• Alle operatoren en mechanici moeten een opleiding hebben
gekregen. Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar
om de gebruikers een opleiding te geven.
• Laat alleen verantwoordelijke volwassenen die vertrouwd
zijn met de instructies met de machine werken.
• Laat nooit kinderen of niet-opgeleide personen met of aan
deze machine werken. In de plaatselijke voorschriften kan
een minimumleeftijd zijn vastgelegd voor de operator.
• De eigenaar/gebruiker kan ongevallen en letsels met
gevolgen voor zichzelf, anderen of voorwerpen voorkomen
en is hiervoor verantwoordelijk.
• Uit gegevens blijkt dat gebruikers vanaf de leeftijd van 60
jaar betrokken zijn in een groot percentage van ongevallen
met zitmaaiers die letselschade tot gevolg hebben.
Gebruikers in die leeftijdcategorie moeten nagaan of zij in
staat zijn om de zitmaaier voldoende veilig te gebruiken om
zichzelf en anderen te behoeden voor ernstige
verwondingen.
Voorbereiding
• Beoordeel het terrein om te bepalen welke hulpstukken en
appendages nodig zijn om de taak naar behoren en op een
veilige manier uit te oefenen. Gebruik alleen hulpstukken
en appendages die door de fabrikant zijn goedgekeurd.
• Draag geschikte kledij, met inbegrip van
veiligheidsschoeisel, een veiligheidsbril en
gehoorbescherming. Lang haar, loszittende kleding en
sierraden kunnen verstrikt raken in bewegende delen.
• Inspecteer het gebied waar de machine moet worden
gebruikt en verwijder alle voorwerpen, zoals stenen,
speelgoed en draden die door de machine in het rond
kunnen worden geslingerd.
• Wees extra voorzichtig bij de omgang met benzine en
andere brandstoffen. Zij zijn ontbrandbaar en de dampen
zijn ontplofbaar.
• Gebruik uitsluitend houders die zijn goedgekeurd om
brandstof te bevatten.
• Verwijder nooit de brandstofdop en vul nooit brandstof bij
terwijl de motor draait. Laat de motor afkoelen voor u
brandstof bijvult. Rook niet.
• Brandstof mag nooit binnenshuis worden bijgevuld of
afgetapt.
• Controleer of de voorzieningen die nagaan of de bestuurder
op de bestuurdersstoel zit, de veiligheidsschakelaars en
beschermkappen zijn aangebracht en naar behoren werken.
Gebruik de machine niet tenzij ze naar behoren werken.
Gebruik
• Laat de motor nooit draaien in een besloten ruimte.
• Maai uitsluitend in daglicht of in goed kunstlicht, en blijf uit
de buurt van gaten en verborgen gevaren.
• Vergewis u ervan dat alle aandrijvingen in de vrijloopstand
staan en dat de parkeerrem geactiveerd is voor u de motor
start. Start de motor alleen vanop de bestuurdersstoel.
Gebruik de veiligheidsgordel als uw machine ermee is
uitgerust.
• Zorg ervoor dat u uw evenwicht niet verliest wanneer u al
lopend een machine gebruikt, zeker wanneer u achteruit
loopt. Ga met een normaal tempo en ren niet. Als u niet
voldoende steun vindt, kan u uitglijden.
• Vertraag en wees extra voorzichtig op hellingen. Vergeet
niet altijd in de aanbevolen richting op hellingen te
rijden/maaien. De toestand van de grasmat kan de stabiliteit
van de machine in het gedrang brengen. Wees voorzichtig
als u in de buurt van steile dalingen werkt.
• Maai niet achteruit, tenzij absoluut noodzakelijk. Kijk altijd
naar onderen en achter u voor en terwijl u achteruitrijdt.
• Houd rekening met de afvoerrichting van de zitmaaier en
richt de afvoer nooit op iemand. Gebruik de maaier niet
zonder dat hetzij de volledige grasopvangzak hetzij de
afvoerbeschermkap (deflector) is aangebracht.
• Vertraag en wees voorzichtig wanneer u een bocht maakt
en wanneer u op hellingen van richting verandert.
• Breng het maaidek nooit omhoog terwijl de bladen draaien.
• Laat de maaier nooit onbeheerd draaien. Schakel altijd de
PTO uit, activeer de parkeerrem, leg de motor stil en haal
de sleutels uit het contact voor u van de zitmaaier stapt.
Blijf met uw handen en voeten uit de buurt van de
maaibladen.
• Zet de PTO-schakelaar uit om de bladen te deactiveren
wanneer u niet aan het maaien bent.
• Gebruik de machine nooit als de beschermkappen niet
stevig op hun plaats zijn aangebracht. Vergewis u ervan
dat alle veiligheidsvergrendelingen zijn aangebracht, correct
zijn afgesteld en naar behoren functioneren.
• Gebruik de machine nooit met rechtopstaande, verwijderde
of gewijzigde deflector, tenzij u een grasopvangzak gebruikt.
• Wijzig de toerenregelaar van de motor niet en drijf de motor
evenmin op.
• Stop op een plaats waar de bodem waterpas is, laat de
hulpmiddelen zakken, schakel de aandrijvingen uit, activeer
de parkeerrem en leg de motor stil voor u de
bestuurdersstoel verlaat, wat de reden ook moge zijn, met
inbegrip van het leegmaken van een grasopvangzak of het
verwijderen van verstoppingen van de trechter.
• Zet de machine uit en inspecteer de bladen nadat u een
object hebt geraakt of wanneer u abnormale trillingen voelt.
Herstel indien nodig voor u doorgaat met het maaien.
• Blijf met uw handen en voeten uit de buurt van de
maaibladen.
• Kijk achter u en naar beneden voor u achteruitrijdt om er
zeker van te zijn dat zich niets of niemand in de weg bevindt.
• Laat nooit iemand meerijden en houd dieren en omstanders
uit de buurt.
• Gebruik het toestel niet onder invloed van alcohol of drugs.
• Vertraag en wees voorzichtig wanneer u een bocht maakt
en wanneer u wegen en voetpaden oversteekt. Stop de
maaibladen als u niet aan het maaien bent.
• Wees voorzichtig wanneer u de zitmaaier op een
aanhangwagen of vrachtwagen zet of hem eraf haalt.
7