Nederlands
|
21
Installatieprocedure
Installatieprocedure
1. Voorkom kortsluiting door de sleutel uit het
contactslot te halen en de - accu los te
koppelen.
2. Sluit elk apparaat aan op de juiste in- en
uitgangen.
3. Sluit de draden in de kabelboom aan. Doe dit
in de onderstaande volgorde: aarde, ontsteking,
achteruit en camera-eenheid.
4. Sluit de connector van de kabelboom aan op de
video-eenheid.
5. Installeer de camera in de auto.
6. Sluit de - accu weer aan.
2WAARSCHUWING
• Als u de ontstekingsdraad (rood) aansluit op het
autochassis (aarde), kan er kortsluiting en vervolgens
brand ontstaan. Sluit deze draden altijd op de
voedingsbron aan via het zekeringskastje.
• Knip de zekering niet los van de ontstekingsdraad (rood).
De voeding moet via de zekering worden aangesloten op
de draden.
2LET OP
• Als de ontsteking van uw auto geen ACC-stand heeft,
sluit u de ontstekingsdraad aan op een voedingsbron die
kan worden in- en uitgeschakeld met de contactsleutel.
Als u de ontstekingsdraad aansluit op een voedingsbron
met een constante spanningsbron, zoals bij accukabels,
raakt de accu mogelijk uitgeput.
• Als de zekering doorbrandt, controleert u eerst of de
draden elkaar niet raken en zo kortsluiting veroorzaken,
waarna u de oude zekering vervangt door een exemplaar
met dezelfde waarde.
• Isoleer niet-aangesloten draden met vinyltape of
vergelijkbaar materiaal. Laat de dopjes aan het uiteinde
van de niet-aangesloten draden of connectors op hun
plek zitten om kortsluiting te voorkomen.
• Controleer, nadat de camera is geïnstalleerd, of de
remlichten, knipperlichten, ruitenwissers, enz. van de auto
nog goed werken.
• Installeer de camera zodanig dat het zicht door de
achterruit niet wordt belemmerd.
• Installeer de camera zodanig dat deze niet aan de zijkant
van de auto uitsteekt.
• Installeer de camera niet als het regent of mistig is.
• Als de luchtvochtigheid hoog is, droogt u het oppervlak
waarop de camera wordt bevestigd af voordat u tot
installatie overgaat.
• Vocht op het bevestigingsoppervlak verminderd de
kleefkracht, waardoor de camera kan losschieten.
• Bevestig de camerabeugel niet op onderdelen van het
autochassis die zijn behandeld met fluorkoolstofhars of
op glas.
• Dit kan tot gevolg hebben dat de achteruitrijcamera naar
beneden valt.
- Giet geen water over de camera heen.
- Stel de camera niet bloot aan regen.
- Ga niet onnodig ruw om met de camera.
- Maak de camera grondig schoon bij gebruik van tape
om het apparaat vast te zetten.
• Raadpleeg de instructiehandleiding voor nadere
details over het aansluiten van andere camera's en voer
vervolgens de aansluiting op correcte wijze uit.
• Bevestig de draden met kabelklemmen of kleefband.
Bescherm de bedrading door er kleefband omheen
te wikkelen op plaatsen waar de bedrading metalen
onderdelen raakt.
• Leid alle draden zodanig dat zij geen bewegende delen,
zoals de versnellingspook, handrem of stoelrails, kunnen
raken en zet ze vast.
• Leid de draden niet langs plekken die heet worden,
zoals onder de verwarmingsuitlaat. Als de isolatie van
de bedrading smelt of beschadigd raakt, bestaat er het
gevaar dat de bedrading kortsluiting maakt tegen het
chassis.
• Zorg er bij het vervangen van de zekering voor dat u
alleen zekeringen gebruikt met de waarde die staat
aangegeven op de zekeringhouder.
• U kunt de hoeveelheid ruis tot een minimum beperken
door de kabel voor de televisieantenne, de kabel voor de
radioantenne en de RCA-kabel zo ver mogelijk uit elkaar
te plaatsen.
• Installeer de video-eenheid niet op plekken waar deze
kan worden blootgesteld aan hoge temperaturen of een
hoge luchtvochtigheid, zoals:
- Plekken in de buurt van een verwarmingstoestel,
ventilator of airconditioning.
- Plekken die blootstaan aan direct zonlicht, zoals de
bovenkant van het dashboard of de afdekplaat van de
achterbak.
- Plekken waar regendruppels terecht kunnen komen,
bijvoorbeeld dicht bij de portieren.