Xerox Color 550/560/570 Gebruikershandleiding

Type
Gebruikershandleiding
Gebruikershandleiding
Nederlands
Xerox CX-printserver, ondersteund
door Creo-kleurenservertechnologie,
voor de Xerox 550/560-
kleurenprinter
Versie 1.0
731-01952A-NL Rev A
Copyright
Eastman Kodak Company, 2010. Alle rechten voorbehouden.
Dit document wordt ook gedistribueerd in PDF-indeling (Portable Document Format). U mag het PDF-
bestand reproduceren voor intern gebruik. Kopieën van het PDF-bestand moeten in hun geheel
worden weergegeven.
Handelsmerken
Kodak, Creo, InSite en Prinergy zijn handelsmerken van Kodak.
Acrobat, Adobe, Distiller, Illustrator, Photoshop en PostScript zijn handelsmerken van Adobe Systems
Incorporated.
Apple, AppleShare, AppleTalk, iMac, ImageWriter, LaserWriter, Mac OS, Power Macintosh en
TrueType zijn gedeponeerde handelsmerken van Apple Inc. Macintosh is een handelsmerk van Apple
Inc., dat is gedeponeerd in de Verenigde Staten en in andere landen.
Hexachrome, PANTONE, PANTONE Goe, PANTONE Hexachrome en PANTONE MATCHING
SYSTEM zijn eigendom van Pantone, Inc.
PEARL, PEARLdry, PEARLgold, PEARLhdp en PEARLsetter zijn gedeponeerde handelsmerken van
Presstek, Inc.
Xerox en de connectiviteitsbol zijn handelsmerken van Xerox Corporation in de Verenigde Staten en/of
andere landen.
FCC-regels
Alle apparatuur met het merk Creo die in dit document wordt beschreven, voldoet aan de eisen in deel
15 van de FCC-regels voor een digitaal apparaat van Klasse A. Gebruik van de apparatuur van Creo
in een woonomgeving kan tot onaanvaardbare storing van radio- en tv-ontvangst leiden, waardoor de
gebruiker stappen moet ondernemen om de storing te verhelpen.
Producten afdanken en hergebruiken
Als u het beheer hebt over het afdanken van de Xerox-producten, moet u er
rekening mee houden dat het product perchloraat, lood, kwik en andere materialen
bevat, die moeten worden afgedankt volgens de geldende milieunormen. De
aanwezigheid van perchloraat, lood en kwik is geheel in overeenstemming met de
mondiale regelgeving die van toepassing was op het moment dat het product op de
markt kwam. Toepassing van dit symbool op uw apparaat is een bevestiging dat u
dit apparaat moet afdanken conform de overeengekomen nationale procedures.
Krachtens de Europese wetgeving moet de verwerking van afval van gebruikte elektrische en
elektronische apparatuur geschieden overeenkomstig de daarvoor geldende procedures.
Voor de juiste verwerking en het hergebruik van oude producten en gebruikte batterijen wordt u
verzocht deze naar een inzamelingspunt te brengen volgens de lokale regelgeving en de richtlijnen
2002/96/EC en 2006/66/EC. Wanneer u deze producten en batterijen correct afvoert, helpt u kostbare
hulpbronnen te besparen en mogelijke negatieve effecten voor de gezondheid en omgeving te
voorkomen, die anders het gevolg zouden kunnen zijn van een onjuiste verwerking van afval. Het is
mogelijk dat er, volgens de lokale regelgeving, boetes worden gegeven bij het onjuist afvoeren van dit
afval.
Xerox heeft een wereldomvattend programma voor het terugnemen en opnieuw bruikbaar maken van
apparatuur. Neem contact op met uw Xerox-verkoper (1-800-ASK-XEROX) om te zien of dit Xerox-
product deel uitmaakt van het programma. Voor meer informatie over milieuprogramma's van Xerox,
gaat u naar
http://www.xerox.com/environment .
Voor informatie over het afdanken van perchloraat en opnieuw bruikbaar maken van producten, neemt
u contact op met de plaatselijke instanties. In de Verenigde Staten kunt u ook meer informatie
opvragen bij California Department of Toxic Substances Control (DTSC) of bezoek http://
www.dtsc.ca.gov/hazardouswaste/perchlorate .
Dit elektronische informatieproduct voldoet aan de norm SJ/T 11363 - 2006 van de
elektronische industrie van de Volksrepubliek China.
In overeenstemming met Artikel 7 (d) certificeren wij hierbij dat dit product aan het EEE-voorschrift
voldoet. "EEE yönetmeliğine uygundur."
REACH
Raadpleeg voor informatie over de aanwezigheid van substanties die op de lijst met kandidaten
worden vermeld volgens artikel 59(1) van voorschrift (EC) nr. 1907/2006 (REACH).
Beperking van aansprakelijkheid
Het product, de software of de services worden geleverd "zoals ze zijn" en "indien beschikbaar". Kodak
en haar dochtermaatschappijen en aangesloten maatschappijen wijzen hierbij uitdrukkelijk alle
garanties, uitdrukkelijk en impliciet, van de hand, met inbegrip van maar niet beperkt tot eventuele
impliciete garanties van verkoopbaarheid, geschiktheid voor een bepaald doel en het niet inbreuk
maken, uitgezonderd de gevallen die specifiek in het contract worden vermeld.
U begrijpt en gaat ermee akkoord dat, uitgezonderd de gevallen die specifiek in het contract
worden vermeld, Kodak en haar dochtermaatschappijen en aangesloten maatschappijen niet
aansprakelijk kunnen worden gesteld voor enige directe, indirecte, incidentele of speciale
schades, gevolgschades met verstrekkende gevolgen, waaronder maar niet beperkt tot
inkomstenderving, goodwill, gebruik, gegevens of andere immateriële verliezen (zelfs indien
Kodak op de hoogte was van de mogelijkheid van dergelijke schades) die voortvloeien uit: (i) het
gebruik of het niet kunnen gebruiken van het product of de software; (ii) de kosten voor
vervangende goederen en services voor aangeschafte producten, goederen, gegevens, software,
informatie of services; (iii) onrechtmatig gebruik of wijziging van uw producten, software of
gegevens; (iv) verklaringen of handelwijzen van derden; (v) elke andere aangelegenheid
aangaande het product, de software of de services.
De tekst en tekeningen in dit document dienen alleen ter illustratie en referentie. De specificaties
waarop deze zijn gebaseerd, kunnen worden gewijzigd. Kodak kan op elk moment en zonder
voorafgaande kennisgeving, wijzigingen aanbrengen in dit document. Kodak kan, voor zichzelf en
voor haar moedermaatschappijen, dochtermaatschappijen en aangesloten maatschappijen, niet
aansprakelijk worden gesteld voor technische of redactionele fouten of weglatingen in dit
document, en is niet aansprakelijk voor incidentele, indirecte, speciale of gevolgschaden, met
inbegrip van maar niet beperkt tot, het verlies van gebruik, het verlies of de wijziging van
gegevens, vertragingen, inkomstenderving of verlies van besparingen die voortvloeien uit het
gebruik van deze documentatie.
http://www.creoservers.com
Intern 731-01952A-NL Rev A
Herziene versie 2010-09-15
Inhoud
1 Beginnen...............................................................................................................1
Deze handleiding afdrukken....................................................................................................................1
Wat is er nieuw?......................................................................................................................................2
Systeemoverzicht....................................................................................................................................2
Hardware- en softwareonderdelen...................................................................................................3
Ondersteunde indelingen.................................................................................................................3
Optionele kits....................................................................................................................................3
Overzicht van de werkruimte...................................................................................................................4
Inschakelen van de CX-printserver.........................................................................................................6
Uitschakelen van de CX-printserver........................................................................................................6
2
Uw computer configureren voor afdrukken...........................................................7
Uw computer instellen - overzicht...........................................................................................................7
Afdrukken configeren op een Windows-computer...................................................................................9
Een netwerkprinter aan uw Windows-computer toevoegen.............................................................9
De afdrukstuurprogrammasoftware voor de eerste keer laden......................................................10
Snelle manier om een printer toe te voegen...................................................................................10
De software voor het afdrukstuurprogramma uitschakelen............................................................11
De stuurprogrammasoftware verwijderen.......................................................................................11
Lettertypen downloaden.................................................................................................................12
Een TCP/IP-printer instellen ..........................................................................................................12
LPR-afdrukken instellen................................................................................................................. 13
Afdrukken configureren in Mac OS X....................................................................................................14
De software voor het afdrukstuurprogramma op Macintosh OS X (10.4 en later) installeren........14
Een printer met het afdrukstuurprogramma van Macintosh OS X (10.4 en later) definiëren..........15
De software voor het afdrukstuurprogramma van Macintosh OS X (10.4 en later)
verwijderen.....................................................................................................................................16
3 Kalibratie............................................................................................................. 17
Overzicht van kalibratie.........................................................................................................................17
Kalibratie vanaf de glasplaat vanaf de Creo-kleurenserver uitvoeren...................................................18
Een kalibratietabel maken met gebruikmaking van de X-Rite i1-spectrofotometer...............................20
Problemen bij het kalibreren oplossen..................................................................................................22
4 Een bestand onder Windows en Mac OS afdrukken...........................................23
Een bestand naar de CX-printserver.....................................................................................................23
Een hot folder gebruiken om af te drukken........................................................................................... 23
Jobs met een wachtwoord beveiligen................................................................................................... 24
5 Afdrukken vanaf de kleurenserver.......................................................................27
Bestandsverwerking..............................................................................................................................27
Een job importeren en afdrukken..........................................................................................................28
Venster Papierstapel.............................................................................................................................28
Een job opnieuw indienen.....................................................................................................................29
Kopieën van een job afdrukken......................................................................................................29
Bewerken, job........................................................................................................................................29
Een voorbeeld van een RTP-bestand weergeven..........................................................................30
Een pagina in een job verplaatsen.................................................................................................30
Een pagina uit een job verwijderen................................................................................................ 30
Pagina's met een job samenvoegen.............................................................................................. 31
Pagina's 180° draaien
.................................................................................................................... 32
Pagina's vervangen........................................................................................................................32
De CMYK-waarden van een bepaald gebied vinden......................................................................33
De inhoud van de job verifiëren.............................................................................................................33
Een PDF-job analyseren................................................................................................................35
Een preflightcontrole uitvoeren.......................................................................................................36
Een preflightrapport weergeven en afdrukken................................................................................36
Venster Preflightrapport..................................................................................................................37
Een proefdruk van de job maken met gebruikmaking van kleurensets.................................................38
Kleurensets afdrukken en controleren............................................................................................39
Een kleurenset aan een job toewijzen............................................................................................40
Een bestand afdrukken dat meer dan een papierformaat bevat...........................................................40
Afdrukken met de handmatige dubbelzijdige wizard.............................................................................40
Een spoedjob uitvoeren.........................................................................................................................41
Een spoedjob indienen...................................................................................................................42
6 Jobs beheren.......................................................................................................43
Jobs archiveren en ophalen..................................................................................................................43
Een job archiveren..........................................................................................................................43
Een job ophalen..............................................................................................................................44
Een job naar een andere CX-printserver doorsturen ...........................................................................44
Jobs dupliceren.....................................................................................................................................45
Administratieweergave..........................................................................................................................45
De administratieweergave aanpassen...........................................................................................46
Kolommen in de Administratieweergavetabel weergeven, verbergen en verplaatsen...................46
Een aangepaste weergave maken in de Administratieweergave...................................................47
Jobrapport.............................................................................................................................................47
Bestanden exporteren...........................................................................................................................48
Een PostScript-bestand exporteren................................................................................................48
PDF2Go-jobs..................................................................................................................................48
7 Kleur beheren......................................................................................................51
Kleurbeheer op de CX-printserver.........................................................................................................51
Profielen beheren .................................................................................................................................51
Een bestemmingsprofiel importeren...............................................................................................52
Een bronprofiel importeren.............................................................................................................53
Een apparaatkoppelingsprofiel importeren.....................................................................................53
Materiaal toewijzen met het hulpmiddel Materiaal- en kleurbeheer......................................................54
Kalibratietabellen beheren.....................................................................................................................54
Venster Kalibraties.........................................................................................................................54
Lijst met kalibratietabellen..............................................................................................................54
Kalibratietabel Info tabblad Gegevens............................................................................................55
Kalibratietabel Info tabblad Grafiek................................................................................................55
Een item aan een kalibratietabel toevoegen..................................................................................56
Overzicht van de Steunkleuren-editor ..................................................................................................56
Een steunkleur toevoegen..............................................................................................................57
Een steunkleur bewerken...............................................................................................................57
Een steunkleur verwijderen............................................................................................................58
Een testafdruk van steunkleuren maken........................................................................................58
Een steunkleur meten met gebruikmaking van de X-Rite i1-spectrofotometer..............................58
Overzicht van steunkleurvariaties...................................................................................................59
Specifieke steunkleuren beveiligen................................................................................................61
vi Xerox CX-printserver, ondersteund door Creo-kleurenservertechnologie, voor de Xerox 550/560-
kleurenprinter Gebruikershandleiding
Kleuraanpassing met het gradatiehulpmiddel ......................................................................................63
Een gradatietabel maken en bewerken..........................................................................................63
Kleurenjobs als zwart-wit afdrukken......................................................................................................65
Een job in de grijstintmodus afdrukken
...........................................................................................65
Een job die grijsschaal RGB-elementen bevat met zwarte toner afdrukken .................................65
Zwarte kleur in een job met CMYK-grijstintelementen behouden..................................................65
8 Productiewerkstromen.........................................................................................67
Afdrukken met gebruikmaking van impositie.........................................................................................67
Impostieoverzicht............................................................................................................................67
Een voorbeeld van een impositielay-out weergeven......................................................................69
Een job voor visitekaartjes afdrukken.............................................................................................69
Een in de vouw gehechte job afdrukken.........................................................................................71
Opbouwfunctie voor impositiesjablonen.........................................................................................71
Afdrukken met uitzonderingen...............................................................................................................75
Uitzonderingen aan een job toevoegen..........................................................................................75
Uitzonderingen uit uw job verwijderen............................................................................................76
Dynamische pagina-uitzonderingen en setpagedevice-opdrachten...............................................76
Dynamische pagina-uitzonderingen afdrukken..............................................................................76
Tabbladen afdrukken met gebruikmaking van de plug-in Creo Color Server Tabs voor Acrobat.........77
Overzicht van de invoegtoepassing Tabs (Tabbladen)..................................................................77
Venster van de invoegtoepassing Tabs (Tabbladen).....................................................................78
Tabbladen maken en afdrukken.....................................................................................................83
Tabbladen beheren........................................................................................................................85
Werken met near-line-finishers.............................................................................................................88
Overzicht van near-line-finishers....................................................................................................88
Een hoekmarkering en barcode genereren....................................................................................88
9 Documenten scannen.........................................................................................91
Externe scantoepassing........................................................................................................................91
De Externe scantoepassing onder Windows installeren.......................................................................91
De Externe scantoepassing op Mac OS installeren..............................................................................92
Een scanbox maken..............................................................................................................................92
Een document op de Xerox Color 550/560-printer scannen.................................................................94
Gescande bestanden op uw computer opslaan....................................................................................95
10 Afdrukjobs met variabele gegevens....................................................................97
Afdrukjobs met variabele gegevens......................................................................................................97
VDP-documentindelingen......................................................................................................................97
Variable Print Specification.............................................................................................................98
PPML..............................................................................................................................................99
VDP-elementen beheren.......................................................................................................................99
Algemene VDP-elementen in cache plaatsen................................................................................99
VDP-elementen archiveren............................................................................................................99
VDP-elementen ophalen..............................................................................................................100
VDP-elementen verwijderen.........................................................................................................100
11 Jobparameters..................................................................................................103
Tabblad Afdrukken in het venster Jobparameters...............................................................................103
Tabblad Impositie in het venster Jobparameters................................................................................107
Tabblad Kwaliteit in het venster Jobparameters.................................................................................112
Inhoud vii
Tabblad Kleur in het venster Jobparameters......................................................................................115
Tabblad Afwerking in het venster Jobparameters
...............................................................................121
Tabblad Uitzonderingen in het venster Jobparameters.......................................................................124
Tabblad Services in het venster Jobparameters.................................................................................125
12 Uw kleurenserver configureren.........................................................................129
Venster Voorkeuren............................................................................................................................129
Accounts voor e-mail en sms instellen................................................................................................134
Een virtuele printer configureren.........................................................................................................135
Virtuele printers............................................................................................................................135
Een virtuele printer toevoegen en bewerken................................................................................135
De instellingen van een standaard virtuele printer herstellen.......................................................136
Een virtuele printer verwijderen....................................................................................................137
Uw instellingen onderhouden..............................................................................................................137
Een back-up van de configuratie maken......................................................................................137
De configuratie herstellen.............................................................................................................138
Hulpmiddelen voor het onderhoud van uw systeem.....................................................................138
13 Werken met de kleurenserverhulpmiddelen op uw computer...........................139
Beheer van externe sites - overzicht...................................................................................................139
De externe hulpmiddelen activeren..............................................................................................139
Beheer van externe sites installeren............................................................................................140
......................................................................................................................................................140
Het hulpmiddel Eenvoudig verbinden gebruiken om de printerstatus te bekijken........................141
Overzicht van Externe werkruimte................................................................................................141
Vanaf de computer verbinding maken met de werkruimte...........................................................142
Het Web Center gebruiken..................................................................................................................142
Overzicht van het Web Center.....................................................................................................142
Verbinding maken met het Web Center.......................................................................................142
Het hulpmiddel Office Hot Folder........................................................................................................142
Het hulpmiddel Office Hot Folder installeren................................................................................143
Een Office hot folder maken.........................................................................................................143
Het hulpmiddel Office Hot Folder gebruiken om af te drukken.....................................................144
Creo Color Server Job Ticket-software...............................................................................................144
Creo Color Server Job Ticket - overzicht......................................................................................144
Taalinstellingen.............................................................................................................................145
De Creo Color Server Job Ticket-software in Windows installeren..............................................145
De Creo Color Server Job Ticket-software in Mac OS installeren................................................145
Jobtickets maken en beheren.......................................................................................................146
Hulpmiddel Eenvoudige VDP-bestandsmaker....................................................................................147
Een sjabloon van Eenvoudige VDP-bestandsmaker selecteren..................................................148
Handmatig records aan een job met variabele gegevens toevoegen..........................................148
Records uit een database aan een job met variabele gegevens toevoegen................................149
De job met variabele gegevens maken en afdrukken..................................................................150
14 Problemen oplossen..........................................................................................151
Het venster Jobgeschiedenis..............................................................................................................151
Waarschuwingen en mislukte jobs......................................................................................................152
Een job afbreken.................................................................................................................................152
Afdrukken hervatten.....................................................................................................................152
Venster Waarschuwingen...................................................................................................................153
Systeemberichten afdrukken...............................................................................................................153
viii Xerox CX-printserver, ondersteund door Creo-kleurenservertechnologie, voor de Xerox 550/560-
kleurenprinter Gebruikershandleiding
15 Woordenlijst.......................................................................................................155
Inhoud ix
x Xerox CX-printserver, ondersteund door Creo-kleurenservertechnologie, voor de Xerox 550/560-
kleurenprinter Gebruikershandleiding
1
Beginnen
Deze handleiding afdrukken
Wijzig het papierformaat om dit document op elke willekeurige
printer te kunnen afdrukken.
1. Open het PDF-bestand in Adobe
Acrobat.
2. Selecteer Afdrukken in het menu Bestand.
Het dialoogvenster Afdrukken verschijnt.
3. Selecteer het gewenste papierformaat, bijvoorbeeld A4 of
Letter.
4. Selecteer Aanpassen aan afdrukbaar gebied of Verkleinen
tot afdrukbaar gebied in de lijst Pagina's schalen.
Opmerking: De namen in de lijst Pagina's schalen variëren en zijn
afhankelijk van de versie van de Adobe Acrobat-software.
5. Klik op OK.
Dit document wordt op het geselecteerde papierformaat op uw
printer afgedrukt.
Wat is er nieuw?
De CX-printserver ondersteunt deze nieuwe functies:
Ondersteuning van APPE 2.0
Beheer van externe sites
Tekstbericht en e-mailkennisgevingen
Een steunkleur meten met gebruikmaking van de
X-Rite i1-
spectrofotometer
Voorgedefinieerde kleurensets
CX-printserver help
Eenvoudige VDP-bestandsmaker
Ondersteuning van near-Line-finisher
Systeemoverzicht
De Xerox CX-printserver, ondersteund door Creo-
kleurenservertechnologie, is een on-demand prepresssysteem dat
geavanceerde prepresstechnologieën gebruikt om een Xerox
Color 550/560-printer aan te sturen.
De CX-printserver biedt u de mogelijkheid van computers met
Microsoft Windows of Apple Mac OS af te drukken. met
gebruikmaking van RIP-technologie (Raster Image Porcessor
converteert de CX-printserver beeldbestanden met de indeling
'page-description language' (PDL)—bijvoorbeeld Adobe
PostScript, PDF en indelingen voor de afdruk van variabele
gegevens—naar een geschikte 'ready-to-print'-indeling (RTP) voor
het maken van digitale afdrukken van hoge kwaliteit. Daar het met
de CX-printserver mogelijk is om met vooraf ingestelde
werkstromen af te drukken wordt een gestroomlijnd afdrukproces
verkregen.
In combinatie met de de printer, kunt u met de CX-printserver
visitekaartjes, folders, brochures, pamfletten, catalogi, korte-run
proefteksten en print-on-demand publicaties efficiënt afdrukken.
De CX-printserver combineert RIP-functionaliteiten,
automatisering, besturingshulpmiddelen en speciaal ontwikkelde
hardwaremogelijkheden met op Windows gebaseerde
architectuur.
De CX-printserver ondersteunt het Xerox Extensible Interface
Platform (EIP), en fungeert daarbij als intermediair tussen
aangepaste EIP-toepassingen en de pers.
Zie ook:
Uw computer instellen - overzicht op pagina 7
2 Hoofdstuk 1—Beginnen
Hardware- en softwareonderdelen
De CX-printserver omvat:
Creo-hardware, inclusief de speciale interfacekaart
Een DVD-RW-station met software voor het branden van
DVD's
De volgende software:
CX-printserver-software
Microsoft Internet Explorer 6
Microsoft XP voor Embedded-systemen
Ondersteunde indelingen
De CX-printserver ondersteunt de volgende bestandsindelingen:
PostScript (samengestelde of vooraf gescheiden bestanden)
(niveau 1, 2 en 3)
Adobe PDF (versie 1.2 tot en met 1.7)
EPS
Creo VPS (Variable Print Specification)
Xerox VIPP (Variable Data Intelligent PostScript PrintWare)
VIPP.VPC (VIPP Project Container)
PPML (Personalized Print Markup Language)
PPML.zip
Bestandsindelingen van verschillende prepresssystemen—
bijvoorbeeld TIFF/IT-software
CT, LW
JPEG
TIFF
Vooraf gescheiden indelingen
Optionele kits
De CX-printserver omvat optionele kits:
Imposition Power Kit, waarmee u aangepaste signaturen kunt
maken en kunt definiëren waar markeringen of groepen
markeringen op een vel worden geplaatst. Bovendien is er een
optie voor interactieve 'job ganging'.
Opmerking: Voor dit pakket is een dongle nodig.
Creative Power Kit, die meer functionaliteit biedt voor kleur en
beeldkwaliteit en het volgende omvat:
Hardware- en softwareonderdelen 3
X-Rite i-1-spectrofotometer
Apparaatkoppelingsprofiel importeren
Geavanceerde kalibratie-informatie
Steunkleuren gebaseerd op bestemmingsprofielen
Kleurenkiezer
Voorgedefinieerde kleurensets
Voorbeelden van kleurensets afdrukken
Opmerking: Voor dit pakket is een dongle nodig.
Kit voor randapparatuur, die de standaard, het toetsenbord, de
muis en de monitor omvat.
Professional Power Kit, biedt een uitbreiding op de functieset
van de Creo-kleurenserver met nadruk op de functionaliteit die
verzocht is door leveranciers van grafische en commerciële
afdrukken. Deze kit omvat:
Dynamische pagina-uitzonderingen
Opbouwfunctie voor impositiesjablonen
Enfocus PitStop
VDP-bestanden archiveren en ophalen
Steunkleurvariatie
Afdrukmodus—progressief, separaties en aangepast
Testboek van steunkleuren afdrukken
VDP-beheertool
Afdrukinformatie
Opmerking: Voor dit pakket is een dongle nodig.
Overzicht van de werkruimte
Wanneer u de CX-printserver
-software start, verschijnt de
werkruimte automatisch.
Opmerking: Voor de CX-printserver zijn jobs niet bevroren, maar worden
deze ongeacht eventuele conflicten afgedrukt. Wanneer er sprake is van een
conflict, controleert u de meldingen op de printer zelf.
De werkruimte bevat verschillende gebieden die u de mogelijkheid
bieden uw job tijdens de verwerkings- en afdrukstadia te volgen.
Bovendien bevat de werkruimte hulpmiddelen en opties waarmee
u uw server en jobs volledig kunt aanpassen en beheren.
4 Hoofdstuk 1—Beginnen
Werkruimtegebied Beschrijving
Werkbalk
Bevat snelknoppen voor het venster Importeren , het
Bronnencentrum , Kalibratie , de Steunkleuren-editor ,
Gradatie , Voorbeeld , Archief , Opbouwfunctie voor
impositiesjablonen en waarschuwingen .
Opmerking: De pictogrammen die verschijnen variëren per optionele
kit die in gebruik is.
Paneel Printerstatus Het paneel Printerstatus geeft informatie over de huidige status van de
printer, bijvoorbeeld Afdrukken, Gereed,
Opwarmen.
Details over bronnen Klik op Laden, Finishers, Toners, Onderdelen of Server om
informatie weer te geven over de grootte en het type papier in elke
lade, de aangesloten afwerkingsapparaten, de beschikbare toner, de
status van de onderdelen, en de schijfruimte en netwerkdetails.
Verwerkingswachtrij en
Afdrukwachtrij
Het gebied Verwerkingswachtrij bevat de bestanden die moeten
worden verwerkt. Nadat een bestand met succes is verwerkt, wordt het
naar het gebied Afdrukwachtrij of het gebied Opslag verplaatst.
geeft aan dat de rij klaar is voor verwerking of afdrukken.
geeft aan dat de wachtrij tijdelijk is gestopt. Om de jobs in deze
wachtrij te verwerken en af te drukken moet u de wachtrij vrijgeven.
Opmerking: Wanneer u wachtrij is uitgesteld, kunt u de jobparameters
van een job openen en bewerken, tenzij de job actief is of in de
afdrukwachtrij wordt afgedrukt.
Gebied Opslag Het gebied Opslag bevat jobs die:
volledig en correct zijn afgedrukt
vastgehouden of afgebroken zijn tijdens het verwerken of afdrukken
direct vanaf het clientwerkstation zijn verstuurd of naar het gebied
Opslag zijn geïmporteerd
Er zijn in het gebied Opslag drie verschillende weergaven beschikbaar:
Lijst, Voorbeeld en Galerie..
U kunt de kolommen en informatie die in het gebied Opslag worden
weergegeven, wijzigen. Rechtsklik op een kolom in het gebied Opslag
en selecteer de kolom die u wilt toevoegen of verwijderen.
Overzicht van de werkruimte 5
Inschakelen van de CX-printserver
1. Zet het beeldscherm aan.
2. Druk op de aan/uit-knop.
Het voedingslampje op het voorpaneel gaat branden en het
aanmeldscherm van het Windows-besturingssysteem
verschijnt.
Het welkomvenster van de
CX-printserver verschijnt, gevolgd door
de werkruimte.
Opmerkingen:
Als de werkruimte niet automatisch verschijnt, opent u de toepassing via
het menu Start van Windows.
Als de schermbeveiliging met een wachtwoord wordt geactiveerd, is de
gebruikersnaam operator en het wachtwoord spire.
Zie ook:
Venster Voorkeuren op pagina 129
Uitschakelen van de
CX-printserver
1. Selecteer Afsluiten in het menu Bestand van de werkruimte.
Opmerking: Wanneer u alleen de werkruimte wilt afsluiten (zonder de
kleurenserver uit te schakelen), selecteert u Werkruimte afsluiten. Dit
is handig wanneer u instellingen wilt wijzigen waarvoor u de werkruimte
moet sluiten en weer openen, bijvoorbeeld bij het wijzigen van de
maateenheid van inch in mm. U start de werkruimte weer op door op het
kleurenserverpictogram op het systeemvak te rechtsklikken en
vervolgens op Starten te klikken.
Er verschijnt een bevestigingsbericht.
2. Klik op Ja.
De CX-printserver-software wordt gesloten. Dit kan enkele
minuten duren.
Opmerking: Als u de cursor over het serverpictogram op de taakbalk
beweegt, verschijnt de volgende info: Kleurenserver stopt. Een
ogenblik geduld.
3. Controleer of het CX-printserver
-pictogram niet meer op de
taakbalk staat.
4. Selecteer in het menu Start van Windows de optie
Uitschakelen en klik op OK.
5. Wanneer de CX-printserver is uitgeschakeld, kunt u de printer
uitzetten.
6 Hoofdstuk 1—Beginnen
2
Uw computer
configureren voor
afdrukken
Uw computer instellen - overzicht
Afdrukmethoden
Bij bepaalde methoden voor het afdrukken met de
CX-printserver
gebeurt het volgende:
De job wordt bij een van de virtuele printers van de CX-
printserver ingediend. De job wordt gespoold en vervolgens
verwerkt of afgedrukt (volgens de geselecteerde jobflow van de
virtuele printer). Met deze methode kunt u met alle software,
bijvoorbeeld Adobe Acrobat, en met elke bestandsindeling
afdrukken vanaf elke Windows- en Mac-computer.
De job wordt naar een hot folder gesleept. De Job wordt
gespoold en verwerkt of afgedrukt (volgens de geselecteerde
jobflow van de corresponderende virtuele printer). Als u de hot
folder-methode gebruikt, kunt u de meeste PDL-bestanden
afdrukken, zoals PostScript-, PDF-, EPS-, Variable Print
Specification- en PPML-bestanden.
Versleep Microsoft Office-bestanden naar een speciale hot
folder en dien de bestanden vervolgens in om af te drukken.
Netwerkprinters
Wanneer u uw bestand met gebruikmaking van een virtuele printer
van CX-printserver wilt afdrukken, moet u de virtuele printer eerst
als een netwerkprinter op uw computer installeren.
Wanneer u een netwerkprinter op uw computer hebt geïnstalleerd,
kunt u bestanden indienen om af te drukken. De netwerkprinters
worden standaard geïnstalleerd met de
afdrukstuurprogrammasoftware. U kunt de standaardinstellingen
van de netwerkprinter zo wijzigen dat de PPD-parameters in plaats
van de afdrukstuurprogrammasoftware worden gebruikt.
De CX-printserver ondersteunt het afdrukken vanuit de volgende
besturingssystemen:
Mac OS X 10.4 en later
Microsoft Windows Server 2008, Microsoft Windows Server
2003, Microsoft Windows 7, Microsoft Windows Vista en
Microsoft Windows XP
Met de CX-printserver beschikt u over standaardnetwerkprinters,
die hier virtuele printers worden genoemd.
Een virtuele printer bevat vooraf ingestelde werkstromen die
automatisch worden toegepast op alle afdrukjobs die met die
virtuele printer worden verwerkt. De standaard virtuele printers
worden op het netwerk gepubliceerd met specifieke parameters
voor het verwerken en afdrukken.
De standaard virtuele printers zijn:
ProcessPrint—Bestanden die naar deze printer zijn
verzonden, worden automatisch verwerkt en direct naar de
printer verzonden om af te drukken.
ProcessStore—Bestanden die naar deze printer worden
verzonden, worden automatisch verwerkt en opgeslagen in
RTP-indeling (ready-to-print) in het gebied Opslag. U kunt een
RTP-job later aanbieden voor afdrukken of de parameters van
de job wijzigen en deze opnieuw aanbieden voor verwerking of
afdrukken.
SpoolStore—Bestanden die naar deze printer worden
verzonden, worden naar het gebied Opslag gespoold waar
deze blijven staan totdat u deze aanbiedt voor verwerking en
afdrukken. De bestanden behouden de PDL-indeling (zoals PS,
PDF, VPS en PPML).
Afdrukstuurprogramma
Gebruik het afdrukstuurprogramma om jobparameters in te stellen
wanneer u een job vanuit een willekeurige toepassing op uw
computer bij de CX-printserver
indient. Het afdrukstuurprogramma
heeft een grafische gebruikersinterface die lijkt op het venster CX-
printserver jobparameters. Op een Windows-computer wordt de
software automatisch geïnstalleerd wanneer u een netwerkprinter
configureert.
Opmerking: Op een Mac-computer moet u het afdrukstuurprogramma
handmatig installeren.
In het venster Afdrukstuurprogramma kunt u de volgende acties
uitvoeren:
Jobparameters opgeven of wijzigen, ongeacht of uw computer
wel of niet op de server is aangesloten.
Een job vergrendelen om veilig af te drukken.
Een set parameters opslaan. Sets zijn handig wanneer u
verschillende jobs wilt afdrukken met dezelfde parameters of
als u een job opnieuw wilt afdrukken.
Een set opgeslagen parameters ophalen
De status van de printer controleren
8 Hoofdstuk 2—Uw computer configureren voor afdrukken
PostScript-parameters voor de job definiëren
Een voorbeeld van de impositielay-out weergeven
Afdrukken configeren op een Windows-computer
Een netwerkprinter aan uw Windows-computer toevoegen
Wanneer u vanaf een Windows-computer wilt afdrukken, dient u
eerst een CX-printserver
virtuele printer aan uw clientwerkstation
toe te voegen.
Tip: Hieronder zijn enkele tips voor het snel configureren van een printer. De
volledige procedure wordt in detail uitgelegd.
Zoek de CX-printserver op in Mijn netwerklocaties en dubbelklik
vervolgens op de netwerkprinter die u wilt installeren. De netwerkprinter
wordt automatisch op uw computer geïnstalleerd en in de lijst met printers
gezet.
1. Selecteer in het menu Start Instellingen > Printers en
faxapparaten.
Het venster Printers en faxapparaten
verschijnt.
2. Selecteer onder Printertaken Een printer toevoegen.
Opmerking: Op uw computer kunnen de bewoordingen enigszins
verschillen.
De Wizard Printer toevoegen verschijnt.
3. Klik op Volgende.
4. Selecteer Netwerkprinter of een printer die met een andere
computer is verbonden en klik op Volgende.
5. Selecteer Een printer zoeken en klik op Volgende.
6. Zoek de CX-printserver op en dubbelklik hierop om de lijst met
netwerkprinters te openen.
7. Selecteer de gewenste printer en klik op Volgende.
8. Klik op Ja in het bericht dat verschijnt.
9. Maak een keuze:
Selecteer als u deze printer wilt instellen als de
standaardprinter van uw computer. Ja
Selecteer als u deze printer niet wilt instellen als de
standaardprinter van uw computer.Nee
10. Klik op Volgende.
11. Klik op Voltooien om de wizard af te sluiten.
De CX-printserver-netwerkprinter wordt toegevoegd aan uw
printer. Bovendien worden het afdrukstuurprogramma en het PPD-
bestand automatisch gekopieerd.
Afdrukken configeren op een Windows-computer 9
De afdrukstuurprogrammasoftware voor de eerste keer laden
Vereisten:
Op uw Windows-computer moet een netwerkprinter zijn
gedefinieerd.
Laad het afdrukstuurprogramma na het installeren van een
netwerkprinter, zodat de CX-printserver
gereed is voor afdrukken.
1. Open een bestand in de bijbehorende toepassing,
bijvoorbeeld een PDF-bestand in Adobe Acrobat.
2. Selecteer Afdrukken in het menu Bestand.
Het dialoogvenster Afdrukken verschijnt.
3. Selecteer één van de netwerkprinters, bijvoorbeeld Print en
klik op Eigenschappen.
Een bericht geeft aan dat de software wordt geladen.
Opmerking: Dit kan enige minuten in beslag nemen.
Klik op Voltooien wanneer de software met succes is
geladen. Het venster Jobparameters verschijnt.
4. Sluit het venster Jobparameters en dialoogvenster Afdrukken
om de installatie van het printerstuurprogramma te voltooien.
De netwerkprinter wordt met gebruikmaking van het
afdrukstuurprogramma ingesteld voor afdrukken.
Snelle manier om een printer toe te voegen
1. Selecteer Uitvoeren in het menu Start.
10 Hoofdstuk 2—Uw computer configureren voor afdrukken
2. Typ in het vak Openen \\, gevolgd door de hostnaam of het
IP-adres van de kleurenserver en klik op OK.
Het servervenster wordt geopend.
3. Dubbelklik op het pictogram van de gewenste netwerkprinter.
De CX-printserver-netwerkprinter wordt toegevoegd aan uw
printer.
De software voor het afdrukstuurprogramma uitschakelen
Schakel de software voor het afdrukstuurprogramma uit als u
toegang wilt kunnen hebben tot de PPD-bestandsparameters. De
software voor het afdrukstuurprogramma is standaard
ingeschakeld.
1. Selecteer in het menu Start Instellingen
> Printers en
faxapparaten.
2. Rechtsklik op het printerpictogram van de netwerkprinter
waarvoor u het stuurprogramma wilt uitschakelen en selecteer
Eigenschappen.
3. Selecteer het tabblad Afdrukstuurprogramma.
4. Selecteer in de lijst Uitgebreide gebruikersinterface
inschakelen de optie uit.
5. Klik op Toepassen.
6. Klik op OK.
De stuurprogrammasoftware verwijderen
Voer deze procedure uit als u naar een latere versie van het
stuurprogramma wilt upgraden.
Vereisten:
Alle toepassingen moeten gesloten zijn voordat u de
afdrukstuurprogrammasoftware verwijdert.
1. Selecteer Uitvoeren in het menu Start van Windows.
2. Typ in het vak Openen \\, gevolgd door de hostnaam of het
IP-adres van de server en klik op OK.
Het servervenster wordt geopend.
3. Ga naar \Utilities\PC Utilities\Driver Extension.
4. Voer één van de volgende taken uit:
Wanneer u Windows XP gebruikt, dubbelklikt u op
DEX_Uninstaller.exe
Wanneer u Windows Vista of Windows 7 gebruikt,
rechtsklikt u op DEX_Uninstaller.exe en selecteert u Als
administrator uitvoeren.
De afdrukstuurprogrammasoftware wordt verwijderd.
De software voor het afdrukstuurprogramma uitschakelen 11
Lettertypen downloaden
Gebruik de hot folder HF_FontDownLoader in D:\HotFolders om
nieuwe of ontbrekende lettertypen te installeren naar de
lettertypemap op de CX-printserver
De hot folder HF_FontDownLoader kan met de volgende
besturingssysemen worden gebruikt:
Windows Server 2008
Windows Server 2003
Windows 7
Windows Vista
Windows XP
Mac OS X 10.4 en later
U kunt de lettertypen van uw computer naar de hot folder
HF_FontDownLoader slepen. U kunt in het Bronnencentrum
een
standaardlettertypen instellen en lettertypen verwijderen.
Opmerking: U kunt alleen lettertypen kopiëren als de lettertypelicentie dit
toestaat.
Een TCP/IP-printer instellen
Stel een TCP/IP-printer op een Windows-computer in.
Vereisten:
De volgende items moeten op de Windows-computer zijn
geïnstalleerd en geconfigureerd:
TCP/IP
Het nieuwste PostScript-printerstuurprogramma,
AdobePSDriver.exe. U kunt het stuurprogramma vinden in de
gedeelde map D:\Utilities\PC Utilities op de CX-
printserver, of u kunt het stuurprogramma downloaden vanaf de
website van Adobe op
http://www.adobe.com.
Het PPD-bestand, CX560_V1.PPD. Dit bestand bevindt zich in
de gedeelde map D:\Utilities\PPD op de CX-printserver.
1. Open het venster Printers.
2. Selecteer Bestand > Servereigenschappen.
3. Klik op het tabblad Poort en klik vervolgens op Poort
toevoegen.
12 Hoofdstuk 2—Uw computer configureren voor afdrukken
4. Selecteer in het venster Printerpoorten
in de lijst Beschikbare
poorttypen de poort Standaard TCP/IP-poort, en klik
vervolgens op Nieuwe poort.
De wizard Standaard TCP/IP-printerpoort toevoegen
verschijnt.
5. Klik op Volgende.
6. Typ in het vak Printernaam of IP-adres de precieze naam
van de CX-printserver (de naam is hoofdlettergevoelig).
Opmerking: Het vak Poortnaam wordt automatisch ingevuld terwijl u
de Printernaam of het IP-adres invult.
7. Typ in het vakje Poortnaam een naam voor de printer die
gemakkelijk herkenbaar is vanaf uw computer.
8. Klik op Volgende.
9. Selecteer bij Apparaattype de optie Aangepast en klik op
Instellingen.
10. Selecteer LPR bij Protocol.
11. Stel onder LPR-instellingen de waarden als volgt in:
a. Typ bij Wachtrijnaam de exacte naam van de
netwerkprinter waar u jobs naartoe wilt sturen om af te
drukken, bijvoorbeeld CX560_ProcessPrint.
b. Schakel het selectievakje LPR-bytetelling ingeschakeld
in.
12. Klik op OK , Volgende en daarna op Voltooien.
13. Klik in het venster Printerpoorten
op Sluiten.
14. Controleer of de nieuwe poort in het venster Eigenschappen
van afdrukserver op het tabblad Poorten wordt vermeld.
15. Klik in het venster Eigenschappen van afdrukserver op
Sluiten.
De netwerkprinter voor de CX-printserver is nu geïnstalleerd en
gereed voor afdrukken.
LPR-afdrukken instellen
Een LPR-printer onder Windows XP installeren
Vereisten: Windows-installatie-cd
1. Selecteer Start > Instellingen > Configuratiescherm.
2. Select Programma's installeren of verwijderen.
3. Selecteer Windows-onderdelen toevoegen/verwijderen.
4. Schakel het selectievakje Andere netwerk- en
afdrukservices in.
5. Klik op Volgende.
LPR-afdrukken instellen 13
6. Klik op Bladeren en zoek de Windows-installatiebestanden op
de harde schijf op of in de map i386 of op de installatie-cd
van Windows.
7. Klik op Voltooien.
Een LPR-printer onder Windows Vista installeren
1. Selecteer Start > Instellingen > Configuratiescherm.
2. Selecteer Programma's en onderdelen.
3. Selecteer Windows-onderdelen in- of uitschakelen.
4. Klik in het venster Gebruikersaccountbeheer
op Doorgaan.
5. Klik in het venster Windows-onderdelen op OK.
6. Schakel het selectievakje Afdrukservices en het
selectievakje LPR-poortmonitor in.
7. Klik op OK.
Afdrukken configureren in Mac OS X
De software voor het afdrukstuurprogramma op Macintosh OS
X (10.4 en later) installeren
Tijdens de installatie van de afdrukstuurprogrammasoftware wordt
het PPD-bestand automatisch naar uw computer gekopieerd.
1. Selecteer Verbind met server in het menu Ga.
2. Typ in het vak Serveradres het adres van uw server en klik
op Verbind.
3. Selecteer Gast in het gebied Verbind als.
4. Klik op Verbind.
5. Selecteer Hulpprogramma's en klik op OK.
6. Selecteer de map Mac Utilities.
7. Dubbelklik op het
CX560_V1_ColorServerPrintDriverInstaller.dmg -
bestand.
8. Dubbelklik op het
CX560_V1_ColorServerPrintDriverInstaller -pictogram.
Het welkomstscherm verschijnt.
9. Klik op Ga door.
10. Klik op Ga door in het berichtvenster.
11. Klik in het venser Softwarelicentieovereenkomst op Ga door.
12. Klik op Akkoord als u akkoord gaat met de voorwaarden van
de overeenkomst. Vervolgens kunt u verdergaan met de
installatie.
14 Hoofdstuk 2—Uw computer configureren voor afdrukken
13. Selecteer in het gebied Bestemming selecteren het
bestemmingsvolume waarin u het afdrukstuurprogramma wilt
installeren en klik op Ga door.
14. Klik op Installeer.
15. Typ uw aanmeldnaam (indien nodig) en het wachtwoord en
klik op OK.
16. Klik op Sluiten.
Het afdrukstuurprogramma en PPD-bestand worden geïnstalleerd.
Opmerking: Als u het afdrukstuurprogramma uitschakelt, kunt u de PPD nog
steeds gebruiken, omdat deze al is geïnstalleerd.
Een printer met het afdrukstuurprogramma van Macintosh OS
X (10.4 en later) definiëren
Vereisten:
U moet de volgende informatie beschikbaar hebben:
IP-adres of computernaam van uw CX-printserver
Naam van de netwerkprinter die u met de software voor het
afdrukstuurprogramma wilt gebruiken
1. Open via het Apple-symbool het venster
Systeemvoorkeuren
op uw Mac-computer en dubbelklik op Afdrukken en faxen.
2. Sluit het venster Afdrukken en faxen en klik op +.
Opmerking: U kunt uw printer ook definiéren met gebruikmaking van de
optie Standaard.
3. Klik in het venster Printerbrowser
op het tabblad IP-printer en
voer de volgende informatie in:
Typ het adres van uw server in het vak Adres.
Typ in het vak Wachtrij de naam van de netwerkprinter die
u met de software voor het afdrukstuurprogramma wilt
gebruiken, bijvoorbeeld CreoCS_Process.
Typ in het vak Naam een naam voor de printer.
Selecteer in de lijst Afdrukken met gebruikmaking van
de optie Andere.
4. Ga naar Library / Printers / PPDs / Contents /
Resources / en.lproj, selecteer Europe-A4 of US-Letter,
en selecteer vervolgens het CX560_V1.PPD-bestand.
5. Klik op Open.
Een printer met het afdrukstuurprogramma van Macintosh OS X (10.4 en later) definiëren 15
6. Klik op Toevoegen.
De netwerkprinter is nu gedefinieerd op basis van het PPD-
bestand.
7. Dubbelklik op de netwerkprinter in het venster
Afdrukken en
faxen.
8. Klik op Hulpprogramma.
9. Als u in Mac OS X 10.6 werkt, klikt u op Open
printerhulpprogramma.
10. Zorg dat in de lijst Uitgebreide gebruikersinterface
inschakelen de optie Aan is geselecteerd.
11. Typ het IP-adres van de server in het vak Hostnaam server.
12. Klik op Toepassen en vervolgens op Sluiten.
De software voor het afdrukstuurprogramma van Macintosh OS
X (10.4 en later) verwijderen
Voer deze procedure uit als u naar een latere softwareversie van
het stuurprogramma wilt upgraden.
1. Selecteer Verbind met server in het menu Ga.
2. Typ in het vak Serveradres het adres of de hostnaam van de
Creo-kleurenserver en klik op Verbind.
3. Selecteer Gast in het gebied Verbind als.
4. Klik op Verbind.
5. Selecteer Hulpprogramma's en klik vervolgens op OK.
6. Selecteer de map Mac Utilities.
7. Dubbelklik op het bestand CCSUninstall.dmg.
8. Dubbelklik op het bestand CCSUninstall.app.
9. Sluit alle actieve programma's op uw Mac-computer en klik op
OK.
10. Selecteer het juiste Creoprinter-stuurprogramma en klik op
OK.
11. Typ uw aanmeldnaam (indien nodig) en het wachtwoord en
klik op OK.
12. Klik op OK.
De Print Driver-software wordt verwijderd. U kunt de
stuurprogrammasoftware nu upgraden.
Opmerking: U moet na het upgraden van de software de netwerkprinters die
u hebt verwijderd, opnieuw installeren.
16 Hoofdstuk 2—Uw computer configureren voor afdrukken
3
Kalibratie
Overzicht van kalibratie
Het verkrijgen van de meest aanvaardbare afdrukkwaliteit op uw
printer is van een aantal zaken afhankelijk. Een van de
belangrijkste kwesties is een evenwichtige
toner dichtheid. Toner
dichtheid wordt beïnvloed door veel factoren, zoals hitte,
vochtigheid en service-instellingen. Toner dichtheid kan ook
variëren. Dergelijke variaties zijn niet helemaal te vermijden, maar
u kunt het kalibratieproces uitvoeren om deze te compenseren.
Het kalibratieproces bestaat uit het maken van kalibratietabellen
die worden toegewezen aan een specifieke materiaalsoort en een
specifieke rastermethode.
U kunt op een van de volgende manieren kalibratiecurves maken:
Kalibratie vanaf de glasplaat: biedt u de mogelijkheid om de
scannerplaat te gebruiken voor het maken van
kalibratietabellen.
X-Rite i1-spectrofotometer: biedt u de mogelijkheid een
kleurendiagram af te drukken, de stromen kleurvlakken in het
kleurendiagram te scannen en een kalibratietabel te maken op
basis van de gescande metingen.
De CX-printserver gebruikt de gegevens van deze tabel om de
verschillen tussen het werkelijke, gemeten dichtheidsniveau en het
doeldichtheidsniveau te compenseren.
U moet in de volgende gevallen kalibratietabellen maken:
Om de 24 uur, om mogelijke variaties in toner te compenseren
Als u een nieuwe papierstapel gebruikt
Als afdrukken "kleurzwemen" hebben
Na apparatuuronderhoud of hardwarewijzigingen
Bij hoge schommelingen in de temperatuur en vochtigheid
In het venster Jobparameters onder Kleur > kalibratie is de optie
Gekoppeld standaard geselecteerd. Een job die voldoet aan de
materiaalkenmerken en rastering die u tijdens het kalibratie hebt
geselecteerd, wordt automatisch aan die kalibratietabel
toegewezen of gekoppeld. Wanneer u uw job voor het afdrukken
verstuurt, wordt de kalibratietabel die aan de geselecteerde
materiaalsoort en rastering is gekoppeld, automatisch voor het
afdrukken van de job gebruikt.
Kalibratie vanaf de glasplaat vanaf de Creo-
kleurenserver uitvoeren
Vereisten:
Zorg dat de optie Kalibratie wordt vanaf de glasplaat
uitgevoerd in het venster Voorkeuren is geselecteerd.
Kalibreer de printer en scanner tegelijk. Als u alleen de afdrukkaart
op de glasplaat legt, wordt de printer gekalibreerd. Als u alleen de
scannerkaart op de glasplaat legt, wordt de scanner gekalibreerd.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Kalibratie.
2. Voer de voorbereidende stappen uit voordat u kalibratie vanaf
de glasplaat uitvoert en klik op Volgende.
3. Selecteer de gewenste lade in de lijst Lade. De standaardlade
is Lade 1.
4. Selecteer de gewenste rastermethode in de lijst
Rastermethode.
5. Typ in het vak Aantal exemplaren het aantal exemplaren dat
u wilt afdrukken.
Opmerking: Het wordt aanbevolen ten minste 25 exemplaren van de
kalibratiekaart af te drukken en dan een van de laatste exemplaren te
gebruiken.
18 Hoofdstuk 3—Kalibratie
6. (Optioneel) Schakel het selectievakje Kalibratie-instructies
afdrukken in wanneer u de kalibratie-instructies wilt
afdrukken.
7. Klik op Afdrukken.
De kalibratiekaart wordt afgedrukt.
8. Klik op Volgende.
9. Leg de scannerkalibratiekaart en de kaart voor kalibratie vanaf
de glasplaat met de beeldzijde omlaag naast elkaar op de
glasplaat.
10. Raak Services begin op het aanraakscherm van de printer
aan.
11. Raak Netwerkscannen aan.
12. Raak op het tabblad Netwerkscannen het vak kalibratie aan.
13. Raak het tabblad Geavanceerde instellingen aan.
14. Raak de knop Kleurruimte aan om de specifieke kleurruimte
van de Xerox Color 550/560-printer
te selecteren.
15. Raak de knop Kleurruimte apparaat aan.
16. Raak Opslaan aan.
17. Druk op Start op het bedieningspaneel om het scannen van
de kaarten te starten.
De kaarten worden gescand en gemeten en er wordt een
kalibratietabel gecreëerd. In de CX-printserver kalibratiewizard
verschijnt stap 3 van de Kalibratiewizard, als de kalibratie met
succes is verlopen.
Als tijdens het scannen een fout optreedt, verschijnt een
foutbericht.
18. Klik op Volgende.
19. Voer een van de volgende handelingen uit om de
kalibratietabel op te slaan:
Selecteer Als standaardnaam om de kalibratietabel
automatisch een naam te geven, op basis van de
rastermethode, de materiaalsoort en de datum.
Selecteer Opslaan als om uw eigen naam te typen.
Opmerking: Voor het beste resultaat neemt u de materiaalsoort en
rastermethode in de bestandsnaam van de kalibratietabel op.
20. Selecteer de materiaalsoort waarop de kalibratietabel moet
worden toegepast.
21. Klik op Voltooien.
Kalibratie vanaf de glasplaat vanaf de Creo-kleurenserver uitvoeren 19
Een kalibratietabel maken met gebruikmaking van
de X-Rite i1-spectrofotometer
Vereisten:
De spectrofotometer moet op de USB-poort op de
CX-
printserver zijn aangesloten.
Installeer het stuurprogramma wanneer u het apparaat voor de
eerste keer aansluit. Raadpleeg de productdocumentatie bij de
spectrofotometer voor meer informatie.
Kalibreer de spectrofotometer door deze op zijn plaat te
plaatsen.
Druk een referentiejob af en gebruik dezelfde media en
rastertype waarmee u de uiteindelijke Job zult afdrukken.
De afdrukwachtrij moet gereed zijn voor het afdrukken (niet
onderbroken).
Zorg dat de optie Kalibratie wordt met behulp van
apparaathulpmiddel uitgevoerd in het venster Voorkeuren is
geselecteerd.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Kalibratie.
2. Selecteer de gewenste lade in de lijst Lade.
De papierkenmerken van het papier dat in de lade zit, worden
weergegeven.
3. Selecteer de gewenste rastermethode in de lijst
Rastermethode.
Opmerking: Zorg ervoor dat u de rastermethode instelt op de methode
waarmee u de job wilt afdrukken.
4. Typ in het vak Aantal exemplaren het aantal exemplaren dat
u wilt afdrukken.
Opmerking: Het wordt aanbevolen ten minste 25 exemplaren van de
kalibratiekaart af te drukken en dan een van de laatste exemplaren te
gebruiken.
5. Klik op Afdrukken.
Het kalibratiediagram wordt afgedrukt en stap 2 van de
kleurkalibratiewizard verschijnt.
6. Voer de instructies van de wizard uit.
20 Hoofdstuk 3—Kalibratie
7. Na iedere controle wacht u tot het vinkje naast het
desbetreffende pictogram verschijnt en volgt u de instructies
die worden weergegeven.
Opmerking: Zorg dat u elke separatie op de kaart scant in de volgorde
waarin de pictogrammen worden weergegeven: cyaan, magenta, geel
en dan zwart.
Als alle separatiekolommen met succes zijn gescand,
verschijnt een vinkje naast alle pictogrammen.
Opmerkingen:
Als in een van de stappen het scannen niet goed is uitgevoerd, klikt
u op Opnieuw instellen en voert u het scannen nogmaals uit.
Als er een fout is terwijl u de kaart aan het scannen bent, verschijnt
een foutbericht. Klik op OK en scan de kaart opnieuw.
8. Klik op Volgende.
9. Voer een van de volgende handelingen uit om de
kalibratietabel op te slaan:
Selecteer Als standaardnaam om de kalibratietabel
automatisch een naam te geven, op basis van de
rastermethode, de materiaalsoort en de datum.
Selecteer Opslaan als om uw eigen naam te typen.
Opmerking: Wij raden u ten zeerste aan om de materiaalsoort en de
rastermethode in de naam van kalibratietabelbestand op te nemen.
10. Selecteer de materiaalsoort waarop de kalibratietabel moet
worden toegepast.
11. Klik op Voltooien.
Een kalibratietabel maken met gebruikmaking van de X-Rite i1-spectrofotometer 21
Problemen bij het kalibreren oplossen
Raadpleeg dit gedeelte voor het oplossen van problemen die
tijdens het kalibratieproces kunnen optreden.
Bericht Herstelactie
Waarden
verzameld
tijdens het
meten zijn
niet
monotoon.
Dit bericht verschijnt wanneer de kalibratiemetingen
niet goed zijn uitgevoerd. Wanneer u op OK kan het
kalibratieproces zonder problemen worden voortgezet.
De Eye-One
is niet
gekalibreerd
. Plaats
deze op de
houder en
klik op OK
om verder
te gaan.
Plaats de X-rite i1 terug op zijn basis om hem opnieuw
te kalibreren.
De software
kan geen
kalibratieap
paraat
vinden.
Controleer
of er een
apparaat is
aangesloten
en dit is
ingesteld.
Zorg dat de i1 goed op de USB-poort van de CX-
printserver is aangesloten. Installeer het
stuurprogramma wanneer dit wordt gevraagd.
22 Hoofdstuk 3—Kalibratie
4
Een bestand onder
Windows en Mac OS
afdrukken
Een bestand naar de CX-printserver
Vereisten:
Op uw Windows- of Mac-computer moet een netwerkprinter zijn
gedefinieerd.
1. Open een bestand in de bijbehorende toepassing, bijvoorbeeld
een PDF-bestand in Adobe Acrobat.
2. Selecteer Afdrukken in het menu Bestand.
3. Kies in de lijst Naam de gewenste netwerkprinter, bijvoorbeeld
<servername>_Print.
4. (Optioneel) Voer de volgende stappen uit om jobparameters te
wijzigen:
Klik op Eigenschappen op een Windows-computer.
Selecteer Speciale kenmerken op een Mac en klik op
Jobparameters.
a. Wijzig de parameters.
b. Klik op OK
5. Klik op OK.
6. Klik in het dialoogvenster
Afdrukken op OK.
Het bestand wordt naar de CX-printserver gestuurd, waar het
wordt verwerkt en afgedrukt.
Een hot folder gebruiken om af te drukken
Gebruik hot folders om uw werkstroom te automatiseren en tijd te
besparen door meerdere bestanden tegelijk in te dienen voor
afdrukken.
U kunt met hot folders bestanden vanaf iedere computer
verwerken en afdrukken. De volgende procedure kan ook op een
Mac-computer worden gevolgd.
1. Dubbelklik op het bureaublad van Windows op het pictogram
Mijn netwerklocaties.
In Mac OS, selecteert u in het menu Goa Verbinden met
server.
2. Zoek de CX-printserver op en dubbelklik hierop.
Een lijst met alle gedeelde mappen, hot folders en printers
wordt weergegeven.
3. Dubbelklik op de gewenste hot folder, bijvoorbeeld
HF_ProcessPrint.
Tip: U kunt ook het Hot Folder-pictogram naar het bureaublad slepen
om voor toekomstig gebruik een snelle koppeling naar de map te
maken.
4. Sleep de gewenste bestanden naar de hot folder.
Alle bestanden worden automatisch volgens de hot folder-
werkstroom verwerkt en afgedrukt.
Jobs met een wachtwoord beveiligen
Regel de afdruk van gevoelige gegevens door een job op uw
computer te vergrendelen en met een wachtwoord te beveiligen.
Vereisten:
Uw clientwerkstation moet een
CX-printserver-networkprinter
hebben.
De afdrukstuurprogramma moet in Windows en Mac OS zijn
geïnstalleerd en geactiveerd.
De printerstatus op de CX-printserver moet Gereed zijn.
U kunt met gebruikmaking van het afdrukstuurprogramma een
wachtwoord toewijzen aan een job die in een willekeurige
toepassing is gemaakt. Degene die de job (opnieuw) afdrukt, moet
het wachtwoord gebruiken om het te ontgrendelen en vrij te geven
voor afdrukken.
1. Open een bestand op uw computer, bijvoorbeeld een PDF-
bestand.
2. Selecteer Afdrukken in het menu Bestand.
3. Selecteer in het dialoogvenster Afdrukken in de lijst Naam de
naam van de netwerkprinter waarbij u uw bestand wilt
indienen.
4. Klik op de knop Eigenschappen .
Het venster Afdrukstuurprogramma verschijnt.
5. Klik in het venster Afdrukstuurprogramma op de knop
Vergrendelen
.
Het dialoogvenster
Veilig afdrukken verschijnt.
6. Typ in het vakje Wachtwoord een wachtwoord van vier
cijfers, bijvoorbeeld 9999.
Opmerking: Het wachtwoord moet uit precies vier numerieke tekens
bestaan.
24 Hoofdstuk 4—Een bestand onder Windows en Mac OS afdrukken
7. Klik op OK.
Het job is nu met een wachtwoord beveiligd en alleen mensen
die het wachtwoord weten, kunnen hem afdrukken.
8. Klik in het venster Afdrukstuurprogramma
op OK.
De met een wachtwoord beveiligde job wordt bij de
netwerkprinter ingediend waar deze naar de CX-printserver
wordt gestuurd voor verwerken en afdrukken.
9. Rechtsklik in het gebied Afdrukwachtrij op de beveiligde job
die u wilt afdrukken en selecteer Vrijgeven voor afdrukken.
Het dialoogvenster Veilig afdrukken verschijnt.
10. Typ in het vak Wachtwoord het wachtwoord dat u voor deze
job hebt opgegeven.
11. Klik op OK.
De job wordt ontgrendeld en afgedrukt. Wanneer het
afdrukken is voltooid, wordt de job automatisch verwijderd.
Jobs met een wachtwoord beveiligen 25
26 Hoofdstuk 4—Een bestand onder Windows en Mac OS afdrukken
5
Afdrukken vanaf de
kleurenserver
Bestandsverwerking
De CX-printserver heeft een Adobe PDF Print Engine (APPE) RIP
als een aanvullende werkstroom op de CPSI RIP. Hierdoor kunt u
de RIP gebruiken die geschikt is voor elke job. De APPE RIP is
vooral handig voor bestanden waarvoor transparanten en
afhandeling van overlapping nodig zijn. APPE RIP-informatie wordt
aan de jobgeschiedenis en werkruimte toegevoegd.
Het voornaamste voordeel van de APPE RIP is dat complexe
ontwerpen en effecten, inclusief transparanten, betrouwbaar
kunnen worden gereproduceerd. Ontwerpers en drukkers kunnen
in een late fase gemakkelijker wijzigingen in PDF-bestanden
aanbrengen en PDF-jobs configureren voor het afdrukken op
verschillende uitvoerapparaten en persen.
De APPE RIP is alleen van toepassing op PDF-bestanden. Als u
Slimme modus of Gedwongen modus met een niet-PDF-bestand
gebruikt, negeert het systeem uw selectie en genereert het
bestand met de CPSI RIP. Ook wanneer het PostScript-
stuurprogramma een PDF-bestand naar PostScript converteert,
maakt het systeem gebruik van de CPSI RIP.
De Slimme modus biedt de mogelijkheid het systeem te laten
bepalen wanneer de APPE RIP moet worden toegepast. In Slimme
modus analyseert de
CX-printserver uw bestand en past een
automatische werkstroom toe die de RIP-methode optimaliseert.
Wanneer een bestand bijvoorbeeld alleen tekst bevat, ziet het
systeem dat het bestand de APPE RIP niet nodig heeft en wordt
het bestand met de CPSI RIP verwerkt. In Slimme modus
controleert het systeem ook op transparanten die verschillende
kleurruimten gebruiken en op steunkleuren die overlappingen
gebruiken.
Een van de voordelen van het gebruik van een PDF-werkstroom is
dat u met ingesloten ICC-profielen kunt werken. De CX-printserver
omvat APPE RIP-ondersteuning voor zowel CMYK als RGB
ingesloten ICC-profielen.
De CX-printserver is volledig compatibel met PDF/X-1a, PDF/X-3
en PDF/X-4. PDF/X-bestanden zijn een subset van PDF-
bestanden, waarvan de standaard de uitwisseling van definitieve
bestanden die gereed zijn voor afdrukken, mogelijk maakt. Door
het gebruik van voor PDF/X geschikte bestanden worden
veelvoorkomende fouten bij bestandsvoorbereiding geëlimineerd
(bijvoorbeeld lettertypen die niet zijn ingesloten, onjuiste
kleurruimten, ontbrekende afbeeldingen of problemen met
overlapping of trapping).
Een job importeren en afdrukken
U kunt in de volgende situaties een job importeren:
Als een page-description language-bestand (PDL), bijvoorbeeld
PDF of PostScript, op een computer is aangemaakt die niet is
aangesloten op de
CX-printserver
Als een PDL-bestand zich in een map op het netwerk of op een
extern medium, zoals een USB-stick, bevindt
Als het gewenste bestand lokaal staat op de CX-printserver
1. Selecteer in het menu Bestand de optie Importeren.
2. Selecteer de gewenste bestanden in de bovenste lijst van het
venster Importeren en klik op de knop Toevoegen.
Opmerkingen:
Gebruik Shift of Ctrl om meerdere bestanden te selecteren of Ctrl+A
om alle bestanden te selecteren. U kunt desgewenst hetzelfde
bestand meerdere keren toevoegen.
Als u een bestand wilt verwijderen, selecteert u het gewenste
bestand in de onderste lijst van het venster
Job importeren en klikt u
op de knop Verwijderen.
Het bestand of de bestanden verschijnen in de onderste lijst.
3. Selecteer een printer in de lijst Virtuele printer.
4. Klik op Importeren.
Alle bestanden die momenteel in de onderste lijst staan,
worden naar de
CX-printserver verzonden om te worden
verwerkt, afgedrukt of opgeslagen (zoals gedefinieerd) op de
geselecteerde virtuele printer.
5. Als uw job naar het gebied Opslag wordt verplaatst, kunt u de
jobparameters bewerken voordat u de job voor verstuurt voor
het afdrukken. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat u wilt verifiëren
of het papierstapel die in uw job is gedefinieerd, op de de
printer is geladen en beschikbaar is voor het afdrukken.
Venster Papierstapel
U kunt in het venster Papierstapel de lijst met papierstapels zien
die op de pers zijn gedefinieerd en beschikbaar zijn voor het
28 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
afdrukken. U opent het venster Papierstapel vanuit het
Bronnencentrum
.
Er is een pictogram dat aangeeft welke papierstapel in de de
printer is geladen.
Een job opnieuw indienen
Dien een afgedrukte job opnieuw in na het bewerken van de
jobparameters of meer kopieën van uw job af te drukken.
Rechtsklik in het gebied Opslag op de job die u opnieuw wilt
indienen om af te drukken en selecteer Indienen.
Als u een RTP-job hebt geselecteerd, wordt deze bij de
Afdrukwachtrij ingediend; als u een andere soort job hebt
geselecteerd, wordt deze bij de Verwerkingswachtrij
ingediend.
Opmerking: Sommige RTP-jobs moeten mogelijk opnieuw worden
verwerkt wanneer u bepaalde parameters bewerkt.
Kopieën van een job afdrukken
U kunt meer kopieën van een job direct vanuit het gebied Opslag
afdrukken zonder de jobparameters te openen.
1. Rechtsklik op een kolomkop in het gebied Opslag.
2. Selecteer Toevoegen > Kopieën om kopieën toe te voegen
aan de kolom Kopieën in het gebied Opslag.
3. Selecteer de job en typ in het veld Kopieën het aantal
kopieën dat u wilt afdrukken.
4. Druk op Enter.
5. Sleep de job naar het gebied Verwerkingswachtrij of
Afdrukwachtrij area.
Bewerken, job
U kunt elke PDL- en RTP-job die zich in het gebied Opslag
bevindt bewerken en van deze jobs een voorbeeld weergeven.
PDL-bestanden worden geopend in
Adobe Acrobat-software en
RTP-bestanden worden geopend in Jobvoorbeeld en editor.
U kunt de PDL-job op normale wijze in Adobe Acrobat weergeven
en bewerken. Bovendien bevat deze versie van Adobe Acrobat de
Enfocus Pitstop-plugin, die meer bewerkfuncties bevat.
Opmerking: Voor meer informatie over de Pitstop-plugin raadpleegt u de
documentatie bij de Pitstop- en Acrobat-software.
In het venster Jobvoorbeeld en editor kunt u de miniaturen van
een job bekijken terwijl u door de verschillende pagina's van een
Een job opnieuw indienen 29
job loopt. Voor een impositiejob kunt u de vellen met impositie
bekijken, waaronder de lay-out van de pagina's op elk vel. U kunt
ook de afdrukstand, snijtekens en vouwlijnen van de pagina's
bekijken.
U kunt jobs die u in het venster Jobvoorbeeld en editor
bewerkt,
niet opnieuw RIPpen. Nadat een job in het venster Jobvoorbeeld
en editor is opgeslagen, is deze een nieuw RTP-bestand zonder
een bijbehorend PDL-bestand. U kunt geen parameters toepassen
waarvoor opnieuw een RIP-bewerking van dergelijke jobs
noodzakelijk is.
Een voorbeeld van een RTP-bestand weergeven
Rechtsklik in het gebied Opslag op het RTP-bestand waarvan
u een voorbeeld wilt zien en selecteer Jobvoorbeeld en
editor.
Het bestand wordt geopend in het venster .
Een pagina in een job verplaatsen
U kunt een pagina in een RTP-job naar een nieuwe locatie in de
job verplaatsen.
Wanneer u een pagina verplaatst, worden de paginanummers
overeenkomstig bijgewerkt.
1. Klik in het venster Jobvoorbeeld en editor
op het tabblad
Miniaturen.
2. Klik in het paneel Miniatuur op de pagina die u wilt
verplaatsen.
3. Sleep de pagina naar de doellocatie.
Opmerking: De rode markering geeft aan waar de pagina wordt
ingevoegd.
4. Klik op Opslaan als om de wijzigingen in de job op te slaan.
Een pagina uit een job verwijderen
1. Klik in het venster Jobvoorbeeld en editor
op de pagina die u
wilt verwijderen en klik vervolgens op Verwijderen.
De pagina wordt verwijderd en de paginanummers worden
overeenkomstig bijgewerkt.
2. Klik op Opslaan als om de wijzigingen op te slaan.
30 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
Pagina's met een job samenvoegen
U kunt één pagina, meerdere pagina's of alle pagina's uit een job
met een andere job samenvoegen.
Vereisten:
De RTP-job met de pagina die u wilt kopiëren, moet hetzelfde
paginaformaat, dezelfde afdrukstand en dezelfde resolutie hebben
als de job die u aan het bewerken bent.
1. Klik in het venster Jobvoorbeeld en editor
op het tabblad
Miniaturen.
2. Bepaal in het linkerpaneel van het tabblad Miniaturen een
locatie voor de samengevoegde pagina. Klik op de pagina die
voorafgaat aan deze locatie.
Er verschijnt een gele rand rond de geselecteerde pagina.
3. Klik op Job samenvoegen.
Opmerking: In de lijst worden alleen de RTP-jobs weergegeven die
hetzelfde paginaformaat en dezelfde afdrukstand hebben als de job die
u bewerkt.
4. Selecteer de job met de pagina die u wilt samenvoegen en klik
op OK.
De job wordt in een apart venster geopend.
5. Voer een van de volgende handelingen uit:
Wanneer u één pagina wilt samenvoegen, selecteert u de
pagina die u wilt samenvoegen en klikt u op
Samenvoegen.
Opmerking: U kunt ook de pagina uit het jobvenster naar de
gewenste locatie in het linkerpaneel van het tabblad Miniaturen
verslepen.
Wanneer u meer dan een pagina wilt samenvoegen, herhaalt u deze
stap tot alle gewenste pagina's zijn samengevoegd. U kunt ook
andere locaties voor de samengevoegde pagina's selecteren in het
venster Jobvoorbeeld en editor
.
Wanneer u alle pagina's met de job wilt samenvoegen, klikt
u op Alles samenvoegen.
De samengevoegde pagina's worden op de aangegeven
locatie ingevoegd en de paginanummers worden
overeenkomstig bijgewerkt.
6. Klik op Sluiten om het jobvenster te sluiten.
7. Klik op Opslaan als om de wijzigingen op te slaan.
Pagina's met een job samenvoegen 31
Pagina's 180° draaien
U kunt een of meer pagina's in een job met verschillende
oriëntaties 180° draaien.
1. Klik in het venster Jobvoorbeeld en editor
op .
2. Selecteer een van de volgende opties:
Pagina's roteren—Typ een paginanummer en/of een
paginabereik.
Oneven pagina's—Draait alle oneven pagina's in uw job
180°.
Even pagina's—Draait alle even pagina's in uw job 180°.
3. Klik op Opslaan.
Er verschijnt een pictogram
op elke pagina die is
gedraaid op het tabblad Miniaturen.
Opmerking: U kunt de optie voor het samenvoegen niet gebruiken als u
de optie voor het roteren gebruikt.
Pagina's vervangen
Het kan voorkomen dat u een grote job hebt en een van de
pagina's wilt vervangen. In dit geval maakt u een RTP-bestand
van de pagina die u wilt vervangen, en u kunt deze vervolgens
vervangen met gebruikmaking van
Jobvoorbeeld en editor.
Vereisten:
De RTP-job met de pagina die u wilt vervangen, moet hetzelfde
paginaformaat en dezelfde afdrukstand hebben als de job die u
aan het bewerken bent.
1. Importeer en verwerk de nieuwe pagina om een nieuw RTP-
bestand te maken.
2. Open de oorspronkelijke RTP-job in het venster Jobvoorbeeld
en editor.
3. Voeg het nieuwe RTP-bestand samen.
4. Verwijder de foute pagina.
32 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
De CMYK-waarden van een bepaald gebied vinden
Gebruik het hulpmiddel Kleurwaarden weergeven in het venster
om te zien wat de CMYK-waarden van een specifiek gebied op de
pagina zijn.
Er moet een verwerkte job in het venster staan.
1. Klik in het venster Jobvoorbeeld en editor
op de knop
Kleurwaarden weergeven
.
2. Beweeg de pipet naar een punt op de pagina waarvan u de
kleurwaarden wilt meten en klik erop.
De CMYK-puntpercentagewaarden en equivalente CMYK-
waarden van de steunkleur worden weergegeven.
De inhoud van de job verifiëren
Gebruik Preflightfuncties om uw document te controleren voordat
u een job verzendt om te worden verwerkt of afgedrukt.
De volgende preflightfuncties zijn beschikbaar:
PDF-analyse
Preflightcontrole
Preflightrapport
PDF-analyse
U kunt PDF-analyse gebruiken om geïmporteerde PDF-bestanden
te controleren die de verwerking zouden kunnen verstoren. PDF-
analyse controleert de volgende elementen:
Document: identificeert in hoeverre Acrobat-software niet
compatibel is met compressie, codering, beveiliging en andere
eigenschappen.
Pagina's: detecteert lege pagina's en identificeert het
paginaformaat, aantekeningen en andere eigenschappen.
Lettertypen: bepaalt of het PDF-bestand specifieke lettertypen
bevat en of deze zijn ingesloten.
Kleuren: detecteert informatie over de kleurruimte,
steunkleuren, rendering en kleurbeheerinstellingen.
Beelden: bepaalt de beeldresolutie, of beelden scheef staan of
gespiegeld zijn, en of beelden gecomprimeerd zijn.
OPI: bepaalt of OPI wordt gebruikt. Als dit het geval is,
detecteert PDF-analyse de OPI-versie en bepaalt of er
hogeresolutiebeelden in het OPI-pad ontbreken.
De CMYK-waarden van een bepaald gebied vinden 33
Tekst en lijntekeningen: identificeert de grootte van de tekst, de
breedte van de lijnen, witte tekst, objecten en de "flatness"-
tolerantie.
PDF/X: bepaalt of het bestand voldoet aan PDF/X-1a en of het
bestand PostScript-fragmenten bevat.
Preflightcontrole
Met de parameter Preflight uitvoeren kunt u de status van de
belangrijkste jobonderdelen controleren voordat de job wordt
afgedrukt.
Tijdens de preflightcontrole wordt de job geRIPped en worden de
ontbrekende onderdelen geïdentificeerd. Met de preflightcontrole
wordt de status van de volgende belangrijke jobonderdelen
gedetecteerd:
Hogeresolutiebeelden of de verkeerde koppelingen naar de
map voor hogeresolutiebeelden
Ontbrekende fonts
Steunkleuren die niet in de steunkleur bibliotheek van de
CX-
printserver zijn gedefinieerd
Opdrachten voor dynamische uitzonderingen voor een bestand
dat via een virtuele printer voor dynamische pagina-
uitzonderingen was ingediend.
Preflightrapport
Het preflightrapport is een jobgericht rapport dat informatie over de
status van de belangrijkste (ontbrekende of gevonden)
jobonderdelen geeft voordat wordt afgedrukt, waardoor u uw
bestanden kunt corrigeren.
In het bijzonder wordt aangeraden om de preflightcontrole uit te
voeren voordat u een complexe job met een grote hoeveelheid
pagina's of exemplaren gaat afdrukken. Via de preflightcontrole
worden de ontbrekende jobonderdelen gedetecteerd en
weergegeven in het dialoogvenster Preflightrapport. U kunt het
rapport bekijken en de ontbrekende onderdelen herstellen. Op
deze manier voorkomt u dat er tijdens de verwerking voortdurend
berichten over fouten of mislukte bewerkingen worden
weergegeven.
Als u een preflightcontrole uitvoert en alle belangrijke onderdelen
beschikbaar zijn, wordt de job verwerkt en afgedrukt volgens het
geselecteerde werkschema. Als de test mislukt (er zijn
ontbrekende belangrijke elementen gevonden), wordt de Job
teruggezet in het gebied Opslag met het preflightrapport waarmee
de job kan worden gecontroleerd.
Het preflightrapport geeft altijd de laatst uitgevoerde preflight weer.
Als meer dan een preflightcontrole van een job wordt
34 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
gegenereerd, zal het laatste preflightrapport het vorige
overschrijven. Als er een preflightrapport wordt geproduceerd, zijn
datum en tijd van de preflightcontrole te zien in het venster
Jobgeschiedenis
.
Opmerking: Aangezien het dialoogvenster
Preflightrapport alle belangrijke
jobonderdelen (ontbrekende en gevonden) weergeeft, kunt u dit rapport
gebruiken om alle bestaande (gevonden) belangrijke jobonderdelen te
bekijken, bijvoorbeeld de lijst met de bestaande lettertypen in een job en de
bijbehorende paden.
Een PDF-job analyseren
U kunt de PDF-analyse niet gebruiken en geen preflightcontrole
uitvoeren op PDF-bestanden die zijn vergrendeld of beveiligd. Als
u dat doet, wordt er een bericht weergegeven dat het bestand is
gecodeerd.
1. Rechtsklik op het PDF-bestand in het gebied Opslag en
selecteer PDF-analyse.
2. Voer een van de volgende handelingen uit in het gebied PDF
PreFlight-instellingen:
Selecteer Volledig document wanneer u het volledige
PDF-bestand wilt controleren.
Wanneer u specifieke pagina's wilt controleren, selecteert u
Pagina's en voert u het gewenste paginabereik in.
3. Als u niet wilt dat het rapport automatisch wordt geopend
nadat dit is gegenereerd, schakelt u Rapport automatisch
weergeven uit.
4. U kunt de bestandsnaam van het rapport desgewenst
wijzigen. De bestandsnaam van het rapport bestaat standaard
uit de naam van het oorspronkelijke bestand en de toevoeging
_rep. Wanneer het te controleren bestand bijvoorbeeld de
naam sample.pdf heeft, krijgt het rapportbestand de naam
sample_rep.pdf.
5. Wanneer u het rapport op een specifieke locatie wilt opslaan,
klikt u op Bladeren en gaat u naar de gewenste locatie.
6. Klik op Uitvoeren.
Het PDF-rapport wordt gegenereerd en automatisch geopend.
Een PDF-job analyseren 35
Een preflightcontrole uitvoeren
Controleert de status van de belangrijkste onderdelen voordat de
job naar de printer wordt verzonden.
U kunt geen preflightcontrole uitvoeren op PDF-bestanden die
vergrendeld of beveiligd zijn. Als u dat doet, wordt er een bericht
weergegeven dat het bestand is gecodeerd.
1. Open het venster Jobparameters
van de job waarvoor u een
preflightcontrole wilt uitvoeren.
2. Selecteer Services en vervolgens Preflight.
3. Schakel het selectievakje Preflight uitvoeren in.
Alle selectievakjes van de belangrijkste jobonderdelen worden
automatisch geselecteerd.
4. Maak de selectie ongedaan van het onderdeel dat u niet in de
preflightcontrole wilt opnemen.
Opmerking: Als een van de geselecteerde jobonderdelen ontbreekt, is
de jobstatus aan het einde van de preflightcontrole Mislukt en wordt de
job verplaatst naar het gebied Opslag. Informatie over ontbrekende
onderdelen wordt in het venster
Jobgeschiedenis weergegeven.
5. Klik op Indienen.
Opmerking: Zorg dat de verwerkingswachtrij niet is onderbroken.
De resultaten van de preflightcontrole worden in een
preflightrapport weergegeven.
Een preflightrapport weergeven en afdrukken
Het preflightrapport is een jobgericht rapport dat informatie over de
status van de belangrijkste (ontbrekende of gevonden)
jobonderdelen geeft voordat wordt afgedrukt, waardoor u uw
bestanden kunt corrigeren.
Als meer dan een preflightcontrole van een job wordt
gegenereerd, zal het laatste preflightrapport het vorige
overschrijven.
1. Rechtsklik op de job in het gebied Opslag en selecteer
Preflightrapport in het menu.
2. Klik op de gewenste rapportoptie om de resultaten—
bijvoorbeeld Hoge resolutie—voor die optie te zien.
3. (Optioneel) Klik op Afdrukken om het rapport af te drukken.
4. (Optioneel) Wanneer u het preflightrapport wilt exporteren,
doet u het volgende:
a. Klik op Exporten en ga naar de gewenste locatie.
b. Klik op Opslaan.
36 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
5. Klik op Sluiten.
Venster Preflightrapport
U opent het venster Preflightrapport door op uw job te
rechtsklikken en Preflightrapport te selecteren.
Preflightopties
Hoge resolutie
Vermeldt de ontbrekende en gevonden
hogeresolutiebeelden. Als er verkeerde
koppelingen naar de map met
hogeresolutiebeelden zijn, worden deze ook
vermeld.
Steunkleuren
Vermeldt de ontbrekende steunkleurnamen
(steunkleuren die niet in de
steunkleurenbibliotheek zijn gevonden) en de
gevonden steunkleurnamen (steunkleuren die
in de steunkleurenbibliotheek zijn gevonden).
De kolommen geven de --
steunkleurequivalenten weer.
Als de status Ontbreekt is, worden de
oorspronkelijke -waarden die in het
PostScript-bestand zijn ingesloten, gebruikt
om de gewenste steunkleur te emuleren.
Als de status Gevonden is, worden de -
waarden uit de steunkleurenbibliotheek
gebruikt.
Lettertypen
Vermeldt de namen van de ontbrekende
lettertypen die niet in het bestand zijn
opgenomen en niet voorkomen in de
Lettertypebibliotheek, evenals de lettertypen
die zijn gevonden.
In de kolom Bron wordt aangegeven of het
lettertype in het bestand is ingesloten of in de
Lettertypebibliotheek is gevonden.
Uitzonderingen
Vermeldt de opdrachten voor dynamische
pagina-uitzonderingen die in het bestand zijn
gevonden.
Venster Preflightrapport 37
Aanduidingen
Ontbreekt
Verschijnt wanneer de hoofdonderdelen in de
job niet zijn gevonden.
Geen
preflight
Verschijnt als u geen preflightoptie voor de
preflightcontrole hebt geselecteerd.
Gevonden
Verschijnt wanneer alle bestanden voor de
geselecteerde optie zijn gevonden.
Lijst weergeven
Alles
Geeft zowel de ontbrekende als de gevonden
opties weer.
Alleen
gevonden
Geeft de gevonden opties weer.
Alleen
ontbrekende
Geeft de ontbrekende opties weer.
Een proefdruk van de job maken met
gebruikmaking van kleurensets
Selecteer de meest geschikte, voorgedefinieerde kleurenset om
uw job met de beste kleurenkwaliteit af te drukken. De parameter
Kleurenset bevat vier gedefinieerde kleurensets. Elke kleurenset
biedt u de beste kleur- en kwaliteitsinstellingen voor een bepaald
gegevenstype of een afgedrukt productkenmerk.
Wanneer u op de knop
klikt, kunt u de kleur- en
kwaliteitsinstellingen weergeven.
De volgende kleurensets zijn beschikbaar:
38 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
Foto's van mensen—Biedt de beste kleur- en
kwaliteitsinstellingen voor jobs, zoals fotoalbums.
Buitenfoto's—Biedt de beste kleur- en kwaliteitsinstellingen
voor jobs die voornamelijk foto's van landschappen bevatten.
Zakelijke documenten—Biedt de beste kleur- en
kwaliteitsinstellingen voor jobs die voornamelijk uit zakelijke
documenten bestaan, zoals presentatiebestanden, webpagina's
en bestanden met diagrammen en logo's.
Commerciële materialen—Biedt de beste kleur- en
kwaliteitsinstellingen voor jobs die zowel afbeeldingen als foto's
omvatten, zoals reclamemateriaal.
Om voor uw job met gebruikmaking van de aanbevolen
werkstroom de meest geschikte kleurenset te kunnen kiezen,
drukt u eerst een kopie van uw job met elke kleurenset af, bekijkt u
vervolgens de voorbeeldafdrukken en kiest u de beste afdruk.
Vervolgens wijst u in het venster
Jobparameters de kleurenset toe
die het beste resultaat geeft. Wanneer u weet welke kleurenset u
wilt gebruiken, kunt u een kleurenset aan uw job toewijzen zonder
eerste voorbeeldjobs af te drukken en te bekijken.
Opmerking: Wanneer u een kleurenset selecteert, worden bepaalde kleur-
en kwaliteitsparameters uitgeschakeld.
Kleurensets afdrukken en controleren
Druk voorbeelden van een job of pagina's in de job af, waarbij u
voor elk voorbeeld een andere kleurenset toewijst.
Selecteer een job in het gebied Opslag en kies vervolgens het
paginabereik dat u wilt afdrukken. Er worden vijf
voorbeeldbestanden gemaakt en naar de verwerkingswachtrij
gestuurd, op basis van de selectie.
1. Klik op de knop Importeren op de werkbalk en importeer de
bestanden die u wilt afdrukken.
2. Rechtsklik op uw job in het gebied Opslag.
3. Selecteer Kleurensets afdrukken in het menu dat verschijnt.
Het dialoogvenster
Kleurensets afdrukken verschijnt.
Opmerking: Voor impositiejobs kunt u het paginabereik definiëren en
voor VDP-jobs het katernbereik.
4. Typ in het vak Pagina's het aantal pagina's dat u wilt
afdrukken of selecteer Alles. Klik vervolgens op Indienen.
Er worden vijf voorbeeldjobs afgedrukt en deze hebben een
naam die is gebaseerd op de kleurenset die eraan is
toegewezen. De naamconventies zijn als volgt:
Geen<jobnaam>
PeoplePhotos_<jobnaam>
Kleurensets afdrukken en controleren 39
OutdoorPhotos_<jobnaam>
Corporate_<jobnaam>
Commercial_<jobnaam>
Opmerking: De volledige job wordt verwerkt, maar alleen de
opgegeven pagina's worden afgedrukt.
Controleer de afdrukken. Kies het voorbeeldbestand dat het beste
kleurresultaat geeft.
Een kleurenset aan een job toewijzen
1. Dubbelklik op uw job in het gebied Opslag.
2. Selecteer Kleurenset onder Afdrukken.
3. Selecteer in de lijst Set de set waarmee u het beste resultaat
voor uw kleurenafdruk hebt verkregen, bijvoorbeeld
Buitenfoto's.
De job krijgt de kleur- en kwaliteitsparameters van de set
Buitenfoto's. De standaard kleur- en kwaliteitsparameters die
voor deze job zijn geconfigureerd, worden uitgeschakeld. set.
The default color and quality parameters that are configured
for this job, are disabled.
4. Klik op Indienen om uw job af te drukken.
Controleer nu de kleurenkwaliteit van de afdrukken.
Een bestand afdrukken dat meer dan een
papierformaat bevat
1. Stel de verwerkingswachtrij uit.
2. Dubbelklik op uw job in de uitgestelde verwerkingswachtrij.
3. Selecteer Papierstapel onder Afdrukken.
4. Selecteer Document met gemengd papierformaat.
5. Klik op Opslaan.
6. Geef de verwerkingswachtrij vrij.
Uw job wordt verwerkt en volgens de definities voor gemengd
papierformaat afgedrukt.
Afdrukken met de handmatige dubbelzijdige
wizard
De handmatige dubbelzijdige wizard biedt u de mogelijkheid één
zijde van de job af te drukken, het papier weer handmatig in de
printer te voeren, en vervolgens de andere zijde af te drukken. U
40 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
kunt ook alleen op de voorzijde of de achterzijde van een job
afdrukken.
1. Stel de afdrukwachtrij uit.
2. Selecteer in het menu Bestand de optie Importeren.
3. Selecteer de gewenste bestanden in de bovenste lijst van het
venster Importeren en klik op de knop Toevoegen.
4. Selecteer in de lijst Virtuele printer de virtuele printer
ProcessPrint.
5. Klik op Importeren.
6. Wanneer de job is verwerkt en in de afdrukwachtrij verschijnt,
dubbelklikt u op de job.
7. Selecteer Afdrukmethode onder Afdrukken.
8. Selecteer in de lijst Afdrukmethode de optie Duplex boven
naar boven of Duplex boven naar onder.
9. Selecteer Handmatig dubbelzijdig.
10. Selecteer zo nodig onder Lade de gewenste lade (5 of 6).
11. Klik op Opslaan.
12. Rechtsklik op uw job in de afdrukwachtrij en selecteer
Handmatige dubbelzijdige wizard in het menu.
Het venster Handmatige dubbelzijdige wizard
verschijnt.
13. Selecteer in de lijst Afdrukken de optie Beide zijden,
Voorzijde of Achterzijde.
14. Klik op Afdrukken.
Als u Beide zijden of Voorzijde hebt geselecteerd, wordt de
voorzijde van elke pagina in de job afgedrukt. Als u
Achterzijde hebt geselecteerd, wordt de achterzijde van elke
pagina in de job afgedrukt.
15. Als u Beide zijde hebt geselecteerd, verschijnt het venster
Afdrukserie voortzetten. U voltooit het afdrukken van uw job
als volgt:
a. Verzamel de stapel met afgedrukte vellen.
b. Draai de stapel van links naar rechts om, zodat de bedrukte
zijde naar beneden is gericht.
c. Plaats de stapel in dezelfde lade als die u hebt gebruikt
voor het afdrukken van de voorzijden.
d. Klik op Afdrukken.
Een spoedjob uitvoeren
Wanneer u een spoedjob wilt uitvoeren, kunt u deze job
aanbieden voor verwerken of afdrukken en deze vóór andere jobs
uitvoeren. Als u een Job aanbiedt voor verwerking terwijl een
andere Job wordt verwerkt, zal deze laatste tijdelijk worden
onderbroken maar wel de status Actief blijven behouden. Als de
Een spoedjob uitvoeren 41
spoedjob is verwerkt en naar de afdrukwachtrij is verplaatst, zal de
onderbroken job verder worden verwerkt.
Als u een Spoedjob aanbiedt voor verwerking terwijl een andere
Job wordt afgedrukt, zal deze laatste tijdelijk worden onderbroken
nadat de huidige pagina (beide zijden) of set is afgedrukt, maar
wel de status Actief blijven behouden. Als de Spoedjob is
afgedrukt, zal het afdrukken van de afgebroken Job doorgaan.
Een spoedjob indienen
Dien een spoedjob voor verwerking of afdrukken in om te zorgen
dat deze voor andere jobs wordt uitgevoerd.
Vereisten:
De job moet in de wachtrij staan. Als de Job actief is, is deze optie
niet beschikbaar.
Er kan slechts één job tegelijk worden verwerkt of afgedrukt. Als u
daarom meerdere jobs na elkaar selecteert als spoedjobs, worden
die in de gekozen volgorde verwerkt of afgedrukt.
Klik met de rechtermuisknop op de job in de wachtrij of het
gebied Opslag en selecteer in het menu Onmiddellijk
uitvoeren.
De job wordt weergegeven met de statusindicator Spoed
boven aan de betreffende wachtrij en wordt onmiddellijk
uitgevoerd.
42 Hoofdstuk 5—Afdrukken vanaf de kleurenserver
6
Jobs beheren
Jobs archiveren en ophalen
Om voldoende schijfruimte vrij te houden, wordt aanbevolen om
back-ups van jobs en de bijbehorende bestanden naar een externe
server op te slaan en de jobs vervolgens uit het gebied Opslag te
verwijderen. U kunt de gearchiveerde jobs en bestanden later weer
voor gebruik ophalen.
Archiveren is een methode voor het maken van een back-up en
het opslaan van een job, zodat u meer ruimte op uw schijf kunt
vrijmaken. Een cabinetbestand (een gecomprimeerd bestand) dat
alle bestanden bevat die betrekking hebben op de gearchiveerde
job, wordt op de geselecteerde locatie aangemaakt. De
gearchiveerde job behoudt de huidige status (voltooid, mislukt,
vastgehouden of afgebroken) en wordt samen met de informatie in
de jobparameters en het venster Jobgeschiedenis gearchiveerd.
Opmerking: De CX-printserver archiveert grote jobs naar meerdere
cabinetbestanden.
Wanneer een gearchiveerde job wordt opgehaald behoudt deze de
oorspronkelijke jobnaam en niet de naam die werd toegewezen
toen de job werd gearchiveerd.
Een job archiveren
Maak een back-up van een job en sla deze op, zodat er meer
schijfruimte beschikbaar komt.
Vereisten:
Een map voor het opslaan van de gearchiveerde job.
1. Klik met de rechtermuisknop op de job die u wilt archiveren in
het gebied Opslag en selecteer Archiveren.
2. Zoek de gewenste doelmap voor het archief op en klik
vervolgens op Opslaan.
Een cabinetbestand (een gecomprimeerd bestand) dat alle
bestanden bevat die betrekking hebben op de gearchiveerde
job, wordt op de geselecteerde locatie aangemaakt.
3. Verwijder de job uit het gebied Opslag.
Zie ook:
VDP-elementen archiveren op pagina 99
Een job ophalen
Vereisten:
U kunt alleen jobs ophalen die zijn gearchiveerd.
Wanneer een gearchiveerde job wordt opgehaald, behoudt deze
de oorspronkelijke jobnaam en niet de naam die werd toegewezen
toen de job werd gearchiveerd. Ook de bestanden die bij de job
behoren (bijvoorbeeld de PDL-bestanden) worden opgehaald, en
het cabinetbestand wordt niet verwijderd.
U kunt meerdere jobs tegelijk ophalen.
1. Selecteer in het menu Bestand de optie Ophalen uit archief.
2. Zoek de gearchiveerde job onder zijn archiefnaam en
selecteer het bijbehorende cabinetbestand.
3. Klik op Toevoegen.
De geselecteerde job verschijnt in de onderste lijst.
4. Klik op Ophalen.
De geselecteerde job verschijnt boven aan de lijst in het
gebied Opslag.
5. Controleer in het venster
Jobgeschiedenis of het bestand is
opgehaald.
Zie ook:
VDP-elementen ophalen op pagina 100
Een job naar een andere CX-printserver
doorsturen
Vereisten:
De job die u wilt doorsturen, moet zich in het gebied Opslag
bevinden.
Dezelfde softwareversie moet op beide CX-printserver's
draaien.
1. Rechtsklik op de job in het gebiedOpslag en selecteer
Doorsturen naar > andere.
2. Typ in het vak Hostnaam/IP-adres de naam of het IP-adres
van de server waarnaar u de job wilt doorsturen.
3. Klik op Zoeken.
44 Hoofdstuk 6—Jobs beheren
4. Maak een keuze:
Verzenden naar opslag—om de job naar het gebied
Opslag van de geselecteerde server te verzenden.
Verzenden naar afdruk om de job naar de afdrukwachtrij
van de geselecteerde server te verzenden.
5. Klik op Verzenden.
Opmerkingen:
U kunt geen RTP-bestand doorsturen dat op basis van een VDP-job
is gemaakt—bijvoorbeeld een VPS-bestand. U kunt alleen de
oorspronkelijke VDP-job doorsturen.
U kunt geen job doorsturen als het operatorwachtwoord op de
bestemming is gewijzigd
CX-printserver. Selecteer op de bron-CX-
printserver Start > Uitvoeren en maak verbinding met de doel-CX-
printserver. Meld u aan met het nieuwe operatorwachtwoord.
Om te zorgen dat externe VDP- of PDL-elementen correct worden
verwerkt, verplaatst u de externe elementen naar de doel-CX-
printserver.
U kunt een job niet naar een andere CX-printserver doorsturen als
bestanden nooit op de doel-CX-printserver zijn geRIPt. Dat kan in
zeldzame gevallen voorkomen, bijvoorbeeld als u het systeem
opnieuw installeert of imageschijven formatteert.
Jobs dupliceren
Vereisten:
De job die u wilt dupliceren moet zich in het gebied Opslag
bevinden.
Rechtsklik op de job in het gebiedOpslag en selecteer
Dupliceren.
Het geselecteerde bestand wordt gedupliceerd en krijgt de
naam van de oorspronkelijke job gevolgd door het suffix _dup.
Opmerking: Wanneer u een RTP-job dupliceert, heeft de gedupliceerde
job de oorspronkelijke indeling.
Administratieweergave
De Administratieweergave biedt informatie over alle jobs die met
succes zijn afgedrukt via de
CX-printserver.
Het administratierapport heeft de vorm van een tabgescheiden
bestand en bevat gedetailleerde informatie over de afgedrukte job.
U kunt de informatie in het rapport filteren en sorteren, en
vervolgens afdrukken. U kunt het rapport ook naar een
tekstbestand afdrukken (afgescheiden door tabs of streepjes), of
een HTML-pagina. Standaard worden alle jobs vermeld die in de
afgelopen 90 dagen zijn verwerkt.
Jobs dupliceren 45
Dit rapport bevat verschillende soorten informatie, zoals de
volgende:
De grootte van de job
De verwerkingstijd
Het aantal pagina's in de job
Het aantal pagina's dat in zwart-wit en in kleur is afgedrukt.
Deze gegevens zijn gebaseerd op de oorspronkelijke invoer
van een job en de parameters die zijn ingesteld in het venster
Jobparameters.
De Administratieweergave
is toegankelijk via het menu Info.
Zie ook:
Een job in de grijstintmodus afdrukken op pagina 65
Een job die grijsschaal RGB-elementen bevat met zwarte toner
afdrukken op pagina 65
Zwarte kleur in een job met CMYK-grijstintelementen
behouden op pagina 65
De administratieweergave aanpassen
U kunt de tabel van de administratieweergave op twee manieren
aanpassen:
Kolommen weergeven, verbergen en verplaatsen. Dit is een
snelle manier om de tabel aan te passen. De wijzigingen aan
de tabel worden niet opgeslagen.
Een aangepaste administratieweergave maken die u kunt
bewerken en opslaan.
Kolommen in de Administratieweergavetabel weergeven,
verbergen en verplaatsen
Een snelle manier om de Administratieweergavetabel aan te
passen is door kolommen weer te geven, te verbergen of te
verplaatsen.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Wanneer u een kolom naar een andere locatie in de tabel
wilt verplaatsen, versleept u de kolom naar de gewenste
locatie.
U verbergt een kolom door op een kolom in de tabel te
rechtsklikken, Verbergen te selecteren en vervolgens in de
lijst met weergegeven kolommen de kolom te selecteren
die u wilt verbergen.
U geeft een kolom weer door op een kolom in de tabel te
rechtsklikken, Weergeven te selecteren en vervolgens in
46 Hoofdstuk 6—Jobs beheren
de lijst met verborgen kolommen de kolom te selecteren die
u wilt weergeven.
Een aangepaste weergave maken in de Administratieweergave
U kunt een administratieweergave maken voor uw specifieke
behoeften door in de Administratieweergave kolommen te
selecteren en uw selecties als een aangepaste weergave op te
slaan.
1. Selecteer Administratie in het menu Info.
Het venster Administratieweergave
verschijnt.
2. Klik naast de lijst Weergave op de knop bladeren (...).
3. Klik in het Weergaven op Toevoegen (+).
4. Typ in het vak Weergavenaam een naam voor de nieuwe
weergave die u wilt toevoegen.
5. Selecteer in de lijst Gebaseerd op de weergave waarop u uw
nieuwe weergave wilt baseren.
6. Klik op OK.
De nieuwe weergave wordt aan het gebied Weergaven
toegevoegd en de namen van de kolommen waarop de
weergave is gebaseerd, zijn geselecteerd.
7. Selecteer de kolommen die u in de nieuwe weergave wilt
weergeven.
Verplaats met behulp van de pijltoetsen de namen van de
kolommen omhoog en omlaag om de volgorde aan te geven
waarin de kolommen in de nieuwe weergave verschijnen.
8. Klik op OK.
U kunt de aangepaste weergave in de lijst Weergave van de
Administratieweergave selecteren.
Jobrapport
Het venster Jobrapport bevat alle informatie van het venster
Jobparameters voor een specifieke job. In het venster Jobrapport
worden de jobparameters in één venster weergegeven, dat kan
worden afgedrukt of als een tekstbestand kan worden
geëxporteerd.
U opent het venster Jobrapport door op een job in het gebied
Opslag te rechtsklikken en Jobrapport te selecteren.
Een aangepaste weergave maken in de Administratieweergave 47
Bestanden exporteren
Een PostScript-bestand exporteren
U kunt een PostScript-bestand exporteren en dit naar PDF-
indeling converteren.
Vereisten:
Een PostScript-bestand moet zich in het gebied Opslag bevinden.
1. Selecteer een PostScript-bestand in het gebied
CX-printserver
van de Opslag.
2. Rechtsklik op de job en selecteer PDF exporteren.
3. Ga in het dialoogvenster Exporteren naar de map waarin u het
bestand wilt opslaan en klik op Opslaan.
Het PDF-bestand kan op iedere printer worden afgedrukt.
PDF2Go-jobs
PDF2Go is een poort waarmee u de RTP- en PDL-bestanden kunt
exporteren en deze naar een PDF-bestand kunt converteren. Met
Exporteren naar PDF kunt u een kopie van uw job versturen om
deze te laten goedkeuren voordat hij wordt afgedrukt. Via de CX-
printserver kunnen jobs die standaard PDF-bestanden zijn, zowel
voor als na de verwerking worden geëxporteerd. Voor een
uitgevoerde RTP-job, bevat het PFD-bestand de rastergegevens
van de Job.
De verwerking converteert de RTP-informatie naar
rasterbestanden die kunnen worden ingevoegd in een PDF-
indeling. Met dit verwerkingsproces wordt verzekert dat het
bestand kan worden verwerkt en afgedrukt op iedere willekeurige
PDF-printer.
Een RTP-bestand exporteren
U kunt een RTP-bestand exporteren en dit naar PDF-indeling
converteren.
Vereisten:
Er moet zich in het gebied Opslag een verwerkt bestand
bevinden.
1. Selecteer een RTP-job in het gebied CX-printserver Opslag.
2. Rechtsklik op de job en selecteer Als PDF2Go exporteren.
48 Hoofdstuk 6—Jobs beheren
3. Selecteer Geoptimaliseerd voor afdrukken of
Geoptimaliseerd voor rasteren en klik op OK.
Opmerking: Met de indeling Geoptimaliseerd voor rasteren wordt een
lageresolutieversie van de job gemaakt.
4. Ga in het dialoogvenster
Als PDF2Go exporteren naar de map
waarin u het bestand wilt opslaan en klik op Opslaan.
Het PDF-bestand kan op iedere printer worden afgedrukt.
Bestanden exporteren 49
50 Hoofdstuk 6—Jobs beheren
7
Kleur beheren
Kleurbeheer op de CX-printserver
Kleurbeheer bestaat uit een aantal stappen die moeten worden
genomen om ervoor te zorgen dat kleuren nauwkeurig en
herhaalbaar zijn wanneer deze van het ene op het andere
apparaat worden overgezet. Deze stappen zorgen dat u de kleuren
van een illustrator of fotograaf zo nauwkeurig mogelijk op een
beeldscherm, een proefdruk of een persblad kunnen reproduceren.
De CX-printserver biedt u de mogelijkheid deze hulpmiddelen te
gebruiken om de kleurkwaliteit van uw jobs aan te passen en te
verbeteren:
Profielbeheer
, waarmee u profielen kunt importeren die de
kleurruimte van de printer definiëren, en deze zijn gebaseerd op
de combinaties van het papier en de toner die u gebruikt. U
heeft voor verschillende materiaalsoorten verschillende
bestemmingsprofielen nodig.
Steunkleureneditor, waarmee u de CMYK-waarden kunt
bewerken voor elke steunkleur in de Steunkleurbibliotheek.
Gradatiehulpmiddel, waarmee u gradatietabellen kunt maken en
bewerken om tintcorrecties op uw gedrukte uitvoer te verrichten.
Kalibratietabelbeheer, waarmee u kalibratietabellen kunt
bekijken en bewerken.
Opmerking: Dit is onderdeel van de Creative Power Kit.
Materiaal- en kleurbeheer, waarmee u bepaalde
materiaalparameters aan een bestemmingsprofiel, rastering en
kalibratietabel kunt toewijzen.
Profielen beheren
Profielen worden gebruikt om kleuren op consistente manier uit de
kleurruimte van het ene apparaat in de kleurruimte van het andere
apparaat te reproduceren. Deze bevatten de benodigde informatie
voor het converteren van kleurgegevens tussen
apparaatafhankelijke kleurruimten en apparaatonafhankelijke
kleurruimten. U gebruikt profielen om de kleuren van uw systeem
te beheren.
Het bronprofiel bepaalt de RGB- of CMYK-kleurruimte van de bron
van het object: kenmerken als het witpunt, de gamma en de
soorten fosfor die worden gebruikt. Het bestemmingsprofiel
definieert het kleurenbereik van een uitvoerapparaat, zoals een
printer. De CX-printserver
gebruikt een apparaatonafhankelijke
kleurruimte voor de vertaling tussen de bronkleurruimte en de
kleurruimte van het uitvoerapparaat.
Een bestemmingsprofiel importeren
U kunt een bestemmingsprofiel importeren om een
uitvoerapparaat te emuleren.
Vereisten:
Wanneer u een profiel op een andere locatie dan in Profielbeheer
hebt opgeslagen, moet u dit eerst importeren voordat u een job
hiermee kunt afdrukken.
Opmerking: Na het importeren van het profiel krijgt het bestand de indeling
*.icm.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
Het venster Bronnencentrum
verschijnt.
2. Selecteer Profielbeheer in de lijst Bron.
3. Klik op het tabblad Bestemmingsprofiel.
4. Klik op de knop Importeren .
Het venster ICC-bestemmingsprofiel importeren verschijnt.
5. Klik in het gebied Bestemmingsprofiel op de knop Bladeren.
6. Selecteer vervolgens het gewenste bestemmingsprofiel en klik
op Openen.
De nieuwe bestemmingsnaam verschijnt in het vak
Bestemmingsnaam.
7. (Optioneel) Wijzig de naam van de bestemming.
8. Klik op Importeren.
9. Klik op Sluiten om het Bronnencentrum te sluiten.
Het nieuwe bestemmingsprofiel wordt toegevoegd aan het
tabblad Kleurstroom in het venster jobparameters.
52 Hoofdstuk 7—Kleur beheren
Een bronprofiel importeren
Importeer een CMYK- of RGB-bronprofiel om andere apparaten of
kleurruimte te emuleren.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
Het venster Bronnencentrum
verschijnt.
2. Selecteer Profielbeheer in de lijst Bron.
3. Klik op de knop Importeren .
Het venster ICC bronprofiel importeren verschijnt.
4. Klik in het gebied Bronprofiel op de knop Bladeren.
5. Selecteer vervolgens het gewenste bronprofiel en klik op
Openen.
De nieuwe emulatienaam verschijnt in het vak Emulatienaam.
6. (Optioneel) Wijzig de naam van de emulatie.
7. Klik op Importeren.
8. Klik op Sluiten om het Bronnencentrum te sluiten.
Het nieuwe ICC-bronprofiel wordt toegevoegd aan het tabblad
Kleurstromen in het venster Jobparameters.
Een apparaatkoppelingsprofiel importeren
Importeer een apparaatkoppelingsprofiel.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
Het venster Bronnencentrum verschijnt.
2. Selecteer Profielbeheer in de lijst Bron.
3. Klik op het tabblad Apparaatkoppelingsprofiel.
4. Klik op de knop Importeren .
Het venster Apparaatkoppelingsprofiel importeren verschijnt.
5. Klik in het gebied Apparaatkoppelingsprofiel op de knop
Bladeren.
6. Selecteer vervolgens het gewenste Apparaatkoppelingsprofiel
en klik op Openen.
De naam van het nieuwe apparaatkoppelingsprofiel wordt
weergegeven in het vak Naam apparaatkoppeling.
7. (Optioneel) Wijzig de naam van het apparaatkoppelingsprofiel.
8. Klik op Importeren.
9. Klik op Sluiten om het Bronnencentrum te sluiten.
Het nieuwe Apparaatkoppelingsprofiel wordt toegevoegd aan
het tabblad Kleurstromen in het venster Jobparameters.
Een bronprofiel importeren 53
Materiaal toewijzen met het hulpmiddel Materiaal-
en kleurbeheer
Aangepaste kalibratietabellen worden automatisch toegewezen
aan de relevante materiaalsoort op basis van materiaalsoort en
rastering. Als u geen aangepaste kalibratiecurve maakt of een
bestemmingsprofiel importeert, worden een vanuit de fabriek
meegeleverde bestemmingsprofiel en kalibratiecurve (Normaal)
op uw job toegepast.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
2. Selecteer in de lijst Bron Materiaal- en kleurbeheer.
3. Klik op de knop Nieuw (+).
Het dialoogvenster Materiaaltoewijzing verschijnt.
4. Selecteer de gewenste materiaalsoort in de lijst Papiersoort.
5. Selecteer het gewenste rasteringtype in de lijst Rasteren.
6. Selecteer in de lijst Kalibratie de gewenste aangepaste
kalibratiecurve.
7. Selecteer het gewenste bestemmingsprofiel in de lijst Profiel.
8. Klik op OK.
Kalibratietabellen beheren
Venster Kalibraties
U kunt alle kalibratie-opzoektabellen (LUT's) die op de
CX-
printserver zijn opgeslagen, bekijken en bewerken. U kunt de
kalibratietabelinformatie vinden in Hulpmiddelen >
Bronnencentrum > Kalibraties. Dit is onderdeel van de Creative
Power Kit.
Lijst met kalibratietabellen
<Calibration_table_name>
Kalibratietabellen die met de Kalibratiewizard zijn gemaakt.
Geen
Jobs waarvoor deze optie is geselecteerd, worden zonder
kalibratietabel verwerkt en afgedrukt.
54 Hoofdstuk 7—Kleur beheren
Normaal
(standaardtabel)—Dit is een standaardtabel die niet kan
worden bewerkt. Als er geen kalibratietabel is gemaakt voor
de materiaalsoort en de rastermethode die u gebruikt, wordt
de kalibratietabel Normaal gebruikt wanneer u de job
verwerkt en afdrukt.
Kalibratietabel Info tabblad Gegevens
Dit tabblad bevat het volgende:
Uitvoerdichtheid
Gemeten
De waarden die vanaf het afgedrukte doel zijn gemeten.
Doel
De verwachte waarden van de uitvoerdichtheid.
Min. geaccepteerd
De minimum gemeten waarde van de uitvoerdichtheid
die voor correctie wordt geaccepteerd.
Eigenschappen—De parameters die bij het maken van de
kalibratietabel zijn geselecteerd.
Kalibratietabel Info tabblad Grafiek
Tijdens het afdrukken worden via de
CX-printserver de CMYK-
waarden in het RTP-bestand automatisch vervangen door nieuwe
waarden, waarmee het huidige prestatieniveau van de printer
wordt gecompenseerd.
Dit tabblad bevat het volgende:
Separaties
In de grafiek worden de cyaan, magenta, gele en zwarte
separaties weergegeven. U kunt informatie over elke
separatie zien door op de gewenste separatieknop te
klikken. Of u kunt alle separaties samen zien door te klikken
op de knop met alle vier de kleuren.
Uitvoerdichtheid
De verticale as geeft de puntpercentagewaarden van de
uiteindelijke uitvoergegevens aan (nadat de kalibratietabel
is toegepast) die naar de printer zijn verzonden.
Kalibratietabel Info tabblad Gegevens 55
Invoer %
De horizontale as geeft de puntpercentage waarden van
het RTP bestand aan.
Een item aan een kalibratietabel toevoegen
U kunt een kalibratietabel bekijken om er zeker van te zijn dat de
curven egaal en ononderbroken zijn. Als u niet tevreden bent met
de resultaten, kunt u op het tabblad Editor de beeldwaarden in de
waardetabel aanpassen.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
2. Selecteer Kalibratie in de lijst Bron.
3. Selecteer de kalibratietabel waaraan u een item wilt
toevoegen en klik op het tabblad Editor.
4. Klik in de lijst Separatie op de separatie waaraan u een item
wilt toevoegen.
De bestands- en printerwaarden voor de door u geselecteerde
separatie worden aan de lijsten Bestandswaarde en
Printerwaarde toegevoegd.
5. Selecteer een rij in de waardetabel en klik op de knop
Toevoegen.
6. Selecteer de gewenste waarden in de lijst Bestandswaarde
en Printerwaarde in het venster Item toevoegen.
7. Klik op OK.
De waardetabel is nu bijgewerkt en de kalibratiegrafiek is
aangepast.
8. Klik op de knop Opslaan om uw wijzigingen op te slaan.
Overzicht van de Steunkleuren-editor
Een steunkleur is een speciaal gemengde inkt die u de
mogelijkheid biedt kleuren te reproduceren die moeilijk te
reproduceren zijn met CMYK-inkten.
Er kunnen enkele Jobpagina's zijn die RGB, CMYK en
steunkleurelementen bevatten.
De CX-printserver Steunkleuren-editor
biedt u de mogelijkheid de -
waarden te bewerken voor elke steunkleur in de
steunkleurenbibliotheek. De bewerkte steunkleur wordt in een
aangepaste bibliotheek opgeslagen. Wanneer de CX-printserver
een steunkleur in een job identificeert, wordt eerst gekeken naar
de naam van de steunkleur in de aangepaste bibliotheek en
worden vervolgens de bijbehorende CMYK-waarden gebruikt. Als
56 Hoofdstuk 7—Kleur beheren
de steunkleur niet wordt gevonden, wordt in de PANTONE-, HKS-,
DIC- en TOYO-steunkleurbibliotheken gekeken. Als de steunkleur
in geen van beide bibliotheken wordt gevonden, gebruikt de
CX-
printserver de CMYK-waarden die in het oorspronkelijke bestand
zijn ingesloten.
Een steunkleur toevoegen
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2. Selecteer het tabblad Steunkleur.
3. Klik in het dialoogvenster Steunkleuren-editor op +.
4. Typ de nieuwe kleurnaam in zoals deze in het oorspronkelijke
bestand wordt vermeld.
Opmerking: De namen van steunkleuren zijn hoofdlettergevoelig en
moeten precies overeenkomen met de namen in het oorspronkelijke
bestand.
5. Pas de CMYK-waarden naar wens aan.
6. Klik op Opslaan.
7. Klik op Sluiten.
De nieuwe kleur wordt toegevoegd aan de bibliotheek met
aangepaste kleuren.
Volgende:
Als u voor een RTP-job een nieuwe steunkleur hebt gemaakt,
moet u de job opnieuw RIPpen voordat u hem afdrukt.
Een steunkleur bewerken
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2. Selecteer het tabblad Steunkleur.
3. Voer één van de volgende handelingen uit:
Selecteer de gewenste kleur in de lijst Kleur.
Selecteer in de lijst Steunkleurenbibliotheek de
kleurenbibliotheek die de te bewerken kleur bevat.
Opmerking: Als u met een toepassing als Adobe
InDesign werkt,
kunt u de PANTONE C-bibliotheek gebruiken.
4. Selecteer de gewenste kleur.
De CMYK-waarden van de kleur en een voorbeeld van de
kleur worden rechts in het venster
Steunkleuren-editor
weergegeven.
5. Pas de CMYK-waarden naar wens aan.
Een steunkleur toevoegen 57
6. Klik op Toepassen.
De nieuwe kleur wordt toegevoegd aan de bibliotheek met
aangepaste kleuren.
7. Klik op Sluiten.
Een steunkleur verwijderen
U kunt steunkleuren uit de aangepaste kleurenbibliotheek
verwijderen.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2. Selecteer het tabblad Steunkleur.
3. Selecteer Aangepaste bibliotheek in de lijst
Steunkleurenbibliotheek.
4. Selecteer de kleur die u wilt verwijderen in de lijst met
aangepaste kleuren.
5. Klik op -.
6. Klik op Ja om de kleur te verwijderen.
7. Klik op Sluiten.
Een testafdruk van steunkleuren maken
Selecteer steunkleuren in de steunkleurenbibliotheek en druk
deze af om te controleren hoe de steunkleuren eruitzien op het
geselecteerde papier.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2. Selecteer het tabblad Steunkleur.
3. Klik op Testafdruk.
4. Selecteer een of meer steunkleuren of klik op Alles.
5. Klik op Afdrukken.
6. Selecteer de gewenste lade in de lijst Lade.
7. Selecteer de gewenste rastermethode in de lijst Rasteren.
8. Selecteer de kalibratietabel in de lijst Kalibratie.
9. Klik op Afdrukken.
De testafdruk voor de geselecteerde steunkleuren wordt
afgedrukt.
Een steunkleur meten met gebruikmaking van de X-Rite i1-
spectrofotometer
Gebruik de spectrofotometer om steunkleurwaarden te verkrijgen
van bedrukt materiaal, stof, enzovoort, en sla vervolgens de
58 Hoofdstuk 7—Kleur beheren
equivalente CMYK-waarden in de aangepaste kleurenbibliotheek
op.
Vereisten:
De spectrofotometer moet op de USB-poort op de
CX-
printserver zijn aangesloten.
Kalibreer de spectrofotometer door deze op zijn plaat te zetten.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2. Klik op het tabblad Steunkleuren op Kleur kiezen
en
wacht tot het bericht Zet apparaat op gemeten
steunkleur en druk op toets verschijnt.
3. Plaats de spectrofotometer op het gebied van de kleur die u
wilt meten en druk vervolgens op de knop van de
spectrofotometer en houd deze ingedrukt.
De CMYK-waarden en een miniatuur van de steunkleur
worden weergegeven.
4. Typ een naam voor de nieuwe steunkleur in het vak
Kleurnaam.
5. Klik op Opslaan.
De nieuwe kleur wordt toegevoegd aan de bibliotheek met
aangepaste kleuren.
Overzicht van steunkleurvariaties
Met de functie voor steunkleurvariaties kunt u een steunkleur
eenvoudig bewerken door een geschiktere tint te selecteren. De
functie voor steunkleurvariaties biedt 37 variaties, met enigszins
verschillende CMYK-waarden.
U kunt met de functie voor steunkleurvariaties het volgende
instellen:
De variatie van het puntpercentage voor cyaan, magenta en
geel door variaties van 1-7% te selecteren. De
standaardwaarde is 2%.
U kunt de tint veranderen door variaties te selecteren van de
cyaan, magenta, gele, rode, groene en blauwe as.
De helderheid door de K-waarde met maximaal 20% te
verhogen of te verlagen.
Een steunkleurvariant selecteren
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
Overzicht van steunkleurvariaties 59
2. Selecteer de naam van de steunkleur in de lijst Kleur of
blader door de lijst met steunkleuren en selecteer vervolgens
de steunkleur die u wilt wijzigen.
3. Klik op de knop Variaties .
Het dialoogvenster
Variaties verschijnt. De steunkleur ligt in
het midden van de kleurvlakken en wordt aangeduid met 0.
4. Klik op de schuifregelaar Variatiestappen om de
verschillende variatiestappen tussen de 1 tot 7 kleureenheden
van de oorspronkelijke waarde te zien. Elke eenheid verwijst
naar een puntpercentage van de oorspronkelijke waarde.
5. (Optioneel) Om de CMYK-waarden van een kleurvak te zien,
rolt u de muis over het kleurvlak.
De CMYK-waarden worden links onder in het dialoogvenster
weergegeven.
6. U selecteert een variatie van de steunkleur door op het
gewenste kleurvlak te klikken.
De vakken Voor en Na laten het verschil zien tussen de
originele steunkleur en het geselecteerde kleurenvlak.
7. Wanneer u een andere helderheid voor het geselecteerde
kleurvlak wilt instellen, klikt u op een kleurvlak onder
Helderheid.
De K-waarde van het geselecteerde kleurvlak wordt op basis
van uw selectie verhoogd of verlaagd.
8. Klik op Selecteren.
9. Klik op Toepassen.
De steunkleur met de nieuwe waarden wordt toegevoegd aan
de aangepaste bibliotheek.
10. Klik op Sluiten.
Een steunkleurvariant afdrukken
Druk een steunkleurendiagram af.
Vereisten:
De printer moet aangesloten zijn
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2. Selecteer de naam van de steunkleur in de lijst Kleur of
blader naar de steunkleuren en selecteer vervolgens de
steunkleur die u wilt wijzigen.
3. Klik op de knop Variaties
.
Het dialoogvenster Variaties verschijnt. De steunkleur ligt in
het midden van de kleurvlakken en wordt aangeduid met 0.
60 Hoofdstuk 7—Kleur beheren
4. Selecteer het gewenste kleurvlak.
5. Klik op Variaties afdrukken.
6. Doe het volgende:
Selecteer de gewenste lade in de lijst Lade.
Selecteer de gewenste rastermethode in de lijst Rasteren.
Selecteer in de lijst Kalibratie de gewenste kalibratietabel.
Wanneer u de variaties zonder achtergrond wilt afdrukken,
maakt u de selectie van Afdrukken met achtergrond
ongedaan.
7. Klik op Afdrukken.
Specifieke steunkleuren beveiligen
U kunt met behulp van de Steunkleuren-editor specifieke kleuren
beveiligen (bijvoorbeeld bedrijfslogo's of -kleuren) en er zo voor
zorgen dat de kleuren op de verschillende apparaten betrouwbaar
en consistent zijn. Wanneer u een specifieke kleur definieert als
een RGB-, CMYK- of Grijze steunkleur en hiervoor een vast
CMYK-doel opgeeft, wordt de kleur door de
CX-printserver
behandeld als een steunkleur en beveiligd.
Een RGB-kleur als een steunkleur beveiligen
De werkstroom RGB-steunkleur geldt voor grafische elementen en
tekstelementen.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2. Klik in het dialoogvenster Steunkleuren-editor op het tabblad
RGB beveiligen.
3. Klik op (+).
4. Typ een naam voor de kleur in het vak Kleurnaam.
5. Typ de gewenste waarden in de kolom RGB-bronwaarden en
de kolom CMYK-doelwaarden of selecteer een steunkleur in
de lijst Gehele voorgedefinieerde lijst.
6. Klik op Opslaan.
7. Selecteer de kleur op het tabblad RGB beveiligen.
Er verschijnt informatie over de kleur.
8. Pas zo nodig de CMYK-waarden aan in de kolom
Gecorrigeerd.
9. Klik op Toepassen.
10. Wanneer u dit op uw job wilt toepassen, selecteert u op het
tabblad Kleur van het venster Jobparameters Beveiligde
kleuren en daarna het selectievakje Beveiligde RGB-
waarden gebruiken.
Specifieke steunkleuren beveiligen 61
Een grijze kleur als een steunkleur beveiligen
De werkstroom grijze steunkleur geldt voor grafische elementen
en tekstelementen.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2. Klik in het dialoogvenster
Steunkleuren-editor op het tabblad
Grijs beveiligen.
3. Klik op (+).
4. Typ een naam voor de kleur in het vak Kleurnaam.
5. Typ de gewenste waarden in de kolom Bronwaarde grijs en
de kolom CMYK-doelwaarden of selecteer een steunkleur in
de lijst Gehele voorgedefinieerde lijst.
6. Klik op Opslaan.
7. Selecteer de kleur op het tabblad Grijs beveiligen.
8. Pas zo nodig de CMYK-waarden aan in de kolom
Gecorrigeerd.
9. Klik op Toepassen.
10. Wanneer u dit op uw job wilt toepassen, selecteert u op het
tabblad Kleur van het venster Jobparameters Beveiligde
kleuren en daarna het selectievakje Beveiligde
grijswaarden gebruiken.
Een CMYK-kleur als een steunkleur beveiligen
De werkstroom CMYK-steunkleur geldt voor grafische elementen
en tekstelementen.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Steunkleuren-
editor.
2. Klik in het dialoogvenster Steunkleuren-editor op het tabblad
CMYK beveiligen.
3. Klik op (+).
4. Typ een naam voor de kleur in het vak Kleurnaam.
5. Typ de gewenste waarden in de kolom CMYK-bronwaarden
en de kolom CMYK-doelwaarden of selecteer een steunkleur
in de lijst Gehele voorgedefinieerde lijst.
6. Klik op Opslaan.
7. Selecteer de kleur op het tabblad CMYK beveiligen.
8. Pas zo nodig de CMYK-waarden aan in de kolom
Gecorrigeerd.
9. Klik op Toepassen.
62 Hoofdstuk 7—Kleur beheren
10. Wanneer u dit op uw job wilt toepassen, selecteert u op het
tabblad Kleur van het venster Jobparameters Beveiligde
kleuren en daarna het selectievakje Beveiligde CMY-
waarden gebruiken.
Kleuraanpassing met het gradatiehulpmiddel
Het is soms nodig om tooncorrecties uit te voeren tijdens het
afdrukken van een job. U kunt het Gradatiehulpmiddel
gebruiken
om gradatietabellen te maken en te bewerken. Vervolgens kunt u
deze tabellen op uw afgedrukte uitvoer toepassen. Voordat u uw
job voor het afdrukken verzendt, geeft u in het venster
Gradatiehulpmiddel een voorbeeld van de job weer en controleert
u het effect van uw gradatietabellen op uw job. Deze
gradatiewijzigingen bestaan uit aanpassingen van de helderheid,
het contrast en de kleurbalans in het gehele toonbereik van het
gehele beeld of in specifieke toonbereiken.
De standaard gradatietabel, DefaultGradTable, dient als basis en
bestaat uit een gradatiecurve van 45°, waarbij helderheid en
contrast op 0, en contrastcentrum op 50 staan ingesteld. Alle
kleurscheidingen zijn geselecteerd. De lijst Gradatietabel bevat
ook deze voorgedefinieerde gradatietabellen:
Koel: geeft blauwe tinten helderer weer.
Levendig: verhoogt de kleurverzadiging.
Verzadigd: verhoogt de kracht (chroma of puurheid).
Scherp: verhoogt het contrast.
Warm: geeft de tinten in de laagste dichtheden een heldere
roodachtige kleur.
Een gradatietabel maken en bewerken
U kunt de gradatie, de helderheid en het contrast in RTP-
bestanden aanpassen en een voorbeeld van uw wijzigingen
bekijken voordat u uw job afdrukt.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie Gradatie.
2. Klik naast het vak Voorbeeld weergeven op Bladeren.
Kleuraanpassing met het gradatiehulpmiddel 63
3. Selecteer de job waarvan u een voorbeeld wilt zien en klik op
de knop Openen.
4. Selecteer de separaties die u wilt bewerken door een van de
volgende handelingen uit te voeren:
Klik op de knop Alle kleuren om alle separaties
tegelijkertijd te bewerken.
Klik op de separatieknop van de separaties die u wilt
bewerken; klik bijvoorbeeld alleen op de knop voor
cyaanseparatie.
5. Klik op de curve in de grafiek om een punt toe te voegen en
sleep het punt om de separatie te wijzigen.
De waarde verschijnt in het vak Invoer of Uitvoer.
6. Selecteer een punt en klik op Verwijderen om een punt op de
curve te verwijderen.
7. Klik op Herstellen om de gradatiecurve weer op 45° terug te
zetten.
8. Klik op Terugzetten om terug te gaan naar de oorspronkelijke
gradatie-instellingen.
9. Klik op Ongedaan maken om de laatste wijziging aan de
gradatiegrafiek te verwijderen.
10. Verschuif de schuifregelaar om de helderheid of het contrast
aan te passen.
11. Klik op Vernieuwen om de gradatiewijzigingen in uw job te
bekijken.
De gradatiewijzigingen worden automatisch toegepast op de
weergegeven afbeelding in het Na-beeld.
Opmerking: Wanneer u de gradatietabeldefinities in het hulpmiddel
Gradatie wijzigt en op Vernieuwen klikt, zult u zien dat de wijzigingen
effect hebben op de afbeelding in zijn geheel. Ongeacht wat u echter
64 Hoofdstuk 7—Kleur beheren
ziet in de weergave Na, zullen de wijzigingen aan de gradatietabellen
geen effect hebben op de steunkleuren.
12. Klik op Opslaan .
13. Typ in het vak Tabelnaam de naam van de nieuwe
gradatietabel.
14. Klik op OK.
De gradatietabel wordt opgeslagen en aan de lijst Gradatietabel
op het tabblad Kleurcorrecties in het venster Jobparameters
toegevoegd.
Kleurenjobs als zwart-wit afdrukken
Een job in de grijstintmodus afdrukken
1. Op de CX-printserver opent u het venster Jobparameters
en
selecteert u Kleur > Kleurenmodus en vervolgens
Grijstinten.
2. Klik op OK.
Een job die grijsschaal RGB-elementen bevat met zwarte toner
afdrukken
1. Op de CX-printserver opent u het venster Jobparameters en
selecteert u Kleur > Inktbesparing, en selecteert u
vervolgens Grijstinten met zwarte toner afdrukken.
2. Klik op Indienen.
Zwarte kleur in een job met CMYK-grijstintelementen behouden
1. Open op de CX-printserver het venster Jobparameters en
selecteer Kleur > Beveiligde kleuren.
2. Selecteer in het gebied CMYK de optie Zwarte kleur
behouden.
3. Klik op Indienen.
Kleurenjobs als zwart-wit afdrukken 65
66 Hoofdstuk 7—Kleur beheren
8
Productiewerkstromen
Afdrukken met gebruikmaking van impositie
Impostieoverzicht
Impositie is het proces waarbij paginabeelden op een vel papier
worden gepositioneerd, zodat wanneer een printer of digitale
afdrukpers het vel afdrukt, de paginabeelden in de juiste volgorde
staan. Impositie is onderdeel van de procedure om afgewerkte
documenten af te leveren.
U kunt behalve paginabeelden ook diverse markeringen toevoegen
aan de vellen om u te helpen bij het productieproces. Met deze
markeringen wordt aangegeven waar het papier moet worden
gevouwen of afgesneden.
Imposite heeft geen effect op de inhoud van de afzonderlijke
pagina's, maar bepaalt alleen de plaatsing van paginabeelden op
een persvel. Impositie is een combinatie van inhoud en lay-out. De
inhoud bestaat uit de pagina's die moeten worden afgedrukt en de
lay-out is de locatie van de pagina op het vel, samen met de
afdrukmarkeringen, snijtekens en vouwlijnen van de pagina.
Zie ook:
Tabblad Impositie in het venster Jobparameters op pagina 107
Impositiemethoden
De CX-printserver biedt verschillende impositiemethoden.
Impositiemethode Beschrijving
Uitvoeren en herhalen Deze methode is het efficiëntst
wanneer u meerdere kopieën van
hetzelfde beeld wilt afdrukken en elk
vel helemaal wilt vullen,
bijvoorbeeld veel visitekaartjes op
één vel.
Uitvoeren en doorgaan Met deze methode kunt u
verschillende pagina's van een job
op één vel afdrukken, zodat het vel
optimaal wordt opgevuld.
Snijden en stapelen
Deze methode wordt gebruikt om
pagina's af te drukken, te snijden en
te stapelen, zonder de volgorde te
verstoren. Wanneer de gesneden
stapels boven op elkaar worden
gelegd, krijgt de volledige job de
gewenste volgorde. De methode
Snijden en stapelen wordt
voornamelijk gebruikt voor grote
jobs met variabele gegevens.
In de vouw gehecht Bij deze methode wordt zo
afgedrukt dat hechten in de vouw
mogelijk is. Bij deze bindmethode
worden vellen gevouwen, in elkaar
gelegd en vervolgens langs de rug
gehecht of geniet, bijvoorbeeld in
het geval van een brochure of
tijdschrift.
Garenloos gebonden
Bij deze methode wordt zo
afgedrukt dat garenloos binden
mogelijk is. Garenloos gebonden is
een boekafwerkingstechniek waarbij
de gevouwen vellen op volgorde
worden gevouwen en bijeen worden
geklemd. De rugzijde van de
verzamelde pagina's wordt met
behulp van een zaag ruw gemaakt.
Vervolgens wordt de rug bedekt met
lijm en de kaft van het boek aan de
gelijmde rug vastgemaakt. Deze
methoden wordt vooral voor boeken
gebruikt.
68 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Een voorbeeld van een impositielay-out weergeven
Bekijk uw impositielay-out en instellingen.
Vereisten:
U moet een impositiemethode selecteren.
U kunt het venster Voorbeeld
op elk gewenst moment openen en
geopend houden om de impositie-instellingen te controleren terwijl
u deze selecteert. Het venster Voorbeeld biedt een dynamische
weergave van alle wijzigingen die u aanbrengt.
1. Open het venster Jobparameters van de gewenste job.
2. Klik op het tabblad Impositie en zorg dat een
impositiemethode is geselecteerd.
3. Klik op de knop Voorbeeld.
Het venster Voorbeeld verschijnt.
4. Klik na het bekijken van het voorbeeld op de knop Sluiten.
Een job voor visitekaartjes afdrukken
Gebruik de impositiemethode uitvoeren en herhalen om meerdere
exemplaren van hetzelfde visitiekaartje op één persvel af te
drukken.
Vereisten:
In dit voorbeeld wordt ervan uitgegaan dat uw job eenzijdige
visitekaartjes van 50 mm × 90 mm bevat, met een impositie op
A3-papier (Tabloid).
1. Klik op de knop Onderbreken om de verwerkingswachtrij te
onderbreken.
2. Selecteer in het menu Bestand de optie Importeren.
3. Importeer het bestand met het visitekaartje naar de
ProcessPrint virtuele printer.
Het bestand wordt naar de verwerkingswachtrij geïmporteerd
en krijgt de status Wachten.
4. Dubbelklik op het bestand met het visitekaartje in de
uitgestelde verwerkingswachtrij.
Het venster Jobparameters verschijnt.
5. Selecteer in het venster Jobparameters onder Afdrukken de
parameter Papierstapel.
6. Selecteer 11 x 17 in de lijst Papierstapel.
7. Klik op het tabblad Impositie.
8. Selecteer in de lijst Impositiemethode de methode Uitvoeren
en herhalen.
Een voorbeeld van een impositielay-out weergeven 69
9. Selecteer de parameter en stel de waarden als volgt in:
a. Selecteer Aangepast voor Nettoformaat.
b. Typ bij H 1,96 inch of 50 mm.
c. Typ bij B 3,54 inch of 90 mm.
Een voorbeeld van de indeling wordt hieronder weergegeven.
10. Zorg dat Liggend bij Richting voor bijsnijden is
geselecteerd. U kunt de richting voor het bijsnijden wijzigen
door in het venster Jobparameters
Afdrukken en
vervolgensLay-out te selecteren. Selecteer de gewenste
richting.
11. Selecteer de parameter Sjablonen en stel de waarden als
volgt in:
a. Selecteer in de lijst Lay-out Best passend.
De CX-printserver bepaalt hoeveel visitekaartjes op elk vel
passen en berekent hoe deze het beste passen.
b. Zorg dat Enkelzijdig bij Afdrukmethode is geselecteerd,
aangezien uw visitiekaartjes enkelzijdig zijn.
12. Klik op de knop Voorbeeld om een voorbeeld van de lay-out
te zien.
Het venster Voorbeeld verschijnt, met een schematische
weergave van uw impositielay-out.
13. Laat het venster Voorbeeld open en sleep dit zo nodig naar
rechts.
14. Selecteer de parameter Tussenruimte en markeringen.
15. Selecteer Snijtekens in de lijst Markeringen.
De snijtekens worden automatisch in het venster Voorbeeld
weergegeven en de instelling van de Marges wordt
automatisch aangepast, zodat er ruimte is voor de snijtekens.
16. Typ bij Rugmarge 0,2 inch of 5 mm.
De nieuwe rugmargegrootte wordt automatisch in het
voorbeeldvenster weergegeven. De CX-printserver berekent
dat voor een rugmarge van 0,2 inch of 5 mm een lay-out van
drie kolommen en zeven rijen het beste op elk vel past.
17. Controleer in het venster Voorbeeld of er geen
impositieconflicten zijn.
18. Klik in het venster Jobparameters op Opslaan.
19. Geef de onderbroken verwerkingswachtrij weer vrij.
Uw visitekaartjes worden verwerkt en afgedrukt volgens de
impositie-instellingen Uitvoeren en herhalen.
70 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Een in de vouw gehechte job afdrukken
Gebruik de impositiemethode In de vouw gehecht om twee sets
van dezelfde job op één persvel af te drukken om papier en
productietijd te besparen.
Vereisten:
Bij dit voorbeeld wordt uitgegaan van het volgende:
Uw job is een brochure van acht pagina's met een aangepast
nettoformaat van 5,27 bij 3,34 inch of 134 bij 85 mm.
Tabloid- of A3-papier is in de printer geladen.
1. Dubbelklik op uw job in het gebied Opslag.
2. Klik in het venster Jobparameters
op het tabblad
Impositiemethode.
3. Selecteer in de lijst Methode de optie In de vouw gehecht.
4. Selecteer in de lijst Sets per vel de waarde 2 om twee sets
van uw impositiejob op één persvel af te drukken.
5. Selecteer zo nodig Stapelmodus voor VDP.
6. Klik op Tussenruimte en markeringen.
7. Selecteer Snijtekens in de lijst Markeringen.
8. Typ in het vak Aangepaste overloop 0,118 inch of 3 mm.
9. Klik op de knop Voorbeeld.
Het venster Voorbeeld verschijnt, met een schematische
weergave van uw impositielay-out.
Opmerking: Wanneer u uw job afdrukt, wordt automatisch een ruimte
van 0.39 inches of 10 mm tussen de twee sets op het vel toegevoegd.
10. Sluit het venster Voorbeeld
.
11. Klik op Indienen.
Uw job wordt verwerkt en afgedrukt volgens de impositie-
instellingen voor twee sets per vel. U hebt hiermee optimaal
gebruikgemaakt van de ruimte op het vel en papier bespaart.
U kunt de twee brochures eenvoudig snijden en nieten.
Opbouwfunctie voor impositiesjablonen
Overzicht van de opbouwfunctie voor impositiesjablonen
De opbouwfunctie voor impositiesjablonen biedt u de mogelijkheid
impositielay-outs op te slaan en deze voor verschillende jobs te
gebruiken, zodat u niet telkens dezelfde lay-out weer opnieuw
hoeft te definiëren. De opbouwfunctie voor impositiesjablonen
biedt u ook de mogelijkheid om sjablonen met speciale lay-outs
Een in de vouw gehechte job afdrukken 71
die u niet alleen met het tabblad Impositie kunt maken, te maken
en op te slaan.
Opmerking: De opbouwfunctie voor impositiesjablonen is onderdeel van de
Professional Power Kit.
U kunt sjablonen maken die de volgende impositie-instellingen
gemeen hebben:
Impositiemethode
Kolommen en rijen
Enkelzijdig/dubbelzijdig
Binden
Wanneer u een sjabloon hebt opgeslagen, kunt u deze op een
specifieke job toepassen via het tabblad Impositie in het venster
Jobparameters.
Een impositiesjabloon maken
Gebruik de opbouwfunctie voor impositiesjablonen om een
impositiesjabloon te maken.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Opbouwfunctie voor impositiesjablonen.
2. Selecteer een impositiemethode in de lijst Methode.
3. Klik op +.
4. Typ de naam van de nieuwe sjabloon en druk op Enter.
5. Geef in het gebied Lay-out het aantal kolommen en rijen op
dat u nodig hebt.
Opmerking: De impositiemethode die u selecteert, is bepalend voor het
aantal kolommen en rijen dat u kunt opgeven. Voor In de vouw
gehecht en Garenloos gebonden kunt u maximaal 64 pagina's op één
vel plaatsen (8 × 8). Voor Uitvoeren en herhalen en Uitvoeren en
doorgaan kunt u maximaal 625 pagina's op één vel plaatsen (25 × 25).
6. Onder Type selecteert u Enkelzijdig of Dubbelzijdig.
7. Onder Afdrukstand selecteert u Staand of Liggend.
Opmerking: De instelling Afdrukstand in de opbouwfunctie voor
impositiesjablonen is uitsluitend bedoeld voor weergavedoeleinden.
Deze parameter wordt niet opgeslagen in de sjabloon. (U stelt de
afdrukstand van de job in op het tabblad Impositie, onder Grootte.)
8. Selecteer de gewenste bindmethode in de lijst Binden.
Opmerking: Binden is alleen beschikbaar wanneer In de vouw
gehecht en Garenloos gebonden zijn geselecteerd als
impositiemethode.
9. Klik op Opslaan.
Weergavevenster voor impositiesjabloon
Terwijl u een sjabloon maakt of wijzigt, kunt u deze bekijken met
de weergavefunctie voor sjablonen. Wanneer u parameters
72 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
selecteert, wordt de weergavefunctie voor sjablonen dynamisch
aangepast met uw selecties.
Knoppen
Opmerkingen:
Wanneer u Enkelzijdig hebt geselecteerd, is alleen de weergave
Voorzijde beschikbaar.
Het formaat van het vel wordt ingesteld op het tabblad Impositie. Het
formaat van het vel dat wordt weergegeven in de weergavefunctie voor
sjablonen, is dynamisch. Het formaat wordt gewijzigd overeenkomstig de
door u gekozen parameters.
Voor
Geeft de voorpagina's weer.
Achter
Geeft de achterpagina's weer.
Beide
Geeft de voor- en achterpagina's tegelijk weer.
Een job met behulp van een sjabloon simuleren
Controleer hoe een job in het gebied Opslag eruit ziet als u er een
impositiesjabloon op toepast.
Opmerking: De parameters van de impositiesjabloon worden niet
daadwerkelijk toegepast op de job; u ziet alleen een simulatie van hoe de job
eruit zou zien als u deze sjabloon zou selecteren op het tabblad Impositie.
1. Klik in het venster Opbouwfunctie voor impositiesjablonen
op
de knop Simuleren.
2. Klik op Bladeren
3. Selecteer een job en klik vervolgens op Selecteren.
De parameters van de job worden met hun waarden
weergegeven in het venster Impositie simuleren.
4. Pas de parameters aan uw voorkeuren aan.
5. Klik op Gesimuleerde job weergeven.
Het venster Voorbeeld verschijnt. Er wordt een simulatie van de
job weergegeven met de huidige impositiesjabloon toegepast.
Een job met behulp van een sjabloon simuleren 73
Een impositiesjabloon bewerken
Een pagina 180° roteren
Gebruik de weergavefunctie voor sjablonen om een of meer
pagina's te roteren en de locatie van pagina's op het vel te
wijzigen.
1. Zorg ervoor dat het selectievakje Wijzigingen aan voor- en
achterkant aanbrengen is uitgeschakeld.
2. Selecteer de gewenste pagina.
Opmerking: Als u meerdere opeenvolgende pagina's wilt selecteren,
klikt u op de eerste pagina, houdt u Shift ingedrukt, en klikt u vervolgens
op de laatste pagina. U kunt meerdere niet-opeenvolgende pagina's
selecteren door Ctrl ingedrukt te houden terwijl u op elke pagina klikt.
De grijze pijl op elke pagina geeft aan wat de bovenkant van
de pagina is. Het paginanummer wordt aangegeven met het
nummer dat op elke pagina wordt weergegeven.
3. Klik op 180 roteren .
Zowel de voor- als achterzijde van een pagina 180° roteren
1. Selecteer de gewenste pagina.
2. Schakel het selectievakje Wijzigingen aan voor- en
achterkant aanbrengen in.
3. Klik op de knop 180 roteren.
De positie van een specifieke pagina op een persvel wijzigen
Het wijzigen van de locatie van een pagina is vaak nodig wanneer
u de impositiemethode Uitvoeren en doorgaan selecteert.
1. Klik op de doellocatie waarnaar u de pagina wilt verplaatsen.
De doellocatie wordt blauw.
2. Klik op het vak Paginanummer en typ het nummer van de
pagina die u wilt verplaatsen naar de doellocatie.
3. Druk op Enter.
De pagina wordt verplaatst naar de nieuwe locatie.
Opmerking: De pagina die eerder op de doellocatie stond, wordt niet
automatisch naar een andere locatie verplaatst. Als u deze pagina wilt
behouden, moet u deze handmatig verplaatsen naar een nieuwe locatie.
Als u een duplexsjabloon hebt en het selectievakje Wijzigingen aan
voor- en achterkant aanbrengen is ingeschakeld, wordt het
paginanummer voor de achterzijde van de pagina ook gewijzigd
wanneer u de pagina naar een nieuw locatie verplaatst.
74 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Afdrukken met uitzonderingen
Uitzonderingen aan een job toevoegen
Voeg uitzonderingen toe wanneer u een paginabereik op
verschillende soorten materiaal wilt afdrukken of blanco materiaal
tussen pagina's wilt voegen.
1. Open het venster Jobparameters
van de job.
2. Klik op Uitzonderingen.
3. Selecteer in de lijst Type de pagina's in uw job waarvoor een
andere materiaalsoort wordt gebruikt.
4. Afhankelijk van de optie die u in de lijst Type hebt
geselecteerd, voert u een van de volgende stappen uit:
Voor Paginabereik typt u het paginabereik in het vak.
Bij Voorkaft of Achterkaft selecteert u Dubbelzijdig om
de eerste twee (of laatste twee) pagina's van de job als
voorblad (achterblad) af te drukken.
Opmerking: Als het impositietype In de vouw gehecht is, selecteert
u Kaft om zowel een voorblad als achterblad op een andere
materiaalsoort af te drukken. Selecteer Middelste vel om het
middelste vel op een andere materiaalsoort af te drukken.
Voor Inlegvellen selecteert u Voor of Na en typt u het
paginanummer dat aan het inlegvel voorafgaat of erop
volgt. Typ vervolgens in het vak Aantal het totale aantal
inlegvellen dat u wilt toevoegen.
5. Selecteer de gewenste materiaalsoort in de lijst Papierstapel.
6. Klik op Geavanceerde opties.
7. Selecteer een bestemmingsprofiel in de lijst
Bestemmingsprofiel. U kunt ook een selectie per pagina of
paginabereik opgeven.
8. Selecteer de richting voor de pagina's waarvoor
uitzonderingen zijn gedefinieerd, in de lijst Richting voor
bijsnijden. Standaard is deze ingesteld op Gelijk aan job.
9. Als u een Lichte productiefinisher hebt en u een Z-vouw in uw
job wilt, selecteert u Z-vouw in de lijst Vouwtype.
10. Voer onder Beeldpositie een van de volgende handelingen
uit:
Om het beeld op dezelfde positie te houden als de rest van
de job, zorgt u dat het selectievakje Gelijk aan job is
ingeschakeld.
Als u het selectievakje Aan weerszijden gelijk
Afdrukken met uitzonderingen 75
11. Klik op Opslaan.
12. Klik op Toepassen.
13. Klik op Opslaan of Indienen
Uitzonderingen uit uw job verwijderen
1. Open het venster Jobparameters
van de job.
2. Klik op Uitzonderingen.
3. Selecteer de uitzondering die u wilt verwijderen.
4. Klik op Verwijderen.
Dynamische pagina-uitzonderingen en setpagedevice-
opdrachten
Een setpagedevice-opdracht is een standaard PostScript-
opdracht die in een bestand zit en u de mogelijkheid biedt een
complexe job af te drukken, die papier bevat van verschillende
formaten, coatings, gewichten, enzovoort. Deze opdrachten geven
aan dat de printer tijdens het afdrukken van een job van
materiaalsoort moet veranderen. Als een job wordt geRIPped, zal
de CX-printserver de setpagedevice-opdrachten herkennen en
aan de geselecteerde papiersoorten toewijzen. De printer gebruikt
dan die papiersoorten voor de job.
Pagina-uitzonderingen en inlegvellen die setpagedevice-
opdrachten omvatten, worden dynamische pagina-uitzonderingen
genoemd. De CX-printserver ondersteunt dynamische pagina-
uitzonderingen voor de volgende bestandsindelingen:
PostScript
VPS
PDF
Dynamische pagina-uitzonderingen afdrukken
Vereisten:
Een bestand met ingesloten setpagedevice-opdrachten.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
2. Selecteer in de lijst Bron de optie Virtuele printers en maak
een nieuwe virtuele printer of bewerk een bestaande virtuele
printer.
3. Schakel het selectievakje Dynamische pagina-
uitzonderingen ondersteunen in.
4. Klik op Bewerken om het venster Jobparameters te openen.
76 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
5. Selecteer onder Uitzonderingen de papierstapel
en het voor
elke uitzondering of elk inlegvel.
6. Importeer het bestand in de CX-printserver via de toegewezen
virtuele printer en dien de job voor het afdrukken in.
Opmerking: Als de virtuele printer op een
ProcessStore of SpoolStore
virtuele printer is gebaseerd, kunt u een preflightcontrole uitvoeren
voordat de job wordt afgedrukt.
De job wordt geRIPt en de setpagedevice-opdrachten worden
gedefinieerd en toegewezen aan de geselecteerde papiersoorten.
Belangrijk:
Virtuele printers die dynamische pagina-uitzonderingen ondersteunen,
kunnen geen gewone pagina-uitzonderingen en impositie ondersteunen.
Een virtuele printer die speciaal voor dynamische pagina-uitzonderingen
is opgezet, kan alleen jobs afdrukken die dynamische pagina-
uitzonderingen bevatten. Druk geen andere typen jobs via die virtuele
printer af.
U kunt een preflightcontrole op SPD-opdrachten uitvoeren. Zorg dat voor
de virtuele printer de ondersteuning van dynamische pagina-
uitzonderingen is geselecteerd.
Tabbladen afdrukken met gebruikmaking van de
plug-in Creo Color Server Tabs voor Acrobat
Overzicht van de invoegtoepassing Tabs (Tabbladen)
De invoegtoepassing Tabs (Tabbladen) is een invoegtoepassing
van Creo die is ontwikkeld voor gebruik met Adobe Acrobat. Met
de invoegtoepassing Tabs (Tabbladen) kunt u tabbladen maken
en plaatsen in niet-verwerkte jobs (PDF of PostScript), de tabblad-
en tekstkenmerken beheren, en een set kenmerken opslaan voor
toekomstig gebruik.
Tabbladen afdrukken met gebruikmaking van de plug-in Creo Color Server Tabs voor Acrobat 77
Venster van de invoegtoepassing Tabs (Tabbladen)
Text attributes (Tekstkenmerken) - tabbladen
Tabbladen
Formaat
De grootte van het tabblad. Het
tabbladformaat is voor Letter-jobs
standaard ingesteld op 9 x 11 en voor
A4-jobs op A4+.
Type
Het aantal en type tabbladen dat u kunt
selecteren.
Opmerking: Wanneer u de volgorde van de
tabbladen wilt omkeren, dat wil zeggen van
het laatste tabblad het eerste wilt maken,
selecteert u een van de opties voor het
omkeren van de tabbladen.
Orientation (Afdrukstand)
De afdrukstand van het tabblad.
Top Offset (Offset boven)
De waarde voor de afstand tussen de
bovenrand van het papier en de
bovenrand van het bovenste tabblad.
Opmerking: De eenheden in de
invoegtoepassing Tabs worden ingesteld in
het dialoogvenster
Voorkeuren
78 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Text attributes (Tekstkenmerken) - tabbladen
Bottom Offset (Offset onder)
De waarde voor de afstand tussen de
onderrand van het papier en de
onderrand van het onderste tabblad.
Length (Lengte)
De lengte van het tabblad.
Width (Breedte )
De breedte van het tabblad.
Text attributes (Tekstkenmerken) - tekst
Tekst
Font (Lettertype)
Het lettertype van de tekst van het
tabblad.
Formaat
De lettergrootte van de tekst van het
tabblad.
Color (Kleur)
De kleur van de tekst van het tabblad.
Tabbladen afdrukken met gebruikmaking van de plug-in Creo Color Server Tabs voor Acrobat 79
Text attributes (Tekstkenmerken) - tekst
Bold (Vet)
Maakt de tekst van het tabblad vet.
Italic (Cursief)
Maakt de tekst van het tabblad cursief.
Underline (Onderstrepen)
Onderstreept de tekst van het tabblad.
Alignment (Uitlijning)
De uitlijning van het tabblad op basis
van de afdrukstand van het tabblad. De
afdrukstand die u kiest, bepaalt welke
uitlijningsknoppen worden
weergegeven.
Align Left Portrait (Uitlijnen
Links Staand)
Align Center Portrait (Uitlijnen
Midden Staand)
Align Right Portrait (Uitlijnen
Rechts Staand)
Align Left Landscape
(Uitlijnen Links Liggend)
Align Center Landscape
(Uitlijnen Midden Liggend)
Align Right Landscape
(Uitlijnen Rechts Liggend)
Offset
De waarde die de verschuiving van de
tekst op het tabblad bepaalt. De
waarde x verschuift de tekst
80 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Text attributes (Tekstkenmerken) - tekst
horizontaal. De waarde u verschuift de
tekst verticaal.
Wrap text (Tekts naar volgende regel)
Laat de tekst automatisch naar de
volgende regel lopen wanneer de
volledige tekst niet op één regel past.
Text on both sides (Tekst aan
weerszijden)
Dezelfde tekst verschijng op beide
zijden van het tabblad.
Direction (Richting)
De richting van de tekst.
Verticaal
Linksom
Rechtsom
Opmerking: De opties onder Direction
(Richting) zijn alleen beschikbaar voor
staande jobs.
Tabbladen afdrukken met gebruikmaking van de plug-in Creo Color Server Tabs voor Acrobat 81
Inhoud
#
Het nummer van het tabblad.
Vóór pagina
Het paginanummer waar het tabblad voor
komt.
Tekst
De tekst die op het tabblad wordt
weergegeven.
Miniaturengebie
d
Een miniatuurweergave van de job waarin de
paginanummers en tabbladen zijn aangeduid.
Verwijderen
Verwijdert de geselecteerde pagina of het
geselecteerde tabblad.
Instellingen
82 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Instellingen
Opgeslagen
instellingen
Toont een lijst van de opgeslagen
instellingenbestanden.
Opslaan
Slaat de huidige instellingen in een bestand
op. Dit instellingenbestand kan op andere PDF-
of PostScript-bestanden worden toegepast.
Verwijderen
Verwijdert het geselecteerde
instellingenbestand.
Tabbladen maken en afdrukken
Vereisten:
U kunt alleen tabbladen in een PDF- of PostScript-bestand maken.
1. Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
2. Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie
Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt
geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken)
wordt weergegeven.
Tabbladen maken en afdrukken 83
3. Stel in het gebied Tabs (Tabbladen) de tabbladkenmerken in.
4. (Optioneel) Stel in het gebied Text (Tekst) de kenmerken in
van de tekst op de tabbladen.
5. Klik op het tabblad Inhoud.
6. Klik in de kolom Vóór pagina op de eerste cel en typ het
nummer van de pagina waaraan het tabblad moet voorafgaan.
84 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
7. Typ in de kolom Tekst de tekst voor het tabblad.
Het tabblad wordt weergegeven in het miniaturengebied.
8. Als u meer tabbladen wilt toevoegen, herhaalt u stap 6 en 7.
9. Klik op Toepassen om de tabbladinstellingen toe te passen
op het document.
Het venster Tabbladen afdrukken
wordt gesloten en de
tabbladen die u hebt toegevoegd, worden onderdeel van het
document.
10. Selecteer in het menu File (Bestand) van Acrobat de optie
Save (Opslaan) en sluit Acrobat vervolgens.
11. In de CX-printserver software, rechtsklikt u op de job die de
tabbladen bevat en klikt u op Jobparameters.
12. Selecteer Papierstapel onder Afdrukken.
13. Selecteer het selectievakje Document met gemengd
paginaformaat.
14. Dien de job voor het afdrukken in.
Tabbladen beheren
De locatie van een tabblad wijzigen
1. Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
Tabbladen beheren 85
2. Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie
Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt
geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken)
wordt weergegeven.
3. Klik op het tabblad Inhoud.
4. Klik in het miniaturengebied op het tabblad dat u wilt
verplaatsen en sleep het naar de gewenste locatie.
Het tabblad wordt verplaatst naar de geselecteerde locatie en
de tabbladnummers worden overeenkomstig bijgewerkt.
Een pagina door een tabblad vervangen
1. Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
2. Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie
Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt
geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken)
wordt weergegeven.
3. Klik op het tabblad Inhoud.
4. Rechtsklik in het miniaturengebied op de pagina die u wilt
vervangen en selecteer Door tabbladpagina vervangen.
5. Typ de tekst voor het tabblad in de tabel.
De pagina wordt verwijderd uit het document en vervangen door
een tabblad.
Een tabblad voor of na een specifieke pagina invoegen
1. Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
2. Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie
Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt
geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken)
wordt weergegeven.
3. Klik op het tabblad Inhoud.
4. Rechtsklik in het miniaturengebied op de pagina en selecteer
Tabblad invoegen voor pagina of Tabblad invoegen na
pagina.
86 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
Een pagina of tabblad uit het bestand verwijderen
1. Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
2. Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie
Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt
geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken)
wordt weergegeven.
3. Klik op het tabblad Inhoud.
4. Rechtsklik in het miniaturengebied op de pagina of het tabblad
die/dat u wilt verwijderen en selecteer Verwijderen.
De instellingen voor het tabblad opslaan
Vereisten:
U hebt tabbladen in een PDF- of PostScript-bestand gemaakt.
Na het maken van tabbladen in uw bestand, kunt u de
tekstkenmerken van het tabblad, de tabbladlocaties en bijschriften
(tekst op het tabblad) opslaan.
1. Klik in het bovenste deel van het venster Tabs Printing
(Tabbladen afdrukken) op Save (Opslaan).
2. Typ in het vak Setting Name (Naam instelling) een naam voor
de tabbladinstellingen.
3. Als u de locaties en tekst van de tabbladen die u hebt
gemaakt wilt opslaan, schakelt u het selectievakje Inclusief
locatie en bijschrift van tabblad.
4. Klik op Opslaan.
De instelling wordt opgeslagen in de lijst Saved Settings
(Opgeslagen instellingen).
Opmerking: U kunt deze opgeslagen instelling op uw bestand toepassen
door deze te kiezen in de lijst Saved Settings (Opgeslagen instellingen) en
vervolgens op Apply (Toepassen) te klikken.
Opgeslagen tabbladinstellingen verwijderen
1. Rechtsklik op de niet-verwerkte job in het gebied Opslag en
selecteer Jobvoorbeeld en -editor.
De job wordt geopend in Acrobat.
Een pagina of tabblad uit het bestand verwijderen 87
2. Selecteer in het menu Plug-Ins (Invoegtoepassingen) de optie
Tabs Printing (Tabbladen afdrukken).
Het venster Tabs Printing (Tabbladen afdrukken) wordt
geopend en het tabblad Text Attributes (Tekstkenmerken)
wordt weergegeven.
3. Selecteer de gewenste opgeslagen instellingen in de lijst
Opgeslagen instellingen.
4. Klik op Verwijderen.
Werken met near-line-finishers
Overzicht van near-line-finishers
De CX-printserver ondersteunt twee near-line finishers, Duplo
DC-645 en DSF-2000. U kunt met de CX-printserver
de volgende
acties uitvoeren:
Barcodes en registratiemarkeringen voor de Duplo DC-645-
finisher genereren en afdrukken. De barcodes en
registratiemarkeringen worden gegenereerd volgens de
jobdetails die op de finisher zijn geprogrammeerd.
Barcodes en hoekmarkeringen voor de DSF-2000-finisher
genereren en afdrukken. De barcodes en hoekmarkeringen
worden op elke pagina afgedrukt en worden automatisch
gemaakt op basis van de volgende instellingen in uw job:
Aantal sets
Vel-id
Aantal vellen in één set
Een hoekmarkering en barcode genereren
Een barcode, registratiemarkering of hoekmarkering genereren en
de afwerkingsmarkeringen voor een near-line-finisher afdrukken
Vereisten:
Zorg dat u de jobdetails op de near-line-finisher die u gaat
gebruiken, programmeert.
1. Open het venster Jobparameters van de gewenste job.
2. Selecteer op het tabblad Afwerking de Near-line-finisher.
3. Selecteer in de lijst Apparaat de finisher die u wilt gebruiken
—bijvoorbeeld Duplo DSF-2000.
Opmerking: De opties kunnen anders zijn, afhankelijk van de finisher
die u selecteert.
88 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
4. Selecteer Hoekmarkering genereren wanneer u een
hoekmarkering wilt afdrukken.
5. Selecteer Barcode genereren wanneer u een barcode wilt
afdrukken.
6. Selecteer in de lijstPositie het gebied op de pagina waarop u
de hoekmarkering en barcode wilt plaatsen.
7. Selecteer in de lijst Zijde de zijde waarop u de hoekmarkering
en barcode wilt plaatsen.
8. Voer in de vakken Verschuiving hoekmarkering de
horizontale en verticale afstand in wanneer u de verschuiving
van de hoekmarkering wilt aanpassen.
9. Voer in de vakken Verschuiving barcode de horizontale en
verticale afstand in wanneer u de verschuiving van de barcode
wilt aanpassen.
10. Klik op Opslaan en dien uw job vervolgens voor het afdrukken
in.
Volgende:
Wanneer uw job is afgedrukt, plaatst u de pagina's in de near-line-
finisher.
Werken met near-line-finishers 89
90 Hoofdstuk 8—Productiewerkstromen
9
Documenten scannen
Externe scantoepassing
Wanneer u een document wilt scannen, moet u eerste de externe
scantoepassing (Remote Scan Application, RSA) op de externe
computer installeren. U kunt vervolgens een scanbox op de harde
schijf van de printer maken of een van de standaard scanboxen
gebruiken. De scanbox fungeert als een map voor uw gescande
bestanden. De instellingen die voor de scanbox zijn opgegeven,
bepalen waar en in welke indeling de gescande bestanden worden
opgeslagen. Wanneer u een scanbox hebt gemaakt, kunt u uw
document op de Xerox Color 550/560-printer
scannen. Met
gebruikmaking van de RSA kunt u bestanden die op de harde
schijf van de printer zijn opgeslagen, ophalen en deze op elke
externe computer in het netwerk opslaan.
Dit zijn de voorgedefinieerde scanboxen:
Kalibratie
CreoBW200_1S
CreoGrayScale200_1S
CreoColor200_1S
De Externe scantoepassing onder Windows
installeren
1. Selecteer Start > Uitvoeren op het bureaublad van Windows.
2. Typ in het vak Openen \\, gevolgd door de hostnaam, het IP-
adres of de serverrnaam van de CX-printserver en klik op OK.
3. Zoek op de CX-printserver de map D:\Utilities\PC
Utilities op.
4. Dubbelklik het bestand RemoteScan.exe.
Het dialoogvenster Externe scan instellen wordt weergegeven.
5. Klik op Volgende wanneer u de opgegeven doelmap voor de
installatiebestanden van de Externe scantoepassing (Remote
Scan Application (RSA)) wilt gebruiken.
De RSA wordt op uw Windows-computer geïnstalleerd.
6. Klik op OK.
7. Klik op Voltooien om de computer opnieuw te starten.
De Externe scantoepassing op Mac OS installeren
1. Selecteer Verbind met server in het menu Ga.
2. Typ in het vak Serveradres de naam van de CX-printserver
en klik op Verbind.
3. Selecteer in het dialoogvenster
Verbind met server de optie
Gast en klik op Verbind.
4. Selecteer de map Hulpprogramma's en klik op OK.
5. Dubbelklik op de map Mac-hulpprogramma's.
6. Kopieer het bestand RemoteScanInstaller.zip naar het
bureaublad.
7. Dubbelklik op RemoteScanInstaller.zip op het bureaublad.
8. Dubbelklik het bestand RemoteScanInstaller.pkg.
9. Voer de stappen van de Installatiewizard uit.
De Externe scantoepassing wordt op uw Mac-computer
geïnstalleerd en er verschijnt een pictogram op uw bureaublad.
Een scanbox maken
U kunt vanaf uw computer een scanbox op de harde schijf van de
printer maken.
Vereisten: De precieze naam van de
CX-printserver waarmee u
een verbinding wilt maken.
92 Hoofdstuk 9—Documenten scannen
Gescande jobs worden opgeslagen in een scanbox op de harde
schijf van de printer. U kunt ook een kopie van uw gescande
bestanden naar een map op het netwerk opslaan. Hiervoor moet u
een map op de CX-printserver
maken en vervolgens het
netwerkpad definiëren wanneer u een nieuwe scanbox maakt.
1. Selecteer in het Start-menu Programma’s > Creo > Externe
scantoepassing > Scannen op afstand.
Het venster Externe scantoepassing verschijnt.
2. Typ in het vak Naam of IP-adres server de exacte naam van
uw CX-printserver.
3. Klik op Verbinden.
Het verbindingspictogram verandert van rood in groen om
aan te geven dat u met de server bent verbonden.
4. Klik op ScanBox Manager.
5. Klik op Toevoegen.
6. Typ in het vak Naam ScanBox de naam van de scanbox.
7. Voer in het vak Netwerkpad een van de volgende
handelingen uit om op te geven waar u kopieën van de
gescande bestanden wilt opslaan.
Opmerking: Het selectievakje Automatische kopie, dat standaard is
geselecteerd, biedt u de mogelijkheid om kopieën van uw gescande
bestanden naar een map in het netwerk op te slaan.
Typ de locatie van de doelmap.
Klik op Bladeren, selecteer de gewenste doelmap en klik
vervolgens op Selecteren.
8. Selecteer in de lijst Bestandstype de indeling waarin u de
kopieën van uw gescande bestanden wilt opslaan.
Een scanbox maken 93
9. (Optioneel) U kunt een scanbox op de volgende manier met
een wachtwoord beveiligen:
a. Selecteer Beveiliging.
b. Schakel het selectievakje Scanbox beveiligen in.
c. Typ in het vakje Nieuwe wachtwoorden een wachtwoord.
d. Typ het nieuwe wachtwoord nogmaals in het vak Nieuw
wachtwoord verifiëren.
10. (Optioneel) Wanneer u een e-mailbericht met een koppeling
naar uw gescande bestanden wilt verzenden, of uw gescande
bestanden als een e-mailbijlage wilt verzenden, voert u deze
handelingen uit:
Opmerking: Voordat u een e-mailbericht verzendt, controleert u of de
juiste mailservice-instellingen zijn opgegeven in het venster
Voorkeuren.
a. Selecteer Verzenden naar e-mail.
b. Selecteer het selectievakje Verzenden naar e-mail.
c. Stel uw e-mailbericht op.
d. Selecteer een van de volgende opties:
Scan als koppeling verzenden—wanneer u een e-mail
wilt versturen die een koppeling naar de gescande
bestanden bevat. Het e-mailbericht laat de ontvanger
weten hoe hij of zij toegang tot de gescande bestanden kan
krijgen en geeft aan op welke datum de koppeling naar de
bestanden verloopt.
Opmerking: De vervaldatum van de koppeling stelt u in in het
venster Voorkeuren
onder Scanbeheer.
Scan als bijlage verzenden—om het gescande beeld als
bijlage aan een e-mail toe te voegen.
Opmerking: De e-mailbijlage mag niet groter zijn dan 10 MB.
11. Klik op Opslaan.
De nieuwe scanbox wordt opgeslagen en aan de lijst met
scanboxen toegevoegd.
12. Klik op Sluiten.
13. Sluit het venster Externe scantoepassing
.
Een document op de Xerox Color 550/560-printer
scannen
Vereisten: Wanneer u niet een van de standaard scanboxen wilt
gebruiken, maakt u met de Externe scantoepassing een scanbox.
1. Raak op het aanraakscherm van de de printer de knop
Scannen aan.
2. Raak de knop HDD aan.
94 Hoofdstuk 9—Documenten scannen
3. Raak de scanbox aan waarin u uw gescande documenten wilt
opslaan.
4. Raak Scaninstellingen aan.
5. Definieer met het toetsenbord op het aanraakscherm de
instellingen voor uw gescande bestanden, bijvoorbeeld
papierformaat en resolutie.
6. Selecteer onder Bestandstype de bestandsindeling waarin u
de gescande bestanden wilt opslaan.
7. Plaats de oorspronkelijke afdruk op de glasplaat van de
Xerox
Color 550/560-printer.
8. Druk op de knop Start.
De Xerox Color 550/560-printer scant het bestand. Dit wordt
automatisch opgeslagen op de CX-printserver in de map D:
\Output\Scan Jobs\Public.
Gescande bestanden op uw computer opslaan
Vereisten:
De precieze naam van de CX-printserver waarmee u een
verbinding wilt maken.
Gescande bestanden worden opgeslagen in de scanbox die u op
de harde schijf van de printer hebt gemaakt. Afhankelijk van de
scanboxinstellingen, wordt een kopie van het gescande bestand
opgeslagen in een map op de CX-printserver. U kunt na het
scannen van een bestand het bestand ook op een andere locatie
opslaan.
1. Open de Externe scantoepassing.
2. ITyp in het vak Naam of IP-adres server de naam van de
server verbonden met de de printer die u voor het scannen
hebt gebruikt.
3. Klik op Verbinden.
Wanneer het verbindingspictogram verandert van rood in
groen, bent u met de server verbonden.
4. Selecteer in de lijst ScanBox de scanbox waar uw gescande
beelden zich bevinden.
Opmerking: Als de geselecteerde scanbox met een wachtwoord is
beveiligd, moet u het wachtwoord typen om de lijst met gescande
bestanden te kunnen zien.
Alle bestanden die naar de geselecteerde scanbox zijn
gescand, worden weergegeven.
5. Selecteer het gewenste gescande bestand en klik op Opslaan
als.
6. Selecteer een locatie op uw computer en klik op Opslaan.
Gescande bestanden op uw computer opslaan 95
U kunt nu een kopie van het gescande bestand op uw computer
openen.
96 Hoofdstuk 9—Documenten scannen
10
Afdrukjobs met variabele
gegevens
Afdrukjobs met variabele gegevens
Variable Data Printing (VDP) is een vorm van digitaal afdrukken op
aanvraag waarbij aangepaste documenten worden geproduceerd
die zijn aangepast aan een bepaalde persoon. Binnen een enkel
documentontwerp verschillen onderdelen als tekst, grafische
elementen en afbeeldingen per afgedrukte pagina op basis van de
informatie over de ontvanger die uit een database is verkregen.
Voorbeelden hiervan zijn facturen, doelgerichte reclame of directe
verzendingen.
Een VDP-job bestaat uit katernen die aangepaste kopieën van een
document zijn. Elke pagina in een katern wordt samengesteld uit
een verzameling van elementen waarop afzonderlijk een RIP-
bewerking is uitgevoerd, die van katern tot katern kunnen
verschillen, inclusief de tekst, grafische elementen, afbeeldingen
en pagina-achtergronden. Deze elementen zijn op zich zelf
staande grafische elementen, zoals lijntekeningen, tekst, ge-RIP-te
beelden of een combinatie ervan. Er zijn twee typen elementen in
VDP-jobs:
Unieke elementen die slechts één keer voor een specifieke
persoon of doelstelling worden gebruikt. De naam van een
persoon is een voorbeeld van een uniek element.
Herbruikbare VDP-elementen die meer dan eens in
verschillende pagina's, katernen binnen dezelfde job kunnen
worden gebruikt.
Een bedrijfslogo is een voorbeeld van een
herbruikbaar element.
Opmerking: De VDP-beheertool biedt u de mogelijkheid om VDP-elementen
tussen jobs te delen en hergebruiken. De VDP-beheertool is alleen
beschikbaar bij de Professional Power Kit.
VDP-documentindelingen
De CX-printserver kan VDP-jobs verwerken die een van de
volgende bestandsindelingen hebben:
Variable Print Specification (VPS)
Personalized Print Markup Language (PPML)
Variable Data Exchange (VDX)
PostScript PDF
Xerox Variable data Intelligent Postscript Printware (VIPP)
VDP-jobs worden gemaakt met VDP-ontwerpprogramma's die
Variable Print Specification-indelingen ondersteunen. Met de
meeste VDP-ontwerpprogramma's kunnen VDP-bestanden
worden geconverteerd naar conventionele PostScript-bestanden,
die ook kunnen worden verwerkt via de
CX-printserver, hoewel
minder efficiënt dan Variable Print Specification-bestanden. Met
alle ontwerpprogramma wordt een VDP-code gemaakt waarmee
wordt aangegeven waar de VDP-elementen via de RIP moeten
worden geplaatst. Bij alle ontwerpprogramma's werkt dit op een
enigszins andere wijze.
De door u gekozen indeling kan een zelfstandige indeling zijn
waarin alle aspecten van documentontwerp, gegevensbeheer en
tekstverwerking zijn opgenomen. Daarnaast kan dit een extensie
van bestaande software zijn waarmee VDP-documenten en VDP-
jobs worden gemaakt.
Opmerking: PostScript-bestanden zijn alleen geschikt voor eenvoudige zeer
korte jobs. Op alle pagina-elementen wordt de RIP-verwerking voor elke
pagina opnieuw uitgevoerd. Voor deze job wordt helemaal geen VDP-
ontwerpprogramma gebruikt. In plaats hiervan wordt de mailmerge-functie in
een Microsoft Word-document of een Microsoft Excel-spreadsheet gebruikt.
Variable Print Specification
De bestandsindeling Variable Print Specification (VPS) is
ontwikkeld door Creo. Deze indeling is een uitbreiding op de
PostScript-taal. De bestandsindeling is uitgebreid en is geschikt
voor de volledige verscheidenheid aan VDP-documenten.
Een Variable Print Specification Job bestaat uit de volgende
onderdelen:
Katern—een persoonlijke kopie van een document binnen een
enkele afdrukrun. Pagina's of elementen op een pagina kunnen
per katern variëren.
Herbruikbare elementen—autonome grafische elementen,
zoals lijntekeningen, tekst, rasterafbeeldingen of een
combinatie van deze typen. Herbruikbare elementen zijn in
PostScript vertegenwoordigd en kunnen indien nodig worden
opgeslagen als EPS-bestanden. Herbruikbare elementen
kunnen bijvoorbeeld instructies voor knipbewerkingen, schaling
en ook de beeldgegevens bevatten.
Herbruikbare elementen kunnen herhaalde malen in
verschillende pagina's, katernen en jobs worden gebruikt. Op
de CX-printserver worden alle herbruikbare elementen éénmaal
verwerkt en als elementen voor verder gebruik gecacheerd.
In-line elementen—unieke informatie die uit de database wordt
opgehaald en in de sub-job wordt ingesloten. Deze gegevens
worden voor afzonderlijke katernen slechts eenmaal afgedrukt.
98 Hoofdstuk 10—Afdrukjobs met variabele gegevens
PPML
Personalized Print Markup Language (PPML) is een op XML
gebaseerde afdruktaal die door enkele van de meest
toonaangevende fabrikanten van afdruktechnologie is gemaakt
voor de supersnelle reproductie van herbruikbare pagina-inhoud.
Het is een open, uitwisselbare, apparaatonafhankelijke standaard
die gebruikmaakt van aangepaste afdruktoepassingen.
Verschillende leveranciers hebben software ontwikkeld die PPML-
bestanden kan genereren.
De CX-printserver ondersteunt PPML-indelingen en biedt de
mogelijkheid PPML-jobs efficiënt te verwerken en jobs in
verschillende VDP-indelingen naar de
CX-printserver te
importeren.
PPML heeft een hiërarchische structuur. Onderdelen van het
document worden van het aanbiedingbestand gescheiden en
kunnen worden geordend en bewaard op de verschillende niveaus
van de hiërarchische structuur.
VDP-elementen beheren
Algemene VDP-elementen in cache plaatsen
Door algemene VDP-elementen in de cache te plaatsen kunt u
VDP-elementen op andere pagina's of in andere katernen of jobs
hergebruiken. De VDP-beheertool is alleen beschikbaar bij de
Professional Power Kit.
1. Selecteer in het menu Bestand de optie Voorkeuren.
2. Selecteer onder Algemeen de optie Algemene standaarden.
3. Zorg dat het selectievakje Algemene VDP-elementen altijd
in cache plaatsen onder Algemene VDP-elementen in
cache plaatsen is ingeschakeld.
4. Klik op Opslaan.
VDP-elementen archiveren
Als u een grote VDP-job hebt afgedrukt en u weet dat u deze in de
toekomst weer moet afdrukken, kunt u het beste de VDP-
elementen archiveren en deze weer ophalen als u ze nodig hebt.
U kunt een locatie opgeven voor het archiveren van uw VDP-
jobmap.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
PPML 99
2. Selecteer in de lijst Bron de optie Gecachede VDP-
elementen.
3. Selecteer de VDP-map waarin u wilt archiveren en klik op
Archiveren.
4. Selecteer in het dialoogvenster
Archiveren de locatie waar u
uw VDP-elementen wilt archiveren.
5. Klik op Opslaan.
De VDP-elementen worden als cabinetbestanden opgeslagen
met de extensie .Cab
.
Volgende:
U moet ook de variabele RTP-job archiveren.
VDP-elementen ophalen
Wanneer u uw job opnieuw moet afdrukken, kunt u de
gearchiveerde VDP-elementen ophalen.
1. Selecteer in het menu Bestand de optie Ophalen uit archief.
Het venster Ophalen verschijnt.
2. Ga naar de map waarin uw VDP-elementen zijn gearchiveerd.
3. Selecteer het gewenste bestand en klik op Toevoegen (+) .
Opmerking: Gebruik SHIFT of CTRL om meerdere bestanden te
selecteren of CTRL+A om alle bestanden te selecteren.
4. Klik op Ophalen.
De CX-printserver haalt de gearchiveerde VDP-elementen op
en zet ze onder aan de bestandslijst in het dialoogvenster
Gecachede VDP-elementen
.
Volgende:
Wanneer u de variabele RTP-job hebt gearchiveerd, moet u de
RTP-job ophalen om deze te kunnen afdrukken.
VDP-elementen verwijderen
VDP-elementen die niet meer worden gebruikt, nemen veel
schijfruimte in beslag op de CX-printserver Om ruimte op de schijf
vrij te maken kunt u de VDP-elementen verwijderen die u niet
langer nodig hebt.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
2. Selecteer in de lijst Bron de optie Gecachede VDP-
elementen.
VDP-jobs worden in het linkerdeelvenster weergegeven. In het
rechterdeelvenster worden alle VDP-elementen weergegeven
100 Hoofdstuk 10—Afdrukjobs met variabele gegevens
die behoren bij uw job. Met een miniweergave kunt u ook de
elementen controleren.
3. Selecteer het element dat u wilt verwijderen en klik op
Verwijderen.
Opmerking: Selecteer Alles verwijderen om alle gecachede
elementen te verwijderen.
VDP-elementen beheren 101
102 Hoofdstuk 10—Afdrukjobs met variabele gegevens
11
Jobparameters
Tabblad Afdrukken in het venster Jobparameters
Hiermee kunt u afdrukparameters voor uw job opgeven.
Parameter Optie Beschrijving
Exemplaren en
pagina's
Aantal exemplaren Het aantal exemplaren dat u wilt afdrukken.
Opmerking: Voor uitvoeren en herhalen-impositiejobs
wordt het aantal exemplaren gedefinieerd aan de hand van
pagina's of vellen.
Afdrukbereik Het afdrukbereik voor uw afdruk:
Alles
Oneven pagina’s
Even pagina’s
Pagina's
Specifeer als volgt dat specifieke pagina's, katernen of
paginabereiken moeten worden afgedrukt:
Door één of meerdere getallen te typen die zijn
gescheiden door komma's, zonder spaties—
bijvoorbeeld 1,3,5 of 1-3,5.
Typ een paginabereik of katernenbereik met een
verbindingsstreepje tussen de begin- en eindnummers
in het bereik—bijvoorbeeld, 1-5.
Afdrukmethode Afdrukmethode Biedt de volgende opties:
Simplex—voor enkelzijdig afdrukken
Duplex boven naar boven—Dubbelzijdige afdruk in
boekstijl (gewoonlijk gebruikt bij staande jobs)
Duplex boven naar onder—Dubbelzijdige afdruk in
kalenderstijl (gewoonlijk gebruikt bij liggende jobs)
Handmatig dubbelzijdig—Een dubbelzijdig
afdrukproces waarbij u eerst de ene zijde afdrukt en
vervolgens het papier in de papierlade omdraait om op
de andere zijde af te drukken.
Parameter Optie Beschrijving
Afdrukmodus
Opmerking: Separaties, Progressief en Aangepast
afdrukken zijn beschikbaar bij de Professional Power Kit.
Biedt de volgende opties:
Samengesteld—(Standaardinstelling) De job wordt
zonder separaties afgedrukt. Elke pagina van de job
wordt eenmaal afgedrukt.
Separaties—De job wordt met kleur- of
grijstintseparaties afgedrukt. Als u kleurseparaties
selecteert, wordt elke pagina in de job in vier kleuren
afgedrukt: cyaan, magenta, geel en zwart. Als u
grijstinten selecteert, wordt elke pagina in de job
viermaal afzonderlijk afgedrukt in verschillende tinten
grijs (K).
Progressief—Elke pagina van de job wordt viermaal
afgedrukt in progressieve kleurseparaties.
Aangepast—Hiermee kunt u de separaties selecteren
die u voor elke pagina in de job wilt afdrukken.
104 Hoofdstuk 11—Jobparameters
Parameter Optie Beschrijving
Papierstapel Biedt de volgende opties:
Papierstapel—De beschikbare papierstapels die in de
papierstapelbibliotheek worden vermeld. Wanneer u
een papierstapel wilt weergeven of selecteren klikt u
vanuit de papierstapelbibliotheek op (....) om het
venster Papierstapel
te openen. In dit venster kunt u uw
favoriete papierstapels selecteren, zodat deze in het
jobparametersvenster worden vermeld, en ook de
papierstapels bekijken die in de printer zijn geladen.
Papierformaat—De beschikbare papierformaten. Voor
aangepaste papierformaten moet u de breedte en de
hoogte opgeven.
Opmerking: De maateenheid (mm of inch) wordt
geselecteerd op het tabblad Lokalisatie in het venster
Voorkeuren.
Gemengd papierformaat—Schakel dit selectievakje in
als de job verschillende papierformaten bevat.
Opmerking: Deze optie biedt u de mogelijkheid om
jobs af te drukken die verschillende papierformaten en
oriëntaties bevatten.
Materiaalsoort—Het afdrukmateriaal dat u wilt
gebruiken. De eerste vervolgkeuzelijst geeft de
materiaalgroep aan, bijvoorbeeld Normaal (64-105 gr/
m2)). De tweede vervolgkeuzelijst bevat de
materiaalsoorten die tot de materiaalgroep behoren,
bijvoorbeeld NormaalA(64-80 gr/m2), NormaalB(81-90
gr/m2) en NormaalC(91-105gr/m2). Wanneer de
standaardinstelling Printerinstellingen gebruiken is
geselecteerd, wordt de job op het materiaal afgedrukt
dat in de printer is opgegeven.
Opmerking: Als het geselecteerd afdrukmateriaal niet
beschikbaar is, wordt de huidige job vastgehouden tot
de juiste set beschikbaar is (de job krijgt de
statusindicator vastgehouden en er verschijnt een
bericht in het venser Berichtweergave
). Andere jobs
kunnen worden afgedrukt terwijl een job wordt
vastgehouden.
Tussenblad Tussenblad—Voegt een tussenblad toe tussen pagina's
voor films of transparanten. U kunt dezelfde papierstapel
gebruiken als in de job wordt gebruikt, of een andere
papierstapel selecteren.
Lade De specifieke papierstapel die u wilt gebruiken, bevindt
zich in deze lade.
Opmerking: Wanneer u uit lade 5 wilt afdrukken, moet u
dit hier opgeven.
Tabblad Afdrukken in het venster Jobparameters 105
Parameter Optie Beschrijving
Gallop Biedt u de mogelijkheid te beginnen met het afdrukken van
een lange job (vaak VDP), terwijl de job nog wordt
verwerkt.
Lay-out Paginastand De CX-printserver herkent automatisch de paginastand die
in het oorspronkelijke bestand is ingesteld. Als uw job in de
verkeerde stand wordt afgedrukt, selecteert u Staand of
Liggend.
Schalen De volgende opties zijn beschikbaar:
Handmatig—Vergroot of verkleint het beeldformaat
volgens het percentage dat u invoert.
Opmerking: Drukt voor 100% het oorspronkelijke
beeldformaat af (standaard).
Geen invloed op impositiemarkeringen—Schaalt
de pagina zonder de locatie van de
impositiemarkeringen te wijzigen.
Aan uitvoerformaat aanpassen—Past het beeld aan
het geselecteerde papierformaat aan.
Opmerking: U kunt de optie Aan uitvoerformaat
aanpassen ook gebruiken om de lay-out voor
impositiejobs te schalen.
180º roteren Roteert uw job 180°.
Kleurenset Biedt de volgende opties:
Foto's van mensen—aanbevolen voor jobs zoals een
familiealbum.
Buitenfoto's—aanbevolen voor jobs die voornamelijk
landschapsfoto's omvatten.
Zakelijke documenten—aanbevolen voor jobs die
voornamelijk zakelijke documenten bevatten, zoals
presentatiebestanden, webpagina's en bestanden met
grafieken en logo's.
Commerciële materialen—aanbevolen voor jobs die
zowel afbeeldingen als foto's bevatten, zoals
reclamemateriaal
106 Hoofdstuk 11—Jobparameters
Tabblad Impositie in het venster Jobparameters
Hier kunt u impositie-instellingen voor uw job instellen en
toepassen.
Parameter Optie Beschrijving
Impositiemethode Methode Biedt de volgende opties:
Geen—De standaardoptie. De impositieparameters zijn
niet beschikbaar en er worden geen miniaturen
weergegeven.
Uitvoeren en herhalen—Een techniek waarbij meerdere
kopieën van een beeld worden afgedrukt om een groot
vel te vullen. Deze methode wordt hoofdzakelijk voor
visitekaartjes gebruikt.
Opmerking: Het aantal kopieën wordt gedefinieerd op
basis van pagina's of vellen.
Uitvoeren en doorgaan—Een techniek waarbij
verschillende pagina's van een job op één vel worden
afgedrukt volgens de geselecteerde lay-out, zodat het vel
optimaal wordt opgevuld.
Snijden en stapelen—Een boekafwerkingstechniek
waarbij uitvoeren en herhalen-jobs op de meest efficiënte
manier worden afgedrukt, gesneden, gestapeld en
gebonden om de oorspronkelijke sortering te behouden.
De pagina's, katernen of boeken van een job worden in
een Z-vouw gesorteerd (elke stapel pagina's wordt in
opeenvolgende volgorde gesorteerd). Wanneer stapels
op elkaar worden gestapeld, is de gehele job al naar
boven of beneden gesorteerd.
In de vouw gehecht—Een boekafwerkingstechniek
waarbij de pagina's van een boek door middel van garen
of nietjes in de rug worden gebonden, zoals bijvoorbeeld
bij brochures.
Sets per vel—Biedt u de mogelijkheid het aantal sets
van de job te selecteren om op het gedefinieerde
afdrukbare gebied af te drukken.
Garenloos gebonden—Een boekafwerkingstechniek
waarbij de rugvouw wordt afgesneden en de randen van
de verzamelde pagina's ruwer worden gemaakt en elkaar
worden geplakt, zoals bijvoorbeeld bij gebonden boeken.
Voorbeeld Biedt u de mogelijkheid uw impositielay-out en instellingen
te bekijken. U kunt het venster Voorbeeld
op elk gewenst
moment openen en geopend houden om de impositie-
instellingen te controleren terwijl u deze selecteert. Het
venster Voorbeeld biedt een dynamische weergave van alle
wijzigingen die u aanbrengt.
Tabblad Impositie in het venster Jobparameters 107
Parameter Optie Beschrijving
Formaat Nettoformaat Het formaat van het definitieve, bijgesneden document. Voor
aangepaste nettoformaten moet u een breedte en hoogte
opgeven.
Tip: Als u het nettoformaat kleiner instelt dan het
paginaformaat in de DTP-toepassing, worden de gegevens
afgekapt. Als een groter nettoformaat wordt ingesteld, is er
een bredere marge rond de afgedrukte pagina.
Richting voor
bijsnijden
Geeft de richting, staand of liggend, voor het nettoformaat
dat u selecteert, weer.
Wanneer de verkeerde richting wordt geselecteerd, kan de
job worden bijgesneden.
Voorbeeld Biedt u de mogelijkheid uw impositielay-out en instellingen
te bekijken. U kunt het venster Voorbeeld
op elk gewenst
moment openen en geopend houden om de impositie-
instellingen te controleren terwijl u deze selecteert. Het
venster Voorbeeld biedt een dynamische weergave van alle
wijzigingen die u aanbrengt.
Sjablonen Lay-out Biedt de volgende opties:
Passend—Berekent automatisch het meest geschikte
aantal kolommen en rijen.
Opmerking: Deze optie is niet beschikbaar voor de
impositiemethoden In de vouw gehecht en Garenloos
gebonden.
Aangepast—Biedt u de mogelijkheid om voor
aangepaste lay-outs op te geven hoeveel pagina's
horizontaal worden geplaatst (Rijen) en hoeveel verticaal
(Kolommen).
Opmerking: Sjablonen die worden gemaakt of
geïmporteerd met gebruikmaking van de opbouwfunctie
voor impositiesjablonen, zijn ook beschikbaar.
Afdrukmethode Vermeldt de opties op basis waarvan het document wordt
afgedrukt.
Enkelzijdig
Opmerking: Deze optie is niet beschikbaar voor de
impositiemethoden In de vouw gehecht en Garenloos
gebonden.
Dubbelzijdig HTH
Dubbelzijdig HTT
Bindingselectie
Opmerking: Deze optie is alleen beschikbaar als de
impositiemethode In de vouw gehecht of Garenloos
gebonden is en de sjabloon
2 x 1, 2 x 2, 4 x 2 of 4 x 4 is.
108 Hoofdstuk 11—Jobparameters
Parameter Optie Beschrijving
Noord-zuid Plaatst de pagina's 180° van elkaar vandaan, op dezelfde
zijde van het impositievel. Gebruik deze optie wanneer een
uitvoeren en herhalen-sjabloon van 2x1 of 1x2 is
geselecteerd.
90 graden
roteren
Roteert de volledige sjaboon 90 graden naar rechts, zodat u
impositieconflicten kunt corrigeren.
Tussenruimte en
markeringen
Dient als visuele referentie voor de parameters. U opent dit
met het vraagtekenpictogram.
Markeringen Biedt de volgende opties:
Geen—Past geen markeringen op de impositielay-out
van de afgedrukte job toe.
Snijtekens—Drukt de lijnen af die aangeven waar het
vel moet worden gesneden om het nettoformaat te
krijgen.
Opmerkingen:
Als u snijlijnen wilt gebruiken die in het DTP-
programma zijn opgenomen, moet er voldoende
ruimte rond de pagina in het PostScript-bestand
overblijven, zodat de snijlijnen op de pagina worden
afgedrukt.
Als de job al snijlijnen bevat die zijn opgenomen in
het DTP-programma, hoeft u deze niet meer toe te
voegen. Als u dat wel doet worden beide sets
snijtekens afgedrukt.
Vouwlijnen—Drukt de lijnen af die aangeven waar het
vel moet worden gevouwen. Deze optie is alleen
beschikbaar wanneer de impositiemethode is ingesteld
op In de vouw gehecht of Garenloos gebonden.
Snijtekens en vouwlijnen—Drukt de lijnen af die
aangeven waar het vel moet worden gesneden en
gevouwen. Deze optie is alleen beschikbaar wanneer de
impositiemethode is ingesteld op In de vouw gehecht of
Garenloos gebonden.
Beide zijden—Drukt de markeringen op beide zijden van
de pagina af.
Marges Bepaalt de ruimte tussen de rand van de paginals en de
rand van het vel waarop de pagina's worden afgedrukt.
Opmerkingen:
De marge-instellingen moeten geschikt zijn voor de
afwerkingspparatuur en vereisten.
Het is aan te raden om met uw binder de bindinstellingen
overeen te komen wanneer de pagina wordt ontworpen.
Tabblad Impositie in het venster Jobparameters 109
Parameter Optie Beschrijving
Rugmarge Bepaalt de ruimte tussen paginaparen (overeenkomstig het
nettoformaat) op een vel. Wanneer de pagina's worden
gevouwen in een katern, blijft er door de rugmarge ruimte
voor bijsnijden.
De waarde die u invoert is afhankelijk van het papierformaat
en de impositiemethode die u kiest.
Rug
Opmerking: Deze optie is alleen beschikbaar wanneer de
impositiemethode is ingesteld op Garenloos gebonden.
Bepaalt waar de signaturen op de middenvouw worden
samengevoegd en vervolgens worden gehecht of gebonden.
De waarde die u invoert is afhankelijk van het papierformaat
dat u kiest.
Aflopend
Drukt een deel van het beeld of het volledige beeld
voorbij de snijgrenzen af.
Zorgt dat een onjuiste nettoformaatinstelling geen
ongewenste witte ruimte aan de paginaranden overlaat.
Produceert scherpe paginagrenzen met kleuren die
helemaal tot de rand van de pagina lopen.
De waarde die u invoert is afhankelijk van het papierformaat
en de impositiemethode die u kiest. U kunt een Maximale
overloop kiezen of een Aangepaste overloop invoeren.
Opmerkingen:
Het overloopformaat mag de vouwlijnen van het blad niet
overschrijden. Overloop heeft geen effect op de positie
van een uitsnede.
Overloop moet in uw DTP-toepassing worden
gedefinieerd, zodat de
CX-printserver de opties voor
overloop kan toepassen.
? Biedt u de mogelijkheid help over tussenruimte en
markeringen te bekijken.
Voorbeeld Biedt u de mogelijkheid uw impositielay-out en instellingen
te bekijken. U kunt het venster Voorbeeld op elk gewenst
moment openen en geopend houden om de impositie-
instellingen te controleren terwijl u deze selecteert. Het
venster Voorbeeld biedt een dynamische weergave van alle
wijzigingen die u aanbrengt.
110 Hoofdstuk 11—Jobparameters
Parameter Optie Beschrijving
Creep Creep Creep wordt gebruikt om te compenseren voor de fysieke
verschuiving van de binnenbladen van een In de vouw
geheckt-katern. Stel de grootte van de paginaverschuiving
vanaf of richting de rug in.
Biedt de volgende opties:
Creep in
Auto—Stelt automatisch een waarde in op basis van
het gewicht van het papier.
Aangepast—Biedt u de mogelijkheid om een creep
in-waarde in te stellen.
Creep out—Biedt u de mogelijkheid om een creep out-
waarde in te stellen.
Opmerking: Dit is alleen beschikbaar bij In de vouw
gehecht.
Voorbeeld Biedt u de mogelijkheid uw impositielay-out en instellingen
te bekijken. U kunt het venster Voorbeeld
op elk gewenst
moment openen en geopend houden om de impositie-
instellingen te controleren terwijl u deze selecteert. Het
venster Voorbeeld biedt een dynamische weergave van alle
wijzigingen die u aanbrengt.
Tabblad Impositie in het venster Jobparameters 111
Tabblad Kwaliteit in het venster Jobparameters
U kunt instellingen opgeven om de kwaliteit van beeldelementen,
grafische elementen en tekstelementen in uw job te verbeteren.
Parameter Optie Beschrijving
Beeldkwaliteit Biedt de volgende opties:
Hoog—Verbetert de kwaliteit van lage-resolutiebeelden
in een job.
Normaal—Verwerkt de beelden in een job volgens de
standaardresolutie van de pers.
Beeldkwaliteit is de mogelijkheid om dezelfde details en
egaliteit te behouden bij verschillende graden van
uitvergroting. De optie Beeldkwaliteit is vooral handig als
een PostScript-bestand verschillende beelden van
uiteenlopende kwaliteit bevat, bijvoorbeeld omdat ze met
verschillende resolutiewaarden zijn ingescand, geroteerd of
van internet zijn gedownload.
Grafische kwaliteit
(tekst, lijn)
Biedt de volgende opties:
Hoog—Maakt lijnart-elementen gladder en geeft
contouren tot 1200 dpi weer
Normaal—Verwerkt de tekst en lijnen in een job
volgens de standaardresolutie van de pers.
Opmerking: Voor de beste resultaten wordt aanbevolen
deze optie alleen te gebruiken als uw bronbestand
diagonale lijnen of tekst met onregelmatigheden bevat.
De optie Grafische kwaliteit (tekst, lijn) verwijst naar het
anti-aliasing-algoritme van Creo voor tekstkwaliteit. De
optie zorgt ervoor dat overlopende kleuren gelijkmatig zijn
en geen strepen bevatten en dat diagonale lijnen helder en
(vrijwel) zonder ruwe randen, die het resultaat zijn van de
beperkte resolutie van de afdrukengine, worden
weergegeven.
Tekst/lijnen in
afbeelding
verbeteren
Verbetert aanzienlijk de tekst- en lijnkwaliteit in uw job. In
sommige gevallen bevatten beelden in het PDL-bestand
gegevens die bij de tekstuele en grafische laag behoren,
zoals schermafbeeldingen en gerasterde hoge-
resolutietekst. De CX-printserver
kan dergelijke beelden
identificeren en deze converteren naar tekst en
afbeeldingen.
Glad overlopend Laat vignetten van afbeeldingen in elkaar overlopen
Glansmarkering Drukt een job met een beeld of patroon ingesloten in een
bestaand beeld af, waardoor beide beelden gemakkelijk
onafhankelijk van elkaar kunnen worden bekeken.
112 Hoofdstuk 11—Jobparameters
Parameter Optie Beschrijving
Trapping Trapping
inschakelen
Hiermee past u trapping op uw job toe.
Trapping compenseert de misregistratie van
kleurseparaties die in de offset en digitale afdruk kunnen
voorkomen. Dit probleem kan optreden ongeacht de
nauwkeurigheid van een afdrukapparaat en resulteert in
witte lijnen rond objecten boven een achtergrond (in een
knockout) en ook tussen aangrenzende kleuren.
Opmerking: Als u deze optie niet selecteert, is dit niet van
invloed op de trapping die onderdeel is van de DTP-
software—bijvoorbeeld
Adobe Photoshop. De trapping van
de CX-printserver moet niet worden gebruikt met de
trappingopties die onderdeel zijn van de DTP-software. In
een PostScript-bestand waarin trapping al is opgenomen
via de toepassing waarin deze is gemaakt, is het niet nodig
om de CX-printserver-trapping te gebruiken.
Biedt de volgende opties:
Framedikte—Biedt u de mogelijkheid de waarde voor
de dikte van het trappingframe in te stellen. Hoe dikker
het frame is, des te minder kans er bestaat dat witte
gebieden tussen de beelden verschijnen.
Kleine tekst beveiligen—Zet geen frame om tekst die
12 punten of minder is wanneer het trappingalgoritme
wordt toegepast. U kunt deze optie gebruiken voor
kleine of complexe beelden, aangezien dikkere fames
ten koste kunnen gaan van de kwaliteit doordat ze delen
van een beeld verbergen.
Overlapping Zwartoverlapping Zorgt dat zwarte tekst duidelijk wordt afgedrukt binnen een
tint of afbeeldinggebied. De tekst wordt in een dieper, rijker
zwart weergegeven terwijl de onderliggende CMY-waarden
gelijk zijn aan die van de afgedrukte achtergrond.
Tabblad Kwaliteit in het venster Jobparameters 113
Parameter Optie Beschrijving
PostScript-
overlapping
Gebruikt de overlappingsgegevens in het PostScript-
bestand. Deze optie bepaalt ook of de PostScript-
overlappinginstellingen van de DTP-toepassing in de RIP
behouden blijven.
Rastering Rastering Via rastering worden afbeeldingen, grafische elementen en
tekst omgezet in informatie (halftintpunten) die kan worden
afgedrukt. Het menselijk oog verwerkt deze informatie, die
visueel gelijk aan de originele afbeelding lijkt te zijn. Hoe
meer lijnen er per inch zijn, des te waarheidsgetrouwer de
afbeelding lijkt te zijn. Rastering wordt bewerkstelligd
doordat verschillend gevormde punten of lijnen in een
patroon met gelijke tussenruimte worden afgedrukt. De
afstand tussen de rasterpunten of lijnen bepaalt de
beeldkwaliteit. Printers kunnen met constante
hoeveelheden
tonerwerken en toch een groot aantal
kleuren produceren met behulp van rastering. Hoe
donkerder de kleur des te dikker de punt.
Om een beeld op een digitale printer of pers te kunnen
afdrukken, moet de kleurenserver de grijstintwaarden
digitaal bij benadering schatten op verschillende distributies
van pixels. Dit proces wordt gewoonlijk halftoning genoemd.
Digitale halftoning begint door een steekproef van de
originele afbeelding bij hetzelfde aantal dots per inch als de
printer te nemen en digitale halftooncellen te construeren.
114 Hoofdstuk 11—Jobparameters
Tabblad Kleur in het venster Jobparameters
U kunt verschillende kleurinstellingen en kleuropties opgeven om
de kleurkwaliteit van uw job te verbeteren.
Parameter Optie Beschrijving
Kleurenmodus Kleurenmodus Biedt de volgende opties:
Grijstinten—Drukt de job zwart-wit af met
gebruikmaking van alleen zwarte
toner. De cyaan,
magenta en gele separaties worden ook met de zwarte
toner afgedrukt, waardoor deze een compacte look
krijgen, net als CMYK-grijstintbeelden.
Opmerking: Geef grijstintbeelden gemaakt in RGB-
toepassingen, zoals Microsoft PowerPoint, als
monochroom op of selecteer Grijstinten in het PPD-
bestand wanneer u indient bij het systeem. Deze
selectie zorgt dat grijstintbeelden als zwart en wit
worden behandeld in plaats van kleur op de
rekeningmeters van de CX-printserver en de printer.
CMYK—Drukt de job in kleur af met gebruikmaking van
cyaan, magenta, gele en zwarte toner.
Kleurcorrecties Helderheid Regelt het helderheidsniveau van de job. De opties lopen
van Lichtste, waarmee de job 15% lichter wordt, tot
Donkerst, waarmee de job 15% donkerder wordt.
Helderheid wordt over het algemeen gebruikt om de job op
het laatste moment aan te passen nadat u deze hebt
gecontroleerd. Door het wijzigen van de instelling van
Helderheid kunt u bepalen hoe licht of donker uw uitvoer er
zal gaan uitzien.
Contrast Regelt de verhouding tussen de lichte en donkere tonen in
een afbeelding. De opties lopen van Minder, waarmee de
job 10% lichter wordt, tot Meer, waarmee de job 10%
donkerder wordt. Contrast wordt over het algemeen
gebruikt om de job op het laatste moment aan te passen
nadat u deze hebt gecontroleerd. Pas de optie Contrast aan
om het verschil tussen de lichte en donkere tonen in het
beeld aan te passen.
Tabblad Kleur in het venster Jobparameters 115
Parameter Optie Beschrijving
Gradatie Bevat een lijst met gradatietabellen die werden gemaakt in
het venster CX-printserver Gradatiehulpmiddel
. Elke
gradatietabel bevat specifieke instellingen voor helderheid,
contrast en kleurbalans.
Biedt de volgende opties:
Geen—Past de maximale dry ink-dekking toe. Dit is de
standaardinstelling.
Koel—Zorgt dat blauwe tinten helderder worden
weergegeven.
Levendig—Verhoogt de kleurverzadiging.
Verzadigd—Verhoogt de kracht (chroma of puurheid).
Scherp—Verhoogt het contrast.
Warm—Geeft de tinten in de laagste dichtheden een
heldere roodachtige kleur.
Als u een vooraf gedefinieerde gradatietabel selecteert,
wordt uw job volgens deze tabelinstellingen aangepast.
GCR Spaart toner door het grijscomponent (CMY) van pixels te
vervangen door zwarte toner.
Wanneer u Normaal selecteert, krijgt u een gelijkmatigere
beeldkwaliteit. Met Hoog krijgt u een minder gelijkmatige
beeldkwaliteit (er wordt zwart aan huidtinten toegevoegd).
Met gray component replacement (GCR) voorkomt u
bovendien de gevolgen van overmatige toner-ophoping,
zoals vlokvorming en scheuren en het opkruleffect dat zich
kan voordoen bij het afdrukken op transparanten.
Er is geen verandering in de kleurkwaliteit van het
afgedrukte beeld ook al wordt de grijscomponent van elke
kleur door zwart vervangen.
Grijstinten met
zwarte dry toner
afdrukken
Drukt RGB grijze tekst, afbeeldingen en grafische
elementen alleen met zwarte
toner af. Met deze optie
worden zwarte kleuren rijker en donkerder.
U kunt kiezen uit de volgende opties:
Voor tekst
Voor tekst en grafische elementen
Voor tekst, grafische elementen en afbeeldingen
Bovendien kunt u R-, G-, B-waarden alleen toepassen als
deze hetzelfde zijn.
Kleurstroom Ingesloten ICC-
profiel gebruiken
Levert bronprofielen uit verschillende bronnen, zoals
digitale camera's, internet, en scanners van gewone RGB-
kleurruimten.
Opmerking: Als u de optie Ingesloten ICC-profiel
gebruiken selecteert en het bestand bevat geen ingesloten
bronprofiel, gebruikt de CX-printserver de
standaardprofielen.
116 Hoofdstuk 11—Jobparameters
Parameter Optie Beschrijving
CMYK-bronprofiel Hiermee kunt u een CMYK-bronprofiel selecteren.
Tabblad Kleur in het venster Jobparameters 117
Parameter Optie Beschrijving
Rendering intent
voor CMYK
Alle printers, monitors en scanners hebben een gamut, of
een kleurenbereik dat ze kunnen uitvoeren (of bekijken in
het geval van een scanner). Als een kleur moet worden
uitgevoerd die buiten het kleurbereik van het
uitvoerapparaat valt, moet deze worden toegewezen of
benaderd door een andere vergelijkbare kleur in het
kleurbereik. Met rendering intent kunnen kleuren die buiten
de kleurruimte vallen worden gecomprimeerd in de
kleurcapaciteit van de gebruikte pers. Wanneer met ICC-
profielen wordt gewerkt is het belangrijk dat de rendering
intent wordt geselecteerd die het best de belangrijkste
aspecten van het beeld weergeeft. Iedere rendering
methode specificeert een CRD voor kleurenconversies.
Biedt de volgende opties:
Auto—Selecteer deze optie wanneer uw bestand
verschillende objecten op dezelfde pagina heeft,
bijvoorbeeld een presentatie die JPEG-afbeeldingen,
tekst en Excel-grafieken bevat. Op elk type object
(afbeelding, tekst, grafieken) wordt automatisch een
ander rendering intent toegepast. Als op dezelfde
pagina RGB-beelden en grafische CMYK-elementen
staan, gebruiken de RGB-beelden de waarnemende
rendering intent, terwijl de grafische CMYK-elementen
de relatieve rendering intent gebruiken.
Opmerking: Deze rendermethode heeft geen invloed
op de optie Zuivere CMY-kleuren behouden.
Relatief—Dit is de standaardoptie voor CMYK. Deze
rendering intent wijst nauw aan elkaar verwante kleuren
in de invoerkleurruimte toe aan de dichtstbijzijnde kleur
in de uitvoerkleurruimte. Hierdoor wordt het aantal
kleuren van het beeld verminderd.
Absoluut—Selecteer deze methode voor de weergave
van 'signatuurkleuren' (kleuren die kenmerkend zijn voor
een commercieel product). Kleuren die binnen de
uitvoerkleurruimte vallen worden heel nauwkeurig
gepresenteerd.
Verzadiging—Selecteer deze methode voor illustraties
en grafieken in presentaties. In veel gevallen kan deze
optie worden gebruikt voor gemengde pagina's die
beide presentatiegrafieken en foto's bevatten.
Opmerking: Selecteer Verzadiging voor een
gelijkmatige kwaliteit bij het afdrukken van RGB-
vectorgrafieken (geen beeldgrafieken).
Waarnemend—Dit is de standaardoptie voor RGB.
Selecteer deze methode wanneer u met realistische
beelden werkt, zoals foto's, inclusief scans en beelden
van gearchiveerde fotografie-cd's. Alle of de meeste
kleuren van de oorspronkelijke afbeeldingen worden
veranderd, maar de onderlinge verhoudingen worden
niet veranderd.
118 Hoofdstuk 11—Jobparameters
Parameter Optie Beschrijving
Tint bronpapier
emuleren
Emuleert de tint van het oorspronkelijke papier als deze in
het profiel is opgenomen.
Opmerkingen:
Wanneer u Tint bronpapier emuleren selecteert, kunt
u Zuivere CMY-kleuren behouden niet selecteren.
Als de instelling van de job Enkelzijdig is, zal alleen de
voorkant worden afgedrukt met de tintemulatie.
Wanneer u Tint bronpapier emuleren selecteert, wordt
Absoluut als de rendering intent gebruikt.
RGB-bronprofiel Hiermee kunt u een RGB-bronprofiel selecteren.
Rendering intent
voor RGB
Biedt de volgende opties (zie de beschrijvingen van de
opties voor CMYK rendering intent in deze tabel voor
informatie over elke optie):
Auto
Relatief
Absoluut
Verzadiging
Waarnemend
CMYK-emulatie
toepassen
Schakel het selectievakje CMYK-emulatie toepassen in
om RGB-elementen te converteren volgens de
geselecteerde CMYK-emulatiemethode. De RGB-
elementen zullen er hetzelfde uitzien als de CMYK-
elementen, zodat een harmoniërende weergave wordt
verkregen.
Bestemmingsprofiel
el
Biedt de volgende opties:
Gekoppeld—Gebruikt het bestemmingsprofiel dat werd
gekoppeld met gebruikmaing van Materiaal- en
kleurbeheer
in het Bronnencentrum.
Xerox560
Steunkleur Steunkleur Biedt de volgende opties:
Steunkleurenbibliotheek—Past de CMYK-waarden toe
die in de steunkleurenbibliotheken zijn gedefinieerd. U
kunt deze waarden met de Steunkleuren-editor
bewerken. De ondersteunde steunkleurbibliotheken zijn:
HKS, DIC Color Guide, Pantone, Pantone GOE,
Pantone Plus en TOYO. Raadpleeg het venster
Steunkleuren-editor voor de volledige lijst.
Oorspronkelijke bestandswaarden—Gebruik de
CMYK-waarden uit uw bestand.
Bestemmingsprofiel—Gebruikt het bestemmingsprofiel
dat is geselecteerd onder Kleur > Kleurstromen en
past dit toe op de CMYK-steunkleurwaarden.
Tabblad Kleur in het venster Jobparameters 119
Parameter Optie Beschrijving
Beveiligde kleuren CMYK
Opmerking: Wanneer u RGB, grijs of CMYK-kleuren
beveiligt, worden alle kleuren in die job die dezelfde
kleurcombinatie bevatten als de beveiligde kleur, ook
beveiligd.
Biedt de volgende opties:
Zuivere CMY-kleuren behouden—Zorgt dat puur
cyaan, magenta en geel tijdens de transformatie
behouden blijven.
Zwarte kleur behouden—Zorgt dat zuiver zwart tijdens
de transformatie behouden blijven.
Beveiligde CMYK-waarden gebruiken—Zorgt dat
CMYK-kleuren behouden blijven, zoals gedefinieerd in
de Steunkleureneditor
.
RGB Beveiligde RGB-waarden gebruiken—Zorgt dat RGB-
kleuren behouden blijven, zoals gedefinieerd in de
Steunkleureneditor.
Apparaatgrijs Beveiligde grijswaarden gebruiken—Zorgt dat grijze
kleuren behouden blijven, zoals gedefinieerd in de
Steunkleureneditor.
Kalibratie Gekoppeld Gebruikt de kalibratietabel die voor de materiaalsoort en de
rastermethode voor uw job is gemaakt.
Normaal Deze tabel wordt gebruikt als er geen kalibratietabel is
gemaakt voor de materiaalsoort en de rastermethode die u
gebruikt. U kunt deze kalibratietabel niet beweren.
Geen Past geen kalibratietabel toe wanneer jobs worden verwerkt
en afgedrukt.
120 Hoofdstuk 11—Jobparameters
Tabblad Afwerking in het venster Jobparameters
Geef deze instellingen op om aan te geven hoe u uw job wilt
afwerken.
Parameter Optie Beschrijving
Afwerking
Uitvoerlade Geeft de beschikbare afwerkingsopties weer. Deze lijst is
afhankelijk van de modules die op de printer zijn
geïnstalleerd.
Biedt de volgende opties:
OCT
SCT
Standaard bovenste lade
Standaard stapelbak
Katernmakerlade
Standaard trifold-lade
Geavanceerde bovenste lade
Geavanceerde stapelbak
Professionele bovenste lade
Professsionele Trifold-lade
Professionele katernmakerlade
OCT (offset catch
tray):
Biedt de volgende optie:
Bepaalt wanneer offset van kopieën van uw job moet
plaatsvinden. De standaardinstelling is 1. Als u geen offset
tussen sets wilt, maakt u dit selectievakje leeg.
Opmerking: Als het paginaformaat groter is dan A3
(standaard of aangepast), is het selectievakje Offset niet
beschikbaar.
SCT (Standard
catch tray)
(standaard
opvanglade)
Standaard uitvoerlade zonder afwerkingsopties.
Standaard
bovenste lade
Biedt de volgende opties:
Pons—De waarden variëren afhankelijk van het type
ponseenheid dat is aangesloten. Het aantal gaten is 2.
Z-vouw half vel
Standaard
stapelbak
Biedt de volgende opties:
Nietjes—De positie van de nietjes op de pagina.
Pons—De waarden variëren afhankelijk van het type
ponseenheid dat is aangesloten. Het aantal gaten is 2.
Z-vouw half vel
Katernmakerlade Biedt de volgende opties:
Katern nieten
Tabblad Afwerking in het venster Jobparameters 121
Parameter Optie Beschrijving
Standaard TriFold-
lade
Biedt de volgende opties:
Tri-fold Z
Tri-fold C
Geavanceerde
bovenste lade
Biedt de volgende opties:
Offset—Voert een offset uit op kopieën van uw job
Pons—De waarden variëren afhankelijk van het type
ponseenheid dat is aangesloten. Het aantal gaten is 2, 3
of 4.
Geavanceerde
stapelbak
Biedt de volgende opties:
Offset—Voert een offset uit op kopieën van uw job
Nietjes—De positie van de nietjes op de pagina.
Pons—De waarden variëren afhankelijk van het type
ponseenheid dat is aangesloten. Het aantal gaten is 2, 3
of 4.
Professionele
bovenste lade
Biedt de volgende opties:
Offset—Voert een offset uit op kopieën van uw job
Pons—De waarden variëren afhankelijk van het type
ponseenheid dat is aangesloten. Het aantal gaten is 2, 3
of 4.
Professionele
stapelbak
Biedt de volgende opties:
Offset—Voert een offset uit op kopieën van uw job
Nietjes—De positie van de nietjes op de pagina.
Pons—De waarden variëren afhankelijk van het type
ponseenheid dat is aangesloten. Het aantal gaten is 2, 3
of 4.
Professionele
katernmakerlade
Biedt de volgende opties:
Katern nieten
Near-Line-finisher Near-Line-finisher Hier kunt u een van de near-line-afwerkapparaten
selecteren, Duplo DC-645 of DSF-2000
Afdrukvolgorde Gesorteerd Drukt een volledig exemplaar van de job af waarna de
eerste pagina van het volgende exemplaar wordt afgedrukt.
Omgekeerde
afdrukvolgorde
Hiermee wordt van achter naar voren afgedrukt.
Voorkant naar
boven
De job wordt met de voorzijde naar boven afgeleverd.
Voorkant naar
beneden
De job wordt met voorzijde naar beneden afgeleverd.
122 Hoofdstuk 11—Jobparameters
Parameter Optie Beschrijving
Tussenvel Tussenvellen
tussen
exemplaren
Drukt tussenvellen bij uw job af. Wanneer het een
gesorteerde job, is worden de tussenvellen tussen de sets
afgedrukt. Wanneer het geen gesorteerde job, is worden de
tussenvellen tussen groepen afgedrukt.
Lade—Biedt u de mogelijkheid de lade te selecteren
waarop het tussenvel moet worden afgedrukt
Frequentie—Biedt u de mogelijkheid het aantal
tussenvellen in te stellen, dat u wilt afdrukken. De
standaardinstelling is 1.
Beeldpositie Aan weerszijden
gelijk
Verschuift het beeld op de tweede zijde van het vel
(voorkant naar beneden) volgens de verschuiving op de
eerste zijde van het vel (voorkant naar boven).
Achter Biedt u de mogelijkheid de rand van het vel te definiëren
dicht bij de achterkant van de printer,t.
Voor Dit is het beginpunt van een vel waar het afdrukken begint.
Tip: Gebruik deze optie om de dubbelzijdige-
paginagegevens van de vouw weg te verplaatsen.
Midden Drukt uw job op het midden van de pagina af
Tabblad Afwerking in het venster Jobparameters 123
Tabblad Uitzonderingen in het venster
Jobparameters
U kunt pagina-uitzonderingen en inlegvellen toevoegen en
verwijderen.
Parameter Optie Beschrijving
Uitzonderingen Type Definieer het type uitzondering voor uw job. Biedt de
volgende opties:
Paginabereik—Typ het paginabereik voor de
uitzondering.
Voorkaft of Achterkaft—Selecteer Dubbelzijdig om de
eerste twee (of laatste twee) pagina's van de job als
voorblad (achterblad) af te drukken.
Opmerking: Als het impositietype In de vouw gehecht
is, selecteert u Kaft om zowel een voorblad als
achterblad op een andere materiaalsoort af te drukken.
Selecteer Middelste vel om het middelste vel op een
andere materiaalsoort af te drukken.
Inlegvellen: selecteer Voor of Na en typ het
paginanummer dat aan het inlegvel voorafgaat of erop
volgt. Typ vervolgens in het vak Aantal het totale aantal
inlegvellen dat u wilt toevoegen.
Lade De bestemmingslade voor de uitvoer.
Geavanceerde
opties
Deze optie is alleen beschikbaar wanneer u Paginabereik
selecteert in de lijst Type.
Biedt de volgende opties:
Bestemmingsprofiel—Biedt u de mogelijkheid
hetzelfde bestemmingsprofiel te selecteren als voor de
job is geselecteerd of om een ander profiel in de lijst te
selecteren.
Richting voor bijsnijden—Biedt u de mogelijkheid de
richting te kiezen voor de pagina's die uitzonderingen
bevatten. Standaard is deze ingesteld op Gelijk aan
job.
Vouwen—Past z-vouw op uitzonderingspagina's toe.
Beeldpositie
Gelijk aan job—Biedt u de mogelijkheid de beelden
op dezelfde positie te plaatsen als de beelden in de
rest van de job.
Aan weerszijden gelijk—Verschuift het beeld op de
tweede zijde van het vel volgens de
beeldverschuiving op de eerste zijde van het vel.
U kunt de verschuiving voor oneven en oneven
pagina's ook handmatig definiëren en de pagina's op
het vel centreren.
124 Hoofdstuk 11—Jobparameters
Tabblad Services in het venster Jobparameters
U kunt parameters instellen die uw werk vereenvoudigen. U kunt
bijvoorbeeld werkstroombeleid instellen en een werkstroom
activeren om de verwerkingstijd voor bepaalde bestanden te
verminderen.
Parameter Optie Beschrijving
Beheerpagina Beheerpagina
afdrukken
De beheerpagina bevat informatie met betrekking tot de
job, zoals jobtitel, velformaat, aantal pagina's of sets en
naam van de afzender.
De beheerpagina wordt in dezelfde volgorde als de job
afgedrukt. Als met de voorkant naar beneden wordt
afgedrukt, wordt de pagina voor iedere set afgedrukt, en als
met de voorkant naar boven wordt afgedrukt wordt de
pagina na iedere set afgedrukt.
Opmerking: Als u de opties in de parameter Beheerpagina
wijzigt, moet u opnieuw een RIP-bewerking uitvoeren op de
job.
Jobflow Jobflow Definieert de werkstroom die dit jobticket volgt bij indiening
bij de CX-printserver
.
Biedt de volgende opties:
Afdrukken—Hiermee worden de PDL-bestanden in het
gebied Opslag geRIPt, afgedrukt en opgeslagen (tenzij
de parameter Jobverwijdering is ingesteld op
Afgedrukte jobs uit opslag verwijderen).
Verwerken—RIPt en verplaatst de PDL-bestanden als
RTP-jobs naar het gebied Opslag.
Opslaan—Plaatst de PDL-bestanden direct in het
gebied Opslag zonder ze te verwerken.
Tabblad Services in het venster Jobparameters 125
Parameter Optie Beschrijving
Eigen PDF-
werkstroom
In deze werkstroom worden de PDF-bestanden verwerkt
met gebruikmaking van de Adobe PDF Print Engine
(APPE). De APPE RIP zorgt dat complexe ontwerpen en
effecten, waaronder transparanten, snel en correct worden
gereproduceerd.
Biedt de volgende opties:
Uit—Maakt altijd gebruik van de CPSI RIP (zelfs voor
PDF-bestanden.
Gedwongen modus aan—Maakt altijd gebruik van de
APPE RIP voor eigen PDF-bestanden. Alle andere
bestandstypen worden met gebruikmaking van de CPSI
RIP verwerkt.
Slimme modus aan—Schakelt het algoritme voor de
Slimme modus in. Dit algoritme bepaalt of voor een
PDF-bestand een eigen PDF-werkstroom nodig is en
past deze vervolgens toe. Voor transparanten en
overdruk-PDF-bestanden is bijvoorbeeld de eigen PDF-
werkstroom vereist. Voor tekstbestanden zonder
transparanten is niet de eigen PDF-werkstroom nodig.
Wanneer voor een PDF-bestand niet de eigen PDF-
werkstroom nodig is, wordt de CPSI RIP toegepast.
Opmerkingen:
De optie Onmiddellijk uitvoeren kan niet met de eigen
PDF-werkstroom worden gebruikt.
De opties voor eigen PDF-werkstroom zijn niet
beschikbaar via de afdrukstuurprogrammasoftware.
De eigen PDF-werkstroom ondersteunt alleen de
CMYK-werkstroom.
Jobverwijdering Afgedrukte jobs
uit opslag
verwijderen
Verwijdert jobs uit het gebied Opslag nadat het afdrukken
is voltooid.
Mislukte jobs uit
opslag
verwijderen
Verwijdert mislukte jobs uit het gebied Opslag terwijl
andere jobs worden verwerkt of afgedrukt.
Opmerkingen:
Door de optie Mislukte jobs uit opslag verwijderen
blijft er voldoende schijfruimte vrij tijdens de afdrukrun.
Deze beïnvloedt alleen de sub-job.
Lettertypevervanging
ng
Lettertypevervanging
gebruiken
Vervangt een ontbrekend lettertype door het
standaardlettertype dat is ingesteld in het Bronnencentrum.
Opmerkingen:
Als een lettertype wordt vervangen, verschijnt er een
bericht in het venster Jobgeschiedenis.
U kunt alleen Romaanse lettertypen vervangen.
126 Hoofdstuk 11—Jobparameters
Parameter Optie Beschrijving
Optimalisaties PostScript-
optimalisatie
Maakt de verwerkingstijd van PostScript-jobs met
herhaalde elementen aanmerkelijk korter door een
werkstroom toe te passen die voor PostScript-jobs is
bedoeld.
PDF-optimalisatie Maakt de verwerkingstijd van PDF-jobs met herhaalde
elementen aanmerkelijk korter door een werkstroom toe te
passen die voor PDF-jobs is bedoeld.
Preflight Preflight uitvoeren Controleert de status van de belangrijkste jobonderdelen
(lettertypen, hogeresolutiebeelden en steunkleuren) voordat
de job naar de printer wordt verzonden.
Op de job wordt een RIP-bewerking uitgevoerd en de
ontbrekende onderdelen worden aangegeven.
In katernen
splitsen
In katernen
splitsen
Selecteer deze parameter om een PostScript-, PDF- of een
grote VI-job in katernen te splitsen die oorspronkelijk geen
katernstructuur had.
Opmerking: Er kunnen zich onverwachte resultaten
voordoen als u deze optie voor VDP-Jobs gebruikt die al
een katernstructuur hebben.
Aantal pagina’s
per katern
Het aantal gewenste pagina's per katern.
Opmerking: Als het opgegeven aantal pagina's per katern
niet voldoende is om volledige katernen te maken en er
resterende pagina's zijn, vormen de laatste pagina's een
katern met minder pagina's dan is opgegeven.
