-- 5 0 --dga1h
3 INSTALLATIE EN GEBRUIK
1. Zie maatschets op blz. 75.
2. De poederdruktank is in de bovenste flens
voorzien van twee hefogen (12) (M12) voor
heffen bij installatie. Wanneer de poeder-
druktank gebruikt wordt met verplaatsbare
lasuitrustingen, moet hij op een veilige ma-
nier vastgezet worden met een ophangin-
richting (9). Ook bij gebruik van de poeder -
tank met vaste lasuitrustingen, is een vaste
montage aan te raden.
3. Sluit de laspoederslang 1” (8) en de lucht-
drukslang (4) aan op de luchtdrukregelaar
met behulp van dubbele slangklemmen om
de vastzetting van de slangen te borgen.
BELANGRIJK. Open de luchtdruk naar een
lege poederdruktank niet. Anders bestaat het
risico op blazen bij de uitlaat van de laspoe-
derslang. Dit geldt ook wanneer de laspoeder-
slang loskomt. Vrij uitstromende lucht kan stof
in de lucht veroorzaken. Verminder het bloot-
stellen aan stof door regelmatig schoon te ma-
ken.
4. Vul laspoeder bij in de trechter met poederzeef (1).
Aanbevolen maximum-inhoud ca. 10 cm onder de aansluitflens.
N.B.: De zelfsluitende klep (10) sluit bij een minimum druk van 0,15 MPa ook als
de tank tot in de vultrechter gevuld is met laspoeder.
5. Open de luchtdruklep (2).
6. Stel de geschikte werkdruk 0,2--0,4 MPa in met de luchtdrukregelaar en lees de
druk af op de manometer (3).
N.B.: Gebruik geen hogere druk dan vereist is voor een goede werking van de
installatie in kwestie.
4 ONDERHOUD
S Ve rwijder al het laspoeder uit de poederdruktank wanneer u niet last.
Het laspoeder absorbeert water.
S Gebruik een zo laag mogelijke luchtdruk om de poederdruktank schoon te
maken om een blaaseffect te voorkomen.
S Hou de werkplaats vrij van stof en laspoeder door regelmatig schoon te maken.
S Vervang de laspoederslang indien ze versleten is.
S Controleer dagelijks het waterfilter om de luchtdruk te controleren. Als er water
aanwezig is, kan er een ontvochter geïnstalleerd worden.
NL