Simplicity 2690715 Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

20HP Zero-Turn Riders
Mfg. No. Beschrijving
2690715 Simplicity Axion, 20HP w/ 42” Maaier (CE)
2690716 Snapper 150Z, 20HP w/ 42” Maaier (CE)
Axion / 150Z Series
1734714
Revisie C
GEBRUIKERS-
HANDLEIDING
Not for
Reproduction
Not for
Reproduction
Veiligheidsvoorschriften en -informatie ............4
Algemeen gebruik ..................................................4
Transport en bewaring .............................................4
Werken op hellingen ...............................................5
Slepen ....................................................................5
Kinderen..................................................................5
Service en onderhoud ............................................6
Veiligheids- en gebruikslabels ................................8
Functies en bedieningsinstrumenten ...............9
De zitmaaier gebruiken.....................................11
De veiligheidssystemen van de rider controleren ..11
Algemene gebruiksveiligheid ................................11
Controles voor het starten .....................................11
Aanbevelingen voor de brandstof .........................11
Noodstop...............................................................12
De rider en de motor stoppen ...............................12
De motor starten ...................................................12
Maaien ..................................................................12
De rider met de hand duwen ................................13
Oefenen in het rijden ............................................14
Geavanceerd rijden................................................15
Periodiek onderhoud ........................................16
Onderhoudschema ...............................................16
Het motorcompartiment openen............................17
Vuil van de rider en de motor verwijderen .............17
Vuil uit de koelzones van de motor verwijderen ....17
De bandenspanning controleren ...........................17
De batterij en kabels reinigen ...............................18
Het motoroliepeil controleren ................................19
De motorolie vervangen ........................................19
Motorolie en oliefilter vervangen Filter ..................19
Onderhoud van het luchtfilter en voorfilter ............20
De snelheidsbalans afstellen ................................21
De maaihoogte afstellen........................................21
De batterij laden ....................................................21
Bewaring ...............................................................22
Problemen oplossen.........................................23
Problemen met de rider oplossen..........................23
Problemen met de maaier oplossen ......................24
Technische specificaties ..................................25
Onderdelen en accessoires .............................26
OPMERKING: in deze handleiding gelden de aanduidingen
“links” en “rechts” zoals gezien vanuit het gezichtspunt van
de bestuurder.
Inhoudsopgave
3
Not for
Reproduction
ALGEMEEN GEBRUIK
1. Voor u begint leest u alle instructies in de handleiding en op het
toestel en zorgt u ervoor dat u ze begrijpt; leef ze ook na.
2. Houd handen en voeten uit de buurt van bewegende
onderdelen en de onderkant van de machine. Blijf ook steeds
uit de buurt van de afvoeropening.
3. Laat alleen verantwoordelijke volwassenen die vertrouwd zijn
met de instructies met het toestel werken (de lokale wetgeving
kan leeftijdsbeperkingen voor de gebruiker opleggen).
4. Zorg ervoor dat zich binnen het te maaien gebied geen
voorwerpen bevinden zoals stenen, speelgoed, draden, enz.
die door het blad/de bladen opgenomen en weggeslingerd
zouden kunnen worden.
5. Vergewis u ervan dat zich geen andere personen in de buurt
bevinden voor u begint te maaien. Zet het toestel stop wanneer
iemand in de buurt komt.
6. Vervoer nooit passagiers.
7. Maai niet achteruit, tenzij absoluut noodzakelijk. Kijk altijd naar
onderen en achter u voor en terwijl u achteruitrijdt.
8. Richt het afgevoerde materiaal nooit op iemand. Vermijd het
afvoeren van materiaal tegen een wand of obstakel. Het
materiaal kan terugkaatsen naar de gebruiker. Stop het blad/de
bladen wanneer u over grind rijdt.
9. Gebruik de maaier niet wanneer de volledige grasopvangzak,
de afvoerbeschermkap (deflector) of andere
veiligheidsvoorzieningen niet volledige zijn aangebracht of niet
correct werken.
10. Vertraag voor u een bocht neemt.
11. Laat de maaier nooit onbeheerd draaien. Schakel altijd de
bladen (PTO) uit, activeer de parkeerrem, leg de motor stil en
haal de sleutels uit het contact voor u van de zitmaaier stapt.
12. Schakel de bladen (PTO) uit wanneer u niet aan het maaien
bent. Leg de motor stil en wacht tot alle onderdelen volledig tot
stilstand zijn gekomen voor u de machine schoonmaakt, de
grasopvangzak verwijdert of de afvoerbescherming vrij maakt
van verstoppingen.
13. Gebruik de machine alleen bij daglicht of goede
kunstmatige verlichting.
14. Gebruik het toestel niet onder invloed van alcohol of drugs.
15. Let op het verkeer als u in de buurt van een weg werkt of een
weg moet oversteken.
16. Wees extra voorzichtig wanneer u de zitmaaier op een
aanhangwagen of vrachtwagen zet of hem eraf haalt.
17. Draag altijd een veiligheidsbril wanneer u het toestel gebruikt.
18. Uit gegevens blijkt dat gebruikers vanaf de leeftijd van 60 jaar
betrokken zijn in een groot percentage van ongevallen met
toestellen met motoraandrijving die letselschade tot gevolg
hebben. Gebruikers in die leeftijdcategorie moeten nagaan of
zij in staat zijn om de machine voldoende veilig te gebruiken
om zichzelf en anderen te behoeden voor verwondingen.
19. Houd u aan de aanbevelingen van de fabrikant voor
wielgewichten en tegengewichten.
20. Vergeet niet dat de gebruiker verantwoordelijk is voor
ongevallen waarvan personen of voorwerpen het
slachtoffer worden.
21. Alle bestuurders zouden zich professionele en praktische
instructies moeten laten geven.
22. Draag altijd stevig schoeisel en een lange broek. Gebruik de
zitmaaier nooit blootsvoets of op sandalen.
23. Controleer voor elk gebruik visueel of de bladen en het
bevestigingsmateriaal van de bladen zijn aangebracht, intact
zijn en stevig vastzitten. Vervang versleten of
beschadigde onderdelen.
24. Schakel appendages/hulpstukken uit voor: het bijvullen van
brandstof, het verwijderen van een appendage/hulpstuk en het
bijregelen (tenzij de bijregeling vanop de bestuurdersstoel
kan gebeuren).
25. Wanneer de machine geparkeerd of opgeborgen is of
onbeheerd wordt achtergelaten, laat u de snijinrichting zakken
tenzij een positief mechanisch slot wordt gebruikt.
26. Voor u de bestuurdersstoel om welke reden dan ook verlaat,
activeert u de parkeerrem (indien uw maaier ermee is
uitgerust), schakelt u de bladen (PTO) uit, zet u de motor uit en
haalt u de sleutel uit het contact.
27. Om het brandgevaar te beperken zorgt u ervoor dat er zich
geen gras, bladeren of olieresten op de zitmaaier bevinden.
Stop of parkeer niet boven droge bladeren, gras of
brandbare materialen.
28. Overeenkomstig de OSHA-voorschriften kan het dragen van
gehoorbescherming verplicht zijn bij blootstelling aan
geluidsniveaus van meer dan 85 dBA gedurende een periode
van 8 uur.
Lees deze veiligheidsvoorschriften en leef ze nauwgezet na. Het niet naleven van deze voorschriften kan ertoe leiden dat u de controle
over de zitmaaier verliest of kan leiden tot zware verwondingen of de dood van u of personen in de buurt van het toestel of beschadiging
van het toestel of andere voorwerpen. Het maaidek is in staat om handen en voeten af te hakken en voorwerpen in het rond te
slingeren. De gevarendriehoek in de tekst wijst op belangrijke aandachtspunten of waarschuwingen die nageleefd moeten worden.
TRANSPORT EN BERGING
1. Zorg ervoor dat de voorkant van de zitmaaier naar voren,
d.w.z. in de rijrichting, gericht is wanneer u hem op een open
aanhangwagen vervoert. Als de voorkant van de zitmaaier
naar achteren is gericht, kan de opstuwende kracht van de
wind de zitmaaier beschadigen.
2. Leef altijd de voorschriften inzake veilig bijvullen van brandstof
en omgang met brandstof na wanneer u het toestel bijvult na
transport of berging.
3. Berg de machine (met brandstof) nooit op in een afgesloten,
slecht geventileerde ruimte. De kans bestaat dat
benzinedampen in contact komen met een ontstekingsbron
(zoals een geiser, boiler, enz.) en een explosie veroorzaken.
Brandstofdampen zijn ook giftig voor mens en dier.
4. Volg steeds de instructies in de motorhandleiding voor het
voorbereiden van de berging voor u het toestel voor zowel
korte als lange periodes opbergt.
5. Volg altijd de instructies in de motorhandleiding voor de
correcte opstartprocedures wanneer u het toestel opnieuw in
gebruik neemt.
6. Berg het toestel of een benzinehouder nooit op in een ruimte
met een open vlam of waakvlam, zoals van een watergeiser.
Laat het toestel afkoelen voor u het opbergt.
OPGEPAST
Deze machine produceert een geluidsniveau van meer dan 85
dBA aan het oor van de gebruiker en kan gehoorverlies
veroorzaken bij langdurige blootstelling.
Draag gehoorbescherming wanneer u met de machine werkt.
4
Veiligheidsvoorschriften en -informatie
Not for
Reproduction
5
Veiligheidsvoorschriften en -informatie
3. Laat nooit kinderen of andere personen in of op de
aanhanguitrusting plaatsnemen.
4. Op hellingen kan het gewicht van de aanhanguitrusting verlies
van grip en van controle veroorzaken.
5. Rijd traag en houd rekening met extra stopafstand.
6. Zet de maaier niet in neutraal om zo van een helling te rijden.
KINDEREN
Er kunnen zich tragische ongevallen voordoen als de gebruiker
onvoldoende aandacht heeft voor de aanwezigheid van
kinderen. Kinderen worden vaak aangetrokken door de
machine en de maaiactiviteit. Ga er nooit van uit dat kinderen
op de plaats blijven waar u ze het laatst zag.
1. Houd kinderen uit de buurt van waar u aan het maaien bent en
laat een andere verantwoordelijke volwassene goed op
ze passen.
2. Wees attent en zet het toestel uit als kinderen in de
buurt komen.
3. Voor en tijdens het achteruitrijden moet u achter u en naar
beneden kijken zodat u kleine kinderen op kan merken.
4. Draag nooit kinderen, zelfs niet als het blad/de bladen is/zijn
uitgeschakeld. Zij zouden kunnen vallen en ernstig gewond
raken of de veilige bediening van de zitmaaier kunnen
hinderen. Kinderen die ooit al mee hebben mogen rijden
kunnen plotseling in het maaigebied opduiken voor nog een
ritje en daarbij vooruit of achteruit omver worden gereden.
5. Laat kinderen nooit het toestel bedienen.
6. Wees extra voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken,
struiken, bomen of andere voorwerpen die het zicht
kunnen beperken.
UITLAATGASSEN
1. De motoruitlaatgassen van dit toestel bevatten chemische
stoffen waarvan men weet dat ze in bepaalde hoeveelheden
kanker of aangeboren afwijkingen veroorzaken of het
voortplantingssysteem schaden.
2. De relevante informatie inzake duurzaamheidsperiode en
luchtkwaliteit van uitlaatgassen vindt u op het
motoruitlaatgassenlabel.
ONTSTEKINGSSYSTEEM
1. Het ontstekingsbougiesysteem voldoet aan de Canadese
ICES-002 norm.
GEBRUIK OP HELLINGEN
Hellingen vormen een belangrijke factor met betrekking tot
ongevallen door verlies van controle en kantelen die tot ernstige
letsels en de dood kunnen leiden. Bij het gebruik op hellingen is
extra voorzichtigheid geboden. Als u de helling niet achteruit op
kan rijden of als u zich niet op uw gemak voelt op de helling,
gebruikt u de zitmaaier beter niet op die helling.
Door de rem te gebruiken zal u een (zelftrekkende) duwmaaier of
een zitmaaier NIET onder controle krijgen als de machine op een
helling begint te glijden. De hoofdredenen voor het verlies van
controle zijn: onvoldoende grip van de banden, te hoge snelheid,
onvoldoende remmen, ongeschikt type machine voor de taak,
onvoldoende aandacht voor de toestand van de bodem, onjuiste
verdeling van de aanhanglast en belading.
1. Maai hellingen overdwars, en niet in de hellingsrichting.
2. Let op voor putten, voren of bulten. Als het terrein oneffen is,
kan de zitmaaier kantelen. Obstakels kunnen door hoog gras
aan het zicht worden onttrokken.
3. Kies een lage snelheid zodat u niet hoeft te stoppen of van
snelheid hoeft te veranderen terwijl u zich op de
helling bevindt.
4. Maai niet als het gras nat is. De banden kunnen dan hun
grip verliezen.
5. Maai hellingen nooit van boven naar beneden.
6. Vermijd op een helling te starten, stoppen of draaien. Als de
banden hun grip verliezen (d.w.z. als de voorwaartse
beweging van de zitmaaier op een helling stopt), schakelt u
het blad/de bladen (PTO) uit en rijdt u langzaam van
de helling.
7. Voer alle bewegingen op hellingen traag en geleidelijk uit.
Verander niet plotseling van snelheid of richting, want dan kan
de zitmaaier omkantelen.
8. Wees extra voorzichtig bij het bedienen van machines met
grasopvangzakken of andere appendages; zij kunnen de
stabiliteit van de machine negatief benvloeden. Gebruik ze niet
op steile hellingen.
9. Probeer de machine niet te stabilizeren door uw voet op de
grond te zetten (bij zitmaaiers).
10. Maai niet in de buurt van steile dalingen, grachten of wallen.
De grasmaaier zou plotseling kunnen kantelen als een wiel
over de rand van een klif of gracht raakt of als een rand inzakt.
11. Gebruik geen grasopvangzak op steile hellingen.
12. Maai geen hellingen waar u niet achteruit op kan rijden.
13. Neem contact op met uw erkende verdeler/kleinhandelaar
voor aanbevelingen inzake wielgewichten of tegengewichten
om de stabiliteit te verbeteren.
14. Verwijder obstakels zoals stenen, dikke takken, enz.
15. Houd een lage snelheid aan. Zelfs als de remmen naar
behoren werken kunnen de banden op hellingen hun
grip verliezen.
16. Maak geen bochten op hellingen tenzij noodzakelijk, en draai
dan traag en gelijkmatig indien mogelijk naar omhoog. Maai
hellingen nooit van boven naar beneden.
AANHANGUITRUSTING (ZITMAAIERS)
1. Sleep alleen met een machine die is uitgerust met een
bevestigingsvoorziening die geschikt is voor slepen. Bevestig
geen aanhanguitrusting op een andere plaats dan op de
bevestigingsvoorziening.
2. Houd u aan de aanbevelingen van de fabrikant inzake de
gewichtslimieten voor aanhanguitrusting en het slepen op
hellingen. Zie Een aanhangwagen bevestigen
onder GEBRUIK.
WAARSCHUWING
Gebruik de zitmaaier nooit op hellingen van meer dan
17,6 percent (10) wat neerkomt op een hoogteverschil
van 106 cm over een afstand van 607 cm.
Kies een lage rijsnelheid voor u de helling oprijdt. Wees
extra voorzichtig wanneer u op een helling maait met
een op de achterkant aangebrachte grasopvangzak.
Maai hellingen overdwars, niet in de hellingsrichting,
wees voorzichtig wanneer u van richting verandert en
START OF STOP NIET OP EEN HELLING.
Not for
Reproduction
6
Veiligheidsvoorschriften en -informatie
ONDERHOUD
Veilig omgaan met benzine
1. Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere
ontstekingsbronnen.
2. Gebruik uitsluitend houders die zijn goedgekeurd om benzine
te bevatten.
3. Verwijder nooit de brandstofdop en vul nooit brandstof bij
terwijl de motor draait. Laat de motor afkoelen voor u
benzine bijvult.
4. Vul de machine nooit binnenshuis bij.
5. Berg de machine of de benzinehouder nooit op in een ruimte
met een open vlam of waakvlam, zoals in de buurt van een
watergeiser of ander toestel.
6. Vul houders nooit in een voertuig of in een laadbak met plastic
bekleding. Plaats houders steeds op de grond en uit de buurt
van uw voertuig voor u ze vult.
7. Haal toestellen die op benzine werken van de vrachtwagen of
aanhangwagen en vul ze op de grond bij. Als dat niet mogelijk
is, vult u de toestellen op een aanhangwagen bij met een
draagbare houder in plaats van met een benzinepomppistool.
8. Houd het mondstuk steeds in contact met de rand van de
brandstoftank of houder tot het bijvullen is voltooid. Gebruik
geen voorzieningen die het mondstuk vanzelf open houden.
9. Als u brandstof op uw kleding hebt gemorst, trekt u
onmiddellijk iets anders aan.
10. Doe de brandstoftank nooit te vol. Breng de dop weer aan en
draai ze stevig vast.
11. Wees extra voorzichtig bij de omgang met benzine en andere
brandstoffen. Zij zijn ontbrandbaar en de dampen
zijn ontplofbaar.
12. Als u brandstof hebt gemorst, mag u de motor niet proberen te
starten maar verplaatst u de machine weg van de plaats waar u
hebt gemorst en vermijdt u het creren van elke mogelijke
ontstekingsbron tot de brandstofdampen zijn vervlogen.
13. Breng de dop van de brandstoftank en van de brandstofhouder
weer stevig aan.
Onderhoud
1. Laat het toestel nooit draaien in een gesloten ruimte waar zich
koolmonoxidedampen kunnen verzamelen.
2. Zorg ervoor dat alle moeren en bouten, in het bijzonder de
bevestigingsbouten van de maaibladen, goed vastzitten en
houd het toestel in een goede toestand.
3. Knoei nooit met de veiligheidsvoorzieningen. Controleer of de
veiligheidsvoorzieningen naar behoren functioneren en voer
de nodige herstellingen uit als ze niet naar behoren werken.
4. Zorg ervoor dat zich geen gras, bladeren en ander
afvalmateriaal opstapelen of afzetten in en op het toestel.
Neem gemorste olie of brandstof op en verwijder al het met
brandstof doordrongen afvalmateriaal. Laat de machine
afkoelen voor u ze opbergt.
5. Als u een voorwerp raakt, stopt u en inspecteert u de machine.
Herstel indien nodig alvorens opnieuw te starten.
6. Voer nooit aanpassingen of herstellingen uit terwijl de
motor draait.
7. Inspecteer veelvuldig de onderdelen van de grasopvangzak en
afvoerbescherming en vervang waar nodig door onderdelen
die door de fabrikant worden aanbevolen.
8. Maaibladen zijn scherp. Omwikkel de bladen of draag
handschoenen en wees extra voorzichtig wanneer u aan de
maaibladen werkt.
9. Controleer veelvuldig de remwerking. Regel bij en herstel
waar nodig.
10. Houd de veiligheids- en instructielabels in goede staat of
vervang ze waar nodig.
11. Verwijder de brandstoffilter niet wanneer de motor warm is
want gemorste brandstof kan ontbranden. Spreid de klemmen
van de brandstofleiding niet verder dan noodzakelijk. Zorg
ervoor dat de klemmen de leidingen stevig op de filter geklemd
houden na de installatie.
12. Gebruik geen benzine die METHANOL bevat, geen gasohol
met meer dan 10% ETHANOL en ook geen benzineadditieven
of superbenzine want daardoor kan de motor of het
brandstofsysteem beschadigd worden.
13. Als u de brandstoftank leeg moet laten lopen, moet u dat in de
open lucht doen.
14. Vervang defecte knaldempers/knalpotten.
15. Houd de veiligheids- en instructielabels in goede staat of
vervang ze waar nodig.
16. Gebruik uitsluitend door de fabrikant toegelaten
reserveonderdelen wanneer u herstellingen uitvoert.
17. Houd u altijd aan de specificaties van de fabrikant voor
instellingen en bijregelingen.
18. Doe voor grote onderhoudsbeurten en herstellingen uitsluitend
een beroep op erkende servicepunten.
19. Probeer nooit grote herstellingen aan dit toestel uit te voeren
tenzij u daarvoor de nodige opleiding hebt genoten. Onjuiste
onderhouds- en herstellingsprocedures kunnen leiden tot
gevaar tijdens het gebruik, beschadiging van het toestel en het
vervallen van de fabrieksgarantie.
20. Bij maaiers met meerdere bladen moet u goed oppassen want
als u een blad laat draaien kan dat andere bladen
doen draaien.
21. Wijzig de toerenregelaar van de motor niet en drijf de motor
evenmin op. De motor gebruiken met een te grote snelheid kan
het risico op persoonlijke letsels doen toenemen.
22. Schakel de aandrijfappendages uit, zet de motor uit, haal de
sleutel uit het contact en maak de ontstekingsbougiekabel(s)
los: voor u blokkeringen van de appendages en de
afvoertrechter verhelpt, onderhoud of herstellingen uitvoert of
wanneer het toestel abnormaal vibreert. Wanneer u een
voorwerp hebt geraakt inspecteert u de machine op schade
voor u ze opnieuw start en ze gebruikt.
23. Blijf met uw handen altijd uit de buurt van bewegende
onderdelen, zoals de koelventilator van de hydropomp,
wanneer de zitmaaier draait. (De koelventilator van de
hydropomp bevindt zich normaal op de bovenkant van
de aandrijfas).
24. Toestellen met hydraulische pompen, leidingen en motoren:
WAARSCHUWING: Hydrauliekvloeistof die onder druk
ontsnapt kan voldoende kracht hebben om door de huid te
dringen en ernstige verwondingen te veroorzaken. Als
vreemde vloeistof onder de huid terecht is gekomen, moet ze
binnen de paar uren chirurgisch worden verwijderd door een
arts die vertrouwd is met dit soort letsels, want anders kan
gangreen (koudvuur) optreden. Blijf met uw lichaam en handen
uit de buurt van de pengaten of spuitopeningen die
hydrauliekvloeistof onder hoge druk uitstoten. Gebruik papier
en karton in plaats van uw handen om lekken op te sporen.
Vergewis u ervan dat alle hydrauliekvloeistofaansluitingen
goed dicht zijn en alle hydrauliekslangen en -leidingen in
goede staat verkeren voor u het systeem onder druk zet. Als er
lekken optreden, laat u uw machine onmiddellijk door een
erkend verdeler herstellen.
25. WAARSCHUWING: Apparaat met verzamelde energie. De
foutieve ontspanning van veren kan tot ernstige lichamelijke
verwondingen leiden. Veren moeten door een bevoegd
technicus worden verwijderd.
26. Modellen die zijn uitgerust met een motorradiator:
WAARSCHUWING: Apparaat met verzamelde energie. Om
ernstige lichamelijke letsels door warme koelvloeistof of
ontsnappende stoom te voorkomen, mag u de dop van de
radiator nooit proberen te verwijderen terwijl de motor draait.
Leg de motor stil en wacht tot hij is afgekoeld. Zelfs dan moet u
nog erg voorzichtig zijn wanneer u de dop verwijdert.
Not for
Reproduction
7
Identificatienummers
ID-plaatje
Identificatienummers
U MOET deze nummers kunnen opgeven wanneer u
contact opneemt met uw erkende dealer voor
reserveonderdelen.
Noteer de naam en het nummer van uw model, de
identificatienummers van de fabrikant en de serienummers van
de motor in de daartoe voorziene ruimte, zodat u ze snel
kunt terugvinden.
Het identificatieplaatje bevindt zich aan de onderkant van de
stoel. Kantel de stoel naar boven om het plaatje te bereiken.
PRODUCTREFERENTIES
Model Beschrijving Naam/Nummer
Artikelnummer Serienummer machine
Aankoopdatum
MOTORREFERENTIES
Fabrikant motor Model motor
Type/specificaties motor Code/serienummer motor
Marking identificatie tags CE
A. ID Fabrikant
B. Serienummer Fabrikant
C. Nominaal vermogen in kW
D. Maximaal motortoerental in omwentelingen per minuut
E. Adres Fabrikant
F. Bouwjaar
G. Logo van Overeenstemming
H. Massa-eenheid in kilogram
I. Geluidsvermogensniveau in decibel
Part No. xxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxx
Serial No. xxxxxxxxxx
20xx
kW: x.xx
xxxx max
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xxx dB
kg: xxx
A
B
C
D
E
F
G
H
I
Not for
Reproduction
8
CE-veiligheidspictogrammen
Deze machine is ontworpen en gemaakt om u de veiligheid en
betrouwbaarheid te garanderen die u mag verwachten van een
leider in de sector van de motorwerktuigen voor buitengebruik.
Hoewel het lezen van deze handleiding en haar
veiligheidsinstructies u de nodige basiskennis zal geven om de
machine veilig en effectief te gebruiken, hebben wij diverse
veiligheidslabels op de machine aangebracht om u tijdens het
gebruik van de machine aan deze belangrijke informatie
te herinneren.
U moet alle waarschuwingen GEVAAR, WAARSCHUWING,
VOORZICHTIG en alle instructies op de rider en de maaier
aandachtig lezen en opvolgen. Het negeren van deze instructies
kan letsels veroorzaken. Deze informatie is er voor uw veiligheid
en is belangrijk! Op uw rider en maaier zijn de onderstaande
veiligheidslabels aangebracht.
Indien labels ontbreken of beschadigd zijn, moet u ze
onmiddellijk vervangen. Raadpleeg uw plaatselijke dealer voor
nieuwe labels.
De labels zijn gemakkelijk aan te brengen en vormen een
constante visuele herinnering voor u en andere gebruikers van
de machine aan de veiligheidsinstructies die nodig zijn voor een
veilig en effectief gebruik.
Label – Tracking Aanpassing
Artikelnummer. 1720389
Label – Schakelaar maaihoogte
Artikelnummer. 1734538
Label – Bedieningspaneel
Artikelnummer. 1734534
Label – Ontkoppeling
transmissie
Artikelnummer.
1734532
(Op achterframe)
Label – Amputatiegevaar
Artikelnummer. 1720389
Label – Amputatiegevaar
Artikelnummer. 1720389
Label – Indicator
maaihoogte
Artikelnummer. 1734539
Label – Bediening, onder
Artikelnummer. 1734527
Not for
Reproduction
Figuur 1.
9
Functies en
bedieningsinstrumenten
Snelheidshendel –
Positie RIJDEN
Snelheidshendels – Posities
STARTEN/PARKEREN
Hendels voor de rijsnelheid
/ handrem
Deze hendels regelen de rijsnelheid van de rider. De linker
hendel bedient het linkse aangedreven achterwiel en de rechter
hendel bedient het rechtse aangedreven achterwiel en
de handrem.
Wanneer u de hendels naar buiten verplaatst, weg van de
bestuurder, wordt de handrem in de stand PARKEREN
geblokkeerd (inzet Figuur 1). Dit is de juiste stand om de rider te
starten. Verplaats de hendels naar binnen, naar de bestuurder
toe, om ze in de stand RIJDEN te zetten.
Wanneer u in de stand RIJDEN een hendel naar voor verplaatst,
verhoogt u de VOORWAARTSE snelheid van het
overeenkomstige wiel. Wanneer u een hendel naar achter
verplaatst, verhoogt u de ACHTERWAARTSE snelheid. Hoe
verder u een hendel uit de neutrale positie verplaatst, hoe sneller
het aangedreven wiel zal draaien.
Raadpleeg OEFENEN IN HET RIJDEN voor instructies over
het sturen.
BEDIENINGSFUNCTIES
De onderstaande informatie geeft een korte beschrijving van de functies van de afzonderlijke regelingen. Om te starten, te stoppen,
te rijden en te maaien, moet u verscheidene regelingen tegelijk gebruiken, in een welbepaalde volgorde. Lees de volledige sectie om
te leren welke combinatie en volgorde van regelingen u voor verschillende taken moet gebruiken.
Not for
Reproduction
10
Functies en bedieningsinstrumenten
Regelaar motorsnelheid
De regelaar van de motorsnelheid controleert het toerental van
de motor. Zet de hendel altijd op SNEL om te rijden en te
maaien. Zet de hendel op LANGZAAM om het toerental te
verlagen. Schakel de messen NOOIT in als de motor op
LANGZAAM staat. Maai alleen met de motor op SNEL.
Choke
SLUIT de choke voor een koude start (trek de knop uit). OPEN
de choke wanneer de motor draait (druk de knop in). Een warme
motor heeft misschien geen choke nodig. Zet in dat geval de
hendel open (knop ingedrukt) terwijl u start. In de meeste
gevallen zult u geen choke nodig hebben om de motor
te starten.
Contactschakelaar
De contactschakelaar start en stopt de motor. Hij heeft
drie standen:
UIT Stopt de motor en schakelt het elektrische systeem uit.
AAN Start de motor en schakelt het elektrische systeem in.
START Start de motor.
OPMERKING: Laat de contactschakelaar nooit op AAN staan
wanneer de motor uitgeschakeld is. De batterij zou
uitgeput geraken.
Uurmeter (niet op alle modellen)
De urenmeter registreert hoeveel uren de schakelaar in de stand
AAN heeft gestaan.
OPMERKING: De urenmeter registreert of de schakelaar op
AAN staat, ook als de motor niet draait.
Schakelaar voor de maaihoogte
De gele schakelaar schakelt de maaimessen in en uit. Om de
maaimessen in te schakelen, trekt u de schakelaar omhoog. Om
ze uit te schakelen, drukt u de schakelaar omlaag. Zet het
toerental van de motor altijd op SNEL voor u de messen
inschakelt en tijdens het maaien.
Ontkoppelingshendels
De ontkoppelingshendels schakelen de transmissie uit, zodat u
de machine met de hand kunt duwen. Raadpleeg DE MACHINE
MET DE HAND DUWEN voor meer informatie.
Schakelaar voor de maaihoogte
Om de maaihoogte te vergroten (het maaihuis hoger te plaatsen)
drukt u op de bovenzijde van de schakelaar voor de maaihoogte
(A, Figuur 33). Om de maaihoogte te verkleinen (het maaihuis
lager te plaatsen), drukt u op de onderzijde van de schakelaar.
Het bereik van de maaihoogte is ongeveer 9,5 cm x 4 cm. De
indicator van de maaihoogte geeft de positie van het maaihuis
aan. De meter van de maaihoogte (B) bevindt zich aan de
voorzijde van de rider, net achter het linkerbeen van
de bestuurder.
Brandstoftank
Draai de stop naar links om hem te verwijderen.
Not for
Reproduction
11
De zitmaaier
gebruiken
Algemene gebruiksveiligheid
Voor het eerste gebruik:
Lees alle informatie in de delen Veiligheid en Gebruik voor u
de rider en de maaier probeert te gebruiken.
Maak uzelf vertrouwd met alle bedieningen en zorg dat u
weet hoe u de machine kunt stoppen.
Rijd eerst op open terrein zonder te maaien, om u vertrouwd
te maken met de besturing van de machine.
Controles voor het starten
Controleer of het carter gevuld is tot het merkteken “Full” op
de peilstok (raadpleeg HET MOTOROLIEPEIL
CONTROLEREN in het gedeelte Onderhoud).
Vul de brandstoftank met verse brandstof.
Aanbevelingen voor de brandstof
Voor dagelijks gebruik: Gebruik uitsluitend loodvrije benzine
met een octaangehalte aan de pomp van 87 of hoger. Gasohol
(max. 10% ethylalcohol, 90% loodvrije benzine per volume) is
goedgekeurd als brandstof. Methyl Teriary Butyl Ether (MTBE)
en loodvrije benzinemengsels (max. 15% MTBE per volume)
zijn goedgekeurd als brandstof. Gebruik geen benzine die niet
goedgekeurd is, zoals E85. Meng geen olie met benzine en pas
de motor niet aan om alternatieve brandstoffen te gebruiken. Dit
beschadigt de motorcomponenten en maakt de garantie van de
motor ongeldig. Gebruik afgezien van stabilisator geen
brandstofadditieven.
Voor de bewaring: VOORZICHTIG: Brandstoffen die alcohol
bevatten (gasohol, ethanol, methanol) kunnen vocht aantrekken,
die zich tijdens de bewaring afscheidt en zuren kan vormen.
Gassen van zuren kunnen tijdens de bewaring het
brandstofsysteem van de motor beschadigen.
Gebruik altijd een brandstofstabilisator om motorproblemen te
voorkomen, zeker als u de machine 30 dagen of langer opslaat.
Ververs de brandstof elk seizoen. Raadpleeg BEWARING voor
bijkomende instructies.
WAARSCHUWING
Als u de werking van een bepaalde bediening niet
begrijpt of het gedeelte REGELFUNCTIES nog niet
goed hebt gelezen, moet u dat nu doen.
Probeer NIET de machine te gebruiken zonder u vooraf
vertrouwd te maken met de plaats en functie van
ALLE bedieningen.
Het veiligheidssysteem van de
rider controleren
WAARSCHUWING
Deze machine is voorzien van
veiligheidsvergrendelingen. Deze beveiligingen
dienen voor uw veiligheid, probeer ze niet te
omzeilen en wijzig ze nooit. Controleer regelmatig of
ze naar behoren werken.
Controles voor een VEILIG gebruik
TEST 1 — DE MOTOR MAG NIET STARTEN ALS:
De schakelaar voor de messen AAN staat, OF
De snelheidshendels niet op STARTEN/PARKEREN
staan.
TEST 2 — DE MOTOR MOET STARTEN ALS:
De schakelaar voor de maaimessen UIT staat EN
De snelheidhendels op STARTEN/PARKEREN staan.
TEST 3 — DE MOTOR MOET UITVALLEN ALS:
De bestuurder zijn stoel verlaat terwijl de schakelaar voor
de maaimessen ingeschakeld is OF
De bestuurder zijn stoel verlaat terwijl de
snelheidsgrendels op RIJDEN staan OF
De bestuurder de linkse snelheidshendel van de stand
STARTEN verplaatst terwijl de rechtse hendel op
STARTEN/PARKEREN staat (beide hendels moeten
samen van STARTEN naar RIJDEN worden verplaatst om
de uitschakeling van de motor te voorkomen).
TEST 4 — CONTROLE VAN DE MESREM
De maaimessen en de aandrijfriem van de maaier moeten
volledig tot stilstand komen binnen de vijf seconden na het
uitschakelen van de schakelaar van de messen. Als de
aandrijfriem van de maaier niet binnen de vijf seconden stopt,
moet u uw dealer raadplegen.
OPMERKING: Nadat de motor uitgeschakeld is, moet u de
schakelaar voor de maaimessen UIT zetten en de
snelheidshendels in de stand STARTEN/PARKEREN
vastzetten. Pas dan kunt u de motor starten.
