Simplicity 5901191 Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

5100963
Herziening B
Herzieningsdatum: 5/2008
TP 111-7313-B-2D-FS
Briggs & Stratton Power Products Group, LLC.
5375 North Main Street
Munnsville, NY 13409
800-933-6175
GEBRUIKERSHANDLEIDING
Modelnummer: Beschrijving
5900627 Ferris IS2000ZY20D48, om zijn as draaiende zitmaaier met 20 pk, zijdelingse afvoer en 122 cm maaidek
5901192 Ferris IS2000ZY20D48R, om zijn as draaiende zitmaaier met 20 pk, afvoer aan de achterkant en 122 cm maaidek
5901191 Ferris IS2000ZY20D52, om zijn as draaiende zitmaaier met 20 pk, zijdelingse afvoer en 132 cm maaidek
5900628 Ferris IS2000ZY20D52R, om zijn as draaiende zitmaaier met 20 pk, afvoer aan de achterkant en 132 cm maaidek
5901187 Simplicity IS2000ZY20D48, om zijn as draaiende zitmaaier met 20 pk, zijdelingse afvoer en 122 cm maaidek
5901188 Simplicity IS2000ZY20D48R, om zijn as draaiende zitmaaier met 20 pk, afvoer aan de achterkant en 122 cm maaidek
5901189 Simplicity IS2000ZY20D52, om zijn as draaiende zitmaaier met 20 pk, zijdelingse afvoer en 132 cm maaidek
5901190 Simplicity IS2000ZY20D52R, om zijn as draaiende zitmaaier met 20 pk, afvoer aan de achterkant en 132 cm maaidek
Om zijn as draaiende
dieselzitmaaier
van modelreeks IS2000Z
Hartelijk dank voor uw aankoop van dit kwaliteitsproduct.Wij zijn blij dat u vertrouwen
hebt gesteld in het merk Ferris en Simplicity. Als u uw product gebruikt en onderhoudt volgens
de instructies in deze handleiding, zal uw product u vele jaren lang trouw van dienst zijn.
In deze handleiding vindt u veiligheidsinformatie om u bewust te maken van de
gevaren en risico’s die gepaard gaan met deze machine en hoe u ze kan vermijden. Deze
machine is ontworpen en bedoeld om in overeenstemming met deze handleiding te worden
gebruikt en onderhouden, en door opgeleide professionele gebruikers te worden bestuurd en
bediend om aangelegde gazons een afwerkingsmaaibeurt te geven; deze machine is voor
geen enkel ander doel bedoeld.Het is belangrijk dat u deze instructies grondig leest en
volledig begrijpt voor u deze machine probeert te starten of gebruiken.
Briggs & Stratton Power Products Group, LLC.
Copyright © 2008 Briggs & Stratton Corporation
Milwaukee, WI, USA. Alle rechten voorbehouden.
Het Ferris-logo is een handelsmerk van Briggs & Stratton
Corporation Milwaukee, WI, USA.
Contactgegevens:
Briggs & Stratton Power Products Group, LLC.
5375 N. Main St.
Munnsville, NY 13409
(800) 933-6175
www.ferrisindustries.com
MOTORREFERENTIEGEGEVENS
Modelnummer van het toestel
PRODUCTREFERENTIEGEGEVENS
SERIENUMMER van het toestel
Naam van de verdeler
Aankoopdatum
Merk van de motor
Motormodel
Modelnummer van het maaidek
SERIENUMMER van het maaidek
Motortype/-specificaties
Code/serienummer van de motor
AANKOOPDATUM
Zie pagina 11 voor de plaats van de identificatienummers
WAARSCHUWING
De motoruitlaatgassen van dit toestel bevatten
chemische stoffen waarvan men weet dat ze in
bepaalde hoeveelheden kanker of aangeboren
afwijkingen veroorzaken of het
voortplantingssysteem schaden.
1
Inhoudsopgave
Gebruiksveiligheid ..............................................2
Identificatienummers.............................................11
Waarschuwingsstickers.........................................12
Veiligheidspictogrammen......................................13
Veiligheidsvergrendelsysteem...............................14
Functies en bedieningselementen...................15
Bedieningsfuncties................................................15
Gebruik...............................................................17
Algemeen..............................................................17
Controles voor het starten.....................................17
Het brandstofsysteem injecteren...........................18
De motor starten...................................................19
De zitmaaier stilleggen..........................................19
De zitmaaier met de hand voortduwen .................19
Het rijden met de om zijn as draaiende
zitmaaier inoefenen...............................................20
Maaien ..................................................................22
Aanbevelingen voor het maaien............................22
Maaimethodes ......................................................23
Een aanhanger bevestigen...................................24
De rolbar rechtzetten en neerleggen ....................25
Berging..................................................................26
Starten na langdurige berging ..............................26
Periodiek onderhoud.........................................27
Onderhoudsschema..............................................27
Controleer de bandenspanning.............................27
Brandstof controleren/bijvullen..............................28
Brandstoffilter........................................................28
Nazicht van luchtfilter............................................30
De motorolie controleren/bijvullen/verversen........30
Controleer het peil van de hydrauliekolie..............32
Vervang de hydrauliekoliefilter ..............................32
Controleer het peil van de motorkoelvloeistof ......33
Vervang de motorkoelvloeistof .............................33
Maak radiator en het rooster schoon ....................34
Smering.................................................................35
Onderhoud van de batterij.....................................36
De maaibladen onderhouden................................37
Problemen oplossen, regelingen
en nazicht...........................................................38
Problemen met de zitmaaier oplossen..................38
Problemen met het maaidek oplossen..................39
Vaak voorkomende maaiproblemen oplossen ......40
De positie van de bestuurdersstoel aanpassen....41
Afregeling van de rijsnelheidshendels...................41
Snelheidsafregeling ..............................................41
Afregeling van de vrijloop......................................42
Afregeling van de terugkeer naar de vrijloopstand ..42
Afregeling van de parkeerrem...............................43
Afregeling van de ophanging achteraan ...............44
De maaihoogte aanpassen...................................45
Afregeling van voetpedaal.....................................45
Afregeling van de maaidekhefstavenuitlijning.......46
Het maaidek waterpas zetten ...............................47
Veer van maaidekhefsysteem...............................47
De aandrijfriem van de hydraulische pomp
vervangen .............................................................48
De riem van het maaidek vervangen ....................49
Nazicht van de batterij...........................................50
Technische specificaties ..................................52
OPMERKING: in deze handleiding gelden de aanduidingen
“links” en “rechts” zoals gezien vanuit het gezichtspunt van de
gebruiker.
Veiligheid
Bedieningselementen
Gebruik Onderhoud
Problemen oplossen
Technische
specificaties
2
www.ferrisindustries.com
Veiligheid
Gebruiksveiligheid
Gebruiksveiligheid
Gefeliciteerd met uw aankoop van een kwalitatief superieur toestel voor
gazon- en tuinonderhoud.Onze producten zijn ontworpen en
gefabriceerd om te voldoen aan de in de branche geldende normen
inzake veiligheid of ze te overtreffen.
Gebruik deze machine niet tenzij u ervoor bent opgeleid. Deze
gebruikershandleiding lezen en begrijpen is een vorm van opleiding voor
uzelf.
Toestellen met motoraandrijving zijn maar zo veilig als de gebruiker
ervan. Als het toestel verkeerd wordt gebruikt of niet goed wordt
onderhouden, kan het gevaarlijk zijn! Vergeet niet dat u verantwoordelijk
bent voor uw veiligheid en die van personen in uw omgeving.
Gebruik uw gezond verstand en denk na bij wat u doet. Als u niet met
zekerheid weet of de taak die u wil uitvoeren op een veilige manier met
het door u gekozen toestel kan worden uitgevoerd, vraagt u raad aan een
vakman:neem contact op met uw erkende verdeler.
Lees de handleiding
In de gebruikershandleiding staat belangrijke
veiligheidsinformatie waarvan u op de hoogte moet zijn VOOR
u uw toestel gebruikt en waarvan u zich bewust moet zijn
TIJDENS het gebruik.
U vindt er technieken voor een veilig gebruik, een toelichting
bij de functies en bedieningselementen van het toestel en
onderhoudsinformatie om u te helpen uw investering in het
toestel maximaal te laten renderen.
Vergeet niet de veiligheidsvoorschriften en -informatie op de
volgende pagina’s volledig te lezen. Lees ook het volledige
hoofdstuk “Gebruik”.
Kinderen
Met kinderen kunnen zich tragische ongevallen
voordoen.Laat ze niet in de buurt komen van de
plaats waar u het toestel gebruikt. Kinderen worden
vaak aangetrokken door de machine en het
maaien. Ga er nooit van uit dat kinderen op de
plaats blijven waar u ze het laatst zag.Als het risico
bestaat dat kinderen in de buurt komen van waar u
aan het maaien bent, laat u een verantwoordelijke
volwassene op hen passen.
3
Veiligheid
Gebruiksveiligheid
Gebruik op hellingen
Het gebruik van de machine op hellingen kan gevaarlijk zijn. Als u het
toestel op een helling gebruikt die te steil is en waarop uw wielen niet
voldoende grip hebben (en u bijgevolg onvoldoende controle) kan u de
controle over het stuur en de zitmaaier verliezen en mogelijk omkantelen.
U mag de zitmaaier niet gebruiken op een helling met een hoogteverschil
van meer dan 1.6 meter (5.4 foot) over een afstand van 6 meter (20 foot) of
15°.
Maai hellingen altijd overlangs, nooit in de hellingsrichting (om de tractie op
de wielen niet te verliezen) en maak geen scherpe bochten en verander
niet bruusk van snelheid.Rijd trager en wees uiterst voorzichtig op ALLE
hellingen.
Merk ook op dat de toestand van de bodem van grote invloed is op hoe
veilig u deze machine kan gebruiken. Als u de zitmaaier op natte of gladde
hellingen gebruikt, kan de maaier beginnen glijden en kan u de controle
over de zitmaaier en het stuur verliezen.Gebruik de machine niet op
hellingen die glad of nat zijn of waarvan de grond zacht is.
Als u zich niet zeker voelt bij het gebruiken van de zitmaaier op een helling
ziet u er beter van af. Het is het risico niet waard.
Rondvliegende voorwerpen
Dit toestel heeft ronddraaiende maaibladen. De maaibladen kunnen
afvalmateriaal opnemen en wegslingeren waardoor een omstander ernstig
gewond kan raken.Vergeet niet het te maaien gebied op te ruimen en objecten
die weggeslingerd zouden kunnen worden te verwijderen VOOR u begint te
maaien.
Gebruik de maaier niet zonder dat de volledige grasopvangzak of
afvoerbeschermkap (deflector) is aangebracht.
Laat ook niemand in de buurt van het toestel terwijl het draait! Als toch iemand
in de buurt komt, zet u het toestel onmiddellijk uit tot die perso(o)n(en) weer
weg is/zijn.
Bewegende delen
Dit toestel heeft vele bewegende delen waaraan u of iemand
anders zich kan verwonden. Als u echter in de bestuurderszone
blijft (op de bestuurdersstoel blijft zitten) en de
veiligheidsvoorschriften in deze handleiding naleeft, is het toestel
veilig in gebruik.
Het maaidek heeft ronddraaiende maaibladen die in staat zijn
om handen of voeten af te hakken. Laat niemand in de buurt van
het toestel wanneer het draait! Zorg ervoor dat alle
veiligheidsvoorzieningen (afdekplaten, kappen en schakelaars)
zijn aangebracht en werken.
Om u als bestuurder deze grasmaaier veilig te helpen gebruiken
is hij voorzien van een veiligheidssysteem dat nagaat of de
bestuurder correct op de bestuurdersstoel zit. Probeer NIET om
het systeem te wijzigen of te overbruggen.Neem onmiddellijk
contact op met uw verdeler als het systeem niet alle tests van
het veiligheidsvergrendelsysteem doorstaat die u in deze
handleiding vindt.
4
www.ferrisindustries.com
Veiligheid
Gebruik van de rolbar
Houd de rolbar in de opstaande stand en maak de
veiligheidsgordel vast. Als de rolbar naar beneden is, is er
geen kantelbeveiliging! Spring niet van de zitmaaier als hij
overhelt (het is veiliger om u door de veiligheidsgordel en de
rechtopstaande rolbar te laten bescherme).
Leg de rolbar alleen neer wanneer dat noodzakelijk is
(bijvoorbeeld om even onder een laag overhangend object
te kunnen rijden) en verwijder de rolbar NOOIT. Gebruik de
veiligheidsgordel NIET wanneer de rolbar naar beneden is.
Zet de rolbar weer recht zodra er voldoende plaats voor is.
Grondkeringen, steile
dalingen en water
Grondkeringen en hoogteverschillen in de buurt van
trappen en water vormen een vaak voorkomend
gevaar. Blijf minstens twee maaibreedtes uit de buurt
van deze risicoplaatsen en maai het gras op die
plaatsen met een (zelftrekkende) duwmaaier of een
trimmer met draadspoel.Wielen die over de rand van
grondkeringen, randen, grachten of wallen of in water
glijden kunnen de zitmaaier doen kantelen wat tot
ernstige verwondingen de dood of verdrinking kan
leiden.
Overhangende obstakels
Controleer of er voldoende plaats is voor u onder welk
object dan ook rijdt. Laat de rolbar niet in contact komen
met lage overhangende obstakels, zoals takken van
bomen of elektrische kabels.
Gebruiksveiligheid
5
Veiligheid
Gebruiksveiligheid
Besloten ruimtes
Gebruik deze machine uitsluitend
buitenshuis en uit de buurt van niet-
geventileerde ruimtes zoals in garages en
gesloten aanhangwagens. De motor stoot
giftig koolmonoxidegas uit en langdurige
blootstelling in een besloten ruimte kan tot
ernstige letsels en de dood leiden.
Brandstof en onderhoud
U moet altijd alle aandrijvingen uitzetten, de motor stilleggen en
de sleutel uit het contact halen voor u de machine schoonmaakt,
bijvult, onderhoudt of naziet.
Benzine en benzinedampen zijn uiterst ontvlambaar. Rook niet
terwijl u met de zitmaaier werkt of benzine bijvult .Vul geen
brandstof bij wanneer de motor nog warm is of draait.Laat de
motor ten minste 3 minuten afkoelen voor u brandstof bijvult.
Vul binnenshuis, in een gesloten aanhangwagen, garage of
andere besloten, niet goed geventileerde ruimte geen brandstof
bij. Gemorste brandstof moet meteen en voor u de machine
gebruikt worden opgenomen.
Brandstof moet altijd in een gesloten houder worden bewaard
die is goedgekeurd voor brandstof.
Correct onderhoud is cruciaal voor de veiligheid en de prestaties
van uw toestel.Zorg ervoor dat zich geen gras, bladeren en
olieresten opstapelen of afzetten in en op het toestel.Voer zeker
de onderhoudsprocedures uit die in deze handleiding staan, en
in het bijzonder het periodieke testen van het veiligheidssysteem.
6
www.ferrisindustries.com
Veiligheid
GEBRUIK
1. Laat de motor nooit draaien in een besloten ruimte.
2. Maai uitsluitend in daglicht of in goed kunstlicht, en blijf
uit de buurt van gaten en verborgen gevaren.
3. Vergewis u ervan dat alle aandrijvingen in de
vrijloopstand staan en dat de parkeerrem geactiveerd is
voor u de motor start. Start de motor alleen vanop de
bestuurdersstoel. Gebruik de veiligheidsgordel als uw
machine ermee is uitgerust.
4. Zorg ervoor dat u uw evenwicht niet verliest wanneer u
al lopend een machine gebruikt, zeker wanneer u
achteruit loopt. Ga met een normaal tempo en ren niet.
Als u niet voldoende steun vindt, kan u uitglijden.
5. Vertraag en wees extra voorzichtig op hellingen.Vergeet
niet altijd in de aanbevolen richting op hellingen te
rijden/maaien. De toestand van de grasmat kan de
stabiliteit van de machine in het gedrang brengen.Wees
voorzichtig als u in de buurt van steile dalingen werkt.
6. Maai niet achteruit, tenzij absoluut noodzakelijk. Kijk altijd
naar onderen en achter u voor en terwijl u achteruitrijdt.
7. Houd rekening met de afvoerrichting van de zitmaaier
en richt de afvoer nooit op iemand.Gebruik de maaier
niet zonder dat hetzij de volledige grasopvangzak hetzij
de afvoerbeschermkap (deflector) is aangebracht.
8. Vertraag en wees voorzichtig wanneer u een bocht
maakt en wanneer u op hellingen van richting verandert.
9. Breng het maaidek nooit omhoog terwijl de bladen draaien.
10. Laat de maaier nooit onbeheerd draaien.Schakel altijd
de PTO uit, activeer de parkeerrem, leg de motor stil en
haal de sleutels uit het contact voor u van de zitmaaier
stapt. Blijf met uw handen en voeten uit de buurt van de
maaibladen.
11. Zet de PTO-schakelaar uit om de bladen te deactiveren
wanneer u niet aan het maaien bent.
12. Gebruik de machine nooit als de beschermkappen niet
stevig op hun plaats zijn aangebracht.Vergewis u ervan
dat alle veiligheidsvergrendelingen zijn aangebracht,
correct zijn afgesteld en naar behoren functioneren.
13. Gebruik de machine nooit met rechtopstaande,
verwijderde of gewijzigde deflector, tenzij u een
grasopvangzak gebruikt.
14. Wijzig de toerenregelaar van de motor niet en drijf de
motor evenmin op.
15. Stop op een plaats waar de bodem waterpas is, laat de
hulpmiddelen zakken, schakel de aandrijvingen uit,
activeer de parkeerrem en leg de motor stil voor u de
bestuurdersstoel verlaat, wat de reden ook moge zijn,
met inbegrip van het leegmaken van een grasopvangzak
of het verwijderen van verstoppingen van de trechter.
16. Zet de machine uit en inspecteer de bladen nadat u een
object hebt geraakt of wanneer u abnormale trillingen
voelt.Herstel indien nodig voor u doorgaat met het
maaien.
17. Blijf met uw handen en voeten uit de buurt van de
maaibladen.
18. Kijk achter u en naar beneden voor u achteruitrijdt om er
zeker van te zijn dat zich niets of niemand in de weg
bevindt.
19. Laat nooit iemand meerijden en houd dieren en
omstanders uit de buurt.
TRAINING
1. Voor u begint, leest u alle instructies in de handleiding
en op het toestel en zorgt u ervoor dat u ze begrijpt; leef
ze ook na.Als de operator(en) of mechanicus/mechanici
de taal van de handleiding/documentatie niet begrijpen
is het de verantwoordelijkheid van de eigenaar om hen
uitleg te geven bij dit materiaal.
2. Maak uzelf vertrouwd met het veilige gebruik van deze
machine, de bedieningselementen en de
veiligheidspictogrammen.
3. Alle operatoren en mechanici moeten een opleiding
hebben gekregen.Het is de verantwoordelijkheid van de
eigenaar om de gebruikers een opleiding te geven.
4. Laat alleen verantwoordelijke volwassenen die vertrouwd
zijn met de instructies met de machine werken.
5. Laat nooit kinderen of niet-opgeleide personen met of
aan deze machine werken. In de plaatselijke
voorschriften kan een minimumleeftijd zijn vastgelegd
voor de operator.
6. De eigenaar/gebruiker kan ongevallen en letsels met
gevolgen voor zichzelf, anderen of voorwerpen
voorkomen en is hiervoor verantwoordelijk.
7. Uit gegevens blijkt dat gebruikers vanaf de leeftijd van
60 jaar betrokken zijn in een groot percentage van
ongevallen met zitmaaiers die letselschade tot gevolg
hebben.Gebruikers in die leeftijdcategorie moeten
nagaan of zij in staat zijn om de zitmaaier voldoende
veilig te gebruiken om zichzelf en anderen te behoeden
voor ernstige verwondingen.
VOORBEREIDING
1. Beoordeel het terrein om te bepalen welke hulpstukken
en appendages nodig zijn om de taak naar behoren en
op een veilige manier uit te oefenen. Gebruik alleen
hulpstukken en appendages die door de fabrikant zijn
goedgekeurd.
2. Draag geschikte kledij, met inbegrip van
veiligheidsschoeisel, een veiligheidsbril en
gehoorbescherming. Lang haar, loszittende kleding en
sierraden kunnen verstrikt raken in bewegende delen.
3. Inspecteer het gebied waar de machine moet worden
gebruikt en verwijder alle voorwerpen, zoals stenen,
speelgoed en draden die door de machine in het rond
kunnen worden geslingerd.
4. Wees extra voorzichtig bij de omgang met benzine en
andere brandstoffen. Zij zijn ontbrandbaar en de
dampen zijn ontplofbaar.
a) Gebruik uitsluitend houders die zijn goedgekeurd om
brandstof te bevatten.
b) Verwijder nooit de brandstofdop en vul nooit
brandstof bij terwijl de motor draait.Laat de motor
afkoelen voor u brandstof bijvult. Rook niet.
c) Brandstof mag nooit binnenshuis worden bijgevuld of
afgetapt.
5. Controleer of de voorzieningen die nagaan of de
bestuurder op de bestuurdersstoel zit, de
veiligheidsschakelaars en beschermkappen zijn
aangebracht en naar behoren werken.Gebruik de
machine niet tenzij ze naar behoren werken.
Lees deze veiligheidsvoorschriften en leef ze nauwgezet na. Het niet naleven van deze voorschriften kan
ertoe leiden dat u de controle over de zitmaaier verliest of kan leiden tot zware verwondingen of de dood
van u of personen in de buurt van het toestel of beschadiging van het toestel of andere voorwerpen. Het
maaidek is in staat om handen en voeten af te hakken en voorwerpen in het r
ond te slingeren.
De gevarendriehoek in de tekst wijst op belangrijke aandachtspunten of waarschuwingen die
nageleefd moeten worden.
Gebruiksveiligheid
7
Veiligheid
Gebruiksveiligheid
20. Gebruik het toestel niet onder invloed van alcohol of
drugs.
21. Vertraag en wees voorzichtig wanneer u een bocht
maakt en wanneer u wegen en voetpaden oversteekt.
Stop de maaibladen als u niet aan het maaien bent.
22. Wees voorzichtig wanneer u de zitmaaier op een
aanhangwagen of vrachtwagen zet of hem eraf haalt.
23. Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken,
struiken, bomen of andere voorwerpen die het zicht
kunnen beperken.
24. Om het brandgevaar te beperken zorgt u ervoor dat er
zich geen gras, bladeren of olieresten op de zitmaaier
bevinden. Stop of parkeer niet boven droge bladeren,
gras of brandbare materialen.
25. De motor van deze machine werd door de fabrikant niet
uitgerust met een vonkenvanger.Overeenkomstig de
California Public Resource Code Section 4442 is het
verboden de motor te gebruiken in of in de buurt van
een bos-, kreupelhout- of grasgebied tenzij het
uitlaatsysteem is uitgerust met een vonkenvanger die
voldoet aan de geldende plaatselijke wetten en
deelstaatwetten.In andere deelstaten of landen gelden
mogelijk vergelijkbare wetten.
26. Overeenkomstig de OSHA-voorschriften kan het dragen
van gehoorbescherming verplicht zijn bij blootstelling
aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA gedurende
een periode van 8 uur.
GEBRUIK OP HELLINGEN
Hellingen vormen een belangrijke factor met betrekking tot
ongevallen door verlies van controle en kantelen die tot
ernstige letsels en de dood kunnen leiden. Op elke helling is
extra voorzichtigheid geboden.Als u de helling niet achteruit
op kan rijden of als u zich niet op uw gemak voelt op de
helling, rijdt u beter niet met de zitmaaier op die helling.
Wat u wel moet doen:
1. Maai hellingen overdwars, en niet in de hellingsrichting.
2. Verwijder obstakels zoals stenen, dikke takken, enz.
3. Let op voor putten, voren of bulten.Als het terrein
oneffen is, kan de zitmaaier kantelen. Obstakels kunnen
door hoog gras aan het zicht worden onttrokken.
4. Houd een lage snelheid aan. Kies een lage snelheid
zodat u niet hoeft te stoppen of van snelheid hoeft te
veranderen terwijl u zich op de helling bevindt.
5. Wees extra voorzichtig met grasopvangzakken of
andere hulpstukken.Zij kunnen gevolgen hebben voor
de stabiliteit van de machine.
6. Voer alle bewegingen op hellingen traag en geleidelijk
uit.Verander niet bruusk van snelheid of richting.
7. Neem contact op met uw erkende verdeler voor
aanbevelingen inzake gewichten om de stabiliteit te
verbeteren.
Wat u niet mag doen:
1. Vermijd op een helling te starten, stoppen of draaien.Als
de banden hun grip verliezen (d.w.z. als de voorwaartse
beweging van de zitmaaier op een helling stopt),
schakelt u het blad/de bladen (PTO) uit en rijdt u
langzaam van de helling.
2. Maak geen bochten op hellingen tenzij noodzakelijk, en
draai dan traag en gelijkmatig indien mogelijk naar
omhoog. Maai hellingen nooit van boven naar beneden.
3. Maai niet in de buurt van steile dalingen, grachten of
wallen.De operator zou zijn steun en evenwicht kunnen
verliezen en de grasmaaier zou plotseling kunnen
kantelen als een wiel over de rand van een klif of gracht
raakt of als een rand inzakt.
4. Maai niet als het gras nat is. Onvoldoende steun of
tractie kan ertoe leiden dat u gaat glijden.
5. Probeer de machine niet te stabilizeren door uw voet op
de grond te zetten (bij zitmaaiers).
6. Maai niet op overdreven steile hellingen.
7. Gebruik geen grasopvangzak op steile hellingen.
8. Maai geen hellingen waar u niet achteruit op kan rijden.
AANHANGUITRUSTING (ZITMAAIERS)
1. Sleep alleen met een machine die is uitgerust met een
bevestigingsvoorziening die geschikt is voor slepen.
Bevestig geen aanhanguitrusting op een andere plaats
dan op de bevestigingsvoorziening.
2. Houd u aan de aanbevelingen van de fabrikant inzake
de gewichtslimieten voor aanhanguitrusting en het
slepen op hellingen. Zie Een aanhangwagen bevestigen
onder GEBRUIK.
3. Laat nooit kinderen of andere personen in of op de
aanhanguitrusting plaatsnemen.
4. Op hellingen kan het gewicht van de aanhanguitrusting
verlies van grip en van controle veroorzaken.
5. Rijd traag en houd rekening met extra stopafstand.
6. Zet de maaier niet in vrijloop om zo van een helling te
rijden.
KINDEREN
Er kunnen zich tragische ongevallen voordoen als de
gebruiker onvoldoende aandacht heeft voor de aanwezigheid
van kinderen.Kinderen worden vaak aangetrokken door de
machine en de maaiactiviteit.Ga er nooit van uit dat kinderen
op de plaats blijven waar u ze het laatst zag.
1. Houd kinderen uit de buurt van waar u aan het maaien
bent en laat een andere verantwoordelijke volwassene
goed op ze passen.
2. Wees attent en zet het toestel uit als kinderen in de
buurt komen.
3. Voor en tijdens het achteruitrijden moet u achter u en
naar beneden kijken zodat u kleine kinderen op kan
merken.
OPGEPAST
Deze machine produceert een
geluidsniveau van meer dan 85 dBA aan
het oor van de gebruiker en kan
gehoorverlies veroorzaken bij langdurige
blootstelling.
Draag gehoorbescherming wanneer u met de
machine werkt.
WAARSCHUWING
Gebruik deze machine niet op hellingen van
meer dan 15 graden.*
Kies een lage rijsnelheid voor u de helling
oprijdt.Wees extra voorzichtig wanneer u op
een helling maait met een op de achterkant
aangebrachte grasopvangzak.
Maai hellingen overdwars,niet in de hellingsrichting,
wees voorzichtig wanneer u van richting verandert
en START OF STOP NIET OP EEN HELLING.
*Gebruik deze machine niet op hellingen van meer dan 15 graden. Deze
grens is vastgesteld met behulp van CEN-norm EN 836:1997, Sectie 5.2.2 en
is gebaseerd op de testprocedure voor stabiliteit EN 836, beschreven in
Sectie 4.2.4.2. De “stabiliteitsgrens” van 15 graden komt overeen met 50%
van de hoek waarbij de machine van de grond los kwam in statische testen.
Werkelijke dynamische stabiliteit kan afwijken, afhankelijk van de
omstandigheden waaronder de machine gebruikt wordt.
8
www.ferrisindustries.com
Veiligheid
Gebruiksveiligheid
4. Voer nooit kinderen mee, zelfs niet als het blad/de
bladen is/zijn uitgeschakeld. Zij zouden kunnen vallen en
ernstig gewond raken of de veilige bediening van de
zitmaaier kunnen hinderen. Kinderen die ooit al mee
hebben mogen rijden kunnen plotseling in het
maaigebied opduiken voor nog een ritje en daarbij
vooruit of achteruit omver worden gereden.
5. Laat kinderen nooit het toestel bedienen.
6. Wees extra voorzichtig bij het naderen van blinde
hoeken, struiken, bomen of andere voorwerpen die het
zicht kunnen beperken.
UITLAATGASSEN
1. De motoruitlaatgassen van dit toestel bevatten
chemische stoffen waarvan men weet dat ze in bepaalde
hoeveelheden kanker of aangeboren afwijkingen
veroorzaken of het voortplantingssysteem schaden.
2. De relevante informatie inzake duurzaamheidsperiode
en luchtkwaliteit van uitlaatgassen vindt u op het
motoruitlaatgassenlabel.
ONDERHOUD
Om persoonlijke letsels en schade aan voorwerpen te
voorkomen, moet u erg voorzichtig zijn bij de omgang met
brandstof.Benzine is uiterst ontvlambaar en de dampen
zijn ontplofbaar.
Veilig omgaan met benzine
1. Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere
ontstekingsbronnen.
2. Gebruik uitsluitend houders die zijn goedgekeurd om
benzine te bevatten.
3. Verwijder nooit de brandstofdop en vul nooit brandstof
bij terwijl de motor draait.Laat de motor afkoelen voor u
benzine bijvult.
4. Vul de machine nooit binnenshuis bij.
5. Berg de machine of de benzinehouder nooit op in een
ruimte met een open vlam of waakvlam, zoals in de
buurt van een watergeiser of ander toestel.
6. Vul houders nooit in een voertuig of in een laadbak met
plastic bekleding. Plaats houders steeds op de grond en
uit de buurt van uw voertuig voor u ze vult.
7. Haal toestellen die op benzine werken van de
vrachtwagen of aanhangwagen en vul ze op de grond
bij. Als dat niet mogelijk is, vult u de toestellen op een
aanhangwagen bij met een draagbare houder in plaats
van met een benzinepomppistool.
8. Houd het mondstuk steeds in contact met de rand van
de brandstoftank of houder tot het bijvullen is voltooid.
Gebruik geen voorzieningen die het mondstuk vanzelf
open houden.
9. Als u brandstof op uw kleding hebt gemorst, trekt u
onmiddellijk iets anders aan.
10. Doe de brandstoftank nooit te vol. Breng de dop weer
aan en draai ze stevig vast.
11. Wees extra voorzichtig bij de omgang met benzine en
andere brandstoffen. Zij zijn ontbrandbaar en de
dampen zijn ontplofbaar.
12. Als u brandstof hebt gemorst, mag u de motor niet
proberen te starten maar verplaatst u de machine weg
van de plaats waar u hebt gemorst en vermijdt u het
creëren van elke mogelijke ontstekingsbron tot de
brandstofdampen zijn vervlogen.
13. Breng de dop van de brandstoftank en van de
brandstofhouder weer stevig aan.
Onderhoud en berging
1. Leef altijd de voorschriften inzake veilig bijvullen van
brandstof en omgang met brandstof na wanneer u het
toestel bijvult na transport of berging.
2. Volg steeds de instructies in de motorhandleiding voor
het voorbereiden van de berging voor u het toestel voor
zowel korte als lange periodes opbergt.
3. Volg altijd de instructies in de motorhandleiding voor de
correcte opstartprocedures wanneer u het toestel
opnieuw in gebruik neemt.
4. Berg de machine of een benzinehouder nooit op in een
ruimte met een open vlam, zoals in een watergeiser.
Laat het toestel afkoelen voor u het opbergt.
5. Schakel de brandstoftoevoer uit tijdens de berging of het
transport.Bewaar brandstof niet in de buurt van
vlammen en tap brandstof niet binnenshuis af.
6. Zorg ervoor dat al het montagemateriaal (moeren en
bouten), in het bijzonder de bevestigingsbouten van de
maaibladen, goed vastzit en houd alle onderdelen in een
goede toestand.Vervang alle versleten of beschadigde
stickers.
7. Knoei nooit met de veiligheidsvoorzieningen. Controleer
regelmatig of ze nog naar behoren werken.
8. Schakel alle aandrijvingen uit, laat het hulpstuk zakken,
activeer de parkeerrem, leg de motor stil en haal de
sleutel uit het contact of maak de kabel van de
ontstekingsbougie los.Wacht tot alles tot stilstand is
gekomen voor u de machine afregelt, schoonmaakt of
herstelt.
9. Verwijder gras en afvalmateriaal van de maaibladen,
aandrijvingen, knalpotten en de motor om brand te
voorkomen. Neem gemorste olie of benzine op.
10. Laat de motor afkoelen voor u de machine opbergt en
berg ze niet op in de buurt van een vlam.
11. Stop en inspecteer de machine als u een voorwerp
raakt.Herstel indien nodig alvorens opnieuw te starten.
12. Parkeer de machine op een plaats waar de bodem
waterpas is. Laat ongeschoold personeel nooit aan de
machine werken.
13. Gebruik stutten om onderdelen te ondersteunen
wanneer dat nodig is.
14. Neem voorzichtig de spanning weg van onderdelen met
verzamelde energie.
15. Koppel de batterij af of verwijder de
ontstekingsbougiekabel voor u herstellingen uitvoert.
Koppel eerst de negatieve pool af en daarna de
positieve.Sluit eerst de positieve pool weer aan en pas
daarna de negatieve.
16. Wees voorzichtig als u de maaibladen controleert.
Omwikkel het blad/de bladen of draag handschoenen en
wees voorzichtig wanneer u aan de maaibladen werkt.
Vervang de bladen. Recht en las ze nooit.
17. Blijf met uw handen en voeten uit de buurt van de
bewegende onderdelen. Breng indien mogelijk geen
wijzigingen aan terwijl de motor draait.
18. Laad batterijen op in een goed geventileerde ruimte, uit
de buurt van vonken en vlammen.Trek de lader uit het
stopcontact voor u hem op de batterij aansluit of van de
batterij losmaakt. Draag beschermende kleding en
gebruik geïsoleerd gereedschap.
19. De onderdelen van grasopvangzakken zijn onderhevig
aan slijtage, beschadiging en verval, waardoor
bewegende delen bloot kunnen komen te liggen of
voorwerpen in het rond kunnen worden geslingerd.
Controleer de onderdelen regelmatig en vervang ze
wanneer nodig door onderdelen die door de farbikant
worden aanbevolen.
20. Controleer veelvuldig de remwerking.Regel bij en
herstel waar nodig.
21. Gebruik uitsluitend door de fabrikant toegelaten
reserveonderdelen wanneer u herstellingen uitvoert.
22. Houd u altijd aan de specificaties van de fabrikant voor
instellingen en bijregelingen.
9
Veiligheid
Gebruiksveiligheid
23. Doe voor grote onderhoudsbeurten en herstellingen
uitsluitend een beroep op erkende servicepunten.
24. Probeer nooit grote herstellingen aan dit toestel uit te
voeren tenzij u daarvoor de nodige opleiding hebt
genoten. Onjuiste onderhouds- en
herstellingsprocedures kunnen leiden tot gevaar tijdens
het gebruik, beschadiging van het toestel en het
vervallen van de fabrieksgarantie.
25. Toestellen met hydraulische pompen, leidingen en
motoren:WAARSCHUWING: Hydrauliekvloeistof die
onder druk ontsnapt kan voldoende kracht hebben om
door de huid te dringen en ernstige verwondingen te
veroorzaken. Als lichaamsvreemde vloeistof onder de
huid terecht is gekomen, moet ze binnen de paar uren
chirurgisch worden verwijderd door een arts die
vertrouwd is met dit soort letsels, want anders kan
gangreen (koudvuur) optreden. Blijf met uw lichaam en
handen uit de buurt van de pengaten of spuitopeningen
die hydrauliekvloeistof onder hoge druk uitstoten.
Gebruik papier en karton in plaats van uw handen om
lekken op te sporen.Vergewis u ervan dat alle
hydrauliekvloeistofaansluitingen goed dicht zijn en alle
hydrauliekslangen en -leidingen in goede staat verkeren
voor u het systeem onder druk zet.Als er lekken
optreden, laat u uw machine onmiddellijk door een
erkend verdeler herstellen.
26. WAARSCHUWING: Apparaat met verzamelde energie.
De foutieve ontspanning van veren kan tot ernstige
lichamelijke verwondingen leiden.Veren moeten door
een bevoegd technicus worden verwijderd.
27. Modellen die zijn uitgerust met een motorradiator:
WAARSCHUWING: Apparaat met verzamelde energie.
Om ernstige lichamelijke letsels door warme
koelvloeistof of ontsnappende stoom te voorkomen, mag
u de dop van de radiator nooit proberen te verwijderen
terwijl de motor draait.Leg de motor stil en wacht tot hij
is afgekoeld.Zelfs dan moet u nog erg voorzichtig zijn
wanneer u de dop verwijdert.
INSTRUCTIES VOOR HET GEBRUIK VAN
DE ROLBAR
Voor modellen die zijn uitgerust met het door de fabrikant
geïnstalleerde kantelbeveiligingssysteem (“Roll Over
Protection System” of “ROPS”).
WAARSCHUWINGEN MET BETREKKING TOT HET
GEBRUIK
Gebruik altijd de veiligheidsgordel als de rolbar rechtstaat.
Gebruik de veiligheidsgordel nooit als de rolbar is
neergelegd.
Vergeet niet dat er geen kantelbeveiliging is wanneer de
rolbar is neergelegd. Daarom is het belangrijk dat de
rolbar altijd wanneer dat mogelijk is in rechtopstaande
stand wordt gehouden.
Laat de rolbar alleen in de ligstand zakken wanneer dat
absoluut noodzakelijk is.
Controleer of er voldoende plaats is voor u onder welk
object dan ook rijdt. Laat de rolbar niet in contact komen
met lage overhangende obstakels, zoals takken van
bomen of elektrische kabels.
WAARSCHUWING
Om ernstige verwondingen en de dood ten
gevolge van omkantelen te voorkomen is het
belangrijk dat u zich houdt aan de
onderstaande waarschuwing.
Verwijder de rolbar nooit van het voertuig.
Overschrijd het maximaal toegelaten machinegewicht
van de rolbar niet.
Lees en volg alle instructies hieronder met betrekking tot
de inspectie en het onderhoud van de rolbarstructuur en
de veiligheidsgordel.
INSPECTIE VAN DE BEVEILIGINGSSTRUCTUUR
VAN DE ROLBAR
Net als elke andere veiligheidsvoorziening moet EEN
ROLBAR periodiek worden geïnspecteerd om na te gaan of
de integriteit van de voorziening niet te lijden heeft gehad
onder het normale gebruik van de machine, misbruik, slijtage
door de ouderdom, wijzigingen of een kanteling.
Om de kantelbeveiliging voor de bestuurder en de
doeltreffendheid van de rolbar te behouden:
Als een ROLBAR om welke reden dan ook, bijvoorbeeld
een aanrijding, kanteling of impact, beschadigd raakt,
moet de ROLBAR worden vervangen. Kleine,
onzichtbare scheurtjes kunnen de doeltreffendheid van
de ROLBAR beperken.Las, recht of herstel de ROLBAR
nooit.
Breng nooit wijzigingen aan de ROLBAR aan door er
iets op te lassen of door er extra gaten in te boren.
VOOR HET EERSTE GEBRUIK - Inspecteer de
structuur en het montagemateriaal van de ROLBAR op
de volgende punten:
1) Vergewis u ervan dat het brutovoertuiggewicht van
de machine, inclusief hulpstukken, beperkte nuttige
lading, brandstof en de bestuurder, het maximaal
toegelaten gewicht op het label van de ROLBAR niet
overschrijdt.
2) Vergewis u ervan dat al het bevestigingsmateriaal op
zijn plaats zit, onbeschadigd is en stevig vastzit.
3) Vergewis u ervan dat de ROLBAR correct en
volledig werd geïnstalleerd.
ELKE 100 UUR - Inspecteer de structuur en het
montagemateriaal van de ROLBAR op de volgende
punten:
1) Eventuele scheuren/barsten in de structuur
(constructiedelen en/of lasnaden).
2) Aanzienlijke roestvorming op een deel van de
structuur van de ROLBAR of van het
montagemateriaal.
3) Ontbrekend, beschadigd of loszittend
montagemateriaal.
4) Montagemateriaal dat van lagere kwaliteit is dan
gespecificeerd.
5) Dat het brutovoertuiggewicht van de machine,
inclusief hulpstukken, beperkte nuttige lading,
brandstof en de bestuurder, het maximaal toegelaten
gewicht op het label van de ROLBAR niet
overschrijdt.
6) Wijzigingen die mogelijk zijn aangebracht, zoals niet
toegelaten lasnaden of boorgaten.
7) Mogelijke permanente vervorming of verdraaiing van
de structuur van de ROLBAR.
WAARSCHUWING
Het niet naar behoren inspecteren en
onderhouden van beschermingsstructuur van
de rolbar kan leiden tot ernstige verwondingen
en de dood.
10
www.ferrisindustries.com
Veiligheid
INSPECT BUCKLE
& LATCH
INSPECT WEBBING
Gebruiksveiligheid
8) Dat het label van de ROLBAR zich nog steeds op
zijn plaats bevindt en leesbaar is.
9) Dat de waarschuwingsstickers met betrekking tot de
ROLBAR zich nog steeds op de ROLBAR bevinden
en leesbaar zijn.
Als u twijfelt aan de toestand van de ROLBAR neemt u
de machine uit dienst en neemt u contact op met uw
verdeler voor bijstand.
INSPECTIE EN ONDERHOUD VAN DE
VEILIGHEIDSGORDEL VAN DE ROLBAR
Net als de ROLBAR moet de veiligheidsgordel periodiek
worden geïnspecteerd om na te gaan of de integriteit
ervan niet te lijden heeft gehad onder het normale
gebruik van de machine, misbruik, slijtage door de
ouderdom, wijzigingen of een kanteling. Als de
veiligheidsgordel niet alle onderstaande tests doorstaat,
moet hij worden vervangen.
VOOR ELK GEBRUIK – Onderwerp de
veiligheidsgordel en het oprolmechanisme aan de
volgende inspectie met bijhorend onderhoud:
1) Controleer het oprolmechanisme op de
aanwezigheid van vuil en afvalmateriaal. Als u vuil of
afvalmateriaal aantreft, moet u het verwijderen.
2) Controleer of het oprolmechanisme gemakkelijk en
volledig oprolt.
3) Controleer alle onderdelen van de veiligheidsgordel
op beschadiging, zoals kerven, scheuren, losse
stiksels of rafeling.
4) Controleer of de gesp en de sluiting naar behoren
werk en de gespplaat niet overdreven versleten of
vervormd is en of de sluiting niet beschadigd of
gescheurd/gebarsten is.De veiligheidsgordel moet
gemakkelijk vast- en losklikken.
INSPECTEER DE
GESP EN DE SLUITING
INSPECTEER HET
GORDELMATERIAAL
WAARSCHUWING
Het niet naar behoren inspecteren en
onderhouden van de veiligheidsgordel kan
leiden tot ernstige verwondingen en de dood.
Veiligheid
Gebruiksveiligheid
11
Model xxxxxxx
Serial xxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
20xx
kg:
kW:
xxxx
xxx
x.xx
max
XXX
BRIGGS & STRATTON CORP.
POWER PRODUCTS GROUP, LLC
MILWAUKEE, WI 53201 USA
Wanneer u contact opneemt met uw erkend verdeler
voor reserveonderdelen, herstellingen of informatie,
MOET u over deze nummers beschikken.
Noteer uw modelnummer/serienummer en serienummers
van uw motor in de daartoe voorziene ruimte zodat u ze bij
de hand hebt. Deze nummers vindt u op de in figuur 1
afgebeelde plaatsen.
VVOOOORRBBEEEELLDD
MARKERINGEN VAN HET
CE-IDENTIFICATIELABEL
A. Productidentificatienummer van de fabrikant
B. De Beschrijving van het product
C. Serienummer
D. Adres van de fabrikant
E. CE-logo (als bevestiging dat aan de CE-vereisten wordt
voldaan)
F. Jaar van fabricage
G. Maximale motorsnelheid in toeren per minuut
H. Nominaal vermogen in kilowatt
I. Gewicht van het toestel in kilogram
J. Geluidsniveau in decibel *
Deze machine voldoet aan de Europese geharmoniseerde
norm 836 voor grasmaaiers, de Europese machinerichtlijn
98/37/EC en de Europese richtlijn 89/336/EC inzake
elektromagnetische compatibiliteit.
* Getest volgens 2000/14/EC
IDENTIFICATIENUMMERS
Figuur 1. Plaats van de identificatieplaatjes
A. Identificatieplaatje van de zitmaaier
B. Identificatieplaatje van de motor
(afgebeeld zonder kap)
A
MODEL
DISPLACEMENT
ENGINE NO.
YANMAR DIESEL ENGINE
YANMAR CO. LTD.
MADE IN JAPAN
YANMAR
VVOOOORRBBEEEELLDD
Identificatieplaatje
van de zitmaaier
Identificatieplaatje
van de motor
B
Model xxxxxxx
Serial xxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
20xx
kg:
kW:
xxxx
xxx
x.xx
max
XXX
BRIGGS & STRATTON CORP.
POWER PRODUCTS GROUP, LLC
MILWAUKEE, WI 53201 USA
A
B
C
D
E
F
I
J
H
G
1
2
3
4
6
7
5
6
6
2,4
7
7
5
3
2,4
3
5
1
5101233
www.ferrisindustries.com
Veiligheid
WAARSCHUWINGSSTICKERS
Deze machine is ontworpen en gefabriceerd om u de
veiligheid en de betrouwbaarheid te bieden die u verwacht
van een toonaangevende onderneming in de sector van de
productie tuingereedschap met motoraandrijving.
Hoewel u over de basiskennis beschikt voor het veilig en
effectief gebruiken van deze machine wanneer u de
handleiding en de veiligheidsvoorschriften erin leest, hebben
wij diverse veiligheidsstickers op de machine aangebracht
om u aan die belangrijke informatie te herinneren wanneer u
met uw machine werkt.
Alle informatie op uw zitmaaier met de melding GEVAAR,
WAARSCHUWING en OPGEPAST en met instructies moet
zorgvuldig worden gelezen en nauwgezet worden
nageleefd. Als u de instructies niet naleeft kan dat tot
lichamelijke letsels leiden.De informatie is voor uw
veiligheid en is belangrijk! De veiligheidsstickers die u op
deze pagina ziet bevinden zich op uw zitmaaier en het
maaidek.
Als een van deze stickers weg of beschadigd is, vervangt u
hem meteen. Neem contact op met uw plaatselijke verdeler
voor reservestickers.
De stickers kunnen gemakkelijk worden aangebracht en
dienen als constante visuele herinnering voor u en anderen
die de machine bedienen dat veiligheidsvoorschriften die
nodig zijn voor een veilig en effectief gebruik moeten worden
nageleefd.
Gebruiksveiligheid
12
13
Veiligheid
Gebruiksveiligheid
Waarschuwing: Lees de
gebruikershandleiding.
Zorg ervoor dat u de
gebruikershandleiding hebt gelezen
en begrijpt voor u deze machine gebruikt.
Gevaar: Rondvliegende voorwerpen.
Deze machine kan voorwerpen en
afval in het rond slingeren.Houd
iedereen uit de buurt.
Waarschuwing: Haal de sleutel uit
het contact voor u aan de zitmaaier
werkt.
Haal de sleutel uit het contact en
raadpleeg technische naslagwerken voor u herstellingen of
onderhoud uitvoert.
Gevaar: Kantelen van de zitmaaier.
Als u de zitmaaier op steile hellingen
gebruikt, kan u de controle over de
maaier verliezen, kan de maaier
beginnen glijden, onbestuurbaar worden en omkantelen.
Gebruik deze machine niet op hellingen van meer dan 15°.
Deze grens is vastgesteld met behulp van CEN-norm EN
836:1997, Sectie 5.2.2 en is gebaseerd op de testprocedure
voor stabiliteit EN 836, beschreven in Sectie 4.2.4.2.De
“stabiliteitsgrens” van 15 graden komt overeen met 50% van
de hoek waarbij de machine van de grond los kwam in
statische testen.Werkelijke dynamische stabiliteit kan
afwijken, afhankelijk van de omstandigheden waaronder de
machine gebruikt wordt.
Gevaar: Afhakken van ledematen.
Deze machine kan ledematen
afhakken.Houd iedereen en zeker
kinderen uit de buurt wanneer de
motor draait.
Gevaar: Afhakken van ledematen.
Deze zitmaaier kan ledematen
afhakken.Blijf met uw handen en
voeten uit de buurt van de bladen.
Gevaar: Koolmonoxidevergiftiging.
Laat de motor niet draaien in een
ruimte zonder ventilatie.
Gevaar: Brandgevaar.
Zorg ervoor dat zich geen gras,
bladeren en olieresten opstapelen of
afzetten in en op het toestel.Vul geen
brandstof bij wanneer de motor nog warm is of draait.Leg
de motor stil en laat hem ten minste 3 minuten afkoelen voor
u brandstof bijvult.Vul binnenshuis, in een gesloten
aanhangwagen, garage of andere besloten ruimte geen
brandstof bij.Neem gemorste brandstof op.Rook niet terwijl
u met de zitmaaier werkt.
Gevaar: Afhakken van ledematen.
Deze machine kan ledematen
verbrijzelen en afhakken. Houd uw
handen uit de buurt van riemen en
riemschijven.
Gevaar: Kantelen van de zitmaaier.
Gebruik de zitmaaier niet op hellingen
wanneer ze nat of glad zijn.Werk niet
in de buurt van steile dalingen of water.
Gevaar: Afhakken van ledematen.
Deze machine kan ledematen
verbrijzelen en afhakken. Houd uw
handen uit de buurt van de
maaidekhefstang.
Waarschuwing:Vermijd ernstige of
dodelijke letsels door omkantelen.
Spring NIET van de zitmaaier als de
maaier overhelt. Lees alle instructies en
waarschuwingen in de gebruikershandleiding en leef ze na.
Waarschuwing:Vermijd ernstige of
dodelijke letsels door omkantelen.
Houd de rolbar in de opstaande stand
en gebruik de veiligheidsgordel.
Gebruik de veiligheidsgordel NIET wanneer de rolbar naar
beneden is.
Waarschuwing:Vermijd ernstige of
dodelijke letsels door omkantelen.
Houd de rolbar in de opstaande stand
en gebruik de veiligheidsgordel.Als de
rolbar naar beneden is, is er geen kantelbeveiliging.Laat de
rolbar alleen zakken wanneer dat noodzakelijk is en
verwijder ze NOOIT. Zet de rolbar weer recht zodra er
voldoende plaats voor is.
Waarschuwing: Gevaar door laag
overhangende obstakels.
Controleer of er voldoende plaats is
voor u onder welk object dan ook rijdt.
Blijf uit de buurt. Laat de rolbar NIET in contact komen met
lage overhangende obstakels, zoals takken van bomen of
elektrische kabels. Lees alle instructies en waarschuwingen
in de gebruikershandleiding en leef ze na.
VEILIGHEIDSPICTOGRAMMEN
Waarschuwing: Hete Oppervlakte.
Vermijd contact met motor en hete
oppervlakten.Wacht op eenheid
voordien te koelen wat betreft.
14
www.ferrisindustries.com
Bedieningselementen
VEILIGHEIDSVERGRENDEL-
SYSTEEM
Uw zitmaaier is uitgerust met
veiligheidsvergrendelingsschakelaars. Deze
veiligheidssystemen zijn er voor uw veiligheid:probeer de
veiligheidsschakelaars niet te overbruggen en knoei niet
met de veiligheidsvoorzieningen. Controleer regelmatig of
ze nog correct werken.
Controle van de operationele
VEILIGHEID
Test 1 — De motor mag NIET aanslaan
de PTO-schakelaar geactiveerd is, OF
de parkeerrem niet is ingeschakeld, OF
de rij- en stuurhendels niet in de VRIJLOOPSTAND
staan.
Test 2 — De motor MOET aanslaan
de PTO-schakelaar NIET geactiveerd is, EN
de parkeerrem is ingeschakeld, EN
de rij- en stuurhendels in de VRIJLOOPSTAND
vergrendeld zijn.
Test 3 — De motor moet AFSLAAN
de bestuurder van de stoel opstaat terwijl de PTO
geactiveerd is, OF
de bestuurder van de stoel opstaat terwijl de
parkeerrem is uitgeschakeld, OF
de bestuurder de rij- en stuurhendels uit de
vrijloopstand beweegt alvorens de parkeerrem uit te
schakelen.
Test 4 — Controle van remwerking van het
maaidek
De maaibladen en de aandrijfriem van het maaidek
moeten volledig tot stilstand komen binnen de zeven (7)
seconden nadat de elektrische PTO-schakelaar wordt
uitgeschakeld (of de bestuurder van zijn stoel opstaat).
Als aandrijfriem van het maaidek niet binnen de zeven (7)
seconden stopt, neemt u contact op met uw verdeler.
OPMERKING:Wanneer de motor eenmaal is afgeslagen
moet de PTO-schakelaar worden uitgezet, moet de
parkeerrem worden geactiveerd en moeten de rij- en
stuurhendels in de VRIJLOOPSTAND worden
vergrendeld wanneer de bestuurder opnieuw op de stoel
plaatsneemt om de motor te starten.
WAARSCHUWING
Als uit een test blijkt dat niet alle
veiligheidsvoorzieningen correct werken,
mag u de zitmaaier niet gebruiken. Neem
contact op met uw erkende verdeler.
Probeer in geen geval het doel van het
veiligheidsvergrendelingssysteem te omzeilen.
Gebruiksveiligheid
Functies en bedieningselementen
15
Bedieningselementen
BEDIENINGSFUNCTIES
In wat volgt wordt de functie van elk bedieningselement kort toegelicht. Om te starten, stoppen, rijden en maaien moet een
combinatie van meerdere bedieningselementen in een specifieke volgorde worden gebruikt.Welke combinatie en volgorde
voor de diverse taken vereist zijn, vindt u onder GEBRUIK.
Rijsnelheidshendels
Met deze hendels controleert u de rijsnelheid van de
zitmaaier. Met de linkerhendel controleert u het aandrijfwiel
links achteraan en met de rechterhendel het aandrijfwiel
rechts achteraan.
Als u een hendel naar voren duwt, neemt de
VOORUITRIJSNELHEID van het desbetreffende wiel toe, en
als u een hendel naar achteren trekt, neemt de
ACHTERUITRIJSNELHEID toe.
OPMERKING: Hoe verder u een hendel van de vrijloopstand
weg beweegt, hoe sneller het aandrijfwiel draait.
Zie onder De om zijn as draaiende zitmaaier gebruiken voor
stuurinstructies.
Hendel om de positie van de
bestuurdersstoel aan te passen
De stoel kan vooruit of achteruit worden geschoven. Beweeg
aan de hendel naar links, geef de stoel de gewenste plaats
en laat de hendel los om de stoel op die positie te
vergrendelen.
FUNCTIES EN BEDIENINGSELEMENTEN
Contactschakelaar
Met de contactschakelaar wordt de motor gestart en
stopgezet; de schakelaar kan in vier standen staan:
Verwarmt de gloeibougies.
Zet de motor stop en schakelt het elektrische
systeem uit.
Laat de motor draaien, activeert het
elektrische systeem en injecteert
brandstof in het brandstofsysteem.
Zwengelt de motor aan om hem te doen
starten.
OPMERKING: laat de contactschakelaar nooit in de stand
AAN (“ON”) staan wanneer de motor niet draait – daardoor
ontlaadt de batterij.
16
www.ferrisindustries.com
Bedieningselementen
PTO-schakelaar (“Power Take Off of
krachtafneempuntschakelaar)
Met de PTO-schakelaar activeert en deactiveert u het
maaidek.Trek de schakelaar OMHOOG om het maaidek te
activeren en druk de schakelaar IN om het maaidek uit te
schakelen.
Gasklephendel
Als u de gasklephendel naar voren beweegt, zet u hem in de
stand VOLGAS (“FULL”).Werk altijd met VOLGAS wanneer
u maait
Parkeerrem
DEACTIVEER Zet de parkeerrem uit.
ACTIVEER Zet de parkeerrem aan.
Trek de parkeerremhendel naar achteren om de parkeerrem
te activeren.Beweeg de hendel helemaal naar voren om de
parkeerrem uit te schakelen.
OPMERKING: Om de machine
te starten moet de parkeerrem geactiveerd zijn.
Pedaal van
maaidekhefsysteem, maaihoogteregelpen
en vergrendelingshendel van
maaidekhefsysteem
Hiermee stelt u de maaihoogte van het maaidek in. Druk de
pedaal in tot hij in de stand 15,2 cm (6") grijpt. Zet de
regelpen in de gewenste maaihoogte en ontgrendel de
vergrendelingshendel van het hefsysteem.
Uurmeter / Onderhoudsherinnering
Meet hoe lang de PTO geactiveerd is.De uurmeter meet het
aantal uur dat de PTO geactiveerd is geweest. De uurmeter
laat na 5 uur een verklikkerlichtje knipperen voor de eerste
oliewissel, en om de 50 uur herinnert een knipperend
verklikkerlichtje u aan de smeerbeurt.Deze herinneringen
worden ongeveer twee uur weergegeven en worden daarna
automatisch gereset.
OPMERKING: De uurmeter registreert alleen de verstreken
tijd wanneer de PTO geactiveerd is. De uurmeter heeft een
onafhankelijke stroombron zodat het totale aantal uren altijd
zichtbaar is.
Verklikkerlichtje van gloeibougies
Lampje dat aangeeft dat de gloeibougies aan het opwarmen
zijn. Laat de contactsleutel in de stand VOORVERWARMEN
(“HEAT”) staan tot het lampje dooft en draai dan aan de
sleutel om te starten.
Voltagemeter
Meldt de gemeten uitgangsspanning van het
motoropladingssysteem.
Verklikkerlichtje van oliedruk
Lampje licht op als de oliedruk te laag is.
Watertemperatuurmeter
Meldt de gemeten temperatuur van de motorkoelvloeistof.
Dop van brandstoftank
Om de dop te verwijderen draait u ze naar links.
Brandstofmeter
Geeft het peil van de brandstof in de tank weer.
Functies en bedieningselementen
17
ALGEMENE GEBRUIKSVEILIGHEID
Voor u de zitmaaier voor het eerst gebruikt:
Zorgt u ervoor dat u alle informatie onder Veiligheid en
Gebruik hebt gelezen voor u de zitmaaier en het
maaidek probeert te gebruiken.
Leer alle bedieningsinstrumenten goed kennen en zorg
dat u weet hoe u de zitmaaier moet doen stoppen.
Rijd zonder te maaien in een open gebied om vertrouwd
te raken met het besturen van de zitmaaier.
CONTROLES VOOR HET STARTEN
Controleer of het carter is gevuld tot aan de markering
“vol” op de peilstaaf. Raadpleeg de motorhandleiding
voor instructies en aanbevelingen met betrekking tot de
olie.
Controleer het vloeistofpeil van de radiator. Raadpleeg
de motorhandleiding voor instructies.
Controleer het peil van de hydrauliekolie. Zie onder
PERIODIEK ONDERHOUD.
Controleer of alle moeren, bouten, schroeven en pennen
zich op hun plaats bevinden en goed vastzitten.
Stel de stand van de bestuurdersstoel in en vergewis u
ervan dat u vanop de bestuurdersstoel aan alle
bedieningselementen kan.
Vul de brandstoftanks met verse brandstof. Raadpleeg
de handleiding van uw motorleverancier voor
aanbevelingen met betrekking tot de brandstof.
WAARSCHUWING
Laat nooit passagiers meerijden op de zitmaaier.
Voor u de bestuurdersstoel om welke reden dan
ook verlaat, activeert u de parkeerrem, schakelt u
de PTO uit, zet u de motor uit en haalt u de
sleutel uit het contact.
Om het brandgevaar te beperken zorgt u ervoor
dat er zich geen gras, bladeren of olieresten op
de motor, de zitmaaier en het maaidek bevinden.
Stop of parkeer niet boven droge bladeren, gras
of brandbare materialen.
Wees voorzichtig met benzine. Het is een uiterst
ontvlambaar product.Voeg geen brandstof toe
wanneer de motor nog warm is omdat hij nog
niet voldoende is afgekoeld.Vermijd vonken en
vuur en laat niet toe dat er wordt gerookt in de
onmiddellijke omgeving.Voeg niet te veel
brandstof toe en neem gemorste brandstof op.
Laad deze rond zijn as draaiende zitmaaier niet
op een aanhangwagen of vrachtwagen met
behulp van een hellingbaan bestaande uit twee
afzonderlijke delen. Gebruik uitsluitend een uit
een stuk bestaande hellingbaan die ten minste
30 cm breder is dan de breedte van de
achterwielen van deze zitmaaier. Deze zitmaaier
draait om zijn as (draaistraal = 0) en de
achterwielen zouden van de hellingbaan kunnen
vallen, of de zitmaaier zou kunnen kantelen en
zo de bestuurder en omstanders verwonden.
WAARSCHUWING
Gebruik deze machine niet op hellingen van
meer dan 15 graden.
Kies een lage rijsnelheid voor u een helling
oprijdt.Wees extra voorzichtig wanneer u op
een helling maait met een op de achterkant
aangebrachte grasopvangzak.
Maai hellingen overdwars, niet in de
hellingsrichting, wees voorzichtig wanneer u
van richting verandert en START OF STOP NIET
OP EEN HELLING.
Gebruik
Gebruik
WAARSCHUWING
18
www.ferrisindustries.com
Gebruik
Gebruik
HET BRANDSTOFSYSTEEM
INJECTEREN
Door het brandstofsysteem te injecteren worden eventuele
luchtbellen uit het brandstofsysteem verwijderd.
Het brandstofsysteem moet alleen in de volgende
omstandigheden worden geïnjecteerd:
voor u de motor voor het eerst start.
nadat u zonder brandstof bent gevallen en de
brandstoftank met verse brandstof is gevuld.
nadat u aan het brandstofsysteem hebt gewerkt,
bijvoorbeeld nadat u de brandstoffilter of een onderdeel
van het brandstofsysteem hebt vervangen.
Om het brandstofsysteem te injecteren:
1. Zorg ervoor dat zich brandstof in de brandstoftanks
bevindt en dat de beide afsluitkleppen van de
brandstoftank (A, figuur 2) openstaan.
2. Draai de contactsleutel in de stand AAN (“ON”) (niet in
de startstand). De elektrische brandstofpomp levert
brandstof aan het systeem.
3. Wanneer zich geen luchtbellen in de brandstoffilter (A,
figuur 3) bevinden is de motor klaar om te worden
gestart.
WAARSCHUWING
Brandstof die op warme oppervlakken of
elektrische onderdelen lekt of wordt gemorst kan
brand veroorzaken. Om mogelijke letsels te
helpen voorkomen, zet u de contactschakelaar in
de stand UIT wanneer u de brandstoffilter of het
waterafscheiderelement vervangt. Neem
gemorste brandstof onmiddellijk op.
Figuur 3. Het brandstofsysteem injecteren
A. Brandstoffilter
A
Figuur 2. Brandstofafsluitklep
A. Plaats van de brandstofafsluitklep
B. Open stand
C. Gesloten stand
B
C
A
WAARSCHUWING
Als u niet begrijpt hoe een specifiek
bedieningselement werkt of het hoofdstuk
FUNCTIES EN BEDIENINGSELEMENTEN niet
grondig hebt gelezen, moet u dat nu doen.
Probeer NIETom de zitmaaier te gebruiken
zonder eerst vertrouwd te raken met de plaats
en de functie van ALLE bedieningselementen.
DE ZITMAAIER MET DE HAND
VOORTDUWEN
1. Schakel de PTO uit, activeer de parkeerrem, zet het
contact UIT en verwijder de sleutel uit het contact.
2. Til de stoelplaat op om toegang te krijgen tot de
hydraulische pompen.
3. Om de pompen uit te zetten (vrijwielstand) draait u de
hydrauliekaflaatkleppen (A, figuur 4) op de pompen
maximaal twee volledige omwentelingen NAAR LINKS.
4. Zet de parkeerrem uit. U kan de zitmaaier nu met de
hand voortduwen.
5. Nadat u de zitmaaier hebt verplaatst, activeert u de
pompen opnieuw (aandrijvingsstand) door de
aflaatkleppen NAAR RECHTS vast te draaien tot 9 -
13,6 Nm (80-120 in. lbs.).
SLEEP DE ZITMAAIER NIET
Als u de zitmaaier sleept zal u de
hydraulische pomp en de wielmotor
beschadigen. Gebruik geen ander
voertuig om deze machine voort te duwen
of te trekken.
Gebruik
Figuur 4. Overbrugging van hydraulisch systeem
A. Hydrauliekaflaatklep (linkse pomp afgebeeld)
19
Gebruik
A
DE MOTOR STARTEN
1. Ga op de bestuurdersstoel zitten, activeer de
parkeerrem en zorg ervoor dat de PTO-schakelaar is
uitgeschakeld en de rijsnelheidshendels in de
vrijloopstand zijn vergrendeld.
2. Zet de gasklep in de middelste stand (zet de gasklep in
de stand VOLGAS (“FULL”) wanneer u bij koud weer
start).
3. Draai de sleutel in de stand VOORVERWARMEN
(“HEAT”). Houd de sleutel in die stand om het
verklikkerlichtje van de gloeibougies te laten oplichten
en de gloeibougies te activeren.
4. Wacht tot het lampje van de gloeibougies dooft en draai
de sleutel dan in de stand START. Als de motor niet
onmiddellijk start, zet u de gasklephendel in de stand
VOLGAS (“FULL”).
OPMERKING: Zwengel de motor niet onafgebroken aan
gedurende meer dan 30 seconden. Laat de motor twee
minuten afkoelen voor u hem opnieuw aanzwengelt.
5. Als de motor is gestart zet u de gasklephendel op
TRAAG (“SLOW”). Laat de motor gedurende ten minste
een minuut warmlopen.
6. Zet de gasklep in de stand VOLGAS (“FULL”) voor u de
PTO activeert of met de zitmaaier rijdt.
In een noodgeval kan de motor direct worden stilgelegd
door de contactsleutel in de stand STOP te draaien.
Gebruik deze methode uitsluitend in noodsituaties.Om de
motor op de normale manier stil te leggen volgt u de
procedure die onder DE ZITMAAIER STOPZETTEN wordt
beschreven.
DE ZITMAAIER EN MOTOR
STOPZETTEN
1. Als u de rijsnelheidshendels in de middelste stand zet,
brengt u de zitmaaier tot stilstand. Scharnier de hendels
naar buiten om ze in de vrijloopstand te vergrendelen.
2. Ontkoppel de PTO.
3. Activeer de parkeerrem.
4. Zet gasklephendel in de stand TRAAG (“SLOW”) en laat
de motor gedurende korte tijd afkoelen.
5. Draai de contactsleutel in de stand UIT (“OFF”).Haal de
sleutel uit het contact.
20
www.ferrisindustries.com
Gebruik
Gebruik
HET RIJDEN MET DE OM ZIJN AS
DRAAIENDE ZITMAAIER
INOEFENEN
De besturingshendels van de om zijn as draaiende zitmaaier
reageren erg gevoelig. Leren hoe u de zitmaaier vloeiend en
efficiënt vooruit en achteruit kan laten rijden en kan laten
draaien zal wat oefening vergen.
Neem de tijd om de manoeuvres in te oefenen en vertrouwd
te raken met hoe de machine versnelt, rijdt en bestuurd
moet worden — voor u begint te maaien—. Dat is absoluut
noodzakelijk om uw om zijn as draaiende zitmaaier optimaal
te benutten.
Kies een vlak, effen gebied van uw gazon — waar u veel
ruimte hebt om te manoeuvreren. (Zorg ervoor dat er zich
geen voorwerpen, mensen of dieren in dat gebied bevinden
voor u begint.) Laat de zitmaaier met halve motorsnelheid
draaien voor deze oefensessie (gebruik ALTIJD volgas
wanneer u maait) en maak trage draaibewegingen om te
voorkomen dat de banden doorslippen en uw gazon
beschadigd wordt.
Wij raden aan om met een procedure voor Vloeiende
bewegingen rechts te beginnen en daarna de manoeuvres
voor vooruit- en achteruitrijden en draaibewegingen maken
in te oefenen.
U moet de parkeerrem uitschakelen voor u de rij- en
stuurhendels naar binnen beweegt.
BASISRIJVAARDIGHEID
Vooruitrijden oefenen
Beweeg de beide rijsnelheidshendels vanuit de
vrijloopstand geleidelijk en gelijkmatig NAAR VOREN.
Vertraag en herhaal.
OPMERKING: Recht vooruitrijden vergt oefening. Indien
nodig kan de maximumsnelheid worden afgeregeld — zie
Snelheidsafregeling onder Afregelingen achteraan in deze
handleiding.
Achteruitrijden oefenen
KIJK ACHTER U EN NAAR BENEDEN en beweeg de beide
rijsnelheidshendels dan vanuit de vrijloopstand geleidelijk en
gelijkmatig NAAR ACHTEREN.Vertraag en herhaal.
OPMERKING: Oefen het achteruitrijden gedurende
meerdere minuten voor u in de buurt van voorwerpen
achteruit probeert te rijden. De zitmaaier draait zowel
achteruit als vooruit scherp, en recht achteruitrijden vergt
oefening.
Figuur 6.Vooruitrijbeweging
Vooruitrijbeweging
Figuur 7. Achteruitrijbeweging
Achteruitrijbeweging
Vloeiende
bewegingen
De besturingshendels
van de om zijn as
draaiende zitmaaier
reageren erg gevoelig.
De BESTE methode om
de rijsnelheidshendels te
bedienen is de
driestappenmethode —
zoals afgebeeld in
figuur 5.
EEN: neem de hendels
met uw handen vast op
de afgebeelde wijze.
TWEE: om vooruit te
rijden, duwt u de hendels
geleidelijk naar voren met
de palm van uw handen.
DRIE: om te versnellen
duwt u de hendels verder
naar voren.Om vloeiend
te vertragen trekt u de
hendels traag naar
achteren, in de richting
van de vrijloopstand.
Figuur 5. Beweeg de rij- en
stuurhendels
geleidelijk
Een draaibeweging om zijn as aan
het einde van een maaibaan
uitvoeren
Dankzij de unieke mogelijkheid van uw om zijn as
draaiende zitmaaier om ter plaatse te draaien op
het einde van een maaibaan kan u op het einde
van een maaibaan gewoon omkeren in plaats van
een Y-bocht te moeten maken om aan een nieuwe
baan te beginnen.
Bijvoorbeeld:om een linkse draaibeweging aan het
einde van een maaibaan uit te voeren:
1. Vertraag aan het einde van de baan.
2. Beweeg de RECHTER rijsnelheidshendel een
beetje naar voren terwijl u de LINKER
rijsnelheidshendel terug naar het midden
beweegt en dan een beetje naar achteren
vanaf het middelpunt.
3. Begin opnieuw vooruit te rijden.
Met deze techniek doet u de zitmaaier naar LINKS
draaien en krijgt u een kleine overlapping van de
net gemaaide baan waardoor u dus niet achteruit
hoeft te rijden om gemist gras alsnog te maaien.
Naarmate u beter vertrouwd raakt met en meer
ervaring krijgt in het besturen van uw om zijn as
draaiende zitmaaier zal u meer manoeuvres leren
die het maaien gemakkelijker en aangenamer
laten verlopen.
Vergeet niet dat hoe meer u oefent hoe beter u
de om zijn as draaiende zitmaaier zal kunnen
besturen!
Rond een hoek draaien oefenen
Terwijl u vooruitrijdt laat u één hendel geleidelijk in de
richting van de vrijloopstand terugkeren. Herhaal dit
meermaals.
OPMERKING: Om te voorkomen dat u direct op het profiel
van de banden draait, doet u er goed aan om beide wielen
ten minste zachtjes vooruit te laten bewegen.
Figuur 8. Rond een hoek draaien
Figuur 9.Ter plaatse draaien
Figuur 10. Een draaibeweging aan het einde van een
maaibaan uitvoeren
Ter plaatse draaien oefenen
Om ter plaatse te draaien (de zitmaaier om zijn as laten
draaien) beweegt u gelijktijdig één rijsnelheidshendel naar
voren vanuit de vrijloopstand en de andere naar achteren
vanuit de vrijloopstand.Herhaal dit meermaals.
OPMERKING: Door te variëren in hoeveel elke hendel naar
voren wordt geduwd of naar achteren wordt getrokken,
verandert u het “draaipunt” waar u op draait.
Gebruik
Draaibewegingen
uitvoeren
Ter plaatse
draaien
21
Gebruik
GEAVANCEERDE RIJVAARDIGHEID
22
MAAIEN
1. Activeer de parkeerrem. Zorg ervoor dat de PTO-
schakelaar uitgeschakeld is, de rij- en stuurhendels in
de VRIJLOOPSTAND vergrendeld zijn en u goed op de
bestuurdersstoel zit.
2. Start de motor (zie DE MOTOR STARTEN).
3. Stel de maaihoogte in.
4. Zet de gasklephendel op VOLGAS (“FULL”).
5. Activeer de PTO door de PTO-schakelaar omhoog te
trekken.
6. Begin te maaien.
7. Wanneer u klaar bent, schakelt u de PTO uit.
8. Leg de motor stil (zie DE ZITMAAIER EN MOTOR
STOPZETTEN).
AANBEVELINGEN VOOR HET
MAAIEN
Hoe goed uw machine het gras maait is afhankelijk van
diverse factoren. Door de aanbevelingen voor correct
maaien na te leven kan u de prestaties van uw zitmaaier
verbeteren en zijn levensduur verlengen.
Lengte van het gras
De maaihoogte is vaak een kwestie van persoonlijke
voorkeur.Normaal zou u het gras moeten maaien als het
tussen 7,6 en 12,7 cm lang is.Het aangewezen
maaihoogtebereik voor een specifiek gazon is afhankelijk
van diverse factoren, waaronder: het grastype, de
hoeveelheid neerslag, de heersende temperatuur en de
algemene toestand van het gazon.
Als u het gras te kort maait, krijgt u zwakke, dunne
grasplantjes die gemakkelijk beschadigd worden door droge
periodes en ziektes.Te kort maaien is vaak schadelijker dan
het gras wat langer laten worden.
Door het gras wat langer te laten worden, zeker wanneer het
warm en droog is, beperkt u de warmteophoping, blijft het
noodzakelijke vocht beter bewaard en beschermt u het gras
tegen schade door warmte en andere problemen.Als u het
gras te lang laat worden, kan u echter dunne graszoden en
bijkomende problemen krijgen.
Als u een te lang stuk van het gras maait in een keer, is dat
een schok voor het groeisysteem van de plant en worden de
grasplantjes zwakker. Een goede vuistregel is de
1/3-regel: maai niet meer dan eenderde van de lengte
van het gras weg, en nooit meer dan 2,5 cm (1 inch) in
een keer.
De hoeveelheid gras die u in één maaibeurt kan maaien is
ook afhankelijk van het type maaisysteem dat u gebruikt
(een centrifugaalmaaier met zijdelingse afvoervoorzieningen
kan bijvoorbeeld een veel groter volume gras verwerken dan
een mulchmaaier).
Lang gras moet in meerdere beurten
worden gemaaid
Bij erg lang gras stelt u de maaihoogte voor de eerste
maaibeurt in op de hoogste stand; daarna stelt u de
gewenste hoogte in en maait u een tweede of derde keer.
Bedek het grasoppervlak niet met een dikke laag
grassnippers. Overweeg het gebruik van een
grasopvangsysteem en het aanleggen van een
composthoop.
Figuur 11. Correcte maaihoogte
Figuur 12. In meerdere beurten maaien
Maai hier
tijdens de
tweede
maaibeurt
Maai hier tijdens de
eerste maaibeurt
www.ferrisindustries.com
Gebruik
Gebruik
23
Gebruik
Wanneer en hoe vaak maaien?
Het tijdstip en de toestand van het gras hebben grote
invloed op de resultaten die het maaien zal opleveren.Het
beste resultaat krijgt u als u zich aan de volgende
richtsnoeren houdt:
1. Maai het gras als het tussen 7,6 en 12,7 cm lang is.
2. Maai met scherpe maaibladen. Korte snippers van 2,5
cm of minder verteren sneller dan lange sprieten.Met
scherpe maaibladen wordt het gras gelijk en efficiënt
afgesneden, waardoor u geen gerafelde uiteinden krijgt
die schadelijk zijn voor het gras.
3. Maai op een ogenblik van de dag dat het gras koel en
droog is.De late namiddag of de vroege avond bieden
vaak die ideale maaiomstandigheden.
4. Vermijd het gras te maaien na regen of zware dauw.
Mulch nooit als het gras nat is (vochtig gras kan niet
goed worden gemulcht en vormt kluiten onder het
maaidek).
Maaipatronen
Begin altijd in een effen, vlak gebied te maaien.
De afmeting en het type van het gebied dat moet worden
gemaaid zijn bepalend voor het maaipatroon dat u het beste
kan gebruiken. U dient ook rekening te houden met
hindernissen zoals bomen, hagen, gebouwen en
omstandigheden zoals glooiingen en hellingen.
1. Maai lange rechte banen die elkaar een klein stukje
overlappen.
2. Verander indien mogelijk van patroon om mattering,
verkorreling of een golvend uitzicht te vermijden.
3. Voor een echt professionele maaibeurt maait u de
grasmat eerst in een richting en daarna nog eens maar
dan in een maairichting die loodrecht op de vorige staat.
MAAIMETHODES
Correct maaien met zijdelingse
afvoerverspreiding
Bij zijdelingse afvoerverspreiding worden fijne snippers
gelijkmatig over het volledige gazon verspreid. Deze
methode wordt gebruikt op vele golfbanen.Uw maaidek
heeft een diepe-schoteldek om een vrijere circulatie van de
grassnippers mogelijk te maken zodat zij gelijkmatig over
het gazon worden verspreid.
MOTORSNELHEID EN RIJSNELHEID VOOR
ZIJDELINGSE AFVOERVERSPREIDING
Laat de motor ALTIJD met VOLGAS draaien wanneer u
maait.
Gebruik ALTIJD een gepaste rijsnelheid voor de dikte en de
lengte van het gras dat u maait (3e versnelling of trager bij
modellen met manuele versnellingsbak). Als u de motor
hoort vertragen bent u te snel aan het maaien en zal u door
een tragere rijsnelheid te kiezen de maaibladen efficiënter
laten werken en vele vaak voorkomende maaiproblemen
voorkomen.
HOEVEEL GRAS AFMAAIEN WANNEER U ZIJDELINGSE
AFVOERVERSPREIDING GEBRUIKT?
Maai het gras als het 7,6 - 12,7 cm lang is. Maai het gras
NIET korter dan 5,1 - 6,4 cm. Maai NIET meer dan 2,5 cm
van het gras in een maaibeurt.
Waar mogelijk maait u een of twee banen langs de
buitenkant van het gebied waarbij u het gras NAAR DE
BINNENKANT over de grasmat verspreid om de
grassnippers van de omheining of paden te houden.
De rest van de grasmat moet in tegenovergestelde richting
worden gemaaid zodat de grassnippers NAAR DE
BUITENKANT worden verspreid over de eerder gemaaide
banen.
Gebruik
24
www.ferrisindustries.com
Gebruik
Correct mulchen
Bij mulchen wordt een maaidek gebruikt dat het gras maait
en de snippers versnijdt tot kleine partikels om ze daarna
naar beneden IN het gazon te blazen. Die kleine partikels
verteren snel tot nevenproducten die uw gazon kan
gebruiken. IN JUISTE OMSTANDIGHEDEN zal u met uw
mulchmaaier nagenoeg geen zichtbare grassnippers zien op
het oppervlak van uw gazon.
OPMERKING:Wanneer u in zware maaiomstandigheden
mulcht, kan u een rommelend geluid horen.Dat is normaal.
MULCHEN VEREIST UITSTEKENDE
MAAIOMSTANDIGHEDEN
Mulchmaaiers kunnen niet naar behoren functioneren als
het gras nat is of als het gras gewoon te lang is om te
maaien. Om te mulchen moet het gras droog zijn en op de
juiste lengte worden gemaaid.
Gebruik uw maaier NIET als mulchmaaier tijdens de eerste
twee of drie maaibeurten in de lente.Door de lange
grassprieten, snelle groei en vaak natte omstandigheden is
veeleer aangewezen om uw maaier te gebruiken met
zijdelingse afvoerverspreiding of opvang van het gras in een
opvangzak.
MOTORSNELHEID EN RIJSNELHEID VOOR MULCHEN
Gebruik volgas voor uw motor in combinatie met een trage
rijsnelheid zodat de snippers fijn worden gesneden.Tijdens
het mulchen zou u maar HALF zo snel mogen rijden als u in
vergelijkbare omstandigheden zou doen bij zijdelingse
afvoerverspreiding.Omdat mulchen meer paardenkracht
vereist dan zijdelingse afvoerverspreiding is een tragere
rijsnelheid van cruciaal belang voor een correcte
mulchwerking.
HOEVEEL GRAS MULCHEN
De beste mulchwerking krijgt u doorgaans als u alleen de
bovenste 1 - 2 cm van de grasspriet maait. In dat geval krijgt
u korte snippers die gemakkelijk verteren. De ideale
maaihoogte is afhankelijk van het klimaat, de tijd van het
jaar en de kwaliteit van uw gazon.Wij raden u aan om met
de maaihoogte en de rijsnelheid te experimenteren tot u het
beste maairesultaat verkrijgt. Begin met een hoge
maaihoogte en verlaag de maaihoogte stap voor stap tot u
een maaihoogte vindt die het beste past bij uw
maaiomstandigheden en voorkeur.
Figuur 13. Mulchwerking
Figuur 14. Aanbevolen aanhangergewicht
A. Trekhaakpen
B. Klem
A
B
EEN AANHANGWAGEN
BEVESTIGEN
Het maximale gewicht van een gesleepte aanhangwagen
moet minder zijn dan 91 kg (200 lbs). Bevestig de
aanhangwagen met een trekhaakpen (A, figuur 14) en klem
(B) van de correcte grootte.
Het slepen van een te groot gewicht kan op hellingen tot het
verlies van tractie en controle over de zitmaaier leiden.
Verminder het gesleepte gewicht wanneer u op hellingen
werkt. De bodem waarop wordt gereden is van grote invloed
op de tractie en de stabiliteit.Op een natte of gladde bodem
kunnen de tractie en de mogelijkheid om te stoppen of te
draaien drastisch afnemen.Ga zorgvuldig de toestand van
de bodem na voor u uw zitmaaier met een aanhangwagen
gebruikt. Gebruik de zitmaaier NOOIT op hellingen van
meer dan 10°. Zie GEBRUIK OP HELLINGEN en
AANHANGUITRUSTING in het veiligheidshoofdstuk van
deze handleiding voor aanvullende veiligheidsinformatie.
Gebruik
WAARSCHUWING
VERMIJD ERNSTIGE OF DODELIJKE LETSELS
DOOR OMKANTELEN.
Houd de rolbar in de opstaande stand en
gebruik de veiligheidsgordel.
ALS DE ROLBAR NAAR BENEDEN IS, IS ER
GEEN KANTELBEVEILIGING.
Laat de rolbar alleen zakken wanneer dat
noodzakelijk is en verwijder ze NOOIT.
Gebruik de veiligheidsgordel NIET wanneer de
rolbar naar beneden is.
Zet de rolbar weer recht zodra er voldoende
plaats voor is.
Spring NIET van de zitmaaier als de maaier
overhelt.
Figuur 15. De rolbar rechtzetten en neerleggen
A. Haarspeldklem
B. Borgpen
C. Rolbar
D. Rubberen stuiter
DE ROLBAR RECHTZETTEN EN
NEERLEGGEN
Om de rolbar neer te leggen:
1. Trek de haarspeldklemmen (A, figuur 15) uit de
borgpennen (B).
2. Duw of trek de bovenkant van de rolbar (C) naar voren
tegen de rubberen stuiters (D) en verwijder de
borgpennen (B).
3. Laat de rolbar zakken en breng de borgpennen en
haarspeldklemmen aan om de rolbar in de neergelegde
stand vast te zetten (zie inzet, figuur 15).
Om de rolbar recht te zetten:
1. Trek de haarspeldklemmen (A) uit de borgpennen (B) en
verwijder de borgpennen.
2. Zet de rolbar (C) recht tot de rubberen stuiters (D) de
rechtopstaande buizen raken.
3. Trek of duw de bovenkant van de rolbar tegen de
rubberen stuiters en breng de borgpennen en de
haarspeldklemmen aan om de rolbar in de
rechtopstaande stand vast te zetten.
C
B
A
D
D
C
25
Gebruik
Gebruik
26
www.ferrisindustries.com
Gebruik
Gebruik
OPMERKING: Als u diesel gedurende lange tijd (30 dagen
of meer) ongebruikt laat staan kunnen zich gomachtige
afzettingen vormen die nadelig zijn voor de brandstofpomp
en de injectieleidingen en motorproblemen kunnen
veroorzaken. Om dat te vermijden giet u een
brandstofstabiliseringsmiddel voor diesel in de brandstoftank
en laat u de motor een paar minuten draaien, of tapt u het
brandstof uit het systeem af voor u de zitmaaier opbergt.
STARTEN NA LANGDURIGE
BERGING
Voor u de zitmaaier start nadat hij gedurende lange tijd
opgeborgen is geweest, voert u de volgende stappen uit.
1. Verwijder eventuele wielblokken van onder de zitmaaier.
2. Installeer de batterij als u ze had verwijderd.
3. Verwijder het plastic of ander materiaal waarmee u de
uitlaat en de luchtfilter had afgedekt.
4. Vul de brandstoftank met verse brandstof. Zie
handleiding van motorleverancier voor aanbevelingen.
5. Zie handleiding van motorleverancier en volg alle
instructies voor het klaarmaken van de motor na berging.
6. Controleer het oliepeil in het carter en vul indien nodig
correcte olie bij. Als zich tijdens de berging condensatie
heeft gevormd, tapt u het carter af en vult u het opnieuw.
7. Pomp de banden op tot de correcte spanning.
Controleer het peil van alle vloeistoffen.
8. Start de motor en laat hem traag draaien.Laat de motor
meteen na het starten NIET met hoge snelheid draaien.
Zorg ervoor dat u de motor alleen buiten of in een goed
geventileerde ruimte laat draaien.
AANBEVELINGEN VOOR DIESEL
Brandstofleveranciers leveren diesel die aangepast is aan
de heersende weersomstandigheden.De brandstof
verandert aan het begin van de belangrijkste seizoenen
volgens de regionale weertrend.
Winterbrandstoffen worden samengesteld om gemakkelijk te
kunnen starten in koud weer. Zomerbrandstoffen kunnen
wat zwaarder zijn dan winterbrandstoffen waardoor het
verbruik en de krachtontwikkeling wat beter kunnen zijn.
Lente- en herfstbrandstof is een mengsel dat tussen het
winter- en zomermengsel in ligt.
Om die redenen moet u proberen om uw brandstof in gepaste
hoeveelheden te kopen zodat u de brandstof niet ook nog in
het volgende seizoen hoeft te gebruiken. Het verkeerde
brandstofmengsel gebruiken kan motorproblemen
veroorzaken.
Raadpleeg de handleiding van uw motorleverancier voor
specifieke brandstofaanbevelingen.
BERGING
Tijdelijke berging (30 dagen of minder)
Vergeet niet dat zich altijd nog wat brandstof in de
brandstoftank zal bevinden. Berg de machine daarom nooit
binnenshuis of in een andere ruimte op waar brandstofdamp
tot bij een ontstekingsbron kan drijven.Brandstofdamp is
bovendien toxisch bij inademing.Berg de machine daarom
nooit op in een structuur die voor bewoning door mens of
dier wordt gebruikt.
Hieronder vindt u een lijst van dingen die u moet doen als u
uw machine tijdelijk of tussen twee gebruiksbeurten opbergt:
Berg de machine op op een plaats uit de buurt van waar
kinderen ermee in contact kunnen komen. Als de kans
bestaat op gebruik door onbevoegden, haalt u de sleutel
uit het contact.
Als de machine niet kan worden opgeborgen op een min
of meer waterpas oppervlak, gebruikt u wielblokken.
Verwijder al het gras en afvalmateriaal van de maaier.
Als u verwacht dat de temperatuur onder de 2 graden zal
dalen, raadpleegt u punt 2 onder Langdurige berging.
Langdurige berging (langer dan 30 dagen)
Voor u de zitmaaier aan het einde van het seizoen voor
lange tijd opbergt, leest u de instructies voor onderhoud en
berging in het onderdeel Veiligheidsvoorschriften en voert u
vervolgens de volgende stappen uit:
1. Laat de olie uit het carter lopen terwijl de motor warm is
en vul het carter meteen met de correcte oliekwaliteit
voor wanneer de maaier opnieuw zal worden gebruikt.
2. Gebruik een antivriestester om het beschermingsniveau
van het koelsysteem te controleren. Lees de instructies
op de antivriesfles voor de juiste verhouding van water
en antivries voor uw geografische locatie.
3. Maak het maaidek als volgt klaar voor berging:
a. Verwijder het maaidek van de zitmaaier.
b. Maak de onderkant van het maaidek schoon.
c. Breng op alle blanke metalen oppervlakken een laag
verf of een lichte oliefilm aan om roestvorming te
voorkomen.
4. Maak de oppervlakken aan de buitenkant en de motor schoon.
5. Maak de motor klaar voor berging.Zie handleiding van
motorleverancier.
6. Verwijder vuil of gras van cilinderkop, motorbehuizing en
luchtfilterelement.
7. Bedek de luchtfilter en de uitlaatopening nauwsluitend
met plastic of een ander waterdicht materiaal zodat er
geen vocht, vuil of insecten in kan/kunnen.
8. Geef de zitmaaier een volledige smeerbeurt zoals
beschreven in het hoofdstuk Periodiek onderhoud.
9. Maak oppervlakken waarvan de verf schilfert of
beschadigd is schoon en breng een laag verf of
roestbestrijdingsmiddel aan.
10. Zorg ervoor dat de batterij tot het juiste peil met water is
gevuld en volledig is opgeladen. De levensduur van de
batterij neemt toe als zij wordt verwijderd, op een koele
en droge plaats wordt bewaard en ongeveer een keer
per maand volledig wordt opgeladen. Als u de batterij in
de zitmaaier laat zitten, koppelt u de negatieve kabel los.
11. Tap het brandstofsysteem volledig af of voeg een
brandstofstabiliseringsmiddel voor diesel toe aan het
brandstofsysteem.Als u ervoor hebt gekozen om een
brandstofstabiliseringsmiddel te gebruiken en het
brandstofsysteem niet hebt afgetapt, moet u alle
veiligheidsvoorschriften en voorzorgsmaatregelen voor
de berging opvolgen om de mogelijkheid van brand door
de ontsteking van dieseldampen te voorkomen.Vergeet
niet dat dieseldampen over grote afstand tot
ontstekingsbronnen kunnen drijven en ontsteken, met
het risico op explosies en brand tot gevolg.
WAARSCHUWING
Berg de zitmaaier nooit in een verwarmd hok of
in een besloten, slecht geventileerde ruimte op
wanneer er zich nog diesel in de motor of de
brandstoftank bevindt. Dieseldampen kunnen
tot bij een open vlam, vonk of waakvlam (zoals
een geiser, boiler, droger, enz.) drijven en een
explosie veroorzaken.
Wees voorzichtig in de omgang met diesel. De
brandstof is uiterst ontvlambaar en een
onzorgvuldige omgang zou in ernstige
brandwonden of aanzienlijke brandschade
kunnen leiden.
Tap brandstof buitenshuis af in een geschikt
recipiënt en uit de buurt van open vlammen of
vonken.
27
Onderhoud
Periodiek onderhoud
ONDERHOUDSSCHEMA EN VOORSCHRIFTEN
Het gewone, periodieke onderhoud van uw zitmaaier en maaidek gebeurt het best volgens het volgende schema. U moet een
document met het aantal bedrijfsuren bijhouden. Het bepalen van het aantal bedrijfsuren kan u gemakkelijk doen aan de hand
van de uurmeter.
* Vervang om de 400 uur
** Vaker bij warm weer (meer dan 30° C) of in stoffige gebruiksomstandigheden.
Band Druk
Vooraan 1,72 bar (25 psi)
Achteraan 1,24 bar (18 psi)
Figuur 16. De bandenspanning controleren
CONTROLEER DE
BANDENSPANNING
De bandenspanning moet op regelmatige tijdstippen worden
gecontroleerd en op de waarden in de tabel worden
gehouden. Merk op dat deze waarden lichtjes kunnen
afwijken van de maximale bandenspanning die op de zijkant
van de banden wordt vermeld. De drukwaarden in de
handleiding zijn ideale waarden voor de beste tractie en
maaikwaliteit en voor een langere levensduur van de
banden.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN
voor elk
gebruik
elke 5
uur
elke 25
uur
elke 100
uur
elke 250
uur
In de lente
en herfst
Controleer het veiligheidsvergrendelsysteem
Controleer de remwerking van de zitmaaier
ONDERHOUD VAN DE ZITMAAIER
voor elk
gebruik
elke 5
uur
elke 25
uur
elke 100
uur
elke 250
uur
In de lente
en herfst
Controleer de zitmaaier/het maaidek op loszittende
onderdelen
Reinig het maaidek en controleer/vervang de maaibladen
Smeer de zitmaaier en het maaidek
Maak de batterij en batterijkabels schoon
Controleer de bandenspanning
Controleer de hydrauliekolie
Vervang de hydrauliekoliefilter
ONDERHOUD VAN DE MOTOR
voor elk
gebruik
elke 5
uur
elke 25
uur
elke 100
uur
elke 250
uur
In de lente
en herfst
Controleer het oliepeil van de motor
Maak de koelribben en de inlaat schoon of vervang **
Kijk de luchtfilter na (elke 200 uur)
Ververs de olie en vervang de filter (elke 200 uur)
Controleer brandstoffilter / Tap waterafscheider af *
Controleer radiatorroosters en maak ze schoon
Controleer het koelvloeistofpeil
Ververs de koelvloeistof
28
www.ferrisindustries.com
Onderhoud
Periodiek onderhoud
BRANDSTOF CONTROLEREN /
BIJVULLEN
Om brandstof toe te voegen:
OPMERKING: Raadpleeg de tabel met dieselspecificaties
(figuur 17) voor specifieke brandstofaanbevelingen.
1. Verwijder de dop van de brandstoftank (A, figuur 18).
2. Vul de tank tot de onderkant van de vulbuis. Op die
manier laat u ruimte in de tank voor het uitzetten van de
brandstof.
3. Zet de dop op de brandstoftank en draai ze handvast.
4. Herhaal hetzelfde proces voor de tegenoverliggende
tank.
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig met diesel. Het is een uiterst
ontvlambaar product.Voeg geen brandstof toe
wanneer de motor nog warm is omdat hij nog
niet voldoende is afgekoeld.Vermijd vonken en
vuur en laat niet toe dat er wordt gerookt in de
onmiddellijke omgeving.Voeg niet te veel
brandstof toe en neem gemorste brandstof op.
Verwijder de brandstoffilter niet en tap geen
brandstof af wanneer de motor warm is want
gemorste brandstof kan ontbranden. Zorg ervoor
dat de aftapklep van de filter volledig gesloten is
voor u de zitmaaier opnieuw in gebruik neemt.
Gebruik geen kerosine in plaats van
diesel of een mix met dieselbrandstof.
Kerosine zal schade toebrengen aan de
motor.
Raadpleeg figuur 17 voor specifieke
aanbevelingen met betrekking tot de
brandstof.
WAARSCHUWING
Brandstof die op warme oppervlakken of
elektrische onderdelen lekt of wordt gemorst
kan brand veroorzaken. Om mogelijke letsels te
helpen voorkomen, zet u de contactschakelaar
in de stand UIT wanneer u de brandstoffilters of
waterafscheiderelementen vervangt. Neem
gemorste brandstof onmiddellijk op.
Figuur 18. De tank vullen
A. Brandstofdop
Diesel Fuel Specification Location
No. 2-D, No. 1-D, ASTM D975-94
EN590:96
ISO 8217 DMX
BS2869-A1 or A2
JIS K2204 Grade No. 2
KSM-2610
GB252
USA
European Union
International
United Kingdom
Japan
Korea
China
Figuur 17.Tabel met dieselspecificaties
BRANDSTOFFILTER
Uw zitmaaier is uitgerust met twee brandstoffilters.Een
ervan is een waterafscheider (A, figuur 20) die op het frame
in de buurt van de motor is gemonteerd, en de
brandstoffilter (A, figuur 3) bevindt zich onder de
bestuurdersstoel. De waterafscheider moet om de 25 uren
worden afgetapt of telkens wanneer water zichtbaar is in de
kolf.Vervang de beide brandstoffilters om de
400 bedrijfsuren of eerder indien nodig.
De motorkap aan de achterkant verwijderen:
U moet de motorkap aan de achterkant verwijderen om
toegang te krijgen tot de waterafscheider.
1. Zet de motor uit, activeer de parkeerrem, haal de sleutel
uit het contact en wacht tot alle bewegende delen tot
stilstand zijn gekomen.
2. Verwijder de opsluitbouten (A, figuur 19) van de
motorkap aan de achterkant.
3. Verwijder de motorkap aan de achterkant (B) door de
kap achteruit en weg van de machine te schuiven.
A
A
B
Figuur 19. Motorkap aan de achterkant
A. Opsluitbouten van de motorkap aan de achterkant
B. Motorkap aan de achterkant
Dieselspecificaties Locatie
Nr. 2-D, Nr. 1-D, ASTM D975-94 USA
EN590.96 Europese Unie
ISO 82-17 DMX Internationaal
BS2869-A1 of A2 Verenigd Koninkrijk
JIS K2204 kwaliteit nr. 2 Japan
KSM-2610 Korea
GB252 China
29
Onderhoud
Figuur 20.Tap de waterafscheider af
A. Waterafscheider
Tijdens de normale werking van de motor
wordt een zuigkracht op de
waterafscheider uitgeoefend. Zorg ervoor
dat de aftapklep goed dicht is om te
helpen voorkomen dat er lucht in het
brandstofsysteem terechtkomt.
A
Om de oliefilter te vervangen:
1. Zet de motor uit, activeer de parkeerrem, haal de sleutel
uit het contact en wacht tot alle bewegende delen tot
stilstand zijn gekomen.
2. Laat de motor en de omringende oppervlakken afkoelen
tot kamertemperatuur.
3. Sluit de afsluitkleppen van beide brandstoftanks (zie
figuur 2 voor hun plaats).
OPMERKING: De brandstoffilter wordt uitsluitend in zijn
geheel vervangen.Het filterelement kan niet apart worden
vervangen.
4. Verwijder de filter uit de houder en verwijder de
filterslangen van de filter.Houd de filter tijdens het
verwijderen voorzichtig vast om te voorkomen dat u
brandstof morst.
5. Monteer de nieuwe filter op de houder, sluit de
brandstofslangen aan en open de afsluitkleppen van de
beide brandstoftanks.Neem gemorste brandstof op.
Om de waterafscheider af te tappen:
1. Zet de motor uit, activeer de parkeerrem, haal de sleutel
uit het contact en wacht tot alle bewegende delen tot
stilstand zijn gekomen.
2. Laat de motor en de omringende oppervlakken afkoelen
tot kamertemperatuur.
3. Sluit de afsluitkleppen van beide brandstoftanks (zie
figuur 2 voor hun plaats).
4. Draai de afsluitklep (A, figuur 21) van de
waterafscheider naar links in de stand UIT (“OFF”).
5. Schroef de waterkolf los van de waterafscheider.Houd u
aan de afvalverwerkingsvoorschriften wanneer u de
inhoud van de kolf weggooit.
6. Schroef de waterkolf weer op de waterafscheider, draai
de afsluitklep van de waterafscheider naar links open en
open de afsluitkleppen van de brandstoftank.
Periodiek onderhoud
Figuur 21. De waterafscheider aftappen
A. Afsluitklep van de waterafscheider
A
30
www.ferrisindustries.com
Onderhoud
Figuur 23.Verwijder het inspectieluik van de motor
A. Duimbout
B. Inspectieluik van motor
B
CONTROLEER MOTOROLIE EN
FILTER,VUL BIJ / VERVANG
Zie achterkant voor inhoud van oliereservoir.
Om het peil van de motorolie te controleren:
1. Parkeer de machine op een vlak, waterpas oppervlak.
2. Kantel de bestuurdersstoel naar voren en draai de
duimbouten (A, figuur 23) los waarmee het inspectieluik
(B) van de motor bevestigd is.Verwijder het inspectieluik
van de motor.
3. Verwijder de peilstaaf (B, Figuur 24) en wrijf hem met
een schoon doek af.
4. Breng de peilstaaf weer volledig in. Het oliepeil zou
tussen het bovenste en het onderste streepje van de
peilstaaf moeten staan.
Om motorolie bij te vullen (Zie figuur 25 voor
oliespecificaties en de achterkant van deze
handleiding voor de inhoud van het oliereservoir):
1. Parkeer de machine op een vlak, waterpas oppervlak.
2. Verwijder de oliepeilstaaf en vul olie bij langs de vulbuis
(B, figuur 24).
3. Wacht drie minuten en controleer het oliepeil.
4. Vul indien nodig nog meer olie bij.
5. Breng de peilstaaf weer in en draai hem met de hand
vast.Als u hem te vast draait, kan de peilstaaf
beschadigd worden.
A
Figuur 24. Oliepeilstaaf en filter
A. Aftapdop
B. Peilstaaf en vulbuis
C. Oliefilter
A
B
C
Periodiek onderhoud
NAZICHT VAN LUCHTFILTER
Luchtfilterelementen verwijderen:
1. Maak de twee opsluitklemmen los en verwijder het
deksel (A, figuur 22) van de luchtfilterbehuizing (D).
2. Verwijder het primaire element (B) en het secundaire
element (C) uit de luchtfilterbehuizing door ze eruit te
trekken.
De luchtfilterelementen schoonmaken en
vervangen:
1. Vervang elk van de elementen als het beschadigd, erg
vuil of met olie vervuild is, of elke 200 uur.
2. Om een element schoon te maken:blaas vanaf de
binnenkant perslucht van 2,89-4,90 bar (42-71 psi) door
de elementen om stof en afvalmateriaal te verwijderen.
Gebruik de laagst mogelijke luchtdruk om het element
schoon te maken zonder het te beschadigen.
3. Maak alle onderdelen van de luchtfilterbehuizing, het
deksel en de doorgangen schoon. Dek de inlaatopening
tijdens het schoonmaken af met een doek om te
voorkomen dat vreemde voorwerpen in het
inlaatverdeelstuk zouden vallen.
Monteer de luchtfilter opnieuw:
1. Installeer de elementen in de luchtfilterbehuizing en
monteer de luchtfilterbehuizing en het deksel opnieuw.
Maak de opsluitklemmen vast.
A
B
D
C
Figuur 22. Luchtfilterconstructie
A. Deksel
B. Primair element
C. Secundair element
D. Behuizing
31
Onderhoud
Om de motorolie te verversen en de filter te
vervangen:
1. Parkeer de machine op een vlak, waterpas oppervlak.
2. Start de motor en breng hem op bedrijfstemperatuur.
3. Leg de motor stil.
4. Verwijder de peilstaaf om het carter van een
luchtopening te voorzien en de motorolie gemakkelijk af
te kunnen tappen.
5. Plaats een recipiënt onder de aftapopening met de
aftapdop (A) om de afvalolie in op te vangen.
6. Verwijder de aftapdop.Laat alle olie weglopen.
7. Breng de aftapdop weer aan en draai ze vast tot 19,6 -
23,5 Nm.
8. Gooi de afvalolie weg volgens de geldende
afvalverwerkingsvoorschriften.
9. Om de oliefilter (C) te verwijderen draait u de filter naar
links met behulp van een oliefiltersleutel.Controleer of
de pakking van de oliefilter verwijderd is en gooi de
oliefilter en de pakking weg.
10. Maak het montagevlak voor de oliefilter schoon.
11. Breng een dunne film schone motorolie aan op de
pakking van de nieuwe oliefilter. Installeer de nieuwe
oliefilter met de hand door hem naar rechts te draaien
tot hij tegen het montagevlak komt. Draai nog eens 3/4
omwenteling vast met behulp van een oliefiltersleutel.
12. Vul de motor met de gespecificeerde hoeveelheid (zie
achterkant van deze handleiding) van de
gespecificeerde olie (zie figuur 25).
13. Laat de motor gedurende vijf minuten warmdraaien en
controleer op lekken.Leg de motor stil, wacht tien
minuten en controleer het oliepeil opnieuw.Breng de
peilstaaf weer in.Neem gemorste olie op.
-4°F
(-20°C)
14°F
(-10°C)
32°F
(0°C)
50°F
(10°C)
68°F
(20°C)
86°F
(30°C)
104°F
(40°C)
SAE 10W
SAE 20W
SAE 20
SAE 30
SAE 40
SAE 10W-30
SAE 15W-40
Motoroliespecificaties:
Gebruik motorolie die voldoet aan of beter is dan de
volgende richtsnoeren en classificaties:
• API (American Petroleum Institute) categorie CD of beter.
• ACEA (Association des Constructeurs Européen
d’Automobiles) categorie E-3, E-4 en E-5.
• JASO (Japanese Automobile Standards Organization)
categorie DH-1.
Figuur 25. Schema met oliekwaliteitsaanbevelingen aan
de hand van SAE-viscositeit
Periodiek onderhoud
32
www.ferrisindustries.com
Onderhoud
Figuur 26. Het peil van de hydrauliekolie controleren
A. Hydrauliekoliereservoir
B. Dop van het reservoir
B
A
VERVANG DE
HYDRAULIEKOLIEFILTER
Vervangingsinterval: elke 250 uur
Stuknummer van filter: 1719168
OPMERKING: Als u de oliefilter van de filterbasis verwijdert,
loopt het oliereservoir leeg. Houd een geschikt recipiënt
klaar om de olie op te vangen.Ferris beveelt aan om dit
onderhoudspunt enkel door een verdeler te laten uitvoeren.
1. Ga na waar de oliefilter van de transmissie (A, figuur 27)
zich bevindt.
2. Smeer de pakking van de nieuwe filter met een paar
druppels transmissieolie.Vul de filter voor de helft met
olie.
3. Maak de oppervlakken rond de filterbasis schoon en
verwijder de filter.Tap de olie van het hydraulische
systeem NIET af.
4. Schroef de nieuwe filter op de filterbasis tot de pakking
de filterbasis raakt en draai dan nog 3/4 omwenteling
vast.
5. Laat de machine meerdere minuten draaien en
controleer het transmissieoliepeil.
BELANGRIJKE OPMERKING:Wees voorzichtig nadat u de
filter hebt vervangen;lucht in het hydraulische systeem kan
de gevoeligheid van de bedieningselementen beïnvloeden.
Herhaal stap 5 tot de lucht uit het systeem is.
CONTROLEER HET PEIL VAN DE
HYDRAULIEKOLIE
1. Voor u de dop van het reservoir verwijdert, zorgt u
ervoor dat zich op de oppervlakken rond de dop van het
reservoir en op de vulhals van het reservoir geen stof,
vuil of ander afvalmateriaal bevindt.
2. Schroef de dop (B, figuur 26) van het reservoir.
3. Kijk in de vulhals van het hydrauliekoliereservoir (A,
figuur 26) naar de stand van de olie. In koude toestand
zou het oliepeil ongeveer 10 cm onder de bovenkant van
de vulhals moeten staan.
4. Indien nodig voegt u ofwel Mobil 1™, 15W-50
synthetische olie ofwel Castrol Syntec™ 5W-50 olie toe.
GEBR
UIK GEEN conventionele soorten olie.
5. Breng de dop weer aan op het reservoir.
Figuur 27.Vervang de hydrauliekoliefilter
A. Hydrauliekoliefilter
A
Periodiek onderhoud
33
Onderhoud
Periodiek onderhoud
WAARSCHUWING
SYSTEEM ONDER DRUK
Warme koelvloeistof kan ernstige brandwonden
veroorzaken. Draai de radiatordop nooit open.
Wacht tot de motor is afgekoeld voor u het peil
van de koelvloeistof controleert of de dop van
het reservoir verwijdert.
CONTROLEER HET PEIL VAN DE
MOTORKOELVLOEISTOF
Het peil en de kwaliteit van de motorkoelvloeistof moeten
voor elk gebruik bij koude en uitgeschakelde motor worden
gecontroleerd.
Het koelsysteem is een gesloten type. Open de radiatordop
nooit tenzij u het systeem aan het spoelen bent. Als u de
radiatordop opent, kan lucht in het koelsysteem
terechtkomen wat tot oververhitting kan leiden.
1. Verwijder het inspectieluik van de motor (zie figuur 23).
2. Controleer het peil van de koelvloeistof alleen in het
overloopreservoir (A, figuur 28).De koelvloeistof zou
aan de markering LAAG (KOUD) [“LOW (COLD)”]
moeten staan.
3. Als de koelvloeistof te laag staat, verwijdert u de dop (E)
van het reservoir en voegt u koelvloeistof toe tot aan de
markering “H”.
4. Breng de dop weer aan.
OPMERKING: Een correct koelvloeistofmengsel bestaat uit
gelijke delen ethyleenalcohol en gedistilleerd water.Zie de
handleiding van de motorleverancier voor
motorkoelvloeistofspecificaties.
VERVANG DE
MOTORKOELVLOEISTOF
Deze procedure is van toepassing op het voor de eerste
keer vullen van de radiator of het vullen van de radiator
nadat hij werd gespoeld.
1. Controleer of alle leidingen zijn aangesloten en alle
klemmen zich op hun plaats bevinden.
2. Draai de radiatordop (A, figuur 29) 90 graden naar links.
Duw de dop naar beneden en draai hem verder naar
links om hem te verwijderen.
OPMERKING: Probeer de radiatordop niet te verwijderen
zonder hem eerst naar beneden te duwen.
3. Giet traag motorkoelvloeistof in de radiator tot de
vloeistof tot aan de lip van de vulpoort voor
motorkoelvloeistof komt.Zorg ervoor dat zich tijdens het
vullen van de radiator geen luchtbellen vormen.Terwijl
de koelvloeistof in de radiator loopt, knijpt u in de
radiatorleidingen (B, figuur 28) om lucht uit het
koelsysteem te helpen verwijderen.
4. Draai de radiatordop vast. Laat de lippen op de
achterkant van de radiatordop samenvallen met de
groeven van de motorkoelvloeistofvulpoort. Duw de dop
naar beneden en draai hem ongeveer 90 graden naar
rechts.
5. Verwijder de dop van de reservetank en vul de tank met
motorkoelvloeistof tot de markering LAAG (KOUD)
[“LOW (COLD)”] (C). Breng de dop weer aan.
6. Controleer de leiding waarmee de reservetank op de
radiator is aangesloten (B, figuur 29).Vergewis u ervan
dat ze goed vastzit en dat ze geen scheuren of schade
vertoont. Als de leiding beschadigd is, zal de
koelvloeistof weglekken in plaats van naar de
reservetank te lopen.
Figuur 28. Het peil van de motorkoelvloeistof
controleren
A. Overloopreservoir
B. Radiatorleidingen
C. Markering Laag (koud)
D. Markering Vol (warm)
E. Dop
Figuur 29. De radiatorkoelvloeistof vervangen
A. Radiatordop
B. Verbindingsleiding tussen radiator en reservetank
A
B
B
A
D
C
E
34
www.ferrisindustries.com
Onderhoud
Periodiek onderhoud
Vervang de motorkoelvloeistof (vervolg)
7. Laat de motor draaien tot hij op bedrijfstemperatuur is.
Controleer het peil van de motorkoelvloeistof in de
reservetank.Wanneer de motor draait en de
motorkoelvloeistof op zijn normale temperatuur is, moet
de koelvloeistof in de tank aan de markering VOL
(WARM) [“FULL (HOT)”] (D, figuur 28) staan. Als de
koelvloeistof niet tot aan de markering VOL (WARM)
[FULL (HOT)] komt, voegt u extra koelmiddel toe in de
reservetank totdat koelvloeistof tot aan markering VOL
(WARM) [FULL (HOT)] komt.
MAAK RADIATOR EN HET
ROOSTER SCHOON
Maak de radiator en het rooster voor elk gebruik schoon, of
telkens wanneer nodig (afhankelijk van het gebruik) om een
goede luchtstroming door de radiator mogelijk te maken.
Het radiatorrooster verwijderen:
1. Verwijder de opsluitbouten (A, figuur 30) van het
radiatorrooster aan de achterkant en verwijder het
radiatorrooster aan de achterkant (B).
2. Schuif de radiatorroosters aan de zijkant (C) uit de
gleuven in de achterkant van de motorkap.
3. Spoel het rooster met water of blaas het schoon met
lucht. Spoel de radiatorkern met water of blaas het
schoon met lucht. Zie de handleiding van de
motorleverancier voor correcte procedures voor het
schoonmaken van de radiator.
4. Om het radiatorrooster weer aan te brengen voert u de
procedure voor het verwijderen in omgekeerde volgorde
uit.
Figuur 30. De radiatorroosters verwijderen
A. Opsluitbouten van het radiatorrooster aan de
achterkant
B. Radiatorrooster aan de achterkant
C. Radiatorrooster aan de zijkant (linkerkant afgebeeld)
B
C
A
Periodiek onderhoud
SMERING
Smeer de zitmaaier op alle plaatsen die zijn aangegeven in
de figuren 31 tot en met 35 en op de volgende
smeerpunten.
Smeervet:
• assen en jukken van de zwenkwielen vooraan
• scharnierblokken van maaidekhefsysteem
• spillen van het maaidek
• tussenwielarm van het maaidek
Gebruik smeervetnippels indien aanwezig. Demonteer de
onderdelen om smeervet op bewegende onderdelen aan te
brengen als er geen smeernippels zijn geïnstalleerd.
Niet alle smeervetten zijn geschikt. Ferris Red Grease (p/n
5022285) verdient de aanbeveling;lithiumsmeervet voor
hoge temperaturen en automobieltoepassingen kan worden
gebruikt als het aanbevolen smeervet niet beschikbaar is.
Olie:
• scharnieren van de rij- en stuurhendels
• scharnieren van de stoelplaat
• scharnieren van maaidekhefsysteem
• hengsels van uitlaattrechter
Algemeen geldt dat alle bewegende delen die in contact
komen met andere delen met olie moeten worden
gesmeerd. Zorg er echter voor dat nooit olie of smeervet op
aandrijfriemen of riemschijven terechtkomt.Vergeet de
smeernippels en oppervlakken niet zowel voor als na het
smeren schoon te wrijven.
Figuur 33. Scharnieren van stangenstelsel van
maaidekhefsysteem
Figuur 34. Naspoorinrichting en zwenkwiel vooraan
Figuur 32. Scharnieren van rij- en stuurhendels en
bestuurdersstoelplaat
Figuur 31. Het maaidek smeren
Figuur 35. Scharnieren van ophanging en
maaidekhefsysteem
35
Onderhoud
SMEER DE
LAGERS
JAARLIJKS
36
www.ferrisindustries.com
Onderhoud
Periodiek onderhoud
ONDERHOUD VAN DE BATTERIJ
OPMERKING: Deze machine is uitgerust met een
onderhoudsvrije BCIU1 accu.
De batterij en batterijkabels schoonmaken
1. Verwijder het montagemateriaal van de vloerplaat (C,
figuur 36) en verwijder de vloerplaat (D) om de batterij
bloot te leggen.
2. Maak de kabels los van de batterij en begin met de
negatieve (zwarte) kabel (B).
3. Maak de polen van de batterij en de uiteinden van de
kabels schoon met een staalborstel tot ze glanzen.
4. Installeer de batterij en breng de batterijkabels weer aan
waarbij u met de positieve (rode) kabel (A) begint.
5. Breng een laagje petrolatum of niet-geleidend smeervet
aan op de uiteinden van de batterijkabels en polen.
6. Leg de vloerplaat weer op haar plaats en maak ze vast
met het montagemateriaal dat u eerder hebt verwijderd.
Figuur 36. Batterijvak
A. Positieve (+) kabel en pool
B. Negatieve (-) kabel en pool
C. Montagemateriaal van de vloerplaat
D. Vloerplaat
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig in de omgang met de batterij.
Mors geen elektrolyt. Houd vlammen en vonken
uit de buurt van de batterij.
Als u de batterij plaatst of verwijdert, moet u de
negatieve batterijkabel als EERSTE
loskoppelen en als LAATSTE terug aansluiten.
Doet u dat niet, dan bestaat de kans op
kortsluiting tussen de positieve pool en een
stuk gereedschap.
D
B
A
C
C
37
Onderhoud
Periodiek onderhoud
Figuur 38. Het blad op een spijker balanceren
A. Nagel
Figuur 39. Het blad vastdraaien na installatie
A. Bladbout
B. Platte sluitring
DE MAAIBLADEN ONDERHOUDEN
1. De bladen moeten scherp zijn en mogen geen kepen en
deuken vertonen. Als dat niet het geval is, slijpt u de
maaibladen zoals beschreven in de volgende stappen.
2. Om de maaibladen voor het slijpen te verwijderen,
gebruikt u een 1" sleutel op de vlakke oppervlakken van
de spilas terwijl u de bevestigingsbout van het blad
verwijdert met een 15/16" sleutel (figuur 37).
3. Gebruik een vijl om het blad weer van een scherpe kant
te voorzien.Verwijder alle kepen en deuken uit de
snijkant van het blad. Als het blad ernstig beschadigd is,
moet het worden vervangen.
4. Balanceer het maaiblad zoals afgebeeld in figuur 38.
Hang het maaiblad met het gat in het midden op aan
een spijker waarop u vooraf een druppel olie hebt
aangebracht.Een goed uitgebalanceerd maaiblad dient
horizontaal te blijven hangen.
5. Breng elk blad weer aan met de uiteinden naar het
maaidek gericht zoals afgebeeld in figuur 39. Bevestig
met een bout en platte ring en draai vast tot 94 Nm.
Figuur 37. Het blad losdraaien om het te verwijderen
WAARSCHUWING
Maaibladen zijn scherp.Voor uw eigen
veiligheid mag u de maaibladen niet met de
blote hand vastpakken. Onvoorzichtige of
onjuiste omgang met de maaibladen kan tot
ernstig lichamelijk letsel leiden.Voor uw eigen
veiligheid moeten de bevestigingsbouten van
de maaibladen telkens gemonteerd worden met
een platte sluitring en vervolgens stevig
vastgedraaid. Draai de montagebouten van de
bladen aan tot 94 Nm.
A
38
www.ferrisindustries.com
Problemen oplossen
PROBLEMEN OPLOSSEN
Hoewel het gewone periodieke onderhoud de levensduur
van uw zitmaaier zal verlengen, kan het bij langdurig of
constant gebruik uiteindelijk toch nodig zijn om specifieke
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren om uw zitmaaier
naar behoren te laten blijven werken.
In de onderstaande gids voor het oplossen van problemen
vindt u de meest voorkomende problemen, hun oorzaken en
mogelijke oplossingen.
Op de volgende pagina’s vindt u dan instructies zodat u de
meeste van die eenvoudige aanpassingen en
onderhoudsherstellingen zelf kan uitvoeren. Indien u dat
wenst, kan u een beroep doen op uw plaatselijk erkend
verdeler voor het uitvoeren van deze
onderhoudswerkzaamheden.
WAARSCHUWING
Om ernstige letsels te voorkomen mag u alleen
onderhoudswerkzaamheden aan de zitmaaier
uitvoeren wanneer de motor stilgelegd en de
parkeerrem geactiveerd is.
Trek altijd de sleutel uit het contact, maak de
bougiekabel los en bevestig hem uit de buurt
van de bougie voor u met het onderhoud begint
om te voorkomen dat de motor per ongeluk zou
starten.
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
De motor wil niet aanslaan of
starten.
1. Parkeerrem is niet geactiveerd. 1. Activeer de parkeerrem.
2. PTO-schakelaar (elektrische koppeling)
staat in de stand AAN (“ON”).
2. Zet de schakelaar in de stand UIT (“OFF”).
3. Geen brandstof meer. 3. Als de motor warm is, laat u hem afkoelen
en vult u vervolgens brandstof bij (beide
tanks).Injecteer het brandstofsysteem.
4. De rij- en stuurhendels zijn niet in de
vrijloopstand vergrendeld.
4. Vergrendel de hendels in de vrijloopstand.
5. De bestuurder zit niet op zijn stoel. 5. Ga correct op de bestuurdersstoel zitten.
6. De gloeibougies zijn niet voorverwarmd. 6. Verwarm de gloeibougies voor.
7. Zekering doorgeslagen. 7. Vervang de zekering.
8. De polen van de batterij moeten worden
schoongemaakt.
8. Maak de batterijpolen schoon.
9. De batterij is leeg of stuk. 9. Opladen of vervangen.
10. Bedrading los of defect. 10. Controleer de bedrading visueel en
vervang kapotte of gerafelde draden.
Maak de losse aansluitingen vast
11. Solenoïde of startmotor defect. 11. Herstel of vervang.Neem contact op met
uw erkend verdeler.
12. Schakelaar veiligheidsvergrendelsysteem
defect.
12. Vervang waar nodig. Neem contact op met
uw erkend verdeler.
13. Water in brandstof. 13. Tap de brandstof af en vul de tank met
nieuwe brandstof.
14. Brandstof is oud of verschaald. 14. Tap de brandstof af en vervang ze door
verse brandstof.
Motor is moeilijk te starten
of loopt niet goed.
1. Te rijke brandstofmengeling. 1. Maak luchtfilter schoon.
2. Lucht in het brandstofsysteem. 2. Injecteer het brandstofsysteem.
Kloppende motor. 1. Laag oliepeil. 1. Controleer oliepeil en voeg olie toe indien
nodig.
2. Verkeerde oliekwaliteit gebruikt. 2. Zie handleiding van motorleverancier.
Overdreven olieverbruik. 1. De motor raakt oververhit. 1. Maak het radiatorrooster en de luchtfilter
schoon.
2. Verkeerde oliedruk. 2. Zie handleiding van motorleverancier.
3. Te veel olie in oliecarter. 3. Tap overtollige motorolie af.
Motoruitlaat is zwart. 1. Vuile luchtfilter. 1. Vervang de luchtfilter.Zie handleiding van
motorleverancier.
2. Lucht in het brandstofsysteem. 2. Injecteer het brandstofsysteem.
PROBLEMEN MET DE ZITMAAIER OPLOSSEN
39
Problemen oplossen
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
De motor draait maar de zitmaaier
wil niet rijden.
1. Hydrauliekaflaatklep(pen) in de stand
“open”.
1. Draai de klep(pen) naar rechts om ze
te sluiten.
2. Riem is stuk. 2. Zie De aandrijfriem vervangen
3. Aandrijfriem slipt. 3. Zie probleem en oorzaak hieronder.
4. Rem niet volledig uitgeschakeld. 4. Neem contact op met uw erkend
verdeler.
Aandrijfriem van het
tractorgedeelte van de zitmaaier
slipt.
1. Olie of vet op aandrijfriem of
riemschijven.
1. Maak schoon waar nodig.
2. Te weinig gespannen. 2. Regel de veerspanning af. Zie De
aandrijfriem vervangen.
3. Aandrijfriem uitgerekt of versleten. 3. Vervang de riem.
Rem houdt niet. 1. De rem is niet juist geregeld. 1. Zie Bijregelen van de rem.
2. Remblokken versleten. 2. Vervang door nieuwe remblokken.
Zitmaaier is moeilijk te besturen of
gedraagt zich slecht.
1. Stuurstangenmechanisme zit los. 1. Controleer verbindingen en zet ze
vast.
2. Onjuiste bandenspanning. 2. Zie hoofdstuk Periodiek onderhoud.
Problemen met de zitmaaier oplossen (vervolg).
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
Het maaidek komt niet omhoog. 1. Stangenmechanisme van hefsysteem
niet correct bevestigd of beschadigd.
1. Neem contact op met uw erkend
verdeler voor herstelling.
De motor valt gemakkelijk stil
tijdens het maaien.
1. Motorsnelheid te laag. 1. Geef volgas.
2. Rijsnelheid te hoog. 2. Verlaag de rijsnelheid.
3. Maaihoogte te laag ingesteld. 3. Stel de maaihoogte bij de eerste
maaibeurt van lang gras in op de
hoogste stand.
4. Het gemaaide gras blijft in de
afvoerkoker steken.
4. Maai met de grasafvoer naar het
reeds gemaaide gedeelte gericht.
Overdreven maaiervibraties. 1. Bevestigingsbouten van maaibladen
zitten los.
1. Draai vast tot 94 Nm.
2. Maaibladen, aandrijfassen of
riemschijven zijn verbogen.
2. Controleer en vervang waar nodig.
3. Maaibladen zijn niet uitgebalanceerd. 3. Verwijder, slijp en balanceer de
maaibladen.Zie hoofdstuk
Onderhoud.
4. Riem niet juist geïnstalleerd. 4. Installeer de riem op de juiste wijze.
Aandrijfriem verslijt of scheurt te
snel.
1. Verbogen of ruwe riemschijven. 1. Herstel of vervang.
2. Onjuiste aandrijfriem gebruikt. 2. Vervang door juiste aandrijfriem.
Aandrijfriem van maaidek slipt of
drijft helemaal niet aan.
1. Veer van tussenschijf is stuk of niet
correct afgeregeld.
1. Herstel of regel bij, afhankelijk van de
oorzaak.
2. Aandrijfriem van maaidek is stuk. 2. Vervang de aandrijfriem.
Het maaidek begint niet te werken. 1. Elektrische bedrading beschadigd. 1. Zoek en herstel de beschadigde
draad.
2. PTO-koppeling niet goed afgeregeld. 2. Zie onder Bijregeling van de PTO-
koppeling.
3. Accuspanning te laag. 3. Laad de batterij op en controleer de
wisselstroomdynamo. Zie onder
Onderhoud van de batterij.
PROBLEMEN MET HET MAAIDEK OPLOSSEN
40
www.ferrisindustries.com
Problemen oplossen
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
Streepvorming. 1. Maaibladen zijn niet scherp. 1. Slijp uw bladen.
2. Maaibladen zijn te ver afgesleten. 2. Vervang uw bladen.
3. Motorsnelheid is te laag. 3. Maai altijd met volgas.
4. Rijsnelheid is te hoog. 4. Rij trager.
5. Het maaidek is verstopt met gras. 5. Maak het maaidek schoon.
6. De maaibanen overlappen niet
genoeg.
6. Zorg ervoor dat uw maaibanen elkaar
overlappen.
7. U overlapt niet genoeg bij het draaien. 7. Bij het draaien neemt uw effectieve
maaibreedte af – overlap meer bij het
draaien.
Kaalgemaaide plekken. 1. Het gazon is oneffen of hobbelig. 1. Rol of effen het gazon.
2. Maaihoogte van het maaidek is te laag
ingesteld.
2. Stel een hogere maaihoogte in.
3. Rijsnelheid is te hoog. 3. Rij trager.
4. Het maaidek staat niet helemaal
waterpas.
4. Zet het maaidek helemaal waterpas.
5. De bandenspanning is te laag of niet
gelijk.
5. Controleer de bandenspanning en blaas
de banden op.
Getrapt maairesultaat. 1. Het maaidek staat niet helemaal
waterpas.
1. Zet het maaidek helemaal waterpas.
2. De banden zijn niet correct
opgepompt.
2. Controleer de bandenspanning en blaas
de banden op.
3. De maaibladen zijn beschadigd. 3. Vervang de bladen.
4. De mantel van het maaidek is
beschadigd.
4. Herstel of vervang het maaidek.
5. Spil van maaidek verbogen of los. 5. Herstel of vervang de spil.
6. De maaibladen zijn niet juist
geïnstalleerd.
6. Installeer de bladen op de juiste wijze.
Ongelijk maairesultaat. 1. Het maaidek staat niet helemaal
waterpas.
1. Zet het maaidek helemaal waterpas.
2. De maaibladen zijn bot of versleten. 2. Slijp of vervang de maaibladen.
3. De maaibladen zijn beschadigd. 3. Vervang de bladen.
4. Het maaidek is verstopt met
grassnippers.
4. Maak het maaidek schoon.
5. De mantel van het maaidek is
beschadigd.
5. Herstel of vervang het maaidek.
6. Spil van maaidek verbogen of los. 6. Herstel of vervang de spil.
7. De maaibladen zijn niet juist
geïnstalleerd.
7. Installeer de bladen op de juiste wijze.
8. De banden zijn niet correct
opgepompt.
8. Controleer de bandenspanning en blaas
de banden op.
Uitsteeksels. 1. Maaibladen zijn niet scherp of
vertonen inkepingen.
1. Slijp uw bladen.
2. Maaibladen zijn te ver afgesleten. 2. Vervang uw bladen.
3. Motorsnelheid is te laag. 3. Maai altijd met volgas.
4. Rijsnelheid is te hoog. 4. Rij trager.
5. Het maaidek is verstopt met gras. 5. Maak het maaidek schoon.
VAAK VOORKOMENDE MAAIPROBLEMEN OPLOSSEN
41
Problemen oplossen
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Figuur 40. De positie van de bestuurdersstoel
aanpassen
A. Hendel om de positie van de bestuurdersstoel aan te
passen
Figuur 41. Afregeling van rij- en stuurhendel
A. Montagemateriaal voor uitlijning
B. Montagemateriaal voor positionering
C. Rijsnelheidshendel
Figuur 42. Bijregeling van de maximale snelheid
A. Bout voor bijregelen van maximale snelheid
B. Basis van rij- en stuurhendel
B
A
A
B
C
DE POSITIE VAN DE
BESTUURDERSSTOEL
AANPASSEN
Zie figuur 40. De stoel kan vooruit of achteruit worden
geschoven.Trek de hendel naar voren, geef de stoel de
gewenste plaats en laat de hendel los om de stoel op die
positie te vergrendelen.
AFREGELING VAN DE
RIJSNELHEIDSHENDELS
De rijsnelheidshendels kunnen op drie manieren worden
afgeregeld. De uitlijning van de rij- en stuurhendels, de
stand van de hendels (hoe dicht de uiteinden bij elkaar
liggen) en de hoogte van de hendels kunnen worden
aangepast.
Om de uitlijning van de hendels bij te regelen
Draai de montagebouten (A, figuur 41) los en scharnier de
hendel(s) (C) om ze ten opzichte van elkaar uit te lijnen.
Om de stand van de hendels bij te regelen
Draai de tegenmoer los en regel de stelbout (B, figuur 41)
meer naar binnen of naar buiten bij om de afstand tussen de
hendeluiteinden aan te passen.
Om de hoogte van de hendels bij te regelen
Verwijder het montagemateriaal en breng de hendel
omhoog of omlaag ten opzichte van de oorspronkelijke
stand. U zal ook de uitlijning van de hendels moeten
bijregelen, zoals hoger beschreven.
SNELHEIDSAFREGELING
Als de zitmaaier naar rechts of links draait wanneer de
rijsnelheidshendels in de uiterste stand naar voren staan,
kan de maximale snelheid van elk van de hendels worden
bijgeregeld door aan de afstelbout(en) (A, figuur 42) te
draaien.Regel alleen de snelheid af van het wiel dat het
snelste draait.
Om de snelheid te verlagen van het snelste wiel
1. Draai de spanmoer los.
2. Draai de bout voor het bijregelen van de maximale
snelheid NAAR RECHTS om de snelheid te verlagen.
3. Draai de spanmoer weer vast wanneer u klaar bent met
de afregeling.
WAARSCHUWING
Regel de zitmaaier NIET bij zodat hij sneller
vooruit of achteruit kan rijden dan de snelheid
waarvoor hij ontworpen is.
A
42
www.ferrisindustries.com
Problemen oplossen
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Figuur 43. Afregeling van de vrijloop (rechterzijde
getoond)
A. Regelstaaf van stangenstelsel
B. Moeren
A
B
Figuur 44. Afregeling van de terugkeer naar de
vrijloopstand
A. Contraveer
B. Stelkraag
A
B
AFREGELING VAN VRIJLOOP
Als de zitmaaier toch wat verrijdt terwijl de
rijsnelheidshendels in de VRIJLOOPSTAND zijn
vergrendeld, kan het noodzakelijk zijn om de staaf van het
stangenmechanisme bij te regelen.
OPMERKING:Voer deze afstelling uitsluitend uit op een
hard en effen oppervlak, zoals een betonnen vloer.
1. Schakel de PTO-koppeling uit, activeer de parkeerrem
en leg de motor stil.
2. Op de staaf van het stangenmechanisme bevinden zich
drie moeren (B, figuur 43). De eerste twee moeten
samen worden gebruikt om de staaf te verdraaien en de
derde (meer naar de voorkant van de machine) wordt
gebruikt om de staaf op zijn plaats vast te zetten.Draai
de tegenmoer los die tegen het bolgewricht zit (B, figuur
43) en verdraai de staaf van het stangenmechanisme
(A) om bij te regelen. Als de machine in de vrijloopstand
vooruitrijdt, draait u de staaf NAAR RECHTS (gezien als
u van achter de machine naar de voorkant kijkt) en als
de machine in de vrijloopstand achteruitrijdt, draait u de
staaf NAAR LINKS.
3. Draai de tegenmoer (B) vast tegen het kogelgewricht als
de vrijloopstand correct is ingesteld.
OPMERKING: Deze afregeling mag niet worden uitgevoerd
terwijl de machine draait.Het is best mogelijk dat meerdere
pogingen zullen moeten worden ondernomen om de vrijloop
correct in te stellen, afhankelijk van hoeveel de machine
verrijdt.
AFREGELING VAN DE TERUGKEER
NAAR DE VRIJLOOPSTAND
Om na te gaan of de terugkeer naar de vrijloopstand
bijgeregeld moet worden, voert u de volgende stappen uit.
1. Schakel de PTO-koppeling uit, activeer de parkeerrem
en leg de motor stil.
2. Zet de rijsnelheidshendels in de bedrijfsstand, trek de
hendels naar achteren en laat ze los.
3. Beweeg de rijsnelheidshendels naar buiten, naar de
vrijloopstand. Als de hendels niet samenvallen met de
uitsparingen in de vrijloopvergrendelplaat is het nodig
om de staaf bij te regelen die de terugkeer naar de
vrijloop bepaalt.
OM BIJ TE REGELEN:
1. Draai de stelkraag (B, figuur 44) los die tegen de
contraveer (A) zit.
2. Vergrendel de rijsnelheidshendels in de neutrale stand.
3. Draai de stelkraag vast tegen de contraveer.
4. Trek de hendel naar achteren en laat hem los om na te
gaan of de hendel stopt op de plaats waar het
samenvalt met de uitsparing in de
vrijloopvergrendelplaat.
Het is belangrijk op te merken dat de hendel na elke
bijregeling van de vrijloopcontraveer in de vrijloopstand dient
te worden vergrendeld om de vrijloopstand naar behoren te
controleren.
43
Problemen oplossen
Figuur 45. De parkeerrem bijregelen
A. Remveer
B. Afstelmoer
A
B
AFREGELING VAN DE
PARKEERREM
1. Schakel de PTO uit, activeer de parkeerrem, leg de
motor stil en verwijder de sleutel uit het contact.
2. Til de bestuurdersstoelplaat omhoog.
3. Zoek de remveer (A, figuur 45).
4. Meet de samengedrukte lengte van de veer terwijl de
parkeerrem geactiveerd is. In samengedrukte toestand
zou de veer 4,9 - 5,1 cm (1-15/16"-2") moeten meten.
5. Als de lengte van de veer niet binnen dat bereik valt,
schakelt u de parkeerrem uit en draait u aan de
afstelmoer (B) om de veer meer of minder samen te
drukken.
6. Activeer de parkeerrem en meet de veer opnieuw.
Als uw remprobleem hiermee niet is verholpen neemt u
contact op met uw Ferris verdeler.
OPGEPAST
Regel de rem niet zo bij dat ze in samengedrukte
toestand korter wordt dan 4,9 cm (1-15/16").
Anders kan u het remmechanisme beschadigen.
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
44
www.ferrisindustries.com
Problemen oplossen
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
WAARSCHUWING
Gebruik uw beide handen wanneer u de
schokdemperveren bijregelt. Zo vermijdt u dat
de sleutel wegglijdt terwijl u er druk op
uitoefent.
AFREGELING VAN DE OPHANGING
Om de bevestigingspositie bovenaan bij te
regelen:
1. Parkeer de machine op een vlak, waterpas oppervlak.
Schakel de PTO uit, leg de motor stil en activeer de
parkeerrem.
2. Breng de achterkant van de machine omhoog en
ondersteun hem met twee stutten zodat hij niet kan
vallen.De stutten moeten onder de bumper worden
geplaatst. Zet de voorwielen met wielblokken vast zodat
ze niet kunnen verrollen.
3. Plaats de krik onder de dwarsligger die de
ophangingsarmen samenhoudt en breng de
achterophanging traag omhoog om de spanning van de
bovenste montagebouten van de schokdempers te
halen.
OPMERKING: Hiervoor moet de positie van de krik wat
worden aangepast.De schokdemper moet vrij op de
montagebout kunnen bewegen wanneer de druk is
weggenomen.
4. Verwijder het montagemateriaal van de schokdemper
bovenaan en draai de schokdemper in stand nr. 2 (zie
figuur 45). Pas de krik aan om de schokdemperhouders
te laten samenvallen met de schokdempers.
5. Breng het bevestigingsmateriaal van de
schokdemperhouder bovenaan weer aan en draai alles
goed vast.
6. Verwijder de krik van onder de dwarsligger.
7. Verwijder de stutten van onder de machine.
AFREGELING VAN DE OPHANGING
De schokdempvoorziening kan worden bijgeregeld om de
voorbelasting op de veren te variëren. Op die manier kan de
bestuurder altijd op dezelfde hoogte zitten voor het besturen
van de zitmaaier.
Gebruik minder voorbelasting voor lichte bestuurders.
Gebruik meer voorbelasting voor zware bestuurders.
Om de voorbelasting op de veren bij te regelen:
1. Parkeer de machine op een vlak, waterpas oppervlak.
Schakel de PTO uit, leg de motor stil en activeer de
parkeerrem.
2. Zie figuur 46. Steek het uiteinde van de bijgeleverde
Engelse sleutel (stuknummer 5022853) in de uitsparing
van de voorspanningsregeling. Houd de sleutel met
beide handen vast en draai NAAR RECHTS om de
voorbelasting te verhogen of NAAR LINKS om de
voorbelasting te verhogen. Zorg ervoor dat voor elk paar
schokdempers de voorbelasting aan de linker- en
rechterkant dezelfde is.
OPMERKING: De Engelse sleutel bevindt zich onder de
bestuurdersstoel. Achteraan moeten de banden worden
verwijderd om de achterophanging bij te regelen.
OPMERKING: Het verdient de aanbeveling om de ophanging
achteraan harder in te stellen vanwege het bijkomende
gewicht van het opvangsysteem.
FRONT REAR
Figuur 46. Afregeling van de ophanging
POSITIE NR. 2
POSITIE NR. 1
(FABRIEKSINSTELLING)
VOORKANT ACHTERKANT
45
Problemen oplossen
C
Figuur 47. De maaihoogte aanpassen
A. Maaihoogteregelpen
B. Voetpedaal van maaidekhefsysteem
C. Vergrendelingshendel van maaidekhefsysteem
B
A
OPTIONAL
POSITION
A
B
C
Figuur 48. Afregeling van voetpedaal
A. Voetpedaal van maaidekhefsysteem
B. Pedaalhouderlip
C. Montagemateriaal van pedaal
D. Optionele stand
DE MAAIHOOGTE AANPASSEN
Met de maaihoogteregelpen (A, figuur 47) regelt u de
maaihoogte van het maaidek.De maaihoogte kan worden
ingesteld tussen 4,4 cm (1-3/4") en 12,7 cm (5") in stappen
van 0,64 cm (1/4").
1. Druk het voetpedaal van het maaidekhefsysteem (B) in
tot hij in de stand 12,7 cm (5") grijpt.
2. Steek de maaihoogteregelpen in de gewenste
maaihoogte.
3. Druk het voetpedaal van het maaidekhefsysteem in en
duw de vergrendelingshendel (C) vervolgens naar
rechts om de vergrendeling te ontgrendelen.
4. Laat het voetpedaal van het maaidekhefsysteem los tot
het tegen de maaihoogteregelpen rust.
AFREGELING VAN VOETPEDAAL
Het voetpedaal van het maaidekhefsysteem kan worden
afgestemd op de lengte van de bestuurder voor optimaal
comfort.
Om de stand van het pedaal bij te regelen:
1. Verwijder het voetpedaal (A, figuur 48) van de
pedaalhouderlip (B).
2. Verwijder het montagemateriaal (C) en draai de lip 180
graden.
3. Breng het bevestigingsmateriaal van het pedaal weer
aan en draai alles goed vast.
4. Monteer het voetpedaal in de juiste richting weer op de
pedaalhouderlip zoals afgebeeld in figuur 48.
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
D
www.ferrisindustries.com
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Figuur 50. Stand van maaidekhefsysteempedaal en
regelpen
Measure 1st
Measure 2nd
Measure 1st
Measure 2nd
Binnenste staaf
Buitenste staaf
Binnenste staaf
Buitenste staaf
Hier bijregelen
Figuur 49. Meet de binnenste en buitenste
maaidekhefstaven
Figuur 51. Regel de binnenste en buitenste
maaidekhefstaven bij
Hier bijregelen
AFREGELING VAN DE
MAAIDEKHEFSTAVENUITLIJNING
1. Parkeer de machine op een vlak, waterpas oppervlak.
Schakel de PTO uit, leg de motor stil en activeer de
parkeerrem. De achterste banden moeten zijn
opgeblazen tot 1,24 bar (18 psi); de voorste tot 1,72 bar
(25 psi).
2. Om de uitlijning van de binnenste maaidekhefstaven te
controleren meet en noteert u de afstand tussen de
binnenste hefsysteemscharnieren en de binnenste
staafscharnieren. Herhaal aan de andere kant van de
machine.Zie figuur 49.
3. Om de uitlijning van de buitenste maaidekhefstaven te
controleren meet en noteert u de afstand tussen de
buitenste hefsysteemscharnieren en de buitenste
staafscharnieren. Herhaal aan de andere kant van de
machine.Zie figuur 49.
4. Als de gemeten waarden voor de binnenste staven gelijk
zijn en de gemeten waarden voor de buitenste staven
ook gelijk zijn, is geen verdere afregeling nodig.Als de
gemeten waarden NIET gelijk zijn (een verschil van
meer dan 3,17 mm [1/8"]) moet u de uitlijning bijregelen
door verder te gaan met stap 5.
5. Zie figuur 50.Vergrendel het maaidekhefsysteempedaal
in de stand 12,7 cm (5").Verwijder de
maaihoogteregelpen en laat het maaidek zakken.
6. Om er zeker van te zijn dat het maaidek in de laagste
stand staat, duwt u het pedaal met de hand naar de
achterkant van de machine en brengt u de
maaihoogteregelpen in de stand 7,6 cm (3") aan om
alles op zijn plaats te houden.
7. Ondersteun het maaidek met blokken tot alle
hangkettingen spanningsloos loshangen.
8. Zie figuur 51. Om de binnenste maaidekhefstaaf bij te
regelen draait u de tegenmoer op het voorste
kogelgewricht los en verwijdert u het 1/2"
montagemateriaal waarmee het kogelgewricht op de
scharnierarm van het hefsysteem is bevestigd. Draai het
kogelgewricht naar rechts om de afstand tussen de
staafscharnieren te verkorten en naar links om de
afstand tussen de staafscharnieren te verlengen.
Installeer het kogelgewricht weer op de scharnierarm
van het hefsysteem en maak het vast met het 1/2"
montagemateriaal dat u eerder hebt verwijderd.Draai de
tegenmoer vast tegen de maaidekhefstaaf.
9. Zie figuur 51. Om de buitenste maaidekhefstaaf bij te
regelen draait u de tegenmoer op het voorste
kogelgewricht los en verwijdert u het 1/2"
montagemateriaal waarmee het kogelgewricht op de
scharnierarm van het hefsysteem is bevestigd. Draai het
kogelgewricht naar rechts om de afstand tussen de
staafscharnieren te verkorten en naar links om de
afstand tussen de staafscharnieren te verlengen.
Installeer het kogelgewricht weer op de scharnierarm
van het hefsysteem en maak het vast met het 1/2"
montagemateriaal dat u eerder hebt verwijderd.Draai de
tegenmoer vast tegen de maaidekhefstaaf.
10. Verwijder de houten blokken van onder het maaidek.
11. Verwijder de maaidekhoogteregelpen van voor de
pedaalarm van het maaidekhefsysteem. Breng het
maaidek omhoog en breng de regelpen aan in de
gewenste maaihoogte.
46
Problemen oplossen
10,2 cm
(3")
Meting 2
Meting 1
Meting 2
Meting 1
47
Figuur 52. Plaats van de 2 x 4 blokken (de pijl wijst naar
de voorkant van het maaidek)
Figuur 53. Afregeling van de hangkettingen
A. Bijregelpunten
HET MAAIDEK WATERPAS ZETTEN
OPMERKING:Voor u het maaidek waterpas zet, moet de
uitlijning van de maaidekhefstaven worden gecontroleerd
en/of afgeregeld.
1. Parkeer de machine op een vlak, waterpas oppervlak.
Schakel de PTO uit, leg de motor stil en activeer de
parkeerrem. De achterste banden moeten zijn
opgeblazen tot 1,03 bar (15 psi); de voorste tot 1,72 bar
(25 psi).
2. Vergrendel het maaidekhefsysteempedaal in de stand
12,7 cm (5"). Steek de maaihoogteregelpen in de stand
10,2 cm (4") en laat het maaidek met het pedaal zakken
tot de arm de pen raakt.
3. Leg 2 x 4 blokken onder elke hoek van het maaidek met
de kanten van 8,9 cm (3-1/2") verticaal. Leg een
afstandsstuk van 0,64 cm (1/4") op de achterste 2 x 4
blokken. Zie figuur 52.
4. Regel de voorste oogbouten bij tot de kettingen
gespannen staan en het maaidek nog steeds op de 2 x
4 blokken rust.Draai de tegenmoeren vast. Zie figuur 53.
5. Draai de moeren los en laat de achterkant van het
maaidek op de 2 x 4 blokken en de afstandsstukken van
0,64 cm (1/4") rusten. Schuif de kettingen door de
gleuven tot de kettingen gespannen zijn en draai dan de
moeren vast.Zie figuur 53.
6. Verwijder alle 2 x 4 blokken en afstandsstukken van
onder het maaidek.
Figuur 54. Plaats van de veren van het
maaidekhefsysteem
A. Veer van maaidekhefsysteem
VEER VAN MAAIDEKHEFSYSTEEM
De veren van het maaidekhefsysteem (A, figuur 54) zijn in
de fabriek ingesteld voor optimale hefprestaties.
Hoewel de veren zijn vastgemaakt met een anker met
meerdere posities is dit GEEN AFREGELPUNT.
Probeer de lengte van de veer NIET te wijzigen, want dat
zou ten koste van de hefprestaties gaan.
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Problemen oplossen
A
A
A
VOORKANT
48
www.ferrisindustries.com
Problemen oplossen
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
8 3/8
(21,2 cm)
Figuur 55. De aandrijfriem van de hydraulische pomp
vervangen
A. Aandrijfriem van pomp
B. Krukasriemschijf
C. Pompriemschijf
D. Tussenwiel
E. Tussenwielarm
F. Veer
G. Veerankerhaak
B
D
A
C
C
F
G
E
DE AANDRIJFRIEM VAN DE
HYDRAULISCHE POMP
VERVANGEN
1. Parkeer de zitmaaier op een glad en effen oppervlak,
zoals een betonnen vloer.Schakel de PTO uit, activeer
de parkeerrem, leg de motor stil en verwijder de sleutel
uit het contact.
2. Verwijder de PTO-aandrijfriem (zie onder DE RIEM VAN
HET MAAIDEK VERVANGEN voor instructies voor het
verwijderen).
3. Verwijder het montagemateriaal waarmee het
klauwankerkussen op de PTO-koppeling is bevestigd.
4. Draai de moer los die zich het dichtst bij de voorkant van
de machine op de veerankerhaak (G, figuur 55) bevindt
om de riemspanning grotendeels weg te nemen.Wees
voorzichtig en verwijder de moer volledig om alle
spanning weg te nemen.
5. Verwijder de oude riem en vervang hem door een
nieuwe.Zorg ervoor dat de V-kant van de riem in de
groef van de krukasriemschijf en de pompriemschijf (B &
C) loopt.
6. Installeer de ankerhaak (G) weer in de ankerlip en draai
de moer niet te vast aan.Regel de ankerhaak bij tot u
tussen de buitenkant van de veerhaken een afstand
krijgt van 21,2 cm (8-3/8").Draai de moer vast.
7. Installeer het klauwankerkussen op de PTO-koppeling
en bevestig het met het eerder verwijderde
montagemateriaal.
8. Breng de PTO-aandrijfriem weer aan.
VOORKANT
21,2 cm
(8-3/8")
49
Problemen oplossen
DE RIEM VAN HET MAAIDEK
VERVANGEN
1. Parkeer de zitmaaier op een glad en effen oppervlak,
zoals een betonnen vloer.Schakel de PTO uit, activeer
de parkeerrem, leg de motor stil en verwijder de sleutel
uit het contact.
2. Plaats het vierkante uiteinde van de lange vierkante
sleutel (“breaker bar”) van 1/2" in het vierkante gat dat
zich in het uiteinde van de tussenwielarm bevindt (A,
figuur 56). Draai de vierkante sleutel voorzichtig naar
links om de druk die door de tussenwielarm op de riem
wordt uitgeoefend weg te nemen.
3. Schuif de aandrijfriem over de rand van het stationaire
tussenwiel (B). Neem voorzichtig de druk op de
vierkante sleutel weg tot de tussenwielarm tegen de
middelste spilriemschijf tot stilstand komt.
4. Verwijder de oude riem en vervang hem door een
nieuwe.Zorg ervoor dat de V-kant van de riem in de
groeven van de riemschijven loopt (figuur 57).
5. Installeer de aandrijfriem op de PTO-riemschijf,
spilriemschijven en alle tussenwielen behalve het
stationaire tussenwiel (B, figuur 57).Draai de vierkante
sleutel voorzichtig naar links en installeer de riem op het
stationaire tussenwiel (B). Neem voorzichtig de
spanning op de vierkante sleutel weg.
6. Laat het maaidek gedurende 5 minuten zonder enige
belasting proefdraaien om de nieuwe riem te laten
inlopen.
Om beschadiging van riem te
voorkomen MAG U NIET
PROBEREN OM RIEMEN OVER
RIEMSCHIJVEN TE WRIKKEN.
Figuur 56. PTO-riem van maaidek
A. Tussenwielarm
B. Stationair tussenwiel
WAARSCHUWING
Wees uiterst voorzichtig wanneer u de
tussenwielarm verdraait met de vierkante
sleutel, want wanneer aan de tussenarm wordt
gedraaid neemt de spanning op de veer toe.
Als u de vierkante sleutel te snel loslaat terwijl
de veer onder spanning staat, kan u gewond
raken.
Figuur 57. Loop van de PTO-riem
A. Spilriemschijf
B. PTO-aandrijfriem
C. Veertussenwiel
D. Stationair tussenwiel
C
B
D
A
A
A
D
A
B
132 cm
maaidek
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
50
www.ferrisindustries.com
Problemen oplossen
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
NAZICHT VAN DE BATTERIJ
De accuspanning controleren
U kan een spanningsmeter gebruiken om de toestand van
de batterij te controleren.Wanneer de motor niet draait geeft
de spanningsmeter de accuspanning weer, die 12 volt zou
moeten bedragen.Wanneer de motor draait geeft de
spanningsmeter de spanning van het laadcircuit weer, die
normaal 13 tot 14 volt bedraagt.
Een lege batterij of een batterij die onvoldoende stroom
levert om de motor te starten hoeft mogelijkerwijze niet
noodzakelijk te worden vervangen. Het is bijvoorbeeld ook
mogelijk dat de wisselstroomdynamo de batterij niet naar
behoren oplaadt. Als u twijfelt aan de oorzaak van het
probleem neemt u contact op met uw verdeler. Als u de
batterij moet vervangen volgt u de aanwijzingen onder De
batterij en batterijkabels schoonmaken in de voorschriften
voor periodiek onderhoud.
Een volledig ontladen batterij opladen
1. Zorg ervoor dat u weet welke voorzorgsmaatregelen
dienen te worden genomen tijdens het opladen van de
batterij. Als u niet vertrouwd bent met het gebruik van
een batterijlader en hydrometer laat u uw verdeler de
batterij nakijken en laden.
2. Vul voldoende gedistilleerd water bij om de plaat onder
water te zetten (vul bij tot het correcte peil tegen het
einde van de laadbeurt). Als de batterij erg koud is, laat
u de batterij eerst opwarmen voor u water toevoegt want
het waterpeil zal stijgen als de temperatuur toeneemt.
Een erg koude batterij zal ook niet normaal opgeladen
kunnen worden tot ze warm wordt.
3. Koppel het laadapparaat altijd af of zet het uit voor u de
klemaansluitingen vast- of losmaakt.
4. Bevestig de klemmen voorzichtig op de batterij en let
daarbij op de polariteit (doorgaans rood op [+] positieve
pool en zwart op [-] negatieve pool).
5. Meet tijdens het opladen regelmatig de temperatuur van
de elektrolyt. Als de temperatuur boven de 51,6° C
(125° F) stijgt of als er sterke gasafscheiding optreedt of
de elektrolyt sterk over begint te lopen moet de
laadsnelheid worden verminderd of moet het laden
tijdelijk worden onderbroken om beschadiging van de
batterij te voorkomen.
6. Laad de batterij op tot ze volledig is opgeladen (tot de
soortgelijke massa van de elektrolyt 1,250 of meer
bedraagt en de temperatuur van de elektrolyt ten minste
15,6° C [60° F]). De beste methode om ervoor te zorgen
dat de batterij voledig is opgeladen maar niet overladen
is, is elk uur de soortgelijke massa van een cel meten.
De batterij is volledig opgeladen als de cellen vrij gas
afscheiden bij een lage laadsnelheid en het soortelijk
gewicht over een periode van drie uur minder dan 0,003
verandert.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat zich geen open vuur en vonken
in de buurt van de batterij bevinden, de uit de
batterij ontsnappende gassen zijn uiterst
ontplofbaar. Zorg voor een goede ventilatie
tijdens het laden van de batterij.
Starten met startkabels en hulpbatterij
(versterkingsbatterij)
Het starten met startkabels wordt niet aanbevolen.Als er
echter geen andere mogelijkheid is, volgt u deze
aanwijzingen.Wanneer u startkabels gebruikt moet u zowel
met de versterkingsbatterij als de lege batterij voorzichtig
omgaan.Volg de onderstaande stappen PRECIES ZOALS
ZE HIER STAAN en let er daarbij op geen vonken te
veroorzaken. Zie figuur 58.
1. Het voltage van de beide batterijen moet hetzelfde zijn.
2. Zet het voertuig met de versterkingsbatterij naast het
voertuig met de ontladen batterij zodat de startkabels
gemakkelijk op de batterijen van de beide voertuigen
kunnen worden aangesloten.Zorg ervoor dat de
voertuigen elkaar niet raken.
3. Draag een veiligheidsbril en houd uw ogen en gezicht
altijd afgeschermd van de batterijen.Vergewis u ervan
dat de doppen stevig in de openingen zitten. Leg een
vochtig doek over de doppen van beide batterijen.
4. Sluit de positieve (+) kabel aan op de positieve pool van
de ontladen batterij (verbonden met de starter of
solenoïde).
5. Sluit het andere uiteinde van diezelfde kabel aan op de
positieve (+) pool van de versterkingsbatterij.
6. Sluit de tweede kabel aan op de negatieve (-) pool van
de versterkingsbatterij.
7. Maak de laatste aansluiting op het motorblok, uit de
buurt van de batterij, van het voertuig dat niet wil
starten. Leun niet over de batterijen.
8. Start de motor van het voertuig met de
versterkingsbatterij.Wacht enkele minuten en probeer
vervolgens het voertuig met de ontladen batterij te
starten.
9. Als het voertuig niet start nadat u de motor gedurende
dertig seconden hebt proberen aan te zwengelen,
STOPT U MET DE PROCEDURE. Na meer dan dertig
seconden is het uitzonderlijk dat de motor nog start,
tenzij er een mechanische wijziging wordt aangebracht.
10. Laat de motor na het starten in vrijloopsnelheid draaien.
Verwijder de kabelaansluiting van de motor of het frame.
Verwijder vervolgens het andere uiteinde van diezelfde
kabel van de versterkingsbatterij.
11. Verwijder de andere kabel door hem eerst van de
ontladen batterij los te koppelen en vervolgens het
andere uiteinde van de versterkingsbatterij los te maken.
12. Gooi de vochtige doeken weg die u op de doppen in de
openingen van de batterijen had gelegd.
51
Problemen oplossen
To
Starter
Switch
Starting
Vehicle
Battery
To Ground
To
Starter
Switch
Discharged
Vehicle
Battery
Engine
Block
THIS HOOK-UP FOR NEGATIVE GROUND VEHICLES
MAKE CERTAIN VEHICLES DO NOT TOUCH
Jumper Cable
Jumper Cable
WAARSCHUWING
Elke procedure die afwijkt van de voorgaande
kan leiden tot:
(1) lichamelijke letsels veroorzaakt door
elektrolyt die uit de openingen van de
batterij spuit,
(2) lichamelijke letsels of schade aan
voorwerpen door het ontploffen van een
batterij,
(3) schade aan het oplaadsysteem van het
voertuig dat helpt om te starten of van het
voertuig met de ontladen batterij.
Probeer nooit om een voertuig waarvan de
batterij bevroren is met startkabels te starten,
want dan kan de batterij scheuren of
ontploffen. Als u vermoedt dat de batterij
bevroren is, controleert u alle vulopeningen
van de batterij. Als u ijs ziet of als u geen
elektrolytvloeistof ziet, mag u niet proberen om
met startkabels te starten zolang de batterij
bevroren is.
WAARSCHUWING
Wees voor uw eigen veiligheid uiterst
voorzichtig bij het starten met startkabels. Stel
de batterij nooit bloot aan een open vlam of
elektrische vonk - door de werking van de
batterij ontstaat waterstofgas dat ontbrandbaar
en ontplofbaar is. Laat het accuzuur niet in
contact komen met uw huid of ogen en met
weefsels of geverfde oppervlakken. Batterijen
bevatten een zwavelzuuroplossing die ernstige
letsels en aanzienlijke schade kan veroorzaken.
Als u de batterij plaatst of verwijdert, moet u de
negatieve batterijkabel als EERSTE
loskoppelen en als LAATSTE terug aansluiten.
Doet u dat niet, dan bestaat de kans op
kortsluiting tussen de positieve pool en een
stuk gereedschap.
Om schade aan de motor te voorkomen mag u
de batterij niet loskoppelen terwijl de motor
draait. Zorg ervoor dat de aansluiting op de
polen stevig vastzitten voor u start.
Figuur 58. Starten met startkabels
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Startkabel
Startkabel
Motorblok
Batterij van het
voertuig met de
ontladen
batterij
Batterij van
het voertuig
dat helpt
om te
starten
Naar aarding
AANSLUITSCHEMA VOOR NEGATIEF GEAARDE VOERTUIGEN
ZORG ERVOOR DAT DE VOERTUIGEN ELKAAR NIET RAKEN
Naar
starterschakelaar
Naar
starterschakelaar
52
www.ferrisindustries.com
Technische
specificaties
MOTOR:
Yanmar
Merk Yanmar@Spec Sheet Body:
Model 2V750V
Paardenkracht 20 bij 3200 tpm
Zuigerverplaatsing 750 cm²
Elektrisch circuit 12 Volt, 20 amp wisselstroomdynamo,
batterij: 340 amp. startsterkte
(bij koude start)
Oliereservoir 2,27 liter (2,4 US pt.)
CHASSIS:
Brandstoftank Inhoud: totaal 41,6 liter (11 gallon)
Achterwielen Bandenmaat: 22 x 10,00 -10 (132 cm maaidek)
Bandenmaat: 22 x 11,00 -10 (155 cm maaidek)
Bandenspanning: 1,03 bar (15 psi)
Voorwielen Bandenmaat: 13 x 5,00 - 6
Bandenspanning: 1,72 bar (25 psi)
TRANSMISSIES:
HydroGear PG-3H / HGM-12E 3131
Type Pomp- en wielmotor
Hydrauliekvloeistof Mobil 1™ 15W-50 synthetische olie of
Castrol Syntec™ 5W-50 olie
Snelheden bij 3400 tpm vooruit: 0-16,09 km/u (0-10 MPH)
achteruit: 0-8,05 km/u (0-5 MPH)
Continu beschikbaar
koppel 301 Nm
Maximale asdruk 340 kg (750 lbs.)
AFMETINGEN:
Totale lengte 208 cm (81")
Totale breedte 154 cm (61") - 122 cm maaidek
165 cm (65") - 132 cm maaidek
Hoogte 178 cm (70") met rechtopstaande rolbar
150 cm (59") met neerliggende rolbar
Gewicht (ongeveer.)
met 122 cm maaidek 494 kg (1090 lbs.)
met 132 cm maaidek 513 kg (1130 lbs.)
OPMERKING: de technische specificaties zijn correct bij het ter perse gaan en kunnen worden gewijzigd zonder
voorafgaande kennisgeving.
Technische specificaties
Informatie over het motorvermogen
De labels met brutovermogenswaarden voor individuele gasmotormodellen voldoen aan of overtreffen SAE (Society of
Automotive Engineers) code J1940 (Procedure voor het bepalen van het vermogen en de koppelwaarde van kleine motoren)
en de vermogensprestaties werden vastgesteld en gecorrigeerd in overeenstemming met SAE J1995 (herziening 2002-05).
De feitelijke brutovermogenswaarde van de motor kan lager liggen en wordt beïnvloed door, onder andere, de
omgevingsvariabelen waarin de motor wordt gebruikt en verschillen van motor tot motor.Gezien het brede gamma producten
waarop motoren worden aangebracht en de grote hoeveelheid omgevingsfactoren die van toepassing zijn op het gebruik van
de machines, kan het gebeuren dat de gasmotor niet het nominale brutovermogen ontwikkelt wanneer hij wordt gebruikt in
een specifieke met de motor aangedreven machine (feitelijk vermogen ter plaatse of nettopaardenkracht). Dat verschil is te
wijten aan uiteenlopende factoren zoals, maar niet beperkt tot, accessoires (luchtfilter, uitlaat, lading, koeling, carburateur,
brandstofpomp, enz.), toepassingsgebonden beperkingen, omgevingsvariabelen (temperatuur, vochtigheid, hoogte) en
verschillen van motor tot motor.
Thank you for purchasing Ferris commercial mowing equipment. Please take a few minutes to read this limited warranty information. It contains all
the information you will need to have your Ferris mower repaired in the unlikely event that a breakdown covered by this limited warranty should occur.
Owner's Responsibilities - As a condition to our obligations under this limited warranty, you shall have read the operator's manual and you shall have
completed and submitted to Ferris, within 20 days from the date of purchase, the Ferris Product Registration. You must properly service and maintain
your Ferris product as described in the operator's manual. Such routine maintenance, whether performed by a dealer or by you, is at your expense.
The Ferris equipment, including any defective part covered by this limited warranty, must be returned to an authorized Ferris dealer within the warranty
period for warranty service. This limited warranty extends only to equipment operated under normal conditions and in accordance with Ferris' instruc-
tions.
Warranty Start Date - The limited warranty coverage begins on the day you buy your new Ferris commercial mowing equipment. An authorized Ferris
dealer will assist you in filling out a Ferris Product Registration with specific information for the model you purchase and your personal information,
which must be returned to Ferris.
Limited Warranty - The limited warranty, set forth below, is a written guarantee by Ferris, during the warranty period, to repair or replace parts which
have a substantial defect in materials or workmanship. The warranty is "limited" because it is for a specified period of time, applies to the original pur-
chaser only, and is subject to other restrictions.
FERRIS LIMITED WARRANTY
Ferris Industries (Ferris) warrants, in accordance with the provisions below, to the original purchaser only, for the periods described below that the
commercial mower shall be free from substantial defects in material or workmanship under normal use and service. If you wish to file a claim under
this limited warranty, you must provide prompt notice of your claim to an authorized Ferris dealer during the warranty period. Ferris' obligation under
this limited warranty is, at Ferris' option, to repair or replace any part or parts of the mower, which, in the judgment of Ferris, are found to be defective
and covered by this limited warranty. An authorized Ferris dealer will repair or replace the defective part or parts, at the dealer's place of business, at
no charge for the labor or parts. This limited warranty applies only to mowers sold in the United States and Canada and is subject to the following limi-
tations.
Covered Parts Warranty Period
All Mowers 2-years (24 months) from date of retail purchase by the original
purchaser for parts & labor (90 days for rental mowers)
(Except as noted below*)
*Belts, Tires, Brake Pads 90 days from date of retail purchase by the original purchaser
And Hoses, Battery, Blades
*Attachments 1 year from date of retail purchase by the original purchaser
*Engine If the engine manufacturer provides any warranty on the mower's engine, Ferris will assign that warranty to the
original purchaser of the mower if such assignment is reasonably practicable. Please refer to the engine man-
ufacturer's warranty statement, if any, that is included in the owner's packet. We are not authorized to handle
warranty adjustments or repairs on engines. Ferris offers NO WARRANTY on mower engines. Ferris does not
guarantee or represent that any engine manufacturer will comply with the terms of its warranty.
Items and Conditions Not Covered
This warranty does not cover, and Ferris makes NO WARRANTY regarding, the following:
Mowers or their parts if a complete and accurate Ferris Product Registration has not been received by Ferris.
Loss or damage to person or property other than that expressly covered by the terms of this limited warranty.
Pickup and delivery charges and risk of loss or damage in transit to and from any authorized Ferris dealer.
Any damage or deterioration due to normal use, wear and tear, or environmental or natural elements, or exposure.
Cost of regular maintenance service or parts, such as but not limited to, filters, fuel, lubricants, tune-up parts, and adjustments.
Claims arising due to failure to follow Ferris' written instructions, or improper storage or maintenance.
Any repairs necessary due to use of parts, accessories or supplies, including gasoline, oil or lubricants, incompatible with the mowing equipment,
or other than as recommended in the operator's manual or other written operational instructions provided by Ferris.
Use of non-Ferris approved parts or accessories.
Any overtime or other extraordinary repair charges or charges relating to repairs or replacements.
Rental of like or similar replacement equipment during the period of any warranty, repair or replacement work.
Loss of revenue, time or use of the mowing equipment.
Travel, telephone or other communication charges.
Damage from continued use of defective mowing equipment.
Freight charges on replacement parts.
Any mowing equipment or part which, in the judgment of Ferris, has been altered or tampered with in any way or has been subjected to misuse,
abuse, abnormal usage, unauthorized repair, neglect or accident, damage in transit, or has had the serial numbers altered, effaced or removed.
Any equipment, part or item not mentioned under "Covered Parts," above.
General Conditions
Ferris is continually striving to improve its products, and therefore reserves the right to make improvements or changes without incurring any obligation
to make changes or additions to products sold previously. Any oral or written description of Ferris products is for the sole purpose of identifying the
products and shall not be construed as an express warranty. No warranty claim shall give rise to a right for the purchaser to cancel or rescind any
sale. No person is authorized to make any warranty or assume for Ferris any liability not strictly in accordance with this limited warranty. Any assis-
tance Ferris provides to or procures for the purchaser outside the terms, limitations or exclusions of this limited warranty will not constitute a waiver of
the terms, limitations or exclusions of this limited warranty, nor will such assistance extend or revive the limited warranty. Ferris will not reimburse the
purchaser for any expenses incurred by the purchaser in repairing, correcting or replacing any defective products except for those incurred with Ferris'
prior written permission and in accordance with this limited warranty.
Ferris' sole and exclusive liability with respect to this limited warranty, and the purchaser's exclusive remedy, shall be repair or replacement as set forth
herein. All warranty work must be performed by an authorized Ferris dealer using only Ferris approved replacement parts. FERRIS SHALL HAVE NO
LIABILITY FOR ANY OTHER COST, LOSS OR DAMAGE, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO, ANY INCIDENTAL, COMPENSATORY, INDIRECT,
PUNITIVE, SPECIAL OR CONSEQUENTIAL LOSS OR DAMAGE. FERRIS' AGGREGATE LIABILITY WITH RESPECT TO A DEFECTIVE PROD-
UCT OR PART SHALL BE LIMITED TO AN AMOUNT EQUAL TO THE MONIES PAID BY THE PURCHASER FOR THAT DEFECTIVE PRODUCT
OR PART. THIS LIMITED WARRANTY, AND FERRIS' OBLIGATIONS HEREUNDER, ARE EXCLUSIVE AND IN LIEU OF ALL OTHER WAR-
RANTIES, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING,WITHOUT LIMITATION,THE IMPLIED WARRANTY OF MERCHANTABILITY AND THE IMPLIED
WARRANTY OF FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE. FERRIS SHALL NOT BE LIABLE TO THE PURCHASER, OR TO ANYONE CLAIMING
UNDER THE PURCHASER, FOR ANY OTHER OBLIGATIONS OR LIABILITIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, OBLIGATIONS OR LIABILI-
TIES ARISING OUT OF BREACH OF CONTRACT OR WARRANTY, NEGLIGENCE OR OTHER TORT OR ANY THEORY OF STRICT LIABILITY,
WITH RESPECT TO FERRIS PRODUCTS OR FERRIS' ACTS OR OMISSIONS OR OTHERWISE.
It is the express wish of the parties that this agreement and any related documents be drafted in English. Il est la volonté expresse des parties que
cette convention et tous les documents s'y rattachent soient rédigés en anglais.
Ferris Industries - a division of Simplicity Manufacturing Inc.
Owner's Limited Warranty Information
(Effective 04/28/2004)
Productspecificaties:
MOTOR:
Yanmar Diesel
Merk Yanmar
Model 2V750V
Inhoud
oliereservoir 2,27 liter (2,4 US pt.)
CHASSIS:
Brandstoftank Inhoud: totaal 41,6 liter (11 gallon)
Achterwielen Bandenmaat: 22 x 10,00-10
Bandenspanning: 15 psi (1,03 bar)
Voorwielen Bandenmaat: 13 x 5,00 - 6
Bandenspanning: 25 psi (1,72 bar)
RIEMEN EN BLADEN:
ZITMAAIER
Aandrijfriem voor pomp 5100555
122 cm MAAIDEK
Aandrijfriem voor maaidek 5100892
Maaiblad 5023270
132 cm MAAIDEK
Aandrijfriem voor maaidek 5100893
Maaiblad 5023271
Briggs & Stratton Power Products Group, LLC.
5375 North Main Street
Munnsville, NY 13409
800-933-6175
www.ferrisindustries.com
Verbruiksonderdelen:
Om zijn as draaiende
dieselzitmaaier
van modelreeks IS2000Z
GEBRUIKERSHANDLEIDING
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56

Simplicity 5901191 Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor