• 73 •
knoppen zijn ingedrukt, wordt het opladen
van de batterij hervat met de opgeslagen
instellingen van de laatste oplaadcyclus.
DISPLAY
Na het opstarten wordt het display
uitgeschakeld na 1 minuut of 1 minuut
na de laatste toetsaanslag of aansluiting
met een batterij. Als het display is
uitgeschakeld, wordt bij elke druk op de
knop (behalve het indrukken van een knop
op het display) het display gedurende één
minuut of één minuut ingeschakeld na elke
volgende toetsaanslag of klemaansluiting.
Als het display is uitgeschakeld, wordt
door het aansluiten van de kabelklemmen
van het station op een batterij de
batterijspanning weergegeven. Daarna
blijft het display gedurende een minuut of
een minuut ingeschakeld na elke volgende
toetsaanslag. Als het display echter is
uitgeschakeld en de displayknop gebruikt
wordt om het display in te schakelen,
blijft het display ingeschakeld tot het
wordt uitgeschakeld. Als de displayknop
het display uitschakelt (zie Knop
Displaymodus, in paragraaf 11), dan is het
bovenstaande scenario, met het display uit,
opnieuw van toepassing.
OPLADEN
Wanneer het opladen begint, gaat de
gele/oranje oplaad-LED branden.
VOLTOOIING VAN OPLADEN
De voltooiing van het opladen wordt
aangegeven door de groene
oplaad-/
behoud-LED.- Als deze brandt, is de
oplader gestopt met opladen en is hij
overgeschakeld naar de bedrijfsmodus
Behoud.
OPLADEN AFGEBROKEN
Als het opladen niet normaal kan worden
voltooid, wordt het opladen afgebroken. Als
het opladen wordt afgebroken, wordt de
uitvoer van de oplader uitgeschakeld. Het
display toont “BAD BAT” en een foutcode.
Zie paragraaf 16, Probleemoplossing
en foutcodes. Om te resetten na een
afgebroken oplading, drukt u op de START-/
STOP-knop om de oplader uit te schakelen.
HERSTELMODUS
(Alleen niet-lithium-ionbatterijen)
Als een batterij gedurende langere tijd
ontladen blijft, kan deze gesulfateerd
raken en niet meer normaal worden
opgeladen. De oplader detecteert dit en
gaat automatisch naar de herstelmodus.
Wanneer deze modus is geactiveerd, zal
het display “BAD BATT REC” weergeven.
Het display keert terug naar normaal
gebruik wanneer het normale opladen
begint nadat de batterij is hersteld. De
herstelmodus kan tot 10 uur duren. Als dit
niet lukt, wordt het opladen afgebroken
en wordt op het display “BAD BAT F02”
weergegeven. Voor meer informatie, zie
paragraaf 16, Probleemoplossing en
foutcodes.
BEHOUDMODUS
Wanneer de groene oplaad-/
onderhoud-LED brandt, is de oplader de
behoudmodus gestart. Deze modus staat
bekend als bewaking drijfmodus (Float
Mode Monitoring). In deze modus houdt
de oplader de batterij volledig opgeladen
door indien nodig een kleine stroom te
leveren. De spanning wordt op een niveau
gehouden dat wordt bepaald door het
geselecteerde batterijtype.
ALGEMENE OPMERKINGEN INZAKE
HET OPLADEN
• De grote op het chassis gemonteerde
hoofdventilator draait, gebaseerd op
de temperaturen van de afzonderlijke
laadborden in de eenheid en het totale
vermogen dat door de eenheid wordt
geleverd. De op het bord gemonteerde
ventilatoren werken op basis van de
bijbehorende bordtemperatuur.
• Als de oplaadmodus wordt gewijzigd
nadat het opladen is begonnen (door
op de knop Batterijspanning of
Batterijtype te drukken), stopt het
oplaadproces en begint het automatisch
opnieuw bij de nieuwe selectie.
• De spanning die tijdens het opladen wordt
weergegeven, is de laadspanning en is
meestal hoger dan de rustspanning van
de batterij.
VERMOGENSREGELING
Om te voorkomen dat de eenheid
het ingangsstroomniveau van 10
A overschrijdt, zijn alle laadstations
verbonden door een I
2
C (uitgesproken als
“i squared c”) communicatiebus en worden
vermogensgegevens verzameld door
één station dat communiceert met alle
andere stations. Als het vermogen groter
is dan 1000 W (dit komt overeen met een
ingangsstroom van ongeveer 10 A), wordt
de maximale stroom van alle stations
verlaagd van 12 A naar 8 A. Als na 2
minuten het totale vermogen nog steeds
boven de 1000 ligt W, wordt de maximale
stroom van alle stations verlaagd tot 6
A. Vervolgens als, na nog eens twee
minuten, het vermogen boven 1000 W
blijft, worden alle stations uitgeschakeld.
Na elke van deze stroomverminderingen,
met uitzondering van het uitschakelen,
als het totale vermogen gedurende 1 uur
onder 600 W zakt, wordt de maximale
stroom in alle stations vervolgens weer
verhoogd tot 12 A.