Instelling Indien te laag Indien te hoog
Luchtstroom
De luchtstroom die door de ventilatoren in
de uithardmodule wordt gegenereerd is
in twee luchtlagen verdeeld. Een
luchtlaag komt tot aan de afdrukzone en
de tweede tot het eind van de
uithardzone. Dit is nodig om het vocht en
solventen te verwijderen terwijl het
substraat in de droog- en uithardmodules
wordt verhit.
De inkt droogt minder goed in de printer.
In bepaalde omstandigheden (snelle
afdrukmodi met minder dan 5
doorgangen en inktdichtheden onder de
150%), kunnen zich problemen met de
afdrukkwaliteit voordoen, zoals uitvloeien
en coalescentie van de inkt en/of
onvoldoende droge afdrukken.
Bij bepaalde substraten en
afdrukcondities, kan een te hoge
luchtstroom in de afdrukzone problemen
met de afdrukkwaliteit veroorzaken,
zoals verticale strepen. Ook kan een te
hoge luchtstroom bij bepaalde substraten
zorgen dat de printer de gewenste droog-
en/of uithardtemperatuur niet haalt,
waardoor problemen met de
stroomvoorziening kunnen ontstaan.
Vacuümdruk
Het vacuüm dat op het substraat in de
afdrukzone wordt toegepast helpt het
substraat op de printplaat te houden,
zodat de afstand tot de printkoppen gelijk
blijft.
Het substraat kan van de plaat los komen
en de printkoppen raken. Hierdoor loopt
de inkt uit, loopt het substraat vast en
kunnen zelfs de printkoppen
beschadigen.
In bepaalde kleuren ontstaan verticale
strepen. Bij substraten met kleeflaag kan
de wrijving te hoog worden en de
substraatdoorvoer onregelmatig,
waardoor horizontale strepen ontstaan.
Inktbeperkingen
Een manier om de maximumhoeveelheid
te bepalen van elke inktkleur die op het
substraat kan worden gelegd.
Sommige kleuren kunnen te bleek zijn. Coalescentie van inkt, kreuken en
onvoldoende uitharden van het substraat,
afhankelijk van het substraat en andere
instellingen.
Positie wagenbalk
De afstand tussen de printkoppen en het
substraat is bepalend voor de
afdrukkwaliteit. Deze kan worden
aangepast door de hoogte van de
wagenbalk boven de plaat in te stellen.
Het substraat kan de printkoppen raken.
Hierdoor loopt de inkt uit, loopt het
substraat vast en kunnen zelfs de
printkoppen beschadigen.
Problemen met afdrukkwaliteit, zoals
korreligheid, schaduwen en donkere
strepen, kunnen voorkomen.
De printer voorbereiden voor een nieuw substraat
1. Zorg waar mogelijk dat de printer in optimale staat is voordat u een nieuwe voorinstelling maakt:
voer eventuele wachtende onderhoudstaken uit, vooral controles van printkoppen en uitlijning.
2.
Stop de afdrukwachtrij en wacht totdat de huidige afdruktaak is voltooid. Verzend geen volgende
taken meer naar de printer totdat de voorinstellingen van het nieuwe substraat klaar zijn.
3. Laad het nieuwe substraat. Het laden van het substraat in de printer is volledig onafhankelijk van
het substraattype. Volg de juiste laadprocedure en zorg dat de rolbreedte wordt opgegeven, ofwel
automatisch door de printer of door uzelf. U krijgt een slechter resultaat als er grote verschillen zijn
tussen de opgegeven en actuele rolbreedte.
OPMERKING: Het wordt aanbevolen de rol-naar-rolconfiguratie te gebruiken als u een nieuwe
voorinstelling maakt.
4. Stel de wagenbalk op de juiste positie in: zie Positie van de wagenbalk instellen op pagina 25.
Een nieuwe voorinstelling maken en deze een naam geven
Als u een nieuwe voorinstelling maakt, kopieert u een bestaande voorinstelling, geeft u deze een nieuwe
naam en brengt u de gewenste wijzigingen aan.
1.
Selecteer Substrate > Create (Substraat > Maken) in HP Internal Print Server.
Tabel 3-1 Voorinstellingen substraat (vervolg)
66 Hoofdstuk 3 Werken met substraten NLWW
Werken met