59
OPMERKING:
Er zijn bepaalde natte, niet-uitvloeibare, loodzwavelzuurbatterijen op de markt
waarvan de fabrikanten beweren dat ze droge batterijen zijn. Deze batterijen zijn
afgedicht, gas-recombinant, zonder elektrolyt en mogelijk met AGM (Absorbed
Glass Matte) Het is volkomen veilig om de INTERNATIONAL BATTERY
TENDER
®
te gebruiken om dit type batterijen op te laden. De waarschuwing voor
droge batterijen is bedoeld voor niet-oplaadbare, alkalibatterijen en andere
gelijksoortige batterijen. Indien u twijfelt over het type batterij dat u hebt, neem dan
contact op met de fabrikant van de batterij alvorens de batterij op te laden.
9. NOOIT een bevroren batterij opladen.
10. Geen laad niet-oplaadbare batterijen.
KLAARMAKEN OM OP TE LADEN
1. Indien het nodig is om de batterij uit het voertuig te verwijderen om hem op te
laden, dient u altijd eerst de geaarde contactklem van de batterij te
verwijderen. Zorg ervoor dat alle accessoires in het voertuig zijn uitgeschakeld
om een lichtboog te vermijden;
2. Zorg ervoor dat de ruimte rond de batterij goed geventileerd is terwijl de
batterij wordt opgeladen. Gas kan krachtig worden weggeblazen door
gebruik van een stuk karton of ander niet-metalen materiaal als ventilator;
3. Reinig de contactklemmen van de batterij. Zorg ervoor dat er geen roest in
aanraking komt met de ogen;
4. Giet gedistilleerd water in elke cel totdat het batterijzuur het door de
fabrikant gespecificeerde peil bereikt. Dit helpt om overtollig gas uit de
cellen te verwijderen. Niet te vol doen. Voor een batterij zonder celdoppen
dient u voorzichtig de instructies voor het opladen van de fabrikant volgen.
5. Bestudeer alle specifieke voorzorgsmaatregelen van de fabrikant van de
batterij zoals het verwijderen of niet verwijderen van celdoppen terwijl u de
batterij oplaadt en de aanbevolen laadsnelheden;
6. Bepaal de spanning van de batterij door de handleiding van het te
raadplegen en zorg ervoor dat deze overeenkomt met de
uitgangsspanning van de batterijlader.
7. Plaatsen van laadapparaat:
a. Plaats het laadapparaat zo ver mogelijk van de batterij zoals de
gelijkstroomsnoeren dit toelaten;
b. Plaats het laadapparaat nooit direct boven of onder de batterij die
wordt opgeladen. Gassen of vloeistoffen van de batterij zullen
corroderen en het laadapparaat beschadigen;
c. Laat nooit geen batterijzuur op het laadapparaat druppelen wanneer u
de zwaartekracht bepaalt of batterij vult;
d. Gebruik het laadapparaat niet in een gesloten ruimte met enige
beperkte ventilatie.
e. Plaats de batterij niet bovenop het laadapparaat.
8. De gelijkstroomuitgangsklemmen alleen aansluiten en loskoppelen nadat
het laadapparaat is uitgeschakeld en het wisselstroomsnoer uit de
contactdoos is verwijderd. Laat de klemmen nooit in aanraking met elkaar
komen.
60
9. Volg deze stappen wanneer de batterij is geïnstalleerd in een
voertuig. Een vonk nabij een batterij kan de ontploffing van een
batterij veroorzaken. Om het risico van een vonk bij een batterij te
verminderen:
a. Plaats de wisselstroom- en gelijkstroomsnoeren om het risico van
schade door bewegend motoronderdelen te beperken;
b. Controleer de polariteit van de batterijpolen. Een positieve (pos, p, +)
batterijpool kan een grotere diameter hebben dan een negatieve (neg,
n, -) pool;
c. Bepaal welke pool geaard is (aangesloten) aan het chassis. Indien de
negatieve pool geaard is aan het chassis (zoals in de meeste
voertuigen), raadpleeg dan punt (d). Indien de positieve pool geaard is
aan het chassis, raadpleeg dan punt (e).
d. Voor een negatief geaard voertuig sluit u de positieve (rode) klem van
de batterijlader aan op de positieve (pos, p, +) niet geaarde
batterijpool. Sluit de negatieve (zwarte) klem aan op het chassis van
het voertuig of het motorblok van de batterij vandaan. Sluit de klem
niet aan op de carburateur, brandstofleidingen of onderdelen uit
bladmetaal. Sluit aan op een zwaar metalen onderdeel van chassis of
motorblok;
e. Voor een positief geaard voertuig sluit u de negatieve (zwarte) klem
van de batterijlader aan op de negatieve (neg, n, -) niet geaarde
batterijpoolSluit de positieve (rode) klem aan op het chassis van het
voertuig of het motorblok van de batterij vandaan. Sluit de klem niet
aan op de carburateur, brandstofleidingen of onderdelen uit
bladmetaal. Sluit aan op een zwaar metalen onderdeel van chassis of
motorblok;
f. Sluit het wisselstroomsnoer van het laadapparaat aan op een
wandcontactdoos;
g. Wanneer u het laadapparaat uitschakelt, plaatst u de schakelaars in
de uit-stand, koppelt u het wisselstroomsnoer los, verwijdert u de klem
van het chassis van het voertuig en verwijdert u de klem van de
batterijpool.
10. Volg deze stappen wanneer de batterij zich buiten het voertuig bevindt.
Een vonk nabij de batterij kan de ontploffing van een batterij veroorzaken.
Om het risico van een vonk bij een batterij te verminderen:
a. Controleer de polariteit van de batterijpolen. Een positieve (pos, p, +)
batterijpool kan een grotere diameter hebben dan een negatieve (neg,
n, -) pool;
b. Bevestig ten minste een 61 cm lange, 6 gauge (AWG) geïsoleerde
batterijkabel op de negatieve (neg, n, -) batterijpool.
c. Sluit de positieve (rode) klem van het laadapparaat aan op de
positieve (pos, p, +) pool van de batterij.
d. Plaats uzelf en het vrije uiteinde van de kabel zo ver mogelijk van de
batterij en sluit vervolgens de negatieve (zwarte) klem van het
laadapparaat aan op het vrije uiteinde van de kabel;