CMOS-200

Kenwood CMOS-200, CMOS 300, CMOS-300 Handleiding

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Kenwood CMOS-200 Handleiding. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
44
|
CMOS-300/CMOS-200
ten gevolge van hoge temperaturen.)
Controleer, voordat u montagegaten gaat boren, altijd de
plek achter de locatie waar u wilt gaan boren. Boor niet in
de brandstofl eiding, remleiding, elektrische bedrading of
andere belangrijke onderdelen.
Als de camera wordt geïnstalleerd in het interieur, verankert
u deze stevig zodat het apparaat niet kan losraken terwijl
het voertuig in beweging is en letsel of een ongeval kan
veroorzaken.
Als de camera onder een van de voorstoelen wordt
gemonteerd, controleert u of deze stoel nog vooruit of
achteruit kan worden verplaatst. Leid alle kabels en snoeren
zorgvuldig rond het schuifmechanisme zodat zij niet
bekneld kunnen raken in het mechanisme en kortsluiting
veroorzaken.
Verzorging en onderhoud
Als het product vuil wordt, neemt u het af met een
siliconendoek of een zachte doek. Als het ernstig vervuild
is, verwijdert u de vlek met een doekje dat bevochtigd
is met een neutraal reinigingsmiddel en neemt u het
reinigingsmiddel vervolgens af. Gebruik geen harde doeken
en/of vluchtige vloeistof, zoals verdunner of alcohol. Deze
kunnen krassen, vervormingen, aantastingen en/of schade
veroorzaken.
Wanneer een lensonderdeel vuil wordt, neemt u deze
voorzichtig af met een zachte doek, bevochtigd met water.
Niet met een droge doek wrijven om krassen op de lens te
vermijden.
Installatieprocedure
1 Voorkom kortsluiting door de sleutel uit het
contactslot te halen en de - accu los te koppelen.
2 Verbind de juiste in- en uitgangskabels van ieder
toestel.
3 Sluit de draden in de kabelboom aan. Doe dit in de
onderstaande volgorde: aarde, ontsteking, achteruit
en camera-eenheid.
4 Sluit de connector van de kabelboom aan op de
voedingseenheid.
5 Installeer het toestel in uw auto.
6 Sluit de - accu weer aan.
2WAARSCHUWING
Als u de ontstekingsdraad (rood) aansluit op het autochassis
(aarde), kan er kortsluiting en vervolgens brand ontstaan.
Sluit deze kabels altijd aan op de voedingsbron die via de
zekeringkast loopt.
Knip de zekering niet los van de ontstekingsdraad (rood). De
voeding moet via de zekering worden aangesloten op de
draden.
2LET OP
Als het contactslot van uw auto geen ACC-stand heeft, sluit
u de ontstekingsdraad aan op een voedingsbron die met
de contactsleutel kan worden in- en uitgeschakeld. Als u de
ontstekingsdraad aansluit op een voedingsbron met een
constante spanningsbron, zoals bij accukabels, raakt de accu
mogelijk uitgeput.
Als de zekering is doorgebrand, controleert u eerst of de
kabels elkaar niet raken en zo een kortsluiting veroorzaken
2WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om
persoonlijk letsel of brand te voorkomen:
Voorkom kortsluiting en steek derhalve nooit metalen
voorwerpen (zoals munten en gereedschap) in het toestel.
De installatie en bedrading van dit product moet worden
uitgevoerd door een deskundig persoon. Laat een
gespecialiseerd technicus het apparaat installeren zodat uw
veiligheid niet in gevaar komt.
2LET OP
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om
schade aan het product te voorkomen:
Zorg dat het toestel geaard is aan een negatieve aansluiting
van een 12-volt-gelijkstroomvoeding.
Gebruik, bij het vervangen van een zekering, alleen een
nieuwe zekering met de voorgeschreven waarde. Als u een
verkeerde zekering gebruikt, kan er mogelijk een storing
optreden in het apparaat.
Gebruik bij het installeren uitsluitend de bijgeleverde
schroeven. Gebruik uitsluitend de bij het toestel geleverde
schroeven. Bij gebruik van de verkeerde schroeven, kan het
apparaat beschadigd raken.
OPMERKING
Dit product is een achteruitrijcamera waarmee u kunt
bekijken wat zich aan de achterkant van uw auto afspeelt.
Een achteruitrijcamera is een camera die symmetrische
beelden levert op dezelfde wijze als achteruitkijk- en
zijspiegels.
Aansluiting op een televisie met een RCA-video-ingang is
mogelijk, maar controleer eerst of de televisie die u gebruikt
een functie voor inschakeling bij achteruitrijden heeft.
Dit product is ontworpen om de chauff eur te ondersteunen
bij het achteruitrijden, maar de camerabeelden laten niet alle
gevaren en obstakels zien. Kijk voor de zekerheid achter u bij
het achteruitrijden.
Dit product is uitgerust met een groothoeklens, dus het
beeld dichtbij is breed en het beeld veraf is smal, waardoor
een onjuist gevoel voor afstand kan ontstaan. Kijk voor de
zekerheid achter u bij het achteruitrijden.
Laat uw auto niet wassen in de autowasinstallatie of met
water onder hoge druk aangezien dit ertoe kan leiden dat
water de camera binnendringt of de camera op de grond
valt.
Controleer of de camerabeugel goed is bevestigd voordat u
gaat rijden.
Zitten de schroeven los?
- Zit de camerabeugel stevig vast?
- Als de achteruitrijcamera losraakt terwijl u aan het rijden
bent, kan deze een ongeval veroorzaken.
Voordat u het apparaat de nitief installeert, sluit u eerst
tijdelijk de draden aan om te controleren of alles goed is
bevestigd en of de camera en het systeem werken.
Bij het monteren van deze camera moet u ervoor zorgen dat
er geen kabels tussen de camera en het omringende metaal
of de aansluitingen bekneld raken.
Monteer de camera niet in de buurt van de
verwarmingsuitlaat, waar deze beschadigd kan raken
door de warmte of bij de portieren, waar regenwater op
de camera kan spatten. (Installeer de camera nooit op de
bovengenoemde locaties vanwege het gevaar van storingen
Voor gebruik/Installatieprocedure
Nederlands
|
45
en vervangt u vervolgens de oude zekering door een nieuwe
met dezelfde stroomsterkte.
Isoleer niet-aangesloten kabels met isolatieband of ander
geschikt materiaal. Voorkom kortsluiting door de kapjes op
het uiteinde van de niet-aangesloten kabels of aansluitingen
niet te verwijderen.
Controleer na het installeren van het toestel of de remlichten,
richtingaanwijzers, ruitenwissers enz. van de auto juist
functioneren.
Installeer de camera zodanig dat het zicht door de achterruit
niet wordt belemmerd.
Installeer de camera zodanig dat deze niet aan de zijkant van
de auto uitsteekt.
Installeer de camera niet als het regent of mistig is.
Als de luchtvochtigheid hoog is, droogt u het oppervlak af
waarop de camera moet worden bevestigd, voordat u tot
installatie overgaat.
Vocht op het bevestigingsoppervlak vermindert de
kleefkracht, waardoor de camera kan losschieten.
Bevestig de camerabeugel niet op onderdelen van de
carrosserie die zijn behandeld met fl uorkoolstofhars of op
glas.
Dit kan tot gevolg hebben dat de achteruitrijcamera er af
valt.
- Giet geen water over de camera.
- Stel de camera niet bloot aan regen.
- Ga niet onnodig ruw om met de camera.
- Maak de camera grondig schoon bij gebruik van tape om
het apparaat vast te zetten.
Raadpleeg de instructiehandleiding voor nadere details over
het aansluiten van andere camera's en voer vervolgens de
aansluiting op correcte wijze uit.
Bevestig de draden met kabelklemmen of kleefband.
Bescherm de bedrading door er kleefband omheen
te wikkelen op plaatsen waar de bedrading metalen
onderdelen raakt.
Leid alle draden zodanig dat zij geen bewegende delen,
zoals de versnellingspook, handrem of stoelrails, kunnen
raken en zet ze vast.
Leid de draden niet langs plekken die heet worden,
zoals onder de verwarmingsuitlaat. Als de isolatie van de
bedrading smelt of beschadigd raakt, bestaat er het gevaar
dat de bedrading kortsluiting maakt tegen het chassis.
Zorg er bij het vervangen van de zekering voor dat u alleen
zekeringen gebruikt met de waarde die staat aangegeven op
de zekeringhouder.
U kunt de hoeveelheid ruis tot een minimum beperken
door de kabel voor de televisieantenne, de kabel voor de
radioantenne en de RCA-kabel zo ver mogelijk uit elkaar te
plaatsen.
Installeer de voedingseenheid op plekken waar deze kan
worden blootgesteld aan hoge temperaturen of een hoge
luchtvochtigheid, zoals:
- Plekken in de buurt van een verwarmingstoestel, ventilator
of airconditioning.
- Plekken die blootstaan aan direct zonlicht, zoals de
bovenkant van het dashboard of de afdekplaat van de
achterbak.
- Plekken waar regendruppels terecht kunnen komen,
bijvoorbeeld dicht bij de portieren.
Leg de snoeren dusdanig aan dat gebieden met hoge
temperaturen worden vermeden. Gebruik ribbelbuizen voor
bedrading in de motorruimte. Wanneer een draad contact
maakt met een heet gedeelte van de auto, kan de mantel
smelten en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot een
brand of gevaar van elektrische schokken.
Toebehoren
Camera (met camerabeugel) ..........1
Camera-aansluitsnoer ..........1
Voedingseenheid..........1
Dubbelzijdig klevende tape (groot)..........1
Voedingskabel..........1
Schakeleenheid..........1
Dubbelzijdig klevende tape (klein) ..........1
Uitsluitend CMOS-300
Het aansluitsnoer voor het hoofdapparaat wordt
gebruikt voor aansluiting op een autonavigatiesysteem
van Kenwood e.d. die voorzien is van de
camerabedieningsfunctie.
Waterdichte behuizing..........1
Klemschroef camerabeugel..........1
Aansluitsnoer hoofdapparaat ..........1
46
|
CMOS-300/CMOS-200
OPGELET
De inbouwpositie van de camera kan een
belemmering vormen voor de afstellingen tijdens
het instellen van de camera. Bouw de camera nog
niet defi nitief in, maar bevestig deze tijdelijk, tot het
instellen van de camera voltooid is.
Aanbevolen inbouwpositie
Voorbeelden van een correcte camera-inbouw
Inbouwpositie
De CMOS-300 moet op een hoogte van 55 cm
of meer worden ingebouwd.
Monteer de camera dusdanig,
dat het “KENWOOD”-logo aan
de bovenkant zichtbaar is.
De camera inbouwen/de camerahoek
afstellen
1 Bepaal de inbouwpositie van de camera.
2 Maak de inbouwpositie van de camera schoon.
Met behulp van een in de handel verkrijgbaar
reinigingsmiddel verwijdert u vuil, vocht en olie
van het oppervlak waarop de camerabeugel moet
worden bevestigd.
3 Draai de bevestigingsschroeven van de
camerabeugel los.
Met behulp van een normale
kruiskopschroevendraaier
draait u de twee
bevestigingsschroeven los.
Voer stappen 4 en 5 alleen uit wanneer ze nodig
zijn.
4 Indien noodzakelijk, maakt u de camerabeugel
los van de camera en past u de vorm aan het
oppervlak aan waarop de beugel moet worden
gemonteerd.
Buigen
Buigen
Camerabeugel
Pas de vorm van de
camerabeugel aan,
zodat hij afgesteld is op
de inbouwpositie van
de camera.
5 Monteer de camera op de camerabeugel.
Monteer de camera dusdanig, dat het “KENWOOD”-
logo aan de bovenkant zichtbaar is.
6 Zet de camera tijdelijk vast met tape o.i.d.
Met behulp van een stuk plakband o.i.d. zet u de
camera tijdelijk vast en stelt u de hoeken dusdanig
in dat de achterkant van de auto kan worden zien.
12-34
Bevestig de camera in het midden van de
achterkant van de auto waarbij moet worden
voorkomen dat de kentekenplaat wordt afgedekt.
Zorg ervoor dat de camera recht naar de achterkant
van de bewegingsrichting van de auto is gericht.
Voorkom dat de camera in de andere richtingen
van de auto enz. wordt gebogen.
7 Voer alle noodzakelijke aansluitingen uit.
8 Geef het videobeeld van de camera weer.
Sommige videomonitoren schakelen automatisch
over naar de externe video-ingangsfunctie.
Voor meer informatie raadpleegt u de
gebruiksaanwijzing van uw videomonitor.
9 Zet de transmissiehendel in de R-stand
(achteruit) om het beeld aan de achterkant van
de auto te laten weergeven.
Voordat u de camera gaat bekijken, trekt u de
handrem aan en blokkeert u de wielen, zodat
de auto niet kan bewegen. Anders kan er een
onverwacht ongeluk gebeuren.
Installatie
Nederlands
|
47
De voedingseenheid inbouwen
1 Bevestig de dubbelzijdig klevende tape op de
voedingseenheid en bevestig deze vervolgens
onder de vloerbedekking aan de kant van de
voorpassagier.
Bevestig de voedingseenheid niet op de volgende
plaatsen.
- Plek die vochtig is.
- Onstabiel oppervlak.
- Plek die het autorijden belemmert.
- Plek met een hoge temperatuur.
De schakeleenheid inbouwen (uitsluitend
CMOS-300)
1 Maak het inbouwoppervlak van de
schakeleenheid schoon.
Met behulp van een in de handel verkrijgbaar
reinigingsmiddel verwijdert u vuil, vocht en olie
van het oppervlak waarop de schakeleenheid moet
worden bevestigd.
2 Bevestig dubbelzijdig klevende tape aan de
onderkant van de schakeleenheid en bevestig
die vervolgens op een gemakkelijk te bedienen
plaats, bijv. vlakbij het dashboard aan
bestuurderszijde.
10
Pas de camerahoek zodanig aan dat de
achterzijde van de auto of de bumper onder
aan het monitorscherm zichtbaar is.
Achterkant of achterbumper van de auto
Tijdens het afstellen van de camerahoek moet u
voorzichtig zijn om het camerasnoer niet uit te
rekken.
11
Na het afstellen van de camerahoek draait u de
bevestigingsschroeven stevig vast.
Controleer de bevestigingsschroeven periodiek. Als
ze loszitten, draait u ze stevig vast.
12
Voer de handelingen uit in “Camera instellen”
(pagina 50). (uitsluitend CMOS-300)
Wanneer een afstelling in het huidige,
beschikbare bereik niet mogelijk is, verandert u de
camerapositie voordat u het opnieuw probeert.
13
Zet de camera stevig vast op zijn plaats.
Verwijder de papieren beschermstrook van de
dubbelzijdig klevende tape op de camerabeugel
en bevestig hem. Na bevestiging drukt u de
camerabeugel met uw vingers aan zodat een
goede hechting is gegarandeerd.
Raak het lijmoppervlak niet met uw handen aan
en trek de bevestigde tape niet los en bevestig
deze weer, omdat hierdoor de hechtkracht wordt
verminderd en de camerabeugel los kan raken.
Indien noodzakelijk, bevestigt u de beugel op de
carrosserie met behulp van de klemschroef voor de
camerabeugel.
Klemschroef camerabeugel
48
|
CMOS-300/CMOS-200
+
2A
2A
CAMERA
REVERSE
CAMERA
ACC
Videosnoer: 1,5 m
Navigatiesysteem/videomonitor
(afzonderlijk leverbaar)
Voedingseenheid
Massadraad (zwart): 1 m
Accessoiredraad (rood): 1 m
Achteruitdetectiedraad (paars/wit): 10 cm
MASSA
Accu
Hoofdzekering
Zekering
Contactsleutel
Aansluiten op een metalen deel van de auto (een onderdeel
van het chassis dat aangesloten is op de negatieve zijde van de
voeding).
Wanneer de monitor geen ingang heeft
voor de achteruitrijcamera en de ingang
schakelt op basis van detectie, verbinden
met de bedradingsbundel van de
achteruitrijlamp van de auto wanneer.
OPGELET
Wanneer het contactslot van uw auto geen ACC-stand kent, takt u de draad af die van spanning wordt
voorzien wanneer het contactslot in de stand ON staat en sluit u deze aan op de accessoirevoedingsdraad.
Voordat u verdergaat, controleert u of de contactsleutel niet in het contactslot is gestoken en koppelt u de
massakabel (-) los bij de accu om kortsluitingen te vermijden.
Aansluiten op de IN/UIT-schakelbare voeding. Niet
aansluiten op een permanent ingeschakelde voeding.
Zekering ( 2A )
Camera
Camera-aansluitsnoer
Sluit de camera aan op het camera-aansluitsnoer.
Aansluiten op de video-ingang van de
achteruitrijcamera of de externe video-ingang van
de videomonitor.
Voedingskabel
Accessoirevoeding
(ACC)
Schakeleenheid (uitsluitend CMOS-300): 2 m
Wordt niet gebruikt wanneer de camera wordt
aangesloten op een navigatiesysteem of een
monitor met een speciale video-ingang voor de
achteruitrijcamera.
Lengte camerasnoer 5 m, lengte camera-aansluitsnoer 3 m
Aansluitingen
Basisaansluitingen
Nederlands
|
49
Wanneer de camera wordt aangesloten op een Kenwoord-navigatiesysteem (hoofdapparaat) dat uitgerust is met
een camerabedieningsfunctie, gebruikt u het meegeleverde aansluitsnoer voor het hoofdapparaat. Daarmee kan het
hoofdapparaat het beeld op het display schakelen en tevens de camera verstellen.
Wanneer twee CMOS-300-cameras worden gebruikt (voor de voor- en de achterkant), moet er een identificatie worden
ingesteld voor de camera aan de voorkant. Voor meer informatie raadpleegt u “Camera-identificatie instellen” (pagina 55).
Sluit de voeding aan op dezelfde manier als in “Basisaansluitingen”. De achteruitdetectiedraad (paars/wit) kan zo nodig worden
aangesloten.
• De meegeleverde schakeleenheid wordt niet gebruikt voor aansluiting op het systeem.
Videosnoer
Videosnoer
Voedingseenheid
Camera 1 (gebruikt als
achteruitrijcamera) (ID1: standaard)
Camera 2 (gebruikt als vooruitcamera)
(Verander identificatie in ID2.)
Aansluiten op de speciale video-ingang
voor de achteruitrijcamera.
Aansluiten op de externe video-ingang.
Selecteer de externe video-ingang om
het camerabeeld te controleren.
Aansluiten op de
camerabedieningsaansluitingen
van het hoofdapparaat.
Camera-aansluitsnoer
Aansluitsnoer hoofdapparaat:
2 m
CAM+ (groen/rood)
CAM- (groen/wit)
Aansluiten van 2 cameras
Camera-aansluitsnoer
Voedingseenheid
Aansluiten op het systeem (uitsluitend CMOS-300)
50
|
CMOS-300/CMOS-200
Bediening schakeleenheid
De schakeleenheid kan worden gebruikt om de
beeldweergavemodus te schakelen, de weergave
van de begeleidingslijnen te tonen/verbergen en de
camera te verstellen.
Weergavetoets
• Schakelt tussen de beeldweergavemodi.
• Selecteert een item in de instellingsmodus.
Ingedrukt houden om de begeleidingslijnen weer
te geven of te verbergen.
+/− toets
Beweegt langs de items van de
instellingsmodus of stelt een
afstellingswaarde in.
Voorbereiding voor het instellen van de
camera
1 Breng de auto tot stilstand.
In een parkeervak met witte lijnen en
wielblokkeringen parkeert u de auto in het midden
van het wit omlijnde kader.
2 Rij de auto naar voren.
Rij de auto naar voren tot het volledig parkeervak
in het camerabeeld zichtbaar is.
Zorg ervoor dat de handrem aangetrokken is
en trap het rempedaal in zodat de auto volledig
stilstaat. Voer de instelling uit op een plek waar dit
geen overlast voor andere mensen vormt.
Camera-instellingsprocedure
1 Voer vooraf alle noodzakelijke aansluitingen
uit.
2 Geef het videobeeld van de camera weer.
Sommige videomonitoren schakelen automatisch
over naar de externe video-ingangsfunctie.
Voor meer informatie raadpleegt u de
gebruiksaanwijzing van uw videomonitor.
3 Houd de weergave- en de + toets van de
schakeleenheid tegelijkertijd ingedrukt om de
camera-instellingsmodus te activeren.
4 Selecteer eerst de positionering van de camera.
Gebruik de + of - toets om een item te selecteren
en druk op de weergavetoets om de selectie in te
voeren.
• Wanneer de camera als achteruitrijcamera wordt
gebruikt, drukt u op [OK].
Wanneer de camera als vooruitcamera wordt
gebruikt, selecteert u [Switch to Normal Image
Display] en selecteert u vervolgens [OK].
Door [Reset All] te selecteren, worden alle camera-
instellingen teruggezet naar de standaardwaarden.
5 Selecteer een camera-instelitem en stel het in.
De volgende items zijn beschikbaar voor het
instellen van de camera.
1. Beeldafstellingen bovenaanzicht (centreren,
linker- en rechterhoek, hoek omhoog en omlaag)
2. Aanpassingen begeleidingslijnen
groothoekbeeld (grootte, horizontale richting,
verticale richting, instelling rode-lijnpositie)
3. Aanpassingen begeleidingslijnen
bovenaanzicht (grootte, horizontale richting,
verticale richting, instelling rode-lijnpositie)
Een item selecteren:
Druk op de + of - toets om een item te selecteren
en druk op de weergavetoets om de selectie in
te voeren. Wanneer een item voor aanpassing
Camera instellen (uitsluitend CMOS-300)
Nederlands
|
51
geselecteerd is, verandert het kader van diens
pictogram van blauw in rood.
Het item aanpassen:
Nadat een item is geselecteerd, drukt u op de +
of - toets om het aan te passen en drukt u op de
weergavetoets om de aangepaste waarde in te
voeren.
6 Sluit de instelling af.
Beeldafstelling bovenaanzicht
(centreren)
Met dit item stelt u het midden van de inbouwpositie
van de camera af.
1 Selecteer “OVERHEAD VIEW IMAGE
ADJUSTMENT (CENTERING)”.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid,
tot de twee witte lijnen op de positie
verschijnen die overeenkomt met de
middenlijn van de auto.
Afstelling is met een stap naar links of naar rechts
mogelijk. Wanneer de afstelling in het huidige,
beschikbare bereik niet mogelijk is, verandert u de
camerapositie voordat u het opnieuw probeert.
Selecteer [Back] om terug te gaan naar het vorige
instelitem.
Selecteer [Next] om naar het volgende instelitem
te gaan.
Door [Reset] binnen een afzonderlijk instelitem
te selecteren, wordt de camera-instelling van dat
item teruggezet naar de standaardwaarde.
• Selecteer [ ] om het pictogram ondersteboven
te draaien.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Beeldafstelling
bovenaanzicht (linker- en rechterhoek)/
“OVERHEAD VIEW IMAGE ADJUSTMENT (Right-
and-Left ANGLE).”
Beeldafstelling bovenaanzicht (linker- en
rechterhoek)
Met dit item stelt u de horizontale hoek (in een
draaiende beweging) af van de inbouwpositie van de
camera.
1 Selecteer “OVERHEAD VIEW IMAGE
ADJUSTMENT (Right-and-Left ANGLE)”.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
tot het midden van het parkeervak verticaal
wordt weergegeven.
Afstelling is met een stap naar links of naar rechts
mogelijk. Wanneer de afstelling in het huidige,
beschikbare bereik niet mogelijk is, verandert u de
camerapositie voordat u het opnieuw probeert.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Beeldafstelling
bovenaanzicht (hoek omhoog en omlaag)/
“OVERHEAD VIEW IMAGE ADJUSTMENT
(Up-and-Down ANGLE)”.
52
|
CMOS-300/CMOS-200
Beeldafstelling bovenaanzicht (hoek
omhoog en omlaag)
Met dit item stelt u de verticale hoek (nijging) van de
inbouwpositie van de camera af.
1 Selecteer “OVERHEAD VIEW IMAGE
ADJUSTMENT (Up-and-Down ANGLE)”.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
tot de lijnen die de breedte van de auto
aangeven, verticaal worden weergegeven.
Afstelling is met een stap naar boven of naar
beneden mogelijk. Wanneer de afstelling in
het huidige, beschikbare bereik niet mogelijk
is, verandert u de camerapositie voordat u het
opnieuw probeert.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
4 Selecteer [Next].
Hiermee gaat u verder naar Afstelling
begeleidingslijn groothoekbeeld (grootte)/
“WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT (Size)”.
Voor afstellen van begeleidingslijnen
De hierna volgende afstellingen stellen de afmetingen,
lengtes en posities van de begeleidingslijnen af die
in het groothoekbeeld en het bovenaanzicht worden
getoond. Standaard worden de drie hieronder afgebeelde
begeleidingslijnen (groen, geel en rood) weergegeven, ervan
uitgaande dat de inbouwhoogte van de camera 80 cm is
en de afstand tussen de linker- en de rechterlijn van het
parkeervak 2,2 meter is. Door de begeleidingslijnen van het
groothoekbeeld of het bovenaanzicht af te stellen, verandert
de interval tussen de bijbehorende begeleidingslijnen. Omdat
de interval tussen elk stel begeleidingslijnen afhankelijk is
van de inbouwhoogte van de camera, dient u de feitelijke
instellingen te controleren nadat alle onderstaande
afstellingen zijn uitgevoerd.
Zodra de interval tussen begeleidingslijnen is afgesteld
op basis van uw parkeervak, geven de weergegeven
begeleidingslijnen niet langer de breedte van de auto aan.
Houd er rekening mee dat de afmetingen van parkeervakken
sterk kunnen verschillen en controleer de werkelijke afmeting
van elk parkeervak voordat u probeert erin te parkeren.
De oranje lijn duidt de positie aan van het bovenaanzicht
(gebied aan deze kant van de oranje lijn) en van het
groothoekbeeld (gebied achter de oranje lijn) in de PinP-
weergave (pagina 56). Wanneer de oranje lijn die in het
groothoekbeeld wordt getoond, groter is dan de parkeerlijn,
remt u de auto af en rijdt u tot de rode lijn (parkeerpositie)
door deze te controleren in het bovenaanzicht.
De rode lijn wordt gebruikt om de parkeerpositie aan te geven
en kan onafhankelijk van de andere begeleidingslijnen worden
ingesteld.
Groen
Geel
Rood
0,5 m
Oranje
2,7 m
2,2 m
Afstelling begeleidingslijn
groothoekbeeld (grootte)
Met dit item kan de globale grootte worden afgesteld
van de begeleidingslijnen die in het groothoekbeeld
worden weergegeven.
1 Selecteer “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Size).
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de grootte af te stellen.
Camera instellen (uitsluitend CMOS-300)
Nederlands
|
53
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Aanpassing
begeleidingslijn groothoekbeeld (horizontale
richting)/WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Horizontal direction).
Aanpassing begeleidingslijn
groothoekbeeld (horizontale richting)
Met dit item kan de positionering links-rechts worden
afgesteld van de begeleidingslijnen die in het
groothoekbeeld worden weergegeven.
1
Selecteer “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Horizontal direction).
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de positionering links-rechts af te stellen.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Afstelling
begeleidingslijn groothoekbeeld (verticale
richting)/WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Vertical direction).
Afstelling begeleidingslijn
groothoekbeeld (verticale richting)
Met dit item kan de lengte worden afgesteld van de
begeleidingslijnen die in het groothoekbeeld worden
weergegeven.
1
Selecteer “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Vertical direction).
2
Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de lengte af te stellen.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Afstelling
begeleidingslijn groothoekbeeld (instelling
rode-lijnpositie)/ “WIDE VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Red Line Position Setting).
Afstelling begeleidingslijn
groothoekbeeld (instelling rode-
lijnpositie)
Met dit item kan de positie worden afgesteld
van de rode lijn die in het groothoekbeeld wordt
weergegeven. De rode lijn kan onafhankelijk worden
gebruikt om de referentielijn in te stellen voor de
parkeerpositie van de auto.
1
Selecteer “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Red Line Position Setting)”.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de positie van de rode lijn af te stellen.
Standaard valt de rode lijn samen met de gele lijn
die zich het dichtst bij de auto bevindt. Beweeg de
rode lijn tot aan de rand van de bumper van uw
auto.
Volgende pagina 3
54
|
CMOS-300/CMOS-200
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
4 Selecteer [Next].
Hiermee gaat u verder naar Afstelling
begeleidingslijn bovenaanzicht (grootte)/
“OVERHEAD VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Size).
Afstelling begeleidingslijn
bovenaanzicht (grootte)
Met dit item kan de globale grootte worden afgesteld
van de begeleidingslijnen die in het bovenaanzicht
worden weergegeven.
1 Selecteer “OVERHEAD VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Size)”.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de grootte af te stellen.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Afstelling
begeleidingslijn bovenaanzicht (horizontale
richting)/ “OVERHEAD VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Horizontal direction)”.
Afstelling begeleidingslijn
bovenaanzicht (horizontale richting)
Met dit item kan de positionering links-rechts worden
afgesteld van de begeleidingslijnen die in het
bovenaanzicht worden weergegeven.
1 Selecteer “OVERHEAD VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Horizontal direction)”.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de positionering links-rechts af te stellen.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Afstelling
begeleidingslijn bovenaanzicht (verticale
richting)/ “OVERHEAD VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Vertical direction)”.
Afstelling begeleidingslijn
bovenaanzicht (verticale richting)
Met dit item kan de globale lengte worden afgesteld
van de begeleidingslijnen die in het bovenaanzicht
worden weergegeven.
1 Selecteer “OVERHEAD VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Vertical direction)”.
2
Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de lengte af te stellen.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar Afstelling
begeleidingslijn bovenaanzicht (instelling
rode-lijnpositie)/ “OVERHEAD VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Red Line Position Setting).
Camera instellen (uitsluitend CMOS-300)
Nederlands
|
55
Afstelling begeleidingslijn
bovenaanzicht (instelling rode-
lijnpositie)
Met dit item kan de positie worden afgesteld
van de rode lijn die in het bovenaanzicht wordt
weergegeven. De rode lijn kan onafhankelijk worden
gebruikt om de referentielijn in te stellen voor de
parkeerpositie van de auto.
1 Selecteer “OVERHEAD VIEW GUIDELINE
ADJUSTMENT (Red Line Position Setting).
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de positie van de rode lijn af te stellen.
Standaard valt de rode lijn samen met de gele lijn
die zich het dichtst bij de auto bevindt. Beweeg de
rode lijn tot aan de rand van de bumper van uw
auto.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op de
weergavetoets.
4 Selecteer [Next].
Hiermee gaat u verder naar Het instellen van de
camera voltooien “SETTING COMPLETE”.
Het instellen van de camera voltooien
1 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om [Finish] te selecteren en druk op de
weergavetoets.
Camera-identifi catie instellen
Wanneer twee CMOS-300-camera’s worden
aangesloten op een Kenwood-navigatiesysteem
dat uitgerust is met een camerabedieningsfunctie,
moeten verschillende camera-identificaties
worden toegewezen aan de 2 camera’s. De camera-
identificaties van beide cameras zijn af fabriek
ingesteld op ID1.
1 Houd de + toets van de schakeleenheid
gedurende meer dan 2 seconden ingedrukt en
druk vervolgens de - toets gedurende meer dan
2 seconden in.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de camera-identi catie te selecteren en
druk op de weergavetoets.
3 Na het instellen drukt u op de + of - toets van
de schakeleenheid om [Finish] te selecteren en
drukt u op de weergavetoets.
56
|
CMOS-300/CMOS-200
Displayweergave schakelen
Het CMOS-300-camerasysteem kan 5 verschillende
camerabeelden weergeven.
1 Terwijl een beeld wordt weergegeven op de
monitor, drukt u op de weergavetoets van de
schakeleenheid.
Met elke druk op de weergavetoets wordt de
beeldweergavemodi in de onderstaande volgorde
geschakeld.
Supergroothoekbeeld
Groothoekbeeld met een horizontale hoek van
ongeveer 190°.
Groothoekbeeld
Camerabeeld met een horizontale hoek van
ongeveer 135°.
Bovenaanzicht
Beeld gezien vanuit een standpunt recht boven de
auto.
PinP-weergave
Het bovenaanzicht wordt weergegeven op
de bovenste helft van het scherm, terwijl het
groothoekbeeld wordt weergegeven op de
onderste helft. Het bovenaanzicht in de bovenste
helft van het scherm toont het gebied aan deze
zijde van de oranje lijn die in het groothoekbeeld in
de onderste helft wordt getoond.
Hoekweergave
De beelden gezien vanaf de twee hoeken van de
auto worden weergegeven op de linker- en de
rechterhelft van het scherm.
Displayweergave schakelen (uitsluitend CMOS-300)
Nederlands
|
57
Camera-eenheid (CMOS-300)
Uitvoervideo
: Gespiegeld groothoekbeeld (voor
achteruitbeeld)/normaal groothoekbeeld (voor
vooruitbeeld)
Sensor: 1/4”-kleuren-CMOS-sensor
Aantal pixels: Ca. 310.000 pixels
Lens
: Groothoek, brandpuntsafstand f=0,82 mm,
F-waarde 2,6
Gezichtshoeken
: Horizontaal: Ca. 190°
: Verticaal: Ca. 158°
Verlichtingsbereik
: Ca. 0,9 tot 100.000 lux
Irissysteem: Elektronische iris
Scansysteem: Interlace
Synchronisatiesysteem: Interne synchronisatie
Video-uitgang: 1 Vp-p/ 75 Ω
Afmetingen (bxhxd): 24 x 24 x 24,8 mm
Gewicht: Ca. 30 g (zonder kabel)
Camera-eenheid (CMOS-200)
Uitvoervideo
: Gespiegeld groothoekbeeld (voor achteruitbeeld)
Sensor: 1/4”-kleuren-CMOS-sensor
Aantal pixels: Ca. 310.000 pixels
Lens
: Groothoek, brandpuntsafstand f=1,6 mm,
F-waarde 2,3
Gezichtshoeken
: Horizontaal: Ca. 135°
: Verticaal: Ca. 105°
Verlichtingsbereik
: Ca. 0,9 tot 100.000 lux
Irissysteem: Elektronische iris
Scansysteem: Interlace
Synchronisatiesysteem: Interne synchronisatie
Video-uitgang: 1 Vp-p/ 75 Ω
Afmetingen (bxhxd): 24 x 24 x 24,8 mm
Gewicht: Ca. 29 g (zonder kabel)
Schakeleenheid (uitsluitend CMOS-300)
Afmetingen (bxhxd): 27,5 x 32,8 x 12 mm
Gewicht: Ca. 10 g (zonder kabel)
Voedingseenheid
Bedrijfsspanning
: 14,4 V (11 V – 16 V)
Max. stroomgebruik (CMOS-300)
: 150 mA
Max. stroomgebruik (CMOS-200)
: 100 mA
Afmetingen (bxhxd): 54 x 23 x 22 mm
Gewicht: Ca. 32 g
Gespiegeld beeld houdt in dat het videobeeld links en
rechts omdraait, net zoals het beeld dat gezien wordt in een
achteruitkijk- of een zijspiegel.
Specificaties kunnen zonder kennisgeving worden gewijzigd.
Dit merkteken geeft aan dat Kenwood
bij de productie van dit product heeft
geprobeerd het milieu zo weinig
mogelijk te belasten.
Dit product wordt niet geïnstalleerd door de fabrikant
van een voertuig op de productielijn, noch door
de professionele invoerder van een voertuig in
EU-lidstaten.
Informatie over het weggooien van
elektrische en elektronische apparatuur en
batterijen (particulieren)
Dit symbool geeft aan dat gebruikte
elektrische, elektronische producten en
batterijen niet bij het normale huishoudelijke
afval mogen.
Lever deze producten in bij de aangewezen
inzamelingspunten, waar ze gratis worden
geaccepteerd en op de juiste manier worden
verwerkt, teruggewonnen en hergebruikt.
Voor inleveradressen zie www.nvmp.nl, www.
ictmilieu.nl, www.stibat.nl. Wanneer u dit
product op de juiste manier als afval inlevert,
spaart u waardevolle hulpbronnen en
voorkomt u potentiële negatieve gevolgen
voor de volksgezondheid en het milieu, die
anders kunnen ontstaan door een onjuiste
verwerking van afval.
Opgelet: Het teken “Pb” onder het teken van
de batterijen geeft aan dat deze
batterij lood bevat.
Speci caties
1/100