Xerox DocuColor 7000AP/8000AP Gebruikershandleiding

Type
Gebruikershandleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

www.creo.com
Gebruikershandleiding
Nederlands
Spire CXP8000 kleurenserver
voor Xerox DocuColor 8000
digitale pers
versie 1.0
731 00216A-NL
Spire CXP8000 kleurenserver
versie 1.0
Gebruikershandleiding
Copyright
Copyright © 2004 van Creo Products Inc. Alle rechten voorbehouden.
Dit document mag zonder de uitdrukkelijke, schriftelijke toestemming van Creo, niet in zijn geheel of gedeeltelijk
worden gekopieerd, gedistribueerd, gepubliceerd, gewijzigd of geheel of gedeeltelijk worden opgenomen. Wanneer
er toestemming is verleend tot het kopiëren, distribueren, publiceren, wijzigen of invoegen van dit document,
mogen er geen wijzigingen worden aangebracht in het werk van de auteur, de legende van de handelsmerken of
de copyrightverklaring.
Zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van Creo Inc. mag dit document niet in zijn geheel of
gedeeltelijk worden gekopieerd, opgeslagen in een ophaalsysteem, gepubliceerd, commercieel geëxploiteerd,
of op enige andere wijze worden overgebracht, in welke vorm dan ook, elektronisch, mechanisch, vai een
fotokopie of een opname.
Dit document wordt ook gedistribueerd in het Adobe Systems Incorporated's PDF (Portable Document Format).
U kunt het PDF-bestand reproduceren voor intern gebruik. Kopieën van het PDF-bestand moeten in hun geheel
worden weergegeven.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Handelsmerken
Het woordmerk van Creo, het logo van Creo, en de namen van de producten en services van Creo die worden
genoemd in dit document zijn handelsmerken van Creo Inc.
Adobe, Acrobat, het logo van Acrobat zijn geregistreerde handelsmerken van Adobe Systems Inc., en zijn geregis-
treerd bij het US Patents and Trademark Office en kunnen ook in andere rechtsgebieden geregistreerd zijn.
Apple, AppleTalk, AppleShare, EtherTalk, LocalTalk, Macintosh, en LaserWriter zijn handelsmerken van
Apple Computer, Inc.
Microsoft, Windows, Windows 2000 en Windows NT zijn handelsmerken van geregistreerde handelsmerken
van Microsoft Corp.
XEROX®, The Document Company ®, de digitale X® en DocuColor zijn handelsmerken van XEROX
CORPORATION.
Alle andere merk- of productnamen zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van hun respectievelijke
eigenaren.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
FCC-regels
De apparatuur van Creo die in dit document wordt beschreven voldoet aan de eisen in deel 15 van de FCC-
regels voor een informatieverwerkend apparaat van Klasse A. Gebruik van de apparatuur van Creo in een
woonomgeving kan tot onaanvaardbare storing van radio- en TV-ontvangst leiden, waardoor de gebruiker
de nodige stappen zal moeten ondernemen om de storing te verhelpen.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Beperking van aansprakelijkheid
Het product, de software of de services worden geleverd "zoals ze zijn" en "indien beschikbaar". Creo Inc.
wijst hierbij uitdrukkelijk alle garanties van welke aard dan ook, hetzij uitdrukkelijk hetzij impliciet, van de
hand, met inbegrip van maar niet beperkt tot enige geïmpliceerde garanties van verkoopbaarheid, geschiktheid
voor een bepaald doel en het niet inbreuk maken op, uitgezonderd de gevallen die specifiek in het contract
worden vermeld.
U begrijpt en gaat ermee akkoord dat Creo Inc. niet aansprakelijk kan worden gesteld voor enige directe,
indirecte, incidentele of speciale schades, gevolgschades met verstrekkende gevolgen, waaronder maar niet
beperkt tot inkomstenderving, goodwill, gebruik, gegevens of andere immateriële verliezen (zelfs indien
Creo op e hoogte was van de mogelijkheid van dergelijke schades) die voortvloeien uit: (i) het gebruik of de
onbruikbaarheid van het product of de software; (ii) de kosten voor vervangende goederen en services voor
aangeschafte producten, goederen, gegevens, software, informatie of services; (iii) onrechtmatig gebruik of
wijziging van uw producten, software of gegevens; (iv) verklaringen of handelwijze van derden; (v) elke
andere aangelegenheid aangaande het product, de software of de services.
De tekst en tekeningen in dit document dienen alleen ter illustratie en referentie. De specificaties waarop ze
zijn gebaseerd kunnen worden gewijzigd. Creo Inc. kan op elk moment en zonder voorafgaande kennisgeving,
wijzigingen aanbrengen in dit document. Creo Inc. kan, voor zichzelf en voor haar dochtermaatschappijen, niet
aansprakelijk worden gesteld voor technische of redactionele fouten of weglatingen in dit document, en is niet
aansprakelijk voor incidentele, indirecte, speciale of gevolgschaden, met inbegrip van maar niet beperkt tot,
het verlies van gebruik, het verlies of de wijziging van gegevens, vertragingen, inkomstenderving of verlies
van besparingen die voortvloeien uit het gebruik van deze documentatie.
.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Patenten
Voor dit product gelden één of meer van de volgende Amerikaanse patenten:
.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Creo Inc.
3700 Gilmore Way
Burnaby, B.C., Canada
V5G 4M1
Tel: +1.604.451.2700
Fax: +1.604.437.9891
http://www.creo.com
.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Intern 731 00216A-NL
Herziene versie juli 2004
RE37,376
4,558,302
4,743,091
4,992,864
5,049,901
5,079,721
5,103,407
5,111,308
5,113,249
5,122,871
5,124,547
5,132,723
5,150,225
5,153,769
5,155,782
5,157,516
5,208,818
5,208,888
5,247,174
5,249,067
5,283,140
5,291,273
5,323,248
5,325,217
5,339,176
5,343,059
5,355,446
5,359,451
5,359,458
5,367,360
5,384,648
5,384,899
5,412,491
5,412,737
5,420,702
5,420,722
5,459,505
5,473,733
5,481,379
5,488,906
5,497,252
5,508,828
5,509,561
5,517,359
5,519,852
5,526,143
5,532,728
5,561,691
5,568,595
5,576,754
5,579,115
5,592,309
5,594,556
5,600,448
5,608,822
5,615,282
5,625,766
5,636,330
5,649,220
5,650,076
5,652,804
5,680,129
5,691,823
5,691,828
5,696,393
5,699,174
5,699,740
5,708,736
5,713,287
5,742,743
5,764,374
5,764,381
5,771,794
5,785,309
5,813,346
5,818,498
5,854,883
5,861,904
5,861,992
5,875,288
5,894,342
5,900,981
5,934,196
5,942,137
5,946,426
5,947,028
5,958,647
5,966,504
5,969,872
5,973,801
5,986,819
5,995,475
5,996,499
5,998,067
6,003,442
6,014,471
6,016,752
6,031,932
6,043,865
6,060,208
6,063,528
6,063,546
6,072,518
6,090,529
6,096,461
6,098,544
6,107,011
6,112,663
6,115,056
6,121,996
6,130,702
6,134,393
6,136,509
6,137,580
6,147,789
6,158,345
6,159,659
6,164,637
6,180,325
6,181,362
6,181,439
6,186,068
6,189,452
6,191,882
6,204,874
6,208,369
6,214,276
6,217,965
6,260,482
6,266,080
6,266,134
6,267,054
6,268,948
6,283,589
6,295,076
6,299,572
6,318,266
6,352,816
6,353,216
6,366,339
6,371,026
6,377,739
6,387,597
6,396,422
6,396,618
6,407,849
6,414,755
6,422,801
6,435,091
6,441,914
6,450,092
6,456,396
6,476,931
6,477,955
6,509,903
6,541,181
6,545,772
6,564,018
Environment Management System (EMS)
EMS Overzicht
Creo is verbonden aan het Environment Management System (EMS). Volgens dit beleid zijn wij
verplicht om klanten en onderhoudstechnicus op de hoogte te houden van de principes van het
gebruik van de bedrijfsproducten, terwijl ook het behoud van het milieu in acht wordt gehouden.
De drievoudige-R principes zijn als volgt
reduce, reuse, and recycle.
Ieder artikel dat opnieuw bruikbaar kan worden gemaakt, moet opnieuw bruikbaar worden gemaakt
en ieder artikel dat kan worden hergebruikt moet worden hergebruikt om de afval dat naar de locale
gemeenteafval stortterrein wordt gestuurd te verminderen.
Opnieuw bruikbaar maken
Onderdelen zoals films aluminium platen, papier, plastic, elektronische onderdelen en glas moeten
na gebruik voor het recyclen worden gezonden.
Verpakkingmaterialen
Verpakkingmaterialen worden op het terrein van de klant opgeslagen. Wanneer deze moeten
worden weggeworpen, moeten zij voor het recyclen van het papier, karton en houtproducten
worden verzonden.
Het product afdanken en hergebruiken
Xerox heeft een wereldomvattend programma voor het terugnemen en opnieuw bruikbaar maken van
apparatuur. Neem contact op met uw Xerox-verkoper (1-800-ASK-XEROX) om te zien of dit Xerox-
product deel uitmaakt van het programma. Voor meer informatie over milieuprogramma's van Xerox,
gaat u naar www.xerox.com/environment.
Als u het beheer heeft over het afdanken van de Xerox-producten, moet u er rekening mee houden dat
het product lood, kwik en andere materialen bevat, die moeten worden afgedankt volgens de geldende
milieunormen. De aanwezigheid van lood en kwik is geheel in overeenstemming met de mondiale regel-
geving die van toepassing was op het moment dat het product op de markt kwam. Voor informatie over
het opnieuw bruikbaar maken en afdanken, neemt u contact op met de plaatselijke instanties. In de VS
kunt u ook de website van Electronic Industries Alliance raadplegen: www.eiae.org.
1Welkom 1
Welkom tot de Spire CXP8000 kleurenserver Gebruikershandleiding ........................................................ 2
Overzicht van de gids ............................................................................................................................... 3
Overzicht van Spire CXP8000 kleurenserver .............................................................................................. 4
Hardware en software onderdelen..................................................................................................... 6
Nieuwe functies................................................................................................................................. 6
Kenmerken........................................................................................................................................ 8
Ondersteunde indelingen................................................................................................................. 10
Workflow ........................................................................................................................................ 11
Datatransport .................................................................................................................................. 13
Spire CXP8000 kleurenserver Netwerkprinters ................................................................................. 14
2 Aan de slag 15
De Spire CXP8000 kleurenserver aanzetten ............................................................................................ 16
De werkruimte vanuit het menu Start openen.................................................................................. 17
Aanmelden...................................................................................................................................... 18
De werkruimte ....................................................................................................................................... 19
De werkruimte weergave aanpassen................................................................................................21
De server en printermonitoren ......................................................................................................... 22
Het venster Instellingen .......................................................................................................................... 26
Het Broncentrum.................................................................................................................................... 27
Het venster Jobparameters ..................................................................................................................... 28
Conflicten behandelen ........................................................................................................................... 32
De fundamentele Jobworkflow............................................................................................................... 32
Aanbieden....................................................................................................................................... 33
Verwerking...................................................................................................................................... 34
Opslag............................................................................................................................................. 35
Opnieuw aanbieden ........................................................................................................................ 36
De Spire CXP8000 kleurenserver afsluiten............................................................................................... 37
3 Vanuit een cliëntwerkstation werken 39
Standaard netwerkprinters ..................................................................................................................... 40
De PPD bestand parameters instellen ...................................................................................................... 41
Vanuit een Windows cliënt werkstation werken...................................................................................... 51
Een printer op Windows cliënt werkstations definiëren .................................................................... 52
Van Windows afdrukken ................................................................................................................. 68
Vanuit een Macintosh cliënt werkstation werken .................................................................................... 70
Een printer op Macintosh cliënt werkstations definiëren................................................................... 70
Van een Macintosh afdrukken ......................................................................................................... 79
Inhoudsopgave
viii Spire CXP8000 Color Server Gebruikershandleiding
Spire Web Center................................................................................................................................... 80
De Web Viewer ............................................................................................................................... 82
Downloads ...................................................................................................................................... 87
Links................................................................................................................................................ 88
Hot Folders gebruiken ............................................................................................................................ 89
Hot Folder bestandsindelingen......................................................................................................... 90
Hot Folders en Brisque of Prinergy Jobs (GAP-indeling) .................................................................... 90
Hot Folders vanuit cliënt werkstations gebruiken ............................................................................. 90
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver............................................................................... 95
Een LPR printer met Windows NT 4.0 installeren.............................................................................. 95
Een LPR Printer in Windows 2000 en Windows XP installeren ........................................................ 101
Windows NT, Windows 2000, Windows XP opdrachtregel ............................................................ 109
Een LPR Printer in Macintosh OS X (10.2) installeren ...................................................................... 110
Met het hulpprogramma Choose Spire Over IP een LPR Printer in Macintosh OS 9 installeren......... 113
Van Linux afdrukken...................................................................................................................... 118
Een printer op UNIX cliënt werkstations definiëren......................................................................... 122
UNIX connectiviteit............................................................................................................................... 123
De SFU 3.0 software installeren ..................................................................................................... 123
De NFS prestatie verbeteren met de registratie van Windows......................................................... 125
Een File-name Vertaalbestand aanmaken....................................................................................... 126
De NFS server instellingen met SFU configureren ........................................................................... 127
Windows SFU voor Brisque instellen .............................................................................................. 128
Brisque werkstation installatie en configuratie procedures ............................................................. 136
NDS configureren en instellen .............................................................................................................. 140
DeNovell NDS-printerwachtrijen in de NDS Tree definiëren ................................................................... 141
De toepassing Novell NetWare Administrator gebruiken ................................................................ 141
De NDS PConsole gebruiken.......................................................................................................... 153
IPX-afdrukken configureren.................................................................................................................. 154
Om de printerdrivers op een Novell Client met de Adobe PS Application te installeren .......................... 156
4 Basiswerkstromen 157
Jobs importeren en afdrukken .............................................................................................................. 158
Bestanden importeren ................................................................................................................... 158
Jobs opnieuw afdrukken ...................................................................................................................... 160
Basis instellingen .................................................................................................................................. 160
Het tabblad Afdrukinstellingen ...................................................................................................... 161
Het tabblad Papierstapel................................................................................................................ 170
Het tabblad Afdrukkwaliteit........................................................................................................... 179
5 Jobs beheren 189
Overzicht.............................................................................................................................................. 190
De Job wachtrijen beheren ................................................................................................................... 190
Het venster Wachtrijen .................................................................................................................. 192
Statusinformatie ........................................................................................................................... 195
Job-batchverwerking ..................................................................................................................... 196
Inhoudsopgave ix
De volgorde van de Jobs in de wachtrijen veranderen .................................................................... 197
Wachtrijen onderbreken en hervatten............................................................................................ 197
Een actieve Job afbreken ............................................................................................................... 198
Een wachtende Job verplaatsen naar het venster Opslag................................................................ 199
Job-parameters bekijken en bewerken ........................................................................................... 200
Een Spoedjobuitvoeren .................................................................................................................. 201
Een Job verwijderen....................................................................................................................... 201
Het venster Opslag beheren.................................................................................................................. 202
RTP-informatie verwijderen ............................................................................................................ 204
Jobs in het venster Opslag beheren................................................................................................ 204
Job editor ............................................................................................................................................. 209
Navigatieknoppen.......................................................................................................................... 209
Een voorbeeld van de Job weergeven ............................................................................................ 210
Pagina's in de Job-editor bekijken .................................................................................................. 210
Een RTP-job bewerken ................................................................................................................... 215
Jobboekhouding................................................................................................................................... 219
De boekhoudinformatie bekijken ................................................................................................... 219
De Boekhouding/Berichtviewer instellen......................................................................................... 221
Het boekhoudlog afdrukken en uitvoeren...................................................................................... 222
Virtuele printers beheren ...................................................................................................................... 224
Jobflow ................................................................................................................................................ 229
Job Ticket-bericht ................................................................................................................................. 230
6 Afdrukproductie 233
Impositie workflow............................................................................................................................... 234
Het tabblad Impositie..................................................................................................................... 235
Impositie templates........................................................................................................................ 246
Impositiejobs bewerken ................................................................................................................. 255
Hoge resolutie workflow ...................................................................................................................... 256
Creo APR....................................................................................................................................... 256
OPI ................................................................................................................................................ 260
Creo APR en OPI bestand formaten ............................................................................................... 262
Afdrukken voorbereiden met Creo APR of OPI ............................................................................... 262
Met APR of OPI afdrukken ............................................................................................................. 263
Voorbeeld-Job: Een brochure afdrukken met de Creo APR workflow ............................................. 264
PDF workflow....................................................................................................................................... 265
Als PDF2Go exporteren.................................................................................................................. 268
Pagina uitzonderingen.......................................................................................................................... 271
Het tabblad Uitzonderingen........................................................................................................... 271
Workflows voor pagina-uitzonderingen gebruiken......................................................................... 276
Dynamische pagina uitzonderingen ...................................................................................................... 284
De Spire CXP8000 kleurenserver voor dynamische pagina uitzonderingen instellen ........................ 285
Dynamische paginauitzonderingen in PostScript en Variable Print Specification formaten ............... 286
Dynamische pagina uitzonderingen in PDF toevoegen.................................................................... 287
x Spire CXP8000 Color Server Gebruikershandleiding
Dynamische pagina uitzonderingen in VIPP formaat toevoegen ..................................................... 289
Tabbladen afdrukken met de dynamische pagina uitzonderingen workflow................................... 291
Tips en beperkingen ...................................................................................................................... 294
Het tabblad Afwerking ......................................................................................................................... 295
Beheer Pagina ............................................................................................................................... 295
Slip-sheet ...................................................................................................................................... 297
Voorkaft........................................................................................................................................ 298
Achterkaft ..................................................................................................................................... 300
Finisher.......................................................................................................................................... 302
Fonts.................................................................................................................................................... 305
Font lijst ........................................................................................................................................ 305
Lettertypen op de Spire CXP8000 kleurenserver beheren ............................................................... 308
Fonts downloaden......................................................................................................................... 309
Vervangendefonts ......................................................................................................................... 313
7 Kleur workflow 315
Kalibratie.............................................................................................................................................. 316
Richtlijnen voor een geslaagde kalibratie........................................................................................ 317
De kalibratie procedure ................................................................................................................. 317
De DTP32HS -densitometer kalibreren ........................................................................................... 318
Kleur kalibratie methodes .............................................................................................................. 321
Kalibratie van de Spire CXP8000 kleurenserver .............................................................................. 324
Kleurdensiteit gegevens lezen ........................................................................................................ 340
De Job met de kalibratietabel afdrukken........................................................................................ 341
Standaard kleur workflow .................................................................................................................... 342
Kleurenmodus ............................................................................................................................... 346
RGB-workflow............................................................................................................................... 347
CMYK workflow............................................................................................................................ 349
Steunkleuren workflow ................................................................................................................. 352
Bestemmingsprofiel ....................................................................................................................... 353
Rastering ....................................................................................................................................... 354
Kalibratie....................................................................................................................................... 356
Inktbesparing (GCR) ...................................................................................................................... 357
Kleurcorrecties............................................................................................................................... 358
Kleur hulpmiddelen .............................................................................................................................. 361
Profielbeheer ................................................................................................................................. 361
Steunkleur editor en workflow ...................................................................................................... 365
Het Gradatie hulpmiddel ............................................................................................................... 368
8 Grafische kunst workflow 381
PrePress bestanden - GAP bestanden afdrukken ................................................................................... 382
GAP bestanden importeren ........................................................................................................... 382
Ondersteuning van GAP bestanden ............................................................................................... 382
Structuur van het Gap bestand ...................................................................................................... 383
Inhoudsopgave xi
Preflight controle.................................................................................................................................. 384
Preflight rapport ............................................................................................................................ 385
Exporteren als Creo Synapse InSite Job ................................................................................................. 390
9 VI workflow 393
VI overzicht .......................................................................................................................................... 394
Formaten van het VI document............................................................................................................. 395
Creo Variable Print Specification .................................................................................................... 396
VIPP............................................................................................................................................... 397
VIPP 2001 en PPML........................................................................................................................ 399
PostScript-bestanden ..................................................................................................................... 399
Creo's Variable Print Specification gebruiken om een VI Job af te drukken............................................ 400
Gebruikelijke VI afdruk opties ........................................................................................................ 401
VI elementen beheren .......................................................................................................................... 404
VI Elementen verwijderen .............................................................................................................. 405
VI elementen archiveren ................................................................................................................ 406
VI elementen ophalen.................................................................................................................... 407
De VI structuur aan grote bestanden toevoegen (In katernen splitsen) .................................................. 408
10 Systeembeheer 411
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver ............................................................. 412
Server set-up ................................................................................................................................. 412
Netwerkinstellingen ....................................................................................................................... 415
Instellingen externe hulpmiddelen.................................................................................................. 420
Beveiliging ..................................................................................................................................... 423
Systeemschijven............................................................................................................................. 426
Configuratie back-up..................................................................................................................... 427
Localisatie...................................................................................................................................... 430
Pre-RIP voorbeeld........................................................................................................................... 431
Algemene standaardwaarden ........................................................................................................ 432
Afdrukwachtrijbeheer .................................................................................................................... 433
Kleur ............................................................................................................................................. 434
Messages....................................................................................................................................... 437
Configuratie bekijken .................................................................................................................... 439
Systeemberichten ................................................................................................................................. 440
Het venster Foutberichten.............................................................................................................. 440
Jobgeschiedenis............................................................................................................................. 442
De Berichtenviewer........................................................................................................................ 443
Woordenlijst 447
Index 461
xii Spire CXP8000 Color Server Gebruikershandleiding
Welkom
Welkom tot de Spire CXP8000 kleurenserver Gebruikershandleiding...2
Overzicht van de gids..........................................................................3
Overzicht van Spire CXP8000 kleurenserver.........................................4
2 Hoofdstuk 1 – Welkom
Welkom tot de Spire CXP8000 kleurenserver
Gebruikershandleiding
Welkom tot de Spire CXP8000 kleurenserver Gebruikershandleiding.
Deze handleiding bevat informatie over de Xerox DocuColor 8000
digitale pers.
De Spire CXP8000 kleurenserver is een krachtige veelomvattende kleuren-
server die een hoge doorvoer en afdruk voorspelbaarheid voor digitale work-
flows biedt. Gecombineerd met de Xerox DocuColor 8000 digitale pers,
voldoet de Spire CXP8000 kleurenserver effectief aan de groei van
on-demand-printing benodigdheden, terwijl ook uitvoerkwaliteit van het
hoogste niveau wordt geleverd.
In deze gids willen wij u graag vanaf de prepress tot de afdruk begeleiden.
Deze gebruikershandleiding assisteert u met het bedienen van de Spire
CXP8000 kleurenserver. En kan ook worden gebruikt als een referentie-
handleiding voor vragen of werkprocedures. In deze gebruikershand-
leiding worden alle unieke en geavanceerde functies van de Spire CXP8000
kleurenserver beschreven.
Deze gebruikershandleiding is bestemd voor operators en systeembeheerders
van de Spire CXP8000 kleurenserver. Met behulp van deze handleiding kun-
nen alle gebruikers snel en eenvoudig afdrukken maken, zowel vanaf de
Spire CXP8000 kleurenserver als vanaf cliëntwerkstations. Stap-voor-stap-
procedures zijn voor nieuwe en weinig ervaren Spire CXP8000 kleurenserver
gebruikers opgenomen. Voor gebruikers die diepgaande kennis van het
Spire CXP8000 kleurenserver systeem nodig hebben, bevat deze
gebruikshandleiding gedetailleerde informatie.
Overzicht van de gids 3
Overzicht van de gids
Tabel 1: Overzicht van de gids
Hoofdstuk Inhoudsopgave Beschrijving
Hoofdstuk 1 Welkom In dit hoofdstuk wordt de inhoud van deze gids,
de functies en workflows van de Spire CXP8000
kleurenserver beschreven.
Hoofdstuk 2 Aan de slag In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de Spire
CXP8000 kleurenserver aanzet en beschrijft ook
het werkgebied en de hoofdvensters van de Spire
CXP8000 kleurenserver.
Hoofdstuk 3 Vanuit een
cliëntwerkstation
werken
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de Win-
dows® en de Macintosh® cliëntwerkstations instal-
leert en hoe LPR afdruk worden geconfigureerd.
Ook wordt beschreven hoe de Novell Directory
Services wordt geïnstalleerd en geconfigureerd.
Hoofdstuk 4 Basis workflows In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u fundamen-
tele workflows in de Spire CXP8000 kleurenserver
kunt uitvoeren, zoals Jobs importeren en afdrukken,
en hoe u de fundamentele parameters in de tabbladen
Afdrukinstellingen, Papierstapel en Afdrukkwaliteit
instelt.
Hoofdstuk 5
Jobs beheren In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u Jobs in
het Wachtrijbeheer en in het venster Opslag beheert.
Ook wordt uitgelegd hoe
Jobs naar een InSite server
worden geëxporteerd en hoe het hulpmiddel Jobvoor-
beeld en editor en het venster Miniweergave wordt
gebruikt. Er is ook een sectie over het beheren
van schijfruimte.
Hoofdstuk 6
Afdruk productie In dit hoofdstuk worden de workflows voor imposi-
tie, hoge resolutie, PDF, en pagina uitzonderingen
(handmatige/dynamische) afdruk Jobs beschreven.
Ook wordt beschreven hoe u de afwerking opties
selecteert en met fonts werkt.
4 Hoofdstuk 1 – Welkom
Overzicht van Spire CXP8000 kleurenserver
De Spire CXP8000 kleurenserver is een on-demand pre-press systeem dat
de geavanceerde pre-press technologieën van Creo Spire gebruikt om een
Xerox DocuColor 8000 digitale pers aan te sturen.
Met deze optimale digitale kleurverwerking oplossing voor printers, kan
met de Spire CXP8000 kleurenserver vanaf Windows, Macintosh, en
UNIX® cliëntwerkstations worden afgedrukt. De Spire CXP8000 kleuren-
server bewerkt beeldbestanden in de paginabeschrijving taal (PDL) forma-
ten – bijvoorbeeld, PostScript, PDF en Variable Information – met de RIP
(Raster Image Processor - beeldraster processor) technologie. Het systeem
zet beeldbestanden om in een geschikt RTP (Ready-To-Print) formaat
voor directe, hoge kwaliteit digitale afdruk. Daar het met de Spire
CXP8000 kleurenserver mogelijk is om met vooraf ingestelde workflows
af te drukken wordt een gestroomlijnd afdrukproces verkregen.
Hoofdstuk 7
Kleur workflow In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u met kleur
in de Spire CXP8000 kleurenserver werkt en bevat
ook kalibratie, RGB end CMYK workflows. Ook
wordt uitgelegd hoe kleur wordt aangepast en hoe
u kleurhulpmiddelen en post-RIP beheer gebruikt.
Hoofdstuk 8
Grafische kunst
workflow
In dit hoofdstuk wordt de grafische kunst workflow
beschreven, wat ook het importeren en ondersteunen
van Graphic Art Port (GAP - grafische kunst poort)
bestanden inhoudt, een pre-flight controle, en de
Creo® Network Graphic Production workflow.
Hoofdstuk 9
Variabele informatie
workflow
In dit hoofdstuk wordt de afdruk procedure voor
variabele informatie Jobs beschreven, eerst VI data
beheer, en vervolgens hoe PostScript® bestanden
naar VI worden geconverteerd door het bestand
in een katern te splitsen.
Hoofdstuk 10
Systeembeheer In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe het systeem kan
worden beheerd met het hulpmiddelvenster Beheer.
Tabel 1: Overzicht van de gids
Hoofdstuk Inhoudsopgave Beschrijving
Overzicht van Spire CXP8000 kleurenserver 5
In combinatie met de Xerox DocuColor 8000 digitale pers, kunt
u met de Spire CXP8000 kleurenserver folders, brochures, pamfletten,
catalogussen, korte-run proefteksten en print-on-demand publikaties
efficiënt afdrukken. Wanneer deze wordt geïnstalleerd als een snelle
netwerkprinter met de Spire CXP8000 kleurenserver, drukt de Xerox
DocuColor 8000 digitale pers tot 80 full-color A4- (210 mm x 297 mm)
of Letter- (216 mm x 279 mm) pagina's per minuut af.
In de Spire CXP8000 kleurenserver worden RIP-functionaliteiten,
automatisering, besturinghulpmiddelen en speciaal ontwikkelde
hardware bekwaamheden met de PC-architectuur gecombineerd.
Spire CXP8000 kleurenserver voor Xerox DocuColor 8000 digitale pers
WAARSCHUWING: een beschermende ethernetkabel moet vanaf de Token
Ring kaart met de Token Ring Hub worden aangesloten, overeenkomstig de
eisen van Council Directive 89/336/EEC.
6 Hoofdstuk 1 – Welkom
Hardware en software onderdelen
De Spire CXP8000 kleurenserver is een gespecialiseerd Creo-platform
dat in een Windows 2000 omgeving wordt uitgevoerd.
De Spire CXP8000 kleurenserver bevat:
• Creo hardware, inclusief de interfacekaart
• De software die uit de volgende onderdelen bestaat:
 De toepassingsoftware van Creo
 Windows 2000 Professional Operating System
 Adobe® Acrobat® versie 5.0
Nieuwe functies
De nieuwe versie van de Spire CXP8000 kleurenserver heeft de volgende
nieuwe functies:
• Nieuw GUI-ontwerp
De Spire CXP8000 kleurenserver grafische gebruikersinterface heeft
een nieuw ontwerp met nieuwe pictogrammen en is gebruikersvrien-
delijker. Er zijn nieuwe functies van de GUI met nieuwe opties, zoals
gebruiker profielen en voorkeur instellingen.
• Beveiligingsfuncties
Nieuwe en verbeterde beveiligingsfuncties zijn in de Spire CXP8000
kleurenserver opgenomen met onder andere toegangsbeheer, een
verwijderbare schijf en opties om de schijf leeg te maken.
• Clienthulpmiddelen
Onderstaande hulpmiddelen zijn toegevoegd voor de
clientwerkstations:
 Font downloader voor de Windows fonts - De Spire CXP8000
kleurenserver verstrekt een speciale Hot Folder om fonts van een
Windows cliëntwerkstation te downloaden. De Hot Folder wordt
gepubliceerd in Spire CXP8000 kleurenserver
D:\HotFolders\
HF_FontDownLoader
.
U kunt de
HF_FontDownLoader Hot Folder gebruiken om nieuwe
of ontbrekende fonts in de Spire CXP8000 kleurenserver fontsbi-
bliotheek te installeren. De fonts worden geïnstalleerd als u ze naar
de Hot Folder sleept.
Overzicht van Spire CXP8000 kleurenserver 7

XPIF ondersteuning - De Spire CXP8000 kleurenserver kan Xerox
Programming Information Format (XPIF - het Xerox programmering
informatie formaat) ontvangen, en dit formaat automatisch naar de
Spire CXP8000 kleurenserver Job parameters converteren.
 UNIX-connectiviteit - Met de NFS-server kan de gebruiker de Spire
gedeelde/Hot Folder laden
• Kleur- en kwaliteitsverbeteringen
De volgende kleur- en kwaliteitsverbeteringen zijn toegevoegd:
 RGB profielen importeren – RGB bronprofielen kunnen via
Profielbeheer worden geïmporteerd
 Bestemmingsprofiel – Volgens de papiersets kan naar de
bestemmingsprofielen worden gemapd
• Functieverbeteringen
De volgende functieverbeteringen zijn aangebracht:
 Dynamische pagina uitzonderingen - Er worden meer dynamische
pagina uitzonderingen commando's in de Job ondersteund, Juiste
invoer in een Job, Plex SPD commando's, en XRX commando's in
PDF bestanden worden ondersteund. Met de
Preflight parameter
kunt u controleren of het bestand dynamische pagina uitzondering
commando's bevat.
 Beeldpositie op paginaniveau - Met het beeldpositie hulpmiddel kunt
u een beeld op een specifieke pagina of reeks pagina's verschuiven.
 Vooraf gesepareerde bestanden - De Spire CXP8000 kleurenserver
ondersteunt nu vooraf gesepareerde PostScript en DCS bestanden.
Deze bestanden worden als samengestelde bestanden afgedrukt.
 APR verbeteringen - Aan het dialoogvakje HiRes Path is nu het
selectievakje
Search in the input folder (in de invoermap zoeken)
toegevoegd. De Spire CXP8000 kleurenserver zoekt eerst naar
hoge resolutie beelden in dezelfde map als het PDL bestand en
vervolgens in de map
D:\Shared\High Res.
8 Hoofdstuk 1 – Welkom
Kenmerken
De Spire CXP8000 kleurenserver heeft de volgende kenmerken:
• Jobs in de RTP-indeling maken
Met de Spire CXP8000 kleurenserver kunnen RTP-bestanden worden
gemaakt en op de Spire CXP8000 kleurenserver worden opgeslagen.
Hierdoor kunt u op ieder moment RTP-gegevens afdrukken zonder
dat deze verder verwerkt hoeven te worden.
• Krachtige documentafdrukbekwaamheden
Gecombineerd met de Xerox DocuColor 8000 digitale pers kan e
Spire CXP8000 kleurenserver complete documenten afdrukken en
bewerken, en kan ook omslagbladen en pagina's van verschillende
papierstapels invoegen.
• Verbeterde Jobbewerking
Met de Spire CXP8000 kleurenserver kunnen Jobs voor en na het
RIPpen worden bewerkt. De pre-RIP bewerking omvat alle Adobe
Acrobat functionaliteiten, inclusief: verwijdering, extractie, rotatie,
toevoeging, en het bijsnijden van pagina's. In de Post-RIP-bewerking
worden Jobpagina's verwijderd en pagina's van verschillende Jobs in
een nieuwe Job ingevoegd. Hierdoor wordt de noodzaak om een Job
opnieuw te RIPpen geminimaliseerd.
• RIP - Adobe Postscript Level III en Extreme Certified Technologies
De Spire CXP8000 kleurenserver gebruikt de standaard-industrie
Adobe RIP, met verbeteringen aan Continuous Tone en Linework.
Data wordt afzonderlijk als Continuous Tone en Vector Data lagen
verwerkt om een betere doeltreffendheid en snelle samenvoeging
tijdens de afdruk te bevorderen.
• Ready-to-Print Job voorbeeld en bewerking
Met de Spire CXP8000 kleurenserver kunt u RTP Jobs tot aan het
pixelniveau bekijken om alle details van de Job te kunnen zien en
de Jobkwaliteit en inhoud te controleren voordat de Job wordt
geRIPped. Het is ook mogelijk om alle miniweergaven van de
lijst van Jobpagina's of de gebruikte rasterpagina's te bekijken.
Overzicht van Spire CXP8000 kleurenserver 9
• Jobbeheer
Met de Spire CXP8000 kleurenserver kunt u het Jobproces volgen tij-
dens alle afdrukstadia. Eén van de vele mogelijkheden is bijvoorbeeld
om een Job hoger of lager in een wachtrij te zetten of te verwijderen,
het importeerproces te volgen, en beoordelen wanneer een Job volledig
is geïmporteerd. U kunt Jobs gedurende de RIP-bewerking of afdruk
afbreken, en ook Jobs archiveren en ophalen.
• Verbeterde tekst en lijnkwaliteit
U kunt superieure tekstkwaliteit kiezen met het eigendomsalgoritme
van Creo. Deze functie verbetert de kwaliteit van de diagonale lijnen,
aangrenzende gebieden, overlopende kleuren en kleine tekst. Met Creo
Anti-Aliasing worden in elkaar overlopende tinten geëgaliseerd, zonder
dat diagonale lijnen op afbeeldingen met kartelranden voorkomen
(gebruik deze optie niet met VI Jobs).
U kunt superieure beeldkwaliteit instellen met het Smooth Scale-
eigendomsalgoritme van Creo. Met deze functie wordt de kwaliteit
van beelden die verschillende resoluties bevatten verbeterd (zoals
beelden die van het Internet zijn geïmporteerd).
• Trapping - FAF (Full Auto Frame)
De Spire CXP8000 kleurenserver gebruikt de welbekende Creo algoritme
om de Jobinformatie gemakkelijk te verwerken. Het FAF-algoritme is
aangepast voor digitale afdruk.
• Impositie
De Spire CXP8000 kleurenserver biedt het volledige pakket impositie-
functies, die zijn gebaseerd op de welbekende Ultimate Imposition-
engine. Op de Spire CXP8000 kleurenserver is de impositie een krach-
tige functie met gebruikersvriendelijke bediening. Alleen met e Spire
CXP8000 kleurenserver wordt impositie van Variable Information Jobs
mogelijk gemaakt.
• Kleurbeheer
De Spire CXP8000 kleurenserver heeft een aantal kleurbeheerhulp-
middelen en hulpprogramma's waarmee u de kwaliteit van de Jobs
kunt verbeteren. Met de Spire CXP8000 kleurenserver kan kleur on-
the-fly worden aangepast, zelfs voor beelden die reeds zijn geRIPped.
Deze functionaliteit includeert helderheid toepassen, kontrast aanpassen,
en ook veranderingen in de beeldgradatie en kalibratie maken.
10 Hoofdstuk 1 – Welkom
• Afdrukken van Variable Information
De Spire CXP8000 kleurenserver ondersteunt de verwerking van
Creo Variable Print Specification en Xerox VIPP-bestandsindelingen
en PPML voor een efficiënte VI (Variable Information) verwerking en
afdruk. Herhaalde elementen worden eenmaal geRIPt en in een cache
opgeslagen zodat het niet nodig is om ze herhaaldelijk te RIPpen.
De Spire CXP8000 kleurenserver biedt ook een eenvoudig beheer
van VI-elementen, zoals het bekijken van voorbeelden, verwijderen
en bijwerken. De Spire CXP8000 kleurenserver maakt ook impositie
voor VI-jobs mogelijk, en is de enige digitale oplossing in de industrie
die deze bekwaamheid heeft.
• Creo-workflow uitbreidingen
Dit is een set Adobe Photoshop en QuarkXpress software invoegtoe-
passingen en extensies die het afdrukken met de Spire CXP8000 kleu-
renserver vereenvoudigen. Deze extensies bevinden zich in de gedeelde
map
Hulpprogramma's van de Spire CXP8000 kleurenserver of op CD
#3 die met de Spire CXP8000 kleurenserver softwarekit is bijgeleverd.
Ondersteunde indelingen
De Spire CXP8000 kleurenserver ondersteunt de volgende
bestandsindelingen:
• Post-script (samengestelde of vooraf gesepareerde bestanden)
• PDF
• EPS
• Creo VPS (Variable Print Specification)
• VIPP (Variable Data Intelligent PostScript Params)
• PPML (Personalized Print Markup Language)
•
GAP (Graphic Art Port) bestanden (bestandsindelingen van verschillende
prepress-systemen, bijvoorbeeld de Brisque Job en TIFF / IT)
• Creo CT & LW
• JPG, TIFF
• Vooraf gesepareerde formaten
Overzicht van Spire CXP8000 kleurenserver 11
Workflow
De Spire CXP8000 kleurenserver ontvangt en bewerkt bestanden van de
volgende cliëntwerkstations:
•
Macintosh – die Mac OS 9.x of hoger en Mac OS X (10.1 en hoger) draait
• Windows – die Windows 98, ME, Windows NT 4.0, 2000, en XP draait
• UNIX-werkstations en servers
12 Hoofdstuk 1 – Welkom
De Spire CXP8000 kleurenserver basisworkflow is als volgt:
De gebruiker activeert Print
in de DTP-toepassing
(Bijvoorbeeld in Microsoft
PowerPoint)
De gebruiker selecteert één
van de standaard Spire Color
Server virtuele printers
(bijvoorbeeld ProcessPrint)
De verwerking van het bestand
begint volgens de instellingen die
vooraf in het bestand zijn
gedefinieerd of volgens de
geselecteerde virtuele printer
Het bestand wordt naar de
Spire Color Server gespoold
Nadat de Job is verwerkt wordt
het bestand naar de DocuColor
printer afgedrukt, en wordt een
RTP (Ready-to-Print) formaat van
de Job in de opslagmap van de
Spire kleurenserver opgeslagen
Overzicht van Spire CXP8000 kleurenserver 13
Datatransport
Het datatransport van de Spire CXP8000 kleurenserver is als volgt:
1. Het invoerbestand wordt door de Spire CXP8000 kleurenserver
van een cliëntwerkstation, een locale vaste schijf, of externe media
ontvangen en wordt aan de verwerkingswachtrij aangeboden.
2. Het verwerkingssubsysteem produceert een RTP-job van het
invoerbestand.
3. De RTP Job wordt op een beeldschijf opgeslagen.
4. Wanneer het afdrukken begint worden de elementen van de RTP Job
van de schijven opgehaald, gedecomprimeerd en op de juiste positie op
de pagina samengevoegd. Dit wordt met de Creo-hardware gedaan.
5. Het beeldlevering subsysteem converteert de RTP-informatie naar het
formaat van de afdrukengine.
6. Het beeld aflevering subsysteem brengt de pagina informatie naar de
afdrukengine over.
7. De paginagegevens worden naar de afdrukengine gestuurd en de Job
wordt afgedrukt.
Software verwerking
Decomprimering en
paginamontering
(hardware)
Beeldtransmissie
(afgedrukte pagina)
Printerschijven RTP
PDL
RTP
14 Hoofdstuk 1 – Welkom
Spire CXP8000 kleurenserver Netwerkprinters
Voor Macintosh en Windows netwerken heeft de Spire CXP8000
kleurenserver drie standaard netwerkprinters ter beschikking, dit zijn
de zogenaamde virtuele printers.
De virtuele printers worden voor workflowautomatisering gebruikt, en
definieren de Jobdoorstroming. Zij bevatten vooraf ingestelde workflows
die automatisch zijn toegepast op alle afdrukjobs die met die virtuele
printer worden verwerkt. Het is niet nodig om Jobinstellingen opnieuw
voor iedere Job te definieren, waardoor de afdruk efficiënter wordt geregeld.
De drie standaard virtuele printers zijn:
• SpoolStore
Bestanden worden direct naar het venster Opslag gespoold waar ze
wachten om te worden bewerkt. U kunt alleen PDL-bestanden naar de
spoolopslag inporteren (zoals: PS, PDF, VIPP, VPS), en geen geRIPte -
RTP-bestanden.
• ProcessPrint
Bestanden die naar deze virtuele printer zijn gestuurd worden
bewerkt en direct naar de Xerox DocuColor 8000 digitale pers
via de Spire CXP8000 kleurenserver afgedrukt.
• ProcessStore
Bestanden die naar deze virtuele printer zijn verzonden worden
automatisch verwerkt en in het RTP-formaat opgeslagen. Na de
verwerking worden de bestanden in het venster Opslag van de Spire
CXP8000 kleurenserver opgeslagen totdat de printeroperator ze
opnieuw aanbiedt om te worden afgedrukt.
Met de aan uw Jobvereisten aangepaste afdrukworkflows, stelt de Spire
CXP8000 kleurenserver u in staat om:
• Nieuwe virtuele printers te definiëren
• Kiezen van welke virtuele printer u afdrukt
Opmerking: De Job (afdruk)-parameters die in de Job zijn ingesteld (vanuit
de client) overschrijven de parameters die in de virtuele printer zijn ingesteld.
Zie voor informatie voor het definiëren en bewerken van de virtuele printers
Virtuele printers beheren op pagina 224.
Aan de slag
De Spire CXP8000 kleurenserver aanzetten .......................................16
De werkruimte..................................................................................19
De server en printermonitoren...........................................................22
Het venster Instellingen.....................................................................26
Het Broncentrum ..............................................................................27
Het venster Jobparameters................................................................28
De fundamentele Jobworkflow .........................................................32
De Spire CXP8000 kleurenserver afsluiten .........................................37
16 Hoofdstuk 2 – Aan de slag
De Spire CXP8000 kleurenserver aanzetten
1. Zet het beeldscherm aan.
2. Klik op de vermogenknop op het voorpaneel van de Spire CXP8000
kleurenserver.
De vermogen indicator op het voorpaneel licht op. Het Windows
besturingssysteem wordt gestart en het opstartscherm van de Spire
CXP8000 kleurenserver verschijnt.
De Spire CXP8000 kleurenserver aanzetten 17
De werkruimte vanuit het menu Start openen
De Spire CXP8000 kleurenserver programmagroep verschijnt in het menu
Start van Windows.
¾ Selecteer Start>CXP8000>CXP8000.
Het venster Loading Drivers verschijnt, gevolgd door het werkgebied
van de Spire CXP8000 kleurenserver.
Opmerkingen:
• Als de werkruimte van de Spire CXP8000 kleurenserver al aan staat,
opent u de werkruimte vanuit het menu
Start. Zie De werkruimte
vanuit het menu Start openen verderop in dit hoofdstuk.
•
Standaard is het selectievakje
Auto aanmelden
in het venster Settings
geselecteerd. Hiermee kunt u de werkruimte openen zonder dat u
steeds de aanmeld procedure hoeft uit te voeren. Als u verschillende
toegang niveaus voor iedere gebruiker wilt instellen, doet u dit bij
de beveiliging instellingen in het venster Instellingen. Zie
Beveiliging
op pagina 423 voor meer informatie over het bepalen van
toegangsniveaus.
Opmerking: De Spire CXP8000 kleurenserver heeft een diagnose hulppro-
gramma om de hardware onderdelen van het systeem te controleren. Dit
hulpprogramma mag alleen door de onderhoudstechnicus worden gebruikt.
18 Hoofdstuk 2 – Aan de slag
Aanmelden
Standaard is het selectievakje Auto aanmelden in het venster Settings
geselecteerd. Hiermee kunt u de werkruimte openen zonder dat u steeds
de aanmeld procedure hoeft uit te voeren. Als u wilt voorkomen dat iedere
gebruiker zich aan de Spire CXP8000 kleurenserver moet aanmelden, leegt
u het selectievakje
Auto aanmelden en wijst u vervolgens aan iedere
gebruiker een toegangsniveau en een wachtwoord toe.
Met het dialoogvenster Login kunt u met een aangewezen toegangsniveau en
wachtwoord bij de Spire CXP8000 kleurenserver aanmelden. De systeembe-
heerder wijst als volgt aan iedere gebruiker een toegangsniveau aan:
• Operator (standaard): hierdoor kan de gebruiker de Spire CXP8000
kleurenserver bedienen en het gebied
Voorkeuren in het venster
Instellingen configureren.
• Beheerder: hiermee heeft de gebruiker toegang tot alle functies en
instellingen van de Spire CXP8000 kleurenserver
• Gast: hiermee kan de gebruiker een Job dmv een bestaande virtuele
printer importeren en de werkruimte bekijken
Als een verschillende gebruiker aanmelden
Als u al in de werkruimte van de Spire CXP8000 kleurenserver werkt kunt
u uw toegangsniveau veranderen – als u bijvoorbeeld als een operator bent
aangemeld en u heeft het beheerder niveau nodig.
1. Selecteer van het menu Job de optie Als een verschillende gebruiker
aanmelden
.
2. In de lijst Access level selecteert u een ander toegangsniveau.
Zie Beveiliging op pagina 423 voor meer informatie over het bepalen van
toegangsniveaus.
De werkruimte 19
3. Als u als een beheerder of operator wilt aanmelden, typt u
het wachtwoord.
4. Klik op Aanmelden.
U bent nu op het nieuwe toegangsniveau aangemeld.
De werkruimte
Nadat u de Spire CXP8000 kleurenserver aanzet, zal de werkruimte
automatisch verschijnen.
Opmerking:
Als u als gast wilt aanmelden, heeft u geen wachtwoord nodig.
1
2
3
4
5
6
7
8
20 Hoofdstuk 2 – Aan de slag
Tabel 2 beschrijft de werkruimte van de Spire CXP8000 kleurenserver.
Tabel 2: Spire CXP8000 kleurenserver werkruimte
Item Naam Beschrijving
1
Menubalk
Bestaat uit de volgende menu's: Job, Selectie, Hulpmiddelen, Beheer,
Weergave
en Help. Klik op een menunaam om het overeenkomstige
menu te openen
2
Statuspaneel
Bevat het logo Venster, het statusgebied Verwerking, het statusgebied
Afdrukken, het pictogram server en het pictogram printer
3
Hulpmiddelen
balk
Bestaat uit sneltoetsen voor het venster Importeren, Broncentrum,
Berichtenviewer, en Kalibratie
4
Wachtrijen
Bestaat uit de Verwerking wachtrij, waarin de bestanden zijn die
moeten worden verwerkt. Nadat een bestand met succes is bewerkt
wordt het naar het bovenste gebied verschoven in de wachtrij
In afdruk
of het wordt naar het venster Opslag verplaatst.
5
Foutberichten
Hierin worden alle Foutberichten weergegeven die tijdens de workflow
zijn gegenereerd
6
Miniweergave
Geeft een miniweergave weer van een specifieke pagina in een RTP-job
waarvan de verwerking is beëindigd
7
Opslag
Het venster Opslag bevat bestanden die:
• volledig en correct zijn afgedrukt
• vastgehouden of afgebroken zijn tijdens het verwerken of afdrukken
• direct van het cliëntwerkstation naar het venster Opslag zijn verzonden
of in het venster Opslag zijn geïmporteerd
8
Papierstapels
Geeft informatie over het papier dat in iedere lade is en ook of de laden
gereed zijn voor de afdruk
De werkruimte 21
De werkruimte weergave aanpassen
In het menu Weergave kunt u de werkruimte aanpassen. Vanuit dit menu
kunt u het venster Wachtrijen openen en sluiten. Het menu heeft ook de
volgende weergave opties:
• Spire klassieke weergave:
Geeft het statuspaneel, de hulpmiddelenbalk,
en de vensters Opslag, Wachtrijen, Miniweergave, en Foutberichten weer.
• Spire klassiek plus weergave: Geeft het statuspaneel, de
hulpmiddelenbalk, en de vensters Papierstapel, Opslag, Wachtrijen,
Miniweergave, en Foutberichten weer.
• Weergave wachtrijen: Geeft alleen de Afdruk wachtrij en de
Verwerking wachtrij weer
• Weergave verversen: Zet de weergave weer terug naar de standaard
fabriek weergave
Opmerking: De Spire CXP8000 kleurenserver geeft altijd de werkruimte
weergave weer die het laatst geselecteerd was.
Tip: Standaard zijn de vensters in de werkruimte allemaal gedockt, dwz dat
ze aan de werkruimte gekoppeld zijn. U kunt een venster van de werkruimte
losmaken of "Undocken" door rechts op de titelbalk van het venster te klikken
en UnDock Window te selecteren.
22 Hoofdstuk 2 – Aan de slag
De server en printermonitoren
De server en printer pictogrammen bevinden zich aan de rechterkant
van het statuspaneel en geven (dmv animatie) aan of er momenteel wordt
verwerkt en afgedrukt. Als er een afwerkingapparaat aan de printer is
aangesloten, zal dit ook in het printer pictogram worden weergegeven.
U kunt op het
printer of server pictogram klikken om de statusinformatie
weer te geven. U kunt ook naast het
printer pictogram de berichten over de
printer bewerkingmodus en status bekijken. De indicator om de
kalibratie
uit te voeren
herinnert u er aan dat de printer moet worden gekalibreerd.
U kunt deze melding in het venster Instellingen instellen.
Zie voor meer informatie over de kalibratie melder Kleur op pagina 434.
Server pictogram
Printer pictogram
Kalibratie uitvoeren indicator
De werkruimte 23
De DFE monitor
Als u op het server pictogram klikt wordt het DFE monitor venster
geopend. In dit venster wordt de informatie over de schijfruimte,
netwerkdetails en gedefinieerde virtuele printers weergegeven.
In het tabblad
Schijfverbruik wordt weergegeven hoeveel beschikbare
schijfruimte op de gebruikerschijf en de printerschijf aanwezig is.
Het tabblad
Netwerk geeft informatie over het netwerk.
24 Hoofdstuk 2 – Aan de slag
Het tabblad Virtuele printers geeft de virtuele printers aan die u heeft
gedefinieerd.
De Printermonitor
Als u op het printer pictogram klikt wordt het Printermonitor venster
geopend.
Het Printermonitor venster geeft informatie over het formaat en type papier
dat zich in iedere lade bevindt, de aangesloten apparaten, de beschikbare
toner, en andere aspecten van de printerverbruiksartikelen.
Het tabblad Papierstapel geeft informatie over het papier dat in iedere
lade is en ook of de laden gereed zijn voor de afdruk.
De werkruimte 25
In het tabblad
Afwerking
wordt informatie over de afwerkingapparaten die
aan de Xerox DocuColor 8000 digitale pers zijn verbonden weergegeven.
In het tabblad To ner wordt weergegeven of er genoeg toner is.
26 Hoofdstuk 2 – Aan de slag
Het tabblad Verbruiksartikelen geeft de status weer van de aanvulbare
printerartikelen.
Het venster Instellingen
U kunt alle systeem voorkeuren in het venster Instellingen instellen.
Om het venster Instellingen te openen:
¾
Selecteer van het menu Hulpmiddelen de optie Instellingen.
Het Broncentrum 27
Het venster is in twee gebieden verdeeld:
• Beheer: alle gebruikers kunnen deze instellingen bekijken, maar alleen
de beheerder kan de instellingen configureren.
• Voorkeuren: alle gebruikers kunnen deze instellingen bekijken, maar
alleen de beheerder kan de instellingen configureren.
Het Broncentrum
Met het Broncentrum kunt u externe bronnen voor de Spire CXP8000
kleurenserver toevoegen, verwijderen en beheren.
Opmerking: als u zich op de Spire CXP8000 kleurenserver als gast aanmeldt
is het venster Instellingen niet beschikbaar.
Zie Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver op pagina 412
voor meer informatie over de voorkeuren van de systeeminstellingen.
28 Hoofdstuk 2 – Aan de slag
Om het Broncentrum te openen:
¾
Klik vanaf de hulpmiddelenbalk op Broncentrum.
Vanuit het Broncentrum heeft u toegang tot de volgende bronnen:
• Virtuele printers zie Virtuele printers beheren op pagina 224
• Fonts, zie Lettertypen op de Spire CXP8000 kleurenserver beheren op
pagina 308
• Impositiesjablonen zie Impositie templates op pagina 246
• Verborgen VI elementen zie VI elementen beheren op pagina 404
• Papiersets zie Papiersets beheren op pagina 171
• Profielbeheer zie Profielbeheer op pagina 361
Het venster Jobparameters
Met de Spire CXP8000 kleurenserver kunt u in het venster Jobparameters
geïmporteerde PDL bestanden bewerken en de Jobinstellingen veranderen –
bijvoorbeeld papierformaat, impositie en kleurinstellingen.
Om het venster Job-parameters te openen:
¾
Dubbelklik op een Job in het venster
Opslag
.
Of:
Klik met de rechtermuisknop op een Job in het venster
Opslag
en selecteer
in het menu
Jobparameters
.
Het venster Jobparameters 29
Op de titelbalk van het venster Jobparameters wordt de volgende
informatie gegeven:
• De Jobnaam
• De aangeboden tijd
• De naam van de virtuele printer
Ieder tabblad heeft een reeks aanverwante parameters die u kunt
selecteren.
Tabel 3: Beschrijving van tabbladen in het venster Jobparameters
Dit tabblad Stelt u in staat om
Afdrukinstellingen
Verwante Jobparameters instellen – bijvoorbeeld,
Afdrukbereik en Afdrukmethode. Zie Het tabblad
Afdrukinstellingen op pagina 161
Papier
Jobparameters instellen voor de papierstapel –
bijvoorbeeld
Papierformaat en Papierset naam.
Zie Het tabblad Papierstapel op pagina 170
30 Hoofdstuk 2 – Aan de slag
Het menu Help
Met het menu Help kunt u de online Help voor deze gebruikersgids en
informatie over de huidige versie van de Spire CXP8000 kleurenserver
die op uw computer is geïnstalleerd openen.
Afdrukkwaliteit
De Jobparameters voor de afdrukkwaliteit instel-
len – bijvoorbeeld
Trapping en Beeldkwaliteit –
waardoor de kwaliteit van afgedrukte Jobs wordt
verbeterd. Zie Het tabblad Afdrukkwaliteit op
pagina 179
Kleur
Kleurcorrecties op het laatste moment aanbrengen,
of de uitvoerjob ook door andere uitvoerapparaten
bewerkbaar te maken. Zie
Kleur workflow
op
pagina 315
Impositie
De Jobparameters instellen voor beeldpositie,
vouwen, afsnijden, en pagina's inbinden –
bijvoorbeeld
Marges en Template. Zie Het
tabblad Impositie op pagina 235
Services
De Jobparameters instellen die uw Jobworkflow
zullen bevorderen – bijvoorbeeld
APR pad en
Preflight
. Zie Creo APR op pagina 256, Preflight
controle op pagina 384, Ver v an ge n de fo nt s op
pagina 313, De VI structuur aan grote bestanden
toevoegen (Inkaternensplitsen) op pagina 408,
en Jobverwijdering op pagina 402
Afwerking
Selecteer uit verschillende opties om de afwerking
van het afgedrukte document te bepalen – bijvoor-
beeld de instellingen om de voor en achterkaft te
definiëren. Zie
Het tabblad Afwerking
op pagina 295
Uitzonderingen
Papiersets definiëren om speciale uitzonderingen in
een Job in te voegen, en inlegvellen of tussenbladen
toe te voegen. Zie
Het tabblad Uitzonderingen
op
pagina 271
Tabel 3: Beschrijving van tabbladen in het venster Jobparameters
Dit tabblad Stelt u in staat om
Het venster Jobparameters 31
Om het venster Info te openen:
¾
Selecteer van het menu Help, de optie Info.
Het venster Info verschijnt met de volgende informatie:
• Het versienummer van Spire CXP8000 kleurenserver
• De installatiedatum van de versie
• Mogelijke updates die na de installatie van de versie zijn geïnstalleerd
Om de online Help te openen:
¾
Selecteer van het menu Help de optie Onderwerpen.
32 Hoofdstuk 2 – Aan de slag
Conflicten behandelen
Als er conflicten in het venster Job parameter zijn wordt in het venster
Conflict de twee parameters die niet overeenkomen weergegeven –
bijvoorbeeld, Transparanten komt niet overeen met duplex afdrukken.
U kunt uw Job niet afdrukken totdat het conflict is opgelost.
Selecteer één van de volgende opties om het conflict op te lossen:
• Selecteer in het gebied Optie Oplossing een oplossingoptie, en klik
op de knop
Oplossing.
• Klik op Annuleren om de geselecteerde waarde voor de laatst
geselecteerde parameter te verwijderen.
De fundamentele Jobworkflow
De fundamentele workflow in de Spire CXP8000 kleurenserver bestaat
uit drie hoofdstadia:
1. Een bestand van een cliëntwerkstation aanbieden of vanuit de Spire
CXP8000 kleurenserver importeren en afdrukken, zie Aanbieden op
pagina 33.
2. Nadat een Job is geïmporteerd zal de printerengine beginnen met
de Job te verwerken, zie Ver we rking op pagina 34.
3. De Job wordt afgedrukt en in het venster Opslag voor toekomstig
gebruik opgeslagen, zie Opslag op pagina 35.
De fundamentele Jobworkflow 33
Aanbieden
Er zijn twee methoden om een afdrukbestand aan te bieden:
• Een bestand vanuit een toepassing op uw cliëntwerkstation aanbieden –
bijvoorbeeld PDL formaten die op cliëntwerkstations zijn aangemaakt,
en die niet met de Spire CXP8000 kleurenserver zijn aangesloten, of
bestanden die alleen op externe media bewerkbaar zijn.
• Het is ook mogelijk om Jobbestanden te importeren die zich lokaal
op de Spire CXP8000 kleurenserver bevinden.
Vanuit een cliëntwerkstation afdrukken
Eén van de volgende methodes kan worden gebruikt om een Job vanuit
een cliëntwerkstation af te drukken:
• Druk de Job af via een virtuele netwerkprinter van de Spire CXP8000
kleurenserver, bijvoorbeeld
ProcessPrint.
De Job wordt gespoold en vervolgens verwerkt of afgedrukt (volgens de
geselecteerde Jobflow van de virtuele printer). Met deze methode is het
mogelijk om vanuit iedere toepassing – bijvoorbeeld Microsoft Word –
met ieder bestandsformaat, en vanuit ieder cliëntwerkstation (Windows,
Macintosh, of UNIX) af te drukken.
•
Sleep de Job naar de Hot Folder.
De Job wordt gespoold en verwerkt of afgedrukt (volgens de geselecteerde
Jobflow van de corresponderende printer).
Als u de Hot Folder methode gebruikt kunt u de meeste PDL bestanden
op de Spire CXP8000 kleurenserver afdrukken – bijvoorbeeld, PostScript,
PDF, EPS, Variable Print Specification, en VIPP bestanden.
Importeren en afdrukken vanuit de Spire CXP8000
kleurenserver
U kunt ieder willekeurig PDL bestand zoals een PostScript of PDF
bestand dat zich op een lokaal of netwerkstation bevindt – bijvoorbeeld
een CD-ROM of een gedeeld netwerkstation – naar de Spire CXP8000
kleurenserver importeren.
Zie Hot Folders gebruiken op pagina 89 voor meer informatie over de
Hot Folders.
Opmerking: PDL Jobs die naar de Spire CXP8000 kleurenserver worden
gespoold moeten de juiste benaming achtervoegsels hebben – bijvoorbeeld
*.ps or *.pdf.
34 Hoofdstuk 2 – Aan de slag
Verwerking
Nadat een Job de Spire CXP8000 kleurenserver binnenkomt blijft het,
afhankelijk van de Jobflow, in het venster Wachtrijen
of het venster
Opslag staan. Het venster Wachtrijen heeft twee gebieden:
• De wachtrij In verwerking bevat alle Jobs die momenteel zijn verwerkt
en alle Jobs die wachten om te worden verwerkt.
• De wachtrij In afdruk bevat alle Jobs die momenteel zijn afgewerkt en
alle Jobs die volledig correct zijn verwerkt en wachten om afgedrukt te
worden. In de
wachtrij Afdruk zijn ook bevroren Jobs (Jobs waarvoor
de gespecificeerde papierstapel niet beschikbaar is).
In iedere wachtrij wordt de volgorde van de Jobs bepaald door het tijdstip
dat zij binnenkomen (tenzij een Spoed Job deze volgorde "onderbreekt").
De bovenste Job in de wachtrij is de Job die momenteel draait, terwijl alle
andere Jobs op hun beurt wachten. In het gebied van de
Afdruk wachtrij
en de
Verwerking wachtrij wordt het aantal Jobs en de status aangegeven.
U kunt de volgorde van de Jobs veranderen, ze uitstellen, weer activeren,
of de parameters bekijken en bewerken.
Zie voor meer details over spoed Jobs Een Spoedjobuitvoeren op pagina 201.
Opmerking: Als er hele korte Jobs in de Afdruk wachtrij zijn, kunnen
verschillende Jobs tegelijkertijd worden gedraaid. De Jobs die als draaiend zijn
gemarkeerd worden als eerst in de lijst weergegeven en op volgorde afgedrukt.
De fundamentele Jobworkflow 35
Opslag
Het venster Opslag is de hoofdzakelijke opslag voor Jobs. En kan als
volgt bevatten:
• Voltooide Jobs
• Jobs die handmatig naar het venster Opslag zijn verplaatst
• Jobs die gedurende de verwerking of de afdruk zijn afgebroken
• Jobs die bij de verwerking of afdruk zijn mislukt.
• Jobs die direct van een cliënt zijn geïmporteerd of gespoold
werkstation
Zie voor meer details over het venster Opslag Het venster Opslag beheren
op pagina 202.
36 Hoofdstuk 2 – Aan de slag
Opnieuw aanbieden
U kunt RTP Jobs die in het venster Opslag zijn opgeslagen gemakkelijk
opnieuw afdrukken. Selecteer de Job die u weer opnieuw wilt afdrukken
en biedt deze weer aan. De Job wordt automatisch in de wachtrij
In afdruk
geplaatst.
Met de Spire CXP8000 kleurenserver kunt u Jobparameters veranderen
en Jobs bewerken voordat u weer afdrukt.
U kunt de Jobparameters in het venster Jobparameters veranderen.
Sommige veranderingen aan de Jobparameters kunnen veroorzaken dat
de Job opnieuw moet worden geRIPped. De Spire CXP8000 kleurenserver
bepaalt automatisch of het bestand opnieuw moet worden geRIPped, en
plaatst het bestand in de juiste wachtrij wanneer u het aanbiedt om weer
te worden afgedrukt.
U kunt Jobs niet opnieuw RIPpen die u in de Jobeditor heeft bewerkt. Als u
een Job in de Jobeditor opslaat wordt een nieuw RTP bestand aangemaakt.
Het heeft echter geen gekoppeld PDL bestand. Daarom kunnen parameters
die opnieuw RIPpen vereisen niet worden toegepast.
Zie voor meer details om een Job opnieuw aan te bieden, Jobs opnieuw
afdrukken op pagina 160.
Zie voor meer informatie om RTP Jobs te bewerken Een RTP-job bewerken op
pagina 215.
De Spire CXP8000 kleurenserver afsluiten 37
De Spire CXP8000 kleurenserver afsluiten
1. Selecteer in de werkruimte van de Spire CXP8000 kleurenserver in
het menu
Job de optie Afsluiten.
Of:
Klik op in de rechterbovenhoek van het Spire CXP8000
kleurenserver-werkgebied.
Het werkgebied van de Spire CXP8000 kleurenserver wordt afgesloten
en u keert terug naar het bureaublad van Windows.
2. Controleer dat het Spire pictogram van de taakbalk is verdwenen.
3. Selecteer vanuit het bureaublad van Windows Start>Shut Down.
4. Selecteer in het dialoogvenster Shutdown Shut down.
5. Wanneer Windows volledig is afgesloten zet u de monitor af.
6. Klik op de Spire CXP8000 kleurenserver op de vermogenknop die
zich achter de voordeur bevindt.
Het vermogen LED op het voorpaneel gaat uit.
Opmerking: Als Jobs worden verwerkt of afgedrukt zal een bericht
verschijnen.
Taakbalk zonder het Spire pictogram
Taakbalk met het Spire pictogram
Opmerking: Het kan in sommige situaties gebeuren dat de vermogen
knoplanger dan 4 seconden moet worden ingedrukt.
38 Hoofdstuk 2 – Aan de slag
Vanuit een
cliëntwerkstation
werken
Standaard netwerkprinters................................................................40
De PPD bestand parameters instellen ................................................41
Vanuit een Windows cliënt werkstation werken ................................51
Vanuit een Macintosh cliënt werkstation werken...............................70
Spire Web Center..............................................................................80
Hot Folders gebruiken.......................................................................89
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver..........................95
UNIX connectiviteit .........................................................................123
NDS configureren en instellen .........................................................140
DeNovell NDS-printerwachtrijen in de NDS Tree definiëren ..............141
IPX-afdrukken configureren.............................................................154
Om de printerdrivers op een Novell Client met de
Adobe PS Application te installeren.................................................156
40 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Standaard netwerkprinters
Voor Macintosh en Windows netwerken, verstrekt de Spire CXP8000
kleurenserver drie standaard netwerkprinters, de zogenaamde virtuele
printers,
ProcessPrint, ProcessStore en SpoolStore.
De virtuele printers bevatten vooraf ingestelde workflows die automatisch
worden toegepast op alle afdrukopdrachten die met deze virtuele printer
worden verwerkt. Als u de virtuele printers gebruikt worden uw Jobs
efficiënter afgedrukt.
Op de Spire CXP8000 kleurenserver kan worden gekozen naar welke
virtuele printer wordt afgedrukt. Bovendien kunnen nieuwe virtuele
printers worden gedefinieerd om afdrukworkflows aan specifieke
jobbenodigdheden aan te passen.
Een extra standaard netwerkprinter is voor de Macintosh netwerken
toegevoegd.
FontDownLoader
Dit is een speciale netwerkprinter die u kunt gebruiken met Macintosh-
clientwerkstations om fonts te downloaden. Met de FontDownLoader
kunnen fonts naar de Spire CXP8000 kleurenserver worden verzonden
om deze later in afdrukjobs te gebruiken. Er kunnen geen bestanden via
de FontDownLoader worden verzonden, alleen fonts.
Opmerking: Mits u het selectievakje PPD parameters overschrijven markeert
als u een virtuele printer toevoegt, zullen de Job (afdruk) parameters die in de
Job zijn ingesteld de ingestelde parameters in de virtuele printer overschrijven.
Zie voor meer informatie over virtuele printers Virtuele printers beheren
op pagina 224 en Spire CXP8000 kleurenserver Netwerkprinters op pagina 14.
Voo r
Zie De Fontdownloader voor Macintosh netwerken gebruiken op pagina 309
voor meer informatie over de Fontdownloader.
De PPD bestand parameters instellen 41
De PPD bestand parameters instellen
U kunt de Jobparameters vanuit een cliëntwerkstation instellen met het
Spire CXP8000 kleurenserver PPD bestand, of u kunt een virtuele printer
met vooraf gedefinieerde PPD bestand instellingen definiëren.
Om een bestand van Windows af te drukken, moet u eerst een Spire CXP8000
kleurenserver netwerkprinter met het juiste PPD bestand instellen. Het PPD
bestand bevat alle parameters en papierstapel definities voor de printer
waardoor u het bestand correct kunt afdrukken.
Om het Spire CXP8000 kleurenserver PPD bestand te gebruiken:
¾
Selecteer vanuit het venster Print van uw toepassing de specifieke
afdrukinstellingen om naar de Spire CXP8000 kleurenserver te
kunnen afdrukken.
Om een virtuele printer te definiëren:
¾
Stel de Jobparameters in als u een virtuele printer aanmaakt of bewerkt.
Deze instellingen worden de standaard opties van de printer.
De volgende tabel bevat de PPD bestandparameters en afdruk opties die in
het venster Print van een toepassing kunnen worden geselecteerd.
Zie voor meer informatie over printerinstellingen Van Windows afdrukken
op pagina 68 en Van een Macintosh afdrukken op pagina 79.
Zie voor meer informatie over virtuele printers Een nieuwe printer toevoegen
op pagina 224 en Een bestaande printer bewerken op pagina 227.
Opmerkingen:
• In het PPD bestand wordt de optie Printer Default voor alle PPD bestandpa-
rameters geselecteerd. De optie Printer's Default verwijst naar de instel-
lingen van de zojuist geselecteerde virtuele printer.
• De parameter instellingen die het laatst zijn aangepast of toegepast zijn
de instellingen die aan de Job worden toegepast. De afdrukinstellingen die
in het Jobbestand zijn gedefinieerd overschrijven echter de instellingen van
devirtuele printer.
• Grijsschaal beelden die in RGB toepassingen (zoals PowerPoint) zijn aange-
maakt, moeten als monochroom worden gespecificeerd of u moet RGB
grijzen>Grijzen met K toner afdrukken in het PPD bestand selecteren als
u de Job aan de Spire CXP8000 kleurenserver aanbiedt. Deze selectie verze-
kerd dat e beelden met grijsschalen als zwart en wit worden vertaald in plaats
van kleur op de rekeningmeters van de Spire CXP8000 kleurenserver en de
Xerox DocuColor 8000 digitale pers.
42 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Tabel 4: PPD-parameter
PPD-parameter Afdrukopties
Afdrukmethode
Simplex hiermee worden de pagina's enkelzijdig afgedrukt (standaard).
In
Duplex van boven naar onder wordt het beeld op de omgekeerde
kant van het vel 180 graden geroteerd. Deze optie wordt gebruikt
voor drukwerken zoals een kalenderstijl en presentatiestijl (gewoonlijk
gebruikt met liggende Jobs).
In
Duplex van boven naar boven wordt de kop van het beeld wordt
bovenaan de pagina afgedrukt, aan beide zijden van het vel. Deze optie
wordt gebruikt voor normale afdruk in boekstijl (gewoonlijk gebruikt
met staande Jobs).
Beeldstand voor
impositie
Liggend geeft een liggende afdrukstand aan voor impositie.
Staand geeft een staande afdrukstand aan voor impositie.
Omgekeerde
printvolgorde
Ja het afdrukken begint bij de laatste pagina.
Nee het afdrukken begint bij de eerste pagina.
Voorkant naar
boven
Voorkant naar boven: de printer levert de pagina's met de afgedrukte
voorkant naar boven.
Voorkant naar beneden: de printer levert de pagina's met de afgedrukte
kant naar beneden (bijvoorbeeld voor het afdrukken van vertrouwelijke
documenten).
Sorteren
Ja er wordt eerst een volledig exemplaar van de Job afgedrukt voordat
de eerste pagina van het volgende exemplaar wordt afgedrukt.
Nee alle exemplaren van iedere pagina worden afgedrukt voordat
de exemplaren van de volgende pagina worden afgedrukt.
Beeldschaal
Selecteer Passend op papier om het beeld aan het geselecteerde papier
in de papierstapel aan te passen.
100% drukt 100% van het oorspronkelijke formaat af (standaard)
Selecteer een beeldschaal om verhoudingsgewijs het beeldformaat
te vergroten of verkleinen, met
50%, 150%, 200%, 250%, 300%,
350%, 400%
180 roteren
Ja (alleen relevant voor de optie Finisher module > HCSS stapelbak),
past de nietpositie met 180 graden aan. Bijvoorbeeld, in plaats van aan
de linker bovenhoek te nieten, kunt u in de rechter onderhoek nieten.
Nee negeert deze methode.
De PPD bestand parameters instellen 43
Papierset
Ongedefinieerd gebruikt de parameters van het tabblad Papierstapel.
Papiersets 1-10 zijn de vooraf gedefinieerde papiersets die op de Spire
CXP8000 kleurenserver beschikbaar zijn.
Type
Selecteer Papier of Transparantie als de media.
Gewicht
Kies het gewenste papiergewicht van de lijst. De volgende bereiken
bevinden zich in de lijst:
60-80, 81-105, 106-135, 136-186, 187-220 en
221-300 Bijvoorbeeld 81-105 gr/m² drukt af op 81-105 gr/m² papier.
Coating
Gecoat drukt af op glanzend papier.
Zonder coating drukt af op mat papier.
Tekst en
lijnkwaliteit
Normaal biedt een standaard tekstkwaliteit.
Anti-aliasing biedt een betere tekstkwaliteit. Met Creo Anti-Aliasing
worden in elkaar overlopende tinten geëgaliseerd, zonder dat diagonale
lijnen op afbeeldingen met kartelranden voorkomen.
Randen scherper maken biedt een betere tekstkwaliteit.
Beeldkwaliteit
Hoog geeft de hoogste beeldkwaliteit. Met deze instelling wordt het
eigendomsalgoritme Smooth Scale van Creo toegepast, dat de kwaliteit
van de beelden met verschillende resoluties verbeterd (zoals beelden die
van het Internet zijn geïmporteerd).
Normaal geeft een standaard beeldkwaliteit en verhoogt de snelheid van
de RIP-bewerking.
Trapping
Met
Ja
wordt het Creo FAF (Full Auto Frame) algoritme op de Job
toegepast.
Trapping compenseert de misregistratie tussen kleurenseparaties in offset
en digitale printing. Dit gebeurt niettegenstaande de nauwkeurigheid van
de printer. Dit probleem komt voor bij witte lijnen rond objecten die boven
op een achtergrond zijn geplaatst (in een Knock-Out-procedure) en ook
bij tegen elkaar liggende kleuren. De FAF-oplossing is om het element of
de achtergrond te vergroten om een overvul te creëren. Gebruik deze
optie niet met VI-jobs.Met
Nee
zal niet met trapping van het beeld worden begonnen tijdens de
RIP-verwerking (deze optie heeft geen invloed op trapping die in de
ontwerptoepassing is ingesteld). Wanneer trapping was toegepast in
de ontwerptoepassing selecteert u
Nee
.
Tabel 4: PPD-parameter
PPD-parameter Afdrukopties
44 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Zwartoverlapping
Ja geeft een verbeterde afdrukkwaliteit (zoals in FAF) en een rijker dieper
zwart met de onderliggende CMY waarden, die overeenkomen met de
afgedrukte achtergrond. Hierdoor zijn misregistraties niet zichtbaar.
Zwartoverlapping wordt gebruikt om te zorgen dat zwarte tekst 100%
netjes wordt afgedrukt binnen een tint- of beeldgebied Het is mogelijk
dat soms witte lijnen rond zwarte tekst verschijnen en dat de tekst minder
dicht lijkt dan gewenst als gevolg van een verkeerde registratie tussen de
kleurenseparaties. Met Zwartoverlapping wordt de optie Alleen zwarte
tekst / Grafieken automatisch geactiveerd en er zijn geen Knock-Outs
onder de zwarte tekst. Een Knock-Out vindt alleen plaats wanneer de
bovenste kleur wordt afgedrukt. Dit leidt tot minder kleurdichtheid en
kan zorgen voor misregistratie als de separaties niet precies zijn uitgelijnd.
Nee houdt de Job onveranderd.
Tabel 4: PPD-parameter
PPD-parameter Afdrukopties
De PPD bestand parameters instellen 45
PS-overlapping
Met PS overlapping kan de overlapping van het PostScript bestand worden
gebruikt. Hier wordt ook bepaald of de PS-overlappinginstellingen van de
DTP-toepassing worden ondersteund door de RIP-verwerking.
Spire CXP8000 kleurenserver-instelling negeren PS-overlappingopdrachten
van DTP-toepassingen. Bijvoorbeeld, als PS-overlapping was ingesteld met
Ja
in een DTP-toepassing, zal het selecteren van PS-overlapping
Nee
in de
Spire CXP8000 kleurenserver resulteren in geen overlapping. De Spire
CXP8000 kleurenserver kan geen PS overlapping uitvoeren als dit niet van
te voren in het bestand is ingesteld. Wanneer u PS-overlapping
Ja
selecteert
voor een bestand waarvoor geen overlapping was ingesteld in een DTP-toe-
passing zal dit niet resulteren in overlapping.
Ja
(standaard) instrueert de RIP om de overlappinginformatie dat zich
in het invoer PostScript-bestand bevindt te gebruiken. Wanneer PS-overlap-
ping is toegepast in een DTP-toepassing wordt deze uitgevoerd door de
Spire CXP8000 kleurenserver. Knock Outs van achtergrondkleuren
worden zo voorkomen.
Als bijvoorbeeld een gele driehoek een cyaan cirkel overlapt, zorgt het
selecteren van
Ja
ervoor dat het overlappinggebied groen wordt gekleurd.
Dit is niet zichtbaar op het scherm, alleen op de afdruk.
Nee
negeert de overlappinginformatie dat bestaat in het invoer PostScript-
bestand. Achtergrondkleuren worden weggelaten en alleen de bovenste
afdrukkleuren zijn zichtbaar op het scherm in de DTP-toepassing
Als een gele driehoek een cyaan cirkel overlapt, zorgt het selecteren van
Nee
ervoor dat de cyaan achtergrond wordt weggelaten en alleen het geel
wordt afgedrukt.
Beeldruis
Nee (standaard) er wordt geen beeldruis aan de Job toegevoegd.
Noise 2-10 voegt beeldruis toe. Hoe hoger het niveau des te egaler
de vignettes worden.
Kleurenmodus
Grijsschaal alle pagina's worden alleen met zwarte (K) toner afgedrukt.
Kleur alle pagina's worden met alle CMYK-toners afgedrukt.
Als u
Kleur selecteert, kunt u de optie Grijzen met zwarte toner afdruk-
ken
selecteren in de lijst RGB-grijzen om RGB grijze beelden alleen met
zwarte toner af te drukken. Als u de grijsschaal CMYK elementen alleen
met zwarte toner wilt afdrukken moet
Waarnemend als de rendering
intent optie worden ingesteld.
Tabel 4: PPD-parameter
PPD-parameter Afdrukopties
46 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
RGB-workflow
Met deze optie worden de gammawaarden verhoogd waarmee de
kleuren van de RGB-beelden meer diepte krijgen. Om de geneste CSA
te gebruiken selecteert u
CSA bron gebruiken:. Om een "Spire of Adobe
CSA gebruiken" te veranderen selecteert u
Use Spire RGB 1.8, Use Spire
RGB2.1
, Use Spire RGB 2.4, Use sRGB, of Use Adobe RGB.
RGB grijzen
Selecteer Print grays using CMYK (Grijzen afdrukken met CMYK) om
grijsschaal CMYK-elementen met alleen zwarte toner af te drukken.
Selecteer
Grijzen met zwarte toner afdrukken om RGB grijze beelden
met alleen zwarte toner af te drukken.
Rendering Intent
voor RGB
Met Rendering intent wordt gedefinieerd hoe kleuren met Lab-waarden
naar de kleurenruimte van de printer worden gecomprimeerd.
Relatief colorimetrisch
geeft een nauwkeurige algemene-doel-kleurbereik
mapping voor alle toepassingen. De laagste densiteit wordt naar wit gemapt.
Absoluut colorimetrisch
behoudt de tint van de onderlaag.
Verzadigd (presentatie)
produceert verzadigde kleuren die geschikt zijn
voor toepassingen in de kantooromgeving; bijvoorbeeld tekstdocumenten
en presentaties.
Waarnemend (fotografisch)
geeft de meeste effectieve resultaten bij
Continuous Tone en afbeeldingen.
Verzadiging (presentatie)
en
Waarnemend (fotografisch)
zijn de
meest effectieve Rendering intent-methoden voor RGB-beelden.
CMYK-workflow
Selecteer De originele CMYK-waarden gebruiken, CSA-bron gebruiken,
of CMYK-emulatie gebruiken,
Standaard printerinstellingen (Geen),
Fogra Gloss emulatie
, Fogra Matt-emulatie, Fogra Uncoated, Euroscale,
Gravure
, Japan_Color, Offset, Match Print, iGen3 of SWOP.
Printer's Default (None), past inktbesparing (GCR) toe zonder emulatie.
In alle gevallen overschrijft emulatie die is toegepast in de oorspronkelijke
DTP-toepassing de instellingen van de Spire CXP8000 kleurenserver.
De bronpapiertint
emuleren
Ja om de originele papiertint te emuleren.
No
Deze parameter is alleen beschikbaar als u een emulatiemethode selecteert.
Tabel 4: PPD-parameter
PPD-parameter Afdrukopties
De PPD bestand parameters instellen 47
RGB elementen
emuleren
Neen
Ja
voor het emuleren van RGB-kleuren volgens de geselecteerde
CMYK-emulatiemethode.
Deze parameter is alleen beschikbaar als u een emulatiemethode selecteert.
Zuivere kleuren
houden
Ja om zuivere CMYK-kleuren te emuleren.
Neen
Deze parameter is alleen beschikbaar als u een emulatiemethode selecteert.
Rendering Intent
voor CMYK
Met Rendering intent wordt gedefinieerd hoe kleuren met Lab-waarden
naar de kleurenruimte van de printer worden gecomprimeerd.
Relatief colorimetrisch
geeft een nauwkeurige algemene-doel-kleurbereik
mapping voor alle toepassingen. De laagste densiteit wordt naar wit gemapt.
Waarnemend (fotografisch)
geeft de meeste effectieve resultaten bij
Continuous Tone en afbeeldingen.
Verzadigd (presentatie)
produceert verzadigde kleuren die geschikt zijn
voor toepassingen in de kantooromgeving (bijvoorbeeld tekstdocumenten
en presentaties).
Absoluut colorimetrisch
behoudt de tint van de onderlaag.
Relatief colorimetrisch
en
Absoluut colorimetrisch
zijn de meest
efficiënte Rendering intent-methoden voor CMYK-beelden.
Spire
steunkleurenbibliot
heek gebruiken
Ja om de Spire steunkleurenbibliotheek te gebruiken.
No
Bestemmingsprofiel
Gekoppeld gebruikt het bestemmingsprofiel dat naar een papierkleur
in het Broncentrum >
Profielbeheer werd toegewezen.
DC_8000_C.GA
en DC_8000_U.COM zijn vooraf gedefinieerde profielen.
Kalibratie
Normaal drukt af met de normale kalibratietabel.
Verzadigd drukt af met de verzadigde kalibratietabel.
Geen drukt af zonder kalibratie, hierdoor is er geen balans
tussen de kleuren en worden er geen kalibratiegegevens verstrekt.
Tabel 4: PPD-parameter
PPD-parameter Afdrukopties
48 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Rastermethode
Automatisch wordt toegepast voor twee type rasters:
• Voor CT gebruikt het systeem een punttyperaster van 200 lpi.
• Voor LW (tekst / lijntekeningelementen) gebruikt het systeem een
lijntyperaster van 200 lpi.
Punt 150 is van toepassing op het punttyperaster van 150 lpi.
Punt 200 is van toepassing op het punttyperaster van 200 lpi.
Lijn 200 is van toepassing op het lijntyperaster van 200 lpi.
Lijn 300 is van toepassing op het lijntyperaster van 300 lpi.
Lijn 600 is van toepassing op het lijntyperaster van 600 lpi.
Inktbesparing (GCR)
Met Nee wordt geen GCR gebruikt en worden standaard maximum
toner instellingen gebruikt.
Ook kan
Laag, Medium, of Hoog worden geselecteerd. Hiermee wordt
ingesteld hoeveel CMY-toner wordt vervangen door de zwarte toner.
Gebruik
Hoog om te zorgen voor een lage inktbedekking als toner wordt
bespaart (dit kan inktpeeling en het "opkruleffect" voorkomen dat zich
kan voordoen bij het afdrukken op transparanten.)
Brightness
Helderheidinstellingen kunnen aan RTP-jobs worden toegepast zonder
dat het bestand opnieuw moet worden verwerkt (het bestand opnieuw
RIPpen).
Normaal behoudt de huidige Jobinstellingen en voegt geen extra
helderheid toe.
Selecteer om helderheid toe te passen één van de bereikopties:
Licht
(5%), Lichter (10%), Lichtst (15%), Donker (5%), Donkerder (10%),
Donkerst (15%).
Contrast
Contrastinstellingen kunnen op RTP-jobs worden toegepast zonder
dat het bestand opnieuw moet worden verwerkt (opnieuw een RIP-
bewerking op het bestand uitvoeren).
Normaal behoudt de huidige Jobinstellingen en voegt geen extra
contrast toe.
Selecteer om contrast toe te passen
Minder contrast of Meer contrast.
Tabel 4: PPD-parameter
PPD-parameter Afdrukopties
De PPD bestand parameters instellen 49
Automatische
verwijdering
Altijd, Nooit, Alleen succesvol, Alleen mislukt
Voor grote VI-jobs, die veel schijfruimte van de Spire CXP8000
kleurenserver innemen, wordt aanbevolen om deze optie te gebruiken
(wanneer u de Job niet opnieuw hoeft af te drukken die in deze optie
wordt gebruikt). Voltooide en mislukte Jobs worden automatisch in het
venster Opslag opgeslagen, tenzij u op een van de keuzevakjes van de
optie
obverwijdering klikt.
Altijd verwijdert alle Jobs nadat deze zijn afgedrukt.
Nooit verwijdert geen enkele Job nadat deze is afgedrukt.
Alleen succesvol hiermee worden constant pagina's verwijderd wanneer
deze met succes zijn afgedrukt en maakt hierdoor schijfruimte vrij om de
hele afdrukrun te voltooien. Iedere met succes afgedrukte pagina van de
Job wordt onmiddellijk verwijderd terwijl de rest van de Job in de wachtrij
blijft om te worden afgedrukt.
Alleen mislukt verwijderd mislukte Jobs (wanneer deze worden verwerkt
of afgedrukt) van de Spire CXP8000 kleurenserver.
APR
Met hoge resolutie afdrukken drukt af met hoge-resolutiebestanden.
Met lage resolutie afdrukken drukt af met lage resolutiebestanden.
Jobflow
Verwerken en afdrukken voert een RIP-bewerking uit op de PDL-
bestanden en drukt ze af, waarna de bestanden naar het venster
Opslag worden verplaatst of worden verwijderd, afhankelijk van
het verwijderingbeleid.
Verwerken en opslaan voert op de PDL-bestanden een RIP-bewerking
uit, waarna ze als RTP-Jobs naar het venster Opslag worden verplaatst.
Spoolen en opslaan kopieert de PDL-bestanden direct naar het
venster Opslag.
In katernen splitsen
Selecteer het gewenste aantal (1-10) pagina's per katern.
Printers Default (Nee) de Job wordt niet in katernen gesplitst.
Tabel 4: PPD-parameter
PPD-parameter Afdrukopties
50 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Beheerpagina
De Beheerpagina bevat algemene informatie over de Job, inclusief
de parameters voor de papierstapel (de Beheerpagina kan ook op
niet-succesvol voltooide Jobs worden toegepast).
De Beheerpagina wordt in dezelfde volgorde als de Job afgedrukt,
voor iedere set van de afdrukinstelling voorkant-naar-beneden en
na iedere set van de afdrukstelling voorkant-naar-boven.
Nee (standaard) drukt geen Beheerpagina met de Job af.
Ja drukt een Beheerpagina af.
Slip-sheet
Ja voegt een offsetvel van de Jobpapierstapel tussen Jobs of exemplaren
van een Job, of aan het einde van niet gesorteerde paginastapels in.
Nee voegt geen slipsheets in.
Afwerkingmodule
Selecteer een Finisher module van de vervolgkeuzelijst om de
uitvoerbestemming van de printer te selecteren:
OCT (Offset Catch Tray) drukt af naar de uitvoer cache bak.
Wanneer uw printer is uitgerust met een HCS (High Capacity
Stacker - HC-Stapelmachine) selecteert u:
HCS bovenste lade om naar de bovenste lade af te drukken.
HCS Stapelbak om naar de stapelbak af te drukken die de interne
lade is.
Wanneer uw printer is uitgerust met een HCSS (High Capacity
Stacker Stapler - HC-Stapel-/nietmachine), selecteert u:
HCSS bovenste lade om naar de bovenste lade af te drukken.
HCSS-stapelbak om naar de stapelbak af te drukken (gewoonlijk
gebruikt voor veel pagina's of exemplaren).
HCSS-stapel-/nietmachine om een te nieten document af te drukken.
DFA profiel 1 / DFA profiel 2 / DFA profiel 3 / DFA profiel 4 /
DFA profiel 5
om af te drukken naar een DFA-apparaat (Document
Finishing Architecture). Selecteer het gewenste profiel volgens de
profielenreeks in de Xerox DocuColor 8000 digitale pers.
Finisher Offset
Ja schuift de vellen op wanneer een nieuw paginanummer wordt
gegeven. Als u bijvoorbeeld drie exemplaren van een niet-gesorteerde
pagina instelt, wordt de afdrukuitvoervolgorde als volgt, pagina1,
pagina1, pagina1, offset, pagina2, pagina2, pagina2, offset, enzovoort.
Nee negeert deze afdrukmethode.
Tabel 4: PPD-parameter
PPD-parameter Afdrukopties
Vanuit een Windows cliënt werkstation werken 51
Vanuit een Windows cliënt werkstation werken
De Spire CXP8000 kleurenserver kan van een Windows cliënt werkstation
dat de volgende bedieningsystemen heeft afdrukken:
• Windows 98 en Windows ME
• Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP
In de volgende sectie wordt beschreven hoe u een Spire CXP8000
kleurenserver netwerk printer voor alle ondersteunde bedieningsystemen
kunt definiëren.
Opties voor het
nieten
Liggend - Enkele TL één nietje in de boven linkerhoek.
Liggend - Enkele TR één nietje in de boven rechterhoek.
Liggend - Dubbelzijdig rechts twee nietjes aan de rechterzijde.
Liggend - Dubbelzijdig links twee nietjes aan de linkerzijde.
Liggend - Dubbelzijdig bovenaan twee nietjes aan de bovenkant.
Staand - Enkele TL één nietje in de boven linkerhoek.
Staand - Enkele TR één nietje in de boven rechterhoek.
Staand - Dubbelzijdig rechts twee nietjes aan de rechterzijde.
Staand - Dubbelzijdig links twee nietjes aan de linkerzijde.
Staand - Dubbelzijdig bovenaan twee nietjes aan de bovenkant.
Tabel 4: PPD-parameter
PPD-parameter Afdrukopties
52 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Een printer op Windows cliënt werkstations definiëren
Gebruik de Windows Add Printer wizard om de Spire CXP8000
kleurenserver netwerk printers te definiëren.
Een printer definiëren op Windows NT 4.0
Om een netwerkprinter met de Windows Add Printer wizard
te definiëren:
1. Klik van het Windows bureaublad op de knop Start en selecteer
Settings>Printers.
2. Dubbelklik op het pictogram Add Printer.
3. Selecteer Network printer server, en klik op Next.
4. Blader door het netwerk naar de Spire CXP8000 kleurenserver
en dubbelklik op de naam van de server.
Opmerking: wanneer een nieuwe Spire CXP8000 kleurenserver netwerkprinter
aan een cliëntwerkstation wordt toegevoegd, is het niet nodig om het Spire
CXP8000 kleurenserver PPD bestand en Adobe PostScript printerdrivers apart
te nstalleren. Deze worden automatisch door de Windows Add Printer wizard
geïnstalleerd.
Vanuit een Windows cliënt werkstation werken 53
Een lijst van de netwerkprinters verschijnt.
5. Selecteer één van de netwerkprinters – bijvoorbeeld ProcessPrint
en lik op
OK.
6. Wanneer deze printer als standaard printer van uw computer wordt
gekozen, selecteert u
Yes. Is dit niet het geval dan selecteert u No.
7. Klik op Next.
8. Klik op Finish om de installatie te voltooien.
De Spire CXP8000 kleurenserver netwerkprinter is nu met
succes geïnstalleerd.
Om een netwerkprinter via de netwerkomgeving te definiëren:
1. Blader naar de gewenste netwerkprinter.
2. Dubbelklik op het pictogram van de netwerkprinter.
3. In het bericht dat verschijnt klikt u op Yes om de printer te installeren.
De netwerkprinter wordt op uw Windows cliënt werkstation gedefinieerd.
4. Selecteer van de lijst Printers de Spire CXP8000 kleurenserver printer
en klik op
Next.
Opmerking: De Spire CXP8000 kleurenserver heeft drie netwerkprinters,
ProcessPrint, ProcessStore en SpoolStore.
Opmerking: U herhaalt deze procedure om meer netwerkprinters te installeren.
54 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Een printer definiëren - Windows 98
Om een netwerkprinter met de Windows Add Printer wizard te
definiëren:
1. Klik vanaf het Windows-bureaublad op de knop Start en volg het
pad
Settings>Printers.
2. Dubbelklik op het pictogram Add Printer.
De Add Printer wizard verschijnt.
3. Klik op Next.
4. Selecteer Network printer en klik op Next.
Opmerking: wanneer een nieuwe Spire CXP8000 kleurenserver netwerkprinter
aan een cliëntwerkstation wordt toegevoegd, is het niet nodig om het Spire
CXP8000 kleurenserver PPD bestand en Adobe PostScript printerdrivers apart
te installeren. Deze worden automatisch door de Windows Add Printer wizard
geïnstalleerd.
Vanuit een Windows cliënt werkstation werken 55
5. Typ het netwerkpad of de wachtrijnaam van de printer.
Of:
Wanneer u de naam niet weet, klikt u op
Bladeren om de beschikbare
netwerkprinters te bekijken.
a. Selecteer één van de netwerkprinters – bijvoorbeeld ProcessPrint.
b. Klik op OK.
6. Klik op Next.
7. Wanneer deze printer als standaard printer van uw computer wordt
gekozen, selecteert u
Yes. Is dit niet het geval dan selecteert u No.
8. Klik op Next.
56 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
9. Selecteer Yes wanneer u een testpagina wilt afdrukken.
De Spire CXP8000 kleurenserver netwerkprinter is nu correct
geïnstalleerd.
10. Klik op Finish om de installatie te voltooien.
Om een netwerkprinter via de netwerkomgeving te definiëren:
1. Blader naar de gewenste netwerkprinter.
2. Dubbelklik op het pictogram van de netwerkprinter.
De Add Printer Wizard verschijnt en de netwerkprinter is op
uw Windows cliënt werkstation gedefinieerd.
Een printer definiëren - Windows 2000 en Windows ME
Om een netwerkprinter met de Windows Add Printer wizard
te definiëren:
1. Klik vanuit het Windows-bureaublad op de knop Start en volg het
pad
Settings>Printers.
2. Dubbelklik op het pictogram Add Printer.
De Add Printer wizard verschijnt.
3. Klik op Next.
Opmerking: U herhaalt deze procedure om meer netwerkprinters te installeren.
Opmerking: wanneer een nieuwe Spire CXP8000 kleurenserver netwerkprinter
aan een cliëntwerkstation wordt toegevoegd, is het niet nodig om het Spire
CXP8000 kleurenserver PPD bestand en Adobe PostScript printerdrivers apart
te nstalleren. Deze worden automatisch door de Windows Add Printer wizard
geïnstalleerd.
Vanuit een Windows cliënt werkstation werken 57
4. Selecteer Network printer.
5. Klik op Next.
6. Selecteer Type the printer name, of klik op Next om naar een
printer te bladeren.
58 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
7. Typ de juiste printernaam in het vakje Name.
Of:
Klik op
Next om naar een printer te bladeren.
8. Selecteer één van de netwerkprinters – bijvoorbeeld ProcessPrint.
9. Klik op Next.
10. Wanneer deze printer als standaard printer van uw computer wordt
gekozen, selecteert u
Yes. Is dit niet het geval dan selecteert u No.
11. Klik op Next.
12. Klik op Finish om de installatie te voltooien.
De Spire CXP8000 kleurenserver netwerkprinter is nu correct
geïnstalleerd.
Om een netwerkprinter via de netwerkomgeving te definiëren:
1. Blader naar de gewenste netwerkprinter.
2. Dubbelklik op het pictogram van de netwerkprinter.
3. In het bericht dat verschijnt klikt u op Yes om de printer te installeren.
De netwerkprinter wordt op uw Windows cliënt werkstation gedefinieerd.
Opmerking: U herhaalt deze procedure om meer netwerkprinters te installeren.
Vanuit een Windows cliënt werkstation werken 59
Een Printer definiëren - Windows XP
Om een netwerkprinter met de Windows Add Printer wizard
te definiëren:
1. Klik van het Windows bureaublad op de knop Start en selecteer
Printers and Faxes.
2. Selecteer van de Printer Tasks, Add a printer.
De Add Printer wizard verschijnt.
Opmerking: wanneer een nieuwe Spire CXP8000 kleurenserver netwerkprinter
aan een cliëntwerkstation wordt toegevoegd, is het niet nodig om het Spire
CXP8000 kleurenserver PPD bestand en Adobe PostScript printerdrivers apart
te installeren. Deze worden automatisch door de Windows Add Printer wizard
geïnstalleerd.
60 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
3. Klik op Next.
4. Selecteer A network printer, or a printer attached to another
computer
en klik op Next.
5. Selecteer Browse for a printer en klik op Next.
Vanuit een Windows cliënt werkstation werken 61
6. Blader naar de Spire CXP8000 kleurenserver en dubbelklik om de
lijst van netwerkprinters weer te geven.
7. Selecteer de printer die u wilt instellen en klik op Next.
8. Wanneer deze printer als standaard printer van uw computer wordt
gekozen, selecteert u
Yes. Is dit niet het geval dan selecteert u No.
9. Klik op Next.
10. Klik op Finish om de wizard te sluiten.
De Spire CXP8000 kleurenserver netwerkprinter is aan uw printerlijst
toegevoegd.
Om een netwerkprinter in Windows XP met de netwerkomgeving
te definiëren:
1. Blader naar de gewenste netwerkprinter.
2. Dubbelklik op het pictogram van de netwerkprinter.
De netwerkprinter wordt op uw Windows cliënt werkstation
gedefinieerd.
Opmerking: U herhaalt deze procedure om meer netwerkprinters te installeren.
62 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
PostScript bestanden op Windows aanmaken
In de volgende procedures wordt beschreven hoe u PostScript-bestanden
met de Spire CXP8000 kleurenserver vanaf het cliëntwerkstation kunt maken.
Dit is gebruikelijk wanneer u niet met de Spire CXP8000 kleurenserver bent
aangesloten en Jobs op afstand moeten worden verzonden om op de Spire
CXP8000 kleurenserver of op externe media te worden afgedrukt. Deze
bestanden kunnen vervolgens naar de Spire CXP8000 kleurenserver
worden ingevoerd om te worden afgedrukt.
Om een PostScript-bestand te maken:
1. Open een Job in de DTP toepassing – bijvoorbeeld, Microsoft Word -
en selecteer van het menu
File de optie Print.
2. Selecteer het controlevakje Print to File (Afdrukken naar bestand).
3. Klik op OK.
Er wordt nu een PostScript bestand aangemaakt.
Om lokaal een Print to File printer te definiëren:
1. Start de toepassing Adobe PostScript Driver (deze toepassing vindt u
op cd 3 in de map
Utilities (Hulpprogramma's) (AdobePSDriver.exe),
of op de website van Adobe onder http://www.adobe.com/support/
downloads/main.html).
Het venster Welcome verschijnt.
Vanuit een Windows cliënt werkstation werken 63
2. Klik op Next.
Het venster End User Agreement verschijnt.
3. Lees de licentieovereenkomst eerst aandachtig door en klik op Accept.
4. Selecteer It is directly connected to your computer (Local Printer)
en klik op
Next.
5. Selecteer van de lijst Available ports: Local Port en klik op Next.
64 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
In de volgende stap wordt de printer met het Spire CXP8000
kleurenserver PPD-bestand geconfigureerd. Het Spire CXP8000
kleurenserver PPD-bestand bevindt zich in een gedeelde map op
de Spire CXP8000 kleurenserver.De naam van het Spire CXP8000
kleurenserver PPD-bestand is
CXP8K801.
6. Klik op Browse.
Vanuit een Windows cliënt werkstation werken 65
7. Klik op de knop Network en blader naar uw Spire CXP8000
kleurenserver.
8. Lokaliseer de Spire CXP8000 kleurenserver en dubbelklik op
het erverpictogram. Dubbelklik vervolgens op de map
Utilities.
9. Klik op OK.
10. Dubbelklik op de map PPD en selecteer de Spire CXP8000
kleurenserver PPD-bestandsnaam,
11. Klik op OK.
66 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
12. Selecteer van de Printers lijst de Spire CXP8000 kleurenserver printer
en klik op
Next.
13. Selecteer in het venster Sharing Not Shared (niet gedeeld) en klik
op
Next.
14. Typ op het clientwerkstation een herkenbare naam voor de printer,
bijvoorbeeld
CXP8000_ProcessStore.
15. Selecteer Yes (aanbevolen) wanneer u een testpagina wilt afdrukken
of selecteer
No en klik op Next.
16. Klik op Install om de Print to file printer met het Spire CXP8000
kleurenserver PPD bestand te installeren. Wanneer wordt verzocht
om de printer te configureren, klikt u op
Yes en daarna op Next.
Vanuit een Windows cliënt werkstation werken 67
17. Selecteer Yes.
18. Klik op Next.
19.
Configureer de printer volgens uw specificaties en klik vervolgens op
OK
.
20. Klik op Finish om de installatie te voltooien.
De printer verschijnt nu in het venster Printers.
U kunt nu de *.ps en *.prn bestanden afdrukken. Wanneer afgedrukt
kunnen deze bestanden op de Spire CXP8000 kleurenserver worden
ingevoerd en afgedrukt.
68 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Het PPD bestand van Windows kopiëren
PostScript bestanden moeten met het Spire CXP8000 kleurenserver PPD
bestand worden gemaakt om naar de Spire CXP8000 kleurenserver te
kunnen verzenden. Het is daarom nodig dat u het Spire CXP8000
kleurenserver PPD-bestand kopieert en naar de klant verzendt.
Om het PPD bestand van de Spire CXP8000 kleurenserver naar een
diskette te kopiëren of te e-mailen:
1. Dubbelklik op het bureaublad van Windows op het pictogram
Network Neighborhood.
2. Selecteer het Spire CXP8000 kleurenserver station, bijvoorbeeld,
V4_CXP8000.
3. Dubbelklik op de map Utilities en dubbelklik op de map PPD.
4. Dubbelklik in de map op de gewenste taal, bijvoorbeeld Nederlands.
5. Kopieer het PPD bestand naar een diskette of E-mail het naar de klant.
Van Windows afdrukken
1. Open het af te drukken bestand in de juiste toepassing – open
bijvoorbeeld een PDF bestand in Adobe Acrobat.
2. Selecteer van het menu File, Print.
Het venster Print verschijnt.
3. Kies in de lijst Naam de gewenste Spire CXP8000 kleurenserver
netwerkprinter, bijvoorbeeld
Spire_ProcessPrint.
Zie voor meer informatie om de Spire CXP8000 kleurenserver netwerk
printers op cliënt werkstations te installeren Vanuit een Windows cliënt
werkstation werken op pagina 51.
Vanuit een Windows cliënt werkstation werken 69
4. Klik indien gewenst op de knop Eigenschappen om de Jobparameters
aan te passen.
5. Klik op OK.
6.
Klik op OK in het venster Print.
Het bestand wordt naar de Spire CXP8000 kleurenserver verzonden.
Opmerkingen:
•
Iedere verandering die aan de printerparameters worden aangebracht
overschrijven de parameters van de geselecteerde virtuele printer, tenzij
in de virtuele printer de optie
Override PPD Parameters
is geselecteerd.
•
Printer's Default
geeft aan dat de instellingen waarden van de geselec-
teerde virtuele printer op de Spire CXP8000 kleurenserver is overgenomen.
70 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Vanuit een Macintosh cliënt werkstation werken
In deze sectie wordt beschreven hoe u een Spire CXP8000 kleurenserver
netwerk printer voor Macintosh cliënt werkstations definieert. De Spire
CXP8000 kleurenserver kan naar de Macintosh-cliëntwerkstations afdruk-
ken die door een Macintosh OS 9 en Mac OS X (10.2 wordt aangestuurd.
Ook kunnen Jobs worden aangeboden met de Spire CXP8000
kleurenserver virtuele printers via een TCP/IP protocol. Met deze
aansluiting wordt een beduidend hogere spoolsnelheid verkregen.
Een printer op Macintosh cliënt werkstations definiëren
Het Spire CXP8000 kleurenserver PPD-bestand kopiëren
voor Mac OS 9
Voordat een Spire CXP8000 kleurenserver netwerkprinter wordt ingesteld,
moet het Spire CXP8000 kleurenserver PPD bestand op het Macintosh
cliënt werkstation worden geïnstalleerd.
1. Selecteer van het menu Apple, Chooser.
2. Selecteer AppleShare en navigeer naar de Spire CXP8000
kleurenserver op het netwerk.
3. Klik op OK.
Zie voor meer informatie over hetTCP/IP protocol Spire Over TCP/IP
op pagina 113.
Vanuit een Macintosh cliënt werkstation werken 71
Het venster Login verschijnt.
4. Selecteer Guest en klik op de knop Connect.
Het Spire CXP8000 kleurenserver venster verschijnt.
5. Selecteer de map Utilities en klik op OK.
6. Dubbelklik op het bureaublad op het Utilities volume.
Het venster Utilities verschijnt.
Opmerking: Markeer niet het selectievakje Utilities. Als u dit doet zal
Utilities iedere keer worden geladen bij de reboot.
72 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
7. Dubbelklik in de PPD map en dubbelklik in de map op de gewenste
taal – bijvoorbeeld
English.
8. Kopieer het PPD-bestand naar de map System (Systeem)
Folder (Map)>Extensions (Extensies)>Printer Descriptions
(Printerbeschrijvingen).
De Spire CXP8000 kleurenserver PPD is nu geïnstalleerd in de map
Printer Descriptions. En kan nu met één van de Spire CXP8000
kleurenserver netwerkprinters worden geconfigureerd.
De netwerkprinter voor Macintosh OS 9 instellen
1. Controleer dat het Spire CXP8000 kleurenserver PPD bestand naar
de
Printer Descriptions map op uw client werkstation is gekopieerd.
2. Selecteer van het menu Apple, Chooser.
Zie voor meer informatie om het PPD bestand te kopieren Het Spire
CXP8000 kleurenserver PPD-bestand kopiëren voor Mac OS 9 op pagina 70.
Vanuit een Macintosh cliënt werkstation werken 73
3. Selecteer LaserWriter en navigeer naar de Spire CXP8000
kleurenserver op het netwerk.
4. Selecteer een van de Spire CXP8000 kleurenserver netwerkprinters,
bijvoorbeeld
CXP8000_ProcessStore, en klik op Create (Aanmaken).
Het systeem zal automatisch het Spire CXP8000 kleurenserver PPD
bestand vinden en de printer als een Spire CXP8000 kleurenserver
netwerk printer configureren.
Wanneer u de Desktop Printer Spooler-extensie heeft ingeschakeld,
verschijnt een printerpictogram op het bureaublad.
Opmerking: Gebruik dit pictogram als u de PostScript naar de Spire CXP8000
kleurenserver wilt downloaden.
74 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Het Spire CXP8000 kleurenserver PPD bestand voor
Mac OS X (10.2) kopiëren
Voordat u een netwerkprinter definieert, moet u eerst het Spire CXP8000
kleurenserver PPD bestand op uw Macintosh client werkstation installeren.
1. Selecteer van het menu Go, Connect to Server.
Het dialoogvenster Connect to Server verschijnt.
2. Selecteer de gewenste Spire CXP8000 kleurenserver, en klik op Connect.
Vanuit een Macintosh cliënt werkstation werken 75
3. Selecteer Guest en klik op de knop Connect.
4. Selecteer de map CXP8000_Utilities (Hulpprogramma's) en klik
vervolgens op
OK.
De map
CXP8000_Utilities (Hulpprogramma's) is nu toegevoegd
aan het bureaublad.
5. Dubbelklik op de map CXP8000_Utilities (Hulpprogramma's) op
het bureaublad.
6. Dubbelklik in de PPD map en dubbelklik in de map op de gewenste taal.
76 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
7. Kopieer het PPD bestand van de Spire CXP8000 kleurenserver naar
de vaste schijf van Macintosh.
De netwerkprinter voor MacOS X (10.2) installeren
1. Kopieer het Spire CXP8000 kleurenserver PPD-bestand naar de map
library>Printers>PPDs op uw clientwerkstation.
2. Selecteer van het menu Go, Applications.
3. Open de map Utilities en dubbelklik op het pictogram Print Center.
Zie voor meer informatie om het PPD bestand te kopieren Het Spire
CXP8000 kleurenserver PPD bestand voor Mac OS X (10.2) kopiëren
op pagina 74.
Vanuit een Macintosh cliënt werkstation werken 77
4. Klik op Add Printer.
5. Selecteer AppleTalk als het verbindingstype en lokaliseer de Spire
CXP8000 kleurenserver.
6. In de lijst Printer Model selecteert u Other.
Opmerking: Als u liever het LPR protocol wilt gebruiken verwijzen wij
u naar de procedure Een LPR Printer in Macintosh OS X (10.2) installeren
op pagina 110.
78 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
7. Zoek de map waarnaar u het PPD-bestand heeft gekopieerd
en selecteer vervolgens het bestand.
8. Klik op de knop Choose om het PPD bestand aan de geselecteerde
Spire CXP8000 kleurenserver netwerkprinter toe te wijzen.
9. Klik op de knop Add om de nieuwe printer aan de printerlijst toe
te voegen.
Vanuit een Macintosh cliënt werkstation werken 79
Van een Macintosh afdrukken
1. Open het af te drukken bestand in de juiste toepassing - open
bijvoorbeeld een Quark bestand.
2. Selecteer van het menu File, Print.
3. Selecteer uit de lijst Printer de gewenste printer, bijvoorbeeld
Color_ProcessPrint.
4. Klik om de Jobparameters in te stellen op General (algemeen) en
selecteer van het vervolgkeuzemenu één van de
Printer Specific
Options (Printerspecifieke opties).
Zie voor meer informatie om de Spire CXP8000 kleurenserver netwerk
printers op cliënt werkstations te installeren Het Spire CXP8000 kleuren-
server PPD-bestand kopiëren voor Mac OS 9 op pagina 70 en De netwerk-
printer voor MacOS X (10.2) installeren op pagina 76.
80 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Een venster dat op het hieronder aangegeven venster lijkt zal verschijnen.
5. Pas de printeropties naar wens aan.
6. Klik op Print nadat de Jobinstellingen zijn aangepast.
Het bestand wordt naar de Spire CXP8000 kleurenserver verzonden.
Spire Web Center
Het Spire Web Center is een internet website dat on line Spire informatie
bevat en kan worden geopend vanaf cliëntwerkstations.
Het Spire web biedt de volgende mogelijkheden:
• De Jobstatus in de Spire-wachtrijen, het huidige venster Foutberichten,
en informatie over het printersysteem bekijken.
• Afgelegen cliënt hulpmiddelen, hulpprogramma toepassingen,
kleurprofielen en printerdrivers downloaden.
• Documentatie die verband houdt met Spire bekijken, zoals vrijgavebe-
richten, Spire handleidingen, veelgestelde vragen en informatie over
probleemoplossing.
• Koppelingen naar verwante fabrikanten of producten vinden.
Opmerkingen:
• De optie Printer's Default geeft aan dat de waarde van de zojuist
geselecteerde virtuele printer is genomen.
• De PPD parameters zijn in vijf Printer Specific Options in het
vervolgkeuzemenu verdeeld.
Spire Web Center 81
Om vanuit een cliëntwerkstation met het webcentrum te verbinden:
1. Klik vanuit het bureaublad op het pictogram Internet Explorer.
2. Als Internet Explorer start typt u in het veld Address:
http://<spire name> - als bijvoorbeeld de naam van het Spire
station FALCON_E, type http:\\FALCON_E is.
Belangrijk: Om van een cliëntwerkstation met het Spire Web Center te
verbinden moet eerst met het web verbindingservice op de Spire CXP8000
kleurenserver worden aangesloten. Om deze service te activeren, selecteert
u het venster Instellingen >Beheer>Instellingen externe hulpmiddelen.
Zie voor meer informatie over de web verbindings service Instellingen externe
hulpmiddelen op pagina 420.
Opmerking: U kunt ook het IP-adres van de Spire-kleurenserver gebruiken,
bijvoorbeeld http://192.168.92.0.
Belangrijk: Als u de Spire CXP8000 kleurenserver van een Macintosh cliënt
werkstation wilt verbinden neemt u kontact op met de systeemadministrator
om de naam van de Spire aan de DNS toe te voegen. Dit is nodig daar de
naamprotocollen van Windows niet in Macintosh worden ondersteund.
De DNS toevoeging is nodig als cliënts via een hoofdserver op het netwerk
zijn aangesloten.
82 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Het Spire CXP8000 kleurenserver Web Center verschijnt.
De Web Viewer
Met de Web Viewer pagina kan u de configuratie van de printer en de
systeeminformatie bekijken, om Jobs te bekijken die momenteel in de
wachtrijen van de Spire CXP8000 kleurenserver en het venster Opslag
zijn, n om de foutberichten te bekijken die momenteel in het venster
Foutberichten verschijnen. Deze informatie is belangrijk als u van een
client werkstation afdrukt, omdat u uw Jobs in de wachtrijen kunt
volgen en eventuele veranderingen kunt aanbrengen.
Als u ook een systeem heeft dat het XML protocol gebruikt kunt u
informatie over de Job lijst en printer status verkrijgen.
Spire Web Center 83
Het tabblad Wachtrijen
In het tabblad Wachtrijen kunnen de Jobs die zich momenteel in de wacht-
rijen van de Spire CXP8000 kleurenserver
In afdruk en In verwerking
bevinden worden bekeken.
84 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Het tabbladOpslag
In het tabblad Opslag kunt u het venster Opslag van de Spire CXP8000
kleurenserver en de Jobs die zich momenteel in deze map bevinden bekijken.
Spire Web Center 85
Het tabblad Foutberichten
In het tabblad Foutberichten kunnen de berichten van het venster
Foutberichten van de Spire CXP8000 kleurenserver worden bekeken.
Als bijvoorbeeld een afdrukjob die vanuit een cliënt werkstation wordt
verzonden is mislukt kan het bericht in het venster Foutberichten worden
bekeken, de Jobparameters (PPD bestand) worden bewerkt en opnieuw
voor verwerking en afdruk naar de Spire CXP8000 kleurenserver worden
verzonden.
86 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Het tabblad Printer
In het tabblad Printer kan de systeeminformatie van de Spire CXP8000
kleurenserver worden bekeken.
Web Viewer API
Met het JobList.xml bestand en de Printer Status.xml bestand kunt
u nformatie voer de Joblijst en de printerstatus verkrijgen.
Het
JobList.xml bestand heeft informatie over bestanden in de Afdruk
wachtrij, Verwerking wachtrij, en het venster Opslag.
Om de Joblijst te bekijken typt u het volgende pad:
http://<ComputerName>/WebViewer/GetView.asp?View=JobList_xml.
Het Printer Status.xml bestand heeft informatie over de verschillende
printer stadia. Om de Printer status te bekijken typt u het volgende pad:
http://<ComputerName>/WebViewer/GetView.asp?View=PrinterStatus_xml.
Spire Web Center 87
Downloads
Met de pagina Downloads kan de map Utilities van de Spire CXP8000
kleurenserver worden geopend en de beschikbare hulpprogramma's van
bestanden voor PC en Macintosh cliëntwerkstations zoals de Spire CXP8000
kleurenserver Spire PPD worden gedownload.
88 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Links
Met de Links pagina kunt u met leverancieren of producten verbinden.
Hot Folders gebruiken 89
Hot Folders gebruiken
Voor iedere gepubliceerde Spire CXP8000 kleurenserver netwerkprinter die u
op een cliënt werkstation definieert, wordt automatisch een corresponderende
Hot Folder in de map Spire CXP8000 kleurenserver
D:\Hot Folders
gemaakt.
De Spire CXP8000 kleurenserver heeft drie standaard Hot Folders,
HF_ProcessPrint
,
HF_ProcessStore
, en
HF_SpoolStore.
Deze Hot Folders
komen overeen met de drie standaard printers.
Iedere Hot Folder krijgt de naam van de virtuele printer toegewezen
(HF_printernaam), zie het volgende figuur.
Als u van een cliënt werkstation via het netwerk naar de Spire CXP8000
kleurenserver aansluit, kunt u met de Hot Folder PDL, Jobs aan de Spire
CXP8000 kleurenserver aanbieden. Sleep de Jobs naar de gewenste Hot
Folder (volgens de geselecteerde workflow) als de verbinding is gemaakt.
Jobs die in de Hot Folder zijn zullen automatisch via de corresponderende
virtuele printer aan de Spire CXP8000 kleurenserver worden aangeboden.
Hierdoor zullen alle Jobparameters van de virtuele printer, inclusief die
van de workflow, op de Job worden toegepast.
Tip: U kunt ook het Hot Folder pictogram naar het bureaublad slepen om
voor toekomstig gebruik een snelle koppeling naar de map te maken.
90 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Zodra de Job naar de Spire CXP8000 kleurenserver wordt gespoold
verdwijnt hij uit de Hot Folder en komt overeenkomstig de geselecteerde
workflow binnen in de
wachtrij In verwerking of het venster Opslag van
de Spire CXP8000 kleurenserver.
Hot Folder bestandsindelingen
Hot Folders kunnen alle PDL formaten bevatten die door de Spire
CXP8000 kleurenserver worden ondersteund, PS, PDF, EPS, PRN,
VPS, VIPP, PPML, TIF, JPG en GAP.
Bestanden die geen ondersteunde indelingen hebben en in een Hot
Folder zijn geplaatst worden niet naar de Spire CXP8000 kleurenserver
geïmporteerd en blijven in de Hot Folder staan.
Hot Folders en Brisque of Prinergy Jobs (GAP-indeling)
Als Hot Folders worden gebruikt om Jobs met een GAP indeling af te
drukken wordt het proces geautomatiseerd en wordt de Job naar een
PDF geconverteerd die in de Spire CXP8000 kleurenserver wachtrijen
binnenkomt. De PDF bestanden kunnen worden geprogrammeerd en
als ieder ander PDF bestand worden afgedrukt.
Hot Folders vanuit cliënt werkstations gebruiken
U kunt met Hot Folders bestanden vanaf ieder cliënt werkstation verwer-
ken en afdrukken. In de volgende procedure wordt uitgelegd hoe u Hot
Folders van Windows, Mac OS 9, en Macintosh OS X afdrukt.
Om een Job via een Hot Folder vanuit Windows af te drukken:
1. Dubbelklik op het bureaublad van Windows op het pictogram
Network Neighborhood.
2. Localiseer uw Spire CXP8000 kleurenserver.
3. Dubbelklik op Spire CXP8000 kleurenserver.
Opmerking: Als u bestanden via een Hot Folder voor afdruk verzendt terwijl
de Spire CXP8000 kleurenserver toepassing is afgesloten, zullen de bestanden
die zich in de Hot Folders bevinden onmiddellijk naar het systeem worden
geïmporteerd als de toepassing opnieuw wordt gestart.
Zie PrePress bestanden - GAP bestanden afdrukken op pagina 382 voor meer
informatie over ondersteunde GAP indelingen.
Hot Folders gebruiken 91
Een lijst van alle gedeelde mappen en Hot Folders verschijnt.
4. Dubbelklik op de gewenste Hot Folder, bijvoorbeeld HF_ProcessPrint.
De gewenste bestanden kunnen nu naar de Hot Folder worden gesleept.
Alle bestanden worden automatisch volgens de Hot Folder workflow
verwerkt en naar de printer afgedrukt.
Een Job via een Hot Folder met Macintosh OS 9 afdrukken:
1. Selecteer van het menu Apple de optie Chooser.
2. Localiseer de Spire CXP8000 kleurenserver op het netwerk en klik
vervolgens op
OK.
Tip: U kunt ook het Hot Folder pictogram naar het bureaublad slepen
om voor toekomstig gebruik een snelle koppeling naar de map te maken.
92 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
3. Selecteer Guest en klik op de knop Connect.
4. Selecteer in de lijst de gewenste Hot Folder, bijvoorbeeld
HF_ProcessPrint, en klik vervolgens op OK.
Het pictogram Hot Folder
verschijnt op het bureaublad. U kunt
nu de gewenste bestanden naar het pictogram Hot Folder slepen.
Alle bestanden worden automatisch volgens de Hot Folder workflow
verwerkt en naar de printer afgedrukt.
Hot Folders gebruiken 93
Om een Job via een Hot Folder met de Macintosh OS X af te drukken:
1. Selecteer van de menubalk Finder, Go>Connect to Server.
Het dialoogvenster Connect to Server verschijnt.
2. Localiseer de Spire CXP8000 kleurenserver op het netwerk en klik
vervolgens op
OK.
94 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
3. Selecteer Guest en klik op de knop Connect.
4. Selecteer in de lijst de gewenste Hot Folder, bijvoorbeeld
HF_ProcessPrint, en klik vervolgens op OK.
Het pictogram van de Hot Folder
verschijnt op het bureaublad.
De gewenste bestanden kunnen nu naar het pictogram Hot Folder
worden gesleept. Alle bestanden worden automatisch volgens de
Hot Folder workflow verwerkt en naar de printer afgedrukt.
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver 95
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver
In deze sectie worden de installatieprocedures en de configuratie van
een LPR / TCP/IP-printer voor de volgende computers beschreven:
• Windows NT 4.0
• Windows 2000, Windows XP
• Windows NT, Windows 2000, Windows XP opdrachtregel
• Mac OS X (10.2)
• Mac OS 9 (met gebruik van het hulpprogramma Choose Spire Over IP)
• Linux
• AIX en UNIX commando Line
Een LPR printer met Windows NT 4.0 installeren
In de volgende procedure wordt beschreven hoe u een LPR-printer in
Windows NT 4.0 configureert om naar de Spire CXP8000 kleurenserver
af te drukken.
Voordat u begint moeten de volgende items worden geïnstalleerd en geconfi-
gureerd op een Windows NT 4.0 computer (server of werkstation versie):
1. TCP/IP Protocol
96 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
2. Microsoft TCP/IP Printing service
3. De nieuwste Adobe PostScript Printer Driver kan worden geïnstalleerd
vanaf het hulpprogramma Spire CXP8000 kleurenserver
D:\Utilties\PC
utilities
, of u kunt de nieuwste versie ook gratis downloaden van
http://www.adobe.com/support/downloads/main.html
4. Het Spire CXP8000 kleurenserver PPD bestand dat naar uw client
werkstation is gekopieerd (het PPD bestand bevindt zich in de map
D:\utilities\PPD op de Spire CXP8000 kleurenserver).
Om een LPR printer te definiëren:
1. Selecteer vanuit het menu Start van het Windows-bureaublad
Settings>Printers.
Het venster Printers verschijnt.
2. Selecteer van het menu File, Server Properties.
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver 97
3. Selecteer het tabblad Ports en klik op de knop Add Port.
4. Selecteer van de lijst van Available Printer Ports, LPR Port en klik
op de knop
New Port.
5. Typ in het vakje Name or address of server providing lpd de juiste
naam van de Spire CXP8000 kleurenserver (dit veld is hoofdletter-
gevoelig) bijvoorbeeld,
OPAL5.
98 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
6. Typ de juiste naam van de netwerk printer waarnaar u wilt afdrukken.
De juiste printernaam kan op de Spire CXP8000 kleurenserver worden
gevonden onder Broncentrum>
Virtual Printers In dit voorbeeld is de
naam van de printer
OPAL5_ProcessPrint.
7. Klik op OK, om het venster Printer Ports te sluiten.
De nieuwe LPR poort is nu op uw computer gedefinieerd.
De volgende stap is om de LPR printer met de Adobe PostScript Printer
driver applicatie te definieren, zie de volgende procedure.
Om de LPR-printer met de Adobe PostScript Printer Driver te
definiëren:
1. Start de Adobe PostScript Printer Driver toepassing. De nieuwste
Adobe PostScript Printer Driver kan worden geïnstalleerd vanaf het
hulpprogramma Spire CXP8000 kleurenserver
D:\Utilties\PC utilities,
of u kunt de nieuwste versie ook gratis downloaden van
http://www.adobe.com/support/downloads/main.html
2. Klik in het venster Welcome op Next.
3. Het venster End User License Agreement verschijnt, lees de licentie
overeenkomst en klik op
Accept.
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver 99
4. Selecteer Install a new PostScript Printer en klik op Next.
5. Selecteer in het venster Printer Connection Type It is directly
connected to your computer (Local Printer)
en klik op Next.
6. Selecteer de LPR-poort die u eerder heeft gedefinieerd, bijvoorbeeld,
OPAL5_ProcessPrint LPR en klik op Next.
In de volgende stap wordt de printer met het Spire CXP8000 kleuren-
server PPD-bestand geconfigureerd. Controleer dat u deze op uw
computer heeft gekopieerd of dat u via het netwerk toegang heeft
tot de Spire CXP8000 kleurenserver.
7. Klik in het venster Select Printer Model op Browse.
Het venster Browse for Printer verschijnt.
100 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
8. Localiseer en selecteer het Spire CXP8000 kleurenserver PPD bestand.
9. Klik op OK.
10. Selecteer in het venster Select Printer Model (Printermodel selecteren)
de
CXP8K801 en klik vervolgens op Volgende.
11. Selecteer in het venster Sharing Not Shared (niet gedeeld) en klik
op
Next.
12. Typ een logische naam voor de printer waarmee deze kan worden
herkend op de computer bijvoorbeeld
OPAL5_ProcessPrint LPR.
U kunt ook de oorspronkelijke naam van de printer houden.
13. Wanneer deze printer als standaard printer van uw computer wordt
gekozen, selecteert u
Yes. Is dit niet het geval dan selecteert u No.
14. Selecteer Yes (Aanbevolen) wanneer u een testpagina wilt afdrukken.
Is dit niet het geval dan selecteert u
No.
15. Klik op Next.
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver 101
16. Klik in het venster Setup Information op Install om de LPR printer
met het Spire CXP8000 kleurenserver PPD bestand te installeren.
17. Wanneer wordt verzocht om de printer te configureren, klikt u op Yes.
18. Klik op Next.
19. Selecteer in het venster Printer Configuration Yes als wordt geprompt
om de printer nu te configureren.
20. Klik op Next.
Het venster CXP8000 Eigenschappen verschijnt.
21. Configureer de printer volgens uw specificaties en klik op OK.
22. Klik in het venster Setup Complete op Finish om de installatie
te voltooien.
De nieuwe LPR printer wordt nu met uw andere printers op de
WindowsNT computer weergegeven en u kunt nu naar de Spire
CXP8000 kleurenserver met de LPR afdrukken.
Een LPR Printer in Windows 2000 en Windows XP installeren
In de volgende procedure wordt beschreven hoe u een LPR printer in
Windows 2000 en Windows XP configureert om naar de Spire CXP8000
kleurenserver af te drukken.
Voordat u begint moeten de volgende onderdelen op de Windows 2000/XP
computer worden geïnstalleerd en geconfigureerd:
1. TCP/IP Protocol
2. De nieuwste Adobe PostScript Printer Driver kan worden geïnstalleerd
vanaf het hulpprogramma Spire CXP8000 kleurenserver
D:\Utilties\
PC utilities
, of u kunt de nieuwste versie ook gratis downloaden van
http://www.adobe.com/support/downloads/main.html
3. Het Spire CXP8000 kleurenserver PPD bestand dat naar uw client
werkstation is gekopieerd (het PPD bestand bevindt zich in de map
D:\utilities\PPD op de Spire CXP8000 kleurenserver).
102 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Om een LPR printer te definiëren:
1. Selecteer vanuit het menu Start van het Windows-bureaublad
Settings>Printers.
Het venster Printers verschijnt.
2. Selecteer van het menu File, Server Properties.
Het venster Printer Server Properties verschijnt.
3. Selecteer het tabblad Ports en klik op de knop Add Port.
4. Selecteer van de lijst Available Printer Ports, Standard TCP/IP Port
en klik op
New Port.
Het venster Add Printer wizard verschijnt.
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver 103
5. Klik op Next.
Het venster
Add Port verschijnt.
6. Type de juiste naam van de Spire CXP8000 kleurenserver in de het
vakje
Printer Name or IP Address (dit veld is hoofdlettergevoelig),
bijvoorbeeld
OPAL5
7. Typ in het vakje Port Name een naam voor de printer waarmee
deze op de computer kan worden herkend - bijvoorbeeld
OPAL5ProcessPrint LPR.
8. Klik op Next.
104 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Het venster Additional Port Information Required verschijnt.
9. Selecteer in het gebied Device Type Custom en klik op Settings.
Het venster
Configure Standard TCP/IP Port Monitor verschijnt.
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver 105
10. Selecteer de gewenste opties.
• Protocol: Selecteer LPR
• LPR Settings:
• Queue Name: Typ de exacte naam in van de netwerkprinter
waarnaar u wilt afdrukken (u vindt de exacte naam van
de printer op de Spire CXP8000 kleurenserver, onder Bron-
centrum>
Virtuele printers). In dit voorbeeld is de naam van
de printer
OPAL5_ProcessPrint.
• LPR Byte Counting Enabled: Selecteer dit selectievakje
11. Klik op OK en daarna op Next.
12. Klik op Voltooien.
13. Klik in het venster Printer Ports op Close.
De nieuwe Standard TCP/IP Printer-poort is nu op de computer
gedefinieerd.
De volgende stap is om de TCP/IP printer met de Adobe PostScript
Printer driver toepassing te definieren, zie de volgende procedure.
106 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Om de LPR-printer met de Adobe PostScript Printer Driver
te definiëren:
1. Start de Adobe PostScript Printer Driver toepassing. De nieuwste
Adobe PostScript Printer Driver kan worden geïnstalleerd vanaf
het hulpprogramma Spire CXP8000 kleurenserver
D:\Utilties\PC
utilities
, of u kunt de nieuwste versie ook gratis downloaden van
http://www.adobe.com/support/downloads/main.html
2. Klik in het venster Welcome op Next.
3. Het venster End User License Agreement verschijnt, lees de licentie
overeenkomst en klik op
Accept.
4. Selecteer Install a new PostScript Printer en klik op Next.
5. Selecteer in het venster Printer Connection Type It is directly
connected to your computer (Local Printer)
en klik op Next.
6.
Selecteer in
Available ports
de Standard TCP/IP poort die u eerder heeft
gedefinieerd - bijvoorbeeld,
OPAL5_ProcessPrint LPR
en klik op
Next
.
In de volgende stap wordt de printer met het Spire CXP8000 kleuren-
server PPD-bestand geconfigureerd. Controleer dat u deze op uw
computer heeft gekopieerd of dat u via het netwerk toegang heeft
tot de Spire CXP8000 kleurenserver.
7. Klik in het dialoogvenster Select Printer Model op Browse.
Het dialoogvenster Browse for Printer verschijnt.
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver 107
8. Zoek en selecteer het Spire CXP8000 kleurenserver PPD-bestand.
9. Klik op OK.
10. Selecteer in het venster Select Printer Model (Printermodel selecteren)
de
CXP8K801, en klik vervolgens op Volgende.
11. Selecteer in het venster Sharing Not Shared (niet gedeeld) en klik
op
Next.
12. Typ in het vakje Port Name een naam voor de printer waarmee deze op
de computer kan worden herkend - bijvoorbeeld
OPAL5_ProcessPrint
LPR
. U kunt ook de oorspronkelijke naam van de printer houden.
13. Wanneer deze printer als standaard printer voor uw computer wordt
gekozen, selecteert u
Yes. Is dit niet het geval dan selecteert u No.
14. Selecteer Yes (Aanbevolen) wanneer u een testpagina wilt afdrukken.
Is dit niet het geval dan selecteert u
No.
108 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
15. Klik op Next.
16. In het venster Setup Information klikt u op Install.
Hiermee wordt de LPR printer met het Spire CXP8000 kleurenserver
PPD bestand geïnstalleerd.
17. Wanneer wordt verzocht om de printer te configureren, klikt u op Yes.
18. Klik op Next.
19. Selecteer in het venster Printer Configuration Yes als wordt geprompt
om de printer nu te configureren.
20. Klik op Next.
Het venster CXP8000 Eigenschappen verschijnt.
21. Configureer de printer volgens uw specificaties en klik op OK.
22. Klik in het venster Setup Complete op Finish om de installatie
te voltooien.
De nieuwe LPR printer wordt nu met uw andere printers op de
Windows NT computer weergegeven en u kunt nu naar de Spire
CXP8000 kleurenserver afdrukken.
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver 109
Windows NT, Windows 2000, Windows XP opdrachtregel
Het is ook mogelijk om PostScript, PDF of Variable Print Specification
bestanden voor afdruk aan de Spire CXP8000 kleurenserver aan te bieden
dmv de volgende opdrachten in de Window opdrachtregel. De volgende
procedure is geschikt voor Windows NT, Windows 2000, of Windows XP.
1. Klik vanuit het menu Start op Run.
2. Typ cmden klik daarna op OK.
3. Lokaliseer de directory waarin het af te drukken bestand(en) zich
bevindt.
4. Typ de volgende opdrachtregel in:
lpr –S <server name> -P <virtuele printernaam> -ol <bestandsnaam>
en druk vervolgens op ENTER.
Bijvoorbeeld:
lpr –S OPAL3 –P OPAL3_ProcessPrint –ol brochure.ps
Het bestand wordt naar de Spire CXP8000 kleurenserver afgedrukt
met de LPR-opdracht.
Opmerking: Alle opdrachten, voor de servernaam en printernaam zijn
hoofdletter gevoelig.
110 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Een LPR Printer in Macintosh OS X (10.2) installeren
Om een LPR Printer te configureren:
1. Volg de procedure De netwerkprinter voor MacOS X (10.2) installeren
op pagina 76 tot stap 5.
2. Selecteer in het venster Printer List LPR Printers using IP als het
verbindingstype.
3.
Typ in het veld
LPR Printer's Address
het TCP/IP adres of de hostnaam
van de Spire CXP8000 kleurenserver - bijvoorbeeld,
10.4.18.169
.
4. Leeg het selectievakje Use Default Queue on Server.
Opmerking: Voordat u de LPR printer configureert moet u controleren dat u het
Spire CXP8000 kleurenserver PPD bestand op uw Macintosh client werkstation
heeft geinstalleerd, zie Het Spire CXP8000 kleurenserver PPD bestand voor
Mac OS X (10.2) kopiëren op pagina 74.
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver 111
5. Typ in het vakje Queue Name (Wachtrijnaam) de volledige naam
van de Spire CXP8000 kleurenserver netwerkprinter, bijvoorbeeld
V4_CXP8000_ProcessPrint.
6. In de lijst Printer Model selecteert u Other.
7. Zoek de map waarin u het PPD-bestand heeft gekopieerd.
8. Klik op de knop Kies om het CXP8K801.ppd-bestand aan de geselec-
teerde Spire CXP8000 kleurenserver netwerkprinter toe te wijzen.
Opmerking: Dit vakje is hoofdlettergevoelig.
112 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Het volgende dialoogvenster verschijnt.
9. Klik op de knop Add om de nieuwe printer aan de printerlijst
toe de voegen.
De netwerkprinter verschijnt nu in het venster Printer List.
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver 113
Met het hulpprogramma Choose Spire Over IP een LPR Printer in Macintosh
OS 9 installeren
Spire Over TCP/IP
Met de toepassing Spire Over TCP/IP kunnen Macintosh clients Jobs
met de Spire CXP8000 kleurenserver virtuele printers over een TCP/IP
protocol aanbieden. Met deze aansluiting wordt een beduidend hogere
spoolsnelheid verkregen.
Om deze toepassing te installeren moet u een Macintosh OS versie 9.0
of hoger hebben, met een geïnstalleerde LaserWriter toepassing versie 9.0
of hoger, of Adobe Photoshop 8.8 of hoger (beschikbaar bij
http://www.adobe.com/support/downloads/main.html
). Als er geen
passende toepassing LaserWriter is geïnstalleerd kan deze toepassing
worden gedownload van Spire CXP8000 kleurenserver onder de map
D:\Utilities\Mac utilities.
Om de toepassing Choose Spire Over IP te installeren:
1. Selecteer op het Macintosh client werkstation in het menu
Apple, Chooser.
2. Selecteer AppleShare en blader in het netwerk naar de gewenste Spire
CXP8000 kleurenserver, (bijvoorbeeld
Falcon_Color) en klik op OK.
Opmerking: voordat u een netwerk printer configureert moet u controleren
dat u het Spire CXP8000 kleurenserver PPD bestand op uw Macintosh client
werkstation heeft geïnstalleerd, zie Het Spire CXP8000 kleurenserver PPD-
bestand kopiëren voor Mac OS 9 op pagina 70.
Belangrijk: De TCP/IP instelling op uw Macintosh moeten met de Spire
CXP8000 kleurenserver TCP/IP netwerk instellingen overeenkomen.
114 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Het dialoogvenster Login verschijnt.
3. Selecteer Guest en klik op de knop Connect.
Het overeenkomstige dialoogvenster van de Spire CXP8000
kleurenserver verschijnt.
4. Selecteer de map Utilities en klik op OK.
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver 115
5. Het mappictogram Utilities verschijnt op uw bureaublad, dubbelklik
erop om de map te openen.
6. Dubbelklik op het pictogram Choose Spire Over IP Installer.
7. Klik op Install.
Wanneer de installatie is voltooid verschijnt een bericht.
8. Klik op Quit.
116 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
De optie Choose Spire Over IP is nu aan het Apple menu toegevoegd.
9. Selecteer van het menu Apple Choose Spire Over IP om via
bureaubladprinters direct met IP af te drukken.
10. Om de afdrukwachtrijen van de Spire CXP8000 kleurenserver te
bekijken dubbelklikt u op
Local Services en daarna op het pictogram
Spire CXP8000 kleurenserver - bijvoorbeeld
FALCON_COLOR.
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver 117
11. Om een bureaublad printer voor een specifieke afdrukwachtrij
te maken selecteert u de afdrukwachtrij van de lijst - bijvoorbeeld
FALCON_COLOR_Process Print - en klik daarna op de knop Setup.
12. Selecteer de optie Select a PPD file on this computer en klik op OK.
13. Blader naar het Spire CXP8000 kleurenserver PPD-bestand dat
u naar de computer in stap 1 heeft gekopieerd, en klik op
Open.
14. U kunt ook de printernaam veranderen. Klik anders op OK.
118 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
De bureaubladprinter is geïnstalleerd en geconfigureerd en de
volgende voortgangsindicator verschijnt.
Wanneer de printer met succes is geïnstalleerd verschijnt het
volgende bericht.
15. Klik op OK.
Het pictogram van de printer verschijnt op uw bureaublad.
Het is nu mogelijk om Jobs met een TCP/IP protocol af te drukken.
Van Linux afdrukken
In de volgende procedure wordt beschreven hoe van Linux naar de Spire
CXP8000 kleurenserver wordt afgedrukt met een opdrachtregel of door
een printer te definiëren met de Linux gebruikersinterface (in dit geval
Red Hat Linux).
Opmerking: Het is niet nodig om het Spire CXP8000 kleurenserver PPD bestand
te gebruiken als vanaf Linux wordt afgedrukt.
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver 119
De opdrachtregel van Linux
1. Selecteer System Tools>Terminal Window om een Terminal venster
te openen.
2. Als uw Linux computer niet met DHCP in de netwerkinstellingen is
geconfigureerd moet u de hostname en het TCP/IP adres van de Spire
CXP8000 kleurenserver waarnaar u wilt afdrukken toevoegen. U voegt
de hostname in het bestand
/etc/hosts in.
3. Lokaliseer de directory waarin uw bestand(en) zich bevinden en
typ de volgende opdrachtregel:
# lpr –P <virtual printer name>@<server name> <filename>
Bijvoorbeeld:
# lpr –P OPAL3_ProcessPrint@opal3 letter.ps
4.
Druk op ENTER.
Het bestand wordt naar de Spire CXP8000 kleurenserver afgedrukt.
Linux gebruikersinterface
In de volgende procedure wordt Red Hat Linux versie 8.0 weergegeven
1. Selecteer System Settings>Printing.
2.
Klik op New om een nieuwe LPR/LPD printer te installeren.
Het dialoogvenster Add A New Print Queue toevoegen verschijnt.
Opmerking: Alle opdrachten, voor de servernaam en printernaam zijn
hoofdletter gevoelig. De servernaam is de naam die in het bestand /etc/hosts
gedefinieerd is, of is de geregistreerde naam in de DNS server op uw netwerk
(DHCP gebruik).
120 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
3. Klik op Forward.
Het dialoogvenster Set the Print Queue Name and Type verschijnt.
4. Typ in het vakje Queue Name een naam voor de printer waarmee deze
op de computer kan worden herkend - bijvoorbeeld
OPAL3_LPR.
5. Klik op Forward.
Het dialoogvenster Configure a Unix Print Queue verschijnt.
6. Typ in het vakje Server de Spire CXP8000 kleurenserver naam -
bijvoorbeeld,
OPAL3.
7. Typ in het vakje Queue de correcte naam van de netwerk printer
waarnaar u wilt afdrukken - bijvoorbeeld
OPAL3_ProcessPrint.
8.
Klik op Forward.
Opmerking: De juiste printernaam kan op de Spire CXP8000
kleurenserver worden gevonden onder
Broncentrum>Virtuele printers.
LPR afdrukken met de Spire CXP8000 kleurenserver 121
9. Selecteer in het venster Select a Printer Driver, PostScript Printer,
en klik daarna op
Forward.
Het venster Finish, en Create the New Print Queue verschijnt.
10. Klik op Toepassen.
11. Klik in het dialoogvenster Red Hat Printer Config op Apply.
12. Klik wanneer dit wordt verzocht op OK.
De nieuwe LPR/LPD printer is nu met uw andere printers op de Linux
computer ingesteld en u kunt naar de Spire CXP8000 kleurenserver
afdrukken.
122 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Een printer op UNIX cliënt werkstations definiëren
De opdrachtregel van AIX en UNIX
Om een AIX 4.2.1 printer te definiëren voor afdrukken via LPR:
1. Typ op het UNIX-werkstation bijvoorbeeld AIX 4.2.1 SMIT en volg
de procedure:
Print Spooling>Add a Print Queue>remote>Standard processing.
2. Typ in Name of QUEUE to add de naam van de afdrukwachtrij die
op uw UNIX client wordt gebruikt.
3. In HOSTNAME of remote server typt u de hostnaam van de externe
server waarop de printer is gedefinieerd, bijvoorbeeld,
CXP8000.
4. Typ in Name of QUEUE on remote server de juiste naam van
de afdrukwachtrij die is gedefinieerd op de afgelegen server -
bijvoorbeeld,
ProcessPrint.
5. Klik op OK.
Vanuit een UNIX cliënt werkstation afdrukken
Vanaf een UNIX client afdrukken via LPR:
1. Typ het volgende:
<lpr><space><-P><space><local UNIX printer
name><space><PS file name>
Als u bijvoorbeeld het bestand frog.ps wilt afdrukken op de printer
ProcessPrint, typt u:
lpr -P ProcessPrint frog.ps
2.
Druk op ENTER.
Het PostScript-bestand wordt gedownload naar de printer. Alle
instellingen worden van de afgelegen printer op de Spire CXP8000
kleurenserver overgenomen.
Opmerking: Gebruik een logische naam om de afgelegen printer te
kunnen herkennen.
Opmerking: Controleer dat de naam van de printer die is gedefinieerd op de
afgelegen server niet meer dan 20 tekens bevat. Unix is hoofdlettergevoelig.
Opmerking: Gebruik alfanumerieken en onderstrepen voor namen. Namen
zijn hoofdlettergevoelig, bijvoorbeeld ProcessPrint en niet processprint. UNIX
heeft geen PPD bestanden nodig om Jobs af te drukken.
UNIX connectiviteit 123
UNIX connectiviteit
In deze sectie wordt beschreven hoe u Microsoft Windows Services for
UNIX (SFU) versie 3.0 op een werkstation dat Windows 2000 of Windows
XP draait, te installeren en configureren.
Windows SFU versie 3.0 voegt UNIX NFS (Network File System) protocol
compatibiliteit aan een Windows werkstation toe. Dmv deze comptabiliteit
kunnen UNIX platformen het volume van het werkstation laden.
De SFU 3.0 software installeren
In deze sectie wordt beschreven hoe u de Microsoft SFU 3.0 software
kunt installeren.
Om de SFU 3.0 software te installeren:
1. Plaats de cd-rom Windows Services for UNIX in het cd-rom station
van de computer.
2. Klik in het venster Windows Services for UNIX Wizard op Next.
3. Klik in het vakje User name en typ uw naam.
4. Typ in het vakje CD Key het sleutelnummer van het product dat op
de achterkant van de cd-rom hoes staat en klik op
Next.
5. Lees de End User License Agreement zorgvuldig door. Als u alle voor-
waarden van de overeenkomst accepteert klikt u op
I accept the terms
of the License Agreement
, (ik accepteer alle voorwaarden van voor-
gaande licentie-overeenkomst) en klik op
Next om met de installatie
door te gaan.
6. Klik op Customized Installation (aangepaste installatie), en klik op Next.
Opmerking: Als het installatie programma niet automatisch start als de
compact disk Windows Services for UNIX in het cd-rom station is ingevoerd,
opent u het cd-rom station in Windows Explorer, en dubbelklikt u op het
Setup.exe programma.
Opmerking: Als de naam van uw organisatie niet in het tekstvakje
Organization voorkomt, typt u de naam in.
Opmerking: Als u de voorwaarden niet accepteert klikt u op I do not
accept the License Agreement waardoor de installatie wordt stopgezet.
124 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
7. Klik op het pictogram dat naast ieder onderdeel staat dat u wilt
installeren. Selecteer onder ieder onderdeel de items die u in de
installatie wilt includeren.
Selecteer alleen de volgende onderdelen:
• Server for NFS
• Authentication tools for NFS>Server for NFS Authentication
• Authentication tools for NFS>User Name Mapping.
Als u alle onderdelen heeft gespecificeerd die moeten worden
geinstalleerd klikt u op
Next.
8. Klik op Next.
Er verschijnt een dialoogvenster met het bericht dat de
security
settings (beveiligingsinstellingen) moeten worden veranderd.
9. Klik op Next.
10. Typ in het dialoogvakje User Name Mapping de systeemnaam van
de computer waarop u de SFU installeert. Klik daarna op
Next.
Opmerking: De NFS onderdelen zullen niet werken, mits u de naam van
de User Name Mapping server verandert.
UNIX connectiviteit 125
11. Klik in het tekstvakje Installation location en typ het volledige pad van
de directory waarin u Windows Services for UNIX wilt installeren.
Klik daarna op
Next.
12. Start de Component Services toepassing en configureer de Server
for NFS
service die door set-up is uitgeschakeld om automatisch op
te starten.
a. Klik op de Start knop van Windows en selecteer Control Panel.
b. Dubbelklik op het pictogram Administrative Tools.
c. Dubbelklik op het pictogram Component Services.
13. Herstart de computer.
De NFS prestatie verbeteren met de registratie van Windows
De Windows Services for UNIX 3.0 toepassing schakelt standaard
de schrijf-caching in de Windows registratie uit (caching=
0).
Als de schrijf-caching wordt ingeschakeld, zal de snelheid van de
schrijfbewerking van de NFS-bestanden worden verhoogd. U kunt
verwachten dat de schrijfbewerking prestatie van het NFS bestand
tot ongeveer 5-7 MB/seconden zullen komen.
U kunt een speciaal registratiebestand downloaden dat automatisch
schrijf-caching inschakeld.
Om schrijf-caching automatisch in de Windows registratie in
te schakelen:
Download het bestand sfu_better_performance.reg van de volgende
Te c h P l a n e t - l o c a t i e , http://techplanet.creo.com/pos/entry_production/
nav/index.htm en voer het bestand uit.
Opmerking: In het door u gespecificeerde pad kunt u alleen alfabetische
letters en het onderstreping teken (_) intypen.
Opmerking: Nadat u de Services for UNIX 3.0 heeft geinstalleerd kunt u meerdere
programma's toevoegen of verwijderen door de SFU 3.o cd-rom in te voeren.
Opmerking: bezoek voor meer gedetaileerde informatie over Windows
Registry, de Microsoft ondersteuning bij http://support.microsoft.com/
default.aspx?scid=kb;EN-US;256986.
126 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Een File-name Vertaalbestand aanmaken
Met Windows Services for Unix 3.0 kunt u een speciaal tekstbestand
importeren dat de specifieke lettertekens van UNIX naar lettertekens
die door Windows NTFS worden herkend vertaald.
Het UNIX letterteken dat de meeste problemen geeft en dat niet door
NTFS wordt herkend is het dubbele punt teken (:). De Helios toepassing
gebruikt de dubbele punt om de Macintosh bestandnaam beschrijvingen
op te slaan zodat UNIX ze zal herkennen.
Andere UNIX-tekens die niet door NTFS worden ondersteund zijn het
sterretje (*) en het vraagteken (?).
U kunt het vertaalbestand
trans.txt verkrijgen van Xerox Support en
het aar SFU importeren.
Het vertaalbestand importeren naar SFU:
1. Sla het bestand trans.txt op op een willekeurige locatie op de computer.
2. Klik op de Start knop van Windows en selecteer Programs>Windows
Services for UNIX>Services for UNIX Administartion. De SFU 3.0
toepassing start op.
3. Selecteer in het navigatiepaneel het pictogram Server for NFS.
4. Selecteer in het gebied File name handling het selectievakje Translate
file names
.
5. Klik op Bladeren en navigeer naar de directory waar het bestand
trans.txt zich bevindt.
6. Klik op Open.
7. Klik op Toepassen.
Het vertaalbestand is geimporteerd.
UNIX connectiviteit 127
De NFS server instellingen met SFU configureren
Met de Windows Services for Unix 3.0 toepassing kunt u de instellingen
die nodig zijn voor de NFS server configureren.
Om de NFS server instellingen te configureren:
1. Klik op de Start knop van Windows en selecteer Programs>Windows
Services for UNIX>Services for UNIX Administartion.
De SFU 3.0 toepassing start op.
2. Selecteer in het navigatiepaneel het pictogram Server for NFS.
3. Selecteer in het paneel Server for NFS on local computer het tabblad
Server Settings.
4. Configureer de server voor NFS met dezelfde instellingen die in de
volgende afbeelding worden aangegeven:
5. Klik op Toepassen.
6. Stop de service en start deze opnieuw:
a. Klik rechts in het navigatiepaneel op het pictogram Server for NFS
en selecteer
Stop.
b. Klik rechts in het navigatiepaneel op het pictogram Server for NFS
en selecteer
Start.
128 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Windows SFU voor Brisque instellen
Windows gebruiker-naam mapping configureren
Voordat u de gebruiker-naam mapping in de SFU toepassing configureert,
kopieert u de UNIX gebruikernaam en groepnaam bestanden van de
Brisque naar uw Windows werkstation via FTP (File Transfer Protocol).
U zult deze bestanden later in de SFU toepassing importeren om de
bestaande Brisque gebruiekrs en groepen naar Windows gebruikers
en groepen te mappen.
Om de Brisque gebruiker en groepbestanden te kopieren:
1. Klik op de Start knop van Windows en selecteer Run.
Het dialoogvenster Run verschijnt.
2. Typ in het tekstvakje Run, cmd en klik op OK.
Een opdrachtregel venster prompt verschijnt.
3. Typ in de opdrachtregel ftp <Brisque IP address>, en druk op
ENTER. Typ bijvoorbeeld
ftp 192.9.100.1, en druk op ENTER.
4. Bij de prompt User typt u root, en druk op ENTER.
5. Bij de prompt Password typt u ripro, en druk op ENTER.
6. Bij de prompt ftp typt u zes commando's als volgt:
• Typ lcd c:\SFU en druk op ENTER.
• Typ cd /etc en druk op ENTER.
• Typ ascii en druk op ENTER.
• Typ get passwd en druk op ENTER.
• Typ get group en druk op ENTER.
• Typ quit en druk op ENTER.
Om gebruiker-namen te mappen:
1. Klik op de Start knop van Windows en selecteer Programs>Windows
Services for UNIX>Services for UNIX Administartion.
De SFU 3.0 toepassing start op.
UNIX connectiviteit 129
2. In het Tree navigatiepaneel dubbelklikt u op het pictogram Services
for UNIX [local]
.
Het venster Welcome verschijnt.
3. Klik op het tabblad Settings.
4. Controleer dat in het gebied User Name Mapping Server de naam die
in het tekstvakje
Computer name wordt weergegeven dezelfde is als
de naam dat het lokale Windows systeem gebruikt.
5.
Selecteer in het navigatiepaneel
Tree
het pictogram
User Name Map-
ping
. De opties
Configuration tab
verschijnt in het aanliggende paneel.
130 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
6. Selecteer de optie Personal Computer Network File System (PCNFS).
7. Klik in het vakje Password file path and name op Browse en selecteer
het wachtwoord bestand dat u van Brisque via FTP heeft gekopieerd.
Klik op
Open.
8. Klik in het teksvakje Group file path and name op Browse en selecteer
het groepbestand bestand dat u van Brisque via FTP heeft gekopieerd.
Klik op
Open.
9. Selecteer van de menubalk bovenaan het paneel het tabblad Maps.
In de
Maps
optie worden de Windows en UNIX gebruikers weergegeven.
UNIX connectiviteit 131
10. Klik op de Show User Maps koppeling. In het paneel Maps worden
de Windows en UNIX gebruikers weergegeven. Deze koppeling zal
de naam naar Hide User Maps (gebruikermap verbergen) veranderen.
11. Klik in de Windows users lijst, en selecteer Administrator.
12. Klik in de UNIX users lijst, en selecteer scitex.
13. Klik op Add.
Er verschijnt een dialoogvakje.
14. Klik op OK.
De mapping verschijnt in de lijst Mapped users. Er verschijnt een
bericht:
Are you sure you want to set advanced mapping for
this account? (weet u zeker dat u geavanceerde mapping voor
deze rekening wilt gebruiken)
15.
Klik op Yes.
132 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
16. Klik op de Show Group Maps koppeling. Deze koppeling zal de naam
naar
Hide Group Maps (groepmap verbergen) veranderen. In het
paneel Maps worden de Windows en UNIX groepen weergegeven.
17. Klik op Toepassen.
18. Klik in de Windows group lijst, en selecteer Administrators.
19. Klik in de UNIX groups lijst, en selecteer scitex.
20. Klik op Add. Er verschijnt een dialoogvakje.
21. Klik op OK.
De mapping verschijnt in de lijst
Mapped groups.
22. Klik op Toepassen.
UNIX connectiviteit 133
Een NFS map of een geheel NFS volume delen
Voordat Brisque afzonderlijke Windows 2000-mappen of het gehele
Windows 2000-volume kan laden, moeten de gewenste mappen of
het gehele volume als een NFS-volume worden gedeeld.
Om een NFS map of een geheel NFS volume te delen:
1. Start Windows Explorer of mijn Mijn Computer.
2. Klik rechts op de map of volume en selecteer Properties
(eigenschappen).
Of:
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram voor het volume van
de schijf en selecteer
Eigenschappen.
Het dialoogvenster NFS Share Properties verschijnt.
3. Selecteer het tabblad NFS Sharing.
4. Selecteer de optie Share this folder (een gedeelde map maken).
5. Selecteer het selectievakje Allow anonymous access
(anonieme gebruikers toegestaan).
6. Klik in het selectievakje Anonymous UID en typ 200.
Opmerking: U kunt het gehele station of een enkele map delen.
134 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
7. Klik in het tekstvakje Anonymous GID en typ 200.
8. Klik op de knop Permissions (toestemming).
Het dialoogvenster NFS Share Permissions verschijnt.
9. Klik in het lijstvakje Type of access (type toegang) en selecteer
Read-Write (lezen-schrijven).
10. Selecteer het selectievakje Allow root access (root toestaan).
11. Klik op OK.
De gedeelde map verschijnt in Windows Explorer of het venster
My Computer met een speciaal pictogram.
UNIX connectiviteit 135
Controleren dat NFS is gestart en automatische bij het
opstarten zal draaien
1. Klik rechts op het bureaublad van Windows op het pictogram
My Computer en selecteer Manage (beheer).
Het toepassingsvenster Computer Management verschijnt.
2. Selecteer in het navigatiepaneel het pictogram Services
and Applications
.
3. Selecteer het pictogram Services.
Een lijst services die momenteel draaien wordt in het aangrenzende
paneel weergegeven.
4. Selecteer in de lijst services het pictogram Server for NFS. Als de
service
Server for NFS zich in de lijst bevindt, wordt de
service gedraaid.
Opmerking: Om de service op te starten of te stoppen, of de instellingen van
de service te veranderen, dubbelklikt u in de rij Server for NFS.
136 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Brisque werkstation installatie en configuratie procedures
In de volgende procedures worden de installatie en configuratie procedu-
res beschreven die nodig zijn om Brisque te laden en een Windows 2000
volume te kunnen gebruiken.
Het Windows systeem als een Brisque Host toevoegen
In deze procedure wordt beschreven hoe u de Windows 2000 computer
als een Brisque host toevoegt, door het bestand /etc/hosts te bewerken.
Het Windows systeem als een Brisque host toevoegen
1. Open vanaf het Brisque Launch Pad (padenpaneel) het Services
paneel, en dubbelklik op het pictogram
Ter min al.
Het dialoogvakje Password verschijnt.
2. Klik in het tekstvakje User en typ root.
3. Klik in het tekstvakje Password en typ ripro.
4. Klik op OK.
Er verschijnt een terminal venster.
5. Typ op de commandolijn van de prompt, smit hosts.
Het dialoogvenster System Management Interface Tool verschijnt.
6. Selecteer Add a Host (een host toevoegen).
UNIX connectiviteit 137
Het dialoogvenster Add a Host Name verschijnt.
7. Klik in het tekstvakje INTERNET ADDRESS (dotted decimal) en typ
het IP adres van het Windows 2000 werkstation.
8. Klik in het tekstvakje HOST NAME en typ de hostnaam van het
Windows 2000 werkstation.
9. Klik in het tekstvakje COMMENT en typ NT.
10. Klik op OK.
11. Klik vanuit het menu File op Exit.
Het Windows NFS volume laden
In deze procedure wordt beschreven hoe u het Windows 2000 volume
op Brisque laadt.
Om het Windows NFS volume te laden:
1. Open vanaf het Brisque Launch Pad (padenpaneel) het File Manager
paneel, en dubbelklik op het pictogram
MountPro. Het dialoogvakje
Devices & Remote Stations verschijnt en geeft de volumes weer die
reeds op Brisque zijn geladen.
2. Klik op de knop Mount (laden).
138 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Het dialoogvenster Mount verschijnt.
3. Selecteer van het lijstvakje Station Type de NT Server.
4. Klik in het tekstvakje Remote Station (Extern station) en typ de
hostnaam van het Windows 2000-werkstation die moet worden
gekoppeld.
Of:
Klik op
List (Lijst) en selecteer de gewenste hostnaam van het
werkstation dat moet worden gekoppeld.
5. Klik in het tekstvakje Volume en typ de naam van het Windows 2000-
volume dat moet worden gekoppeld.
Of:
Klik op
List (Lijst) en selecteer het gewenste volume dat moet worden
gekoppeld.
Opmerking: Deze stap is alleen nodig als u Brisque versie 3.x en Brisque
versie 4.0 draait. Brisque versie 4.1 voert automatisch het stationtype in
met de informatie die in het bestand /etc/hosts is geconfigureerd.
Opmerking: Als u Brisque versie 3.x of Brisque versie 4.0 draait is het volume
geregistreerd met het syntax host.x.y dat dezelfde naamgeving conventies heeft
dat door Windows wordt gebruikt. Bijvoorbeeld syswin2k.1.0. Als u Brisque versie
4.1 draait is het volume geregistreerd met het syntax volume.x.y. Bijvoorbeeld
test.1.0.
UNIX connectiviteit 139
6. Selecteer van de Permission lijst Read/Write.
7. Klik op OK.
Een Voorbeeld Job, Pagina of Bestand naar het Windows
NFS Volume verzenden
In deze procedure wordt beschreven hoe u een voorbeeld Job, pagina
of bestand naar het geladen Windows 2000 NFS volume verzendt. Als
u deze procedure correct kunt voltooien weet u zeker dat het Windows
NFS volume correct is geladen.
1. Vanuit de Brisque File Manager klikt u rechts op een Brisque Job,
pagina of bestand en selecteert u
Send.
Het dialoogvenster Send Job verschijnt.
2. Klik in het tekstvakje Destination (Bestemming) en typ de hostnaam
van het Windows 2000-werkstation.
Of:
Klik op
List (Lijst) en selecteer de hostnaam van het werkstation.
3. Klik in het tekstvakje Volume en typ de naam van het Windows 2000-
volume.
Of:
Klik op
List (Lijst) en selecteer de volumenaam van het werkstation.
140 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
4. Klik in het tekstvakje Path (Pad) en typ de padnaam van het Windows
2000-map of -volume.
Of:
Klik op
List (Lijst) en selecteer de gewenste map- of volumenaam.
NDS configureren en instellen
In deze sectie wordt beschreven hoe de verbinding wordt geconfigureerd
tussen een Novell Directory Services (NDS) en de Spire CXP8000
kleurenserver in een Novell werkruimte.
Om deze aansluiting te configureren:
1. De NDS afdrukserver "nwprintserver" in de NDS aanmaken.
2. Een NDS Printer object in de NDS aanmaken.
3. Maak in de NDS alle wachtrijen aan met het volgende formaat
<hostname_VirtualPrinterName>.
4. Controleer de verbindingsinformatie.
5. Configureer de IPX Printing-parameters: Tree en Context, met het
Spire CXP8000 kleurenserver venster Settings van (
Network Setup/
IPX Printing) in de Spire CXP8000 kleurenserver.
6. De printerdrivers op een Novell cliënt installeren.
Opmerking: In Brisque versie 4.1 is een optie Do not send .srsc directory.
De .srsc directory is nodig als u Helios draait en ook als u de bestanden wilt
kopiëren die u van het Windows 2000 werkstation verzendt.
Belangrijk: De Novell cliënt moet ook in de Spire CXP8000 kleurenserver
worden geïnstalleerd daar deze standaard niet is geïnstalleerd.
Opmerking: Alle bovenvermelde procedures moeten op een Windows cliënt die
de Novell Cliënt runt worden uitgevoerd, en moet door de Novell Administrator
worden geconfigureerd om het NWAdmin programma te kunnen openen.
DeNovell NDS-printerwachtrijen in de NDS Tree definiëren 141
Om deze procedures uit te voeren is het volgende nodig:
• Administratieve toegangsregelingen die door de Novell Administrator
zijn toegewezen
• De gebruikersnaam en wachtwoord om toegang te verkrijgen tot de
NDS Server.
• Een rekening in de betreffende NDS Tree en Context met permissie om
objecten te maken.
• De volledige Context (locatie in de NDS Tree) waar de afdrukserver,
printer en afdrukwachtrijen worden aangemaakt.
• Praktijkervaring bezitten en bekend zijn met de NDS Server
DeNovell NDS-printerwachtrijen in de NDS Tree definiëren
De toepassing Novell NetWare Administrator gebruiken
Voer de volgende procedures uit om met de toepassing NWAdmin de
afdrukserver, printer en afdrukwachtrijen aan te maken:
1. Definieer de Novell NDS afdrukserver, printer en de afdrukwachtrij
in de NDS Tree.
2. Wijs de printer aan de afdrukserver en de afdrukwachtrijen aan de
printer toe.
3. Controleer de afdruk layout om de verbindingen te controleren en
voer een afdruktest uit.
Raadpleeg voor meer informatie over het definiëren van NDS-printers Om
een NDS afdrukserver te definiëren: op pagina 143, Om een NDS printer te
definiëren: op pagina 144 en Om de NDS afdrukwachtrijen te definiëren:
op pagina 145.
Zie voor meer informatie over het toewijzen van afdrukservers en afdruk-
wachtrijen Om een printernaam aan de nwprintserver afdrukserver toe
te wijzen: op pagina 149, en Om een afdrukwachtrij aan de printer toe te
wijzen: op pagina 150.
Zie voor meer informatie om NDS aansluitingen te controleren Om de
nieuwe NDS layout te controleren: op pagina 152.
Belangrijk: Voer deze procedures in de aangegeven volgorde uit.
142 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Om de toepassing Netware Administrator te openen:
¾
Open de toepassing Netware Administrator (door de Novell
Administrator geleverd).
Het venster NetWare Administrator verschijnt met het venster NDS.
Het volgende voorbeeld laat de bestaande directiestructuren, wachtrijen
en andere Novell-verbindingen zien.
DeNovell NDS-printerwachtrijen in de NDS Tree definiëren 143
Om een NDS afdrukserver te definiëren:
1. Selecteer in het venster NDS de gewenste Context.
2. Selecteer van het menu Object, Create.
Het dialoogvenster New Object verschijnt.
3. Selecteer van de lijst Class of new object, Print Server.
4. Klik op OK.
Het dialoogvenster Create Print Server verschijnt.
5. Typ in het vakje Print Server name, nwprintserver.
Opmerking: Controleer voordat de volgende procedure wordt uitgevoerd dat
het venster Novell Server en nwprintserver reeds aanwezig zijn en vervolg
met de volgende procedure Om een NDS printer te definiëren: op pagina 144.
Opmerking: In Novell NDS versie 5.0 en hoger verschijnen ook de woorden
Non NDPS.
Opmerkingen:
•
Het is belangrijk om deze servernaam alleen in kleine letters te gebruiken.
• Definieer geen wachtwoord voor de Print Server.
144 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
6. Klik op Create (aanmaken).
De NDS nwprintserver printer is aangemaakt en verschijnt in het
enster NDS.
.
Om een NDS printer te definiëren:
1. Selecteer van het menu Object, Create.
Het dialoogvenster New Object verschijnt.
DeNovell NDS-printerwachtrijen in de NDS Tree definiëren 145
2. Selecteer van de lijst Class of new object, Printer.
3. Klik op OK.
Het dialoogvenster Create Printer verschijnt.
4. Typ in het vakje Printer name een willekeurige printernaam in -
bijvoorbeeld
Spire_Printer.
5. Klik op Create (aanmaken).
De printernaam is toegevoegd aan het venster NDS.
Om de NDS afdrukwachtrijen te definiëren:
Opmerking: In Novell versie 5,0 NDS en hoger verschijnen ook de woorden
Non NDPS.
Opmerkingen:
• Allebei de wachtrijen <hostname_ProcessPrint> en <hostname_ProcessStore>
moeten worden gedefinieerd.
• Controleer eerst dat beide Spire CXP8000 kleurenservernetwerk printers
<hostname_ProcessPrint> en <hostname_ProcessStore> aanwezig zijn.
• Beide virtuele printers <hostname_ProcessPrint> en <hostname_ProcessStore>
mogen niet worden verwijderd van de Spire CXP8000 kleurenserver.
146 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
1. Selecteer van het menu Object, Create.
Het dialoogvenster New Object verschijnt.
2. Selecteer van de lijst Class Of New Object, Print Queue.
3. Klik op OK.
4. Controleer dat Directory Service Queue is geselecteerd.
5. In het vakje Print Queue name typt u de exacte (hoofdletter gevoelige)
naam van de virtuele printer in: <hostname_ProcessPrint> – for
example –
Spire7_ProcessPrint.
6. Selecteer het selectievakje Create another Print Queue.
DeNovell NDS-printerwachtrijen in de NDS Tree definiëren 147
7. Klik op het pictogram Print Queue Volume.
8. Selecteer een willekeurige volume.
9. Klik op OK.
De naam van het afdrukwachtrij volume verschijnt in het vakje
Print
Queue Volume
.
10. Klik op Create (aanmaken).
De afdrukwachtrij is nu aan het venster NDS toegevoegd met de
nwprintserver en de naam van de printer (Spire_Printer).
Opmerking: Het dialoogvenster Create Print Queue verschijnt opnieuw
zodat u de tweede afdrukwachtrij kunt definiëren.
148 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
11. Controleer in het dialoogvenster Create Print Queue dat Directory
Service queue
is geselecteerd.
12. Leeg het selectievakje Create another Print Queue.
13. Ty p in het vakje Print Queue name de juiste (hoofdletter gevoelige)
tweede naam van de virtuele printer: <hostname_ProcessStore> –
for example –
Spire7_ProcessStore.
14. Klik op het pictogram Print Queue Volume.
Het dialoogvenster Select Object verschijnt.
15. Selecteer een willekeurige volume.
16. Klik op OK.
De naam van het afdrukwachtrij volume verschijnt in het vakje
Print Queue Volume.
17. Klik op Create (aanmaken).
Beide wachtrijen verschijnen nu in het venster NDS.
DeNovell NDS-printerwachtrijen in de NDS Tree definiëren 149
Om een printernaam aan de nwprintserver afdrukserver toe te wijzen:
1. Dubbelklik vanuit het venster NDS op nwprintserver.
Het dialoogvenster Print Server verschijnt.
2. Klik op de knop Assignments om het tabblad Assignments te openen.
3. Klik op Add.
Het dialoogvenster Select Object verschijnt.
4. Selecteer de printernaam die u heeft gedefinieerd - bijvoorbeeld
Spire_Printer - en klik op OK.
150 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
De printer verschijnt nu in de Printers lijst.
5. Klik op OK.
Om een afdrukwachtrij aan de printer toe te wijzen:
1. Dubbelklik in het venster NDS op de naam van de printer die u heeft
gedefinieerd - bijvoorbeeld
Spire_Printer.
Het dialoogvenster Printer verschijnt.
DeNovell NDS-printerwachtrijen in de NDS Tree definiëren 151
2. Klik op de knop Assignments om het tabblad Assignments te openen.
3. Klik op Add.
Het dialoogvenster Select Object verschijnt.
4. Selecteer de wachtrijnaam <hostname_ProcessStore> die u heeft
gedefinieerd, en klik op
OK.
152 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
5. Klik op de knop Add en selecteer <hostname_ProcessPrint>.
Beide printer wachtrijen verschijnen nu in de
Print queues lijst.
6. Klik op OK.
Om de nieuwe NDS layout te controleren:
1. Dubbelklik vanuit het venster NDS op nwprintserver.
Het dialoogvenster Print Server verschijnt.
DeNovell NDS-printerwachtrijen in de NDS Tree definiëren 153
2. Selecteer het tabblad Print Layout.
3. Controleer dat de server nwprintserver de printer en wachtrijen
verschijnen, zoals in het hierboven voorbeeld wordt weergegeven.
4. Klik op Cancel.
De NDS PConsole gebruiken
De Spire CXP8000 kleurenserver virtuele printers kunnen met de Novell
NDS PConsole als NDS afdrukwachtrijen op de Novell NDS Server worden
gedefinieerd. Deze procedure bevat de volgende fases:
1. Controleer in de Spire CXP8000 kleurenserver dat de twee virtuele
printers <hostname_ProcessPrint> en <hostname_ProcessStore>
aanwezig zijn.
2. In de NDS PConsole:
• Creëer de Novell NDS Print Server "nwprintserver".
Opmerkingen:
• Het is belangrijk om alleen deze servernaam in kleine letters
te gebruiken.
• Het is niet nodig om een paswoord voor de Print Server te definiëren.
154 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
• Maak het NDS Print object aan.
• Maak de NDS afdrukwachtrijen<hostname_ProcessPrint>
en <hostname_ProcessStore> aan.
3. In het Spire CXP8000 kleurenserver:
• Configureer de IPX Printing-parameters: Tree en Context,
(de juiste Tree naam en de volledige Context padnaam) in
het Spire CXP8000 kleurenserver venster Instellingen, zie
IPX-afdrukken configureren op pagina 154.
• Herstart de Spire CXP8000 kleurenserver toepassing.
4. Installeer de Novell Printer Queue op de Novell Client.
IPX-afdrukken configureren
Om de Spire CXP8000 kleurenserver IPX-parameter in te stellen:
1. Selecteer van het menu Hulpmiddelen de optie Instellingen.
Het venster Instellingen verschijnt.
Opmerking: U hoeft de context en tree niet te definiëren als ze in de Novell
onfiguratie procedure zijn gedefinieerd.
IPX-afdrukken configureren 155
2. Selecteer bij Administration de Network Setup.
3. Klik in het gebied IPX afdrukken op Instellingen wijzigen naast
de parameter
Tree.
4. Typ de exacte Tree parameter en het volledige inhoudspad van de
Context parameter in de respectievelijke vakjes. U kunt ook op de
knop
Bladeren klikken en naar de gewenste Tree en Pad bladeren.
5. Klik op OK.
6. Herstart de Spire CXP8000 kleurenserver toepassing.
156 Hoofdstuk 3 – Vanuit een cliëntwerkstation werken
Om de printerdrivers op een Novell Client met de Adobe PS
Application te installeren
1. Gebruik de Adobe PS toepassing met het Spire CXP8000 kleurenserver
PPD bestand (dat zich in de Spire CXP8000 kleurenserver map
Hulpprogramma's bevindt).
2. Controleer in de Adobe PostScript Wizard, dat u de Novell printer
wachtrij van het NetWare Network heeft geselecteerd, en niet de Spire
CXP8000 kleurenserver virtuele printers. Zie het volgende voorbeeld.
In het volgende venster wordt weergegeven hoe het venster Printers
er na de installatie van de Novell afdrukwachtrij eruit ziet.
3. Maak een testafdruk met de geïnstalleerde Novell NetWare-printer.
Opmerking: Controleer dat de Novell printer de NDS naam als achtervoegsel
heeft - bijvoorbeeld NW_TANSRV5.
Basiswerkstromen
Jobs importeren en afdrukken.........................................................158
Jobs opnieuw afdrukken .................................................................160
Basis instellingen.............................................................................160
158 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
Jobs importeren en afdrukken
U kunt afdrukjobs in de volgende situaties importeren:
• Als een paginabeschrijvingtaal (PDL) bestand op een cliënt werksta-
tion is aangemaakt dat niet aan de Spire CXP8000 kleurenserver is
aangesloten
• Als een PDL bestand zich op een extern medium zoals een
cd-rom bevindt
• Als het gewenste bestand zich lokaal op de Spire CXP8000
kleurenserver bevindt
Bestanden importeren
Bestanden naar de Spire CXP8000 kleurenserver importeren:
1. Selecteer van het menu Job, Job importeren.
Het venster Import verschijnt.
Jobs importeren en afdrukken 159
2. Als u de gewenste bestanden wilt openen, klikt u op de knop één
stap omhoog
of dubbelklikt u op de bestandsmappen om naar de
bestandsstructuur te gaan.
3. Selecteer in de bovenste lijst van het venster Importeren het gewenste
bestand en klik op de knop
Toevoegen.
Het bestand verschijnt in de onderste lijst.
4. Selecteer een printer in de lijst Virtuele printer.
5. Klik op Importeren.
Alle bestanden die momenteel in de onderste lijst staan worden naar
de Spire CXP8000 kleurenserver verzonden om te worden verwerkt
en afgedrukt in de geselecteerde virtuele printer.
Om de status van geïmporteerde Jobs te controleren:
1. Klik op het pijlpictogram Server.
Het venster Importeren/Ophalen verschijnt.
In het venster Importeren/Ophalen wordt de naam van het te impor-
teren bestand aangegeven, alsmede de locatie en het Jobformaat. Ook
wordt zowel numerologisch als grafisch het voortgangspercentage van
de getransporteerde Job aangegeven.
Opmerking: Als u een bestand wilt verwijderen, selecteert u het gewenste
bestand in de onderste lijst van het venster Job importeren en klikt u op de
knop Verwijderen.
160 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
2. Selecteer een van de volgende opties:
• Klik op Overslaan om het importeren van het huidige bestand
te stoppen en de volgende Job in de wachtrij te importeren.
• Klik op Alles afbreken om het importeren van alle bestanden
te stoppen.
• Klik op Sluiten om het venster Importeren/Ophalen te sluiten.
Jobs opnieuw afdrukken
Een RTP Job aanbieden die niet veranderd hoeft te worden
¾ Selecteer de Job in het venster Opslag en selecteer in het menu Job
de optie
Aanbieden.
De Jobs worden in de
Afdrukwachtrij geplaatst.
Een Job aanbieden die opnieuw moet worden geRIPped.
1. Dubbelklik op een Job om het venster Jobparameters te openen.
2. Wijzig de gewenste parameter en klik op de knop Aanbieden.
De Spire CXP8000 kleurenserver bepaald automatisch of uw Job
opnieuw moet worden geRIPped, en plaatst hem in de juiste wachtrij.
Basis instellingen
De basis instellingen worden in het venster Job Parameters ingesteld.
De volgende tabbladen in het venster Job Parameters worden in de basis
workflows gebruikt:
• Tabblad Afdrukinstellingen
• Ta bbla d Papierstapel
• Ta bbla d Afdrukkwaliteit
Opmerking: Gebruik SHIFT of CTRL om verschillende Jobs tegelijk te selecteren.
Zie voor meer informatie over het openen van het venster Job Parameters
Het venster Jobparameters op pagina 28.
Basis instellingen 161
Het tabblad Afdrukinstellingen
In het tabblad
Afdrukinstellingen
kunnen de Jobparameters worden inge-
steld die betrekking hebben op het afdrukken, zoals het afdrukbereik, het
aantal af te drukken exemplaren, de afdrukmethode en volgorde. Ook kan
het orteren worden gedefinieerd, de beeldpositie op het vel, de beeldschaal,
en indien gewenst kan de werkstroom Gallop worden ingesteld of de Job
worden geroteerd.
Aantal exemplaren
¾ Voer het Aantal exemplaren in dat moet worden afgedrukt.
162 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
Afdrukbereik
Wanneer de afdrukjob een VI Job is, wordt het Afdrukbereik als
volgt weergegeven:
Basis instellingen 163
¾ Selecteer het gewenste Afdrukbereik.
Om bepaalde pagina's/katernen of pagina bereiken te selecteren, selec-
teert u
Pagina's/Katernen en specificeert u de af te drukken pagina's of
katernen als volgt:
 Typ één of meerdere nummers die zijn gescheiden door komma's,
zonder spaties. Bijvoorbeeld,
1,3,5.
 Typ een paginabereik of katernenbereik met een verbindings-
streepje tussen de begin- en eindnummers in het bereik.
Bijvoorbeeld,
1-5.
Afdrukmethode
Opmerking: Voor impositiejobs moeten in plaats van de gewenste pagina's
de gewenste impositievellen worden getypt.
164 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
¾ Selecteer de Afdrukmethode voor de volgende opties:
 Simplex: voor enkelzijdige afdruk
 Duplex boven naar onder: voor kalenderstijl en presentatiestijl
(gewoonlijk gebruikt met Liggende Jobs).
 Duplex boven naar boven: voor normale afdruk in boekstijl
(gewoonlijk gebruikt met Staande Jobs).
Afdrukvolgorde
¾ Stel de afdruk volgorde in Van 1 naar N (voor naar achter) of
Van N aar 1 (achter naar voren).
Basis instellingen 165
Aflevering
¾ Selecteer Voorkant naar boven of Voorkant naar beneden als de
aflevering optie.
Tip: Gebruik Voorkant naar beneden als vertrouwelijke documenten worden
afgedrukt.
Opmerking: Als u een document wilt sorteren, selecteert u Voorkant naar
beneden (Voorkant naar boven) Van N naar 1 (Van 1 naar N) in de
parameter Afdrukvolgorde) om de set in de juiste volgorde af te drukken.
166 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
Sorteren
¾ Selecteer de optie Sorteren:
 Ja: om een volledig exemplaar van de Job af te drukken voordat de
eerste pagina van het volgende exemplaar wordt afgedrukt
 Nee: drukt alle exemplaren van iedere pagina af voordat met de
volgende pagina wordt doorgegaan
Als u bijvoorbeeld een Job met 20 pagina's heeft en 10 exemplaren wilt
afdrukken, en u selecteert
Ja, worden eerst alle 20 pagina's afgedrukt voor-
dat het volgende exemplaar van de Job wordt afgedrukt. Als u
Nee selec-
teert, worden eerst 10 exemplaren van pagina één afgedrukt, en vervolgens
10 exemplaren van pagina twee, enzovoorts.
Basis instellingen 167
Beeldpositie
Met deze optie kunt u de beeldpositie op het af te drukken vel aanpassen
(simplex of duplex).
Deze functie heeft de volgende terminologie:
• Achter: is het einde van het vel, dichtbij de achterkant van de printer,
waar het afdrukken ophoudt
• Voorkant: is het beginpunt van een vel waar het afdrukken begint
De voor- en achter randen van de pagina worden net nadat de pagina
wordt afgedrukt vastgesteld voordat een verandering in de afdrukstand
wordt gemaakt.
Om de beeldstand bij tweezijdige afdruk aan te passen voert u één
van de volgende opties uit:
• Selecteer het selectievakje Aan weerszijden gelijk om de afbeelding
aan de ene kant van de pagina (voorkant naar beneden afbeelding),
uit te lijnen met de afbeelding van de andere kant (voorkant naar
boven afbeelding).
• Klik op Beeld centreren om de Achter en de Voor waarden op 0 in
te stellen.
168 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
• Stel pagina offset in door op de richtingspijlen te klikken of door
handmatig de
Achter en Voor waarden in te stellen.
Wanneer u op de pijlen klikt, worden de waarden als volgt veranderd:
 Rechter (linker) pijlen voor positieve (negatieve) waarden naar
(weg van) de oploopkant
 Boven (beneden) pijlen voor positieve (negatieve) waarden naar
(weg van) de achterrand
Beeldschaal
¾ Selecteer de gewenste Beeldschaal optie:
 100%: drukt 100% van het oorspronkelijke formaat af (standaard)
 Aan papier aanpassen: past de afbeelding aan het geselecteerde
papier in de papierstapel aan
 Aangepast: selecteer Aangepast en typ het percentage in waarmee
u het beeldformaat verhoudingsgewijs wilt verkleinen/vergroten.
Basis instellingen 169
180° roteren
¾ Om uw Job 180° te roteren, selecteert u Ja.
Gallop
170 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
Met de functie Gallop kunt u beginnen met een aantal pagina's af te
drukken voordat de gehele Job wordt geRIPped. Hierdoor kunt u tege-
lijkertijd afdrukken en RIPpen.
Met Gallop wordt de tijd die gewenst is om een Job met de RIP te bewerken
en af te drukken verminderd. Deze werkstroom is speciaal te gebruiken voor
lange runs zoals met VI-jobs. Wanneer deze wordt gecombineerd met het
verwijderbeleid kan met Gallop printer schijfruimte vrij worden gemaakt.
Aangeraden wordt om Gallop niet op relatief kleine Jobs toe te passen, daar
hier het voordeel van de ingestelde procedure klein is en de totale produc-
tietijd slechts met een paar seconden wordt verkort.
Om Gallop in te stellen:
¾
Selecteer Ja en voer het aantal pagina's in die moeten worden
geRIPped voordat met de afdruk wordt begonnen.
Het tabblad Papierstapel
Met het tabblad Papierstapel worden de Job-parameters voor de
papierstapel ingesteld.
De Spire CXP8000 kleurenserver heeft verschillende papierstapelparame-
ters om de papierstapel te definiëren, zoals papiertype, papierformaat, het
gewicht en coating. Het is mogelijk om iedere parameter apart te selecteren
of een complete papierset die reeds alle parameters bevat te selecteren.
Wanneer de geselecteerde papierstapel niet beschikbaar is, zal de huidige
Job bevriezen totdat de papierstapel beschikbaar is (de Job krijgt het picto-
gram met een
bevroren status toegewezen, de regel verschijnt in blauw en
een bericht verschijnt in het venster Foutberichten). Andere Jobs kunnen
worden afgedrukt als er Jobs worden vastgehouden.
Opmerking: Het standaard aantal pagina's dat moet worden geRIPped
voordat met afdrukken wordt begonnen is 50. Voor gecompliceerde Jobs
met verschillende gedeelde elementen, kan dit aantal worden vergroot
of verkleint.
Basis instellingen 171
Papierset naam
De gewenste papierset instellen:
¾
Selecteer de gewenste papierset in de lijst Naam. Indien dit nodig is kan
een papierset worden toegevoegd (zie Papiersets beheren op pagina 171).
De geselecteerde papierset waarden (
Papierformaat, Type, Gewicht en
Coating) verschijnen in de corresponderende parameters in het tabblad
Papierstapel.
Papiersets beheren
De Spire CXP8000 kleurenserver is uitgerust met vooraf gedefinieerde
papiersets om het gebruik te vergemakkelijken. Deze papiersets kunnen
niet worden verwijderd maar wel worden aangepast. Ook kunnen naar
wens aangepaste papiersets worden toegevoegd, veranderd of verwijderd.
Om een nieuwe papierset toe te voegen:
1. Klik op de knop Bladeren.
172 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
Het venster Papierset verschijnt.
2. Klik op de knop Toevoegen.
Het venster Papierseteigenschappen verschijnt.
3. Voer de volgende parameters in:
 Naam: voer de nieuwe papierset naam in. Aanbevolen wordt om een
beschrijvende naam op te geven – bijvoorbeeld
Letter90gsmuncoat.
 Selecteer in de lijsten Formaat, Kleur, Gewicht, Coating en Type de
gewenste eigenschappen voor de nieuwe papierset.
 Als u de functie Aangepast papier in het venster Instellingen heeft
geselecteerd (zie Algemene standaardwaarden op pagina 432), kiest
u
Aangepast profiel.
4. Klik op OK.
Basis instellingen 173
Om een papierset aan te passen:
1. Selecteer in het venster Papierset de papierset die u wilt aanpassen.
2. Klik op het pictogram Bewerken.
Het venster Papierseteigenschappen verschijnt.
3. Pas de gewenste eigenschappen van de papierset aan.
4. Klik op OK.
Om een papierset te verwijderen:
1. Selecteer in het venster Broncentrum met de geselecteerde optie
Papiersets de papierstapel die u wilt verwijderen.
2. Klik op het pictogram Verwijderen.
De papierset is verwijderd.
Papierformaat
1. Selecteer het gewenste formaat voor de papierstapel in de lijst Formaat.
Opmerking: De vooraf gedefinieerde systeemparameters van de papiersets
kunnen niet worden verwijderd.
174 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
Selecteer Aangepast van de lijst om een papierformaat instelling aan
te passen.
De
Opties Papierformaat worden als volgt weergegeven:
2. Typ de gewenste Hoogte en Breedte.
3. Selecteer de gewenste Invoerrichting:
• LEF (invoer lange kant)
• SEF (invoer korte kant)
Opmerking: Maateenheden (mm of inches) geven de systeemconfiguratie
weer. Zij worden in het venster Beheer gekozen (zie Localisatie op pagina 430).
Basis instellingen 175
Type
1. Kies Papier om op papier af te drukken.
Of:
Selecteer
Transparantie wanneer het papierstapeltype Transparantie is.
2. Schakel het selectievakje Tussenblad invoegen in om een blanco vel
tussen de transparanten in te voegen.
3. Als u het tussenblad wilt aanpassen, selecteert u de gewenste papierset
van de lijst.
Of:
Gebruik het standaard
Gelijk als job.
Of:
Klik op de knop
Bladeren en voeg een nieuwe papierset toe.
Zie voor meer informatie om een papierset toe te voegen, Papiersets
beheren op pagina 171.
Opmerkingen:
•
Slipsheets en / of blanco pagina's in een transparanten job (tussenbladen)
worden geteld door het aantal vellen, en niet door het aantal pagina's,
(gerasterde pagina's) en worden op de Beheerpagina aangegeven.
• Bij een impositiejob heeft het tussenblad de grootte van het
impositievel en wordt na ieder vel een tussenblad ingevoegd.
176 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
4. Selecteer van de lijst Lade de gewenste lade:
• Lade 1: laad de gespecificeerde papierstapel in deze lade
• Lade 2: laad de gespecificeerde papierstapel in deze lade
• Lade 3: laad de gespecificeerde papierstapel in deze lade
• Lade 4: laad de gespecificeerde papierstapel in deze lade
• Auto: een willekeurige lade met de gespecificeerde papierstapel
zal worden gebruikt
Gewicht
¾ Selecteer in de lijst Gewicht het gewenste papierstapelgewicht.
Opmerking: Voor de Xerox DocuColor 8000 digitale pers zijn de papierge-
wichten als volgt: 60-80 gr/m2, 81-105 gr/m2 (standaard), 106-135
gr/m2, 136-186 gr/m2, 187-220 gr/m2, 221-300 gr/m2.
Basis instellingen 177
Coating
¾ Selecteer Gecoat om op gecoat papier af te drukken.
178 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
Lade
¾ Selecteer in de lijst Lade de gewenste lade.
• Lade 1: laad de gespecificeerde papierstapel in deze lade
• Lade 2: laad de gespecificeerde papierstapel in deze lade
• Lade 3: laad de gespecificeerde papierstapel in deze lade
• Lade 4: laad de gespecificeerde papierstapel in deze lade
• Auto: een willekeurige lade met de gespecificeerde papierstapel
zal worden gebruikt.
¾ Als u de functie Aangepast papier in het venster Instellingen heeft
geselecteerd, (zie Algemene standaardwaarden op pagina 432), kiest
u in de lijst
Aangepast profiel het aangepaste profiel.
Opmerkingen:
• Met de ladeoptie Auto wordt het papier in de geselecteerde lade alleen
gebruikt om af te drukken als deze met alle andere papierstapelpara-
meters overeenkomt. Wanneer de papierstapel in de toegewezen lade
niet overeenkomt met een andere parameter voor de Jobpapierstapel,
zal de Job "bevriezen".
Basis instellingen 179
Het tabblad Afdrukkwaliteit
Met het tabblad Afdrukkwaliteit kunnen de Jobparameters voor de
afdrukkwaliteit worden ingesteld om de kwaliteit van de afgedrukte Jobs
te verbeteren. Met deze parameters kunnen de tekst-/lijnkwaliteit en de
beeldkwaliteit worden verbeterd. Ook kan de Creo FAF-algoritme worden
toegepast om trapping in te stellen, zwartoverlapping te definiëren en de
overlapinformatie te gebruiken of te negeren door de PS-overlapping en
het beeldruisniveau in te stellen.
Tekst/lijnkwaliteit
Tekst / Lijnkwaliteit
houdt verband met de Creo anti-aliasing algoritme
voor een superieure tekstkwaliteit. Met Tekst / Lijnkwaliteit worden tekst-
en lijntekeningen-elementen afzonderlijk verwerkt om te zorgen voor een
optimale weergave van alle elementen op een pagina. Met deze optie wordt
de tekstkwaliteit van de diagonale lijnen, randen en overlopende kleuren
verbeterd en zorgt ervoor dat in elkaar overlopende kleuren er egaal uitzien,
zonder dat verenigde en diagonale lijnen op afbeeldingen met (of met mini-
male) kartelranden, die het resultaat zijn van de beperkte resolutie van de
printerengine, voorkomen.
180 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
¾ Select een van de volgende opties om de tekst/lijnkwaliteit in te stellen:
 Normaal (standaard) om de gewone tekstkwaliteit te verkrijgen
 Anti-aliasing: Als u deze optie heeft geselecteerd, wordt gebruik-
gemaakt van Creo anti-aliasing. Voor deze optie moet een RIP-
bewerking worden uitgevoerd. Anti-Aliasing wordt gebruikt om
kartelranden op afbeeldingen te voorkomen of tot een minimum
terug te brengen - gekartelde randen zijn het resultaat van een
beperkte resolutie van het originele bestand.
 Randen scherper maken: Deze optie werkt alleen op LW-gegevens.
Voor deze optie is geen RIP-bewerking vereist.
Normaal (met kartelranden) Hoog
Basis instellingen 181
Beeldkwaliteit
Met Beeldkwaliteit worden dezelfde details en egaliteit behouden bij
verschillende graden van uitvergroting. Deze functie is gebruikelijk als
een PostScript-bestand verschillende beelden van uiteenlopende kwaliteit
bevat, (bijvoorbeeld omdat ze met verschillende resolutiewaarden zijn
ingescand, geroteerd, of van het Internet zijn gedownload).
¾
Om de afdrukkwaliteit in te stellen selecteert u één van de volgende opties:
 Hoog om de beeldkwaliteit in een Job te verbeteren
 Normaal (standaard) om een gewone beeldkwaliteit te verkrijgen
(voor Jobs waarvoor geen verbeterde beeldkwaliteit nodig is).
Opmerking: Als u de optie Hoog selecteert wordt de verwerking snelheid
verminderd.
182 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
Trapping
Trapping compenseert de misregistratie van kleurseparaties die in de offset
en digitale afdruk kunnen voorkomen. Dit probleem komt bij ieder afdru-
kapparaat voor, en resulteert in witte lijnen rond objecten boven een ach-
tergrond (in een Knock-Out) en bij ook tegen elkaar liggende kleuren. De
oplossing is om het element en / of de achtergrond te vergroten en zo de
elementen te overlappen.
Zie de illustratie hieronder voor het trapping effect:
Afgedrukt zonder trapping Afgedrukt met trappi
n
Basis instellingen 183
Deze functie heeft de volgende terminologie:
• Kaderdikte verwijst naar de breedte van het kader. Hoe breder het
kader is, des te minder kans er bestaat dat witte gebieden tussen de
beelden verschijnen.
• Bescherming van kleine tekst
is een optie die kan worden toegepast voor
kleine of gecompliceerde beelden, daar een breder kader de kwaliteit kan
verminderen door gedeelten van een beeld te verbergen. Wanneer u deze
optie kiest zal tekst kleiner of gelijk zijn aan 12 punten doordat de tekst
niet in een kader wordt gezet, als het FAF-algoritme wordt toegepast.
¾ Om trapping in te stellen selecteert u Ja.
 Selecteer in het vakje Kaderdikte de standaardwaarde (0,08 mm)
voor de dikte van het kader of typ zelf de gewenste waarde.

Selecteer het selectievakje
Bescherming van kleine tekst
om te zorgen
dat rond tekst die kleiner dan, of gelijk is aan 12 punten geen kader
wordt geplaatst bij de FAF-toepassing.
Of:
Hef de selectie van deze optie op als u rond alle tekstelementen tijdens
de FAF-toepassing kaders wilt plaatsen.
Opmerking: Wanneer Ja wordt gekozen worden de opties voor de Kader-
dikte en Bescherming van kleine tekst geactiveerd. Deze opties kunnen
niet via de PPD worden geselecteerd.
Opmerking: Als u Nee selecteert wordt de trapping niet beïnvloed die door
DTP toepassingen is ingesteld (bijvoorbeeld Photoshop). FAF mag niet worden
gebruikt met trapping die op een toepassing is ingesteld. Als daarom een
PostScript bestand al trapping heeft dat is overgenomen van de toepassing
waarin deze is gemaakt, is het niet nodig om de Spire CXP8000 kleurenserver
trapping te gebruiken.
184 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
Zwart overlapping
Het is mogelijk dat soms witte lijnen rond zwarte tekst verschijnen. De tekst
kan minder dik lijken dan gewenst als gevolg van de verkeerde registratie tus-
sen de kleurenseparaties.
Zwartoverlapping wordt gebruikt om te zorgen
dat zwarte tekst netjes wordt afgedrukt binnen een tint- of beeldgebied.
De tekst wordt in een dieper, rijker zwart weergegeven terwijl de onderlig-
gende CMY waarden gelijk zijn aan die van de afgedrukte achtergrond.
Een Knock-Out vindt alleen plaats wanneer de bovenste kleur wordt afge-
drukt. Dit leidt tot mindere kleurdichtheid en kan zorgen voor misregis-
tratie als de separaties niet precies zijn uitgelijnd. Als
Zwartoverlapping
actief is, is er geen Knock-Out (uitsparing) onder de zwarte tekst. Met
Zwartoverlapping wordt tekst over de gekleurde achtergronden afgedrukt
en wordt geen uitsparing in de achtergrond gemaakt. Hierdoor zijn misre-
gistraties niet zichtbaar. Hierom wordt aangeraden om
Zwartoverlapping
te gebruiken om betere resultaten te verkrijgen wanneer zwarte tekst en
grafieken worden afgedrukt.
¾ Om zwartoverlapping toe te passen selecteert u van de Opties
Zwartoverlapping
, Ja (Zwartoverlapping wordt alleen op 100%
zwart toegepast).
Opmerking: Wanneer Nee wordt geselecteerd wordt de verwerking
snelheid vergroot.
Basis instellingen 185
PS-overlapping
In de cliënt authoring hulpmiddelen (bijvoorbeeld QuarkXPress®)
kunnen overlappingopties worden geselecteerd. Met
PS overlapping kan
de overlapoptie van het PostScript bestand worden gebruikt. Hier wordt
ook bepaald of de PS-overlappinginstellingen van de DTP-toepassing
worden ondersteund door de RIP-verwerking.
De Spire CXP8000 kleurenserver-instelling negeren de PS Overprint
opdrachten van DTP-toepassingen. Als u bijvoorbeeld de PS overlapping
optie in een DTP toepassing op
Ja instelt, en in de Spire CXP8000 kleuren-
server de PS overlapping optie op
Nee instelt, wordt er geen overlapping uit-
gevoerd. De Spire CXP8000 kleurenserver kan geen PS overlapping uitvoe-
ren wanneer dit niet vooraf in het bestand is ingesteld. Wanneer u de optie
Ja selecteert (standaard) voor een bestand waarvoor geen overlapping in een
DTP toepassing was ingesteld zal er geen overlapping worden uitgevoerd.
186 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
Als u de PS overlapping die in de DTP toepassing was ingesteld wilt
houden, zal de Spire CXP8000 kleurenserver de overlapping toepassen
en wordt geen uitsparing in de achtergrond kleuren gemaakt. Als een gele
driehoek een cyaan cirkel overlapt, zorgt het selecteren van
Ja ervoor dat
het overlappinggebied groen wordt gekleurd. Dit is niet zichtbaar op het
scherm, alleen op de afdruk.
Als wordt gekozen om de PS-overlappinginformatie van het PostScript-
invoerbestand te negeren, worden achtergrondkleuren weggelaten en zijn
alleen de bovenste afdrukkleuren zichtbaar op het scherm in de DTP-toe-
passing. Als een gele driehoek een cyaan cirkel overlapt, zorgt het selecte-
ren van
Nee ervoor dat de cyaan achtergrond wordt weggelaten en lleen
het geel wordt afgedrukt.
Om PS-overlapping in te stellen selecteert u één van de volgende opties:
•
Selecteer
Ja
om de overlapinformatie van het invoerbestand te gebruiken.
•
Selecteer
Nee
om de overlapinformatie van het invoerbestand te negeren.
Opmerking: Bovenstaande geldt alleen voor bestanden die reeds geselecteerd
zijn in de DPT toepassing met PS Overprint Ja.
Basis instellingen 187
Beeldruis
Met de parameter Beeldruis kunt u de vignetten van de Continuous
Tone (CT) beelden egaliseren en vloeiend doen overlopen.
Standaard is de parameter
Beeldruis ingesteld op Nee.
Om het beeldruisniveau in te stellen:
1. Selecteer bij Opties Beeldruis, Ja.
2. Met het verschuiven van de schuifregelaar kan het beeldruisniveau
(indien nodig) worden ingesteld. Hoe hoger het niveau, des te egaler
het vignette zal zijn.
188 Hoofdstuk 4 – Basiswerkstromen
Jobs beheren
De Job wachtrijen beheren..............................................................190
Het venster Opslag beheren ............................................................202
Job editor .......................................................................................209
Jobboekhouding .............................................................................219
Virtuele printers beheren.................................................................224
Jobflow...........................................................................................229
190 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Overzicht
In dit hoofdstuk worden de verschillende bewerkingen beschreven die u
vanuit de wachtrijen van de Spire CXP8000 kleurenserver en vanuit het
venster Opslag kunt uitvoeren. In dit hoofdstuk wordt ook informatie
gegeven over het beheren van jobs en schijfruimte.
Met het hulpmiddel Job-editor kunt u een voorbeeld van een job weergeven
en RTP-jobs bewerken. In dit hoofdstuk leert u hoe u deze taken uitvoert.
In dit hoofdstuk wordt ook beschreven hoe u de hulpmiddelen voor de
jobboekhouding gebruikt, virtuele printers beheert en de jobflow definieert.
De Job wachtrijen beheren
Na aankomst op de Spire CXP8000 kleurenserver blijft een job in het
venster Wachtrijen of het venster Opslag staan, afhankelijk van de jobflow.
Het venster Wachtrijen weergeven:
¾
Selecteer van het menu Weergave, Wachtrijen.
Het venster Wachtrijen bestaat uit twee gedeelten, de
Verwerkingswachtrij
en de Afdrukwachtrij.
• De wachtrij In verwerking bevat alle jobs die momenteel worden
verwerkt en de Jobs die wachten om te worden verwerkt.
• De Afdrukwachtrij bevat de job die momenteel wordt afgedrukt en alle
Jobs die met succes zijn verwerkt en wachten om te worden afgedrukt.
In de
Afdrukwachtrij staan ook bevroren jobs (Jobs waarvoor de
gespecificeerde papierstapel niet beschikbaar is).
In iedere wachtrij wordt de volgorde van de Jobs bepaald door het tijdstip
waarop ze binnenkomen (tenzij een spoedjob deze volgorde "onderbreekt").
Op elk moment kunt u informatie over de hoeveelheid en status van Jobs
in wachtrijen bekijken. U kunt ook de volgorde van de Jobs veranderen,
ze uitstellen, weer activeren, of opnieuw aan de wachtrij aanbieden.
Zie voor meer details over spoed Jobs Een Spoedjobuitvoeren op pagina 201.
De Job wachtrijen beheren 191
Nadat u de Spire 8000-kleurenserver hebt gestart, wordt het venster
Wachtrijen weergegeven. Het venster Wachtrijen bestaat uit de
Afdruk-
wachtrij
en de Verwerkingswachtrij.
Elke wachtrij bevat Jobs in de volgorde waarin ze zijn binnengekomen.
De ovenste Job in de wachtrij is de Job die momenteel wordt uitgevoerd,
terwijl alle andere Jobs op hun beurt wachten.
Indien noodzakelijk kunt u de volgorde wijzigen van de Jobs die in
de wachtrijen staan. U kunt ook de parameters van de Jobs bekijken
en bewerken.
Opmerking: Als er hele korte Jobs in de Afdrukwachtrij staan, kunnen
verschillende Jobs tegelijkertijd worden uitgevoerd. De Jobs die als Actief
zijn emarkeerd worden het eerst in de lijst weergegeven en afgedrukt in
de volgorde waarin ze worden vermeld.
192 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Het venster Wachtrijen
Nadat u PDL-jobs (opnieuw) heeft aangeboden, worden de te verwerken
bestanden in de
Verwerking wachtrij weergegeven.
Nadat een bestand met succes is verwerkt, gaat het naar de
Afdruk wachtrij
tot het wordt afgedrukt, of naar
het venster Opslag (dit hangt van de huidige
Jobflow, of van de virtuele printer af).
Zie Een actieve Job afbreken op pagina 198 voor meer informatie over de Job
verwerkingen die zich in Wachtrijbeheer bevinden.
De Job wachtrijen beheren 193
Het venster Wachtrijen geeft informatie over Jobs die momenteel worden
verwerkt. Status indicatoren geven de status van iedere Job aan. In Tabel 5
worden de status indicatoren beschreven die in de
Verwerking wachtrij en
de
Afdruk wachtrij worden gebruikt.
Klik met de rechtermuisknop op de kolomtitelrij om te selecteren welke
koloms u wilt bekijken.
Tabel 5: status indicatoren voor de Verwerking wachtrij en de Afdruk wachtrij
Deze
statusindicator
Geeft het volgende aan:
De Job wordt uitgevoerd.
De Job is bevroren en wordt in de
Afdrukwachtrij
vastgehouden.
Als een Job bevroren is, geeft dit aan
dat de geselecteerde papierstapel niet beschikbaar is.
De Job is wachtende.
De Job is een spoedjob.
De spoedjob is bevroren.
De spoedjob is wachtende.
Zie voor meer details over spoed Jobs Een Spoedjobuitvoeren op pagina 201.
Tabel 6: kolommen beschrijving voor de Verwerking wachtrij en de Afdruk wachtrij
Deze kolom Geeft de volgende informatie aan:
Typ e
De bestandsindeling van de PDL-job,
bijvoorbeeld
PS (.ps), PDF(.pdf), VPS(.vps).
194 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Functie
De naam van het af te drukken bestand. Als een
bestand wordt aanboden met een naam die al
op de Spire CXP8000 kleurenserver voorkomt,
wordt automatisch een volgnummer aan de
bestandsnaam toegevoegd. Als u bijvoorbeeld
een bestand met de reeds voorkomende naam
lobster
aanbiedt, wordt de naam van het
tweede bestand veranderd in
lobster1
.
Afzender
De gebruikersnaam van het systeem waarop
het bestand is aangemaakt.
Aangeboden
De datum en tijd waarop deze Job voor het
eerst aan de Spire CXP8000 kleurenserver
is aangeboden.
Pagina's
Het aantal pagina's dat in een PDF Job moet
worden verwerkt. Het aantal pagina's voor
andere PDL-jobs wordt alleen aangegeven
als de DTP-toepassing die mogelijkheid
ondersteunt.
Reeksen
Aantal exemplaren dat moet worden afgedrukt
Papierset/
Papierstapel naam
De papierset naam of papierstapel naam.
Papierformaat
Papierformaat
Gewicht
Papiergewicht
Typ e
Type papier
Coating
Papier coating
File Size
Bestandgrootte van de Job
Account
De rekeningnaam die van de parameter
Job Info is genomen.
Tabel 6: kolommen beschrijving voor de Verwerking wachtrij en de Afdruk wachtrij
Deze kolom Geeft de volgende informatie aan:
De Job wachtrijen beheren 195
Statusinformatie
De statusgebieden Verwerking en Afdruk bevatten de volgende informatie:
• De knoppen Uitstellen en Hervatten (zie voor meer informatie
Wachtrijen onderbreken en hervatten op pagina 197)
• De naam van de wachtrij.
• Als een Job momenteel wordt verwerkt/afgedrukt, worden de Jobnaam
en een voortgangsindicator weergegeven.
• Het aantal Jobs in de wachtrij – bijvoorbeeld 2.
Jobinfo
Type Jobinfo wordt genomen van de
parameter
Job Info.
Impositie
Type gebruikte impositie
Paginauitzondering
Of de Job wel of geen pagina uitzonderingen
heeft.
Server
De naam van de gebruikte server.
Virtuele
printernamen
Namen van de gebruikte virtuele printer
Tabel 6: kolommen beschrijving voor de Verwerking wachtrij en de Afdruk wachtrij
Deze kolom Geeft de volgende informatie aan:
In het statusgebied
Verwerking
wordt het totale aantal pagina's voor PDF-jobs
aangegeven. Het aantal pagina's wordt alleen aangegeven voor andere PDL-
jobs, als de DTP-toepassing waarin ze zijn gemaakt deze functie ondersteunt.
196 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Job-batchverwerking
Met de workflow Jobbatchverwerking worden Jobs met vergelijkbare eigen-
schappen in een enkele batch gecombineerd zodat de printer de Jobs zonder
pauzeren kan afdrukken. Met deze functie wordt afdruktijd bespaard, vooral
voor een grote hoeveelheid kleine Jobs. Jobs die gebruikmaken van papier
met dezelfde afmetingen en gewicht zijn geschikt voor batchverwerking.
Wanneer een Job de Afdrukwachtrij binnenkomt, controleert de Spire
CXP8000-kleurenserver of de Job geschikt is voor batchverwerking met
de vorige Job:
• Een Job die in batch kan worden verwerkt, wordt aangeduid met de
statusindicator
Actief. De printer drukt beide Jobs af zonder ertussen
te pauzeren.
• Een Job die niet in batch kan worden verwerkt met de vorige Job,
wordt in de wachtrij geplaatst en wordt weergegeven met de statusin-
dicator
Wachtend. De Job wordt pas afgedrukt als de printer de vorige
Job heeft voltooid en gereed is.
De Spire CXP8000 kleurenserver verwerkt alleen geschikte Jobs in batch als
deze opeenvolgend in de wachtrij staan. Twee Jobs worden niet in batch
verwerkt als een niet-geschikte Job tussen deze twee in de wachtrij staat.
De volgende Jobtypen kunnen niet tot één batch worden gecombineerd:
• Gesorteerde Jobs en niet-gesorteerde Jobs
• Jobs die gebruikmaken van verschillende uitvoerladen
• Jobs met verschillende nietposities
De functie Job-batchverwerking is standaard actief ingesteld.
Job-batchverwerking uitschakelen:
¾
Selecteer in het venster Instellingen Voorkeuren>
Afdrukwachtrijbeheer>Job-batchverwerking uitschakelen.
Zie voor meer details over Job batchverwerking Afdrukwachtrijbeheer op
pagina 433.
De Job wachtrijen beheren 197
De volgorde van de Jobs in de wachtrijen veranderen
U kunt de Jobs in een wachtrij herschikken door de volgorde te wijzigen
waarin ze worden verwerkt of afgedrukt. Deze functie is handig als u
bijvoorbeeld een spoedjob heeft die eerder moet worden uitgevoerd.
Een Job in de wachtrij verplaatsen:
¾
Klik rechts op de Job en selecteer een van de volgende opties:
 Hoger niveau: hiermee wordt de Job één stap naar boven verschoven
 Naar boven verplaatsen: de geselecteerde Job naar het begin van de
wachtrij verplaatsen
Een Job in de wachtrij naar beneden verplaatsen:
¾
Klik rechts op de Job en selecteer een van de volgende opties:
 Niveau verlagen: hiermee wordt de Job één stap naar beneden
verschoven
 Onderaan de rij verplaatsen: de geselecteerde Job naar het einde
van de wachtrij verplaatsen.
Wachtrijen onderbreken en hervatten
Een wachtrij kan ook tijdelijk worden onderbroken en daarna weer
worden geactiveerd. Hiervoor gebruikt u de knoppen
Onderbreken
en Hervatten:
Om een wachtrij uit te stellen:
¾
Klik op de knop uitstellen.
De knop brandt rood (modus Onderbreken) en het verwerken/
afdrukken wordt beëindigd wanneer de huidige Job is voltooid.
Opmerking: U kunt slechts één Job per keer verplaatsen.
Opmerking: De Job wordt net onder de Actieve Job geplaatst.
198 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Om een wachtrij te hervatten:
¾
Klik op de knop Hervatten.
De knop brandt groen (modus Hervatten) en de bovenste Job in
de wachtrij begint met verwerken/afdrukken.
Een actieve Job afbreken
Een Job die wordt verwerkt of afgedrukt, stoppen:
¾
Klik met de rechtermuisknop op de Job die wordt uitgevoerd in het
venster
Wachtrijen en selecteer in het menu Afbreken.
De Job wordt verplaatst van de wachtrij naar het venster Opslag
en het
venster Foutberichten wordt bijgewerkt.
Aan de Job wordt de status
Afgebroken toegewezen en de volgende Job
in de wachtrij wordt uitgevoerd.
Opmerking: Om een Job in de juiste wachtrij terug te plaatsen, selecteert u de
Job(s) in het venster Opslag en selecteer van het menu Job de optie Aanbieden.
De Job wachtrijen beheren 199
Een Job terugplaatsen in de verwerkings- of afdrukwachtrij:
¾
Klik met de rechtermuisknop op de
Job
in het venster Opslag en selecteer
in het menu de optie
Aanbieden
.
Een wachtende Job verplaatsen naar het venster Opslag
Als u het verwerken of afdrukken van één of meer wachtende Jobs wilt
uitstellen, kunt u de optie
Verplaatsen naar opslag gebruiken.
Een wachtende Job naar de opslag verplaatsen:
1. Selecteer de Job in het venster Wachtrijen.
2. Klik met de rechtermuisknop op de Job(s) en selecteer Verplaatsen
naar opslag
in het menu.
De Job(s) wordt (worden) verplaatst van de wachtrij naar het venster
Opslag
en worden weergegeven met de indicator Vastgehouden
Jobs
.
Opmerking: U kunt deze actie alleen uitvoeren als de Job in de wachtrij staat.
Als de Job actief is, is deze optie niet beschikbaar.
200 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Een vastgehouden Job van het venster Opslag terugplaatsen naar de
oorspronkelijke wachtrij:
¾
Klik rechts op de Job en selecteer in het menu Aanbieden.
De Job wordt verplaatst van het venster Opslag
naar de wachtrij
en wordt weergegeven met de indicator
Wachtende Job.
Job-parameters bekijken en bewerken
¾ In het venster Wachtrijen of Opslag dubbelklikt u op de Job waarvan
u e parameters wilt bekijken.
Het venster Job parameters verschijnt.
Opmerking: In het venster Wachtrijen kunt u de parameters bewerken van Jobs
die nog niet worden uitgevoerd. Als u de parameters wilt bewerken van een Job
die wordt uitgevoerd, moet u eerst de wachtrij buiten werking stellen (klik op de
knop Uitstellen).
Opmerking: Als u de parameters van een Job in de Afdrukwachtrij bewerkt en
de wijzigingen vereisen dat er op de Job opnieuw een RIP-bewerking moet worden
uitgevoerd, wordt de Job automatisch verplaatst naar de Verwerkingswachtrij.
De Job wachtrijen beheren 201
Een Spoedjobuitvoeren
Als u een Job heeft die met spoed moet worden behandeld, kunt u deze
aanbieden om vóór andere Jobs te worden verwerkt of afgedrukt. Als u
een Job aanbiedt voor verwerking terwijl een andere Job wordt verwerkt,
zal deze laatste tijdelijk worden onderbroken maar wel de status Actief
blijven behouden. Als de Spoedjob is verwerkt en naar de
Afdrukwachtrij
is verplaatst, zal de afgebroken Job verder worden verwerkt.
Als u een Spoedjob aanbiedt voor verwerking terwijl een andere Job wordt
afgedrukt, zal deze laatste tijdelijk worden onderbroken nadat de huidige
pagina (beide zijden) of set is afgedrukt, maar wel de status Actief blijven
behouden. Als de Spoedjob is afgedrukt, zal het afdrukken van de
afgebroken Job doorgaan.
Een Spoedjob aanbieden:
¾
Klik met de rechtermuisknop op de Job in het venster Wachtrijen of
Opslag en selecteer in het menu
Onmiddellijk uitvoeren.
De job wordt weergegeven met de statusindicator
Spoed boven aan
de betreffende wachtrij en wordt onmiddellijk uitgevoerd.
Een Job verwijderen
Wanneer u een Job hebt verwijderd uit de
Verwerkingswachtrij
, de
Afdruk-
wachtrij
of het venster Opslag, moet u de Job opnieuw aanbieden om deze te
verwerken en af te drukken. Gebruik de optie
Naar opslagmap verplaatsen
om een Job tijdelijk uit een wachtrij te verwijderen (zie
Een wachtende Job
verplaatsen naar het vensterOpslag
op pagina 199).
Om een Job te verwijderen:
Opmerking: Er kan slechts één Job per keer worden verwerkt of afgedrukt.
Als u daarom meerdere Jobs (na elkaar) selecteert als Spoedjobs, worden zij
in de gekozen volgorde verwerkt/afgedrukt.
Opmerking: U kunt deze actie alleen uitvoeren als de Job in de wachtrij staat.
Als de Job actief is, is deze optie niet beschikbaar.
Opmerking: U kunt deze actie alleen uitvoeren als de Job in de wachtrij staat.
Als de Job actief is, is deze optie niet beschikbaar.
202 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
1. Klik met de rechtermuisknop op de gewenste Job in de wachtrij of het
venster Opslag
en selecteer Verwijderen.
Het volgende bericht verschijnt.
2. Klik op Yes.
De geselecteerde Jobs worden verwijderd.
Het venster Opslag beheren
Het venster Opslag wordt standaard weergegeven. Als u het venster Opslag
sluit, kunt u het weer openen door
Opslag te selecteren in het menu Beeld.
Het venster Opslag bevat verschillende typen Jobs:
• Afgedrukte Jobs
• Jobs die zijn verplaatst naar het venster Opslag of die zijn afgebroken
tijdens het verwerken of afdrukken
• Jobs die tijdens het verwerken of afdrukken zijn mislukt
• Weer opgehaalde Jobs
• Jobs die rechtstreeks vanaf de client in het venster Opslag zijn geïmpor-
teerd (door de optie
Spoolen en opslaan te selecteren voor de Jobflow)
In het venster Opslag ziet u het aantal Jobs dat is opgeslagen en de status ervan.
Opmerking: U kunt meerdere Job tegelijk verwijderen. Selecteer de Jobs,
en selecteer in het menu Job de optie Verwijderen.
Het venster Opslag beheren 203
Aan elke Job in het venster Opslag wordt een status toegewezen zoals
getoond in Tabel 7:
Standaard geeft het venster Opslag
alle Jobs weer, ongeacht hun status. Alle
statusknoppen zijn geselecteerd; dat wil zeggen ze worden ingedrukt weerge-
geven. Als u een statusknop nu indrukt, bijvoorbeeld de knop
Voltooide Jobs
,
wordt de knop losgelaten en worden alle voltooide Jobs in de lijst verborgen:
Als u nogmaals klikt op de knop Voltooide Jobs, wordt de knop ingedrukt
en worden de voltooide Jobs weergegeven.
Tabel 7: De statusknoppen van het venster Opslag
Pictogram Status Geeft het volgende aan
Completed
Het afdrukken van de job is voltooid.
Vastgehouden
U heeft de Job verplaatst van het
venster Wachtrijen naar het venster
Opslag, of de de huidige Jobflow
of de virtuele printer heeft de Job
automatisch verplaatst naar het
venster Opslag.
Failed
De Job is tijdens het verwerken of
afdrukken mislukt.
Afgebroken
U heeft de Job afgebroken in het
venster Wachtrijen
terwijl de Job
werd uitgevoerd.
204 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
RTP-informatie verwijderen
Indien gewenst kan de RTP-informatie worden verwijderd. In bepaalde
gevallen is het noodzakelijk om RTP-gegevens te verwijderen, bijvoorbeeld
als u een opnieuw een RIP-bewerking wilt uitvoeren op een bestand, een
Job wilt archiveren zonder de RTP-informatie, of tabbladen wilt bewerken.
RTP-informatie van een Job verwijderen:
¾
Klik rechts in het venster Opslag op de relevante Job en selecteer Naar
Bron terugzetten
.
De RTP data is verwijderd en het bestand gaat weer terug naar het
oorspronkelijke formaat – bijvoorbeeld PostScript.
Zie voor meer informatie over RTP-jobs, zie Datatransport op pagina 13.
Jobs in het venster Opslag beheren
In het venster Opslag kunt u de volgende acties uitvoeren:
• Een Job aanbieden Zie Jobs aanbieden op pagina 205.
• Een Spoedjob uitvoeren vóór andere Jobs. Zie Een Spoedjobuitvoeren
op pagina 201.
• Een voorbeeld van een Job bekijken en bewerken met Job editor.
Zie
Job editor op pagina 209.
• De parameters van een Job bekijken en bewerken. Zie Job-parameters
bekijken en bewerken
op pagina 200.
• Een Job archiveren. Zie Jobs archiveren en ophalen op pagina 206.
• Een Job dupliceren. Zie Jobs dupliceren op pagina 205.
• Een Job verwijderen. Zie Een Job verwijderen op pagina 201.
• De Jobgeschiedenis bekijken (in het venster Jobgeschiedenis).
Zie De Jobgeschiedenis bekijken op pagina 209.
•
Een Job exporteren als een PDF-bestand. Zie
PDF workflow
op pagina 265.
• Het Job Ticket-rapport van een Job bekijken. Zie Job Ticket-bericht op
pagina 230.
Opmerking: Wanneer alle statusknoppen in de losgelaten positie (niet
geselecteerd) staan, laat het venster Opslag geen Jobs zien.
Het venster Opslag beheren 205
• Het Preflight-rapport van een Job bekijken. Zie Preflight rapport op
pagina 385.
• Een Job exporteren als een Synapse® InSite-job. Zie Exporteren als Creo
Synapse InSite Job op pagina 390.
Jobs aanbieden
Een Job aanbieden in het venster Opslag:
¾
Klik met de rechtermuisknop op de Job in het venster Opslag en
selecteer
Aanbieden.
RTP-jobs worden aan de
Afdrukwachtrij aangeboden. Alle andere
Jobs worden aan de
Verwerkingswachtrij aangeboden.
Jobs dupliceren
U kunt als volgt een Job dupliceren:
1. Klik met de rechtermuisknop in het venster Opslag op de Job en
selecteer
Dupliceren.
Er verschijnt een waarschuwingsbericht.
2. Klik op Yes om door te gaan.
Het geselecteerde bestand wordt gedupliceerd en krijgt de naam van
de oorspronkelijke Job gevolgd door het suffix
_dup.
Opmerkingen:
• Wanneer een RTP-job wordt gedupliceerd, wordt een PDF-versie van
de Job gegenereerd.
•
Als u een Job hebt gedupliceerd, kunt u in de Job-editor alleen parameters
bewerken waarvoor niet opnieuw een RIP-bewerking nodig is.
206 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Jobs archiveren en ophalen
Om voldoende schijfruimte vrij te houden, wordt aanbevolen om reserve-
kopieën van Jobs en de verbonden bestanden naar een externe server op
te slaan, waarna de Job uit het venster
Opslag kan worden verwijderd.
Dit back-upproces heet archiveren. U kunt gearchiveerde Jobs en
verbonden bestanden later ophalen om te verwerken.
U kunt een standaard archiefpad instellen dat automatisch wordt weerge-
geven in het dialoogvenser Openen, wanneer u
Archief selecteert in het
menu
Job. Geef dit pad op in het venster Instellingen onder
Voorkeuren>Algemene standaardwaarden.
Als een Job VI-elementen bevat, moet u de VI-elementen archiveren of
ophalen voordat u de Job ophaalt. Zie voor meer informatie over
archiveren of ophalen van VI-elementen VI elementen beheren op
pagina 404.
Het venster Opslag beheren 207
Een Job op een externe server te archiveren:
1. Klik met de rechtermuisknop op de Job die u wilt archiveren in het
venster Opslag en selecteer
Archiveren.
Het dialoogvenster Open verschijnt.
2. Selecteer de gewenste map en klik op Archiveren.
Een cabinetbestand (een gecomprimeerd bestand) dat alle bestanden
bevat die betrekking hebben op de gearchiveerde Job wordt op de
geselecteerde locatie aangemaakt.
3. Controleer of in het venster Foutberichten het archiveren is voltooid.
4. Verwijder de Job uit het venster Opslag.
Opmerkingen:
• De gearchiveerde Job behoudt de huidige status (Voltooid, Mislukt,
Opgehouden of Afgebroken) en wordt samen met de informatie in
de vensters Jobparameters en Jobgeschiedenis gearchiveerd.
• Wanneer een gearchiveerde Job wordt opgehaald behoudt deze de
oorspronkelijke Jobnaam, en niet de naam die was toegewezen toen
de Job was gearchiveerd.
208 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Om een gearchiveerde Job op te halen:
1. Selecteer van het menu Job, Ophalen uit archief.
Het dialoogvenster Open verschijnt.
2. Zoek de gearchiveerde Job met de archiefnaam, selecteer het
verbonden cabinetbestand en klik op
Open.
De geselecteerde Job verschijnt bovenaan de lijst in het venster
Opslag.
De Job krijgt dezelfde statusindicator (
Voltooid, Geblokkeerd, Mislukt
of
Afgebroken) zoals de Job had voordat deze werd gearchiveerd.
3. Controleer of in het venster Foutberichten het bestand is opgehaald.
Opmerkingen:
• Er kan meerdere Jobs tegelijkertijd ophalen.
•
Ook de bestanden die bij de Job behoren (bijvoorbeeld de PDL-bestanden)
worden opgehaald.
• De Job wordt opgehaald met de informatie in de vensters Jobparameters
en Jobgeschiedenis.
• Het cabinetbestand wordt niet verwijderd.
Job editor 209
De Jobgeschiedenis bekijken
¾ Klik rechts op de Job in de vensters Wachtrijen of Opslag en selecteer
in het menu
Jobgeschiedenis.
Het venster Jobgeschiedenis verschijnt.
Job editor
Met het hulpmiddel Job editor kunt u een voorbeeld weergeven van een Job
voordat deze wordt afgedrukt of verwijderd, of u kunt pagina's verplaatsen
of invoegen. Als u door de verschillende pagina's van een Job navigeert, kunt
u de Job-miniweergaven bekijken. In het geval van een impositiejob kunnen
de vellen met inslag worden bekeken met de pagina-indeling op ieder vel, de
afdrukstand, de snijtekens en de vouwmarkeringen.
Om de Job editor te openen:
¾
Klik rechts op een RTP-job waarvan u een voorbeeld wilt weergeven
in het venster Opslag en selecteer
Jobvoorbeeld en editor.
In het geopende venster Job-editor wordt de eerste pagina van de
geselecteerde Job volledig weergegeven.
Navigatieknoppen
Met de navigatieknoppen kunnen de pagina's van de huidige Job worden
bekeken.
Zie voor meer details over het venster Jobgeschiedenis Jobgeschiedenis op
pagina 442.
Opmerking: Als de eerste pagina van een katern wordt bekeken, gaat u met
de navigatieknop Vorige pagina naar het vorige katern. Als de laatste pagina
van een katern wordt bekeken, gaat u met de knop Volgende pagina naar
het volgende katern.
210 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Een voorbeeld van de Job weergeven
Wanneer u de Job editor opent, wordt standaard de gehele eerste pagina
van de Job volledig weergegeven (wanneer de optie
Passend op papier is
geselecteerd). Met de voorbeeldknoppen kunt u de weergavemodus van
de pagina veranderen:
Met de knop
Maximale details wordt het geselecteerde gedeelte van de
pagina vergroot. Als u wilt terugkeren naar de vorige weergave, klikt
u p een willekeurige plek op de pagina. Wanneer u naar een andere
pagina avigeert, nadat u Maximale details hebt geselecteerd, schakelt
de voorbeeldweergave naar
Passend op papier.
De knop
Ware grootte geeft de afmetingen van de pagina weer zoals die
wordt afgedrukt. Als de pagina groter is dan het beeldscherm gebruikt u
de horizontale en verticale schuifbalken om de gehele pagina te bekijken.
Wanneer u naar een andere pagina navigeert, blijft de optie
Ware grootte
geselecteerd.
De knop
Aan pagina aanpassen past de weergave aan zodat u de gehele
pagina kunt zien. Wanneer u naar een andere pagina navigeert blijft de
optie Aan pagina aanpassen geselecteerd.
Pagina's in de Job-editor bekijken
Het venster Job-editor heeft drie tabbladen; Katernen, Miniweergaven en
Vellen met impositie, waardoor u tussen de weergaven in de Job-editor
kunt navigeren.
Het tabblad Katernen
Het tabblad Katernen bevat de katernen die in de geselecteerde Job zijn
opgenomen en de namen en nummers van de pagina's in elke katern.
Het tabblad Katernen wordt standaard geopend wanneer u een voorbeeld
weergeeft van een niet-ingedeelde RTP-job.
Job editor 211
Een pagina op het tabblad Katernen weergeven:
¾
In het linkerkader van het tabblad Katernen dubbelklikt u op de naam
van de pagina die u wilt weergeven.
De pagina wordt weergegeven in het rechterkader.
212 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Het tabblad Miniweergaven
Op het tabblad Miniweergaven wordt de miniweergave ("miniaturen")
van elke pagina in het geselecteerde katern weergegeven. Met deze minia-
turen kunt een bepaalde pagina gemakkelijker vinden.
Een pagina op het tabblad Miniweergaven weergeven:
1. Klik op het tabblad Miniweergaven.
Miniatuurversies van de pagina's worden aan de linkerkant van het
tabblad weergegeven, in het kader Miniweergave.
2. Gebruik de schuifbalk om naar wens alle pagina's te bekijken.
3. Als u de miniatuurweergaven naast elkaar wilt bekijken, wijzigt u de
grootte van het kader Miniweergave door de balk te verslepen die de
kaders in het tabblad van elkaar scheidt.
4. Dubbelklik op de miniweergave van de pagina die u wilt bekijken.
De pagina wordt weergegeven in het rechterkader.
Job editor 213
Het tabblad Vellen met impositie
Het tabblad Vellen met impositie is alleen beschikbaar voor RTP-imposi-
tiejobs. Met dit tabblad kunt u de vellen met impositie bekijken en de
impositieparameters controleren. U kunt op dit tabblad niet de Job
bewerken. Als u een impositiejob wilt bewerken, gebruikt u het tabblad
Miniweergaven of Katernen Vervolgens keert u terug naar het tabblad
Vellen met impositie om de bijgewerkte, impositie-layout te bekijken.
Een pagina van een Impositiejob bekijken:
1. Klik op het tabblad Miniweergaven of Katernen.
2. Selecteer de gewenste miniweergave of pagina.
3. Klik op het tabblad Vellen met impositie.
De geselecteerde pagina van de impositiejob verschijnt.
Opmerkingen:
• Bij een VI Job verschijnt het katernnummer in plaats van het velnummer;
bijvoorbeeld Katern 1, Pagina 15.
• Bij een Duplex Job wordt ieder vel tweemaal weergegeven, eenmaal voor
kant A en eenmaal voor kant B. Bijvoorbeeld Vel 1, Kant A.
214 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
4. Klik op de knop Info. weergeven om informatie over de impositiejob
te bekijken.
De verwante impositie-informatie verschijnt.
5. Klik nogmaals op de knop Show Info om de impositie-informatie
te sluiten.
6. Als u de Job wilt bewerken, klikt u op het tabblad Katernen
of
Miniweergaven.
Zie voor meer informatie om RTP Jobs te bewerken Een RTP-job bewerken
op pagina 215.
Opmerking: Als na het bewerken van een RTP-impositiejob weer wordt
teruggegaan naar de weergave Vellen met impositie wordt de weergave
hersteld volgens de toegepaste veranderingen.
Job editor 215
Een RTP-job bewerken
U kunt een RTP-job op de volgende manieren bewerken:
• Pagina's binnen de Job verplaatsen
• Pagina's uit de Job verwijderen
• Pagina's van een andere Job invoegen
Een pagina in een Job verplaatsen:
1. Klik op het tabblad Miniweergaven.
2. Klik in het kader Miniweergave op de pagina die u wilt verplaatsen.
3. Sleep de pagina naar de bestemde locatie.
De pagina wordt verplaatst naar de geselecteerde locatie, en de
paginanummers worden overeenkomstig bijgewerkt.
Opmerking: Op Jobs die u kunt bewerken in de Job-editor, kan niet opnieuw
een RIP-bewerking worden uitgevoerd. Wanneer een Job is opgeslagen in de Job
editor is het een nieuw RTP bestand zonder een gekoppeld PDL bestand. U kunt
geen parameters toepassen waarvoor opnieuw een RIP-bewerking van zulke jobs
noodzakelijk is.
Opmerking: de rode markering geeft aan waar de pagina wordt ingevoegd.
216 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
4. Klik op Opslaan als om de wijzigingen in de Job op te slaan.
Een pagina uit een Job verwijderen:
1. Klik in het venster Job-editor op de pagina die u wilt verwijderen
en klik vervolgens op
Verwijderen.
De pagina wordt verwijderd en de paginanummers worden
overeenkomstig bijgewerkt.
2. Klik op Opslaan als om de wijzigingen op te slaan.
Pagina's naar een Job kopiëren
U kunt één pagina of alle pagina's van de ene Job naar een andere kopiëren.
Een pagina naar een Job kopiëren:
1. In het venster Job-editor opent u de Job die u wilt bewerken.
2. Klik op Selecteer Job.
Het venster RTP Jobs verschijnt.
3. Selecteer de Job met de pagina die u wilt kopiëren.
4. Klik op OK.
Opmerking: De Spire CXP8000-kleurenserver geeft alleen die RTP-jobs
weer met hetzelfde paginaformaat en dezelfde afdrukstand als de Job
die u bewerkt.
Job editor 217
Op het tabblad Miniweergaven wordt het linkerkader in tweeën
gesplitst. De miniweergaven van de tweede Job die u hebt geopend,
worden weergegeven onder die van de Job die u bewerkt.
5. Zoek in de onderste set miniweergaven de pagina die u wilt kopiëren.
6. Sleep de pagina van de bovenste set miniaturen naar de gewenste
locatie in de Job die u bewerkt.
Opmerking: de rode markering geeft aan waar de pagina wordt ingevoegd.
218 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
De gekopieerde pagina wordt op de aangegeven locatie ingevoegd en
de paginanummers worden overeenkomstig bijgewerkt.
7. Klik op Opslaan als om de wijzigingen op te slaan.
Alle pagina's van de ene naar de andere Job kopiëren:
1. Volg de stappen 1-4 in de procedure voor het kopiëren van een pagina
naar een Job (zie pagina 216).
2. Klik op de knop Jobs invoegen.
Alle pagina's van de tweede Job die u hebt geopend, worden ingevoegd
aan het einde van de Job die u bewerkt.
3. Klik op Opslaan als om de wijzigingen op te slaan.
Jobboekhouding 219
Jobboekhouding
De functie Boekhouding geeft informatie over alle Jobs die met succes via
de Spire CXP8000 kleurenserver zijn afgedrukt. Het rapport is in de vorm
van een door tabs gescheiden bestand. U kunt de Jobs filteren, sorteren en
afdrukken, en ook het rapport exporteren naar een spreadsheettoepassing,
bijvoorbeeld Microsoft Excel, waarin u de gegevens verder kunt bewerken.
De boekhoudinformatie bekijken
¾ Selecteer tijdens een willekeurige fase van het werkproces
Boekhouding in het menu Hulpmiddelen.
Het venster Boekhoudingviewer verschijnt met informatie over alle Jobs
die met succes via de Spire CXP8000 kleurenserver zijn afgedrukt.
Elke rij in het Boekhoudrapport geeft informatie over een bepaalde Job weer.
Opmerkingen:
• Om meer kolommen te zien gebruikt u de horizontale schuifbalk.
•
Standaard worden alle Jobs weergegeven die in de afgelopen drie maanden
zijn verwerkt. Selecteer van het menu
Hulpmiddelen
de optie
Instellingen
.
In het venster Beheer onder
Voorkeuren
>
berichten
kunt u opgeven hoe lang
de informatie behouden blijft voordat deze wordt overschreven. Bovendien
kunt u op ieder moment alle informatie uit het venster verwijderen.
220 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
De kolommen geven de volgende informatie aan.
Tabel 8: beschrijving van de kolommen in de boekhoudviewer
Kolomnaam Geeft het volgende weer
Jobtitel
De oorspronkelijke naam van het
bestand dat betrekking heeft op deze
Job (zonder het achtervoegsel).
Afzender
De gebruikersnaam van het systeem
waarop de Job is aangemaakt.
Aangeboden
De datum en tijd waarop de Job voor het
eerst aan de Spire CXP8000 kleurenserver
is aangeboden.
Afdruk is gestart op
De datum en tijd waarop met de afdruk
van de Job is begonnen.
Verwerkingstijd
De totale verwerkingstijd van de Job.
Afdruktijd
De totale afdruktijd van de Job.
Jobgrootte
De grootte van de Job in MB
Papierformaat
Het mediaset formaat dat voor de Job is
ingesteld – bijvoorbeeld Letter, A3, A4.
Papiergewicht
Het papiergewicht in gr/m2.
Coating
De status van de papierstapel, met of
zonder coating.
Reeksen
Het aantal exemplaren dat daadwerkelijk
is afgedrukt.
Job B/W pagina's
Het aantal zwartwit pagina's in het
oorspronkelijke PDL bestand.
Inlegvellen
Aantal ingelegde pagina's
Job met kleurenpagina's
Het aantal kleurenpagina's in het
oorspronkelijke PDL bestand.
Totaal afgedrukte pagina's
Het aantal pagina's dat daadwerkelijk
is afgedrukt.
Jobboekhouding 221
De Boekhouding/Berichtviewer instellen
Standaard worden alle Jobs gedurende de laatste 90 dagen die zijn behandeld,
weergegeven in het venster Boekhouding van de Spire CXP8000 kleurenser-
ver. Standaard worden alle Jobs die zijn behandeld gedurende de laatste 56
dagen weergegeven in het venster Boekhouding van de Spire CXP8000 kleu-
renserver. U kunt opgeven hoe lang de informatie behouden blijft voordat
deze wordt overschreven.
Verwijderde B/W-bladen
Het aantal zwartwit vellen dat zich reeds in
het papierpad bevonden en zijn verwijderd
doordat de Job werd afgebroken of gestopt
door een papieropstopping.
Verwijderde kleur
Het aantal kleurvellen die zich reeds in het
papierpad bevonden en zijn verwijderd
doordat de Job werd afgebroken of gestopt
door een papieropstopping.
Pagina uitzonderingen
Uitzonderingen van de Job, indien
aanwezig (Ja/Nee)
Account
[Optioneel] een tekstreeks, indien die
in de Jobparameters is ingevoerd.
Ontvanger
[Optioneel] een tekstreeks, indien die
in de Jobparameters is ingevoerd.
Job opmerkingen
[Optioneel] een tekstreeks, indien die
in de Jobparameters is ingevoerd.
Tabel 8: beschrijving van de kolommen in de boekhoudviewer
Kolomnaam Geeft het volgende weer
Zie Messages op pagina 437 om de instellingen van het logbestand voor
boekhouding/berichtenviewer te veranderen.
222 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Het boekhoudlog afdrukken en uitvoeren
U kunt de Boekhoudinformatie in een door tabs gescheiden ASCII
bestand opslaan.
Om de boekhoudinformatie te exporteren:
1. Filter de informatie zoals gewenst.
2. Klik op Exporteren.
Het venster Boekhouding exporteren wordt geopend.
3. Blader naar de locatie waarin u het rapport wilt opslaan.
4. Klik op Save.
Het rapport wordt als een door tabs gescheiden tekstbestand op de
opgegeven locatie opgeslagen.
5. Open indien gewenst het *.txt bestand in een teksteditor of spreadsheet-
toepassing – bijvoorbeeld Microsoft Excel – en bewerk de gegevens
naar wens.
U kunt de Boekhoud informatie op elke aangesloten printer afdrukken
(gefilterd en gesorteerd).
Opmerkingen:
• het rapport bevat alle kolommen (zelfs de verborgen kolommen),
in de oorspronkelijke gesorteerde volgorde.
• Om specifieke rijen uit te voeren, selecteert u deze eerst voordat u op
Exporteren klikt. Het uitgevoerde rapport zal alleen deze drie rijen
bevatten.
• de uitgevoerde gegevens worden niet van het Boekhoudrapport op de
Spire CXP8000 kleurenserver verwijderd (en worden dus nog steeds in
het venster Jobboekhouding weergegeven).
Jobboekhouding 223
Het boekhoudrapport afdrukken:
1. Filter en sorteer het rapport naar wens.
2. Klik op Print List (Lijst afdrukken).
Het venster Print verschijnt.
3. Stel de gewenste afdrukopties in en klik op OK.
De gegevens worden afgedrukt volgens de huidige filter- en
sorteerinstellingen.
Opmerking: Om specifieke rijen af te drukken selecteert u eerst de
gewenste rijen. Het afgedrukte rapport zal alleen deze drie rijen bevatten.
Opmerkingen:
• wanneer u zoveel mogelijk kolommen op de pagina wilt weergeven,
kiest u voor Landscape (als uw printer deze mogelijkheid ondersteunt).
• Het rapport bevat alle kolommen (zelfs de verborgen kolommen) in de
oorspronkelijke volgorde.
224 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Virtuele printers beheren
Een virtuele printer is een printer die op het netwerk is gepubliceerd met een
specifieke parameterset om op de Spire CXP8000 kleurenserver te verwerken
en af te drukken. De Spire CXP8000 kleurenserver bevat een mechanisme
dat automatisch de gepubliceerde virtuele printers op het cliëntwerkstation
met de PPD en de juiste printerdriver installeert.
De Spire CXP8000 kleurenserver heeft drie van te voren gedefinieerde
virtuele printers:
• ProcessPrint
Bestanden die naar deze virtuele printer zijn verzonden worden
automatisch verwerkt en afgedrukt via de Spire CXP8000
kleurenserver.
• ProcessStore
Bestanden die naar deze virtuele printer worden gestuurd worden auto-
matisch verwerkt en in het venster
Opslag van de Spire CXP8000 kleu-
renserver opgeslagen. U kunt de Jobs later aanbieden om te worden
afgedrukt, of de parameters van de Job wijzigen en deze opnieuw voor
verwerking aan te bieden.
• SpoolStore
Bestanden die naar deze virtuele printer worden gestuurd, worden
automatisch in het venster
Opslag van de Spire CXP8000 kleurenserver
opgeslagen totdat de afdrukoperator ze weer opnieuw aanbiedt om te
worden afgedrukt.
Als een Job die verzonden is vanaf de client of gedownload naar een
bepaalde virtuele printer vooraf ingestelde PPD-parameters bevat, wordt
met deze opties de parameters die in de virtuele printer voor deze Job zijn
ingesteld overschreven. Gebruik bij de opties
Printer Default die in de PPD
zijn gedefinieerd de standaardparameters die voor die bepaalde virtuele
printer zijn ingesteld.
Een nieuwe printer toevoegen
Als een nieuwe virtuele printer is toegevoegd kan worden gespecificeerd of
deze printer op het netwerk wordt gepubliceerd en of de parameters van de
virtuele printer de PPD parameters zullen overschrijven.
Virtuele printers beheren 225
Het is ook mogelijk om op basis van vooraf gedefinieerde papiersets op te
geven of een virtuele printer dynamische pagina-uitzonderingen onder-
steunt en om de gewenste papiersets (tot 4 papiersets voor iedere virtuele
printer) te selecteren. Een Job die ingesloten dynamische pagina-uitzonde-
ringen commando's heeft en wordt aangeboden voor de afdruk met een
dynamische pagina-uitzonderingen-virtuele printer, wordt afgedrukt met
de gedefinieerde papiersets.
Om een nieuwe printer toe te voegen:
1. Selecteer van het menu Hulpmiddelen de optie Broncentrum.
Het venster Broncentrum verschijnt.
2. Selecteer van de lijst Bron, Virtuele printers.
3. Klik op de knop Add.
226 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Het dialoogvenster Nieuwe virtuele printer toevoegen verschijnt.
4. Typ een naam in het vakje Naam ene naam voor de nieuwe printer
in die u wilt toevoegen.
5. Selecteer van de lijst Gebaseerd op een bestaande printer met
overeenkomstige instellingen.
6.
In het vakje
Opmerkingen
kunnen eventueel opmerkingen met betrek-
king tot de virtuele printerparameters worden ingetypt (optioneel).
7. Standaard is het selectievakje De printer op netwerk publiceren
gemarkeerd. Leeg het selectievakje als u de printer niet op het netwerk
wilt publiceren.
8. Selecteer het selectievakje De PPD-parameters overschrijven zodat de
instellingen van de Virtuele printer de selectie van de PPD-parameters
zullen overschrijven.
9.
Om met deze printer dynamische pagina uitzonderingen te ondersteunen
selecteert u het selectievakje
Dynamische pagina uitzonderingen
ondersteunen
.
Zie voor meer details over dynamische pagina uitzonderingen Dynamische
pagina uitzonderingen
op pagina 284.
Virtuele printers beheren 227
10. Bewerk de Jobparameters voor de nieuwe virtuele printer.
11. Klik op OK in het dialoogvenster Add Virtual printer.
De nieuwe printer verschijnt in de lijst
Printers.
Een bestaande printer bewerken
Om een bestaande printer te bewerken:
1. Selecteer in het dialoogvenster Virtuele Printers een printer van de lijst
en klik op
Bewerken.
2. Klik op Bewerken.
Het venster Job parameters verschijnt.
3. Selecteer de gewenste parameters en verander de instellingen naar wens.
4. Klik op OK om terug te gaan naar het dialoogvenster Virtuele printer
bewerken.
5. Klik op Opslaan om de nieuwe instellingen op te slaan.
Zie voor meer informatie om printer instellingen te bewerken Een bestaande
printer bewerken
op pagina 227.
Opmerking:
Als de Jobparameters niet worden bewerkt zullen de instellingen
van de nieuwe virtuele printer van de printer worden genomen waarop deze
was gebaseerd.
228 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Een bestaande printer verwijderen
1. Selecteer in het dialoogvenster Virtuele printers een printer in de lijst
en klik op de knop
Verwijderen.
Of:
Klik met de rechtermuisknop op de printer en selecteer
Verwijderen.
2. In het bericht dat verschijnt klikt u op Ja om de printer te verwijderen.
Jobflow 229
Jobflow
Met de parameter Jobflow in het venster Services van Job parameters kan
de operator van de Spire CXP8000 kleurenserver een Jobflow specificeren
voor een Job die naar de Spire CXP8000 kleurenserver is geïmporteerd van
het netwerk of van de Spire CXP8000 kleurenserver mappen.
1. Klik in het venster Job parameters van het tabblad Services op de
parameter
Jobflow.
2. Selecteer de gewenste Jobflow optie:
 Verwerken en afdrukken: om de Spire CXP8000 kleurenserver de
PDL bestanden te RIPpen en af te drukken, en ze in het venster
Opslag op te slaan (tenzij de parameter Jobverwijdering is ingesteld
op
Verwijderen na voltooien).
 Verwerken en opslaan: om de PDL bestanden te RIPpen en ze naar
het venster
Opslag als RTP Jobs te verplaatsen
3. Klik op Save.
Opmerking: De optie Spoolen en opslaan (de Spire CXP8000 kleurenserver
plaatst de PDL bestanden direct in het venster Opslag zonder deze te verwer-
ken) is uitgeschakeld en kan alleen worden gedefinieerd door de PPD arameters
van de virtuele printer.
230 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Job Ticket-bericht
Het Job Ticket-bericht bevat alle informatie van het venster Jobparameters
(inclusief de titelbalkgegevens van het venster Jobparameters). In het Job
Ticket-rapport worden de Jobparameters op één vel weergegeven dat kan
worden uitgevoerd of op papier afgedrukt.
Deze functie is gebruikelijk voor:
• De Hot-Line-service bijwerken over de gegevens van het Job Ticket-
bericht wanneer er vragen zijn.
• Het bewaren van Jobparameters wanneer dezelfde Job in de toekomst
opnieuw moet worden afgedrukt
• Verschaft de client / klant een hulpmiddel om de afgedrukte
Jobparameter informatie te kunnen nagaan.
Job Ticket-bericht 231
Om het Job Ticket-bericht weer te geven:
1. Klik rechts op de Job in het venster Opslag en selecteer van het menu
Job Ticket rapport.
Het dialoogvenster Job Ticket-bericht verschijnt.
2. U kunt het rapport uitvoeren of afdrukken door op de knoppen
Afdrukken of Exporteren te klikken.
Het Job Ticket rapport wordt als een tekstbestand uitgevoerd.
232 Hoofdstuk 5 – Jobs beheren
Afdrukproductie
Impositie workflow .........................................................................234
Hoge resolutie workflow.................................................................256
PDF workflow .................................................................................265
Pagina uitzonderingen ....................................................................271
Dynamische pagina uitzonderingen.................................................284
Het tabblad Afwerking....................................................................295
Fonts ..............................................................................................305
234 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Impositie workflow
Met impositie wordt de positie van de paginabeelden op het papier van
de printer of een digitale afdrukpers ingesteld. Het is een onderdeel van
de procedure om afgewerkte documenten af te leveren.
Naast het paginabeeld kunt u ook verschillende markeringen op de vellen
aanbrengen om zo de productieprocedure te vergemakkelijken. Met deze
markeringen wordt aangegeven waar het papier moet worden gevouwen
of afgesneden.
Impositie is niet van invloed op de inhoud van de individuele pagina
maar op de plaatsing van de pagina's op een vel van de pers. Impositie is
een combinatie van inhoud en lay-out. Met inhoud wordt de af te drukken
pagina's bedoeld, de lay-out is de locatie van de pagina op het vel papier
en de afdrukmarkeringen, snijlijnen en vouwlijnen.
Aanbevolen wordt om de Impositie instellingen te definiëren voordat
de Job wordt geRIPped. Als u belangrijke instellingen verandert voordat
wordt geRIPped – bijvoorbeeld template instellingen – kan het zijn
dat de resultaten van de eerder geRIPte Job niet meer actueel zijn.
In de Spire CXP8000 kleurenserver worden de impositie parameters in
het tabblad
Impositie ingesteld en pagina uitzonderingen in het tabblad
Uitzonderingen.
Met een Spire CXP8000 kleurenserver-virtuele printer kunnen de imposi-
tie-instellingen vooraf worden gedefinieerd. Wanneer u een nieuwe virtu-
ele printer maakt of een bestaande virtuele printer bewerkt worden de
impositie-instellingen voor deze bepaalde printer gedefinieerd. De printer
zal deze instellingen als standaard opties gebruiken en op alle Jobs die deze
printer gebruiken toepassen.
Zie voor meer informatie over de tabbladen Impositie en Uitzonderingen Het
tabblad Impositie op pagina 235 en Uitzonderingen voor impositiejobs instellen
op pagina 276.
Zie voor meer informatie over virtuele printers Spire CXP8000 kleurenserver
Netwerkprinters op pagina 14 en Virtuele printers beheren op pagina 224.
Impositie workflow 235
Het tabblad Impositie
Met het tabblad Impositie kunt u Job opties instellen voor het plaatsen,
vouwen, afsnijden en inbinden van pagina's.
Impositie methode
Met de Impositie methode parameter kunt u specificeren hoe uw afgedrukte
vellen worden afgewerkt. U kunt een methode kiezen die past bij het
afgewerkte formaat dat nodig is.
¾ Selecteer in het gebied Opties Impositie methode één van de volgende
opties:
 Geen:
dit is de standaard optie. Als u
Geen
selecteert zijn de impositie
parameters niet beschikbaar en zal de miniweergave geen afbeelding
laten zien.
Opmerking: Als u een dynamische pagina uitzonderingen virtuele printer
gebruikt om een Job af te drukken is het tabblad Impositie niet beschikbaar,
zie Dynamische pagina uitzonderingen op pagina 284.
236 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
 Step-and-Repeat: Gebruik deze optie om meerdere exemplaren van
hetzelfde beeld op een blad af te drukken zodat het blad helemaal
wordt opgevuld. Deze methode wordt hoofdzakelijk gebruikt om
naamkaartjes af te drukken.
 Snijden en stapelen: Gebruik deze optie om Step-and-Repeat Jobs
op de meest efficiënte manier af te drukken, te snijden, te stapelen
en in te binden, terwijl de originele sorteervolgorde wordt behouden.
Pagina's van een Job, katernen of boekjes worden in een Z-vorm
gesorteerd. Met andere woorden, iedere stapel pagina's wordt opeen-
volgend gesorteerd. De gehele Job is reeds naar boven of naar bene-
den gesorteerd na te zijn gestapeld.
Opmerkingen:
• Wanneer het Step-and-Repeat template voor VI Jobs worden
gebruikt, drukt het systeem de Job in een gesorteerde Z-vorm af.
Met deze modus kunnen VI-jobs worden gesorteerd voor de
Snijden en stapelen afwerking.
• Het is mogelijk om specifieke Step-and-Repeat templates te
gebruiken om verschillende beelden op één blad af te drukken.
Opmerking: Als het template Step-and-Repeat wordt gebruikt
met de suboptie Snijden en stapelen, kunt u geen wijzigingen
aanbrengen of een geldige uitzondering invoeren in het
tabblad Uitzonderingen.
Impositie workflow 237
 In de vouw gehecht: gebruik deze optie voor een boekafwerking
techniek waarbij de pagina's van een boek in de middenvouw aan
elkaar worden vastgemaakt met naaien of nieten – bijvoorbeeld
bij brochures.
 Garenloos gebonden: gebruik deze optie voor een boekafwerking
techniek waarmee de pagina's van een boek aan elkaar worden
vastgemaakt doordat de middenvouw wordt afgesneden, waarna
de randen van de pagina's worden opgeruwd en aan elkaar gelijmd
– bijvoorbeeld bij boeken met een harde kaft.
Formaten
238 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
In de parameter Formaten wordt de volgende terminologie gebruikt:
• Papierset
hiermee worden de attributen van de papierstapel gedefinieerd
(papierformaat, type, gewicht en coating) waarmee de impositie Job zal
worden afgedrukt. De Spire CXP8000 kleurenserver stelt u in staat om
alle papierstapel instellingen van een impositie Job in het tabblad
Impositie
te definiëren, zonder dat u naar het tabblad
Papierstapel
hoeft te schakelen om de papierstapel instellingen daar te definiëren.
• Nettoformaat is het formaat van het afgewerkte, bijgesneden document.
U kunt het paginaformaat aanpassen door het nettoformaat aan
te passen.
• Met Afdrukstand wordt de afdrukstand van het nettoformaat, Staand
of
Liggend ingesteld. Wanneer een verkeerde afdrukstand wordt
ingesteld kan een ongeschikt template worden geselecteerd en
kan hierdoor de Job worden afgesneden.
Opmerking: Als u het nettoformaat kleiner instelt dan het paginaformaat in
de DTP toepassing, kan mogelijk delen van de gegevens worden afgesneden.
Als een groter nettoformaat wordt ingesteld, is er een bredere marge rond de
afgedrukte pagina.
Impositie workflow 239
Om de opties Formaat in te stellen:
1. Selecteer in de lijst Gebruik voor het velformaat de papierset de
gewenste papierstapel. Als u een nieuwe papierset moet toevoegen
klikt u op de knop
bladeren.
2. Selecteer in de lijst Nettoformaat het gewenste nettoformaat. Als u
Aangepast selecteert, definieert u een aangepast nettoformaat en typt
u de gewenste hoogte in het vakje
H en de gewenste breedte in het
vakje
W.
3. Selecteer de gewenste Afdrukstand voor het nettoformaat.
Zie voor meer informatie om papiersets toe te voegen, Papiersets beheren
op pagina 171.
240 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Template
De parameter Template bevat een lijst beschikbare templates en de lay-out
opties. Voor iedere Impositiemethode kan een special template worden
gekozen. Als u bijvoorbeeld de impositiemethode verandert, van
Garenloos
gebonden
naar Step-and-Repeat, is het mogelijk dat het template dat u
in eerste instantie had geselecteerd, niet meer passend is voor de nieuwe
methode. Indien nodig kiest de Spire CXP8000 kleurenserver automatisch
een geschikt template voor de nieuw gekozen methode, waarvan u via een
bericht op de hoogte wordt gesteld.
Om een template te selecteren:
1. Selecteer van de opties Categorie, Systeem om een vooraf gedefinieerd
Spire CXP8000 kleurenserver impositietemplate te kiezen.
Of:
Selecteer
Aangepast om een gebruikersgedefinieerd Spire CXP8000
kleurenserver impositietemplate te kiezen.
2. Selecteer van de lijst Template een beschikbaar template.
Zie Impositie templates op pagina 246 voor meer informatie over de
gebruiker gedefinieerde templates.
Impositie workflow 241
3. Selecteer in de lijst Layout de gewenste layout.
4. Selecteer het selectievakje Aan velformaat aanpassen om de layout
verhoudingsgewijs te vergroten of te verkleinen.
Het Template layout bekijken
Bij het kiezen van een template moet u rekening houden met andere Jobin-
stellingen – bijvoorbeeld
Nettoformaat, Aflopend formaat, Marges, Rug-
marges
en Papierformaat. In het gebied Opties Template kunt u de tem-
plate layout van uw Job bekijken en uw impositie instellingen controleren.
Groene pijlen geven bijvoorbeeld aan dat de template layout geroteerd is,
en blauwe en zwarte pijlen geven de afdrukrichting van de pagina's op het
vel aan. De paginavolgorde wordt door de paginanummers aangegeven.
Indien de parameters tegenstrijdig zijn kunt u zien waar het conflict zich
bevindt als u het template layout bekijkt:
•
Rode hoeken geven aan dat het nettoformaat groter is dan het velformaat.
• Gele hoeken geven ongeschikte marge instellingen aan – als bijvoor-
beeld het marge formaat ongeschikt is.
• Gestippelde lijnen geven tegenstellingen in de instellingen voor het
nettoformaat en de sjablooninstellingen aan (bijvoorbeeld een A3-
nettoformaat voor een Step-and-Repeat 2x2 duplex template).
Opmerking: Wanneer u Gebruikergedefinieerd selecteert is de optie
Layout niet beschikbaar.
Opmerking: U kunt de impositie Job in het venster Job editor bekijken in
het tabblad Vellen met impositie, zie Pagina's in de Job-editor bekijken op
pagina 210.
242 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Marges
Met de parameter Marges kunt u de ruimte bepalen tussen de buitenste
randen van de pagina's en de randen van het vel waarop deze worden
afgedrukt. De Marge instellingen moeten geschikt zijn voor de afwerkin-
gapparatuur en vereisten. Het is aan te raden om met uw binder de bin-
dinstellingen overeen te komen wanneer de pagina wordt ontworpen.
In de parameter
Marges wordt de volgende terminologie gebruikt:
• Het Marge formaat is de afstand tussen de buitenranden van het vel
en de randen van de afgedrukte pagina's op het vel. De waarde die
u instelt is niet de correcte afstand. De Spire CXP8000 kleurenserver
berekent de correcte afstand volgens de andere impositie parameters.
• Het Rugmarge formaat is de ruimte tussen paginaparen op een blad.
Wanneer het blad tot een signatuur/katern wordt gevouwen, biedt
de rugmarge de ruimte voor afsnijden.
Opmerking: Bij gespecificeerde pagina templates kan het zijn dat er geen
rugmarge is, of alleen maar één rugmarge – in two-up is er bijvoorbeeld geen
rugmarge. In deze gevallen wordt de rugmarge instelling genegeerd.
Impositie workflow 243
• Nettoformaat vouw is de ruimte tussen naast elkaar liggende pagina's
op een afgedrukt vel. Als het vel in een signature/katern wordt
gevouwen, wordt deze extra ruimte gebruikt om de randen voor
garenloos binden voor te bereiden.
Om de marges in te stellen:
¾
Typ in het gebied Opties marges de gewenste margeformaten.
Markeringen en aflopend formaat
Met de parameter Markeringen en aflopend formaat kunt u aangeven
waar moet worden afgesneden en gevouwen.
Opmerking: U gebruikt Nettoformaat vouw alleen met de methode
garenloos gebonden. Als de methode In de vouw gehecht wordt gebruikt,
is de waarde op nul ingesteld en worden de pagina's naast elkaar, zonder
enige ruimte afgedrukt.
Opmerking: De maateenheden (mm of inches) worden in de systeem
configuratie ingesteld en worden in het venster Instellingen geselecteerd,
zie Localisatie op pagina 430.
244 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Als u de Opties Aflopend instelt wordt een gedeelte van- of het gehele
afgedrukte beeld over de afsnijgrens geplaatst. Met de opties Aflopend
wordt verzekerd dat een onjuiste nettoformaat instelling geen ongewenste
witte ruimte aan de paginaranden overlaat. Met de opties Aflopend formaat
worden scherpe paginagrenzen gevormd met kleuren die helemaal tot de
rand van de pagina lopen.
Om de Opties Markeringen en aflopend formaat te selecteren:
1. Selecteer in het gebied Markeringen één van de volgende opties:
a. Om de lijnen af te drukken die aangeven waar het vel moet worden
gesneden, selecteert u het selectievakje
Snijlijnen.
Als u snijlijnen wilt afdrukken aan beide zijden van de pagina,
selecteert u het selectievakje
Beide zijden van het vel.
b. Om de lijnen af te drukken die aangeven waar het vel moet worden
gevouwen, selecteert u het selectievakje
Vouwlijnen.
2. Selecteer in het gebied Aflopend één van de volgende opties:
a. Maximum aflopend formaat: gebruik deze optie om het aflopend
formaat over de vouwlijnen van het vel te laten lopen.
b. Aangepast aflopend formaat: Typ het gewenste aflopend formaat
in millimeters.
Opmerking:
• Snijlijnen worden met de optie Nettoformaat ingesteld. Een minimum
van 6 mm is nodig voor snijlijnen en 10 mm voor vouwlijnen.
• Als de Job van de DTP-toepassing al snijlijnen heeft meegekregen, hoeven
die niet meer toegevoegd te worden. Als u dat wel doet worden beide
sets bijsnijmarkeringen afgedrukt.
• Als u snijlijnen wilt gebruiken die in de DTP toepassing zijn ingesteld,
moet er genoeg ruimte rond het opgegeven gebied in het PostScript
bestand overblijven, zodat de snijlijnen op de pagina worden afgedrukt.
Opmerking:
• Het aflopend formaat kan de vouwlijnen van het blad niet overschrijden.
Aflopend formaat heeft geen effect op de positie van de uitsnede.
• Aflopend formaat moet in uw DTP toepassing worden gedefinieerd,
zodat de Spire CXP8000 kleurenserver de aflopend formaat opties
kan toepassen.
Impositie workflow 245
Rondzetwaarde
Creep is een algemeen probleem in Jobs met In de vouw gehecht. Als
signaturen worden ingevoegd zullen de laatst ingevoegde signaturen
het verste van de middenvouw van het katern liggen. Hierdoor zullen
de buitenste randen van de binnenste pagina's over de buitenste pagina's
heen lopen.
In de parameter
Creep wordt de volgende terminologie gebruikt:
• Creep in specificeert het aantal bewegingen naar de vouw toe,
en wordt toegepast aan het midden van twee pagina's en hun
achterkanten (de pagina's die de meeste compensatie vereisen).
De automatische verplaatsing wordt steeds minder vanaf de vier
middelste pagina's naar de buitenste vier pagina's van de Job toe.
(Dit betekent dat voor elke vier pagina's de verplaatsing minder
is dan voor de vier voorgaande pagina's).
Opmerking: Aanbevolen wordt om een rand om alle documenten in te stellen
wanneer de optie Creep wordt gebruikt.
Opmerking: De twee buitenste pagina's en de achterzijde worden niet
verplaatst (hiervoor wordt de waarde 0.0 gebruikt).
246 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
• Creep uit wordt gebruikt als de paginabeelden te dicht tegen de vouw
aanliggen. Dit probleem is op te lossen door een waarde voor
Creep uit
te geven. Hierdoor zullen alle pagina's van de Job volgens de opgegeven
waarde verder in de richting van de buitenste marge worden bewogen
(van de vouw weg). Deze verplaatsing vindt plaats voordat de waarde
voor
Creep in wordt toegepast.
Om de creep opties in te stellen:
1. Selecteer in het gedeelte Creep in de optie Auto om automatisch de optie
Creep in in te stellen op basis van het gewicht van de papierstapel.
Of:
Geef de gewenste waarde op voor
Creep in.
2. Typ in het gebied Creep uit de gewenste hoeveelheid.
Impositie templates
Er zijn drie soorten templates die u in de Spire CXP8000 kleurenserver
kunt gebruiken:
• Gesorteerde templates, zie Gesorteerde templates op pagina 246
• Vooraf gedefinieerde impositietemplates, zie Spire CXP8000 kleuren-
server Vooraf gedefinieerde impositiontemplates op pagina 247
• Gebruiker gedefinieerde impositietemplates, zie Gebruiker gedefinieerde
impositietemplate op pagina 253
Gesorteerde templates
In de Step-and-Repeat methode is een subset van templates ondergebracht
met de naam Collating Templates (gesorteerde templates). De optie Tem-
plates sorteren wordt gebruikt als Jobs met verschillende beelden worden
gebruikt om een grotere pagina op te vullen. Deze optie verschilt met Step-
and-Repeat waar dezelfde beelden meerdere keren op één blad worden afge-
drukt, terwijl bij gesorteerde templates verschillende beelden op hetzelfde
blad worden afgedrukt. De optie gesorteerde templates wordt gebruikt voor
eenmalige Job afdrukruns, en worden met P1-P2-P3 aangegeven, dat voor
de af te drukken Job pagina's staat.
Opmerking: Maateenheden (mm of inches) worden in het venster
Instellingen ingesteld, zie Localisatie op pagina 430.
Impositie workflow 247
Spire CXP8000 kleurenserver Vooraf gedefinieerde
impositiontemplates
De Spire CXP8000 kleurenserver heeft de volgende vooraf gedefinieerde
impositie templates:
Opmerking: DUP verwijst naar Duplex en SIM naar Simplex.
Tabel 9: Vooraf gedefinieerde impositietemplates
Step & Repeat Snijden en stapelen In de vouw
gehecht
Garenloos
gebonden
1×1 DUP HTH 1×1 DUP HTH 1×2 HTT 1×2 HTT
1×1 DUP HTH geroteerd 1×1 DUP HTH geroteerd 1×2 HTT geroteerd 1×2 HTT
geroteerd
1×1 DUP HTT 1×1 DUP HTT 2×1 2×1
1×1 DUP HTT geroteerd 1×1 DUP HTT geroteerd 2×1 geroteerd 2×1 geroteerd
1×1 SIM 1×1 SIM 2×2 2×2
1×1 SIM geroteerd 1×1 SIM geroteerd 2×2 HTT 2×2 HTT
1×2 DUP HTH 1×2 DUP HTH 2×2 geroteerd 2×2 geroteerd
1×2 DUP HTH geroteerd 1×2 DUP HTH geroteerd 2×2 HTT geroteerd 2×2 HTT
geroteerd
1×2 DUP HTT 1×2 DUP HTT 4×2 4×2
1×2 DUP HTT geroteerd 1×2 DUP HTT geroteerd 4×2 geroteerd 4×2 geroteerd
1×2 SIM 1×2 SIM
1×2 SIM geroteerd 1×2 SIM geroteerd
1×2 Noord Zuid 1×2 Noord Zuid
1×3 DUP HTH 1×3 DUP HTH
1×3 DUP HTH geroteerd 1×3 DUP HTH geroteerd
1×3 DUP HTT 1×3 DUP HTT
248 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
1×3 DUP HTT geroteerd 1×3 DUP HTT geroteerd
1×3 SIM 1×3 SIM
1×3 SIM geroteerd 1×3 SIM geroteerd
2×1 DUP HTH 2×1 DUP HTH
2×1 DUP HTH geroteerd 2×1 DUP HTH geroteerd
2×1 DUP HTT 2×1 DUP HTT
2×1 DUP HTT geroteerd 2×1 DUP HTT geroteerd
2×1 SIM 2×1 SIM
2×1 SIM geroteerd 2×1 SIM geroteerd
2×1 Noord Zuid 2×1 Noord Zuid
2×2 DUP HTH 2×2 DUP HTH
2×2 DUP HTH geroteerd 2×2 DUP HTH geroteerd
2×2 DUP HTT 2×2 DUP HTT
2×2 DUP HTT geroteerd 2×2 DUP HTT geroteerd
2×2 SIM 2×2 SIM
2×2 SIM geroteerd 2×2 SIM geroteerd
2×4 SIM 2×4 SIM
2×4 SIM geroteerd 2×4 SIM geroteerd
2×4 DUP 2×4 DUP
2×4 DUP geroteerd 2×4 DUP geroteerd
2×5 DUP HTH 2×5 DUP HTH
2×5 DUP HTH geroteerd 2×5 DUP HTH geroteerd
Tabel 9: Vooraf gedefinieerde impositietemplates
Step & Repeat Snijden en stapelen In de vouw
gehecht
Garenloos
gebonden
Impositie workflow 249
2×5 DUP HTT 2×5 DUP HTT
2×5 DUP HTT geroteerd 2×5 DUP HTT geroteerd
2×5 SIM 2×5 SIM
2×5 SIM geroteerd 2×5 SIM geroteerd
3×1 DUP HTH 3×1 DUP HTH
3×1 DUP HTH geroteerd 3×1 DUP HTH geroteerd
3×1 DUP HTT 3×1 DUP HTT
3×1 DUP HTT geroteerd 3×1 DUP HTT geroteerd
3×1 SIM 3×1 SIM
3×1 SIM geroteerd 3×1 SIM geroteerd
3v2 DUP HTH 3×2 DUP HTH
3×2 DUP HTH geroteerd 3×2 DUP HTH geroteerd
3×2 DUP HTT 3×2 DUP HTT
3×2 DUP HTT geroteerd 3×2 DUP HTT geroteerd
3×2 SIM 3×2 SIM
3×2 SIM geroteerd 3×2 SIM geroteerd
3×3 SIM 3×3 SIM
3×3 SIM geroteerd 3×3 SIM geroteerd
3×3 DUP 3×3 DUP
3×3 DUP geroteerd 3×3 DUP geroteerd
3×4 DUP HTH 3×4 DUP HTH
3×4 DUP HTH geroteerd 3×4 DUP HTH geroteerd
Tabel 9: Vooraf gedefinieerde impositietemplates
Step & Repeat Snijden en stapelen In de vouw
gehecht
Garenloos
gebonden
250 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
3×4 DUP HTT 3×4 DUP HTT
3×4 DUP HTT geroteerd 3×4 DUP HTT geroteerd
3×4 SIM 3×4 SIM
3×4 SIM geroteerd 3×4 SIM geroteerd
3×8 DUP HTH 3×8 DUP HTH
3×8 DUP HTH geroteerd 3×8 DUP HTH geroteerd
3×8 DUP HTT 3×8 DUP HTT
3×8 DUP HTT geroteerd 3×8 DUP HTT geroteerd
3×8 SIM 3×8 SIM
3×8 SIM geroteerd 3×8 SIM geroteerd
3×9 SIM 3×9 SIM
3×9 SIM geroteerd 3×9 SIM geroteerd
3×9 DUP 3×9 DUP
3×9 DUP geroteerd 3×9 DUP geroteerd
4×2 DUP HTH 4×2 DUP HTH
4×2 DUP HTH geroteerd 4×2 DUP HTH geroteerd
4×2 DUP HTT 4×2 DUP HTT
4×2 DUP HTT geroteerd 4×2 DUP HTT geroteerd
4×2 SIM 4×2 SIM
4×2 SIM geroteerd 4×2 SIM geroteerd
4×3 DUP HTH 4×3 DUP HTH
4×3 DUP HTH geroteerd 4×3 DUP HTH geroteerd
Tabel 9: Vooraf gedefinieerde impositietemplates
Step & Repeat Snijden en stapelen In de vouw
gehecht
Garenloos
gebonden
Impositie workflow 251
4×3 DUP HTT 4×3 DUP HTT
4×3 DUP HTT geroteerd 4×3 DUP HTT geroteerd
4×3 SIM 4×3 SIM
4×3 SIM geroteerd 4×3 SIM geroteerd
4×4 HTH DUP 4v4 HTH DUP
4×4 DUP HTH geroteerd 4×4 DUP HTH geroteerd
4×4 HTT DUP 4×4 HTT DUP
4×4 DUP HTT geroteerd 4×4 DUP HTT geroteerd
4×4 SIM 4×4 SIM
4×4 SIM geroteerd 4x4 SIM Geroteerd
4×5 SIM 4×5 SIM
4×5 SIM geroteerd 4×5 SIM geroteerd
4×5 DUP 4×5 DUP
4×5 DUP geroteerd 4×5 DUP geroteerd
5×2 DUP HTH 5×2 DUP HTH
5×2 DUP HTH geroteerd 5×2 DUP HTH geroteerd
5×2 DUP HTT 5×2 DUP HTT
5x2 DUP HTT Geroteerd 5×2 DUP HTT geroteerd
5×2 SIM 5×2 SIM
5×2 SIM geroteerd 5×2 SIM geroteerd
5×4 SIM 5×4 SIM
5×4 SIM geroteerd 5×4 SIM geroteerd
Tabel 9: Vooraf gedefinieerde impositietemplates
Step & Repeat Snijden en stapelen In de vouw
gehecht
Garenloos
gebonden
252 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
5×4 DUP 5×4 DUP
5×4 DUP geroteerd 5×4 DUP geroteerd
5×5 DUP HTH 5×5 DUP HTH
5×5 DUP HTH geroteerd 5×5 DUP HTH geroteerd
5×5 DUP HTT 5×5 DUP HTT
5×5 DUP HTT geroteerd 5×5 DUP HTT geroteerd
5×5 SIM 5×5 SIM
5×5 SIM geroteerd 5×5 SIM geroteerd
5×6 SIM 5×6 SIM
5×6 SIM geroteerd 5×6 SIM geroteerd
5×6 DUP 5×6 DUP
5×6 DUP geroteerd 5×6 DUP geroteerd
6×5 SIM 6×5 SIM
6×5 SIM geroteerd 6×5 SIM geroteerd
6×5 DUP 6×5 DUP
6×5 DUP geroteerd 6×5 DUP geroteerd
8×3 DUP HTH 8×3 DUP HTH
8×3 DUP HTH geroteerd 8×3 DUP HTH geroteerd
8×3 DUP HTT 8×3 DUP HTT
8×3 DUP HTT geroteerd 8×3 DUP HTT geroteerd
8×3 SIM 8×3 SIM
8×3 SIM geroteerd 8×3 SIM geroteerd
Tabel 9: Vooraf gedefinieerde impositietemplates
Step & Repeat Snijden en stapelen In de vouw
gehecht
Garenloos
gebonden
Impositie workflow 253
Gebruiker gedefinieerde impositietemplate
Met het gebied Impositietemplate kunt u gebruikersgedefinieerde
impositietemplates importeren en beheren die zijn gemaakt in een
alleenstaande toepassing – bijvoorbeeld, Ultimate inSpire.
Om een gebruiker gedefinieerd impositietemplate te importeren:
1. Klik vanaf de hulpmiddelenbalk op de knop Broncentrum.
2. Selecteer van de lijst Bron, Impositietemplates.
9×3 SIM 9×3 SIM
9×3 SIM geroteerd 9×3 SIM geroteerd
9×3 DUP 9×3 DUP
9×3 DUP geroteerd 9×3 DUP geroteerd
Tabel 9: Vooraf gedefinieerde impositietemplates
Step & Repeat Snijden en stapelen In de vouw
gehecht
Garenloos
gebonden
254 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
3. Klik op Importeren.
4. Localiseer in het dialoogvakje Open het gebruiker gedefinieerd
template dat u wilt importeren.
5. Als u het template wilt vergrendelen selecteert u het selectievakje
Job Ticket vergrendelen.
6. Klik op Importeren.
Om de naam van een gebruiker gedefinieerde impositietemplate
te wijzigen:
1. Klik vanaf de hulpmiddelenbalk op de knop Broncentrum.
2. Selecteer van de lijst Bron, Impositietemplates.
Opmerking: Als het template vergrendeld is kunt u geen impositie
parameters in het Job parameters venster instellen.
Impositie workflow 255
3. Selecteer een gebruiker gedefinieerd impositietemplate van de lijst
en klik op
Hernoemen.
4. Typ een nieuwe naam in voor het gebruikersgedefinieerde
impositietemplate.
5. Klik op OK.
Het hernoemde gebruiker gedefinieerde impositie template verschijnt
in de impositie template lijst.
Om een gebruiker gedefinieerd impositietemplate te verwijderen:
1. Klik vanaf de hulpmiddelenbalk op de knop Broncentrum.
2. Selecteer van de lijst Bron, Impositietemplates.
3. Selecteer een gebruiker gedefinieerd impositietemplate van de lijst
en klik op
Verwijderen.
Impositiejobs bewerken
Met de Job editor kunt u de lay-out van uw impositie RTP Job controleren.
U kunt pagina's in een Job verwisselen, pagina's in een Job verwijderen,
pagina's van een andere Job invoegen, of twee Jobs samenvoegen.
Als pagina's worden ingevoegd of vervangen, moet de nieuwe pagina
dezelfde afmetingen en afdrukinstellingen hebben als de oude pagina.
Als een pagina moet worden vervangen die 180° geroteerd is, moet u de
pagina in de DTP toepassing roteren en opnieuw aan de Spire CXP8000
kleurenserver worden aangeboden. U kunt met Adobe Acrobat de PDL
bestanden roteren.
Opmerking: Met Adobe Acrobat kunt u pre-Rip Jobs bewerken. Voor post-Rip
Jobs kunt u alleen de RTP bestanden bewerken. Als u veranderingen aan een Job
in de Job editor aanbrengt die hierdoor opnieuw moet worden geRIPped, zal
deze mislukken, daar er geen origineel PDL bestand is dat kan worden geRIPped.
Zie voor meer informatie over Job editor Een RTP-job bewerken op pagina 215.
256 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Hoge resolutie workflow
Werken met hoge resolutie bestanden tijdens de ontwerp en pagina lay-out
procedure kan een lang en inefficiënt proces zijn. Het verwerken en bewer-
ken van grote bestanden en grafieken kan zeer veel tijd in beslag nemen.
Vaak wordt dan ook tot aan de RIP-verwerkingsfase met lage-resolutiebe-
standen gewerkt om de productietijd in te korten.
De Spire CXP8000 kleurenserver beschikt over Creo APR (Automatic
Picture Replacement) en OPI (Open Prepress Interface) beeldvervanging
workflows voor het vervangen van lage resolutie bestanden door hoge
resolutie bestanden tijdens de RIP.
Creo APR
Creo APR is een beeldvervanging methode voor PostScript bestanden. Creo
APR is een gestandaardiseerde reeks bestandsinstructies die bepalen hoe een
extern hoge resolutie bestand in een PostScript bestand wordt geplaatst op
het moment dat het wordt geRIPped. Deze instructies specificeren het type,
de grootte, positie, rotatie, het bijsnijden en de locatie van de hoge-
resolutiebeelden.
Hoge resolutie beeldbestand, 5.23 MB
Lage resolutie beeldbestand, 306 KB
Hoge resolutie workflow 257
Wanneer een PostScript bestand ter verwerking wordt aangeboden wordt
het eerst door de Spire CXP8000 kleurenserver gecontroleerd op Creo
APR instructies. Vervolgens wordt gezocht naar het externe hoge-resolu-
tiebestand, waarna de gespecificeerde beeldvervanging wordt uitgevoerd
en het PostScript-bestand wordt geRIPped.
APR opties instellen
1. Klik in het venster Job parameters op het tabblad Services en selecteer
de
APR parameter.
2. Selecteer in het gebied APR opties één van de volgende opties:
• Met hoge resolutie afdrukken: gebruik deze optie om lage resolutie
beelden in uw Job met hoge resolutie beelden, die zich in een
gespecificeerd APR pad bevinden, te verwisselen.
• Met lage resolutie afdrukken: gebruik deze optie om de Job met
de bestaande lage resolutie beelden af te drukken – bijvoorbeeld
voor drukproef doeleinden.
258 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
3. Selecteer in het gebied Gebruik APR-masker van één van de volgende
opties:
• PostScript beeld: gebruik deze optie om de maskergegevens die zich
in het lage resolutie beeldbestand bevinden te gebruiken.
• Hoge resolutie: gebruik deze optie om de maskergegevens die zich
in het hoge resolutie beeldbestand bevinden te gebruiken.
• Beide: gebruik deze optie om alleen de algemene maskergegevens
te gebruiken voor de hoge en de lage resolutie beeldbestanden –
als bijvoorbeeld de beelden die gedefinieerd zijn door de twee
sets maskergegevens elkaar overlappen wordt alleen het
overlappinggebied geRIPped.
Een hoge resolutie bestand pad instellen
Er zijn twee standaard paden waarin de Spire CXP8000 kleurenserver
zoekt voor hoge resolutie beelden:
• In de invoermap zoeken: de Spire CXP8000 kleurenserver zoekt eerst
voor de hoge resolutie beelden in dezelfde map als het PDL bestand.
• D:\Shared\High Res: als u uw hoge resolutie bestanden in deze map
wilt opslaan, kopieert u de bestanden naar
D:\Shared\High Res.
U kunt ook een nieuw hoge resolutie pad toevoegen, bewerken, of het
pad verwijderen.
Als u het standaardpad niet wilt gebruiken kunt u voor elke afzonderlijke Job
een ander pad opgeven, of deze in de virtuele printer instellen. U kunt paden
specificeren op locale vaste schijven, cd-rom stations of externe apparaten
die op de Spire CXP8000 kleurenserver zijn aangesloten. U kunt ook paden
op afgelegen cliënt of bestandserves specificeren.
Opmerking: Als bijvoorbeeld de maskergegevens in het lage resolutie
beeldbestand een ander deel van de afbeelding beslaat dan de masker-
gegevens in het hoge resolutiebestand, worden geen maskergegevens
gebruikt.
Hoge resolutie workflow 259
Om een hoge resolutie pad toe te voegen:
1. Klik onder het vakje APR pad op Toevoegen.
Het dialoogvakje HiResPath verschijnt.
1. Klik op Add.
Het dialoogvenster Open verschijnt.
260 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
2. Localiseer uw hoge resolutie beelden en klik op Selecteren.
Het nieuwe pad wordt in het dialoogvenster HiResPath weergegeven.
3. Om een geselecteerd APR pad een niveau te verhogen of verlagen,
gebruikt u de pijlenknoppen.
Om een hoge resolutie pad aan te passen:
1.
In het dialoogvenster HiResPath selecteert u het pad dat u wilt aanpassen.
2. Klik op Bewerken.
Het dialoogvenster Open verschijnt.
3. Localiseer uw hoge resolutie beelden en klik op Selecteren.
Het nieuwe pad wordt in het dialoogvenster HiResPath weergegeven.
Om een hoge resolutie pad te verwijderen:
1. In het dialoogvenster HiResPath selecteert u het pad dat u
wilt verwijderen.
2. Klik op Remove.
Het geselecteerde pad is verwijderd.
OPI
Zoals Creo APR is OPI een gestandaardiseerde reeks bestandsinstructies
die bepalen hoe een extern hoge resolutie beeld in een PostScript bestand
wordt geplaatst op het moment dat het naar de RIP bewerking gaat. Deze
instructies specificeren het type, de grootte, positie, rotatie, het bijsnijden
en de locatie van de hoge-resolutiebeelden.
Wanneer u een PostScript bestand ter verwerking aanbiedt wordt het door
de Spire CXP8000 kleurenserver eerst gecontroleerd op OPI instructies.
Vervolgens wordt gezocht naar het externe hoge-resolutiebestand, waarna
de gespecificeerde beeldvervanging wordt uitgevoerd en het PostScript-
bestand wordt geRIPped.
Opmerking: De volgorde waarin de APR paden in de lijst staan bepaalt
de volgorde waarin de Spire CXP8000 kleurenserver naar de hoge resolutie
bestanden zoekt.
Hoge resolutie workflow 261
Veel OPI-systemen gebruiken externe opslagmedia voor het opslaan van
hoge-resolutiebestanden. De Spire CXP8000 kleurenserver ondersteunt
intern de opslag en de vervanging van hoge resolutie OPI-bestanden.
PDL bestanden van sommige DTP toepassingen (zoals QuarkXpress)
kunnen deze instructies ("opmerkingen") standaard bevatten, hoewel de
hoge resolutie bestanden niet beschikbaar zijn en in de Job zijn ingesloten.
In dit geval wordt de Job niet verwerkt en zal een foutbericht verschijnen.
Daarom is de Spire CXP8000 kleurenserver OPI beeldvervanging standaard
uitgeschakeld om een onondoorbroken afdrukproces te verzekeren.
Om OPI ondersteuning te selecteren:
1. Selecteer van het menu Hulpmiddelen de optie Instellingen.
Het venster Instellingen verschijnt.
2. Selecteer onder Voorkeuren, Algemene standaardwaarden.
3. Selecteer in het OPI gebied, OPI Spire ondersteuning activeren.
Opmerking: Als de optie OPI Spire ondersteuning activeren is geselec-
teerd wordt het selectievakje Helios server ondersteuning standaard
geselecteerd. Als u geen Helios server ondersteuning wilt, leegt u dit vakje.
262 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Creo APR en OPI bestand formaten
Creo APR en OPI functioneren precies hetzelfde op de Spire CXP8000
kleurenserver. Creo APR lage resolutie bestanden hebben een *.eps
achtervoegsel in Windows en een *.e achtervoegsel op de Macintosh,
terwijl OPI lage resolutie bestanden een *.lay achtervoegsel hebben.
De Creo APR en OPI workflows ondersteunen beide de hoge resolutie
bestandsindelingen van Creo Continuous EPSF, Jpeg, PDF, DCS1, DCS2
en TIFF. U kunt de Creo APR of de OPI workflow, afhankelijk van het
type hoge resolutie bestand, gebruiken.
Afdrukken voorbereiden met Creo APR of OPI
1. Maak lage-resolutiebestanden die zijn gebaseerd op de hoge-
resolutiebestanden.
2. Exporteer elk beeldbestand naar een lage-resolutiebestand met de
extensie *.e, bijvoorbeeld een bestand met de naam duck wordt
geëxporteerd als duck.e.
OPI-beelden kunnen in andere toepassingen worden gemaakt of
kunnen worden geleverd door een printservicebureau. Zorg in ieder
geval dat u de gewenste beeldbestanden heeft aangemaakt of ontvangen.
3. Ontwerp het document met lage resolutie bestanden in een DTP
toepassing.
Opmerking: U kunt de PS Image Exporter plug-in in Adobe Photoshop
gebruiken om Photoshop Image (APR lage resolutie) bestanden aan te
maken. U kunt de PS Image Exporter plug-in installeren van de Spire
CXP8000 kleurenserver Documentatie en hulpmiddelen cd-rom, of
deze downloaden van de Creo website bij
https://ecentral.creo.com/ecentral/self_support/downloads.asp
.
Opmerkingen:
• Een PostScript beeldbestand (*.e) is een lage resolutie weergave van
het oorspronkelijke hoge resolutie bestand. En bevat voorbeeldin-
formatie die is opgeslagen op 72dpi in zwartwit of kleur. Het bevat
ook aanwijzingen naar de locatie van het hoge-resolutiebeeld.
• APR lage resolutie bestanden hebben een "*.e" achtervoegsel op de
Macintosh en een "*.eps" achtervoegsel in Windows. Lage resolutie
OPI-bestanden hebben de extensie "*.lay".
Hoge resolutie workflow 263
4. Voer het gedetailleerde grafische werk uit in het oorspronkelijke
hoge-resolutiebestand. Gebruik alleen het lage resolutie bestand
om afbeeldingen te plaatsen, roteren, in te schalen en bij te snijden.
5. Plaats de hoge-resolutiebestanden in een gedefinieerd pad op de Spire
CXP8000 kleurenserver. De Spire CXP8000 kleurenserver zal naar dit
pad zoeken als het uw Jobs RIPped. Definieer het pad naar de hoge-
resolutiebestanden voor elke Job in het venster Jobparameters.
Met APR of OPI afdrukken
Als uw hoge-resolutiebestanden zich bevinden in de Spire CXP8000
kleurenserver standaardmap (
D:\Shared\HighRes), kunnen APR of OPI
Jobs worden afgedrukt zonder dat de APR-instellingen worden aangepast.
Voer de volgende stappen uit:
1. Druk de Job af, download of importeer hem vanaf het cliëntwerk-
station naar het venster Spire CXP8000 kleurenserverOpslag.
De Job wordt verwerkt volgens de instellingen van de geselecteerde
virtuele printer met de APR of de OPI hoge resolutie bestanden.
2. Dubbelklik op de Job in de werkruimte van de Spire CXP8000
kleurenserver.
3. Selecteer het tabblad Afdrukkwaliteit in het venster Jobparameters.
Opmerking: Verander de naam van het hoge resolutie bestand niet, als
u het lage resolutie bestand heeft aangemaakt. Dit is de bestandnaam
waarnaar de Spire CXP8000 kleurenserver zal zoeken.
Opmerkingen:
• De Spire CXP8000 kleurenserver heeft een standaard HiRes-map die
wordt gebruikt voor APR en
OPI: D:\Shared\High Res.
• Als u het standaardpad niet wilt gebruiken, definieert u voor iedere
aparte Job een ander pad. U kunt het APR-pad naar iedere aangesloten
server of diskette definiëren.
Belangrijk: OPI ondersteuning is standaard uitgeschakeld. Zie Om OPI
ondersteuning te selecteren: op pagina 261 voor meer details om de Spire
OPI ondersteuning te selecteren.
Opmerking: Wanneer uw hoge resolutie bestanden zich niet in de stan-
daardmap van de Spire CXP8000 kleurenserver bevinden specificeert u het
APR pad(en), zie Om een hoge resolutie pad toe te voegen: op pagina 259.
264 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
4. Pas de Job-parameters aan.
5.
Stel de andere parameters voor Jobs met een hoge resolutie naar wens in.
6. Klik op Aanbieden.
De Job wordt verwerkt op de Spire CXP8000 kleurenserver en naar de
Xerox DocuColor 8000 digitale pers verzonden om te worden afgedrukt.
Voorbeeld-Job: Een brochure afdrukken met de Creo APR workflow
In dit voorbeeld wordt de Creo APR gebruikt om een brochure af te drukken
met een hoge resolutiebestand.
Brochure
De afbeelding die in de voorbeeldbrochure wordt gebruikt is een hoge
resolutie bestand met de naam milkmaid. In dit voorbeeld wordt ervan
uitgegaan dat het lage resolutie bestand milkmaid.e reeds is gemaakt en
dat de brochure al in een DTP toepassing is ontworpen met milkmaid.e.
Opmerking: Als de maskergegevens in het PS Image-bestand een geheel
ander deel van een afbeelding definiëren dan de maskergegevens in het
hoge resolutiebestand, worden geen maskergegevens gebruikt.
Opmerking: Op de Spire CXP8000 kleurenserver is de APR-workflow functioneel
gelijk aan de OPI-workflow, het hoge-resolutiebeeld dat in het voorbeeld was
gebruikt heeft de extensie *.e en zou een andere extensie hebben gekregen,
bijvoorbeeld *.lay als dit een OPI-afbeelding is.
PDF workflow 265
Om een brochure af te drukken met de APR-workflow:
1. De Spire CXP8000 kleurenserver zoekt eerst voor de hoge
resolutie beelden in dezelfde map als het PDL bestand.
Of:
Plaats het hoge-resolutiebestand milkmaid in het pad:
D:\Shared\High Res.
2. Importeer of druk de brochurejob af vanuit het cliëntwerkstation
naar de Spire CXP8000 kleurenserver.
De Job wordt verwerkt op de Spire CXP8000 kleurenserver en naar
de Xerox DocuColor 8000 digitale pers verzonden om te worden
afgedrukt.
PDF workflow
Als herhaalde elementen van PDF Jobs worden afgedrukt kan de verwer-
kingstijd aanmerkelijk worden ingekort als de PDF workflow wordt gebruikt.
De PDF workflow slaat de herhaalde elementen eenmaal tijdens de PDF
in een cache map op en gebruikt ze weer opnieuw zonder dat ze hoeven
te worden bewerkt.
266 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Om PDF optimalisering te selecteren:
Klik in het venster Job parameters op het tabblad Services en selecteer
PDF optimalisering
3. In het gebied Opties PDF optimalisering selecteert u Ja.
U heeft ook de Adobe Acrobat Distiller toepassing nodig om het PostScript
bestand te distileren. Als u het bestand distilleert wordt verzekerd dat
herhaalde elementen als zodanig in het PDF bestand worden gemarkeerd.
Als de toepassing Adobe Acrobat Distiller niet op het cliëntwerkstation is
geïnstalleerd kan de toepassing Adobe Acrobat Distiller 5.0 van de Spire
CXP8000 kleurenserver gebruikt worden.
Om een PostScript bestand op de Spire CXP8000 kleurenserver
te distilleren:
1. Kopieer het gewenste PostScript bestand op het clientwerkstation.
2. Blader het netwerk naar de Spire CXP8000 kleurenserver en plaats
het bestand in
D:\Shared.
Belangrijk: Controleer dat in de Acrobat Distiller-instellingen Optimize for
Fast Web View is geselecteerd (in Acrobat 4.0 is de overeenkomstige optie
Optimize PDF).
PDF workflow 267
3. Klik op het Spire CXP8000 kleurenserver station op de knop Start
en selecteer
Programs>Acrobat Distiller.
4.
Selecteer van het menu Settings, Job Options.
5. Controleer in het tabblad General dat Optimize for Fast Web View is
geselecteerd en klik op
Cancel. Indien deze optie niet is ingeschakeld
selecteert u deze in het selectievakje
Optimize for Fast Web View en
klik op
OK.
268 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
6. Selecteer van het menu File, Open.
De Acrobat Distiller - het venster Open PostScript file verschijnt.
7. Selecteer het gewenste PostScript bestand en klik op Open.
De Acrobat Distiller - het dialoogvenster Specify PDF File Name
verschijnt.
8. De standaard naam is het PostScript bestandsnaam. De naam kan
in het vakje
File name worden veranderd.
9. Controleer dat het bestand in D:\Shared wordt opgeslagen.
10. Klik op Save.
Uw bestand is gedistilleerd en een PDF bestand is aangemaakt.
11. Selecteer in de toepassing Spire CXP8000 kleurenserver vanuit
het menu
Job, Importeren.
U kunt het PDF bestand importeren om het af te drukken.
Als PDF2Go exporteren
PDF2Go is een poort waarmee u de RTP en PDL bestanden kunt exporteren
en deze tijdens de export naar een PDF bestand kunt converteren.
De Spire CXP8000 kleurenserver kan Jobs die standaard PDF bestanden
zijn, voor en na de verwerking exporteren. Voor een uitgevoerde RTP-job,
bevat het PFD-bestand de rastergegevens van de Job.
De verwerking converteert de RTP-informatie naar rasterbestanden die
kunnen worden ingevoegd in een PDF-indeling. Met dit verwerkingsproces
wordt verzekert dat het bestand kan worden verwerkt en afgedrukt op iedere
willekeurige PDF-printer.
Tip: Het is mogelijk om een snelkoppeling naar de Acrobat Distiller op het
bureaublad van de Spire CXP8000 kleurenserver te maken. Met deze snelkop-
peling kunnen bestanden naar de Acrobat Distiller worden gesleept om snel
te worden gedistilleerd. Als u een snelkoppeling wilt maken klikt u op de knop
Start van het Windows bureaublad en volgt u het pad Programs>Acrobat
Distiller. Klik vervolgens rechts op Acrobat Distiller en volg het pad Send To>
Desktop (snelkoppeling maken).
Opmerking: Ieder soort bestand kan worden uitgevoerd, behalve RTP Jobs die
eerder oorspronkelijke VI Jobs waren.
PDF workflow 269
Wanneer u exporteren als PDF2Go activeert, begint een balletje van rechts
naar links te bewegen in de onderste pijl naast de server-printeranimatie.
Om als PDF2Go uit te voeren:
1. Selecteer een bestand in het venster Opslag klik rechts en selecteer
van het menu dat verschijnt
Als PDF2Go exporteren.
2. Selecteer de optie Afdruk geoptimaliseerd om een hoge resolutie PDF
bestand in 300dpi te genereren.
De optie
Rasteren geoptimaliseerd (standaard), genereert een lage
resolutie PDF bestand in 72 dpi.
Tip:
Gebruik de optie
Rasteren geoptimaliseerd
als u een klein PDF bestand
wilt genereren – als u bijvoorbeeld een bestand als proef per e-mail wilt verzenden.
270 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
3. Klik op OK.
4. Localiseer de map waarin u het bestand wilt opslaan en klik
op
Exporteren.
Ieder bestand wordt als een apart PDF bestand onder de naam van
de Job in de gekozen locatie opgeslagen.
Opmerking: Wanneer u PDL bestanden als PDF uitvoert wordt het bestand
met de Acrobat distiller naar PDF geconverteerd.
Pagina uitzonderingen 271
Pagina uitzonderingen
Pagina uitzonderingen worden gebruikt als u verschillende papiersets
voor speciale uitzonderingen in een Job wilt gebruiken, of inlegbladen
wilt invoegen. Deze functie heeft de volgende terminologie:
• Uitzonderingen zijn speciale pagina's in een Job waarvoor u een
verschillende papierstapel wilt toewijzen. Het is bijvoorbeeld mogelijk
om een verschillende papierstapel voor ieder hoofdstuk in een boek
toe te wijzen.
• Inlegvellen zijn blanco pagina's van een geselecteerde papierstapel
die aan een Job zijn toegewezen en waarvan het aantal pagina's is
gespecificeerd. U kunt bijvoorbeeld blanco pagina's tussen secties
in een brochure invoegen.
Het tabblad Uitzonderingen
Zie voor meer informatie om een papierset toe te voegen, Het tabblad
Papierstapel op pagina 170.
272 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
In het tabblad Uitzonderingen kunt u pagina uitzonderingen en inlegvellen
toevoegen en verwijderen.
Uitzonderingen beheren
U kunt uitzonderingen toevoegen en verwijderen in het tabblad
Uitzonderingen.
Om uitzonderingen aan een Job toe te voegen:
1. Klik in het gebied Uitzonderingen op de knop Toevoegen.
2. Typ in de vakjes Van en To t het gewenste papierbereik voor de
uitzondering. Als u bijvoorbeeld een tussenblad op zwaar papier
wilt afdrukken, typt u in het vakje
Van 15 en in het vakje Tot 15.
Opmerking: U kunt ook het tabblad Uitzonderingen gebruiken om papiersets
voor dynamische pagina uitzonderingen te mappen.
Fo
Zie voor meer details over de dynamische pagina uitzonderingen worklow,
Dynamische pagina uitzonderingen op pagina 284.
Het Uitzonderingen
gebied
Pagina uitzonderingen 273
3. Selecteer van de lijst Papierset de gewenste papierset. Als u een nieuwe
papierset moet toevoegen klikt u op de knop
bladeren.
4. Selecteer van de lijst Lade de gewenste lade:
• Lade 1: laad de gespecificeerde papierstapel in deze lade.
• Lade 2: laad de gespecificeerde papierstapel in deze lade.
• Lade 3: laad de gespecificeerde papierstapel in deze lade.
• Lade 4: laad de gespecificeerde papierstapel in deze lade.
• Auto: er zal een willekeurige lade met de gespecificeerde
papierstapel worden gebruikt.
5. Om beeldafdruk opties in te stellen:
a. Klik op Geavanceerd.
b. Leeg het selectievakje Gelijk als Job.
c. Om een beeld te verschuiven volgt u één van deze stappen:
• Klik op de pijlen om het beeld aan beide zijden te verschuiven.
• Of typ de waarden in de vakjes Achter en Voor.
d. Om de waarden teug te zetten naar 0.0, klikt u op Beeld centreren.
e. Klik op Save.
Zie voor meer informatie om een papierset toe te voegen, Papiersets
beheren op pagina 171.
Opmerking: De standaard papierstapeleigenschappen zijn specifiek voor
de Job gespecificeerd.
274 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
6. Klik op Toepassen.
De uitzondering wordt in het gebied
Uitzonderingen toegevoegd.
Om een uitzondering te verwijderen:
1. Selecteer in het gebied Uitzonderingen de gewenste uitzondering.
2. Klik op de knop Remove.
3. Klik in het geopende bericht op Ja.
Inlegvellen beheren
Om een inlegvel toe te voegen:
1. Klik in het gebied Inlegvellen op de knop Toevoegen.
2. Typ in het vakje Na pagina het pagina nummer dat aan het inlegvel
vooraf gaat.
3. Typ in het vakje Aantal het gewenste aantal inlegvellen.
Invoer
gebied
Pagina uitzonderingen 275
4. Selecteer van de lijst Papierset de gewenste papierset. Als u een nieuwe
papierset moet toevoegen klikt u op de knop
bladeren.
5. Selecteer van de lijst Lade de gewenste lade:
• Lade 1: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade worden
geladen.
• Lade 2: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade worden
geladen.
• Lade 3: laad de gespecificeerde papierstapel in deze lade.
• Lade 4: laad de gespecificeerde papierstapel in deze lade.
• Auto: een willekeurige lade met de gespecificeerde papierstapel zal
worden gebruikt
6. Klik op Toepassen.
Het inlegvel wordt in het gebied
Invoeren toegevoegd.
Om inlegvellen te verwijderen:
1. Selecteer in het gebied Inlegvellen het gewenste inlegvel.
2. Klik op de knop Remove.
3. Klik in het geopende bericht op Ja.
Opmerking: De standaard papierstapeleigenschappen zijn specifiek voor
de Job gespecificeerd.
Zie voor meer informatie om een papierset toe te voegen, Papiersets
beheren op pagina 171.
276 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Workflows voor pagina-uitzonderingen gebruiken
Uitzonderingen voor impositiejobs instellen
U kunt verschillende papiersets voor speciale uitzonderingen in een Job
instellen en ook inlegvellen in impositie Jobs toevoegen. U kunt deze
uitzonderingen en inlegvellen in het tabblad
Uitzonderingen instellen.
Als de geselecteerde impositiemethode
In de vouw gehecht of Garenloos
gebonden
is worden de uitzonderingen op het impositiebladniveau
behandeld (en niet op een bladniveau).
Het is niet mogelijk om uitzonderingen of inlegvellen in te stellen als de
impositiemethode
Step-and-Repeat
, en de sub-optie
Snijden en stapelen
is.
Op tabbladen afdrukken
De Spire CXP8000 kleurenserver ondersteunt de optie om tabbladen met
gewone pagina uitzonderingen en dynamische pagina uitzonderingen
workflows af te drukken. In deze sectie wordt beschreven welke instellingen
u moet definiëren om op een papierstapel met tabbladen af te drukken met
de gewone pagina uitzonderingen workflow.
Bestand voorbereiding
In dit voorbeeld wordt beschreven hoe u een document met de Xerox 5
TAB (meerdere doeleinden) papierstapel kunt afdrukken. De tabbladen
worden aan beide zijden afgedrukt (duplex). De tekstpagina's zijn in
QuarkXPress, en de tabbladen zijn in Microsoft Word ontworpen.
Opmerkingen:
• Met de impositiemethode Step-and-Repeat worden uitzonderingen
op een paginaniveau behandeld (hetzelfde als bij geen impositiejobs).
• Een impositievel bevat alle beelden die op hetzelfde fysieke vel zijn afgedrukt.
Zie voor meer details over dynamische pagina uitzonderingen Dynamische
pagina uitzonderingen op pagina 284.
Opmerking: De Xerox DocuColor 8000 digitale pers ondersteunt ook de optie
voor het afdrukken van tabbladen voor workflows voor gewone pagina-
uitzonderingen en dynamische paginauitzonderingen.
Opmerking: U kunt deze procedure aanpassen om hem voor uw speciale
tabblad benodigdheden geschikt te maken.
Pagina uitzonderingen 277
Xerox DocuColor 8000 digitale pers Set-up
In dit voorbeeld kunt u het PDF bestand op de volgende papierstapel
typen afdrukken.
• Tekstpagina's op US Letter (8.5 × 11 inches)
• Tabbladen op het tabblad papierstapel (9 × 11 inches)
Kleurkalibratie
Met de US Letter papierstapel kunt u kalibratie uitvoeren, en vervolgens
kunt u deze papierstapel voor de gehele Job gebruiken.
De papierstapel laden
Volg deze stappen als u de papierstapel laadt:
• Laad het papier Invoer korte kant voor alle papierstapels daar de
tabblad papierstapel aan beide zijden worden afgedrukt (duplex),
en rechte hoeken aan de rechter en linker kanten nodig heeft. Laad
de papierstapel met de tabblad kop naar het achtereinde van de
lade gericht.
• Hoewel het materiaal van de tekst en het tabblad een verschillend
gewicht kan hebben, moet u op de bedieningsknoppen van de lade
het gewicht van
106-135gsm instellen, om te voorkomen dat de
automatische beeldkwaliteitaanpassing wordt toegepast als op
verschillende papierstapelgewichten wordt afgedrukt
278 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
De papierstapel laden:
1. Laad de Letter papierstapel in Lade 1.
2. Laad de papierstapel van het tabblad:
a. Plaats de tabbladen in Lade 2 in de gedefinieerde sorteervolgorde –
tabblad 1 is bijvoorbeeld het bovenste tabblad als de tabblad vellen
in de printer worden geladen.
b. Controleer dat de papierstapel als SEF is geladen.
c. Selecteer Non-Standard aan de linkerkant van de bedienings-
knoppen van de lade.
In dit voorbeeld wordt
9 × 11 custom size tabs (SEF) gebruikt. Gebruik
de papierstapel
Xerox P/N #3R4405 - in de gesorteerde volgorde van de
tabblad pagina's. De Job wordt met voorkant naar boven afgedrukt.
Pagina uitzonderingen 279
Toegangspaneel
U stelt het aangepaste formaat voor iedere Job via het Xerox DocuColor
8000 digitale pers Access Panel in.
1. Druk op het toegangspaneel op de knop Access (toegang) en voer
het wachtwoord
11111 in.
2. Navigeer naar Tools Pathway (Hulpmiddelen)>Non-Standard Paper
Size (Niet-standaard papierformaat)
.
3. Selecteer Lade #2, X=11, Y=9.
4. Sluit alle vensters en ga weer terug naar het hoofdmenu.
Opmerkingen:
• Het is belangrijk dat u de papierstapel van het tabblad in Lade 2 laadt.
Hierdoor wordt een rechtstreeks pad van deze lade naar het belichting
gebied gegenereerd. U kunt ook ander soorten papierstapels in een
andere lade laden zonder dat de afdrukproductie wordt beïnvloedt.
• Tabbladen worden duplex afgedrukt, waardoor de papierstapel van de
tabbladen zo moet worden geplaatst dat allebei de rechte hoeken de
afdrukengine binnenkomen.
Het tabblad
aan de
linkerkant is
het bovenste
tabblad.
De knop
Aanpassen
280 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Papiersets aanmaken
In het venster printermonitor kunt u de papiersets bekijken die in
de papierlade zijn.
Om papiersets aan te maken:
1. Klik vanaf de hulpmiddelenbalk op de knop Broncentrum.
2.
Selecteer van de lijst Bron, Papiersets.
3. Klik op Add.
Het dialoogvenster Papierset eigenschappen verschijnt.
4. Stel de parameters in voor de Tekst papierstapel.
5. Klik op OK.
Zie voor meer details over het venster printermonitor, De Printermonitor
op pagina 24.
Pagina uitzonderingen 281
6. Klik op Toevoegen en stel de parameters in voor de Tabblad
papierstapel.
7. Klik op OK.
De pictogrammen in het dialoogvenster
Papiersets geven aan of de
gedefinieerde media beschikbaar is en de afdrukrichting van de media.
Opmerking: Als het pictogram voor de Tabblad en Tekst media niet de
ingestelde afdrukrichting weergeeft, moet u uw papierset instellingen
controleren.
282 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
De Job afdrukken
De gewone (handmatige) pagina uitzonderingen workflow is goed
bruikbaar voor enkele Jobs.
Om de Job parameters voor een Job met twee medialaden in
te stellen:
1. Klik in het venster Job parameters op het tabblad Afdrukinstellingen
en stel de volgende parameters in:
• Afdrukmethode: Duplex boven naar boven
• Aflevering: Voorkant naar boven
• 180 roteren: Ja
2. Op het tabblad Papierstapel stelt u de Papierset naam in op Tekst.
Of:
Stel de volgende parameters in:
• Papierset naam: Ongedefinieerd
• Papierformaat: SEF Letter
• Gewicht: 106-135 gr/m2
Belangrijk: Voordat u deze workflow begint opent u het PDF bestand en
noteert u welke pagina's de tabblad pagina's zijn.
Pagina uitzonderingen 283
3. Klik op het tabblad Uitzonderingen op Toevoegen en gebruik Tabel 10
om pagina uitzonderingen toe te voegen:
4. Stel indien gewenst nog andere Jobparameters in en klik
op
Aanbieden.
Tabel 10: Een voorbeeld voor pagina uitzonderingen
Pagina's Papierset
gebruiken
Lade
5-6 Tabblad Auto
19-20 Tabblad Auto
31-32 Tabblad Auto
59-60 Tabblad Auto
103-104 Tabblad Auto
Opmerking: De tabbladen worden aan beide zijden afgedrukt.
284 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Nog meer informatie
In de volgende lijst worden Websites met informatie over het afdrukken
van tabbladen en templates weergegeven:
• Templates: Download de Xerox-templates van de volgende website:
http://www.xerox.com/go/xrx/template/
Promotions.jsp?view=MP6&active=active&promoID=Laser_Printer_
Template_tabs&Xcntry=USA&Xlang=en_US
• Ontwerp tips: Een aantal goede ontwerptips voor het afdrukken van
tabbladen staan op de volgende website:
http://www.xerox.com/go/xrx/template/
Promotions.jsp?view=MP6&active=Active&promoID=Printer_Templ
ate_Using_Graphics&Xcntry=USA&Xlang=en_US
• De Speciality Media Guide kunt u downloaden van de volgende
website: http://www.xerox.com/
Dynamische pagina uitzonderingen
Dynamische pagina uitzonderingen zijn uitzonderingen of invoegingen
die u in een bestand wilt insluiten, hoofdzakelijk voor VI Jobs of voor
grote PS bestanden.
Standaard PostScript setpagedevice opdrachten die verschillende papier-
soorten specificeren zijn in de binnenkomende bestanden ingesloten,
hiermee kunt u complexe Jobs met verschillende papiersoorten, papier-
stapels en papiergewichten afdrukken. Deze commando's geven aan dat
de printer van media moet veranderen tijdens het afdrukken van een Job.
Als een Job wordt geRIPped, zal de Spire CXP8000 kleurenserver de
dynamische pagina uitzonderingen commando's herkennen en ze naar
de geselecteerde papiersets mappen. De printer gebruikt dan de gewenste
papiersets voor de Job.
De Spire CXP8000 kleurenserver ondersteunt de volgende dynamische
pagina uitzondering bestandsformaten:
• PostScript
• Variable Print Specification
• VIPP
• PDF
Dynamische pagina uitzonderingen 285
De Spire CXP8000 kleurenserver voor dynamische pagina
uitzonderingen instellen
Om de Jobflow voor dynamische pagina uitzonderingen in te stellen:
1. Een bestand met ingesloten setpagedevice (pagina apparaat definitie)
commando's op uw cliëntwerkstation aanmaken.
2. Selecteer Broncentrum>Papiersets en maak de papiersets aan die u
nodig heeft om het bestand af te drukken.
3. Wijs een toegewezen virtuele printer aan die de dynamische pagina
uitzonderingen commando's ondersteunt en map specifieke
papiersets in het tabblad
Uitzonderingen.
4. Importeer het bestand in de Spire CXP8000 kleurenserver via de
toegewezen virtuele printer, en bied de Job aan om te worden afgedrukt.
Als de Job wordt geRIPped, worden de dynamische pagina uitzonde-
ringen commando's geïdentificeerd en naar de geselecteerde papiersets
gemapd. Deze gewenste papiersets worden gebruikt als de Job
wordt afgedrukt.
Zie voor meer details over dynamische pagina uitzonderingen commando's
toevoegen pagina 286 - pagina 294.
Zie voor meer informatie over een nieuwe virtuele printer toevoegen en
specifieke papiersets mappen Een toegewezen virtuele printer aanmaken
op pagina 291.
Opmerkingen:
• Als een Job wordt afgedrukt met een dynamische pagina uitzonderingen
virtuele printer is het tabblad Impositie in het venster Job parameters
uitgeschakeld.
• Als u een bestand via de toegewezen virtuele printer importeert kunt
u een preflight controle uitvoeren voordat de Job wordt afgedrukt,
zie Preflight controle op pagina 384.
286 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Dynamische paginauitzonderingen in PostScript en Variable Print
Specification formaten
De Spire CXP8000 kleurenserver ondersteunt Adobe "red book" commando
toetsen om de media op het paginaniveau dynamisch te veranderen. Dyna-
mische pagina uitzonderingen worden met de standaard PostScript setpage-
device ingesteld en in het PostScript bestand ingesloten. In het setpagede-
vice-commando, ondersteunt de mediaselectie categorie vier toetsen:
• /MediaType - papiersetnaam (tekstreeks)
• /MediaColor - papiersetkleur (tekstreeks)
• /MediaWeight - het papiersetgewicht (hoeveelheid)
• /MediaPosition - ladenummer (geheel getal)
In het volgende voorbeeld wordt de MediaColor commando
toets weergegeven:
%%
<< /MediaColor (rood) >> setpagedevice
612 0 translate
90 rotate
/Times-Roman ISOfindfont 12 scalefont
90 203 moveto
gsave
0 0 0 SetRGB
(ASSET ALLOCATION SUMMARY) show
grestore
showpage
%%
<< /MediaColor (rood) >> setpagedevice
%%
%%
Dynamische pagina uitzonderingen 287
Dynamische pagina uitzonderingen in PDF toevoegen
Er zijn drie XRX programmaregels die in de Xerox Manual for Job Ticket
Programming Guide zijn gedefinieerd en waarmee de dynamische pagina
uitzonderingen worden gedefinieerd. De Spire CXP8000 kleurenserver
leest deze drie programmaregels.
De programmaregels zijn
XRXbegin en XRXend die het XRX blok
samenvatten en
XRXpageExceptions, die de pagina uitzonderingen
kenmerken definiëren.
• %XRXbegin: <ureal>
Deze programmaregel geeft het begin van het XRX programmaregel
blok aan. U kunt ieder willekeurig nummer als waarde invullen.
De Spire CXP8000 kleurenserver controleert de aanwezigheid van
de programmaregel en niet de waarde.
Bijvoorbeeld:
%XRXbegin: 100.0300
• %XRXend
Deze opmerking geeft het einde van het XRX opmerkingen blok aan.
• %XRXpageExceptions: <kardinaal> <kardinaal> <kardinaal>
<kardinaal>
{<woord>/<multiwoord>} <woord> {<woord>/<multiwoord>}
<kardinaal> <kardinaal>
Met deze programmaregel wordt aangegeven dat specifieke pagina's op
een media worden afgedrukt die door de begeleidende record waarden
worden herkend. Het is mogelijk om meerdere pagina uitzonderingen
records in één Job Ticket in te sluiten terwijl de waarden hetzelfde
kunnen zijn als de hoofdstapel.
• Bereik: De eerste <kardinaal> en de tweede <kardinaal> duidt het
begin en het eind paginanummer van het uitzonderingbereik aan.
De eerste <kardinaal> moet minder zijn of gelijk aan de tweede
<kardinaal>.
Opmerking: Het uitzonderingbereik kan elkaar niet overlappen als de PDF
meerdere %XRXpageExceptions: opmerkingen bevat
288 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
• Formaat (niet ondersteund): De derde <kardinaal> en de vierde
<kardinaal> specificeren de x-dimensiewaarde en de y-dimensiewaarde,
van de media van de paginauitzonderingen. De waarden moeten in
millimeters zijn.
• Kleur: Het eerste {<woord>/<multiwoord>} specificeert de kleur
van de media van de paginauitzondering. De waarde kan een van
de standaard gedefinieerde kleuren of een aangepaste "gebruikers–
gedefinieerde" kleur zijn. De ingevoerde waarde komt overeen met
de papierstapel kleur voor de Spire CXP8000 kleurenserver.
• Ondoorzichtig (niet ondersteund): Het tweede <woord> specificeert de
mate van ondoorzichtigheid van de media van de pagina uitzondering.
Geldige waarden zijn: transparant en ondoorzichtig.
• Afwerking (niet ondersteund):
Het derde {<woord>/<multiwoord>}
specificeert de vooraf bewerkte afwerking van de media van de pagina
uitzondering. De waarde kan een van de standaard gedefinieerde afwer-
kingen of een aangepaste "gebruikers–gedefinieerde" afwerking zijn.
• Geboorde gaten (niet ondersteund):
De vijfde <kardinaal> specificeert
het in-line gaten totaal. Dit is het aantal gaten in een vooraf geboorde
pagina met de plaatsing en de uitlijning die typerend zijn voor een bin-
dend ponspatroon. Daar de toegestane waarden 0, (zonder gaten), of 3
zijn, is dit niet bedoeld om een media met een willekeurig aantal gaten in
willekeurige locaties aan te geven, zoals een afgedrukt applicatieformulier.
• Geordende telling (niet ondersteund): De zesde <kardinaal> specifi-
ceert de geordende telling. Dit is het aantal media mogelijkheden, in
een identificeerbare en opeenvolgende verzameling media die in de
invoeging wordt herhaald. Deze waarde kan bijvoorbeeld het aantal tab-
blad posities zijn waar tabbladen moeten worden ingevoegd. Geordende
telling kan een willekeurig nummer in het bereik van 0 (nul), om geen
geordende telling aan te geven, tot 100 zijn.
Opmerking: De Spire CXP8000 kleurenserver kan deze waarden niet lezen.
Dynamische pagina uitzonderingen 289
Voorbeeld
%XRXbegin: 002.00.00
%XRXdocumentPaperColors: white
%XRXpageExceptions: 7 8 216 279 red opaque acmep_ing 0 12 75
%XRXpageExceptions: 35 36 216 279 red opaque acmep_ing 0 12 75
%XRXpageExceptions: 41 42 216 279 blue opaque acmep_ing 0 12 75
%XRXpageExceptions: 49 50 216 279 red opaque acmep_ing 012 75
%XRXpageExceptions: 59 60 216 279 red opaque acmep_ing 012 75
%XRXend
%PDF-1.3
:
Dynamische pagina uitzonderingen in VIPP formaat toevoegen
Dynamische pagina uitzonderingen worden door SETMEDIA ondersteund
en zijn gedefinieerd in het Xerox VIPP Reference Manual.
• Met het SETMEDIA commando worden de media vereisten ingesteld.
In het zinsbouw voorbeeld, SETMEDIA wordt MediaType, MediaColor,
en MediaWeight als het huidige vereiste mediatype voor opeenvolgende
pagina's ingesteld.
De Spire CXP8000 kleurenserver mapping is gelijk aan de mapping
van PostScript en Variable Print Specification bestandformaten.
 De waarde voor MediaType is naar de papierstapelnaam gemapd.
 MediaColor is naar de papierstapel kleur gemapd.
 MediaWeight is naar het papierstapel gewicht gemapd.
• Als een media attribuut als nul wordt gespecificeerd wordt zij in de
volgende mediaselecties genegeerd. In het volgende voorbeeld wordt
MediaColor genegeerd.
(Drilled:null:100) SETMEDIA
Zie voor meer informatie over PostScript en Variable Print Specification
formaten
Dynamische paginauitzonderingen in PostScript en Variable
Print Specification formaten
op pagina 286
290 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
• Als een media attribuut zoals type, kleur of gewicht wordt weggelaten,
zal de laatste specificatie, of de standaard waarde voor dat attribuut
gelden. Het volgteken ":" kan worden weggelaten, zoals in onderstaand
voorbeeld wordt weergegeven.
(Plain::) SETMEDIA
(Plain:) SETMEDIA
(Plain) SETMEDI
Voorbeeld
!PS-Adobe-2.0
:
%Page1
:
%SPD Type Drilled, Color blue, Weight 98)
(Drilled:blue:98) SETMEDIA
:
% Page 3
%SPD Type Cover, Color yellow, Weight 105)
:
(Cover:yellow:105) SETMEDIA
:
% Page 5
%SPD Type Transparency, Color Clear, Weight 125)
:
(Transparency:Clear:125) SETMEDIA
:
De SETMEDIA definitie is als volgt:
%!PS-Adobe-3.0
%%Title: newVItest_US.dbm
XGFdict /STARTBOOKLET known { STARTBOOKLET } { } ifelse
%Page1 Front Side
%SPD Type Drilled, Color blue, Weight 98)
(Drilled:blue:98) SETMEDIA
(1_newVItest_US.ps) CACHE SETFORM 0 NL
%% Run the PostScript master form
% (Text) Box # 4 (Front Page: 1) Xpos: 223.972 Ypos: 368.679 Width: 370.028
Height: 45.366
% Page 3 Front Side
%SPD Type Cover, Color yellow, Weight 105)
Dynamische pagina uitzonderingen 291
(Cover:yellow:105) SETMEDIA
(1_newVItest_US.ps) CACHE SETFORM 0 NL %% Run the PostScript master form
% (Picture) Box #1 (Page: 3) Xpos: 226.355 Ypos: 634.648 Width: 358.263
Height: 254.99 % Page 5 Front Side
% Page 5 Front Side
%SPD Type Standard, Color goldenrod, Weight 108)
(Standard:goldenrod:108) SETMEDIA
(1_newVItest_US.ps) CACHE SETFORM 0 NL %% Run the PostScript master form
% (Picture) Box #1 (Page: 3) Xpos: 226.355 Ypos: 634.648 Width: 358.263
Height: 254.99
Tabbladen afdrukken met de dynamische pagina uitzonderingen workflow
De Spire CXP8000 kleurenserver ondersteunt de optie om tabbladen met de
dynamische pagina uitzonderingen workflow af te drukken. Deze workflow
stelt u in staat om veel Jobs met verschillende instellingen te bewerken zon-
der dat u handmatig de pagina uitzonderingen in het venster Job parameters
voor iedere Job hoeft in te stellen – als u bijvoorbeeld 100 verschillende kater-
nen wilt afdrukken, met allemaal dezelfde papierstapel soorten, waarvan
ieder katern een verschillend aantal pagina's heeft en de tabbladen in ver-
schillende plaatsen in ieder katern zijn ingevoegd.
Voer de volgende stappen uit om de workflow in te stellen:
1. Laad de verschillende papiertypen in de invoerladen, zie De
papierstapel laden op pagina 277.
2. Programmeer de Job via het Xerox DocuColor 8000 digitale pers
Access Panel, zie Toegangspaneel op pagina 279.
3. Maak papiersets aan, zie Papiersets aanmaken op pagina 280.
4. Wijs een printer aan en koppel de papiersets in het tabblad Uitzonde-
ringen
zie Een toegewezen virtuele printer aanmaken op pagina 291.
5. Importeer alle PFD bestanden via de toegewezen virtuele printer,
en bied de Job aan om te worden afgedrukt. De bestanden worden
verwerkt en afgedrukt met de pagina uitzonderingen die in de
bestanden zijn gecodeerd.
Een toegewezen virtuele printer aanmaken
1. Klik vanaf de hulpmiddelenbalk op de knop Broncentrum.
2. Selecteer van de lijst Bron, Virtuele printers.
292 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
3. Klik op Add.
Het dialoogvenster Virtuele printer toevoegen verschijnt.
4. Typ in het vakje Naam een printernaam.
5. Selecteer het selectievakje Dynamische pagina-uitzonderingen.
6. Klik op Edit.
Het venster Job parameters verschijnt met het tabblad
Afdrukinstel-
lingen
geselecteerd.
7. Stel op het tabblad Afdrukinstellingen de volgende parameters in:
• Afdrukmethode: Duplex boven naar boven
• Aflevering: Voorkant naar boven
• 180 roteren: Ja
8.
Op het tabblad Papierstapel stelt u de Papierset naam in op Tekst.
Of:
Stel de volgende parameters in:
• Papierset naam: Ongedefinieerd
• Papierformaat: SEF Letter
• Gewicht: 106-135gr/m2
Dynamische pagina uitzonderingen 293
9. Stel in het tabblad Afwerking de volgende parameters in:
• Beheerpagina: Selecteer het vakje Beheerpagina afdrukken
en selecteer in de
Papierset lijst Beheerpagina
• Lade: Lade3
10. Voer op het tabblad Uitzonderingen de volgende stappen uit om
de papierset namen naar de verschillende laden te mappen:
• Selecteer in de kolom Papierset de papierset namen die u heeft
aangemaakt – bijvoorbeeld
Tekst en Tabblad.
• Selecteer in de kolom Type uitzondering, Uitzonderingen.
• Klik op Save.
11. Klik op OK in het dialoogvenster Virtuele printer bewerken.
12. Klik in het Broncentrum op Sluiten.
Opmerking: Als u een blanco pagina toevoegt, selecteert u Inlegvellen
in de kolom Type uitzondering.
294 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Tips en beperkingen
In de volgende lijst worden de huidige beperkingen voor de dynamische
pagina uitzonderingen workflow beschreven:
• Definieer alle pagina's in het oorspronkelijke bestand met dynamische
pagina uitzonderingen commando's.
• Als inlegvellen worden toegevoegd gebruikt u het dynamische pagina
uitzonderingencommando in het bestand dat een papierstapel nodig
heeft, dit inlegvel kan echter niet worden bedrukt. Controleer dat u
het commando twee keer instelt als een Job duplex is.
• Virtuele printers die dynamische pagina uitzonderingen ondersteunen
mogen niet voor andere Jobs worden gebruikt.
• Virtuele printers die dynamische pagina uitzonderingen ondersteunen
kunnen geen pagina uitzonderingen en impositie ondersteunen. Ook
wordt de papierstapel selectie beperkt daar papierstapels reeds zijn
toegewezen waardoor geen volledige keuze kan worden gemaakt.
• Als u de toegewezen virtuele printer aanmaakt moet u ook de papier
invoerrichting voor de papiersets in de Job definiëren. Alle papiersets
die in een dynamische pagina uitzonderingen Job worden gebruikt
moeten dezelfde papier invoerrichting hebben. Controleer dat de
optie
Best passend niet is geselecteerd.
Zie
Het tabblad Papierstapel
op pagina 170 voor informatie over het definiëren
van de papier invoerrichting.
Het tabblad Afwerking 295
Het tabblad Afwerking
In het tabblad Afwerking kunt u verschillende opties selecteren om
uw afgedrukte documenten af te werken.
Beheer Pagina
De Beheerpagina bevat algemene informatie over de Job zoals de Jobnaam,
paginaformaat, het aantal pagina's of sets, en de naam van de afzender.
De Beheerpagina wordt in dezelfde volgorde als de Job afgedrukt, als met
de voorkant naar beneden wordt afgedrukt wordt de pagina voor iedere
set afgedrukt, en als met de voorkant naar boven wordt afgedrukt wordt
de pagina na iedere set afgedrukt.
Opmerking: Als u de opties in de parameter Beheerpagina verandert moet
de Job opnieuw worden geRIPped.
296 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Om een beheerpagina af te drukken:
1. Selecteer het selectievakje Beheerpagina afdrukken.
2. Selecteer van de lijst Papierset de gewenste papierset. Als u een nieuwe
papierset moet toevoegen klikt u op de knop
bladeren.
3. Selecteer van de lijst Lade de gewenste lade:
• Lade 1: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Lade 2: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Lade 3: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Lade 4: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Auto: een willekeurige lade met de gespecificeerde papierstapel
zal worden gebruikt
Zie voor meer informatie om papiersets toe te voegen, Papiersets beheren
op pagina 171.
Het tabblad Afwerking 297
Slip-sheet
U kunt slipsheets met uw Job afdrukken en een verschillende papierset
selecteren waarmee u de slipsheet wilt afdrukken. Wanneer het een gesor-
teerde Job is worden de slip-sheets tussen de sets afgedrukt. Wanneer het
geen gesorteerde Job is worden de slip-sheets tussen de groepen afgedrukt.
Om de slipsheet opties in te stellen:
1. Selecteer het controlevakje Slipsheet afdrukken.
2. Selecteer van de lijst Papierset de gewenste papierset. Als u een nieuwe
papierset moet toevoegen klikt u op de knop
bladeren.
Zie voor meer informatie om papiersets toe te voegen, Papiersets beheren
op pagina 171.
298 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
3. Selecteer van de lijst Lade de gewenste lade:
• Lade 1: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Lade 2: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Lade 3: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Lade 4: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Auto: er zal een willekeurige lade met de gespecificeerde
papierstapel worden gebruikt.
4. Typ in de lijst Frequentie het aantal slipsheets dat u wilt afdrukken.
Standaard is 1 ingesteld, waarmee een slipsheet tussen iedere set
wordt afgedrukt.
Voorkaft
Standaard wordt uw Job zonder een voorkaft afgedrukt. U kunt echter
een voorkaft afdrukken, of een verschillende papierset selecteren.
Het tabblad Afwerking 299
Om een voorkaft af te drukken:
1. Selecteer het selectievakje Voorkaft afdrukken.
2. Selecteer van de lijst Papierset de gewenste papierset. Als u een nieuwe
papierset moet toevoegen klikt u op de knop
bladeren.
3. Selecteer van de lijst Lade de gewenste lade:
• Lade 1: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Lade 2: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Lade 3: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Lade 4: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Auto: er zal een willekeurige lade met de gespecificeerde
papierstapel worden gebruikt.
4. Selecteer in het gebied Kaft bedrukken één van de volgende opties:
a. Geen: gebruik deze optie om een blanco voorkaft af te drukken.
b. Voorkant afdrukken: gebruik deze optie om de eerste pagina
van de Job als het kaft af te drukken.
c. Beide kanten bedrukken: gebruik deze optie om de eerste twee
pagina's van de Job als het kaft af te drukken.
Zie voor meer informatie om papiersets toe te voegen, Papiersets beheren
op pagina 171.
Opmerking: Een blanco pagina wordt automatisch tussen het kaft en
de eerste pagina van de Job ingevoegd, beide kanten van het kaft zijn
gedefinieerd en de Job begint op de volgende oneven pagina.
300 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Achterkaft
Standaard wordt uw Job zonder een achterkaft afgedrukt. U kunt echter
een achterkaft afdrukken, of een verschillende papierset selecteren.
Om een achterkaft af te drukken:
1. Selecteer het selectievakje Achterkaft afdrukken.
2. Selecteer van de lijst Papierset de gewenste papierset. Als u een nieuwe
papierset moet toevoegen klikt u op de knop
bladeren.
Zie voor meer informatie om papiersets toe te voegen, Papiersets beheren
op pagina 171.
Het tabblad Afwerking 301
3. Selecteer van de lijst Lade de gewenste lade:
• Lade 1: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Lade 2: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Lade 3: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Lade 4: de gespecificeerde papierstapel moet in deze lade
worden geladen.
• Auto: er zal een willekeurige lade met de gespecificeerde
papierstapel worden gebruikt.
4. Selecteer in het gebied Kaft bedrukken één van de volgende opties:
a. Geen: gebruik deze optie om een blanco achterkaft af te drukken.
b. De achterkant afdrukken: gebruik deze optie om de laatste pagina
van de Job als de achterkaft af te drukken.
c. Beide kanten bedrukken: gebruik deze optie om de laatste twee
pagina's van de Job als de achterkaft af te drukken.
Opmerking: Een blanco pagina wordt automatisch ingevoegd tussen
het achterblad en de laatste pagina van de Job, zodat de beide kanten
van de achterkaft zijn gedefinieerd.
302 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Finisher
Met de Finisher parameter kunt u de bestemming van de afgedrukte
uitvoer selecteren.
¾ Selecteer in het gebied Module één van de volgende afwerking opties:
 OCT (Offset Catch Tray) Dit is de standaard optie.
• Schakel het selectievakje Offset uit om de offset op de OCT te
stoppen (standaard is het selectievakje
Offset ingeschakeld).
Opmerking: De beschikbare nietmethodes voor de PostScript bestanden zijn
afhankelijk van de afdrukrichting van de pagina en het formaat. De beschikbare
nietmethodes voor de PDF bestanden zijn afhankelijk van het paginaformaat.
Opmerking: Als het paginaformaat groter is dan A3 (standaard of aangepast),
is het selectievakje Offset niet beschikbaar.
Het tabblad Afwerking 303
 EHCS (Enhanced High Capacity Stacker)
a. Kies een lade optie.
b. Als u de optie Stapellade selecteert, selecteert u het selectievakje
Offset voor de volgende soorten Jobs:
•
Gesorteerd: Ieder exemplaar is offset van het volgende exemplaar.
• Niet gesorteerd: als u meer dan één exemplaar van iedere
pagina nodig heeft, verschuift offset de vellen als een nieuw
paginanummer wordt afgeleverd. Als u bijvoorbeeld drie
exemplaren van iedere pagina nodig heeft is de afdruk uitvoer
volgorde als volgt: Pagnia1, Pagina1, Pagina1, Offset, Pagina2,
Pagina2, Pagina2, Offset, enzovoorts.
304 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
 HCSS (High Capacity Stacker Stapler)
a. Kies een lade optie.
b. Als u Stapelbak selecteert, selecteert u één van de volgende
selectievakjes:
• Offset: Gebruik deze optie voor de gesorteerde en niet
gesorteerde Jobs. Voor niet gesorteerde Jobs schuift offset de
vellen op wanneer een nieuw paginanummer wordt afgeleverd.
Als u bijvoorbeeld drie exemplaren van iedere pagina nodig
heeft is de afdruk uitvoer volgorde als volgt: Pagnia1, Pagina1,
Pagina1, Offset, Pagina2, Pagina2, Pagina2, Offset, enzovoorts.
• Nieten: gebruik deze optie om de gewenste nietmethode te
selecteren.
 EHCS + HCSS (Enhanced High Capacity Stacker en High Capacity
Stacker Stapler)
 EHCS-1 + EHCS-2
 EHCS-1 + DFA (Enhanced High Capacity Stacker en Document
Finishing Architecture)
 DFA (Document Finishing Architecture)
a. Selecteer het gewenste Profiel uit de lijst (volgens de profielenset
van de printer die u gebruikt).
b. Selecteer de gewenste Functie (volgens de profielenset van de
printer die u gebruikt).
Fonts 305
Fonts
In deze sectie worden alle beschikbare fonts van de Spire CXP8000
kleurenserver weergegeven en geeft een uitleg hoe u met het
Fonts
gebied van het Broncentrum werkt.
Ook wordt in een stap-voor-stap procedure uitgelegd hoe de
FontDownLoader driver wordt gebruikt om fonts van Macintosh
cliënt werkstations te downloaden.
U kunt ook Windows fonts van een cliënt werkstation naar de Spire
CXP8000 kleurenserver downloaden. Dit doet u door de fonts naar
de
HF_Fontdownloader Hot Folder te slepen.
Font lijst
Tabel 11 geeft de standaard fonts weer die op de Spire CXP8000
kleurenserver beschikbaar zijn.
Tabel 11: Standaard fonts
AdobeSansMM AdobeSerifMM AlbertusMT
AlbertusMT-Italic AlbertusMT-Light AntiqueOlive-Bold
AntiqueOlive-Compact AntiqueOlive-Italic AntiqueOlive-Roman
Apple-Chancery Apple-ChanceryCE Arial-BoldItalicMT
Arial-BoldMT Arial-ItalicMT ArialCE
ArialCE-Bold ArialCE-BoldItalic ArialCE-Italic
ArialMT AvantGarde-Book AvantGarde-BookOblique
AvantGarde-Demi AvantGarde-DemiOblique AvantGardeCE-Book
AvantGardeCE-BookOblique AvantGardeCE-Demi AvantGardeCE-DemiOblique
Bodoni Bodoni-Bold Bodoni-BoldItalic
Bodoni-Italic Bodoni-Poster Bodoni-PosterCompressed
Bookman-Demi Bookman-DemiItalic Bookman-Light
Bookman-LightItalic BookmanCE-Demi BookmanCE-DemiItalic
BookmanCE-Light BookmanCE-LightItalic Carta
Chicago ChicagoCE Clarendon
Clarendon-Bold Clarendon-Light CooperBlack
306 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
CooperBlack-Italic Copperplate-ThirtyThreeBC Copperplate-ThirtyTwoBC
Coronet-Regular CoronetCE-Regular Courier
Courier-Bold Courier-BoldOblique Courier-Oblique
CourierCE CourierCE-Bold CourierCE-BoldOblique
CourierCE-Oblique EuroMono-Bold EuroMono-BoldItalic
EuroMono-Italic EuroMono-Regular EuroSans-Bold
EuroSans-BoldItalic EuroSans-Italic EuroSans-Regular
EuroSerif-Bold EuroSerif-BoldItalic EuroSerif-Italic
EuroSerif-Regular Eurostile Eurostile-Bold
Eurostile-BoldExtendedTwo Eurostile-ExtendedTwo Geneva
GenevaCE GillSans GillSans-Bold
GillSans-BoldCondensed GillSans-BoldItalic GillSans-Condensed
GillSans-ExtraBold GillSans-Italic GillSans-Light
GillSans-LightItalic Goudy Goudy-Bold
Goudy-BoldItalic Goudy-ExtraBold Goudy-Italic
Helvetica Helvetica-Bold Helvetica-BoldOblique
Helvetica-Condensed Helvetica-Condensed-Bold Helvetica-Condensed-BoldObl
Helvetica-Condensed-Oblique Helvetica-Narrow Helvetica-Narrow-Bold
Helvetica-Narrow-BoldOblique Helvetica-Narrow-Oblique Helvetica-Oblique
HelveticaCE HelveticaCE-Bold HelveticaCE-BoldOblique
HelveticaCE-Cond HelveticaCE-CondBold HelveticaCE-CondBoldObl
HelveticaCE-CondObl HelveticaCE-Narrow HelveticaCE-NarrowBold
HelveticaCE-
NarrowBoldOblique
HelveticaCE-NarrowOblique HelveticaCE-Oblique
HoeflerText-Black HoeflerText-BlackItalic HoeflerText-Italic
HoeflerText-Ornaments HoeflerText-Regular HoeflerTextCE-Black
HoeflerTextCE-BlackItalic HoeflerTextCE-Italic HoeflerTextCE-Regular
JoannaMT JoannaMT-Bold JoannaMT-BoldItalic
JoannaMT-Italic LetterGothic LetterGothic-Bold
Tabel 11: Standaard fonts
Fonts 307
LetterGothic-BoldSlanted LetterGothic-Slanted LubalinGraph-Book
LubalinGraph-BookOblique LubalinGraph-Demi LubalinGraph-DemiOblique
Marigold Monaco MonacoCE
MonaLisa-Recut NewCenturySchlbk-Bold NewCenturySchlbk-BoldItalic
NewCenturySchlbk-Italic NewCenturySchlbk-Roman NewCenturySchlbkCE-Bold
NewCenturySchlbkCE-
BoldItalic
NewCenturySchlbkCE-Italic NewCenturySchlbkCE-Roman
NewYork NewYorkCE Optima
Optima-Bold Optima-BoldItalic Optima-Italic
Oxford Palatino-Bold Palatino-BoldItalic
Palatino-Italic Palatino-Roman PalatinoCE-Bold
PalatinoCE-BoldItalic PalatinoCE-Italic PalatinoCE-Roman
StempelGaramond-Bold StempelGaramond-
BoldItalic
StempelGaramond-Italic
StempelGaramond-Roman Symbol Tekton
Times-Bold Times-BoldItalic Times-Italic
Times-Roman TimesCE-Bold TimesCE-BoldItalic
TimesCE-Italic TimesCE-Roman TimesNewRomanCE
TimesNewRomanCE-Bold TimesNewRomanCE-
BoldItalic
TimesNewRomanCE-Italic
TimesNewRomanPS-
BoldItalicMT
TimesNewRomanPS-
BoldMT
TimesNewRomanPS-ItalicMT
TimesNewRomanPSMT Univers Univers-Bold
Univers-BoldExt Univers-BoldExtObl Univers-BoldOblique
Univers-Condensed Univers-CondensedBold Univers-CondensedBoldOblique
Univers-CondensedOblique Univers-Extended Univers-ExtendedObl
Univers-Light Univers-LightOblique Univers-Oblique
Wingdings-Regular ZapfChancery-MediumItalic ZapfChanceryCE-MediumItalic
ZapfDingbats
Tabel 11: Standaard fonts
308 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Tabel 12 geeft de standaard Kanji fonts weer die op de Japanse versie van
de Spire CXP8000 kleurenserver beschikbaar zijn:
Lettertypen op de Spire CXP8000 kleurenserver beheren
1. Klik vanaf de hulpmiddelenbalk op de knop Broncentrum.
2.
Selecteer van de lijst Bron, Fonts.
3. Kies een Fontbibliotheek optie. De standaard optie is Latin.
4. Om het standaardfont in te stellen selecteert u een font van de lijst
en klik op de knop
Als standaard instellen.
5. Om een font te verwijderen selecteert u het font en klik op Font
verwijderen
.
Tabel 12: Kanji-lettertypen
FotoMinA101-Bold FutoGoB101-Bold GothicBBB - Medium
Jun101-Ligh MidashiMin-MA31 MidashiGo-MB31
Ryumin-Light ShinGo - Bold ShinGo - Light
ShinGo - Medium ShinGo - Ultra ShinseiKai - CBSK1
Opmerking: Om nieuwe fonts aan de Spire CXP8000 kleurenserver
toe te voegen kopieert u de nieuwe fonts naar de map
C:\CXP8000\General\RIP\Font.
Fonts 309
Fonts downloaden
De Fontdownloader voor Macintosh netwerken gebruiken
De Fontdownloader is een driver die voor Macintosh netwerken wordt
gebruikt en waarmee u fonts van een Macintosh cliënt werkstation kunt
downloaden. Fontdownloader functioneert als een communicatiepoort
die berichten tussen het programma Fontdownloader en de Spire
CXP8000 kleurenserver verzendt. U kunt geen bestanden via de
Fontdownloader verzenden, alleen fonts.
Om fonts te downloaden met de Fontdownloader driver
(Mac OS 9.X-9.X):
1. Selecteer van het menu Apple, Chooser.
2. Selecteer AppleShare en blader het netwerk naar de configuratie van
de Spire CXP8000 kleurenserver.
3. Selecteer de Spire CXP8000 kleurenserver – bijvoorbeeld, CXP8000 –
en klik op
OK.
Het dialoogvenster Login verschijnt.
Opmerking: Mac OS 10.X gebruikers die fonts willen downloaden moeten
een eerdere Mac OS versie gebruiken – bijvoorbeeld Mac OS 9.X.
Aanbevolen wordt dat u de fonts in het bestand insluit.
310 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
4. Log in als Guest en klik op de knop Connect.
Het Spire CXP8000 kleurenserver venster verschijnt.
5. Selecteer de map Utilities en klik op OK.
6. Dubbelklik op de map Adobe Downloader 5.0.5.
7. Kopieer Adobe Downloader 5.0.5 naar uw bureaublad.
Opmerking: Markeer niet het controlevakje daar deze anders met iedere
herstart zal verschijnen.
Fonts 311
8. Selecteer van het menu Apple de optie Chooser.
Het venster Chooser verschijnt.
9. Selecteer LaserWriter (8.x) en selecteer de gewenste Fontdownloader.
10. Klik op Create (aanmaken).
11. Dubbelklik op Downloader 5.05 vanaf het bureaublad.
12. Selecteer van het menu File, Download Fonts.
13. Selecteer in het gebied Fonts de gewenste fontdirectory.
14. Controleer dat Disk 0 het geselecteerde apparaat is bij Device.
15. Voeg alle gewenste PostScript-fonts toe en klik op de knop Download.
312 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
De Fontdownloader Hot Folder voor Windows gebruiken
U kunt de HF_Fontdownloader Hot Folder gebruiken om nieuwe of
ontbrekende fonts in de Spire CXP8000 kleurenserver fonts bibliotheek
te installeren. De Hot Folder bevindt zich met de andere Hot Folders
op uw cliënt werkstation en kan met de volgende besturingssystemen
worden gebruikt:
• Windows 2000
• Windows NT
• Windows XP
Zie Hot Folders gebruiken op pagina 89 voor meer informatie over de Hot Folders.
Fonts 313
Vervangendefonts
Met de Fontvervanging parameter kunt u de voorkeuren voor de
fontvervanging instellen.
¾ Selecteer een Fontvervanging optie:
 Ja: Gebruik deze optie om een ontbrekend font met het standaard
font te vervangen dat in het venster Instellingen is ingesteld.
 Nee: Gebruik deze optie als het gewenste font ontbreekt en u de
Job in de verwerking wilt afbreken.
Opmerking: Als een font is vervangen zal een bericht in het venster
Jobgeschiedenis verschijnen.
Zie Lettertypen op de Spire CXP8000 kleurenserver beheren op pagina 308
voor meer informatie over fontbeheer.
314 Hoofdstuk 6 – Afdrukproductie
Kleur workflow
Kalibratie ........................................................................................316
Standaard kleur workflow...............................................................342
Kleur hulpmiddelen.........................................................................361
316 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Kalibratie
Eén van de meest belangrijke voorwaarden om voldoende afdrukkwaliteit
te verkrijgen is een gelijkmatige toner densiteit. Toner densiteit wordt
door veel factoren beïnvloed, zoals de warmte, vochtigheid en de service
instellingen. U moet een dagelijkse kalibratie uitvoeren om deze factoren
te compenseren.
De kalibratie procedure corrigeert de printerkleuren door de densiteit
te meten en kalibratie naslag tabellen aan te maken. De Spire CXP8000
kleurenserver gebruikt de gegevens van deze tabellen om de verschillen
tussen het actuele gemeten densiteitniveau en het doelniveau,
de doeldensiteit te compenseren.
Kalibratie moet in de volgende gevallen worden uitgevoerd:
• Als u een nieuwe papierstapel gebruikt
• Als u een verschillende rastermethode gebruikt
• Ten minste een keer voor een shift van acht uur voor iedere
combinatie van de papierstapel en rastermethode die is gebruikt.
• Als afdrukken "kleurzwemen" hebben
• Na machineonderhoud of veranderingen aan de hardware,
als u bijvoorbeeld een "Corotonvulling" verwisselt
• Bij hoge schommelingen in de temperatuur en vochtigheid
Belangrijk: Voer voor iedere combinatie van de media en het rastertype die
u voor de afdruk gaat gebruiken een verschillende kalibratie uit. Gebruik altijd
dezelfde media die u voor de afdruk wilt gebruiken als u gaat kalibreren.
Tip: U kunt een kalibratie herinnering instellen die u eraan herinnert om de
Xerox DocuColor 8000 digitale pers te kalibreren. Zie Kalibratie herinnering op
pagina 436 voor meer informatie.
Kalibratie 317
Richtlijnen voor een geslaagde kalibratie
Controleer de volgende richtlijnen voordat u gaat kalibreren, zodat u er
zeker van bent dat uw kalibratie zo nauwkeurig mogelijk wordt uitgevoerd:
• Controleer of de X-RiteColor® DTP32HS-densitometer correct
is aangesloten.
• Controleer of de X-RiteColor DTP32HS-densitometer is gekalibreerd.
U moet het apparaat tenminste eens per week kalibreren, of als de
stroomtoevoer met het apparaat is onderbroken. Gebruik de kalibra-
tiekaart van de fabrikant die met het apparaat is bijgeleverd. Nadat u
het apparaat heeft gekalibreerd, bergt u de kaart weer in de bestemde
envelop op.
• Om de printer op te warmen gebruikt u willekeurige media om
tenminste 25 duplex vellen van een vier kleuren testjob af te drukken.
• Druk een referentiejob af en gebruik dezelfde media en rastertype
waarmee u de uiteindelijke Job zult afdrukken.
• Bereid het kalibratiepad voor om de kalibratiekaarten te meten.
Als er geen kalibratiepad aanwezig is, plaatst u witte media, tenminste
200 gr/m2, of twee vellen lichter papier op het oppervlakte. Lees de
kalibratiekaart op dit oppervlakte.
• Stel de Spire CXP8000 kleurenserver emulatie methode in naar de
methode die u wilt gebruiken om de opdracht af te drukken (CSA
of Device Link).
De kalibratie procedure
De kalibratie procedure bestaat uit de volgende stappen:
1. De densitometer kalibreren, zie De DTP32HS -densitometer kalibreren
op pagina 318.
2. Laad de papierset die u gaat gebruiken om in de Xerox DocuColor
8000 digitale pers af te drukken.
3. Selecteer in de Spire CXP8000 kleurenserver toepassing vanuit het
menu
Hulpmiddelen, Kalibratie, zie Kalibratie van de Spire CXP8000
kleurenserver op pagina 324.
Zie De DTP32HS -densitometer kalibreren op pagina 318 voor meer
informatie over de DTP32HS-densitometer.
318 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
4. Klik op Kalibreren om de Wizard kleurenkalibratie te draaien en een
kalibratietabel aan te maken.
5. Volg de stappen van de Wizard kleurenkalibratie.
6. Als u de twee kalibratiekaarten meet, plaatst u deze op het oppervlakte
dat u heeft voorbereid – bijvoorbeeld bovenop het witte papier.
7. Als de kalibratie voltooid is drukt u de Job af met de kalibratietabel,
zie De Job met de kalibratietabel afdrukken op pagina 341.
De DTP32HS -densitometer kalibreren
De X-Rite DTP32HS -densitometer is een "high speed"kleurmeetapparaat
dat informatie over de kleurdichtheid en puntgegevens verstrekt.
Voer de volgende stappen uit voordat u de X-Rite DTP32HS-densitometer
voor het eerst gebruikt:
• Neem de gebruiksaanwijzing van de X-Rite DTP32HS Densitometer
Operator's Manual door.
• Sluit de X-Rite DTP32HS-densitometer aan.
• Kalibreer de X-Rite DTP32HS-densitometer.
Opmerking: Controleer dat u het rastertype instelt naar het type waarmee
u de Job gaat afdrukken – bijvoorbeeld, 200 punt.
Tip: Wij raden u ten zeerste aan om de specifieke papiernaam en rasterme-
thode in het kalibratietabel bestand in te voeren. Hierdoor wordt het makkelijker
om de correcte kalibratietabel in de Job instellingen te selecteren.
U kunt ook de DTP32HS handleiding gebruiken om te leren hoe u de
DTP 32HS-densitometer correct gebruikt. Open de handleiding vanaf
Hulpmiddelen>Kalibratie, en klik op Kalibreren. Klik in Stap 1 van
de Wizard kleurenkalibratie op DTP32HS-handleiding - klik en leer.
Kalibratie 319
De X-Rite 32HS-densitometer op de Spire CXP8000
kleurenserver aansluiten
Voordat u de DTP32HS-densitometer kalibreert, moet u ervoor zorgen
dat u de volgende stappen uitvoert:
• Sluit de X-Rite DTP 32HS-densitometer direct aan op één van de
seriële poorten van de computer.
• Sluit alle programma's af en zet de computer uit voordat u de
interfacekabels aansluit.
• Sluit het kleine uiteinde van de schakelbare voedingskabel aan op
de stroomtoevoeraansluiting van de interfacekabel.
• Sluit het afneembare netsnoer aan op de stroomtoevoer en vervolgens
op het stopcontact. Het instrument heeft geen AAN/UIT-knop.
Het lampje geeft de verschillende apparaatbewerkingstatussen aan, zoals
de kalibratiemodus en bewerking.
In de X-Rite DTP32HS Densitometer Operator's Manual vindt u een volledige lijst
van alle werkstadia die door het lampje worden aangegeven.
320 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
De X-Rite DTP 32HS-densitometer kalibreren
Kalibratiefrekwenties
De X-Rite DTP32HS-densitometer moet wekelijks worden gekalibreerd.
Werken met Reflection Reference
Raak de Reflection Reference alleen bij de hoeken aan. Zorg ervoor dat de
reflectie referentie vrij van stof, vuil en vingerafdrukken is.
Kalibratieprocedure
U kunt op ieder moment een kalibratie uitvoeren. Het enige dat u doet is
de Reflection Reference in het instrument te steken, zoals u dat met iedere
andere strip gewoon bent te doen.
1. Centreer het einde van de Reflection Reference onder
de uitlijningsmarkering.
2. Steek de referentiestrip erin totdat deze automatisch door
de aandrijfmotor vooruit wordt bewogen.
3. De LED knippert langzaam groen terwijl de meetstrip door het instru-
ment wordt getrokken en er aan de achterkant weer uitkomt. De LED
gaat constant groen branden en er klinkt een korte pieptoon als de
kalibratie is voltooid. Als de kalibratie is mislukt (de LED signaleert
met snelle groene flikkering en een korte pieptoon), controleert u
of de strip schoon is en leest u opnieuw.
4. Plaats de reflectie referentie in zijn beschermende verpakking en berg
hem op in een omgeving die tegen licht en hitte beveiligd is.
Kalibratie 321
Kleur kalibratie methodes
In de Spire CXP8000 kleurenserver zijn twee kalibratie methodes ingesteld:
• Doelkalibratie
Met deze kalibratiemethode kan de Xerox DocuColor 8000 digitale pers
worden gekalibreerd volgens de volgende, vooraf vastgestelde
densiteitwaarden:
Met de doelkalibratie methode wordt verzekerd dat de densiteitswaarden
van de afgedrukte uitvoer de vooraf gedefinieerde densiteitswaarden niet
overschrijden. Het doel van deze kleurkalibratie methode is om een
dagelijkse regelmatige consistentie te bereiken.
Tabel 13: Vastgestelde densiteitswaarden voor papier
zonder coating
Toner Densiteitswaarde
Cyan 1.7
Magenta 1.27
Yellow 0.82
Black 1.8
Tabel 14: Vastgestelde densiteitswaarden voor papier
met coating
Toner Densiteitswaarde
Cyan 1.9
Magenta 1.44
Yellow 0.87
Black 1.9
322 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
• Automatisch aangepaste kalibratie
Met deze kalibratiemethode kan de Xerox DocuColor 8000 digitale pers
worden gekalibreerd volgens de capaciteiten van de printer.
Met deze methode kunt u de maximale densiteit van de afdrukken
instellen door het gewenste percentageniveau te selecteren. Hoe hoger
het percentage, des te groter de densiteit van de afgedrukte kleur.
Het doel van deze methode is om een optimale kleurenintensiteit
voor een specifieke printer op een bepaald tijdstip te bereiken.
De standaard instelling voor de kleur kalibratie methode van de Spire
CXP8000 kleurenserver is doelkalibratie. U kunt desgewenst de instellingen
veranderen voordat u de Spire CXP8000 kleurenserver kalibreert.
Om de kalibratiemethode te specificeren:
1. Selecteer in het venster Instellingen Voorkeuren>Kleur.
2. Selecteer in het gebied Kalibratiemethode de gewenste kalibratie-
methode,
Doel of Auto. aangepast.
3. Als u Auto aangepast heeft geselecteerd en u wilt de standaardinstel-
lingen veranderen klikt u op de knop
Geavanceerd.
Kalibratie 323
Het venster Auto. aangepast verschijnt.
4. Verander indien nodig het Percentage van de max. printerinstellingen
door de schuifregelaar te verplaatsen of een percentagewaarde in het
overeenkomstige vakje te typen.
5. Klik op Save.
Opmerking: De standaard percentagewaarde is 85%.
Belangrijk: Veranderingen aan de kalibratiemethode tijdens de RIP zullen niet
worden doorgevoerd.
324 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Kalibratie van de Spire CXP8000 kleurenserver
Met het venster Kalibratie kunt u de kalibratietabellen aanmaken en
bewerken. Met de Wizard kleurenkalibratie kunt u een kalibratietabel
aanmaken
, of een bestaande kalibratietabel bewerken.
De Wizard kleurenkalibratie analyseert de metingen en maakt kalibratieta-
bellen aan. Met deze tabellen kan de Spire CXP8000 kleurenserver het
verschil tussen de printerprestatie en de vereiste waarden compenseren.
De volgende referentie kalibratietabellen zijn beschikbaar:
• Geen: past geen kalibratietabel op de Job toe.
• SpireNormal: past de standaard fabriek kalibratietabel toe. Daar dit een
standaard (look up) LUT tabel is kan deze niet worden overschreven.
• SpireSaturated: past de standaard fabriek verzadigde kalibratietabel toe.
Deze LUT tabel past een donkerder kalibratietabel toe in verhouding tot
de
SpireNormal LUT tabel. Daar dit een standaard LUT tabel is kan deze
niet worden overschreven.
• Normaal: Aanvankelijk is de LUT tabel Normal gelijk aan de LUT tabel
SpireNormal. Deze overeenkomst veranderd zodra de Spire CXP8000
kleurenserver is gekalibreerd en aan het einde van het kalibratieproces
wordt gekozen om de kalibratietabel
als standaard op te slaan. Hierdoor
wordt de kalibratietabel opgeslagen als de
Normaal LUT tabel.
• Saturated: Aanvankelijk is de LUT-tabel Saturated gelijk aan de LUT-
tabel
SpireSaturated. Deze overeenkomst veranderd zodra de Spire
CXP8000 kleurenserver is gekalibreerd en aan het einde van het
kalibratieproces wordt gekozen om de kalibratietabel
als standaard
op te slaan. Hierdoor wordt de kalibratietabel opgeslagen als de
Saturated LUT tabel.
Opmerking: Iedere keer dat u een kalibratietabel als standaard opslaat
wordt deze tweemaal opgeslagen, eenmaal als de Normaal LUT, en eenmaal
als de Saturated LUT.
Kalibratie 325
Om het venster Kalibratie te openen:
1. Selecteer vanuit het menu Hulpmiddelen, Kalibratie.
Het venster Kalibratie verschijnt.
De volgende opties zijn beschikbaar:
• Klik op de knop Kalibratie om de Wizard kleurkalibratie te activeren.
De Wizard zal u stapsgewijs begeleiden om kalibratietabellen met
de X-Rite 32HS aan te maken, zie Een kalibratietabel aanmaken op
pagina 326.
• Selecteer een kalibratietabel van de lijst Kalibratienaam en selecteer
één van de volgende opties:
 Klik op Bewerken om de kalibratietabel te bewerken, zie
Kalibratietabellen bewerken op pagina 334.
 Klik op Verwijderen om een kalibratietabel te verwijderen.
 Klik op Info voor de densiteitsgrafiek, zie Kleurdensiteit gegevens
lezen op pagina 340.
 Klik op Sluiten om een testjob te beëindigen en het dialoogvenster
Kalibratie af te sluiten.
326 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Een kalibratietabel aanmaken
1. Klik in het venster Kalibratie op Kalibreren.
De eerste stap in de wizard is
De kaart Beginpunt afdrukken. Met deze
stap kunt u instellen waar u het beginpunt van de toner op het papier
kunt zien. Voordat u de kaart Beginpunt afdrukt moet u de volgende
parameters volgens de Jobwaarden instellen:
• Lade
• Rastermethode
• Mediatype
Kalibratie 327
2. Selecteer de gewenste invoerlade van de lijst Papierlade selecteren.
De standaard lade instelling is
Auto. Als deze optie is geselecteerd zal
de wizard naar een lade zoeken die de papierstapel
Letter LEF of A4 LEF
bevat. Als de wizard geen lade met een van deze formaten vindt, zal er
een foutbericht verschijnen.
U kunt kalibratiekaarten op ieder formaat papier afdrukken. Controleer
alleen dat het gewenste papier in een van de laden is en selecteer deze
lade in de wizard.
3. Selecteer de gewenste rastermethode van de lijst van de lijst Raster-
methode selecteren
.
4. Kies het gewenste Papiergewicht van de lijst.
5. Selecteer van de opties Papiercoating de papierstapel Met coating
of
Zonder coating.
6. Stel het aantal exemplaren in door het aantal te typen of door met
de pijlen naast het vakje het aantal te selecteren.
7. Klik op Afdrukken.
De Xerox DocuColor 8000 digitale pers zal de kalibratiekaart
Beginpunt densiteit afdrukken.
Opmerking: Klik op het pictogram DTP32HS-handleiding - klik en leer
om een animatie van het meetproces weer te geven en te leren hoe u de
DTP 32HS-densitometer gebruikt.
328 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
8. Neem de kaart van de printer af.
Stap 2 van de Kleurkalibratiewizard verschijnt. In deze stap kunt u de
beginpunt kaart zo scannen dat de wizard iedere separatie kan meten
en het punt vindt waarop de toner op het papier verschijnt.
9. Let erop dat het groene lichtje op de X-Rite DTP32HS aan is en
knippert. Centreer de kolom cyaan onder de uitlijningsmarkering
op de densitometer.
Kalibratie 329
10. Steek de kalibratiekaart Image Start Points langzaam in de X-Rite
DTP32HS-densitometer tot deze automatisch wordt vooruitbewogen
door de densitometermotor. Het groene lichtje knippert langzaam,
terwijl de kaart door de densitometer wordt getrokken en er aan de
achterkant weer uitkomt.
Wanneer het scannen is voltooid hoort u een korte pieptoon en er
knippert een groen lampje. Een vinkje verschijnt over het pictogram
cyaan en instructies verschijnen om de kolom magenta te scannen
11. Na iedere controle wacht u tot het vinkje over het betreffende
pictogram verschijnt, en volgt u de instructies zoals aangegeven.
Als alle separatiekolommen met succes zijn gescand zal een vinkje
naast alle pictogrammen verschijnen.
Opmerking: Zorg ervoor dat de separatiekolommen in de kaart
Continuous Tone in dezelfde volgorde worden gescand zoals de
pictogrammen verschijnen: Cyaan>Magenta>Geel>Zwart.
Opmerkingen:
• Als in één van de fases de scanning niet met succes is uitgevoerd, klikt
u op Herstel en voert u het scannen nogmaals uit.
• Als er een fout is terwijl u de kaart aan het scannen bent, zal een
foutbericht verschijnen. Klik op OK en scan de kaarten opnieuw.
330 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Stap 3 van de Kleurkalibratiewizard verschijnt.
12. Klik op Afdrukken.
13. Neem de kaart(en) van de printer af.
Opmerking: Als u automatische rastering in Stap 1 van de Wizard heeft
geselecteerd, wordt door de Xerox DocuColor 8000 digitale pers twee
kaarten afgedrukt, de Beelddensiteit kalibratiekaart en een Tekst/
Lijntekeningen kalibratiekaart. Als een andere rastermethode was
geselecteerd, wordt alleen de Beelddensiteit kalibratiekaart afgedrukt.
Kalibratie 331
Stap 4 van de Kleurkalibratiewizard verschijnt.
14. Centreer de kolom cyaan onder de uitlijningsmarkering op de
densitometer. Steek de
kalibratiekaart Image Density langzaam in
de X-Rite DTP32HS-densitometer totdat deze automatisch wordt
vooruitbewogen door de densitometermotor. Het groene lichtje
knippert langzaam terwijl de kaart door de densitometer wordt
getrokken en er aan de achterkant weer uitkomt.
Opmerking: Als in één van de fases de scanning niet met succes is uitgevoerd,
klikt u op Herstel en voert u het scannen nogmaals uit.
332 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Wanneer het scannen is voltooid, hoort u een korte pieptoon en het
groene lichtje stopt met knipperen. Een vinkje verschijnt naast het
pictogram cyaan, en instructies verschijnen om de volgende kolom
te scannen (magenta).
15. Wacht na iedere scan tot het vinkje naast het betreffende pictogram
verschijnt, en volg de instructies op zoals aangegeven.
Als alle separatiekolommen met succes zijn gescand zal een vinkje
naast alle pictogrammen verschijnen.
16. Als in Stap 1 van de Wizard Auto is geselecteerd van de lijst Raster-
methode selecteren
moet nu de kaart Tekst / Lijntekeningen worden
ingevoerd. Volg steeds dezelfde scan volgorde. Begin iedere kaart met
de kolom cyaan.
Opmerking: Zorg ervoor dat de separatiekolommen in de Beelddensiteit
kalibratiekaart in dezelfde volgorde worden gescand als de pictogrammen
verschijnen: Cyaan>Magenta>Geel>Zwart.
Opmerking: Nadat de zwarte separatie van de kalibratiekaart LW Density is
gescand en de hoge pieptoon is gehoord, kan het enige seconden duren tot
het vinkje in het vakje verschijnt.
Kalibratie 333
Als alle separatiekolommen Tekst/Lijntekeningen met succes zijn
gemeten zal een vinkje naast alle pictogrammen verschijnen.
Stap 5 van de Kleurkalibratiewizard verschijnt.
17. Selecteer Opslaan als en selecteer de gewenste naam voor de kalibra-
tietabel. Geef zelf een naam op of selecteer een naam van de lijst.
Of:
Selecteer
Als standaardtabel om de kalibratietabel als Normal op
te slaan.
Als u de optie
Als standaardtabel kiest zal de Spire CXP8000 kleuren-
server automatisch de bestaande kalibratietabellen
Normal en
Saturated
overschrijven.
Opmerking: Als in één van de fases de scanning niet met succes is
uitgevoerd, klikt u op Herstel en voert u het scannen nogmaals uit.
334 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
18. Klik op Voltooien.
Ongeacht de gekozen optie worden twee kalibratietabellen opgeslagen:
• Normaal: een tabel die de grijsbalans door het gehele kleurenbereik
in het afgedrukte Job bestand behoudt
• Saturated: een tabel die gelijk is aan de tabel Normal voor 80% van
het kleurbereik, maar hoger dan dit percentage krijgt iedere kleur
een grotere densiteit. U kunt deze tabel gebruiken als u donkere
kleuren nodig heeft die intenser zijn dan in de tabel Normal.
Als u bijvoorbeeld de kalibratietabel
Normal de naam Tuesday23
geeft, zal de tabel
Saturated automatisch de naam Tuesday23.sat
worden gegeven.
Kalibratietabellen bewerken
U kunt een kalibratietabel bekijken om er zeker van te zijn dat de curven egaal
en onondoorbroken zijn. Als u niet tevreden bent met de resultaten, kunt
umet de optie
Bewerken
de beeldwaarden in de waardetabel aanpassen.
Om een kalibratietabel te bewerken:
1. Selecteer vanuit het menu Hulpmiddelen, Kalibratie.
2. Selecteer in het vakje Kalibratienaam een kalibratietabel en klik
op
Bewerken.
Het venster Kalibratie bewerken verschijnt.
Kalibratie 335
Screen
Als u Automatisch als de rastermethode heeft gekozen kunt u twee kalibra-
tietabellen zien,
CT of LW. In de lijst Raster selecteert u de tabel die u
wilt bekijken.
Separatie
In de grafiek worden de cyaan, magenta, gele en zwarte separaties weerge-
geven. U kunt de informatie over elke separatie bekijken door deze van
de lijst te selecteren.
Waardetabel
U kunt de separatie waarden veranderen door de instellingen Bestand-
waarde
en Printerwaarde aan te passen. In de tabelgrafiek worden
puntpercentage waarden weergegeven. U kunt waarden in de tabel
toevoegen, bewerken of verwijderen. Uw veranderingen zullen gelijk
in de kalibratiegrafiek worden weergegeven.
Kalibratiewaardetabellen bewerken
Om een Item aan de waardetabel toe te voegen:
1. Markeer een rij in de waardetabel. De nieuw waarde zal onder deze
rij verschijnen.
2. Klik op Item toevoegen.
Het dialoogvenster Item toevoegen verschijnt.
336 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
3. Selecteer de gewenste waarden van de lijsten Bestand en Printer.
4. Klik op OK.
De waardetabel is nu bijgewerkt, en de kalibratiegrafiek is aangepast.
Een bestaande waardetabel wijzigen:
1. Markeer een rij en dubbelklik op de rij die u wilt bewerken.
Het dialoogvenster Item bewerken verschijnt.
2. Pas de Bestandwaarde en Printerwaarden aan door op de pijlknoppen
te klikken.
3. Klik op OK.
De waardetabel is nu bijgewerkt, en de kalibratiegrafiek is aangepast.
Om een item uit de waardetabel te verwijderen:
1. Markeer het te verwijderen item in de waardetabel:
2. Klik op Item verwijderen.
De waarde is verwijderd.
Kalibratie 337
Kalibratiegrafiek
De grafiek geeft de waarden van uw kalibratietabel aan.
Kalibratiegrafiek met meerdere separaties
De horizontale as geeft de puntpercentage waarden van het RTP bestand
aan. De verticale as geeft de puntpercentage waarden van de uiteindelijke
uitvoergegevens aan (nadat de kalibratietabel is toegepast) die naar de
printer is verzonden.
Tijdens de afdruk zal de Spire CXP8000 kleurenserver automatisch de
CMYK waarden van het RTP bestand met nieuwe waarden verwisselen
die voor het huidige printer prestatieniveau compenseren.
¾ Om de kalibratiegrafiek te openen of te verbergen, klikt u op de
pijlknoppen van het dialoogvakje Kalibratie bewerken.
Separaties bekijken
In de grafiek worden de cyaan, magenta, gele en zwarte separaties
weergegeven. U kunt gedetailleerde informatie over iedere separatie
bekijken door op de knop te klikken. Om de informatie van alle separaties
samen te bekijken, klikt u op de knop die alle vier de kleuren weergeeft.
338 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Kalibratietabellen ordenen
Door de functies Opslaan en Opslaan als te gebruiken, kunt u uw
kalibratietabellen ordenen.
Om een bestaande kalibratietabel op te slaan:
1. Pas in het dialoogvenster Kalibratie bewerken de kalibratietabel
waarden en parameters naar wens aan.
2. Klik op Save.
De bewerkte kalibratietabel is opgeslagen met zijn oorspronkelijke naam.
Om een nieuwe kalibratietabel op te slaan:
1. Pas in het dialoogvenster Kalibratie bewerken de kalibratietabel
waarden en parameters naar wens aan.
2. Klik op Save As.
Het dialoogvenster Opslaan als verschijnt.
3. In het vakje Bestandsnaam geeft u de nieuwe naam voor
de kalibratietabel op.
Opmerking: Door op Opslaan te klikken overschrijven de nieuwe kalibratie
instellingen de vorige kalibratietabel instellingen.
Opmerking: De standaard kalibratietabellen, Spire Normal en Spire
Saturated kunnen niet worden overschreven.
Kalibratie 339
4. Klik op OK.
De kalibratietabel is opgeslagen met de nieuwe naam.
5. Klik op Sluiten om het dialoogvenster Kalibratie bewerken te sluiten.
Een reservekopie van de kalibratietabellen maken
1. Localiseer de map ColorCalibrationDB volgens het pad
C:\CXP8000\General\ColorCalibration\ColorCalibrationDB.
2. Open de map ColorCalibrationDB.
3. Kopieer de gewenste kalibratietabel bestanden naar uw back-up locatie.
Opmerking: Om een kalibratietabel te bewerken selecteert u
Hulpmiddelen>Kalibratie>Bewerken. Om informatie over een
kalibratietabel te bekijken selecteert u Hulpmiddelen>Kalibratie>Info.
340 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Kleurdensiteit gegevens lezen
Om de Densiteitsgrafiek te bekijken:
1. Selecteer in het dialoogvakje Kalibratie, van de lijst Kalibratienaam
de tabel waarover u gedetailleerde kleurinformatie wilt verkrijgen.
2. Klik op Info.
De Densiteitsgrafiek verschijnt. De Densiteitgrafiek verschaft u
gedetailleerde informatie over de opgeslagen kalibratietabellen.
De kalibratiegrafiek geeft cyaan, magenta, geel en zwarte separaties weer.
De Densiteitsgrafiek bevat de volgende gegevens:
• Kalibratienaam
• Gemeten D-Max waarden voor iedere separatie
• Doel D-Max waarden voor iedere separatie
• Minimum geaccepteerde densiteitwaarden voor iedere separatie
(Xerox-waarden)
Kalibratie 341
• Weergave opties: filteren door kleurenselectie- selecteert welke kleuren
worden weergegeven / verborgen
• Kalibratiecurven (doel en gemeten) voor iedere separatie
 Doel wordt weergegeven in vetgedrukte lijnen
 Gemeten wordt weergegeven in dunne lijnen
• Index - geeft het verschil weer tussen de doel-lijnen en de gemeten-lijnen
• Eigenschappen: papiergewicht, rastering, papiercoating
De Job met de kalibratietabel afdrukken
Nadat u het papier dat u wilt gebruiken om op af te drukken heeft
gekalibreerd, kunt u de kalibratietabel selecteren waarmee u de Job op
dezelfde papierstapel met hetzelfde rastertype kunt afdrukken. U kunt de
eerder afgedrukte referentie Job met de nieuwe kalibratietabel afdrukken
om de kalibratie resultaten te evalueren.
Om de referentie Job af te drukken:
1. Stel in de werkruimte van de Spire CXP8000 kleurenserver de wachtrij
Verwerken uit.
2. Importeer de Job.
3. Dubbelklik op een Job om het venster Jobparameters te openen.
4. Selecteer van de tabel Papierstapel het gewenste papierformaat.
5. Selecteer van het tabblad Kleur de kalibratie die u voor de afgedrukte
papierstapel heeft aangemaakt.
6. Selecteer in het tabblad Kleur de rastermethode die u voor de
geselecteerde kalibratie heeft gebruikt.
7. Stel desgewenst andere parameters in en klik op OK om het venster
Job parameters te sluiten.
Opmerking: Wanneer de densiteit van de Xerox DocuColor 8000 digitale
pers lager is dan 80% van het doeldensiteit, verschijnt het volgende bericht:
"Waarschuwing: Beneden standaard D-Max waarde(n) gemeten voor <cyaan, magenta,
geel, zwart>. Standaard (Minimum): <C - 1,5>, <M - 1,4>, <Y - 0,9>, <K - 1,5>
Gemeten: <C->,<M->, <Y->, <K->".
Zie voor meer informatie over het tabblad Kleur Standaard kleur workflow
op pagina 342
.
342 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
8. Activeer de Verwerking wachtrij en de Afdruk wachtrij, en controleer
de afgedrukte Job.
Als u ziet dat de kleur in de afdruk niet naar wens is, kunt u de instellingen
in de Job parameters controleren en veranderen. Als de kleuren hierna nog
steeds niet naar wens zijn voert u machine onderhoud uit en herhaalt u de
kalibratie procedure.
Standaard kleur workflow
De Job parameters voor kleur bevinden zich in het venster Job parameters
in het tabblad>
Kleur. Het tabblad Kleur bevat tooncompressie hulpmidde-
len, die worden gebruikt voor instellingen zoals helderheid, contrast en
gradatie, en kleurhulpmiddelen zoals rendering intent, inktbesparing
en de RGB+CMYK workflow. Bovendien kunt u verschillende rasterme-
thoden voor de Job selecteren.
De tooncompressie hulpmiddelen en rastermethoden
Gradatie, Helderheid,
Contrast, en Kalibratie, kunnen op RTP Jobs worden toegepast zonder
dat de Jobs opnieuw hoeven te worden geRIPped op de Spire CXP8000
kleurenserver. De kleurhulpmiddelen
Bestemming, Rendering intent,
Emulatie, RGB workflow, en Steunkleur editor moet u echter gebruiken
voordat u de eerste RIP bewerking uitvoert, anders moet u de Job
opnieuw RIPpen.
De Spire CXP8000 kleurenserver ondersteunt de volgende kleurindelingen:
• RGB
• CMYK
• L a* b*
• Spot Color
• Greyscale
• Duotone
Om Jobs voor kleuraanpassingen aan te bieden op de Spire CXP8000
kleurenserver:
1. Importeer de Job in de werkruimte van de Spire CXP8000
kleurenserver.
2. Dubbelklik op de Job in het venster Opslag.
Standaard kleur workflow 343
3. Selecteer het tabblad Kleur in het venster Jobparameters.
Selecteer het tabblad
Kleur als u op het laatste moment kleurcorrecties
wilt aanbrengen of de uitvoerjob geschikt wilt maken voor andere
uitvoerapparaten.
4. Pas de gewenste kleurparameters aan (zie de relevante parameter
in het tabblad
Kleur).
5. Klik op Aanbieden om de Job af te drukken.
De Job wordt verwerkt op de Spire CXP8000 kleurenserver en naar
de Xerox DocuColor 8000 digitale pers verzonden om te worden
afgedrukt.
Kleur workflow terminologie
In deze sectie wordt de gebruikte bewoording van de RGB en de CMYK
workflow gedefinieerd.
• CSA (Color Space Array) is het spectrum van specifieke varianten van
een kleurmodel met een specifiek kleurbereik. Binnen het kleurmodel
RGB, zijn bijvoorbeeld verschillende kleurruimten zoals Apple RGB,
sRGB, en Adobe RGB. Terwijl iedere kleurruimte de kleur d.m.v. drie
assen definieert (R, G, en B), verschillen zij in het kleurenbereik en
andere specificaties. CSA bestaat uit een drie-dimensioneel geometrische
kleurenrepresentatie die kan worden bekeken of gegenereerd met een
bepaald kleurenmodel en per hoeveelheid kan worden gemeten. De
CSA-bron kan alleen worden gebruikt met de veronderstelling dat de
opwaartse kleurenworkflow wordt beheerd en gecontroleerd. Anders
moet deze worden vervangen met een standaard Creo profiel.
• CSA profielen: Er zijn drie CSA profielen met gamma's van 1,8, 2,1
en 2,4. Hoe hoger het gamma, des te donkerder het RGB verschijnt.
U moet deze workflow gebruiken als u met beelden van verschillende
bronnen werkt, zoals digitale camera's, Internet, en scanners, en als
u wilt dat de beelden de gewone RGB kleurruimten hebben.
Andere mogelijke CSA-profielen zijn sRGB en Adobe RGB.
Opmerking: U kunt ook met een virtuele printer de Job parameters aanpassen.
Zie voor meer informatie om Jobs aan de Spire CXP8000 kleurenserver aan te
bieden, Jobs importeren en afdrukken op pagina 158.
344 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
• Rendering Intent: Alle printers, monitors en scanners hebben een
gamut, of een kleurenbereik dat ze kunnen uitvoeren (of bekijken in
het geval van een scanner). Als een kleur moet worden uitgevoerd die
buiten het kleurenbereik van het uitvoerapparaat valt, moet deze worden
gemapd of benaderd door een andere erop lijkende kleur die binnen het
kleurenbereik is. Met Rendering Intent kunnen kleuren die buiten het
kleurenbereik vallen worden gecomprimeerd in de kleurcapaciteit van
de gebruikte pers. U kunt iedere gewenste Rendering Intent-waarde
voor
RGB-elementen van de lijst Opties Rendering Intent selecteren.
De standaardwaarde voor RGB is
Waarnemend (fotografisch).
De standaardwaarde voor CMYK is
Relatief colorimetrisch.
Er zijn verschillende methodes die kunnen worden gebruikt om kleuren
van één kleurengebied naar een andere te vertalen. Deze methodes
worden Rendering Intents genoemd daar zij voor verschillend gebruik
worden ingesteld. Wanneer met ICC-profielen wordt gewerkt is het
belangrijk dat de Rendering Intent wordt geselecteerd die het best
de belangrijkste aspecten van het beeld weergeeft. Iedere rendering
methode specificeert een CRD voor kleurenconversies. U kunt de
rendering methode aanpassen om de beeldweergave te veranderen,
zoals afdrukken van Office-toepassingen of RGB-foto's van Photoshop.
• Relatief colorimetrisch: een rendering intent methode waarin kleuren
die binnen de uitvoer kleurruimte vallen onveranderd blijven. Alleen
kleuren die buiten het bereik vallen worden naar de dichtstbijzijnde
kleur binnen de uitvoerkleurruimte verplaatst.
Wanneer u deze methode gebruikt kunnen sommige gerelateerde
kleuren in het invoerkleurengebied naar een enkele kleur in het
uitvoerkleurengebied worden gemapt. Hierdoor wordt het aantal
kleuren van het beeld verminderd.
• Absoluut colorimetrisch: is gelijk aan de rendering intent methode
Relatief colorimetrisch, er worden echter geen correcties uitgevoerd
volgens de witte punten. In deze methode zijn kleuren die niet in de
uitvoerkleurenruimte passen overgebracht naar de uitersten van de
uitvoerkleurenruimte. Kleuren die binnen de uitvoerkleurenruimte
vallen worden heel accuraat aangepast.
Standaard kleur workflow 345
Deze methode is gebruikelijk voor het weergeven van "Signature
kleuren". Kleuren die worden geïdentificeerd met een commercieel
product zoals de kleur cyaan in het Creo beeldmerk.
• Verzadiging (presentatie) - een rendering intent methode die alle
kleuren naar de meest geconcentreerde verzadiging inschaalt.
De relatieve verzadiging wordt van de ene kleurruimte naar de
andere behouden.
Deze rendering intent stijl is optimaal voor illustraties en grafieken
in presentaties. In veel gevallen kan deze optie worden gebruikt voor
gemengde pagina's die beide presentatie grafieken en foto's bevatten.
• Waarnemend (fotografisch) (standaard voor RGB) - een rendering
intent methode die de visuele relatie tussen de kleuren zoals deze
door het menselijk oog worden waargenomen behoudt. Met andere
woorden, alle kleuren zijn verhoudingsgewijze geschaald om in het
uitvoerkleuren bereik te kunnen passen. Alle, of de meeste kleuren
van het origineel zijn veranderd maar de onderlinge verhoudingen
zijn niet veranderd.
Deze methode wordt aangeraden wanneer u met realistische beelden
werkt zoals foto's, inclusief scans en beelden van gearchiveerde
fotografie-cd's.
346 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Kleurenmodus
Gebruik de parameter Kleurenmodus om kleurenjobs in zwartwit met
alleen zwarte toner af te drukken. Wanneer een kleurenjob met de optie
Grijsschaal wordt afgedrukt, kunnen de separaties Cyaan (C), Magenta
(M), en Geel (Y) eveneens met de k-toner worden afgedrukt waardoor
een dichtere verschijning wordt verkregen die gelijk is aan het CMYK-
grijsschaal beeld.
Om de kleurenmodus in te stellen:
1. Selecteer Grijsschaal om de Jobs als zwartwit af te drukken met
gebruik van alleen zwarte (K) toner.
Of:
Selecteer
Kleur om de Job in kleur af te drukken met CMYK.
Opmerking: Als u kleurenjobs met de optie Kleur afdrukt kunt u ook het
selectievakje Grijzen met zwarte toner afdrukken in de parameter RGB
workflow selecteren, zodat de RGB grijze tekst en grafieken alleen met
zwarte toner worden afgedrukt.
Zie voor meer informatie over het selectievakje Grijzen alleen met zwarte
toner afdrukken, RGB-workflow op pagina 347.
Standaard kleur workflow 347
2. Als u Kleur heeft geselecteerd kunt u het selectievakje Grijzen met
zwarte toner afdrukken
in de parameter RGB workflow selecteren
om de RGB grijze tekst en grafieken alleen met zwarte toner af
te drukken.
RGB-workflow
Met de parameter RGB workflow kunt u een RGB profiel selecteren en het
aan de RGB elementen in uw Job toepassen. U kunt vooraf gedefinieerde
profielen gebruiken, of om betere kleurresultaten te bereiken uw eigen
aangepaste profiel via
Profielbeheer importeren.
Opmerking: Beelden met grijsschalen die in RGB toepassingen zoals
PowerPoint zijn gemaakt, moeten worden gespecificeerd als Monochrome
of aan het systeem worden aangeboden met de optie Grijsschaal die is
geselecteerd in het PPD bestand. Deze selectie verzekerd dat de beelden
met grijsschalen als zwart en wit worden vertaald in plaats van kleur
op de rekeningmeters van de Spire CXP8000 kleurenserver en de
Xerox DocuColor 8000 digitale pers.
Zie voor meer informatie om RGB profielen te importeren Profielbeheer op
pagina 361.
348 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Om de RGB workflow opties in te stellen:
1. Selecteer in de lijst RGB workflow het gewenste RGB bronprofiel:
• Om de ingesloten CSA of CSA bron te gebruiken selecteert u
CSA bron gebruiken.
• Om een Spire of Adobe CSA te gebruiken, selecteert u een CSA
van de lijst. De standaard optie is
SpireRGB_2.1.
• Om een aangepast RGB profiel te gebruiken selecteert u de
profielnaam van de lijst.
Standaard kleur workflow 349
2. Selecteer in de lijst Rendering intent de gewenste optie
3. Selecteer het selectievakje Grijzen alleen met zwarte toner afdrukken
als u de RGB grijze tekst en grafieken alleen met zwarte toner
wilt afdrukken.
CMYK workflow
Zie voor meer informatie over het kiezen van de juiste rendering intent
Om de RGB workflow opties in te stellen: op pagina 348.
Opmerking: Het selectievakje Grijzen met zwarte toner afdrukken is
niet alleen van invloed op de R=G=B-waarden, maar kan ook in enigermate
andere waarden beïnvloeden (R+/-4=B+/-4=G+/-4) om grijs te produceren.
350 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
De CMYK workflow wordt gebruikt om verschillende standaarden die
in de lithodruk worden gebruikt te emuleren. Deze standaarden hebben
betrekking op specifieke combinaties van papier en inkt en ook op veel
gebruikte proofingsystemen. Dit wordt ook gebruikt om andere afdrukap-
paraten zoals offsetpersen of andere digitale printers te emuleren.
Een voorbeeld van een CMYK workflow Job is het maken van een
drukproef van een enquêteformulier voordat er op een offsetpers
miljoenen exemplaren van worden afgedrukt. In zo'n geval kan beter
eerst de offsetpers worden geëmuleerd voordat de opdracht op de
offsetpers wordt afgedrukt.
De Spire CXP8000 kleurenserver ondersteunt twee CMYK emulatieme-
thodes,
Device Link (standaard) en CSA. Als u de CSA methode wilt
gebruiken selecteert u
Hulpmiddelen>Instellingen>Kleur en verander
de emulatiemethode.
De parameter
CMYK-workflow wordt ook gebruikt om de gewenste
rendering intent voor CMYK elementen te specificeren. Alle printers,
monitors en scanners hebben een gamut, of een kleurenbereik dat kan
worden uitgevoerd (of bekeken in het geval van een scanner). Als een
kleur moet worden uitgevoerd die buiten het kleurenbereik van het
uitvoerapparaat valt, moet deze worden gemapd of benaderd door
een andere erop lijkende kleur die binnen het kleurenbereik is.
Met Rendering Intent kunnen kleuren die buiten het kleurenbereik
vallen worden gecomprimeerd in de kleurcapaciteit van de gebruikte pers.
U kunt iedere gewenste Rendering Intent waarde voor
CMYK elementen
van de lijst
Rendering Intent selecteren. De standaardwaarde voor CMYK
is
Relatief colorimetrisch.
Opmerking: RGB kleuren worden niet door de CMYK workflow beïnvloed.
Zie voor meer informatie om een emulatiemethode te kiezen Emulaties op
pagina 435.
Standaard kleur workflow 351
Ook kan de emulatie van de papiertint worden geselecteerd en de
witte puntwaarde van de gebruikte papierstapel worden aangepast.
Als u bijvoorbeeld een roze papierstapel wilt simuleren terwijl de witte
papierstapel wordt gebruikt, kan het overeenkomstige emulatieprofiel
worden gebruikt door het controlevakje
Bron papiertint emuleren te
selecteren. Hierdoor wordt behalve de job ook de papiertint geëmuleerd
waardoor als resultaat de papiertint roze zal zijn.
Om de CMYK workflow opties te selecteren:
1. Selecteer in het gebied Origineel één van de volgende opties:
• Direct: Dit is de standaard CMYK workflow. De CMYK elementen
worden zonder een kleur transformatie afgedrukt.
• CSA bron gebruiken: gebruikt de ingesloten CSA van het
PostScript bestand.
2. Selecteer van de lijst Emulatie de gewenste emulatie.
• Selecteer het selectievakje Bron papiertint emuleren om
de oorspronkelijk papiertint te emuleren.
Opmerking: Het systeem emuleert de geselecteerde optie tijdens de RIP
bewerking. GCR en CMYK-emulatie hebben geen invloed op de verwerkte Job.
Opmerkingen:
• Het selectievakje Bron papiertint emuleren is alleen actief als het
profiel Device Link als de emulatie methode wordt geselecteerd.
• Als het selectievakje Bron papiertint emuleren wordt geselec-
teerd zal Absoluut colorimetrisch als de rendering intent
methode worden gebruikt.
• Als de instelling van de job Simplex is, zal alleen de voorkant
worden afgedrukt met de tintemulatie.
352 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
• Selecteer RGB elementen emuleren om RGB elementen volgens de
geselecteerde CMYK emulatie methode te converteren. De RGB
elementen zullen er hetzelfde uitzien als de CMYK elementen
zodat een harmoniërende weergave wordt verkregen.
• Selecteer het selectievakje Zuivere kleuren behouden om de
zuivere kleuren cyaan, magenta, geel en zwart tijdens de
transformatie te behouden.
3. Selecteer in de lijst Rendering intent de gewenste optie.
Steunkleuren workflow
Standaard zoekt de Spire CXP8000 kleurenserver in de steunkleur biblio-
theek om de juiste waarde voor iedere steunkleur die een herkenbare naam
heeft te vinden.
Zie voor meer informatie over het kiezen van de juiste rendering intent
Om de RGB workflow opties in te stellen: op pagina 348.
Standaard kleur workflow 353
Om de steunkleur bibliotheek te negeren:
¾
Leeg in het gebied Opties Steunkleur workflow het selectievakje
Spire steunkleurenbibliotheek gebruiken.
Bestemmingsprofiel
Met de parameter Bestemingsprofiel kunt u een aangepast of vooraf
gedefinieerd bestemmingsprofiel selecteren. Nadat u een aangepast
bestemmingsprofiel via
Profielbeheer heeft geïmporteerd wordt deze
in de
Profiel lijst weergegeven. Er zijn twee vooraf gedefinieerde Spire
CXP8000 kleurenserver profielen,
DC_8000_C.GA en DC_8000_U.COM.
Als u een profiel aan een bepaalde papierstapel koppelt wordt hetzelfde
profiel altijd voor deze papierset gebruikt.
Om het bestemmingsprofiel in te stellen:
¾
Selecteer van de lijst Profiel het gewenste profiel.
Zie voor meer details over de Spire steunkleurenbibliotheek, Steunkleur
editor en workflow op pagina 365.
Zie voor meer informatie over bestemmingsprofielen, Profielbeheer op
pagina 361.
354 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Rastering
Met Rastering worden de CT (Continuous Tone) en LW (Line Work)
beelden omgezet naar informatie (halftoonpunten) die kan worden
afgedrukt. Het menselijk oog verwerkt deze informatie die visueel gelijk
aan de originele afbeelding lijkt te zijn. Hoe meer lijnen er per inch zijn,
des te waarheidsgetrouwer de afbeelding lijkt te zijn.
Rastering wordt bewerkstelligd doordat verschillend gevormde punten
of lijnen in een patroon met gelijke tussenruimte worden afgedrukt.
De afstand tussen de rasterpunten of lijnen is vastgesteld en bepaalt
de beeldkwaliteit.
Door gebruik te maken van rasters kunnen printers met gelijke hoeveelheden
toner werken en toch een breed scala kleuren produceren. Hoe donkerder de
kleur des te groter de punt.
Standaard kleur workflow 355
De Spire CXP8000 kleurenserver ondersteunt zes typen rastering:
• Automatisch wordt toegepast voor twee type rasters:
Voor CT, gebruikt het systeem een punttyperaster van 200 lpi.
Voor LW (tekst en lijntekening elementen), gebruikt het systeem
een lijntype raster van 200 lpi.
Het gebruik van automatische rastering resulteert in het afdrukken
van tekst en grafische figuren met een gelijkmatige toon. Aangeraden
wordt om de automatische rastering als rastermethode te gebruiken.
• Punt 150 is van toepassing op het punttyperaster van 150 lpi. Het raster
van iedere separatie wordt op een verschillende gradenhoek afgedrukt.
• Punt 200 is van toepassing op het punttyperaster van 200 lpi. Het raster
van iedere separatie wordt op een verschillende gradenhoek afgedrukt.
• Lijn 200 is van toepassing op het lijntyperaster van 200 lpi. Het raster
van iedere separatie wordt op een verschillende gradenhoek afgedrukt.
• Punt 300 is van toepassing op het punttyperaster van 300 lpi. Het raster
van iedere separatie wordt op een verschillende gradenhoek afgedrukt.
• Punt 600 is van toepassing op het lijntyperaster van 600 lpi. Het raster
van iedere separatie wordt op een verschillende gradenhoek afgedrukt.
• Stochastisch
Om een rastermethode te selecteren:
¾
Selecteer van de lijst Rastering de gewenste optie. voor CT beelden
gebruikt u een Punt optie en voor LW beelden gebruikt u een Lijn
optie. Als u de
Automatische optie gebruikt, zal Punt 200 voor CT
beelden worden gebruikt en
Lijn 200 voor LW beelden.
Opmerking: Zie Automatische rastering op pagina 435 om de
Automatische rasterwaarden te veranderen.
356 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Kalibratie
Het doel van kleurkalibratie is om een gelijkmatig niveau van kleurkwaliteit
te bereiken. Met het kalibratieproces worden drukkleuren gecorrigeerd,
door met een densitometer de kleurdichtheid met een kaart te meten.
Met het Spire CXP8000 kleurenserver Kalibratiehulpmiddel kunt
u kalibratietabellen maken en bewerken, dit kan automatisch
worden gedaan, of door een bestaande kalibratietabel te bewerken.
De beschikbare kalibratieopties zijn
Normaal, Verzadigd en Geen.
Met de parameter
Kalibratie kunt u de gewenste kalibratietabel voor de
Job selecteren.
Om een kalibratietabel voor een Job te selecteren:
¾
Selecteer in de lijst Kalibratie een kalibratietabel. De standaard
kalibratietabel is
Normal.
Zie Kalibratie op pagina 316 voor meer informatie over de kalibratietabellen.
Tip: Gebruik voor een optimale afdrukuitvoering de (standaard) kalibratie
instelling Normaal (met Medium GCR).
Standaard kleur workflow 357
Inktbesparing (GCR)
Met de parameter Inktbesparing GCR (Gray Component Replacement)
kunt u toner besparen door de grijze (CMY) pixel componenten door
zwarte toner te vervangen.
Hierdoor voorkomt u de gevolgen van overmatige tonerophoping, zoals
vlokvorming en scheuren, of het opkruleffect dat zich kan voordoen bij
het afdrukken op transparanten.
Terwijl de grijscomponent van elke kleur door zwart wordt vervangen,
is er geen verandering in de kleurkwaliteit van het afgedrukte beeld.
Geen GCR Lage GCR Medium GCR Hoge GCR
358 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Om Inktbesparing-GCR in te stellen selecteert u één van de
volgende opties:
• Geen: als deze optie is geselecteerd wordt geen GCR op het bestand
uitgevoerd en zal de printer maximum droge inktbedekking gebruiken
• Selecteer de hoeveelheid droge inkt van de CMY die door zwarte droge
inkt moet worden vervangen:
 Laag
 Gemiddeld
 Hoog
Kleurcorrecties
Opmerking: Gebruik de optie Hoog om een minimum inktbedekking te
verkrijgen en hierdoor toner te sparen. Hierdoor wordt ook het opkrullende
effect voorkomen.
Standaard kleur workflow 359
Gradation
De optie Gradatie bevat een lijst gradatietabellen die met het Spire
CXP8000 kleurenserver hulpmiddel
Gradatie zijn aangemaakt. Iedere
gradatietabel bevat specifieke instellingen voor helderheid, contrast
en kleurbalans.
Als u een vooraf gedefinieerde gradatietabel selecteert, wordt uw Job
volgens deze tabelinstellingen aangepast.
Om een gradatietabel te selecteren:
¾
Selecteer in de Gradatie lijst één van de gedefinieerde gradatie tabellen.
Helderheid
Door Helderheid te veranderen kunt u zelf beheren hoe licht of donker uw
uitvoer zal worden.
Helderheid wordt in het algemeen gebruikt om aanvullingen op het laatste
moment aan de afdrukjob te maken nadat een proefweergave is bekeken.
Zie Het Gradatie hulpmiddel op pagina 368 voor meer informatie om de
gradatietabellen aan te maken.
Opmerking: De standaard instelling is Geen. Er is geen gradatietabel aan
uw Job toegepast
Lichter Normaal Donker
Opmerking: Wanneer het helderheidniveau voor een RTP Job is veranderd,
hoeft de Job niet opnieuw te worden geRIPped.
360 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
¾ Om een helderheidniveau voor een Job te selecteren verschuift u
de schuifregelaar
Helderheid naar het gewenste helderheidniveau
(het bereik begint van
Licht wat -15% toepast, tot Donker wat
+15% toepast).
Contrast
Als u de Contrast optie aanpast kunt u zelf het verschil tussen de lichte
en donkere tonen in uw beeld beheren.
De parameter
Contrast wordt in het algemeen gebruikt om aanvullingen
op het laatste moment aan de afdrukjob te maken nadat een drukproef
is gemaakt.
¾ Om een contrastniveau voor een Job te selecteren verschuift u de
schuifregelaar
Contrast naar het gewenste contrastniveau (het bereik
begint van
Minder wat -10% toepast, tot Meer - wat +10% toepast).
Opmerking: Als u het helderheid niveau op Normaal instelt wordt er geen
verandering toegepast.
Minder Normaal Meer
Opmerking: Wanneer het contrastniveau voor een RTP Job is veranderd, hoeft
de Job niet opnieuw te worden geRIPped.
Opmerking: Als u de schuifregelaar op Normaal instelt wordt er geen
verandering toegepast.
Kleur hulpmiddelen 361
Kleur hulpmiddelen
Profielbeheer
Met de optie Profielbeheer kunt u de ICC bron en bestemming profielen
importeren en verwijderen en bestemmingsprofielen naar specifieke
papierkleuren mappen.
Bronprofielen worden gebruikt om andere apparaten of kleurruimten
te emuleren. U kunt CMYK of RGB bronprofielen importeren. Om een
profiel in een Job te gebruiken, selecteert u in het venster Job parameters
Kleur
>
RGB workflow
of
Kleur
>
CMYK workflow
>
Emulatie
,
dit is
afhankelijk van het profiel dat u importeert.
Bestemmingsprofielen definiëren de kleurruimte van uw printer en zijn
gebaseerd op de combinaties van papier en toner die u gebruikt. U heeft
voor verschillende papierstapels verschillende bestemmingsprofielen nodig.
Ieder aangepast bestemmingsprofiel kan met gecoat of niet gecoat papier
worden gebruikt. Om een ander bestemmingsprofiel in een Job te gebruiken
selecteert u in het venster Job parameters
Kleur>Bestemmingsprofiel.
Nadat u een bestemmingsprofiel heeft geïmporteerd kunt u het dialoogvakje
Media kleur mapping gebruiken om het profiel naar een papierkleur te
mappen. Het profiel is naar de papierkleur gekoppeld en de Spire CXP8000
kleurenserver zal automatisch het correcte profiel voor uw Job selecteren.
Dit komt goed van pas voor – bijvoorbeeld Jobs die gemixte papiertypen
hebben. Selecteer Gekoppeld van
Kleur>Bestemmingsprofiel.
Opmerking: Aangepaste RGB bronprofielen zijn niet beschikbaar in de CSA
emulatie modus.
Zie voor meer informatie over het selecteren van een bronprofiel in een Job,
RGB-workflow op pagina 347 en CMYK workflow op pagina 349.
Zie voor meer informatie over het selecteren van een bestemmingsprofiel in een
Job, Bestemmingsprofiel op pagina 353.
362 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Device Link profielen beheren
Om een ICC-profiel te importeren:
1. Klik vanaf de hulpmiddelenbalk op de knop Broncentrum.
Het venster Broncentrum verschijnt.
2. Selecteer van de lijst Bron, Profielbeheer.
Eerst verschijnt het tabblad
Bronprofiel waarin de vooraf gedefinieerde
ICC bronprofielen worden weergegeven.
3. Klik op Importeren.
Het dialoogvenster ICC bronprofiel importeren verschijnt.
4. Klik in het gebied Bronprofiel op de blader knop. Selecteer vervolgens
het gewenste bronprofiel en klik op
Open.
De nieuwe emulatienaam verschijnt in het vakje
Emulatienaam;
het is ook mogelijk om de naam te veranderen.
Kleur hulpmiddelen 363
5. Klik op Importeren.
Het nieuwe ICC bronprofiel wordt aan de lijst
Emulatie (Device Link)
van het venster Job parameters toegevoegd aan de
CMYK workflow
parameter of aan de
RGB workflow parameter.
Een ICC-bestemmingsprofiel importeren:
1. In Broncentrum>Profielbeheer klikt u op het tabblad
Bestemmingsprofiel.
De vooraf gedefinieerde ICC-profielen worden weergegeven.
2. Klik op Importeren.
Het dialoogvenster ICC bestemmingsprofiel importeren verschijnt.
3. Klik in het gebied Bestemmingsprofiel op de blader knop. Selecteer
het gewenste bronprofiel en klik op
Open.
De nieuwe emulatienaam verschijnt in het vakje
Emulatienaam;
het is ook mogelijk om de naam te veranderen.
364 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
4. Klik op Importeren.
5. Als u de geïmporteerde bestemming als standaard wilt instellen,
selecteert u deze en klikt u op de knop
Standaard instellen.
6. Om ICC-profielen naar specifieke papierkleuren te mappen:
a. Klik op Kleur mapping.
Het venster Media kleur mapping verschijnt.
b. Selecteer in de kolom Profiel het gewenste profiel voor iedere
papierkleur.
c. Om een nieuwe papierkleur toe te voegen klikt u op de knop
Importeren.
d. In het vakje Nieuwe kleur toevoegen typt u de naam van de
nieuwe kleur en klik op
OK.
Opmerking: Als u een bestemmingsprofiel niet naar een papierkleur
mapt, zal de Spire CXP8000 kleurenserver het standaard profiel
gebruiken dat voor wit papier bestemd is.
Kleur hulpmiddelen 365
e. Om een papierkleur te verwijderen selecteert u de betreffende
papierkleur en klik op de knop
Verwijderen.
f. Klik in het geopende bericht op OK.
g. Klik in het dialoogvenster Media kleur mapping op Sluiten.
Om een ICC profiel te verwijderen:
1. Selecteer in Broncentrum>Profielbeheer het profiel dat u wilt
verwijderen.
2. Klik op de knop Verwijderen.
Het profiel wordt van de profiellijst verwijderd.
Steunkleur editor en workflow
Er kunnen enkele Jobpagina's zijn die Continuous Tone (CT), lijnwerk (LW)
en steunkleur elementen bevatten. Met de Spire CXP8000 kleurenserver
Steunkleur-editor kunnen CMYK-waarden voor iedere steunkleur in de
Steunkleurbibliotheek worden bijgewerkt. U kunt deze waarden bewerken
zonder dat de elementen van de CT- of LW-pagina's worden aangetast. Deze
optie stelt u ook in staat om aangepaste steunkleuren te maken en aangepaste
CMYK-waardes voor deze steunkleuren te bepalen. De Spire CXP8000
kleurenserver ondersteunt alleen HKS en PANTONE 2000 steunkleuren.
Opmerking: Vooraf gedefinieerde ICC-profielen kunnen niet worden
verwijderd.
Opmerking: Steunkleuren – bijvoorbeeld PANTONE – worden niet beïnvloed
door de CMYK emulatie. Een steunkleur heeft hetzelfde voorkomen met een
willekeurig geselecteerde CMYK-emulatie.
Zie voor meer informatie over de Steunkleur editor Steunkleuren workflow op
pagina 352.
366 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Om een bestaande PANTONE kleur te bewerken:
1. Selecteer van het menu Hulpmiddelen, Steunkleur editor.
Het venster Steunkleur editor verschijnt met de gehele kleurencollectie
van de Spire CXP8000 kleurenserver.
2. Zoek voor een bepaalde kleur onder Kleur.
3. Ook kan in het vakje Steunkleur-bibliotheek uit de kleurverzameling
de te bewerken kleur worden gezocht.
4. Markeer de gewenste kleur.
De CMYK kleurwaarden en een kleurvoorbeeld verschijnen aan
de rechterzijde van het venster Steunkleur editor.
5. Pas de CMYK-waarden naar wens aan.
6. Klik op Toepassen.
De nieuwe kleur is toegevoegd aan de Aangepaste kleurbibliotheek.
Opmerking: Onder Kleur kan geen exacte zoekopdracht worden
uitgevoerd. Deze invoerstroom kan alleen maar één letterteken lezen.
Als u bijvoorbeeld "Cool" ipv "Cool Grey 4" typt. Zodra u "C" typt,
gaat de cursor naar "Cool Grey 1" en niet meer verder naar een meer
specifieke selectie.
Opmerking: Als u met QuarkXPress werkt kunt u de PANTONE CV
bibliotheek gebruiken.
Kleur hulpmiddelen 367
Om een nieuwe steunkleur aan te maken:
1. Klik in het venster Steunkleur-editor op de knop Toevoegen.
Het dialoogvenster Steunkleur editor verschijnt.
2. Typ de nieuwe kleurnaam in zoals deze in het PostScript bestand
wordt vermeld.
3. Pas de CMYK waarden naar wens aan.
4. Klik op OK.
De nieuwe kleur is toegevoegd aan de Aangepaste bibliotheek.
Opmerking: De namen van de steunkleuren zijn hoofdlettergevoelig
en moeten met de naam van de DTP toepassing overeenkomen.
368 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Om een steunkleur te verwijderen
(alleen van de aangepaste bibliotheek):
1. Selecteer van de lijst Steunkleur-bibliotheek, Aangepaste
kleurbibliotheek
.
2. Markeer de kleur die u wilt verwijderen in de lijst Aangepaste
kleurbibliotheek.
3. Klik op Delete.
Het volgende bericht verschijnt.
4. Klik op Ja om de kleur te verwijderen.
Het Gradatie hulpmiddel
Het is soms nodig om tooncorrecties uit te voeren als een Job wordt
afgedrukt. Deze gradatiewijzigingen bestaan uit aanpassingen aan
helderheid, contrast en kleurbalans in het hele toonbereik van het
hele beeld of in specifieke toonbereiken.
Gradatietabellen die met het Gradatie-hulpmiddel worden gemaakt
worden aan de Gradatielijst toegevoegd in het tabblad
Kleur en kunnen
op afdrukjobs worden toegepast. Met de Spire CXP8000 kleurenserver
kan ook het effect van de verschillende gradatieaanpassingen op RTP-
jobs visueel worden gecontroleerd voordat deze worden afgedrukt.
Met de Spire CXP8000 kleurenserver Gradatie kunt u de standaard
gradatietabel of een andere vooraf geconfigureerde gradatietabel op
een Job toepassen. Ook kan een bestaande gradatietabel worden bewerkt
en de wijzigingen worden opgeslagen. Gradatie is een interactieve functie
en de wijzigingen worden direct toegepast op het weergegeven beeld.
Opmerking: Een bestaande gradatietabel kan worden bewerkt, maar de
standaard gradatietabel DefaultGradTable kan niet worden overschreven.
Kleur hulpmiddelen 369
Het dialoogvenster Gradatie
Het dialoogvenster Gradatie wordt gebruikt om gradatietabellen te
maken en te bewerken en om het effect van de gradatie aanpassingen
aan specifieke RTP Jobs te bekijken. Deze tabellen kunnen dan gedurende
de jobverwerking worden toegepast om aangepaste gradaties aan de Job
toe te passen.
Om het dialoogvenster Gradatie te openen:
1. Selecteer van het menu Hulpmiddelen, Gradatie.
Het dialoogvenster Gradatie verschijnt.
370 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Preview
Klik op Voorbeeld om te zien hoe een pagina van een specifieke RTP Job
verandert als u de Gradatie tabellen of Gradatie instellingen verandert.
Om aangepaste Gradatie te bekijken:
1. Klik op Voorbeeld om het dialoogvenster Gradatie uit te vouwen.
2. Klik op Bladeren om een Job te selecteren die u in het venster
Voorbeeld wilt bekijken.
Opmerkingen:
• Gradatie is een interactieve functie. De veranderingen in Gradatie worden
automatisch toegepast op het weergegeven beeld.
• De gemaakte gradatietabel wordt niet automatisch toegepast op het
voorbeeld van de Job. Hiervoor moet u met de Job-parameters een
gradatietabel aan een Job toewijzen.
Kleur hulpmiddelen 371
Het venster RTP Jobs verschijnt.
De weergegeven Jobs zijn de RTP Jobs die zijn opgenomen
in het venster Opslag.
3. Klik op de RTP-job die u wilt aanpassen.
4. Klik op OK.
De Job verschijnt in het dialoogvenster Gradatie.
Opmerkingen:
• De Jobnaam wordt bovenaan het venster Voorbeeld aangegeven.
• U kunt op elk gewenst moment op Bladeren klikken om een andere
RTP-job te selecteren waarvan u de effecten van de wijzigingen in de
gradatietabel wilt bekijken.
372 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
5. Gebruik de knop Origineel tonen (onderaan het dialoogvenster
Gradatie) om heen en weer te schakelen tussen de bewerkte en de niet
bewerkte versie van de gradatietabel.
6. Als u de effecten van de gewijzigde gradatietabel op een andere pagina
van de RTP-job wilt zien, selecteert u de
Pagina of het Katern dat u
wilt weergeven van de lijsten boven aan het venster Voorbeeld.
De geselecteerde pagina verschijnt.
Het tabelvakje Gradatie
Wanneer het dialoogvenster Gradatie wordt geopend is de standaard
gradatietabel
DefaultGradTable geselecteerd.
Deze tabel bestaat uit een gradatiecurve van 45°, Helderheid en Contrast zijn
ingesteld op 0, Contrastcentrum is ingesteld op 50 en alle kleurenseparaties
zijn geselecteerd.
Als u eerder Gradatietabellen hebt gemaakt of bewerkt kunnen deze
gradatietabellen van de lijst
Gradatietabel worden geselecteerd.
Voor het bekijken- en verwerkingsdoeleinden worden de vooraf
geconfigureerde instellingen van de geselecteerde gradatietabel
direct toegepast op de RTP-job waaraan wordt gewerkt.
Het vakje Separatie
Het vakje Separatie wordt gebruikt om de te bewerken separaties voor een
bepaalde gradatietabel te selecteren. U kunt één, alle, of een combinatie
van separaties selecteren. Door een specifieke separatie en een specifieke
gradatieknop te selecteren kan de kleurbalans van een specifiek toonbereik
worden gewijzigd.
Het venster Gradatie wordt geopend met alle separaties geselecteerd.
Met dit hulpmiddel kunt u tegelijkertijd alle separaties bewerken.
Zie voor meer informatie over iedere voorbeeld knop en de weergave modi, Een
voorbeeld van de Job weergeven op pagina 210.
Kleur hulpmiddelen 373
Om één of meerdere separaties te bewerken:
1. Klik op deze knop om de selectie van alle separaties op te heffen.
2. Klik op de afzonderlijke separaties die u wilt bewerken – selecteer
bijvoorbeeld alleen de separatie cyaan.
3. Wijzig de separatieparameters met de Gradatie schuifregelaars.
De wijzigingen in de gradatietabellen worden direct weergegeven
als wijzigingen in de gradatiegrafiek.
De gradatiegrafiek
De Gradatietabellen van de Spire CXP8000 kleurenserver worden visueel
in het dialoogvenster Gradatie weergegeven in de vorm van een grafiek:
De horizontale as vertegenwoordigt de toonwaarden van het beeld voordat
er gradatiewijzigingen op zijn toegepast (input). De verticale as vertegen-
woordigt de toonwaarden van het beeld nadat er gradatiewijzigingen
op zijn toegepast (output). Alle vier de separaties (CMYK) worden
weergegeven, maar als deze identieke curven hebben lijkt het alsof
de grafiek maar één curve heeft.
DefaultGradTable (input is gelijk aan output)
Aangepaste gradatiegrafiek
374 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Gradatie schuifregelaars
Met de gradatie schuifregelaars kan de helderheid in bepaalde toonbereiken
worden aangepast.
Gebruik de pijlknoppen om de grafiekwaarde van de actieve separatie(s)
voor een specifiek gedeelte van de grafiek te verhogen of te verlagen.
Als slechts één separatie actief is, wordt de gradatiewaarde weergegeven
gaande van -50 tot +50. Als meer dan één separatie is geactiveerd worden
er geen gradatiewaarden geregistreerd.
De wijzigingen in de gradatietabellen worden direct weergegeven in
de gradatiegrafiek.
De gradatie schuifregelaars
• Start
Hiermee wordt het uitgangspunt van de gradatiegrafiek bij het helderste
uiteinde langs de horizontale of verticale as verschoven. Dit heeft
veranderingen in het beeldbestand tot gevolg met een bereik van
punt 0% tot punt 100%, met de grootste verandering bij punt 0%.
Laag startpunt Hoog startpunt
Kleur hulpmiddelen 375
• Helderheid
Hiermee wordt vooral de helderheid van de lichtste punten veranderd.
Dit heeft veranderingen in het beeldbestand tot gevolg met een bereik
van punt 50% tot punt 100%, met de grootste verandering bij punt 25%.
• Middenbereik
Hiermee wordt vooral de helderheid van de middelste toonwaarden
veranderd. Dit heeft veranderingen in het beeldbestand tot gevolg met
een bereik van punt 50% tot punt 85%, met de grootste verandering bij
punt 75%.
Helderheid, laag Helderheid, hoog
Middenbereik laag Middenbereik hoog
376 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
• Schaduw
Hiermee wordt vooral de helderheid van de schaduwen veranderd. Dit
heeft veranderingen in het beeldbestand tot gevolg met een bereik van
punt 50% tot punt 100%, met de grootste verandering bij punt 75%.
• Einde
Hiermee wordt het eindpunt van de gradatiegrafiek aan het schaduwui-
teinde langs de horizontale of verticale as veranderd. Dit heeft verande-
ringen in het beeldbestand tot gevolg met een bereik van punt 0% tot
punt 100%, met de grootste verandering bij punt 100%.
Lichte schaduw Donkere schaduw
Laag eindpunt Hoog eindpunt
Kleur hulpmiddelen 377
Schuifregelaars Helderheid en Contrast
De schuifregelaars Helderheid en Contrast zijn alleen actief als alle
separaties zijn geselecteerd.
Helderheid
Met Helderheid verhoogt of verlaagt u de helderheid van het beeld.
Als Helderheid wordt verhoogd, wordt het beeld helderder wat een bolle
curve tot gevolg heeft. Als Helderheid wordt verkleind, wordt het beeld
donkerder wat een holle curve tot gevolg heeft.
¾ Als de schuifregelaar Helderheid naar rechts wordt verplaatst, wordt de
helderheid vergroot, of naar links om de helderheid te verminderen.
Of:
Klik op de pijlknoppen om een waarde van de vervolgkeuzelijst te
selecteren.
Contrast
Met Contrast wordt het beeldcontrast vergroot door de lichtste punten
lichter en de schaduwen donkerder te maken. U kunt deze schuifregelaar
ook gebruiken om het contrast te verlagen.
¾ Als de schuifregelaar Contrast naar rechts wordt verplaatst, wordt
het contrast (S-vormige curve) vergroot. Als de regelaar naar links
wordt verplaatst, wordt het contrast verminderd (omgekeerde-S-
vormige curve).
Of:
Klik op de pijlknoppen om een waarde van de vervolgkeuzelijst
te selecteren.
378 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Contrastcentrum
Met Contrast wordt het contrast van de beelden voornamelijk voor het
middelste toonbereik vergroot. Met behulp van het Contrastcentrum
kan worden aangepast waar het contrast wordt vergroot. Om contrast
te vergroten in helderheid wordt het Contrastcentrum naar helderheid
geschoven. Om contrast te vergroten in schaduwen wordt het
Contrastcentrum naar de schaduwen geschoven.
¾ Selecteer het contrast van het beeld met behulp van de schuifregelaar
Contrast.
Of:
Verplaats de schuifregelaar
Contrastcentrum naar rechts om het
contrast in de lichtste punten te vergroten of naar links om het
contrast in de schaduwen te vergroten.
Of:
Klik op de pijlknoppen om de Contrastcentrum waarde te verhogen
of te verlagen. De Contrastcentrum waarde wordt rechts van de
schuifregelaar Contrastcentrum weergegeven. De gemaakte wijziging
hebben gevolgen voor de gradatiegrafiek doordat het punt van de
curve overgaat van hol naar bol.
Gradatietabellen ordenen
Het venster Gradatie heeft een aantal opties voor het ordenen van
gradatietabellen, inclusief
Reset, Opslaan, Verwijderen en Opslaan als.
Als u alleen met de standaard gradatietabel werkt, zijn de opties Reset
en Opslaan als geactiveerd. Deze opties bieden u de mogelijkheid de
standaard gradatietabel als basis te gebruiken voor het samenstellen en
opslaan van nieuwe gradatietabellen. Als u aan andere gradatietabellen
werkt dan de standaard gradatietabel, worden de knoppen
Opslaan
en
Verwijderen ook actief.
Opmerking: Contrastcentrum is alleen van invloed op het beeld als Contrast
ook is aangepast.
Kleur hulpmiddelen 379
De opties voor het ordenen van gradatietabellen zijn:
¾
Klik op Reset om alle vensterinstellingen van Gradatie terug te zetten.
De gradatiecurve wordt weer ingesteld op een lijn van 45°.
¾ Klik op Verwijderen om de geselecteerde gradatietabel te verwijderen.
¾ Klik op Opslaan om de gespecificeerde gradatie-instellingen
op te slaan.
¾ Klik op Opslaan als om nieuwe gradatietabellen te maken door
bestaande gradatietabellen op te slaan met nieuwe namen.
Om een nieuwe gradatietabel aan te maken:
1. Pas in het venster Gradatie de gradatietabel-instellingen naar wens aan.
2. Klik op Save As.
Het dialoogvenster Opslaan als verschijnt.
3. Typ in het vakje Bestandsnaam de gewenste naam voor de nieuwe
gradatietabel.
4. Klik op OK.
De gradatietabel wordt aan de lijst
Gradatietabel en de lijst Job
parameters Gradaties opgeslagen en toegevoegd.
Opmerking: De DefaultGradTable kan niet worden verwijderd.
Opmerking: U kunt alleen de standaard gradatietabel met een nieuwe
naam opslaan.
Zie Gradation op pagina 359 voor meer informatie over de gradatie
tabellen.
380 Hoofdstuk 7 – Kleur workflow
Grafische kunst
workflow
PrePress bestanden - GAP bestanden afdrukken..............................382
Preflight controle ............................................................................384
Exporteren als Creo Synapse InSite Job............................................390
382 Hoofdstuk 8 – Grafische kunst workflow
PrePress bestanden - GAP bestanden afdrukken
De Graphic Art Port (GAP) (grafische kunst poort) is een poort waarmee
u verschillende bestandsindelingen kunt invoeren die worden gebruikt in
de grafische kunst industrie. GAP bestanden zijn reeds gerasterd. De Spire
CXP8000 kleurenserver moet alleen de bestanden voorbereiden voor
de afdruk, wat betekent dat de bestandsresolutie en de rotatie moeten
worden aangepast.
GAP bestanden importeren
Om een specifieke pagina af te drukken, importeert u het toegewezen
bestand voor de specifieke pagina. Om een specifieke Job af te drukken,
importeert u het toegewezen bestand voor de specifieke Job.
Ondersteuning van GAP bestanden
De Spire CXP8000 kleurenserver kan het volgende type bestanden
importeren en omzetten:
• Brisque Jobs
• TIFF
• TIFF IT
• CT / LW
Het systeem converteert deze type bestanden naar "vooraf-gerasterde"
PDF-bestanden. GAP PDF bestanden worden op dezelfde manier als
een PDF bestand bewerkt en hebben dezelfde Job parameters.
Opmerking: Als het toegewezen Jobbestand wordt geïmporteerd, wordt
het bestand naar een PDF bestand geconverteerd dat in de wachtrijen van
de Spire CXP8000 kleurenserver verschijnt. Het PDF bestand kan worden
geprogrammeerd en afgedrukt als ieder ander PDF bestand.
Opmerking: De Spire CXP8000 kleurenserver ondersteunt de volgende
voorgesepareerde en samengestelde GAP bestandsformaten.
PrePress bestanden - GAP bestanden afdrukken 383
Structuur van het Gap bestand
TIFF IT
Een TIFF IT-bestand heeft 3 onderdelen:
• CT.TIF
• LW.TIF
• FP (Final Page)-bestand die CT.TIF en LW.TIF combineert
Om het TIFF IT-bestand naar de Spire CXP8000 kleurenserver te importeren,
moet u eerst het FP-bestand importeren. Gedurende de import, wordt het
bestand geconverteerd naar een PDF, die in de wachtrijen van de Spire
CXP8000 kleurenserver wordt weergegeven. De PDF kan worden
geprogrammeerd en afgedrukt als ieder ander PDF-bestand.
CT, LW, TIFF
De onderdelen van een Brisque Job en TIFF IT, zijn, CT, LW en TIFF,
en kunnen afzonderlijk naar de Spire CXP8000 kleurenserver worden
geïmporteerd en afgedrukt.
Gerasterde Brisque Jobs
Alle gerasterde Brisque Jobs hebben een kenmerkende structuur. Iedere
Job bevat een toegewezen bestand met één of meer pagina's (in geval van
een meervoudige Job). Iedere pagina bevat ook zijn eigen toegewezen
bestand, dat de LW en CT combineert.
•
Om een Brisque Job naar de Spire CXP8000 kleurenserver te importeren,
moet u eerst het toegewezen bestand van de Job importeren.
• Om een specifieke pagina af te drukken importeert u het toegewezen
bestand van de specifieke pagina.
Opmerking: Controleer dat in het Spire CXP8000 kleurenserver venster
Importeren, Gap bestanden in het vakje Type bestanden is geselecteerd.
384 Hoofdstuk 8 – Grafische kunst workflow
Preflight controle
Met de parameter Preflight kunt u de status van de belangrijkste Job
onderdelen controleren voordat de Job wordt afgedrukt.
Tijdens de Preflight controle wordt de Job geRIPped en worden de
ontbrekende onderdelen geïdentificeerd. De Preflight geeft de status
voor de volgende sleutelonderdelen van de Job weer:
• Hoge resolutie beelden of de verkeerde koppelingen naar de hoge
resolutie beeldmap
• Ontbrekende fonts
• Steunkleuren die niet in de steunkleur bibliotheek van de Spire
CXP8000 kleurenserver zijn gedefinieerd
• Dynamische uitzonderingen commando's voor een bestand dat via een
dynamische pagina uitzonderingen virtuele printer was aangeboden.
Opmerking: U kunt alleen een Preflight controle op PostScript Jobs draaien.
Opmerking: Als een Job onderdeel ontbreekt zal de Job mislukken voordat het
wordt geRIPped en een foutbericht zal verschijnen. Informatie over ontbrekende
onderdelen zal in het venster Jobgeschiedenis verschijnen.
Preflight controle 385
De resultaten van de Preflight controle worden in een Preflightrapport
weergegeven. Standaard wordt een Preflightrapport niet voor iedere
Job gegenereerd. Om dit rapport te genereren moet eerst een Preflight-
controle voor de Job worden uitgevoerd met de Jobparameter
Preflight.
Om een Preflight controle te draaien:
¾
Selecteer in het gebied Opties Preflight, Preflight controle draaien.
Alle vier de selectievakjes van de sleutelonderdelen van de Job zijn
actief, maar u kunt ieder selectievakje dat u van de Preflight controle
wilt uitsluiten legen.
Preflight rapport
Het Preflightrapport is een Job-gericht rapport dat informatie over de
status van de belangrijkste (ontbrekende of gevonden) Jobonderdelen
geeft voordat wordt afgedrukt, waardoor u uw bestanden kunt corrigeren.
In het bijzonder wordt aangeraden om de Preflight controle uit te
voeren voordat u een complexe Job met een grote hoeveelheid pagina's
of exemplaren gaat afdrukken. De Preflight controle vindt de missende
Job onderdelen en geeft ze allemaal tegelijk in het dialoogvenster Preflight-
rapport weer. U kunt het rapport bekijken en de ontbrekende onderdelen
herstellen en zo inefficiënte afdruktijd met steeds voorkomende fout-
of mislukking berichten voorkomen.
Als de Preflight controle wordt gedraaid, en alle belangrijkste onderdelen
beschikbaar zijn, wordt de Job verwerkt en afgedrukt volgens de geselec-
teerde Jobflow. Als de test mislukt (er zijn missende belangrijke elementen
gevonden), wordt de Job teruggezet in het venster
Opslag met het
Preflightrapport waarmee de Job kan worden gecontroleerd.
Opmerking: Wanneer één van de geselecteerde elementen van de lijst
ontbreekt, verschijnt de Job status aan het eind van de Preflight controle
als "Mislukt" en wordt de Job naar het venster Opslag verplaatst.
386 Hoofdstuk 8 – Grafische kunst workflow
Het Preflightrapport geeft altijd de laatste Preflight afdraai weer, als er
meer dan één Preflight controle op een Job wordt uitgevoerd zal het laatste
Preflightrapport de eerdere overschrijven. Als een Preflightrapport wordt
geproduceerd wordt de datum en tijd van de Preflight controle in het
venster Jobgeschiedenis weergegeven.
Om het Preflightrapport te bekijken:
1. Klik rechts op de Job in het venster Opslag en selecteer van het menu
Preflightrapport.
Het dialoogvenster Preflightrapport verschijnt. Als u de optie
Hi-Res
bestanden
in het gebied Preflightrapport heeft geselecteerd, zal het
Hi-Res rapport eerst verschijnen.
Als er bepaalde belangrijke onderdelen van de Job niet zijn gevonden
wordt dit aangegeven door de
ontbrekende indicator naast de HiRes,
Steunkleuren en Fonts rapport opties.
Als u geen Preflight optie voor de Preflight controle heeft geselecteerd,
verschijnt de
zonder Preflight indicator naast de rapport optie.
Als alle bestanden voor de Preflight optie zijn gevonden verschijnt
de
gevonden indicator naast de rapport optie.
Opmerking: Daar het dialoogvenster Preflightrapport alle belangrijke
Jobonderdelen weergeeft (missende en gevonden), kan dit rapport worden
gebruikt om alle bestaande (gevonden) belangrijke Jobonderdelen te bekijken,
bijvoorbeeld de lijst van de bestaande letterfonts in een Job, en de
overeenkomstige paden.
Preflight controle 387
2. Selecteer in het gebied Weergeven één van de volgende opties:
• Om alle bestanden weer te geven selecteert u Alles.
• Om alleen de gevonden bestanden weer te geven selecteert
u
Gevonden.
• Om alleen de ontbrekende bestanden weer te geven selecteert
u
Ontbrekend.
3. Selecteer de Steunkleuren rapport optie.
In het
Steunkleuren rapport worden de ontbrekende steunkleurnamen
weergegeven (steunkleuren die niet in de steunkleur bibliotheek zijn
gevonden) en de gevonden steunkleurnamen (steunkleuren die in de
steunkleur bibliotheek zijn gevonden). In de
C,M,Y,K kolommen worden
de overeenkomstige CMYK equivalenten weergegeven:
 Als de status ontbrekend is, zal de Spire CXP8000 kleurenserver
de oorspronkelijke CMYK-waarden die in het PS-bestand zijn
ingesloten, gebruiken voor het emuleren van de gewenste
steunkleur.
 Als de status gevonden is, zal de Spire CXP8000 kleurenserver de
CMYK waarden gebruiken die in de steunkleur bibliotheek zijn
.
388 Hoofdstuk 8 – Grafische kunst workflow
4. Klik op de Fonts rapport optie.
In het
Font rapport gebied worden de namen van de ontbrekende fonts
weergegeven die niet zijn ingesloten in het bestand en zich niet in de
Font bibliotheek bevinden, en ook de gevonden fonts.
In de kolom
Bron wordt aangegeven of het font in het bestand is
ingesloten of in de
Font bibliotheek was gevonden.
Preflight controle 389
5. Klik op de Dynamische uitzonderingen rapport optie.
Het
Dynamische uitzonderingen gebied geeft de dynamische pagina
uitzonderingen commando's weer die in het bestand zijn gevonden.
6. Klik op de knop Opslaan en blader naar de gewenste locatie om het
Preflight-rapport op te slaan.
7. Klik op Afdrukken om het rapport af te drukken.
Zie voor meer details over dynamische pagina uitzonderingen Dynamische
pagina uitzonderingen op pagina 284.
Tip: Als meer dan één Preflight-controle van een Job wordt gegenereerd
zal het laatste Preflight-rapport het vorige overschrijven. Indien gewenst
kan het rapport voor toekomstig gebruik worden opgeslagen.
390 Hoofdstuk 8 – Grafische kunst workflow
Exporteren als Creo Synapse InSite Job
Met Creo Synapse InSiteâ„¢ wordt een op Internet gebaseerde communicatie
tot stand gebracht met uw klanten en maakt ook goedkeuring op afstand
mogelijk van drukproef Jobs.
Als uw website is uitgerust met een Creo Synapse InSite server, kan de Job
als InSite vanuit de Spire CXP8000 kleurenserver worden geëxporteerd,
waardoor uw klanten online softproeven met verschillende gebruikers
tegelijkertijd kunnen bekijken over het wereldweb, commentaar kunnen
leveren, en pagina's goedkeuren of afwijzen met gebruik van een standaard
bladeraar.
Nadat de RTP Job is gemaakt op de Spire CXP8000 kleurenserver kan hij
als InSite vanuit het venster Opslag worden geëxporteerd. Als klanten zich
aanmelden (met gebruik van de specifieke gebruikersnaam en paswoord)
kunnen zij de status van de Jobs zien, miniweergaven van alle pagina's in
iedere Job bekijken en snel identificeren welke pagina's nog meer correcties
nodig hebben. De klant kan de kleurdensiteit meten, aantekeningen maken
en pagina's goedkeuren. Met de mogelijkheid om on line softproeven
te maken wordt de werkcyclus verkort en nauwkeuriger uitgevoerd,
waardoor minder reprints hoeven te worden gemaakt.
Exporteren als Creo Synapse InSite Job 391
Om te exporteren als InSite:
1. Selecteer de gewenste Job in het venster Opslag van de Spire CXP8000
kleurenserver.
2. Klik rechts op de Job en selecteer van het menu Als InSite
Job exporteren
.
Het venster InSite verschijnt.
3. Localiseer het bestand waarin u de Job wilt exporteren en klik
op
Exporteren.
Een Brisque Job wordt in de geselecteerde locatie aangemaakt. Het is
nu mogelijk om de bestanden op de InSite server te registreren en de
goedkeuringcyclus te beginnen.
392 Hoofdstuk 8 – Grafische kunst workflow
VI workflow
VI overzicht.....................................................................................394
Formaten van het VI document .......................................................395
Creo's Variable Print Specification gebruiken om een VI Job
af te drukken ..................................................................................400
VI elementen beheren.....................................................................404
De VI structuur aan grote bestanden toevoegen
(In katernen splitsen).......................................................................408
394 Hoofdstuk 9 – VI workflow
VI overzicht
Variabele informatie (VI) Jobs zijn Jobs waarin de af te drukken materialen
worden afgestemd op specifieke ontvangers of doelen. Voorbeelden
hiervan zijn facturen, doelgerichte reclame of directe verzendingen.
VI-jobs bestaan uit katernen die aangepaste kopieën van een document
zijn. Een katern kan uit verschillende pagina's bestaan, terwijl het hele
document bestemd is voor één specifiek persoon of adres. Een katern kan
bijvoorbeeld een gasrekening van een enkele pagina zijn of een persoonlijk
document van meerdere pagina's.
Iedere pagina in het katern worden samengesteld uit een verzameling
van afzonderlijk geRIPte elementen, die van katern tot katern kunnen
verschillen, inclusief de tekst, grafische elementen, afbeeldingen en
pagina achtergronden. Deze elementen zijn op zich zelf staande grafische
elementen, zoals lijntekeningen, tekst, geRIPte beelden of een combinatie
ervan. Er zijn twee typen elementen in VI jobs:
• Unieke elementen worden maar één keer voor een specifiek persoon
of doel gebruikt. Een persoonsnaam is een voorbeeld van een uniek
element.
• Herbruikbare VI elementen kunnen meer dan eens in verschillende
pagina's, katernen of Jobs worden gebruikt. Een bedrijfslogo is een
voorbeeld van een herbruikbaar element.
Op de Spire CXP8000 kleurenserver wordt elk element, tekst, grafiek,
afbeelding, of pagina achtergrond, slechts éénmaal geRIPped, zelfs als
het element éénmaal, verschillende malen of zelfs op elke pagina van de
VI Job wordt gebruikt. Als een element meerdere malen wordt gebruikt,
wordt het voor hergebruik in een speciale cachemap opgeslagen. U kunt
deze elementen in het Broncentrum onder het gebied
Gecacheerde VI
elementen
beheren. Iedere set elementen die met een bepaalde Job zijn
verbonden krijgt een eigen naam. In-line variabele elementen die slechts
éénmaal worden gebruikt, meestal tekst, worden niet opgeslagen in
een cachemap.
Net voordat wordt afgedrukt worden de pagina's van de vooraf geRIPte
herbruikbare elementen en de geRIPte unieke elementen samengesteld.
Daarna wordt de Job op dezelfde manier als alle andere Jobs in een RTP
formaat afgedrukt.
Zie voor meer informatie over gecacheerde VI elementen VI elementen beheren
op pagina 404.
Formaten van het VI document 395
Formaten van het VI document
VI Jobs worden met VI ontwerpprogramma's aangemaakt die Variable
Print Specification en VIPP formaten ondersteunen. De meeste VI-
ontwerpprogramma's kunnen VI-bestanden converteren naar conven-
tionele PS-bestanden die ook kunnen worden verwerkt door de Spire
CXP8000 kleurenserver, hoewel minder efficiënt dan Variable Print
Specification en VIPP-bestanden Ieder ontwerpprogramma maakt een
VI code aan die de RIP instrueert waar de VI elementen moeten worden
geplaatst, en ieder ontwerpprogramma doet dit op een enigszins
verschillende manier.
Het door u gekozen formaat kan een alleenstaand formaat zijn die alle
aspecten van documentontwerp databeheer en tekstverwerking beslaat,
of het kan een extensie of een bestaand programma zijn dat VI
documenten en VI Jobs aanmaakt.
De Spire CXP8000 kleurenserver kan VI Jobs verwerken die één van
de volgende bestandformaten hebben:
• Creo Variable Print Specification
• Xerox Variable data Intelligent Postscript Printware (VIPP)
• Personal Print Markup Language (PPML)
• PostScript.
Opmerking: Variable Print Specification, VIPP, en PPML elementen vindt u in
het Broncentrum onder het gebied Gecacheerde VI elementen.
396 Hoofdstuk 9 – VI workflow
Creo Variable Print Specification
Creo Variable Print Specification is de door Creo ontwikkelde formele
taal voor het efficiënt produceren van VI-documenten.
De Creo Variable Print Specification is veelomvattend en kan worden
gebruikt om een hele reeks VI-documenten te specificeren. Het biedt
de middelen voor een efficiënte verwezenlijking - snelle en efficiënte
gegevensverwerking en opslag vóór de afdruk.
Een Variable Print Specification Job bestaat uit de volgende onderdelen:
• Katern
Een aangepast exemplaar van een document met een enkele afdrukrun
waarbij pagina's en / of pagina-elementen van katern tot katern
kunnen verschillen.
• Sub-job
Alle exemplaren van een bepaald document, bijvoorbeeld boek, brochu-
re of flyer, in één enkele afdrukrun. Op de Spire CXP8000 kleurenserver
kunnen de sub-jobs op elk gewenst moment worden verwijderd, gear-
chiveerd, of opnieuw afgedrukt. U kunt herbruikbare elementen ook be-
waren voor toekomstige runs. Herbruikbare elementen worden op een
andere plaats in een cachemap opgeslagen, wat betekent dat alleen de
unieke gegevens die in een Job zijn ingesloten worden verwijderd.
Formaten van het VI document 397
• Herbruikbare elementen
Autonome grafische elementen, zoals lijntekeningen, tekst, rasteraf-
beeldingen of een combinatie van deze typen. Herbruikbare elementen
zijn in PostScript vertegenwoordigd en kunnen indien nodig worden
opgeslagen als EPS bestanden. Herbruikbare elementen kunnen
bijvoorbeeld instructies voor knipbewerkingen, inschaling en ook
de beeldgegevens bevatten.
Herbruikbare elementen kunnen herhaalde malen in verschillende
pagina's, katernen en Jobs worden gebruikt. Op de Spire CXP8000
kleurenserver worden alle herbruikbare elementen éénmaal verwerkt
en als RTP elementen voor meerder gebruik gecacheerd. Ze kunnen
opnieuw worden gebruikt in de sub-job zelf of in extra runs van
sub-jobs.
• In-line elementen
Unieke informatie wordt uit de database opgehaald en in de sub-job
ingesloten. Deze gegevens worden slechts eenmaal afgedrukt voor
enkele katernen.
VIPP
Het VIPP formaat was in 1993 ontworpen door Xerox. De VIPP is
een op PostScript gebaseerd formaat die de VI pagina's gedurende het
verwerkingsstadium samenvoegt. De VIPP wordt voor het merendeel
voor financiële toepassingen gebruikt, daar het VIPP het specifieke
vermogen heeft om grafische voorstellingen in kaart te brengen, en voor
facturen voor banken, telefoonrekeningen, en elektriciteit rekeningen.
Opmerking: Grijsschaal TIFF- en EPS-beelden die in CMYK-toepassingen
zijn gemaakt (zoals PhotoShop) worden in beide rekeningmeters van de
Spire CXP8000 kleurenserver en de Xerox DocuColor 8000 digitale pers als
zwartwit gerekend in plaats van Kleur.
Opmerking: Om VIPP bestanden met de Spire CXP8000 kleurenserver te
kunnen gebruiken, moet u eerst de VIPP software op uw systeem installeren.
Deze installatie moet worden uitgevoerd door een onderhoudstechnicus.
Neem contact op met uw serviceleverancier voor meer informatie.
398 Hoofdstuk 9 – VI workflow
VIPP-jobs worden samengesteld uit de vier volgende bestanden:
De VIPP-software maakt xgf en xgfc-mappen op het systeem. In de xgfc-
map worden een aantal submappen gemaakt. Tabel 16 geeft aan in welke
sub-mappen u de VIPP Job bestanden moet opslaan.
Om een VIPP Job af te drukken:
¾
Importeer het *.DBF bestand in de Spire CXP8000 kleurenserver.
De VIPP Job wordt verwerkt en afgedrukt.
Tabel 15: VIPP bestanden
Bestandsnaam Bestandsbeschrijving
File.PS Het PostScript Master Form, waarin alle
vastgestelde elementen uit het oorspronke-
lijke document zijn samengevat.
File.JDT De Job Descriptor Ticket, die de kop en
de setupinformatie van de Job bevatten.
File.DBM De Database Master, die de VIPP
codering bevat.
File.DBF Het Database File, die alle ASCII-gegevens
bevat die moeten worden samengevoegd.
Dit bestand moet databasisinformatie
bevatten dat is opgehaald uit het bereik van
de databasisregisters die zijn gespecificeerd
in de DataMerge-dialoog.
Tabel 16: VIPP sub-mappen
Bestandsnaam In de VIPP sub-map opslaan
File.PS formlib
File.JDT jdtlib
File.DBM formlib
File.DBF mislib
Variable Image Files imglib
Formaten van het VI document 399
VIPP 2001 en PPML
Het PPML formaat is een nieuw op XML-gebaseerd industriestandaard
die door de fabrikanten van afdruktechnologie is ontworpen voor hoge-
snelheid productie van herbruikbare pagina inhoud.
De Spire CXP8000 kleurenserverondersteunt VIPP 2001 en PPML
formaten. Met de volgende ingesloten functies kunt u:
• VIPP 2001 en PPML Jobs efficiënt verwerken
• De VIPP 2001 en PPML herbruikbare elementen beheren
• Jobs in verschillende VI-formaten naar de Spire CXP8000
kleurenserver importeren
• VI elementen naar de Spire CXP8000 kleurenserver importeren en
ze voor pre-cache aanbieden
• VI elementen in de hiërarchische structuur bekijken
Allebei de PPML en VIPP 2001 hebben een hiërarchische structuur.
Onderdelen van het document worden van het aanbiedingbestand
gescheiden en kunnen worden geordend en bewaard op de verschillende
niveau's van de hiërarchische structuur.
In PPML kunnen verschillende Jobs in één PPML bestand worden
opgeslagen. Hierdoor is de weergave in het navigatie paneel anders
dan de Variable Print Specification en de VIPP.
PostScript-bestanden
PostScript bestanden zijn alleen geschikt voor eenvoudige zeer korte
Job runs. Op ieder pagina-element wordt de RIP-verwerking opnieuw
uitgevoerd. Voor deze Jobs hoeft geen VI-ontwerphulpmiddel te worden
gebruikt. In plaats hiervan wordt een mailmerge functie in een Microsoft
Word document of een Microsoft Excel spreadsheet gebruikt.
400 Hoofdstuk 9 – VI workflow
Creo's Variable Print Specification gebruiken om een VI Job
af te drukken
De Spire CXP8000 kleurenserver zoekt eerst naar hoge resolutie
beelden in invoermap die het PDL bestand bevat en vervolgens in het
voorgedefinieerde APR pad –
D:\Shared\High Res. De Spire CXP8000
kleurenserver zoekt de VI beelden in deze locaties op als de Job wordt
geRIPped.
Om een VI Job af te drukken:
1. Kopieer de grafische VI-elementen naar één van de gedefinieerde
APR-mappen op de Spire CXP8000 kleurenserver.
2. Biedt de Job aan de Spire CXP8000 kleurenserver aan.
Herbruikbare elementen worden herkend, verwerkt en in het Broncentrum
onder het gebied
Gecacheerde VI elementen geplaatst. Ze zijn gereed om
snel in pagina's te worden samengevoegd en om opnieuw tijdens het afdruk
stadium te worden gebruikt.
De VI Job wordt verwerkt en op de Spire CXP8000 kleurenserver afgedrukt.
De Xerox DocuColor 8000 digitale pers drukt de RTP katernen af met een
maximale engine snelheid en werkt zonder onderbrekingen van de
afdrukschijf. Terwijl de printer bezig is met afdrukken worden de nog
af te drukken katernen gecompileerd. Op het moment dat pagina's naar
de afdrukengine worden gestuurd worden ze 'on-the-fly' samengesteld
uit verschillende in-line en herbruikbare elementen.
Opmerking: U kunt ook een pad naar iedere aangesloten server of diskette
definiëren. Zie voor meer informatie om APR paden toe te voegen, Een hoge
resolutie bestand pad instellen op pagina 258.
Zie voor meer informatie om bestanden te importeren Bestanden
importeren op pagina 158.
Creo's Variable Print Specification gebruiken om een VI Job af te drukken 401
Wanneer de Job voltooid is, wordt een RTP Job in het venster Opslag
geplaatst. Deze RTP Job bevat de complete variabele Job met alle katernen,
variabele beelden en unieke elementen.
Gebruikelijke VI afdruk opties
Gallop
Met de Gallop parameter van het tabblad Afdrukinstellingen kan de Spire
CXP8000 kleurenserver VI Jobs tegelijkertijd RIPpen en afdrukken. Grote
Jobs hoeven niet volledig naar de schijf te worden geRIPped voordat kan
worden begonnen met afdrukken. U kunt van te voren instellen hoeveel
pagina's worden verwerkt voordat de engine met afdrukken begint.
Zodra deze pagina's worden verwerkt begint het afdrukken terwijl de
rest van de Job door de Spire CXP8000 kleurenserver heen wordt gevoerd.
De Xerox DocuColor 8000 digitale pers blijft zonder onderbrekingen
afdrukken op de maximale snelheid zonder enige vertraging totdat de
Job helemaal is afgedrukt.
Opmerkingen:
• Als een element meerdere malen wordt gebruikt maar met verschillende
knip- of inschaalparameters, wordt het als een nieuw pagina-element
beschouwd en ook opnieuw verwerkt.
• De cache-map wordt heel gehouden totdat de Job is voltooid. Hierdoor
kunt u de geRIPte elementen overal in de Job opnieuw gebruiken.
Elementen kunnen ook voor volgende Jobs in de cache-map bewaard
blijven. De Job elementen kunnen ook worden gearchiveerd.
• Als een Job wordt verwijderd wordt de cache-submap van de Job niet
verwijderd. Dit moet handmatig in het Broncentrum worden gedaan.
Zie voor meer informatie over de Gallop optie Gallop op pagina 169.
402 Hoofdstuk 9 – VI workflow
Jobverwijdering
Als u een grote VI Job afdrukt die veel schijfruimte van de Spire CXP8000
kleurenserver inneemt, wordt aangeraden dat u de parameter
Jobverwijdering gebruikt.
Als u deze parameter selecteert zal de Spire CXP8000 kleurenserver iedere
pagina on-the-fly verwijderen als ze met succes zijn afgedrukt. Op deze
manier zal de Spire CXP8000 kleurenserver genoeg vrije schijfruimte
overhouden voor de verdere afdrukrun. Herbuikbare elementen worden
niet verwijderd.
Om een verwijdering beleid in te stellen:
1. Stel de wachtrij Verwerking uit en importeer de Job.
2. Dubbelklik op een Job om het venster Job parameters te openen.
3. Selecteer het tabblad Services.
Opmerkingen:
• Hierdoor blijft er voldoende schijfruimte vrij tijdens de afdrukrun
en beïnvloedt alleen de sub-job.
• Het bestand Variable Print Specification wordt ook verwijderd.
Creo's Variable Print Specification gebruiken om een VI Job af te drukken 403
4. Selecteer in het gebied Opties Automatische verwijdering één van de
volgende opties:
• Om pagina's of Jobs van de Spire CXP8000 kleurenserver te
verwijderen nadat de afdruk voltooid is, selecteert u
Verwijderen
na voltooien
.
• Om mislukte Jobs tijdens de verwerking of afdruk van de Spire
CXP8000 kleurenserver te verwijderen selecteert u
Verwijderen
bij mislukken Job
.
5. Klik op Save.
6. Selecteer de knop hervatten om de Verwerkingswachtrij te activeren
en de verwerking van uw Job te beginnen.
Impositie
Als u de VI Jobs met impositie bewerkt:
• Ieder katern moet uit hetzelfde aantal pagina's bestaan.
• Wanneer u een katern van een enkele pagina afdrukt in de Step-and-
Repeat
methode zal de VI Job hetzelfde beeld niet herhaalde malen
afdrukken. Verschillende katernen worden op het zelfde vel afgedrukt
en elke reeks wordt slechts eenmaal op het vel afgedrukt.
Voor een uit verschillende pagina's bestaande katern, worden de
pagina's in volgorde langs de lengte van het vel afgedrukt. Het volgende
katern wordt naast het eerste afgedrukt. Nadat de bladen zijn gesneden
worden de katernen met hun pagina's in de juiste volgorde uitgelijnd.
404 Hoofdstuk 9 – VI workflow
VI elementen beheren
Als de Spire CXP8000 kleurenserver uw VI Job verwerkt, worden de
herbuikbare VI elementen in een specifieke locatie opgeslagen. Als de
Job wordt afgedrukt zal de RIP engine naar de VI elementen in die
locaties zoeken en de elementen opnieuw gebruiken als dit nodig is.
De VI elementen kunnen ook in toekomstige Jobs worden gebruikt.
In het Broncentrum kunt u
Gecacheerde VI elementen gebruiken om
de VI elementen op uw systeem te beheren en om de volgende taken
uit te voeren:
• VI elementen verwijderen
• VI elementen archiveren
• VI-elementen ophalen
Opmerking: In bovenstaande voorbeeld wordt de Step-and-Repeat
methode weergegeven. Er gelden geen speciale instructies voor VI Jobs
wanneer de methodes In de vouw gehecht en Garenloos gebonden
worden gebruikt.
Zie Het tabblad Impositie op pagina 235 voor meer informatie over
de instellingen van de Impositie parameters.
VI elementen beheren 405
VI Elementen verwijderen
VI elementen die niet meer worden gebruikt nemen veel schrijfruimte van
de Spire CXP8000 kleurenserver in beslag. Om vrije schijfruimte te maken
kunt u de VI elementen verwijderen die u niet langer nodig heeft.
1. Klik vanaf de hulpmiddelenbalk op Broncentrum.
2.
Selecteer van de lijst Bron, Gecacheerde VI elementen.
VI Jobs worden in het linker deelvenster weergegeven. In het rechter
deelvenster kunt u alle VI elementen zien die bij uw Job horen. Met een
miniweergave kunt u ook de elementen controleren.
3. Selecteer de elementen die u wilt verwijderen en klik op Verwijderen.
Opmerking: U kunt ook de gehele map verwijderen.
406 Hoofdstuk 9 – VI workflow
VI elementen archiveren
Als u een grote VI Job heeft afgedrukt en u weet dat u deze in de toekomst
weer moet afdrukken, kunt u het beste de VI elementen archiveren en deze
weer ophalen als u ze nodig heeft. U kunt uw VI Jobmap in een locatie
archiveren die u zelf specificeert.
1. Klik vanaf de hulpmiddelenbalk op Broncentrum.
2. Selecteer van de lijst Bron, Gecacheerde VI elementen.
3. Selecteer de VI map waarin u wilt archiveren en klik op Archiveren.
Het dialoogvenster Open verschijnt.
4. Selecteer de locatie waarin u uw VI elementen wilt archiveren
en klik op
Archiveren.
VI elementen beheren 407
VI elementen ophalen
Als u uw Job opnieuw afdrukt kunt u de VI elementen uit het
archief ophalen.
1. Selecteer van het Job menu, Ophalen uit archief.
Het dialoogvenster Open verschijnt.
2. Selecteer de map waarin uw VI elementen zijn gearchiveerd.
3. Selecteer het gewenste bestand en klik op de knop Toevoegen.
4. Klik op Ophalen.
De Spire CXP8000 kleurenserver haalt de gearchiveerde VI elementen
op en zet ze onderaan de bestandslijst in het dialoogvenster
Gecacheerde VI elementen.
Opmerking: Gebruik SHIFT of CTRL om verschillende bestanden te selecteren
of
CTRL+A om alle bestanden te selecteren.
408 Hoofdstuk 9 – VI workflow
De VI structuur aan grote bestanden toevoegen
(In katernen splitsen)
Met de parameter In katernen splitsen kunt u een PostScript, PDF,
of een grote VI Job in katernen splitsen die oorspronkelijk geen
katernen structuur hebben.
Als u een VI, PostScript, of PDF Job in katernen splitst kunt u de VI
Job structuur simuleren. Als uw VI, PostScript, of PDF Job variabele
informatie bevat, kan het een efficiëntere manier zijn om uw Job te
beheren door de impositie methode, de niet-opties, en duplex
afdrukken allemaal per katern in te stellen. Met duplex afdrukken
worden automatisch blanco pagina's ingevoerd als het katern een
oneven aantal pagina's heeft.
Opmerking: Met deze functie kan een VI Job die oorspronkelijk geen katernen
structuur heeft in katernen worden gesplitst. Er kunnen zich onverwachte
resultaten voordoen als u deze optie voor VI Jobs gebruikt die al een katernen
structuur hebben.
De VI structuur aan grote bestanden toevoegen (In katernen splitsen) 409
Om een Job in katernen te splitsen:
1. Selecteer van Opties In katernen splitsen, Ja.
2. Typ in het vakje Aantal pagina's per katern de gewenste waarde.
Opmerking: Als het gespecificeerde aantal pagina's per katern niet genoeg
is om complete katernen te maken en er een overschot van pagina's is,
zullen de laatste pagina's het laatste katern vormen en zal deze minder
pagina's bevatten dan is gespecificeerd.
410 Hoofdstuk 9 – VI workflow
Systeembeheer
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver........412
Systeemberichten............................................................................440
412 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver
Basis systeemconfiguratie en instellingen worden in het venster Instellingen
van de Spire CXP8000 kleurenserver gedefinieerd. Het venster Instellingen
heeft verschillende functies waarmee u het systeem kunt beheren.
Om het venster Instellingen te openen:
¾
Selecteer van het menu Hulpmiddelen de optie Instellingen.
Het venster Instellingen verschijnt. De instellingen zijn in twee lijsten
verdeeld:
Beheer en Voorkeuren. In de volgende secties wordt een uitleg
van beide lijsten gegeven.
Beheer functies kunnen door alle gebruikers van alle niveaus worden
bekeken, maar zijn alleen voor bewerking beschikbaar op het niveau
van beheerder.
Voorkeur functies kunnen door alle gebruikers van alle
niveaus worden bekeken, maar zijn alleen voor bewerking beschikbaar
op het niveau van beheerder en operator. Alle functies in het venster
Instellingen kunnen alleen door Gast gebruikers worden bekeken.
Server set-up
Stel de naam van de server en de huidige datum en tijd in bij Server set-up.
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver 413
De servernaam wijzigen
1. Selecteer in het venster Instellingen onder Beheer>Server set-up.
2. Klik in het gebied Servernaam op Wijzigen.
Het dialoogvenster System Properties verschijnt.
3. Klik op het tabblad Network Identification op Properties.
Het dialoogvenster Identification Changes verschijnt.
414 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
4. Typ in het vakje Computer Name een nieuwe naam voor de computer.
5. Als u de werkgroep of het domein waarin de computer verschijnt wilt
veranderen, selecteert u de gewenste optie en typt u een nieuwe naam
in het corresponderende vakje.
6. Klik op OK.
7. Klik op OK in het dialoogvenster System Properties.
Het systeem verzoekt u om de computer opnieuw op te starten om de
nieuwe instellingen door te voeren.
8. Klik op No als u nog meer systeeminstellingen wilt wijzigen of klik op
Yes om de computer opnieuw te starten.
De datum en tijd wijzigen
1. Selecteer in het venster Instellingen onder Beheer>Server set-up.
2. Klik in het gebied Datum en tijd op Wijzigen.
Het dialoogvenster Date/Time Properties verschijnt.
3. Selecteer in het tabblad Date & Time de lokale tijdinstellingen.
Opmerking: Verander de Workgroup of Domain niet mits daartoe
opdracht is gegeven.
Belangrijk: Als u van domein wilt veranderen wordt verzocht om het
wachtwoord voor het domeinaccount in te typen. Als het wachtwoord
niet beschikbaar is wordt de computer geblokkeerd.
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver 415
4. Selecteer het tabblad Time Zone om de juiste tijdszone in te stellen.
5. Klik op OK.
Netwerkinstellingen
De IPX afdrukken instellingen, TCP/IP instellingen en de Apple Talk Setup
instellingen worden in de parameter
Netwerkinstellingen ingesteld.
416 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
IPX afdrukken
Met IPX-afdrukken kan de Spire CXP8000 kleurenserver als een jobserver
voor de Novell-wachtrij worden geprogrammeerd. Een jobserver contro-
leert iedere aangewezen wachtrij op een gespecificeerd tijdstip, en zorgt
ervoor dat de Jobs op een eerste-in eerste-uit-basis worden verwerkt.
Wanneer een Job wordt verwerkt wordt het bijbehorende bestand van
de wachtrijdirectory verwijderd.
Om de Spire CXP8000 kleurenserver IPX parameter in te stellen:
1. Selecteer in het venster Instellingen onder
Beheer>Netwerkinstellingen.
2. Klik in het gebied IPX afdrukken op Instellingen wijzigen naast de
parameter
Tree.
Het dialoogvenster Local Area Connection Properties verschijnt,
gevolgd door het dialoogvenster NWLink IPX/SPX Properties.
3. Klik om het frame type te veranderen op Frame type en klik op OK.
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver 417
4. Klik ook op OK in het dialoogvenster Local Area Connection Properties.
U wordt gevraagd om de computer opnieuw te starten.
5. Klik op No als u nog meer wijzigingen wilt doorvoeren of op Yes als u
de computer opnieuw wilt starten.
TCP/IP instellingen
De Spire CXP8000 kleurenserver is van te voren ingesteld met een standaard
IP adres. Met de optie TCP/IP kunt u dit IP-adres veranderen alsmede
andere TCP/IP-instellingen
Om de TCP/IP-netwerkinstellingen te wijzigen:
1.
Selecteer in het venster Instellingen onder
Beheer
>
Netwerkinstellingen
.
2. Klik in het gebied TCP/IP op Instellingen wijzigen naast de parameter
IP adres.
Opmerking: Wanneer u deze procedure gebruikt moeten meerdere
instellingen door de systeembeheerder worden geconfigureerd.
Opmerking:
Raadpleeg eerst uw systeembeheerder voordat u netwerkinstellingen
gaat wijzigen
418 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
Het dialoogvenster Local Area Connection Properties verschijnt,
gevolgd door het dialoogvenster Internet Protocol (TCP/IP).
3. Verander het IP-adres door Automatisch een IP-adres verkrijgen
te selecteren.
Of:
Selecteer
Het volgende IP-adres gebruiken en typ het gewenste adres,
bijvoorbeeld
IP-adres:192.168.62.1 en Subnetmasker:255.255.255.0.
4. Klik op OK.
5. Klik op OK in het dialoogvenster Local Area Connection Properties.
U wordt gevraagd om de computer opnieuw te starten.
6. Klik op No als u nog meer wijzigingen wilt doorvoeren of op Yes als
u de computer opnieuw wilt starten.
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver 419
Apple Talk set-up
Via het hulpprogramma AppleTalk Setup kan de AppleTalk-zone worden
gewijzigd waarin uw Spire CXP8000 kleurenserver zich bevindt.
Om de AppleTalk netwerkinstellingen te wijzigen:
1. Selecteer in het venster Instellingen onder
Beheer>Netwerkinstellingen.
2. Klik in het gebied Apple Talk set-up op Instellingen wijzigen naast
de parameter
Het systeem zal verschijnen in zone.
Het dialoogvenster Local Area Connection Properties verschijnt,
gevolgd door het dialoogvenster AppleTalk Protocol Properties.
3. Selecteer in de zonelijst de gewenste AppleTalk-zone voor de computer,
en klik op
OK.
420 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
Instellingen externe hulpmiddelen
Het hulpmiddel Instellingen externe hulpmiddelen bevat instellingen
voor het hulpmiddel
RemoteAdmin en maakt de aansluiting van clients
van de Spire CXP8000 kleurenserver over het netwerk mogelijk met het
Spire Web Center.
Remote Admin
Met het hulpprogramma RemoteAdmin kan de systeembeheerder vanaf het
cliëntwerkstation worden aangesloten op de Spire CXP8000 kleurenserver
voor het uitvoeren, bekijken, en verwerken van beheeractiviteiten. Als de
aansluiting op afstand wordt gegenereerd zal dit niet de gewone activiteiten
van de Spire CXP8000 kleurenserver beïnvloeden. De enige indicaties die de
Spire operator van de aansluiting heeft is in de
DFE en Printer animatie en in
het venster DFE monitor.
Hieronder is een afbeelding van de
DFE en printer animatie zoals deze
wordt weergegeven als de afgelegen sessie wordt geactiveerd.
Om de afgelegen aansluiting te beveiligen moet een wachtwoord door de
systeembeheerder worden toegewezen.
De instellingen voor RemoteAdmin houden de volgende fases in:
1. Op de Spire CXP8000 kleurenserver:
De afgelegen beheerservice is geactiveerd en een paswoord
is toegewezen.
2. Op het station van de systeembeheerder:
Het cliëntprogramma is gedownload en geactiveerd.
Opmerking: Dit hulpmiddel is ontworpen voor het exclusieve gebruik van de
systeembeheerder. Cliënts die aan de Spire CXP8000 kleurenserver vanaf het
werkstation willen aansluiten kunnen dit doen door het Spire Web Center te
gebruiken waardoor de voortgang van Jobs kunnen worden bekeken in de
wachtrijen van de Spire CXP8000 kleurenserver.
Zie voor meer informatie over het bekijken en controleren van Jobs vanaf een
cliënt werkstation, Spire Web Center op pagina 80.
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver 421
Om de afgelegen beheerservice te activeren en een paswoord
in te stellen:
1. Selecteer in het venster Instellingen Beheer>Instellingen externe
hulpmiddelen
.
2. Selecteer van het gebied Instellingen externe hulpmiddelen de optie
RemoteAdmin service inschakelen.
3. Typ in het vakje Paswoord een paswoord.
4. Klik op Save.
Opmerking: Dit paswoord wordt later gebruikt om de toepassing
RemoteAdmin vanuit het werkstation van de systeembeheerder aan
te sluiten.
422 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
Om de toepassing Remote Admin Client te downloaden:
1. Maak de aansluiting vanuit het werkstation van de systeembeheerder
naar de gewenste Spire CXP8000 kleurenserver en dubbelklik vanuit
de map
Hulpprogramma's (volgens het computertype, Windows
of Macintosh) op
SpireRemoteAdmin.exe.
Wanneer de installatie is voltooid verschijnt het venster Login.
2. Selecteer in de lijst Spire Server de gewenste Spire CXP8000
kleurenserver.
3. Klik op OK.
Het volgende venster Login verschijnt.
4. Typ in het vakje Session password het paswoord dat eerder in het
venster Remote Tools Setup is gebruikt.
5. Klik op OK.
De werkruimte van de Spire CXP8000 kleurenserver verschijnt op
uw scherm en u kunt iedere gewenste actie uitvoeren.
Tip: Het is ook mogelijk om de toepassing van Spire Web Center bij
Downloads te downloaden.
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver 423
Web Connect Setup
Met Web Connect Setup kunnen clients op de Spire CXP8000 kleurenserver
over het netwerk worden aangesloten met gebruik van het
Spire Web
Center
. Deze optie is standaard uitgeschakeld.
Om webverbindingen in te stellen:
1. Selecteer in het venster Instellingen Beheer>Instellingen externe
hulpmiddelen
.
2. Selecteer van uit het gebied Instellingen WebConnect, de optie
Web Viewer activeren.
Beveiliging
De instellingen voor de gebruiker Wachtwoorden en Schijf schoonmaken
bevinden zich onder
Beveiliging.
Zie voor meer informatie over het bekijken en controleren van Jobs vanaf een
cliënt werkstation, Spire Web Center op pagina 80.
424 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
Gebruiker wachtwoorden
Om de wachtwoord instellingen in te stellen:
1. Selecteer in het venster Instellingen onder Beheer>Beveiliging.
2. Selecteer Auto. aanmelden zodat gebruikers automatisch kunnen
aanmelden.
3. Selecteer Gast connectie deactiveren zodat gast gebruikers de
Spire CXP8000 kleurenserver niet kunnen openen.
Om de wachtwoorden van de Beheerder/Operator te veranderen:
1. Selecteer in het venster Instellingen onder Beheer>Beveiliging.
2. Voer in het gebied Beheerder/Operator het oude wachtwoord in.
3. Voer het nieuwe wachtwoord in.
4. Controleer het nieuwe wachtwoord.
5. Klik op Toepassen en Opslaan in het venster Instellingen.
Het wachtwoord wordt veranderd en het venster Instellingen
wordt gesloten.
Schijf schoonmaken
Als u een bestand verwijderd, zal gewoonlijk de bestandnaam worden
verwijderd, maar de gegevens zullen nog steeds op de schijf achterblijven.
Met het hulpprogramma
Schijf schoonmaken kunt u de eerder verwijderde
bestanden schoonmaken. Dit hulpmiddel verwijdert de inhoud van uw
verwijderde bestanden door alle lege sectoren op de schijf te scannen en
ze met nullen te verwisselen Sectoren die niet leeg zijn blijven onveranderd.
Met deze functie kunt u in een beter beveiligde omgeving werken. Als het
systeem wordt afgesloten zal gelijk de schijf worden schoongemaakt.
Om het hulpprogramma Spire Disk Wipe te bedienen:
1. Selecteer in het venster Instellingen onder Beheer>Beveiliging.
2. Om de schijf schoon te maken selecteert u Schijf schoonmaken als
het systeem afsluit
.
3. Sluit de toepassing Spire Color Server af.
Opmerking: Deze optie is niet beschikbaar als u de optie Auto. aanmelden
selecteert.
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver 425
4. Dubbelklik op het bureaublad van Windows op My Computer
en selecteer
D:\Utilities\PC Utilities\Disk Wipe.
5. Om het hulpprogramma te installeren dubbelklikt u op het
installatie pictogram Disk Wipe.
Het hulpprogramma pictogram Disk Wipe verschijnt op het
bureaublad van de Spire CXP8000 kleurenserver.
6. Dubbelklik op het hulpprogramma pictogram Disk Wipe.
Het hulpprogramma Disk Wipe verschijnt.
7. Om de schijf schoonmaak bewerking te beginnen klikt u op
Start Wiping.
Een voortgangsbalk verschijnt terwijl de schijf schoonmaak
bewerking steeds bestanden opschoont.
8. Sluit de Disk Wipe toepassing af als de bewerking stopt.
Opmerkingen:
• De schijf schoonmaken bewerking zal niet zo goed werken als de Norton
Utilities toepassing is geïnstalleerd. Controleer dat Norton Utilities niet op de
Spire CXP8000 kleurenserver is geïnstalleerd voordat u Disk Wipe activeert.
• Het kan wel eens voorkomen dat de bestandverwijdering uit het venster
Opslag niet wordt voltooid – als bijvoorbeeld het systeem afsluit voordat het
verwijdering proces is voltooid. In dit geval zal een gedeelte van de verwijderde
bestanden zich nog steeds in de map D\:Output bevinden. Aanbevolen wordt
daarom dat u eerst de map D\:Output controleert om te verzekeren dat alle
relevante bestanden zijn verwijderd, voordat u met schijf schoonmaken begint.
• Het hulpprogramma Disk Wipe maakt de gebruikerschijf en de printer-
schijf schoon.
• Voer het hulpprogramma Disk Wipe niet uit als een andere toepassing draait.
• De ondersteunde taal is Engels.
426 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
Systeemschijven
Als de printer of gebruikersschijf een vooraf ingestelde drempel van
minimaal beschikbare ruimte bereikt (de standaardwaarde is 250 MB),
wordt de RIP-bewerking uitgesteld en genereert het systeem een waarschu-
wingsbericht. De RIP-verwerking wordt alleen automatisch voortgezet
wanneer er genoeg schijfruimte aanwezig is.
Om de drempel van de systeemschijf te definiëren:
1. Selecteer in het venster Instellingen onder Beheer>Systeemschijven.
2. Stel in het gebied Systeemschijven de schijfruimte in die minimaal
vrij moet zijn voor de RIP-bewerking.
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver 427
Configuratie back-up
Met de functie Configuratie Back-up kan een back-up worden gemaakt van
de Spire CXP8000 kleurenserver configuratie naar een lokale harde schijf,
een netwerkstation, of een extern media – bijvoorbeeld een externe zip
drive – die aan de Spire CXP8000 kleurenserver zijn gekoppeld.
428 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
Configuratieback-up
Om een configuratie back-up van uw Spire CXP8000 kleurenserver
te maken:
1. Selecteer in het venster Instellingen onder
Beheer>Configuratie Back-up.
2. Klik in het gebied Configuratie Back-up op Bladeren.
Het venster Opslaan verschijnt.
3. Blader naar het gewenste directorypad voor de back-up.
4. Klik op Save.
5. Klik in het venster Instellingen op Back-up starten.
Opmerking: U kunt ook een back-up naar een externe media maken.
Opmerking: Het laatste pad wordt opgeslagen en verschijnt in het
padenvakje. Wanneer de back-up naar een externe media wordt
gemaakt, zal het weergegeven pad het standaardpad worden:
C:/CXP000/General/Configuration.
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver 429
Configuratie herstel
Om de Spire CXP8000 kleurenserver-configuratie te herstellen:
1. Selecteer in het venster Instellingen onder
Beheer>Configuratie Back-up.
2. Klik in het gebied Configuratie herstellen op Bladeren en localiseer
een verschillend directorypad waarin u de configuratie wilt herstellen.
3. Klik op Herstel beginnen.
Het venster Configuratie herstellen verschijnt.
4. Selecteer de categorieën die u wilt verwijderen en klik op OK.
Opmerkingen:
• De namen van de configuratiebestanden zijn altijd als volgt:
"SpireConf.Cab" (Cabinetbestand).
• Er kan ook vanuit een externe media een configuratieherstel
worden gemaakt.
Opmerking: Wanneer u de configuraties heeft hersteld worden alle
aangepaste tabellen/sets toegepast aan het systeem, bijvoorbeeld
geïmporteerde gebruikersgedefinieerde impositietemplates, virtuele
printers, fonten downloaden etc.
430 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
De volgende melding verschijnt:
5. Klik op Yes om de herstelde bestanden de huidige bestanden te doen
overschrijven. Klik op
No zodat de herstelde bestanden de huidige
bestanden niet zullen overschrijven.
Localisatie
De Localisatie eenheden en de Taal worden in de parameter Localisatie
ingesteld.
De localisatie eenheden instellen
1. Selecteer in het venster Instellingen Voorkeuren>Localisatie.
2. Selecteer naar wens in het gebied Localisatie, Millimeters of Inches.
Opmerking: De datum van het configuratieherstel is bijgewerkt in het
dialoogvenster Configuratieback-up.
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver 431
De taal instellen
1. Selecteer in het venster Instellingen Voorkeuren>Localisatie.
2. Selecteer in het gebied Taal de gewenste taal.
Pre-RIP voorbeeld
1. Selecteer in het venster Instellingen Voorkeuren>Pre-RIP-voorbeeld.
2. Selecteer in het veld PS-voorbeeld uw keuze:
• Bestand als PDF opslaan: om het bestand als PDF op te slaan
• Naar het originele PS bestand terugkeren: om naar het originele
PS bestand terug te keren
3. Selecteer in het gebied Voorbeeld VI Job het gewenste aantal katernen
voor het pre-RIP voorbeeld.
Opmerking: Als u naar een andere taal schakelt moet u de Spire CXP8000
kleurenserver toepassing opnieuw starten.
432 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
Algemene standaardwaarden
1. Selecteer in het venster Instellingen Voorkeuren>
Algemene standaardwaarden.
2. Selecteer in het gebied Standaard beeldformaat de optie Formaat.
3. Selecteer de gewenste OPI-instelling.
4. Selecteer Standaard archiefpad.
5. Stel de optie Aangepaste papierfunctie naar wens in op Aan of Uit.
6. Standaard is het selectievakje OCT-offset tussen jobs ingeschakeld. Dit
houdt in dat de offset tussen jobs altijd wordt uitgevoerd. Schakel het
selectievakje uit als u deze optie niet nodig heeft.
Zie voor meer informatie om de OPI in te stellen OPI op pagina 260.
Zie voor meer informatie over het standaard archiefpad Jobs archiveren
en ophalen op pagina 206.
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver 433
Afdrukwachtrijbeheer
De opties Job batchverwerking en Beleid vastgehouden Jobs worden in
de parameter
Afdrukwachtrijbeheer ingesteld.
Met het hulpprogramma Job batchverwerking kunnen verschillende Jobs
met dezelfde paginaparameters in een batch na elkaar worden afgedrukt
zonder de afdrukcyclus te vertragen, waardoor de verwerkingstijd
wordt verkort.
De gewenste optie voor Job-batchverwerking instellen:
1. Selecteer van het venster Beheer Voorkeuren>Afdrukwachtrijbeheer.
2. Selecteer Job batchverwerking activeren om Jobs met dezelfde pagina
parameters na elkaar af te drukken zonder de afdrukcyclus te vertragen.
Of:
Selecteer
Job-batchverwerking uitschakelen om de afdruk van Jobs
met dezelfde pagina afdrukstand in een batchverwerking uit te
schakelen om de snelheid van de engine te kunnen vertragen.
Zie voor meer details over Job batchverwerking Job-batchverwerking
op pagina 196.
434 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
De gewenste optie voor Jobs vasthouden instellen:
¾
Selecteer in het gebied Beleid vastgehouden Jobs, Vastgehouden Jobs
overslaan
om vastgehouden Jobs in de wachtrij In afdruk over te slaan.
Of:
Selecteer
Vastgehouden Jobs niet overslaan om de wachtrij In afdruk
te stoppen als een Job zich in een bevroren status bevindt.
Kleur
De instellingen Kalibratiemethode, Emulaties, Automatische rastering,
Kleurenconversietabellenen Kalibratie herinnering bevinden zich bij
de parameter
Kleur.
Kalibratie
Zie voor meer informatie over de kalibratie methode instellingen Kleur kalibratie
methodes op pagina 321.
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver 435
Emulaties
Met dit hulpprogramma kunt u de gewenste emulatiemethode selecteren:
• Device Link (standaard)
• CSA
Om de emulatiemethode te specificeren:
1. Selecteer in het venster Instellingen Voorkeuren>Kleur.
2. Selecteer in de lijst Emulatie de gewenste emulatiemethode.
Automatische rastering
De Spire CXP8000 kleurenserver ondersteunt Punt en Stochastische
rastering. Wanneer een Job vanaf de Spire CXP8000 kleurenserver wordt
afgedrukt, selecteert u de gewenste rastermethode of kiest u
Automatisch
bij de parameter
Kleur in het venster Instellingen. Standaard wordt
Automatisch toegepast voor twee type rasters:
• Voor CT (Continuous Tone):
Gebruikt het systeem een Punttype raster van Punt 200.
• Voor tekst / lijntekening elementen -LW (Line Work):
Gebruikt het systeem een Lijntype raster van Lijn 200.
Om de waarden van de automatische rastermethode te veranderen:
1. Open in het venster Instellingen Voorkeuren>Kleur.
2. Selecteer in het gebied Automatische rastering de gewenste
automatische rasterinstellingen voor LW in de lijst
LW.
3. Selecteer de gewenste automatische rasterinstellingen voor CT
in de lijst
CT.
U wordt verzocht om de toepassing opnieuw op te starten om
de nieuwe instellingen door te voeren.
Opmerking: De emulatieprofielen die in het venster Jobparameters verschijnen
houden verband met de gekozen emulatiemethode.
436 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
Kleurconversietabellen
Met het hulpprogramma Kleurenconversietabellen is het mogelijk om de
kleurenconversietabelset die voor de Jobs worden gebruikt te selecteren.
Om de kleurenconversietabellen te selecteren:
1. Selecteer in het venster Instellingen Voorkeuren>Kleur.
2. In het gebied Kleurenconversietabellen selecteert u de conversie tabel
die u wilt gebruiken.
Standaard is de huidige kleurentabelversie geselecteerd. Om de vorige
versie van de kleurentabellen toe te passen wordt
Vorige kleurentabel-
versie
geselecteerd.
Het volgende bericht verschijnt.
3. Klik op OK.
Kalibratie herinnering
Stel de Kalibratie herinnering in om u eraan te herinneren dat de kalibratie
moet worden uitgevoerd.
1. Selecteer in het venster Instellingen Voorkeuren>Kleur.
2. In het gebied Kalibratie herinnering selecteert u het selectievakje
Stel herinnering periodiek kalibreren (uren) in en selecteer het
tijdstip in de lijst.
De
kalibratie herinnering indicator verschijnt als het tijd is om
te kalibreren.
Belangrijk: De wachtrij In verwerking moet zijn onderbroken als de kleuren-
tabelset wordt veranderd.
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver 437
Messages
De instellingen voor
Foutberichten
,
Instellingen logbestand boekhouding
en
Boekhouding/Berichtviewer logboekinstelling
bevinden zich
in
Berichten
.
Foutberichten
Met het hulpmiddel Foutberichten kan worden geselecteerd of het venster
Foutberichten automatisch/of niet verschijnt wanneer een foutmelding
wordt gegenereerd.
Om de instellingen van het venster Foutberichten in te stellen:
1. Selecteer in het venster Instellingen Voorkeuren>Berichten.
2. Selecteer in het gebied Foutberichten de optie Venster foutberichten
automatisch weergeven bij nieuwe foutmelding
(standaard).
Om het venster Foutberichten per selectie te openen selecteert u
Het venster Foutberichten alleen door gebruikerselectie openen.
438 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
Instellingen logbestand boekhouding
Standaard worden alle Jobs gedurende de laatste 90 dagen die zijn behan-
deld, weergegeven in het venster Boekhouding van de Spire CXP8000 kleu-
renserver. Met dit hulpmiddel kunt u bepalen hoe lang informatie behouden
blijft totdat ze wordt overschreven.
Het boekhoudrapport instellen:
1. Selecteer in het venster Instellingen Voorkeuren>Berichten.
2. Selecteer in het gedeelte Instellingen logbestand boekhouding de
gewenste waarde voor
Berichten overschrijven die ouder zijn dan.
3. Klik op de knop Logbestand nu leegmaken om alle bestaande
informatie van de vensters te verwijderen.
Instellingen logbestand voor berichtenviewer
Standaard worden alle Jobs die gedurende de laatste 90 dagen zijn
behandeld, weergegeven in het venster Boekhouding van de Spire
CXP8000 kleurenserver. Met dit hulpmiddel kunt u bepalen hoe
lang informatie behouden blijft totdat ze wordt overschreven.
Om het logbestand voor berichtenviewer in te stellen:
1. Selecteer in het venster Instellingen Voorkeuren>Berichten.
2. Selecteer in het gebied Instellingen logbestand voor berichtenviewer
de gewenste waarde voor
Berichten overschrijven die ouder zijn dan.
3. Klik op de knop Logbestand nu leegmaken om alle bestaande
informatie van de vensters te verwijderen.
Opmerking: Zie voor meer details over het venster Boekhouding
De boekhoudinformatie bekijken op pagina 219.
Opmerking: Zie De boekhoudinformatie bekijken op pagina 219 voor
meer informatie over de berichtenviewer.
Installatie en configuratie van de Spire CXP8000 kleurenserver 439
Configuratie bekijken
Met het hulpprogramma Configuratie bekijken kunt u de configuratie van
uw Spire CXP8000 kleurenserver bekijken en afdrukken op elke printer die
via het netwerk op de Spire CXP8000 kleurenserver is aangesloten. U kunt
ook de configuratie opslaan in het netwerk of deze naar een externe media
zoals een tekstbestand exporteren.
Om de configuratie te bekijken:
1.
Selecteer in het venster Instellingen
Voorkeuren
>
Configuratie bekijken
.
2. Klik op Afdrukken om de nieuwe configuratie af te drukken.
Het venster Print verschijnt.
3. Selecteer van de lijst Printer één van de gedefinieerde printers en
klik op
OK.
4.
Wanneer u de configuratie wilt opslaan klikt u op de knop Exporteren.
440 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
Het venster Opslaan verschijnt.
5. Selecteer de gewenste map en klik op Opslaan.
Systeemberichten
Terwijl de Spire CXP8000 kleurenserver de Jobs verwerkt worden verschil-
lende berichten weergegeven. U kunt de berichten van elke Job in het venster
Jobgeschiedenis bekijken, van de hele sessie in de Berichtenviewer of alleen
de foutberichten in het venster Foutberichten.
Het venster Foutberichten
Standaard staat het venster Foutberichten open in de werkruimte van de
Spire CXP8000 kleurenserver. Iedere keer als het systeem een
Foutbericht
genereert zal het bericht in het venster Foutberichten verschijnen. In het
venster Foutberichten worden alle foutberichten weergegeven die tijdens
de workflow zijn gegenereerd (het totaal aantal berichten wordt
ook weergegeven).
Opmerking: Het is mogelijk om te specificeren wanneer het venster Foutbe-
richten automatisch bij een nieuwe fout, of bij gebruikerselectie zal verschijnen.
Zie Foutberichten op pagina 437 om de gewenste optie in te stellen.
Systeemberichten 441
¾ Selecteer van het menu Weergave Foutberichten.
Het venster Foutberichten verschijnt met alle Foutberichten die tijdens
de workflow zijn gegenereerd.
Om berichten uit het venster Foutberichten te verwijderen:
¾
Selecteer de bericht(en) die u wilt verwijderen en klik op Verwijderen.
Of:
Klik op de knop
Alles verwijderen om alle berichten te verwijderen.
Drempelbericht voor de systeemschijf
Als de printer of gebruikerschijf een vooraf ingestelde drempelwaarde voor
minimaal beschikbare ruimte bereikt (gewoonlijk 250 MB), wordt de RIP-
bewerking uitgesteld en genereert het systeem een waarschuwingsbericht.
De RIP-verwerking wordt alleen automatisch voortgezet wanneer er genoeg
schijfruimte is. In dit geval moet u de drempel van de systeemschijf verhogen.
Opmerking: Standaard worden de nieuwe berichten bovenaan de lijst
weergegeven. Voor elk bericht wordt de oorsprong aangegeven. Daarnaast
wordt ook een actie gesuggereerd waarmee u het probleem kunt oplossen.
Opmerking: Geleegde berichten worden niet verwijderd uit de
Berichtenviewer of verwante Jobgeschiedenis vensters.
Zie voor meer informatie over het instellen van de systeemschijf drempel
Systeemschijven op pagina 426.
442 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
Jobgeschiedenis
Om de Jobgeschiedenis te bekijken:
¾
Klik met de rechtermuisknop op de Job in het venster Wachtrijen
of het venster Opslag, en selecteer in het menu
Jobgeschiedenis.
Of:
Selecteer een Job en selecteer van het menu
Job, Jobgeschiedenis.
Het venster Jobgeschiedenis verschijnt, met daarin de lijst van alle
berichten die tijdens de workflow van de geselecteerde Job zijn
gegenereerd.
Het venster Jobgeschiedenis geeft de naam van de Job en de afzender
aan (de gebruikernaam van het systeem waarvan deze Job afkomstig is).
Berichteninformatie
Voor elk bericht wordt standaard de volgende informatie aangegeven:
• Een pictogram dat het type bericht (Fout, Waarschuwing of Informatie)
aangeeft
•
De datum en tijd waarop het bericht is gegenereerd (tijdstempel gegevens)
• Het stadium van de workflow (bijvoorbeeld Afdrukken of Verwerken)
• De tekst van het bericht
U kunt met de kolomkoppen de berichten op type filteren en / of de
lijst sorteren.
Systeemberichten 443
De Berichtenviewer
Om de Message Viewer te openen:
¾
Selecteer tijdens een willekeurige fase van het werkproces, Berichten-
viewer
in het menu Hulpmiddelen.
Het venster Berichtenviewer dat wordt geopend, bevat alle berichten
die tijdens de workflow zijn gegenereerd.
Standaard worden alle Jobs vermeld die in de laatste drie maanden
(90 dagen) zijn verwerkt.
Berichten beheren
U kunt met de kolomkoppen de berichten op type filteren en / of de lijst
sorteren. Ook kan de berichtenlijst worden afgedrukt.
Indien gewenst kunt u met de kolomkoppen de volgorde en het formaat
van kolommen wijzigen, de lijst filteren of sorteren.
Zie Jobgeschiedenis op pagina 442 voor meer informatie over berichten die
betrekking hebben op een bepaalde Job.
De standaardinstelling kan worden veranderd in het venster Instellingen
bij Berichten. Zie voor meer informatie om de standaardinstelling te
veranderen Messages op pagina 437.
Opmerkingen:
• Deze sectie is relevant voor de vensters Berichtenviewer en Jobgeschiedenis
(maar niet voor het venster Foutberichten).
• Deze instellingen blijven behouden nadat u een venster sluit.
444 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
Berichten op type filteren
Aan elk bericht in de vensters Berichtenviewer en Jobgeschiedenis wordt
een pictogram toegewezen om het berichttype aan te geven.
U kunt de lijst filteren om alleen berichten van bepaalde typen te bekijken.
¾ Klik op een berichttype pictogram – bijvoorbeeld Fout – om deze
berichten niet weer te geven.
Standaard worden alle berichtentypen in de Berichtenviewer
weergegeven.
De lijst wordt meteen bijgewerkt.
De Berichtenlijst afdrukken
U kunt de informatie afdrukken zoals deze in de Berichtenviewer
is weergegeven (zoals deze momenteel is gefilterd en gesorteerd).
Om de berichtenlijst af te drukken:
1. Filter en sorteer de lijst naar wens (de gegevens worden afgedrukt
volgens de huidige filter- en sorteerinstellingen).
2. Klik op Print List (Lijst afdrukken).
Information
Warning (waarschuw ing)
Fout
Opmerking: Als het berichttype niet is geselecteerd zullen berichten van
dit type niet meer in de lijst verschijnen.
Systeemberichten 445
Het venster Print verschijnt.
3. Stel de gewenste afdrukopties in en klik op OK.
446 Hoofdstuk 10 – Systeembeheer
24 bit/3 byte-afbeelding
Een afbeelding kan RGB of CMY zijn en elk van deze drie kleuren
gebruikt 1 byte of 8 bits aan data. Aangezien 3 byte gelijk is aan 24 bits,
staan deze afbeeldingen ook wel bekend als 24-bits afbeeldingen. Dit
systeem wordt gebruikt voor hoge kwaliteit video beelden en voor het
scannen van beelden. Bij het afdrukken met proceskleuren wordt een
vierde kleur (zwart) toegevoegd voor een optimaal effect
32 bit/4 byte-afbeelding
Een afbeelding dat 8 bits gebruikt voor CMYK pixels, of 8 bits voor
ieder RGB pixel en 8 pixels voor een maskeringlaag of ander toekomstig
gebruik. Aangezien 4 byte gelijk is aan 32 bits, staan deze afbeeldingen
ook wel bekend als 32-bits afbeeldingen Een 8-bits CMYK-afbeelding is
het minimum dat vereist is voor drukreproductie van hoge kwaliteit.
4 color printing
(ondersteuning van 4 kleuren)
Een kleurreproductiemethode die wordt gebruikt om een volledige
kleuruitvoer te creëren door het over elkaar aanbrengen van cyaan,
magenta, gele en zwarte inkt.
8 bit/1 byte-afbeelding
Een afbeelding die is beperkt tot 256 tinten van één kleur of 256
verschillende kleuren. Aangezien 1 byte bestaat uit 8 bits en elke
bit twee mogelijkheden heeft, is 1 byte gelijkwaardig aan 28 keuzen
ofwel 256 mogelijkheden.
Additief kleurenmodel
Een kleursysteem waarin de afbeelding is samengesteld uit de combi-
natie van Rood (R), Groen (G) en Blauw (B) licht, dat wordt uitge-
zonden door het oorspronkelijke apparaat. Dit systeem is geschikt
voor beeldschermen en tv's maar niet voor drukwerk. Scanners
scannen normaal gezien eerst in RGB waarna het beeld voor druk-
doeleinden naar CMYK wordt geconverteerd. Zie ook RGB, CMYK,
Proceskleuren, Subtractief kleurenmodel.
Afdrukbaar gebied
Gedeelte van een negatief of een plaat die overeenkomt met de
afgedrukte inkt op papier. Het papiergedeelte waarop de inkt
wordt afgedrukt.
Aflopend formaat
Een extra hoeveelheid van het gedrukte beeld dat de trimlijnen van
het vel of de pagina overschrijdt.
Woordenlijst
448 Spire CXP8000 kleurenserver Gebruikershandleiding
Amplitude Modulation
Halftoon rastering, tegenovergesteld tot FM-rastering, heeft punten
van verschillende grootte met een gelijke ruimte tussen het middel-
punt van de punten.
Anti-Aliasing (kartelvorming)
Een stappeneffect, waarbij gehoekte lijnen of gebogen randen van
elementen in een elektronische afbeelding er gebroken of gekarteld
uitzien daar de afbeelding in een rasterindeling wordt geproduceerd.
Een hogere resolutie kan dit effect doen afnemen, of de "Anti-Aliasing"-
techniek kan worden gebruikt waarbij de randen minder scherp
worden gemaakt.
APR
De Automatic Picture Replacement-workflow van Creo. In deze
workflow worden twee versies van een bestand gemaakt, dit is een
PSImage bestand waarin een hoge-resolutiebestand en een lage-reso-
lutiebestand zijn samengevat. Het laatste wordt in DTP-toepassingen
gebruikt voor plaatsing- en bewerkingsdoeleinden. Het lage resolutie-
bestand wordt tijdens de RIP-verwerking automatisch vervangen
door het hoge resolutiebestand. Zie ook PSImage.
Bevroren Job
Een Job waarvoor de geschikte papierstapel niet voorradig is, bijvoor-
beeld het geschikte papiertype, papierformaat, of het gewicht.
Binden
Het proces waarbij de pagina's van een boek of een andere publicatie
aan elkaar worden bevestigd.
Bit
Afkorting van binary digits. De kleinste informatie-eenheid die wordt
gebruikt bij het opslaan van informatie op een computer. Bits worden
uitgedrukt in een binaire notatie, dat wil zeggen in enen en nullen.
Bitmap grafieken
Een beeld dat is samengesteld uit individuele pixels. De kleurwaarde
en positie van elke pixel worden afzonderlijk beschreven in bits en
bytes van computergeheugen. Dit heet een bitmap, omdat het een
"map" (kaart) van bits is. Zie ook Rasterbestand.
Butt
Samenvoeging van twee elementen zonder een overlapping
of witruimte.
Byte
Een groepering van 8 bits opgeslagen informatie die 256 dataniveaus
geeft. Elke byte vertegenwoordigt een waarde of een teken, bijvoorbeeld
een letter of een nummer. In een kleursysteem kan een byte één van 256
verschillende tinten beschrijven.
Woordenlijst 449
CIE
Afkorting van Commission Internationale d'Eclairage. Deze orga-
nisatie is opgericht om onderzoek te verrichten naar belichtings-
problemen. CIE-kleurencoördinaten geven de proporties van de
drie additieve kleuren (RGB) aan die nodig zijn om elke willekeu-
rige kleurschakering te produceren en worden gebruikt voor
vergelijkende kleurmetingen.
CMYK
De proceskleuren – Cyan, Magenta, Yellow en Black (cyaan,
magenta, geel en zwart). Zie ook Kleurseparaties, Proceskleuren,
en Subtractief kleurenmodel.
Composite modus
In de Composite modus bevinden alle gegevens die nodig zijn om
een pagina in CMYK-componenten onder te verdelen zich in één
(samengesteld) bestand. Brisque of PS/M scheidt het bestand in
CMYK als onderdeel van het conversieproces. Deze verwerkingsme-
thode is in de meeste gevallen het meest efficiënt en het snelst.
Creep
Het effect dat de middelste pagina's van een gevouwen katern iets
uitsteken ten opzichte van de buitenste pagina's. Dit effect wordt
gecompenseerd door Shingling. Zie ook Shingling.
CT
Afkorting van continutoon. Kleuren- of zwart-wit fotografische
afbeeldingen waarbij de overgang van donker naar lichte tonen
geleidelijk plaatsvindt (en niet abrupt zoals bij lijntekeningen).
DCS
Afkorting van Desktop Color Separation, een EPS-indeling bestaande
uit vijf bestanden. Vier van deze bestanden bevatten de kleureninfor-
matie voor elk van de CMYK-kleuren en het vijfde is een lage resolu-
tie Composite-bestand voor gebruik in elektronische pagina lay-out.
Zie ook OPI.
Degradé
(Kleurverloop) - Een geleidelijke kleurenmenging of kleurenovergang.
Andere benamingen zijn vignette of graduated blend (gelijkmatige
overvloei) (Vector drawing).
Digital front end system
Dit is het werkstation of groep werkstations waarop de toepas-
singsoftware voor het opstellen van pagina's met tekst en afbeeldin-
gen is geïnstalleerd bij elektronische publicatie. In de prepreswereld
is dit het werkstation waarmee de hardware wordt bediend. Bijvoor-
beeld een proefapparaat, plaatbelichter of filmbelichter.
450 Spire CXP8000 kleurenserver Gebruikershandleiding
Digitale proefdruk
Een zwartwit of kleurenafbeelding reproductie die is gemaakt op basis
van digitale informatie zonder dat hiervoor films zijn geproduceerd.
De uitvoer kan een digitale 'hardproef' zijn op een uitvoerapparaat
of het kan een digitale 'softproef' zijn die wordt weergegeven op
een beeldscherm.
Dot
Het individuele element van een halftoon.
Dot area (puntgebied)
Het percentage van een gebied dat is bedekt door halftoon punten
dat geen puntbereik heeft bij 0% tot een inktdichtheid van 100%.
De grootte van een enkele punt wordt vastgesteld in een percentage
van het gevulde gebied.
DTP
Afkorting van Desktop Publishing. Het pagina-productieproces
waarvoor gebruik wordt gemaakt van computers, algemeen verkrijg-
bare software en een uitvoerapparaat zoals een printer of een filmbe-
lichter. Deze componenten vormen meestal een systeem dat wordt
aangestuurd door een apparaatonafhankelijke paginabeschrijvings-
taal zoals PostScript.
EPS
Afkorting van Encapsulated PostScript, een grafische bestandsinde-
ling die wordt gebruikt om grafische PostScript-bestanden over te
brengen van het ene programma naar het andere. Dit bevat zowel
een voorbeeld met lage resolutie als een PostScript-beeldbeschrijving
met hoge resolutie. Op de Macintosh is de voorbeeldweergave in de
PICT-indeling, op de PC wordt het in de TIFF-indeling weergegeven.
Wordt ook EPSF genoemd.
Finishing stage (afwerkingfase)
Dit is de fase die volgt op de afdrukprocedure en kan laminatie,
perforatie en vernissen inhouden.
Frame
(kader) - Een kader is een kleurenovervul die opzettelijk bij een
kleurenrand wordt gemaakt om de effecten van verkeerde registratie
tot een minimum terug te brengen. Andere benamingen zijn trapping
of grip. Zie ook Trapping.
Frequency Modulated-rasters
Een methode om halftonen te maken waarbij de punten allemaal
even groot zijn, maar de frequentie of het aantal punten per gebied
kan verschillen. In een donker gebied zijn meer punten dan in een
licht gebied.
Woordenlijst 451
GCR
Afkorting van Gray Component Replacement. Methode voor het
verminderen van de CMY-hoeveelheden die de grijscomponent
in een kleur produceren, zonder de kleurtint te wijzigen.
Graduated blend
Zie Degradé.
Gravure druk
Een afdrukmethode waarin het beeld is ingegraveerd door een raster
onder de oppervlakte van een cilinder. De inkt wordt op papier
overgebracht wanneer dit tegen de cilinder wordt geperst. Gravure
wordt gebruikt voor heel lange printruns en op vele ondergronden.
Grijs component
De hoeveelheden CMY in een kleur die op basis van de laagste sepa-
ratiewaarde van de kleur een neutraal grijs opleveren. Zie ook GCR.
Grijswaarden
(grijsschaal) - Een schaal van grijze tonen, gaande van wit tot zwart.
Digitaal gezien hebben grijsschaalafbeeldingen maximaal 256
verschillende grijsniveaus. Zie ook 8 bit/1 byte-afbeelding.
Halftoon
Een negatieve of positieve afbeelding waarvan het beeld wordt gere-
produceerd door punten met een uiteenlopend gebied maar met een
uniforme densiteit. Met het naakte oog bekeken lijkt halftoon op
continuous tone.
Handtekening
Een vel afgedrukte pagina's, die wanneer worden gevouwen een deel
vormen van de publikatie.
Helderste punten
De helderste gedeelten van het origineel of de reproductie die geen
kleur bevatten. Het helderste punt in de reproductie wordt gemeten
van de kleinste afdrukbare punt tot ongeveer 25%. Zie ook
Middentonen en Schaduwen.
HSL
Afkorting van Hue (tint), Saturation (verzadiging) and Lightness
(helderheid). Dit is een kleurenmodel waarvan de kleur wordt
aangeduid door de golflengte (Hue), kleurintensiteit of zuiverheid
(Saturation) en de helderheidswaarde (Lightness) van de kleur.
Impositie
Rangschikking van pagina's op een pers zodat het afgedrukte vel juist
wordt gevouwen, gebonden en bijgesneden.
Inkjetproef
Een proefdruk van een digitale afbeelding die wordt afgedrukt op een
printer die minuscule inktdruppels op het papier spuit. Inkjetproefers
kunnen op een hele reeks gevarieerde materialen afdrukken.
452 Spire CXP8000 kleurenserver Gebruikershandleiding
Jobflow
Jobflow verwijst naar instellingen van Job-parameters van geselec-
teerde virtuele printers die automatisch worden toegepast op alle Jobs
die met die virtuele printer worden afgedrukt. Deze instellingen
bepalen hoe een verzonden of geïmporteerd bestand wordt verwerkt.
Een bestand dat bijvoorbeeld met de Jobflow naar de virtuele printer
Process & Print wordt verzonden wordt geRIPped, afgedrukt en opge-
slagen in de Opslagmap. Een bestand dat met de Jobflow naar de
virtuele printer Process & Store wordt verzonden wordt geRIPped
en opgeslagen zonder te worden afgedrukt.
Katern
VI-jobs bestaan uit katernen die aangepaste kopieën van een docu-
ment zijn. Een katern kan uit verschillende pagina's bestaan, terwijl
het hele document bestemd is voor één specifiek persoon of adres.
VI-jobs kunnen elementen bevatten die van katern tot katern kunnen
verschillen, zoals tekst, grafische elementen, afbeeldingen en pagina
achtergronden.
Kleurenbereik
Het kleurenbereik dat met een kleursysteem kan worden bereikt.
Kleurseparaties
Voor elk van de vier procesdrukinkten - cyaan, magenta, geel en
zwart wordt een aparte film gemaakt. Deze films worden gebruikt
om de platen voor het drukken op een drukpers voor te bereiden.
Zie ook CMYK.
Kwarttoon
Het toongebied van een afbeelding dat invloed heeft op de helder-
heiddetails en dat densiteitswaarden tussen de helderste tonen en
middentonen bevat. Wordt doorgaans gedrukt met een puntgebied
van ongeveer 25%. Zie ook Helderste punten, Middentonen,
Schaduwen.
Laserwriter driver
Een gedeelte van de Macintosh-systeemsoftware die PostScript instruc-
ties van een toepassingsbestand genereert wanneer het commando
Print wordt geactiveerd.
LEF
Een pagina afdrukstand waar de pagina's in de lengte worden afgedrukt.
Lettertype
Een volledig assortiment letters, getallen, leestekens, symbolen,
enzovoort, met een bepaald ontwerp en een bepaalde lettergrootte.
Lijntekeningen
Lijntekeninggrafieken worden gekenmerkt door scherp gedefinieerde
lijnen en een zeer duidelijke overgang van de ene kleur naar de andere.
Lijntekeningen worden op de computer opgeslagen als een reeks
geometrische (vectoriele) tekeninstructies.
Woordenlijst 453
Look-up table (LUT)
(referentietabel) - Twee of driedimensionale waardenreeksen die zijn
opgeslagen in verband met gespecificeerde invoer en uitvoer procedures.
Als één invoerwaarde bekend is, kan het systeem automatisch de bijbe-
horende uitvoerwaarde bepalen. Het systeem kan bijvoorbeeld op basis
van het opgeslagen grijsniveau de benodigde puntgrootte vinden voor
een bepaalde reeks afdrukcondities. Kleurconfiguraties kunnen worden
opgeslagen in kleurtabellen (kleurtransformatietabellen), die een
onderdeel zijn van de vele soorten LUT's.
Metamerisme
Metamerisme treedt op wanneer twee kleuren onder een lichtbron
overeen komen, maar verschillend lijken onder een andere lichtbron.
Deze twee kleuren worden een metamerische overeenkomst genoemd.
Een metamerische overeenkomst kan problemen veroorzaken als onder
verschillende lichtomstandigheden wordt geprobeerd de kleur van
proeven overeen te laten komen met die van bedrukte bladen.
Middentonen
Densiteitwaarden van een afbeelding (origineel of reproductie)
tussen de helderste punten en de schaduwen. Bij de reproductie
worden middentonen gedrukt met puntgebieden van ongeveer
40% tot 60%. Zie ook Helderste punten en Schaduwen.
Misregistratie
Een situatie die vaak voorkomt bij het afdrukken als één of meer
kleurseparaties op de pers niet correct zijn uitgelijnd ten opzichte
van de andere kleuren. Het gevolg hiervan zijn witruimten of getinte
overlappingen bij de randen van kleurenparen. Op bestanden met dit
soort kleuren wordt overvul toegepast om dit verschijnsel te compen-
seren. Op Continous Tone-afbeeldingen, kan verkeerde registratie
leiden tot een wazig resultaat. Zie ook Overprint en Trapping.
Moiré
Een niet gewenst patroon dat wordt veroorzaakt door verschillen in
de halftoon rasterhoeken of Rulings. Bij het drukken met proceskleu-
ren, worden rasterhoeken geselecteerd om dit patroon tot een mini-
mum terug te brengen. Als de rasterhoeken niet correct zijn, wordt
een patroon geproduceerd dat de aandacht van het beeld afleidt.
Newton's ringen
Kleine concentrische cirkels die op een film verschijnen wanneer twee
oppervlakken dicht bij elkaar liggen, maar elkaar niet volledig raken.
454 Spire CXP8000 kleurenserver Gebruikershandleiding
OPI
Afkorting van Open Prepress Interface. Een prepressconventie die
is opgesteld door Aldus Corps. OPI heeft betrekking op tags of place-
holders in bron-PostScript-bestanden die verwijzen naar TIFF- of
EPS-afbeeldingen die nog niet in het PostScript-bestand zijn ingeslo-
ten. Deze afbeeldingen bevinden zich op andere locaties en worden
bij de verwerking samengevoegd met het PostScript-bestand.
Dit wordt gewoonlijk gebruikt voor de vervanging van hoge-resolu-
tiebestanden door lage-resolutiebestanden (en is een alternatief voor
de Creo APR).
Output resolution
(uitvoer resolutie)
Het aantal laserpunten per eenheid of lineaire maateenheid
(millimeter, inch, enzovoort) op film of papier.
Output tone curve
(uitvoer tooncurve) - Een grafiek die de relatie laat zien tussen de
originele invoerdensiteit en de overeenkomstige puntpercentages
op de film.
Overprint
Een techniek waarbij gekleurde elementen elkaar overlappen om te
voorkomen dat er witruimten tussen elementen ontstaan ten gevolge
van misregistratie van de verschillende separaties tijdens het afdrukken.
Zwarte tekst wordt bijvoorbeeld gewoonlijk op overdruk ingesteld. Zie
ook Trapping en Misregistratie.
PDL
Printer Description Language-bestanden (bijvoorbeeld, PostScript,
PDF, EPS, VPS, VIPP). De CXP8000 kleurenserver verwerkt beeldbe-
standen in PDL-indeling, en converteert ze naar een aangepaste Ready-
To-Print indeling voor directe, hoge kwaliteitsafdruk.
PICT
Een Macintosh-bestandsindeling voor bitmap- en vectorafbeeldingen.
Pixels
Afkorting van Picture Elements. Het kleinste element van een
digitale afbeelding.
PostScript®
Een programmering- en paginabeschrijvingstaal dat de industriële
standaard is geworden voor elektronische publicatie. Het wordt
gebruikt om de gehele pagina te beschrijven, inclusief tekstgrafieken
en afbeeldingen. PostScript is geheel onafhankelijk van het afdrukap-
paraat. Ontworpen door Adobe Systems, Inc.â„¢
Prepress
Algemene term die wordt gebruikt om het proces te beschrijven dat
wordt uitgevoerd om afbeeldingen voor te bereiden voor het printen.
Dit proces omvat de invoer-, de bewerking- en de uitvoerfases.
Woordenlijst 455
Printer beschrijvingsbestanden.
PPDs (PostScript Printer Definition), en PDFs (Printer Definition
Files). Deze bestanden worden door de Macintosh-toepassingen
gebruikt om pagina's en documenten te prepareren voor specifieke
uitvoerapparaten.
Proceskleuren
De vier inktkleuren die worden gebruikt om beelden met volle
kleuren te reproduceren - cyaan, magenta, geel en zwart.
PSImage
Een lage resolutie-EPS-bestand dat wordt gebruikt in de Creo
APR-workflow. Het bestand wordt gebruikt voor het plaatsen
van elementen in de pagina lay-out. Wijzigingen die in dit bestand
worden aangebracht, worden ook aangebracht in het bijbehorende
hoge-resolutiebestand, dat kort voor de belichting automatisch het
lage-resolutiebestand vervangt. Zie ook APR.
Rasterbestand
Een bestand met gegevens die bit voor bit en lijn voor lijn zijn
gescand, verwerkt of uitgevoerd. Ook bekend als bitmap.
Rastering
Het omzetten van vectorinformatie naar bitmapinformatie. Bitmaps
kunnen mogelijk ook een nieuwe rastering nodig hebben om overeen
te komen met de rasterparameters (puntvorm, puntgrootte) van de
imagesetter die de bitmap op film moet belichten. Zie ook RIP en
RIP-verwerking.
Register marks
Kruizen of andere doelsymbolen die voor de afdruk op het origineel
worden aangebracht. Wordt gebruikt voor het plaatsen van films in
registers of voor de registratie van twee of meer kleuren bij procesdruk.
Registreren
Twee of meer drukbeelden of platen precies op elkaar uitlijnen.
Resolutie
Het aantal pixels, punten per lijneenheid of lineaire maateenheid.
Bijvoorbeeld pixels per millimeter op een videoweergave, het aantal
punten per inch of millimeter op film of papier.
De resolutie van een beeld wordt doorgaans verticaal en horizontaal op
dezelfde waarde ingesteld. Een vierkante millimeter met een resolutie
van 12 bevat bijvoorbeeld 144 pixels. Hoe hoger de resolutie, hoe meer
details worden geregistreerd en hoe groter de digitale bestandsgrootte.
456 Spire CXP8000 kleurenserver Gebruikershandleiding
RGB
Afkorting van de additieve, primaire kleuren Rood, Groen en Blauw.
Deze kleuren worden gebruikt voor videomonitoren, scanners en
ander gebruik waarbij het licht direct is en niet wordt weerkaatst.
De componentkleuren zijn de drie belangrijkste kleuren van het
zichtbare lichtspectrum dat door het menselijk oog wordt waargeno-
men. Als deze drie kleuren worden gecombineerd ontstaat wit licht.
RIP
Afkorting van Raster Image Processor. Dit is een softwareprogramma
of hardwareapparaat dat vectorinformatie omzet naar pixelinforma-
tie dat in een uitvoerbestand wordt afgebeeld. Het samenstellen van
het drukbeeld in het uitvoerbestand is gebaseerd op opdrachten van
de pagina beschrijvingstaal.
RIP-verwerking
Het rasteren of converteren van bitmap- en vectorgrafieken naar
rasterafbeeldingen die passen bij de rasterparameters van het
uitvoerapparaat. De bestanden worden geRIPped voordat met
de belichting of het plotten wordt begonnen.
Saturated color
Een kleur waarvan de hoge en medium waarden de 100% benaderen.
In een verzadigde, "schone" kleur, liggen de waarden van de gewenste
kleuren bij 100% en van de ongewenste kleuren bij 0%. Bij een rode
kleur is 5% cyaan, 90% magenta, 80% geel meer verzadigd dan
30% cyaan, 90% magenta, 80% geel.
Schaduwen
Het donkerste gedeelte van een afbeelding (op origineel en reproduc-
tie) met densiteitswaarden die dicht bij de maximale densiteit liggen.
Bij de reproductie worden schaduwen gedrukt met puntgebieden van
ongeveer 80% tot 100%. Zie ook Helderste punten en Middentonen.
Screen angle (rasterhoek)
De hoek van halftoonpuntrijen, die wordt uitgedrukt in graden.
Bij de uitvoer van films voor reproductie, worden de punten van
elke separatiefilm op een duidelijk verschillende hoek gerangschikt
dan de andere separaties. Zie ook Moiré.
Screen Ruling (rasterfijnheid)
Het aantal van te drukken rijen of punten per inch op een halftoon-
film. Een rasterfijnheid van 150lpi levert een veel betere kwaliteit op
dan een rasterfijnheid van 65lpi.
SEF
(invoer korte kant) Een afdrukstand van een pagina waar de pagina's
in de breedte worden afgedrukt.
Woordenlijst 457
Shingling
Een procedure waarbij het drukbeeld van een pagina naar de opgege-
ven richting wordt verplaatst, meestal in de richting van de inbindkant,
om het Creep-effect op te heffen.
Solid
De punt in het beeld dat wordt afgedrukt met een puntgebied van
100%. Zie ook Helderste punten, Middentonen, en Schaduwen.
Spectrofotometer
Spectrophotometer (X-Rite DTP41) is een 24 band kleurmeetap-
paraat dat gegevens over de kleurdichtheid colorimetrie en het
spectrum verstrekt.
Step-and-Repeat
De procedure waarbij hetzelfde beeld wordt gekopieerd dat zowel
horizontaal als verticaal stapsgewijs met gelijke tussenafstanden
wordt herhaald volgens een van te voren ingestelde lay-out.
Steunkleur
Een toegevoegde separatiekleur (de vijfde, of meer) die speciale
inkten gebruikt om moeilijke kleurencombinaties te verkrijgen
zoals goud, of chocoladekleurig bruin. Steunkleuren worden soms
door grafische artiesten gebruikt om speciale corporatieve kleuren
te definiëren, zoals bijvoorbeeld voor het bedrijfsbeeldmerk. Op
de Spire CXP8000 kleurenserver worden steunkleuren vertaald in
CMYK-waarden met een bibliotheek die kan worden bewerkt om
de CMYK-waarden aan te passen.
Stochastische rastering
Met frequentiemodulatie worden halftonen gemaakt waarbij het
aantal laserpunten in een bepaald gebied wordt gebruikt en niet van
de grootte van de laserpunten in dat gebied gebruik wordt gemaakt.
De punten worden willekeurig geplaatst en zijn zeer klein. In gebie-
den met een hoger puntpercentage worden meer punten belicht dan
in gebieden met een lager puntpercentage die minder punten hebben.
Stochastische rastering wordt gebruikt om moiré te elimineren en het
detail en de scherpte van het beeld te verbeteren voor meer gecompli-
ceerde kleurendruk.
Subtractief kleurenmodel
Een kleurproces waarin de rode, groene en blauwe componenten van
het oorspronkelijke onderwerp worden gereproduceerd als drie boven
elkaar geplaatste afbeeldingen in de complementaire (subtractieve)
kleuren cyaan, magenta en geel. Zie ook CMYK, Proceskleuren,
Additief kleurenmodel.
458 Spire CXP8000 kleurenserver Gebruikershandleiding
Three quartertone
(driekwarttoon) Toongebied van een afbeelding dat invloed heeft op
de schaduwdetails en dat densiteitswaarden heeft die liggen tussen de
middentonen en de schaduwen. Wordt doorgaans gedrukt met een
puntgebied rond de 75%.
Three quartertone
(driekwarttoon) Toongebied van een afbeelding dat invloed heeft op
de schaduwdetails en dat densiteitswaarden heeft die liggen tussen de
middentonen en de schaduwen. Wordt doorgaans gedrukt met een
puntgebied rond de 75%.
Tooncompressie
Het reduceren van het densiteitbereik van een origineel tot het
densiteitbereik dat haalbaar is in de reproductie.
Toonreproductiecurve
Een grafiek die de densiteit van ieder punt van het origineel en
de overeenkomstige densiteit van de reproductie laat zien.
Trapping
Het maken van een overvul (spreiden) of een ondervul (dichtlopen)
tussen tegen elkaar liggende kleuren om misregistratie tijdens de
afdruk te voorkomen. Trapping wordt soms ook wel 'spreads en
chokes' of 'fatties en skinnies' genoemd.
UCR
Afkorting van Undercolor Removal. Dit is een methode voor het
reduceren van het CMY-gehalte in neutrale grijze schaduwgebieden
van een reproductie door deze met zwart te vervangen. Het resultaat
hiervan is dat de reproductie er gewoon uitziet, maar dat minder
proceskleurinkten worden gebruikt. Zie ook GCR.
Uitsnede
Delen van een illustratie of foto worden bijgesneden zodat de rest
duidelijker, interessanter is of beter bij de lay-out past.
Unsaturated color
(onverzadigde kleur) Een kleur waarvan de hoogste waarde minder
is dan 80%. In een onverzadigde, 'vuile' kleur, is het verschil tussen de
waarden van de gewenste kleuren en de ongewenste kleur relatief klein.
Als de kleur bijvoorbeeld rood is, 30% cyaan, 80% magenta, 70% geel
meer onverzadigd dan 0% cyaan, 90% magenta, 80% geel.
Variabele informatie (VI)
Variabele informatie (VI) Jobs zijn Jobs waarin de af te drukken
materialen worden afgestemd op specifieke ontvangers of doelen.
Voorbeelden hiervan zijn facturen, doelgerichte reclame of directe
verzendingen.
Woordenlijst 459
Vector drawing
(vector afbeelding) Het geometrisch systeem wordt gebruikt om
lijnen en curven in veel computergrafieken te definiëren en wordt
het meest voor lijntekeningen gebruikt.
Verzadiging
De sterkte van een kleur.
Vignette
Zie Degradé.
Virtuele printer
Voor Macintosh en PC-netwerken, heeft de Spire CXP8000 kleuren-
server drie standaard netwerkprinters, de zogenaamde virtuele prin-
ters. De virtuele printers bevatten vooraf ingestelde workflows die
automatisch worden toegepast op alle afdrukopdrachten die met
deze virtuele printer worden verwerkt.
White point
Het witste neutrale gebied van het origineel of de reproductie die geen
details bevatten en worden verwerkt met de kleinste af te drukken
punt (gespecificeerd van 3% tot 5%).
460 Spire CXP8000 kleurenserver Gebruikershandleiding
Numeriek
180 roteren, 42, 169
A
Aan papier aanpassen, 168
Aanbieden, 33
een RTP-job, 160
Jobs, 205
Aanmaken
Gradatie-tabellen, 379
steunkleuren, 367
Aanmelden
als een verschillende gebruiker, 18
Aantal exemplaren, 161
Aanzetten
Spire Color Server, 16
Absoluut colorimetrisch, 46, 344
Achter, 167
Achterkaft, 300
Adobe
Acrobat, 68
Photoshop, 10, 262
Afdrukbereik, 162, 163
Afdrukken
boekhoudlog, 222
een Hot Folder gebruiken
(Mac OS 9), 91
een Hot Folder gebruiken
(Mac OS X), 93
een hot folder gebruiken
(Windows), 90
gewone boekstijl afdrukken, 164
grijzen alleen met zwarte toner
afdrukken, 349
Jobs, 158
LPR, 95
tabblad kwaliteit, 263
van Linux, 118
Vanuit UNIX, 122
Afdrukmethode, 42, 163
Afdrukstand, 42, 238
Afdrukvolgorde, 164
Afdrukwachtrij, 34, 190
status indicatoren, 193
Afdrukwachtrijbeheer, 433
Afgebroken status, 203
Aflevering, 165
Aflopend formaat, 243
Afmetingen rugmarge, 242
Afsluiten
Spire Color Server, 37
Algemene standaardwaarden, 432
Anti-Aliasing, 9, 43
Apparaatkoppeling, 350
profielen beheren, 362
AppleTalk instellingen, 419
APR. Zie Automatic Picture
Replacement (Automatische
beeldvervanging)
Archivering
een job, 207
VI-elementen, 406
Auto aanmelden, 18
Automatic Picture Replacement
afdrukken met, 263
afdrukken voorbereiden, 262
APR opties instellen, 257
bestandsindelingen, 262
over, 256
Voorbeeld-Job, 264
workflow, 265
Automatisch
Rasteren, 355
verwijdering, 49
Automatisch aangepaste
kalibratie, 322
Automatische rastering, 435
B
Beeld
kwaliteit, 43
lawaai, 45, 187
Beeldkwaliteit, 181
Beeldkwaliteit verbeteren, 181
Beeldpositie, 167
Beeldschaal, 42, 168
Beeldstand voor impositie, 42
Beheer functies, 412
Beheerder gebruiker, 18
Beheerpagina, 50, 295
Bekijken
de impositiejob, 213
snijlijnen, 213
Belangrijkste Jobonderdelen, 385
Beleid vastgehouden Jobs:, 434
Berichten, 437
Systeemschijf drempel, 441
Bestandindelingen, 10
Bestemmingsprofiel, 47
Bevroren Job, 178, 190
Bewerking
CMYK-waarden, 365
Impositie Job, 255
Kalibratietabellen, 334
Pantone kleuren, 366
separaties, 373
virtuele printers, 227
Boekafwerkingstechniek, 237
Boekhoudingviewer
instellen, 221
logboek bekijken, 219
Boekhoudlog
afdrukken en uitvoeren, 222
instellingen, 438
Bovenste lade, 50
Brochure, 264
Broncentrum, 27
C
Cliëntwerkstations
Macintosh, 70
Windows, 51
CMYK
waarden bewerken, 365
workflow, 46, 349
Coating, 43, 177
Color Space Array. Zie CSA
(Color Space Array)
Colorimetrisch
Absoluut, 344
Relatief, 344
Index
462 Spire CXP8000 Color Server Gebruikershandleiding
Configuratie
back-up, 428
Herstellen, 429
weergave, 439
Configuratie bekijken, 439
Contrast, 48, 360
centrum, 378
schuifregelaar, 377
Creep, 245
Creo Synapse InSite
exporteren, 390
CSA (Color Space Array), 350, 435
CSA (Color Space Array), 343
CT (Continuous Tone), 48, 354, 365,
435
D
Datatransport, 13
Datum veranderen, 414
De Color Server aanzetten, 16
De configuratie herstellen, 429
De knop Info weergeven, 214
De map Utilities, 10, 87
De toepassing openen, 17
Densiteitsgrafiek, 340
Densitometer. Zie X-Rite DTP34
QuickCal densitometer
DFA (Document Finishing
Architecture) profiel, 50
DFE en printer animatie, 420
DFE-monitor, 23
Doel kalibratie, 321
Domein wijzigen, 414
Downloads, 87
DTP34 handleiding, 327
DTP-toepassing, 244
Duplex
boven naar boven, 42, 164
boven naar onder, 42, 164
Dynamische pagina-uitzonderingen
de Spire Color
Server instellen, 285
een toegewezen virtuele printer
aanmaken, 291
het preflightrapport bekijken, 389
in PDF toevoegen, 287
in PS and Variable Specification
formaten toevoegen, 286
in PS en VPS, 286
in VIPP formaat toevoegen, 289
tabbladen afdrukken, 291
tips en beperkingen, 294
Dynamische
pagina-uitzonderingen, 284
E
Een PS-bestand distilleren, 266
Emuleren
bron papiertint emuleren, 46
RGB elementen, 47, 352
EPS, 10
Exporteren
als InSite, 390
als PDF2Go, 269
boekhoudlog, 222
F
FAF, 9, 43
Fast Web View, 267
Filteren
berichten, 444
Finisher, 302
module, 50
offset, 50
Font rapport, 388
Fontdownloader, 40, 305
Formaten, 237
Foutberichten, 437
G
Gallop, 169, 170
GAP (Graphic art port), 10, 90
GAP (Graphic art port). Zie ook
Graphic Art Port bestanden, 382
Garenloos gebonden, 237
Gast gebruiker, 18
GCR (Gray Component
Replacement), 48, 357
Gebruiken
overlapping informatie, 186
Gebruiker gedefinieerde
impositietemplates
hernoemen, 254
importeren, 253
verwijderen, 255
Gebruiker wachtwoorden, 424
Gekartelde randen, 9
Gele hoeken, 241
Gerasterde Brisque Jobs, 383
Gestippelde lijn, 241
Gewicht, 43, 176
Gradatie, 359
Contrast, 377
Einde, 376
grafiek, 373
Helderheid, 375, 377
hulpmiddel, 368
Middenbereik, 375
Schaduw, 376
schuifregelaren, 374
startpunt, 374
tabel, 359
tabellen aanmaken, 379
tabellen ordenen, 378
venster, 369
Graphic Art Port bestanden, 382
importeren, 382
ondersteuning, 382
structuur, 383
Grijsschaalbeelden, 41
Grijswaarden, 45
H
Hardware onderdelen, 6
HCS (High Capacity Stacker), 50
Helderheid, 48, 359
schuifregelaar, 377
Help
Online help, 31
Helpmenu, 30
Herbruikbare elementen, 397
Herhaalde elementen, 266
Hervatten, knop, 197
Het tabblad Katernen, 210
Het tabblad Opslag, 84
Het tabblad Opslag, 84
Het tabblad Papierstapel, 24, 170
Het tabblad Wachtrijen, 83
Het venster Jobparameters, 28
Het tabblad Papierstapel, 29
Impositie tab, 30
Tabblad Afdrukinstellingen, 29
Index 463
Tabblad Afdrukkwaliteit, 30
Tabblad Afwerking, 30
Tabblad Kleur, 30
Tabblad Services, 30
Tabblad Uitzonderingen, 30
Het venster Opslag, 20, 35, 199, 202
status indicatoren, 203
Het venster
Opslag, 14
Het Wachtrij venster, 20
Hoge resolutie
Automatic Picture
Replacement, 256
een pad aanpassen, 260
een pad instellen, 258
een pad verwijderen, 260
Open Prepress Interface, 260
workflow, 256
Hot Folders
bestandsindelingen, 90
GAP formaten, 90
gebruiken, 89
Mac OS 9, 91
Mac OS X, 93
van cliëntwerkstations, 90
Windows, 90
HTH, 42
HTT, 42
Hulpmiddelen balk, 20
I
ICC bestemmingsprofiel
importeren, 363
ICC bronprofielen
importeren, 362
ICC profielen
verwijderen, 365
Importeren
bestanden, 158
GAP-bestanden, 382
Gebruikersgedefinieerde
impositietemplates, 253
ICC bestemmingsprofielen, 363
ICC bronprofielen, 362
Jobs, 158
Impositie, 9
Instellingen, 213
jobs bewerken, 255
methode, 235
tabblad, 234, 235
workflow, 234
Impositietemplates, 246
gebruiker gedefinieerd, 253
gesorteerde templates, 246
hernoemen, 254
verwijderen, 255
vooraf gedefinieerd, 247
In de vouw gehecht, 237
In katernen splitsen, 49, 408
Initiële creep uit, 246
Inktbesparing, 48, 357
Inlegvellen, 271
In-line elementen, 397
Instellingen
Afdrukwachtrijbeheer, 433
Algemene standaardwaarden, 432
Beheer, 412
Berichten, 437
Configuratie back-up, 427
Datum en tijd, 414
Instellingen hulpmiddelen
op afstand, 420
Kleur, 434
Localisatie, 430
Netwerkinstellingen, 415
Preferences, 412
Pre-RIP-voorbeeld, 431
Security, 423
Serverinstellingen, 412
Servernaam, 413
Systeemschijven, 426
Instellingen hulpmiddelen
op afstand, 420
Internet Explorer, 81
IPX afdrukken, 416
configureren, 153, 154
J
Job
aanbieden, 205
afbreken, 198
archiveren, 207
batchverwerking, 196, 433
bevroren, 190
boekhouding, 219
draaiende job, 191
dupliceren, 205
flow, 49, 229
geschiedenis, 442
Jobs samenvoegen, 216
naar opslag verplaatsen, 199
onmiddellijk draaien, 201
ophalen, 208
opnieuw afdrukken, 160
pagina's verplaatsen, 215
pagina's verwijderen, 216
parameters bewerken, 200
ticket bericht, 230
Variabele informatie (VI), 394
verwijderen, 201
voorbeeld en editor, 209
wachtende Job, 191
Jobs bijhouden, 82
Jobs invoegen, 216
Jobverwijdering, 402
K
Kalibratie, 47, 316
automatisch
aangepaste kalibratie, 322
doel kalibratie, 321
een tabel aanmaken, 326
frequentie, 320
grafiek, 337
methodes, 321
procedure, 317
richtlijnen, 317
separaties, 335
tabel selecteren, 356
tabellen backuppen, 339
tabellen bewerken, 334
tabellen opslaan, 338
tabellen ordenen, 338
venster, 324
waardetabellen, 335
wanneer te kalibreren, 316
wizard, 326
X-Rite DTP34 QuickCal
densitometer, 318
464 Spire CXP8000 Color Server Gebruikershandleiding
Kalibratiemethode, 322
Kleur
Aanpassingen, 358
beheer, 9
conversietabellen, 436
correcties op het
laatste moment, 343
flow, 342
hulpmiddelen, 361
indelingen, 342
mapping, 364
tabblad, 343, 368
Kleur instellingen, 434
Kleurdensiteit gegevens, 340
Kleurenmodus, 45, 346
Knop Aan pagina aanpassen, 210
L
Lade, 178
LEF, 174
Lettertypen, 305
downloaden, 309
fontdownloader hot
folder voor Windows, 312
fonts beheren, 308
lijst, 305
vervanging, 313
Liggend, 42, 164
Line Work (LW), 435
Links, 88
Linux
afdrukken van, 118
de opdrachtregels gebruiken, 119
gebruikersinterface, 113, 119
Localisatie, 430
Logbestand voor berichtenviewer
instellingen, 438
LPR-afdrukken, 95
in Mac OS X installeren, 110
in Windows NT 4.0, 95
met Windows opdrachtregel
afdrukken, 109
Spire over TCP/IP
in Mac OS 9, 113
Windows 2000
en Windows XP, 101
LW (Line Work), 10, 48, 354, 365
M
Mac OS 9
een hot folder gebruiken, 91
netwerkprinter instellen, 72
PPD bestand kopieren, 70
Spire over TCP/IP gebruiken, 113
Mac OS X
een hot folder gebruiken, 93
een LPR printer installeren, 110
PPD bestand kopieren, 72, 74
Macintosh, 11
afdrukken van, 79
de fontdownloader
gebruiken, 309
een printer op cliënt werkstations
definiëren, 70
van cliëntwerkstations werken, 70
Marge, 242
Marges, 242
Markeringen en aflopend formaat,
243
Maximale details knop, 210
Menubalk, 20
Message Viewer, 443
Miniweergave venster, 20
Miniweergaven
tabblad, 212
weergave, 212
Mislukte status, 203
Misregistratie, 43
Modus, 45
N
Navigatieknoppen, 209
NDS PConsole
gebruiken, 142, 153
Nettoformaat, 238, 243
tegenstrijdige instellingen, 241
Netwerk printer
voor Mac OS 9 instellen, 72
voor Mac OS X instellen, 76
Netwerkinstellingen, 415
Nieuwe functies, 6
Novell client
printerdrivers met Adobe PS
installeren, 156
Novell directory services
configureren en instellen, 140
printer wachtrijen definiëren, 141
Spire-kleurenserver als client
definiëren, 156
Novell Netware Administrator
openen, 141
Novell NetWare Administrator
toepassing
gebruiken, 141
O
Omgekeerde printvolgorde, 42
On line Help, 31
Onderbreken, knop, 197
Op tabbladen afdrukken, 276
Open Prepress Interface, 260
afdrukken met, 263
afdrukken voorbereiden, 262
bestandsindelingen, 262
Operator gebruiker, 18
Ophalen
een job, 208
VI-elementen, 407
OPI Zie Open Prepress Interface
Opkruleffect, 48
Opnieuw aanbieden, 36
Opties voor het nieten, 51
Optimize for Fast Web View, 267
Overlapping informatie negeren, 186
P
Pagina uitzonderingen
dynamische, 284
Inlegvellen, 271
Op tabbladen afdrukken, 276
Tabblad Uitzonderingen, 271
voor impositie Jobs instellen, 276
workflows, 274, 276
Pantone-kleuren, 365
Papier
tabblad Papierstapel, 170
tint, 46, 351
type, 43
Papierformaat, 173
Papierset naam, 171
Index 465
Papiersets, 43
aanpassen, 173
naamlijst, 171
toevoegen, 171
verwijderen, 173
Pc, 11
PDF, 10
optimalisering, 266
workflow, 265
PDF2Go
exporteren, 268
PDL, 33
PDL bestanden, 14
Personal Print Markup Language
(PPML), 395, 399
Personal Print Markup
Language (PPML), 10
Photoshop, 10
PostScript, 395
PostScript bestanden
op Windows aanmaken, 62
PowerPoint, 41
PPD bestand
Jobparameters instellen, 41
van Windows kopiëren, 68
voor Mac OS 9 kopiëren, 70
voor Mac OS X kopiëren, 74
PPD-parameters overschrijven, 226
PPML. Zie Personal Print Markup
Language (PPML)
Preferences, 412
Preflight controle, 384
Preflightrapport
bekijken, 386
over, 385
Pre-RIP
bewerking, 8
Preview, 431
Preview
gradaties, 370
knoppen, 210
Printer
op Macintosh cliënt
werkstations definiëren, 70
op UNIX definieren, 122
op Windows cliënt werkstations
definiëren, 52
Printer pictogram, 22
Printer standaard, 41, 69
Printer tab, 86
Printermonitor, 24
Printers
standaard netwerk, 40
ProcessPrint, 14, 49, 224
ProcessStore, 14, 49, 224
Productoverzicht, 4
Profielbeheer, 361
PS (PostScript)
bestanden, 399
bestanden distilleren, 266
Image Exporter, 262
overlapping, 45, 185
PS-overlapping, 185
PS-voorbeeld, 431
Q
QuarkXPress, 10, 261, 366
QuickCal densitometer. Zie X-Rite
DTP34 QuickCal densitometer
R
Rastermethode, 48, 354, 435
Realistische beelden, 345
Relatief colorimetrisch, 46, 344
Remote Admin, 420
Remote Admin Client, 422
Rendering intent, 344
absoluut colorimetrisch, 344
relatief colorimetrisch, 344
verzadigd (presentatie), 345
voor CMYK, 47, 350
voor RGB, 46
waarnemend (fotografisch), 345
Reservekopie maken
Kalibratietabellen, 339
RGB, 41
workflow, 46, 347
RGB grijzen, 46
RIP, 4, 8
Rode hoeken, 241
RTP, 4, 8
Jobs, 369
RTP Jobs bewerken, 215
S
Schijf schoonmaken, 424
Schijfdrempel, 426
Security, 423
SEF, 174
Separatie
bekijken, 337
bewerking, 373
kalibratie, 335
veld., 372
Server pictogram, 22
Serverinstellingen, 412
Servernaam
veranderen, 413
Set-up voor Web aansluiting, 423
Signature kleuren, 345
Simplex, 42, 164
Sjabloon, 240
Slip-sheet, 50, 297
Snijden en stapelen, 236
Snijtekens, 244
Software onderdelen, 6
Sorteren, 42, 166
Spire over TCP/IP, 113
Spire steunkleurenbibliotheek
gebruiken, 47
Spire web center, 80, 423
Downloads, 87
Links, 88
van een cliënt verbinden, 81
Webviewer, 82
Spoed Job, 201
SpoolStore, 14, 49, 224, 229
Staand, 42
Jobs, 164
Standaard archiefpad
instellen, 432
Standaard beeldformaat
instellen, 432
Standaard gradatietabel, 368, 372
Stapelbak, 50
Status
van geïmporteerde Jobs, 159
Status indicatoren
Het Wachtrij venster, 193
Status opgehouden, 203
466 Spire CXP8000 Color Server Gebruikershandleiding
Statusinformatie, 195
Statuspaneel, 20
Step & Repeat, 236
Steunkleur
nieuwe aanmaken, 367
verwijderen, 368
Steunkleur-editor, 366
Steunkleuren rapport, 387
Steunkleurwerkstroom, 353
SWOP, 46
Synapse, 390
Systeemschijven, 426
T
Taal instellingen, 430
Tabblad Afdrukinstellingen, 161
Tabblad Afdrukkwaliteit, 179
Tabblad Afwerking, 25, 295
Tabblad Foutberichten, 85
Tabblad Netwerk, 23
Tabblad Schijfverbruik, 23
Tabblad Toner, 25
Tabblad Uitzonderingen, 271
Inlegvellen beheren, 274
uitzonderingen beheren, 272
uitzonderingen verwijderen, 274
Tabblad Verbruiksartikelen, 26
Tabblad Virtuele printers, 24
TCP/IP instellingen, 417
Tekst en lijnkwaliteit, 43
Tekst-/lijnkwaliteit, 179
Templates sorteren, 246
Tijd veranderen, 414
Tips, 294
Toevoegen
nieuwe virtuele printer, 224
snijlijnen, 244
Tussenbladen, 175
Vouwlijnen, 244
Totale creep in, 245
Transparanten, 175
Trapping, 9, 43, 182
Tussenblad, 175
Type, 175
Type papier, 175
U
Uitzonderingen
dynamische pagina
uitzonderingen, 284
UNIX, 11
afdrukken van, 122
een printer definiëren, 122
UNIX connectiviteit
Brisque installeren en
configureren, 136
De NFS server instellingen
configureren, 127
een file-name vertaalbestand
aanmaken, 126
Een NFS map delen, 133
het Windows NFS
volume laden, 137
NFS controleren, 135
NFS prestatie, 125
SFU 3.0 software installeren, 123
voorbeelden naar het Windows
NFS volume verzenden, 139
Windows SFU voor Brisque
instellen, 128
V
Variabele informatie (VI), 10
document formaten, 395
Gallop, 401
impositie van VI Jobs, 403
In-line elementen, 397
Jobs, 394
katernen, 396
sub-job, 396
VI elementen archiveren, 406
VI elementen beheren, 404
VI elementen ophalen, 407
VI elementen verwijderen, 405
VI Jobs afdrukken, 400
workflow, 394
Variable data Intelligent Postscript
Printware (VIPP), 10, 395, 397
Variable Print Specification (VPS), 395
Variable Print
Specification (VPS), 10
Vastgehouden Jobs overslaan, 434
Vellen met impositie, 213
weergave, 213
Venster Foutberichten, 20, 440
Venster Instellingen, 26, 412
Beheer, 412
Veranderingen op het
laatste moment
Aanpassingen, 360
Verbinding op afstand, 420
Verborgen VI-elementen, 404
Verplaatsen
Pagina's in een Job, 215
wachtende Jobs
naar de opslag, 199
Verwerking, 34
Verwerkingswachtrij, 34, 190
status indicatoren, 193
Verwijderen
Pagina's van een Job, 216
steunkleuren, 368
VI-elementen, 405
virtuele printers, 228
Verwijderingsbeleid, 170
Verzadigd (presentatief), 46, 345
VIPP jobs
afdrukken, 398
VIPP. Zie Variable data Intelligent
Postscript Printware (VIPP)
Virtuele printers, 224
bestaande, 228
bewerking, 227
ProcessPrint, 224
ProcessStore, 224
SpoolStore, 224
toevoegen, 224
Volgorde van kolommen
wijzigen, 444
Voltooide status, 203
Voorbeeld VI Job, 431
Voorkaft, 298
Voorkant, 167
Voorkant naar beneden, 42, 165
Voorkant naar boven, 42, 165
Vouwlijnen, 244
VPS. Zie Variable
Print Specification (VPS)
Index 467
W
Waarnemend (fotografisch), 46, 345
Wachtrijen
beheren, 190
hervatten, 198
uitstellen, 197
venster, 34, 190
volgorde veranderen, 197
Wachtwoorden, 424
veranderen, 424
Ware grootte, knop, 210
Web aansluitingen
activeren, 423
Web Connect, 423
Webviewer, 82, 423
API, 86
het tabblad Opslag, 84
Het tabblad Wachtrijen, 83
printer tab, 86
tabblad Foutberichten, 85
Weergave
Spire klassiek, 21
Spire klassiek plus weergave, 21
verversen, 21
Wachtrijen, 21
Werkruimte
aanpassen, 21
fout, 20
Hulpmiddelen balk, 20
menubalk, 20
miniweergave, 20
openen, 17, 28
Opslag, 20
overzicht, 19
statuspaneel, 20
wachtrijen, 20
Windows
afdrukken met een hot folder, 90
afdrukken van, 68
een printer op een cliënt
werkstation definiëren, 52
Het PPD bestand kopiëren, 68
PostScript bestanden
aanmaken, 62
van cliëntwerkstations werken, 51
Windows 2000
met de opdrachtregel
afdrukken, 109
Windows 2000 en Windows ME
een printer definiëren, 56
Windows 2000 en Windows XP
een LPR printer installeren, 101
Windows 98
een printer definiëren, 54
Windows NT 4.0
een LPR printer installeren, 95
een printer definiëren, 52
met de
opdrachtregel afdrukken, 109
Windows XP
een printer definiëren, 59
een printer met de add printer
wizard definiëren, 59
met de
opdrachtregel afdrukken, 109
Workflow, 11
basis, 32
een Job opnieuw aanbieden, 36
van de Spire kleurenserver
importeren en afdrukken, 33
vanuit de cliënt
importeren en afdrukken, 33
Workflow, 46
Workflow extenders, 10
Workgroup
veranderen, 414
X
X-Rite DTP34 QuickCal densitometer
Aansluiting, 319
configureren, 319
Kalibratie, 318, 320
snelle kalibratie, 320
Z
Zuivere kleuren houden, 47
Zwartoverlapping, 44, 184
468 Spire CXP8000 Color Server Gebruikershandleiding
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384
  • Page 385 385
  • Page 386 386
  • Page 387 387
  • Page 388 388
  • Page 389 389
  • Page 390 390
  • Page 391 391
  • Page 392 392
  • Page 393 393
  • Page 394 394
  • Page 395 395
  • Page 396 396
  • Page 397 397
  • Page 398 398
  • Page 399 399
  • Page 400 400
  • Page 401 401
  • Page 402 402
  • Page 403 403
  • Page 404 404
  • Page 405 405
  • Page 406 406
  • Page 407 407
  • Page 408 408
  • Page 409 409
  • Page 410 410
  • Page 411 411
  • Page 412 412
  • Page 413 413
  • Page 414 414
  • Page 415 415
  • Page 416 416
  • Page 417 417
  • Page 418 418
  • Page 419 419
  • Page 420 420
  • Page 421 421
  • Page 422 422
  • Page 423 423
  • Page 424 424
  • Page 425 425
  • Page 426 426
  • Page 427 427
  • Page 428 428
  • Page 429 429
  • Page 430 430
  • Page 431 431
  • Page 432 432
  • Page 433 433
  • Page 434 434
  • Page 435 435
  • Page 436 436
  • Page 437 437
  • Page 438 438
  • Page 439 439
  • Page 440 440
  • Page 441 441
  • Page 442 442
  • Page 443 443
  • Page 444 444
  • Page 445 445
  • Page 446 446
  • Page 447 447
  • Page 448 448
  • Page 449 449
  • Page 450 450
  • Page 451 451
  • Page 452 452
  • Page 453 453
  • Page 454 454
  • Page 455 455
  • Page 456 456
  • Page 457 457
  • Page 458 458
  • Page 459 459
  • Page 460 460
  • Page 461 461
  • Page 462 462
  • Page 463 463
  • Page 464 464
  • Page 465 465
  • Page 466 466
  • Page 467 467
  • Page 468 468
  • Page 469 469
  • Page 470 470
  • Page 471 471
  • Page 472 472
  • Page 473 473
  • Page 474 474
  • Page 475 475
  • Page 476 476
  • Page 477 477
  • Page 478 478
  • Page 479 479
  • Page 480 480
  • Page 481 481
  • Page 482 482

Xerox DocuColor 7000AP/8000AP Gebruikershandleiding

Type
Gebruikershandleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor