12 GMC-I Gossen-Metrawatt GmbH
5 Algemene aanwijzingen
5.1 Instrument aansluiten
In installaties met geaarde wandcontactdozen wordt het instru-
ment aangesloten d.m.v. de teststeker (met draaivergrendeling)
(14) waarop de stekermoduul (landgebonden) (13) is bevestigd.
De spanning tussen fase L en aardleiding PE mag max. 253 V
bedragen!
Daarbij hoeft niet op de polariteit te worden gelet. Het instrument
stelt vast welke ader de fase L en welke de nul N is en poolt,
indien noodzakelijk, automatisch om.
Uitzonderingen daarop zijn:
– Spanningsmetingen in de schakelaarpositie U
l-pe
– Isolatieweerstandmeting
– Laagohmige weerstandmeting
– Draaiveldrichtingmeting
Op de stekermoduul (landgebonden) (13) is aangegeven op welke
pool de fase L en de nul N moeten worden aangesloten.
Indien aan draaistroom-wandcontactdozen, in verdeelinrichtingen
of aan permanente aansluitingen gemeten wordt, moet de
meetadapter (2-polig) (12) aan de teststeker (met draaivergrende-
ling) (14) bevestigd worden (zie tab. 16.1). De aansluiting wordt
tot stand gebracht door de ene testpen aan de PE of N en de
andere aan de L aan te sluiten.
Bij draaiveldrichtingmeting moet de tweepolige meetadapter met
behulp van de bijgeleverde meetleiding tot een driepolige uitge-
breid worden. In de posities Ul-n en Zi van de meetbereikschake-
laar (9) zijn metingen met de meetadapter (2-polig) (12) niet
mogelijk. Deze metingen kunnen in de stand U
L-PE
en Z
Schl
uitge-
voerd worden.
Aanraakspanning (bij de aardlekschakelaartest) en aardingsweer-
stand kunnen, aardingsspanning, vloer-isolatieweerstand, sonde-
spanning en aardlekschakelaartest in IT-netten moeten met een
sonde gemeten worden. De sonde wordt aan de bus voor sonde
aansluiting (20) met een banaansteker van 4 mm aangesloten.
5.2 Automatische instelling, bewaking en uitschakeling
De PROFiTEST‚0100S-II stelt automatisch alle parameters, die
door het instrument zelfstandig vastgesteld kunnen worden, in.
De spanning en frequentie van het aangesloten net worden
gemeten. Liggen deze waarden binnen de nom. spanning en
nom. frequentiegrenzen, dan worden de waarden onder in het
LCD Display (1) weergegeven. Vallen ze erbuiten, dan worden U
N
en f
N
als actuele meetwaarden van de spanning U en de frequen-
tie f weergegeven.
Netschommelingen beïnvloeden het meetresultaat niet.
De aanraakspanning, die door een teststroom wordt gegene-
reerd, wordt bij elke meting bewaakt. Wordt de grenswaarde van
> 25 V resp. > 50 V overschreden, dan wordt de meting direct
afgebroken. De rode LED U
L
/R
L
(7) gaat branden.
Het instrument werkt niet resp. de meting wordt afgebroken als
de batterijspanning onder de gestelde grenswaarde komt.
De meting wordt automatisch afgebroken resp. het meetverloop
wordt geblokkeerd (behalve bij spannings-meetbereik en draai-
veldrichtingmeting):
• bij ontoelaatbare netspanning (< 60 V, > 253 V / > 330 V /
> 440 V resp. > 550 V) bij metingen waarbij netspanning
noodzakelijk is
• indien er bij isolatieweerstandmeting of laagohmige weer-
standmeting een vreemde spanning aanwezig is
• als de temperatuur van het instrument te hoog is.
Een te hoge temperatuur treedt in de regel alleen op wanneer
er ca. 500 metingen met een interval van 5 sec. met de meet-
bereikschakelaar (9) in de stand Z
Schl
of Z
I
, doorgevoerd wor-
den.
Bij een poging een meting uit te voeren als de temperatuur te
hoog is opgelopen volgt hiervan een melding in het LCD Dis-
play (1).