WAARSCHUWING
Als de machine niet slaagt in een veiligheidstest,
mag u ze niet gebruiken. Raadpleeg uw erkende
dealer. Probeer nooit de werking van een
veiligheidsvergrendeling te omzeilen.
Not for
Reproduction
12
De zitmaaier gebruiken
Noodstop
In een noodsituatie kunt u de motor stoppen door de sleutel
gewoon op STOP te draaien. Gebruik deze methode alleen in
noodgevallen. Om de motor normaal uit te schakelen, volgt u de
procedure in DE RIDER EN DE MOTOR STOPPEN.
De rider en de motor stoppen
1. Plaats de hendels voor de rijsnelheid in de stand
STARTEN/PARKEREN om het rijden te stoppen en de
handrem in te schakelen.
2. Schakel de messen uit door de schakelaar voor de messen
omlaag te drukken, in de stand UIT.
3. Schakel de motorsnelheid op LANGZAAM en draai de
contactschakelaar op UIT. Verwijder de sleutel.
De motor starten
1. Ga op de bestuurdersstoel zitten, controleer of de
schakelaar voor de maaimessen op UIT staat en de
snelheidshendels op STARTEN/PARKEREN staan.
2. Zet de schakelaar van de motorsnelheid volledig op SNEL.
Zet de choke op GESLOTEN (knop uitgetrokken).
OPMERKING: Een warme motor heeft misschien geen choke
nodig. Zet de choke dan OPEN (knop ingedrukt).
3. Steek de sleutel in het contact en draai hem op START om
de motor te starten.
4. Nadat de motor start, laat u de sleutel los. Hij zal vanzelf
naar de stand AAN gaan. Druk de chokeknop langzaam
naar de stand OPEN. Laat de motor warm draaien door hem
minstens een minuut te laten werken voor u de messen
inschakelt of met de machine rijdt.
Gebruik de machine altijd met de motorsnelheid op
SNEL wanneer u rijdt of maait. Schakel de maaimessen
NOOIT in met de motorsnelheid op LANGZAAM.
Maaien
1. Start de motor (zie DE MOTOR STARTEN).
2. Stel met de schakelaar voor de maaihoogte de gewenste
maaihoogte in.
3. Zet de motorsnelheid op SNEL.
4. Schakel de maaimessen in (trek de schakelaar omhoog).
5. Zet de snelheidshendels van de stand
STARTEN/PARKEREN in de stand RIJDEN (verplaats ze
naar u toe).
6. Begin met het maaien. Zie OEFENEN IN HET RIJDEN.
7. Schakel de maaimessen UIT (schakelaar omlaag) wanneer
u klaar bent met maaien.
8.
Stop de rider en de motor (zie DE RIDER EN DE
MOTOR STOPPEN).
WAARSCHUWING
Vervoer nooit passagiers.
Zet de handrem aan, schakel de PTO uit, schakel de
motor uit en verwijder de sleutel voor u de
bestuurdersstoel om gelijk welke reden verlaat.
Beperk het gevaar op brand door gras, bladeren en
overtollige olie van de machine te verwijderen. Stop of
parkeer niet op droge bladeren, gras of
brandbare materialen.
Benzine is zeer brandbaar en moet voorzichtig worden
gebruikt. Vul de tank nooit wanneer de motor nog warm
is na het gebruik. Kom niet met open vuur, brandende
sigaretten of lucifers in de omgeving van de machine.
Zorg dat de brandstoftank tijdens het vullen niet
overloopt en ruim gemorste brandstof op.
Figuur 2. Controles voor het starten
A. Stop van de brandstoftank
A
Doe nooit motor- of carburatorreinigers in de brandstoftank. Ze
kunnen blijvende schade veroorzaken. Om brandstof toe te
voegen:
1. Verwijder de stop van de brandstoftank (A, Figuur 2).
2. Vul de tank. Niet overvullen. Laat 5 cm lucht in de tank, zodat
de brandstof kan uitzetten.
3. Plaats de stop en draai hem met de hand vast.
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig met benzine. Het is een uiterst
ontvlambaar product. Voeg geen benzine toe wanneer de
motor nog warm is omdat hij nog niet voldoende is
afgekoeld. Vermijd vonken en vuur en laat niet toe dat er
wordt gerookt in de onmiddellijke omgeving. Voeg niet te
veel brandstof toe en veeg gemorste brandstof weg.
Not for
Reproduction
13
De zitmaaier gebruiken
De rider met de hand duwen
OPMERKING: Ontkoppel de transmissie alleen als de machine
op vlak terrein geparkeerd is.
1. Schakel de maaimessen UIT, zet de snelheidshendels in de
stand STARTEN/PARKEREN, draai de contactschakelaar
op UIT, verwijder de sleutel en wacht tot alle bewegende
onderdelen tot stilstand komen.
2. Zoek de ontkoppelinghendels (C, Figuur 3) aan de
achterzijde van de machine.
3. Trek beide hendels naar achter en naar omlaag om de
transmissie te ontkoppelen (stand B, Figuur 3).
4. Zet de snelheidshendels in de stand RIJDEN.
U kunt de rider nu met de hand duwen.
5. Nadat u de machine hebt verplaatst, zet u de
snelheidshendels in de stand STARTEN/PARKEREN en
duwt u beide ontkoppelingshendels naar voor om de
transmissie weer te koppelen (stand A, Figuur 3).
SLEEP DE MACHINE NIET
Het slepen van de machine beschadigt de
hydraulische pomp en de wielmotor. Gebruik nooit een
ander voertuig om de machine te trekken of te duwen.
Figuur 3. Ontkoppelingshendels van de transmissie
A. Stand Rijden
B. Stand Duwen
C. Ontkoppelingshendels
A
B
C
WAARSCHUWING
Werk nooit op hellingen die steiler zijn dan
17,6 percent (10°), wat overeenkomt met een verval van
1,1 m verticaal op 6,1 m horizontaal.
Kies een lage rijsnelheid voor u de helling op rijdt.
Wees bijzonder voorzichtig wanneer u met een
achteraan gemonteerde grasvanger op een
helling werkt.
Maai altijd op en neer, nooit overlangs, verander
voorzichtig van richting en START OF STOP NIET
OP EEN HELLING.
WAARSCHUWING
Laad deze rider met zero draaicirkel niet op een
aanhangwagen of truck met behulp van twee
afzonderlijke hellingen. Gebruik slechts één helling, die
minstens dertig centimeter breder is dan de breedte
van de achterwielen van de machine. Deze machine
heeft een zero draaicirkel en de achterwielen zouden
van de hellingen kunnen rijden, of de machine zou
kunnen kantelen en de bestuurders of
omstanders verwonden.
Not for
Reproduction
14
De zitmaaier gebruiken
Oefenen in het rijden - Eenvoudig rijden
WAARSCHUWING: Werk nooit op hellingen die steiler zijn dan
17,6 percent (10°). Raadpleeg WERKEN OP HELLINGEN in de
sectie Veiligheid. Maaiers met zero draaicirkel werken anders
dan andere voertuigen met vierwielaandrijving. De wielen
dienen ook voor de besturing. Als u de machine niet op een
helling kunt rijden, zult u ze er evenmin op kunnen besturen.
Wees extra voorzichtig bij het werken met een maaier met zero
draaicirkel op hellingen.
De besturingshendels van de machine zijn zeer gevoelig. U hebt
wat oefening nodig om vlot en efficiënt voor- en achteruit te
rijden en te draaien.
Om het maximum uit uw machine met zero draaicirkel te halen,
is het essentieel dat u de tijd neemt om de onderstaande
manoeuvres te oefenen en u vertrouwd te maken met de manier
waarop de machine versnelt, rijdt en wordt bestuurd. Doe dit
voor u begint te maaien.
Beschadig het gras niet! Om het gras niet te beschadigen,
moet u beide aangedreven wielen in beweging houden wanneer
u draait. Als u op een enkel wiel draait of een wiel door een
bocht sleept, zult u het gras beschadigen.
Kies een effen, vlak stuk gazon — met voldoende ruimte om
te manoeuvreren. (Verwijder voorwerpen, mensen en dieren
voor u begint.) Rijd tijdens het oefenen met half gas (tijdens het
maaien moet u ALTIJD met vol gas werken) en draai langzaam,
opdat u niet zou slippen en uw gazon niet zou beschadigen.
Wij raden aan dat u begint met de procedure om vlot te rijden
(rechts) en daarna de manoeuvres om voor- en achteruit te
rijden en te draaien oefent.
Oefenen in het achteruitrijden
KIJK NAAR OMLAAG EN ACHTER U en verplaats de twee
besturingshendels gelijkmatig en langzaam ACHTERWAARTS
uit de neutrale stand. Vertraag en herhaal..
OPMERKING: Oefen het achteruitrijden enkele minuten voor u
in de buurt van voorwerpen oefent. De machine draait even kort
in achteruit als in vooruit, en recht achteruitrijden
vraagt oefening.
Oefenen in het vooruitrijden
Beweeg de twee snelheidshendels langzaam en gelijkmatig
VOORUIT uit neutraal. Vertraag en herhaal.
Figuur 5. Vooruitrijden
Vooruitrijden
Figuur 6. Achteruitrijden
Achteruitrijden
Vlot rijden
De snelheidshendels zijn uiterst gevoelig.
De BESTE methode om de snelheidshendels te bedienen is in
drie stappen, zoals uitgelegd in Figuur 4.
EEN: neem de hendels vast zoals op de illustratie.
TWEE: duw ze met de handpalmen vooruit, om geleidelijk
vooruit te rijden
DRIE: duw ze verder vooruit om sneller te rijden, trek ze
langzaam naar de neutrale stand om langzamer te rijden.
Figuur 4. De hendels geleidelijk bewegen
Not for
Reproduction
15
De zitmaaier gebruiken
GEAVANCEERD RIJDEN
Op het einde van een doorgang met zero
draaicirkel keren
Dankzij het unieke vermogen van uw machine om ter plekke te
draaien, kunt u op het einde van een doorgang 180° draaien in
plaats van te moeten stoppen en een Y-bocht te maken voor u
een nieuwe doorgang kunt beginnen.
Om bijvoorbeeld op het einde van een doorgang langs rechts
met zero draaicirkel te keren:
1. Vertraag op het einde van de doorgang.
2. Breng de LINKSE snelheidshendel lichtjes naar voor terwijl
u de RECHTSE snelheidshendel naar het middelpunt
verplaatst en daarna lichtjes naar achter.
3. Begin weer voorwaarts te maaien.
Deze techniek draait de rider naar RECHTS en geeft een lichte
overlapping met de strook die u net hebt gemaaid, zodat u niet
achteruit moet rijden om gras dat u hebt gemist opnieuw te maaien.
Naarmate u meer vertrouwd wordt en meer ervaring krijgt met het
gebruik van de maaier met zero draaicirkel, zult u meer manoeuvres
leren die het maaien prettiger en gemakkelijker maken.
Hoe meer u oefent, hoe beter uw controle over de machine!
Oefenen in het maken van bochten
Terwijl u vooruitrijdt, laat u een hendel langzaam terugkeren
naar neutraal. Oefen dit verscheidene keren.
OPMERKING: Om het gras niet te beschadigen door direct op
het profiel van de band te zwenken, is het beter dat u beide
wielen enigszins vooruit laat rijden.
Bochten maken
Figuur 7. Bocht naar rechts
Figuur 8. Ter plekke draaien
Ter plekke draaien
Figuur 9. Keren op het einde van een doorgang
Oefenen in het ter plekke draaien
Met zero draaicirkel draaien betekent dat u ter plekke draait.
Verplaats een van de snelheidshendels langzaam van neutraal
naar voor en de andere tegelijkertijd van neutraal naar achter.
Oefen dit verscheidene keren.
WAARSCHUWING
Rijd tijdens het maaien nooit achteruit, tenzij het
onvermijdelijk is. Kijk tijdens het achteruitrijden altijd
naar omlaag en achter u.
Not for
Reproduction
16
Periodiek
onderhoud
Onderhoudsschema
De volgende schema’s zijn noodzakelijk voor een normaal onderhoud van uw rider en uw maaier.
RIDER EN MAAIDEK
Om de 8 uur of dagelijks
Het veiligheidssysteem van de rider controleren
Verwijder het vuil van de rider en het maaidek
Verwijder het vuil uit de motorruimte
Om de 25 uur of jaarlijks *
Controleer de bandenspanning
Controleer de rider en het maaidek op losse
bevestigingsmiddelen
Om de 50 uur of jaarlijks *
Reinig de accu en kabels
Raadpleeg uw dealer jaarlijks om
Smeer de rider en het maaidek
Controleer de maaibladen **
MOTOR
De eerste 5 uren
De motorolie verversen
Om de 8 uur of dagelijks
Controleer het oliepeil van de motor
Om de 25 uur of jaarlijks *
Reinig het motorluchtfilter en het voorfilter **
Om de 50 uur of jaarlijks *
Ververs de motorolie
Vervang het oliefilter
Jaarlijks
Vervang het luchtfilter
Vervang het voorfilter
Raadpleeg uw dealer jaarlijks om
Inspecteer de geluiddemper en vonkenvanger
Vervang de bougie
Vervang het brandstoffilter
Reinig het luchtkoelsysteem van de motor
* Welke als eerste komt
** Controleer de bladen vaker op plaatsen met zandige
bodem of in zeer stoffige omgevingen.
* Welke als eerste komt
** In stoffige omgevingen of als vuil in de lucht aanwezig
is, moet u vaker reinigen.
Not for
Reproduction
17
Periodiek onderhoud
Het motorcompartiment openen
Hef de achterkant van het stoelgedeelte op om het
motorcompartiment te bereiken (Figuur 10).
Vuil uit de rider en het
motorvak verwijderen
VOORZICHTIG: Vuil dat niet uit het motorcompartiment en
van andere hete vlakken wordt verwijderd, vormt een
gevaar voor brand.
Voor u de machine voor het begin van het maaien start, moet u
resten van gras, zand, bladeren en ander vuil van de machine
verwijderen. Maak ook het motorcompartiment schoon.
Vuil uit de koelzones van de motor en het
luchtfilter verwijderen
VOORZICHTIG: Vuil dat niet uit het motorcompartiment en
van andere hete vlakken wordt verwijderd, vormt een
gevaar voor brand.
Voor u bij het begin van het maaien de machine start, moet u het
stoelgedeelte opheffen en eventueel vuil van het scherm van de
luchtinlaat boven de motor (A, Figuur 11), de koelvinnen van de
motor en het luchtfilter verwijderen. Open ook het deksel van het
luchtfilter (B) en verwijder vuil dat zich in het filtercompartiment
heeft verzameld.
De bandenspanning controleren
De bandenspanning moet regelmatig worden nagekeken. Ze
moet overeenkomen met de waarden in Figuur 12. Merk op dat
deze bandenspanningen enigszins kunnen verschillen van de
op de zijkant van de banden gestempelde waarde voor “Max
Inflation” (maximale bandenspanning). De aanbevolen
bandenspanning geeft een goede tractie, verbetert de kwaliteit
van het maaien en verlengt de levensduur van de banden.
Band Druk
Voor 1,24-1,38 bar (18-20 psi)
Achter 0,69-0,83 bar (10-12 psi)
Figuur 11. Motorcompartiment
A. Scherm luchtinlaat
B. Deksel luchtfilter
Figuur 10. Het motorcompartiment bereiken
Figuur 12. Bandenspanningen
A
B
WAARSCHUWING
Zet de snelheidshendels op de stand
STARTEN/PARKEREN, schakel de maaimessen UIT,
draai de contactschakelaar UIT en wacht tot alle
bewegende delen tot stilstand komen voor u het
motorcompartiment opent of onderhoud uitvoert.
Not for
Reproduction
18
Periodiek onderhoud
De batterij en de kabels reinigen
1. Koppel de batterijkabels af, eerst de negatieve (B,
Figuur 13).
2. Verwijder de rubberen riem die de batterij vasthoudt en
verwijder de batterij.
3. Reinig de batterij en het batterijcompartiment met een
oplossing van natriumbicarbonaat en water.
4. Maak de batterijpolen en de uiteinden van de kabels met
een staalborstel schoon tot ze glanzen.
5. Plaats de batterij terug en bevestig ze met de rubberen riem.
6. Sluit de batterijkabels weer aan, eerst de positieve (zie A,
Figuur 13), daarna de negatieve (B).
7. Smeer vaseline of niet-geleidend vet op de kabeleinden en
de batterijpolen.
Figuur 13. Motorcompartiment
A. Positieve batterijkabel (+)
B. Negatieve batterijkabel (-)
A
B
WAARSCHUWING
Als u de batterij plaatst of verwijdert, moet u de
negatieve batterijkabel als EERSTE loskoppelen en als
LAATSTE terug aansluiten. Doet u dat niet, dan bestaat
de kans op kortsluiting tussen de positieve pool en een
stuk gereedschap.
Not for
Reproduction
19
Periodiek onderhoud
Onderhoudspunten voor de motor
Het oliepeil controleren
1. Schakel de motor uit en zet de handrem op PARKEREN.
2. Reinig de omgeving van de peilstok (C, Figuur 14).
3. Verwijder de peilstok (C) en maak hem met een papieren
handdoekje schoon.
4. Steek de peilstok weer in de motor. Draai de stop in het
buisje (D).
5. Verwijder de peilstok en controleer het oliepeil. Het moet
tussen de merktekens “FULL en ADD” (D) komen. Als dit
niet het geval is, voegt u olie bij volgens de tabel met
aanbevelingen voor de olie (Figuur 15).
De motorolie vervangen
OPMERKING: Vervang de olie terwijl de motor warm is. Laat de
motor enkele minuten draaien, schakel hem dan uit en laat hem
van heet naar warm afkoelen.
1. Reinig de omgeving van de peilstok (C, Figuur 14) en de
afvoerplug (A).
2. Verwijder de olieplug (A) uit de afvoer. Verwijder de peilstok
(C). Laat de olie volledig weglopen.
3. Plaats de plug (A) terug en breng de slang naar de motor.
4. Vul het carter met olie. Raadpleeg HET MOTOROLIEPEIL
CONTROLEREN hierboven.
5. Start de motor en laat hem 30 seconden LANGZAAM
draaien. Stop de motor en controleer het oliepeil opnieuw.
De motorolie en het filter vervangen
1. Reinig de omgeving van de peilstok (C, Figuur 14) en de
afvoerplug (A).
2. Verwijder de olieplug (A) uit de afvoer. Verwijder de peilstok
(C). Laat de olie volledig weglopen.
3. Verwijder het oliefilter (B). Gooi het weg.
4. Neem een druppel olie op uw vinger en maakt de rubberen
pakking onderaan het nieuwe filter vochtig.
5. Draai het filter naar rechts tot de rubberen pakking de
onderkant van het filter raakt. Draai het dan nog 1/2 tot
3/4 slag.
6. Installeer de olieplug opnieuw (A).
7. Vul het carter met olie. Raadpleeg HET MOTOROLIEPEIL
CONTROLEREN hierboven.
8. Start de motor en laat hem 30 seconden LANGZAAM
draaien. Stop de motor en controleer het oliepeil opnieuw.
9. Laat de motor draaien en controleer op lekken. Schakel hem
uit, wacht 1 minuut en controleer het oliepeil.
Figuur 15. Aanbevolen motorolie
Figuur 14. Olie vervangen
A. Afvoer olie
B. Oliefilter
C. Peilstok
D. Het oliepeil controleren
C
A
D
B
Use oil classified API Service Class SF,
SG, SH, SJ or better with SAE Viscosity:
10080604020 320-20
3827164-7
0-18-30
˚F
˚C
30 Conventional**
Synthetic 5W-30, 10W-30
5W-30
10W-30
Conventional*
*CAUTION: Air cooled engines run hotter than automotive engines.
The use of non-synthetic multi-viscosity oils (5W-30, 10W-30, etc.)
in temperatures above 40º F (4ºC) will result in higher than normal
oil consumption. When using a multi-viscosity oil, check oil level
more frequently.
**CAUTION: SAE 30 oil, if used below 40º F (4ºC), will result in hard
starting and possible engine bore damage due to inadequate
lubrication.
Not for
Reproduction
20
Periodiek onderhoud
Figuur 18. Service van het luchtfilter
Service van het luchtfilter
OPMERKING: Vervang een versleten of beschadigd luchtfilter.
1. Figuur 18. Als het filter het stempel "Washable" draagt, kunt
u het met warm water en zachte zeep afwassen.
2. Spoel met leidingwater, met het gaas naar BOVEN, zodat
vuil en resten weggespoeld worden.
3. Laat het filter een nacht drogen voor u het
opnieuw installeert.
Voorfilter
Luchtfilter
Service luchtfilter en voofilter
Het luchtfilter verwijderen en installeren
1. Trek de onderzijde van de grendel (A, Figuur 16 of 17) naar
boven en draai de grendel weg van het deksel.
2. Verwijder het deksel (B). Verwijder het filter (C, Figuur 17) en
het voorfilter (D).
3. Installeer het voorfilter (D) met het gaas naar boven.
Installeer het filter (C) zoals op de illustratie.
4. Plaats het deksel (B, Figuur 17) en zorg dat de lipjes in de
gleuven passen. Bevestig met de vergrendeling (A).
Service van het voorfilter
OPMERKING: Vervang een versleten of beschadigd voorfilter.
1. Figuur 18. Was het voorfilter met vloeibare detergent
en water.
2. Knijp het voorfilter droog en verzadig het met motorolie.
Verwijder overtollige olie door het voorfilter in een
absorberende doek uit te knijpen.
1.
2.
3.
Figuur 16. Luchtfiltersamenstel
A. Vergrendeling luchtfilter
B. Deksel luchtfilter
A
B
A
B
A
B
Figuur 17. Service van het luchtfilter
A. Vergrendeling luchtfilter
B. Deksel luchtfilter
C. Luchtfilter
D. Voorfilter
A
C
D
B
Not for
Reproduction
21
Periodiek onderhoud
De snelheidsbalans afstellen
Als de machine naar rechts of links afwijkt wanneer de
snelheidshendels volledig voor- of achteruit staan, kunt u de
topsnelheid van de rechtse hendel balanceren door aan de
stelknop. Vraag uw dealer voor instructies over deze procedure.
De maaihoogte afstellen
Om de maaihoogte te vergroten (het maaihuis hoger te
plaatsen) drukt u op de bovenzijde van de schakelaar voor de
maaihoogte (A, Figuur 19). Om de maaihoogte te verkleinen (het
maaihuis lager te plaatsen), drukt u op de onderzijde van de
schakelaar. Het bereik van de maaihoogte is ongeveer 9,5 cm x
4 cm. De indicator van de maaihoogte geeft de positie van het
maaihuis aan. De meter van de maaihoogte (B) bevindt zich aan
de voorzijde van de rider, net achter het linkerbeen van
de bestuurder.
17
334
58
Low Cut
1
4
3
2
Hig
h C
ut
Cutt
ing
Heigh
t
RAISE
MOWER
LOWER
MOWER
17
3427
6
Figuur 19. Maaihoogte afstellen
A. Schakelaar voor de afstelling van de maaihoogte
B. Meter van de maaihoogte
C. Speling van de hendel
A
C
B
De batterij laden
Een batterij die leeg is of te zwak om de motor te starten, kan het
gevolg zijn van een defect in het laadsysteem of in andere
elektrische componenten. Raadpleeg uw dealer in geval van
twijfel over de oorzaak van het probleem. Als u de batterij moet
vervangen, volgt u de stappen onder De batterij en kabels
reinigen in het deel Regelmatig onderhoud.
Om de batterij te laden, volgt u de instructies van de fabrikant
van de batterijlader en houdt u rekening met alle
waarschuwingen in het gedeelte Veiligheidsvoorschriften van
deze handleiding. Laad de batterij tot ze volledig geladen is (tot
het soortelijk gewicht van het elektrolyt 1,250 of meer is en de
temperatuur van het elektrolyt minstens 15,5°C is). Laad ze niet
met een vermogen van meer dan 10 A.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat zich geen open vuur en vonken in de
buurt van de batterij bevinden, de uit de batterij
ontsnappende gassen zijn uiterst ontplofbaar. Zorg voor
een goede ventilatie tijdens het laden van de batterij.
Not for
Reproduction
22
Periodiek onderhoud
Bewaring
Voor de bewaring
Voor u de machine buiten het seizoen bewaart, moet u de
instructies voor onderhoud en bewaring lezen in het gedeelte
Veiligheidsvoorschriften en daarna de volgende
stappen uitvoeren:
Zet de maaimessen UIT, zet de snelheidshendels op
STARTEN/PARKEREN en verwijder de sleutel uit
de contactschakelaar.
Controleer het peil van alle vloeistoffen. Controleer
alle onderhoudspunten.
De batterij zal langer meegaan wanneer u ze verwijdert, op
een koele, droge plaats bewaart en om de maand volledig
oplaadt. Als de batterij in de machine blijft, moet u de
negatieve kabel afkoppelen.
Voorkom gomafzettingen in de essentiële delen van het
brandstofsysteem, zoals de carburator, het brandstoffilter, de
brandstofleiding en de brandstoftank. Brandstoffen die alcohol
bevatten (gasohol, ethanol, methanol) kunnen vocht aantrekken,
die zich tijdens de bewaring afscheidt en zuren kan vormen.
Gassen van zuren kunnen tijdens de bewaring het
brandstofsysteem van de motor beschadigen.
Om motorproblemen te voorkomen, moet u een
brandstofstabilisator gebruiken, zeker als de machine 30 dagen
of langer zal worden opgeslagen.
Na de bewaring
Voor u na de bewaring de machine start:
Controleer het peil van alle vloeistoffen. Controleer
alle onderhoudspunten.
Vul de tank met VERSE brandstof.
Laat de motor na het starten warm draaien voor u begint
te maaien.
WAARSCHUWING
Bewaar de machine nooit (met brandstof in de tank) in
een gesloten, slecht verluchte ruimte. Benzinedampen
kunnen een ontstekingsbron bereiken (een fornuis, boiler
enz.) en een explosie veroorzaken.
Brandstofdampen zijn bovendien giftig voor mens en dier.
Not for
Reproduction
23
Problemen
oplossen
Een normale verzorging en een regelmatig onderhoud zullen de
levensduur van uw machine verlengen. Bij langdurig of constant
gebruik zal de machine echter na verloop van tijd service nodig
hebben om goed te blijven werken. De onderstaande lijst
vermeldt de meest courante problemen, hun oorzaken
en oplossingen.
Indien u het verkiest, kunnen al deze procedures door uw
plaatselijke erkende dealer worden uitgevoerd.
WAARSCHUWING
Om ernstige letsels te voorkomen, mag u onderhoud
aan de machine of de maaier alleen uitvoeren wanneer
de motor uitgeschakeld is en de snelheidshendels op
PARKEREN staan.
Verwijder altijd de contactsleutel, koppel de
bougiekabel af en bevestig hem uit de buurt van de
bougie voor u het onderhoud begint, om ongewenst
starten van de motor te voorkomen.
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
De motor wil niet
aanslaan of starten.
Contactschakelaar niet volledig
op START gedraaid.
Draai de contactschakelaar op START.
Snelheidshendels niet op
STARTEN/PARKEREN.
Zet hendels op STARTEN/PARKEREN.
Schakelaar maaimessen op AAN. Zet hem op UIT.
Geen brandstof meer. Als de motor warm is, laat u hem afkoelen en vult u
vervolgens brandstof bij.
Motor verzopen. Schakel de choke uit.
De polen van de batterij moeten
worden schoongemaakt.
Zie De accu en kabels reinigen.
De batterij is leeg of stuk. Accu opladen of vervangen.
Bedrading los of defect. Controleer de bedrading visueel. Raadpleeg een
erkende dealer als de draden gerafeld of gebroken zijn.
Solenoïde of startmotor defect. Zie erkende dealer.
Schakelaar
veiligheidsvergrendelsysteem defect.
Zie erkende dealer.
Water in brandstof. Zie erkende dealer.
Benzine is oud of verschaald. Zie erkende dealer.
Ander probleem. Zie erkende dealer.
Motor is moeilijk te
starten of loopt niet
goed.
Verstopt luchtfilter. Zie Service luchtfilter.
Motor heeft een ander probleem. Zie erkende dealer.
Kloppende motor.
Laag oliepeil. Controleer oliepeil en voeg olie toe indien nodig.
Verkeerde oliekwaliteit gebruikt. Zie Tabel met aanbevolen oliesoorten.
Overdreven olieverbruik.
De motor raakt oververhit. Zie erkende dealer.
Verkeerde oliekwaliteit gebruikt. Zie Tabel met aanbevolen oliesoorten.
Te veel olie in oliecarter. Tap overtollige motorolie af.
Motoruitlaat is zwart.
Vuile luchtfilter. Zie Luchtfilter onderhouden.
Choke dicht. Open de choke.
De motor loopt maar de
zit maaier wil niet rijden.
Ontgrendelingshendel van de
transmissie staat in de stand DUWEN.
Zet de hendel in de stand RIJDEN.
Aandrijfriem van maaidek is gebroken. Zie erkende dealer.
Toezending is gebroken of slipt. Zie erkende dealer.
Problemen met de rider oplossen
Not for
Reproduction
24
Problemen oplossen
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
De handrem pakt niet.
Handrem slecht afgesteld. Zie erkende dealer.
De rider wijkt af naar een kant.
Snelheidsafstelknoppen niet afgesteld. Zie erkende dealer.
Rider is moeilijk of slecht te
besturen.
Stuurstangenmechanisme zit los. Zie erkende dealer.
Onjuiste bandenspanning. Zie Bandenspanning controleren.
Problemen met de rider oplossen (vervolg)
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
Het maaidek komt niet
omhoog.
Stangenmechanisme van hefsysteem
niet correct bevestigd of beschadigd.
Zie erkende dealer.
Maaier maait niet gelijk.
Maaidek niet waterpas. Zie erkende dealer.
De banden van de rider zijn niet goed
opgeblazen.
Zie Bandenspanning controleren.
Maairesultaat ziet
er onafgewerkt uit.
Motorsnelheid te laag. Geef volgas.
Rijsnelheid te hoog. Rij trager.
Rider heeft een ander probleem. Zie erkende dealer.
De motor valt gemakkelijk stil
tijdens het maaien.
Motorsnelheid te laag. Geef volgas.
Rijsnelheid te hoog. Rij trager.
Vuil of verstopt luchtfilter. Zie Luchtfilter onderhouden.
Maaihoogte te laag ingesteld. Stel de maaihoogte bij de eerste maaibeurt
van lang gras in op de hoogste stand.
Afvoeropening is geblokkeerd. Maai met de grasafvoer naar het reeds
gemaaide gedeelte gericht.
Motor niet op bedrijfstemperatuur. Laat de motor een aantal minuten
warmdraaien.
De maaier wordt gestart in lang gras. Start de motor op een plaats zonder lang gras.
Maaier trilt sterk.
Maaier heeft een ander probleem. Zie erkende dealer.
De motor loopt en de rider rijdt,
maar de maaier wil niet rijden.
Schakelaar maaimessen op UIT. Zet hem op AAN.
Maaier heeft een ander probleem. Zie erkende dealer.
Problemen met het maaidek oplossen
Not for
Reproduction
25
Technische
specificaties
MOTOR:
Fabrikant Briggs & Stratton
Model Intek
Vermogen 20 @ 3600 tm
Verplaatsing 501 cc (30,59 Cu. in)
Elektrisch systeem 12 Volt, 9 amp. alternator, batterij: 230
CCA
Inhoud carter 1,3 L (44 Oz.) zonder filter;
1,42 L (48 Oz.) met filter
CHASSIS:
Brandstofstank: Inhoud: 12,3 l
Achterwielen Bandenmaat: 18 x 8.5 -8
Bandenspanning: ,69-,83 bar (10-12 psi) Voorwielen
Bandenmaat: 11 x 4-5
Bandenspanning: 1,24-1,30 bar (18-20 psi)
TRANSMISSIE:
Type Hydro-Gear EZT ZC-AHBB-2A7B-1DPX
Hydraulische vloeistof 20w 50 Premium Engine Oil
Continu koppel 156 Nm.
Output
Maximumgewicht 154 kg
per as
OPMERKING: De specificaties zijn correct bij het ter perse gaan en kunnen zonder kennisgeving gewijzigd worden.
Het bruto vermogen van individuele benzinemotoren wordt vermeld volgens code J1940 (Small Engine Power & Torque Rating
Procedure) van de SAE (Society of Automotive Engineers) code J1940. De waarden zijn verkregen en gecorrigeerd volgens SAE
J1995 (Revisie 2002-05). De koppelwaarden zijn berekend bij 3060 TM, de pk-waarden zijn berekend bij 3600 TM. Het werkelijke
bruto motorvermogen zal lager zijn en wordt onder meer beïnvloed door omgevingsomstandigheden en individuele verschillen
tussen motoren. Als gevolg van het ruime gamma van producten waarvoor de motoren worden gebruikt en de uiteenlopende
milieuproblematiek met betrekking tot het gebruik van de motoren, zal de benzinemotor het nominale bruto vermogen niet
ontwikkelen wanneer hij in een gegeven machine wordt gebruikt (werkelijk “in situ” of netto vermogen). Het verschil heeft te maken
met diverse factoren zoals, maar niet beperkt tot, accessoires (luchtreiniger, uitlaat, lading, koeling, carburator, brandstofpomp enz.),
beperkingen op de toepassing, omgevingsomstandigheden (temperatuur, luchtvochtigheid, hoogte) en individuele verschillen
tussen motoren. Als gevolg van beperkingen van de fabricage en de capaciteit is het mogelijk dat Briggs & Stratton een motor met
een hoger nominaal vermogen voor deze machine levert.
Not for
Reproduction
26
Onderdelen
en accessoires
Motorolie Bandenreparatieset
Verf voor reparaties Reiniger/ontvetter
Smeerpistool Brandstofstabilisator
8 oz. Smeervet
Reserveonderdelen
Reserveonderdelen zijn verkrijgbaar bij uw erkende dealer.
Gebruik altijd originele onderdelen van Simplicity of Snapper.
Onderhoudsbenodigdheden
Uw erkende dealer heeft een groot aantal praktische en handige
service- en onderhoudsartikelen in voorraad.
Enkele voorbeelden:
Not for
Reproduction
Not for
Reproduction
www.Snapper.com
Briggs & Stratton Power Products Group, L.L.C.
Copyright © 2010 Briggs & Stratton Corporation
Milwaukee, WI USA. All Rights Reserved
www.BRIGGSandSTRATTON.com
www.SimplicityMfg.com
Not for
Reproduction
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28

Simplicity 2690715 Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor