Toro Dingo 220-D Traction Unit Handleiding

Categorie
Accessoires voor het maken van koffie
Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
Dutch (NL)
FORMULIER NR. 3322-633
Dingo
220-D
Tractor
Model nr. 22302TE—990001 en hoger
The Toro Company – 1999
8111 Lyndale Ave. South
Bloomington, MN 55420–1196
All Rights Reserved
Printed in the USA
Inleiding
Dank u voor de keuze van een Toro produkt.
Wij bij Toro wensen dat u geheel tevreden bent met
dit nieuwe produkt. Aarzel daarom niet contact op te
nemen met uw erkende Toro Service Dealer voor
eventuele hulp, service, originele Toro onderdelen of
andere informatie.
Wanneer u de dealer of de fabriek raadpleegt, dient u
de model- en serienummers van de machine altijd te
vermelden. Aan de hand van deze nummers kan de
Service Dealer of vertegenwoordiger u de juiste
informatie over de specifieke machine verschaffen.
De model- en serienummers vindt u op een plaatje
links achter aan het frame.
Noteer de model- en serienummers van de machine
hieronder, dan hebt u ze altijd bij de hand.
Modelnr.:
Serienr.:
Lees deze handleiding aandachtig door, zodat u leert
hoe u de machine op de juiste wijze bedient en
onderhoudt. Door het lezen van de handleiding kunt u
persoonlijk letsel van u en anderen en schade aan de
machine voorkomen. Ofschoon Toro veilige en
moderne produkten ontwerpt, produceert en op de
markt brengt, blijft u verantwoordelijk voor een
correct en veilig gebruik daarvan. U bent tevens
verantwoordelijk voor de instructie m.b.t. veiligheid
van personen die u met de machine laat werken.
In deze handleiding gebruikt Toro een systeem om
mogelijke gevaren aan te duiden en u te attenderen op
bijzondere aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk
fataal) letsel van u en anderen te voorkomen. De
woorden GEVAAR, W
AARSCHUWING en
VOORZICHTIG geven de ernst van het gevaar aan.
Ga als regel altijd voorzichtig te werk..
GEVAAR waarschuwt u voor zeer gevaarlijke
situaties, die kunnen resulteren in ernstig lichamelijk
letsel of zelfs overlijden, die kunnen ontstaan als u
niet de vereiste voorzorgsmaatregelen neemt.
WAARSCHUWING waarschuwt u voor een
gevaarlijke situatie die kan resulteren in ernstig
lichamelijk letsel of zelfs overlijden, die kan ontstaan
als u niet de vereiste voorzorgsmaatregelen neemt.
VOORZICHTIG duidt belangrijke instructies inzake
uw persoonlijke veiligheid aan. Om letsel te
voorkomen moet u dergelijke instructies zorgvuldig
lezen en opvolgen.
Er worden nog twee woorden gebruikt om u op
belangrijke informatie te wijzen. “Belangrijk”
attendeert u op bijzondere technische informatie en
“Opmerking” duidt algemene informatie aan die
bijzondere aandacht verdient.
Als de handleiding verwijst naar de linker- of
rechterkant van de machine, betekent dit gezien vanaf
de normale bedieningspositie, d.w.z. staand op het
platform.
1
Inhoud
Blz.
Veiligheid 2.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veilige bediening 2
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsdruk 5
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsniveau 5
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trillingsniveau 5
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hellingsdiagram 6
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
V
eiligheids- en instructieplaatjes
7
. . . . . . . .
Montage 9
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Los geleverde onderdelen 9
. . . . . . . . . . . . .
Montage van pompbedieningshendel
9
. . . . .
T
echnische gegevens
10
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Werktuigen 10
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Stabiliteitswaarden 11
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Controles en werkzaamheden vóór het gebruik 12
.
Brandstof bijvullen 12
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Water uit brandstoffilter aftappen 13
. . . . . . .
Oliepeil controleren 13
. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Koelsysteem controleren
14
. . . . . . . . . . . . . .
Vuil van de tractor verwijderen 15
. . . . . . . . .
Hydrauliekvloeistof controleren 15
. . . . . . . .
Bandenspanning 16
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Blz.
Gebruiksaanwijzing 17
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bedieningsorganen 17
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Parkeerrem in werking stellen 19
. . . . . . . . . .
Starten en stoppen van de motor 19
. . . . . . . .
Vooruit en achteruit rijden 20
. . . . . . . . . . . . .
Tractor stoppen 20
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Niet-werkende tractor verplaatsen 20
. . . . . . .
Gebruik van de cilindervergrendelingen 21
. .
Werktuigen 22
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tractor voorbereiden voor transport 23
. . . . .
Tips voor gebruik bij koud weer
(onder het vriespunt) 24
. . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud 25
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoudsschema 25
. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Luchtfilter 26
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motorolie 27
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Koelvloeistof van de motor verversen 29
. . . .
Smeren 30
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Brandstoffilter 30
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Brandstofsysteem ontluchten
31
. . . . . . . . . . .
Brandstoftank aftappen 32
. . . . . . . . . . . . . . .
Hydraulisch systeem
32
. . . . . . . . . . . . . . . . .
Tractie-aandrijfkettingen 33
. . . . . . . . . . . . . .
V-snaar afstellen 35
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Accu 35
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Reiniging en stalling 36
. . . . . . . . . . . . . . . . .
Problemen, oorzaak en remedie 37
. . . . . . . . . . . . .
2
Veiligheid
Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker
of eigenaar kan letsel veroorzaken. Om het risico
van ongevallen te vermijden, dient u zich te
houden aan de volgende veiligheidsinstructies. Let
altijd op het veiligheidssymbool
, dat betekent:
V
OORZICHTIG, W
AARSCHUWING of
GEVAARLIJK — “instructie voor persoonlijke
veiligheid”. Het niet opvolgen van de instructie
kan leiden tot (mogelijk fataal) lichamelijk letsel.
Veilige
bediening
Dit produkt kan amputatie van handen of voeten
veroorzaken. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op
om ernstig of mogelijk fataal letsel te voorkomen.
MOGELIJK GEV
AAR
Uitlaatgassen van de motor bevatten
koolmonoxide, een reukloze en giftige stof.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Inademing van koolmonoxide kan dodelijk
zijn.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
De motor niet binnen of in een afgesloten
ruimte laten lopen.
Bediening algemeen
U dient alle instructies in de handleiding, video
en op de tractor zorgvuldig te lezen, te begrijpen
en op te volgen alvorens de tractor te starten.
Lees ook de handleiding van een aangebouwd
werktuig (indien aanwezig).
U dient erop toe te zien dat de machine
uitsluitend wordt bediend door volwassenen die
van de instructies op de hoogte zijn.
Bij het werken met tractor of werktuigen geen
sandalen, tennisschoenen, gymschoenen of korte
broek dragen. Draag altijd een lange broek en
stevige schoenen. Het dragen van veiligheidsbril,
veiligheidsschoenen, gehoorbescherming en een
helm wordt aanbevolen en kan door de wet of
verzekeringsmaatschappijen verplicht gesteld
zijn.
Controleer of zich geen personen in het
werkgebied ophouden voordat u de tractor gaat
gebruiken. Stop de tractor als iemand het
werkgebied betreedt.
Nooit passagiers op werktuigen of op de tractor
vervoeren.
Altijd omlaag en achterom kijken vóór en tijdens
achteruit rijden.
Nooit uw voeten onder het platform plaatsen.
Vóór bochten vaart verminderen. In scherpe
bochten op elk terrein kan men de macht over de
machine verliezen.
De tractor nooit met draaiende motor onbeheerd
achterlaten. Altijd de lastarmen laten zakken, de
motor stoppen en de contactsleutel verwijderen
alvorens af te stappen.
De nominale capaciteit nooit overschrijden,
omdat de tractor onstabiel kan worden, waardoor
u de machine niet meer onder controle hebt.
Geen last vervoeren met geheven lastarmen.
Lasten altijd dicht bij de grond transporteren. Bij
een geheven last niet van het platform af stappen.
Het werktuig niet overbelasten en de last altijd
horizontaal houden als u de lastarmen heft.
Stammen, palen en andere voorwerpen kunnen
van de lastarmen af rollen en u verwonden.
Bedieningshendels altijd geleidelijk aan
bedienen, nooit met rukken.
Veiligheid
3
Handen, voeten, haar en loszittende kleding uit
de buurt van bewegende delen houden.
Alleen bij daglicht of goed kunstlicht werken.
De tractor niet gebruiken als u onder de invloed
van alcohol of drugs bent.
Let op het verkeer bij oversteken en in de buurt
van de openbare weg.
Ga zeer zorgvuldig te werk bij laden of lossen
van de tractor op een aanhanger of vrachtwagen.
Delen die heet kunnen zijn van het werk niet
aanraken. Deze eerst laten afkoelen alvorens
onderhoud, afstelling of service te verrichten.
Werken op hellingen
Bij werken op hellingen bestaat een groot risico van
verlies van controle en kantelen, hetgeen in (mogelijk
fataal) letsel kan resulteren. Ga extra voorzichtig te
werk op hellingen.
Zorg bij op- en afrijden van hellingen dat het
zwaarste deel van de tr
ekker bergopwaarts
gericht is. De gewichtsverdeling kan variëren.
Bij een lege laadschop is de achterzijde van de
tractor het zwaarst, bij een volle laadschop de
voorzijde. Bij de meeste andere werktuigen is de
voorzijde van de tractor het zwaarst.
Gebruik de tractor niet op hellingen steiler dan
de maximumwaarden zoals vermeld in het
hoofdstuk Stabiliteitswaarden, pagina 11 en in de
handleiding van het werktuig. Zie ook het
hellingsdiagram op pagina 6.
Heffen van de hefarmen op een helling
vermindert de stabiliteit van de machine. Houd
de hefarmen op hellingen indien mogelijk in
gedaalde positie.
Door afkoppelen van een werktuig op een
helling wordt de achterzijde van de tractor
zwaarder. Raadpleeg het hoofdstuk
Stabiliteitswaarden, pagina 11, om te bepalen of
het werktuig veilig kan worden afgekoppeld op
een helling.
Verwijder obstakels zoals stenen, takken e.d. uit
het werkgebied. Let op kuilen, sporen of bulten,
omdat de tractor op onregelmatig terrein kan
kantelen. Obstakels kunnen in hoog gras
onzichtbaar zijn.
Rijd langzaam op hellingen. Zet voordat u de
motor start de pompbedieningshendel in de
langzame stand (schildpad), zodat u op de
helling niet behoeft te stoppen of te schakelen.
Houd u aan de aanbevelingen in de handleiding
van werktuigen met betrekking tot het gebruik
van contragewichten om de stabiliteit te
verbeteren.
Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde
werktuigen. Werktuigen kunnen de stabiliteit en
bedrijfseigenschappen van de tractor
beïnvloeden. De garantie kan komen te vervallen
door gebruik van niet-goedgekeurde werktuigen.
Houd alle bewegingen op hellingen langzaam en
geleidelijk. Vermijd plotselinge veranderingen
van snelheid of richting.
Vermijd optrekken of stoppen of een helling. Als
de wielen de grip verliezen, rijd dan langzaam en
recht van de helling af.
Let op de vrije doorrijhoogte (bijv. onder takken,
deuropeningen, elektrische kabels) voordat u
onder objecten door rijdt en zorg ervoor dat u die
niet raakt.
Vermijd wenden op een helling. Als u moet
wenden, doe dat dan langzaam en houd het
zwaarste uiteinde van de tractor bergopwaarts
gericht.
Gebruik de tractor niet dicht bij richels, sloten of
oevers. De tractor kan plotseling kantelen als een
wiel over de rand van een sloot e.d. gaat, of als
die rand instort.
V
eiligheid
4
Gebruik de tractor niet op nat gras. Door
verminderde tractie kan de tractor wegglijden.
Als u de tractor op een heuvel of helling
parkeert, altijd het werktuig op de grond laten
zakken, de parkeerrem in werking stellen en de
wielen blokkeren met wielkeggen of iets
dergelijks.
Probeer de tractor nooit te stabiliseren door uw
voet op de grond te zetten.
Kinderen
Ernstige ongevallen kunnen het gevolg zijn als de
bestuurder niet alert is op de aanwezigheid van
kinderen. Kinderen worden vaak aangetrokken door
de tractor en het uitgevoerde werk. Ga er nooit van uit
dat kinderen blijven waar u ze het laatst hebt gezien.
Houd kinderen uit het werkgebied en onder
toezicht van een andere, verantwoordelijke
volwassene.
Wees alert en stop de tractor als kinderen het
werkgebied betreden.
Vóór en tijdens achteruit rijden achterom en
omlaag kijken om te controleren of zich daar
geen kleine kinderen bevinden.
Nooit kinderen vervoeren. Die kunnen eraf
vallen en ernstig gewond raken of een veilige
bediening van de tractor belemmeren.
Laat de tractor nooit door kinderen bedienen.
Wees extra voorzichtig bij nadering van
onoverzichtelijke hoeken, struiken, bomen, het
einde van een omheining, of andere objecten die
het zicht belemmeren.
Onderhoud
Stop de motor alvorens service, reparatie,
onderhoud of afstelling te verrichten.
Als de hefarmen voor onderhoud of reparatie in
de geheven stand moeten staan, moet u de
hefarmen in geheven stand vastzetten met de
vergrendelingen voor de hydraulische cilinders,
die bij de tractor meegeleverd zijn.
De motor nooit in een afgesloten ruimte laten
draaien.
Draai alle moeren, bouten en schroeven
regelmatig strak aan, zodat de machine steeds
veilig in gebruik is.
Nooit proberen veiligheidsvoorzieningen te
omzeilen. Controleer veiligheidssystemen op een
goede werking vóór elk gebruik.
Houd de tractor vrij van gras, bladeren en ander
vuil. Gemorste olie of brandstof opruimen. Vóór
stalling de tractor eerst laten afkoelen.
Wees extra voorzichtig bij het werken met diesel
en andere brandstoffen. Deze zijn licht
ontvlambaar en de dampen kunnen exploderen.
Gebruik uitsluitend goedgekeurde vaten.
Nooit de tankdop verwijderen of brandstof
bijvullen terwijl de motor loopt. Laat de
motor afkoelen voordat u brandstof bijvult.
Tijdens het bijvullen niet roken.
Nooit binnen brandstof bijvullen.
De tractor of een brandstofvat nooit in een
binnenruimte opslaan waar een open vlam
is, zoals een waakvlam van een geiser of
verwarmingsketel.
Stop en controleer tractor en werktuig als u een
object hebt geraakt. Voer de nodige reparaties uit
alvorens de tractor opnieuw te starten.
Gebruik uitsluitend originele onderdelen, om te
verzekeren dat de machine in originele staat
blijft.
Veiligheid
5
Accuzuur is giftig en kan brandwonden
veroorzaken. Vermijd contact met huid, ogen en
kleding. Bescherm uw gezicht, ogen en kleding
wanneer u met een accu werkt.
Accugassen kunnen exploderen. Sigaretten,
vonken en vlammen uit de buurt van de accu
houden.
Houd uw lichaam en handen uit de buurt van
gaatjes of spuitmonden waaruit
hydrauliekvloeistof onder hoge druk spuit.
Gebruik karton of papier om lekken op te
sporen. Hydrauliekvloeistof onder hoge druk kan
in de huid dringen en letsel veroorzaken dat
chirurgisch ingrijpen binnen enkele uren
noodzakelijk maakt, om gangreen te voorkomen.
Geluidsdruk
Deze machine produceert een geluidsdruk bij het oor
van de bestuurder van 92 dB(A) (d.w.z. LpA), op
basis van metingen uitgevoerd op identieke machines
volgens Richtlijn 81/1051/EEG.
Geluidsniveau
Deze machine produceert een geluidsniveau van
103 LwA, op basis van metingen van identieke
machines volgens Richtlijn 84/538/EEG.
Trillingsniveau
Deze machine produceert een maximum hand-arm
trillingsniveau onder 2,5 m/s
2
en over het gehele
lichaam van 0,7 m/s
2
op basis van metingen van
identieke machines volgens EN 1033 en EN 1032.
V
eiligheid
6
Hellingsdiagram
       
    
LANGS DE JUISTE LIJN OMVOUWEN
VOORBEELD:
VERGELIJK HELLING MET
OMGEVOUWEN RAND
°
°
°
Veiligheid
7
Veiligheids-
en instructieplaatjes
Veiligheids- en instructieplaatjes zijn duidelijk zichtbaar voor de bestuurder
aangebracht op plaatsen waar mogelijk gevaar bestaat. Een beschadigd of verloren
plaatje vervangen.
# 100–1701
# 100–1702
# 100–1704
# 100–1705
# 93–7275
# 93–6686
1
8
7
6
1 3 4 5
2
1
9
24
10
12
11
2
13
1514
20
21
23
16
21
18
19
22
26
27
2
2
17
25
28
28
Figuur 1
1. Veiligheidsalarm
2. Lees
de
gebruikershandleiding
3.
Gevaar van verstrikt raken
4.
Gevaar van bekneld raken
5. Explosiegevaar
6.
Gevaar van elektrische
schokken
7.
Niet graven in de buurt van
ondergrondse gas- of
elektriciteitsleidingen
8.
Motor stoppen en
contactsleutel verwijderen
alvorens de
bestuurdersplaats
te
verlaten
9. Wacht
tot alle bewegende
delen tot stilstand zijn
gekomen
10.
Draag veiligheidsschoenen
11.
Draag een helm
12.
Draag een veiligheidsbril
13.
Houd omstanders uit het
werkgebied
14. W
erktuig laten zakken
15.
Indicator voor
hendelbeweging
16. Tractie-aandrijving
17. W
erktuig omlaag kantelen
18.
Hendel voor extra hydrauliek
in neutraal zetten
19.
Start de motor
.
20.
Gevaar van kantelen –
overschrijden van nominale
lastcapaciteit kan instabiliteit
veroorzaken
21. V
ol belast werktuig
bergopwaarts
gericht houden
22. Onbelast
werktuig
bergafwaarts gericht houden
23.
Bij geheven last niet van het
bestuurdersplatform af
stappen
24. W
erktuig hef
fen
25. W
erktuig omhoog kantelen
26.
Alleen hydrauliekolie
27.
Maximum lastcapaciteit
28. Gebruik
nooit startvloeistof
of
andere
chemicaliën om de
startprestaties te verbeteren
V
eiligheid
8
#
100–1703
# 98–8235
# 93–9367
# 93–7272
# 93–6680
1
2
3
4
6
7
5
1
8
3
# 93–9084
# 99–3088
# 99–3089
# 99–3095
# 99–3095
10
13
14 15
11
9
12
# 98–8219
16
Figuur 2
1. Snel
2. Tractie-aandrijving
3. Langzaam
4. Gevaar
van beknelling –
verbrijzelen van vingers of
handen
5.
Houd handen uit de buurt
6.
Snijden of verstrikt raken in
ventilator
7.
Blijf uit de buurt van
bewegende delen
8.
Uitsluitend dieselbrandstof
gebruiken
9. Parkeerrem
10. Hijspunt
11.
Plaatje geluidsniveau
12.
Plaatje geluidsdruk
13. Veiligheidsalarm
14.
Geen personen vervoeren
15.
Lees de
gebruikershandleiding
16. Handgas
9
Montage
Los
geleverde onderdelen
NB.: Controleer aan de hand van het onderstaande schema of u alle onderdelen hebt ontvangen.
BESCHRIJVING AANTAL GEBRUIK
Pompbedieningshendel
Contramoer
1
1
Pompbedieningshendel installeren
Sleutel 2
Motor starten
Montage
van
pompbedieningshendel
1. Steek de hendel in het pompselectieventiel
(fig. 3).
NB.: De hendel moet met de knik naar de
bestuurder toe worden gemonteerd.
2. Draai de contramoer aan de hendel vast om de
hendel op zijn plaats te bevestigen.
1
m–3883
Figuur 3
1. Pompbedieningshendel
10
Technische gegevens
Totale breedte 103 cm (40.5”)
Totale lengte 152 cm (60.0”)
Totale hoogte 125 cm (49.0”)
Gewicht/massa 762 kg (1680 lbs)
Nominale hefcapaciteit 234 kg (515 lbs)
(met bestuurder van 90 kg (200 lb), contragewicht en
standaard laadschop)
Kipcapaciteit 468 kg (l030 lbs)
(met bestuurder van 90 kg (200lb), contragewicht en
standaard laadschop)
Wielbasis 72 cm (28.5”)
Storthoogte 124 cm (48.75”)
(met standaard laadschop)
Reikwijdte – volledig geheven 66 cm (26.0”)
(met standaard laadschop)
Hoogte tot scharnierpen 168 cm (66.0”)
(standaard laadschop in hoogste positie)
Vermogen 14,0 kW
Alle gegevens gelden voor de tractor in
basisuitvoering zonder werktuig, tenzij anders
vermeld. T
echnische gegevens en uitvoering kunnen
zonder opgave vooraf worden gewijzigd.
Werktuigen
Er zijn vele werktuigen verkrijgbaar die met de
tractor kunnen worden gebruikt. Hiermee kunt u vele
verschillende werkzaamheden met de tractor
uitvoeren, zoals materialen verplaatsen, gaten graven,
egaliseren en nog veel meer. Vraag uw Toro dealer
om een lijst van alle goedgekeurde SiteWorks
Systems werktuigen en accessoires.
Belangrijk: Gebruik uitsluitend door Toro
goedgekeurde werktuigen.
Controles en werkzaamheden vóór het gebruik
11
Stabiliteitswaarden
In de volgende tabel zijn de maximum hellingswaarden, aanbevolen voor de tractor in de opgegeven posities,
vermeld. Op hellingen steiler dan het opgegeven maximum kan de tractor onstabiel worden. De gegevens in de
tabel gelden bij volledig gedaalde hefarmen en wanneer de in de fabriek gemonteerde banden op de tractor
aanwezig zijn en de voorgeschreven spanning hebben; geheven hefarmen en andere typen banden of
bandenspanningen kunnen de stabiliteit beïnvloeden.
Maximum aanbevolen hellingsgraad
bij werken:
Samenstelling
Vooruit
bergopwaarts
Achteruit
bergopwaarts
Zijwaarts op
helling
T
ractor zonder werktuig
9° 20° 17°
T
ractor met contragewicht, zonder werktuig
7° 20° 15°
T
ractor met werktuig, met één van de volgende
opgegeven stabiliteitswaarden voor elke
hellingspositie:*
A 22° 22° 20°
B 19° 19° 17°
C 15° 15° 13°
D 11° 11° 9°
E 7° 5° 5°
* In de handleiding van elk werktuig zijn drie stabiliteitswaarden weergegeven: één voor elke hellingpositie. Om
de maximum helling te bepalen die u met het gemonteerde werktuig kunt nemen, bepaalt u de hellingsgraad die
overeenkomt met de stabiliteitswaarden van het werktuig. Tenzij anders vermeld in de handleiding van het
werktuig, kunt u ervan uitgaan dat de opgegeven waarden gelden voor gebruik zonder het contragewicht.
Voorbeeld: als het aan de tractor gemonteerde werktuig een waarde voor vooruit bergopwaarts van B heeft, een
waarde voor achteruit bergopwaarts van D en een waarde voor zijwaarts op een helling van C, dan kunt u vooruit
rijden op een helling van 19
°, achteruit op een helling van 11° en zijwaarts op een helling van 13°, zoals vermeld
in bovenstaande tabel.
12
Controles en
werkzaamheden vóór het
gebruik
Vóór het gebruik brandstof- en oliepeil controleren,
vuil van de tractor verwijderen, eventueel water uit
het brandstoffilter aftappen en de bandenspanning
controleren. Tevens ervoor zorgen dat het werkgebied
vrij van personen en vuil is. Zorg ervoor dat u de
plaats van eventuele leidingen kent en die hebt
gemarkeerd.
Brandstof
bijvullen
De motor loopt op schone, verse dieselbrandstof met
een minimum cetaangetal van 40. Koop brandstof in
hoeveelheden die u binnen 30 dagen gebruikt om de
versheid te verzekeren.
Gebruik zomerdiesel (nr. 2–D) bij temperaturen
boven –7C (20F) en winterdiesel (nr. 1–D of
1–D/2–D mengsel) onder –7C (20F). Gebruik van
winterdiesel bij lage temperaturen zorgt voor een
lager ontbrandingspunt en betere
stromingseigenschappen, waardoor de motor beter
start en minder kans op chemische schifting van de
brandstof bij lage temperaturen bestaat.
Gebruik van zomerdiesel boven –7C (20F) draagt
bij aan een langere levensduur van de onderdelen van
de brandstofpomp.
Belangrijk: Gebruik geen kerosine of benzine in
plaats van diesel, omdat dit
motorschade veroorzaakt.
1. Parkeer de tractor op een vlakke ondergrond, laat
de hefarmen zakken en stop de motor.
2. Verwijder de contactsleutel en laat de motor
afkoelen.
3. Maak de omgeving van de tankdop schoon en
verwijder de tankdop.
4. Gebruik een trechter en vul de tank met
dieselbrandstof tot 6 –13 mm (1/4 - 1/2”) onder
de onderkant van de vulbuis.
NB.: Deze ruimte is nodig voor het uitzetten
van de brandstof. De tank nooit
helemaal vullen.
5. De tankdop weer stevig erop draaien. Gemorste
brandstof opvegen.
Indien mogelijk de brandstoftank na elk gebruik
vullen. Dit voorkomt condensvorming in de
brandstoftank.
Controles en werkzaamheden vóór het gebruik
13
MOGELIJK GEV
AAR
Brandstof is onder bepaalde
omstandigheden uitermate brandbaar en
explosief.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Brand of explosie van brandstof kan
brandwonden of schade aan eigendommen
veroorzaken.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Gebruik een trechter of tuit; brandstof
uitsluitend in de open lucht bij koude
motor bijvullen. Gemorste brandstof direct
opvegen.
Vul de tank nooit helemaal, maar slechts
tot 6–13 mm (1/4” – 1/2”) vanaf de
onderkant van de vulopening. Deze ruimte
is nodig voor het uitzetten van de
brandstof.
Rook niet wanneer u met brandstof bezig
bent en houd de brandstof weg van open
vlammen of vonken.
Brandstof in goedgekeurde vaten opslaan
en buiten bereik van kinderen bewaren.
Nooit meer voorraad dan voor 30 dagen
kopen.
Water
uit brandstoffilter
aftappen
Controleer de bezinkselkom van het brandstoffilter
dagelijks op water of andere verontreiniging.
Aanwezig water of verontreiniging moet vóór het
gebruik worden verwijderd.
1. Sluit de brandstofkraan door die rechtsom te
draaien (fig. 4).
2. Moer waarmee bezinkselkom aan filterkop
bevestigd is losdraaien.
3. Water en andere verontreinigingen uit
bezinkselkom verwijderen.
1
1
2
3
4
Figuur 4
1. Brandstoffilter
2. Ontluchtingsschroeven
3. Brandstofkraan
4. Moer
4. Brandstoffilter controleren, vervangen als het
vuil is. Zie Brandstoffilter vervangen, pagina 28.
5. Bezinkselkom aan filter monteren. Let op goede
plaatsing van de O-ring tussen de aansluitingen
van bezinkselkom en filterkop.
6. Brandstofkraan open draaien.
7. Draai de ontluchtingsschroeven open (fig. 4),
zodat de kom vol brandstof loopt.
8. Draai de ontluchtingsschroeven dicht.
Oliepeil
controleren
1. Parkeer de tractor op een vlakke ondergrond, laat
de hefarmen zakken en stop de motor.
2. Verwijder de contactsleutel en laat de motor
afkoelen.
3. Maak de omgeving van de peilstok schoon
(fig. 5 & 6).
4. Peilstok eruit trekken en metalen uiteinde
schoonvegen.
5. Peilstok helemaal terug in de buis drukken.
6. Peilstok eruit trekken en metalen uiteinde
bekijken. Als het oliepeil te laag is, de vuldop
verwijderen en langzaam genoeg olie via de
vulopening bijvullen om het oliepeil tot aan de F
(full) markering te brengen.
Controles en werkzaamheden vóór het gebruik
14
Belangrijk: Het carter niet overvullen met olie,
omdat de motor daardoor
beschadigd kan worden.
7. Peilstok en vuldop terugplaatsen.
1
2
Figuur 5
1. Peilstok 2. Vuldop
m–3742
0,95
l (1 Qt)
Figuur
6
1. Vuldop
Koelsysteem
controleren
Het koelsysteem is gevuld met een 50/50 mengsel
van water en permanente ethyleenglycol antivries.
Controleer het peil van de koelvloeistof aan het begin
van elke dag voordat u de motor start.
MOGELIJK GEV
AAR
Koelvloeistof is heet en staat onder druk.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Ontsnappende koelvloeistof onder druk
kan ernstige brandwonden veroorzaken.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
De radiateurdop nooit verwijderen als de
motor heet is. Laat de motor altijd ten
minste 15 minuten afkoelen, of totdat de
radiateurdop voldoende afgekoeld is en u
de dop kunt aanraken zonder uw hand te
branden, voordat u de radiateurdop
verwijdert.
1. Parkeer de tractor op een vlakke ondergrond, laat
de hefarmen zakken en stop de motor.
Contactsleutel verwijderen.
2. Laat de motor afkoelen.
3. Verwijder de vuldop van de radiateur en
controleer het koelvloeistofpeil (fig. 7). De
vloeistof moet tot aan de vulbuis staan.
4. Als het peil te laag is, koelvloeistof bijvullen.
Belangrijk: De radiateur nooit overvullen.
5. De vuldop weer stevig op de radiateur draaien,
controleren of deze goed afsluit.
1
Figuur 7
1. Vuldop
Controles en werkzaamheden vóór het gebruik
15
Vuil
van de tractor verwijderen
Belangrijk: Laten draaien van de motor met
geblokkeerde of verstopte radiateur
leidt tot motorschade door
oververhitting.
1. Parkeer de tractor op een vlakke ondergrond, laat
de hefarmen zakken en stop de motor.
Contactsleutel verwijderen.
2. Controleer het luchtfilter voorfilter op vuil. Vuil
indien nodig vóór en/of tijdens het gebruik
verwijderen.
3. Vóór elk gebruik vuil van de motor verwijderen
met behulp van een borstel of perslucht.
4. Vanaf de voorzijde van de radiateur deze met
water of perslucht schoonspuiten.
Belangrijk: Gebruik van perslucht verdient de
voorkeur boven schoonspuiten met
water. Bij gebruik van water dit uit
de buurt van elektrische onderdelen
houden.
Belangrijk: De tractor niet met een
hogedrukreiniger schoonmaken.
Hierdoor kan de elektrische
installatie beschadigd of smeervet
verwijderd worden.
Hydrauliekvloeistof
controleren
Controleer het peil van de hydrauliekvloeistof
alvorens de motor voor de eerste keer te starten en
daarna elke 25 bedrijfsuren.
Inhoud hydrauliektank: 56 liter (15 ga.)
Gebruik uitsluitend groep 1 ISO type 46/68
anti-slijtage hydrauliekvloeistoffen, aanbevolen voor
omgevingstemperaturen die constant liggen onder
38_C (100_F), zoals Toro Hy–Pro, Mobil Fluid 424,
of een andere gelijkwaardige vloeistof:
Belangrijk: Gebruik uitsluitend groep 1 ISO
type 46/68 anti-slijtage
hydrauliekvloeistoffen. Andere
vloeistoffen kunnen schade aan het
systeem ver
oorzaken.
1. Parkeer de tractor op een vlakke ondergrond, laat
de hefarmen zakken en stop de motor.
2. Maak de omgeving van de vulbuis van de
hydrauliektank schoon (fig. 8).
3. Verwijder de dop van de vulbuis en controleer
het vloeistofpeil. De vloeistof moet tot aan het
groene merkteken op de peilstok staan.
4. Als het peil te laag is, genoeg vloeistof bijvullen
om het juiste peil te bereiken.
5. De dop weer op de vulbuis aanbrengen.
Controles en werkzaamheden vóór het gebruik
16
1
Figuur 8
1. Vuldop
Bandenspanning
Houd de banden op de voor
geschreven spanning. De
bandenspanning kan het best bij koude banden
worden gecontroleerd.
Bandenspanning: 138–207 kPa (20–30 psi)
NB.: Gebruik een lage spanning (138 kPa,
20 psi) voor werken op zanderige
ondergrond, om de tractie te
verbeteren.
1
m–1872
Figuur 9
1. Ventiel
17
Gebruiksaanwijzing
Bedieningsorganen
Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen
(fig. 10) voordat u de motor start en de tractor
gebruikt.
m–3883
1
2
3
5
4
Figuur 10
1. Hendels
voor rijaandrijving
2. Hendel
voor werktuig
neigen
3.
Hendel voor hefarmen
4.
Hendel voor extra
hydrauliek
5. Pompbedieningshendel
MOGELIJK GEVAAR
De bestuurder kan van het platform af
vallen.
WA
T ER KAN GEBEUREN
De bestuurder kan ernstig gewond raken.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Bedieningshendels uitsluitend bedienen als
u met beide voeten op het platform staat en
met de handen de handgrepen vasthoudt.
Contactschakelaar
De contactschakelaar
, waarmee de motor wordt
gestart en gestopt, heeft vier standen: uit, aan,
voorgloeien en starten. Draai de sleutel rechtsom in
de stand voorgloeien en houd de sleutel 5–7 seconden
in die stand (langer als de temperatuur onder het
vriespunt ligt), daarna in de stand starten om de
startmotor te activeren. Laat de sleutel los zodra de
motor aanslaat. De sleutel keert automatisch terug
naar de stand aan. Om de motor te stoppen de sleutel
linksom in de stand uit draaien.
Handgas
Met het handgas regelt u het motortoerental,
uitgedrukt in omwentelingen per minuut (omw/min).
Beweeg het handgas omhoog voor een hoger
motortoerental of omlaag voor een lager toerental.
Zet het handgas in de stand snel (haas) voor de
hoogste prestaties tijdens het werk.
NB.: Het handgas kan ook op een lagere
stand worden gezet.
Hendels voor rijaandrijving
Om vooruit te rijden, drukt u de rijhendels langzaam
naar voren. Om achteruit te rijden, trekt u de
rijhendels langzaam naar achteren.
Om recht te rijden, oefent u even veel druk op beide
rijhendels uit.
Om een bocht te maken, oefent u minder druk uit op
de rijhendel aan de kant waarheen u wilt wenden.
Hoe verder u de rijhendels in een bepaalde richting
drukt, hoe sneller de tractor in die richting rijdt.
Om vaart te verminderen of te stoppen, zet u de
rijhendels in neutraal.
Hendel voor werktuig neigen
Om het werktuig naar voren te neigen, de neighendel
langzaam naar voren drukken.
Om het werktuig naar achteren te neigen, de
neighendel langzaam naar achteren trekken.
Gebruiksaanwijzing
18
Hefarmhendel
Om de hefarmen te laten zakken, de hefarmhendel
langzaam naar voren drukken.
Om de hefarmen te heffen, de hefarmhendel langzaam
naar achteren trekken.
Hendel voor extra hydrauliek
Om een hydraulisch werktuig in voorwaartse richting
te bedienen, de hendel voor extra hydrauliek
langzaam naar achteren trekken.
Om een hydraulisch werktuig in achterwaartse
richting te bedienen, de hendel voor extra hydrauliek
langzaam naar voren drukken.
Pompbedieningshendel
Zet de pompbedieningshendel in de stand snel (haas)
om rijaandrijving, hefarmen en werktuig neigen op
hoge snelheid en extra hydrauliek op lage snelheid te
zetten.
Zet de pompbedieningshendel in de stand langzaam
(schildpad) om de extra hydrauliek op hoge snelheid
en rijaandrijving, hefarmen en werktuig neigen op
lage snelheid te zetten.
MOGELIJK GEV
AAR
Als de pompbedieningshendel wordt
bewogen terwijl de tractor in beweging is,
zal de tractor ofwel plotseling stoppen of
snel acceler
eren.
Als de tractor wordt gebruikt met de
pompbedieningshendel in een tussenstand,
functioneert de tractor niet correct en kan
die beschadigd worden.
WA
T ER KAN GEBEUREN
U kunt naar voren of naar achteren worden
geworpen en daardoor gewond raken.
Als de tractor snel accelereert, kunt u de
controle over de tractor verliezen en
omstanders of uzelf letsel toebrengen.
U kunt de controle over de tractor verliezen
en omstanders of uzelf letsel toebrengen.
De tractor kan beschadigd worden.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Nooit de pompbedieningshendel bewegen
terwijl de tractor in beweging is.
De tractor niet bedienen als de
pompbedieningshendel in een tussenstand
staat (d.w.z. in een andere positie dan
helemaal naar voren of helemaal naar
achteren).
Oliestroomverdeler
De hydrauliek van de tractor (d.w.z. de rijaandrijving,
hefarmen en werktuig neigen) werkt op een ander
hydraulisch circuit dan de extra hydrauliek voor de
aandrijving van werktuigen. Deze twee systemen
gebruiken echter dezelfde hydrauliekpompen. Met
behulp van de oliestroomverdeler (fig. 11) kunt u de
snelheid van de tractorhydrauliek veranderen, door
meer of minder olie naar het circuit van de extra
hydrauliek te sturen. De verdeler maakt het mogelijk
de oliestroom in verschillende hoeveelheden te
verdelen, zodat de tractor langzamer werkt. Hoe meer
oliestroom u naar de extra hydrauliek stuurt, hoe
langzamer de hydrauliek van de tractor werkt.
Gebruiksaanwijzing
19
3
4
5
1
2
Figuur 11
1. Oliestroomverdeler
2. Knop
3. stand
12 uur
4.
stand 10 - 1
1 uur
5.
stand 9 uur
Zet de oliestroomverdeler in de stand 12 uur om
de tractorhydrauliek zo snel mogelijk te laten
werken.
Gebruik deze instelling voor snel werken met de
tractor.
Zet de oliestroomverdeler tussen de stand 12 uur
en 9 uur om de tractorhydrauliek langzamer te
laten werken en voor fijnafstelling van de
snelheid.
Gebruik een instelling in dit gebied bij gebruik
van werktuigen met hydrauliek waarbij u zowel
het werktuig als de tractorhydrauliek moet
bedienen, zoals bij een grondboor, hydraulisch
mes of eg.
Zet de verdeler in de stand 9 uur om de gehele
oliestroom naar de extra hydrauliek van het
werktuig te sturen.
In deze stand werkt de hydrauliek van de tractor
niet. Gebruik deze stand voor hydraulische
werktuigen waarvoor u de tractorhydrauliek niet
nodig hebt. Momenteel zijn er geen werktuigen
die de stand 9 uur vereisen, maar de
sleuvengraver werkt het best als u de hendel
dicht bij de stand 9 uur zet, zodat de tractor
kruipt tijdens het graven van een sleuf.
NB.: De oliestroomverdeler kan in elke
stand vastgezet worden door de knop
aan de hendel rechtsom te draaien
totdat hij de wijzerplaat raakt (fig. 11).
Parkeerrem
in werking stellen
1. Parkeerremhendel omhoog trekken en een kwart
slag linksom draaien (fig. 12).
2. Hendel loslaten, zodat de pen aan de stang in de
sleuf valt (fig. 12).
m–4457
1
2
Figuur 12
1. Parkeerremhendel 2. Pen
3. Om de parkeerrem te lossen, de handgreep
optillen en een kwart slag rechtsom draaien.
Starten
en stoppen van de
motor
Starten van de motor
1. Ga op het platform staan.
2. Zet het handgas midden tussen langzaam en snel
(haas en schildpad).
3. Draai de contactsleutel rechtsom in de stand
voorgloeien en houd de sleutel 10 seconden in
die stand.
NB.: Bij een warme of hete motor kan korter
voorgloeien voldoende zijn.
4. Draai de contactsleutel in de stand starten. Zodra
de motor aanslaat, laat u de sleutel los.
Belangrijk: De startmotor per keer niet langer
dan 10 seconden laten draaien. Als
de motor nog niet gestart is, houd
dan een afkoelingsperiode van
Gebruiksaanwijzing
20
30 seconden tussen de startpogingen
aan. Als u dat niet doet, kan de
startmotor oververhit raken.
5. Als de motor loopt, zet u het handgas in de
gewenste stand.
Belangrijk: Gebruik nooit startvloeistof of
andere chemicaliën om de
startprestaties te verbeteren.
Stoppen van de motor
1. Zet het handgas in de stand langzaam
(schildpad).
2. Laat de hefarmen op de grond zakken.
3. Schakel de contactschakelaar uit.
NB.: Als de motor zwaar belast of heet is,
laat u hem eerst een minuut stationair
lopen voordat u de motor stopt.
Hierdoor kan de motor afkoelen
voordat hij wordt gestopt. In een
noodgeval kan de motor direct worden
gestopt.
Vooruit
en achteruit rijden
Om met de tractor te rijden, gaat u als volgt te werk:
Om vooruit te rijden, drukt u de rijhendels
langzaam naar voren.
Om achteruit te rijden, trekt u de rijhendels
langzaam naar achteren.
Om recht te rijden, oefent u even veel druk op
beide rijhendels uit.
Om een bocht te maken, oefent u minder druk
uit op de rijhendel aan de kant waarheen u wilt
wenden.
Om vaart te verminderen of te stoppen, zet u de
rijhendels in neutraal.
NB.: Hoe verder u de rijhendels in een
bepaalde richting drukt, hoe sneller de
tractor in die richting rijdt.
Tractor
stoppen
Om de tractor te stoppen, zet u de rijhendels in
neutraal, laat de hefarmen op de grond zakken en stop
de motor. Contactsleutel verwijderen.
MOGELIJK GEV
AAR
Iemand zou de tractor kunnen bedienen of
wegrijden wanneer u deze onbeheerd
achterlaat.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Kinderen of omstanders kunnen gewond
raken door onbevoegd gebruik van de
tractor.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Verwijder altijd de sleutel uit de
contactschakelaar als u de tractor
onbeheerd achterlaat, ook al is het maar
voor even.
Niet-werkende
tractor
verplaatsen
Belangrijk: De tractor nooit slepen zonder eerst
de tractie-aandrijfkettingen los te
maken, omdat het hydraulisch
systeem anders beschadigd kan
worden.
Tractor slepen
1. Zet de motor af.
2. Verwijder de tractie-aandrijfkettingen van de
voor- en achterwielen.
Gebruiksaanwijzing
21
3. Til de achterwielen van de grond en sleep of duw
de tractor.
Tractor ophijsen
1. Zet de motor af.
2. Bevestig hijskettingen aan de twee gaten in het
frame net boven het bevestigingspunt van de
hefarmen en hijs de tractor vrij van de grond om
hem te verplaatsen.
Gebruik
van de
cilindervergrendelingen
MOGELIJK GEVAAR
De hefarmen kunnen dalen als ze in
geheven stand staan.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Iemand die zich onder de hefarmen
bevindt, kan door de dalende hefarmen
verwond worden.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Monteer altijd de cilindervergrendelingen
als u onderhoud gaat uitvoeren waarvoor
de hefarmen geheven moeten zijn.
Montage van de cilindervergrendelingen
1. Start de motor.
2. Hef de hefarmen in de hoogste stand.
3. Zet de motor af.
4. Plaats een cilindervergrendeling om elke
hefcilinderstang (fig. 13).
5. Zet beide cilindervergrendelingen vast met een
pen en R-pen (fig. 13).
m–4398
2
3
1
4
5
Figuur 13
1. Cilindervergrendeling
2. Hefcilinder
3. Pen
4. R-pen
5. Hefcilinderstang
6. Start de motor.
7. Laat de hefarmen langzaam zakken, totdat de
cilindervergrendelingen contact maken met de
cilinder en het uiteinde van de stang.
8. Zet de motor af.
Cilindervergrendelingen
verwijderen/opbergen
1. Start de motor.
2. Hef de hefarmen in de hoogste stand.
3. Zet de motor af.
4. Verwijder de pen en R-pen uit beide
cilindervergrendelingen.
5. Verwijder de cilindervergrendelingen.
6. Laat de hefarmen zakken.
7. Plaats de cilindervergrendelingen om de
hydrauliekslangen en zet ze vast met de pennen
en R-pennen (fig. 14).
Gebruiksaanwijzing
22
m–4397
2
1
3
4
1
2
Figuur 14
1. Hydrauliekslangen
2. Cilindervergrendelingen
3. R-pen
4. Pen
Werktuigen
Werktuig aankoppelen
Belangrijk: Gebruik uitsluitend door Toro
goedgekeurde werktuigen.
Werktuigen kunnen de stabiliteit en
bedrijfseigenschappen van de
tractor beïnvloeden. De garantie
voor de tractor kan komen te
vervallen door gebruik van
niet-goedgekeurde werktuigen.
Belangrijk: Alvorens een werktuig te monteren,
controleren of de bevestigingsplaten
vrij van vuil zijn.
1. Plaats het werktuig op een vlakke ondergrond,
met voldoende ruimte erachter voor de tractor.
2. Zet de pompbedieningshendel in de stand
langzaam (schildpad).
3. Start de motor.
4. Druk de hendel voor werktuig neigen langzaam
naar voren om de bevestigingsplaat voor het
werktuig naar voren te neigen.
5. Plaats de bevestigingsplaat in de bovenste lip
van de bevestigingsplaat van het werktuig
(fig. 15).
m–4055
1
2
Figuur 15
1. Bevestigingsplaat
tractor
2. Bevestigingsplaat
werktuig
6. Hef de hefarmen en neig de bevestigingsplaat
tegelijkertijd achterover.
Belangrijk: Het werktuig moet geheven worden
totdat het vrij van de grond is en de
bevestigingsplaat moet helemaal
achterover worden geneigd.
7. Zet de motor af.
8. Zet de snelkoppelpennen vast (fig. 16).
m–4056
1
Figuur 16
1. Snelkoppelpennen
(in vaste stand getoond)
Hydrauliekslangen aansluiten
Als het werktuig op de hydrauliek moet worden
aangesloten, sluit u de hydrauliekslangen als volgt
aan:
1. Zet de motor af.
2. Beweeg de hendel voor de extra hydrauliek naar
voren, naar achteren en terug in neutraal om de
hydrauliekaansluitingen drukloos te maken.
Belangrijk: Zorg ervoor dat de
hydrauliekaansluitingen vrij van
vuil en vreemde voorwerpen zijn.
Gebruiksaanwijzing
23
3. Verwijder de beschermkappen van de
hydrauliekaansluitingen aan de tractor. Zet de
kappen aan elkaar om vuil worden tijdens het
werk te voorkomen.
4. Schuif de ring aan de hydrauliekkoppelingen van
het werktuig terug en sluit ze aan op de
aansluitingen van de tractor.
MOGELIJK GEV
AAR
Ontsnappende hydrauliekvloeistof onder
druk kan in de huid dringen en letsel
veroorzaken.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Hydrauliekvloeistof die in de huid is
gedrongen moet binnen enkele uren
chirurgisch worden verwijderd door een
arts die bekend is met dit soort letsel,
anders kan gangreen ontstaan.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Houd uw lichaam en handen uit de buurt
van gaatjes of spuitmonden waaruit
hydrauliekvloeistof onder hoge druk spuit.
Gebruik karton of papier om lekken op te
sporen, nooit uw handen.
5. Controleer of de koppeling goed vastzit door aan
de slang te trekken.
Werktuig afkoppelen
1. Laat het werktuig op de grond zakken.
2. Zet de motor af.
3. Maak de snelkoppelpennen los door ze naar
buiten te draaien.
4. Als het werktuig met hydrauliek werkt, beweegt
u de bedieningshendel voor extra hydrauliek naar
voren, naar achteren en terug in neutraal om de
snelkoppelingen drukloos te maken.
5. Als het werktuig met hydrauliek werkt, schuift u
de ring van de snelkoppelingen naar achteren en
maakt u de koppelingen los.
Belangrijk: Verbind de hydrauliekslangen van
het werktuig met elkaar, om vuil
worden van het hydraulisch systeem
tijdens stalling te voorkomen.
6. Breng de beschermkappen op de
hydrauliekaansluitingen van de tractor aan.
7. Start de motor, neig de bevestigingsplaat naar
voren en rijd de tractor achteruit van het
werktuig weg.
Tractor
voorbereiden voor
transport
Belangrijk: De tractor niet op de openbare weg
gebruiken of ermee rijden.
Belangrijk: Bij transport van de tractor op een
aanhanger altijd de volgende
werkwijze gebruiken:
1. De hefarmen laten zakken.
2. De motor stoppen.
3. De tractor op de aanhanger vastzetten met
kettingen of banden. Daarbij de openingen in het
bestuurdersplatform gebruiken om de achterzijde
van de tractor en de hefarmen om de voorzijde
van de tractor vast te zetten.
Tips
voor gebruik bij koud
weer (onder het vriespunt)
Gebruik een Kabota cilinderkopverwarming voor
starten bij koud weer. Deze verwarming is
verkrijgbaar via de fabrikant van de motor.
Laat de tractor warmlopen met het handgas in
het middengebied gedurende ten minste
10 minuten.
Gebruiksaanwijzing
24
Raadpleeg de handleiding van de motor voor
meer tips voor gebruik bij koud weer.
25
Onderhoud
Onderhoudsschema
Werkzaamheden
Elk
gebruik
Elke
8 uur
Elke
25 uur
Elke
50 uur
Elke
100
uur
Elke
200 uur
Elke
400 uur
Elk
jaar
Hydrauliekoliepeil controleren
Eerste X
Hydrauliekolie verversen
X
Hydrauliekfilter vervangen
Eerste X
Motoroliepeil controleren
X
Motorolie verversen
1
Eerste X
Motoroliefilter vervangen (elke
200 bedrijfsuren of bij elke tweede
olieverversing)
Eerste X
T
ractie-aandrijfketting – spanning
controleren
Eerste X
T
ractie-aandrijfketting – smeren
X
Wielmoeren aantrekken
Eerste
Chassis smeren
2
X
Luchtfilter-voorfilter leegmaken
X X
Papieren luchtfilter — onderhoud
1
X
Papieren luchtfilter — vervangen
1
X
Brandstof aftappen
3
X
Hydrauliekleidingen controleren
5
X
Accu – zuurpeil controleren
X
Accu – opladen, kabels
afkoppelen
3
X
Brandstof
filter vervangen
4
X
V
-snaar controleren
X
Radiateur – koelvloeistofpeil
controleren
X
Radiateur – spoelen en
koelvloeistof verversen
X
Bandenspanning controleren
X
Bevestigingen
controleren/natrekken
X
Lakbeschadigingen bijwerken
3
X
1
Vaker
onder stof
fige, vuile omstandigheden.
2
Direct na
elke wasbeurt.
3
Vóór stalling.
4
Direct als water aanwezig is.
5
Bewegende leidingen elke 2 jaar of elke 1500 bedrijfsuren vervangen.
Onderhoud
26
MOGELIJK GEVAAR
Als u de sleutel in de contactschakelaar laat zitten, kan een onbevoegde de motor
starten.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Per ongeluk starten van de motor kan leiden tot lichamelijk letsel van u of
omstanders.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES V
OORKOMEN
Verwijder de sleutel uit de contactschakelaar en maak de minkabel van de accu los
alvorens onderhoud uit te voeren.
Luchtfilter
Onderhoudsinterval/Specificatie
Luchtfilter-voorfilter vóór elk gebruik controleren en
leegmaken.
Luchtfilterelement na elke 100 bedrijfsuren reinigen.
Dit moet vaker gebeuren bij gebruik onder zeer
stoffige of zanderige omstandigheden.
Vervang het element na elke 400 bedrijfsuren of elk
jaar.
Luchtfilterelement verwijderen
1. Tractor op een vlakke ondergrond parkeren,
hefarmen laten zakken en de motor stoppen.
Contactsleutel verwijderen.
2. Luchtfilterdeksel losschroeven en verwijderen.
3. Bevestigingsmoer losdraaien en element uit het
luchtfilter verwijderen.
Onderhoud van stofreservoir en
stofontlaadventiel
Controleer het stofreservoir en ontlaadventiel elke
dag. Er mag zich nooit meer stof dan tot op 2,5 cm
(1”) van het rubber ontlaadventiel verzamelen.
1. Verwijder het stof uit het reservoir.
2. Na reiniging van reservoir en ontlaadventiel
beide delen weer aanbrengen en monteren.
Luchtfilterelement reinigen
Reinig het luchtfilter na elke 100 uur of vaker onder
zeer stoffige of vuile omstandigheden, door middel
van wassen of met perslucht. Vervang het element na
elke vier reinigingsbeurten (400 uur) of jaarlijks,
waarbij de kortste periode moet worden aangehouden.
Reinig het element door het te wassen in een
oplossing van filterreiniger (verkrijgbaar bij uw Toro
dealer) en water, of blaas het filter schoon met
perslucht.
NB.: Reiniging met perslucht wordt
aanbevolen als het element direct na
reiniging moet worden gebruikt, omdat
een gewassen element eerst moet
worden gedroogd. Het element wordt
beter gereinigd door middel van
wassen dan met behulp van perslucht.
Het filter moet worden gewassen als de
filterporiën roet van uitlaatgassen
bevatten.
Belangrijk: De plastic ribben niet verwijderen
vóór het reinigen.
Onderhoud
27
Wassen:
1. Maak een oplossing van filterreiniger en water
en laat het filterelement ca. 15 minuten inweken.
Raadpleeg de instructies op de verpakking van
de filterreiniger voor meer informatie.
2. Het element schoonspoelen met leidingwater. De
waterdruk mag niet hoger dan 275,8 kPa (40 psi)
zijn, om beschadiging van het filterelement te
voorkomen.
3. Droog het filterelement met behulp van een
warme luchtstroom (max. 70_C / 160_F) of laat
het element aan de lucht drogen. Geen perslucht
of lamp gebruiken om het filter te drogen.
4. Controleer het element als het droog is; zie
Filterelement controleren.
Reiniging met perslucht:
1. Blaas het droge filterelement van binnen naar
buiten schoon met perslucht. De druk mag niet
hoger zijn dan 689,5 kPa (100 psi) om
beschadiging van het element te voorkomen.
2. Houd de blaasmond ten minste 2,5 cm (1”) van
de papierplooien af en beweeg de blaasmond op
en neer terwijl u het filterelement draait.
3. Controleer het element na het verwijderen van
stof en vuil; zie Filterelement controleren.
Filterelement controleren
1. Houd een felle lamp in het filter.
2. Terwijl u het filter langzaam draait, controleren
op reinheid, scheurtjes, gaatjes e.d. Een
beschadigd filter vervangen.
3. Controleer ribben, afdichtring en rooster op
beschadiging. Bij beschadiging het filter
vervangen.
Luchtfilterelement monteren
1. Veeg de binnenkant van het luchtfilterhuis
schoon met een vochtige doek om stof te
verwijderen.
2. Schuif het element in het filterhuis en bevestig
het op zijn plaats met de afdichtring en
vleugelmoer.
3. Monteer het stofreservoir en ontlaadventiel.
4. Monteer het filterdeksel en draai de schroef vast.
Motorolie
Vervang de olie na de eerste 50 bedrijfsuren en
vervolgens telkens na 100 bedrijfsuren.
Type olie: Detergente olie van goede kwaliteit met de
classificatie “API Service CD” of hoger voor
dieselmotoren. Gebruik geen speciale additieven bij
de aanbevolen oliesoorten.
Carterinhoud: 3,8 liter (1 ga.)
Viscositeit: zie onderstaande tabel.
GEBRUIK OLIESOORTEN MET DEZE
SAE-VISCOSITEIT
    
$(##$ " %*"&&% #! + )#$" $' &
Motorolie verversen/aftappen
1. Start de motor en laat die vijf minuten lopen.
Hierdoor wordt de olie warm, zodat die beter kan
worden afgetapt.
2. Parkeer de tractor zo dat de aftapzijde iets lager
dan de andere zijde is, zodat alle olie eruit kan
lopen.
Onderhoud
28
3. Hefarmen laten zakken en motor stoppen.
Contactsleutel verwijderen.
MOGELIJK GEV
AAR
Delen kunnen heet zijn als de tractor in
bedrijf is geweest.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Aanraken van hete delen kan
brandwonden veroorzaken.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Tractor laten afkoelen alvorens onderhoud
uit te voeren of delen aan te raken.
4. Plaats een opvangbak onder de aftapplug.
5. Aftapplug van aftapslang verwijderen en alle olie
eruit laten lopen (fig. 17).
1
Figuur 17
1. Aftapplug
6. Aftapplug monteren en vastdraaien.
NB.: Oude olie bij een erkend inzamelpunt
afleveren.
7. Olievuldop verwijderen (fig. 18) en carter met
nieuwe olie vullen.
Belangrijk: Het motorcarter nooit overvullen.
Hierdoor kan motorschade ontstaan.
Figuur 18
1. Olievuldop
8. Olievuldop terugplaatsen.
9. Motor starten en 5 minuten stationair laten
draaien. Daarna de motor stoppen.
10. Wacht 3 minuten en controleer het oliepeil
opnieuw. Indien nodig olie bijvullen totdat het
peil het bovenste streepje op de peilstok bereikt.
Motoroliefilter vervangen
Vervang het motoroliefilter na de eerste
50 bedrijfsuren en daarna elke 200 uur.
1. Motorolie aftappen, zie Motorolie
verversen/aftappen, pagina 27.
2. Plaats een opvangbak onder de oliedruipbak om
olie uit het filter en motorkanalen op te vangen.
3. Filter linksom draaien om het te verwijderen.
NB.: Oliefilter als chemisch afval afvoeren.
4. De afdichtring van het nieuwe filter vóór
montage licht insmeren met verse, schone olie.
5. Filter met de hand erop draaien totdat de
afdichtring tegen de filterkop aanligt. Daarna
nog 1/2 tot 3/4 slag aandraaien.
6. Carter met de juiste hoeveelheid nieuwe olie
vullen en vuldop terugplaatsen, zie Motorolie
verversen, pagina 27.
Onderhoud
29
Koelvloeistof
van de motor
verversen
Ververs de koelvloeistof na elke 400 uur of elke
2 jaar.
MOGELIJK GEV
AAR
Koelvloeistof kan heet zijn en onder druk
staan.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Ontsnappende hete, onder druk staande
koelvloeistof kan ernstige brandwonden
veroorzaken.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Radiateurdop nooit verwijderen als de
motor heet is. De motor altijd ten minste
15 minuten laten afkoelen of totdat u de
radiateurdop kunt vastpakken zonder uw
hand te branden, alvorens de radiateurdop
te verwijderen.
1. Tractor op een vlakke ondergrond parkeren,
hefarmen laten zakken en de motor stoppen.
Contactsleutel verwijderen.
2. Motor en radiateur laten afkoelen, daarna de
radiateurdop verwijderen (fig. 19).
1
Figuur 19
1. Radiateurdop
3. Beide aftapkranen onder aan de radiateur openen
en koelvloeistof in een opvangbak laten lopen.
NB.: Desgewenst kunt u een slang met
binnendiameter van 9,5 mm (3/8” ID)
aan elke aftapkraan bevestigen.
4. Als er geen koelvloeistof meer uitstroomt, de
aftapkranen sluiten.
5. De radiateur langzaam vullen met 3,1 liter
(0.8 ga.) van een 50/50 mengsel van water en
permanente ethyleenglycol antivries.
6. Radiateurdop weer aanbrengen.
7. Motor starten en laten draaien tot hij warm is.
Koelvloeistofpeil opnieuw controleren als de
motor afgekoeld is. Indien nodig bijvullen, zie
Koelsysteem controleren, pagina 14.
8. Oude koelvloeistof als chemisch afval afvoeren
en buiten bereik van kinderen en dieren houden.
Onderhoud
30
Smeren
Alle lagers, bussen en draaipunten elke 8 bedrijfsuren
smeren. Vaker smeren bij gebruik onder zeer stoffige
of zanderige omstandigheden en direct na elke
wasbeurt.
Type vet: universeel smeervet.
Tractor smeren
1. Hefarmen laten zakken en motor stoppen.
Contactsleutel verwijderen.
2. Smeernippels schoonmaken met een doek.
Indien nodig verf van de voorkant van de
nippel(s) afkrabben.
3. Een vetspuit op de smeernippel zetten en vet in
de smeernippel pompen totdat wat vet bij de
lagers naar buiten komt.
4. Overtollig vet wegvegen.
Tractie-aandrijfketting smeren
1. Hefarmen laten zakken en motor stoppen.
Contactsleutel verwijderen.
2. Universele olie (10W30) op bovenste en
onderste kettinglengte aanbrengen.
3. Tractor starten en langzaam vooruit rijden, zodat
nog ongesmeerde delen boven en onder
bereikbaar worden.
4. Motor stoppen en contactsleutel verwijderen.
5. Olie op nog ongesmeerde delen van de ketting
aanbrengen.
Brandstoffilter
Vervang het brandstoffilter na elke 400 bedrijfsuren
of elk jaar, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
Brandstoffilter vervangen
Een vuil filter nooit opnieuw monteren.
1. Hefarmen laten zakken en motor stoppen.
Contactsleutel verwijderen.
2. Brandstofkraan aan filter sluiten (fig. 20).
1
2
3
Figuur 20
1. Filter
2. Brandstofkraan
3. Ontluchtingsschroeven
3. Moer waarmee kom aan filterkop bevestigd is
losdraaien.
4. Water en andere verontreinigingen uit de kom
verwijderen.
Onderhoud
31
MOGELIJK GEV
AAR
Brandstof is onder bepaalde
omstandigheden uitermate brandbaar en
explosief.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Brand of explosie van brandstof kan
brandwonden of schade aan eigendommen
veroorzaken.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Brandstof uitsluitend in de open lucht bij
koude motor bijvullen met behulp van een
trechter. Gemorste brandstof meteen
opvegen.
Vul de tank nooit helemaal, maar slechts
tot 6–13 mm (1/4” – 1/2”) vanaf de
onderkant van de vulopening. Deze ruimte
is nodig voor het uitzetten van de
brandstof.
Rook niet wanneer u met benzine bezig
bent en houd de brandstof uit de buurt van
open vlammen of vonken.
Brandstof in goedgekeurde vaten opslaan
en buiten bereik van kinderen bewaren.
Nooit meer voorraad dan voor 30 dagen
kopen.
5. Brandstoffilter verwijderen en een nieuw filter
monteren.
6. Bezinkselkom aan filterkop monteren.
7. Zorg ervoor dat de O-ring goed tussen de
bevestigingsmoer van de kom en de filterkop zit.
8. Open de brandstofkraan aan het filter.
9. Open de ontluchtingsschroeven aan de filterkop
om de kom met brandstof te vullen (fig. 20).
10. Draai de ontluchtingsschroeven weer dicht.
Brandstofsysteem
ontluchten
Ontluchten van het brandstofsysteem is in de
volgende gevallen noodzakelijk:
Eerste keer starten van een nieuwe tractor of een
tractor die gestald is geweest.
De motor is afgeslagen doordat alle brandstof
verbruikt is.
Er is onderhoud aan het brandstofsysteem
verricht.
1. Zorg ervoor dat de brandstoftank ten minste half
vol is.
2. Hefarmen laten zakken en motor stoppen.
Contactsleutel verwijderen..
3. Brandstofkraan aan brandstoffilter openen
(fig. 20).
4. Ontluchtingsschroeven aan filterkop openen om
de kom met brandstof te vullen (fig. 20).
5. Gebruik de contactsleutel om de startmotor te
laten draaien totdat er een constante stroom
brandstof uit de ontluchtingsschroeven stroomt.
6.
Ontluchtingsschroeven dichtdraaien.
7. De ontluchtingsplug boven op de
brandstofinspuitpomp (aan de rechterkant van de
motor) openen.
8. Gebruik de contactsleutel om de startmotor te
laten draaien totdat er een constante stroom
brandstof uit de ontluchtingsplug stroomt.
9. Aftapplug sluiten.
Onderhoud
32
Brandstoftank
aftappen
1. Tractor op een vlakke ondergrond parkeren,
hefarmen laten zakken en de motor stoppen.
Contactsleutel verwijderen.
2. Maak de slangklem los en schuif die over de
brandstofleiding, weg van het brandstoffilter.
3. Trek de brandstofslang van het brandstoffilter af
en laat de brandstof in een vat of opvangbak
lopen.
NB.: Dit is het beste moment om een nieuw
brandstoffilter te monteren, omdat de
brandstoftank leeg is.
4. Monteer de brandstofleiding aan het
brandstoffilter. Schuif de slangklem naar het
brandstoffilter toe om de brandstofleiding vast te
zetten.
Hydraulisch systeem
Hydrauliekfilter vervangen
Vervang het hydrauliekfilter na de eerste
8 bedrijfsuren en daarna na elke 200 bedrijfsuren.
1. Tractor op een vlakke ondergrond parkeren.
Hefarmen laten zakken en motor stoppen.
Contactsleutel verwijderen.
Belangrijk: Geen oliefilter voor automobielen
gebruiken; dit kan ernstige schade
aan het hydraulisch systeem
veroorzaken.
2. Opvangbak onder het filter plaatsen en het oude
filter verwijderen.
3. Aanlegvlak van filteraansluiting schoonvegen
(fig. 21).
4. Smeer de rubber afdichtring van het nieuwe filter
in met een dun laagje hydrauliekolie (fig. 21).
1
2
3
Figuur 21
1. Hydrauliekfilter
2. Afdichtring
3. Filteraansluiting
5. Monteer het nieuwe hydrauliekfilter op de
filteraansluiting. Draai het filter rechtsom totdat
de rubber afdichtring tegen de filteraansluiting
aanligt. Draai het filter daarna nog 1/2 slag aan
(fig. 21).
6. Gemorste hydrauliekolie opvegen.
7. Start de motor en laat hem ca. 2 minuten draaien
om het systeem te ontluchten.
8. Stop de motor en controleer op lekkage.
9. Controleer het hydrauliekoliepeil. Indien nodig
olie bijvullen totdat het peil tot aan het groene
merkteken op de peilstok staat.
Belangrijk: De hydrauliekolietank niet
overvullen. Dit leidt tot beschadiging
van het systeem.
Hydrauliekolie verversen
Ververs de hydrauliekolie elke 800 bedrijfsuren of elk
jaar.
NB.: Als de hydrauliekolie vuil is geworden,
dient u contact op te nemen met uw
Toro dealer om het systeem schoon te
spoelen. Vervuilde vloeistof ziet er
melkachtig of zwart uit in vergelijking
met schone hydrauliekolie.
1. Tractor op een vlakke ondergrond parkeren,
hefarmen laten zakken en de motor stoppen.
Contactsleutel verwijderen.
Onderhoud
33
2. Plaats een opvangbak met een inhoud van ca.
56 liter (15 ga.) onder de hydrauliektank.
3. Verwijder de aftapplug achter uit de bodem van
de tank en laat de hydrauliekolie in de
opvangbak lopen.
4. Na het aftappen de plug weer aanbrengen en
vastdraaien.
5. Verwijder de vuldop en vul de tank met ca.
56 liter (15 ga.) hydrauliekolie. Zie
Hydrauliekoliepeil controleren.
Belangrijk: Gebruik uitsluitend voorgeschreven
hydrauliekolie. Andere vloeistoffen
kunnen beschadiging van het
systeem ver
oorzaken.
6. De vuldop terugplaatsen.
7. Start de motor en bedien alle hydrauliek
bedieningshendels om de hydrauliekolie door het
gehele systeem te verdelen.
8. Zet de motor af.
9. Controleer het hydrauliekoliepeil. Indien nodig
bijvullen totdat het peil tot aan het groene
merkteken op de peilstok staat.
Belangrijk: De tank niet overvullen; dit kan
beschadiging van het systeem
veroorzaken.
Hydrauliekleidingen controleren
Na elke 100 bedrijfsuren de hydrauliekleidingen en
-slangen controleren op lekkage, loszittende
koppelingen, knikken, losse zadelklemmen, slijtage,
verwering of chemische aantasting. Alle bewegende
hydrauliekslangen elke 1500 uur of elke 2 jaar
vervangen, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden. Noodzakelijke reparaties uitvoeren
alvorens de tractor opnieuw in gebruik te nemen.
MOGELIJK GEV
AAR
Hydrauliekolie onder hoge druk kan in de
huid dringen en letsel veroorzaken.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Hydrauliekolie die in de huid is gedrongen,
moet binnen enkele ur
en chirurgisch
worden verwijderd door een arts met
ervaring met dergelijk letsel, anders bestaat
gevaar van gangreen.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Houd uw lichaam en handen uit de buurt
van gaatjes of spuitmonden waaruit
hydrauliekolie onder hoge druk spuit.
Gebruik karton of papier om lekken op te
sporen, nooit uw handen.
Tractie-aandrijfkettingen
Spanning controleren
Controleer de spanning van de aandrijfkettingen vóór
het eerste gebruik van de tractor en daarna elke
50 bedrijfsuren.
De aandrijfkettingen moeten ca. 3,8 – 6,3 cm (1.5 –
2.5”) speling tussen de onderkant van de
kettingbeschermer en de onderste kettinglengte
hebben, als de bovenste kettinglengte strak getrokken
is. Controleer de spanning als volgt:
1. Monteer de laadschop. Laat deze op de grond
zakken totdat de voorwielen vrij van de grond
zijn.
2. Motor stoppen en contactsleutel verwijderen.
3. Draai het voorwiel aan één kant van de tractor
naar voren, totdat de bovenste kettinglengte strak
gespannen staat.
Onderhoud
34
4. Meet de afstand tussen de onderkant van de
kettingbeschermer en de onderste kettinglengte
(fig. 22). Als de speling in de ketting niet binnen
3,8 – 6,3 cm (1.5 – 2.5”) ligt, moet u de
spanning instellen (zie Spanning instellen).
m–3962
1
2
3
Figuur 22
1. Kettingbeschermer
2. Onderste
kettinglengte
3.
3,8 – 6,3 cm
(1.5” - 2.5”)
Belangrijk: In zanderige omstandigheden kan zich
zand op de tandwielen verzamelen.
Hierdoor wordt het tandwiel groter en
de ketting meer gespannen. Onder
dergelijke omstandigheden moet de
speling van de kettingen 6,3 – 8,9 cm
(2.5 – 3.5”) tussen de onderkant van de
kettingbeschermer en de onderste
kettinglengte bedragen.
5. Herhaal stap 3 en 4 voor de andere
aandrijfketting.
6. Start de motor en hef de laadschop totdat de
voorwielen weer op de grond rusten.
Spanning instellen
1. Monteer de laadschop. Laat deze op de grond
zakken totdat de voorwielen vrij van de grond
zijn.
2. Motor stoppen en contactsleutel verwijderen.
3. Verwijder de kettingbeschermer (fig. 22).
4. Draai de contramoeren op de kettingspanbout los
en draai de bout los (fig. 23).
m–3963
1
2
Figuur 23
1. Kettingspanbout 2. Contramoeren
5. Draai het voorwiel aan één kant van de tractor
naar achteren, totdat de onderste kettinglengte
strak gespannen staat.
6. Steek een blokje hout van 7,6 x 7,6 cm (3 x 3”)
tussen de bovenste kettinglengte en het spatbord
(fig. 24).
Belangrijk: In zanderige omstandigheden kan een
extra 1,3 cm (1/2”) speling betere
prestaties van de ketting geven.
m–3961
2
1
3
Figuur 24
1. Spatbord
2. Blokje
hout 7,6 x 7,6 cm
(3 x 3”)
3.
Bovenste kettinglengte
7. Draai de spanbout aan, totdat de bovenste
kettinglengte strak om het blokje gespannen staat
(fig. 23 en 24).
8. Draai de contramoeren op de bout aan om de
bout in deze positie vast te zetten (fig. 23).
9. Verwijder het blokje en monteer de
kettingbeschermer.
Onderhoud
35
10. Herhaal stap 3 t/m 9 voor de andere
aandrijfketting.
11. Start de motor en hef de laadschop totdat de
voorwielen weer op de grond rusten.
V-snaar
afstellen
Controleer de spanning van de V-snaar elke 100 uur.
Zorg ervoor dat de V-snaar de juiste spanning heeft,
om te voorkomen dat de motor oververhit raakt en te
zorgen dat de accu voldoende wordt opgeladen.
Controleer de spanning in het midden van de snaar.
Controleer de V-snaar tevens op barsten en scheuren.
De V-snaar mag maximaal 7 – 9 mm (0.28–0.35”)
ingedrukt worden bij een toegepaste belasting van
10 kg (22 lbs).
1. Tractor op een vlakke ondergrond parkeren,
hefarmen laten zakken en de motor stoppen.
Contactsleutel verwijderen.
2.
Bevestigingsbouten van dynamo losdraaien.
3. V-snaar op de juiste spanning brengen en de
bouten weer vastdraaien.
Accu
Controleer het zuurpeil van de accu elke 25 uur. Houd
de accu altijd schoon en volledig geladen. Gebruik
een tissue om de accubak schoon te maken. Als de
accupolen geoxydeerd zijn, deze schoonmaken met
een oplossing van vier delen water en één deel
zuiveringszout. Breng een laagje zuurvrij vet
(vaseline) op de accupolen aan om oxydatie te
voorkomen.
Spanning: 12 V, 340 – 380 A (koudstart)
Zuurpeil controleren
1. Open de celdoppen om in de cellen te kijken.
Het accuzuur moet tot aan de onderkant van de
celbuis staan (fig. 25).
Belangrijk: Het zuurpeil mag niet tot onder de
platen zakken (fig. 25).
1
2
3
1262
Figuur 25
1. Vuldoppen
2. Onderkant
van celbuis
3. Platen
2. Als het zuurpeil te laag is, voegt u de benodigde
hoeveelheid gedestilleerd water toe, zie Accu
bijvullen met water, hieronder.
Accu bijvullen met water
Het beste moment om de accu met water bij te vullen
is net voordat u de tractor gebruikt. Het water wordt
dan goed vermengd met de zuuroplossing.
1. Maak de bovenkant van de accu met een tissue
schoon.
2. Verwijder de celdoppen (fig. 25).
3. Giet langzaam gedestilleerd water in elke
accucel, totdat het peil tot aan de onderkant van
de celbuis staat (fig. 25).
Belangrijk: De accu niet overvullen, omdat
accuzuur (zwavelzuur) ernstige
corrosie en beschadiging van het
chassis kan ver
oorzaken.
4. Druk de celdoppen weer op de accu.
Accu opladen
Belangrijk: Zorg dat de accu altijd volledig
geladen is (soortelijk gewicht 1,260).
Dit is vooral belangrijk om
beschadiging van de accu te
voorkomen bij temperaturen onder
0 °C (32°F).
Onderhoud
36
1. Controleer het zuurpeil, zie Zuurpeil controleren.
2. Verwijder de celdoppen van de accu en sluit een
batterijlader van 3 - 4 A aan op de accupolen.
Laad de accu gedurende 4 uur op met 4 A of
minder (12 V). De accu niet overladen.
3. De celdoppen weer aanbrengen nadat de batterij
volledig opgeladen is.
MOGELIJK GEV
AAR
Bij het opladen van de accu komen gassen
vrij.
WA
T ER KAN GEBEUREN
Accugassen kunnen exploderen.
GEV
AARLIJKE SITUA
TIES
VOORKOMEN
Sigaretten, vonken en vlammen uit de
buurt van de accu houden.
Reiniging
en stalling
1. Hefarmen laten zakken en de motor stoppen.
Contactsleutel verwijderen.
2. Vuil en vet van de buitenkant van de gehele
machine verwijderen, met name van de motor.
Verwijder vuil en kaf van de buitenkant van de
motor.
Belangrijk: U kunt de tractor met een mild
wasmiddel en water wassen.
Gebruik nooit een hogedrukreiniger.
Vermijd overmatig gebruik van
water, met name in de buurt van
bedieningspaneel, motor,
hydraulische pompen en motoren.
3. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie
Luchtfilter, pagina 26.
4. Tractor doorsmeren; zie Smeren, pagina 30.
5. Motorolie verversen; zie Motorolie, pagina 27.
6. Hydrauliekolie verversen; zie Hydraulisch
systeem, pagina 32.
7. Controleer de bandenspanning; zie
Bandenspanning, pagina 14.
8. Accu opladen; zie Accu, pagina 35.
9. Vul de brandstoftank met verse, schone
dieselbrandstof.
10. Controleer de bevestiging van alle bouten,
moeren en schroeven. Beschadigde delen
vervangen.
11. Controleer de antivries-bescherming. Vul de
radiateur met een 50/50 mengsel van water en
permanente ethyleenglycol antivries.
12. Lakbeschadigingen bijwerken. Bijwerklak is
verkrijgbaar bij uw erkende Service Dealer.
13. Tractor in een schone, droge garage of
opslagruimte stallen. Sleutel uit
contactschakelaar verwijderen en onthouden
waar u die bewaart.
14. Tractor afdekken om hem te beschermen en
schoon te houden.
37
Problemen, oorzaak en
remedie
PROBLEEM MOGELIJKE
OORZAAK
REMEDIE
Startmotor draait niet.
1.
Elektrische aansluitingen
gecorrodeerd of los.
1.
Controleer elektrische
aansluitingen op goed
contact.
2.
Zekering doorgebrand of los.
2.
Zekering corrigeren of
vervangen.
3.
Relais of schakelaar defect.
3.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
4.
De accu is ontladen.
4.
Accu opladen of vervangen.
5.
Startmotor of startspoel
defect.
5.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
6. Motoronderdelen
vastgelopen.
6.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
Motor draait, maar start niet.
1.
Onjuiste startprocedure.
1.
Zie Starten en stoppen van
de motor
, pagina 19.
2.
De tank is leeg.
2.
Met verse brandstof vullen.
3.
Brandstofkraan is gesloten.
3.
Brandstofkraan openen.
4. V
uil, water
, oude of verkeerde
brandstof in het systeem.
4.
Brandstofsysteem aftappen
en schoonspoelen; vullen met
verse brandstof.
5.
Brandstofleiding verstopt.
5.
Reinigen of vervangen.
6.
Lucht in de brandstof.
6. Ontluchtingsschroeven
openen en controleren op
luchtlekken bij aansluitingen
van brandstofslang aan tank
en motor.
7. V
oorgloeispiralen werken niet.
7.
Controleer zekering,
voorgloeispiralen en
bedrading.
Problemen, oorzaak en remedie
38
PROBLEEM REMEDIE
MOGELIJKE OORZAAK
Motor draait, maar start niet
(vervolg).
8.
Motor draait langzaam bij
starten.
8.
Controleer accu, viscositeit
van motorolie en startmotor
(neem contact op met
erkende Service Dealer).
9.
Luchtfilterelement is vuil.
9.
Reinigen of vervangen.
10. T
e lage compressie.
10.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
11. V
erstuivers zijn defect.
11.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
12. Brandstof
filter is verstopt.
12. Brandstof
filter vervangen.
13.
Inspuitmoment van
inspuitpomp niet correct
ingesteld.
13.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
14.
Inspuitpomp is defect.
14.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
15.
Onjuist brandstoftype voor
koud weer gebruikt.
15.
Brandstofsysteem aftappen
en brandstof
filter vervangen.
T
ank met verse brandstof van
juiste type voor
omgevingstemperatuur
vullen. Mogelijk moet u de
gehele tractor
voorverwarmen.
Motor start, maar blijft niet lopen.
1.
Beluchtingsopening van
brandstoftank is geblokkeerd.
1.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
2. V
uil of water in het
brandstofsysteem.
2.
Brandstofsysteem aftappen
en schoonspoelen; vullen met
verse brandstof.
3. Brandstof
filter is verstopt.
3. Brandstof
filter vervangen.
4.
Brandstofpomp defect.
4.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
5.
Lucht in de brandstof.
5. Ontluchtingsschroeven
openen en controleren op
luchtlekken bij aansluitingen
van brandstofslang aan tank
en motor.
6.
Onjuist brandstoftype voor
koud weer gebruikt.
6.
Brandstofsysteem aftappen
en brandstof
filter vervangen.
T
ank met verse brandstof van
juiste type voor
omgevingstemperatuur
vullen.
Problemen, oorzaak en remedie
39
PROBLEEM REMEDIE
MOGELIJKE OORZAAK
Motor start, maar schokt of hapert.
1. V
uil, water
, oude of verkeerde
brandstof in het systeem.
1.
Brandstofsysteem aftappen
en schoonspoelen; vullen met
verse brandstof.
2.
Motor raakt oververhit.
2. Zie MOT
OR RAAKT
OVERVERHIT.
3.
Lucht in de brandstof.
3. Ontluchtingsschroeven
openen en controleren op
luchtlekken bij aansluitingen
van brandstofslang aan tank
en motor.
4. V
erstuivers zijn defect.
4.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
5. T
e lage compressie.
5.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
6.
Inspuitmoment van
inspuitpomp niet correct
ingesteld.
6.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
7. Overmatige
koolstofafzettingen.
7.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
8.
Inwendige slijtage of schade.
8.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
Motor blijft niet stationair lopen.
1.
Beluchtingsopening van
brandstoftank is geblokkeerd.
1.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
2. V
uil, water
, oude of verkeerde
brandstof in het systeem.
2.
Brandstofsysteem aftappen
en schoonspoelen; vullen met
verse brandstof.
3.
Brandstofpomp is defect.
3.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
4. T
e lage compressie.
4.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
5.
Luchtfilterelement is vuil.
5.
Reinigen of vervangen.
6. Brandstof
filter is verstopt.
6. Brandstof
filter vervangen.
7.
Lucht in de brandstof.
7. Ontluchtingsschroeven
openen en controleren op
luchtlekken bij aansluitingen
van brandstofslang aan tank
en motor.
Problemen, oorzaak en remedie
40
PROBLEEM REMEDIE
MOGELIJKE OORZAAK
Motor raakt oververhit.
1.
Koelvloeistofpeil is te laag.
1.
Koelvloeistof controleren en
bijvullen.
2.
Luchtstroom naar radiateur
belemmerd.
2.
Radiateurrooster voor elk
gebruik controleren en
schoonmaken.
3.
Motoroliepeil niet correct.
3. T
ot aan “full” merkteken
vullen/aftappen.
4.
Motor overbelast.
4.
Belasting verminderen;
rijsnelheid verlagen.
5.
Thermostaat is defect.
5.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
6. V
-snaar te los of gebroken.
6.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
7.
Onjuiste brandstof in het
systeem.
7.
Brandstofsysteem aftappen
en schoonspoelen; vullen met
verse brandstof.
8.
Inspuitmoment van
inspuitpomp niet correct
ingesteld.
8.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
9.
Koelvloeistofpomp is defect.
9.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
Problemen, oorzaak en remedie
41
PROBLEEM REMEDIE
MOGELIJKE OORZAAK
Motor werkt niet op maximaal
vermogen.
1.
Motoroliepeil niet correct.
1. T
ot aan “full” merkteken
vullen/aftappen.
e oge
2.
Luchtfilterelement is vuil.
2.
Reinigen of vervangen.
3. V
uil, water
, oude of verkeerde
brandstof in het systeem.
3.
Brandstofsysteem aftappen
en schoonspoelen; vullen met
verse brandstof.
4.
Motor raakt oververhit.
4. Zie MOT
OR RAAKT
OVERVERHIT.
5. T
e lage compressie.
5.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
6.
Beluchtingsopening van
brandstoftank is geblokkeerd.
6.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
7.
Motor overbelast.
7.
Rijsnelheid verlagen.
8.
Lucht in de brandstof.
8. Ontluchtingsschroeven
openen en controleren op
luchtlekken bij aansluitingen
van brandstofslang aan tank
en motor.
9.
Inspuitmoment van
inspuitpomp niet correct
ingesteld.
9.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
10.
Inspuitpomp is defect.
10.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
Overmatige zwarte rook uit uitlaat.
1.
Luchtfilterelement is vuil.
1.
Reinigen of vervangen.
g
2.
Inspuitmoment van
inspuitpomp niet correct
ingesteld.
2.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
3.
Onjuiste brandstof in het
systeem.
3.
Brandstofsysteem aftappen
en vullen met voorgeschreven
brandstof.
4. V
erstuivers zijn defect.
4.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
5.
Inspuitpomp is defect.
5.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
6.
Motor overbelast.
6.
Belasting verminderen;
rijsnelheid verlagen.
Problemen, oorzaak en remedie
42
PROBLEEM REMEDIE
MOGELIJKE OORZAAK
Overmatige witte rook uit uitlaat.
1. V
oorgloeispiralen zijn niet
geactiveerd alvorens
contactsleutel in positie
starten te draaien.
2.
Motortemperatuur is te laag.
3. V
oorgloeispiralen werken niet.
4. V
erstuivers zijn defect.
5.
Inspuitmoment van
inspuitpomp niet correct
ingesteld.
6. T
e lage compressie.
1.
Draai contactsleutel in positie
voorgloeien gedurende
5-7 seconden alvorens motor
te starten.
2.
Controleer de thermostaat.
3.
Controleer zekering,
voorgloeispiralen en
bedrading.
4.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
5.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
6.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
T
ractor rijdt niet.
1.
Aandrijfkoppeling tractiepomp
los of gebroken.
1.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
2.
Vloeistofpeil hydrostaat te
laag.
3.
Pomp en/of wielmotor defect
of beschadigd.
4.
Regelventiel defect of
beschadigd.
5.
Drukontlastventiel defect of
beschadigd.
6. Instelhendel
oliestroomverdeler staat in
positie 9 uur
.
2.
Reservoir bijvullen met
hydrostaat vloeistof.
3.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
4.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
5.
Neem contact op met
erkende Service Dealer
.
6.
Zet hendel in positie 12 uur of
10 uur
.
Motor kan niet worden gestopt.
1.
Stoptimer of -ventiel defect.
1.
Handgas zo laag mogelijk
zetten. Met slangen van extra
hydrauliek afgekoppeld, de
extra-hydrauliekhendel
bedienen om de motor te
overbelasten en zo te
stoppen. Neem contact op
met erkende Service Dealer
.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44

Toro Dingo 220-D Traction Unit Handleiding

Categorie
Accessoires voor het maken van koffie
Type
Handleiding