Gossen MetraWatt GEOHM C Handleiding

Type
Handleiding
GEOHM
®
C-NL
Aardingsmeter
3-349-089-05
3/8.08
Gebruiksaanwijzing
2 GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
Meet- en testinstrument GEOHM
®
C Bedieningspaneel en display GEOHM
®
C
LIMIT
R
H
>max
Netz
Mains
START
Bedieningspaneel
Infrarood-interface
LCD-display
N
e
t
-
o
f
v
r
e
e
m
d
s
p
a
n
n
i
n
g
a
a
n
d
e
m
e
e
t
i
n
g
a
n
g
S
o
n
d
e
-
o
f
h
u
l
p
a
a
r
d
i
n
g
s
w
e
e
r
s
t
a
n
d
g
r
o
t
e
r
d
a
n
t
o
e
g
e
s
t
a
a
n
G
r
e
n
s
w
a
a
r
d
e
-
o
v
e
r
s
c
h
r
i
j
d
i
n
g
Drukpunt links:
basisfuncties zichtbaar maken
Wipschakelaar
Drukpunt midden:
meting starten
Drukpunt rechts:
basisfuncties zichtbaar maken
stroomrichting linksom stroomrichting rechtsom
Weergave toestand batterijen
S
t
o
o
r
s
p
a
n
n
i
n
g
t
e
g
r
o
o
t
(
k
a
n
n
i
e
t
g
e
c
o
m
p
e
n
s
e
e
r
d
w
o
r
d
e
n
)
Signaallampen
S
Met of kunnen
de gewenste menufunc-
ties zichtbaar worden
gemaakt
De scroll-bar geeft aan, waar u
zich in het menu bevindt.
H
a
l
s
k
o
o
r
d
S
l
u
i
t
i
n
g
en display
U
stör
U
noise
HESE
R
S
>max
P2 C2P1C1
Aansluitingen voor:
Z501D externe oplader
E/C1 aardingselektrode
ES/P1 aardingssonde (4-polige meting)
S/P2 sonde
H/C2 hulpaarding
Z501D
Toetsen voor het kiezen
van hoofd- en submenu
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH 3
Is het LCD display na het inschakelen van het instrument niet leesbaar b.v.
te licht of te donker, handel dan als volgt:
1 Als u een mogelijke foutieve geheugeninhoud wil wissen moet u de
beide rechtertoetsen gelijktijdig indrukken.
2 Wacht enige seconden tot de aanduiding geaktualiseerd is.
3 Stel bij behoefte aan meer contrast opnieuw in, zie pagina 10.
Inhoud Pagina
1 Gebruik ........................................................................................... 4
2 Veiligheidsvoorschriften- en richtlijnen .......................................... 5
3 Terminologie ................................................................................... 6
4 Ingebruikname ................................................................................ 7
4.1 Instrument in-/ uitschakelen ............................................................................7
4.2 Batterijentest ..................................................................................................7
4.3 Batterijen plaatsen resp. vervangen ..................................................................7
4.4 Gebruiksaanwijzing in een andere taal ..............................................................7
4.5 Menu kiezen, basisinstellingen invoeren ..........................................................8
5 Algemeen gebruik ......................................................................... 11
5.1 Display .........................................................................................................11
5.2 Helpfunctie ...................................................................................................11
5.3 Spanningsmeting ..........................................................................................12
5.4 Aardingsmeting algemeen ............................................................................. 12
5.4.1 Meetbereik instellen – functie RANGE ............................................................13
5.4.2 Grenswaarde instellen – functie LIMIT ............................................................ 14
5.5 Meten van aardingsweerstand .......................................................................14
5.5.1 Opbouw van de schakeling, aanwijzingen .......................................................14
5.6 Meten van de bodemweerstand .....................................................................18
5.6.1 Geologische bepaling ....................................................................................18
5.6.2 Berekenen van uitbreidingsweerstanden ........................................................ 19
5.7 Meten van ohmse weerstanden .....................................................................20
5.7.1 tweeleidingenmeting .....................................................................................20
5.7.2 Vierleidingenmeting ......................................................................................20
6 Gegevensbestand ......................................................................... 21
6.1 Gegevens invoeren – functie Data .................................................................21
6.2 Meetwaarden opslaan – functie STORE .......................................................... 22
6.3 Gegevens oproepen – functie View ................................................................ 23
6.3.1 Een gegeven binnen een geheugenadres wissen – Funktion View ....................23
6.3.2 Een geheugenadres wissen – functie Data .....................................................23
6.3.3 Alle geheugenadressen wissen – functie Data ................................................24
6.4 Software-versie ............................................................................................24
7 Technische specificaties ............................................................. 25
8 Onderhoud .................................................................................... 26
8.1 Behuizing .....................................................................................................26
8.2 Batterij- en accugebruik ................................................................................26
8.3 Zekeringen ...................................................................................................27
9 Reparatie- en onderdelenservice
DKD-kalibratielaboratorium en huurservice ................................. 27
10 Produktondersteuning .................................................................. 27
+
4 GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
1Gebruik
De GEOHM
®
C is een compact instrument voor het meten van aardings-
weerstand in elektrische installaties volgens de volgende voorschriften:
DIN VDE 0100 Installeren van sterkstroominstallaties met
nominale spanningen tot 1000 V
DIN VDE 014 Aarding in wisselstroominstallaties voor nomi-
nale spanningen van meer dan 1 kV
DIN VDE 0800 Installeren en gebruiken van melders inclusief
informatieverwerkers; potentiaalvereffening
en aarding
DIN VDE 0185 Bliksemafleiders
Het instrument is bovendien geschikt om de bodemweerstand te bepa-
len, wat belangrijk is voor het bepalen van de dimensies van aardingssys-
temen. U kunt het instrument dus voor eenvoudig geologisch bodemon-
derzoek en voor het plannen van aardingen gebruiken.
Ook kunnen de ohmse weerstand van vaste en vloeibare geleiders wor-
den gemeten, of de interne weerstand van galvanische elementen, voor
zover deze capaciteitsloze en inductievrij zijn.
Met de ingebouwde infrarood-interface van de GEOHM
®
C kunnen de
gemeten waarden naar een PC worden overgeladen.
Met de GEOHM
®
C kunnen gemeten en getest worden:
•Spanning
•Frequentie
Aardingsweerstand
Bodemweerstand
Correct positioneren van de aardingselektrode
Een aardingselektrode of een aardingssysteem dient altijd een zo klein
mogelijke totale weerstand ten opzichte van de referentieaarde te hebben,
om het veilig gebruiken van de elektrische installaties te kunnen waarbor-
gen en aan de geldende voorschriften te voldoen.
Deze weerstandswaarde wordt door de bodemweerstand van de omrin-
gende bodem beïnvloed, die op zijn beurt door het type bodem, de voch-
tigheid van de bodem en het jaargetijde afhangt.
Voordat definitief wordt vastgesteld waar de aardingselektrode of het aar-
dingssysteem wordt geplaatst, is het zinvol de bodemeigenschappen te
onderzoeken. De bodemweerstand kan op verschillende diepten in ver-
schillende bodemlagen met de aardingsmeter worden getest. Het resul-
taat geeft aan, of het bijvoorbeeld gunstiger is de aardingselektrode die-
per in de bodem te plaatsen, of een langere aardingselektrode te gebrui-
ken, of dat er extra aardingselektroden noodzakelijk zijn.
Bovendien bestaan er verschillende types aardingselektroden, zoals bij-
voorbeeld aardingsstrippen, aardingsstangen, aardingsnetten en aar-
dingsplaten, met verschillende uitbreidingsweerstanden (zie hoofdstuk
5.6.2 op pagina 19). De aardingselektrode met de meest gunstige geo-
metrie kan afhankelijk van de bodemeigenschappen worden gekozen.
Onderhoud van aardingssystemen
Bij reeds geïnstalleerde aardingselektroden of aardingssystemen kan wor-
den getest of de weerstand ten opzichte van de aarde de toegestane
grenswaarde overschrijdt, en of het verouderen van het systeem of een
verandering in de bodemeigenschappen hiertoe heeft bijgedragen.
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH 5
Meetmethode en functieprincipe
Het meten van de aardingsweerstand met de GEOHM
®
C gebeurt via de
stroom-spanningmeting.
De door de batterij gevoede potentiaalvrije constante stroombron (kwarts-
gestuurde vierkante golf-generator) levert voor de vier meetbereiken con-
stante stromen tot maximaal 10 mA met een frequentie van 128 Hz.
Uit veiligheidsoogpunt is de maximale testspanning aan de aansluitingen
ten opzichte van de aarde tot 50 V beperkt.
De constante teststroom wordt door aansluiting E, de te meten aardings-
weerstand R
E
, de hulpweerstand R
H
en aansluiting H geleid.
De aan de aardingsweerstand R
E
voorkomende en aan de klemmen ES
resp. E en S gemeten spanningsval wordt eerst naar een aan de generator
synchroon lopende elektronische filter geleidt, en dan naar een synchroon
gestuurde gelijkrichter, om invloeden die worden veroorzaakt door polaire
spanningen en vagebonderende wisselspanningen in de aarde zo veel
mogelijk uit te schakelen.
De te meten aardingsweerstand is proportioneel ten opzichte van de
spanningsval. Hij wordt digitaal weergegeven op het LCD-display.
De belangrijkste bedrijfsvoorwaarden worden voortdurend op storingen
gecontroleerd. Optredende stoorspanningen of het overschrijden van de
toegestane hulpweerstand van de externe stroomkring worden via de
LED-lampen gesignaleerd. De sondeweerstand van het spanningscircuit
wordt aan ieder begin van een meting gecontroleerd. Bij een overschrij-
ding licht het bijbehorende LED op.
Te lage batterijspanning of een overschrijding van het meetbereik worden
op het LCD-display aangegeven.
2 Veiligheidsvoorschriften- en richtlijnen
Het elektronische meet- en testinstrument GEOHM
®
C is volgens de vei-
ligheidsvoorschriften IEC 61010-1/EN 61010-1/VDE 0411-1 en
EN 61557 gebouwd en getest.
Wanneer het instrument op de voorgeschreven manier wordt gebruikt, is
zowel de veiligheid van degene die het instrument bedient, als de veilig-
heid van het instrument zelf gewaarborgd.
Lees de gebruiksaanwijzing voor de ingebruikname van uw apparaat zorgvuldig
en volledig door. Volg deze in alle punten op.
Het meet- en testinstrument mag niet gebruikt worden:
Bij het ontbreken van het deksel van de batterijhouder
Bij duidelijke uitwendige beschadigingen
Bij beschadigde aansluitleidingen en meetadapters
Als het niet meer correct functioneert
Ondeskundig is vervoerd
Na langere tijd bewaard te zijn geweest in ongunstige omstandighe-
den (bijv. vochtigheid, stof, temperatuur).
Tijdens het opladen van de accu
waarschuwing voor gevaar (let op, documentatie lezen!)
instrument in beschermingsklasse II
bus 9 V DC
voor oplader NA 0100S (artikel-nr Z501D)
EC-goedkeuringsmerk
CAT I I instrument in de overspanningscategorie II
!
6 GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
3 Terminologie
Om te voorkomen dat de termen die in deze gebruiksaanwijzing worden
gebruikt verkeerd worden begrepen, worden de belangrijkste termen hier-
onder gedefinieerd.
Aarde is zowel de aanduiding voor de aarde als planeet, als voor de aarde
als grond, bijv. grondsoort humus, leem, kiezelsteen, gesteente.
Referentieaarde (neutrale aarde) is de zone in de grond waarbinnen geen
significante spanningen voorkomen tussen twee willekeurige plaatsen ten
gevolge van een aardstroom, en met name het oppervlak van de aarde
buiten het invloedsbereik van een aardingselektrode of een aardingssys-
teem (zie plaatje 1 op pagina 6).
Aardingselektrode is een leiding die in de aarde is ingebed en die in verbin-
ding met de aarde staat, of een leiding, die in beton is ingebed dat met
een groot oppervlak met de aarde contact maakt (bijv. een funderingsaar-
ding)
Aardingsleiding is een leiding, die een te aarden onderdeel met een aar-
dingselektrode verbindt, voor zover deze boven de aarde of geïsoleerd in
de aarde is geplaatst.
Aardingssysteem is een systeem van elektrisch verbonden aardingselektro-
den dat is beperkt tot een specifieke lokale plaats, of andere metalen
voorwerpen die dezelfde functie hebben (bijv, de voet van een toren,
bewapening, metalen kabelomhulsels en aardingsleidingen).
Aarden is een elektrisch geleidend deel via een aardingssysteem met de
aarde verbinden.
Aarding is het totaal van alle middelen en maatregelen om te aarden.
Aardingsweerstand R
E
is de weerstand tussen het aardingssysteem en de
referentieaarde.
Bodemweerstand ρ
E
is de specifieke elektrische weerstand van de aarde.
Dit wordt meestal in Ωm
2
:m=Ωm aangegeven en stelt de weerstand van
een kubieke meter aarde voor bij een lengte van 1 meter tussen twee
tegenover gelegen oppervlakken van deze kubieke meter.
Uitbreidingsweerstand R
A
van een aardingselektrode is de weerstand van
de aarde tussen de aardingselektrode en de referentieaarde. R
A
is prak-
tisch gelijk aan werkweerstand (dezelfde betekenis als R
E
)
Aardingsspanning U
E
is de spanning die optreedt tussen het aardingssys-
teem en de referentieaarde (zie plaatje 1 op pagina 6).
Aanraakspanning U
B
is het deel van de aardingsspanning dat door de mens
kan worden geleid (zie plaatje 1 op pagina 6), waarbij de stroom via het
menselijke lichaam van hand naar voet (horizontale afstand van het aan-
geraakte deel ca. 1 m) of van hand naar hand loopt.
Plaatje 1 Aardoppervlakpotentialen en spanningen bij
een onder stroom staande aardingselektrode
Stapspanning U
S
is het deel van de aardingsspanning dat door mensen in
een stap van 1 m lengte kan worden overbrugd, vaarbij de stroom via het
menselijk lichaam van voet naar voet loopt (zie plaatje 1 op pagina 6).
Voor de grootte van de stapspanning zijn geen toegestane grenswaarden
bepaald.
B= Referentieaarde
E= Aardingselektrode
U
B
= Aanraakspanning
U
E
= Aardingsspanning
U
S
= Stapspanning
X= Afstand tot de aardingselektrode
Φ = Potentiaal
U
S
U
B
E
ca. 20 m
X
B
U
E
Φ
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH 7
4 Ingebruikname
4.1 Instrument in-/ uitschakelen
Het instrument kan worden ingeschakeld door op een willekeurige toets
te drukken. Het instrument wordt handmatig uitgeschakeld, door de
beide buitenste softkeys gelijktijdig in te drukken.
4.2 Batterijentest
Vijf verschillende batterijsymbolen van leeg tot vol informeren u in het
hoofdmenu voortdurend over de actuele spanningstoestand van de batte-
rijen.
4.3 Batterijen plaatsen resp. vervangen
Voordat u het instrument voor het eerst in gebruik neemt of als het batterij-
symbool uit noch slechts één gevuld segment bestaat, moeten er nieuwe batte-
rijen worden geplaatst.
Let op!
!
Voordat u de batterijhouder opent, moet het instrument volledig
van de meetkring (het voedingsnet) worden losgekoppeld.
Voor het gebruik van de GEOHM
®
C zijn 1,5 V penlite-batterijen volgens
IEC LR14 vereist. Gebruik alleen alkaline-batterijen.
Oplaadbare NiCd- of NiMH-batterijen kunnen ook worden gebruikt.
Lees vóór het opladen en de oplader hoofdstuk 8.2 op pagina 26.
Vervang altijd alle batterijen tegelijk.
Zorg ervoor dat de batterijen op een milieuvriendelijke manier worden ver-
werkt.
Maak aan de achterkant de beide schroeven van het deksel van de
batterijhouder los en haal ze eruit.
Plaats vier 1,5 V penlite-batterijen volgens de aangegeven symbolen
in de juiste stroomrichting in de batterijhouder. Begin hierbij met de
door de behuizing half bedekte batterijen.
Plaats het deksel weer terug en schroef hem vast.
Let op!
!
Het instrument mag niet worden gebruikt als het deksel niet is te-
ruggeplaatst en vastgeschroefd!
4.4 Gebruiksaanwijzing in een andere taal
Een gebruiksaanwijzing in een andere taal dan meegeleverd met het
meetinstrument, kan via een software-update worden ingeladen. Informa-
tie over de actueel verkrijgbare talen op aanvraag.
ENTER
8 GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
4.5 Menu kiezen, basisinstellingen invoeren
Druk op de toetsen of voor het oproepen van de gewenste
meetfuncties, de instellingen van het instrument of de gevensbestands-
functies.
Instellen van de tijd
Druk op de toets Time.
De cursor springt op de eerste positie van de datum. Voer het ge-
wenste cijfer met behulp van een van de softkeys in. Eventuele niet
weergegeven cijfers worden met de toets of zichtbaar. Na
iedere cijferkeuze springt de cursor een positie verder naar rechts.
Door het invoeren van het laatste cijfer worden de datum en de tijd in-
gesteld.
Door te drukken op de toets START verlaat u het instellingenmenu, de
gegevens worden overgenomen.
START
START
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH 9
Standaardinstellingen – laatste instellingen
Hier kunt u aangeven, of u de menu’s van de standaardinstellingen wilt
gebruiken, of het desbetreffende laatste menu moet worden opgeroepen.
Druk op de toets Setup.
Druk vervolgens op de toets Default:
on Instellingen zoals T
on
(=20sec) worden bij het inschakelen naar de
waarde van de standaardinstellingen teruggezet.
off De laatst gekozen instellingen blijven bij het inschakelen behou-
den.
Door te drukken op de toets verlaat u het instellingenmenu.
Inschakelduur vastleggen, handmatig uitschakelen
Druk op de toets Setup.
Druk op de toets T
on
, en vervolgens op de toets 10sec, 20sec, 30sec of
60sec, overeenkomstig de tijd, waarna het meetinstrument zich auto-
matisch moet uitschakelen. Verdere instellingsmogelijkheden verschij-
nen bij het verschuiven van de scroll-bar door op de toets of
. De instelling “>>>>>“ betekent geen automatische afschakeling.
Uw keuze is van grote invloed op de levensduur van de batterijen.
Door te drukken op de toets verlaat u het instellingenmenu.
10 GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
Achtergrondverlichting, contrast
Druk op de toets Display.
Om de levensduur van de batterijen te verlengen, kan de displayver-
lichting volledig worden uitgeschakeld. Druk hiervoor op de desbetref-
fende softkey.
Bij een geactiveerde LCD-verlichting (= ON) schakelt deze zich enige
seconden na de laatste druk op de toets automatisch uit, om het batterij-
verbruik laag te houden. Zodra er weer op een toets gedrukt wordt, scha-
kelt de verlichting zich weer in.
Met de beide rechtertoetsen kan het contrast optimaal worden inge-
steld.
Door te drukken op de toets START verlaat u het instellingenmenu, de
gegevens worden vastgelegd.
Zelftest
Start vanuit het hoofdmenu de zelftest via de toets test. De test duurt
enkele minuten.
In de bovenste regels wordt de volgende informatie weergegeven:
Type/Cal: Type van het instrument/datum van de laatste kalibratie
Version: Software-versie en fabrieksdatum
De zelftesten van de posities Chksum (testsom) tot LED worden automa-
tisch na elkaar uitgevoerd en afgevinkt of van een horizontale streep voor-
zien als zij niet succesvol zijn uitgevoerd.
Chksum1/2: Het weergeven van de status van de interne test (de test moet
telkens met een haakje worden afgesloten. Anders mag het
meet- en testinstrument niet meer voor metingen worden
gebruikt. Richt u zich in dit geval tot onze service-afdeling.
Relais: Ieder relais schakelt tweemaal.
LED: LED: De lampen RH/RS en LIMIT lichten tweemaal rood op,
de lamp Netz/Mains licht tweemaal groen op en tweemaal
rood. De lamp U
Stör
licht tweemaal rood op.
minder meer
Contrast
off on
LCD-Verlichting
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH 11
Zodra de testen in de linkerkolom zijn uitgevoerd, moeten de volgende
testen handmatig worden gestart.
Positie Illum: druk tweemaal op de toets test, voor het uit- en inschake-
len van de verlichting.
Positie Display: voor het controleren van de display-elementen kunt u
na ieder testbeeld op de toets test drukken.
Keytest: de toetsentest wordt uitgevoerd, door ieder softkey eenmaal
en de starttoets in alle drie de posities eenmaal in te drukken. In het
toetsenpictogram worden de reeds ingedrukte toetsen gevuld afge-
beeld.
De testen kunnen afzonderlijk worden overgeslagen door op de toets skip
te drukken voordat de desbetreffende test wordt gestart. Dit wordt dan
net als bij niet succesvol uitgevoerde testen met een horizontale streep
aangeduid.
5 Algemeen gebruik
5.1 Display
In het LCD-display worden weergegeven:
Meetwaarden met hun afkortingen en eenheid
De gekozen functie
•Foutmeldingen
Bij automatische meetverlopen worden de gemeten waarden tot aan het
starten van een volgend meetverloop, of tot het automatisch afschakelen
van het instrument als digitale waarden opgeslagen in het geheugen en in
het display weergegeven. Als de grenswaarde van het meetbereik wordt
overschreden, dan wordt de eindwaarde met het “>” (groter dan) teken
weergegeven en wordt de meetwaarde-overload gesignaleerd.
Let op!
!
De metingen van de aardingsweerstand zijn alleen geldig, als
geen van de volgende display-elementen voor of tijdens het
meten een fout signaleert en er geen melding wordt gemaakt van
een te lage batterijspanning
Functies van de lampen
5.2 Helpfunctie
Voor iedere basis- en sub-functie kan de bijbehorende helptekst in het
LCD-display worden opgeroepen, door de helpfunctie te kiezen in het desbe-
treffende menu.
Druk voor het oproepen van de helptekst op de toets . Om de
helpfunctie te verlaten kunt u op elke willekeurige toets drukken.
Lamp
licht rood
op
Meetfunctie Betekenis Oplossing
U
stoor
/
U
noise
Stoorspanning De stoorspanning in de te
meten aarde is hoger dan
de waarde die de
aardingsmeter kan compen-
seren.
Wacht totdat de storing weggaat, of
plaats de meetspiesen anders.
Net/Mains Spanning Er is netspanning aanwezig
LIMIT Aardingsweer-
stand
R
E
is groter dan de inge-
stelde grenswaarde
Grenswaarde controleren, aarding ver-
beteren.
R
S
> max Sondeweer-
stand, bij het
inschakelen
Weerstand van de externe
stroomkring is overschre-
den. oorzaak open schake-
ling, slechte verbinding tus-
sen meetleiding en hulpaar-
ding of hoge weerstand in
de grond nabij de hulpaar-
ding
– positie van de spies veranderen
– grond rondom de hulpaarding
bevochtigen
– hulpspiesen gebruiken
R
H
> max Hulpaardings-
weerstand
i
12 GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
5.3 Spanningsmeting
Let op!
!
Aan de bussen E en H (resp. C1 en C2) mag tijdens de span-
ningsmeting niets aangesloten zijn!
De spanningsmeting tussen de bussen S en E/S wordt na het kiezen van
de meetfunctie automatisch gestar. De omschakeling tussen AC en DC
gaat automatisch, net als de polariteitsaanduiding van een gelijkspanning.
Door te drukken op de toets keert u terug naar het hoofdmenu.
5.4 Aardingsmeting algemeen
Na het opbouwen van de meetschakeling zoals in de volgende hoofd-
stukken beschreven, wordt de meting als volgt uitgevoerd:
Druk voor het kiezen van de meting op de toets R
E3-P
voor 3-polige of
op R
E4-P
voor 4-polige aardingsmetingen in overeenstemming met de
meetschakeling.
Start de meting door op de toets START te drukken.
Lees de meetwaarde af.
Controleer, of volgens de hierboven beschreven display-functies fou-
ten worden gesignaleerd.
Herstel de geconstateerde fouten en start de meting opnieuw.
S HESE
P2 C2P1C1
START
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH 13
5.4.1 Meetbereik instellen – functie RANGE
Automatische keuze van het meetbereik
Bij de automatische keuze van het meetbereik stelt het instrument de
grootst mogelijke stroom in, die het via de aardingselektrode en hulpaar-
ding kan sturen. Deze stroom is een constante stroom met een frequentie
van 128 Hz rechthoekige golf. De volgende stroomwaarden en weer-
standsbereiken zijn mogelijk:
Aanwijzing
Indien bij een aardingsweerstand van bijv. slechts 1 Ω een weer-
stand van slechts 1 Ω wordt weergegeven, dan is de weerstand
tussen de aardingselektrode en de hulpaarding zo groot, dat er
slechts een stroom van 100 µA mogelijk is. Oplossing plaats de
hulpaarding dieper in de bodem of giet een emmer met zout water
over de hulpaarding (alleen zinvol bij droog weer), de hulpaarding
wordt hierdoor laagohmig en er kan een grotere meetstroom
doorheen stromen. De weerstand van de sonde is niet zo belang-
rijk, bij droogte kan hierbij echter ook een emmer water helpen. De
aardingsweerstand wordt door deze maatregel niet beïnvloed. U
kunt echter niet de aardingselektrode kunstmatig bevochtigen,
anders simuleert u optimale condities voor de meting.
Handmatige keuze van het meetbereik
De handmatige keuze van het meetbereik gebruikt u in de regel alleen als
u geen meetwaarde krijgt of zeer schommelende meetwaarden in de
automatische keuze van het meetbereik. In extreme gevallen kunnen
stoorspanningen ertoe leiden, dat de meetbereikautomatiek geen
geschikt meetbereik kan vinden en voortdurend een foutmelding geeft. In
dit geval kan handmatig een geschikt meetbereik worden gezocht.
Extreme schommeling in de aardingsweerstand kunnen echter alleen
worden verholpen als de meetpunten op een andere plaats worden aan-
gebracht.
Druk op de toets RANGE.
Kies een geschikt meetbereik.
Start de meting zoals hiervoor beschreven.
Aanwijzing
Bij een handmatige keuze van het bereik moet erop gelet worden
dat pas vanaf 5% van de eindwaarde van het meetbereik nauw-
keurige weergaven gelden (behalve 10 Ω-bereik; aparte weergave
voor kleine waarden).
Met de handmatige keuze van het bereik kan ook het meetbereik tot
50 kΩ worden gekozen
Constante stroom Weerstandsbereik
10 mA 0,01 ... 19,99 Ω
1 mA 0,1 ... 199.9 Ω
100 μA1 Ω ... 1,999 kΩ
100 μA 10 Ω ... 19,99 kΩ
14 GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
5.4.2 Grenswaarde instellen – functie LIMIT
Indien nodig kan er een grenswaarde voor de aardingsweerstand R
E
wor-
den ingesteld door middel van de toets LIMIT. Indien er meetwaarde boven
deze grenswaarde optreden, dan licht het rode LED LIMIT op.
Menu grenswaarde kiezen Grenswaarde instellen
Grenswaarde instellen:
Geef het gewenste cijfer weer en een decimale punt indien vereist met
behulp van of en kies de waarde vervolgens via de overeenkom-
stige softkeys. Bij iedere invoer springt de cursor een positie naar rechts.
Na het invoeren van maximaal 3 cijfers en de eenheid Ω of kΩ verlaat u
automatisch het instellingenmenu. Tijdens het instellen kunt u door op de
softkey te drukken steeds een positie verder naar rechts springen of
het instellingenmenu verlaten. Met het verlaten van het instellingenmenu
wordt de grenswaarde automatisch opgeslagen.
5.5 Meten van aardingsweerstand
5.5.1 Opbouw van de schakeling, aanwijzingen
Drieleidingenmeting
Plaatje 2 Meten van de aardingsweerstand volgens de
drieleidingenmeting
Plaats de spies voor de sonde en de hulpaarding minstens 20 en
40 m van de aardingselektrode verwijderd (zie plaatje 2 op pagina 14).
Controleer, of er niet te hoge overgangsweerstanden tussen de sonde
en de aarde aanwezig zijn.
De aardingselektrode wordt bij de drieleidingenmeting met een meet-
leiding met bus “E” van het instrument aangesloten, de sonde aan
bus “S” en de hulpaarding aan bus “H”.
Druk op de toets R
E3-P
voor het kiezen van de drieleidingenmeting.
De weerstand van de meetleiding naar de aardingselektrode heeft een
directe invloed op het meetresultaat.
Om de fout die door de weerstand van de meetleiding wordt veroorzaakt
zo klein mogelijk te houden, moet bij deze meting een korte verbindings-
leiding tussen de aardingselektrode en aansluiting “E” met een grote
doorsnede worden gebruikt.
De weerstand van de verbindingsleiding kan via de tweeleidingenmeting
worden gemeten, zie hoofdstuk 5.7 op pagina 20.
E
SH
20 m20 m
S HESE
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH 15
Aanwijzing
Om shunts te vermijden moeten de meetleidingen goed geïso-
leerd zijn. De meetleidingen moeten elkaar niet kruisen of in lange
banen parallel lopen, om koppelingsinvloeden zo klein mogelijk te
houden.
Het uitvoeren van de meting gebeurt zoals in hoofdstuk 5.4 op pagina 12
beschreven.
Vierleidingmeting
Plaatje 3 Meten van de aardingsweerstand volgens
de vierleidingenmeting
De vierleidingenmeting wordt gebruikt bij een hoge toeleidingsweerstand
van de aardingselektrode naar de aansluiting op het instrument.
Plaats de spies voor de sonde en de hulpaarding minstens 20 en 40
m van de aardingselektrode verwijderd (zie plaatje 3 op pagina 15).
Controleer, of er niet te hoge overgangsweerstanden tussen de sonde
en de aarde aanwezig zijn.
De aardingselektrode wordt bij de vierleidingenmeting met twee ge-
scheiden meetleidingen met de klemmen “E” of ”ES” verbonden, de
sonde aan klem “S” en de hulpaarding aan klem “H” aangesloten.
Druk op de toets R
E4-P
voor het kiezen van de vierleidingenmeting.
Bij deze schakeling wordt de weerstand van de toeleiding van de aarding-
selektrode naar klem ”E” van het instrument niet meegemeten.
Aanwijzing
Om shunts te vermijden moeten de meetleidingen goed geïso-
leerd zijn. De meetleidingen moeten elkaar niet kruisen of in lange
banen parallel lopen, om koppelingsinvloeden zo klein mogelijk te
houden.
Het uitvoeren van de meting gebeurt zoals in hoofdstuk 5.4 op pagina 12
beschreven.
Spanningstrechter
De juiste positie van de sonde en de hulpaarding kan worden bepaald
door het verloop van de spanning resp. uitbreidingsweerstand in de aarde
te observeren.
De door de aardingsmeter via de aardingselektrode en de hulpaarding
gestuurde meetstroom veroorzaakt een potentiaalverschil om de aarding-
selektrode en de hulpaarding heen in de vorm van een spanningstrechter
(zie plaatje 5 op pagina 16). De weerstandsverdeling verloopt analoog aan
de spanningsverdeling.
De uitbreidingsweerstanden van de aardingselektrode en de hulpaarding
zijn in de regel verschillend. De beide spannings- of weerstandstrechters
zijn daarom niet symmetrisch.
Uitbreidingsweerstand van aardingselektroden die dicht bij elkaar geplaatst zijn
Voor de juiste bepaling van de uitbreidingsweerstanden van aardingselek-
troden is de positie van de sonde en de hulpaarding van groot belang.
De sonde moet tussen de aardingselektrode en de hulpaarding in de
zogenaamde neutrale zone (referentieaarde) worden geplaatst (zie plaatje
4 op pagina 16). De spannings- resp. weerstandscurve verloopt daarom
binnen de neutrale zone bijna horizontaal.
Voor het kiezen van de juiste sonde- en hulpaardingsweerstanden gaat u
als volgt te werk:
Plaats de hulpaarding op een afstand van ca. 40 m van de aardingse-
lektrode.
Plaats de sonde in het midden van de verbindingslijn aardingselek-
trode – hulpaarding en bepaal de aardingsweerstand.
Wijzig de afstand van de sonde naar 2 tot 3 m dichter bij de aarding-
selektrode, vervolgens 2 tot 3 m in de richting van de hulpaarding en
meet de aardingsweerstand in elke positie.
S HESE
E
SH
20 m20 m
16 GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
Als de 3 metingen dezelfde meetwaarde aangeven, dan is dit de gezochte
aardingsweerstand. De sonde bevindt zich in de neutrale zone.
Wijken de drie meetwaarden voor de aardingsweerstand van elkaar af,
dan bevindt de sonde zich niet in de neutrale zone, of verloopt de span-
nings- of weerstandscurve niet horizontaal op het punt waar de sonde is
ingestoken.
Plaatje 4 Spanningsverloop in homogene aarde tussen
aardingselektrode E en hulpaarding H
Juiste meetresultaten kunnen in
dergelijke gevallen worden verkre-
gen door het vergroten van de
afstand hulpaarding – aardingse-
lektrode of door het verplaatsen
van de sonde op de verticale lijn
tussen de hulpaarding en de aar-
dingselektrode (zie plaatje 5 op
pagina 16) Door het verplaatsen
van de sonde op de verticale lijn
raakt het sondepunt uit het
invloedsbereik van de beide span-
ningstrechters van de aardingse-
lektrode en de hulpaarding.
Plaatje 5 Sondeafstand S buiten de overlappende spanningstrechters
op de verticale lijn tussen de aardingselektrode E en de
hulpaarding H
Uitbreidingsweerstand van aardingssystemen die verder uit elkaar geplaatst zijn
Voor het meten van verspreide aardingssystemen zijn veel grotere afstan-
den tot de sonde en de hulpaarding vereist; men moet hier rekenen met
2,5 resp. 5 keer grotere waarde van de grootste diagonaal van het aar-
dingssysteem.
Het is uiterst belangrijk om voor metingen bij grote aardingssystemen de
sonde binnen de neutrale zone te plaatsen, omdat ze vaak uitbreidings-
weerstanden van maar een paar Ohm of minder aantonen.
De richting van de sonde en de hulpaarding moeten in een rechte hoek op
de grootste lengte-afstand van het aardingssysteem worden gekozen. De
uitbreidingsweerstand moet klein gehouden worden; zo nodig moeten
hiervoor meerdere aardspiesen worden gebruikt (afstand 1 tot 2 m) en
onderling worden verbonden.
In de praktijk kunnen grote meetafstanden vanwege fysieke obstakels
vaak niet worden bereikt.
In dit geval dient u te werk te gaan zoals afgebeeld in plaatje 6 op pagina
17.
De hulpaarding H wordt op de grootst mogelijke afstand van het aar-
dingssysteem geplaatst.
a = Afstand aardingselektrode – hulpaarding
E = Aardingselektrode
H = Hulpaarding
I = Meestroom
K = Neutrale Zone (referentieaarde)
U
E
= Aardingsspanning
R
E
= U
E
/ I = Aardingsweerstand
Φ = Potentiaal
Φ
I
I
a
E
H
U
E
K
E = Positie aardingselektrode
H = Positie hulpaarding
S = Positie sonde
S
HE
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH 17
Met de sonde meet u op een paar gelijke grote afstanden het bereik
tussen de aardingselektrode en de hulpaarding (in stappen van ca.
5m).
De gemeten weerstanden worden in een tabel en vervolgens grafisch
weergegeven, zoals in plaatje 6 op pagina 17 (curve I).
Als een parallelle lijn wordt getrokken door het inflectiepunt S1 naar de
abscis, dan wordt de weerstandscurve in twee delen gedeeld door deze
lijn.
Het onderste deel geeft, aan de ordinaten gemeten, de gezochte uitbrei-
dingsweerstand van de aardingselektrode R
A/E
weer; de bovenste
waarde is de uitbreidingsweerstand van de hulpaarding R
A/H
.
De uitbreidingsweerstand van de hulpaarding moet bij een dergelijke
opstelling kleiner zijn dan 100 maal de uitbreidingsweerstand van de aar-
dingselektrode.
Bij weerstandscurven zonder duidelijk horizontaal bereik moet de meting
met de hulpaarding op een andere plaats gecontroleerd worden. Deze
nieuwe weerstandscurve moet in het eerste diagram worden geplaatst en
de abscis-schaal moet worden veranderd op een wijze dat beide posities
van de hulpaarding identiek zijn. Met het deflectiepunt S2 kan de origineel
gemeten uitbreidingsweerstand worden gecontroleerd (zie plaatje 6 op
pagina 17).
Aanwijzingen voor metingen op een ongunstig terrein
Op een zeer ongunstig terrein (bijv. een zandbodem na een lange droge
periode) kan door het gieten van soda- of zout water op de aarde rondom
de hulpaarding en de sonde de hulpaardings- en sondeweerstand tot toe-
laatbare waarden worden verkleind.
Als deze maatregel niet afdoende is, dan kunnen meerdere aardspiesen
parallel worden aangesloten op de hulpaarding.
In berglandschappen of bij een stenen ondergrond, waar het inslaan van
aardspiesen niet mogelijk is, kan ook een draadnet met 1 cm afstand tus-
sen de mazen en ca. 2 m
2
oppervlakte worden gebruikt.
Deze draadnetten moeten vlak op de bodem worden gelegd, met soda-
of zout water worden overgoten en eventueel met een vochtige, met
aarde gevulde zak worden verzwaard.
.
Plaatje 6 Meten van de aardingsweerstand van een verspreid
aardingssysteem
Curve I (KI) Curve II (KII)
mWmW
5
10
15
20
25
30
40
60
80
100
0,9
1,28
1,62
1,82
1,99
2,12
2,36
2,84
3,68
200
10
20
40
60
80
100
120
140
160
200
0,8
0,98
1,60
1,82
2,00
2,05
2,13
2,44
2,80
100
S1, S2 = Inflectiepunt
KI = Curve I
KII = Curve II
S1, S2 = Inflectiepunt
KI = Curve I
KII = Curve II
S
1
S
2
KI
K II
Ω
4
3
2
1
0
10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 m KI
20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 m KII
5
R
A/H
R
A/E
0
0
S HESE
18 GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
5.6 Meten van de bodemweerstand
De grootte van de uitbreidingsweerstand van een aardingselektrode is
afhankelijk van de bodemweerstand. De waarde van de bodemweerstand
is noodzakelijk voor het berekenen van de uitbreidingsweerstand bij het
plannen van aardingssystemen.
De bodemweerstand ρ
E
(zie hoofdstuk 3 op pagina 6) kan met de aar-
dingsmeter GEOHM
®
C volgens de methode van Wenner worden geme-
ten.
Bij afstand a worden in een rechte lijn vier zo lang mogelijke aardspiesen
in de grond geslagen en met de aardingsmeter verbonden Plaatje 7.
De gebruikelijke lengte van de aardspiesen is 30 tot 50 cm; bij slecht
geleidende grond (zandgrond etc.) kunnen langere aardspiesen worden
gebruikt. De diepte van de aardspiesen mag hoogstens 1/20 van afstand
a bedragen.
Aanwijzing
Het gevaar van foute meetresultaten bestaat als er pijpen, kabels
of andere ondergrondse metalen leidingen parallel aan het
meetcircuit zijn geplaatst.
Het uitvoeren van de meting geschiedt zoals in hoofdstuk 5.4 op pagina
12 beschreven. Geef afstand a in en de bodemweerstand wordt direct
weergegeven.
Plaatje 7 Meten van de bodemweerstand
De bodemweerstand wordt berekend met de formule:
ρ
E
=2π a R
waarbij:
π =3,1416
a = Afstand tussen twee aardspiesen (m)
R = Gemiddelde weerstandswaarde in Ω (deze waarde komt overeen met R
E
,
bepaald door de vierleidingmeting)
5.6.1 Geologische bepaling
Afgezien van extreme gevallen wordt de bodem gemeten tot op een
diepte die ongeveer gelijk is aan de sondeafstand a.
Het is ook mogelijk, door de sondeafstand te variëren, conclusies te trek-
ken over de verschillende grondlagen. Goed geleidende lagen (grondwa-
terspiegel), waarin de aardingselektroden het beste geplaatst kunnen
worden, kunnen worden onderscheiden van een slecht geleidende omge-
ving.
Bodemweerstanden zijn onderhevig aan grote schommelingen, wat ver-
schillende oorzaken kan hebben, zoals poreusiteit, vochtigheid, concen-
traties van zoutoplossingen in het grondwater en klimaatschommelingen.
Het verloop van de bodemweerstand ρ
E
is afhankelijk van het jaargetijde
(de bodemtemperatuur en de negatieve temperatuurcoëfficient van de
bodem) en kan met vrij grote benadering door een sinus-curve worden
weergegeven.
START
S HESE
aa a
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH 19
Plaatje 8 Bodemweerstand ρ
E
afhankelijk van het
jaargetijde zonder invloed van neerslag
(diepte van de aardingselektrode < 1,5 m)
In de volgende tabel zijn enkele typische bodemweerstanden voor ver-
schillende bodemsoorten weergegeven.
Tabel 1, Bodemweerstand ρ
E
bij verschillende grondsoorten
5.6.2 Berekenen van uitbreidingsweerstanden
De volgende tabel bevat formules voor het berekenen van de uitbreidings-
weerstanden voor de verschillende grondsoorten.
Deze vuistformules voldoen voor het berekenen in de praktijk.
Tabel 2, Formules voor het berekenen van de uitbreidingsweerstand R
A
voor ver-
schillend aardingselektroden
R
A
= Uitbreidingsweerstand (Ω)
ρ
E
= Bodemweerstand (Ωm)
I = Lengte van de aardingselektrode (m)
D = Doorsnede van een aardingsring, doorsnede van een vervangende kringvlakte
van een aardingsnet of de doorsnede van een halfkogelaarding (m)
F = Oppervlakte (m
2
) van het omsloten vlak van een aardingsring of –net
a = Lengte (m) van een vierkante aardingsplaat; bij rechthoekige platen moet voor
a worden gebruikt:
bxc, waarbij b en c de beide zijden van de rechthoek
zijn.
J = Inhoud (m
3
) van een enkelvoudige fundering
Soort bodem Bodemweerstand ρ
E
[Ωm]
natte veengrond 8 60
akkergrond, leem- en kleigrond,
vochtige kiezelgrond
20 300
vochtige zandgrond 200 600
droge zandgrond,
droge kiezelgrond
200 2000
stenen bodem 300 8000
rotsgesteente 10
4
10
10
+ρ
E
(%)
10
20
30
-10
-20
-30
jan mrt mei juli sept nov
Nummer Aardingselektrode Vuistformule Helpinformatie
1Aardingsstrip
2
Aardingsstaaf
(diepe aarding)
3Aardingsring
4 Aardingsnet
5 Aardingsplaat
6 Halfkogelaarding
R
A
2 ρ
E
I
------------=
R
A
ρ
E
I
-----=
R
A
2 ρ
E
3D
------------=
D1,13F
2
=
R
A
2 ρ
E
2D
------------=
D1,13F
2
=
R
A
2 ρ
E
4,5 a
-------------=
R
A
ρ
E
π D
----------=
D1,57J
3
=
20 GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
5.7 Meten van ohmse weerstanden
Met de aardingsmeter GEOHM
®
C kan de weerstand van vloeibare en
vaste leidingen worden gemeten, voor zover deze capaciteitsloos en
inductievrij zijn.
5.7.1 tweeleidingenmeting
Sluit de te meten weerstand R
X
tussen de klemmen E en H aan.
Plaatje 9 Meten van ohmse weerstanden volgens de
tweeleidingenmeting
Aanwijzing
De weerstanden van de toeleidingen worden in deze schakeling
meegemeten.
5.7.2 Vierleidingenmeting
Kies de schakeling van de vierleidingenmeting als de weerstanden
van de toeleidingen niet in het meetresultaat moeten worden meege-
teld.
Plaatje 10 Meten van ohmse weerstanden volgens de
vierleidingenmeting
S HESE
R
X
START
R
X
S HESE
START
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH 21
6 Gegevensbestand
Bij iedere meting kunnen de weergegeven meetgegevens met of zonder
begeleidende tekst in een intern gegevensbestand worden opgeslagen.
Om de afzonderlijke meetwaarden van gebouwen en klanten te kunnen
ordenen, moeten eerst de desbetreffende gegevens onder een individueel
geheugenadres worden ingevoerd.
6.1 Gegevens invoeren – functie Data
Kies de functie Data.
Met behulp van de softkeys moet eerst het gewenste geheugenadres
worden aangemaakt. Bij bevestiging door op de toets START te druk-
ken (in het midden drukken), springt de cursor op de eerste positie
die ingevoerd moet worden (GEBOUW).
Het veld ”KLANT-ID” hoeft niet persé te worden ingevuld als u slechts
metingen voor 1 bedrijf verricht.
Met het veld ”MTYPE” wordt vastgelegd om welke metingen het gaat. Dit is
nodig om een protocol voor een bliksemafleider met de software voor
meetinstrumenten PS3 te kunnen maken.
MTYPE –
instellingen
Betekenis
D Geleiding bij metalen installaties
DG Geleiding bij metalen gasinstallaties
DW Geleiding bij metalen waterinstallaties
DL Geleiding bij metalen luchtinstallaties
D1, D2, D3, D4 Geleiding bij speciale door u vastgestelde metalen installaties
U Metingen van de weerstand op alle plaatsen, om de geleiding van de lei-
dingen te bepalen. Het nr. van de meting, bijv. van meting 1, is altijd de
weerstand tussen scheidingsplaatsen 1 en 2, meting twee tussen schei-
dingsplaatsen 2 en 3, meting 3 tussen scheidingsplaatsen 3 en 4, etc.
E Metingen voor de aarduitbreidingsweerstand van enkelvoudige aardingen
bij geopende scheidingsplaatsen. Het nr. van de meting correspondeert
met het nr. van de scheidingsplaats.
! Meting van de uitbreidingsweerstand van het totale systeem bij gesloten
scheidingsplaatsen.
22 GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
Met behulp van de softkeys kunnen nu achtereenvolgend de velden
GEBOUW, MTYPE en KLANT-ID, en de beschrijving van het gebouw wor-
den ingevoerd.
Gegevens invoeren:
Toon het gewenste alfanumerieke teken via de toetsen of en
kies het juiste cijfer met behulp van de softkey.
Het richtingsteken wordt op dezelfde manier ingevoerd en heeft de
volgende betekenis:
←: Cursor naar links bewegen (zonder te wissen)
→: Cursor naar rechts bewegen (zonder te wissen)
↵: Hetzelfde met de toets START
Na iedere keuze van een teken springt de cursor een plaats naar
rechts. Met of START (in het midden drukken) springt de cursor naar
het volgende veld. Na het invullen van de velden GEBOUW, MTYPE en
KLANT-ID en het bevestigen door middel van verschijnen ze tegen-
overgesteld. Na nogmaals drukken op kan de beschrijving van het
actuele gebouw worden ingevoerd.
Aanwijzing
De PC-software vraagt om deze waarden, om de meetwaarden in
het gegevensbestand in te kunnen voeren en van daaruit automa-
tisch protocollen te kunnen produceren.
6.2 Meetwaarden opslaan – functie STORE
Start de desbetreffende meting. De toets STORE licht op na de meting,
in plaats van de toets INFO.
Bij metingen die reeds zonder de toets START geschieden, bijv. zoals
bij de spanningsmeting, wordt de toets STORE pas na een bepaalde
tijd zichtbaar, zodat u de mogelijkheid heeft om via de toets INFO de
helptekst op te roepen.
Kort indrukken van de toets STORE resulteert in het opslaan van de
weergegeven meetwaarde in het geheugen onder het actueel geko-
zen geheugenadres van het gegevensbestand. Tijdens het opslaan
wordt deze toets kortstondig in spiegelbeeld weergegeven.
Lang indrukken van de toets STORE maakt het invoeren van een bege-
leidende tekst mogelijk en het opslaan van de actuele meting.
Invoeren van de begeleidende tekst:
Toon het gewenste alfanumerieke teken via de toetsen of en
kies het juiste cijfer met behulp van de softkey.
Het richtingsteken wordt op dezelfde manier ingevoerd en heeft de
volgende betekenis:
←: van achter naar voren wissen
↵: idem met de toets START
Na iedere keuze van een teken springt de cursor een plaats verder
naar rechts. Reeds ingevoerde nummers kunnen van achter naar
voren worden gewist door een willekeurige softkey (behalve de rich-
tingstoets ) langere tijd ingedrukt te houden.
Na het invoeren van maximaal 15 tekens worden de meetwaarden en
de begeleidende tekst door het bevestigen met de toets START (in het
midden drukken) opgeslagen. De volgende melding verschijnt ”gege-
vens worden opgeslagen”.
START
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH 23
6.3 Gegevens oproepen – functie View
Kies de functie View.
Met kunt u voorwaarts bladeren tussen de geheugenadressen,
met kunt u achteruit bladeren.
Binnen het gekozen geheugenadres kunt u via de toetsen Prev. en Next
de afzonderlijke gegevens die onder een bepaald nummer zijn opge-
slagen oproepen.
Indien vastgesteld wordt, dat er een meetwaarde ontbreekt bij het zojuist
gekozen aardingssysteem, dan kan deze onmiddellijk worden achter-
haald.
6.3.1 Een gegeven binnen een geheugenadres wissen – Funktion View
Druk op de toets Del. Er wordt niet om een bevestiging gevraagd. De
nummering van de gegevens verandert zodra er een gegeven wordt
gewist.
6.3.2 Een geheugenadres wissen – functie Data
Kies de functie Data.
Voer voor GEBOUW, MTYPE en KLANT-ID achter elkaar alleen lege velden
in. Als deze velden volledig ingevuld zijn, dan verschijnen de velden
tegenovergesteld.
Bevestig nu met START (in het midden drukken). De gegevens van dit
geheugenadres worden gewist.
START
START
24 GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
6.3.3 Alle geheugenadressen wissen – functie Data
Het geheugen kan maximaal 250 gegevens opnemen. Het geheugen is
vol als rechts van de parameter ”GEHEUGEN:” het vierkantje vol is. Het totale
geheugen, dus alle gegevens van alle geheugenadressen, kunnen in één
keer worden gewist. Wij raden aan om de gegevens eerst naar de PC
over te laden en daar op te slaan.
Kies de functie Data.
Voer “000” in als geheugenadres. Bij het bevestigen door te drukken
op de toets START (in het midden drukken) wordt om een bevestiging
gevraagd.
Bij het gelijktijdig drukken van O en K worden alle opgeslagen gege-
vens gewist. De balk rechts van de parameter ”GEHEUGEN:” is leeg.
Links wordt het geheugenadres “001” weergegeven. U heeft nu de
mogelijkheid de gegevens voor het eerste adres opnieuw in te voeren,
of het gegevensbestand te verlaten (9 x of 9 x START).
Als bij het inschakelen van het meetinstrument de bovengenoemde mel-
ding verschijnt, heeft u de mogelijkheid om eerst alle gegevens op een PC
op te slaan voordat het gegevensbestand volledig wordt gewist om de
fout te verhelpen.
6.4 Software-versie
Als de functiesymbolen grijs of zwart gerasterd worden weergegeven op
het display, dan kunnen de functies pas na de volgende software-update
worden gebruikt.
3x
+
+
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH 25
7 Technische specificaties
1)
alleen handmatige keuze bereik
2)
vanaf softwareversie AD
3)
alleen voor sinusvormige grootheden
Uitgangsspanning Max. 50 Veff bij 128 Hz ±0,5 Hz
Referentievoorwaarden
Omgevingstemperatuur + 23 °C ±2 K
Relatieve luchtvochtigheid 45 º 55%
Batterijspanning 5,5 V ±1%
Frequentie van de
meetgrootheid 50 Hz ±0,2 Hz
Curvenvorm netspanning. Sinus (afwijking tussen effectieve en
gelijkrichtingswaarde < 1%)
Nominale gebruiksvoorwaarden
Seriestoorspanning <10 Vss
Extra fout door sonde-
en hulpweerstand <5% van (RE+RH+RS)
Max. sondeweerstand <70 KW
Max. hulpweerstand <50 kW
Omgevingsvoorwaarden
Nominaal gebruiksbereik 0 ... +40 °C
Bedrijfstemperatuur –10 ... +50 °C
Bewaartemperatuur –20 ... +60 °C (zonder batterijen)
Relatieve luchtvochtigheid Max. 75%, bedauwing is uit te sluiten
Hoogte boven NAP Max. 2000 m
Voeding
Batterijen
4 stuks 1,5 V-penlite (4 x C-size)
(alkaline-batterijen volgens IEC LR14)
Batterijspanning 4,6 6,5 V
Levensduur batterijen 30 uur, ca. 1000 metingen bij R
E
(bij 10 s inschakeltijd en telkens 1 meting totdat het
instrument automatisch uitschakelt, zonder display-
verlichting)
Accu’s NiCd of NiMH
Oplader NA0100S (artikel-nr. Z501D)
(niet standaard
meegeleverd) Klinkensteker ý 3,5 mm
Oplaadspanning/-tijd 9 V / ca. 14 uur
Vanwege de geringe oplaadcapaciteit van de accu’s ten opzichte van bat-
terijen worden er met een accu gewoonlijk minder metingen verkregen.
Elektrische veiligheid
Schutzklasse
Beschermingsklasse II volgens IEC 61010-1
Nominale spanning 300 V
Testspanning 2,3 kV
Overspanningscategorie II
Vervuilingsgraad 2
Zekeringen F0,1H250V
Stoorzending EN 61326-1
Storingsgevoeligheid EN 61326/A1
Interface
Type Infrarood-interface (SIR/IrDa)
bidirektioneel, half-duplex
Formaat 9600 Baud, 1 startbit, 1 stopbit, 8 databits,
geen pariteit, geen handshake
Rijkwijdte Max. 10 cm, aanbevolen afstand < 4 cm
Meet-
groot-
heid
Meetbereik
Nominaal
gebruiksbereik
Impedantie
meet-
stroom
Basisfout Meetafwijking
R
E
0,01 ... 20 Ω
0,1 ... 200 Ω
1 Ω ... 2 kΩ
10 Ω ... 20 kΩ
10 Ω ... 50 kΩ
0,5 ... 20 Ω
5 ... 200 Ω
50 Ω ... 2 kΩ
500 Ω ... 20 kΩ
500 Ω ... 50 kΩ
1)
10 mA
1mA
100 µA
100 µA
100 µA
±(3%v.M.+6D)
±(10% v.M. + 6D)
±(10% v.M. + 6D)
±(10% v.M. + 6D)
±(10% v.M. + 6D)
±(16% v.M. + 10D)
U
2)
1,0 ... 99,9 V
100 ... 250 V
10 ... 250 V 500 kΩ±(2%v.M.+2D) ±(4 % v.M. + 3D)
U~
3)
0 ... 99,9 V
100 ... 300 V
f
3)
15 ... 99,9 Hz
100 ... 400 Hz
45 ... 200 Hz 500 kΩ±(0,1%v.M.+1D) ±(0,2% v.M. + 1D)
26 GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
Mechanische opbouw
Display Puntmatrix 64 x 128 punten, verlicht
Bescherming Behuizing IP 54 volgens EN 60529
Afmetingen 275 mm x 140 mm x 65 mm
(zonder meetleidingen)
Gewicht Ca. 1,2 kg met batterijen
8 Onderhoud
8.1 Behuizing
Speciaal onderhoud van de behuizing is niet noodzakelijk. Let op een
schoon oppervlak. Gebruik voor het reinigen een matig vochtige doek
resp. een kunstofreiniger. Vermijd het gebruik van poets-, oplos- of
schuurmiddelen.
Let op!
!
De behuizing mag door de gebruiker niet worden geopend, van-
wege de volgende redenen:
– er kunnen onverwachte problemen optreden bij het weer in
elkaar sen van de behuizing,
de vereiste waterdichtheid is niet meer gegarandeerd.
8.2 Batterij- en accugebruik
Als het batterijsymbool nog maar uit één gevuld segment bestaat, dan
moeten de batterijen worden vervangen, of de accu’s worden opgeladen
Let op!
!
Overtuig u ervan dat het instrument van alle externe stroomkrin-
gen volledig wordt gescheiden, voordat de bodem van de behui-
zing wordt geopend!
Overtuig u er regelmatig van dat de batterijen of accu’s niet leeggelopen
zijn. Hetzelfde geldt nadat het instrument langere tijd opgeslagen is
geweest. Bij leeggelopen batterijen of accu’s moet het elektrolyt zorgvul-
dig met een vochtige doek volledig worden verwijderd voordat er nieuwe
batterijen of accu’s worden geplaatst.
Oplaadproces
Let op!
!
Gebruik voor het opladen van de accu’s alleen de oplader Z501D
met veilige elektrische scheiding en de secundaire nominale ge-
gevens 9 V DC.
Voordat u de oplader op de laadbus aansluit, dient u het vol-
gende controleren:
er zijn oplaadbare accu’s geplaatst, geen batterijen.
– het instrument is met alle polen van de meetkring gescheiden.
– op de oplader is voor een spanning van 9 V gekozen.
Sluit de oplader Z501D aan op de laadbus met de 3,5 mm klinkensteker.
Stel de spanningskeuzeschakelaar van de oplader Z501D in op 9 V. Scha-
kel het meetinstrument in.
Het meetinstrument herkent dat er een adapter is aangesloten en start het
opladen. Tijdens het opladen worden de 5 segmenten van het batterij-
symbool voortdurend van links naar rechts weergegeven en weer gewist.
Lege accu’s hebben ca. 14 uur nodig om op te laden. Bij totaal lege
accu’s kan het meetinstrument niet worden ingeschakeld. Laat het meet-
instrument ca. 30 min. met aangesloten oplader liggen terwijl het aan
staat en handel vervolgens zoals hierboven beschreven.
Accu’s bewaren
1 jaar bij –20 +35 °C
3 maanden bij –20 +45 °C
1 maand bij –20 +55 °C
Accu’s vervangen
Maak de schroeven aan de achterzijde van de batterijhouder los en
neem ze eruit.
Plaats de accu’s volgens de aangegeven polariteitssymbolen in de
batterijhouder.
Plaats het deksel weer op de behuizing en schroef het weer dicht.
GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH 27
Let op!
!
Het instrument mag zonder vastgeschroefd deksel van de
batterijhouder niet worden gebruikt!
Inleveren van batterijen en accu’s
Lever batterijen en accu’s die leeg zijn en niet meer gebruikt kunnen wor-
den in bij een speciale verzamelplaats voor batterijen.
8.3 Zekeringen
Heeft vanwege overbelasting een zekering aangesproken, dan verschijnt
er een overeenkomstige foutmelding in het LCD-display (R
H
>max). Het
spanningsmeetbereik van het instrument blijft echter functioneel.
Vervangen van de zekeringen
Open het afdekkapje aan de zekering met behulp van een geschikt
stuk gereedschap (bijv. een schroevendraaier) door het in te drukken
en naar links te draaien.
Let op!
!
Foute zekeringen kunnen het meetinstrument zwaar
beschadigen.
Alleen originele zekeringen van GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
waarborgen de vereiste bescherming door de juiste afschakelei-
genschappen (artikel-nr 3-578-222-02).
Het is niet toegestaan zekeringen te overbruggen of te repareren!
Bij het gebruik van zekeringen met een andere nominale stroom,
een ander schakelvermogen of andere afschakeleigenschappen
bestaat het gevaar het instrument te beschadigen!
Haal de defecte zekering eruit en vervang hem door een nieuwe. Re-
servezekeringen bevinden zich in de batterijhouder.
Plaats het afdekkapje met de nieuwe zekering weer terug en vergren-
del het door het naar rechts te draaien.
Plaats het deksel van de batterijhouder weer terug en schroef hem
vast.
9 Reparatie- en onderdelenservice
DKD-kalibratielaboratorium en huurservice
Voor reparatie, onderdelen en kalibratie kunt u zich wenden tot:
GMC-Instruments Nederland B.V.
Afd. Service en kalibratie
Postbus 323, 3440 AH Woerden
Daggeldersweg 18, 3449 JD Woerden
Fon: +31 348 42 11 55
Fax: +31 348 42 25 28
E-mail
10 Produktondersteuning
Voor produktondersteuning kunt u zich wenden tot:
GMC-Instruments Nederland B.V.
Afd. Service en kalibratie
Postbus 323, 3440 AH Woerden
Daggeldersweg 18, 3449 JD Woerden
Fon: +31 348 42 11 55
Fax: +31 348 42 25 28
E-mail
Gedrukt in Duitsland Wijzigingen voorbehouden
GMC-Instruments Nederland B.V.
Daggeldersweg 18
NL-3449 JD Woerden
Tel.: +31 348 42 11 55
Fax: +31 348 42 25 28
www.gmc-instruments.nl
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28

Gossen MetraWatt GEOHM C Handleiding

Type
Handleiding