APR/OPI Hoge-
resolutiebeelden
Vervangt hogeresolutiebeelden in uw job door
hogeresolutiebeelden die zich in een opgegeven APR- of
OPI-pad bevinden.
Lageresolutiebeel-
den
Drukt de job af met de bestaande lageresolutiebeelden—
bijvoorbeeld voor de drukproef .
APR-pad Er zijn twee standaard paden waarin de
CX-printserver
zoekt voor hoge resolutie beelden:
In de invoermap zoeken—Eerst wordt gezocht naar
hoge-resolutiebeelden in dezelfde map als het PDF-
bestand.
D:\Shared\High Res—U kunt uw hoge-
resolutiebestanden in deze map opslaan en deze map
wordt tijdens het RIP-proces doorzocht.
Klik op de knop Toevoegen om een nieuw pad voor uw
hogeresolutie-bestanden te definiëren.
Jobinformatie Kleurenstrip Drukt een meetbare kleurenstrip af. Door deze balk te
bekijken kunt u zien wat de status van de pers is en of de
kwaliteit consistent is. Mogelijk moet u de pers kalibreren of
de kleuren controleren.
Jobnaam Drukt de naam van de job in de marge van de vellen af.
Tabblad Services in het venster Jobparameters 127
Parameter Optie Beschrijving
Velnummer en
kant (voor/achter)
Drukt het velnummer en de kant (voor of achter) in de
marge van de vellen af.
Datum en tijd Drukt de datum en de tijd in de marge van de vellen af.
ISO-
nalevingsniveau
Drukt het ISO-nalevingsniveau in de marge van de vellen
af, bijvoorbeeld Validatieafdruk volgens ISO 12647-7.
Beschrijving
printer
Drukt de naam en het model van de printer in de marge van
de vellen af.
Beschrijving
kleurenserver
Drukt de naam en het model van de server in de marge van
de vellen af.
Kleurstof en media Drukt details over het geladen substraat en de
kleurenmodus in de marge van de vellen af.
Kleurprofielen Drukt de naam van de kleurprofielen af, die zijn
geselecteerd in het venster Jobparameters.
Kalibratiedatum Drukt de datum van de laatste kalibratie in de marge van de
vellen af.
Opmerking Biedt u de mogelijkheid een opmerking van maximaal 30
tekens toe te voegen.
Jobinfo Jobnaam Geeft de oorspronkelijke naam van het bestand weer, dat
betrekking heeft op deze job.
Afzender Geeft de gebruikersnaam van het systeem weer waarvan
de job afkomstig is.
Account Geeft het accountnummer van een specifieke klant of groep
weer.
Ontvanger Geeft de naam van de klant weer.
Jobopmerkingen Geeft speciale instructies weer die u bij deze job wilt
voegen.
Jobkoppeling Geeft de relevante URL voor de gekoppelde elementen van
een JDF-job weer.
128 Hoofdstuk 11—Jobparameters
12
Uw kleurenserver
configureren
Venster Voorkeuren
Hier kunt u uw systeem en bronnen beheren. Het venster
Voorkeuren is toegankelijk via het menu Bestand.
De meeste van deze instellingen worden geconfigureerd wanneer
het systeem voor de eerste keer wordt ingesteld. Raadpleeg de
locatiebeheerder voordat u server- en netwerkinstellingen wijzigt.
Optie Beschrijving
Serverinstellingen Geeft de computernaam (hostnaam) van de CX-printserver
en de huidige datum en tijd weer. De CX-printserver is in de
fabriek geconfigureerd met een standaard algemene
computernaam (hostnaam).
Netwerkinstellingen Geeft de beschikbare netwerkinstellingen weer. Klik op
Wijzigen als u deze instellingen wilt aanpassen.
Instellingen hulpmiddelen op afstand Instellingen externe werkruimte biedt u de mogelijkheid
Externe verbinding inschakelen te selecteren en na
hoeveel uur u de externe verbinding automatisch wilt
afmelden. Hierdoor kunt u een werkruimte voor een
geselecteerde server op uw computer openen en jobs
importeren, jobs afdrukken, voorbeelden van jobs bekijken,
en bepaalde werkstromen uitvoeren. Meerdere gebruikers
kunnen tegelijk een verbinding met de server maken, vanaf
verschillende externe werkstation. Klik op Viewer voor
externe verbindingen om een lijst met externe
verbindingen te zien.
Optie Beschrijving
Beveiliging U kunt de werkruimte standaard openen zonder telkens te
hoeven inloggen. Als u wilt dat iedere gebruiker zich
aanmeldt, maakt u het selectievakje Automatisch
aanmelden leeg en wijst u een wachtwoord voor elk
toegangsniveau toe.
Biedt de volgende opties:
Operator—Hiermee kan de gebruiker de
CX-printserver
bedienen en de algemene instellingen in het venster
Voorkeuren configureren.
Beheerder—Geeft de gebruiker toegang tot alle functies
en instellingen van de CX-printserver.
Gast—Hiermee kan de gebruiker een job via een
bestaande virtuele printer importeren, wijzigingen in de
jobparameters aanbrengen en de werkruimte bekijken.
Opmerking: Dit heeft geen invloed op hoe u zich aanmeldt
bij Windows.
Door het selectievakje Gastverbinding uitschakelen in te
schakelen, voorkomt u dat gastgebruikers toegang kunnen
krijgen tot de CX-printserver.
Schijf schoonmaken—Het hulpprogramma Schijf
schoonmaken biedt u de mogelijkheid om in een veiligere
omgeving te werken, door de gegevens van de bestanden
die u hebt verwijderd, definitief te verwijderen. Dit
hulpprogramma verwijdert de inhoud van uw verwijderde
bestanden door alle lege sectoren op zowel het systeem als
de imageschijven te scannen en ze door nullen te
vervangen. Sectoren die niet leeg zijn, worden niet
gewijzigd. Het hulpprogramma Schijf schoonmaken wordt
automatisch gestart telkens wanneer u de CX-printserver-
software afsluit.
Opmerking: Zorg dat Symantec Norton Utilities niet op het
systeem is geïnstalleerd; het hulpprogramma Schijf
schoonmaken werkt niet goed met deze software.
Imageschijven Hiermee kunt u de systeemchijfdrempel aanpassen om de
minimaal vereiste vrije schijfruimte in te stellen die benodigd
is voor het verwerken van bestanden.
Scanbeheer U kunt hiermee de toegang tot het scanvak en instellingen
voor scanjobs instellen.
Configuratieback-up Biedt u de mogelijkheid om van uw systeemconfiguratie een
back-up te maken op een lokale harde schijf of een
netwerkstation en de configuratie hiervandaan te herstellen.
Mailservice Biedt u de mogelijkheid om de mailserviceopties zo te
configureren dat u gescande jobs kunt ontvangen of direct
naar een of meer e-mailadressen kunt versturen.
130 Hoofdstuk 12—Uw kleurenserver configureren
Optie Beschrijving
Sms- en e-mailaccounts Biedt u de mogelijkheid uw mail SMTP-serveraccount en
SMS SMTP-serveraccount in te stellen, en gebruikers toe te
voegen die e-mail- en sms-berichten ontvangen over de
status van de pers.
Kalibratie en kleur Biedt u de mogelijkheid om aan te geven of de kalibratie
vanaf de glasplaat of met een kalibratieapparaat wordt
uitgevoerd.
Lokalisatie Geeft de lokale instellingen op uw systeem weer, inclusief
regio, maateenheden en taal van de gebruikersinterface. U
kunt deze instellingen wijzigen door een optie in de menu's
te selecteren.
Opmerking: Wanneer u de taal hebt geselecteerd,
verschijnt het bericht You must shutdown and
restart your computer before the new
settings take affect . U dient de werkruimte af te
sluiten en de computer opnieuw op te starten.
Belangrijk: Alle lokale instellingen, bijvoorbeeld de tijdzone
en de taal, moeten op de CX-printserver
worden opgegeven
en niet in Windows.
Beleid voor verwijderen Beleid voor verwijdereny biedt u de mogelijkheid om aan
te geven hoe vaak, in dagen of uren, u wilt dat jobs uit het
gebied Opslag worden verwijderd. Bij de
standaardinstellingen worden de jobs in het gebied Opslag
vastgehouden tot u deze handmatig verwijdert.
Vastgehouden jobs biedt u de mogelijkheid om aan te
geven hoe vaak jobs in het wachtrijgebied moeten worden
verwijderd.
Pre-RIP-voorbeeld Biedt de volgende opties:
PostScript-voorbeeld—Biedt u de mogelijkheid de
bestandsindeling te selecteren die moet worden gebruikt
nadat u een voorbeeld van een job in Adobe Acrobat
hebt bekeken.
Voorbeeld VDP-jobs—Biedt u de mogelijkheid het
aantal katernen te selecteren waarvan u een voorbeeld
wilt bekijken voordat de job wordt verwerkt.
Venster Voorkeuren 131
Optie Beschrijving
Wachtrijbeheer Biedt de volgende opties:
Beleid job-batchverwerking:
Job-batchverwerking inschakelen—Jobs met
soortgelijke kenmerken worden achter elkaar afgedrukt,
zonder pauze tussen de jobs.
Job-batchverwerking uitschakelen—Zorgt dat de
printer tussen jobs met soortgelijke kenmerken kan
pauzeren.
Beleid vastgehouden jobs:
Vastgehouden jobs overslaan—Jobs die in de
afdrukwachtrij worden vastgehouden, worden
overgeslagen door naar de volgende job boven in de
wachtrij te gaan. Met deze optie kunt u kostbare
productietijd besparen.
Vastgehouden jobs niet overslaan—Stopt het
afdrukken vanuit de wachtrij wanneer een job de status
"vastgehouden" heeft.
Opmerking: Bij deze optie blijft de oorspronkelijke
volgorde van de jobs in de afdrukwachtrij behouden.
Parallelle RIP
Biedt u de mogelijkheid twee bestanden tegelijk te
verwerken. Wanneer u meerdere PDL-bestanden in de
verwerkingswachtrij importeert, zult u zien dat verschillende
jobs tegelijk worden verwerkt.
Opmerking: Twee eigen PDF-bestanden kunnen niet
tegelijk worden verwerkt. De APPE RIP en de CPSI RIP
kunnen twee bestanden tegelijk verwerken.
Berichten Instellingen logbestand administratie—Biedt u de
mogelijkheid het aantal dagen in te stellen waarna u
berichten kunt overschrijven. De standaardinstelling is 90
dagen.
132 Hoofdstuk 12—Uw kleurenserver configureren
Optie Beschrijving
JDF/JMF Maakt JDF-uitvoer voor JDF-jobs die geen opgegeven
doelpad hebben. Er wordt altijd JDF-uitvoer gemaakt als
voor de JDF-job een doelpad is opgegeven in de job.
De CX-printserver ontvangt de JDF-jobticket via hot folders,
retourneert JDF-uitvoer met gegevens voor de
jobadministratie en stuurt JMF-signalen (Job Messaging
Format) samen met de status van de job.
Opmerking: Wanneer u de URL van het bestand in het vak
HTTP URL typt, geeft het systeem JMF-signalen bij de
jobstatus wanneer de jobstatus van alle jobs op het systeem
verandert.
Algemene standaardwaarden Biedt de volgende opties:
Standaard beeldformaat —Biedt u de mogelijkheid het
standaard paginaformaat te selecteren dat wordt
gebruikt wanneer het paginaformaat van de
geïmporteerde job niet kan worden vastgesteld.
OPI—Bepaalt hoe een extern hoge-resolutiebeeld in een
bestand wordt geplaatst als het moet worden
geconverteerd met RIP.
Standaard archiefpad—Biedt u de mogelijkheid het
standaardpad in te stellen dat wordt weergegeven
wanneer u jobs archiveert.
Jobtitelherkenning:
Interne PostScript-naam gebruiken: Gebruikt de
interne bestandsnaam die door het
afdrukstuurprogramma in het PostScript-bestand is
gevonden.
Bestandsnaam gebruiken (bij afdrukken via LPR):
De gegeven bestandsnaam van de job wordt
gebruikt. Als deze optie is geselecteerd, kunt u er
zeker van zijn dat de job in de wachtrij verschijnt met
de laatste naam die er door de gebruiker aan is
gegeven.
Algemene VDP-elementen in cache plaatsen—Biedt u
de mogelijkheid algemene VDP-elementen in de cache
te plaatsen en deze VDP-elementen voor andere
pagina's, katernen of jobs te gebruiken.
Opmerking: Deze optie is beschikbaar bij de
Professional Power Kit.
Testpagina—Hiermee kunt u een testpagina afdrukken.
Zie ook:
Accounts voor e-mail en sms instellen op pagina 134
Een back-up van de configuratie maken op pagina 137
De configuratie herstellen op pagina 138
Venster Voorkeuren 133
Accounts voor e-mail en sms instellen
Stel accounts in voor de ontvangst van voorgedefinieerde
kennisgevingen over de status van de pers per e-mail en sms.
Vereisten:
Om sms'jes te kunnen ontvangen neemt u contact op met een
sms-provider die services biedt voor sms-verzending en registreert
u een sms-account.
1. Selecteer in het menu Bestand de optie Voorkeuren.
2. Klik op Sms- en e-mailaccounts.
3. Typ in het vak Mail SMTP-server het IP-adres van de SMTP-
mailserver van uw locatie. Neem contact op met uw
locatiebeheerder voor meer informatie.
4. (Optioneel) Als u een sms-account hebt, typt u in het vak SMS
SMTP-server het SMTP-serveradres van uw sms-provider.
5. Wanneer u een gebruiker wilt toevoegen, doet u het volgende:
a. Klik op + onder Gebruikers.
b. Typ in het vak Gebruikersnaam de naam van de
gebruiker.
c. Klik op OK.
d. Typ in het vak Mailadres het e-mailadres van de gebruiker.
e. Typ in het vak Adres mobiele telefoon het mobiele-
telefoonadres van de gebruiker, bijvoorbeeld
6. Voer een van de volgende handelingen uit in de lijst met
berichten:
Wanneer u alle kennisgevingen wilt verzenden, schakelt u
het selectievakje Alle berichten in.
Wanneer u specifieke kennisgevingen wilt verzenden,
selecteert u elk bericht dat u wilt verzenden.
7. Voer een van de volgende handelingen uit in de lijst met
gebruikers:
Wanneer u kennisgevingen aan alle gebruikers wilt
verzenden, schakelt u het selectievakje Alle gebruikers in.
Wanneer u kennisgevingen aan specifieke gebruikers wilt
verzenden, selecteert u de naam van iedere gebruiker die
kennisgevingen moet ontvangen.
8. Klik op Opslaan.
Opmerking: Wanneer u de services voor een korte periode wilt
onderbreken, bijvoorbeeld om onderhoudsprocedures te verrichten,
134 Hoofdstuk 12—Uw kleurenserver configureren
schakelt u het selectievakje Services inschakelen in het
vensterVoorkeuren
uit. Al uw instellingen worden opgeslagen.
Een virtuele printer configureren
Virtuele printers
De CX-printserver biedt een aantal standaard virtuele printers
(netwerkprinters).
De virtuele printers worden voor werkschema-automatisering
gebruikt, die op hun beurt de jobdoorstroming definiëren. Een
virtuele printer bevat vooraf ingestelde werkstromen die
automatisch worden toegepast op alle afdrukjobs die met die
virtuele printer worden verwerkt. Het afdrukken verloopt efficiënter,
omdat u niet voor elke job de jobinstellingen opnieuw hoeft in te
stellen.
De standaard virtuele printers zijn:
SpoolStore—Bestanden worden direct naar het gebied Opslag
gespoold waar deze wachten om te worden verwerkt. U kunt
alleen PDL-bestanden (zoals PostScript, PDF, VPS) naar deze
virtuele printer importeren, niet geRIPte, verwerkte bestanden.
ProcessPrint—Bestanden die naar deze virtuele printer
worden gestuurd, worden direct afgedrukt op de
Xerox Color
550/560-printer via de CX-printserver.
ProcessStore—Bestanden die naar deze virtuele printer
worden gestuurd, worden automatisch verwerkt. Na de
verwerking worden de bestanden in het gebied Opslag van de
CX-printserver opgeslagen totdat de afdrukoperator ze opnieuw
aanbiedt om te worden afgedrukt.
U kunt behalve de standaard virtuele printers ook een virtuele
printer maken en de instellingen van een virtuele printer wijzigen.
Een virtuele printer toevoegen en bewerken
Voeg een nieuwe virtuele printer toe en bewerk vervolgens de
jobparameters van de virtuele printer.
Wanneer u een nieuwe virtuele printer toevoegt, kan worden
gespecificeerd of deze printer op het netwerk wordt gepubliceerd
en of de parameters van de virtuele printer de PPD-parameters
zullen overschrijven.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
2. Zorg dat Virtuele printers in de lijst Bron is geselecteerd.
Een virtuele printer configureren 135
3. Klik op +.
4. Typ in het vak Naam een naam voor de nieuwe printer in die u
wilt toevoegen.
5. Selecteer in de lijst Gebaseerd op een bestaande printer met
overeenkomstige instellingen.
6. Het selectievakje Publiceren op het netwerk is standaard
ingeschakeld. Schakel het selectievakje uit als u de printer
niet op het netwerk wilt publiceren.
7. (Optioneel) Schakel het selectievakje PPD-parameters
overschrijven in als u wilt dat de instellingen van de virtuele
printer de parameters in het PPD-bestand overschrijven.
8. (Optioneel) In het vakje Opmerkingen kunnen eventueel
opmerkingen met betrekking tot de virtuele printerparameters
worden ingetypt.
9. Klik op Bewerken om de jobparameters van uw nieuwe
virtuele printer te wijzigen.
Opmerking: Als de jobparameters niet worden bewerkt, zullen de
instellingen van de nieuwe virtuele printer van de printer worden
genomen waarop deze was gebaseerd.
10. Klik op Opslaan om uw wijzigingen in het venster
jobparameters
op te slaan.
11. Klik op OK.
De nieuwe printer verschijnt in de lijst met virtuele printers.
De instellingen van een standaard virtuele printer herstellen
Zet de parameters van een standaard virtuele printer terug op de
fabrieksinstellingen.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
2. Zorg dat Virtuele printers in de lijst Bron is geselecteerd.
3. Selecteer de virtuele printer waarvan u de instellingen wilt
herstellen.
4. Klik op Standaardinstellingen herstellen.
5. Wanneer het bericht Virtuele printer herstellen verschijnt, klikt
u op Ja.
De fabrieksinstellingen van de virtuele printer worden hersteld.
6. Klik op Sluiten.
136 Hoofdstuk 12—Uw kleurenserver configureren
Een virtuele printer verwijderen
De drie standaard virtuele printers kunnen niet worden verwijderd.
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen de optie
Bronnencentrum.
2. Zorg dat Virtuele printers in de lijst Bron is geselecteerd.
3. Selecteer in de lijst met virtuele printers de virtuele printer die
u wilt verwijderen en klik op
4. Klik op Ja
Uw instellingen onderhouden
Een back-up van de configuratie maken
U kunt van uw configuratie een back-up maken op een lokale
harde schijf, een netwerkstation of en cd of dvd.
Opmerking: Aanbevolen wordt van uw configuratie op een extern medium of
netwerkstation een back-up te maken voordat u het besturingssysteem en de
software opnieuw installeert.
1. Selecteer in het menu Bestand de optie Voorkeuren.
Het venster Voorkeuren
verschijnt.
2. Selecteer in het venster Voorkeuren onder Beheerder de
optie Configuratieback-up.
3. Klik in het gebied Configuratieback-up op Bladeren.
Het dialoogvenster Opslaan verschijnt.
4. Zoek de gewenste map voor de back-up op.
5. Voer de bestandsnaam in.
Opmerking: Aangeraden wordt de huidige datum in de bestandsnaam
op te nemen.
6. Klik op Opslaan.
7. Klik in het gebied Configuratieback-up op Back-up starten.
Na enkele ogenblikken verschijnt het bericht dat de back-up
voltooid is.
Opmerking: Het laatste pad wordt opgeslagen en verschijnt in het vak
voor het pad. Wanneer de back-up naar een extern medium wordt
gemaakt, wordt het weergegeven pad het standaardpad: C:
\CX560\General\Configuration.
8. Klik op OK.
9. Klik op Opslaan om het venster Voorkeuren te sluiten.
Een virtuele printer verwijderen 137
De configuratie herstellen
Vereisten:
Voor deze procedure moet u een back-up van uw configuratie
hebben gemaakt.
De extensie van het configuratiebestand is .cnf.
1. Selecteer in het menu Bestand de optie Voorkeuren.
Het venster Voorkeuren
verschijnt.
2. Selecteer in het venster Voorkeuren onder Beheerder de
optie Configuratieback-up.
3. Klik in het gebied Configuratie herstellen op Bladeren.
Het dialoogvenster Openen verschijnt.
4. Ga naar de map waarin u een back-up van de configuratie
hebt gemaakt.
5. Selecteer het bestand en klik vervolgens op Openen.
6. Klik op Herstel starten.
7. Selecteer de categorieën die u wilt herstellen en klik op OK.
Bij het herstellen van de configuratie worden alle aangepaste
tabellen en sets, bijvoorbeeld nieuwe virtuele printers, aan het
systeem toegevoegd.
Hulpmiddelen voor het onderhoud van uw systeem
De CX-printserver omvat een aantal hulpmiddelen waarmee u uw
systeem kunt onderhouden. Enkele van deze hulpmiddelen zijn:
Schijf schoonmaken: Biedt u de mogelijkheid om in een
veiligere omgeving te werken, door de gegevens van de
bestanden die u hebt verwijderd, definitief te verwijderen.
Het hulpmiddel Automatisch bijwerken: Biedt u de
mogelijkheid om software-updates te installeren. Deze updates
bevatten de nieuwste service packs, Windows hot fixes en
verwante patches voor uw CX-printserver.
138 Hoofdstuk 12—Uw kleurenserver configureren
13
Werken met de
kleurenserverhulpmiddelen
op uw computer
Beheer van externe sites - overzicht
Met beheer van externe sites kan een locatiemanager de status
van de CX-printserver
en andere Creo-kleurenservers verbonden
met printers in een netwerk, in de gaten houden. U kunt als
locatiemanager hiermee ook deze servers vanaf een externe
computer bedienen.
De software Beheer van externe sites omvat de volgende
hulpmiddelen:
Het hulpmiddel Externe werkruimte—biedt gebruikers de
mogelijkheid een werkruimte voor een geselecteerde server op
hun computer te openen en jobs te importeren, jobs af te
drukken, voorbeelden van jobs te bekijken, en bepaalde
werkstromen uit te voeren. Meerdere gebruikers kunnen tegelijk
een verbinding met de server maken, vanaf verschillende
externe computers.
Het hulpmiddel Eenvoudig verbinden—Biedt gebruikers de
mogelijkheid bijgewerkte informatie over de printerstatus te zien.
Opmerking: U kunt Beheer van externe sites op uw bureaublad uitvoeren,
terwijl u andere toepassingen op uw computer gebruikt. Beheer van externe
sites verstoort niet de serveractiviteit.
De externe hulpmiddelen activeren
Zet een netwerkverbinding op tussen een Windows-computer en
de CX-printserver.
U moet de parameter Externe verbinding inschakelen in het
venster Voorkeuren
selecteren om op afstand een verbinding te
kunnen maken met de CX-printserver.
1. Selecteer op de CX-printserver in het menu Bestand de optie
Voorkeuren.
Het venster Voorkeuren verschijnt.
2. Selecteer onder Beheerder de optie Instellingen externe
hulpmiddelen.
3. Selecteer bij Instellingen externe werkruimte de optie
Externe verbinding inschakelen.
Tip: In dit gebied kunt u de status van de verbinding zien en hoeveel
clients zijn verbonden.
4. Gebruik de pijlen van de optie Automatisch afmelden na om
op te geven hoeveel uren de
CX-printserver de verbinding in
stand moet houden, voordat automatisch wordt afgemeld.
5. Klik op Viewer voor externe verbindingen om de lijst met
verbindingen te zien.
6. Klik op Opslaan.
Beheer van externe sites installeren
Installeer Beheer van externe sites, zodat u vanaf uw computer
servers kunt toevoegen, hun status kunt zien en informatie over de
printer kunt krijgen.
1. Klik op Start > Uitvoeren op het bureaublad.
2. Typ in het dialoogvenster Uitvoeren de exacte naam van de
server waarop het hulpmiddel Beheer van externe sites zich
bevindt, als volgt: \\<servernaam>.
3. Klik op OK.
4. Zoek in de map \Utilities\PC Utilities op de CX-
printserver het bestand Remote_Site_Manager.exe op.
5. Dubbelklik op het bestand Remote_Site_Manager.exe op uw
computer.
Beheer van externe sites wordt op uw computer geïnstalleerd.
Het pictogram Beheer van externe sites
wordt aan uw
taakbalk toegevoegd nadat de toepassing is gestart.
6. Klik op OK.
Beheer van externe sites verschijnt onder Start > Programma's
> Creo Color Server > Beheer van externe sites
Vereisten:
U kunt servers instellen in het venster
Beheer van externe sites
instellen van de software Beheer van externe sites. U kunt 15
toevoegen.
1. Rechtsklik op het pictogram Beheer van externe sites op de
taakbalk.
2. Selecteer Instellen in het menu dat verschijnt.
Er verschijnt een bericht dat u een server moet toevoegen
voordat u het hulpmiddel Eenvoudig verbinden gebruikt.
140 Hoofdstuk 13—Werken met de kleurenserverhulpmiddelen op uw computer
3. Klik op OK.
Het venster Beheer van externe sites instellen
verschijnt.
4. Klik op Toevoegen in het venster Beheer van externe sites.
5. Typ in het vak Hostnaam/IP de exacte naam van de server
die u wilt toevoegen, bijvoorbeeld Server1.
6. Typ in het vak Weergavenaam de weergavenaam voor de
server.
7. Klik op Toevoegen.
De nieuwe server verschijnt in het venster Beheer van externe
sites instellen .
8. Klik op Opslaan.
De naam van de nieuwe server is toegevoegd aan het menu
dat verschijnt wanneer u rechtsklikt op het pictogram Beheer
van externe sites.
9. Herhaal stap 4 tot en met 8 wanneer u nog een server wilt
toevoegen.
Het hulpmiddel Eenvoudig verbinden gebruiken om de
printerstatus te bekijken
Vereisten:
Voordat u het hulpmiddel Eenvoudig verbinden kunt gebruiken,
moet u een server toevoegen.
1. Rechtsklik op het pictogram Beheer van externe sites op de
taakbalk.
2. Selecteer Eenvoudig verbinden in het menu dat verschijnt.
Het venster Eenvoudig verbinden wordt geopend.
3. Controleer de status van de printer die met de geselecteerde
server is verbonden.
Overzicht van Externe werkruimte
U kunt alleen een verbinding met de werkruimte van CX-
printserver maken op servers die de optie Externe werkruimte
ondersteunen.
De Externe werkruimte opent een werkruimte voor de
geselecteerde server waarin u jobs kunt importeren en afdrukken
en de volgende werkstromen kunt uitvoeren:
Jobs bekijken en beheren
Printerinformatie bekijken
Jobparameters instellen
Het hulpmiddel Eenvoudig verbinden gebruiken om de printerstatus te bekijken 141
Opmerking: U kunt meerdere werkruimten van beschikbare servers op het
netwerk weergeven vanaf één Externe werkruimte. Dit geldt alleen voor
servers van dezelfde versie en hetzelfde product.
Vanaf de computer verbinding maken met de werkruimte
Vereisten:
Zorg dat u de optie voor externe verbinding hebt ingeschakeld op
de CX-printserver.
1. Rechtsklik op het pictogram Beheer van externe sites op de
taakbalk.
2. Selecteer een server in het menu dat verschijnt.
Het venster Externe werkruimte van die server verschijnt.
Het Web Center gebruiken
Overzicht van het Web Center
Het Web Center is een webpagina die online informatie biedt en
toegankelijk is vanaf een Windows- of Mac-computer. U kunt via
Internet Explorer 5.0 (of hoger) en Safari-browsers verbinding
maken met het Web Center.
Het Web Center biedt de volgende mogelijkheden:
Het downloaden van externe clienthulpmiddelen en
printerstuurprogramma's
Het bekijken van verwante documentatie
Koppelingen naar verwante fabrikanten of producten vinden.
Verbinding maken met het Web Center
Opmerking: Om vanaf een clientwerkstation verbinding te maken met het
Web Center moet eerst de externe verbinding in de voorkeuren van de
CX-
printserver worden geactiveerd.
1. Dubbelklik op Internet Explorer op het bureaublad.
2. Wanneer de browser start, typt u het volgende in het
adresveld: http://<servernaam>—bijvoorbeeld http://
colorserver_1 als de stationsnaam van de CX-printserver
Het CX-printserver Web Center verschijnt.
Het hulpmiddel Office Hot Folder
U kunt met het hulpmiddel Office Hot Folder het afdrukken van
Microsoft Office-bestanden automatiseren wanneer u op afstand
werkt. U kunt Microsoft Office-bestanden naar een hot folder
142 Hoofdstuk 13—Werken met de kleurenserverhulpmiddelen op uw computer
slepen en vervolgens de bestanden indienen voor het afdrukken
op een Creo-kleurenserver.
De volgende versies van Microsoft Office worden ondersteund:
Microsoft Office XP
Microsoft Office 2003
Microsoft Office 2007
Het hulpmiddel Office Hot Folder installeren
Vereisten:
Om met het hulpmiddel Office Hot Folder te kunnen werken, moet
Microsoft Office op uw computer geïnstalleerd zijn.
1. Zoek op de CX-printserver
de map D:\Utilities\PC
Utilities op.
2. Dubbelklik op het bestand Office_HF.exe.
Het hulpmiddel Office Hot Folder wordt op uw computer
geïnstalleerd, het pictogram Office HF verschijnt op de
taakbalk en het hulpmiddel Office Hot Folder wordt geopend.
Alle netwerkprinters die op uw computer zijn gedefinieerd,
worden in het venster vermeld.
3. Rechtsklik op dit pictogram om de volgende acties uit te
voeren:
Openen: het hulpmiddel Office Hot Folder openen en hot
folders maken en beheren
Starten: bestandsverwerking in het hulpmiddel activeren
Stoppen: bestandsverwerking in het hulpmiddel
uitschakelen
Vernieuwen: het hulpmiddel opnieuw starten
Afsluiten: het hulpmiddel afsluiten
Een Office hot folder maken
Vereisten:
De Office Hot Folder moet open zijn.
1. Selecteer in het hulpmiddel Office Hot Folder in het paneel
Printers de virtuele printer waarvoor u een hot folder wilt
maken.
2. Klik op HF maken.
U kunt nu Microsoft Office-bestanden via deze hot folder maken.
Het hulpmiddel Office Hot Folder installeren 143
Het hulpmiddel Office Hot Folder gebruiken om af te drukken
Vereisten:
Een van de volgende Microsoft-bestandsindelingen moet al bij een
van de hot folders zijn ingediend die met het hulpmiddel Office Hot
Folder zijn ingesteld:
.ppt
.doc
.xls
.pub
1. Selecteer in het venster Creo Office hot folders
de hot folder
die u wilt gebruiken voor het indienen van uw -bestand.
2. Sleep het bestand naar de hot folder.
Het bestand wordt automatisch verwerkt en naar de printer
afgedrukt, volgens de werkstroom van de hot folder.
Creo Color Server Job Ticket
-software
Creo Color Server Job Ticket - overzicht
U kunt met de Creo Color Server Job Ticket-software een Job
Definition Format-bestand (JDF) maken. Dit JDF-bestand bevat
een set afdrukparameters (jobticket) en eventueel ook het pad
naar het bestand dat met behulp van die parameters wordt
afgedrukt.
Opmerking: Als u een bestand aan een jobticket toewijst, moet u ervoor
zorgen dat de bestandslocatie voor de kleurenserver toegankelijk is.
Deze software kan op een Windows- of Mac OS-computer worden
geïnstalleerd en gebruikt.
Omdat u op een externe computer werkt, hoeft u niet met een
kleurenserver verbonden te zijn om een jobticket te maken. U kunt
een jobticket aan elk type bestand toewijzen.
144 Hoofdstuk 13—Werken met de kleurenserverhulpmiddelen op uw computer
U kunt met de Creo Color Server Job Ticket-software het volgende
doen:
Een jobticket maken
Een jobticket openen
Jobparameters vanaf een geselecteerde server laden
Een job verzenden om af te drukken met de door u gemaakt
jobticket
Taalinstellingen
De Creo Color Server Job Ticket
-software geeft de taal weer van
de Windows-software op de computer. Om te zorgen dat de taal
die de Creo Color Server Job Ticket-software weergeeft en de taal
van het venster Jobparameters waar u mee werkt, hetzelfde zijn,
stelt u de taal van het besturingssysteem in op dezelfde taal als de
kleurenserver waarvoor u de jobticket maakt.
De Creo Color Server Job Ticket-software in Windows
installeren
1. Ga vanaf uw computer naar de map \\<servernaam>
\Utilities\PC Utilities op de kleurenserver.
2. Dubbelklik op het bestand CreoColorServerJobTicket.exe.
De -software wordt geopend. Er verschijnt een snelkoppeling naar
de -software onder Start > Programs > Creo-kleurenserver.
De Creo Color Server Job Ticket-software in Mac OS
installeren
1. Ga vanaf uw computer naar de map \\<servernaam>
\Utilities\Mac Utilities op de CX-printserver.
2. Kopieer het zipbestand naar uw bureaublad.
3. Dubbelklik op het bestand CreoColorServerJobTicket.zip.
Het uitgepakte pakket verschijnt op uw bureaublad.
4. Dubbelklik op het Creo Color Server Job Ticket-pakket om de
software op uw computer te installeren.
De Creo Color Server Job Ticket-software wordt op uw computer
geïnstalleerd.
Taalinstellingen 145
Jobtickets maken en beheren
Een job ticket in Windows maken
1. Selecteer in het menu Start Programma's > Creo Color
Server Job Ticket > Creo Color Server JT > Creo Color
Server Job Ticket V1_0.
Het venster Creo Color Server JT wordt geopend.
2. Wanneer u een server wilt toevoegen, doet u het volgende:
a. Selecteer in het menu Hulpmiddelen JT-instellingen
gebruiken uit > Andere apparaten.
b. Klik in het venster Apparaatconfiguratie
op Toevoegen.
c. Typ in het vak Apparaatnaam de naam van de server die u
wilt toevoegen.
d. Typ in het vak IP/hostnaam het IP-adres of de hostnaam
van de server.
e. Klik op Toevoegen.
De jobticketinstellingen voor de server worden geladen.
f. Klik in het venster Apparaatconfiguratie op OK.
3. Selecteer in het menu Hulpmiddelen menu, select JT-
instellingen gebruiken uit en klik in de lijst die verschijnt op
de server die u zojuist hebt toegevoegd.
Het volgende bericht verschijnt als er onopgeslagen
wijzigingen zijn voor de huidige, geopende jobticket:
Weet u zeker dat u de weergegeven server wilt
wijzigen zonder de sjabloon te wijzigen?
4. Klik op Ja.
5. Stel de gewenste jobparameters in.
6. Klik op Opslaan.
7. Typ in het dialoogvenster een naam voor de jobticket en klik
op Opslaan.
De jobticket wordt opgeslagen in het pad dat is opgegeven in het
venster Voorkeuren. Het standaardpad is C:\Documents and
Settings\All Users\Color_Server_Client_Tools
\CreoColorServer_JT\V1_0\CreoColorServer_JT
\CreoColorServer_Server_JT_<servernaam>_1\servers
\FactoryDevice\JT files.
Jobparameters vanaf een geselecteerde server laden
Vereisten:
De server waarvan u jobparameters wilt laden, moet in de Creo
Color Server Job Ticket-lijst met servers staan.
146 Hoofdstuk 13—Werken met de kleurenserverhulpmiddelen op uw computer
1. Selecteer in het menu Hulpmiddelen JT-instellingen
gebruiken uit..
2. Klik in de lijst die verschijnt op de server waar vandaan u
jobparameters wilt laden.
Er verschijnt een vinkje naast de geselecteerde server en de
Creo
Color Server Job Ticket-software laadt het bijbehorende
jobparametervenster.
Een bestand met een jobticket indienen om af te
drukken
Vereisten:
U kunt alleen een bestand indienen voor het afdrukken als dit een
jobticket bevat met de vereiste jobparameters. Raadpleeg de
Handleiding voor verbinding van Prinergy met de Creo-
kleurenserver voor meer informatie.
1. Klik in het hoofdvenster van de Creo Color Server Job Ticket-
software op Indienen.
2. Typ in het vak Naam de naam van de jobticket.
3. Klik op Bladeren
4. Ga in het venster Bladeren naar het bestand dat u met
gebruikmaking van de jobticket wilt afdrukken en klik op
Openen.
5. Klik op Indienen.
Het bestand wordt naar de kleurenserver verstuurd en afgedrukt
volgens de instellingen die in de jobticket zijn opgegeven.
Hulpmiddel Eenvoudige VDP-bestandsmaker
Het hulpmiddel Eenvoudige VDP-bestandsmaker is een op het
web en sjablonen gebaseerde compositie-engine die voor het
maken van een kenmerkende job met variabele gegevens en het
indienen van deze job op de CX-printserver kan worden gebruikt.
De Eenvoudige VDP-bestandsmaker bevat veel sjablonen waaruit
u kunt kiezen om persoonlijke jobs met variabele gegevens te
maken.
Hier volgen enkele van de sjablonnen die op de CX-printserver
beschikbaar zijn:
Geboorteaankondigingen of verhuizingen
Visitekaartjes en briefpapier
Kalender
Wenskaarten voor verjaardagen
Uitnodigingen
Een bestand met een jobticket indienen om af te drukken 147
Het gebruik van het hulpmiddel Eenvoudige VDP-bestandsmaker
bestaat uit drie hoofdstappen:
1. Selecteer een sjabloon.
2. Wijs gegevens toe. Voer de gegevens handmatig in of
importeer een bestaande database.
3. Maak de job en dien deze in bij een van de virtuele printers van
de CX-printserver.
Het hulpmiddel
Eenvoudige VDP-bestandsmaker is toegankelijk
via het Web Center onder Links.
Een sjabloon van Eenvoudige VDP-bestandsmaker selecteren
De eerste stap bij het maken van een job met variabele gegevens
bestaat uit het selecteren van het type job en sjabloon dat wordt
afgedrukt.
1. Open het CX-printserver Web Center, selecteer Koppelingen
en selecteer vervolgens Eenvoudige VDP-bestandsmaker.
2. Selecteer in het gebied Sjablonen de categorie en het
onderwerp van de job met variabele gegevens die u wilt
maken, bijvoorbeeld Aankondigingen > Geboorte.
De sjablonen bij deze selectie verschijnen in het gebied
Ontwerp en eigenschappen.
3. Selecteer de sjabloon voor uw job in het gebied Ontwerp en
eigenschappen.
Opmerking: Wanneer u een sjabloon selecteert, verschijnen de
eigenschappen met de variabele-gegevensvelden die aan die sjabloon
zijn toegewezen. Elke sjabloon heeft een andere set velden die voor die
job geschikt zijn.
4. Klik op Doorgaan met gegevensrecords toevoegen.
Volgende:
Vervolgens voegt u records aan uw job toe.
Handmatig records aan een job met variabele gegevens
toevoegen
De volgende stap bij het definiëren van een job met
gebruikmaking van het hulpmiddel Eenvoudige VDP-
148 Hoofdstuk 13—Werken met de kleurenserverhulpmiddelen op uw computer
bestandsmaker is het toewijzen van de informatie die op de
afgedrukte job verschijnt.
In deze stap voegt u de variabele gegevens direct met het
hulpmiddel Eenvoudige VDP-bestandsmaker in.
1. In het hulpmiddel
Eenvoudige VDP-bestandsmaker selecteert
u Handmatig.
2. Typ in het gebied Variabele gegevens de gegevens voor elk
veld in. Als u wilt dat een bepaald veld op alle records
verschijnt, schakelt u het selectievakje Op alle records
toepassen naast dat veld in.
Opmerking: Voor sommige velden moet u mogelijk afbeeldingen
uploaden.
3. Klik op Toevoegen (+) om de gegevens aan de lijst met
records toe te voegen.
Opmerking: Wanneer u een record uit de lijst wilt verwijderen, klikt u op
Verwijderen (-).
Volgende:
De volgende stap bestaat uit het maken van de job en het
indienen van de job voor het afdrukken.
Records uit een database aan een job met variabele gegevens
toevoegen
De volgende stap bij het definiëren van een job met
gebruikmaking van het hulpmiddel
Eenvoudige VDP-
Records uit een database aan een job met variabele gegevens toevoegen 149
bestandsmaker is het toewijzen van de informatie die op de
afgedrukte job verschijnt.
In deze stap kunt u een Excel-bestand uploaden, die de variabele
gegevens bevat die u op elk record wilt zien.
Opmerking: Het Excel-bestand moet dezelfde velden bevatten als
gedefinieerd in de eigenschappen van de sjabloon die u hebt geselecteerd.
1. In het hulpmiddel
Eenvoudige VDP-bestandsmaker selecteert
u Database.
2. Klik op Bladeren om het Excel-databasebestand te uploaden
of klik op Databasebestand maken.
Opmerking: Wanneer u Databasebestand maken kiest, wordt
Microsoft Excel geopend met een werkblad met de voor de door u
gekozen sjabloon geschikte veldnamen in de eerste rij.
3. Typ de gegevens voor alle records die u wilt maken.
4. Wanneer u klaar bent, sluit u het bestand en sluit u Excel.
Volgende:
De volgende stap bestaat uit het maken van de job en het
indienen van de job voor het afdrukken.
De job met variabele gegevens maken en afdrukken
De laatste stap bij het maken van een job met variabele gegevens
met gebruikmaking van het hulpmiddel Eenvoudige VDP-
bestandsmaker is het maken van de job en het indienen van de
job bij een van de CX-printserver.
1. Wanneer u alle gegevens hebt toegevoegd, klikt u op Job
maken.
2. Typ een naam voor de job met variabele gegevens.
3. Selecteer in de lijst Virtuele printers de virtuele printer
waarnaar u de job wilt verzenden.
4. Klik op Indienen.
Er verschijnt een bericht dat het bestand met succes bij de
Creo-kleurenserver is ingediend. U kunt het hulpmiddel
Eenvoudige VDP-bestandsmaker sluiten of op Nog een job
indienen om het proces nogmaals te doorlopen.
De job met variabele gegevens wordt ingediend voor verwerking
en afdrukken op de CX-printserver. U kunt de status van de job
weergeven in de Webviewer > Wachtrijen.
150 Hoofdstuk 13—Werken met de kleurenserverhulpmiddelen op uw computer
14
Problemen oplossen
Het venster Jobgeschiedenis
In het venster Jobgeschiedenis
worden alle berichten
weergegeven, die tijdens de werkstroom van de geselecteerde job
zijn gegenereerd. De jobnaam en de eigenaar (de gebruikersnaam
van het systeem waarop de job werd gemaakt) worden boven in
het venster weergegeven.
Jobinformatie
Jobnaam
De naam van het jobbestand.
Afzender
De gebruiker die het bestand voor afdrukken
heeft verzonden.
Weergeven
Klik op een van de pictogramtypen (Informatie,
Waarschuwing of Fout) om berichten van dat
type wel of niet weer te geven (te schakelen)
in het venster Jobgeschiedenis
.
Type
Er zijn drie typen berichten:
Informatie
Waarschuwing
Fout
Datum en tijd
De datum en tijd waarop het bericht is
gegenereerd (de tijdstempel).
Fase
De fase in de werkstroom, bijvoorbeeld
Systeem of Verwerken.
Bericht
De tekst van het bericht.
Waarschuwingen en mislukte jobs
Als uw job is mislukt, kunt u een waarschuwingsbericht over de
mislukte job weergeven.
1. Voer in de werkruimte een van de volgende handelingen uit:
Klik in het gebied Opslag op het pictogram 'mislukt' naast
de bevroren job.
Selecteer de job met het pictogram en klik op de knop
Waarschuwing op de werkbalk.
Als u op het pictogram hebt geklikt, verschijnt het volgende
bericht.
Als u op de knop Waarschuwing hebt geklikt, verschijnt het
venster Waarschuwingen
.
2. Sluit het waarschuwingvenster.
Een job afbreken
Vereisten:
Een job die wordt verwerkt of afgedrukt.
Rechtsklik op een actieve job in een van de wachtrijen en
selecteer Afbreken. Klik vervolgens op Ja.
De job wordt vanuit de wachtrij verplaatst naar het venster
Opslag. Aan de job wordt de status Afgebroken toegewezen en
de volgende job in de wachtrij wordt uitgevoerd.
Afdrukken hervatten
Hiermee kunt u een afgebroken job hervatten.
Rechtsklik op de afgebroken job in het gebied Opslag en
selecteer Afdrukken hervatten.
De job gaat verder vanaf de laatste pagina die werd afgedrukt.
152 Hoofdstuk 14—Problemen oplossen
Venster Waarschuwingen
U kunt in het venster Waarschuwingen
de
systeemwaarschuwingen en waarschuwingen voor de
geselecteerde job bekijken.
Opties van het venster Waarschuwingen
Geselecteerde
weergeven
Geeft de waarswchuwingen weer voor de
geselecteerde jobs in de wachtrijen of het
gebied Opslag.
Alles
weergeven
Geeft de systeemwaarschuwingen en
waarschuwingen voor alle jobs weer.
Alles wissen
Wist alle waarschuwingen in het venster.
Systeemberichten afdrukken
U kunt een lijst met systeemberichten vanuit het venster
Berichtweergave
afdrukken.
1. Selecteer in het menu Info de optie Berichtweergave.
2. Filter en sorteer de berichtenlijst naar wens.
Klik op een berichttype pictogram
—bijvoorbeeld Fout
om dergelijke berichten niet weer te geven.
Klik op een kolomtitel om de lijst op die kolom te sorteren.
3. Klik op Lijst afdrukken.
Het venster Afdrukken verschijnt.
4. Stel de gewenste afdrukopties in en klik op OK.
De gegevens worden afgedrukt volgens de huidige filter- en
sorteerinstellingen.
Venster Waarschuwingen 153
154 Hoofdstuk 14—Problemen oplossen
15
Woordenlijst
absoluut colorimetrisch
Een methode voor kleurafstemming tijdens het overzetten van
bestanden van het ene apparaat naar het andere. De absoluut
colorimetrische methode verwijst naar het gebruik van
apparaatonafhankelijke kleurruimte.
AM-rastering (amplitudegemoduleerd)
Een type halftoonrastering waarbij het formaat van de punten
varieert, maar de afstand tussen het midden van de punten
constant is. Voor donkerdere gebieden zijn de punten groter en
voor lichtere gebieden zijn ze kleiner.
apparaat
Een enkel fysiek apparaat dat een afbeelding reproduceert.
Apparaten zijn van een bepaald type en hebben een door de klant
opgegeven naam. Omdat bij het bekendmaken van een apparaat
niet de werkingscondities worden opgegeven—zoals inktselectie,
type rastering en papier—kunt u niet de kleurrespons van het
afzonderlijke apparaat meten. (In ICC-terminologie omvat de
bekendmaking van een apparaat wel zijn werkingscondities.)
apparaatkoppelingsprofiel
Een eenrichtingskoppeling of verbinding tussen twee apparaten
voor kleurenbeeldverwerking. Er kan een eenrichtingskoppeling
zijn tussen apparaten als een scanner en een printer, een scanner
en een kleurenmonitor of twee printers. Het gebruik van
apparaatkoppelingsprofielen helpt bij het verkorten van het
conversiepad in bepaalde toepassingen, waardoor u tijd kunt
besparen.
apparaatonafhankelijke kleurruimte
Een kleurruimte gebaseerd op de waarneming van kleuren door de
mens, gemeten met gebruikmaking van een colorimeter of
spectrofotometer. De kleurruimte is onafhankelijk van de
kleurmogelijkheden van een specifiek apparaat. Een voorbeeld is
CIELAB. Een apparaatonafhankelijke kleurruimte kan worden
gebruikt als tussenliggende kleurruimte bij het converteren van één
kleurruimte naar een andere kleurruimte, bijvoorbeeld van CMYK
naar RGB.
apparaatprofiel
Een type ICC-profiel dat de relatie tussen de kleurstoftintwaarden
van een apparaat en de resulterende kleur representeert. Het
heeft twee sets kleurtoewijzingstabellen: één set wijst de
kleurtintwaarden van het apparaat aan de profielkleurruimte toe,
terwijl de andere set de profielkleurruimte aan de kleurtintwaarden
van het apparaat toewijst.
APR (Automatic Picture Replacement -
automatische beeldvervanging)
Technologie waarbij twee versies van een bestand worden
gemaakt, dit is een PSImage-bestand waarin een hoge-
resolutiebestand en een lage-resolutiebestand zijn samengevat.
Het laatste type bestand gebruikt u voor het plaatsen en bewerken
van beelden in DTP-software. Het bestand met de hoge resolutie
vervangt tijdens de RIP-verwerking automatisch het bestand met
de lage resolutie.
bevroren job
Een job waarvoor niet de juiste papierstapel beschikbaar is,
bijvoorbeeld papier van het juiste type, formaat of gewicht.
bitmapbestandsindeling
Een bestandindeling waarin afbeeldingen worden voorgesteld
door een serie pixels. De extensie van de bestandsnaam is .bmp.
bronprofiel
De specificaties voor hoe de CMYK- en RGB-waarden in een
bestand als een echte kleur moeten worden geïnterpreteerd bij
weergave of uitvoer op een bepaald apparaat.
cachen
Gegevens opslaan nadat deze zijn benaderd, zodat deze in de
toekomst sneller toegankelijk zijn.
156 Hoofdstuk 15—Woordenlijst
click charge
Een bedrag dat leveranciers berekenen voor elke afgedrukte of
gekopieerde pagina. Click charges zijn onderdeel van het
onderhoudscontract tussen de leverancier en de klant.
CMYK
Een schema voor kleurrepresentatie (of kleurruimte) waarin cyaan,
magenta, geel en zwart worden gecombineerd voor het maken
van full-colour afbeeldingen.
Contrast
De verhouding tussen de lichte en donkere tonen in een
afbeelding. Als u het contrast verhoogt, worden de lichte
gedeelten lichter en de schaduwen donkerder.
conventioneel rasteren
Een methode van rasteren waarbij een afbeelding wordt
uitgesplitst in een reeks punten van verschillende formaten die in
een strak rasterpatroon worden geplaatst. Kleurbeelden worden in
de vier proceskleuren onderverdeeld en er worden afzonderlijke
schermen met kleur gemaakt die in een bepaalde hoek worden
gezet om het beeld als afdruk te reproduceren.
CRD (Color Rendering Dictionary -
Kleurweergavebibliotheek)
Een driedimensionale opzoektabel voor het transformeren van alle
proceskleurmodellen.
creep
De uitbreiding van de middelste pagina's van een gevouwen
signatuur tot iets voorbij de buitenste pagina's. Shingling dient als
compensatie voor creep.
CSA (Color Space Array - kleurruimtematrix)
Een drie- of vierdimensionale opzoektabel die gegevens bevat
voor het overzetten van een apparaatafhankelijke kleur naar een
apparaatonafhankelijke L*a*b*-kleurruimte.
157
CT-bestandsindeling
Een roosterbestandsindeling voor continue toon (of contone)
bestaande uit vier kleuren (CMYK). De gegevens voor verlopende
tonen en continue tonen worden soms naar CT-indeling
geconverteerd.
database
Een softwaremodule die alle informatie over de locatieconfiguratie
en het editieplan bevat, evenals de huidige status van elke proces
en elk gepland onderdeel. Op elke locatie moet op ten minste één
werkstation een database zijn geïnstalleerd.
DCS (Desktop Color Separation -
Desktopkleurseparatie)
Een EPS-indeling die vijf bestanden bevat: Vier van deze
bestanden bevatten de gescheiden kleureninformatie voor elk van
de CMYK-kleuren en het vijfde is een Composite-bestand met een
lage resolutie voor gebruik in elektronische paginalay-out. De
indeling DCS1 bestaat uit vijf afzonderlijke bestanden. Eén
bestand fungeert als de voorbeeldweergave en de andere vier
bevatten de informatie voor het afdrukken van de verschillende
kanalen met CMYK-kleuren.
DCS-2
Een desktop color separation-bestand (DCS) met extra bestanden
die informatie over steunkleuren bevatten.
densitometer
Een elektronisch instrument dat de optische densiteit van film of
reflecterend materiaal meet. Een transmissiedensitometer wordt
gebruikt om films te meten en een reflectiedensitometer wordt
gebruikt om foto's, inktplaatsing en persbladen te meten.
dichtheid
Een meting van het vermogen van licht om door een combinatie
van inkt en papier te worden geabsorbeerd. Een donkere toon
heeft een hogere densiteit dan een lichtere toon.
158 Hoofdstuk 15—Woordenlijst
dichtheidsbereik
Het bereik van dichtheid van licht tot schaduw op een filmnegatief
of -positief of op het afgedrukte beeld. Dit wordt berekend als het
exacte verschil tussen de dichtheden van de donkerste en lichtste
toonwaarden.
dot gain
Een afdrukeffect waarbij punten groter worden afgedrukt dan ze
zouden moeten zijn. Dit gebeurt doordat inkt zich over de
afgedrukte pagina verspreidt en als dit niet wordt gecompenseerd,
kan dit tot gevolg hebben dat een afbeelding te donker wordt.
element
Elk item in een job waaronder een invoerbestand, pagina,
paginaset, signatuur, oppervlak of scheiding.
FM-raster (frequentiegemoduleerd)
Een methode om halftonen te maken waarbij de punten allemaal
even groot zijn, maar de frequentie of het aantal punten per
gebied kan verschillen. In een donker gebied zijn meer punten dan
in een licht gebied.
GCR (gray component replacement - vervanging
van grijze componenten)
Een methode voor het verminderen van de CMY-hoeveelheden
die de grijscomponent in een kleur produceren, zonder de kleurtint
te wijzigen.
grijsbalans
De waarden voor geel, magenta en cyaan die een neutral grijs
produceren zonder dominante tint, bij afdrukken op normale
dichtheid.
grijs component
De hoeveelheden CMY in een kleur die op basis van de laagste
separatiewaarde van de kleur een neutraal grijs opleveren.
159
halftoonraster
Bij halftoonuitvoer is dit het fijne raster waarop de halftoonpunten
worden gepositioneerd.
helderheid
De hoeveelheid licht die vanaf een oppervlak wordt gereflecteerd,
ongeacht de tint of verzadiging van kleur. Bij afdrukreproductie
heeft de weerspiegeling van het papier invloed op de helderheid.
insluitvak
In een PostScript-bestand is dit het kleinste rechthoek dat alle
grafische elementen omsluit. Het insluitvak wordt door twee sets
coördinaten gespecificeerd.
jobflow
De ingestelde jobparameters voor geselecteerde virtuele printers,
die automatisch worden toegepast op alle jobs die met die virtuele
printers worden afgedrukt. Deze instellingen bepalen hoe een
verzonden of geïmporteerd bestand wordt verwerkt. Een bestand
dat bijvoorbeeld met de jobflow naar de virtuele printer Process &
Print wordt verzonden wordt geRIPped, afgedrukt en opgeslagen
in de opslagmap. Op een bestand dat met de jobflow Verwerken
en afdrukken naar de virtuele printer wordt verzonden, wordt een
RIP-bewerking uitgevoerd. Vervolgens wordt het bestand
opgeslagen, zonder dat het wordt afgedrukt.
jobinformatie
De tekst die aan één kan van de afgedrukte lay-out wordt
toegevoegd. De jobinformatie bevat informatie over de job en zijn
instellingen. Wordt ook wel label of bijschrift genoemd.
job ticket
Een verborgen bestand dat wordt gemaakt wanneer u een
invoerbestand aan een bepaalde sjabloon koppelt. De job ticket
bevat alle instructies voor het verwerken van het invoerbestand.
kalibratiecurve
Een curve die het percentage voorstelt waarbij de software een
originele tint tijdens het rasteren aanpast om de beoogde uitvoer
te produceren.
160 Hoofdstuk 15—Woordenlijst
katern
In een VI-job (variabele informatie) is dit een aangepast exemplaar
van een document. Een katern kan uit verschillende pagina's
bestaan, terwijl het hele document bestemd is voor één specifiek
persoon of adres. VI-jobs bevatten elementen die van katern tot
katern kunnen verschillen, zoals tekst, grafische elementen,
afbeeldingen en pagina-achtergronden.
kleurbeheer
Een proces dat als doel heeft de representatie van kleuren op een
verscheidenheid aan uitvoerapparaten te regelen, zodat de
gegenereerde kleuren consistent blijven. Kleurbeheer is
gebaseerd op de coördinatie van drie processen:
apparaatkalibratie, bepaling van apparaateigenschappen en
conversie van één kleurruimte naar een andere kleurruimte.
kleurcorrectie
Het proces waarbij de kleuronderdelen van een afbeelding worden
verbeterd of aangepast om te compenseren voor
onvolkomenheden in afdrukinkten, om problemen bij de
kleurscheiding zelf op te lossen of om aan de vraag van een klant
naar aanpassing te voldoen.
kleurenbereik
Het bereik van mogelijke kleuren dat onder bepaalde
omstandigheden kan worden gepresenteerd, zoals binnen een
bepaalde kleurruimte of door een bepaald uitvoerapparaat.
kleurkanaal
Een enkele kleur, zoals rood, groen of blauw.
kleurprofiel
Een beschrijving van de reeks kleuren die een apparaat kan
produceren. Een kleurprofiel maakt het mogelijk om de kleurruimte
van één apparaat (zoals een inkjetprinter) naar een andere
apparaat (zoals het beeldscherm van een computer) te
converteren.
161
kleursporen
De overheersende aanwezigheid van een bepaalde kleur die
effect heeft op de hele afbeelding in het origineel, de proefdruk of
de reproductie. Een kleurspoor is het gevolg van een teveel aan
kleurpigment of licht. Een kleurspoor is het duidelijkst zichtbaar in
grijze en bijna grijze gebieden.
kleurstof
Een pigment, verfstof of fosfor of andere substantie die een kleur
produceert. Kleurstoffen zijn bouwstenen van kleuren. Groen is
bijvoorbeeld samengesteld uit cyaan en geel en daarom kunnen
cyaan en geel worden beschouwd als kleurstoffen die de kleur
groen vormen.
kleurtoewijzing
Een kleurcorrectiemethode die wordt gebruikt om de kleurruimte
van een invoerbestand naar de kleurruimte van het doel te
converteren.
L*a*b*
Een apparaatonafhankelijk systeem voor kleurmeting dat licht (of
luminantie) en twee kleurcoördinaten, A (rood/groen) en B (blauw/
geel), meet. Deze kan worden gebruikt als tussenliggende
kleurruimte bij het converteren van één kleurruimte naar een
andere kleurruimte, bijvoorbeeld van CMYK naar RGB.
LEF (long-edge first - lange kant eerst)
Een pagina-afdrukstand van de printer waarbij pagina's in de
printer worden ingevoerd met de lange kant van het papier eerst.
lookup table (LUT, opzoektabel))
Een twee of driedimensionale waardenreeks waarin informatie
over de gespecificeerde invoer- en uitvoerrelaties is opgeslagen.
Als een invoerwaarde bekend is, kan het systeem automatisch de
bijbehorende uitvoerwaarde bepalen. Het systeem kan
bijvoorbeeld de vereiste puntgrootte voor een bepaalde set
afdrukcondities bepalen aan de hand van het opgeslagen
grijsniveau. Kleurinstellingen kunnen in kleurtabellen
(kleurtransformatietabellen) worden opgelagen. Een kleurtabel is
een van de vele soorten LUT's.
162 Hoofdstuk 15—Woordenlijst
nettoformaat rug
De ruimte tussen aangrenzende pagina's op een gedrukt vel.
PDF/X
Afkorting van Portable Document Format eXchange. Een
uitwisselingsindeling voor het versturen van pagina's tussen een
locatie voor paginavoorbereiding en een locatie voor afdrukken.
PDF/X is een subset van de volledige PDF-specificatie.
PPD (PostScript Printer Description - PostScript-
printerbeschrijving)
Een bestandsspecificatieset van Adobe Systems, Inc. Deze bevat
specifieke informatie voor het uitvoerapparaat, waaronder
lettertypen, lijnrasters, offsetmarges, ondersteunde
paginaformaten, enzovoort.
printerbeschrijvingsbestand
Een PPD-bestand of PDF-bestand dat door Macintosh-software
wordt gebruikt om pagina's en documenten voor te bereiden voor
specifieke uitvoerapparaten.
proces
Een actie die op een bestand wordt uitgevoerd, bijvoorbeeld het
verfijnen van een PostScript-bestand, het kopiëren van een
bestand van de ene naar de andere map of het uitvoeren van een
TIFF-bestand naar een plaat.
proceskleuren
De vier inktkleuren die worden gebruikt om kleurbeelden te
reproduceren: cyaan, magenta, geel en zwart (CMYK).
Combinaties van CMYK worden gebruikt om veel kleuren van het
spectrum te reproduceren.
PSImage
Een EPS-bestand met een lage resolutie dat onderdeel is van de
werkstroom Automatic Picture Replacement (APR). U gebruikt
PSImage-bstanden om beelden in de paginalay-out te plaatsen. U
kunt een PSImage-bestand maken en bewerken in verschillende
toepassingen, zoals PSImage Exporter in Photoshop, Copydot
163
Toolkit en oXYgen-software. Als u een PSImage-bestand bewerkt
(als u bijvoorbeeld een masker of een knippad toevoegt), worden
de wijzigingen door de werkstroomsoftware toegepast op het
bestand met een hoge resolutie en wordt het PSImage-bestand
automatisch vervangen tijdens het RIP-proces.
puntgebied
Het percentage van een gebied dat is bedekt door halftoonpunten,
vanaf punten bij 0 procent tot een inktdichtheid van 100 procent.
De grootte van een enkele punt wordt vastgesteld in een
percentage van het gevulde gebied.
rasterhoek
De hoek waarin een halftoonraster is ingesteld voor het afdrukken
van halftonen. Bij juiste hoeken treden minder moirépatronen op.
relatief colorimetrisch
Een methode voor kleurafstemming. Bij het overzetten van kleuren
van het ene apparaat naar het andere, blijven hiermee de kleuren
behouden die binnen het bereik van beide apparaten vallen.
RGB
Afkorting van de additieve, primaire kleuren rood, groen en blauw.
Deze kleuren zijn de overheersende kleuren in het zichtbare
lichtspectrum dat met het menselijke oog kan worden
waargenomen. De RGB-kleuren worden bijvoorbeeld gebruikt in
beeldschermen, scanners en andere apparaten waarin het licht
direct is en niet wordt weerspiegeld.
rijk zwart
Een zwart gebied waaraan lagen met andere inkten, ook wel
ondersteuningsrasters of boostkleuren genoemd, zijn toegevoegd
om de kleur zo donker mogelijk te maken.
RTP (ready-to-print) job
Een job dit geRIPped is en de juiste indeling heeft voor het
afdrukken. U kunt RTP-jobs indienen voor opnieuw afdrukken
zonder deze opnieuw te hoeven verwerken.
164 Hoofdstuk 15—Woordenlijst
samengesteld bestand
Een enkel bestand—bijvoorbeeld een samengesteld PostScript-
bestand of een PDF-bestand—dat alle kleurinformatie bevat en
niet in kleurscheidingen is opgedeeld. De kleurinformatie is dus
niet opgedeeld in cyaan, magenta, geel, zwart of steunkleuren.
samengestelde modus
Een bewerkingsmodus waarbij alle kleurinformatie die is
gekoppeld aan een bepaalde pagina, wordt beschreven op één
pagina van een PostScript-bestand. Tijdens RIP wordt het bestand
gescheiden in proceskleuren en steunkleuren, met één bestand
voor elke kleur. Deze bewerkingsmodus is in de meeste gevallen
de snelste een meest efficiënte methode.
schaduwen
Het donkerste deel van een beeld (origineel en reproductie). Een
schaduw heeft densiteiten die het maximum naderen. In een
reproductie worden schaduwen afgedrukt met puntgebieden
tussen 80 en 100 procent.
SEF (short-edge first - korte kant eerst)
Een pagina-afdrukstand van de printer waarbij pagina's in de
printer worden ingevoerd met de smalle kant van het papier eerst.
SMB (Server Message Block)
SMB, ook wel CIFS (Common Internet File System) genoemd, is
een protocol voor het delen van bestanden, printers en andere
bronnen tussen computers.
steunkleur
Een speciale inktkleur (die geen onderdeel is van de
proceskleurenset) die wordt gebruikt om de kleur aan te geven
van een grafisch ontwerpelement.
steunkleur bibliotheek
Een verzameling steunkleuren waarvoor foutloze kleurrecepten
worden gezocht. Een steunkleurenbibliotheek bevat een of meer
steunkleuren. Elke steunkleur omvat een naam en een CIELAB-
kleurruimte.
165
stochastische rastering
Een digitaal rasterproces waarbij afbeeldingen naar zeer kleine
puntjes van gelijke grootte en met variable tussenruimte worden
geconverteerd. Wordt ook wel frequentiegemoduleerde (FM)
rastering genoemd.
substraat
Een afdrukoppervlak waaraan inkt aan blijft kleven. Wordt ook wel
soort genoemd.
TIFF
Acroniem van Tagged Image File Format. TIFF is een
bestandsindeling die wordt gebruikt voor het beschrijven, opslaan
en uitwisselen van bitmapafbeeldingen. TIFF is een zeer flexibele
bestandsindeling die op meerdere platformen kan worden gebruikt
en geschikt is voor verschillende soorten afbeeldingen, waaronder
foto's en illustraties. De meeste software voor paginaopmaak en
beeldbewerking ondersteunt TIFF.
TIFF/IT-P1
Acroniem van Tagged Image File Format voor Image Technology,
Profile 1. Een bestandsindeling die lijkt op TIFF/IT, maar met een
geminimaliseerde set opties. Dit zorgt voor een simpelere
implementatie wanneer de volledige set met TIFF/IT-opties niet
nodig is.
tint
De percentagewaarde die aan een punt is toegewezen.
tonale kalibratie
Apparatuur zo instellen dat op basis van opgegeven waarden
tonale waarden worden geproduceerd op definitieve uitvoer, zoals
een proefdruk, persblad of plaat.
trapping
Een afdruktechniek waarbij aangrenzende afgedrukte kleuren
enigszins overlappend worden afgedrukt, zodat er geen witte
ruimte tussen de kleuren verschijnt.
166 Hoofdstuk 15—Woordenlijst
uitvoeren en herhalen
De procedure waarbij hetzelfde beeld wordt gekopieerd dat zowel
horizontaal als verticaal stapsgewijs met gelijke tussenafstanden
wordt herhaald volgens een van te voren ingestelde lay-out.
variable print specification
Formele taal die is ontwikkeld voor de effectieve productie van
variabele informatiedocumenten.
vectortekening
Het geometrische systeem dat wordt gebruikt om lijnen en curven
te definiëren in computerillustraties. Dit systeem wordt meestal
gebruikt voor lijntekeningen.
vel
Beide oppervlakken van één afgedrukt persvel.
virtuele printer
Een printer die vooraf ingestelde werkstromen bevat die
automatisch worden toegepast op alle afdrukjobs die met die
virtuele printer worden verwerkt.
vloeiend schalen
De mogelijkheid om hetzelfde detail en dezelfde gelijkmatigheid te
behouden bij verschillende vergrotingen. Vloeiend schalen stelt u
in staat afbeeldingen met een lage resolutie te vergroten, zonder
dat deze er korrelig uit gaat zien.
vooraf gescheiden bestand
Een PDF-, PostScript- of TIFF-bestand dat een aparte pagina
bevat voor elke kleur in een document. Een standaard
kleurprocesjob zou vier pagina's hebben; één voor elke
proceskleur. Een job met steunkleuren heeft een pagina voor elke
steunkleur en een pagina voor elke proceskleur.
167
168 Hoofdstuk 15—Woordenlijst
Index
A
Aanzetten 6
Administratieweergave 45–47
aanpassen 46
maken, aangepaset weergave
47
weergeven, verbergen en verplaatsen, kolommen
46
afbreken, job 152
Afdrukken hervatten 152
afdrukken, een bestand naar de server 23
afdrukken, job 28
afdrukken, kleurenjobs als zwart-wit
afdrukken, CMYK-grijstintelementen met
gebruikmaking van zwarte toner 65
afdrukken, een job in grijstintmodus 65
afdrukken, grijstinten met zwarte toner 65
afdrukken, kopieën van een job 29
Afdrukken, tabblad
Afdrukmethode 103
Exemplaren en pagina's 103
Lay-out 103
Afdrukstuurprogramma 7, 10, 11, 14, 15, 24
installeren op Mac OS X 14
uitschakelen 11
voor de eerste keer laden 10
beveiligen, jobs met een wachtwoord 24
definiëren, een printer in Mac OS X 15
verwijderen in Windows 11
Afsluiten 6
apparaatkoppelingsprofiel
importeren 53
APPE RIP 27
archiveren, job 43
B
Beheer van externe sites 139, 140
Installeren in Windows 140
installeren
140
beheren
importeren, bronprofiel 53
overzicht 51
bevroren jobs 152
bronprofiel
importeren 53
C
configuratie
herstellen 138
reservekopie maken
137
CPSI RIP 27
D
doorsturen, job 44
dupliceren, jobs 45
dynamische pagina uitzonderingen
afdrukken 76
E
exporteren, bestanden
exporteren, PostScript-bestand 48
exporteren, RTP-bestand
48
PDF2Go-jobs 48
Externe werkruimte 141
G
Gedwongen modus 27
Gradatiehulpmiddel 63
bewerken, gradatietabel 63
H
Handmatig dubbelzijdig
afdrukken 41
Het hulpmiddel Office Hot Folder 142
hot folder 23
Hulpmiddel Eenvoudige VDP-bestandsmaker
147
Hulpmiddelen op afstand
activeren 139
I
ICC-profielen
27
importeren, job 28
impositie
afdrukken, in de vouw gehechte job 71
afdrukken, job voor visitekaartjes
69
impositiemethoden 68
overzicht 67
voorbeeld van een lay-out bekijken 69
Impositie tab
Creep 107
Formaat 107
Impositiemethode 107
Markeringen 107
Ruimte 107
Signatuurmarkeringen 107
Sjablonen 107
J
Jobgeschiedenis
151
Jobrapport 47
Jobvoorbeeld en -editor 29–33
draaien, pagina's 180° 32
samenvoegen, pagina's met een job 31
verplaatsen, pagina in een job
30
vervangen, pagina's 32
verwijderen, pagina uit een job 30
voorbeeld van RTP-bestand weergeven 30
zoeken, CMYK-waarden van een bepaald gebied
33
K
kalibratie
afdrukken, kalibratie vanaf de glasplaat-kaart 18
maken, kalibratietabel met i1
20
problemen oplossen 22
Venster Kalibraties 54
kleurensets 27, 38–40
aan job toewijzen 40
afdrukken 39
kleurhulpmiddelen, overzicht 51
Kwaliteit, tabblad
Beeldkwaliteit/grafische kwaliteit 112
Overlapping 112
Rastering 112
L
lettertypen
downloaden 12
M
Materiaal- en kleurbeheer
toewijzen, materiaal 54
N
Near-line-finishers
genereren, hoekmarkering en barcode 88
overzicht 88
netwerkprinter 7, 9, 13, 14
toevoegen aan Windows-computer 9
toevoegen voor Mac OS 13, 14
O
Opbouwfunctie voor impositiesjablonen
maken, sjabloon 72
overzicht 71
roteren, beide zijden van een pagina 180°
74
roteren, een pagina 180° 74
simuleren, job met een impositiesjabloon 73
wijzigen, positie van een pagina 74
ophalen, job 44
opnieuw indienen, job
29
P
papierstapel
bekijken 29
PDF-analyse 33
PDF/X 27
Personalized Print Markup Language (PPML)
99
Preflightcontrole 34
Preflightrapport 34, 36
weergeven en afdrukken 36
profielen 27, 52, 53
importeren, apparaatkoppelingsprofiel 53
importeren, bestemmingsprofiel 52
R
RIP 27
S
Scannen
Externe scantoepassing 91
installeren, Externe scantoepassing onder
Windows 91
installeren, Externe scantoepassing op Mac OS
92
maken, scanbox 92
setpagedevice-opdrachten
dynamische pagina uitzonderingen 76
Slimme modus 27
Sms- en e-mailaccounts
instellen 134
softwarepakketten 3
spoedjob
indienen, spoedjob 42
uitvoeren, spoedjob
41
steunkleuren
beheren 56
beveiligen, CMYK-kleur als een steunkleur 62
beveiligen, grijze kleur als een steunkleur 62
beveiligen, RGB-kleur als een steunkleur 61
bewerking 57
meten, steunkleur met gebruikmaking van de i1-
spectrofotometer 59
testafdruk van steunkleuren maken 58
toevoegen 57, 58
verwijderen 58
steunkleurvariatie
afdrukken 60
overzicht 59
selecteren 59
systeemberichten 153
systeemoverzicht 2, 3
hardware- en softwareonderdelen 3
ondersteunde indelingen
3
T
Tabblad Afwerking
Afdrukvolgorde 121
Afwerking 121
Beeldpositie
121
170 Xerox CX-printserver, ondersteund door Creo-kleurenservertechnologie, voor de Xerox 550/560-
kleurenprinter Gebruikershandleiding
Near-Line-finisher 121
Tussenvel 121
Tabblad Kleur
Beveiligde kleuren 115
Kleurcorrecties 115
Kleurenmodus
115
Kleurenstroom 115
Steunkleur 115
Tabblad Services
APR/OPI 125
In katernen splitsen 125
Job verwijderen 125
Jobflow 125
Jobinfo 125
Jobinformatie 125
Lettertypevervanging 125
PDF-/PS-optimalisatie 125
Tabs (Tabbladen), invoegtoepassing 77
U
uitzonderingen
toevoegen 75
verwijderen 76
Uitzonderingen, tabblad 124
V
Variable data printing (VDP)
archiveren, elementen 99
cachen, VDP-elementen 99
document formaten 97
ophalen, elementen 100
overzicht 97
verwijderen, elementen 100
Variable Print Specification (VPS)
herbruikbare elementen 98
In-line elementen 98
katern 98
sub-job 98
Venster Voorkeuren
Algemene standaardwaarden 129
Beleid voor verwijderen 129
Berichten 129
Beveiliging 129
Configuratieback-up 129
Instellingen hulpmiddelen op afstand 129
JDF/JMF 129
Lokalisatie 129
Netwerkinstellingen 129
Serverinstellingen 129
Systeemschijven 129
Wachtrijbeheer 129
Venster Waarschuwingen 153
virtuele printers 7, 135–137
bewerking 135
herstellen, standaardinstellingen
136
toevoegen 135
verwijderen 137
W
waarschuwingen
152
Web Center 142
Verbinding maken 142
werkruimte
bronnen, details 4
Gebied Opslag 4
Hulpmiddelen balk 4
Paneel Printerstatus 4
wachtrijen
Afdrukken 4
Verwerken 4
Index 171
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182

Xerox Color 550/560/570 Gebruikershandleiding

Type
Gebruikershandleiding