Simplicity DUTCH LANGUAGE Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

5101979
Herziening B
Herzieningsdatum: 9/2009
Briggs & Stratton Power Products Group, LLC.
5375 North Main Street
Munnsville, NY 13409
800-933-6175
GEBRUIKERSHANDLEIDING
Modelnummer: Beschrijving
5900780 IS2500ZY20D48RDCE
5900782 IS2500ZY20D48SDCE
5900781 IS2500ZY20D52RDCE
5900783 IS2500ZY20D25SDCE
Om zijn as draaiende
dieselzitmaaier
van modelreeks IS2500Z
Hartelijk dank voor uw aankoop van dit kwaliteitsproduct. Wij zijn blij dat u vertrouwen
hebt gesteld in het merk Ferris. Als u uw product gebruikt en onderhoudt volgens de
instructies in deze handleiding, zal uw product u vele jaren lang trouw van dienst zijn.
In deze handleiding vindt u veiligheidsinformatie om u bewust te maken van de
gevaren en risico’s die gepaard gaan met deze machine en hoe u ze kan vermijden. Deze
machine is ontworpen en bedoeld om in overeenstemming met deze handleiding te worden
gebruikt en onderhouden, en door opgeleide professionele gebruikers te worden bestuurd
en bediend om aangelegde gazons een afwerkingsmaaibeurt te geven; deze machine is
voor geen enkel ander doel bedoeld. Het is belangrijk dat u deze instructies grondig leest en
volledig begrijpt voor u deze machine probeert te starten of gebruiken.
Briggs & Stratton Power Products Group, LLC.
Copyright © 2009 Briggs & Stratton Corporation
Milwaukee, WI, USA. Alle rechten voorbehouden.
Het Ferris-logo is een handelsmerk van Briggs & Stratton
Corporation Milwaukee, WI, USA.
Contactgegevens:
Briggs & Stratton Power Products Group, LLC.
5375 N. Main St.
Munnsville, NY 13409
(800) 933-6175
www.ferrisindustries.com
MOTORREFERENTIEGEGEVENS
Modelnummer van het toestel
PRODUCTREFERENTIEGEGEVENS
SERIENUMMER van het toestel
Naam van de verdeler
Aankoopdatum
Merk van de motor
Motormodel
Modelnummer van het maaidek
SERIENUMMER van het maaidek
Motortype/-specificaties
Code/serienummer van de motor
Zie pagina 11 voor de plaats van de identificatienummers
WAARSCHUWING
De motoruitlaatgassen van dit product bevatten
chemische stoffen waarvan bekend is in de staat
Californië dat ze kanker, geboorteafwijkingen of
een ander voortplantingsrisico veroorzaken.
WAARSCHUWING
Accucontactpennen, aansluitklemmen en
verwante accessoires bevatten lood en
loodverbindingen, wat chemische stoffen zijn
waarvan in de staat Californië bekend is dat
ze kanker en geboorteafwijkingen kunnen
veroorzaken of een ander voortplantingsrisico
veroorzaken. Was uw handen na gebruik.
1
Inhoudsopgave
Gebruiksveiligheid ............................................. 2
Identificatienummers .............................................11
Waarschuwingsstickers ........................................12
Veiligheidspictogrammen ......................................13
Veiligheidsvergrendelsysteem ..............................14
Functies en bedieningselementen .................. 15
Bedieningsfuncties ................................................15
Gebruik .............................................................. 17
Algemeen ..............................................................17
Controles voor het starten .....................................17
Het brandstofsysteem injecteren ..........................18
De motor starten ...................................................19
De zitmaaier stilleggen ..........................................19
De zitmaaier met de hand voortduwen .................19
Het rijden met de om zijn as draaiende
zitmaaier inoefenen ...............................................20
Maaien ..................................................................22
Aanbevelingen voor het maaien ...........................22
Maaimethodes ......................................................23
Een aanhanger bevestigen ...................................24
De rolbar rechtzetten en neerleggen ....................25
Berging ..................................................................26
Starten na langdurige berging ...............................26
Periodiek onderhoud ........................................ 27
Onderhoudsschema ..............................................27
Controleer de bandenspanning .............................27
Brandstof controleren/bijvullen ..............................28
Brandstoffilter. .......................................................29
Nazicht van luchtfilter ............................................30
Oliepeil van de motor controleren / olie
toevoegen .............................................................30
Motorolie verversen en filter vervangen ................30
Controleer het peil van de hydrauliekolie ..............31
Vervang de hydrauliekoliefilter ..............................31
Controleer het peil van de motorkoelvloeistof ......32
Vervang de motorkoelvloeistof .............................32
Maak radiator en het rooster schoon ....................32
Smering .................................................................33
De batterij en batterijkabels schoonmaken ...........34
De maaibladen onderhouden ................................35
Plaats van de zekering ..........................................37
Oliepeil van de versnellingsbak controleren .........37
Problemen oplossen, regelingen
en nazicht .......................................................... 38
Problemen met de zitmaaier oplossen ..................38
Problemen met het maaidek oplossen ..................39
Vaak voorkomende maaiproblemen oplossen ......40
De positie van de bestuurdersstoel aanpassen ....41
Afregeling van de rijsnelheidshendels ..................41
Snelheidsafregeling ..............................................41
Afregeling van de vrijloop ......................................42
Afregeling van de terugkeer naar de vrijloopstand ..42
Afregeling van de parkeerrem. ..............................43
Afregeling van de ophanging ................................44
De maaihoogte aanpassen ...................................45
Afregeling van voetpedaal ....................................45
Afregeling van de maaidekhefstavenuitlijning .......46
Het maaidek waterpas zetten ...............................47
Veer van maaidekhefsysteem ...............................47
De aandrijfriem van de hydraulische pomp
vervangen .............................................................48
PTO-koppelingsriem vervangen ...........................49
De riem van het maaidek vervangen ....................50
Nazicht van de batterij ..........................................51
Technische specificaties ................................. 53
OPMERKING: in deze handleiding gelden de aanduidingen
“links” en “rechts” zoals gezien vanuit het gezichtspunt van de
gebruiker.
2
www.ferrisindustries.com
Gebruiksveiligheid
Gebruiksveiligheid
Gefeliciteerd met uw aankoop van een kwalitatief superieur toestel voor
gazon- en tuinonderhoud. Onze producten zijn ontworpen en
gefabriceerd om te voldoen aan de in de branche geldende normen
inzake veiligheid of ze te overtreffen.
Gebruik deze machine niet tenzij u ervoor bent opgeleid. Deze
gebruikershandleiding lezen en begrijpen is een vorm van opleiding voor
uzelf.
Toestellen met motoraandrijving zijn maar zo veilig als de gebruiker
ervan. Als het toestel verkeerd wordt gebruikt of niet goed wordt
onderhouden, kan het gevaarlijk zijn! Vergeet niet dat u verantwoordelijk
bent voor uw veiligheid en die van personen in uw omgeving.
Gebruik uw gezond verstand en denk na bij wat u doet. Als u niet met
zekerheid weet of de taak die u wil uitvoeren op een veilige manier met
het door u gekozen toestel kan worden uitgevoerd, vraagt u raad aan een
vakman: neem contact op met uw erkende verdeler.
Lees de handleiding
In de gebruikershandleiding staat belangrijke
veiligheidsinformatie waarvan u op de hoogte moet zijn VOOR
u uw toestel gebruikt en waarvan u zich bewust moet zijn
TIJDENS het gebruik.
U vindt er technieken voor een veilig gebruik, een toelichting
bij de functies en bedieningselementen van het toestel en
onderhoudsinformatie om u te helpen uw investering in het
toestel maximaal te laten renderen.
Vergeet niet de veiligheidsvoorschriften en -informatie op de
volgende pagina’s volledig te lezen. Lees ook het volledige
hoofdstuk “Gebruik”.
Kinderen
Met kinderen kunnen zich tragische ongevallen
voordoen. Laat ze niet in de buurt komen van de
plaats waar u het toestel gebruikt. Kinderen worden
vaak aangetrokken door de machine en het
maaien. Ga er nooit van uit dat kinderen op de
plaats blijven waar u ze het laatst zag. Als het risico
bestaat dat kinderen in de buurt komen van waar u
aan het maaien bent, laat u een verantwoordelijke
volwassene op hen passen.
3
Gebruiksveiligheid
Gebruik op hellingen
Het gebruik van de machine op hellingen kan gevaarlijk zijn. Als u het
toestel op een helling gebruikt die te steil is en waarop uw wielen niet
voldoende grip hebben (en u bijgevolg onvoldoende controle) kan u de
controle over het stuur en de zitmaaier verliezen en mogelijk omkantelen.
U mag de zitmaaier niet gebruiken op een helling met een hoogteverschil
van meer dan 1.6 meter (5.4 foot) over een afstand van 6 meter (20 foot) of
15°.
Maai hellingen altijd overlangs, nooit in de hellingsrichting (om de tractie op
de wielen niet te verliezen) en maak geen scherpe bochten en verander
niet bruusk van snelheid. Rijd trager en wees uiterst voorzichtig op ALLE
hellingen.
Merk ook op dat de toestand van de bodem van grote invloed is op hoe
veilig u deze machine kan gebruiken. Als u de zitmaaier op natte of gladde
hellingen gebruikt, kan de maaier beginnen glijden en kan u de controle
over de zitmaaier en het stuur verliezen. Gebruik de machine niet op
hellingen die glad of nat zijn of waarvan de grond zacht is.
Als u zich niet zeker voelt bij het gebruiken van de zitmaaier op een helling
ziet u er beter van af. Het is het risico niet waard.
Rondvliegende voorwerpen
Dit toestel heeft ronddraaiende maaibladen. De maaibladen kunnen
afvalmateriaal opnemen en wegslingeren waardoor een omstander ernstig
gewond kan raken. Vergeet niet het te maaien gebied op te ruimen en objecten
die weggeslingerd zouden kunnen worden te verwijderen VOOR u begint te
maaien.
Gebruik de maaier niet zonder dat de volledige grasopvangzak of
afvoerbeschermkap (deflector) is aangebracht.
Laat ook niemand in de buurt van het toestel terwijl het draait! Als toch iemand
in de buurt komt, zet u het toestel onmiddellijk uit tot die perso(o)n(en) weer
weg is/zijn.
Bewegende delen
Dit toestel heeft vele bewegende delen waaraan u of iemand
anders zich kan verwonden. Als u echter in de bestuurderszone
blijft (op de bestuurdersstoel blijft zitten) en de
veiligheidsvoorschriften in deze handleiding naleeft, is het toestel
veilig in gebruik.
Het maaidek heeft ronddraaiende maaibladen die in staat zijn
om handen of voeten af te hakken. Laat niemand in de buurt van
het toestel wanneer het draait! Zorg ervoor dat alle
veiligheidsvoorzieningen (afdekplaten, kappen en schakelaars)
zijn aangebracht en werken.
Om u als bestuurder deze grasmaaier veilig te helpen gebruiken
is hij voorzien van een veiligheidssysteem dat nagaat of de
bestuurder correct op de bestuurdersstoel zit. Probeer NIET om
het systeem te wijzigen of te overbruggen. Neem onmiddellijk
contact op met uw verdeler als het systeem niet alle tests van
het veiligheidsvergrendelsysteem doorstaat die u in deze
handleiding vindt.
4
www.ferrisindustries.com
Gebruik van de rolbar
Houd de rolbar in de opstaande stand en maak de
veiligheidsgordel vast. Als de rolbar naar beneden is, is er
geen kantelbeveiliging! Spring niet van de zitmaaier als hij
overhelt (het is veiliger om u door de veiligheidsgordel en de
rechtopstaande rolbar te laten bescherme).
Leg de rolbar alleen neer wanneer dat noodzakelijk is
(bijvoorbeeld om even onder een laag overhangend object
te kunnen rijden) en verwijder de rolbar NOOIT. Gebruik de
veiligheidsgordel NIET wanneer de rolbar naar beneden is.
Zet de rolbar weer recht zodra er voldoende plaats voor is.
Grondkeringen, steile
dalingen en water
Grondkeringen en hoogteverschillen in de buurt van
trappen en water vormen een vaak voorkomend
gevaar. Blijf minstens twee maaibreedtes uit de buurt
van deze risicoplaatsen en maai het gras op die
plaatsen met een (zelftrekkende) duwmaaier of een
trimmer met draadspoel. Wielen die over de rand van
grondkeringen, randen, grachten of wallen of in water
glijden kunnen de zitmaaier doen kantelen wat tot
ernstige verwondingen de dood of verdrinking kan
leiden.
Overhangende obstakels
Controleer of er voldoende plaats is voor u onder welk
object dan ook rijdt. Laat de rolbar niet in contact komen
met lage overhangende obstakels, zoals takken van
bomen of elektrische kabels.
Gebruiksveiligheid
5
Gebruiksveiligheid
Besloten ruimtes
Gebruik deze machine uitsluitend
buitenshuis en uit de buurt van niet-
geventileerde ruimtes zoals in garages en
gesloten aanhangwagens. De motor stoot
giftig koolmonoxidegas uit en langdurige
blootstelling in een besloten ruimte kan tot
ernstige letsels en de dood leiden.
Brandstof en onderhoud
U moet altijd alle aandrijvingen uitzetten, de motor stilleggen en
de sleutel uit het contact halen voor u de machine schoonmaakt,
bijvult, onderhoudt of naziet.
Benzine en benzinedampen zijn uiterst ontvlambaar. Rook niet
terwijl u met de zitmaaier werkt of benzine bijvult . Vul geen
brandstof bij wanneer de motor nog warm is of draait. Laat de
motor ten minste 3 minuten afkoelen voor u brandstof bijvult.
Vul binnenshuis, in een gesloten aanhangwagen, garage of
andere besloten, niet goed geventileerde ruimte geen brandstof
bij. Gemorste brandstof moet meteen en voor u de machine
gebruikt worden opgenomen.
Brandstof moet altijd in een gesloten houder worden bewaard
die is goedgekeurd voor brandstof.
Correct onderhoud is cruciaal voor de veiligheid en de prestaties
van uw toestel. Zorg ervoor dat zich geen gras, bladeren en
olieresten opstapelen of afzetten in en op het toestel. Voer zeker
de onderhoudsprocedures uit die in deze handleiding staan, en
in het bijzonder het periodieke testen van het veiligheidssysteem.
6
www.ferrisindustries.com
GEBRUIK
1. Laat de motor nooit draaien in een besloten ruimte.
2. Maai uitsluitend in daglicht of in goed kunstlicht, en blijf
uit de buurt van gaten en verborgen gevaren.
3. Vergewis u ervan dat alle aandrijvingen in de
vrijloopstand staan en dat de parkeerrem geactiveerd is
voor u de motor start. Start de motor alleen vanop de
bestuurdersstoel. Gebruik de veiligheidsgordel als uw
machine ermee is uitgerust.
4. Zorg ervoor dat u uw evenwicht niet verliest wanneer u
al lopend een machine gebruikt, zeker wanneer u
achteruit loopt. Ga met een normaal tempo en ren niet.
Als u niet voldoende steun vindt, kan u uitglijden.
5. Vertraag en wees extra voorzichtig op hellingen. Vergeet
niet altijd in de aanbevolen richting op hellingen te
rijden/maaien. De toestand van de grasmat kan de
stabiliteit van de machine in het gedrang brengen. Wees
voorzichtig als u in de buurt van steile dalingen werkt.
6. Maai niet achteruit, tenzij absoluut noodzakelijk. Kijk altijd
naar onderen en achter u voor en terwijl u achteruitrijdt.
7. Houd rekening met de afvoerrichting van de zitmaaier
en richt de afvoer nooit op iemand. Gebruik de maaier
niet zonder dat hetzij de volledige grasopvangzak hetzij
de afvoerbeschermkap (deflector) is aangebracht.
8. Vertraag en wees voorzichtig wanneer u een bocht
maakt en wanneer u op hellingen van richting verandert.
9. Breng het maaidek nooit omhoog terwijl de bladen draaien.
10. Laat de maaier nooit onbeheerd draaien. Schakel altijd
de PTO uit, activeer de parkeerrem, leg de motor stil en
haal de sleutels uit het contact voor u van de zitmaaier
stapt. Blijf met uw handen en voeten uit de buurt van de
maaibladen.
11. Zet de PTO-schakelaar uit om de bladen te deactiveren
wanneer u niet aan het maaien bent.
12. Gebruik de machine nooit als de beschermkappen niet
stevig op hun plaats zijn aangebracht. Vergewis u ervan
dat alle veiligheidsvergrendelingen zijn aangebracht,
correct zijn afgesteld en naar behoren functioneren.
13. Gebruik de machine nooit met rechtopstaande,
verwijderde of gewijzigde deflector, tenzij u een
grasopvangzak gebruikt.
14. Wijzig de toerenregelaar van de motor niet en drijf de
motor evenmin op.
15. Stop op een plaats waar de bodem waterpas is, laat de
hulpmiddelen zakken, schakel de aandrijvingen uit,
activeer de parkeerrem en leg de motor stil voor u de
bestuurdersstoel verlaat, wat de reden ook moge zijn,
met inbegrip van het leegmaken van een grasopvangzak
of het verwijderen van verstoppingen van de trechter.
16. Zet de machine uit en inspecteer de bladen nadat u een
object hebt geraakt of wanneer u abnormale trillingen
voelt. Herstel indien nodig voor u doorgaat met het
maaien.
17. Blijf met uw handen en voeten uit de buurt van de
maaibladen.
18. Kijk achter u en naar beneden voor u achteruitrijdt om er
zeker van te zijn dat zich niets of niemand in de weg
bevindt.
19. Laat nooit iemand meerijden en houd dieren en
omstanders uit de buurt.
TRAINING
1. Voor u begint, leest u alle instructies in de handleiding
en op het toestel en zorgt u ervoor dat u ze begrijpt; leef
ze ook na. Als de operator(en) of mechanicus/mechanici
de taal van de handleiding/documentatie niet begrijpen
is het de verantwoordelijkheid van de eigenaar om hen
uitleg te geven bij dit materiaal.
2. Maak uzelf vertrouwd met het veilige gebruik van deze
machine, de bedieningselementen en de
veiligheidspictogrammen.
3. Alle operatoren en mechanici moeten een opleiding
hebben gekregen. Het is de verantwoordelijkheid van de
eigenaar om de gebruikers een opleiding te geven.
4. Laat alleen verantwoordelijke volwassenen die vertrouwd
zijn met de instructies met de machine werken.
5. Laat nooit kinderen of niet-opgeleide personen met of
aan deze machine werken. In de plaatselijke
voorschriften kan een minimumleeftijd zijn vastgelegd
voor de operator.
6. De eigenaar/gebruiker kan ongevallen en letsels met
gevolgen voor zichzelf, anderen of voorwerpen
voorkomen en is hiervoor verantwoordelijk.
7. Uit gegevens blijkt dat gebruikers vanaf de leeftijd van
60 jaar betrokken zijn in een groot percentage van
ongevallen met zitmaaiers die letselschade tot gevolg
hebben. Gebruikers in die leeftijdcategorie moeten
nagaan of zij in staat zijn om de zitmaaier voldoende
veilig te gebruiken om zichzelf en anderen te behoeden
voor ernstige verwondingen.
VOORBEREIDING
1. Beoordeel het terrein om te bepalen welke hulpstukken
en appendages nodig zijn om de taak naar behoren en
op een veilige manier uit te oefenen. Gebruik alleen
hulpstukken en appendages die door de fabrikant zijn
goedgekeurd.
2. Draag geschikte kledij, met inbegrip van
veiligheidsschoeisel, een veiligheidsbril en
gehoorbescherming. Lang haar, loszittende kleding en
sierraden kunnen verstrikt raken in bewegende delen.
3. Inspecteer het gebied waar de machine moet worden
gebruikt en verwijder alle voorwerpen, zoals stenen,
speelgoed en draden die door de machine in het rond
kunnen worden geslingerd.
4. Wees extra voorzichtig bij de omgang met benzine en
andere brandstoffen. Zij zijn ontbrandbaar en de
dampen zijn ontplofbaar.
a) Gebruik uitsluitend houders die zijn goedgekeurd om
brandstof te bevatten.
b) Verwijder nooit de brandstofdop en vul nooit
brandstof bij terwijl de motor draait. Laat de motor
afkoelen voor u brandstof bijvult. Rook niet.
c) Brandstof mag nooit binnenshuis worden bijgevuld of
afgetapt.
5. Controleer of de voorzieningen die nagaan of de
bestuurder op de bestuurdersstoel zit, de
veiligheidsschakelaars en beschermkappen zijn
aangebracht en naar behoren werken. Gebruik de
machine niet tenzij ze naar behoren werken.
Lees deze veiligheidsvoorschriften en leef ze nauwgezet na. Het niet naleven van deze voorschriften kan
ertoe leiden dat u de controle over de zitmaaier verliest of kan leiden tot zware verwondingen of de dood
van u of personen in de buurt van het toestel of beschadiging van het toestel of andere voorwerpen. Het
maaidek is in staat om handen en voeten af te hakken en voorwerpen in het r
ond te slingeren.
De gevarendriehoek in de tekst wijst op belangrijke aandachtspunten of waarschuwingen die
nageleefd moeten worden.
Gebruiksveiligheid
7
Gebruiksveiligheid
20. Gebruik het toestel niet onder invloed van alcohol of
drugs.
21. Vertraag en wees voorzichtig wanneer u een bocht
maakt en wanneer u wegen en voetpaden oversteekt.
Stop de maaibladen als u niet aan het maaien bent.
22. Wees voorzichtig wanneer u de zitmaaier op een
aanhangwagen of vrachtwagen zet of hem eraf haalt.
23. Wees voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken,
struiken, bomen of andere voorwerpen die het zicht
kunnen beperken.
24. Om het brandgevaar te beperken zorgt u ervoor dat er
zich geen gras, bladeren of olieresten op de zitmaaier
bevinden. Stop of parkeer niet boven droge bladeren,
gras of brandbare materialen.
25. Overeenkomstig de OSHA-voorschriften kan het dragen
van gehoorbescherming verplicht zijn bij blootstelling
aan geluidsniveaus van meer dan 85 dBA gedurende
een periode van 8 uur.
GEBRUIK OP HELLINGEN
Hellingen vormen een belangrijke factor met betrekking tot
ongevallen door verlies van controle en kantelen die tot
ernstige letsels en de dood kunnen leiden. Op elke helling is
extra voorzichtigheid geboden. Als u de helling niet achteruit
op kan rijden of als u zich niet op uw gemak voelt op de
helling, rijdt u beter niet met de zitmaaier op die helling.
Wat u wel moet doen:
1. Maai hellingen overdwars, en niet in de hellingsrichting.
2. Verwijder obstakels zoals stenen, dikke takken, enz.
3. Let op voor putten, voren of bulten. Als het terrein
oneffen is, kan de zitmaaier kantelen. Obstakels kunnen
door hoog gras aan het zicht worden onttrokken.
4. Houd een lage snelheid aan. Kies een lage snelheid
zodat u niet hoeft te stoppen of van snelheid hoeft te
veranderen terwijl u zich op de helling bevindt.
5. Wees extra voorzichtig met grasopvangzakken of
andere hulpstukken. Zij kunnen gevolgen hebben voor
de stabiliteit van de machine.
6. Voer alle bewegingen op hellingen traag en geleidelijk
uit. Verander niet bruusk van snelheid of richting.
7. Neem contact op met uw erkende verdeler voor
aanbevelingen inzake gewichten om de stabiliteit te
verbeteren.
Wat u niet mag doen:
1. Vermijd op een helling te starten, stoppen of draaien. Als
de banden hun grip verliezen (d.w.z. als de voorwaartse
beweging van de zitmaaier op een helling stopt),
schakelt u het blad/de bladen (PTO) uit en rijdt u
langzaam van de helling.
2. Maak geen bochten op hellingen tenzij noodzakelijk, en
draai dan traag en gelijkmatig indien mogelijk naar
omhoog. Maai hellingen nooit van boven naar beneden.
3. Maai niet in de buurt van steile dalingen, grachten of
wallen. De operator zou zijn steun en evenwicht kunnen
verliezen en de grasmaaier zou plotseling kunnen
kantelen als een wiel over de rand van een klif of gracht
raakt of als een rand inzakt.
4. Maai niet als het gras nat is. Onvoldoende steun of
tractie kan ertoe leiden dat u gaat glijden.
5. Probeer de machine niet te stabilizeren door uw voet op
de grond te zetten (bij zitmaaiers).
6. Maai niet op overdreven steile hellingen.
7. Gebruik geen grasopvangzak op steile hellingen.
8. Maai geen hellingen waar u niet achteruit op kan rijden.
AANHANGUITRUSTING (ZITMAAIERS)
1. Sleep alleen met een machine die is uitgerust met een
bevestigingsvoorziening die geschikt is voor slepen.
Bevestig geen aanhanguitrusting op een andere plaats
dan op de bevestigingsvoorziening.
2. Houd u aan de aanbevelingen van de fabrikant inzake
de gewichtslimieten voor aanhanguitrusting en het
slepen op hellingen. Zie Een aanhangwagen bevestigen
onder GEBRUIK.
3. Laat nooit kinderen of andere personen in of op de
aanhanguitrusting plaatsnemen.
4. Op hellingen kan het gewicht van de aanhanguitrusting
verlies van grip en van controle veroorzaken.
5. Rijd traag en houd rekening met extra stopafstand.
6. Zet de maaier niet in vrijloop om zo van een helling te
rijden.
KINDEREN
Er kunnen zich tragische ongevallen voordoen als de
gebruiker onvoldoende aandacht heeft voor de aanwezigheid
van kinderen. Kinderen worden vaak aangetrokken door de
machine en de maaiactiviteit. Ga er nooit van uit dat kinderen
op de plaats blijven waar u ze het laatst zag.
1. Houd kinderen uit de buurt van waar u aan het maaien
bent en laat een andere verantwoordelijke volwassene
goed op ze passen.
2. Wees attent en zet het toestel uit als kinderen in de
buurt komen.
OPGEPAST
Deze machine produceert een
geluidsniveau van meer dan 85 dBA aan
het oor van de gebruiker en kan
gehoorverlies veroorzaken bij langdurige
blootstelling.
Draag gehoorbescherming wanneer u met de
machine werkt.
WAARSCHUWING
Gebruik deze machine niet op hellingen van
meer dan 15 graden.*
Kies een lage rijsnelheid voor u de helling
oprijdt. Wees extra voorzichtig wanneer u op
een helling maait met een op de achterkant
aangebrachte grasopvangzak.
Maai hellingen overdwars, niet in de hellingsrichting,
wees voorzichtig wanneer u van richting verandert
en START OF STOP NIET OP EEN HELLING.
*Gebruik deze machine niet op hellingen van meer dan 15 graden. Deze
grens is vastgesteld met behulp van CEN-norm EN 836:1997, Sectie 5.2.2 en
is gebaseerd op de testprocedure voor stabiliteit EN 836, beschreven in
Sectie 4.2.4.2. De “stabiliteitsgrens” van 15 graden komt overeen met 50%
van de hoek waarbij de machine van de grond los kwam in statische testen.
Werkelijke dynamische stabiliteit kan afwijken, afhankelijk van de
omstandigheden waaronder de machine gebruikt wordt.
WAARSCHUWING
Overeenkomstig de California Public Resource
Code Section 4442 is het verboden de motor te
gebruiken in of in de buurt van een bos-,
kreupelhout- of grasgebied tenzij het
uitlaatsysteem is uitgerust met een
vonkenvanger, zoals gedefinieerd in Section 4442,
die in goede staat wordt gehouden. In andere
deelstaten of landen gelden mogelijk
vergelijkbare wetten. Neem contact op met een
erkende servicedealer voor een vonkenvanger die
ontworpen is voor het uitlaatsysteem dat op uw
motor is geïnstalleerd.
8
www.ferrisindustries.com
Gebruiksveiligheid
3. Voor en tijdens het achteruitrijden moet u achter u en
naar beneden kijken zodat u kleine kinderen op kan
merken.
4. Voer nooit kinderen mee, zelfs niet als het blad/de
bladen is/zijn uitgeschakeld. Zij zouden kunnen vallen en
ernstig gewond raken of de veilige bediening van de
zitmaaier kunnen hinderen. Kinderen die ooit al mee
hebben mogen rijden kunnen plotseling in het
maaigebied opduiken voor nog een ritje en daarbij
vooruit of achteruit omver worden gereden.
5. Laat kinderen nooit het toestel bedienen.
6. Wees extra voorzichtig bij het naderen van blinde
hoeken, struiken, bomen of andere voorwerpen die het
zicht kunnen beperken.
UITLAATGASSEN
1. De motoruitlaatgassen van dit toestel bevatten
chemische stoffen waarvan men weet dat ze in bepaalde
hoeveelheden kanker of aangeboren afwijkingen
veroorzaken of het voortplantingssysteem schaden.
2. De relevante informatie inzake duurzaamheidsperiode
en luchtkwaliteit van uitlaatgassen vindt u op het
motoruitlaatgassenlabel.
ONDERHOUD
Om persoonlijke letsels en schade aan voorwerpen te
voorkomen, moet u erg voorzichtig zijn bij de omgang met
brandstof. Benzine is uiterst ontvlambaar en de dampen
zijn ontplofbaar.
Veilig omgaan met benzine
1. Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere
ontstekingsbronnen.
2. Gebruik uitsluitend houders die zijn goedgekeurd om
benzine te bevatten.
3. Verwijder nooit de brandstofdop en vul nooit brandstof
bij terwijl de motor draait. Laat de motor afkoelen voor u
benzine bijvult.
4. Vul de machine nooit binnenshuis bij.
5. Berg de machine of de benzinehouder nooit op in een
ruimte met een open vlam of waakvlam, zoals in de
buurt van een watergeiser of ander toestel.
6. Vul houders nooit in een voertuig of in een laadbak met
plastic bekleding. Plaats houders steeds op de grond en
uit de buurt van uw voertuig voor u ze vult.
7. Haal toestellen die op benzine werken van de
vrachtwagen of aanhangwagen en vul ze op de grond
bij. Als dat niet mogelijk is, vult u de toestellen op een
aanhangwagen bij met een draagbare houder in plaats
van met een benzinepomppistool.
8. Houd het mondstuk steeds in contact met de rand van
de brandstoftank of houder tot het bijvullen is voltooid.
Gebruik geen voorzieningen die het mondstuk vanzelf
open houden.
9. Als u brandstof op uw kleding hebt gemorst, trekt u
onmiddellijk iets anders aan.
10. Doe de brandstoftank nooit te vol. Breng de dop weer
aan en draai ze stevig vast.
11. Wees extra voorzichtig bij de omgang met benzine en
andere brandstoffen. Zij zijn ontbrandbaar en de
dampen zijn ontplofbaar.
12. Als u brandstof hebt gemorst, mag u de motor niet
proberen te starten maar verplaatst u de machine weg
van de plaats waar u hebt gemorst en vermijdt u het
creëren van elke mogelijke ontstekingsbron tot de
brandstofdampen zijn vervlogen.
13. Breng de dop van de brandstoftank en van de
brandstofhouder weer stevig aan.
Onderhoud en berging
1. Leef altijd de voorschriften inzake veilig bijvullen van
brandstof en omgang met brandstof na wanneer u het
toestel bijvult na transport of berging.
2. Volg steeds de instructies in de motorhandleiding voor
het voorbereiden van de berging voor u het toestel voor
zowel korte als lange periodes opbergt.
3. Volg altijd de instructies in de motorhandleiding voor de
correcte opstartprocedures wanneer u het toestel
opnieuw in gebruik neemt.
4. Berg de machine of een benzinehouder nooit op in een
ruimte met een open vlam, zoals in een watergeiser.
Laat het toestel afkoelen voor u het opbergt.
5. Schakel de brandstoftoevoer uit tijdens de berging of het
transport. Bewaar brandstof niet in de buurt van
vlammen en tap brandstof niet binnenshuis af.
6. Zorg ervoor dat al het montagemateriaal (moeren en
bouten), in het bijzonder de bevestigingsbouten van de
maaibladen, goed vastzit en houd alle onderdelen in een
goede toestand. Vervang alle versleten of beschadigde
stickers.
7. Knoei nooit met de veiligheidsvoorzieningen. Controleer
regelmatig of ze nog naar behoren werken.
8. Schakel alle aandrijvingen uit, laat het hulpstuk zakken,
activeer de parkeerrem, leg de motor stil en haal de
sleutel uit het contact of maak de kabel van de
ontstekingsbougie los. Wacht tot alles tot stilstand is
gekomen voor u de machine afregelt, schoonmaakt of
herstelt.
9. Verwijder gras en afvalmateriaal van de maaibladen,
aandrijvingen, knalpotten en de motor om brand te
voorkomen. Neem gemorste olie of benzine op.
10. Laat de motor afkoelen voor u de machine opbergt en
berg ze niet op in de buurt van een vlam.
11. Stop en inspecteer de machine als u een voorwerp
raakt. Herstel indien nodig alvorens opnieuw te starten.
12. Parkeer de machine op een plaats waar de bodem
waterpas is. Laat ongeschoold personeel nooit aan de
machine werken.
13. Gebruik stutten om onderdelen te ondersteunen
wanneer dat nodig is.
14. Neem voorzichtig de spanning weg van onderdelen met
verzamelde energie.
15. Koppel de batterij af of verwijder de
ontstekingsbougiekabel voor u herstellingen uitvoert.
Koppel eerst de negatieve pool af en daarna de
positieve. Sluit eerst de positieve pool weer aan en pas
daarna de negatieve.
16. Wees voorzichtig als u de maaibladen controleert.
Omwikkel het blad/de bladen of draag handschoenen en
wees voorzichtig wanneer u aan de maaibladen werkt.
Vervang de bladen. Recht en las ze nooit.
17. Blijf met uw handen en voeten uit de buurt van de
bewegende onderdelen. Breng indien mogelijk geen
wijzigingen aan terwijl de motor draait.
18. Laad batterijen op in een goed geventileerde ruimte, uit
de buurt van vonken en vlammen. Trek de lader uit het
stopcontact voor u hem op de batterij aansluit of van de
batterij losmaakt. Draag beschermende kleding en
gebruik geïsoleerd gereedschap.
19. De onderdelen van grasopvangzakken zijn onderhevig
aan slijtage, beschadiging en verval, waardoor
bewegende delen bloot kunnen komen te liggen of
voorwerpen in het rond kunnen worden geslingerd.
Controleer de onderdelen regelmatig en vervang ze
wanneer nodig door onderdelen die door de farbikant
worden aanbevolen.
20. Controleer veelvuldig de remwerking. Regel bij en
herstel waar nodig.
21. Gebruik uitsluitend door de fabrikant toegelaten
reserveonderdelen wanneer u herstellingen uitvoert.
22. Houd u altijd aan de specificaties van de fabrikant voor
instellingen en bijregelingen.
9
Gebruiksveiligheid
23. Doe voor grote onderhoudsbeurten en herstellingen
uitsluitend een beroep op erkende servicepunten.
24. Probeer nooit grote herstellingen aan dit toestel uit te
voeren tenzij u daarvoor de nodige opleiding hebt
genoten. Onjuiste onderhouds- en
herstellingsprocedures kunnen leiden tot gevaar tijdens
het gebruik, beschadiging van het toestel en het
vervallen van de fabrieksgarantie.
25. Toestellen met hydraulische pompen, leidingen en
motoren: WAARSCHUWING: Hydrauliekvloeistof die
onder druk ontsnapt kan voldoende kracht hebben om
door de huid te dringen en ernstige verwondingen te
veroorzaken. Als lichaamsvreemde vloeistof onder de
huid terecht is gekomen, moet ze binnen de paar uren
chirurgisch worden verwijderd door een arts die
vertrouwd is met dit soort letsels, want anders kan
gangreen (koudvuur) optreden. Blijf met uw lichaam en
handen uit de buurt van de pengaten of spuitopeningen
die hydrauliekvloeistof onder hoge druk uitstoten.
Gebruik papier en karton in plaats van uw handen om
lekken op te sporen. Vergewis u ervan dat alle
hydrauliekvloeistofaansluitingen goed dicht zijn en alle
hydrauliekslangen en -leidingen in goede staat verkeren
voor u het systeem onder druk zet. Als er lekken
optreden, laat u uw machine onmiddellijk door een
erkend verdeler herstellen.
26. WAARSCHUWING: Apparaat met verzamelde energie.
De foutieve ontspanning van veren kan tot ernstige
lichamelijke verwondingen leiden. Veren moeten door
een bevoegd technicus worden verwijderd.
27. Modellen die zijn uitgerust met een motorradiator:
WAARSCHUWING: Apparaat met verzamelde energie.
Om ernstige lichamelijke letsels door warme
koelvloeistof of ontsnappende stoom te voorkomen, mag
u de dop van de radiator nooit proberen te verwijderen
terwijl de motor draait. Leg de motor stil en wacht tot hij
is afgekoeld. Zelfs dan moet u nog erg voorzichtig zijn
wanneer u de dop verwijdert.
INSTRUCTIES VOOR HET GEBRUIK VAN
DE ROLBAR
Voor modellen die zijn uitgerust met het door de fabrikant
geïnstalleerde kantelbeveiligingssysteem (“Roll Over
Protection System” of “ROPS”).
WAARSCHUWINGEN MET BETREKKING TOT HET
GEBRUIK
Gebruik altijd de veiligheidsgordel als de rolbar rechtstaat.
Gebruik de veiligheidsgordel nooit als de rolbar is
neergelegd.
Vergeet niet dat er geen kantelbeveiliging is wanneer de
rolbar is neergelegd. Daarom is het belangrijk dat de
rolbar altijd wanneer dat mogelijk is in rechtopstaande
stand wordt gehouden.
Laat de rolbar alleen in de ligstand zakken wanneer dat
absoluut noodzakelijk is.
Controleer of er voldoende plaats is voor u onder welk
object dan ook rijdt. Laat de rolbar niet in contact komen
met lage overhangende obstakels, zoals takken van
bomen of elektrische kabels.
WAARSCHUWING
Om ernstige verwondingen en de dood ten
gevolge van omkantelen te voorkomen is het
belangrijk dat u zich houdt aan de
onderstaande waarschuwing.
Verwijder de rolbar nooit van het voertuig.
Overschrijd het maximaal toegelaten machinegewicht
van de rolbar niet.
Lees en volg alle instructies hieronder met betrekking tot
de inspectie en het onderhoud van de rolbarstructuur en
de veiligheidsgordel.
INSPECTIE VAN DE BEVEILIGINGSSTRUCTUUR
VAN DE ROLBAR
Net als elke andere veiligheidsvoorziening moet EEN
ROLBAR periodiek worden geïnspecteerd om na te gaan of
de integriteit van de voorziening niet te lijden heeft gehad
onder het normale gebruik van de machine, misbruik, slijtage
door de ouderdom, wijzigingen of een kanteling.
Om de kantelbeveiliging voor de bestuurder en de
doeltreffendheid van de rolbar te behouden:
Als een ROLBAR om welke reden dan ook, bijvoorbeeld
een aanrijding, kanteling of impact, beschadigd raakt,
moet de ROLBAR worden vervangen. Kleine,
onzichtbare scheurtjes kunnen de doeltreffendheid van
de ROLBAR beperken. Las, recht of herstel de ROLBAR
nooit.
Breng nooit wijzigingen aan de ROLBAR aan door er
iets op te lassen of door er extra gaten in te boren.
VOOR HET EERSTE GEBRUIK - Inspecteer de
structuur en het montagemateriaal van de ROLBAR op
de volgende punten:
1) Vergewis u ervan dat het brutovoertuiggewicht van
de machine, inclusief hulpstukken, beperkte nuttige
lading, brandstof en de bestuurder, het maximaal
toegelaten gewicht op het label van de ROLBAR niet
overschrijdt.
2) Vergewis u ervan dat al het bevestigingsmateriaal op
zijn plaats zit, onbeschadigd is en stevig vastzit.
3) Vergewis u ervan dat de ROLBAR correct en
volledig werd geïnstalleerd.
ELKE 100 UUR - Inspecteer de structuur en het
montagemateriaal van de ROLBAR op de volgende
punten:
1) Eventuele scheuren/barsten in de structuur
(constructiedelen en/of lasnaden).
2) Aanzienlijke roestvorming op een deel van de
structuur van de ROLBAR of van het
montagemateriaal.
3) Ontbrekend, beschadigd of loszittend
montagemateriaal.
4) Montagemateriaal dat van lagere kwaliteit is dan
gespecificeerd.
5) Dat het brutovoertuiggewicht van de machine,
inclusief hulpstukken, beperkte nuttige lading,
brandstof en de bestuurder, het maximaal toegelaten
gewicht op het label van de ROLBAR niet
overschrijdt.
6) Wijzigingen die mogelijk zijn aangebracht, zoals niet
toegelaten lasnaden of boorgaten.
7) Mogelijke permanente vervorming of verdraaiing van
de structuur van de ROLBAR.
WAARSCHUWING
Het niet naar behoren inspecteren en
onderhouden van beschermingsstructuur van
de rolbar kan leiden tot ernstige verwondingen
en de dood.
10
www.ferrisindustries.com
INSPECT BUCKLE
& LATCH
INSPECT WEBBING
Gebruiksveiligheid
8) Dat het label van de ROLBAR zich nog steeds op
zijn plaats bevindt en leesbaar is.
9) Dat de waarschuwingsstickers met betrekking tot de
ROLBAR zich nog steeds op de ROLBAR bevinden
en leesbaar zijn.
Als u twijfelt aan de toestand van de ROLBAR neemt u
de machine uit dienst en neemt u contact op met uw
verdeler voor bijstand.
INSPECTIE EN ONDERHOUD VAN DE
VEILIGHEIDSGORDEL VAN DE ROLBAR
Net als de ROLBAR moet de veiligheidsgordel periodiek
worden geïnspecteerd om na te gaan of de integriteit
ervan niet te lijden heeft gehad onder het normale
gebruik van de machine, misbruik, slijtage door de
ouderdom, wijzigingen of een kanteling. Als de
veiligheidsgordel niet alle onderstaande tests doorstaat,
moet hij worden vervangen.
VOOR ELK GEBRUIK – Onderwerp de
veiligheidsgordel en het oprolmechanisme aan de
volgende inspectie met bijhorend onderhoud:
1) Controleer het oprolmechanisme op de
aanwezigheid van vuil en afvalmateriaal. Als u vuil of
afvalmateriaal aantreft, moet u het verwijderen.
2) Controleer of het oprolmechanisme gemakkelijk en
volledig oprolt.
3) Controleer alle onderdelen van de veiligheidsgordel
op beschadiging, zoals kerven, scheuren, losse
stiksels of rafeling.
4) Controleer of de gesp en de sluiting naar behoren
werk en de gespplaat niet overdreven versleten of
vervormd is en of de sluiting niet beschadigd of
gescheurd/gebarsten is. De veiligheidsgordel moet
gemakkelijk vast- en losklikken.
INSPECTEER DE
GESP EN DE SLUITING
INSPECTEER HET
GORDELMATERIAAL
WAARSCHUWING
Het niet naar behoren inspecteren en
onderhouden van de veiligheidsgordel kan
leiden tot ernstige verwondingen en de dood.
Gebruiksveiligheid
11
Model xxxxxxx
Serial xxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
20xx
kg:
kW:
xxxx
xxx
x.xx
max
XXX
BRIGGS & STRATTON CORP.
POWER PRODUCTS GROUP, LLC
MILWAUKEE, WI 53201 USA
Wanneer u contact opneemt met uw erkend verdeler
voor reserveonderdelen, herstellingen of informatie,
MOET u over deze nummers beschikken.
Noteer uw modelnummer/serienummer en serienummers
van uw motor in de daartoe voorziene ruimte zodat u ze
bij de hand hebt. Deze nummers vindt u op de in figuur 1
afgebeelde plaatsen.
VOORBEELD
VOORBEELD
Markeringen van het
CE-identificatielabel
A. Productidentificatienummer van de fabrikant
B. De Beschrijving van het product
C. Serienummer
D. Adres van de fabrikant
E. CE-logo (als bevestiging dat aan de CE-vereisten wordt
voldaan)
F. Jaar van fabricage
G. Maximale motorsnelheid in toeren per minuut
H. Nominaal vermogen in kilowatt
I. Gewicht van het toestel in kilogram
J. Geluidsniveau in decibel *
Deze machine voldoet aan de Europese geharmoniseerde
norm 836 voor grasmaaiers, de Europese machinerichtlijn
2006/42/EC en de Europese richtlijn 2004/108/EC inzake
elektromagnetische compatibiliteit.
* Getest volgens 2000/14/EC
Identificatienummers
Figuur 1. Plaats van de identificatieplaatjes
A. Identificatieplaatje van de zitmaaier
A
Identificatieplaatje
van de zitmaaier
Model xxxxxxx
Serial xxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
20xx
kg:
kW:
xxxx
xxx
x.xx
max
XXX
BRIGGS & STRATTON CORP.
POWER PRODUCTS GROUP, LLC
MILWAUKEE, WI 53201 USA
A
B
C
D
E
F
I
J
H
G
6
6
2,4
7
7
5
3
2,4
3
5
1
www.ferrisindustries.com
Waarschuwingsstickers
Deze machine is ontworpen en gefabriceerd om u de
veiligheid en de betrouwbaarheid te bieden die u verwacht
van een toonaangevende onderneming in de sector van de
productie tuingereedschap met motoraandrijving.
Hoewel u over de basiskennis beschikt voor het veilig
en effectief gebruiken van deze machine wanneer u de
handleiding en de veiligheidsvoorschriften erin leest, hebben
wij diverse veiligheidsstickers op de machine aangebracht
om u aan die belangrijke informatie te herinneren wanneer u
met uw machine werkt.
Alle informatie op uw zitmaaier met de melding GEVAAR,
WAARSCHUWING en OPGEPAST en met instructies
moet zorgvuldig worden gelezen en nauwgezet worden
nageleefd. Als u de instructies niet naleeft kan dat tot
lichamelijke letsels leiden. De informatie is voor uw
veiligheid en is belangrijk! De veiligheidsstickers die u op
deze pagina ziet bevinden zich op uw zitmaaier en het
maaidek.
Als een van deze stickers weg of beschadigd is, vervangt u
hem meteen. Neem contact op met uw plaatselijke verdeler
voor reservestickers.
De stickers kunnen gemakkelijk worden aangebracht en
dienen als constante visuele herinnering voor u en anderen
die de machine bedienen dat veiligheidsvoorschriften
die nodig zijn voor een veilig en effectief gebruik moeten
worden nageleefd.
Gebruiksveiligheid
12
8
9
8
9
7
6
5
4
3
2
1
10
Dit plaatje is alleen op de accu
voor CE-modellen aangebracht.
13
Gebruiksveiligheid
Waarschuwing: Lees de
gebruikershandleiding.
Zorg ervoor dat u de
gebruikershandleiding hebt gelezen
en begrijpt voor u deze machine gebruikt.
Gevaar: Rondvliegende voorwerpen.
Deze machine kan voorwerpen en
afval in het rond slingeren. Houd
iedereen uit de buurt.
Waarschuwing: Haal de sleutel uit
het contact voor u aan de zitmaaier
werkt.
Haal de sleutel uit het contact en
raadpleeg technische naslagwerken voor u herstellingen of
onderhoud uitvoert.
Gevaar: Kantelen van de zitmaaier.
Als u de zitmaaier op steile hellingen
gebruikt, kan u de controle over de
maaier verliezen, kan de maaier
beginnen glijden, onbestuurbaar worden en omkantelen.
Gebruik deze machine niet op hellingen van meer dan 15°.
Deze grens is vastgesteld met behulp van CEN-norm EN
836:1997, Sectie 5.2.2 en is gebaseerd op de testprocedure
voor stabiliteit EN 836, beschreven in Sectie 4.2.4.2. De
“stabiliteitsgrens” van 15 graden komt overeen met 50%
van de hoek waarbij de machine van de grond los kwam
in statische testen. Werkelijke dynamische stabiliteit kan
afwijken, afhankelijk van de omstandigheden waaronder de
machine gebruikt wordt.
Gevaar: Kantelen van de zitmaaier.
Gebruik de zitmaaier niet op hellingen
wanneer ze nat of glad zijn. Werk niet
in de buurt van steile dalingen of water.
Gevaar: Afhakken van ledematen.
Deze machine kan ledematen
afhakken. Houd iedereen en zeker
kinderen uit de buurt wanneer de motor
draait.
Gevaar: Afhakken van ledematen.
Deze zitmaaier kan ledematen
afhakken. Blijf met uw handen en
voeten uit de buurt van de bladen.
Gevaar: Afhakken van ledematen.
Deze machine kan ledematen
verbrijzelen en afhakken. Houd uw
handen uit de buurt van riemen en
riemschijven.
Gevaar: Afhakken van ledematen.
Deze machine kan ledematen
verbrijzelen en afhakken. Houd
uw handen uit de buurt van de
maaidekhefstang.
Gevaar: Koolmonoxidevergiftiging.
Laat de motor niet draaien in een
ruimte zonder ventilatie.
Waarschuwing: Vermijd ernstige of
dodelijke letsels door omkantelen.
Houd de rolbar in de opstaande stand
en gebruik de veiligheidsgordel.
Gebruik de veiligheidsgordel NIET wanneer de rolbar naar
beneden is.
Waarschuwing: Vermijd ernstige of
dodelijke letsels door omkantelen.
Houd de rolbar in de opstaande stand
en gebruik de veiligheidsgordel. Als
de rolbar naar beneden is, is er geen kantelbeveiliging.
Laat de rolbar alleen zakken wanneer dat noodzakelijk is
en verwijder ze NOOIT. Zet de rolbar weer recht zodra er
voldoende plaats voor is.
Waarschuwing: Gevaar door laag
overhangende obstakels.
Controleer of er voldoende plaats is
voor u onder welk object dan ook rijdt.
Blijf uit de buurt. Laat de rolbar NIET in contact komen met
lage overhangende obstakels, zoals takken van bomen of
elektrische kabels. Lees alle instructies en waarschuwingen
in de gebruikershandleiding en leef ze na.
Waarschuwing: Vermijd ernstige of
dodelijke letsels door omkantelen.
Spring NIET van de zitmaaier als de
maaier overhelt. Lees alle instructies en
waarschuwingen in de gebruikershandleiding en leef ze na.
Gevaar: Brandgevaar.
Zorg ervoor dat zich geen gras,
bladeren en olieresten opstapelen of
afzetten in en op het toestel. Vul geen
brandstof bij wanneer de motor nog warm is of draait. Leg
de motor stil en laat hem ten minste 3 minuten afkoelen
voor u brandstof bijvult. Vul binnenshuis, in een gesloten
aanhangwagen, garage of andere besloten ruimte geen
brandstof bij. Neem gemorste brandstof op. Rook niet terwijl
u met de zitmaaier werkt.
Veiligheidspictogrammen
Waarschuwing: Hete Oppervlakte.
Vermijd contact met motor en hete
oppervlakten. Wacht op eenheid
voordien te koelen wat betreft.
Waarschuwing: ontsnappende
stoom kan brandwonden
veroorzaken.
Verwijder de radiateurdop of
radiateurreservoirdop nooit als de motor heet is of draait.
Ernstige brandwonden of letsel kunnen ontstaan door
ontsnappende stoom of hete koelvloeistof.
14
www.ferrisindustries.com
Veiligheidsvergrendel-
systeem
Uw zitmaaier is uitgerust met
veiligheidsvergrendelingsschakelaars. Deze
veiligheidssystemen zijn er voor uw veiligheid: probeer de
veiligheidsschakelaars niet te overbruggen en knoei niet
met de veiligheidsvoorzieningen. Controleer regelmatig of
ze nog correct werken.
Controle van de operationele VEILIGHEID
Test 1 — De motor mag NIET aanslaan
de PTO-schakelaar geactiveerd is, OF
de parkeerrem niet is ingeschakeld, OF
de rij- en stuurhendels niet in de VRIJLOOPSTAND
staan.
Test 2 — De motor MOET aanslaan
de PTO-schakelaar NIET geactiveerd is, EN
de parkeerrem is ingeschakeld, EN
de rij- en stuurhendels in de VRIJLOOPSTAND
vergrendeld zijn.
Test 3 — De motor moet AFSLAAN
de bestuurder van de stoel opstaat terwijl de PTO
geactiveerd is, OF
de bestuurder van de stoel opstaat terwijl de
parkeerrem is uitgeschakeld, OF
de bestuurder de rij- en stuurhendels uit de
vrijloopstand beweegt alvorens de parkeerrem uit te
schakelen.
Test 4 — Controle van remwerking van het
maaidek
De maaibladen en de aandrijfriem van het maaidek
moeten volledig tot stilstand komen binnen de zeven (7)
seconden nadat de elektrische PTO-schakelaar wordt
uitgeschakeld (of de bestuurder van zijn stoel opstaat).
Als aandrijfriem van het maaidek niet binnen de zeven (7)
seconden stopt, neemt u contact op met uw verdeler.
OPMERKING: Wanneer de motor eenmaal is afgeslagen
moet de PTO-schakelaar worden uitgezet, moet
de parkeerrem worden geactiveerd en moeten de
rij- en stuurhendels in de VRIJLOOPSTAND worden
vergrendeld wanneer de bestuurder opnieuw op de stoel
plaatsneemt om de motor te starten.
WAARSCHUWING
Als uit een test blijkt dat niet alle
veiligheidsvoorzieningen correct werken,
mag u de zitmaaier niet gebruiken. Neem
contact op met uw erkende verdeler.
Probeer in geen geval het doel van het
veiligheidsvergrendelingssysteem te omzeilen.
Gebruiksveiligheid
Waarschuwing: Brandgevaar
Houd kinderen, open vlammen en
vonken uit de buurt van de accu,
anders zouden de explosieve gassen
kunnen ontbranden.
Waarschuwing: Zwavelzuur kan
blindheid of ernstige brandwonden
veroorzaken
Draag altijd een veiligheidsbril of een
gezichtsscherm als u aan of nabij een
accu werkt.
Waarschuwing: Accu’s produceren
explosieve gassen
Lees en begrijp de
Gebruikershandleiding voor u deze
machine gebruikt.
Belangrijk: Gooi een accu niet met
het normale afval weg
Neem contact op met de plaatselijke
autoriteiten voor de afvoer en/of
recycling van accu’s.
Functies en bedieningselementen
15
Bedieningsfuncties
In wat volgt wordt de functie van elk bedieningselement kort toegelicht. Om te starten, stoppen, rijden en maaien moet een
combinatie van meerdere bedieningselementen in een specifieke volgorde worden gebruikt. Welke combinatie en volgorde
voor de diverse taken vereist zijn, vindt u onder GEBRUIK.
Rijsnelheidshendels
Met deze hendels controleert u de rijsnelheid van de
zitmaaier. Met de linkerhendel controleert u het aandrijfwiel
links achteraan en met de rechterhendel het aandrijfwiel
rechts achteraan.
Als u een hendel naar voren duwt, neemt de
VOORUITRIJSNELHEID van het desbetreffende wiel
toe, en als u een hendel naar achteren trekt, neemt de
ACHTERUITRIJSNELHEID toe.
OPMERKING: Hoe verder u een hendel van de vrijloopstand
weg beweegt, hoe sneller het aandrijfwiel draait.
Zie onder De om zijn as draaiende zitmaaier gebruiken voor
stuurinstructies.
Hendel om de positie van de
bestuurdersstoel aan te passen
De stoel kan vooruit of achteruit worden geschoven.
Beweeg aan de hendel naar links, geef de stoel de
gewenste plaats en laat de hendel los om de stoel op die
positie te vergrendelen.
Functies en Bedieningselementen
Contactschakelaar
Met de contactschakelaar wordt de motor gestart en
stopgezet; de schakelaar kan in vier standen staan:
Verwarmt de gloeibougies.
Zet de motor stop en schakelt het elektrische
systeem uit.
Laat de motor draaien, activeert het elektrische
systeem en injecteert brandstof in het
brandstofsysteem.
Zwengelt de motor aan om hem te doen
starten.
OPMERKING: laat de contactschakelaar nooit in de stand
AAN (“ON”) staan wanneer de motor niet draait – daardoor
ontlaadt de batterij.
16
www.ferrisindustries.com
PTO-schakelaar (“Power Take Off” of
krachtafneempuntschakelaar)
Met de PTO-schakelaar activeert en deactiveert u het
maaidek. Trek de schakelaar OMHOOG om het maaidek te
activeren en druk de schakelaar IN om het maaidek uit te
schakelen.
Gasklephendel
Als u de gasklephendel naar voren beweegt, zet u hem
in de stand VOLGAS (“FULL”). Werk altijd met VOLGAS
wanneer u maait
Parkeerrem
DEACTIVEER Zet de parkeerrem uit.
ACTIVEER Zet de parkeerrem aan.
Trek de parkeerremhendel naar achteren om de parkeerrem
te activeren. Beweeg de hendel helemaal naar voren om de
parkeerrem uit te schakelen. OPMERKING: Om de machine
te starten moet de parkeerrem geactiveerd zijn.
Pedaal van
maaidekhefsysteem, maaihoogteregelpen
en vergrendelingshendel van
maaidekhefsysteem
Hiermee stelt u de maaihoogte van het maaidek in. Druk
de pedaal in tot hij in de stand 15,2 cm (6”) grijpt. Zet de
regelpen in de gewenste maaihoogte en ontgrendel de
vergrendelingshendel van het hefsysteem.
Uurmeter / Onderhoudsherinnering
Meet hoe lang de PTO geactiveerd is. De uurmeter meet het
aantal uur dat de PTO geactiveerd is geweest. De uurmeter
laat na 5 uur een verklikkerlichtje knipperen voor de eerste
oliewissel, en om de 50 uur herinnert een knipperend
verklikkerlichtje u aan de smeerbeurt. Deze herinneringen
worden ongeveer twee uur weergegeven en worden daarna
automatisch gereset.
OPMERKING: De uurmeter registreert alleen de verstreken
tijd wanneer de PTO geactiveerd is. De uurmeter heeft een
onafhankelijke stroombron zodat het totale aantal uren altijd
zichtbaar is.
Verklikkerlichtje van gloeibougies
Lampje dat aangeeft dat de gloeibougies aan het opwarmen
zijn. Laat de contactsleutel in de stand VOORVERWARMEN
(“HEAT”) staan tot het lampje dooft en draai dan aan de
sleutel om te starten.
Voltagemeter
Meldt de gemeten uitgangsspanning van het
motoropladingssysteem.
Verklikkerlichtje van oliedruk
Lampje licht op als de oliedruk te laag is.
Watertemperatuurmeter
Meldt de gemeten temperatuur van de motorkoelvloeistof.
Dop van brandstoftank
Om de dop te verwijderen draait u ze naar links.
Brandstofmeter
Geeft het peil van de brandstof in de tank weer.
Functies en bedieningselementen
17
Gebruik
Algemene gebruiksveiligheid
Voor u de zitmaaier voor het eerst gebruikt:
• Zorgt u ervoor dat u alle informatie onder Veiligheid
en Gebruik hebt gelezen voor u de zitmaaier en het
maaidek probeert te gebruiken.
• Leer alle bedieningsinstrumenten goed kennen en zorg
dat u weet hoe u de zitmaaier moet doen stoppen.
• Rijd zonder te maaien in een open gebied om vertrouwd
te raken met het besturen van de zitmaaier.
Controles Voor Het Starten
• Controleer of het carter is gevuld tot aan de markering
“vol” op de peilstaaf. Raadpleeg de motorhandleiding
voor instructies en aanbevelingen met betrekking tot de
olie.
• Controleer het vloeistofpeil van de radiator. Raadpleeg
de motorhandleiding voor instructies.
• Controleer het peil van de hydrauliekolie. Zie onder
PERIODIEK ONDERHOUD.
• Controleer of alle moeren, bouten, schroeven en pennen
zich op hun plaats bevinden en goed vastzitten.
• Stel de stand van de bestuurdersstoel in en vergewis
u ervan dat u vanop de bestuurdersstoel aan alle
bedieningselementen kan.
• Vul de brandstoftanks met verse brandstof. Raadpleeg
de handleiding van uw motorleverancier voor
aanbevelingen met betrekking tot de brandstof.
WAARSCHUWING
Laat nooit passagiers meerijden op de zitmaaier.
Voor u de bestuurdersstoel om welke reden dan
ook verlaat, activeert u de parkeerrem, schakelt
u de PTO uit, zet u de motor uit en haalt u de
sleutel uit het contact.
Om het brandgevaar te beperken zorgt u ervoor
dat er zich geen gras, bladeren of olieresten op
de motor, de zitmaaier en het maaidek bevinden.
Stop of parkeer niet boven droge bladeren, gras
of brandbare materialen.
Wees voorzichtig met benzine. Het is een uiterst
ontvlambaar product. Voeg geen brandstof toe
wanneer de motor nog warm is omdat hij nog
niet voldoende is afgekoeld. Vermijd vonken
en vuur en laat niet toe dat er wordt gerookt in
de onmiddellijke omgeving. Voeg niet te veel
brandstof toe en neem gemorste brandstof op.
Laad deze rond zijn as draaiende zitmaaier
niet op een aanhangwagen of vrachtwagen
met behulp van een hellingbaan bestaande uit
twee afzonderlijke delen. Gebruik uitsluitend
een uit een stuk bestaande hellingbaan die
ten minste 30 cm breder is dan de breedte
van de achterwielen van deze zitmaaier. Deze
zitmaaier draait om zijn as (draaistraal = 0) en de
achterwielen zouden van de hellingbaan kunnen
vallen, of de zitmaaier zou kunnen kantelen en
zo de bestuurder en omstanders verwonden.
WAARSCHUWING
Gebruik deze machine niet op hellingen van
meer dan 15 graden.
Kies een lage rijsnelheid voor u een helling
oprijdt. Wees extra voorzichtig wanneer u op
een helling maait met een op de achterkant
aangebrachte grasopvangzak.
Maai hellingen overdwars, niet in de
hellingsrichting, wees voorzichtig wanneer
u van richting verandert en START OF STOP
NIET OP EEN HELLING.
Gebruik
WAARSCHUWING
18
www.ferrisindustries.com
Gebruik
Het Brandstofsysteem Injecteren
Door het brandstofsysteem te injecteren worden eventuele
luchtbellen uit het brandstofsysteem verwijderd.
Het brandstofsysteem moet alleen in de volgende
omstandigheden worden geïnjecteerd:
• voor u de motor voor het eerst start.
• nadat u zonder brandstof bent gevallen en de
brandstoftank met verse brandstof is gevuld.
• nadat u aan het brandstofsysteem hebt gewerkt,
bijvoorbeeld nadat u de brandstoffilter of een onderdeel
van het brandstofsysteem hebt vervangen.
Om het brandstofsysteem te injecteren:
1. Zorg ervoor dat zich brandstof in de brandstoftanks
bevindt en dat de beide afsluitkleppen van de
brandstoftank (A, figuur 2) openstaan.
2. Draai de sleutel in de stand ON (AAN) (niet de
startstand) en wacht 10 tot 15 seconden. Draai de
contactsleutel in de stand AAN (“ON”) (niet in de
startstand). De elektrische brandstofpomp levert
brandstof aan het systeem.
WAARSCHUWING
Brandstof die op warme oppervlakken of
elektrische onderdelen lekt of wordt gemorst
kan brand veroorzaken. Om mogelijke letsels te
helpen voorkomen, zet u de contactschakelaar
in de stand UIT wanneer u de brandstoffilter of
het waterafscheiderelement vervangt. Neem
gemorste brandstof onmiddellijk op.
Figuur 2. Brandstofafsluitklep
A. Plaats van de brandstofafsluitklep
B. Open stand
C. Gesloten stand
B
C
A
WAARSCHUWING
Als u niet begrijpt hoe een specifiek
bedieningselement werkt of het hoofdstuk
FUNCTIES EN BEDIENINGSELEMENTEN niet
grondig hebt gelezen, moet u dat nu doen.
Probeer NIETom de zitmaaier te gebruiken
zonder eerst vertrouwd te raken met de plaats
en de functie van ALLE bedieningselementen.
De zitmaaier met de hand Voortduwen
1. Schakel de PTO uit, activeer de parkeerrem, zet het
contact UIT en verwijder de sleutel uit het contact.
2. Til de stoelplaat op om toegang te krijgen tot de
hydraulische pompen.
3. Zoek de hydraulische ontlastingskleppen (A, figuur 3)
aan de onderkant van de hydraulische pompen.
4. Om de pompen uit te zetten (vrijwielstand) draait u de
hydrauliekaflaatkleppen op de pompen maximaal twee
volledige omwentelingen NAAR LINKS.
5. Zet de parkeerrem uit. U kan de zitmaaier nu met de
hand voortduwen.
6. Nadat u de zitmaaier hebt verplaatst, activeert u
de pompen opnieuw (aandrijvingsstand) door de
aflaatkleppen NAAR RECHTS vast te draaien tot 9 -
13,6 Nm (80-120 in. lbs.).
SLEEP DE ZITMAAIER NIET
Als u de zitmaaier sleept zal u de
hydraulische pomp en de wielmotor
beschadigen. Gebruik geen ander
voertuig om deze machine voort te duwen
of te trekken.
Gebruik
Figuur 3. Overbrugging van hydraulisch systeem
A. Hydrauliekaflaatklep (linkse pomp afgebeeld)
19
De Motor Starten
1. Ga op de bestuurdersstoel zitten, activeer de
parkeerrem en zorg ervoor dat de PTO-schakelaar
is uitgeschakeld en de rijsnelheidshendels in de
vrijloopstand zijn vergrendeld.
2. Zet de gasklep in de middelste stand (zet de gasklep in
de stand VOLGAS (“FULL”) wanneer u bij koud weer
start).
3. Draai de sleutel in de stand VOORVERWARMEN
(“HEAT”). Houd de sleutel in die stand om het
verklikkerlichtje van de gloeibougies te laten oplichten
en de gloeibougies te activeren.
4. Wacht tot het lampje van de gloeibougies dooft en draai
de sleutel dan in de stand START. Als de motor niet
onmiddellijk start, zet u de gasklephendel in de stand
VOLGAS (“FULL”).
OPMERKING: Zwengel de motor niet onafgebroken aan
gedurende meer dan 30 seconden. Laat de motor twee
minuten afkoelen voor u hem opnieuw aanzwengelt.
5. Als de motor is gestart zet u de gasklephendel op
TRAAG (“SLOW”). Laat de motor gedurende ten minste
een minuut warmlopen.
6. Zet de gasklep in de stand VOLGAS (“FULL”) voor u de
PTO activeert of met de zitmaaier rijdt.
In een noodgeval kan de motor direct worden stilgelegd
door de contactsleutel in de stand STOP te draaien.
Gebruik deze methode uitsluitend in noodsituaties. Om
de motor op de normale manier stil te leggen volgt u de
procedure die onder DE ZITMAAIER STOPZETTEN wordt
beschreven.
De zitmaaier en motor Stopzetten
1. Als u de rijsnelheidshendels in de middelste stand zet,
brengt u de zitmaaier tot stilstand. Scharnier de hendels
naar buiten om ze in de vrijloopstand te vergrendelen.
2. Ontkoppel de PTO.
3. Activeer de parkeerrem.
4. Zet gasklephendel in de stand TRAAG (“SLOW”) en laat
de motor gedurende korte tijd afkoelen.
5. Draai de contactsleutel in de stand UIT (“OFF”). Haal de
sleutel uit het contact.
A
20
www.ferrisindustries.com
Gebruik
Het Rijden Met de Om Zijn As Draaiende
Zitmaaier Inoefenen
De besturingshendels van de om zijn as draaiende zitmaaier
reageren erg gevoelig. Leren hoe u de zitmaaier vloeiend
en efficiënt vooruit en achteruit kan laten rijden en kan laten
draaien zal wat oefening vergen.
Neem de tijd om de manoeuvres in te oefenen en vertrouwd
te raken met hoe de machine versnelt, rijdt en bestuurd
moet worden — voor u begint te maaien—. Dat is absoluut
noodzakelijk om uw om zijn as draaiende zitmaaier optimaal
te benutten.
Kies een vlak, effen gebied van uw gazon — waar u veel
ruimte hebt om te manoeuvreren. (Zorg ervoor dat er zich
geen voorwerpen, mensen of dieren in dat gebied bevinden
voor u begint.) Laat de zitmaaier met halve motorsnelheid
draaien voor deze oefensessie (gebruik ALTIJD volgas
wanneer u maait) en maak trage draaibewegingen om
te voorkomen dat de banden doorslippen en uw gazon
beschadigd wordt.
Wij raden aan om met een procedure voor Vloeiende
bewegingen rechts te beginnen en daarna de manoeuvres
voor vooruit- en achteruitrijden en draaibewegingen maken
in te oefenen.
U moet de parkeerrem uitschakelen voor u de rij- en
stuurhendels naar binnen beweegt.
Basisrijvaardigheid
Vooruitrijden oefenen
Beweeg de beide rijsnelheidshendels vanuit de
vrijloopstand geleidelijk en gelijkmatig NAAR VOREN.
Vertraag en herhaal.
OPMERKING: Recht vooruitrijden vergt oefening. Indien
nodig kan de maximumsnelheid worden afgeregeld — zie
Snelheidsafregeling onder Afregelingen achteraan in deze
handleiding.
Achteruitrijden oefenen
KIJK ACHTER U EN NAAR BENEDEN en beweeg de beide
rijsnelheidshendels dan vanuit de vrijloopstand geleidelijk en
gelijkmatig NAAR ACHTEREN. Vertraag en herhaal.
OPMERKING: Oefen het achteruitrijden gedurende
meerdere minuten voor u in de buurt van voorwerpen
achteruit probeert te rijden. De zitmaaier draait zowel
achteruit als vooruit scherp, en recht achteruitrijden vergt
oefening.
Figuur 5. Vooruitrijbeweging
Vooruitrijbeweging
Figuur 6. Achteruitrijbeweging
Achteruitrijbeweging
Vloeiende
bewegingen
De besturingshendels
van de om zijn as
draaiende zitmaaier
reageren erg gevoelig.
De BESTE methode om
de rijsnelheidshendels
te bedienen is de
driestappenmethode —
zoals afgebeeld in
figuur 4.
EEN: neem de hendels
met uw handen vast op
de afgebeelde wijze.
TWEE: om vooruit te
rijden, duwt u de hendels
geleidelijk naar voren met
de palm van uw handen.
DRIE: om te versnellen
duwt u de hendels verder
naar voren. Om vloeiend
te vertragen trekt u
de hendels traag naar
achteren, in de richting
van de vrijloopstand.
Figuur 4. Beweeg de rij- en
stuurhendels geleidelijk
Een draaibeweging om zijn as aan het
einde van een maaibaan uitvoeren
Dankzij de unieke mogelijkheid van uw om zijn as
draaiende zitmaaier om ter plaatse te draaien op
het einde van een maaibaan kan u op het einde
van een maaibaan gewoon omkeren in plaats van
een Y-bocht te moeten maken om aan een nieuwe
baan te beginnen.
Bijvoorbeeld: om een linkse draaibeweging aan
het einde van een maaibaan uit te voeren:
1. Vertraag aan het einde van de baan.
2. Beweeg de RECHTER rijsnelheidshendel
een beetje naar voren terwijl u de
LINKER rijsnelheidshendel terug naar het
midden beweegt en dan een beetje naar
achteren vanaf het middelpunt.
3. Begin opnieuw vooruit te rijden.
Met deze techniek doet u de zitmaaier naar LINKS
draaien en krijgt u een kleine overlapping van de
net gemaaide baan waardoor u dus niet achteruit
hoeft te rijden om gemist gras alsnog te maaien.
Naarmate u beter vertrouwd raakt met en meer
ervaring krijgt in het besturen van uw om zijn as
draaiende zitmaaier zal u meer manoeuvres leren
die het maaien gemakkelijker en aangenamer
laten verlopen.
Vergeet niet dat hoe meer u oefent hoe beter u
de om zijn as draaiende zitmaaier zal kunnen
besturen!
Rond een hoek draaien oefenen
Terwijl u vooruitrijdt laat u één hendel geleidelijk in de
richting van de vrijloopstand terugkeren. Herhaal dit
meermaals.
OPMERKING: Om te voorkomen dat u direct op het profiel
van de banden draait, doet u er goed aan om beide wielen
ten minste zachtjes vooruit te laten bewegen.
Figuur 7. Rond een hoek draaien
Figuur 8. Ter plaatse draaien
Figuur 9. Een draaibeweging aan het einde van een maaibaan
uitvoeren
Ter plaatse draaien oefenen
Om ter plaatse te draaien (de zitmaaier om zijn as laten
draaien) beweegt u gelijktijdig één rijsnelheidshendel naar
voren vanuit de vrijloopstand en de andere naar achteren
vanuit de vrijloopstand. Herhaal dit meermaals.
OPMERKING: Door te variëren in hoeveel elke hendel naar
voren wordt geduwd of naar achteren wordt getrokken,
verandert u het “draaipunt” waar u op draait.
Gebruik
Draaibewegingen
uitvoeren
Ter plaatse
draaien
21
Geavanceerde Rijvaardigheid
22
Maaien
1. Activeer de parkeerrem. Zorg ervoor dat de PTO-
schakelaar uitgeschakeld is, de rij- en stuurhendels in
de VRIJLOOPSTAND vergrendeld zijn en u goed op de
bestuurdersstoel zit.
2. Start de motor (zie DE MOTOR STARTEN).
3. Stel de maaihoogte in.
4. Zet de gasklephendel op VOLGAS (“FULL”).
5. Activeer de PTO door de PTO-schakelaar omhoog te
trekken.
6. Begin te maaien.
7. Wanneer u klaar bent, schakelt u de PTO uit.
8. Leg de motor stil (zie DE ZITMAAIER EN MOTOR
STOPZETTEN).
Aanbevelingen voor het maaien
Hoe goed uw machine het gras maait is afhankelijk van
diverse factoren. Door de aanbevelingen voor correct
maaien na te leven kan u de prestaties van uw zitmaaier
verbeteren en zijn levensduur verlengen.
Lengte van het gras
De maaihoogte is vaak een kwestie van persoonlijke
voorkeur. Normaal zou u het gras moeten maaien als
het tussen 7,6 en 12,7 cm lang is. Het aangewezen
maaihoogtebereik voor een specifiek gazon is afhankelijk
van diverse factoren, waaronder: het grastype, de
hoeveelheid neerslag, de heersende temperatuur en de
algemene toestand van het gazon.
Als u het gras te kort maait, krijgt u zwakke, dunne
grasplantjes die gemakkelijk beschadigd worden door droge
periodes en ziektes. Te kort maaien is vaak schadelijker dan
het gras wat langer laten worden.
Door het gras wat langer te laten worden, zeker wanneer
het warm en droog is, beperkt u de warmteophoping, blijft
het noodzakelijke vocht beter bewaard en beschermt u het
gras tegen schade door warmte en andere problemen. Als u
het gras te lang laat worden, kan u echter dunne graszoden
en bijkomende problemen krijgen.
Als u een te lang stuk van het gras maait in een keer, is dat
een schok voor het groeisysteem van de plant en worden de
grasplantjes zwakker. Een goede vuistregel is de
1/3-regel: maai niet meer dan eenderde van de lengte
van het gras weg, en nooit meer dan 2,5 cm (1 inch) in
een keer.
De hoeveelheid gras die u in één maaibeurt kan maaien is
ook afhankelijk van het type maaisysteem dat u gebruikt
(een centrifugaalmaaier met zijdelingse afvoervoorzieningen
kan bijvoorbeeld een veel groter volume gras verwerken dan
een mulchmaaier).
Lang gras moet in meerdere beurten worden
gemaaid
Bij erg lang gras stelt u de maaihoogte voor de eerste
maaibeurt in op de hoogste stand; daarna stelt u de
gewenste hoogte in en maait u een tweede of derde keer.
Bedek het grasoppervlak niet met een dikke laag
grassnippers. Overweeg het gebruik van een
grasopvangsysteem en het aanleggen van een
composthoop.
Correcte maaihoogte
In meerdere beurten maaien
Maai hier tijdens de
eerste maaibeurt
Maai hier
tijdens de
tweede
maaibeurt
www.ferrisindustries.com
Gebruik
23
Wanneer en hoe vaak maaien?
Het tijdstip en de toestand van het gras hebben grote
invloed op de resultaten die het maaien zal opleveren.
Het beste resultaat krijgt u als u zich aan de volgende
richtsnoeren houdt:
1. Maai het gras als het tussen 7,6 en 12,7 cm lang is.
2. Maai met scherpe maaibladen. Korte snippers van 2,5
cm of minder verteren sneller dan lange sprieten. Met
scherpe maaibladen wordt het gras gelijk en efficiënt
afgesneden, waardoor u geen gerafelde uiteinden krijgt
die schadelijk zijn voor het gras.
3. Maai op een ogenblik van de dag dat het gras koel en
droog is. De late namiddag of de vroege avond bieden
vaak die ideale maaiomstandigheden.
4. Vermijd het gras te maaien na regen of zware dauw.
Mulch nooit als het gras nat is (vochtig gras kan niet
goed worden gemulcht en vormt kluiten onder het
maaidek).
Maaipatronen
Begin altijd in een effen, vlak gebied te maaien.
De afmeting en het type van het gebied dat moet worden
gemaaid zijn bepalend voor het maaipatroon dat u het
beste kan gebruiken. U dient ook rekening te houden
met hindernissen zoals bomen, hagen, gebouwen en
omstandigheden zoals glooiingen en hellingen.
1. Maai lange rechte banen die elkaar een klein stukje
overlappen.
2. Verander indien mogelijk van patroon om mattering,
verkorreling of een golvend uitzicht te vermijden.
3. Voor een echt professionele maaibeurt maait u de
grasmat eerst in een richting en daarna nog eens maar
dan in een maairichting die loodrecht op de vorige staat.
Maaimethodes
Correct maaien met zijdelingse afvoerverspreiding
Bij zijdelingse afvoerverspreiding worden fijne snippers
gelijkmatig over het volledige gazon verspreid. Deze
methode wordt gebruikt op vele golfbanen. Uw maaidek
heeft een diepe-schoteldek om een vrijere circulatie van de
grassnippers mogelijk te maken zodat zij gelijkmatig over
het gazon worden verspreid.
MOTORSNELHEID EN RIJSNELHEID VOOR
ZIJDELINGSE AFVOERVERSPREIDING
Laat de motor ALTIJD met VOLGAS draaien wanneer u
maait.
Gebruik ALTIJD een gepaste rijsnelheid voor de dikte en
de lengte van het gras dat u maait (3e versnelling of trager
bij modellen met manuele versnellingsbak). Als u de motor
hoort vertragen bent u te snel aan het maaien en zal u door
een tragere rijsnelheid te kiezen de maaibladen efficiënter
laten werken en vele vaak voorkomende maaiproblemen
voorkomen.
HOEVEEL GRAS AFMAAIEN WANNEER U ZIJDELINGSE
AFVOERVERSPREIDING GEBRUIKT?
Maai het gras als het 7,6 - 12,7 cm lang is. Maai het gras
NIET korter dan 5,1 - 6,4 cm. Maai NIET meer dan 2,5 cm
van het gras in een maaibeurt.
Waar mogelijk maait u een of twee banen langs de
buitenkant van het gebied waarbij u het gras NAAR
DE BINNENKANT over de grasmat verspreid om de
grassnippers van de omheining of paden te houden.
De rest van de grasmat moet in tegenovergestelde
richting worden gemaaid zodat de grassnippers NAAR DE
BUITENKANT worden verspreid over de eerder gemaaide
banen.
Gebruik
24
www.ferrisindustries.com
Correct mulchen
Bij mulchen wordt een maaidek gebruikt dat het gras
maait en de snippers versnijdt tot kleine partikels om ze
daarna naar beneden IN het gazon te blazen. Die kleine
partikels verteren snel tot nevenproducten die uw gazon kan
gebruiken. IN JUISTE OMSTANDIGHEDEN zal u met uw
mulchmaaier nagenoeg geen zichtbare grassnippers zien op
het oppervlak van uw gazon.
OPMERKING: Wanneer u in zware maaiomstandigheden
mulcht, kan u een rommelend geluid horen. Dat is normaal.
MULCHEN VEREIST UITSTEKENDE
MAAIOMSTANDIGHEDEN
Mulchmaaiers kunnen niet naar behoren functioneren als
het gras nat is of als het gras gewoon te lang is om te
maaien. Om te mulchen moet het gras droog zijn en op de
juiste lengte worden gemaaid.
Gebruik uw maaier NIET als mulchmaaier tijdens de
eerste twee of drie maaibeurten in de lente. Door de lange
grassprieten, snelle groei en vaak natte omstandigheden
is veeleer aangewezen om uw maaier te gebruiken met
zijdelingse afvoerverspreiding of opvang van het gras in een
opvangzak.
MOTORSNELHEID EN RIJSNELHEID VOOR MULCHEN
Gebruik volgas voor uw motor in combinatie met een trage
rijsnelheid zodat de snippers fijn worden gesneden. Tijdens
het mulchen zou u maar HALF zo snel mogen rijden als u
in vergelijkbare omstandigheden zou doen bij zijdelingse
afvoerverspreiding. Omdat mulchen meer paardenkracht
vereist dan zijdelingse afvoerverspreiding is een tragere
rijsnelheid van cruciaal belang voor een correcte
mulchwerking.
HOEVEEL GRAS MULCHEN
De beste mulchwerking krijgt u doorgaans als u alleen de
bovenste 1 - 2 cm van de grasspriet maait. In dat geval
krijgt u korte snippers die gemakkelijk verteren. De ideale
maaihoogte is afhankelijk van het klimaat, de tijd van het
jaar en de kwaliteit van uw gazon. Wij raden u aan om
met de maaihoogte en de rijsnelheid te experimenteren
tot u het beste maairesultaat verkrijgt. Begin met een
hoge maaihoogte en verlaag de maaihoogte stap voor
stap tot u een maaihoogte vindt die het beste past bij uw
maaiomstandigheden en voorkeur.
Mulchwerking
Figuur 10. Aanbevolen aanhangergewicht
A. Trekhaakpen
B. Klem
A
B
Een Aanhangwagen Bevestigen
Het maximale gewicht van een gesleepte aanhangwagen
moet minder zijn dan 91 kg (200 lbs). Bevestig de
aanhangwagen met een trekhaakpen (A, figuur 10) en klem
(B) van de correcte grootte.
Het slepen van een te groot gewicht kan op hellingen
tot het verlies van tractie en controle over de zitmaaier
leiden. Verminder het gesleepte gewicht wanneer u op
hellingen werkt. De bodem waarop wordt gereden is van
grote invloed op de tractie en de stabiliteit. Op een natte
of gladde bodem kunnen de tractie en de mogelijkheid om
te stoppen of te draaien drastisch afnemen. Ga zorgvuldig
de toestand van de bodem na voor u uw zitmaaier met een
aanhangwagen gebruikt. Gebruik de zitmaaier NOOIT op
hellingen van meer dan 10°. Zie GEBRUIK OP HELLINGEN
en AANHANGUITRUSTING in het veiligheidshoofdstuk van
deze handleiding voor aanvullende veiligheidsinformatie.
Gebruik
WAARSCHUWING
VERMIJD ERNSTIGE OF DODELIJKE LETSELS
DOOR OMKANTELEN.
Houd de rolbar in de opstaande stand en
gebruik de veiligheidsgordel.
ALS DE ROLBAR NAAR BENEDEN IS, IS ER
GEEN KANTELBEVEILIGING.
Laat de rolbar alleen zakken wanneer dat
noodzakelijk is en verwijder ze NOOIT.
Gebruik de veiligheidsgordel NIET wanneer de
rolbar naar beneden is.
Zet de rolbar weer recht zodra er voldoende
plaats voor is.
Spring NIET van de zitmaaier als de maaier
overhelt.
Figuur 11. De rolbar rechtzetten en neerleggen
A. Haarspeldklem
B. Borgpen
C. Rolbar
D. Rubberen stuiter
C
B
A
D
D
C
25
Gebruik
De Rolbar Rechtzetten en Neerleggen
Om de rolbar neer te leggen:
1. Trek de haarspeldklemmen (A, figuur 11) uit de
borgpennen (B).
2. Duw of trek de bovenkant van de rolbar (C) naar
voren tegen de rubberen stuiters (D) en verwijder de
borgpennen (B).
3. Laat de rolbar zakken en breng de borgpennen en
haarspeldklemmen aan om de rolbar in de neergelegde
stand vast te zetten (zie inzet, figuur 11).
Om de rolbar recht te zetten:
1. Trek de haarspeldklemmen (A) uit de borgpennen (B) en
verwijder de borgpennen.
2. Zet de rolbar (C) recht tot de rubberen stuiters (D) de
rechtopstaande buizen raken.
3. Trek of duw de bovenkant van de rolbar tegen
de rubberen stuiters en breng de borgpennen
en de haarspeldklemmen aan om de rolbar in de
rechtopstaande stand vast te zetten.
26
www.ferrisindustries.com
Gebruik
ontstekingsbronnen kunnen drijven en ontsteken, met
het risico op explosies en brand tot gevolg.
OPMERKING: Als u diesel gedurende lange tijd (30
dagen of meer) ongebruikt laat staan kunnen zich
gomachtige afzettingen vormen die nadelig zijn voor de
brandstofpomp en de injectieleidingen en motorproblemen
kunnen veroorzaken. Om dat te vermijden giet u een
brandstofstabiliseringsmiddel voor diesel in de brandstoftank
en laat u de motor een paar minuten draaien, of tapt u het
brandstof uit het systeem af voor u de zitmaaier opbergt.
Starten na langdurige berging
Voor u de zitmaaier start nadat hij gedurende lange tijd
opgeborgen is geweest, voert u de volgende stappen uit.
1. Verwijder eventuele wielblokken van onder de zitmaaier.
2. Installeer de batterij als u ze had verwijderd.
3. Verwijder het plastic of ander materiaal waarmee u de
uitlaat en de luchtfilter had afgedekt.
4. Vul de brandstoftank met verse brandstof. Zie
handleiding van motorleverancier voor aanbevelingen.
5. Zie handleiding van motorleverancier en volg alle
instructies voor het klaarmaken van de motor na berging.
6. Controleer het oliepeil in het carter en vul indien nodig
correcte olie bij. Als zich tijdens de berging condensatie
heeft gevormd, tapt u het carter af en vult u het opnieuw.
7. Pomp de banden op tot de correcte spanning.
Controleer het peil van alle vloeistoffen.
8. Start de motor en laat hem traag draaien. Laat de motor
meteen na het starten NIET met hoge snelheid draaien.
Zorg ervoor dat u de motor alleen buiten of in een goed
geventileerde ruimte laat draaien.
Aanbevelingen voor diesel
Brandstofleveranciers leveren diesel die aangepast is
aan de heersende weersomstandigheden. De brandstof
verandert aan het begin van de belangrijkste seizoenen
volgens de regionale weertrend.
Winterbrandstoffen worden samengesteld om gemakkelijk
te kunnen starten in koud weer. Zomerbrandstoffen kunnen
wat zwaarder zijn dan winterbrandstoffen waardoor het
verbruik en de krachtontwikkeling wat beter kunnen zijn.
Lente- en herfstbrandstof is een mengsel dat tussen het
winter- en zomermengsel in ligt.
Om die redenen moet u proberen om uw brandstof in
gepaste hoeveelheden te kopen zodat u de brandstof niet
ook nog in het volgende seizoen hoeft te gebruiken. Het
verkeerde brandstofmengsel gebruiken kan motorproblemen
veroorzaken.
Raadpleeg de handleiding van uw motorleverancier voor
specifieke brandstofaanbevelingen.
Berging
Tijdelijke berging (30 dagen of minder)
Vergeet niet dat zich altijd nog wat brandstof in de
brandstoftank zal bevinden. Berg de machine daarom nooit
binnenshuis of in een andere ruimte op waar brandstofdamp
tot bij een ontstekingsbron kan drijven. Brandstofdamp is
bovendien toxisch bij inademing. Berg de machine daarom
nooit op in een structuur die voor bewoning door mens of
dier wordt gebruikt.
Hieronder vindt u een lijst van dingen die u moet doen als u
uw machine tijdelijk of tussen twee gebruiksbeurten opbergt:
• Berg de machine op op een plaats uit de buurt van waar
kinderen ermee in contact kunnen komen. Als de kans
bestaat op gebruik door onbevoegden, haalt u de sleutel
uit het contact.
• Als de machine niet kan worden opgeborgen op een min
of meer waterpas oppervlak, gebruikt u wielblokken.
• Verwijder al het gras en afvalmateriaal van de maaier.
• Als u verwacht dat de temperatuur onder de 2 graden zal
dalen, raadpleegt u punt 2 onder Langdurige berging.
Langdurige berging (langer dan 30 dagen)
Voor u de zitmaaier aan het einde van het seizoen voor
lange tijd opbergt, leest u de instructies voor onderhoud en
berging in het onderdeel Veiligheidsvoorschriften en voert u
vervolgens de volgende stappen uit:
1. Laat de olie uit het carter lopen terwijl de motor warm
is en vul het carter meteen met de correcte oliekwaliteit
voor wanneer de maaier opnieuw zal worden gebruikt.
2. Gebruik een antivriestester om het beschermingsniveau
van het koelsysteem te controleren. Lees de instructies
op de antivriesfles voor de juiste verhouding van water
en antivries voor uw geografische locatie.
3. Maak het maaidek als volgt klaar voor berging:
a. Verwijder het maaidek van de zitmaaier.
b. Maak de onderkant van het maaidek schoon.
c. Breng op alle blanke metalen oppervlakken een laag
verf of een lichte oliefilm aan om roestvorming te
voorkomen.
4. Maak de oppervlakken aan de buitenkant en de motor
schoon.
5. Maak de motor klaar voor berging. Zie handleiding van
motorleverancier.
6. Verwijder vuil of gras van cilinderkop, motorbehuizing en
luchtfilterelement.
7. Bedek de luchtfilter en de uitlaatopening nauwsluitend
met plastic of een ander waterdicht materiaal zodat er
geen vocht, vuil of insecten in kan/kunnen.
8. Geef de zitmaaier een volledige smeerbeurt zoals
beschreven in het hoofdstuk Periodiek onderhoud.
9. Maak oppervlakken waarvan de verf schilfert of
beschadigd is schoon en breng een laag verf of
roestbestrijdingsmiddel aan.
10. Zorg ervoor dat de batterij tot het juiste peil met water is
gevuld en volledig is opgeladen. De levensduur van de
batterij neemt toe als zij wordt verwijderd, op een koele
en droge plaats wordt bewaard en ongeveer een keer
per maand volledig wordt opgeladen. Als u de batterij
in de zitmaaier laat zitten, koppelt u de negatieve kabel
los.
11. Tap het brandstofsysteem volledig af of voeg een
brandstofstabiliseringsmiddel voor diesel toe aan het
brandstofsysteem. Als u ervoor hebt gekozen om
een brandstofstabiliseringsmiddel te gebruiken en
het brandstofsysteem niet hebt afgetapt, moet u alle
veiligheidsvoorschriften en voorzorgsmaatregelen voor
de berging opvolgen om de mogelijkheid van brand
door de ontsteking van dieseldampen te voorkomen.
Vergeet niet dat dieseldampen over grote afstand tot
WAARSCHUWING
Berg de zitmaaier nooit in een verwarmd hok
of in een besloten, slecht geventileerde ruimte
op wanneer er zich nog diesel in de motor of de
brandstoftank bevindt. Dieseldampen kunnen
tot bij een open vlam, vonk of waakvlam (zoals
een geiser, boiler, droger, enz.) drijven en een
explosie veroorzaken.
Wees voorzichtig in de omgang met diesel.
De brandstof is uiterst ontvlambaar en een
onzorgvuldige omgang zou in ernstige
brandwonden of aanzienlijke brandschade
kunnen leiden.
Tap brandstof buitenshuis af in een geschikt
recipiënt en uit de buurt van open vlammen of
vonken.
27
Periodiek onderhoud
Onderhoudsschema en Voorschriften
Het gewone, periodieke onderhoud van uw zitmaaier en maaidek gebeurt het best volgens het volgende schema. U moet een
document met het aantal bedrijfsuren bijhouden. Het bepalen van het aantal bedrijfsuren kan u gemakkelijk doen aan de hand
van de uurmeter.
* Vervang om de 400 uur
** Vaker bij warm weer (meer dan 30° C) of in stoffige gebruiksomstandigheden.
*** Raadpleeg de gebruikershandleiding voor de motor. Ververs de oorspronkelijke motorolie na de inrijperiode.
Band Druk
Vooraan 1,72 bar (25 psi)
Achteraan 1,24 bar (18 psi)
Figuur 12. De bandenspanning controleren
Controleer de bandenspanning
De bandenspanning moet op regelmatige tijdstippen
worden gecontroleerd en op de waarden in de tabel worden
gehouden. Merk op dat deze waarden lichtjes kunnen
afwijken van de maximale bandenspanning die op de
zijkant van de banden wordt vermeld. De drukwaarden in
de handleiding zijn ideale waarden voor de beste tractie
en maaikwaliteit en voor een langere levensduur van de
banden.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN
voor elk
gebruik
elke 5
uur
elke 25 uur elke 100
uur
elke 250
uur
In de lente
en herfst
Controleer het veiligheidsvergrendelsysteem
••
Controleer de remwerking van de zitmaaier
••
ONDERHOUD VAN DE ZITMAAIER
voor elk
gebruik
elke 5
uur
elke 25 uur elke 100
uur
elke 250
uur
In de lente
en herfst
Controleer de zitmaaier/het maaidek op loszittende
onderdelen
Reinig het maaidek en controleer/vervang de maaibladen
Smeer de zitmaaier en het maaidek**
Maak de batterij en batterijkabels schoon
Controleer de bandenspanning
Controleer de hydrauliekolie
Vervang de hydrauliekoliefilter
ONDERHOUD VAN DE MOTOR
voor elk
gebruik
elke 5
uur
elke 25 uur elke 100
uur
elke 250
uur
In de lente
en herfst
Controleer het oliepeil van de motor
Maak de koelribben en de inlaat schoon of vervang **
Kijk de luchtfilter na***
Ververs de olie en vervang de filter***
Controleer brandstoffilter / Tap waterafscheider af***
Controleer radiatorroosters en maak ze schoon***
••
Controleer het koelvloeistofpeil***
Ververs de koelvloeistof***
28
www.ferrisindustries.com
Periodiek onderhoud
Brandstof Controleren / Bijvullen
Om brandstof toe te voegen:
1. Verwijder de dop van de brandstoftank (A, figuur 13).
2. Vul de tank tot de onderkant van de vulbuis. Op die
manier laat u ruimte in de tank voor het uitzetten van de
brandstof.
OPM.: Niet overmatig vullen. Raadpleeg
uw motorhandleiding voor specifieke
brandstofaanbevelingen.
3. Zet de dop op de brandstoftank en draai ze handvast.
4. Herhaal hetzelfde proces voor de tegenoverliggende
tank.
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig met diesel. Het is een uiterst
ontvlambaar product. Voeg geen brandstof toe
wanneer de motor nog warm is omdat hij nog
niet voldoende is afgekoeld. Vermijd vonken
en vuur en laat niet toe dat er wordt gerookt in
de onmiddellijke omgeving. Voeg niet te veel
brandstof toe en neem gemorste brandstof op.
Verwijder de brandstoffilter niet en tap geen
brandstof af wanneer de motor warm is want
gemorste brandstof kan ontbranden. Zorg ervoor
dat de aftapklep van de filter volledig gesloten is
voor u de zitmaaier opnieuw in gebruik neemt.
Gebruik geen kerosine in plaats van
diesel of een mix met dieselbrandstof.
Kerosine zal schade toebrengen aan de
motor.
WAARSCHUWING
Brandstof die op warme oppervlakken of
elektrische onderdelen lekt of wordt gemorst
kan brand veroorzaken. Om mogelijke letsels te
helpen voorkomen, zet u de contactschakelaar
in de stand UIT wanneer u de brandstoffilters
of waterafscheiderelementen vervangt. Neem
gemorste brandstof onmiddellijk op.
Figuur 13. De tank vullen
A. Brandstofdop
A
29
Periodiek onderhoud
Brandstoffilter
Uw zitmaaier is uitgerust met twee brandstoffilters. De
ene is een waterafscheider (A, afb. 14) en de andere
is een brandstoffilter (C). Beide filters bevinden zich in
de motorruimte aan de rechterkant van de motor. De
waterafscheider moet om de 25 uren worden afgetapt of
telkens wanneer water zichtbaar is in de kolf. Vervang de
beide brandstoffilters om de 500 bedrijfsuren of eerder
indien nodig.
Om de oliefilter te vervangen:
OPMERKING: De brandstoffilter wordt uitsluitend in zijn
geheel vervangen. Het filterelement kan niet apart worden
vervangen.
1. Zet de motor uit, activeer de parkeerrem, haal de sleutel
uit het contact en wacht tot alle bewegende delen tot
stilstand zijn gekomen.
2. Laat de motor en de omringende oppervlakken afkoelen
tot kamertemperatuur.
3. Sluit de afsluitkleppen van beide brandstoftanks (zie
figuur 2 voor hun plaats).
4. Open de motorkap om toegang te krijgen tot het
brandstoffilter. Het brandstoffilter bevindt zich in de
motorruimte aan de rechterkant van de motor.
5. Leg een absorberende doek onder het filter om
eventueel gemorste brandstof op te vangen.
6. Maak de slangklemmen los waarmee de slangen aan het
brandstoffilter zijn bevestigd.
7. Haal de slangen van het filter.
8. Monteer het nieuwe filter in de juiste stroomrichting in de
brandstofleiding.
9. Maak de slangklemmen weer vast en veeg eventueel
gemorste brandstof op.
10. Open daarna weer de brandstoftankafsluiters.
Om de waterafscheider af te tappen:
Raadpleeg de gebruikshandleiding van de motor voor
specifieke onderhoudsprocedures voor de waterafscheider.
Figuur 14. Tap de waterafscheider af
A. Waterafscheider
B. Brandstofpomp
C. Brandstoffilter
C
B
A
30
www.ferrisindustries.com
Periodiek onderhoud
D
C
B
A
Figuur. 15. Motorolie bijvullen
A. Peilstuk
B. Motorolievulopening
C. Oliefilter
D. Olieaftapplug
Nazicht Van Luchtfilter
Raadpleeg de gebruikershandleiding voor de motor voor
specifieke onderhoudsprocedures voor het luchtfilter.
Oliepeil van de motor controleren / olie
toevoegen
Zie afb. 15 voor de plaats van de peilstok en
olievulopeningen. Raadpleeg de gebruikshandleiding van
de motor voor de specifieke procedures voor het controleren
van het motoroliepeil en het bijvullen van olie. Raadpleeg
ook de gebruikshandleiding van de motor voor de specifieke
procedures voor het controleren van het motoroliepeil en het
vervangen van het filter.
Motorolie verversen en filter vervangen
1. Laat de motor enkele minuten warmddraaien.
(Raadpleeg de gebruikshandleiding van de motor voor
instructies voor het verversen van olie en het vervangen
van het filter).
2. Verwijder de peilstok (A, afb. 15) om het carter te
ontluchten en om de motorolie gemakkelijk te kunnen
aftappen.
3. Zet een kleine bak onder de olieaftapplug (D) om de olie
op te vangen. Verwijder de olieaftapplug met daarvoor
geschikt gereedschap en tap de motorolie af.
4. Breng daarna de olieaftapplug weer aan (zie
gebruikshandleiding van de motor voor het specifieke
aanhaalmoment) en veeg eventuele gemorste olie op.
5. Leg een absorberende werkplaatsdoek onder het
motoroliefilter (B). Verwijder het motoroliefilter en
vervang deze door een nieuwe.
6. Verwijder de werkplaatsdoek en veeg eventuele
gemorste olie op.
7. Voeg nieuwe olie toe via de motorolievulopening (C).
Raadpleeg de gebruikershandleiding van de motor voor
specieke olieaanbevelingen.
31
Periodiek onderhoud
Figuur 16. Het peil van de hydrauliekolie controleren
A. Hydrauliekoliereservoir
B. Dop van het reservoir
Vervang de hydrauliekoliefilter
Vervangingsinterval: elke 250 uur
Stuknummer van filter: 1719168
OPMERKING: Als u de oliefilter van de filterbasis verwijdert,
loopt het oliereservoir leeg. Houd een geschikt recipiënt
klaar om de olie op te vangen. Ferris beveelt aan om dit
onderhoudspunt enkel door een verdeler te laten uitvoeren.
1. Ga na waar de oliefilter van de transmissie (A, figuur
17) zich bevindt. Het versnellingsbakoliefilter bevindt
zich onder het motordek bij de linker achterband van de
machine.
2. Smeer de pakking van de nieuwe filter met een paar
druppels transmissieolie. Vul de filter voor de helft met
olie.
3. Maak de oppervlakken rond de filterbasis schoon en
verwijder de filter. Tap de olie van het hydraulische
systeem NIET af.
4. Schroef de nieuwe filter op de filterbasis tot de pakking
de filterbasis raakt en draai dan nog 3/4 omwenteling
vast.
5. Laat de machine meerdere minuten draaien en
controleer het transmissieoliepeil.
BELANGRIJKE OPMERKING: Wees voorzichtig nadat u de
filter hebt vervangen; lucht in het hydraulische systeem kan
de gevoeligheid van de bedieningselementen beïnvloeden.
Herhaal stap 5 tot de lucht uit het systeem is.
Controleer het peil van de Hydrauliekolie
1. Voor u de dop van het reservoir verwijdert, zorgt u
ervoor dat zich op de oppervlakken rond de dop van het
reservoir en op de vulhals van het reservoir geen stof,
vuil of ander afvalmateriaal bevindt.
2. Schroef de dop (B, figuur 16) van het reservoir.
3. Kijk in de vulhals van het hydrauliekoliereservoir (A,
figuur 16) naar de stand van de olie. In koude toestand
zou het oliepeil ongeveer 10 cm onder de bovenkant
van de vulhals moeten staan.
4. Indien nodig voegt u ofwel Mobil 1™, 15W-50
synthetische olie ofwel Castrol Syntec™ 5W-50 olie toe.
GEBRUIK GEEN conventionele soorten olie.
5. Breng de dop weer aan op het reservoir.
Figuur 17. Vervang de hydrauliekoliefilter
A. Hydrauliekoliefilter
B
A
A
32
www.ferrisindustries.com
Periodiek onderhoud
Controleer het peil van de
motorkoelvloeistof
Het peil en de kwaliteit van de motorkoelvloeistof moeten
voor elk gebruik bij koude en uitgeschakelde motor worden
gecontroleerd.
Het koelsysteem is een gesloten type. Open de radiatordop
nooit tenzij u het systeem aan het spoelen bent. Als
u de radiatordop opent, kan lucht in het koelsysteem
terechtkomen wat tot oververhitting kan leiden.
1. Open de motorkap om toegang te krijgen tot de
overstroomfles. (zie afb. 18).
2. Controleer het peil van de koelvloeistof alleen in het
overloopreservoir (A, figuur 18). De koelvloeistof zou
aan de markering LAAG (KOUD) [“LOW (COLD)”]
moeten staan.
3. Als het koelvloeistofpeil te laag is, draai de dop (E)
dan van het reservoir en vul koelvloeistof bij tot aan
de markering LOW (COLD) (LAAG [KOUD]). Zie de
gebruikshandleiding van de motor voor de specificaties
van de motorkoelvloeistof.
4. Breng de dop weer aan.
OPMERKING: Een correct koelvloeistofmengsel bestaat
uit gelijke delen ethyleenalcohol en gedistilleerd water.
Zie de handleiding van de motorleverancier voor
motorkoelvloeistofspecificaties.
Vervang de Motorkoelvloeistof
Zie de gebruikshandleiding van de motor voor de
procedures voor de motorkoelvloeistof. De aftapkraan
bevindt zich onderaan rechts van de radiateur.
Radiator en rooster reinigen
Reinig de radiateur (A, afb. 19) en het rooster vóór
elk gebruik, of zo vaak als nodig is (afhankelijk van de
omstandigheden) om een goede luchtstroom door de
radiateur en de hydraulische oliekoeler te garanderen.
1. Til de zitplaat op.
Figuur. 19. Radiateur en rooster reinigen
A. Radiateur
B. Radiateurrooster
Figuur. 18. Motorkoelvloeistofpeil controleren
A. Overstroomreservoir
B. Markering LOW (Cold) (LAAG [koud])
C. Markering FULL (Hot) (VOL [heet])
D. Dop
B
A
FULL
LOW
A
B
C
D
WAARSCHUWING
Verwijder de radiateurdop NIET als de motor
warm is.
Ontsnappende stoom kan brandwonden
veroorzaken
Verwijder de radiateurdop of
radiateurreservoirdop nooit als de motor heet
is of draait. Ernstige brandwonden of letsel
kunnen ontstaan door ontsnappende stoom of
hete koelvloeistof.
• Raak de hete radiateur of het open reservoir NIET aan
als de motor loopt.
• Stop en laat de motor afkoelen voordat u de
radiateurdop of de reservoirdop verwijdert en voordat u
koelvloeistof ververst of bijvult.
2. Til het radiateurrooster (B) recht omhoog om het rooster
te verwijderen. Spoel het rooster met water af of
blaas het schoon met lucht. Spoel het koelblok van de
radiateur met water af of blaas het schoon met lucht.
Zie de gebruikshandleiding van de motor voor de juiste
reinigingsprocedures van de radiateur.
3. Breng het radiateurrooster weer aan. Controleer of het
rooster helemaal in de houder zit.
4. Laat de zitplaat zakken.
Periodiek onderhoud
33
Smering
Smeer de zitmaaier op alle plaatsen die zijn aangegeven
in de figuren 20 tot en met 26 en op de volgende
smeerpunten.
Smeervet:
• assen en jukken van de zwenkwielen vooraan
• scharnierblokken van maaidekhefsysteem
• spillen van het maaidek
• tussenwielarm van het maaidek
• Geleiderolarmen pomp- & PTO-aandrijving
• kruiskoppeling aandrijfas
Gebruik smeervetnippels indien aanwezig. Demonteer de
onderdelen om smeervet op bewegende onderdelen aan te
brengen als er geen smeernippels zijn geïnstalleerd.
Niet alle smeervetten zijn geschikt. Ferris Red Grease (p/n
5022285) verdient de aanbeveling; lithiumsmeervet voor
hoge temperaturen en automobieltoepassingen kan worden
gebruikt als het aanbevolen smeervet niet beschikbaar is.
Olie:
• scharnieren van de rij- en stuurhendels
• scharnieren van de stoelplaat
• scharnieren van maaidekhefsysteem
• hengsels van uitlaattrechter
Algemeen geldt dat alle bewegende delen die in contact
komen met andere delen met olie moeten worden
gesmeerd. Zorg er echter voor dat nooit olie of smeervet
op aandrijfriemen of riemschijven terechtkomt. Vergeet de
smeernippels en oppervlakken niet zowel voor als na het
smeren schoon te wrijven.
Figuur 23. Scharnieren van stangenstelsel van
maaidekhefsysteem
Figuur 22. Scharnieren van rij- en stuurhendels en
bestuurdersstoelplaat
Figuur 20. Het maaidek smeren
Figuur 25. Draaipunten wielophanging
Figuur 21. Geleiderolarm pompaandrijving
Figuur 24. Geleiderolrarm PTO-aandrijving
34
www.ferrisindustries.com
Periodiek onderhoud
De batterij en batterijkabels schoonmaken
OPMERKING: Deze machine is uitgerust met een
onderhoudsvrije BCIU1 accu.
CE-modellen:
1. Draai de borgbout van de bodemplaat (D, afb. 28) eruit.
Alle modellen:
1. Til de linkerkant van de bodemplaat (C, afb. 28)
op zodat de borgpennen uit de gaten in het frame
loskomen. Schuif de bodemplaat naar links totdat deze
stopt. Til de bodemplaat recht omhoog en haal deze van
de machine.
2. Maak de kabels los van de batterij en begin met de
negatieve (zwarte) kabel (B).
3. Maak de polen van de batterij en de uiteinden van de
kabels schoon met een staalborstel tot ze glanzen.
4. Installeer de batterij en breng de batterijkabels weer aan
waarbij u met de positieve (rode) kabel (A) begint.
5. Breng een laagje petrolatum of niet-geleidend smeervet
aan op de uiteinden van de batterijkabels en polen.
6. Steek de bodemplaat er zodanig in dat de rechter
borgpennen in de gaten aan de rechterkant van het
frame vastklikken. Duw de bodemplaat naar rechts
totdat deze stopt en laat de bodemplaat dan op zijn
plaats zakken.
CE-modellen:
1. Draai de borgbout van de bodemplaat (D) er weer in en
vast.
Figuur 28. Batterijvak
A. Positieve (+) kabel en pool
B. Negatieve (-) kabel en pool
C. Vloerplaat
D. D. Borgbout van de bodemplaat
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig in de omgang met de batterij.
Mors geen elektrolyt. Houd vlammen en vonken
uit de buurt van de batterij.
Als u de batterij plaatst of verwijdert, moet
u de negatieve batterijkabel als EERSTE
loskoppelen en als LAATSTE terug aansluiten.
Doet u dat niet, dan bestaat de kans op
kortsluiting tussen de positieve pool en een
stuk gereedschap.
D
B
A
C
C
Figuur 27. Voorste zwenkwiel & wiel
A. 1/4-28 bout
A
De aandrijfas smeren
Onderhoudsinterval: Om de 250 uur.
1. Plaats de aandrijfas zo dat de pen (A, fig. 26) bereikbaar
is langs de onderkant van de machine, via de opening in
de motorhouder.
2. Verwijder de pen en breng een 1/4-28 vetnippel aan.
3. Smeer de aandrijfas.
4. Verwijder de 1/4-28 vetnippel en breng de pen terug aan.
Smering van de voorste zwenkwielen
OPM.: de voorste zwenkwielen moeten één keer per jaar
worden gesmeerd.
1. Verwijder de 1/4-28 bout (A, afb. 27) die in het zwenkwiel
is gedraaid en monteer een 1/4-28 smeernippel.
2. Smeer het voorste zwenkwiel.
3. Verwijder de 1/4-28 smeernippel en draai de 1/4-28 bout
er weer in.
4. Herhaal dit aan de andere kant van de machine.
Figuur 26. Aandrijfas (onderkant van eenheid afgebeeld)
A. Pen
A
35
Periodiek onderhoud
Onderhoud Van De Maaibladen
Demontage van het maaiblad
1. Zie Figuur 29. Om het maaiblad te verwijderen, klemt u
een houtblokje vast tussen het maaiblad en de behuizing
van het maaidek zodat het maaiblad niet kan draaien.
Verwijder vervolgens het maaiblad en de metalen delen
waarmee het maaiblad is bevestigd.
Inspectie van de maaibladen
1. Haal het maaiblad uit de machine. Zie Domontage van
het maaiblad.
2. Kijk het maaiblad na (Figuur 30 en 31). Gooi
het maaiblad weg in een van de volgende
omstandigheden:
A.) Meer dan .5” (12,7 mm) metaal van het maaiblad is
afgesleten door eerder slijpen of slijtage (D, Figuur 30).
B.) De luchtvering is buitensporig verzwakt en de
inkeping (B en C, Figuur 31) is .25” (6,35 mm) diep of
meer.
C.) Het maaiblad is verbogen of gebroken.
3. Als de snijranden onscherp of gegroefd zijn, moet u de
bladen slijpen. Zie Slijpen van de maaibladen.
VOORZICHTIG
Vermijd lichamelijk letsel! De maaibladen zijn scherp.
• Draag altijd handschoenen als u de maaibladen
hanteert of in de buurt van de bladen werkt.
GEVAAR
Vermijd lichamelijk letsel! Een versleten of
beschadigd blad kan breken, waardoor een stuk
van het maaiblad in de omgeving van de bediener
of omstaanders zou kunnen belanden en ernstig
lichamelijk letsel of de dood kan veroorzaken.
• Kijk het maaiblad om de 25 uren of tenminste één
keer per jaar na.
• Als het maaiblad een vast voorwerp raakt, moet
u de motor onmiddellijk stilleggen en het maaiblad
nakijken.
• Verbogen maaibladen nooit lassen of rechten.
Figuur 29. Het maaiblad losmaken voor demontage
Figuur 30. Inspectie van de punten van het maaiblad
A. Snijrand van het maaiblad
B. Rechte hoek
C. Luchtvering
D. Slijtage meten - gooi het maaiblad WEG als het
meer dan .5” (12,7 mm) is afgesleten
B
D
C
A
C
A
A
B
C
Figuur 31. Inspectie van de luchtvering van het maaiblad
A. Nieuw maaiblad
B. Maaiblad met maximum slijtage (aanzet van een groef)
C. Maaiblad in gevaarlijke toestand (Kerf meet .25” (6,35 mm) of meer NIET GEBRUIKEN. Vervangen door een nieuw
maaiblad.
36
www.ferrisindustries.com
Figuur 34. Het maaiblad aanhalen voor montage
A. Montagebout van het maaiblad
B. Vlakke ring
C. Luchtvering van maaiblad (omhoog gericht voor
montage)
D. 4 X 4 houtblokje
D
A
B
A
B
Figuur 32. Slijpen van het maaiblad
A. Afschuining van het maaiblad
B. Snijrand van het maaiblad
Figuur 33. Uitbalanceren van het maaibladen
A. Nagel
A
Slijpen van het maaiblad
1. Slijp de maaibladen met een schuurmachine, handvijl of
elektrische messenslijper.
2. Om het maaibladen scherp te maken, haalt u aan
beide kanten van het maaiblad eenzelfde hoeveeheid
materiaal weg.
3. Behoud de originele afschuining (A, Figuur 32) bij
het slijpen. De afschuining van het maaiblad NIET
veranderen.
4. De snijrand van het maaiblad mag niet didder zijn dan
1/64” (0,40 mm).
5. Balanceer de maaibladen alvorens ze weer te monteren.
Uitbalanceren van de maaiblen
1. Reinig het maaiblad orn eventueel opgedroogd gras of
ander afval te verwijderen.
2. Zie Figuur 33. Zet het maaiblad op een nagel in een
bankschroef en draai het maaiblad in een horizontale
positie.
3. Controleer of het maaiblad uitgebalanceerd is. Als het
maaiblad aan een kant afhelt, moet u de zware kant
slijpen tot het maaiblad uitgebalanceerd is. Zie Slijpen
van de maaiblen voor de correct slijpinstructies.
4. Herhall deze bewerking tot het maaiblad in een
horizontale positie blijft.
Opnieuw aanbrengen van de maaibladen
1. Breng elk maaiblad weer aan met de luchtvering naar
boven gericht, naar het maaidek toe, zoals afgebeeld in
Figuur 34. Klem een houtblokje tussen het maaiblad en
de behuizing van het maaidek. Bebestig het maaiblad
dan met de montagebout, zaskantring en van het
maaiblad (A & B, Figuur 34) en haal deze aan tot 70
ft.lbs (94 Nm).
VOORZICHTIG
Vermijd lichamelijk letsel! De maaibladen zijn
scherp.
• Draag altijd handschoenen als u de maaibladen
hanteert.
• Draag altijd een veiligheidsbril tijdens het schuren.
VOORZICHTIG
Vermijd lichamelijkletsel! Houd de maaibladen
uitgebalanceerd.
• Een ongebalanceerd maaiblad kan buitensporige
trillngen veroorzaken en de machine beschadigen of
een defect veroorzaken aan het maaiblad.
Periodiek onderhoud
37
Periodiek onderhoud
Plaats van de zekering
Het zekeringblok bevindt zich aan de zijkant van het
bedieningspaneel dat aan de rechterkant van de
brandstoftank is gemonteerd. Zie figuur 35 voor de plaats
en het amperage van de zekeringen die voor deze machine
worden gebruikt.
A. PTO-koppeling: zekering van 20 A
B. Elektromagnetische brandstofklep: zekering van 20 A
C. Dynamo: zekering van 20 A
D. Hoofdzekering: 40 A
Onderhoud van de versnellingsbak
Oliepeil van de versnellingsbak controleren
1. Verwijder de vulplug (A, Figuur. 36) uit de
versnellingsbak.
2. Nadat de plug is verwijderd, moet er olie uit het
vulpluggat sijpelen. Als er geen olie uitsijpelt, vul het dan
met SAE 80-90 versnellingsbakolie totdat olie uit het gat
begint te sijpelen en plaats de vulplug dan weer.
Versnellingsbakolie verversen
OPM.: het smeermiddel van de versnellingsbak moet worden
ververst na de eerste 100 uur of na 30 dagen gebruik en
vervolgens om de 500 uur of 12 maanden.
1. Verwijder de aandrijfriem van het maaidek (zie
AANDRIJFRIEM VAN DE MAAIER VERWIJDEREN EN
VERVANGEN voor instructies).
2. Verdraai de aandrijfpoelie van het maaidek op de
versnellingsbak zodanig dat de aftapplug op één lijn ligt
met de opening tussen de poeliespaken.
3. Zet een bak onder het aftapgat van de versnellingsbak en
verwijder de aftapplug (B).
4. Breng de aftapplug weer aan en vul het met SAE 80-90
versnellingsbakolie totdat olie uit het gat begint te
sijpelen en plaats de vulplug dan weer.
5. Verwijder eventueel gemorste olie van de poelievlakken
en de groef met behulp van een oplosmiddel voor
onderdelen.
6. Monteer de aandrijfriem van het maaidek weer (zie
AANDRIJFRIEM VAN DE MAAIER VERWIJDEREN EN
VERVANGEN voor instructies).
A B C D
Figuur 35. Plaats van de zekering
A. PTO-koppeling
B. Elektromagnetische brandstofklep
C. Dynamo
D. Hoofdzekering
B
A
Figuur. 36. Versnellingsbakoliepeil
A. Vulplug
B. Aftapplug
Bovenkant
Voorkant
38
www.ferrisindustries.com
Problemen Oplossen
Hoewel het gewone periodieke onderhoud de levensduur
van uw zitmaaier zal verlengen, kan het bij langdurig of
constant gebruik uiteindelijk toch nodig zijn om specifieke
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren om uw zitmaaier
naar behoren te laten blijven werken.
In de onderstaande gids voor het oplossen van problemen
vindt u de meest voorkomende problemen, hun oorzaken en
mogelijke oplossingen.
Op de volgende pagina’s vindt u dan instructies
zodat u de meeste van die eenvoudige aanpassingen
en onderhoudsherstellingen zelf kan uitvoeren.
Indien u dat wenst, kan u een beroep doen op uw
plaatselijk erkend verdeler voor het uitvoeren van deze
onderhoudswerkzaamheden.
WAARSCHUWING
Om ernstige letsels te voorkomen mag u alleen
onderhoudswerkzaamheden aan de zitmaaier
uitvoeren wanneer de motor stilgelegd en de
parkeerrem geactiveerd is.
Trek altijd de sleutel uit het contact, maak de
bougiekabel los en bevestig hem uit de buurt
van de bougie voor u met het onderhoud begint
om te voorkomen dat de motor per ongeluk zou
starten.
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
De motor wil niet aanslaan of
starten.
1. Parkeerrem is niet geactiveerd. 1. Activeer de parkeerrem.
2. PTO-schakelaar (elektrische koppeling)
staat in de stand AAN (“ON”).
2. Zet de schakelaar in de stand UIT
(“OFF”).
3. Geen brandstof meer. 3. Als de motor warm is, laat u hem afkoelen
en vult u vervolgens brandstof bij (beide
tanks). Injecteer het brandstofsysteem.
4. De rij- en stuurhendels zijn niet in de
vrijloopstand vergrendeld.
4. Vergrendel de hendels in de vrijloopstand.
5. De bestuurder zit niet op zijn stoel. 5. Ga correct op de bestuurdersstoel zitten.
6. De gloeibougies zijn niet voorverwarmd. 6. Verwarm de gloeibougies voor.
7. Zekering doorgeslagen. 7. Vervang de zekering.
8. De polen van de batterij moeten worden
schoongemaakt.
8. Maak de batterijpolen schoon.
9. De batterij is leeg of stuk. 9. Opladen of vervangen.
10. Bedrading los of defect. 10. Controleer de bedrading visueel en
vervang kapotte of gerafelde draden.
Maak de losse aansluitingen vast
11. Solenoïde of startmotor defect. 11. Herstel of vervang. Neem contact op met
uw erkend verdeler.
12. Schakelaar veiligheidsvergrendelsysteem
defect.
12. Vervang waar nodig. Neem contact op
met uw erkend verdeler.
13. Water in brandstof. 13. Tap de brandstof af en vul de tank met
nieuwe brandstof.
14. Brandstof is oud of verschaald. 14. Tap de brandstof af en vervang ze door
verse brandstof.
Motor is moeilijk te starten
of loopt niet goed.
1. Te rijke brandstofmengeling. 1. Maak luchtfilter schoon.
2. Lucht in het brandstofsysteem. 2. Injecteer het brandstofsysteem.
Kloppende motor.
1. Laag oliepeil. 1. Controleer oliepeil en voeg olie toe indien
nodig.
2. Verkeerde oliekwaliteit gebruikt. 2. Zie handleiding van motorleverancier.
Overdreven olieverbruik.
1. De motor raakt oververhit. 1. Maak het radiatorrooster en de luchtfilter
schoon.
2. Verkeerde oliedruk. 2. Zie handleiding van motorleverancier.
3. Te veel olie in oliecarter. 3. Tap overtollige motorolie af.
Motoruitlaat is zwart.
1. Vuile luchtfilter. 1. Vervang de luchtfilter. Zie handleiding van
motorleverancier.
2.
Lucht in het brandstofsysteem. 2. Injecteer het brandstofsysteem.
Problemen met de zitmaaier oplossen
39
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
De motor draait maar de zitmaaier
wil niet rijden.
1. Hydrauliekaflaatklep(pen) in de stand
“open”.
1. Draai de klep(pen) naar rechts om ze
te sluiten.
2. Riem is stuk. 2. Zie De aandrijfriem vervangen
3. Aandrijfriem slipt. 3. Zie probleem en oorzaak hieronder.
4. Rem niet volledig uitgeschakeld. 4. Neem contact op met uw erkend
verdeler.
Aandrijfriem van het
tractorgedeelte van de zitmaaier
slipt.
1. Olie of vet op aandrijfriem of
riemschijven.
1. Maak schoon waar nodig.
2. Te weinig gespannen. 2. Regel de veerspanning af. Zie De
aandrijfriem vervangen.
3. Aandrijfriem uitgerekt of versleten. 3. Vervang de riem.
Rem houdt niet.
1. De rem is niet juist geregeld. 1. Zie Bijregelen van de rem.
2. Remblokken versleten. 2. Vervang door nieuwe remblokken.
Zitmaaier is moeilijk te besturen of
gedraagt zich slecht.
1. Stuurstangenmechanisme zit los. 1. Controleer verbindingen en zet ze
vast.
2. Onjuiste bandenspanning. 2. Zie hoofdstuk Periodiek onderhoud.
Problemen met de zitmaaier oplossen (vervolg).
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
Het maaidek komt niet omhoog.
1. Stangenmechanisme van hefsysteem
niet correct bevestigd of beschadigd.
1. Neem contact op met uw erkend
verdeler voor herstelling.
De motor valt gemakkelijk stil
tijdens het maaien.
1. Motorsnelheid te laag. 1. Geef volgas.
2. Rijsnelheid te hoog. 2. Verlaag de rijsnelheid.
3. Maaihoogte te laag ingesteld. 3. Stel de maaihoogte bij de eerste
maaibeurt van lang gras in op de
hoogste stand.
4. Het gemaaide gras blijft in de
afvoerkoker steken.
4. Maai met de grasafvoer naar het
reeds gemaaide gedeelte gericht.
Overdreven maaiervibraties.
1. Bevestigingsbouten van maaibladen
zitten los.
1. Draai vast tot 94 Nm.
2. Maaibladen, aandrijfassen of
riemschijven zijn verbogen.
2. Controleer en vervang waar nodig.
3. Maaibladen zijn niet uitgebalanceerd. 3. Verwijder, slijp en balanceer
de maaibladen. Zie hoofdstuk
Onderhoud.
4. Riem niet juist geïnstalleerd. 4. Installeer de riem op de juiste wijze.
Aandrijfriem verslijt of scheurt te
snel.
1. Verbogen of ruwe riemschijven. 1. Herstel of vervang.
2. Onjuiste aandrijfriem gebruikt. 2. Vervang door juiste aandrijfriem.
Aandrijfriem van maaidek slipt of
drijft helemaal niet aan.
1. Veer van tussenschijf is stuk of niet
correct afgeregeld.
1. Herstel of regel bij, afhankelijk van de
oorzaak.
2. Aandrijfriem van maaidek is stuk. 2. Vervang de aandrijfriem.
Het maaidek begint niet te werken.
1. Elektrische bedrading beschadigd. 1. Zoek en herstel de beschadigde
draad.
2. PTO-koppeling niet goed afgeregeld. 2. Zie onder Bijregeling van de PTO-
koppeling.
3. Accuspanning te laag. 3. Laad de batterij op en controleer
de wisselstroomdynamo. Zie onder
Onderhoud van de batterij.
Problemen met het maaidek oplossen
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
Streepvorming.
1. Maaibladen zijn niet scherp. 1. Slijp uw bladen.
2. Maaibladen zijn te ver afgesleten. 2. Vervang uw bladen.
3. Motorsnelheid is te laag. 3. Maai altijd met volgas.
4. Rijsnelheid is te hoog. 4. Rij trager.
5. Het maaidek is verstopt met gras. 5. Maak het maaidek schoon.
6. De maaibanen overlappen niet
genoeg.
6. Zorg ervoor dat uw maaibanen elkaar
overlappen.
7. U overlapt niet genoeg bij het draaien. 7. Bij het draaien neemt uw effectieve
maaibreedte af – overlap meer bij het
draaien.
Kaalgemaaide plekken.
1. Het gazon is oneffen of hobbelig. 1. Rol of effen het gazon.
2. Maaihoogte van het maaidek is te laag
ingesteld.
2. Stel een hogere maaihoogte in.
3. Rijsnelheid is te hoog. 3. Rij trager.
4. Het maaidek staat niet helemaal
waterpas.
4. Zet het maaidek helemaal waterpas.
5. De bandenspanning is te laag of niet
gelijk.
5. Controleer de bandenspanning en blaas
de banden op.
Getrapt maairesultaat.
1. Het maaidek staat niet helemaal
waterpas.
1. Zet het maaidek helemaal waterpas.
2. De banden zijn niet correct
opgepompt.
2. Controleer de bandenspanning en blaas
de banden op.
3. De maaibladen zijn beschadigd. 3. Vervang de bladen.
4. De mantel van het maaidek is
beschadigd.
4. Herstel of vervang het maaidek.
5. Spil van maaidek verbogen of los. 5. Herstel of vervang de spil.
6. De maaibladen zijn niet juist
geïnstalleerd.
6. Installeer de bladen op de juiste wijze.
Ongelijk maairesultaat.
1. Het maaidek staat niet helemaal
waterpas.
1. Zet het maaidek helemaal waterpas.
2. De maaibladen zijn bot of versleten. 2. Slijp of vervang de maaibladen.
3. De maaibladen zijn beschadigd. 3. Vervang de bladen.
4. Het maaidek is verstopt met
grassnippers.
4. Maak het maaidek schoon.
5. De mantel van het maaidek is
beschadigd.
5. Herstel of vervang het maaidek.
6. Spil van maaidek verbogen of los. 6. Herstel of vervang de spil.
7. De maaibladen zijn niet juist
geïnstalleerd.
7. Installeer de bladen op de juiste wijze.
8. De banden zijn niet correct
opgepompt.
8. Controleer de bandenspanning en blaas
de banden op.
Uitsteeksels.
1. Maaibladen zijn niet scherp of
vertonen inkepingen.
1. Slijp uw bladen.
2. Maaibladen zijn te ver afgesleten. 2. Vervang uw bladen.
3. Motorsnelheid is te laag. 3. Maai altijd met volgas.
4. Rijsnelheid is te hoog. 4. Rij trager.
5. Het maaidek is verstopt met gras. 5. Maak het maaidek schoon.
40
www.ferrisindustries.com
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
Vaak voorkomende maaiproblemen oplossen
41
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
Figuur 37. De positie van de bestuurdersstoel aanpassen
A. Hendel om de positie van de bestuurdersstoel aan te
passen
Figuur 38. Afregeling van rij- en stuurhendel
A. Montagemateriaal voor uitlijning
B. Montagemateriaal voor positionering
C. Rijsnelheidshendel
Figuur 39. Bijregeling van de maximale snelheid
A. Bout voor bijregelen van maximale snelheid
B. Basis van rij- en stuurhendel
A
B
C
De Positie van de Bestuurdersstoel
Aanpassen
Zie figuur 37. De stoel kan vooruit of achteruit worden
geschoven. Trek de hendel naar voren, geef de stoel de
gewenste plaats en laat de hendel los om de stoel op die
positie te vergrendelen.
Afregeling van de Rijsnelheidshendels
De rijsnelheidshendels kunnen op drie manieren worden
afgeregeld. De uitlijning van de rij- en stuurhendels, de
stand van de hendels (hoe dicht de uiteinden bij elkaar
liggen) en de hoogte van de hendels kunnen worden
aangepast.
Om de uitlijning van de hendels bij te regelen
Draai de montagebouten (A, figuur 38) los en scharnier de
hendel(s) (C) om ze ten opzichte van elkaar uit te lijnen.
Om de stand van de hendels bij te regelen
Draai de tegenmoer los en regel de stelbout (B, figuur 38)
meer naar binnen of naar buiten bij om de afstand tussen de
hendeluiteinden aan te passen.
Om de hoogte van de hendels bij te regelen
Verwijder het montagemateriaal en breng de hendel
omhoog of omlaag ten opzichte van de oorspronkelijke
stand. U zal ook de uitlijning van de hendels moeten
bijregelen, zoals hoger beschreven.
Snelheidsafregeling
Als de zitmaaier naar rechts of links draait wanneer de
rijsnelheidshendels in de uiterste stand naar voren staan,
kan de maximale snelheid van elk van de hendels worden
bijgeregeld door aan de afstelbout(en) (A, figuur 39) te
draaien. Regel alleen de snelheid af van het wiel dat het
snelste draait.
Om de snelheid te verlagen van het snelste wiel
1. Draai de spanmoer los.
2. Draai de bout voor het bijregelen van de maximale
snelheid NAAR RECHTS om de snelheid te verlagen.
3. Draai de spanmoer weer vast wanneer u klaar bent met
de afregeling.
WAARSCHUWING
Regel de zitmaaier NIET bij zodat hij sneller
vooruit of achteruit kan rijden dan de snelheid
waarvoor hij ontworpen is.
A
B
A
42
www.ferrisindustries.com
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
Figuur 40. Afregeling van de vrijloop (links getoond)
A. Regelstaaf van stangenstelsel
B. Moeren
Figuur 41. Afregeling van de terugkeer naar de vrijloopstand
A. Contraveer
B. Stelkraag
Afregeling van Vrijloop
Als de zitmaaier toch wat verrijdt terwijl de
rijsnelheidshendels in de VRIJLOOPSTAND zijn
vergrendeld, kan het noodzakelijk zijn om de staaf van het
stangenmechanisme bij te regelen.
OPMERKING: Voer deze afstelling uitsluitend uit op een
hard en effen oppervlak, zoals een betonnen vloer.
1. Schakel de PTO-koppeling uit, activeer de parkeerrem
en leg de motor stil.
2. Op de staaf van het stangenmechanisme bevinden
zich drie moeren (B, figuur 40). De eerste twee moeten
samen worden gebruikt om de staaf te verdraaien en de
derde (meer naar de voorkant van de machine) wordt
gebruikt om de staaf op zijn plaats vast te zetten. Draai
de tegenmoer los die tegen het bolgewricht zit (B, figuur
40) en verdraai de staaf van het stangenmechanisme
(A) om bij te regelen. Als de machine in de vrijloopstand
vooruitrijdt, draait u de staaf NAAR RECHTS (gezien als
u van achter de machine naar de voorkant kijkt) en als
de machine in de vrijloopstand achteruitrijdt, draait u de
staaf NAAR LINKS.
3. Draai de tegenmoer (B) vast tegen het kogelgewricht als
de vrijloopstand correct is ingesteld.
OPMERKING: Deze afregeling mag niet worden uitgevoerd
terwijl de machine draait. Het is best mogelijk dat meerdere
pogingen zullen moeten worden ondernomen om de vrijloop
correct in te stellen, afhankelijk van hoeveel de machine
verrijdt.
Afregeling van de Terugkeer Naar de
Vrijloopstand
Om na te gaan of de terugkeer naar de vrijloopstand
bijgeregeld moet worden, voert u de volgende stappen uit.
1. Schakel de PTO-koppeling uit, activeer de parkeerrem
en leg de motor stil.
2. Zet de rijsnelheidshendels in de bedrijfsstand, trek de
hendels naar achteren en laat ze los.
3. Beweeg de rijsnelheidshendels naar buiten, naar de
vrijloopstand. Als de hendels niet samenvallen met de
uitsparingen in de vrijloopvergrendelplaat is het nodig
om de staaf bij te regelen die de terugkeer naar de
vrijloop bepaalt.
OM BIJ TE REGELEN:
1. Draai de stelkraag (B, figuur 41) los die tegen de
contraveer (A) zit.
2. Vergrendel de rijsnelheidshendels in de neutrale stand.
3. Draai de stelkraag vast tegen de contraveer.
4. Trek de hendel naar achteren en laat hem los om na te
gaan of de hendel stopt op de plaats waar het samenvalt
met de uitsparing in de vrijloopvergrendelplaat.
Het is belangrijk op te merken dat de hendel na elke
bijregeling van de vrijloopcontraveer in de vrijloopstand dient
te worden vergrendeld om de vrijloopstand naar behoren te
controleren.
B
A
B
A
43
Figuur 42. De parkeerrem bijregelen
A. Remveer
B. Afstelmoer
Afregeling van de Parkeerrem
1. Schakel de PTO uit, activeer de parkeerrem, leg de
motor stil en verwijder de sleutel uit het contact.
2. Deze machine heeft twee remveren (A, figuur 42). De
remveren bevinden zich onder de voorkant van de
brandstoftanks. Kijk waar de remveren zich bevinden.
Zie figuur 42.
3. Meet de samengedrukte lengte van de veer terwijl de
parkeerrem geactiveerd is. In samengedrukte toestand
zou de veer 3,2 cm (1-1/4”) moeten meten.
4. Als de lengte van de veer niet binnen dat bereik
valt, schakelt u de parkeerrem uit en draait u aan de
afstelmoer (B) om de veer meer of minder samen te
drukken.
5. Activeer de parkeerrem en meet de veer opnieuw.
Als uw remprobleem hiermee niet is verholpen neemt u
contact op met uw Ferris verdeler.
OPGEPAST
Regel de rem niet zo bij dat ze in samengedrukte
toestand korter wordt dan 3,2 cm (1-1/4”).
Anders kan u het remmechanisme beschadigen.
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
1-3/8” - 1-1/2”
(3,5 - 3,81 cm)
B
A
3,2 cm
(1-1/4”)
44
www.ferrisindustries.com
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
WAARSCHUWING
Gebruik uw beide handen wanneer u de
schokdemperveren bijregelt. Zo vermijdt u
dat de sleutel wegglijdt terwijl u er druk op
uitoefent.
Om de bevestigingspositie bovenaan bij te
regelen:
1. Parkeer de machine op een vlak, waterpas oppervlak.
Schakel de PTO uit, leg de motor stil en activeer de
parkeerrem.
2. Breng de achterkant van de machine omhoog en
ondersteun hem met twee stutten zodat hij niet kan
vallen. De stutten moeten onder de bumper worden
geplaatst. Zet de voorwielen met wielblokken vast zodat
ze niet kunnen verrollen.
3. Plaats de krik onder de dwarsligger die de
ophangingsarmen samenhoudt en breng de
achterophanging traag omhoog om de spanning van
de bovenste montagebouten van de schokdempers te
halen.
OPMERKING: Hiervoor moet de positie van de krik
wat worden aangepast. De schokdemper moet vrij op
de montagebout kunnen bewegen wanneer de druk is
weggenomen.
4. Verwijder het montagemateriaal van de schokdemper
bovenaan en draai de schokdemper in stand nr. 2 (zie
figuur 43). Pas de krik aan om de schokdemperhouders
te laten samenvallen met de schokdempers.
5. Breng het bevestigingsmateriaal van de
schokdemperhouder bovenaan weer aan en draai alles
goed vast.
6. Verwijder de krik van onder de dwarsligger.
7. Verwijder de stutten van onder de machine.
Afregeling van de ophanging
De schokdempvoorziening kan worden bijgeregeld om de
voorbelasting op de veren te variëren. Op die manier kan de
bestuurder altijd op dezelfde hoogte zitten voor het besturen
van de zitmaaier.
Gebruik minder voorbelasting voor lichte bestuurders.
Gebruik meer voorbelasting voor zware bestuurders.
Om de voorbelasting op de veren bij te regelen:
1. Parkeer de machine op een vlak, waterpas oppervlak.
Schakel de PTO uit, leg de motor stil en activeer de
parkeerrem.
2. Zie figuur 43. Steek het uiteinde van de bijgeleverde
Engelse sleutel (stuknummer 5022853) in de uitsparing
van de voorspanningsregeling. Houd de sleutel met
beide handen vast en draai NAAR RECHTS om de
voorbelasting te verhogen of NAAR LINKS om de
voorbelasting te verhogen. Zorg ervoor dat voor elk
paar schokdempers de voorbelasting aan de linker- en
rechterkant dezelfde is.
OPMERKING: De Engelse sleutel bevindt zich onder de
bestuurdersstoel. Achteraan moeten de banden worden
verwijderd om de achterophanging bij te regelen.
OPMERKING: Het verdient de aanbeveling om de
ophanging achteraan harder in te stellen vanwege het
bijkomende gewicht van het opvangsysteem.
FRONT REAR
Figuur 43. Afregeling van de ophanging
POSITIE NR. 2
POSITIE NR. 1
(FABRIEKSINSTELLING)
VOORKANT ACHTERKANT
45
C
Figuur 44. De maaihoogte aanpassen
A. Maaihoogteregelpen
B. Voetpedaal van maaidekhefsysteem
C. Vergrendelingshendel van maaidekhefsysteem
B
A
OPTIONAL
POSITION
A
B
C
Figuur 45. Afregeling van voetpedaal
A. Voetpedaal van maaidekhefsysteem
B. Pedaalhouderlip
C. Montagemateriaal van pedaal
D. Optionele stand
De Maaihoogte Aanpassen
Met de maaihoogteregelpen (A, figuur 44) regelt u de
maaihoogte van het maaidek. De maaihoogte kan worden
ingesteld tussen 4,4 cm (1-3/4”) en 12,7 cm (5”) in stappen
van 0,64 cm (1/4”).
1. Druk het voetpedaal van het maaidekhefsysteem (B) in
tot hij in de stand 12,7 cm (5”) grijpt.
2. Steek de maaihoogteregelpen in de gewenste
maaihoogte.
3. Druk het voetpedaal van het maaidekhefsysteem in
en duw de vergrendelingshendel (C) vervolgens naar
rechts om de vergrendeling te ontgrendelen.
4. Laat het voetpedaal van het maaidekhefsysteem los tot
het tegen de maaihoogteregelpen rust.
Afregeling van voetpedaal
Het voetpedaal van het maaidekhefsysteem kan worden
afgestemd op de lengte van de bestuurder voor optimaal
comfort.
Om de stand van het pedaal bij te regelen:
1. Verwijder het voetpedaal (A, figuur 45) van de
pedaalhouderlip (B).
2. Verwijder het montagemateriaal (C) en draai de lip 180
graden.
3. Breng het bevestigingsmateriaal van het pedaal weer
aan en draai alles goed vast.
4. Monteer het voetpedaal in de juiste richting weer op de
pedaalhouderlip zoals afgebeeld in figuur 44.
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
D
www.ferrisindustries.com
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
Figuur 47. Stand van maaidekhefsysteempedaal en
regelpen
Measure 1st
Measure 2nd
Measure 1st
Measure 2nd
Binnenste staaf
Buitenste staaf
Binnenste staaf
Buitenste staaf
Hier bijregelen
Figuur 46. Meet de binnenste en buitenste
maaidekhefstaven
Figuur 48. Regel de binnenste en buitenste
maaidekhefstaven bij
Hier bijregelen
Afregeling van de
maaidekhefstavenuitlijning
1. Parkeer de machine op een vlak, waterpas oppervlak.
Schakel de PTO uit, leg de motor stil en activeer
de parkeerrem. De achterste banden moeten zijn
opgeblazen tot 1,24 bar (18 psi); de voorste tot 1,72 bar
(25 psi).
2. Om de uitlijning van de binnenste maaidekhefstaven
te controleren meet en noteert u de afstand tussen
de binnenste hefsysteemscharnieren en de binnenste
staafscharnieren. Herhaal aan de andere kant van de
machine. Zie figuur 46.
3. Om de uitlijning van de buitenste maaidekhefstaven
te controleren meet en noteert u de afstand tussen
de buitenste hefsysteemscharnieren en de buitenste
staafscharnieren. Herhaal aan de andere kant van de
machine. Zie figuur 46.
4. Als de gemeten waarden voor de binnenste staven gelijk
zijn en de gemeten waarden voor de buitenste staven
ook gelijk zijn, is geen verdere afregeling nodig. Als
de gemeten waarden NIET gelijk zijn (een verschil van
meer dan 3,17 mm [1/8”]) moet u de uitlijning bijregelen
door verder te gaan met stap 5.
5. Zie figuur 47. Vergrendel het maaidekhefsysteempedaal
in de stand 12,7 cm (5”). Verwijder de
maaihoogteregelpen en laat het maaidek zakken.
6. Om er zeker van te zijn dat het maaidek in de
laagste stand staat, duwt u het pedaal met de hand
naar de achterkant van de machine en brengt u de
maaihoogteregelpen in de stand 7,6 cm (3”) aan om
alles op zijn plaats te houden.
7. Ondersteun het maaidek met blokken tot alle
hangkettingen spanningsloos loshangen.
8. Zie figuur 48. Om de binnenste maaidekhefstaaf
bij te regelen draait u de tegenmoer op het
voorste kogelgewricht los en verwijdert u het 1/2”
montagemateriaal waarmee het kogelgewricht op de
scharnierarm van het hefsysteem is bevestigd. Draai
het kogelgewricht naar rechts om de afstand tussen
de staafscharnieren te verkorten en naar links om
de afstand tussen de staafscharnieren te verlengen.
Installeer het kogelgewricht weer op de scharnierarm
van het hefsysteem en maak het vast met het 1/2”
montagemateriaal dat u eerder hebt verwijderd. Draai de
tegenmoer vast tegen de maaidekhefstaaf.
9. Zie figuur 48. Om de buitenste maaidekhefstaaf
bij te regelen draait u de tegenmoer op het
voorste kogelgewricht los en verwijdert u het 1/2”
montagemateriaal waarmee het kogelgewricht op de
scharnierarm van het hefsysteem is bevestigd. Draai
het kogelgewricht naar rechts om de afstand tussen
de staafscharnieren te verkorten en naar links om
de afstand tussen de staafscharnieren te verlengen.
Installeer het kogelgewricht weer op de scharnierarm
van het hefsysteem en maak het vast met het 1/2”
montagemateriaal dat u eerder hebt verwijderd. Draai de
tegenmoer vast tegen de maaidekhefstaaf.
10. Verwijder de houten blokken van onder het maaidek.
11. Verwijder de maaidekhoogteregelpen van voor de
pedaalarm van het maaidekhefsysteem. Breng het
maaidek omhoog en breng de regelpen aan in de
gewenste maaihoogte.
46
10,2 cm
(3”)
Meting 2
Meting 1
Meting 2
Meting 1
47
Figuur 49. Plaats van de 2 x 4 blokken (de pijl wijst naar de
voorkant van het maaidek)
Figuur 50. Afregeling van de hangkettingen
A. Bijregelpunten
Het Maaidek Waterpas Zetten
OPMERKING: Voor u het maaidek waterpas zet, moet de
uitlijning van de maaidekhefstaven worden gecontroleerd
en/of afgeregeld.
1. Parkeer de machine op een vlak, waterpas oppervlak.
Schakel de PTO uit, leg de motor stil en activeer
de parkeerrem. De achterste banden moeten zijn
opgeblazen tot 1,24 bar (18 psi); de voorste tot 1,72 bar
(25 psi).
2. Vergrendel het maaidekhefsysteempedaal in de stand
12,7 cm (5”). Steek de maaihoogteregelpen in de stand
10,2 cm (4”) en laat het maaidek met het pedaal zakken
tot de arm de pen raakt.
3. Leg 2 x 4 blokken onder elke hoek van het maaidek
met de kanten van 8,9 cm (3-1/2”) verticaal. Leg een
afstandsstuk van 0,64 cm (1/4”) op de achterste 2 x 4
blokken. Zie figuur 49.
4. Regel de voorste oogbouten bij tot de kettingen
gespannen staan en het maaidek nog steeds op de 2
x 4 blokken rust. Draai de tegenmoeren vast. Zie figuur
50.
5. Draai de moeren los en laat de achterkant van het
maaidek op de 2 x 4 blokken en de afstandsstukken
van 0,64 cm (1/4”) rusten. Schuif de kettingen door de
gleuven tot de kettingen gespannen zijn en draai dan de
moeren vast. Zie figuur 50.
6. Verwijder alle 2 x 4 blokken en afstandsstukken van
onder het maaidek.
7. Zie afb. 51. Plaats de buitenste maaibladen zodanig dat
zij van voor naar achteren wijzen.
8. Meet vanaf de voorste punt van het zwarte gedeelte van
de snijrand tot aan de grond. Meet vanaf de achterste
punt van het blad van de snijrand tot aan de grond.
Herhaal deze procedure aan de andere kant van de
machine.
Aan de voorkant moet u 10,2 cm (4”) meten;
Aan de achterkant moet u 11,43 cm (4-1/4”) meten.
Figuur 52. Plaats van de veren van het maaidekhefsysteem
A. Veer van maaidekhefsysteem
Veer van maaidekhefsysteem
De veren van het maaidekhefsysteem (A, figuur 52) zijn in
de fabriek ingesteld voor optimale hefprestaties.
Hoewel de veren zijn vastgemaakt met een anker met
meerdere posities is dit GEEN AFREGELPUNT.
Probeer de lengte van de veer NIET te wijzigen, want dat
zou ten koste van de hefprestaties gaan.
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
A
VOORKANT
Bijregelpunten
A
Bijregel-
punten
A
Figuur 51. Ingestelde bladhoogte controleren
VOORZICHTIG
Wees uiterst voorzichtig wanneer u de
tussenwielarm verdraait met de vierkante
sleutel, want wanneer aan de tussenarm wordt
gedraaid neemt de spanning op de veer toe.
Als u de vierkante sleutel te snel loslaat terwijl
de veer onder spanning staat, kan u gewond
raken.
48
www.ferrisindustries.com
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
De Aandrijfriem Van De Hydraulische
Pomp Vervangen
1. Parkeer de zitmaaier op een glad en effen oppervlak,
zoals een betonnen vloer. Schakel de PTO uit, activeer
de parkeerrem, leg de motor stil en verwijder de sleutel
uit het contact.
2. Verwijder de materialen (A, afb. 53) waarmee de
beschermplaat van de pomp (B) aan het frame is
bevestigd. Verwijder de beschermplaat van de pomp
van de machine.
3. Pak een 1/2” breekstang en plaats het vierkante
uiteinde in het vierkante gat aan het uiteinde van
de geleiderolarm (A, afb. 54). Draai de breekstang
voorzichtig rechtsom; daardoor zal de spanning die de
geleiderolarm op de riem uitoefent worden verlaagd.
4. Schuif de aandrijfriem over de rand van de rechter
aandrijfpomppoelie (C). Verlaag de spanning op de
breekstang voorzichtig.
5. Draai de twee borstbouten van de aandrijfas (A, afb. 55)
los en uit de kruiskoppeling van de aandrijfas (B).
6. Trek de aandrijfas universele weg van de aandrijfas
spindel (D) en draaipunt in de weg.
7. Verwijder de oude riem (E) en vervang deze
door een nieuwe. Monteer de riem op de linker
pompaandrijfpoelie. Controleer of de V-kant van de riem
in de poeliegroeven loopt (afb. 54).
8. Bevestig de kruiskoppeling van de aandrijfas met behulp
van de twee (2) borstbouten van de aandrijfas (A) weer
aan de aandrijfasspindel.
Om beschadiging van riem
te voorkomen MAG U NIET
PROBEREN OM RIEMEN OVER
RIEMSCHIJVEN TE WRIKKEN.
WAARSCHUWING
Wees uiterst voorzichtig wanneer u de
tussenwielarm verdraait met de vierkante
sleutel, want wanneer aan de tussenarm wordt
gedraaid neemt de spanning op de veer toe.
Als u de vierkante sleutel te snel loslaat terwijl
de veer onder spanning staat, kan u gewond
raken.
A
B
Figuur 54. Riemspanning verlagen
A. Geleiderolarm
B. Rechter pompaandrijfpoelie
C. Pompaandrijfriem
C
Figuur 55. Spindelas verwijderen
A. Borstbouten van de aandrijfas
B. Kruiskoppeling van de aandrijfas
C. Aandrijfasspindelbouten
D. Aandrijfasspindel
E. Pompaandrijfriem
Figuur 53. Pompaandrijfriembeschermer verwijderen
A. Bevestigingsmaterialen
B. Beschermplaat van de pomp
A
B
A
A
B
C
D
E
49
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
9. Monteer de aandrijfriem op de poelie van de
geleiderolarm en controleer of de V-kant van de riem in
de poeliegroeven loopt. Zie afb. 54.
10. Draai de breekstang voorzichtig RECHTSOM en
monteer de riem op de rechter pompaandrijfpoelie
(B, afb. 54). Verlaag de spanning op de breekstang
voorzichtig.
11. Monteer de beschermplaat van de pomp (B, afb. 53)
weer met behulp van de bevestigingsmaterialen voor de
pompplaat (A).
15. Laat de maaier onbelast 5 minuten draaien om de
nieuwe riem te laten inlopen.
Veer van de geleiderolarm afstellen
1. Meet de lengte van de oogbout (A, afb. 56) van de top
van de nylock flensmoer aan het einde van de draad
zoals aangegeven in afb. 56. De meting moet gelijk zijn
aan 1” (2,54 cm).
2. Als de meting niet gelijk is aan 1” (2,54 cm) draai dan de
tegenmoer (B) los en verdraai de nylock flensmoer (C).
Draai de nylock flensmoer RECHTSOM om toenemen
de lengte van de meting.
Draai de nylock flensmoer LINKSOM om afname de
lengte van de meting.
3. Bij de meting van de top van de nylock flens moer aan
het einde van de draad gelijk 1” (2,54 cm) draai dan de
tegenmoer weer vast.
Figuur 56. Veer van de geleiderolarm afstellen
A. Oogbout
B. Tegenmoer
C. Nylock Flensmoer
1” (2,54 cm)
A
B
C
50
www.ferrisindustries.com
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
PTO-koppelingsriem vervangen
1. Parkeer de zitmaaier op een glad en effen oppervlak,
zoals een betonnen vloer. Schakel de PTO uit, activeer
de parkeerrem, leg de motor stil en verwijder de sleutel
uit het contact.
2. Open de motorkap om toegang te krijgen tot de PTO-
koppelingsriemen (A, afb. 57), die zich aan de achterkant
van de motor bevinden.
3. Verwijder de ankerbout van de PTO-koppeling (B).
4. Koppel de kabelboom van de PTO-koppeling (G) los.
5. Pak een 1/2” breekstang en plaats het vierkante
uiteinde in het vierkante gat aan het uiteinde van de
geleiderolarm (C). Draai de breekstang voorzichtig
RECHTSOM; daardoor zal de spanning op de
breekstang worden verlaagd.
6. Schuif de PTO-koppelingsriemen over de rand van de
versnellingsbakpoelie (D). Verlaag de spanning op de
breekstang voorzichtig.
7. Verwijder de oude PTO-koppelingsriemen en vervang
deze door nieuwe. Controleer of de V-kant van de
riemen in de poeliegroeven lopen.
8. Monteer de nieuwe PTO-koppelingsriemen op de PTO-
koppeling (E) en de geleiderol (F). Draai de breekstang
voorzichtig RECHTSOM en bevestig de geleiderol aan
de versnellingsbakpoelie (D). Verlaag de spanning op de
breekstang voorzichtig.
9. Draai de ankerbout van de PTO-koppeling (B) er weer in.
10. Maak de kabelboom van de PTO-koppeling (G) weer
vast.
11. Sluit de motorkap en borg deze met de
motorkapsluitingen.
12. Laat de maaier onbelast 5 minuten draaien om de
nieuwe riem te laten inlopen.
Veer van de geleiderolarm afstellen
1. Meet de veer van de geleiderolarm (A, afb. 57) zoals
aangegeven in afb. 57. De meting van de veer moet
15,24 cm (6”) zijn.
2. Als de meting niet gelijk is aan 15,24 cm (6”), draai dan
de tegenmoer (B) los en verdraai de veerafstelbout (C).
Draai de veerafstelbout RECHTSOM om de veer
langer te maken;
Draai de veerafstelbout LINKSOM om de veer korter
te maken.
3. Als de veermeting gelijk is aan 15,24 cm (6”), draai dan
de tegenmoer weer vast.
Figuur 57. PTO-koppelingsriem vervangen
A. PTO-koppelingsriemen
B. Ankerbouten van PTO-koppeling
C. Geleiderolarm
D. Versnellingsbakpoelie
E. PTO-koppeling
F. Geleiderol
G. Kabelboom
H. Veer van geleiderolarm
I. Tegenmoer
J. Veerafstelmoer
A
C
D
E
F
B
G
(15,24 cm)
6”
A
A
A
51
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
De riem van het maaidek vervangen
1. Parkeer de zitmaaier op een glad en effen oppervlak,
zoals een betonnen vloer. Schakel de PTO uit, activeer
de parkeerrem, leg de motor stil en verwijder de sleutel
uit het contact.
2. Plaats het vierkante uiteinde van de lange vierkante
sleutel (“breaker bar”) van 1/2” in het vierkante gat dat
zich in het uiteinde van de tussenwielarm bevindt (A,
figuur 58). Draai de vierkante sleutel voorzichtig naar
links om de druk die door de tussenwielarm op de riem
wordt uitgeoefend weg te nemen.
3. Schuif de aandrijfriem over de rand van het stationaire
tussenwiel (B). Neem voorzichtig de druk op de
vierkante sleutel weg tot de tussenwielarm tegen de
middelste spilriemschijf tot stilstand komt.
4. Verwijder de oude riem en vervang hem door een
nieuwe. Zorg ervoor dat de V-kant van de riem in de
groeven van de riemschijven loopt (figuur 59).
5. Installeer de aandrijfriem op de PTO-riemschijf,
spilriemschijven en alle tussenwielen behalve het
stationaire tussenwiel (B, figuur 59). Draai de vierkante
sleutel voorzichtig naar links en installeer de riem op
het stationaire tussenwiel (B). Neem voorzichtig de
spanning op de vierkante sleutel weg.
6. Laat het maaidek gedurende 5 minuten zonder enige
belasting proefdraaien om de nieuwe riem te laten
inlopen.
Om beschadiging van riem
te voorkomen MAG U NIET
PROBEREN OM RIEMEN OVER
RIEMSCHIJVEN TE WRIKKEN.
Figuur 58. PTO-riem van maaidek
A. Tussenwielarm
B. Stationair tussenwiel
WAARSCHUWING
Wees uiterst voorzichtig wanneer u de
tussenwielarm verdraait met de vierkante
sleutel, want wanneer aan de tussenarm wordt
gedraaid neemt de spanning op de veer toe.
Als u de vierkante sleutel te snel loslaat terwijl
de veer onder spanning staat, kan u gewond
raken.
Figuur 59. Loop van de PTO-riem
A. Spilriemschijf
B. PTO-aandrijfriem
C. Veertussenwiel
D. Stationair tussenwiel
C
B
D
A
A
A
D
A
B
132 cm
maaidek
52
www.ferrisindustries.com
Nazicht van de batterij
De accuspanning controleren
U kan een spanningsmeter gebruiken om de toestand van
de batterij te controleren. Wanneer de motor niet draait
geeft de spanningsmeter de accuspanning weer, die 12 volt
zou moeten bedragen. Wanneer de motor draait geeft de
spanningsmeter de spanning van het laadcircuit weer, die
normaal 13 tot 14 volt bedraagt.
Een lege batterij of een batterij die onvoldoende stroom
levert om de motor te starten hoeft mogelijkerwijze niet
noodzakelijk te worden vervangen. Het is bijvoorbeeld ook
mogelijk dat de wisselstroomdynamo de batterij niet naar
behoren oplaadt. Als u twijfelt aan de oorzaak van het
probleem neemt u contact op met uw verdeler. Als u de
batterij moet vervangen volgt u de aanwijzingen onder De
batterij en batterijkabels schoonmaken in de voorschriften
voor periodiek onderhoud.
Een volledig ontladen batterij opladen
1. Zorg ervoor dat u weet welke voorzorgsmaatregelen
dienen te worden genomen tijdens het opladen van de
batterij. Als u niet vertrouwd bent met het gebruik van
een batterijlader en hydrometer laat u uw verdeler de
batterij nakijken en laden.
2. Vul voldoende gedistilleerd water bij om de plaat onder
water te zetten (vul bij tot het correcte peil tegen het
einde van de laadbeurt). Als de batterij erg koud is, laat
u de batterij eerst opwarmen voor u water toevoegt want
het waterpeil zal stijgen als de temperatuur toeneemt.
Een erg koude batterij zal ook niet normaal opgeladen
kunnen worden tot ze warm wordt.
3. Koppel het laadapparaat altijd af of zet het uit voor u de
klemaansluitingen vast- of losmaakt.
4. Bevestig de klemmen voorzichtig op de batterij en let
daarbij op de polariteit (doorgaans rood op [+] positieve
pool en zwart op [-] negatieve pool).
5. Meet tijdens het opladen regelmatig de temperatuur van
de elektrolyt. Als de temperatuur boven de 51,6° C
(125° F) stijgt of als er sterke gasafscheiding optreedt
of de elektrolyt sterk over begint te lopen moet de
laadsnelheid worden verminderd of moet het laden
tijdelijk worden onderbroken om beschadiging van de
batterij te voorkomen.
6. Laad de batterij op tot ze volledig is opgeladen (tot
de soortgelijke massa van de elektrolyt 1,250 of meer
bedraagt en de temperatuur van de elektrolyt ten minste
15,6° C [60° F]). De beste methode om ervoor te zorgen
dat de batterij voledig is opgeladen maar niet overladen
is, is elk uur de soortgelijke massa van een cel meten.
De batterij is volledig opgeladen als de cellen vrij gas
afscheiden bij een lage laadsnelheid en het soortelijk
gewicht over een periode van drie uur minder dan 0,003
verandert.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat zich geen open vuur en vonken
in de buurt van de batterij bevinden, de uit
de batterij ontsnappende gassen zijn uiterst
ontplofbaar. Zorg voor een goede ventilatie
tijdens het laden van de batterij.
Starten met startkabels en hulpbatterij
(versterkingsbatterij)
Het starten met startkabels wordt niet aanbevolen. Als
er echter geen andere mogelijkheid is, volgt u deze
aanwijzingen. Wanneer u startkabels gebruikt moet u zowel
met de versterkingsbatterij als de lege batterij voorzichtig
omgaan. Volg de onderstaande stappen PRECIES ZOALS
ZE HIER STAAN en let er daarbij op geen vonken te
veroorzaken. Zie figuur 60.
1. Het voltage van de beide batterijen moet hetzelfde zijn.
2. Zet het voertuig met de versterkingsbatterij naast het
voertuig met de ontladen batterij zodat de startkabels
gemakkelijk op de batterijen van de beide voertuigen
kunnen worden aangesloten. Zorg ervoor dat de
voertuigen elkaar niet raken.
3. Draag een veiligheidsbril en houd uw ogen en gezicht
altijd afgeschermd van de batterijen. Vergewis u ervan
dat de doppen stevig in de openingen zitten. Leg een
vochtig doek over de doppen van beide batterijen.
4. Sluit de positieve (+) kabel aan op de positieve pool
van de ontladen batterij (verbonden met de starter of
solenoïde).
5. Sluit het andere uiteinde van diezelfde kabel aan op de
positieve (+) pool van de versterkingsbatterij.
6. Sluit de tweede kabel aan op de negatieve (-) pool van
de versterkingsbatterij.
7. Maak de laatste aansluiting op het motorblok, uit de
buurt van de batterij, van het voertuig dat niet wil
starten. Leun niet over de batterijen.
8. Start de motor van het voertuig met de
versterkingsbatterij. Wacht enkele minuten en probeer
vervolgens het voertuig met de ontladen batterij te
starten.
9. Als het voertuig niet start nadat u de motor gedurende
dertig seconden hebt proberen aan te zwengelen,
STOPT U MET DE PROCEDURE. Na meer dan dertig
seconden is het uitzonderlijk dat de motor nog start,
tenzij er een mechanische wijziging wordt aangebracht.
10. Laat de motor na het starten in vrijloopsnelheid draaien.
Verwijder de kabelaansluiting van de motor of het frame.
Verwijder vervolgens het andere uiteinde van diezelfde
kabel van de versterkingsbatterij.
11. Verwijder de andere kabel door hem eerst van de
ontladen batterij los te koppelen en vervolgens het
andere uiteinde van de versterkingsbatterij los te maken.
12. Gooi de vochtige doeken weg die u op de doppen in de
openingen van de batterijen had gelegd.
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
53
To
Starter
Switch
Starting
Vehicle
Battery
To Ground
To
Starter
Switch
Discharged
Vehicle
Battery
Engine
Block
THIS HOOK-UP FOR NEGATIVE GROUND VEHICLES
MAKE CERTAIN VEHICLES DO NOT TOUCH
Jumper Cable
Jumper Cable
WAARSCHUWING
Elke procedure die afwijkt van de voorgaande
kan leiden tot:
(1) lichamelijke letsels veroorzaakt door
elektrolyt die uit de openingen van de
batterij spuit,
(2) lichamelijke letsels of schade aan
voorwerpen door het ontploffen van een
batterij,
(3) schade aan het oplaadsysteem van het
voertuig dat helpt om te starten of van het
voertuig met de ontladen batterij.
Probeer nooit om een voertuig waarvan
de batterij bevroren is met startkabels te
starten, want dan kan de batterij scheuren
of ontploffen. Als u vermoedt dat de batterij
bevroren is, controleert u alle vulopeningen
van de batterij. Als u ijs ziet of als u geen
elektrolytvloeistof ziet, mag u niet proberen
om met startkabels te starten zolang de batterij
bevroren is.
WAARSCHUWING
Wees voor uw eigen veiligheid uiterst
voorzichtig bij het starten met startkabels.
Stel de batterij nooit bloot aan een open vlam
of elektrische vonk - door de werking van de
batterij ontstaat waterstofgas dat ontbrandbaar
en ontplofbaar is. Laat het accuzuur niet in
contact komen met uw huid of ogen en met
weefsels of geverfde oppervlakken. Batterijen
bevatten een zwavelzuuroplossing die ernstige
letsels en aanzienlijke schade kan veroorzaken.
Als u de batterij plaatst of verwijdert, moet
u de negatieve batterijkabel als EERSTE
loskoppelen en als LAATSTE terug aansluiten.
Doet u dat niet, dan bestaat de kans op
kortsluiting tussen de positieve pool en een
stuk gereedschap.
Om schade aan de motor te voorkomen mag
u de batterij niet loskoppelen terwijl de motor
draait. Zorg ervoor dat de aansluiting op de
polen stevig vastzitten voor u start.
Figuur 60. Starten met startkabels
Startkabel
Startkabel
Motorblok
Batterij van het
voertuig met
de ontladen
batterij
Batterij
van het
voertuig dat
helpt om te
starten
Naar aarding
AANSLUITSCHEMA VOOR NEGATIEF GEAARDE VOERTUIGEN
ZORG ERVOOR DAT DE VOERTUIGEN ELKAAR NIET RAKEN
Naar
starterschakelaar
Naar starterschakelaar
Problemen oplossen, afstelling en reparaties
54
www.ferrisindustries.com
MOTOR:
Yanmar
Merk Yanmar
Model 3TNM68-AFS
Paardenkracht 20 bij 3600 tpm
Zuigerverplaatsing 784 cc
Elektrisch circuit 12 Volt, 40 amp wisselstroomdynamo,
batterij: 500 amp. startsterkte
(bij koude start)
Oliereservoir 3,5 liter (3,7 US qt.)
CHASSIS:
Brandstoftank Inhoud: totaal 41,6 liter (11 gallon)
Achterwielen Bandenmaat: 22 x 10,00 -10 (132 cm maaidek)
Bandenspanning: 1,24 bar (18 psi)
Voorwielen Bandenmaat: 13 x 5,00 - 6
Bandenspanning: 1,72 bar (25 psi)
TRANSMISSIES:
HydroGear PG-3H / HGM-12E 3131
Type Pomp- en wielmotor
Hydrauliekvloeistof Mobil 1™ 15W-50 synthetische olie of
Castrol Syntec™ 5W-50 olie
Snelheden bij 3400 tpm vooruit: 0-16,09 km/u (0-10 MPH)
achteruit: 0-8,05 km/u (0-5 MPH)
Continu beschikbaar
koppel 301 Nm
Maximale asdruk 340 kg (750 lbs.)
AFMETINGEN:
Totale lengte 211 cm (83”)
Totale breedte 154 cm (61”) - 122 cm maaidek
165 cm (65”) - 132 cm maaidek
Hoogte 178 cm (70”) met rechtopstaande rolbar
150 cm (59”) met neerliggende rolbar
Gewicht (ongeveer.)
met 122 cm maaidek 665 kg (1467 lbs.)
met 132 cm maaidek 684: kg (1507 lbs.)
Specificaties
OPMERKING: de technische specificaties zijn correct bij het ter perse gaan en kunnen worden gewijzigd zonder
voorafgaande kennisgeving.
*Het daadwerkelijk geleverde aantal pk zal hoogstwaarschijnlijk lager zijn als gevolg van gebruiksbeperkingen en
omgevingsfactoren.
Technische specificaties
Notes
Thank you for purchasing Ferris commercial mowing equipment. Please take a few minutes to read this limited warranty information. It contains all
the information you will need to have your Ferris mower repaired in the unlikely event that a breakdown covered by this limited warranty should occur.
Owner's Responsibilities - As a condition to our obligations under this limited warranty, you shall have read the operator's manual and you shall have
completed and submitted to Ferris, within 20 days from the date of purchase, the Ferris Product Registration. You must properly service and maintain
your Ferris product as described in the operator's manual. Such routine maintenance, whether performed by a dealer or by you, is at your expense.
The Ferris equipment, including any defective part covered by this limited warranty, must be returned to an authorized Ferris dealer within the warranty
period for warranty service. This limited warranty extends only to equipment operated under normal conditions and in accordance with Ferris' instruc-
tions.
Warranty Start Date - The limited warranty coverage begins on the day you buy your new Ferris commercial mowing equipment. An authorized Ferris
dealer will assist you in filling out a Ferris Product Registration with specific information for the model you purchase and your personal information,
which must be returned to Ferris.
Limited Warranty - The limited warranty, set forth below, is a written guarantee by Ferris, during the warranty period, to repair or replace parts which
have a substantial defect in materials or workmanship. The warranty is "limited" because it is for a specified period of time, applies to the original pur-
chaser only, and is subject to other restrictions.
FERRIS LIMITED WARRANTY
Ferris Industries (Ferris) warrants, in accordance with the provisions below, to the original purchaser only, for the periods described below that the
commercial mower shall be free from substantial defects in material or workmanship under normal use and service. If you wish to file a claim under
this limited warranty, you must provide prompt notice of your claim to an authorized Ferris dealer during the warranty period. Ferris' obligation under
this limited warranty is, at Ferris' option, to repair or replace any part or parts of the mower, which, in the judgment of Ferris, are found to be defective
and covered by this limited warranty. An authorized Ferris dealer will repair or replace the defective part or parts, at the dealer's place of business, at
no charge for the labor or parts. This limited warranty applies only to mowers sold in the United States and Canada and is subject to the following limi-
tations.
Covered Parts Warranty Period
All Mowers 2-years (24 months) from date of retail purchase by the original
purchaser for parts & labor (90 days for rental mowers)
(Except as noted below*)
*Belts, Tires, Brake Pads 90 days from date of retail purchase by the original purchaser
And Hoses, Battery, Blades
*Attachments 1 year from date of retail purchase by the original purchaser
*Engine If the engine manufacturer provides any warranty on the mower's engine, Ferris will assign that warranty to the
original purchaser of the mower if such assignment is reasonably practicable. Please refer to the engine man-
ufacturer's warranty statement, if any, that is included in the owner's packet. We are not authorized to handle
warranty adjustments or repairs on engines. Ferris offers NO WARRANTY on mower engines. Ferris does not
guarantee or represent that any engine manufacturer will comply with the terms of its warranty.
Items and Conditions Not Covered
This warranty does not cover, and Ferris makes NO WARRANTY regarding, the following:
Mowers or their parts if a complete and accurate Ferris Product Registration has not been received by Ferris.
Loss or damage to person or property other than that expressly covered by the terms of this limited warranty.
Pickup and delivery charges and risk of loss or damage in transit to and from any authorized Ferris dealer.
Any damage or deterioration due to normal use, wear and tear, or environmental or natural elements, or exposure.
Cost of regular maintenance service or parts, such as but not limited to, filters, fuel, lubricants, tune-up parts, and adjustments.
Claims arising due to failure to follow Ferris' written instructions, or improper storage or maintenance.
Any repairs necessary due to use of parts, accessories or supplies, including gasoline, oil or lubricants, incompatible with the mowing equipment,
or other than as recommended in the operator's manual or other written operational instructions provided by Ferris.
Use of non-Ferris approved parts or accessories.
Any overtime or other extraordinary repair charges or charges relating to repairs or replacements.
Rental of like or similar replacement equipment during the period of any warranty, repair or replacement work.
Loss of revenue, time or use of the mowing equipment.
Travel, telephone or other communication charges.
Damage from continued use of defective mowing equipment.
Freight charges on replacement parts.
Any mowing equipment or part which, in the judgment of Ferris, has been altered or tampered with in any way or has been subjected to misuse,
abuse, abnormal usage, unauthorized repair, neglect or accident, damage in transit, or has had the serial numbers altered, effaced or removed.
Any equipment, part or item not mentioned under "Covered Parts," above.
General Conditions
Ferris is continually striving to improve its products, and therefore reserves the right to make improvements or changes without incurring any obligation
to make changes or additions to products sold previously. Any oral or written description of Ferris products is for the sole purpose of identifying the
products and shall not be construed as an express warranty. No warranty claim shall give rise to a right for the purchaser to cancel or rescind any
sale. No person is authorized to make any warranty or assume for Ferris any liability not strictly in accordance with this limited warranty. Any assis-
tance Ferris provides to or procures for the purchaser outside the terms, limitations or exclusions of this limited warranty will not constitute a waiver of
the terms, limitations or exclusions of this limited warranty, nor will such assistance extend or revive the limited warranty. Ferris will not reimburse the
purchaser for any expenses incurred by the purchaser in repairing, correcting or replacing any defective products except for those incurred with Ferris'
prior written permission and in accordance with this limited warranty.
Ferris' sole and exclusive liability with respect to this limited warranty, and the purchaser's exclusive remedy, shall be repair or replacement as set forth
herein. All warranty work must be performed by an authorized Ferris dealer using only Ferris approved replacement parts. FERRIS SHALL HAVE NO
LIABILITY FOR ANY OTHER COST, LOSS OR DAMAGE, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO, ANY INCIDENTAL, COMPENSATORY, INDIRECT,
PUNITIVE, SPECIAL OR CONSEQUENTIAL LOSS OR DAMAGE. FERRIS' AGGREGATE LIABILITY WITH RESPECT TO A DEFECTIVE PROD-
UCT OR PART SHALL BE LIMITED TO AN AMOUNT EQUAL TO THE MONIES PAID BY THE PURCHASER FOR THAT DEFECTIVE PRODUCT
OR PART. THIS LIMITED WARRANTY, AND FERRIS' OBLIGATIONS HEREUNDER, ARE EXCLUSIVE AND IN LIEU OF ALL OTHER WAR-
RANTIES, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING, WITHOUT LIMITATION, THE IMPLIED WARRANTY OF MERCHANTABILITY AND THE IMPLIED
WARRANTY OF FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE. FERRIS SHALL NOT BE LIABLE TO THE PURCHASER, OR TO ANYONE CLAIMING
UNDER THE PURCHASER, FOR ANY OTHER OBLIGATIONS OR LIABILITIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, OBLIGATIONS OR LIABILI-
TIES ARISING OUT OF BREACH OF CONTRACT OR WARRANTY, NEGLIGENCE OR OTHER TORT OR ANY THEORY OF STRICT LIABILITY,
WITH RESPECT TO FERRIS PRODUCTS OR FERRIS' ACTS OR OMISSIONS OR OTHERWISE.
It is the express wish of the parties that this agreement and any related documents be drafted in English. Il est la volonté expresse des parties que
cette convention et tous les documents s'y rattachent soient rédigés en anglais.
Ferris Industries - a division of Simplicity Manufacturing Inc.
Owner's Limited Warranty Information
(Effective 04/28/2004)
Productspecificaties:
MOTOR:
Yanmar Diesel
Merk Yanmar
Model 3TNM68-AFS
Inhoud
oliereservoir 3,5 liter (3,7 US Qt.)
CHASSIS:
Brandstoftank Inhoud: totaal 41,6 liter (11 gallon)
Achterwielen Bandenmaat: 22 x 10,00-10
Bandenspanning: 18 psi (1,24 bar)
Voorwielen Bandenmaat: 13 x 5,00 - 6
Bandenspanning: 25 psi (1,72 bar)
RIEMEN EN BLADEN:
ZITMAAIER
Aandrijfriem voor pomp 5101887
PTO-aandrijfriem 5101993
122 cm MAAIDEK
Aandrijfriem voor maaidek 5022061
Maaiblad 5023270
132 cm MAAIDEK
Aandrijfriem voor maaidek 5101825
Maaiblad 5023271
Briggs & Stratton Power Products Group, LLC.
5375 North Main Street
Munnsville, NY 13409
800-933-6175
www.ferrisindustries.com
Verbruiksonderdelen:
GEBRUIKERSHANDLEIDING
Om zijn as draaiende
dieselzitmaaier
van modelreeks IS2500Z
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60

Simplicity DUTCH LANGUAGE Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor