem de veiligheidsinstructies strikt in acht. – De afdekking van de zekeringenkast mag alleen door elektromonteurs worden verwijderd. Sluit de zender aan de fasegeleider en de neutrale geleider (N) aan, schakel de ontvanger in en begin met de lokalisatie. Volg daarbij het signaal in de onderverdeler, zie afbeelding I. Pas de gevoeligheid van de ontvanger en het uitgangsvermogen van de zender stapsgewijs aan totdat de zekering gelokaliseerd is. Principieel is de nauwkeurigheid van de lokalisatie van zekeringen afhankelijk van de verschillende installatievoorwaarden (RCD-automaten, zekeringtypes enz.). Aanbevolen instelling bij de ontvanger: handmatige zoekmodus, minimale gevoeligheid, zie hoofdstuk 5C. Tip 12: let bij de lokalisatie van de zekeringen op de numerieke detailweergave. De hoogste waarde verschijnt in de buurt van de gezochte zekering. Tip 13: draai de ontvanger 90° om de lengteas of verander de horizontale en verticale lengte om het apparaat aan verschillende contactverbrekers met verschillende inbouwposities van de magneetspoelen aan te passen. Tip 14: de beste resultaten worden behaald als direct aan de aansluitingen wordt gemeten. Tip 15: deze meting kan ook zonder spanning worden uitgevoerd. Al naar gelang de installatievoorwaarden kunnen eventueel duidelijkere resultaten worden bereikt. l 8 Verdere apparaatfuncties – De displayverlichting kan bij slecht licht zowel aan de zender als aan de ontvanger worden ingeschakeld, zie hoofdstuk 1. – De ontvanger beschikt bovendien over een zaklamp. Deze schakelt na een minuut automatisch uit. Schakel de zaklamp om meettechnische redenen bij de herkenning van de netspanning (NCV) tijdens de meting niet in of uit. – Het akoestische signaal kan aan de ontvanger worden gedeactiveerd, zie hoofdstuk 1. 42 NL CableTracer Pro Opmerkingen inzake onderhoud en reiniging Reinig alle componenten met een iets vochtige doek en vermijd het gebruik van reinigings-, schuur- en oplosmiddelen. Bewaar het apparaat op een schone, droge plaats. Technische gegevens Zender CableTracer TX Uitgangssignaal 125 kHz Nominale spanning 12 – 250 V Meetbereik 12 – 400 V AC/DC Frequentiebereik 0 – 60 Hz Overspanningscategorie CAT III 300 V, verontreinigingsgraad 2 Voeding 1 x 9V-blok, IEC LR6, alkali Automatische uitschakeling ca. 1 uur Arbeidstemperatuur 0°C - 40°C Opslagtemperatuur -20°C - 60°C Bedrijfshoogte 2000 m Gewicht incl. batterij ca. 200 g Afmetingen (B x H x D) 68 x 130 x 32 mm Ontvanger CableTracer RECV Meetbereiken: Spanningzoekfunctie Eenpolige meting Tweepolige meting 0 – 0,4 m meetdiepte 0 – 2 m meetdiepte 0 – 0,5 m meetdiepte Voeding 1 x 9V-blok, IEC LR6, alkali Automatische uitschakeling ca. 10 minuten Arbeidstemperatuur 0°C - 40°C Opslagtemperatuur -20°C - 60°C Bedrijfshoogte 2000 m Gewicht incl. batterij ca. 240 g Afmetingen (B x H x D) 59 x 192 x 37 mm Technische veranderingen voorbehouden 05.16 EU-bepalingen en afvoer Het apparaat voldoet aan alle van toepassing zijnde normen voor het vrije goederenverkeer binnen de EU. Dit product is een elektrisch apparaat en moet volgens de Europese richtlijn voor oude elektrische en elektronische apparatuur gescheiden verzameld en afgevoerd worden. Verdere veiligheids- en aanvullende instructies onder: www.laserliner.com/info NL 43
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88

Laserliner CableTracer Pro de handleiding

Categorie
Meten
Type
de handleiding