Kenwood CMOS 300 Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

44
|
CMOS-300/CMOS-200
ten gevolge van hoge temperaturen.)
ā€¢ Controleer, voordat u montagegaten gaat boren, altijd de
plek achter de locatie waar u wilt gaan boren. Boor niet in
de brandstoļ¬‚ eiding, remleiding, elektrische bedrading of
andere belangrijke onderdelen.
ā€¢ Als de camera wordt geĆÆnstalleerd in het interieur, verankert
u deze stevig zodat het apparaat niet kan losraken terwijl
het voertuig in beweging is en letsel of een ongeval kan
veroorzaken.
ā€¢ Als de camera onder een van de voorstoelen wordt
gemonteerd, controleert u of deze stoel nog vooruit of
achteruit kan worden verplaatst. Leid alle kabels en snoeren
zorgvuldig rond het schuifmechanisme zodat zij niet
bekneld kunnen raken in het mechanisme en kortsluiting
veroorzaken.
Verzorging en onderhoud
ā€¢ Als het product vuil wordt, neemt u het af met een
siliconendoek of een zachte doek. Als het ernstig vervuild
is, verwijdert u de vlek met een doekje dat bevochtigd
is met een neutraal reinigingsmiddel en neemt u het
reinigingsmiddel vervolgens af. Gebruik geen harde doeken
en/of vluchtige vloeistof, zoals verdunner of alcohol. Deze
kunnen krassen, vervormingen, aantastingen en/of schade
veroorzaken.
ā€¢ Wanneer een lensonderdeel vuil wordt, neemt u deze
voorzichtig af met een zachte doek, bevochtigd met water.
Niet met een droge doek wrijven om krassen op de lens te
vermijden.
Installatieprocedure
1 Voorkom kortsluiting door de sleutel uit het
contactslot te halen en de - accu los te koppelen.
2 Verbind de juiste in- en uitgangskabels van ieder
toestel.
3 Sluit de draden in de kabelboom aan. Doe dit in de
onderstaande volgorde: aarde, ontsteking, achteruit
en camera-eenheid.
4 Sluit de connector van de kabelboom aan op de
voedingseenheid.
5 Installeer het toestel in uw auto.
6 Sluit de - accu weer aan.
2WAARSCHUWING
ā€¢ Als u de ontstekingsdraad (rood) aansluit op het autochassis
(aarde), kan er kortsluiting en vervolgens brand ontstaan.
Sluit deze kabels altijd aan op de voedingsbron die via de
zekeringkast loopt.
ā€¢ Knip de zekering niet los van de ontstekingsdraad (rood). De
voeding moet via de zekering worden aangesloten op de
draden.
2LET OP
ā€¢ Als het contactslot van uw auto geen ACC-stand heeft, sluit
u de ontstekingsdraad aan op een voedingsbron die met
de contactsleutel kan worden in- en uitgeschakeld. Als u de
ontstekingsdraad aansluit op een voedingsbron met een
constante spanningsbron, zoals bij accukabels, raakt de accu
mogelijk uitgeput.
ā€¢ Als de zekering is doorgebrand, controleert u eerst of de
kabels elkaar niet raken en zo een kortsluiting veroorzaken
2WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om
persoonlijk letsel of brand te voorkomen:
ā€¢ Voorkom kortsluiting en steek derhalve nooit metalen
voorwerpen (zoals munten en gereedschap) in het toestel.
ā€¢ De installatie en bedrading van dit product moet worden
uitgevoerd door een deskundig persoon. Laat een
gespecialiseerd technicus het apparaat installeren zodat uw
veiligheid niet in gevaar komt.
2LET OP
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om
schade aan het product te voorkomen:
ā€¢ Zorg dat het toestel geaard is aan een negatieve aansluiting
van een 12-volt-gelijkstroomvoeding.
ā€¢ Gebruik, bij het vervangen van een zekering, alleen een
nieuwe zekering met de voorgeschreven waarde. Als u een
verkeerde zekering gebruikt, kan er mogelijk een storing
optreden in het apparaat.
ā€¢ Gebruik bij het installeren uitsluitend de bijgeleverde
schroeven. Gebruik uitsluitend de bij het toestel geleverde
schroeven. Bij gebruik van de verkeerde schroeven, kan het
apparaat beschadigd raken.
OPMERKING
ā€¢ Dit product is een achteruitrijcamera waarmee u kunt
bekijken wat zich aan de achterkant van uw auto afspeelt.
ā€¢ Een achteruitrijcamera is een camera die symmetrische
beelden levert op dezelfde wijze als achteruitkijk- en
zijspiegels.
ā€¢ Aansluiting op een televisie met een RCA-video-ingang is
mogelijk, maar controleer eerst of de televisie die u gebruikt
een functie voor inschakeling bij achteruitrijden heeft.
ā€¢ Dit product is ontworpen om de chauļ¬€ eur te ondersteunen
bij het achteruitrijden, maar de camerabeelden laten niet alle
gevaren en obstakels zien. Kijk voor de zekerheid achter u bij
het achteruitrijden.
ā€¢ Dit product is uitgerust met een groothoeklens, dus het
beeld dichtbij is breed en het beeld veraf is smal, waardoor
een onjuist gevoel voor afstand kan ontstaan. Kijk voor de
zekerheid achter u bij het achteruitrijden.
ā€¢ Laat uw auto niet wassen in de autowasinstallatie of met
water onder hoge druk aangezien dit ertoe kan leiden dat
water de camera binnendringt of de camera op de grond
valt.
ā€¢ Controleer of de camerabeugel goed is bevestigd voordat u
gaat rijden.
Zitten de schroeven los?
- Zit de camerabeugel stevig vast?
- Als de achteruitrijcamera losraakt terwijl u aan het rijden
bent, kan deze een ongeval veroorzaken.
ā€¢ Voordat u het apparaat deļ¬ nitief installeert, sluit u eerst
tijdelijk de draden aan om te controleren of alles goed is
bevestigd en of de camera en het systeem werken.
ā€¢ Bij het monteren van deze camera moet u ervoor zorgen dat
er geen kabels tussen de camera en het omringende metaal
of de aansluitingen bekneld raken.
ā€¢ Monteer de camera niet in de buurt van de
verwarmingsuitlaat, waar deze beschadigd kan raken
door de warmte of bij de portieren, waar regenwater op
de camera kan spatten. (Installeer de camera nooit op de
bovengenoemde locaties vanwege het gevaar van storingen
Voor gebruik/Installatieprocedure
Nederlands
|
45
en vervangt u vervolgens de oude zekering door een nieuwe
met dezelfde stroomsterkte.
ā€¢ Isoleer niet-aangesloten kabels met isolatieband of ander
geschikt materiaal. Voorkom kortsluiting door de kapjes op
het uiteinde van de niet-aangesloten kabels of aansluitingen
niet te verwijderen.
ā€¢ Controleer na het installeren van het toestel of de remlichten,
richtingaanwijzers, ruitenwissers enz. van de auto juist
functioneren.
ā€¢ Installeer de camera zodanig dat het zicht door de achterruit
niet wordt belemmerd.
ā€¢ Installeer de camera zodanig dat deze niet aan de zijkant van
de auto uitsteekt.
ā€¢ Installeer de camera niet als het regent of mistig is.
ā€¢ Als de luchtvochtigheid hoog is, droogt u het oppervlak af
waarop de camera moet worden bevestigd, voordat u tot
installatie overgaat.
ā€¢ Vocht op het bevestigingsoppervlak vermindert de
kleefkracht, waardoor de camera kan losschieten.
ā€¢ Bevestig de camerabeugel niet op onderdelen van de
carrosserie die zijn behandeld met ļ¬‚ uorkoolstofhars of op
glas.
ā€¢ Dit kan tot gevolg hebben dat de achteruitrijcamera er af
valt.
- Giet geen water over de camera.
- Stel de camera niet bloot aan regen.
- Ga niet onnodig ruw om met de camera.
- Maak de camera grondig schoon bij gebruik van tape om
het apparaat vast te zetten.
ā€¢ Raadpleeg de instructiehandleiding voor nadere details over
het aansluiten van andere camera's en voer vervolgens de
aansluiting op correcte wijze uit.
ā€¢ Bevestig de draden met kabelklemmen of kleefband.
Bescherm de bedrading door er kleefband omheen
te wikkelen op plaatsen waar de bedrading metalen
onderdelen raakt.
ā€¢ Leid alle draden zodanig dat zij geen bewegende delen,
zoals de versnellingspook, handrem of stoelrails, kunnen
raken en zet ze vast.
ā€¢ Leid de draden niet langs plekken die heet worden,
zoals onder de verwarmingsuitlaat. Als de isolatie van de
bedrading smelt of beschadigd raakt, bestaat er het gevaar
dat de bedrading kortsluiting maakt tegen het chassis.
ā€¢ Zorg er bij het vervangen van de zekering voor dat u alleen
zekeringen gebruikt met de waarde die staat aangegeven op
de zekeringhouder.
ā€¢ U kunt de hoeveelheid ruis tot een minimum beperken
door de kabel voor de televisieantenne, de kabel voor de
radioantenne en de RCA-kabel zo ver mogelijk uit elkaar te
plaatsen.
ā€¢ Installeer de voedingseenheid op plekken waar deze kan
worden blootgesteld aan hoge temperaturen of een hoge
luchtvochtigheid, zoals:
- Plekken in de buurt van een verwarmingstoestel, ventilator
of airconditioning.
- Plekken die blootstaan aan direct zonlicht, zoals de
bovenkant van het dashboard of de afdekplaat van de
achterbak.
- Plekken waar regendruppels terecht kunnen komen,
bijvoorbeeld dicht bij de portieren.
ā€¢ Leg de snoeren dusdanig aan dat gebieden met hoge
temperaturen worden vermeden. Gebruik ribbelbuizen voor
bedrading in de motorruimte. Wanneer een draad contact
maakt met een heet gedeelte van de auto, kan de mantel
smelten en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot een
brand of gevaar van elektrische schokken.
Toebehoren
Camera (met camerabeugel) ..........1
Camera-aansluitsnoer ..........1
Voedingseenheid..........1
Dubbelzijdig klevende tape (groot)..........1
Voedingskabel..........1
Schakeleenheid..........1
Dubbelzijdig klevende tape (klein) ..........1
Uitsluitend CMOS-300
Het aansluitsnoer voor het hoofdapparaat wordt
gebruikt voor aansluiting op een autonavigatiesysteem
van Kenwood e.d. die voorzien is van de
camerabedieningsfunctie.
Waterdichte behuizing..........1
Klemschroef camerabeugel..........1
Aansluitsnoer hoofdapparaat ..........1
46
|
CMOS-300/CMOS-200
OPGELET
ā€¢ De inbouwpositie van de camera kan een
belemmering vormen voor de afstellingen tijdens
het instellen van de camera. Bouw de camera nog
niet deļ¬ nitief in, maar bevestig deze tijdelijk, tot het
instellen van de camera voltooid is.
Aanbevolen inbouwpositie
Voorbeelden van een correcte camera-inbouw
Inbouwpositie
De CMOS-300 moet op een hoogte van 55 cm
of meer worden ingebouwd.
Monteer de camera dusdanig,
dat het ā€œKENWOODā€-logo aan
de bovenkant zichtbaar is.
De camera inbouwen/de camerahoek
afstellen
1 Bepaal de inbouwpositie van de camera.
2 Maak de inbouwpositie van de camera schoon.
Met behulp van een in de handel verkrijgbaar
reinigingsmiddel verwijdert u vuil, vocht en olie
van het oppervlak waarop de camerabeugel moet
worden bevestigd.
3 Draai de bevestigingsschroeven van de
camerabeugel los.
Met behulp van een normale
kruiskopschroevendraaier
draait u de twee
bevestigingsschroeven los.
Voer stappen 4 en 5 alleen uit wanneer ze nodig
zijn.
4 Indien noodzakelijk, maakt u de camerabeugel
los van de camera en past u de vorm aan het
oppervlak aan waarop de beugel moet worden
gemonteerd.
Buigen
Buigen
Camerabeugel
Pas de vorm van de
camerabeugel aan,
zodat hij afgesteld is op
de inbouwpositie van
de camera.
5 Monteer de camera op de camerabeugel.
Monteer de camera dusdanig, dat het ā€œKENWOODā€-
logo aan de bovenkant zichtbaar is.
6 Zet de camera tijdelijk vast met tape o.i.d.
Met behulp van een stuk plakband o.i.d. zet u de
camera tijdelijk vast en stelt u de hoeken dusdanig
in dat de achterkant van de auto kan worden zien.
12-34
Bevestig de camera in het midden van de
achterkant van de auto waarbij moet worden
voorkomen dat de kentekenplaat wordt afgedekt.
Zorg ervoor dat de camera recht naar de achterkant
van de bewegingsrichting van de auto is gericht.
Voorkom dat de camera in de andere richtingen
van de auto enz. wordt gebogen.
7 Voer alle noodzakelijke aansluitingen uit.
8 Geef het videobeeld van de camera weer.
Sommige videomonitoren schakelen automatisch
over naar de externe video-ingangsfunctie.
Voor meer informatie raadpleegt u de
gebruiksaanwijzing van uw videomonitor.
9 Zet de transmissiehendel in de R-stand
(achteruit) om het beeld aan de achterkant van
de auto te laten weergeven.
Voordat u de camera gaat bekijken, trekt u de
handrem aan en blokkeert u de wielen, zodat
de auto niet kan bewegen. Anders kan er een
onverwacht ongeluk gebeuren.
Installatie
Nederlands
|
47
De voedingseenheid inbouwen
1 Bevestig de dubbelzijdig klevende tape op de
voedingseenheid en bevestig deze vervolgens
onder de vloerbedekking aan de kant van de
voorpassagier.
Bevestig de voedingseenheid niet op de volgende
plaatsen.
- Plek die vochtig is.
- Onstabiel oppervlak.
- Plek die het autorijden belemmert.
- Plek met een hoge temperatuur.
De schakeleenheid inbouwen (uitsluitend
CMOS-300)
1 Maak het inbouwoppervlak van de
schakeleenheid schoon.
Met behulp van een in de handel verkrijgbaar
reinigingsmiddel verwijdert u vuil, vocht en olie
van het oppervlak waarop de schakeleenheid moet
worden bevestigd.
2 Bevestig dubbelzijdig klevende tape aan de
onderkant van de schakeleenheid en bevestig
die vervolgens op een gemakkelijk te bedienen
plaats, bijv. vlakbij het dashboard aan
bestuurderszijde.
10
Pas de camerahoek zodanig aan dat de
achterzijde van de auto of de bumper onder
aan het monitorscherm zichtbaar is.
Achterkant of achterbumper van de auto
Tijdens het afstellen van de camerahoek moet u
voorzichtig zijn om het camerasnoer niet uit te
rekken.
11
Na het afstellen van de camerahoek draait u de
bevestigingsschroeven stevig vast.
Controleer de bevestigingsschroeven periodiek. Als
ze loszitten, draait u ze stevig vast.
12
Voer de handelingen uit in ā€œCamera instellenā€
(pagina 50). (uitsluitend CMOS-300)
Wanneer een afstelling in het huidige,
beschikbare bereik niet mogelijk is, verandert u de
camerapositie voordat u het opnieuw probeert.
13
Zet de camera stevig vast op zijn plaats.
Verwijder de papieren beschermstrook van de
dubbelzijdig klevende tape op de camerabeugel
en bevestig hem. Na bevestiging drukt u de
camerabeugel met uw vingers aan zodat een
goede hechting is gegarandeerd.
Raak het lijmoppervlak niet met uw handen aan
en trek de bevestigde tape niet los en bevestig
deze weer, omdat hierdoor de hechtkracht wordt
verminderd en de camerabeugel los kan raken.
Indien noodzakelijk, bevestigt u de beugel op de
carrosserie met behulp van de klemschroef voor de
camerabeugel.
Klemschroef camerabeugel
48
|
CMOS-300/CMOS-200
ā€“
+
2A
2A
CAMERA
REVERSE
CAMERA
ACC
Videosnoer: 1,5 m
Navigatiesysteem/videomonitor
(afzonderlijk leverbaar)
Voedingseenheid
Massadraad (zwart): 1 m
Accessoiredraad (rood): 1 m
Achteruitdetectiedraad (paars/wit): 10 cm
MASSA
Accu
Hoofdzekering
Zekering
Contactsleutel
Aansluiten op een metalen deel van de auto (een onderdeel
van het chassis dat aangesloten is op de negatieve zijde van de
voeding).
Wanneer de monitor geen ingang heeft
voor de achteruitrijcamera en de ingang
schakelt op basis van detectie, verbinden
met de bedradingsbundel van de
achteruitrijlamp van de auto wanneer.
OPGELET
Wanneer het contactslot van uw auto geen ACC-stand kent, takt u de draad af die van spanning wordt
voorzien wanneer het contactslot in de stand ON staat en sluit u deze aan op de accessoirevoedingsdraad.
Voordat u verdergaat, controleert u of de contactsleutel niet in het contactslot is gestoken en koppelt u de
massakabel (-) los bij de accu om kortsluitingen te vermijden.
Aansluiten op de IN/UIT-schakelbare voeding. Niet
aansluiten op een permanent ingeschakelde voeding.
Zekering ( 2A )
Camera
Camera-aansluitsnoer
Sluit de camera aan op het camera-aansluitsnoer.
Aansluiten op de video-ingang van de
achteruitrijcamera of de externe video-ingang van
de videomonitor.
Voedingskabel
Accessoirevoeding
(ACC)
Schakeleenheid (uitsluitend CMOS-300): 2 m
Wordt niet gebruikt wanneer de camera wordt
aangesloten op een navigatiesysteem of een
monitor met een speciale video-ingang voor de
achteruitrijcamera.
Lengte camerasnoer 5 m, lengte camera-aansluitsnoer 3 m
Aansluitingen
Basisaansluitingen
Nederlands
|
49
ā€¢ Wanneer de camera wordt aangesloten op een Kenwoord-navigatiesysteem (hoofdapparaat) dat uitgerust is met
een camerabedieningsfunctie, gebruikt u het meegeleverde aansluitsnoer voor het hoofdapparaat. Daarmee kan het
hoofdapparaat het beeld op het display schakelen en tevens de camera verstellen.
ā€¢ Wanneer twee CMOS-300-cameraā€™s worden gebruikt (voor de voor- en de achterkant), moet er een identificatie worden
ingesteld voor de camera aan de voorkant. Voor meer informatie raadpleegt u ā€œCamera-identificatie instellenā€ (pagina 55).
ā€¢ Sluit de voeding aan op dezelfde manier als in ā€œBasisaansluitingenā€. De achteruitdetectiedraad (paars/wit) kan zo nodig worden
aangesloten.
ā€¢ De meegeleverde schakeleenheid wordt niet gebruikt voor aansluiting op het systeem.
Videosnoer
Videosnoer
Voedingseenheid
Camera 1 (gebruikt als
achteruitrijcamera) (ID1: standaard)
Camera 2 (gebruikt als vooruitcamera)
(Verander identificatie in ID2.)
Aansluiten op de speciale video-ingang
voor de achteruitrijcamera.
Aansluiten op de externe video-ingang.
Selecteer de externe video-ingang om
het camerabeeld te controleren.
Aansluiten op de
camerabedieningsaansluitingen
van het hoofdapparaat.
Camera-aansluitsnoer
Aansluitsnoer hoofdapparaat:
2 m
CAM+ (groen/rood)
CAM- (groen/wit)
Aansluiten van 2 cameraā€™s
Camera-aansluitsnoer
Voedingseenheid
Aansluiten op het systeem (uitsluitend CMOS-300)
50
|
CMOS-300/CMOS-200
Bediening schakeleenheid
De schakeleenheid kan worden gebruikt om de
beeldweergavemodus te schakelen, de weergave
van de begeleidingslijnen te tonen/verbergen en de
camera te verstellen.
Weergavetoets
ā€¢ Schakelt tussen de beeldweergavemodi.
ā€¢ Selecteert een item in de instellingsmodus.
ā€¢ Ingedrukt houden om de begeleidingslijnen weer
te geven of te verbergen.
+/āˆ’ toets
Beweegt langs de items van de
instellingsmodus of stelt een
afstellingswaarde in.
Voorbereiding voor het instellen van de
camera
1 Breng de auto tot stilstand.
In een parkeervak met witte lijnen en
wielblokkeringen parkeert u de auto in het midden
van het wit omlijnde kader.
2 Rij de auto naar voren.
ā€¢ Rij de auto naar voren tot het volledig parkeervak
in het camerabeeld zichtbaar is.
ā€¢ Zorg ervoor dat de handrem aangetrokken is
en trap het rempedaal in zodat de auto volledig
stilstaat. Voer de instelling uit op een plek waar dit
geen overlast voor andere mensen vormt.
Camera-instellingsprocedure
1 Voer vooraf alle noodzakelijke aansluitingen
uit.
2 Geef het videobeeld van de camera weer.
Sommige videomonitoren schakelen automatisch
over naar de externe video-ingangsfunctie.
Voor meer informatie raadpleegt u de
gebruiksaanwijzing van uw videomonitor.
3 Houd de weergave- en de + toets van de
schakeleenheid tegelijkertijd ingedrukt om de
camera-instellingsmodus te activeren.
4 Selecteer eerst de positionering van de camera.
Gebruik de + of - toets om een item te selecteren
en druk op de weergavetoets om de selectie in te
voeren.
ā€¢ Wanneer de camera als achteruitrijcamera wordt
gebruikt, drukt u op [OK].
ā€¢ Wanneer de camera als vooruitcamera wordt
gebruikt, selecteert u [Switch to Normal Image
Display] en selecteert u vervolgens [OK].
ā€¢ Door [Reset All] te selecteren, worden alle camera-
instellingen teruggezet naar de standaardwaarden.
5 Selecteer een camera-instelitem en stel het in.
De volgende items zijn beschikbaar voor het
instellen van de camera.
1. Beeldafstellingen bovenaanzicht (centreren,
linker- en rechterhoek, hoek omhoog en omlaag)
2. Aanpassingen begeleidingslijnen
groothoekbeeld (grootte, horizontale richting,
verticale richting, instelling rode-lijnpositie)
3. Aanpassingen begeleidingslijnen
bovenaanzicht (grootte, horizontale richting,
verticale richting, instelling rode-lijnpositie)
Een item selecteren:
Druk op de + of - toets om een item te selecteren
en druk op de weergavetoets om de selectie in
te voeren. Wanneer een item voor aanpassing
Camera instellen (uitsluitend CMOS-300)
Nederlands
|
51
geselecteerd is, verandert het kader van diens
pictogram van blauw in rood.
Het item aanpassen:
Nadat een item is geselecteerd, drukt u op de +
of - toets om het aan te passen en drukt u op de
weergavetoets om de aangepaste waarde in te
voeren.
6 Sluit de instelling af.
Beeldafstelling bovenaanzicht
(centreren)
Met dit item stelt u het midden van de inbouwpositie
van de camera af.
1 Selecteer ā€œOVERHEAD VIEW IMAGE
ADJUSTMENT (CENTERING)ā€.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid,
tot de twee witte lijnen op de positie
verschijnen die overeenkomt met de
middenlijn van de auto.
Afstelling is met een stap naar links of naar rechts
mogelijk. Wanneer de afstelling in het huidige,
beschikbare bereik niet mogelijk is, verandert u de
camerapositie voordat u het opnieuw probeert.
ā€¢ Selecteer [Back] om terug te gaan naar het vorige
instelitem.
ā€¢ Selecteer [Next] om naar het volgende instelitem
te gaan.
ā€¢ Door [Reset] binnen een afzonderlijk instelitem
te selecteren, wordt de camera-instelling van dat
item teruggezet naar de standaardwaarde.
ā€¢ Selecteer [ ] om het pictogram ondersteboven
te draaien.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Beeldafstelling
bovenaanzicht (linker- en rechterhoek)/
ā€œOVERHEAD VIEW IMAGE ADJUSTMENT (Right-
and-Left ANGLE).ā€
Beeldafstelling bovenaanzicht (linker- en
rechterhoek)
Met dit item stelt u de horizontale hoek (in een
draaiende beweging) af van de inbouwpositie van de
camera.
1 Selecteer ā€œOVERHEAD VIEW IMAGE
ADJUSTMENT (Right-and-Left ANGLE)ā€.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
tot het midden van het parkeervak verticaal
wordt weergegeven.
Afstelling is met een stap naar links of naar rechts
mogelijk. Wanneer de afstelling in het huidige,
beschikbare bereik niet mogelijk is, verandert u de
camerapositie voordat u het opnieuw probeert.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Beeldafstelling
bovenaanzicht (hoek omhoog en omlaag)/
ā€œOVERHEAD VIEW IMAGE ADJUSTMENT
(Up-and-Down ANGLE)ā€.
52
|
CMOS-300/CMOS-200
Beeldafstelling bovenaanzicht (hoek
omhoog en omlaag)
Met dit item stelt u de verticale hoek (nijging) van de
inbouwpositie van de camera af.
1 Selecteer ā€œOVERHEAD VIEW IMAGE
ADJUSTMENT (Up-and-Down ANGLE)ā€.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
tot de lijnen die de breedte van de auto
aangeven, verticaal worden weergegeven.
Afstelling is met een stap naar boven of naar
beneden mogelijk. Wanneer de afstelling in
het huidige, beschikbare bereik niet mogelijk
is, verandert u de camerapositie voordat u het
opnieuw probeert.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
4 Selecteer [Next].
Hiermee gaat u verder naar Afstelling
begeleidingslijn groothoekbeeld (grootte)/
ā€œWIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Size)ā€.
Voor afstellen van begeleidingslijnen
ā€¢ De hierna volgende afstellingen stellen de afmetingen,
lengtes en posities van de begeleidingslijnen af die
in het groothoekbeeld en het bovenaanzicht worden
getoond. Standaard worden de drie hieronder afgebeelde
begeleidingslijnen (groen, geel en rood) weergegeven, ervan
uitgaande dat de inbouwhoogte van de camera 80 cm is
en de afstand tussen de linker- en de rechterlijn van het
parkeervak 2,2 meter is. Door de begeleidingslijnen van het
groothoekbeeld of het bovenaanzicht af te stellen, verandert
de interval tussen de bijbehorende begeleidingslijnen. Omdat
de interval tussen elk stel begeleidingslijnen afhankelijk is
van de inbouwhoogte van de camera, dient u de feitelijke
instellingen te controleren nadat alle onderstaande
afstellingen zijn uitgevoerd.
ā€¢ Zodra de interval tussen begeleidingslijnen is afgesteld
op basis van uw parkeervak, geven de weergegeven
begeleidingslijnen niet langer de breedte van de auto aan.
Houd er rekening mee dat de afmetingen van parkeervakken
sterk kunnen verschillen en controleer de werkelijke afmeting
van elk parkeervak voordat u probeert erin te parkeren.
ā€¢ De oranje lijn duidt de positie aan van het bovenaanzicht
(gebied aan deze kant van de oranje lijn) en van het
groothoekbeeld (gebied achter de oranje lijn) in de PinP-
weergave (pagina 56). Wanneer de oranje lijn die in het
groothoekbeeld wordt getoond, groter is dan de parkeerlijn,
remt u de auto af en rijdt u tot de rode lijn (parkeerpositie)
door deze te controleren in het bovenaanzicht.
ā€¢ De rode lijn wordt gebruikt om de parkeerpositie aan te geven
en kan onafhankelijk van de andere begeleidingslijnen worden
ingesteld.
Groen
Geel
Rood
0,5 m
Oranje
2,7 m
2,2 m
Afstelling begeleidingslijn
groothoekbeeld (grootte)
Met dit item kan de globale grootte worden afgesteld
van de begeleidingslijnen die in het groothoekbeeld
worden weergegeven.
1 Selecteer ā€œWIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Size)ā€.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de grootte af te stellen.
Camera instellen (uitsluitend CMOS-300)
Nederlands
|
53
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Aanpassing
begeleidingslijn groothoekbeeld (horizontale
richting)/ ā€œWIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Horizontal direction)ā€.
Aanpassing begeleidingslijn
groothoekbeeld (horizontale richting)
Met dit item kan de positionering links-rechts worden
afgesteld van de begeleidingslijnen die in het
groothoekbeeld worden weergegeven.
1
Selecteer ā€œWIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Horizontal direction)ā€.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de positionering links-rechts af te stellen.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Afstelling
begeleidingslijn groothoekbeeld (verticale
richting)/ ā€œWIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Vertical direction)ā€.
Afstelling begeleidingslijn
groothoekbeeld (verticale richting)
Met dit item kan de lengte worden afgesteld van de
begeleidingslijnen die in het groothoekbeeld worden
weergegeven.
1
Selecteer ā€œWIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Vertical direction)ā€.
2
Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de lengte af te stellen.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Afstelling
begeleidingslijn groothoekbeeld (instelling
rode-lijnpositie)/ ā€œWIDE VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Red Line Position Setting)ā€.
Afstelling begeleidingslijn
groothoekbeeld (instelling rode-
lijnpositie)
Met dit item kan de positie worden afgesteld
van de rode lijn die in het groothoekbeeld wordt
weergegeven. De rode lijn kan onafhankelijk worden
gebruikt om de referentielijn in te stellen voor de
parkeerpositie van de auto.
1
Selecteer ā€œWIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Red Line Position Setting)ā€.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de positie van de rode lijn af te stellen.
Standaard valt de rode lijn samen met de gele lijn
die zich het dichtst bij de auto bevindt. Beweeg de
rode lijn tot aan de rand van de bumper van uw
auto.
Volgende pagina 3
54
|
CMOS-300/CMOS-200
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
4 Selecteer [Next].
Hiermee gaat u verder naar Afstelling
begeleidingslijn bovenaanzicht (grootte)/
ā€œOVERHEAD VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Size)ā€.
Afstelling begeleidingslijn
bovenaanzicht (grootte)
Met dit item kan de globale grootte worden afgesteld
van de begeleidingslijnen die in het bovenaanzicht
worden weergegeven.
1 Selecteer ā€œOVERHEAD VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Size)ā€.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de grootte af te stellen.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Afstelling
begeleidingslijn bovenaanzicht (horizontale
richting)/ ā€œOVERHEAD VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Horizontal direction)ā€.
Afstelling begeleidingslijn
bovenaanzicht (horizontale richting)
Met dit item kan de positionering links-rechts worden
afgesteld van de begeleidingslijnen die in het
bovenaanzicht worden weergegeven.
1 Selecteer ā€œOVERHEAD VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Horizontal direction)ā€.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de positionering links-rechts af te stellen.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Afstelling
begeleidingslijn bovenaanzicht (verticale
richting)/ ā€œOVERHEAD VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Vertical direction)ā€.
Afstelling begeleidingslijn
bovenaanzicht (verticale richting)
Met dit item kan de globale lengte worden afgesteld
van de begeleidingslijnen die in het bovenaanzicht
worden weergegeven.
1 Selecteer ā€œOVERHEAD VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Vertical direction)ā€.
2
Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de lengte af te stellen.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Afstelling
begeleidingslijn bovenaanzicht (instelling
rode-lijnpositie)/ ā€œOVERHEAD VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Red Line Position Setting)ā€.
Camera instellen (uitsluitend CMOS-300)
Nederlands
|
55
Afstelling begeleidingslijn
bovenaanzicht (instelling rode-
lijnpositie)
Met dit item kan de positie worden afgesteld
van de rode lijn die in het bovenaanzicht wordt
weergegeven. De rode lijn kan onafhankelijk worden
gebruikt om de referentielijn in te stellen voor de
parkeerpositie van de auto.
1 Selecteer ā€œOVERHEAD VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Red Line Position Setting)ā€.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de positie van de rode lijn af te stellen.
Standaard valt de rode lijn samen met de gele lijn
die zich het dichtst bij de auto bevindt. Beweeg de
rode lijn tot aan de rand van de bumper van uw
auto.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
4 Selecteer [Next].
Hiermee gaat u verder naar Het instellen van de
camera voltooien ā€œSETTING COMPLETEā€.
Het instellen van de camera voltooien
1 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om [Finish] te selecteren en druk op de
weergavetoets.
Camera-identiļ¬ catie instellen
Wanneer twee CMOS-300-cameraā€™s worden
aangesloten op een Kenwood-navigatiesysteem
dat uitgerust is met een camerabedieningsfunctie,
moeten verschillende camera-identificaties
worden toegewezen aan de 2 cameraā€™s. De camera-
identificaties van beide cameraā€™s zijn af fabriek
ingesteld op ID1.
1 Houd de + toets van de schakeleenheid
gedurende meer dan 2 seconden ingedrukt en
druk vervolgens de - toets gedurende meer dan
2 seconden in.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de camera-identiī€‚ catie te selecteren en
druk op de weergavetoets.
3 Na het instellen drukt u op de + of - toets van
de schakeleenheid om [Finish] te selecteren en
drukt u op de weergavetoets.
56
|
CMOS-300/CMOS-200
Displayweergave schakelen
Het CMOS-300-camerasysteem kan 5 verschillende
camerabeelden weergeven.
1 Terwijl een beeld wordt weergegeven op de
monitor, drukt u op de weergavetoets van de
schakeleenheid.
Met elke druk op de weergavetoets wordt de
beeldweergavemodi in de onderstaande volgorde
geschakeld.
Supergroothoekbeeld
Groothoekbeeld met een horizontale hoek van
ongeveer 190Ā°.
Groothoekbeeld
Camerabeeld met een horizontale hoek van
ongeveer 135Ā°.
Bovenaanzicht
Beeld gezien vanuit een standpunt recht boven de
auto.
PinP-weergave
Het bovenaanzicht wordt weergegeven op
de bovenste helft van het scherm, terwijl het
groothoekbeeld wordt weergegeven op de
onderste helft. Het bovenaanzicht in de bovenste
helft van het scherm toont het gebied aan deze
zijde van de oranje lijn die in het groothoekbeeld in
de onderste helft wordt getoond.
Hoekweergave
De beelden gezien vanaf de twee hoeken van de
auto worden weergegeven op de linker- en de
rechterhelft van het scherm.
Displayweergave schakelen (uitsluitend CMOS-300)
Nederlands
|
57
Camera-eenheid (CMOS-300)
Uitvoervideo
: Gespiegeld groothoekbeeld (voor
achteruitbeeld)/normaal groothoekbeeld (voor
vooruitbeeld)
Sensor: 1/4ā€-kleuren-CMOS-sensor
Aantal pixels: Ca. 310.000 pixels
Lens
: Groothoek, brandpuntsafstand f=0,82 mm,
F-waarde 2,6
Gezichtshoeken
: Horizontaal: Ca. 190Ā°
: Verticaal: Ca. 158Ā°
Verlichtingsbereik
: Ca. 0,9 tot 100.000 lux
Irissysteem: Elektronische iris
Scansysteem: Interlace
Synchronisatiesysteem: Interne synchronisatie
Video-uitgang: 1 Vp-p/ 75 Ī©
Afmetingen (bxhxd): 24 x 24 x 24,8 mm
Gewicht: Ca. 30 g (zonder kabel)
Camera-eenheid (CMOS-200)
Uitvoervideo
: Gespiegeld groothoekbeeld (voor achteruitbeeld)
Sensor: 1/4ā€-kleuren-CMOS-sensor
Aantal pixels: Ca. 310.000 pixels
Lens
: Groothoek, brandpuntsafstand f=1,6 mm,
F-waarde 2,3
Gezichtshoeken
: Horizontaal: Ca. 135Ā°
: Verticaal: Ca. 105Ā°
Verlichtingsbereik
: Ca. 0,9 tot 100.000 lux
Irissysteem: Elektronische iris
Scansysteem: Interlace
Synchronisatiesysteem: Interne synchronisatie
Video-uitgang: 1 Vp-p/ 75 Ī©
Afmetingen (bxhxd): 24 x 24 x 24,8 mm
Gewicht: Ca. 29 g (zonder kabel)
Schakeleenheid (uitsluitend CMOS-300)
Afmetingen (bxhxd): 27,5 x 32,8 x 12 mm
Gewicht: Ca. 10 g (zonder kabel)
Voedingseenheid
Bedrijfsspanning
: 14,4 V (11 V ā€“ 16 V)
Max. stroomgebruik (CMOS-300)
: 150 mA
Max. stroomgebruik (CMOS-200)
: 100 mA
Afmetingen (bxhxd): 54 x 23 x 22 mm
Gewicht: Ca. 32 g
ā€¢ Gespiegeld beeld houdt in dat het videobeeld links en
rechts omdraait, net zoals het beeld dat gezien wordt in een
achteruitkijk- of een zijspiegel.
ā€¢ Specificaties kunnen zonder kennisgeving worden gewijzigd.
Dit merkteken geeft aan dat Kenwood
bij de productie van dit product heeft
geprobeerd het milieu zo weinig
mogelijk te belasten.
Dit product wordt niet geĆÆnstalleerd door de fabrikant
van een voertuig op de productielijn, noch door
de professionele invoerder van een voertuig in
EU-lidstaten.
Informatie over het weggooien van
elektrische en elektronische apparatuur en
batterijen (particulieren)
Dit symbool geeft aan dat gebruikte
elektrische, elektronische producten en
batterijen niet bij het normale huishoudelijke
afval mogen.
Lever deze producten in bij de aangewezen
inzamelingspunten, waar ze gratis worden
geaccepteerd en op de juiste manier worden
verwerkt, teruggewonnen en hergebruikt.
Voor inleveradressen zie www.nvmp.nl, www.
ictmilieu.nl, www.stibat.nl. Wanneer u dit
product op de juiste manier als afval inlevert,
spaart u waardevolle hulpbronnen en
voorkomt u potentiƫle negatieve gevolgen
voor de volksgezondheid en het milieu, die
anders kunnen ontstaan door een onjuiste
verwerking van afval.
Opgelet: Het teken ā€œPbā€ onder het teken van
de batterijen geeft aan dat deze
batterij lood bevat.
Speciī€‚ caties

Documenttranscriptie

Voor gebruik/Installatieprocedure 2WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om persoonlijk letsel of brand te voorkomen: • Voorkom kortsluiting en steek derhalve nooit metalen voorwerpen (zoals munten en gereedschap) in het toestel. • De installatie en bedrading van dit product moet worden uitgevoerd door een deskundig persoon. Laat een gespecialiseerd technicus het apparaat installeren zodat uw veiligheid niet in gevaar komt. 2LET OP Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om schade aan het product te voorkomen: • Zorg dat het toestel geaard is aan een negatieve aansluiting van een 12-volt-gelijkstroomvoeding. • Gebruik, bij het vervangen van een zekering, alleen een nieuwe zekering met de voorgeschreven waarde. Als u een verkeerde zekering gebruikt, kan er mogelijk een storing optreden in het apparaat. • Gebruik bij het installeren uitsluitend de bijgeleverde schroeven. Gebruik uitsluitend de bij het toestel geleverde schroeven. Bij gebruik van de verkeerde schroeven, kan het apparaat beschadigd raken. OPMERKING • Dit product is een achteruitrijcamera waarmee u kunt bekijken wat zich aan de achterkant van uw auto afspeelt. • Een achteruitrijcamera is een camera die symmetrische beelden levert op dezelfde wijze als achteruitkijk- en zijspiegels. • Aansluiting op een televisie met een RCA-video-ingang is mogelijk, maar controleer eerst of de televisie die u gebruikt een functie voor inschakeling bij achteruitrijden heeft. • Dit product is ontworpen om de chauļ¬€eur te ondersteunen bij het achteruitrijden, maar de camerabeelden laten niet alle gevaren en obstakels zien. Kijk voor de zekerheid achter u bij het achteruitrijden. • Dit product is uitgerust met een groothoeklens, dus het beeld dichtbij is breed en het beeld veraf is smal, waardoor een onjuist gevoel voor afstand kan ontstaan. Kijk voor de zekerheid achter u bij het achteruitrijden. • Laat uw auto niet wassen in de autowasinstallatie of met water onder hoge druk aangezien dit ertoe kan leiden dat water de camera binnendringt of de camera op de grond valt. • Controleer of de camerabeugel goed is bevestigd voordat u gaat rijden. Zitten de schroeven los? - Zit de camerabeugel stevig vast? - Als de achteruitrijcamera losraakt terwijl u aan het rijden bent, kan deze een ongeval veroorzaken. • Voordat u het apparaat deļ¬nitief installeert, sluit u eerst tijdelijk de draden aan om te controleren of alles goed is bevestigd en of de camera en het systeem werken. • Bij het monteren van deze camera moet u ervoor zorgen dat er geen kabels tussen de camera en het omringende metaal of de aansluitingen bekneld raken. • Monteer de camera niet in de buurt van de verwarmingsuitlaat, waar deze beschadigd kan raken door de warmte of bij de portieren, waar regenwater op de camera kan spatten. (Installeer de camera nooit op de bovengenoemde locaties vanwege het gevaar van storingen 44 | ten gevolge van hoge temperaturen.) • Controleer, voordat u montagegaten gaat boren, altijd de plek achter de locatie waar u wilt gaan boren. Boor niet in de brandstoļ¬‚eiding, remleiding, elektrische bedrading of andere belangrijke onderdelen. • Als de camera wordt geïnstalleerd in het interieur, verankert u deze stevig zodat het apparaat niet kan losraken terwijl het voertuig in beweging is en letsel of een ongeval kan veroorzaken. • Als de camera onder een van de voorstoelen wordt gemonteerd, controleert u of deze stoel nog vooruit of achteruit kan worden verplaatst. Leid alle kabels en snoeren zorgvuldig rond het schuifmechanisme zodat zij niet bekneld kunnen raken in het mechanisme en kortsluiting veroorzaken. Verzorging en onderhoud • Als het product vuil wordt, neemt u het af met een siliconendoek of een zachte doek. Als het ernstig vervuild is, verwijdert u de vlek met een doekje dat bevochtigd is met een neutraal reinigingsmiddel en neemt u het reinigingsmiddel vervolgens af. Gebruik geen harde doeken en/of vluchtige vloeistof, zoals verdunner of alcohol. Deze kunnen krassen, vervormingen, aantastingen en/of schade veroorzaken. • Wanneer een lensonderdeel vuil wordt, neemt u deze voorzichtig af met een zachte doek, bevochtigd met water. Niet met een droge doek wrijven om krassen op de lens te vermijden. Installatieprocedure 1 Voorkom kortsluiting door de sleutel uit het contactslot te halen en de - accu los te koppelen. 2 Verbind de juiste in- en uitgangskabels van ieder toestel. 3 Sluit de draden in de kabelboom aan. Doe dit in de 4 5 6 onderstaande volgorde: aarde, ontsteking, achteruit en camera-eenheid. Sluit de connector van de kabelboom aan op de voedingseenheid. Installeer het toestel in uw auto. Sluit de - accu weer aan. 2WAARSCHUWING • Als u de ontstekingsdraad (rood) aansluit op het autochassis (aarde), kan er kortsluiting en vervolgens brand ontstaan. Sluit deze kabels altijd aan op de voedingsbron die via de zekeringkast loopt. • Knip de zekering niet los van de ontstekingsdraad (rood). De voeding moet via de zekering worden aangesloten op de draden. 2LET OP • Als het contactslot van uw auto geen ACC-stand heeft, sluit u de ontstekingsdraad aan op een voedingsbron die met de contactsleutel kan worden in- en uitgeschakeld. Als u de ontstekingsdraad aansluit op een voedingsbron met een constante spanningsbron, zoals bij accukabels, raakt de accu mogelijk uitgeput. • Als de zekering is doorgebrand, controleert u eerst of de kabels elkaar niet raken en zo een kortsluiting veroorzaken CMOS-300/CMOS-200          en vervangt u vervolgens de oude zekering door een nieuwe met dezelfde stroomsterkte. • Isoleer niet-aangesloten kabels met isolatieband of ander geschikt materiaal. Voorkom kortsluiting door de kapjes op het uiteinde van de niet-aangesloten kabels of aansluitingen niet te verwijderen. • Controleer na het installeren van het toestel of de remlichten, richtingaanwijzers, ruitenwissers enz. van de auto juist functioneren. • Installeer de camera zodanig dat het zicht door de achterruit niet wordt belemmerd. • Installeer de camera zodanig dat deze niet aan de zijkant van de auto uitsteekt. • Installeer de camera niet als het regent of mistig is. • Als de luchtvochtigheid hoog is, droogt u het oppervlak af waarop de camera moet worden bevestigd, voordat u tot installatie overgaat. • Vocht op het bevestigingsoppervlak vermindert de kleefkracht, waardoor de camera kan losschieten. • Bevestig de camerabeugel niet op onderdelen van de carrosserie die zijn behandeld met ļ¬‚uorkoolstofhars of op glas. • Dit kan tot gevolg hebben dat de achteruitrijcamera er af valt. - Giet geen water over de camera. - Stel de camera niet bloot aan regen. - Ga niet onnodig ruw om met de camera. - Maak de camera grondig schoon bij gebruik van tape om het apparaat vast te zetten. • Raadpleeg de instructiehandleiding voor nadere details over het aansluiten van andere camera's en voer vervolgens de aansluiting op correcte wijze uit. • Bevestig de draden met kabelklemmen of kleefband. Bescherm de bedrading door er kleefband omheen te wikkelen op plaatsen waar de bedrading metalen onderdelen raakt. • Leid alle draden zodanig dat zij geen bewegende delen, zoals de versnellingspook, handrem of stoelrails, kunnen raken en zet ze vast. • Leid de draden niet langs plekken die heet worden, zoals onder de verwarmingsuitlaat. Als de isolatie van de bedrading smelt of beschadigd raakt, bestaat er het gevaar dat de bedrading kortsluiting maakt tegen het chassis. • Zorg er bij het vervangen van de zekering voor dat u alleen zekeringen gebruikt met de waarde die staat aangegeven op de zekeringhouder. • U kunt de hoeveelheid ruis tot een minimum beperken door de kabel voor de televisieantenne, de kabel voor de radioantenne en de RCA-kabel zo ver mogelijk uit elkaar te plaatsen. • Installeer de voedingseenheid op plekken waar deze kan worden blootgesteld aan hoge temperaturen of een hoge luchtvochtigheid, zoals: - Plekken in de buurt van een verwarmingstoestel, ventilator of airconditioning. - Plekken die blootstaan aan direct zonlicht, zoals de bovenkant van het dashboard of de afdekplaat van de achterbak. - Plekken waar regendruppels terecht kunnen komen, bijvoorbeeld dicht bij de portieren. • Leg de snoeren dusdanig aan dat gebieden met hoge temperaturen worden vermeden. Gebruik ribbelbuizen voor bedrading in de motorruimte. Wanneer een draad contact maakt met een heet gedeelte van de auto, kan de mantel smelten en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot een brand of gevaar van elektrische schokken. Toebehoren Camera (met camerabeugel) ..........1 Camera-aansluitsnoer ..........1 Voedingseenheid..........1 Dubbelzijdig klevende tape (groot)..........1 Voedingskabel..........1 Waterdichte behuizing..........1 Klemschroef camerabeugel..........1 Uitsluitend CMOS-300 Schakeleenheid..........1 Dubbelzijdig klevende tape (klein) ..........1 Aansluitsnoer hoofdapparaat ..........1 Het aansluitsnoer voor het hoofdapparaat wordt gebruikt voor aansluiting op een autonavigatiesysteem van Kenwood e.d. die voorzien is van de camerabedieningsfunctie. Nederlands |     45      Installatie OPGELET 4 Indien noodzakelijk, maakt u de camerabeugel los van de camera en past u de vorm aan het oppervlak aan waarop de beugel moet worden gemonteerd. Pas de vorm van de Buigen camerabeugel aan, zodat hij afgesteld is op Buigen de inbouwpositie van Camerabeugel de camera. 5 Monteer de camera op de camerabeugel. Monteer de camera dusdanig, dat het “KENWOOD”logo aan de bovenkant zichtbaar is. Zet de camera tijdelijk vast met tape o.i.d. Met behulp van een stuk plakband o.i.d. zet u de camera tijdelijk vast en stelt u de hoeken dusdanig in dat de achterkant van de auto kan worden zien. • De inbouwpositie van de camera kan een belemmering vormen voor de afstellingen tijdens het instellen van de camera. Bouw de camera nog niet deļ¬nitief in, maar bevestig deze tijdelijk, tot het instellen van de camera voltooid is. Aanbevolen inbouwpositie Voorbeelden van een correcte camera-inbouw Inbouwpositie 6 12-34 Monteer de camera dusdanig, dat het “KENWOOD”-logo aan de bovenkant zichtbaar is. De CMOS-300 moet op een hoogte van 55 cm of meer worden ingebouwd. De camera inbouwen/de camerahoek afstellen 1 2 3 Bepaal de inbouwpositie van de camera. Maak de inbouwpositie van de camera schoon. Met behulp van een in de handel verkrijgbaar reinigingsmiddel verwijdert u vuil, vocht en olie van het oppervlak waarop de camerabeugel moet worden bevestigd. Draai de bevestigingsschroeven van de camerabeugel los. Met behulp van een normale kruiskopschroevendraaier draait u de twee bevestigingsschroeven los. Voer stappen 4 en 5 alleen uit wanneer ze nodig zijn. 46 | 7 8 9 Bevestig de camera in het midden van de achterkant van de auto waarbij moet worden voorkomen dat de kentekenplaat wordt afgedekt. Zorg ervoor dat de camera recht naar de achterkant van de bewegingsrichting van de auto is gericht. Voorkom dat de camera in de andere richtingen van de auto enz. wordt gebogen. Voer alle noodzakelijke aansluitingen uit. Geef het videobeeld van de camera weer. Sommige videomonitoren schakelen automatisch over naar de externe video-ingangsfunctie. Voor meer informatie raadpleegt u de gebruiksaanwijzing van uw videomonitor. Zet de transmissiehendel in de R-stand (achteruit) om het beeld aan de achterkant van de auto te laten weergeven. Voordat u de camera gaat bekijken, trekt u de handrem aan en blokkeert u de wielen, zodat de auto niet kan bewegen. Anders kan er een onverwacht ongeluk gebeuren. CMOS-300/CMOS-200          10 Pas de camerahoek zodanig aan dat de achterzijde van de auto of de bumper onder aan het monitorscherm zichtbaar is. De voedingseenheid inbouwen 1 Bevestig de dubbelzijdig klevende tape op de voedingseenheid en bevestig deze vervolgens onder de vloerbedekking aan de kant van de voorpassagier. Achterkant of achterbumper van de auto Tijdens het afstellen van de camerahoek moet u voorzichtig zijn om het camerasnoer niet uit te rekken. 11 Na het afstellen van de camerahoek draait u de bevestigingsschroeven stevig vast. Controleer de bevestigingsschroeven periodiek. Als ze loszitten, draait u ze stevig vast. 12 Voer de handelingen uit in “Camera instellen” (pagina 50). (uitsluitend CMOS-300) Wanneer een afstelling in het huidige, beschikbare bereik niet mogelijk is, verandert u de camerapositie voordat u het opnieuw probeert. 13 Zet de camera stevig vast op zijn plaats. Verwijder de papieren beschermstrook van de dubbelzijdig klevende tape op de camerabeugel en bevestig hem. Na bevestiging drukt u de camerabeugel met uw vingers aan zodat een goede hechting is gegarandeerd. Raak het lijmoppervlak niet met uw handen aan en trek de bevestigde tape niet los en bevestig deze weer, omdat hierdoor de hechtkracht wordt verminderd en de camerabeugel los kan raken. Indien noodzakelijk, bevestigt u de beugel op de carrosserie met behulp van de klemschroef voor de camerabeugel. Klemschroef camerabeugel Bevestig de voedingseenheid niet op de volgende plaatsen. - Plek die vochtig is. - Onstabiel oppervlak. - Plek die het autorijden belemmert. - Plek met een hoge temperatuur. De schakeleenheid inbouwen (uitsluitend CMOS-300) 1 2 Maak het inbouwoppervlak van de schakeleenheid schoon. Met behulp van een in de handel verkrijgbaar reinigingsmiddel verwijdert u vuil, vocht en olie van het oppervlak waarop de schakeleenheid moet worden bevestigd. Bevestig dubbelzijdig klevende tape aan de onderkant van de schakeleenheid en bevestig die vervolgens op een gemakkelijk te bedienen plaats, bijv. vlakbij het dashboard aan bestuurderszijde.     Nederlands |     47      Aansluitingen Basisaansluitingen Aansluiten op de video-ingang van de achteruitrijcamera of de externe video-ingang van de videomonitor. Voedingseenheid Videosnoer: 1,5 m Navigatiesysteem/videomonitor (afzonderlijk leverbaar) CAMERA Camera-aansluitsnoer Camera Sluit de camera aan op het camera-aansluitsnoer. CAMERA Lengte camerasnoer: 5 m, lengte camera-aansluitsnoer: 3 m Schakeleenheid (uitsluitend CMOS-300): 2 m Voedingskabel Achteruitdetectiedraad (paars/wit): 10 cm Wanneer de monitor geen ingang heeft voor de achteruitrijcamera en de ingang schakelt op basis van detectie, verbinden met de bedradingsbundel van de achteruitrijlamp van de auto wanneer. REVERSE Wordt niet gebruikt wanneer de camera wordt aangesloten op een navigatiesysteem of een monitor met een speciale video-ingang voor de achteruitrijcamera. Contactsleutel Zekering Accessoirevoeding (ACC) Zekering ( 2A ) ACC 2A Accessoiredraad (rood): 1 m Aansluiten op de IN/UIT-schakelbare voeding. Niet aansluiten op een permanent ingeschakelde voeding. Hoofdzekering Massadraad (zwart): 1 m + – Accu MASSA Aansluiten op een metalen deel van de auto (een onderdeel van het chassis dat aangesloten is op de negatieve zijde van de voeding). OPGELET 惻Wanneer het contactslot van uw auto geen ACC-stand kent, takt u de draad af die van spanning wordt voorzien wanneer het contactslot in de stand ON staat en sluit u deze aan op de accessoirevoedingsdraad. 惻Voordat u verdergaat, controleert u of de contactsleutel niet in het contactslot is gestoken en koppelt u de massakabel (-) los bij de accu om kortsluitingen te vermijden. 48 | CMOS-300/CMOS-200          Aansluiten op het systeem (uitsluitend CMOS-300) • Wanneer de camera wordt aangesloten op een Kenwoord-navigatiesysteem (hoofdapparaat) dat uitgerust is met een camerabedieningsfunctie, gebruikt u het meegeleverde aansluitsnoer voor het hoofdapparaat. Daarmee kan het hoofdapparaat het beeld op het display schakelen en tevens de camera verstellen. • Wanneer twee CMOS-300-camera’s worden gebruikt (voor de voor- en de achterkant), moet er een identificatie worden ingesteld voor de camera aan de voorkant. Voor meer informatie raadpleegt u “Camera-identificatie instellen” (pagina 55). • Sluit de voeding aan op dezelfde manier als in “Basisaansluitingen”. De achteruitdetectiedraad (paars/wit) kan zo nodig worden aangesloten. • De meegeleverde schakeleenheid wordt niet gebruikt voor aansluiting op het systeem. Voedingseenheid Aansluiten van 2 camera’s Videosnoer Aansluiten op de speciale video-ingang voor de achteruitrijcamera. Camera-aansluitsnoer Camera 1 (gebruikt als achteruitrijcamera) (ID1: standaard) CAM+ (groen/rood) Aansluiten op de camerabedieningsaansluitingen van het hoofdapparaat. CAM- (groen/wit) Voedingseenheid Aansluitsnoer hoofdapparaat: 2m Camera 2 (gebruikt als vooruitcamera) (Verander identificatie in ID2.) Camera-aansluitsnoer Videosnoer Aansluiten op de externe video-ingang. Selecteer de externe video-ingang om het camerabeeld te controleren. Nederlands |     49      Camera instellen (uitsluitend CMOS-300) Bediening schakeleenheid Camera-instellingsprocedure De schakeleenheid kan worden gebruikt om de beeldweergavemodus te schakelen, de weergave van de begeleidingslijnen te tonen/verbergen en de camera te verstellen. 1 Weergavetoets • Schakelt tussen de beeldweergavemodi. • Selecteert een item in de instellingsmodus. • Ingedrukt houden om de begeleidingslijnen weer te geven of te verbergen. 2 3 4 Voer vooraf alle noodzakelijke aansluitingen uit. Geef het videobeeld van de camera weer. Sommige videomonitoren schakelen automatisch over naar de externe video-ingangsfunctie. Voor meer informatie raadpleegt u de gebruiksaanwijzing van uw videomonitor. Houd de weergave- en de + toets van de schakeleenheid tegelijkertijd ingedrukt om de camera-instellingsmodus te activeren. Selecteer eerst de positionering van de camera. +/− toets Beweegt langs de items van de instellingsmodus of stelt een afstellingswaarde in. Voorbereiding voor het instellen van de camera 1 2 Breng de auto tot stilstand. In een parkeervak met witte lijnen en wielblokkeringen parkeert u de auto in het midden van het wit omlijnde kader. Rij de auto naar voren. • Rij de auto naar voren tot het volledig parkeervak in het camerabeeld zichtbaar is. • Zorg ervoor dat de handrem aangetrokken is en trap het rempedaal in zodat de auto volledig stilstaat. Voer de instelling uit op een plek waar dit geen overlast voor andere mensen vormt. 5 50 | Gebruik de + of - toets om een item te selecteren en druk op de weergavetoets om de selectie in te voeren. • Wanneer de camera als achteruitrijcamera wordt gebruikt, drukt u op [OK]. • Wanneer de camera als vooruitcamera wordt gebruikt, selecteert u [Switch to Normal Image Display] en selecteert u vervolgens [OK]. • Door [Reset All] te selecteren, worden alle camerainstellingen teruggezet naar de standaardwaarden. Selecteer een camera-instelitem en stel het in. De volgende items zijn beschikbaar voor het instellen van de camera. 1. Beeldafstellingen bovenaanzicht (centreren, linker- en rechterhoek, hoek omhoog en omlaag) 2. Aanpassingen begeleidingslijnen groothoekbeeld (grootte, horizontale richting, verticale richting, instelling rode-lijnpositie) 3. Aanpassingen begeleidingslijnen bovenaanzicht (grootte, horizontale richting, verticale richting, instelling rode-lijnpositie) Een item selecteren: Druk op de + of - toets om een item te selecteren en druk op de weergavetoets om de selectie in te voeren. Wanneer een item voor aanpassing CMOS-300/CMOS-200          6 geselecteerd is, verandert het kader van diens pictogram van blauw in rood. Het item aanpassen: Nadat een item is geselecteerd, drukt u op de + of - toets om het aan te passen en drukt u op de weergavetoets om de aangepaste waarde in te voeren. Sluit de instelling af. Beeldafstelling bovenaanzicht (linker- en rechterhoek) Met dit item stelt u de horizontale hoek (in een draaiende beweging) af van de inbouwpositie van de camera. 1 Selecteer “OVERHEAD VIEW IMAGE ADJUSTMENT (Right-and-Left ANGLE)”. 2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid tot het midden van het parkeervak verticaal wordt weergegeven. Afstelling is met een stap naar links of naar rechts mogelijk. Wanneer de afstelling in het huidige, beschikbare bereik niet mogelijk is, verandert u de camerapositie voordat u het opnieuw probeert. Na het voltooien van de afstelling drukt u op de weergavetoets. Hiermee gaat u verder naar Beeldafstelling bovenaanzicht (hoek omhoog en omlaag)/ “OVERHEAD VIEW IMAGE ADJUSTMENT (Up-and-Down ANGLE)”. Beeldafstelling bovenaanzicht (centreren) Met dit item stelt u het midden van de inbouwpositie van de camera af. 1 2 Selecteer “OVERHEAD VIEW IMAGE ADJUSTMENT (CENTERING)”. Druk op de + of - toets van de schakeleenheid, tot de twee witte lijnen op de positie verschijnen die overeenkomt met de middenlijn van de auto. 3 3 Afstelling is met een stap naar links of naar rechts mogelijk. Wanneer de afstelling in het huidige, beschikbare bereik niet mogelijk is, verandert u de camerapositie voordat u het opnieuw probeert. • Selecteer [Back] om terug te gaan naar het vorige instelitem. • Selecteer [Next] om naar het volgende instelitem te gaan. • Door [Reset] binnen een afzonderlijk instelitem te selecteren, wordt de camera-instelling van dat item teruggezet naar de standaardwaarde. ] om het pictogram ondersteboven • Selecteer [ te draaien. Na het voltooien van de afstelling drukt u op de weergavetoets. Hiermee gaat u verder naar Beeldafstelling bovenaanzicht (linker- en rechterhoek)/ “OVERHEAD VIEW IMAGE ADJUSTMENT (Rightand-Left ANGLE).” Nederlands |     51      Camera instellen (uitsluitend CMOS-300) Beeldafstelling bovenaanzicht (hoek omhoog en omlaag) Met dit item stelt u de verticale hoek (nijging) van de inbouwpositie van de camera af. 1 2 Selecteer “OVERHEAD VIEW IMAGE ADJUSTMENT (Up-and-Down ANGLE)”. Druk op de + of - toets van de schakeleenheid tot de lijnen die de breedte van de auto aangeven, verticaal worden weergegeven. Houd er rekening mee dat de afmetingen van parkeervakken sterk kunnen verschillen en controleer de werkelijke afmeting van elk parkeervak voordat u probeert erin te parkeren. • De oranje lijn duidt de positie aan van het bovenaanzicht (gebied aan deze kant van de oranje lijn) en van het groothoekbeeld (gebied achter de oranje lijn) in de PinPweergave (pagina 56). Wanneer de oranje lijn die in het groothoekbeeld wordt getoond, groter is dan de parkeerlijn, remt u de auto af en rijdt u tot de rode lijn (parkeerpositie) door deze te controleren in het bovenaanzicht. • De rode lijn wordt gebruikt om de parkeerpositie aan te geven en kan onafhankelijk van de andere begeleidingslijnen worden ingesteld. 2,2 m Groen Oranje Geel 0,5 m 3 4 Afstelling is met een stap naar boven of naar beneden mogelijk. Wanneer de afstelling in het huidige, beschikbare bereik niet mogelijk is, verandert u de camerapositie voordat u het opnieuw probeert. Na het voltooien van de afstelling drukt u op de weergavetoets. Selecteer [Next]. Hiermee gaat u verder naar Afstelling begeleidingslijn groothoekbeeld (grootte)/ “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Size)”. Rood Afstelling begeleidingslijn groothoekbeeld (grootte) Met dit item kan de globale grootte worden afgesteld van de begeleidingslijnen die in het groothoekbeeld worden weergegeven. 1 Voor afstellen van begeleidingslijnen • De hierna volgende afstellingen stellen de afmetingen, lengtes en posities van de begeleidingslijnen af die in het groothoekbeeld en het bovenaanzicht worden getoond. Standaard worden de drie hieronder afgebeelde begeleidingslijnen (groen, geel en rood) weergegeven, ervan uitgaande dat de inbouwhoogte van de camera 80 cm is en de afstand tussen de linker- en de rechterlijn van het parkeervak 2,2 meter is. Door de begeleidingslijnen van het groothoekbeeld of het bovenaanzicht af te stellen, verandert de interval tussen de bijbehorende begeleidingslijnen. Omdat de interval tussen elk stel begeleidingslijnen afhankelijk is van de inbouwhoogte van de camera, dient u de feitelijke instellingen te controleren nadat alle onderstaande afstellingen zijn uitgevoerd. 2,7 m 2 Selecteer “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Size)”. Druk op de + of - toets van de schakeleenheid om de grootte af te stellen. • Zodra de interval tussen begeleidingslijnen is afgesteld op basis van uw parkeervak, geven de weergegeven begeleidingslijnen niet langer de breedte van de auto aan. 52 | CMOS-300/CMOS-200          3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de weergavetoets. Hiermee gaat u verder naar Aanpassing begeleidingslijn groothoekbeeld (horizontale richting)/ “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Horizontal direction)”. Aanpassing begeleidingslijn groothoekbeeld (horizontale richting) Met dit item kan de positionering links-rechts worden afgesteld van de begeleidingslijnen die in het groothoekbeeld worden weergegeven. 1 2 Selecteer “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Horizontal direction)”. Druk op de + of - toets van de schakeleenheid om de positionering links-rechts af te stellen. 3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de weergavetoets. Hiermee gaat u verder naar Afstelling begeleidingslijn groothoekbeeld (instelling rode-lijnpositie)/ “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Red Line Position Setting)”. Afstelling begeleidingslijn groothoekbeeld (instelling rodelijnpositie) Met dit item kan de positie worden afgesteld van de rode lijn die in het groothoekbeeld wordt weergegeven. De rode lijn kan onafhankelijk worden gebruikt om de referentielijn in te stellen voor de parkeerpositie van de auto. 1 3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de weergavetoets. Hiermee gaat u verder naar Afstelling begeleidingslijn groothoekbeeld (verticale richting)/ “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Vertical direction)”. Afstelling begeleidingslijn groothoekbeeld (verticale richting) 2 Selecteer “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Red Line Position Setting)”. Druk op de + of - toets van de schakeleenheid om de positie van de rode lijn af te stellen. Standaard valt de rode lijn samen met de gele lijn die zich het dichtst bij de auto bevindt. Beweeg de rode lijn tot aan de rand van de bumper van uw auto. Met dit item kan de lengte worden afgesteld van de begeleidingslijnen die in het groothoekbeeld worden weergegeven. 1 2 Selecteer “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Vertical direction)”. Druk op de + of - toets van de schakeleenheid om de lengte af te stellen. Volgende pagina 3 Nederlands |     53      Camera instellen (uitsluitend CMOS-300) 3 4 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de weergavetoets. Selecteer [Next]. Hiermee gaat u verder naar Afstelling begeleidingslijn bovenaanzicht (grootte)/ “OVERHEAD VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Size)”. Afstelling begeleidingslijn bovenaanzicht (grootte) Met dit item kan de globale grootte worden afgesteld van de begeleidingslijnen die in het bovenaanzicht worden weergegeven. 1 2 Selecteer “OVERHEAD VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Size)”. Druk op de + of - toets van de schakeleenheid om de grootte af te stellen. 3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de weergavetoets. Hiermee gaat u verder naar Afstelling begeleidingslijn bovenaanzicht (verticale richting)/ “OVERHEAD VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Vertical direction)”. Afstelling begeleidingslijn bovenaanzicht (verticale richting) Met dit item kan de globale lengte worden afgesteld van de begeleidingslijnen die in het bovenaanzicht worden weergegeven. 1 2 3 Selecteer “OVERHEAD VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Vertical direction)”. Druk op de + of - toets van de schakeleenheid om de lengte af te stellen. Na het voltooien van de afstelling drukt u op de weergavetoets. Hiermee gaat u verder naar Afstelling begeleidingslijn bovenaanzicht (horizontale richting)/ “OVERHEAD VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Horizontal direction)”. Afstelling begeleidingslijn bovenaanzicht (horizontale richting) Met dit item kan de positionering links-rechts worden afgesteld van de begeleidingslijnen die in het bovenaanzicht worden weergegeven. 1 2 Selecteer “OVERHEAD VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Horizontal direction)”. Druk op de + of - toets van de schakeleenheid om de positionering links-rechts af te stellen. 54 | 3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de weergavetoets. Hiermee gaat u verder naar Afstelling begeleidingslijn bovenaanzicht (instelling rode-lijnpositie)/ “OVERHEAD VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Red Line Position Setting)”. CMOS-300/CMOS-200          Afstelling begeleidingslijn bovenaanzicht (instelling rodelijnpositie) Het instellen van de camera voltooien Met dit item kan de positie worden afgesteld van de rode lijn die in het bovenaanzicht wordt weergegeven. De rode lijn kan onafhankelijk worden gebruikt om de referentielijn in te stellen voor de parkeerpositie van de auto. 1 2 Selecteer “OVERHEAD VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Red Line Position Setting)”. Druk op de + of - toets van de schakeleenheid om de positie van de rode lijn af te stellen. Standaard valt de rode lijn samen met de gele lijn die zich het dichtst bij de auto bevindt. Beweeg de rode lijn tot aan de rand van de bumper van uw auto. 1 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid om [Finish] te selecteren en druk op de weergavetoets. Camera-identiļ¬catie instellen Wanneer twee CMOS-300-camera’s worden aangesloten op een Kenwood-navigatiesysteem dat uitgerust is met een camerabedieningsfunctie, moeten verschillende camera-identificaties worden toegewezen aan de 2 camera’s. De cameraidentificaties van beide camera’s zijn af fabriek ingesteld op ID1. 1 3 4 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de weergavetoets. Selecteer [Next]. Hiermee gaat u verder naar Het instellen van de camera voltooien “SETTING COMPLETE”. 2 3 Houd de + toets van de schakeleenheid gedurende meer dan 2 seconden ingedrukt en druk vervolgens de - toets gedurende meer dan 2 seconden in. Druk op de + of - toets van de schakeleenheid om de camera-identificatie te selecteren en druk op de weergavetoets. Na het instellen drukt u op de + of - toets van de schakeleenheid om [Finish] te selecteren en drukt u op de weergavetoets. Nederlands |     55      Displayweergave schakelen (uitsluitend CMOS-300) Displayweergave schakelen Het CMOS-300-camerasysteem kan 5 verschillende camerabeelden weergeven. 1 Terwijl een beeld wordt weergegeven op de monitor, drukt u op de weergavetoets van de schakeleenheid. Met elke druk op de weergavetoets wordt de beeldweergavemodi in de onderstaande volgorde geschakeld. PinP-weergave Het bovenaanzicht wordt weergegeven op de bovenste helft van het scherm, terwijl het groothoekbeeld wordt weergegeven op de onderste helft. Het bovenaanzicht in de bovenste helft van het scherm toont het gebied aan deze zijde van de oranje lijn die in het groothoekbeeld in de onderste helft wordt getoond. Supergroothoekbeeld Groothoekbeeld met een horizontale hoek van ongeveer 190°. Hoekweergave De beelden gezien vanaf de twee hoeken van de auto worden weergegeven op de linker- en de rechterhelft van het scherm. Groothoekbeeld Camerabeeld met een horizontale hoek van ongeveer 135°. Bovenaanzicht Beeld gezien vanuit een standpunt recht boven de auto. 56 | CMOS-300/CMOS-200          Specificaties Camera-eenheid (CMOS-300) Uitvoervideo : Gespiegeld groothoekbeeld (voor achteruitbeeld)/normaal groothoekbeeld (voor vooruitbeeld) Sensor: 1/4”-kleuren-CMOS-sensor Aantal pixels: Ca. 310.000 pixels Lens : Groothoek, brandpuntsafstand f=0,82 mm, F-waarde 2,6 Gezichtshoeken : Horizontaal: Ca. 190° : Verticaal: Ca. 158° Verlichtingsbereik : Ca. 0,9 tot 100.000 lux Irissysteem: Elektronische iris Scansysteem: Interlace Synchronisatiesysteem: Interne synchronisatie Video-uitgang: 1 Vp-p/ 75 Ω Afmetingen (bxhxd): 24 x 24 x 24,8 mm Gewicht: Ca. 30 g (zonder kabel) Camera-eenheid (CMOS-200) Uitvoervideo : Gespiegeld groothoekbeeld (voor achteruitbeeld) Sensor: 1/4”-kleuren-CMOS-sensor Aantal pixels: Ca. 310.000 pixels Lens : Groothoek, brandpuntsafstand f=1,6 mm, F-waarde 2,3 Gezichtshoeken : Horizontaal: Ca. 135° : Verticaal: Ca. 105° Verlichtingsbereik : Ca. 0,9 tot 100.000 lux Irissysteem: Elektronische iris Scansysteem: Interlace Synchronisatiesysteem: Interne synchronisatie Video-uitgang: 1 Vp-p/ 75 Ω Afmetingen (bxhxd): 24 x 24 x 24,8 mm Gewicht: Ca. 29 g (zonder kabel) Schakeleenheid (uitsluitend CMOS-300) Afmetingen (bxhxd): 27,5 x 32,8 x 12 mm Gewicht: Ca. 10 g (zonder kabel) Voedingseenheid Bedrijfsspanning : 14,4 V (11 V – 16 V) Max. stroomgebruik (CMOS-300) : 150 mA Max. stroomgebruik (CMOS-200) : 100 mA Afmetingen (bxhxd): 54 x 23 x 22 mm Gewicht: Ca. 32 g • Gespiegeld beeld houdt in dat het videobeeld links en rechts omdraait, net zoals het beeld dat gezien wordt in een achteruitkijk- of een zijspiegel. • Specificaties kunnen zonder kennisgeving worden gewijzigd. Dit merkteken geeft aan dat Kenwood bij de productie van dit product heeft geprobeerd het milieu zo weinig mogelijk te belasten. Dit product wordt niet geïnstalleerd door de fabrikant van een voertuig op de productielijn, noch door de professionele invoerder van een voertuig in EU-lidstaten. Informatie over het weggooien van elektrische en elektronische apparatuur en batterijen (particulieren) Dit symbool geeft aan dat gebruikte elektrische, elektronische producten en batterijen niet bij het normale huishoudelijke afval mogen. Lever deze producten in bij de aangewezen inzamelingspunten, waar ze gratis worden geaccepteerd en op de juiste manier worden verwerkt, teruggewonnen en hergebruikt. Voor inleveradressen zie www.nvmp.nl, www. ictmilieu.nl, www.stibat.nl. Wanneer u dit product op de juiste manier als afval inlevert, spaart u waardevolle hulpbronnen en voorkomt u potentiële negatieve gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu, die anders kunnen ontstaan door een onjuiste verwerking van afval. Opgelet: Het teken “Pb” onder het teken van de batterijen geeft aan dat deze batterij lood bevat. Nederlands |     57     
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100

Kenwood CMOS 300 Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor