Lenovo ThinkServer TS200 Installatie En Gebruik

Type
Installatie En Gebruik
Installatie en gebruik
ThinkServer TS200
Machinetypen: 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530
ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525,
6526, 6528, 6529 en 6530
Installatie en gebruik
Opmerking: Lees eerst de algemene informatie in Bijlage B, “Kennisgevingen”, op pagina 199 en het document over garantie en
ondersteuning, op de Lenovo
®
ThinkServer-documentatie DVD.
Eerste uitgave (november 2009)
© Copyright Lenovo 2009.
Gedeelten © Copyright International Business Machines Corporation 2009.
Inhoudsopgave
Beveiliging ..........................vii
Hoofdstuk 1. Kennismaking ....................1
Kennisgevingen en instructies in dit document ..............2
Overige documentatie .......................3
Hoofdstuk 2. Wegwijzer voor installatie van de server..........5
Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server ..........7
Voorzieningen en technologieën ...................7
Specificaties ..........................10
Software ...........................12
EasyStartup .........................12
EasyManage.........................12
Betrouwbaarheid, beschikbaarheid en services .............13
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding .........15
Voorkant ...........................15
Achterkant ..........................18
Interne aansluitingen op de systeemplaat ...............19
Externe aansluitingen op de systeemplaat ...............20
Schakelaars en jumpers op de systeemplaat ..............21
LED’s op systeemplaat ......................22
LED’s voor voedingseenheid ....................25
Kenmerken van de netvoeding van de server..............27
De server aanzetten ......................28
De server uitschakelen .....................29
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen .......31
Installatierichtlijnen .......................31
Richtlijnen voor systeembetrouwbaarheid ..............32
Werken in de server met ingeschakelde netvoeding ..........33
Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit .....33
Servercomponenten .......................34
Het zijpaneel verwijderen .....................35
Zijpaneel installeren .......................36
De tweedelige frontplaat verwijderen .................36
De onderste frontplaat installeren ..................38
De bovenste frontplaat installeren ..................39
Een geheugenmodule verwijderen ..................39
Een geheugenmodule installeren ..................40
Niet-gebufferde DIMM’s (UDIMM’s) ................41
Geregistreerde DIMM’s (RDIMM’s) ................42
Interne stations verwijderen en installeren ...............45
Een DVD-station verwijderen...................46
Een DVD-station installeren ...................47
Een bandstation verwijderen ...................49
Een bandstation installeren ...................50
Een hot-swap vasteschijfstation verwijderen .............52
ID’s voor hot-swap vasteschijfstations ...............53
Een hot-swap vasteschijfstation installeren..............53
Een simple-swap vasteschijfstation verwijderen ............55
Een simple-swap vasteschijfstation installeren ............56
© Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. iii
Voedings- en signaalkabels voor interne stations ...........56
Een adapter verwijderen .....................57
Een kaart installeren .......................59
Een PCI-kaart verwijderen.....................61
Een PCI-kaart installeren .....................62
Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB verwijderen .......63
Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB installeren .......63
De virtuele mediasleutel verwijderen .................64
De virtuele mediasleutel installeren .................65
Een hot-swap voedingseenheid verwijderen ..............66
Een hot-swap voedingseenheid installeren...............68
Een beveiligingsbeugel installeren ..................69
De installatie voltooien ......................71
De tweedelige frontplaat terugplaatsen ...............71
Het zijpaneel terugplaatsen ...................73
Kabels aansluiten .......................74
De serverconfiguratie bijwerken ..................74
Externe apparaten aansluiten ...................74
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 75
De systeemventilator aan de achterzijde verwijderen ...........75
De systeemventilator aan de achterzijde installeren ...........76
De ventilatoreenheid van het vasteschijfstation verwijderen ........77
De ventilatoreenheid van het vasteschijfstation installeren .........78
De simple-swap achterplaat verwijderen ...............80
De simple-swap achterplaat installeren ................81
Achterplaat van SAS/SATA-vasteschijfstation verwijderen .........83
Achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijfstations installeren .........84
Voorpaneel verwijderen ......................85
Voorpaneel installeren ......................86
USB-aansluiting aan voorkant verwijderen ...............87
USB-aansluiting aan voorkant installeren ...............87
Verwijderen van kaartklem aan achterzijde...............88
Installeren van kaartklem aan achterzijde ...............89
Verwijderen van kaartklem aan voorzijde ...............89
Installeren van kaartklem aan voorzijde ................90
Houder van hot-swap voedingseenheid verwijderen ...........90
Houder van hot-swap voedingseenheid installeren ............91
De batterij verwijderen ......................92
De batterij installeren ......................92
FRU’s verwijderen en vervangen ..................93
Een ServeRAID BR10-il-controller verwijderen ............93
Een ServeRAID BR10-il-controller installeren .............94
Een optionele ServeRAID-MR10i SAS/SATA-controller verwijderen .....95
Een optionele ServeRAID-MR10i SAS/SATA-controller installeren .....95
Een optionele ServeRAID-MR10is VAULT SAS/SATA-controller verwijderen 97
Een optionele ServeRAID-MR10is VAULT SAS/SATA-controller installeren 97
Een niet-hot-swap voedingseenheid verwijderen............99
Een niet-hot-swap voedingseenheid installeren............102
Microprocessor en ventilatorkoeling verwijderen ...........103
Microprocessor en ventilatorkoeling installeren ............105
De systeemplaat verwijderen ..................108
De systeemplaat installeren ...................110
Hoofdstuk 7. De server configureren
...............113
Werken met het programma Setup Utility ...............114
iv ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Het programma Setup Utility starten................114
Menuopties in het programma Setup Utility .............114
Wachtwoorden .......................118
Werken met het programma Boot Manager ..............119
RAID-controllers ........................120
Werken met het programma WebBIOS ..............121
Werken met het programma ThinkServer EasyStartup ..........123
Voordat u de EasyStartup-DVD gaat gebruiken ...........124
Installatie en configuratie....................124
RAID configureren ......................125
Werken met het programma LSI Configuration Utility .........125
Normale installatie van het besturingssysteem ............127
Het programma Broadcom Gigabit Ethernet Utility inschakelen .......128
De Gigabit Ethernet-controller configureren ..............128
De firmware bijwerken......................128
Werken met het programma EasyUpdate Firmware Updater .......129
Backup van serverfirmware starten .................130
De Integrated Management Module .................130
De voorziening voor aanwezigheid op afstand en maken van een scherm-
afdruk van een blauw scherm gebruiken ..............131
IP-adres bemachtigen voor toegang tot de webinterface ........132
Aanmelden op de webinterface .................132
Programma Advanced Settings Utility ................133
Installeren van ThinkServer EasyManage-software ...........133
Installatievereisten ......................133
Installatievolgorde ......................134
Installeren van Windows 2008 32-bit componenten ..........134
De LANDesk Software Agent verwijderen..............135
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen ................137
Tabellen voor probleemoplossing ..................137
Problemen met het DVD-station .................138
Algemene problemen .....................138
Problemen met het vaste-schijfstation ...............139
Incidentele problemen .....................139
Problemen met toetsenbord, muis of aanwijsapparaat .........140
Problemen met het geheugen ..................141
Microprocessorproblemen ...................142
Beeldschermproblemen ....................143
Problemen met optionele apparatuur ...............145
Voedingsproblemen......................146
Problemen met de seriële poort .................147
Softwareproblemen ......................148
Problemen met USB-poorten ..................148
Voedingsproblemen oplossen ...................149
Problemen Ethernet-controllers oplossen ...............149
Onbepaalde problemen oplossen..................150
Eventlogboeken ........................151
Eventlogboeken openen met het programma Setup Utility .......151
Eventlogboeken bekijken zonder de server opnieuw te starten ......152
Logboek voor systeemevents ...................153
POST-geluidssignalen ......................153
Integrated Management Module - foutberichten ............161
Diagnoseprogramma’s, berichten en foutcodes.............192
Werken met de diagnoseprogramma’s ...............192
Tekstberichten bij diagnose ...................193
Inhoudsopgave v
Het testlogboek bekijken ....................193
Diagnoseberichten ......................194
Bijlage A. Hulp en technische assistentie..............195
Voordat u belt .........................195
De documentatie gebruiken ....................195
Hulp en informatie op internet ...................195
Service aanvragen .......................196
Andere services ........................196
Extra services aanschaffen ....................197
Productservice Lenovo .....................197
Bijlage B. Kennisgevingen ...................199
Handelsmerken ........................200
Belangrijke opmerkingen .....................200
Hergebruik en afvalverwerking van het product ............201
Fijnstofverontreiniging ......................202
Naleving van de richtlijn van de Republiek Turkije over Beperking van gevaar-
lijke stoffen .........................203
Kennisgeving recycling voor Japan .................204
Retourzendingsprogramma voor batterijen ..............204
Duitse verklaring voor Werkverordening ...............206
Elektromagnetische straling ....................206
Verklaring van de Federal Communications Commission (FCC) .....206
Industry Canada Class A emission compliance statement ........206
Avis de conformité à la réglementation d’Industrie Canada .......206
Australië en Nieuw-Zeeland, kennisgeving Klasse A ..........206
Verenigd Koninkrijk: Veiligheidseisen voor telecommunicatie.......206
Verklaring van conformiteit met EU-richtlijnen ............207
Verklaring van conformiteit met Klasse A in Duitsland .........207
Japan: VCCI-verklaring ....................208
Taiwan: waarschuwingsinstructie Klasse A .............208
Volksrepubliek China: waarschuwingsinstructie Klasse A ........209
Korea: waarschuwingsinstructie Klasse A..............209
Trefwoordenregister ......................211
vi ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Beveiliging
Before installing this product, read the Safety Information.
Antes de instalar este produto, leia as Informações de Segurança.
Pred instalací tohoto produktu si prectete prírucku bezpecnostních instrukcí.
Læs sikkerhedsforskrifterne, før du installerer dette produkt.
Lees voordat u dit product installeert eerst de veiligheidsvoorschriften.
Ennen kuin asennat tämän tuotteen, lue turvaohjeet kohdasta Safety Information.
Avant d’installer ce produit, lisez les consignes de sécurité.
Vor der Installation dieses Produkts die Sicherheitshinweise lesen.
Prima di installare questo prodotto, leggere le Informazioni sulla Sicurezza.
Les sikkerhetsinformasjonen (Safety Information) før du installerer dette produktet.
Antes de instalar este produto, leia as Informações sobre Segurança.
© Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. vii
Antes de instalar este producto, lea la información de seguridad.
Läs säkerhetsinformationen innan du installerar den här produkten.
Belangrijk:
Elke waarschuwing en elk gevaarbericht in dit document is gelabeld met een num-
mer. Met dit nummer wordt verwezen naar het Engelse voorschrift en alle vertalin-
gen ervan in de publicatie Safety Information.
Als een waarschuwing bijvoorbeeld is voorzien van een label Statement 1 (Voor-
schrift 1) kunt u de vertalingen voor deze waarschuwing vinden in de publicatie
Safety Information, onder Statement 1.
Lees voordat u de procedures uitvoert alle waarschuwingen en voorschriften in dit
document zorgvuldig door. Lees ook alle extra veiligheidsrichtlijnen die bij de server
of bij optionele apparaten wordt geleverd voordat u het apparaat installeert.
viii ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Voorschrift 1:
Gevaar!
Elektrische stroom van net-, telefoon- en communicatiekabels kan gevaar
opleveren.
Houd u ter voorkoming van een schok aan het volgende:
v Sluit tijdens onweer geen kabels aan en voer geen installatie-,
onderhouds- of configuratiewerkzaamheden aan dit product uit.
v Sluit alle netsnoeren aan op correct bedrade, geaarde stopcontacten.
v Sluit alle apparatuur die met dit product wordt verbonden aan op correct
bedrade stopcontacten.
v Koppel en ontkoppel signaalkabels indien mogelijk met één hand.
v Zet nooit apparatuur aan wanneer u sporen van vuur, water of fysieke
beschadigingen ziet.
v Ontkoppel de aangesloten netsnoeren, telecommunicatiesystemen, net-
werken en modems voordat u kleppen van de apparatuur opent, tenzij
anders aangegeven in de installatie- en configuratieprocedures.
v Koppel en ontkoppel kabels zoals is aangegeven in de onderstaande
tabel bij het installeren, verplaatsen of openen van kleppen van dit pro-
duct of aangesloten apparatuur.
Aansluiten: Ontkoppelen:
1. Zet alles UIT.
2. Sluit eerst alle kabels aan op de appara-
ten.
3. Sluit de signaalkabels aan.
4. Steek de stekker in het stopcontact.
5. Zet het apparaat AAN.
1. Zet alles UIT.
2. Haal eerst de stekker uit het stopcontact.
3. Ontkoppel de signaalkabels.
4. Ontkoppel alle kabels van de apparaten.
Beveiliging ix
Voorschrift 2:
Let op!
Gebruik ter vervanging van de lithiumbatterij alleen een batterij met
onderdeelnummer 33F8354, of een gelijkwaardig type batterij. Als uw systeem
beschikt over een module waarin een lithiumbatterij is verwerkt, vervang die
module dan uitsluitend door een gelijke module van dezelfde fabrikant. De
batterij bevat lithium en kan bij verkeerd gebruik exploderen.
Houd u aan het volgende:
v Gooi de batterij niet in water
v Verwarm de batterij niet boven 100°C
v Probeer niet de batterij te repareren of uit elkaar te halen.
Gooi de batterij niet bij het huisvuil weg, maar behandel deze als klein che-
misch afval.
x ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Voorschrift 3:
Let op!
Als u laserproducten (bijvoorbeeld CD-ROM-stations, DVD-stations, glasvezel-
apparatuur of speciale zenders) installeert, let dan op het volgende:
v Open de behuizing niet. Als u de behuizing van het laserproduct opent,
kunt u worden blootgesteld aan gevaarlijke laserstraling. In het apparaat
bevinden zich geen onderdelen die kunnen worden vervangen.
v Het wijzigen van instellingen of het uitvoeren van procedures anders dan
hier is beschreven, kan leiden tot blootstelling aan gevaarlijke straling.
Gevaar!
Sommige laserproducten bevatten een ingebouwde laserdiode van Klasse
3A of 3B. Let op het volgende.
LASERSTRALING INDIEN GEOPEND. Kijk niet in de laserstraal en vermijd
direct contact met de laserstraal.
Class 1 Laser Product
Laser Klasse 1
Laser Klass 1
Luokan 1 Laserlaite
Appareil A Laser de Classe 1
`
Beveiliging xi
Voorschrift 4:
18 kg 32 kg 55 kg
Let op!
Voorzichtig optillen.
Voorschrift 5:
Let op!
De aan/uit-knop op het apparaat en de aan/uit-knop op de voedingseenheid
schakelen de elektrische stroom voor het apparaat niet uit. Het apparaat kan
ook meer dan één netsnoer hebben. Om te zorgen dat er geen spanning meer
op het apparaat staat, dient u alle stekkers uit het stopcontact te halen.
1
2
xii ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Instructie 8:
Let op!
Verwijder nooit de klep van een voedingseenheid of een ander onderdeel
waarop het volgende etiket is geplakt.
Gevaarlijke spannings-, stroom- en voltageniveaus binnen componenten
waarop dit label is bevestigd. Deze componenten bevatten geen onderdelen
die kunnen worden vervangen of onderhouden. Als u vermoedt dat er met een
van deze onderdelen een probleem is, neem dan contact op met een
onderhoudstechnicus.
Voorschrift 11:
Let op!
Het volgende label geeft de nabijheid aan van scherpe randen, hoeken of ver-
bindingen.
Voorschrift 12:
Let op!
Het volgende label geeft de nabijheid aan van een heet oppervlak.
Voorschrift 13:
Beveiliging xiii
Gevaar!
Overbelasting van een verdeelkast kan onder bepaalde omstandigheden
leiden tot een elektrische schok of brand. Om dergelijk gevaar te voorko-
men, dient u ervoor te zorgen dat de vereiste elektrische invoer van het
systeem niet hoger is dan het vastgestelde maximum voor de verdeelkast.
De elektrische specificaties van uw apparaat vindt u in de bij dat apparaat
geleverde informatie.
Voorschrift 15:
Let op!
Zorg dat het rek stevig is vastgezet om te voorkomen dat het kantelt als de
servereenheid naar buiten wordt geschoven.
Voorschrift 17:
Let op!
Het volgende label geeft de nabijheid aan van bewegende delen.
Voorschrift 26:
Let op!
Plaats geen voorwerpen op apparaten die in een rek zijn geïnstalleerd.
Waarschuwing: Dit product is geschikt voor gebruik met een IT-voedingssysteem
waarbij het maximumvoltage van fase naar fase 240 V bedraagt onder iedere
distributiestoringsconditie.
xiv ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Hoofdstuk 1. Kennismaking
Deze Installation and User Guide is bedoeld voor gebruik bij uw Lenovo
®
ThinkServer
TS200 (computertypen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en
6530) server. Dit document bevat informatie over:
v Installatie en bekabeling van de server
v Starten en configureren van de server
v Opties installeren en CRU’s (customer replaceable units) vervangen
v Problemen oplossen
De server wordt geleverd met de ThinkServer EasyStartup-DVD, om u te helpen bij
het configureren van de hardware, het installeren van stuurprogramma’s en het
installeren van het besturingssysteem.
De server wordt geleverd met beperkte garantie. Informatie over de garantie-
voorwaarden en het aanvragen van service en assistentie vindt u in het document
Garantie en ondersteuning,opdeThinkServer-documentatie DVD. Voor actuele
informatie over de server en andere Lenovo-producten gaat u naar: http://
www.lenovo.com/thinkserver .
Noteer de informatie over de server in de onderstaande tabel. U hebt deze informa-
tie nodig wanneer u de server registreert bij Lenovo.
Productnaam ThinkServer TS200
Type computer 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530
Modelnummer _____________________________________________
Serienummer _____________________________________________
Het modelnummer en het serienummer staan op een label aan de onderzijde van
de server en aan de voorzijde achter het frontplaatje (zie afbeelding).
© Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 1
1 Model en type computer
Voor een lijst van ondersteunde optionele apparaten voor de server gaat u naar
http://www.lenovo.com/thinkserver en klikt u op de tab Options.
Kennisgevingen en instructies in dit document
De veiligheidsvoorschriften staan ook in het meertalige document Safety Informa-
tion, op de Lenovo ThinkServer-documentatie DVD. Elk veiligheidsvoorschrift heeft
een nummer dat verwijst naar het corresponderende voorschrift in de documentatie
Safety Information.
De volgende kennisgevingen en instructies worden in dit document gebruikt:
v Opmerkingen: Hierin vindt u belangrijke informatie, tips, instructies en adviezen.
v Belangrijk: Deze opmerkingen bevatten informatie of advies waarmee u proble-
men kunt voorkomen.
v Attentie: Deze opmerkingen geven gevaar voor beschadiging van programma’s,
apparaten of gegevens aan. Een dergelijke opmerking staat direct voor de
instructie of situatie waarbij de beschadiging kan ontstaan.
v Waarschuwing: Deze opmerkingen geven situaties aan die lichamelijk letsel
kunnen veroorzaken. Een waarschuwing wordt geplaatst precies boven de
beschrijving van een mogelijk gevaarlijke procedure, stap of situatie.
v Gevaar: Deze opmerkingen geven situaties aan die levensgevaarlijk kunnen zijn.
De aanduiding Gevaar wordt geplaatst precies boven de beschrijving van een
mogelijk levensgevaarlijke procedure, stap of situatie.
2 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Overige documentatie
De Lenovo ThinkServer-documentatie DVD bevat documentatie voor de server, in
PDF-indeling (Portable Document Format). Voor de Lenovo ThinkServer-documen-
tatie DVD hebt u Adobe
®
Reader 5.0 (of hoger) nodig, of xpdf, dat wordt geleverd
bij Linux
®
-besturingssystemen.
De volgende tabel beschrijft de inhoud en locatie van de documentatie bij uw ser-
ver.
Document Beschrijving Locatie
Lees dit eerst Dit document stuurt u naar de
ThinkServer-documentatie DVD, voor
volledige informatie over garantie en
ondersteuning.
gedrukt, aanwe-
zig in de server-
verpakking
Belangrijke kennisgevingen Dit document bevat veiligheidsrichtlijnen en
wettelijke bepalingen, die u geacht wordt te
lezen voordat u gaat werken met de ser-
ver.
gedrukt, aanwe-
zig in de server-
verpakking
Hardware Maintenance
Manual
Dit document biedt diagnose-informatie,
een lijst van onderdelen, vervangings-
procedures voor alle FRU’s (field
replaceable units) (onderdelen die worden
vervangen door de technische dienst) en
voor alle CRU’s (customer replaceable
units).
Website Lenovo
Support: http://
www.lenovo.com/
support
Informatie over garantie en
ondersteuning
Dit document bevat garantiebepalingen en
informatie over hoe u contact opneemt met
Lenovo Support.
Beschikbaar op
de ThinkServer-
documentatie
DVD
Veiligheidsvoorschriften Dit document bevat alle in de ThinkServer-
documentatie aanwezige veiligheidsvoor-
schriften (in diverse talen).
Beschikbaar op
de ThinkServer-
documentatie
DVD
Hoofdstuk 1. Kennismaking 3
4 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Hoofdstuk 2. Wegwijzer voor installatie van de server
De installatieprocedure is afhankelijk van de configuratie van de server op het
moment van levering. In sommige gevallen is de server volledig geconfigureerd en
hoeft deze alleen te worden aangesloten op de netvoeding en het netwerk. In
andere gevallen moeten er hardwarevoorzieningen worden geïnstalleerd, moet
hardware en firmware worden geconfigureerd en moet het besturingssysteem wor-
den geïnstalleerd.
Tabel 1. Wegwijzer voor installatie van de server
Taak Waar vindt u de bijbehorende informatie
Uitpakken Hoofdstuk 3, “Wat wordt meegeleverd met uw server”, op pagina 7
Hardwarevoorzieningen
installeren
Hoofdstuk 5, “Optionele apparaten installeren en vervangen”, op
pagina 31
Hoofdstuk 6, “CRU’s (customer replaceable units) installeren en
vervangen”, op pagina 75
Ethernet-kabel en
netsnoeren verbinden
met netwerk- en
voedingsaansluitingen
“Achterkant” op pagina 18
Server starten om de
werking ervan te con-
troleren
“De server aanzetten” op pagina 28
UEFI-instellingen bekij-
ken en waar nodig
aanpassen
“Het programma Setup Utility starten” op pagina 114
RAID-controllers en
array’s configureren
“RAID-controllers” op pagina 120
Controleren of er
firmware-updates zijn
“Werken met het programma EasyUpdate Firmware Updater” op
pagina 129
Besturingssysteem en
standaard stuur-
programma’s installe-
ren
“Werken met het programma ThinkServer EasyStartup” op pagina
123
Installeren van stuur-
programma’s voor
toegevoegde voorzie-
ningen
Raadpleeg de met de hardwareoptie meegeleverde instructies.
Ethernet-instellingen
configureren in het
besturingssysteem
Raadpleeg de Help van het besturingssysteem. Deze stap is niet
nodig als het besturingssysteem is geïnstalleerd met het pro-
gramma ThinkServer EasyStartup.
Integrated Manage-
ment Module testen
(hiervoor is de optie
IMM Premium vereist)
“De Integrated Management Module” op pagina 130
Toepassingen voor
extern beheer installe-
ren
“Installeren van ThinkServer EasyManage-software” op pagina 133
Toepassingen installe-
ren
Raadpleeg de documentatie bij de toepassingen die u wilt installe-
ren.
© Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 5
6 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server
Het TS200-serverpakket bevat de server, netsnoeren, de ThinkServer-documentatie
DVD en opslagmedia met software.
1 Server
2 Netsnoeren
3 Documentatie en softwaremedia
Voorzieningen en technologieën
De TS200-server biedt de volgende voorzieningen en technologieën:
v UEFI-compatibele serverfirmware
De serverfirmware biedt verschillende voorzieningen, waaronder compatibiliteit
met Unified Extensible Firmware Interface (UEFI) 2.1, verbeterde RAS-mogelijk-
heden en compatibiliteitsondersteuning voor BIOS. UEFI vervangt het BIOS
(basic input/output system) en definieert een standaardinterface voor besturings-
systeem, platformfirmware en externe apparatuur. UEFI-compatibele servers kun-
nen werken met UEFI-compatibele besturingssystemen, op BIOS-gebaseerde
besturingssystemen, met op BIOS gebaseerde adapters, en daarnaast met UEFI-
compatibele adapters.
Opmerking: De server biedt geen ondersteuning voor DOS (Disk Operating
System).
v Mogelijkheden voor systeembeheer
De IMM (integrated management module) combineert serviceprocessorfuncties,
videocontroller en de functie Remote Presence (aanwezigheid op afstand) op
één chip. De IMM biedt geavanceerde besturing van serviceprocessors en func-
ties voor bewaking en alertsignalen. Als een omgevingstoestand een drempel
overschrijdt of als een systeemcomponent een storing vertoont, verlicht de IMM
bepaalde LED’s om te helpen bij de diagnose van het probleem, wordt de fout
vastgelegd in het eventlogboek en wordt u geattendeerd op het probleem. De
IMM biedt ook een functie voor virtuele aanwezigheid, voor het uitvoeren van
beheerfuncties op servers op afstand. De IMM verschaft serverbeheer op afstand
via algemene standaardinterfaces:
© Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 7
IPMI (Intelligent Platform Management Interface), versie 2.0
SNMP (Simple Network Management Protocol), versie 3
CIM (Common Information Model)
Webbrowser
v Voorziening voor aanwezigheid op afstand en vastleggen van blauwe scher-
men
De functie aanwezigheid op afstand biedt de volgende functies:
Video kijken op afstand met grafische resolutie tot 1600 x 1200 met 85 Hz,
ongeacht de systeemstatus
Toegang krijgen tot de server op afstand, met het toetsenbord en de muis
vanuit een client op afstand
Het CD of DVD-station, het diskettestation en het USB-flashstation toewijzen
op een client op afstand, en bestanden van ISO’s en diskette-images toewij-
zen als virtuele stations die beschikbaar zijn voor gebruik door de server
Een diskette-image uploaden naar het IMM-geheugen en dit toewijzen aan de
server als virtueel station
De functie voor het vastleggen van blauwe schermen legt de inhoud van de
videoweergave vast, voordat de IMM de server opnieuw start omdat de IMM een
vastgelopen besturingssysteem heeft geconstateerd. Een systeembeheerder kan
het vastleggen van blauwe schermen gebruiken om te helpen bij het bepalen van
de oorzaak van het vastlopen.
v Preboot-diagnoseprogramma’s
De preboot-diagnoseprogramma’s bevinden zich in het geïntegreerde USB-
geheugen. Deze programma’s verzamelen en analyseren systeemgegevens om
te helpen bij het stellen van een diagnose voor serverproblemen. Het diagnose-
programma verzamelt de volgende informatie over de server:
Systeemconfiguratie
Netwerkinterfaces en -instellingen
Geïnstalleerde hardware
Status en configuratie van serviceprocessor
VPD (vital product data), firmware en UEFI-configuratie (voorheen BIOS)
Status van vasteschijfstation
Configuratie van RAID-controller
Eventlogboeken voor serviceprocessors
De diagnoseprogramma’s maken een samengevoegd logboek net daarin de
events uit alle verzamelde logboeken. Deze informatie wordt verzameld in een
bestand, dat u kunt verzenden naar Lenovo service and support. Bovendien kunt
u deze informatie lokaal bekijken in een gegenereerd tekstbestand. U kunt het
logboek ook kopiëren naar een verwisselbaar medium en laten afbeelden in een
webbrowser.
Aanvullende informatie over preboot-diagnoseprogramma’s vindt u in de Hard-
ware Maintenance Manual.
v EasyStartup DVD
Het programma ThinkServer EasyStartup begeleidt u bij het configureren van de
hardware, de RAID-controller en bij het installeren van het besturingssysteem en
de stuurprogramma’s.
v EasyManage DVD
8 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Het programma ThinkServer EasyManage helpt u bij het beheren van uw servers
en clients, via niet-lokale probleemmelding en door middel van bewaking en
waarschuwingen.
v Geïntegreerde netwerkondersteuning
De server wordt geleverd met een geïntegreerde Ethernet-controller (dual-port
Intel 82574L Gigabit), die verbindingen met een netwerk van 10 Mbps, 100 Mbps
of 1000 Mbps ondersteunt. Meer informatie vindt u in “De Gigabit Ethernet-
controller configureren” op pagina 128.
v IPMI (Intelligent Platform Management Interface) 2.0
In de opdrachtregelinterface hebt u met het IPMI 2.0-protocol rechtstreeks toe-
gang tot functies voor serverbeheer. In de opdrachtregelinterface kunt u opdrach-
ten opgeven voor het besturen van de servervoeding, het bekijken van systeem-
gegevens en het identificeren van de server. U kunt ook een of meer opdrachten
opslaan in een tekstbestand en dit bestand uitvoeren als script.
v Grote capaciteit voor gegevensopslag en hot-swap functionaliteit
Sommige hot-swap servermodellen ondersteunen het gebruik van vier 3,5-inch
hot-swap vasteschijfstations. Met de hot-swap voorziening kunt u vasteschijf-
stations toevoegen, verwijderen of vervangen zonder de server uit te hoeven
schakelen.
v Grote systeemgeheugencapaciteit
De server ondersteunt maximaal 32 GB aan systeemgeheugen, als er geregis-
treerde DIMM’s zijn geïnstalleerd. De server ondersteunt maximaal 16 GB aan
geheugen, als er niet-gebufferde DIMM’s zijn geïnstalleerd. De geheugen-
controller ondersteunt ECC-geheugen en niet-ECC geheugen voor maximaal 6
PC3-8500 of PC3-10600R-999 (single-rank of dual-rank), 1066 en 1333 MHz,
DDR3 (derde generatie double-data-rate), geregistreerde en ongebufferde
SDRAM-DIMMs.
v Redundante verbindingen
Door het toevoegen van een optionele netwerkinterfacekaart (NIC) krijgt u de
beschikking over een failovervoorziening voor een redundante Ethernet-verbin-
ding. Als een probleem optreedt voor de primaire Ethernet-verbinding, wordt al
het Ethernet-verkeer voor de primaire verbinding automatisch overgeschakeld
naar de redundante NIC. Als de juiste stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd, vindt
de overschakeling plaats zonder gegevensverlies en zonder tussenkomst van de
gebruiker.
v High-performance grafische controller
De server heeft een high-performance grafische controller die hoge resoluties
ondersteunt en vele prestatieverhogende functies voor het besturingssysteem
bevat.
v Redundante verbindingen
Door het toevoegen van een optionele netwerkinterfacekaart (NIC) krijgt u de
beschikking over een failovervoorziening voor een redundante Ethernet-verbin-
ding. Als een probleem optreedt voor de primaire Ethernet-verbinding, wordt al
het Ethernet-verkeer voor de primaire verbinding automatisch overgeschakeld
naar de redundante NIC. Als de juiste stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd, vindt
de overschakeling plaats zonder gegevensverlies en zonder tussenkomst van de
gebruiker.
v Dual-core of quad-core verwerking
De server ondersteunt één Intel Xeon dual-core- of quad-core-microprocessor.
v RAID-ondersteuning
Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server 9
De server ondersteunt een interne RAID SAS-controller, die u nodig hebt om te
kunnen werken met hot-swap vasteschijfstations en voor het definiëren van
RAID-configuraties.
v TCP/IP offload engine (TOE)-ondersteuning
De Ethernet-controllers in de server ondersteunen TOE, een technologie voor het
offloaden van de TCP/IP-stroom van de microprocessors en het I/O-subsysteem,
voor het verhogen van de snelheid van de TCP/IP-stroom. Als een besturings-
systeem met ondersteuning voor TOE actief is op de server terwijl TOE is inge-
schakeld, ondersteunt de server TOE-verwerking. Raadpleeg de documentatie bij
het besturingssysteem voor informatie over het inschakelen van TOE.
Opmerking: Op het moment dat document is geschreven biedt het Linux
®
-
besturingssysteem geen ondersteuning voor TOE.
Specificaties
De volgende informatie geeft een overzicht van de voorzieningen en specificaties
van de server. Afhankelijk van het specifieke servermodel kunnen sommige voorzie-
ningen niet van toepassing zijn.
10 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Tabel 2. Voorzieningen en specificaties
Microprocessor:
v Ondersteunt één Intel
®
Xeon
®
3400
series quad-core microprocessor
v Ontworpen voor LGA 1156-socket
v Uitbreidbaar tot vier ’cores’
v 32 KB instructiecache, 32 KB
gegevenscache en een cache van
maximaal 8 MB voor gemeenschappelijk
gebruik door de ’cores’
v Ondersteuning voor Intel Extended
Memory 64 Technology (EM64T)
Opmerking:
v Gebruik het programma Setup Utility om
het type en de snelheid van de microp-
rocessor vast te stellen.
v Voor een lijst van ondersteunde microp-
rocessors gaat u naar http://
www.lenovo.com/thinkserver/ en klikt u
op de tab Options.
Geheugen:
v Minimum: 1 GB
v Maximum: 32 GB
16 GB bij gebruik van niet-gebufferde
DIMM’s (UDIMM’s)
32 GB bij gebruik van geregistreerde
DIMM’s (RDIMM’s)
v Typen: PC3-8500 of PC3-10600R-999
(single-rank of double-rank), 1066 en
1333 MHz, ECC, en uitsluitend DDR3
geregistreerde of niet-gebufferde
SDRAM DIMM’s.
v Aansluitingen: Zes DIMM-aansluitingen,
tweewegs interleaved
v Ondersteunt:
Niet-gebufferde DIMM’s van 1 GB, 2
GB en 4 GB (indien beschikbaar)
geregistreerde DIMM’s van 1 GB, 2
GB, 4 GB en 8 GB (indien beschik-
baar)
Optische SATA-stations:
v UltraSlim DVD-ROM-combo (optioneel)
v Multi-burner (optioneel)
Uitbreidingcompartimenten voor vaste-
schijfstations (afhankelijk van het
model): Maximaal vier 3.5-inch hot-swap
SAS-sen of maximaal vier compartimenten
voor 3,5-inch hot-swap SATA-schijfs
Maximaal zes uitbreidingssleuven
(afhankelijk van het model):
v Zes uitbreidingssleuven op de systeem-
plaat
v Twee sleuven voor PCI Express Gen2
x8 (x8-links)
v Eén sleuf voor PCI Express Gen2 x4
(x4-link)
v Twee sleuven voor PCI 32-bit/33 MHz
v Eén sleuf voor PCI Express Gen2 x4 (x4
electrisch en mechanisch) voor adapter
ServeRAID BR10il
Voedingseenheid:
Eén voedingseenheid van 401 watt of twee
hoog efficiënte voedingseenheden van
430-watt
Ventilators: De server wordt standaard
geleverd met drie ventilators met regelbare
snelheid.
Geïntegreerde functies:
v IMM (Integrated Management Module),
voor besturing van de serviceprocessor
en bewakingsfuncties, videocontroller en
(als de optionele virtuele mediasleutel
geïnstalleerd is) een niet-lokaal toetsen-
bord, video, muis, en functionaliteit voor
vasteschijfstations op afstand
v Intel 82574L Gb Ethernet-controller met
ondersteuning voor TCP/IP Offload
Engine (TOE) en Wake on LAN
v Zeven USB (Universal Serial Bus) 2.0
poorten (twee aan de voorkant en vier
aan de achterkant) en één interne poort
voor de optionele USB Hypervisor key
v Twee Ethernet-poorten
v Vier-poorts geïntegreerde SATA-control-
ler
v Geïntegreerde TPM (Trusted Platform
Module)-ondersteuning
v Eén seriële poort
v Eén VGA-poort
Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server
11
Tabel 2. Voorzieningen en specificaties (vervolg)
RAID-controllers:
v ServeRAID BR10il
v ServeRAID-MR10i
v ServeRAID-M1015
v ServeRAID M5015
v ServeRAID MR10is VAULT
Geluidsafgifte:
v Geluidsvolume, inactief: maximaal 6,5
bels
v Geluidsvolume, in bedrijf: maximaal 6,5
bels
Omgeving:
v Luchttemperatuur:
Server ingeschakeld: 10°C tot 35°C
(50,0°F tot 95,0°F); hoogte: 0 tot
914,4 m (3000 voet)
Server ingeschakeld: 10°C tot 32°C
(50,0°F tot 89,6°F); hoogte: 914,4 m
(3000 voet) tot 2133,6 m (7000 voet)
Server uitgeschakeld: 10°C tot 43°C
(50°F tot 109,4°F); maximumhoogte:
2133,6 m (7000 voet)
Transport: -40°C tot 60°C
(-104°F tot 140°F)
v Luchtvochtigheid:
Server ingeschakeld: 8% tot 80%
Server uitgeschakeld: 8% tot 80%
v Fijnstofverontreiniging:
Waarschuwing: Stofdeeltjes in de
lucht en reactieve gassen kunnen op
zichzelf en in combinatie met andere
omgevingsfactoren, zoals luchtvochtig-
heid of temperatuur, kunnen een risico
vormen voor de server.
Videocontroller (geïntegreerd in de
IMM):
v Matrox G200
v Compatibel met SVGA en VGA
v 128 MB SDRAM videogeheugen
Opmerking: De maximale beeldscherm-
resolutie is 1280 x 1024
Grootte:
v Hoogte: 448 mm
v Diepte: 483 mm
v Breedte: 265 mm
v Maximumgewicht: 20,8 kg, bij volledige
configuratie
Warmteafgifte:
Warmteafgifte (bij benadering):
v Minimumconfiguratie: 630 BTU per uur
(185 Watt)
v Maximumconfiguratie: 1784 BTU per uur
(523 Watt)
Elektrische invoer:
v Sinusgolf invoer (50 / 60 Hz) vereist
v Invoerspanning laag bereik:
Minimum: 100 V wisselstroom
Maximum: 127 V wisselstroom
v Invoerspanning hoog bereik:
Minimum: 200 V wisselstroom
Maximum: 240 V wisselstroom
v Opgenomen vermogen (bij benadering):
Minimum: 0,102 kVA
Maximum: 0,55 kVA
Opmerkingen:
1. Stroomverbruik en warmte-afgifte
kunnen variëren en zijn afhankelijk van
het aantal en het soort geïnstalleerde
opties en de gebruikte optionele func-
ties voor energiebeheer.
2. De geluidsniveaus zijn vastgesteld in
gecontroleerde omgevingen, volgens
de procedures van American National
Standards Institute (ANSI) S12.10 en
ISO 7779 en voldoet aan ISO 9296. De
werkelijke geluidsniveaus kunnen de
hier genoemde waarden overtreffen als
gevolg van reflecterend geluid en
andere geluidsbronnen. Het geluidsni-
veau, in bels, wordt opgegeven als
bovengrens van het geluidsniveau voor
een willekeurige steekproef van syste-
men.
3. Er is geen aansluiting voor toetsenbord
of muis op de server. U kunt een USB-
toetsenbord of -muis aansluiten op de
USB-aansluitingen.
Software
Lenovo verschaft software met behulp waarvan u aan de slag kunt gaan met uw
server.
EasyStartup
Het programma ThinkServer EasyStartup vereenvoudigt de procedure voor uw
RAID-controller en voor het installeren van ondersteunde Microsoft
®
Windows- en
Linux-besturingssystemen en stuurprogramma’s op uw server. Het programma
EasyStartup is op DVD meegeleverd met uw server. De DVD start zichzelf op. De
gebruikershandleiding voor het programma EasyStartup is aanwezig op de DVD en
kan rechtstreeks worden geopend in de programma-interface. Meer informatie vindt
u in “Werken met het programma ThinkServer EasyStartup” op pagina 123.
EasyManage
De ThinkServer EasyManage Core Server biedt gecentraliseerd inventaris beheer
voor hardware en software en beveiligd geautomatiseerd systeembeheer, via een
centrale console. Met de ThinkServer EasyManage Agent kunt u voor andere
clients in het netwerk instellen dat deze worden beheerd door de centrale console.
12 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
De ThinkServer EasyManage Core Server wordt ondersteund in Microsoft Windows
Server 2008 (32-bit)-producten. ThinkServer EasyManage Agent wordt ondersteund
door 32-bite en 64-bits Windows-, Red Hat- en SUSE-besturingssystemen.
Betrouwbaarheid, beschikbaarheid en services
Drie belangrijke functies in een serverontwerp zijn betrouwbaarheid, beschikbaar-
heid en services. Met behulp van de RAS-functies blijft de integriteit van de gege-
vens on de server gewaarborgd en is uw server beschikbaar zodra u deze nodig
hebt. Bovendien kunt u eenvoudig een diagnose stellen van problemen en de pro-
blemen corrigeren.
De server beschikt over de volgende RAS-functies:
v Advanced Configuration and Power Interface (ACPI)
v Geavanceerde Advanced Desktop Management Interface (DMI)-voorzieningen
v Automatisch herstellen of opnieuw proberen bij fouten
v Automatische geheugenverkleining bij vaststellen van fouten
v Automatisch opnieuw starten bij een NMI (nonmaskable interrupt)
v ASR (Automatic Server Restart)-logica ter ondersteuning voor het opnieuw star-
ten van een systeem wanneer het besturingssysteem niet meer reageert.
v Automatische herstart van de server na stroomuitval, op basis van de UEFI-
instelling
v Beschikbaarheid van microcodeniveau
v ABR (Automatic BIOS Recovery)
v Geïntegreerde menugestuurde configuratie van systeem en RAID
v Ingebouwde bewaking van ventilator, voeding, temperatuur en voltage
v Ventilators met snelheidssensoren
v Klantenondersteuning 24 uur per dag, 7 dagen per week
1
v Diagnoseondersteuning voor ServeRAID-adapters
v Foutcodes en -berichten
v ECC (error correcting code) DDR (double-data-rate) SDRAM (synchronous
dynamic random access memory) met SPD (serial presence detect)
v Logboekregistratie van POST-fouten
v Hot-swap SAS-vasteschijfstations
v Geïntegreerde Ethernet-controllers
v Intelligent Platform Management Interface (IPMI) 2.0
v Beveiligingsslot voor fysieke veiligheid
v Berichten over geheugenwijzigingen worden vastgelegd in het foutenlogboek
v Zelftest bij opstarten (POST)
v Hardware Failure Prediction-alertsignalen
v ROM-controlegetallen
v Redundante Ethernet-voorzieningen (vereist een optionele Ethernet-adapter) met
failover-ondersteuning
v Standby voltage voor systeembeheerfuncties en bewaking
v Automatische configuratie vanuit het configuratiemenu
v Systeemfouten-LED op de frontplaat en diagnose- LED’s op de systeemplaat
1. Servicebeschikbaarheid varieert per land. De responstijd varieert; vakantiedagen worden mogelijk niet meegerekend.
Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server
13
v Microcode met upgrademogelijkheid voor POST, UEFI, en in ROM residente
code, lokaal of via een LAN
v VPD: bevat serienummergegevens en onderdeelnummers van vervangende
onderdelen, opgelsagen in niet-vluchtig geheugen, voor eenvoudiger beheer van
op afstand.
v Wake on LAN-voorziening
14 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding
In dit gedeelte worden de knoppen en LED’s beschreven en wordt uitgelegd hoe de
server moet worden aan- en uitgezet.
Voorkant
In de volgende afbeeldingen ziet u de knoppen, lampjes en aansluitingen aan de
voorkant van de server.
Hieronder ziet u een afbeelding van het model voor 3,5-inch SAS/SATA hot-swap
vasteschijfstations:
1 LED vasteschijfstation (groen) 7 LED vaste- schijfstation
2 Status-LED vasteschijfstation
(amber)
8 Systeemfouten-LED
3 LED DVD-station (groen) 9 USB 2
4 Informatiepaneel aan de voorkant 10 USB 1
5 Netspanningslampje 11 DVD-uitwerpknop
6 Aan/uit-knop
Hieronder ziet u een afbeelding van het model voor 3,5-inch SATA simple-swap
vasteschijfstations:
© Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 15
1 Simple-swap vasteschijfstation 6 LED vasteschijfstation
2 LED DVD-station (groen) 7 Systeemfouten-LED
3 Informatiepaneel aan de voorkant 8 USB 2
4 Netspannings- lampje 9 USB 1
5 Aan/uit- knop 10 DVD-uitwerpknop
Activiteit-LED DVD-station: Als deze LED brandt, is het DVD-station in gebruik.
Systeemspannings-LED: Wanneer deze LED brandt en niet knippert, geeft dat
aan dat de server is ingeschakeld. Wanneer deze LED knippert, geeft dat aan dat
de server is uitgeschakeld maar nog steeds is aangesloten op een voedingsbron.
Als deze LED niet brandt, is er geen netvoeding beschikbaar of is de voedings-
eenheid of de LED zelf defect. Een systeemspannings-LED bevindt zich altijd aan
de achterzijde van de server.
Aan/uit-knop en voedings-LED: Druk op deze knop om de server handmatig aan
en uit te zetten of om de server uit een slaapstand te halen. De mogelijke statussen
van de voedings-LED:
Uit: Er is geen netvoeding aanwezig, of de voedingseenheid of de LED zelf is
defect.
Snel knipperen (4 keer per seconde): De server is uitgezet en niet gereed om
aan te zetten. De aan/uit-knop is uitgeschakeld. Dit duurt ongeveer 1 tot 3 minu-
ten.
Langzaam knipperen (een keer per seconde): De server is uitgezet en gereed
om aan te zetten. U kunt de aan/uit-knop indrukken om de server aan te zetten.
Aan: De server is ingeschakeld.
16 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Langzaam aan en uit gaan: De server bevindt zich in een slaapstand. Als u de
server wilt terugbrengen uit de slaapstand, drukt u op de aan/uit-knop of
gebruikt u de webinterface van IMM. Raadpleeg “Aanmelden op de
webinterface” op pagina 132 voor informatie over het aanmelden bij de web-
interface van IMM.
Activiteit-LED vasteschijfstation: Deze LED knippert als het vaste-schijfstation in
gebruik is.
Systeemlocator-LED: Gebruik deze LED om de server visueel te vinden tussen
andere servers.
Systeeminformatie-LED: Als deze LED brandt, is er een niet-kritieke event opge-
treden.
Systeemfouten-LED: Deze LED gaat branden wanneer er een systeemfout
optreedt.
USB-aansluitingen 1 en 2: Op deze aansluitingen kunt u USB-apparatuur aanslui-
ten.
DVD-uitwerpknop: Druk op deze knop om een DVD of CD te verwijderen uit het
DVD-station.
Status-LED vasteschijfstation: Op sommige servermodellen beschikt elk hot-swap
vasteschijfstation over een status-LED. Als deze LED brandt, is het station defect.
Als een optionele RAID-controller is geïnstalleerd op de server en wanneer deze
LED langzaam knippert (een keer per seconde), wordt het schijfstation opnieuw
opgebouwd. Als de LED snel knippert (drie keer per seconde), identificeert de con-
troller het station.
Activiteit-LED vasteschijfstation: Deze LED knippert als het station in gebruik is.
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 17
Achterkant
In onderstaande afbeelding ziet u waar de aansluitingen en LED’s zich bevinden
aan de achterkant van de server.
1 USB3en4 5 Serieel (Com1)
2 USB1en2 6 Aansluiting voor netvoeding
3 Ethernet-aansluitingen 7 Ethernet-LED voor verzenden/
ontvangen (amber)
4 Video-aansluiting 8 Status-LED Ethernet-verbinding
(groen)
USB-aansluitingen 1-4: Sluit een USB-apparaat aan op een van deze aansluitin-
gen, bijvoorbeeld een USB-muis of -toetsenbord.
Ethernet-aansluitingen 10/100/1000: Met deze aansluitingen kunt u de server ver-
binden met een netwerk.
Aansluiting voor netsnoer: Sluit het netsnoer aan op deze aansluiting.
Video-aansluiting: Sluit een beeldscherm aan op deze aansluiting.
Seriële aansluiting 1 (COM 1): Sluit een 9-pins serieel apparaat aan op deze aan-
sluiting. De seriële poort wordt gedeeld met de IMM (integrated management
module). De IMM kan de besturing overnemen van de gemeenschappelijke seriële
poort, voor de omleiding van de tekstconsole en voor het omleiden van serieel ver-
keer, met behulp van SOL (Serial over LAN).
Ethernet-aansluitingen: Gebruik een van beide aansluitingen om de server te ver-
binden met een netwerk. Als u Ethernet-aansluiting 1 gebruikt, kan via een enkele
kabel het netwerk gemeenschappelijk worden gebruikt met de IMM.
18 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Interne aansluitingen op de systeemplaat
Op de volgende afbeeldingen ziet u de interne aansluitingen en schakelaars op de
systeemplaat.
Microprocessor
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 19
1 DIMM 1 11Ventilatoraansluiting 1 21Sleuf 2: PCIe2 x8, 25w
2 DIMM 2 12Aansluiting voor de
achterplaat-
configuratie van de
vaste schijf
22Sleuf 1: PCIe2 x8, 25w
3 DIMM 3 13Aansluiting bediening-
spaneel
23Batterij
4 DIMM 4 14Signaal aansluitng
voor simple-swap
HDD op de achter-
plaat
24Voedingsaansluiting 2
5 DIMM 5 15Wake-on-LAN-aan-
sluiting
25Aansluiting voor Virtual media key
6 DIMM 6 16Aansluiting voor
optisch station
26Voedingsaansluiting 1
7 Microproces-
sor
17Anasluiting voor
hypervisor-flash-
apparaat
27Voedingsaansluiting 3
8 Ventilator-
aansluiting 3
18Sleuf 5: PCI 32-bits,
33 MHz
28Voedingsaansluiting 4
9 Ventilator-
aansluiting 2
19Sleuf 4: PCI 32-bits,
33 MHz
29Niet in gebruik
10Aansluiting
voor RAID-
controller
20Sleuf 3: PCIe2 x1,
10w
30Niet in gebruik
Externe aansluitingen op de systeemplaat
In de volgende afbeelding worden de externe I/O-aansluitingen en de NMI-knop op
de systeemplaat weergegeven.
Microprocessor
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
20 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
1 Seriële aansluiting (com 1) 5 Ethernet-aansluiting 2
2 Video-aansluiting 6 USB-aansluitingen 3 en 4
3 Ethernet-aansluiting 1 7 SW1 (NMI-knop)
4 USB-aansluitingen 1 en 2
Schakelaars en jumpers op de systeemplaat
In de onderstaande afbeelding ziet u de locaties van de schakelaars en jumpers op
de systeemplaat.
Microprocessor
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
In de volgende tabel worden de jumpers op de systeemplaat beschreven.
Tabel 3. Jumpers systeemplaat
Nummer van jumper Naam van jumper Instelling van jumper
JP1 CMOS-jumper 1 wissen
v Pinnen 1 en 2: CMOS-
gegevens behouden (stan-
daard).
v Pinnen 2 en 3: CMOS-
gegevens wissen (met
inbegrip van systeem-
wachtwoord en
beheerderswachtwoord)
JP6 Jumper opstartblok 2
v Pinnen 1 en 2: Opstarten
vanaf primaire BIOS-
pagina (standaard).
v Pinnen 2 en 3: Opstarten
vanaf backup van een
BIOS-pagina.
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 21
Tabel 3. Jumpers systeemplaat (vervolg)
Nummer van jumper Naam van jumper Instelling van jumper
Opmerkingen:
1. Als er geen jumper aanwezig is, reageert de server alsof de pinnen zijn ingesteld op 1
en 2.
2. Door het wijzigen van de positie van de hersteljumper voor het opstarten van UEFI van
pinnen 1 en 2 naar pinnen 2 en 3 voordat de server is ingeschakeld, wordt gewijzigd
welke pagina met ROM-geheugen van flash is geladen. Wijzig de positie van de jumper-
pin niet nadat de server is ingeschakeld. Dit kan een onverwacht probleem veroorzaken.
Belangrijk:
1. Voordat u schakelaarstanden wijzigt of jumpers verplaatst, schakelt u de server
uit; vervolgens ontkoppelt u alle voedingssnoeren en externe kabels. Raadpleeg
de informatie in “Installatierichtlijnen” op pagina 31, “Werken met apparaten die
gevoelig zijn voor statische elektriciteit” op pagina 33 en “De server
uitschakelen” op pagina 29.
2. Schakelaars voor de systeemplaat of jumperblokken die niet worden afgebeeld
in de voorbeelden in dit document zijn gereserveerd.
LED’s op systeemplaat
In de volgende afbeelding ziet u waar op de systeemplaat zich de LED’s bevinden.
Heatsink
Orientation
DIMMs
DIMMs
1 Fouten-LED ventilator 5 9 Fouten-LED PCI Express-sleuf 2
2 Fouten-LED ventilator 4 10 Fouten-LED PCI Express-sleuf 1
3 H8 Hartslag-LED 11 Fouten-LED microprocessor
22 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
4 Fouten-LED ventilator 3 12 Fouten-LED batterij
5 Fouten-LED ventilator 2 13 Spaarstanden-LED
6 Fouten-LED ventilator 1 14 Fouten-LED systeemplaat
7 LED voor SAS/SATA-
controller
15 Fouten-LED’s voor DIMM’s 1-6
8 LED voor functionaliteit
van IMM
Tabel 4. LED’s op systeemplaat
lampje Beschrijving
Fouten-LED’s Als een van deze LED’s brandt, is de bijbehorende compo-
nent defect.
Hartslag-LED voor Base-
board Management Control-
ler
Als deze LED knippert, functioneert de IMM normaal.
Spaarstanden-LED Als deze LED brandt, is de server aangesloten op de netvoe-
ding.
In de onderstaande tabel worden de LEDs op de systeemplaat en de uitbreiding-
skaart beschreven en worden mogelijke acties aangeboden voor het oplossen van
de aangetroffen problemen.
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Brandende LED voor
systeemfouten of
informatie Beschrijving Handeling
Fouten-LED’s voor
DIMM’s 1 tot en met 6
Een DIMM is defect of onjuist
geïnstalleerd.
1. Verwijder de DIMM die wordt aangegeven door
een brandende LED.
2. Plaats de DIMM opnieuw.
3. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. DIMM
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 23
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Brandende LED voor
systeemfouten of
informatie Beschrijving Handeling
Fouten-LED CPU 1 Microprocessor 1 is defect, ont-
breekt of is onjuist geïnstalleerd.
Opmerking: (Alleen voor service-
medewerkers) Zorg dat de micropro-
cessors in de juistye volgorde zijn
geinstalleerd; raadpleeg de procedu-
res voor het verwijderen en installe-
ren van een microprocessor in de
Hardware Maintenance Manual.
1. Raadpleeg logboek voor systeemevents om vast te
stellen waarom de LED brandt.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats de micro-
processor opnieuw.
3. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. (Alleen voor servicemedewerkers) Microproces-
sor
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
CPU-discrepantie Er is een afwijkende microprocessor
geïnstalleerd.
Opmerking: Alle microprocessors
moeten werken met dezelfde snel-
heid en cachegrootte.
1. Start het programma Setup Utility en vergelijk de
specificaties van de geïnstalleerde microproces-
sors.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder en
vervang een van de microprocessors zodat beide
met elkaar overeenkomen.
VRM-fout Microprocessor 2 VRM is defect of
incorrect geïnstalleerd.
1. Plaats opnieuw de VRM
2. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. VRM
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
3. Vervang de VRM
Fouten-LED systeem-
plaat
De CPU-VRD op de systeemplaat,
de spanningsregelaars of beide
werken niet meer.
(Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Batterijstoring Batterij is bijna leeg.
1. Vervang de CMOS-lithiumbatterij, indien nodig.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
24 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Brandende LED voor
systeemfouten of
informatie Beschrijving Handeling
Hartslag-LED voor
IMM
Geeft de status van het opstart-
proces van de IMM aan.
Als de server is aangesloten op
netspanning, knippert deze LED in
hoog tempo om aan te geven dat de
IMM-code wordt geladen. Zodra het
laden voltooid is, stopt de LED korte
tijd met knipperen. Daarna gaat de
LED langzaam knipperen om aan te
geven dat de IMM volledig operatio-
neel is. U kunt de server dan starten
door op de aan/uit-knop te drukken.
Als de LED niet binnen 30 seconden dat de server is
aangesloten op het lichtnet begint te knipperen, doet u
het volgende:
1. (Alleen voor servicemedewerkers) Herstel de
firmware met behulp van de IMM herstelschakelaar
(zie “Schakelaars en jumpers op de systeemplaat”
op pagina 21).
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Fouten-LED’s voor
PCI-sleuf 1 tot en met
8
Er is een fout opgetreden op een
PCI-bus of op de systeemplaat.
Naast de defecte PCI-sleuf gaat er
een extra LED branden.
1. Raadpleeg het logboek voor systeemevents voor
informatie over de fout.
2. Als u aan de hand van de LED’s en de informatie
in het logboek voor systeemevents niet kunt vast-
stellen welke adapter een storing vertoont, verwij-
dert u telkens een adapter tegelijk en start u
opnieuw de server na het verwijderen van elke
adapter.
3. Als de storing blijft optreden, neemt u contact op
met Lenovo Service and Support voor aanvullende
informatie over het oplossen van het probleem.
H8 hartslag-LED Geeft de status aan van de opstart-
en afsluitprocedure.
1. Als de H8 hartslag-LED knippert met een frequen-
tie van 1 Hz, is er geen actie vereist.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Als de H8 hart-
slag-LED niet knippert, vervangt u de systeem-
plaat.
LED’s voor voedingseenheid
De volgende minimumconfiguratie is nodig om de server te kunnen laten starten:
v Eén microprocessor
v Eén DIMM van 1 GB
v Voedingseenheid
v Netsnoer
v ServeRAID SAS/SATA-adapter
v Systeemplaat
In de volgende afbeelding ziet u waar de LED’s voor de voedingseenheid zich
bevinden:
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 25
1 LED netvoeding
2 LED gelijkstroom
3 Fouten-LED
4 Fouten-LED
5 Voedings-LED
In de onderstaande tabel worden de problemen beschreven die worden aangege-
ven met diverse combinaties van de LED’s van de voedingseenheid en de
voedings-LED op het bedieningspaneel aan de voorkant en de mogelijke acties
voor het oplossen van het probleem.
26 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Tabel 5. LED’s voor voedingseenheid
LED’s voor voedingseenheid
Beschrijving Handeling Notes
Wis-
selstroomGelijkstroom Fout
Uit Uit Uit De server heeft
geen netvoeding
of er is een
probleem met de
voedingsbron.
1. Controleer de stroomtoevoer naar de
server.
2. Controleer of het netsnoer is aange-
sloten op een werkend stopcontact.
3. Zet de server uit en daarna weer aan.
4. Als het probleem aanhoudt, vervangt u
de voedingseenheid.
Dit is een normale
situatie als er geen
stroom wordt gele-
verd.
Uit Uit Aan De server heeft
geen netvoeding
of er is een
probleem met de
voedingsbron; en
er is een intern
probleem vastge-
steld door de
voedingseenheid.
1. Vervang de voedingseenheid.
2. Controleer of het netsnoer is aange-
sloten op een werkend stopcontact.
Dit gebeurt alleen
als er een tweede
voedingseenheid
stroom levert aan de
server.
Uit Aan Uit Defecte
voedingseenheid
Vervang de voedingseenheid.
Uit Aan Aan Defecte
voedingseenheid
Vervang de voedingseenheid.
Aan Uit Uit De voedings-
eenheid is incor-
rect aangesloten,
de systeemplaat
is defect of de
voedingseenheid
is defect.
1. Plaats opnieuw de voedingseenheid.
2. Als de fouten-LED voor de systeem-
plaat niet brandt, vervangt u de
voedingseenheid.
3. Als de fouten-LED voor de systeem-
plaat brandt, vervangt u de systeem-
plaat (alleen door
servicemedewerkers).
Doorgaans geeft dit
aan dat een
voedingseenheid
niet goed is gemon-
teerd.
Aan Uit of
knippe-
rend
Aan Defecte
voedingseenheid
Vervang de voedingseenheid.
Aan Aan Uit Normale werking
Aan Aan Aan De voedings-
eenheid vertoont
fouten maar
werkt nog wel.
Vervang de voedingseenheid.
Kenmerken van de netvoeding van de server
Als de server is aangesloten op een voedingsbron, maar niet is aangezet, is het
besturingssysteem niet actief en is alle kernlogica behalve de serviceprocessor (de
geïntegreerde beheermodule) uitgeschakeld; de server kan echter wel voldoen aan
verzoeken aan de serviceprocessor, van bijvoorbeeld systemen op afstand om de
server aan te zetten. Het aan/uit-lampje knippert om aan te geven dat de server is
aangesloten op netvoeding maar niet is aangezet.
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 27
De server aanzetten
Ongeveer 5 seconden nadat de server is aangesloten op het lichtnet, kunnen een
of meer ventilatoren gaan draaien om koeling te bieden terwijl de server is aange-
sloten op het lichtnet en de LED voor de aan/uit-knop snel knippert. Ongeveer 1 tot
3 minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet wordt de aan/uit-knop
actief (de voedings-LED knippert langzaam). U kunt de server aanzetten door op de
aan/uit-knop te drukken.
De server kan ook op een van de volgende manieren worden aangezet:
v Als de server aan staat en er treedt een stroomstoring op, start de server auto-
matisch opnieuw wanneer de stroomtoevoer is hersteld.
v Als uw besturingssysteem de functie Wake on LAN ondersteunt, kan met de
Wake on LAN-functie de server worden aangezet.
Opmerking: Wanneer 4 GB of meer geheugen is geïnstalleerd (fysiek of logisch),
wordt geheugen gereserveerd voor verschillende systeembronnen en is dit niet
beschikbaar voor het besturingssysteem. De hoeveelheid geheugen die is gereser-
veerd voor systeemresources is afhankelijk van het besturingssysteem, de configu-
ratie van de server en de geconfigureerde PCI-apparaten (peripheral component
interconnect).
28 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
De server uitschakelen
Wanneer u de server uitschakelt terwijl deze wel op een voedingsbron blijft aange-
sloten, kan de server wel voldoen aan opdrachten aan de serviceprocessor, zoals
een opdracht op afstand om de server aan te zetten. Terwijl de server aangesloten
blijft op een voedingsbron, kunnen een of meer ventilatoren blijven draaien. Om de
server volledig uit te schakelen, moet u de stekker uit het stopcontact halen.
Sommige besturingssystemen dienen op de voorgeschreven manier te worden
afgesloten voordat u de server kunt uitschakelen. Raadpleeg de documentatie bij
het besturingssysteem voor informatie over het afsluiten van het besturingssysteem.
Voorschrift 5:
Let op!
De aan/uit-knop op het apparaat en de aan/uit-knop op de voedingseenheid
schakelen de elektrische stroom voor het apparaat niet uit. Het apparaat kan
ook meer dan één netsnoer hebben. Om te zorgen dat er geen spanning meer
op het apparaat staat, dient u alle stekkers uit het stopcontact te halen.
1
2
De server kan op de volgende manieren worden uitgezet:
v U kunt de server uitzetten via het besturingssysteem, voorzover die mogelijkheid
aanwezig is in het besturingssysteem. Na het normaal afsluiten van het
besturingssysteem, wordt de server automatisch uitgezet.
v U kunt drukken op de aan/uit-schakelaar van de server om het besturings-
systeem af te sluiten en de server uit te zetten, als het besturingssysteem deze
functie ondersteunt.
v Als het besturingssysteem ophoudt te functioneren, schakelt u de server uit door
langer dan 4 seconden op de aan/uit-knop te drukken.
v De server kan worden uitgezet met de voorziening Wake on LAN.
v De IMM (integrated management module) kan de server uitschakelen als auto-
matische reactie op een ernstige systeemstoring.
Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 29
30 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen
In dit hoofdstuk vindt u gedetailleerde instructies voor het installeren van optionele
hardwareapparaten in de server.
Installatierichtlijnen
Lees de volgende informatie voordat u optionele apparaten gaat installeren:
v Neem kennis van de veiligheidsvoorschriften vanaf pagina vii, “Werken in de ser-
ver met ingeschakelde netvoeding” op pagina 33, “Werken met apparaten die
gevoelig zijn voor statische elektriciteit” op pagina 33, en de richtlijnen in dit
gedeelte. Deze informatie helpt u bij het veilig werken met uw computer.
v Neem bij het inrichten van uw nieuwe server de gelegenheid om de meest
recente firmware te downloaden en aan te brengen. Hiermee zorgt u er voor dat
eventuele bekende problemen worden verholpen en dat de server zo efficiënt
mogelijk werkt. Ga als volt te werk om firmware-updates voor uw server te
downloaden:
1. Ga naar: http://www.lenovo.com/support.
2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Ser-
vers and Storage in de lijst bij Select your product.
3. Selecteer Servers and Storage in de lijst bij Brand.
4. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer TS200 en klikt u op Continue.
5. Klik op Downloads and drivers om firmware-updates te downloaden.
v Zorg dat de server correct functioneert, voordat u begint met het installeren van
optionele hardware. Als er een besturingssysteem is geïnstalleerd, start u de ser-
ver en controleert u of het besturingssysteem start. Als er geen besturings-
systeem is geïnstalleerd, zorgt u dat foutcode 19990305 wordt afgebeeld, waar-
mee wordt aangegeven dat er geen besturingssysteem is aangetroffen maar dat
de server verder correct functioneert. Als de server niet correct functioneert,
raadpleegt u de Hardware Maintenance Manual voor diagnose-informatie.
v Houd de ruimte waarin u werkt goed schoon. Bewaar verwijderde afdekplaatjes
en andere onderdelen op een veilige plek.
v Als u de server moet starten terwijl de kap is verwijderd, zorgt u dat niemand
zich in de buurt van de server bevindt en dat er geen gereedschappen of andere
objecten in de server zijn achtergebleven.
v Probeer geen objecten op te tillen die wellicht te zwaar voor u zijn. Als u een
zwaar object moet optillen, neem dan de volgende voorzorgsmaatregelen:
Zorg dat u stevig staat en niet kunt uitglijden.
Verdeel het gewicht van het object gelijkmatig over beide benen.
Til het object langzaam op. Maak geen plotselinge bewegingen of draaiingen
wanneer u een zwaar object tilt.
Gebruik bij het tillen vooral uw beenspieren; op die manier belast u uw rug-
(spieren) minder.
v Controleer of er genoeg stopcontacten met randaarde zijn voor de server, het
beeldscherm en alle andere apparaten.
v Maak een reservekopie van alle belangrijke gegevens voordat u veranderingen
aanbrengt op de schijfstations.
v Zorg dat u een kleine platte schroevendraaier bij de hand hebt.
v Om de fouten-LED’s voor de systeemplaat en de interne componenten te kunnen
bekijken, laat u de server aangesloten op de voedingsbron.
© Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 31
v Het is niet nodig de server uit te zetten voor het installeren of vervangen van hot-
swap ventilators, redundante hot-swap voedingseenheden of hot-plug USB-
apparaten. U moet de server echter wel uitschakelen voordat u stappen uitvoert
waarbij sprake is van het verwijderen of installeren van adapterkabels of niet-hot-
swap optionele apparaten of componenten.
v Met de blauwe kleur op componenten wordt aangegeven waar u een bepaalde
component veilig kunt vastpakken om deze uit de server te verwijderen of in de
server te installeren, hoe u een vergrendeling opent of sluit, enzovoort.
v De oranje kleur op een component of een oranje label op of nabij een compo-
nent heeft aan dat de component een direct verwisselbare (hot-swap) component
is. Wanneer de server en het besturingssysteem ondersteuning biedt voor hot-
swap-componenten, kunt u dergelijke componenten verwijderen of installeren ter-
wijl de server is ingeschakeld. (Oranje wordt ook gebruikt om aan te geven waar
u een hot-swap component veilig kunt vastpakken.) Raadpleeg de instructies
voor het verwijderen of installeren van een specifieke hot-swap component, voor
aanvullende procedures die u misschien moet uitvoeren voordat u de component
verwijdert of installeert.
v Wanneer u klaar bent met de server, installeer dan opnieuw alle beschermings-
plaatjes, beveiligingen, labels en aardedraden.
v Voor een lijst van ondersteunde optionele apparaten voor de server gaat u naar
http://www.lenovo.com/thinkserver.
v Sommige werkzaamheden zijn makkelijker uit te voeren wanneer u de server op
zijn kant legt.
Richtlijnen voor systeembetrouwbaarheid
Het komt de koeling en de betrouwbaarheid van het systeem ten goede wanneer u
ervoor zorgt dat is voldaan aan de onderstaande vereisten:
v In elk stationsvak een station is geïnstalleerd of dat het anders is afgedekt met
een plaatje met EMC-afscherming (Electromagnetic Compatibility).
v Als de server redundante voeding heeft, is in elk vak voor voedingseenheden
een voedingseenheid geïnstalleerd.
v Er voldoende vrije ruimte is rond de server, zodat het koelingssysteem van de
server naar behoren kan functioneren. Laat ongeveer 50 mm ruimte vrij rondom
de voor- en achterkant van de server. Plaats geen objecten voor de ventilatoren.
Voor een goede koeling en luchtstroom plaatst u het linker zijpaneel terug voor-
dat u de server weer aanzet. Wanneer u de server gedurende langere perioden
(meer dan 30 minuten) aan laat staan zonder dat het linker zijpaneel is gemon-
teerd, kunnen servercomponenten beschadigd raken.
v U de bekabelingsinstructies hebt opgevolgd die bij de optionele kaarten zijn mee-
geleverd.
v U een defecte ventilator binnen 48 uur vervangt.
v U een hot-swap station plaatst binnen 2 minuten na het verwijderen van een sta-
tion.
v U geen luchtkanalen of luchtcirculatieplaten verwijdert terwijl de server is inge-
schakeld. Zonder luchtkanaal of luchtcirculatieplaten kan de microprocessor over-
verhit raken wanneer de server is ingeschakeld.
v Microprocessoraansluiting 2 bevat altijd ofwel een luchtkanaal voor de micropro-
cessor of een microprocessor met koelelement.
32 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Werken in de server met ingeschakelde netvoeding
Attentie: Statische elektriciteit die wordt vrijgegeven aan interne server-
componenten wanneer de server is ingeschakeld kan veroorzaken dat de server
stopt, waardoor gegevens verloren kunnen gaan. Om dit mogelijke probleem te ont-
wijken, gebruikt u altijd een polsband met elektrostatische ontlading of een ander
systeem voor aarden wanneer u binnen de server werkt met de stroom erop.
De server ondersteunt hot-swap apparaten en in ontworpen om veilig te functione-
ren wanneer de server is aangezet en de kap ontbreekt. Volg deze richtlijnen wan-
neer u binnen een server werkt die is aangezet:
v Draag geen wijde kleding over uw onderarmen. Knoop shirts met lange mouwen
vast voordat u in de server werkt; draag geen manchetknopen terwijl u in de ser-
ver werkt.
v Zorg ervoor dat uw stropdas of sjaal niet in de server hangt.
v Verwijder sieraden, zoals armbanden, kettingen, ringen en loszittende horloges.
v Verwijder items uit het zakje van uw shirt, zoals pennen en potloden. Deze kun-
nen in de server vallen terwijl u over de server heen buigt.
v Voorkom dat metalen objecten, zoals paperclips, haarspelden en schroeven, in
de server vallen.
Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit
Waarschuwing: Statische elektriciteit kan de server en andere elektrische appa-
raten beschadigen. Bewaar apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit in
hun antistatische verpakking, totdat u zover bent dat u ze gaat installeren.
U kunt de volgende voorzorgsmaatregelen treffen om de kans op schade als gevolg
van een elektrostatische ontlading te verkleinen:
v Beweeg zo min mogelijk. Door wrijving kan er statische elektriciteit ontstaan.
v Draag een polsband voor elektrostatische ontlading, indien beschikbaar.
v Ga voorzichtig met het apparaat om: Houd het vast bij het frame of de randen.
v Raak geen gesoldeerde verbindingen, pinnen of blootliggende elektronische com-
ponenten aan.
v Laat het apparaat niet achter op een plaats waar anderen het kunnen gebruiken
en beschadigen.
v Raak terwijl het apparaat zich nog steeds in de antistatische verpakking bevindt
met deze verpakking ten minste twee seconden een ongelakt metalen onderdeel
van de server aan. De statische elektriciteit die zich op de verpakking en uzelf
bevindt, vloeit hierdoor weg.
v Verwijder het apparaat uit de verpakking en installeer het meteen in uw server
zonder het eerst neer te zetten. Mocht het nodig zijn om het apparaat neer te
zetten, plaats het dan weer terug in de antistatische verpakking. Plaats het appa-
raat niet op de behuizing van de server of op een metalen oppervlak.
v Ga extra zorgvuldig te werk wanneer u bij koud weer met apparaten omgaat. Als
gevolg van verwarming neemt de luchtvochtigheid binnenshuis af en de statische
elektriciteit toe.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 33
Servercomponenten
Op de volgende afbeelding ziet u de belangrijkste componenten in de server.
1 Kap 10 SATA-vasteschijfstation (bepaalde
modellen)
2 Niet-hot-swap voedingseenheid 11 Hot-swap vasteschijfstation
(bepaalde modellen)
3 Systeemplaat 12 Voorste adapterbeugel
4 DIMM 13 Stationshouder
5 Achterste systeemventilator 14 Ventilatoreenheid van vasteschijf-
station
6 Optisch station 15 SAS/SATA-aansluiting
7 Afdekpanelen 16 Microprocessor
8 Bovenste frontplaat 17 Koelelement
9 Onderste frontplaat
Met de blauwe kleur op componenten wordt aangegeven waar u een bepaalde
component veilig kunt vastpakken om deze uit de server te verwijderen of in de ser-
ver te installeren, hoe u een vergrendeling opent of sluit, enzovoort.
De oranje kleur op een component of een oranje label op of nabij een component
heeft aan dat de component een direct verwisselbare (hot-swap) component is.
Wanneer de server en het besturingssysteem ondersteuning biedt voor hot-swap-
componenten, kunt u dergelijke componenten verwijderen of installeren terwijl de
server is ingeschakeld. (Oranje wordt ook gebruikt om aan te geven waar u een
hot-swap component veilig kunt vastpakken.) Raadpleeg de instructies voor het ver-
wijderen of installeren van een specifieke hot-swap component, voor aanvullende
procedures die u misschien moet uitvoeren voordat u de component verwijdert of
installeert.
34 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Het zijpaneel verwijderen
Belangrijk: Zorg dat de server correct functioneert, voordat u begint met het instal-
leren van optionele hardware. Als er een besturingssysteem is geïnstalleerd, start u
de server en controleert u of het besturingssysteem start. Als de server niet correct
functioneert, raadpleegt u de Hardware Maintenance Manual voor diagnose-infor-
matie.
Voer de volgende stappen uit om het zijpaneel van de server te verwijderen.
Waarschuwing: Wanneer u de server langer dan 30 minuten aan laat staan zon-
der dat het zijpaneel is gemonteerd, kunnen servercomponenten beschadigd raken.
Voor een juiste koeling en ventilatie, plaatst u het zijpaneel terug voordat u de ser-
ver weer aanzet.
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en alle randapparatuur uit (zie “De server uitschakelen” op pagina
29). Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels.
3. Ontgrendel het zijpaneel 2, duw kapgrendel 1 naar beneden, verwijder het
zijpaneel en leg het apart.
Voor het terugplaatsen van het zijpaneel raadpleegt u “Zijpaneel installeren” op
pagina 36.
Waarschuwing: Voor een juiste koeling en ventilatie, plaatst u het paneel terug
voordat u de server weer aanzet. Wanneer u de server gedurende langere perioden
(meer dan 30 minuten) aan laat staan zonder dat het paneel is gemonteerd, kunnen
servercomponenten beschadigd raken.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 35
Zijpaneel installeren
Waarschuwing: Voor een juiste koeling en ventilatie, plaatst u het zijpaneel terug
voordat u de server weer aanzet. Wanneer u de server gedurende langere perioden
(meer dan 30 minuten) aan laat staan zonder dat het zijpaneel is gemonteerd, kun-
nen servercomponenten beschadigd raken.
Voer de volgende stappen uit om het zijpaneel te installeren:
1. Controleer eerst of alle kabels, adapters en andere componenten correct zijn
geïnstalleerd en geplaatst en dat er geen gereedschappen of losse onderdelen
in de server zijn achtergebleven. Zorg er ook voor dat alle interne kabels goed
worden geleid.
2. Als u de frontplaten hebt verwijderd, plaatst u deze terug voordat u het zijpaneel
terugplaatst (zie “De bovenste frontplaat installeren” op pagina 39 en “De onder-
ste frontplaat installeren” op pagina 38).
Belangrijk: Het kapslot moet in de geopende positie staan voordat u het zijpa-
neel installeert.
3. Zorg dat de rand aan de onderkant van het zijpaneel zich bevindt boven de
richel aan de onderkant van het chassis, voordat u de zijklep helemaal omhoog
beweegt. Druk op kapgrendel en duw het paneel dicht totdat het op zijn plaats
vastklikt.
4. Vergrendel het zijpaneel.
5. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aange-
sloten apparaten en de server aan.
De tweedelige frontplaat verwijderen
Voor het werken met enkele apparaten, bijvoorbeeld de stations in vakken 1 tot en
met 7 (zie pagina 45), moet u eerst de tweedelige frontplaat verwijderen om toe-
gang te krijgen tot deze apparaten.
Opmerking:
36 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voordat u de bovenste frontplaat verwijdert, moet u het zijpaneel ontgrendelen en
verwijderen en de onderste frontplaat verwijderen.
v Als u alleen de onderste frontplaat verwijdert, is het niet nodig het zijpaneel te
demonteren. Het zijpaneel mag dan echter niet zijn vergrendeld.
Voer de volgende stappen uit om de tweedelige frontplaat te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Ontgrendel het zijpaneel.
3. Verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35).
4. Druk op de ronde blauwe ontgrendelknop aan de rechterkant van de onderste
frontplaat en kantel de frontplaat naar voren om deze los te maken van het
chassis.
5. Til de onderste frontplaat omhoog om de twee nokjes aan de onderzijde uit het
chassis te halen. Leg het onderste frontplaatje apart.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 37
6. Trek de twee klemmetjes van de frontplaat 1 aan de linkerkant van het voor-
paneel voorzichtig weg van het chassis; draai daarna de bovenste frontplaat
naar de rechterkant van de server om de klemmetjes aan de rechterkant los te
maken. Leg de bovenste frontplaat terzijde.
Instructies voor het terugplaatsen van de tweedelige frontplaat vindt u bij “De onder-
ste frontplaat installeren” en “De bovenste frontplaat installeren” op pagina 39.
De onderste frontplaat installeren
Voer de volgende stappen uit on de onderste frontplaat te installeren:
1. Steek de wee lipjes aan de onderzijde van de onderste frontplaat in de corres-
ponderende gaatjes aan de voorkant van het chassis.
38 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
2. Draai de bovenkant van de onderste frontplaat omhoog naar het chassis; druk
daarna de blauwe vergrendeling aan de rechterkant van de onderste frontplaat
in en sluit de frontplaat volledig door deze vast te drukken.
3. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aange-
sloten apparaten en de server aan.
De bovenste frontplaat installeren
Voer de volgende stappen uit om de bovenste frontplaat te installeren:
1. Steek de twee nokjes aan de rechterzijde van de bovenste frontplaat in de cor-
responderende gaatjes aan de rechterzijde van het chassis.
2. Draai de bovenste frontplaat naar de linkerkant van het chassis totdat de klem-
metjes van de frontplaat vastklikken in de linkerzijde van het chassis.
3. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op
pagina 38).
4. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
5. Vergrendel het zijpaneel.
6. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aange-
sloten apparaten en de server aan.
Een geheugenmodule verwijderen
Voer de volgende stappen uit voor het verwijderen van een DIMM (dual inline
memory module):
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina
35).
4. Zoek de aansluiting die de te vervangen DIMM bevat (zie “Interne aansluitingen
op de systeemplaat” op pagina 19 voor de sleuflocaties voor DIMM’s).
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 39
Waarschuwing: Open en sluit de DIMM-klemmetjes voorzichtig om te voorko-
men dat u ze breekt of de DIMM-aansluitingen beschadigt.
5. Open voorzichtig de klemmetjes aan beide uiteinden van de DIMM-aansluiting
(2) en verwijder DIMM 1.
6. Als u de DIMM moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u
verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Een geheugenmodule installeren
In de onderstaande opmerkingen worden de typen DIMM’s (dual inline memory
modules) beschreven die worden ondersteund door de server en wordt informatie
geboden die van bel.anmgios bij het installeren van DIMM’s (zie “Interne aansluitin-
gen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de DIMM-aansluitingen):
v De server ondersteunt 1066 of 1333 MHz, PC3-10600R-999 (single-rank of
dual-rank) DDR3, geregistreerde, SDRAM-DIMMs met ECC. Ga naar http://
www.lenovo.com/thinkserver en klik op het tabblad Options voor een lijst van de
ondersteunde geheugenmodules voor de server.
v De maximumhoeveelheid geheugen die de server ondersteunt is afhankelijk van
het type geheugen dat u in de server installeert. Zie “Niet-gebufferde DIMM’s
(UDIMM’s)” op pagina 41 en “Geregistreerde DIMM’s (RDIMM’s)” op pagina 42
voor meer informatie.
v De hoeveelheid bruikbaar geheugen wordt minder, afhankelijk van de systeem-
configuratie. Een bepaalde hoeveelheid geheugen moet worden gereserveerd
voor systeemresources. Om de totale hoeveelheid geïnstalleerd geheugen en de
hoeveelheid geconfirureerd geheugen te zien, voert u de Setup utility uit. Meer
informatie vindt u in “Werken met het programma Setup Utility” op pagina 114.
v De maximum draaisnelheid van de server wordt bepaald door de traagste DIMM
in de server.
v Als u een paar DIMM’s installeert in DIMM-aansluitingen 2 en 5, moeten de
grootte en snelheid van de DIMM’s die u hebt geïnstalleerd in DIMM-aansluitin-
gen 2 en 5 met elkaar overeen komen. Ze hoeven echter niet dezelfde grootte
en snelheid te hebben als de DIMM’s die zijn geïnstalleerd in DIMM-aansluitin-
gen1en4.
v U kunt compatibele DIMM’s gebruiken van verschillende producenten in hetzelfde
paar.
40 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Wanneer u DIMM’s installeert of verwijdert, wordt de informatie van de server-
configuratie gewijzigd. Wanneer u de server opnieuw start, wordt in het systeem
een bericht weergegeven waarin wordt aangegeven dat de geheugenconfiguratie
is gewijzigd.
v De specificaties van een DDR3 DIMM staan op een label op de DIMM, in de vol-
gende indeling.
ggg eRxff-PC3-wwwwwm-aa-bb-cc
hierbij staat:
ggg voor de volledige capaciteit van de DIMM (bijvoorbeeld, 1GB, 2GB of
4GB)
e voor het aantal ranks
1 = single-rank
2 = dual-rank
4 = quad-rank
ff is de organisatie van het apparaat (bit-breedte)
4 = x4 organisatie (4 DQ-regels per SDRAM)
8 = x8 organisatie
16 = x16 organisatie
wwwww is de bandbreedte van de DIMM, in MBps
8500 = 8,53 GBps (PC3-1066 SDRAM’s, 8-byte primaire databus)
10600 = 10,66 GBps (PC3-1333 SDRAM’s, 8-byte primaire databus)
m is het DIMM-type
E = Niet-gebufferde DIMM (UDIMM) met ECC (x72-bit moduledatabus)
R = Geregistreerde DIMM (RDIMM)
U = Niet-gebufferde DIMM zonder ECC (x64-bit primaiere databus)
aa is de CAS-wachttijd, in klokken op de maximum-bedieningsfrequentie
bb is het niveau JEDEC SPD Revision Encoding and Additions
cc is het referentie-ontwerpbestand voor het ontwerp van de DIMM
d is het revisienummer van het verwijzingsontwerp van de DIMM
Opmerking: Als u het type van een DIMM wilt bepalen, kijkt u op het label op
de DIMM. De informatie op het labe heeft de indeling xxxxx nRxxx PC3-xxxxx-xx-
xx-xxx. Het cijfer in de zesde cijferpositie geeft aan of de DIMM single-rank (n=1)
of dual-rank (n=2) is.
In de volgende gedeelten vindt u belangrijke aanvullende informatie met betrekking
tot niet-gebufferde en geregistreerde DIMM’s.
Niet-gebufferde DIMM’s (UDIMM’s)
De volgende opmerkingen geven informatie over de vereiste configuratie bij het
installeren van UDIMM’s:
v De geheugenkanalen werken met de hoogste gemeenschappelijke snelheid van
de geïnstalleerde DIMM’s.
v Werk op dezelfde server niet met zowel UDIMM’s als RDIMM’s.
v Als in de server zowel ECC- als niet-ECC UDIMM’s aanwezig zijn, werkt de ser-
ver in de niet-ECC modus.
v De mogelijke UDIMM-opties voor de server zijn geheugen-DIMM’s van 1 GB, 2
GB, en 4 GB (indien beschikbaar).
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 41
v Bij gebruik van UDIMM’s kunt u op bepaalde servermodellen maximaal 16 GB
aan geheugen installeren.
v De server ondersteunt per kanaal maximaal twee single-rank of dual-rank
UDIMM’s.
v DIMM-sleuven 3 en 6 worden niet ondersteund voor het installeren van UDIMM’s
in de server. Installeer geen DIMM’s op deze aansluitingen.
v In de onderstaande tabel worden de mogelijke UDIMM-configuraties vermeld.
Tabel 6. Ondersteunde UDIMM’s per kanaal
DIMM-sleuven
per kanaal
Geïnstalleerde
DIMM’s in elk
kanaal DIMM-type DIMM-snelheid
Ranks per
DIMM (willekeu-
rige combina-
tie)
2 1 Niet-gebufferde
DDR3 ECC
1066, 1333 single-rank,
dual-rank
2 2 Niet-gebufferde
DDR3 ECC
1066, 1333 single-rank,
dual-rank
v In de volgende tabel wordt de maximumvulling van DIMM’s met gebruik van
ranked UDIMM’s afgebeeld.
Tabel 7. De maximale geheugenvulling met gebruik van ranked UDIMM’s (afhankelijk van
uw model)
Aantal UDIMM’s DIMM-type DIMM-grootte Totaal geheugen
4 single-rank UDIMM’s 1 GB 4 GB
4 single-rank UDIMM’s 2 GB 8 GB
4 dual-rank UDIMM’s 2 GB 8 GB
4 dual-rank UDIMM’s 4 GB (indien beschik-
baar)
16 GB
v In de volgende tabel wordt de regel voor UDIMM-geheugenvulling afgebeeld voor
het optimaliseren van de systeemprestaties.
Tabel 8. Vullen met UDIMM’s bij dubbelkanaals symmetrische modus
DIMM-aan-
sluiting 1
DIMM-aan-
sluiting 2
DIMM-aan-
sluiting 3
DIMM-aan-
sluiting 4
DIMM-aan-
sluiting 5
DIMM-aan-
sluiting 6
in gebruik leeg leeg leeg leeg leeg
in gebruik leeg leeg in gebruik leeg leeg
in gebruik in gebruik leeg in gebruik in gebruik leeg
Geregistreerde DIMM’s (RDIMM’s)
De volgende opmerkingen geven informatie over de vereiste configuratie bij het
installeren van RDIMM’s:
v De geheugenkanalen werken met de hoogste gemeenschappelijke snelheid van
de geïnstalleerde DIMM’s.
v Werk op dezelfde server niet met zowel RDIMM’s als UDIMM’s.
v De server ondersteunt per kanaal maximaal drie single-rank, dual-rank of quad-
rank RDIMM’s per kanaal.
v De mogelijke RDIMM-opties voor de server zijn geheugen-DIMM’s van 1 GB, 2
GB, 4 GB en 8 GB (indien beschikbaar).
42 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Bij gebruik van RDIMM’s kunt u maximaal 32 GB aan geheugen installeren in de
server.
v In de onderstaande tabel worden de mogelijke RDIMM-configuraties vermeld.
Tabel 9. Ondersteunde RDIMM’s per kanaal
DIMM-sleuven
per kanaal
Geïnstalleerde
DIMM’s in elk
kanaal DIMM-type DIMM-snelheid
Ranks per
DIMM (willekeu-
rige combina-
tie)
3 1 Geregistreerde
DDR3 ECC
1066, 1333 single-rank,
dual-rank
3 2 Geregistreerde
DDR3 ECC
1066, 1333 single-rank,
dual-rank
3 3 Geregistreerde
DDR3 ECC
800 single-rank,
dual-rank
3 1 Geregistreerde
DDR3 ECC
1066 quad-rank
3 2 Geregistreerde
DDR3 ECC
800 quad-rank
v In de volgende tabel wordt de maximumvulling van DIMM’s met gebruik van
ranked RDIMM’s afgebeeld.
Tabel 10. De maximale geheugenvulling met gebruik van ranked RDIMM’s (afhankelijk van
uw model)
Aantal RDIMM’s DIMM-type DIMM-grootte Totaal geheugen
6 single-rank RDIMM’s 1 GB 6 GB
6 single-rank RDIMM’s 2 GB 12 GB
6 dual-rank RDIMM’s 2 GB 12 GB
4 dual-rank RDIMM’s 4 GB 16 GB
4 quad-rank RDIMM’s 4 GB 16 GB
6 dual-rank RDIMM’s 4 GB 24 GB
4 quad-rank RDIMM’s 8 GB (indien beschik-
baar)
32 GB
v In de volgende tabel wordt de regel voor RDIMM-geheugenvulling afgebeeld voor
het optimaliseren van de systeemprestaties.
Tabel 11. Regel voor RDIMM-vulling voor tweekanaals symmetrische werkstand
DIMM-aan-
sluiting 1
DIMM-aan-
sluiting 2
DIMM-aan-
sluiting 3
DIMM-aan-
sluiting 4
DIMM-aan-
sluiting 5
DIMM-aan-
sluiting 6
in gebruik leeg leeg leeg leeg leeg
in gebruik leeg leeg in gebruik leeg leeg
in gebruik in gebruik leeg in gebruik in gebruik leeg
in gebruik in gebruik in gebruik in gebruik in gebruik in gebruik
Zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de
DIMM-aansluitingen op de systeemplaat.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 43
Waarschuwing: Statische elektriciteit die wordt afgegeven aan interne server-
componenten wanneer de server is ingeschakeld, kan de server doen stoppen,
waardoor gegevens verloren kunnen gaan. Om dit mogelijke probleem te ontwijken,
gebruikt u altijd een polsband met elektrostatische ontlading of een ander systeem
voor aarden wanneer u binnen de server werkt met de stroom erop.
Voer de volgende stappen uit om een DIMM te installeren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel indien nodig de voedings-
snoeren en alle externe kabels.
3. Verwijder de kap (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35).
4. Zoek de DIMM-aansluitingen op de systeemplaat. Stel vast in welke aansluitin-
gen u de DIMM’s gaat installeren. Installeer de DIMM’s in de volgorde zoals
wordt aangegeven in de onderstaande tabel.
Tabel 12. DIMM-installatievolgorde
Aantal DIMM’s Installatievolgorde (aansluitingen)
Eerste paar DIMM’s 1 en 4
Tweede paar DIMM’s 2, 5
Derde paar DIMM’s 3, 6
Waarschuwing: Open en sluit de klemmetjes voorzichtig om te voorkomen
dat u ze breekt of de DIMM-aansluitingen beschadigt.
5. Open de klemmetjes aan beide uiteinden van de DIMM-aansluiting.
6. Maak met de antistatische verpakking van de DIMM contact met een ongelakt
metalen oppervlak aan de buitenkant van de server. Haal de DIMM vervolgens
uit de verpakking.
7. Draai de DIMM zo dat de DIMM-pennen zich precies goed boven de aansluiting
bevinden.
8. Plaats de DIMM in de aansluiting door de uiteinden van de DIMM zich boven de
uiteinden van de DIMM-aansluiting (zie “Interne aansluitingen op de
systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de DIMM-aansluitingen).
44 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
9. Druk de DIMM stevig recht naar beneden in de aansluiting. Druk hierbij tegelijk
op beide uiteinden van de DIMM. De klemmetjes sluiten automatisch, wanneer
de DIMM zich stevig in de aansluiting bevindt.
Opmerking: Als er ruimte bestaat tussen de DIMM en de klemmetjes, is de
DIMM niet correct geplaatst; open de klemmetjes, verwijder de DIMM en plaats
deze opnieuw.
Als u nog andere apparaten wilt installeren of verwijderen, kunt u dit nu doen.
Anders gaat u naar “De installatie voltooien” op pagina 71.
Interne stations verwijderen en installeren
Raadpleeg “Specificaties” op pagina 10 voor informatie over de typen stations die
de server ondersteunt en voor andere belangrijke informatie. In de onderstaande
afbeelding ziet u de locaties van de stationsvakken (1 - 7) in de server.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 45
In het volgende gedeelte worden de typen stations beschreven die door de server
worden ondersteund en vindt u overige informatie waar u rekening mee dient te
houden bij het installeren van een station:
v Controleer of alle in de documentatie voor het station beschreven kabels en
apparaten aanwezig zijn.
v Kies het vak waarin u het station wilt installeren.
v Raadpleeg de instructies in de documentatie bij het station om uit te vinden of er
nog schakelaars of jumpers moeten worden ingesteld. Bij het installeren van een
SAS- of SATA-apparaat, dient u ook het SAS- of SATA-ID in te stellen voor dat
apparaat.
v Optionele interne of externe USB-diskettestations, bandstations, DVD-ROM- en
multiburner-stations zijn voorbeelden van stations voor verwisselbare media. U
kunt stations voor verwisselbare media alleen installeren in de vakken 1, 2 en 3.
v Een SATA-station voor verwisselbare media dat u installeert in vak 1 wordt aan-
gesloten op de SATA 4-aansluiting op de systeemplaat terwijl een station in vak 2
wordt aangesloten op de SATA 5-aansluiting op de systeemplaat.
v Als u een 3,5-inch station wilt installeren in een vak voor een 5,25-inch station,
maakt u gebruik van de 5,25-inch conversiekit.
v De EMI-integriteit (elektromagnetische interferentie) en de koeling van de server
worden gegarandeerd door alle vakken en PCI- of PCI Express-sleuven afgedekt
of bezet te houden. Bij het installeren van een station of een PCI- of PCI
Express-adapter, moet u het metalen EMC-plaatje en het afdekpaneel van het
vak of de PCI- of PCI Express-adapter bewaren voor het geval u later besluit het
apparaat te verwijderen.
v Ga naar http://www.lenovo.com/thinkserver en klik op het tabblad Options voor
een lijst van de ondersteunde opties.
Een DVD-station verwijderen
Voer de volgende stappen uit om een DVD-station te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina
35).
4. Verwijder de onderste frontplaat en daarna de bovenste frontplaat (zie “De
tweedelige frontplaat verwijderen” op pagina 36).
5. Ontkoppel de voedings- en signaalkabels van het station dat u wilt verwijderen.
6. Houdt de blauwe ontgrendelknop aan de zijkant van het vak ingedrukt om het
station los te maken; vervolgens trekt u het station naar buiten.
46 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
1 Ontgrendelknoppen
2 Stationsgeleider
7. Verwijder het klemmetje aan de zijkant van het station. Bewaar dit klemmetje
voor gebruik bij het installeren van een vervangend station.
8. Als u het station moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u
verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Een DVD-station installeren
Voer de volgende stappen uit om een DVD-station te installeren:
1. Als u een verwijderd station vervangt door een nieuw station, zorgt u dat:
v Alle in de documentatie voor het nieuwe station beschreven kabels en appa-
raten aanwezig zijn.
v U in de instructies voor het nieuwe station hebt gecontroleerd of er nog
schakelaars of jumpers moeten worden ingesteld.
v U de blauwe stationsrails aan de zijkant van het oude station hebt verwij-
derd en dat u deze beschikbaar hebt voor gebruik voor het nieuwe station.
Opmerking: Wanneer u een station installeert dat een laser bevat, neem dan
de volgende waarschuwingen in acht.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 47
Voorschrift 3:
Let op!
Als u laserproducten (bijvoorbeeld CD-ROM-stations, DVD-stations,
glasvezelapparatuur of speciale zenders) installeert, let dan op het vol-
gende:
v Open de behuizing niet. Als u de behuizing van het laserproduct opent,
kunt u worden blootgesteld aan gevaarlijke laserstraling. In het appa-
raat bevinden zich geen onderdelen die kunnen worden vervangen.
v Het wijzigen van instellingen of het uitvoeren van procedures anders
dan hier is beschreven, kan leiden tot blootstelling aan gevaarlijke
straling.
Gevaar!
Sommige laserproducten bevatten een ingebouwde laserdiode van
Klasse 3A of 3B. Let op het volgende.
LASERSTRALING INDIEN GEOPEND. Kijk niet in de laserstraal en ver-
mijd direct contact met de laserstraal.
Class 1 Laser Product
Laser Klasse 1
Laser Klass 1
Luokan 1 Laserlaite
Appareil A Laser de Classe 1
`
2. Houd de antistatische verpakking van het nieuwe DVD-station tegen een
ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal het DVD-station vervolgens uit
de verpakking en plaats het op een antistatisch oppervlak.
3. Volg de instructies in de documentatie bij het station om eventuele jumpers en
schakelaars in te stellen.
Opmerking: Wellicht is het eenvoudiger als u het nieuwe station in de ope-
ning aan de voorzijde installeert en vervolgens de kabels aansluit.
4. Als u een 3,5-inch station installeert in vak 2, sluit u een 5,25-inch conversiekit
aan op het 3,5-inch station. Verwijder de stationsroosterklem van de zijkant
van de stationshouder voor vak 1 of vak 2. Verschuif de stationsroosterklem
naar voren om deze uit de stationshouder te halen; vervolgens drukt u de
stationsroosterklem in de schroefgaten aan de zijkant van het station.
48 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
1 Ontgrendelknoppen
2 Stationsgeleider
5. Duw het station in het vak.
6. Sluit de voedings- en signaalkabels aan op het station.
Opmerking: Werk de signaalkabel weg, zodat deze niet de luchtstroom naar
de achterzijde van de stations of boven de microprocessor en de geheugen-
modules (DIMM’s) blokkeert.
7. Plaats de bovenste frontplaat terug (zie “De bovenste frontplaat installeren” op
pagina 39).
8. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op
pagina 38).
9. Plaats en vergrendel het zijpaneel (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
10. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aan-
gesloten apparaten en de server aan.
Een bandstation verwijderen
Voer de volgende stappen uit om een bandstation te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en
externe kabels.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
4. Verwijder de onderste frontplaat (zie “De onderste frontplaat installeren” op
pagina 38).
5. Verwijder de bovenste frontplaat (zie “De bovenste frontplaat installeren” op
pagina 39).
6. Ontkoppel de voedings- en signaalkabels van het station dat u wilt verwijderen.
7. Houdt de blauwe ontgrendelknop aan de zijkant van het vak ingedrukt om het
station los te maken; vervolgens trekt u het station naar buiten.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 49
8. Verwijder het klemmetje aan de zijkant van het station. Bewaar dit klemmetje
voor gebruik bij het installeren van een vervangend station.
1 EMC-plaatje
2 Bandstation
3 Stationsgeleider
9. Als u het station moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u
verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Een bandstation installeren
Voer de volgende stappen uit om een bandstation te installeren:
1. Als u een verwijderd station vervangt door een nieuw station, zorgt u dat:
v Alle in de documentatie voor het nieuwe station beschreven kabels en appa-
raten aanwezig zijn.
v U in de instructies voor het nieuwe station hebt gecontroleerd of er nog
schakelaars of jumpers moeten worden ingesteld.
v U het klemmetje aan de zijkant van het oude station hebt verwijderd en dat
u deze beschikbaar hebt voor gebruik voor het nieuwe station.
2. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
3. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en
externe kabels.
4. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
5. Verwijder de onderste frontplaat (zie “De onderste frontplaat installeren” op
pagina 38).
6. Verwijder de bovenste frontplaat (zie “De bovenste frontplaat installeren” op
pagina 39).
50 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
7. Houd de antistatische verpakking van het station tegen een ongelakt metalen
oppervlak van de server. Haal het station vervolgens uit de verpakking en
plaats het op een antistatisch oppervlak.
8. Stel de jumpers of schakelaars van het station in volgens de aanwijzingen in
de documentatie bij het station.
9. Verwijder de stationsroosterklem van de zijkant van de stationshouder voor vak
1 of vak 2. Verschuif de stationsroosterklem naar voren om deze uit de
stationshouder te halen; vervolgens drukt u de stationsroosterklem in de
schroefgaten aan de zijkant van het station.
1 EMC-plaatje
2 Bandstation
3 Stationsgeleider
10. Verwijder het EMC-afdekplaatje.
11. Duw het station in het vak.
Opmerking: In vak 1 of vak 2 kunt u een bandstation installeren.
12. Sluit het ene uiteinde van de toepasselijke signaalkabel aan op de achterzijde
van het station en het andere uiteinde op de juiste aansluiting op de systeem-
plaat.
13. Werk de signaalkabel weg, zodat deze niet de luchtstroom naar de achterzijde
van de stations of boven de microprocessor en de geheugenmodules (DIMM’s)
blokkeert.
14. Als u nog een ander station wilt installeren of verwijderen, kunt u dit nu doen.
15. Sluit de voedingskabel aan op de achterkant van het station. De stekkers kun-
nen slechts op één manier worden geplaatst.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 51
Een hot-swap vasteschijfstation verwijderen
Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met hot-swap vaste-
schijfstations.
Waarschuwing: Voor een goede systeemkoeling laat u de server niet langer dan
10 minuten aanstaan, zonder dat in elk stationsvak een station of een opvulpaneel
aanwezig is.
Voer de volgende stappen uit om een hot-swap vasteschijfstation te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
Opmerking: Het is niet nodig de server uit te zetten voor het verwijderen van
hot-swap stations uit stationsvakken.
2. Verwijder de onderste frontplaat (zie “De tweedelige frontplaat verwijderen” op
pagina 36).
3. Draai de hendel van de lade van het te verwijderen station naar de geopende
positie (verschilt per model).
1 Stationslade
2 Hendel stationslade (open positie)
4. Pak de hendel vast van de stationslade die u wilt vervangen en trek de lade uit
het vak.
5. Als u de stationslade moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt
u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
52 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
ID’s voor hot-swap vasteschijfstations
Op sommige modellen bestuurt de achterplaat voor hot-swap stations de ID’s van
de interne hot-swap stationsvakken. In de onderstaande tabel worden de ID’s ver-
meld van de vasteschijfstations en achterplaat die zijn aangesloten op één kanaal
in hot-swap modellen. In een normale configuratie worden de standaard vasteschijf-
stations en achterplaat aangesloten op kanaal A. Deze tabel is alleen van toepas-
sing voor servermodellen met ondersteuning voor vier vasteschijfstations.
Tabel 13. ID’s van de hot-swap stations (modellen met vier stationsvakken)
Stationsvak ID
40
51
62
73
Een hot-swap vasteschijfstation installeren
Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met hot-swap vaste-
schijfstations. Neem kennis van het volgende voordat u een hot-swap vasteschijf-
station installeert:
v De hot-swap stations moeten ofwel alleen SAS-vasteschijfstations of alleen
SATA-vasteschijfstations zijn; een combinatie van deze twee typen is niet moge-
lijk.
v Controleer de stationslade op tekenen van schade.
v Voor een goede systeemkoeling laat u de server niet langer dan 10 minuten aan-
staan, zonder dat in elk stationsvak een station of een opvulpaneel aanwezig is.
v Het is niet nodig de server uit te zetten voor het installeren van hot-swap stations
in stationsvakken.
v Zie “Interne stations verwijderen en installeren” op pagina 45 voor meer informa-
tie.
Voer de volgende stappen uit om een hot-swap vasteschijfstation te installeren.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 53
1. Houd de antistatische verpakking van het station tegen een ongelakt metalen
oppervlak van de server. Haal het station vervolgens uit de verpakking en plaats
het op een antistatisch oppervlak.
2. Zorg dat de hendel van de stationslade in de geopende positie staat.
3. Breng de stationseenheid in lijn met de geleiderails in de lade; schuif daarna het
station 1 voorzichtig in het stationsvak totdat het station niet verder kan.
4. Draai de hendel van het stationsvak dicht 2.
5. Controleer de statusindicator voor het vasteschijfstation om ervoor te zorgen dat
het vasteschijfstation juist werkt. (Misschien moet u de server opnieuw opstarten
voordat het station wordt herkend.) Als de amberkleurige status-LED voor het
vasteschijfstation voortdurend brandt, is het station defect en moet deze worden
vervangen. Als de groene activiteit-LED voor het vasteschijfstation knippert, is
de schijf in gebruik.
Opmerking: Als de server is geconfigureerd voor RAID-bewerkingen met een
ServeRAID-controller, moet u mogelijk de schijfarray’s opnieuw configureren
nadat u vasteschijfstations hebt vervangen. Raadpleeg de ServeRAID-documen-
tatie voor aanvullende informatie over RAID-functionaliteit.
6. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op
pagina 38).
7. Vergrendel het zijpaneel.
54 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Een simple-swap vasteschijfstation verwijderen
Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen die werken met
simple-swap vasteschijfstations.
Waarschuwing: Simple-swap vasteschijfstations zijn niet direct verwisselbaar.
Ontkoppel alle netvoeding van de server voordat u een simple-swap vasteschijf-
station verwijdert of installeert.
Voer de volgende stappen uit om een simple-swap vasteschijfstation te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
3. Verwijder de onderste frontplaat (zie “De tweedelige frontplaat verwijderen” op
pagina 36).
4. Trek de lussen van de stationseenheid die moet worden vervangen naar elkaar
toe en trek de eenheid uit het vak.
5. Als u de stationslade moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt
u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 55
Een simple-swap vasteschijfstation installeren
Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen die werken met
simple-swap vasteschijfstations.
Waarschuwing: Simple-swap vasteschijfstations zijn niet direct verwisselbaar.
Ontkoppel alle netvoeding van de server voordat u een simple-swap vasteschijf-
station verwijdert of installeert.
Voer de volgende stappen uit om een simple-swap vasteschijfstation te installeren:
1. Houd de antistatische verpakking van het station tegen een ongelakt metalen
oppervlak van de server. Haal het station vervolgens uit de verpakking en plaats
het op een antistatisch oppervlak.
2. Breng de stationseenheid in lijn met de geleiderails in het vak.
3. Trek de lussen van de stationseenheid naar elkaar toe en schuif de eenheid in
het stationsvak totdat deze vastklikt. Laat de lussen daarna los.
Opmerking: Laat de lussen pas los als de eenheid volledig geïnstalleerd is.
4. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op
pagina 38).
5. Vergrendel het zijpaneel.
6. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aange-
sloten apparaten en de server aan.
Voedings- en signaalkabels voor interne stations
In de server worden SATA-, simple-swap SATA-, hot-swap SATA- en hot-swap SAS-
apparaten via kabels aangesloten op de voedingseenheid en de systeemplaat. (Zie
“Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de
aansluitingen op de systeemplaat.) Lees de volgende informatie door voordat u de
voedings- en de signaalkabel op een intern station aansluit:
56 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Bij stations die vooraf in de server zijn geïnstalleerd, zijn de voedings- en
signaalkabels al aangesloten. Als u besluit om een station te vervangen, moet u
altijd goed onthouden welke kabel bij welk station hoort.
v Controleer bij het installeren van een station of een van de stekkers van de
signaalkabel is aangesloten op het station. Controleer ook of de stekker aan het
andere einde van de kabel is aangesloten op de systeemplaat of op een
compatibele adapter of controller die u hebt ge ïnstalleerd.
v Leid de signaalkabel zodanig dat deze de luchtcirculatie naar de achterkant van
de stations of over de microprocessor of de DIMM’s niet blokkeert.
Bij de computer worden de volgende kabels geleverd:
v Netsnoeren:Vier-aderige voedingskabels om de stations aan te sluiten op de
voedingseenheid. Aan de uiteinden van deze kabels zijn plastic aansluitingen
bevestigd die op verschillende stations passen. De aansluitingen hebben ver-
schillende grootten. Voor een SATA-station kunt u een voedingskabel met vier
aders of een SATA-voedingskabel gebruiken. Gebruik slechts één van beide.
v Signaalkabels: Een signaalkabel is meestal plat en wordt ook wel platte kabel
genoemd. U kunt er SATA- en SAS-stations mee aansluiten op de systeemplaat.
De server wordt geleverd met twee of drie typen signaalkabels:
SATA-aansluiting (voor optische stations): De platte SATA-signaalkabel
heeft twee aansluitingen. Een daarvan is aangesloten op het optische station
en een ervan is aangesloten op een van de aansluitingen op de systeemplaat.
Simple-swap SATA: Simple-swap SATA-modellen hebben vier SATA-kabels
die al zijn aangesloten op de systeemplaat en de achterplaat van de stations-
houder van het simple-swap station.
Hot-swap SAS/SATA: Hot-swap SAS/SATA-modellen hebben afhankelijk van
het model een of twee gegevenskabels die de SAS/SATA-controller verbinden
met de hot-swap achterplaat. De gegevenskabel zorgt voor connectiviteit voor
de SAS- of SATA-stations die door de server worden ondersteund. Hierdoor is
voor deze stations geen verdere bekabeling nodig.
Voor meer informatie over de vereisten voor SAS/SATA-kabels en voor het aanslui-
ten van SAS/SATA-apparaten, raadpleegt u de documentatie bij deze apparaten.
Ga naar http://www.lenovo.com/thinkserver en klik op het tabblad Options voor een
lijst van de ondersteunde opties.
Een adapter verwijderen
Voer de volgende stappen uit om een adapter te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op
pagina 35).
4. Verwijder alle kabels van de adapter of kabels die verhinderen dat u bij de
adapter kunt komen.
5. Open de achterste kaartklem 1.
6. Als u een adapter van normale lengte verwijdert, druk dan op de vergrendeling
(twee blauwe punten) links op de voorste kaartklem totdat de vrijmaakhendel
rechts op de klem op zijn plaats vastklikt.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 57
7. Verwijder de schroef van de uitbreidingssleuf 2 op de achterkant van de
adapter 3 indien aanwezig.
8. Pak de adapter voorzichtig bij de bovenste rand of de bovenhoeken. Trek de
adapter uit de server.
Waarschuwing: Op elke lege uitbreidingssleuf dient een afdekplaatje te wor-
den aangebracht. Zo blijven de elektronische emissiekenmerken van de com-
puter behouden en wordt gezorgd voor juiste ventilatie van de systeem-
onderdelen.
1 Achterste kaartklem
2 Schroef van uitbreidingssleuf (optioneel)
3 Adapter
4 Linkerkant van voorste kaartklem
5 Rechterkant van voorste kaartklem
6 Voorste kaartklem
9. Als u de adapter niet vervangt, installeer dan een afdekplaatje in de opening
van de uitbreidingssleuf.
10. Als u de adapter moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u
verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
58 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Een kaart installeren
In het volgende gedeelte worden de typen adapters beschreven die door de server
worden ondersteund en vindt u overige informatie waar u rekening mee moet hou-
den bij het installeren van een adapter. De door de server ondersteunde adapters
kunnen verschillen per server model.
v Zoek de documentatie bij uw adapter op en volg de daar aanwezige instructies
op, in aanvulling op de instructies in dit gedeelte. Als het noodzakelijk is om
schakelaarstanden of jumperinstellingen van de adapter te veranderen, volgt u
de instructies in de documentatie bij de adapter.
v Raadpleeg de documentatie voor uw besturingssysteem.
v De server wordt geleverd met de volgende adapteraansluitingen en -sleuven:
Sleuf 1, PCIe2 x8 (x8, x4, x1) 25W
Sleuf 2, PCIe2 x8 (x8, x4, x1) 25W
Sleuf 3, PCIe2 x1 10W
Sleuf 4, PCI 32bit, 33MHz
Sleuf 5, PCI 32bit, 33MHz
v Bepaalde servermodellen worden geleverd met een ServeRAID-BR10il SAS/
SATA RAID-controller geïnstalleerd. De ServeRAID-BR10il-controller verzorgt
geïntegreerde RAID-niveaus 0 en 1.
v U kunt in sleuven 1 tot en met 5 (afhankelijk van het model) adapters van nor-
male lengte installeren die zijn opgenomen in de lijst van ondersteunde opties.
v De 32-bits sleuven 4 en 5 ondersteunen 5.0 V PCI-adapters; ze ondersteunen
geen 3,3 V-adapters. Universele adapters worden ondersteund in sleuven 4 en
5 als ze gemerkt zijn als universeel.
v De server scant PCI Express Gen 2 x8 (x8) sleuf 1, PCI Express Gen 2 x8 (x8)
sleuf 2, PCI Express Gen 2 x4 (x4) sleuf 3 en PCI-sleuven 4 en 5 voor het toe-
wijzen van systeemresources. De server start de PCI-apparaten vervolgens in de
volgende volgorde als u de standaard opstarttvolorde niet hebt gewijzigd: PCI
Express Gen 2 x8 (x8) sleuf 1, PCI Express Gen 2 x8 (x8) sleuf 2, PCI Express
Gen 2 x4 (x4) sleuf 3, PCI-sleuf 4 en PCI-sleuf 5.
v Ga naar http://www.lenovo.com/thinkserver en klik op het tabblad Options voor
een lijst van de ondersteunde opties.
Voer de volgende stappen uit om een adapter te installeren.
Opmerking: Statische elektriciteit die wordt vrijgegeven aan interne server-
componenten wanneer de server is ingeschakeld kan veroorzaken dat de server
stopt, waardoor gegevens verloren kunnen gaan. Om dit mogelijke probleem te ont-
wijken, gebruikt u altijd een polsband met elektrostatische ontlading of een ander
systeem voor aarden wanneer u binnen de server werkt met de stroom erop.
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel de voedingssnoeren en alle
externe kabels; verwijder vervolgens het zijpaneel. Zie “Het zijpaneel
verwijderen” op pagina 35.
3. Volg de instructies voor bekabeling indien deze bij de adapter zijn geleverd.
Leid de adapterkabels voordat u de adapter installeert.
4. Volg de instructies in de documentatie bij de adapter om eventuele jumpers en
schakelaars in te stellen.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 59
5. Draai de achterste kaartklem naar de open positie en verwijder hem uit de ser-
ver.
6. Verwijder de schroef waarmee het afdekplaatje van de uitbreidingssleuf is
bevestigd in het chassis. Bewaar het afdekplaatje van de uitbreidingssleuf en
de schroef op een veilige plaats voor eventueel later gebruik.
Opmerking: Op elke lege uitbreidingssleuf een afdekplaatje is aangebracht.
Zo blijven de elektronische emissiekenmerken van de server behouden en
wordt gezorgd voor juiste ventilatie van de serveronderdelen.
1 Achterste kaartklem
2 Schroef van uitbreidingssleuf (optioneel)
3 Adapter
4 Linkerkant
5 Rechterkant
6 Voorste kaartklem
7. Maak met de antistatische verpakking van de adapter contact met een
ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal de adapter vervolgens uit de
antistatische verpakking. Raak de onderdelen en de gouden rand van de aan-
sluitingen op de kaart zo weinig mogelijk aan.
60 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
8. Als u een kaart van volledige lengte installeert, moet u de blauwe kaartgeleider
(indien aanwezig) van het uiteinde van de kaart verwijderen.
1 Kaartgeleider
9. Pak de adapter aan de bovenkant of de bovenste hoeken en breng de adapter
op gelijke lijn met de geleiding van de uitbreidingssleuf; druk de adapter ver-
volgens stevig in de uitbreidingssleuf. Plaats de adapter rechtstreeks uit de
antistatische verpakking in de uitbreidingssleuf.
Waarschuwing: Zorg ervoor dat de adapter op de juiste wijze in de
uitbreidingssleuf is geplaatst, voordat u de server aanzet. Als de adapter
onjuist wordt geïnstalleerd, kan de systeemplaat of de adapter daardoor
beschadigd raken.
10. Installeer een schroef voor de uitbreidingssleuf op de achterkant van de adap-
ter.
11. Als u een adapter van normale lengte installeert, drukt u op de vrijmaakhendel
op de rechterkant van de voorste adapterkaartklem om de vergrendeling op de
linkerkant van de klem los te maken.
12. Sluit de vereiste kabels aan op de kaart. Plaats kabels zodanig dat deze de
luchtcirculatie van de ventilatoren niet blokkeren.
13. Plaats de achterste kaartklem terug; draai de klem daarna dicht.
Opmerking: Als er adapters in de server grote of zware kabels hebben, kunt
u de achterste kaartklem verwijderen en de adapters vastzetten met schroe-
ven.
Als u nog andere apparaten wilt installeren of verwijderen, kunt u dit nu doen.
Anders gaat u naar “De installatie voltooien” op pagina 71.
Een PCI-kaart verwijderen
Voer de volgende stappen uit om een PCI-kaart te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii, en de
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en
externe kabels. Verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op
pagina 35).
3. Draai de achterste kaartklem naar de open (niet vergrendelde) positie.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 61
4. Ontkoppel de kabels die op de adapter zijn aangesloten.
Waarschuwing: Open en sluit de klemmetjes voorzichtig om te voorkomen
dat u ze breekt of de adapteraansluiting beschadigt.
5. Pak het uiteinde van de adapter voorzichtig vast en trek het uit de aansluiting.
6. Als u de adapter moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u
verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Een PCI-kaart installeren
Een PCI-kaart kunt u installeren in PCI-sleuf 1 of 2 op de systeemplaat. PCI-kaar-
ten worden alleen ondersteund op hot-swap servermodellen. De PCI-kaart verzorgt
ondersteuning voor geïntegreerde RAID-niveaus 0, 1, 5, 6 en 10 voor hot-swap
vasteschijfstations. Voor configuratiegegevens raadpleegt u de documentatie die is
meegeleverd bij de adapter.
Belangrijk: Om te zorgen dat de functies van uw PCI-kaart correct werken op
UEFI-servers, werkt u het firmwareniveau van de adapter bij en zorgt u dat de
ondersteunende stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd.
Waarschuwing: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus
vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een
clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente
niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing.
Voer de volgende stappen uit om de PCI-kaart te installeren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en
externe kabels.
Waarschuwing: Open en sluit de klemmetjes voorzichtig om te voorkomen
dat u ze breekt of de PCI-kaartaansluiting beschadigt.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op
pagina 35).
4. Verwijder de ventilatoreenheid voor het vasteschijfstation.
a. Draai de kabel van de ventilatoreenheid van het vasteschijfstation uit de
systeemplaat.
b. Verwijder alle vasteschijfstations.
c. Druk op het ontgrendelingsklemmetje voor de stationshouder op de zijkant
en draai de stationshouder uit het chassis totdat het bevestigingsklemm-
metje bovenop de stationshouder vastklikt.
d. Trek de ontgrendelklemmetjes van de ventilatoreenheid naar buiten (bij de
blauwe punten) en draai de eenheid iets los van de stationshouder.
5. Ontkoppel de de signaal- en voedingskabels en de SAS/SATA-controller (als
die is geïnstalleerd); verwijder de controller daarna uit de server.
6. Maak met de antistatische verpakking van de PCI-kaart contact met een
ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal de PCI-kaart vervolgens uit de
verpakking.
7. Breng de merktekens van de PCI-kaart op lijn met de aansluiting op de
systeemplaat.
Waarschuwing: Onjuiste plaatsing kan leiden tot beschadiging van de
systeemplaat of de PCI-kaart.
62 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Opmerking: De stationshouder moet nu geopend zijn. In de afbeelding ziet u
hem in gesloten positie.
8. Druk de PCI-kaart stevig in de aansluiting op de systeemplaat.
9. Pak het andere uiteinde van de signaalkabel die is aangesloten op de achter-
plaat van het station voor stationsvakken 0 tot en met 3 (zoals aangegeven op
de voorkant van de stationhouder) en sluit het aan op de aansluiting die het
dichtst bij de batterij op de PCI-kaart ligt.
10. Plaats de de ventilatoreenheid voor het vasteschijfstation terug.
a. Plaats het besvestigingsklemmetje van de ventilatoreenheid van het vaste-
schijfstation tegenover de rechterkant van de achterplaat voor vasteschijf-
stations; vervolgens draait u de ventilatoreenheid naar de achterplaat
toe. Draai de ventilatoreenheid niet helemaal dicht.
b. Leid de signaal- en voedingskabels door de sleuf aan de rand van de
ventilatoreenheid voor vasteschijfstations. Zorg dat de kabels niet klem
komen te zitten tussen de ventilatoreenheid van het vasteschijfstations en
de achterplaat.
c. Draai de ventilatoreenheid voor het vasteschijfstation naar de achterplaat
totdat de vergrendeling vastgeklikt is.
11. Sluit de kabel van de ventilatoreenheid van het vasteschijfstation weer aan op
de systeemplaat.
12. Draai de stationshouder in de server en houd het bevestigingslipje op de
stationshouder ingedrukt terwijl u de stationshouder vastdraait in het chassis.
13. Installeer opnieuw de vasteschijfstations.
Opmerking: Voordat u verdergaat, controleert u of alle interne voedingskabels
correct zijn aangesloten op de systeemplaat en andere optionele apparaten.
14. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). Ga naar
“De installatie voltooien” op pagina 71.
15. Vergrendel het zijpaneel.
16. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aan-
gesloten apparaten en de server aan.
Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB verwijderen
Voer de volgende stappen uit om de virtuele mediasleutel te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina
35).
4. Ontgrendel de klem die de USB vasthoudt door de klemmetjes naar elkaar te
drukken. Til daarna de afdekplaat weg.
5. Houd het flash-apparaat vast en trek dit omhoog om het apparaat te verwijderen
van de aansluiting.
6. Druk op het klemmetje om dit weer in de oorspronkelijke positie vast te zetten.
7. Als u het flash-apparaat moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en
gebruikt u voor het verzenden de verpakkingsmaterialen die aan u zijn geleverd.
Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB installeren
Voer de volgende stappen uit om de virtuele mediasleutel te installeren:
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 63
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op
pagina 35).
4. Ontgrendel de klem die de USB vasthoudt door de klemmetjes naar elkaar te
drukken.
5. Plaats het flash-apparaat precies goed op de aansluiting op de systeemplaat
en druk het in de aansluiting totdat het goed vastzit.
6. Druk op de bevestigingshendel om het flash-apparaat te vergrendelen in de
USB-aansluiting.
7. Sluit het netsnoer en kabels die u hebt verwijderd opnieuw aan.
8. Plaats en vergrendel het zijpaneel (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
9. Sluit het netsnoer en kabels die u hebt verwijderd opnieuw aan.
10. Zet de randapparaatuur en de server aan.
De virtuele mediasleutel verwijderen
Voer de volgende stappen uit om de virtuele mediasleutel te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en de randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren; ver-
wijder vervolgens de zijkap (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35).
3. Pak de virtuele mediasleutel en schuif hem voorzichtig naar boven en van het
montagepunt af.
64 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
1 Montagebeugel (voet)
2 Montagepunt
3 Aansluiting voor Virtual media key
4 Virtuele mediasleutel (voorkant)
4. Als u de virtuele mediasleutel moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en
gebruikt u voor het verzenden de verpakkingsmaterialen die aan u zijn geleverd.
De virtuele mediasleutel installeren
Voer de volgende stappen uit om de virtuele mediasleutel te installeren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina
35).
3. Plaats de virtuele mediasleutel op het montagepunt en schuif hem naar bene-
den in de aansluiting op de systeemplaat. Druk op de virtuele mediasleutel tot-
dat hij stevig vastzit op de systeemplaat.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 65
1 Montagebeugel (achter)
2 Montagepunt
3 Aansluiting voor Virtual media key
4 Virtuele mediasleutel (voorkant)
Als u nog andere apparatuur wilt installeren of verwijderen, kunt u dit nu doen.
Anders gaat u naar “De installatie voltooien” op pagina 71.
Een hot-swap voedingseenheid verwijderen
Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met hot-swap
voedingseenheden. Zie “Een niet-hot-swap voedingseenheid installeren” op pagina
102 voor informatie over het verwijderen van een niet-hot-swap voedingseenheid.
Houd bij het verwijderen of installeren van een hot-swap voedingseenheid rekening
met het volgende:
Instructie 8:
66 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Let op!
Verwijder nooit de klep van een voedingseenheid of een ander onderdeel
waarop het volgende etiket is geplakt.
Gevaarlijke spannings-, stroom- en voltageniveaus binnen componenten
waarop dit label is bevestigd. Deze componenten bevatten geen onderdelen
die kunnen worden vervangen of onderhouden. Als u vermoedt dat er met een
van deze onderdelen een probleem is, neem dan contact op met een
onderhoudstechnicus.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 67
Voer de volgende stappen uit om een hot-swap voedingseenheid te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Koppel het netsnoer los van de voedingseenheid die u wilt verwijderen.
3. Druk op de vrijmaakhendel 1 en trek de voedingseenheid 2 aan de hendel
uit het vak.
4. Als u de voedingseenheid moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en
gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Een hot-swap voedingseenheid installeren
Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met hot-swap
voedingseenheden. Zie “Een niet-hot-swap voedingseenheid installeren” op pagina
102 voor informatie over het installeren van een niet-hot-swap voedingseenheid.
Voer de volgende stappen uit om een hot-swap voedingseenheid te installeren:
1. Plaats de voedingseenheid op de geleiders in het compartiment.
68 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
1 Vrijmaakhendel
2 Hot-swap voedingseenheid
2. Druk de voedingseenheid met behulp van de hendel naar de voorkant van het
chassis totdat hij vastklikt.
3. Sluit een uiteinde van het netsnoer aan op de aansluiting achterop de voedings-
eenheid en het andere uiteinde op een geaard stopcontact.
4. Controleer of de LED’s voor ac- en dc-spanning op de achterkant van de
voedingseenheid aan zijn. Dit geeft aan dat de voedingseenheid correct werkt.
Een beveiligingsbeugel installeren
Om diefstal van de computer te voorkomen, kunt u een beveiligingsbeugel met
kabel aan de achterzijde van de server bevestigen. Controleer na het aanbrengen
van de beveiligingskabel of deze de andere kabels die op de server zijn aangeslo-
ten niet in de weg zit.
Zorg dat u, voordat u begint, de volgende items bij de hand hebt:
v Een platte schroevendraaier
v Een verstelbare moersleutel
v Een 19 mm beugel of draadoog (bijvoorbeeld National Manufacturing nummer
3230, voorraadnummer 176-735)
v Moeren die op de beugel passen
v Een beveiligingskabel
v Een slot, zoals een combinatieslot of hangslot
U installeert de beugel 1 als volgt:
1. Zet de server en alle aangesloten apparaten uit. Maak alle externe kabels en
netsnoeren los.
2. Verwijder met een schroevendraaier de twee metalen stripjes.
3. Schuif de beveiligingsbeugel door het achterpaneel, plaats vervolgens de moe-
ren op de uiteinden van de beugel en draai ze vast met de moersleutel.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 69
4. Steek de kabel door de beugel op de achterzijde van de computer en sla hem
om een object dat onderdeel is van of onlosmakelijk is verbonden met de struc-
tuur van het gebouw of fundering en waarvan de kabel niet kan worden losge-
maakt. Maak de beide kabeluiteinden aan elkaar vast met een hangslot.
70 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Controleer na het aanbrengen van de beveiligingskabel of deze de andere
kabels die op de server zijn aangesloten niet in de weg zit.
Als u nog andere apparaten wilt installeren of verwijderen, kunt u dit nu doen.
Anders gaat u naar “De installatie voltooien”.
De installatie voltooien
Om de installatie te voltooien, moet u de twee delen van de frontplaat weer installe-
ren, de zijkap aanbrengen, alle kabels aansluiten en voor bepaalde apparaten een
configuratieprogramma uitvoeren. Volg de instructies hiervoor in dit gedeelte.
De tweedelige frontplaat terugplaatsen
Voer de volgende stappen uit om de tweedelige frontplaat te installeren:
1. Installeer de bovenste frontplaat voorop het chassis van de server:
a. Steek de twee nokjes aan de rechterzijde van de bovenste frontplaat in de
corresponderende gaatjes aan de rechterzijde van het chassis.
b. Draai de bovenste frontplaat naar de linkerkant van het chassis en druk de
nokjes van de frontplaat in de uitsparingen aan de linkerkant zodat ze vast-
klikken. 1.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 71
2. Breng de onderste frontplaat weer aan:
a. Steek de twee nokjes aan de onderzijde van de onderste frontplaat in de
corresponderende gaatjes aan de voorzijde van het chassis.
b. Draai de bovenkant van de onderste frontplaat omhoog naar het chassis;
druk daarna de blauwe vergrendeling aan de rechterkant van de onderste
frontplaat in en sluit de frontplaat volledig door deze vast te drukken.
72 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Het zijpaneel terugplaatsen
Als u het zijpaneel hebt verwijderd, breng dat dan weer aan.
Opmerking: De achterste kaartklem rust tegen het zijpaneel van de server. Het
kan gemakkelijker zijn om de server op de zijkant te leggen voordat u het zijpaneel
aanbrengt.
Voer de volgende stappen uit om het zijpaneel terug te plaatsen:
1. Controleer eerst of alle kabels, adapters en andere componenten correct zijn
geïnstalleerd en geplaatst en dat er geen gereedschappen of losse onderdelen
in de server zijn achtergebleven. Zorg er ook voor dat alle interne kabels goed
worden geleid.
Opmerking: De vergrendeling van de kap1 moet in de geopende positie
staan voordat u het zijpaneel installeert.
2. Zorg dat de rand aan de onderkant van het zijpaneel zich bevindt boven de
richel aan de onderkant van het chassis, voordat u de zijklep helemaal omhoog
beweegt. Druk vervolgens de kapgrendel naar beneden en druk het zijpaneel
dicht totdat het vastklikt.
3. Druk op de vergrendeling van de kap en sluit de kap.
4. Sluit 2 het zijpaneel.
Opmerking: Bij het sluiten van het zijpaneel worden de kap en de frontplaat
tegelijkertijd vergrendeld.
Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 73
Kabels aansluiten
Waarschuwing: Ter voorkoming van schade aan de apparatuur sluit u netsnoeren
als laatste aan.
Als de kabels en het aansluitpaneel van de server aansluitingen met een kleur-
codering hebben, sluit de kabels dan aan op aansluitingen met dezelfde kleur. Kop-
pel bijvoorbeeld een kabel met een blauw uiteinde aan een blauwe aansluiting, een
rode kabel aan een rode aansluiting enz.
Raadpleeg “Achterkant” op pagina 18 voor een afbeelding van de I/O-aansluitingen
aan de achterkant van de server.
De serverconfiguratie bijwerken
Wanneer u de server voor de eerste keer start nadat u een apparaat hebt toege-
voegd of verwijderd, ontvangt u mogelijk een bericht dat de configuratie is gewij-
zigd. Het programma Setup Utility wordt automatisch gestart zodat u de nieuwe
configuratie-instellingen kunt opslaan. Meer informatie vindt u in Hoofdstuk 7, “De
server configureren”, op pagina 113.
Sommige optionele apparaten hebben stuurprogramma’s die u moet installeren.
Voor informatie over het installeren van stuurprogramma’s, raadpleegt u de docu-
mentatie die bij het apparaat is geleverd.
De server heeft ten minste één microprocessor. Als er meerdere microprocessors
geïnstalleerd zijn, kan de server werken als SMP-server (Symmetric Multiproces-
sing). Mogelijk moet u het besturingssysteem bijwerken voor odnersteuning van
SMP. Raadpleeg de documentatie bij het besturingssysteem voor meer informatie.
Als de server een optionele RAID-adapter heeft, en u een vasteschijfstation hebt
geplaatst of verwijderd, raadpleegt u de documentatie die bij de RAID-adapter is
meegeleverd voor informatie over het opnieuw configureren van de schijven-
reeksen.
Meer informatie over het configureren van de geïntegreerde Gigabit Ethernet-con-
troller vindt u in “De Gigabit Ethernet-controller configureren” op pagina 128.
Externe apparaten aansluiten
Als u een ondersteunde optionele adapter installeert, kunt u externe apparaten aan
de server koppelen.
Voer de volgende stappen uit om een externe adapter aan te sluiten:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften vanaf pagina vii, “Installatierichtlijnen” op
pagina 31 en de documentatie die bij het apparaat is geleverd.
2. Zet de server en alle aangesloten apparaten uit.
3. Volg de instructies bij het apparaat om het apparaat gereed te maken voor
installatie en op de server aan te sluiten.
Opmerking: Als u een extern apparaat aansluit, raadpleeg dan de documentatie bij
het apparaat voor informatie over de bekabeling.
74 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren
en vervangen
De systeemventilator aan de achterzijde verwijderen
Waarschuwing:
v Vervang een defecte ventilator binnen 48 uur.
v Om ervoor te zorgen dat er juiste koeling en luchtstroom is, werkt u niet langer
dan 30 minuten met de server wanneer het zijpaneel verwijderd is.
Voer de volgende stappen uit om de systeemventilator aan de achterzijde te ver-
vangen:
1. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
2. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina
35).
3. Verwijder, indien nodig, adapters die de toegang tot de ventilator en de
ventilatoraansluiting op de systeemplaat belemmeren (zie “Een adapter
verwijderen” op pagina 57).
4. Ontkoppel de ventilatorkabel van de systeemplaat.
5. Pak de ventilator 2 met beide handen vast en trek stevig; hierdoor worden de
rubberen ringen naar buiten getrokken 1. De ringen worden door de gaten in
ofwel de ventilator ofwel het chassis getrokken en kunnen worden verwijderd.
6. Til de ventilator uit het chassis.
7. Als u de ventilator moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u
verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
© Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 75
De systeemventilator aan de achterzijde installeren
Waarschuwing:
v Vervang een defecte ventilator binnen 48 uur.
v Om ervoor te zorgen dat er juiste koeling en luchtstroom is, werkt u niet langer
dan 30 minuten met de server wanneer het zijpaneel verwijderd is.
Voer de volgende stappen uit om de systeemventilator aan de achterzijde te instal-
leren:
1. De vervangende ventilator wordt geleverd met gemonteerde rubberen pak-
kingringen 1; deze ringen kunnen zijn losgeraakt tijdens de verzending. Los-
geraakte rubberen pakkingringen dient u terug te plaatsen voordat u verdergaat.
Gebruik een spits toelopende tang om de ringen door de gaten in de ventilator
te halen.
2. Plaats de ventilator 2 zodanig dat de ringen door de gaten in het chassis ste-
ken; trek de ringen daarna met een punttang door de gaten, uit het chassis.
3. Sluit de ventilatorkabel aan op de systeemplaat (zie “Interne aansluitingen op de
systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de aansluiting voor de achterste
ventilator).
4. Installeer de adapters die u hebt verwijderd (zie “Een kaart installeren” op
pagina 59).
5. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
6. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld.
7. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aange-
sloten apparaten en de server aan.
76 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
De ventilatoreenheid van het vasteschijfstation verwijderen
Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met een ventilator
voor vasteschijfstations.
Waarschuwing:
v Vervang een defecte ventilator binnen 48 uur.
v Om ervoor te zorgen dat er juiste koeling en luchtstroom is, werkt u niet langer
dan 30 minuten met de server wanneer het zijpaneel verwijderd is.
Voer de volgende stappen uit om de ventilator voor vasteschijfstations te verwijde-
ren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op
pagina 35).
4. Draai de achterste kaartklem naar de open (niet vergrendelde) positie.
5. Ontkoppel de kabel van de ventilatoreenheid voor de vasteschijfstations van
de systeemplaat, waarbij u noteert waar de kabel was aangesloten.
6. Verwijder de onderste frontplaat (zie “De tweedelige frontplaat verwijderen” op
pagina 36).
7. Verwijder de vasteschijfstations.
8. Til het ontgrendelingsklemmetje voor de stationshouder omhoog en draai de
stationshouder uit het chassis totdat het bevestigingsklemmetje bovenop de
stationshouder vastklikt.
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 77
1 Ontgrendelingsklemmetje stationshouder
2 Houder vasteschijfstation
9. Trek de twee ontgrendelklemmetjes van de ventilatoreenheid naar buiten en
draai de eenheid iets los van de stationshouder.
1 Ontgrendelingsklemmetjes
2 Ventilatoreenheid van vasteschijfstation
3 Sleuf
10. Ontkoppel de kabel van de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations; draai de
eenheid weg van de stationshouder en verwijder de eenheid van de stations-
houder.
11. Als u de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations moet terugzenden, volgt u
alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die
aan u zijn geleverd.
De ventilatoreenheid van het vasteschijfstation installeren
Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met een ventilator
voor vasteschijfstations.
Waarschuwing:
v Vervang een defecte ventilator binnen 48 uur.
v Om ervoor te zorgen dat er juiste koeling en luchtstroom is, werkt u niet langer
dan 30 minuten met de server wanneer het zijpaneel verwijderd is.
Voer de volgende stappen uit om de ventilator voor vasteschijfstations te installeren:
1. Plaats het bevestigingsklemmmetje van de ventilatoreenheid tegenover de
rechterkant van de achterplaat voor vasteschijfstations; vervolgens draait u de
ventilatoreenheid naar de achterplaat toe. Draai de ventilatoreenheid niet hele-
maal dicht.
78 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
1 Ontgrendelingsklemmetjes
2 Ventilatoreenheid van vasteschijfstation
3 Sleuf
2. Leidt de signaal- en voedingskabels van het vasteschijfstation door de sleuven
aan de rand van de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations. Zorg dat de
kabels niet klem komen te zitten tussen de vasteschijfstations en de achter-
plaat.
3. Draai de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations naar de achterplaat. Houd
de rechterkant van de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations tegenover de
rechterkant van de achterplaat. Zorg dat de grendelklemmetjes goed vastzitten
in de stationshouder.
4. Draai de stationshouder naar de voorkant van de server en houd lipje 1
ingedrukt terwijl u de stationshouder vastdraait in het chassis.
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 79
5. Sluit de kabel van de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations aan op de
systeemplaat (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19
voor de locatie van de aansluiting voor de ventilatoreenheid).
6. Installeer opnieuw de vasteschijfstations.
Opmerking: Voordat u verdergaat, controleert u of alle interne voedingskabels
correct zijn aangesloten op de systeemplaat en andere optionele apparaten.
7. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op
pagina 38).
8. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
9. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld.
10. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aan-
gesloten apparaten en de server aan.
De simple-swap achterplaat verwijderen
Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen waarin een simple-
swap SATA-achterplaat is geïnstalleerd aan de achterzijde van de houder voor
vasteschijfstations.
Voer de volgende stappen uit om de simple-swap achterplaat te verwijderen:
Opmerking: U hebt een schroevendraaier nodig om deze stappen te kunnen uit-
voeren.
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op
pagina 35).
4. Verwijder de onderste frontplaat (zie “De tweedelige frontplaat verwijderen” op
pagina 36).
5. Verwijder de simple-swap vasteschijfstations die aanwezig zijn in de houder
voor vasteschijfstation (zie “Een simple-swap vasteschijfstation verwijderen” op
pagina 55).
6. Verwijder de ventilatoreenheid van de houder voor vasteschijfstations (zie “De
ventilatoreenheid van het vasteschijfstation verwijderen” op pagina 77).
7. Ontkoppel de voedingskabel van de simple-swap achterplaat.
8. Ontkoppel de signaalkabel van de systeemplaat.
9. Druk op het ontgrendelingsklemmetje voor de stationshouder en draai de
stationshouder uit het chassis totdat het bevestigingsklemmetje bovenop de
stationshouder vastklikt.
10. Til het bevestigingslipje omhoog aan de bovenkant van de stationshouder; kan-
tel vervolgens de bovenkant van de simple-swap achterplaat weg van de
stationshouder totdat de achterplaat loskomt van de positioneringspennetjes.
80 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
1 Bevestigingsklemmetje
2 Ontgrendelingsklemmetje stationshouder
3 Positioneringspennetjes
4 Simple-swap achterplaat
5 Bevestigingslipje
11. Til de simple-swap achterplaat op uit het onderste lipje van de stationshouder
en leg deze apart.
12. Als u de simple-swap achterplaat moet terugzenden, volgt u alle inpak-
instructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn
geleverd.
De simple-swap achterplaat installeren
Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen waarin een simple-
swap SATA-achterplaat is geïnstalleerd aan de achterzijde van de houder voor
vasteschijfstations.
Voer de volgende stappen uit om de simple-swap achterplaat te installeren.
1. Plaats de onderkant van de simple-swap achterplaat in het onderste lipje van
de stationshouder.
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 81
1 Bevestigingsklemmetje
2 Ontgrendelingsklemmetje stationshouder
3 Positioneringspennetjes
4 Simple-swap achterplaat
5 Bevestigingslipje
2. Kantel de bovenkant van de simple-swap achterplaat naar de stationshouder
en op de positioneringspennetjes, totdat het bevestigingsklemmetje goed vast-
zit.
3. Houd het bevestigingslipje bovenop de stationshouder ingedrukt en draai de
stationshouder totdat deze vastzit in het chassis.
4. Sluit alle signaalkabels aan op de systeemplaat (zie “Interne aansluitingen op
de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de aansluitingen voor
seriële ATA-stations).
5. Sluit de voedingskabels aan op de simple-swap achterplaat.
6. Installeer de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations aan op de stations-
houder (zie “De ventilatoreenheid van het vasteschijfstation installeren” op
pagina 78).
7. Installeer de simple-swap vasteschijfstations die u hebt verwijderd uit de
stationshouder (zie “Een simple-swap vasteschijfstation installeren” op pagina
56).
8. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op
pagina 38).
9. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
10. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld.
11. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aan-
gesloten apparaten en de server aan.
82 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Achterplaat van SAS/SATA-vasteschijfstation verwijderen
Deze procedure is alleen van toepassing voor hot-swap servermodellen waarin een
SAS/SATA-achterplaat voor vasteschijfstations is geïnstalleerd aan de achterzijde
van de houder voor vasteschijfstations.
Voer de volgende stappen uit om een achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijf-
stations te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op
pagina 35).
4. Verwijder de onderste frontplaat (zie “De tweedelige frontplaat verwijderen” op
pagina 36).
5. Verwijder de hot-swap SAS/SATA-vasteschijfstations die aanwezig zijn in de
houder voor vasteschijfstation (zie “Een hot-swap vasteschijfstation
verwijderen” op pagina 52).
6. Verwijder de ventilatoreenheid van de houder voor vasteschijfstations (zie “De
ventilatoreenheid van het vasteschijfstation verwijderen” op pagina 77).
7. Ontkoppel de signaal- en voedingskabels van de achterplaat voor vasteschijf-
stations.
8. Druk op het ontgrendelingsklemmetje voor de stationshouder en draai de
stationshouder uit het chassis totdat het bevestigingsklemmetje bovenop de
stationshouder vastklikt.
9. Verwijder de twee schroeven waarmee de achterplaat voor SAS/SATA-vaste-
schijfstations is bevestigd op de stationshouder.
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 83
1 Positioneringspennetjes
2 Bevestigingsklemmetje
3 Bevestigingslipje
4 Ontgrendelingsklemmetje stationshouder
10. Kantel de bovenkant van de achterplaat voor vasteschijfstations weg van de
stationshouder totdat de achterplaat loskomt van de positioneringspennetjes.
11. Til de achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijfstations op uit het onderste lipje
van de stationshouder en leg deze apart.
12. Als u de achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijfstations moet terugzenden,
volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzen-
den die aan u zijn geleverd.
Achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijfstations installeren
Deze procedure is alleen van toepassing voor hot-swap servermodellen waarin een
SAS/SATA-achterplaat voor vasteschijfstations is geïnstalleerd aan de achterzijde
van de houder voor vasteschijfstations.
Voer de volgende stappen uit om de achterplaat voor vasteschijfstations te installe-
ren:
1. Plaats de onderkant van de achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijfstations in
het onderste lipje van de stationshouder.
2. Kantel de bovenkant van de achterplaat naar de stationshouder en op de
positioneringspennetjes.
1 Positioneringspennetjes
2 Bevestigingsklemmetje
3 Bevestigingslipje
84 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
4 Ontgrendelingsklemmetje stationshouder
3. Bevestig de twee schroeven waarmee de achterplaat voor SAS/SATA-vaste-
schijfstations wordt bevestigd op de stationshouder.
4. Houd het bevestigingslipje bovenop de stationshouder ingedrukt en draai de
stationshouder totdat deze vastzit in het chassis.
5. Sluit de voedings- en signaalkabels aan op de achterplaat voor vasteschijf-
stations.
6. Installeer de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations op de stationshouder
(zie “De ventilatoreenheid van het vasteschijfstation installeren” op pagina 78).
7. Installeer de hot-swap vasteschijfstations die u hebt verwijderd uit de stations-
houder (zie “Een hot-swap vasteschijfstation installeren” op pagina 53).
8. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op
pagina 38).
9. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
10. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld.
11. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aan-
gesloten apparaten en de server aan.
Voorpaneel verwijderen
Voer de volgende stappen uit om het voorpaneel te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen”
op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina
35).
4. Verwijder de onderste frontplaat en daarna de bovenste frontplaat (zie “De
tweedelige frontplaat verwijderen” op pagina 36).
5. Schuif de stations in vakken 1 en 2 iets naar voren (zie voor meer informatie
“Een DVD-station verwijderen” op pagina 46). Het is niet nodig deze stations te
verwijderen.
6. Als de server werkt met hot-swap voedingseenheden, verwijdert u de voedings-
eenheden en de houder voor voedingseenheden (zie “Houder van hot-swap
voedingseenheid verwijderen” op pagina 90).
7. Ontkoppel de kabel van het voorpaneel van de systeemplaat, waarbij u ont-
houdt hoe de kabel was aangebracht, (zie “Interne aansluitingen op de
systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de aansluiting voor het voor-
paneel).
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 85
8. Druk op ontgrendellipje 1 en trek het voorpaneel naar de achterkant van de
server; vervolgens verwijdert u het voorpaneel uit het chassis.
9. Als u het voorpaneel moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt
u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Voorpaneel installeren
Voer de volgende stappen uit om het voorpaneel te installeren:
1. Plaats de voorkant van het voorpaneel in het kanaal boven stationsvak 1, aan
de linkerkant van het chassis.
2. Duw het voorpaneel 1 naar de voorkant van het chassis, totdat het paneel
vastklikt.
3. Sluit de kabel voor het voorpaneel weer aan op de systeemplaat (zie “Interne
aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de aan-
sluiting voor de kabel van het voorpaneel).
4. Als de server werkt met hot-swap voedingseenheden, installeert u de houder
met de voedingseenheden (zie “Houder van hot-swap voedingseenheid
installeren” op pagina 91).
5. Duw de stations van vak 1 en 2 in de stationsvakken (zie voor meer informatie
“Een DVD-station installeren” op pagina 47).
6. Plaats de bovenste frontplaat terug (zie “De bovenste frontplaat installeren” op
pagina 39).
7. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op
pagina 38).
8. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
9. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld.
10. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aan-
gesloten apparaten en de server aan.
86 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
USB-aansluiting aan voorkant verwijderen
Voer de volgende stappen uit om de USB-aansluiting aan de voorkant te verwijde-
ren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen”
op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina
35).
4. Verwijder de onderste frontplaat en daarna de bovenste frontplaat (zie “De
tweedelige frontplaat verwijderen” op pagina 36).
5. Ontkoppel de kabel van de USB-eenheid van de systeemplaat, waarbij u ont-
houdt hoe de kabel was aangebracht, (zie “Interne aansluitingen op de
systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de aansluiting voor de USB-
eenheid aan de voorkant).
6. Druk op de ontgrendellipje aan de bovenkant van de USB-behuizing en kantel
de bovenkant van de behuizing uit het chassis.
7. Druk op de veerklemmetjes 1 aan de zijkanten van de USB-aansluiteenheid
en haal deze eenheid uit de behuizing.
8. Trek de USB-kabel voorzichtig uit de opening in het chassis.
9. Als u de USB-aansluiteenheid aan de voorkant moet terugzenden, volgt u alle
inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u
zijn geleverd.
USB-aansluiting aan voorkant installeren
Voer de volgende stappen uit om de USB-aansluiting aan de voorkant te installeren:
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 87
1. Steek voorzichtig de kabel van de USB-aansluiteenheid aan de voorkant door
de opening aan de voorkant van het chassis.
2. Druk op de veerklemmetjes 1 aan de zijkanten van de USB-aansluiteenheid
en schuif deze eenheid in de achterkant van de behuizing.
3. Plaats de onderkant van de behuizing op de onderkant van de opening in het
chassis en kantel de bovenkant van de behuizing naar binnen zodat deze op
zijn plaats vastklikt.
4. Bevestig de kabel van de USB-aansluiteenheid op de daartoe bestemde aan-
sluiting op de systeemplaat (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op
pagina 19 voor de locatie van de aansluiting voor de USB-eenheid aan de voor-
kant).
5. Plaats de bovenste frontplaat terug (zie “De bovenste frontplaat installeren” op
pagina 39).
6. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op
pagina 38).
7. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
8. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld.
9. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aange-
sloten apparaten en de server aan.
Verwijderen van kaartklem aan achterzijde
Voer de volgende stappen uit om de kaartklem aan de achterzijde te verwijderen:
1. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
2. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina
35).
3. Verwijder alle adapters (indien nodig) en leg de adapters op een antistatisch
oppervlak.
Opmerking: Het kan van pas komen als u noteert waar elke adapter is
geïnstalleerd voordat u begint met het verwijderen van de adapters.
4. Ontgrendel de achterste kaartklem door de klem op te tillen en gedeeltelijk naar
de gesloten positie te draaien.
5. Pak de klem vast aan één kant van het scharnierpunt en trek de klem naar bin-
nen (terwijl u de klem iets naar de voorkant van de server draait) totdat klem
1 los is van scharnierpunt 2; vervolgens pakt u de klem vast aan de andere
88 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
zijde van het scharnierpunt, trekt u de klem naar binnen totdat deze loskomt
van het scharnierpunt. U kunt de kaartklem nu uit de server halen.
Installeren van kaartklem aan achterzijde
Voer de volgende stappen uit om de kaartklem aan de achterzijde te installeren:
1. Houd de achterste kaartklem zo vast dat het gaatje van een van de scharnier-
punten zich bevindt tegenover de scharnierpen van het chassis; vervolgens
steekt u de scharnierpen in het scharniergaatje.
2. Draai de achterste kaartklem zodanig dat het gaatje van het tegenoverliggende
scharnierpunt vastklikt in de scharnierpen van het chassis.
3. Installeer de adapters.
4. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
5. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld.
6. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aange-
sloten apparaten en de server aan.
Verwijderen van kaartklem aan voorzijde
Voer de volgende stappen uit om de kaartklem aan de voorzijde te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen”
op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina
35).
4. Open de kaartklemmen aan de voor- en achterzijde.
5. Verwijder alle adapters (indien nodig) en leg deze op een antistatisch oppervlak.
Opmerking: Het kan van pas komen als u noteert waar elke adapter is
geïnstalleerd voordat u begint met het verwijderen van de adapters.
6. Pak de klem vast aan één kant van het scharnierpunt en trek de klem naar bui-
ten (terwijl u de klem iets naar de achterkant van de server draait), totdat de
scharnierpen van de kaartklem loskomt uit het gaatje; vervolgens pakt u de
klem vast aan de andere zijde van het scharnierpunt, trekt u de klem naar bui-
ten totdat deze loskomt van het scharnierpunt. U kunt de kaartklem nu uit de
server halen.
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 89
Installeren van kaartklem aan voorzijde
Voer de volgende stappen uit om de kaartklem aan de voorzijde te installeren:
1. Steek een van de scharnierpennen van de kaartklem in het metalen scharnier-
punt op de ventilatorhouder.
2. Draai de andere scharnierpen van de kaartklem op zijn positie en duw de schar-
nierpen in het nadere metalen scharnierpunt. Als de kaartklem correct is
geplaatst, steekt de scharnierpen door het gaatje van het metalen scharnier-
punt.
3. Installeer opnieuw de adapters die u eerder eventueel hebt verwijderd.
4. Sluit de kaartklemmen aan de voor- en achterzijde.
5. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
6. Vergrendel het zijpaneel.
7. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aange-
sloten apparaten en de server aan.
Houder van hot-swap voedingseenheid verwijderen
Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met hot-swap
voedingseenheden.
Voer de volgende stappen uit om de houder voor de voedingseenheid te verwijde-
ren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen”
op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina
35).
4. Verwijder de hot-swap voedingseenheden (zie “Een niet-hot-swap voedings-
eenheid verwijderen” op pagina 99).
Opmerking: Voor de rest van deze procedure kan het praktischer zijn de ser-
ver op zijn kant te leggen.
5. Ontkoppel de kabels tussen de houder van de voedingseenheid en de systeem-
plaat en alle interne componenten.
6. Verwijder de vier zwarte schroeven waarmee de houder is bevestigd op het
chassis; vervolgens schuift u de houder naar de voorkant van de server zodat
de klemmetjes 1 loskomen van de bovenkant van het chassis, en haalt u de
houder uit het chassis.
90 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
7. Als u de houder voor de voedingseenheid moet terugzenden, volgt u alle inpak-
instructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn
geleverd.
Houder van hot-swap voedingseenheid installeren
Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met hot-swap
voedingseenheden.
Voer de volgende stappen uit om de houder voor de hot-swap voedingseenheid te
installeren:
1. Plaats de houder voor de voedingseenheid in het chassis en schuif deze naar
de achterkant van de server totdat de klemmetjes 1 vastklikken in de boven-
kant van het chassis.
2. Bevestig de vier schroeven om de houder voor de voedingseenheid vast te
maken aan het chassis.
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 91
3. Sluit de kabels aan tussen de houder van de voedingseenheid en de systeem-
plaat en alle interne componenten (zie “Interne aansluitingen op de
systeemplaat” op pagina 19 voor de locaties van de interne aansluitingen).
4. Installeer opnieuw beide hot-swap voedingseenheden (zie “Houder van hot-
swap voedingseenheid verwijderen” op pagina 90).
5. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
6. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld.
7. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aange-
sloten apparaten en de server aan.
De batterij verwijderen
Ga als volgt te werk om de batterij te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Werken met appa-
raten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit” op pagina 33.
2. Zet de server en alle aangesloten apparaten uit.
3. Maak alle externe kabels en netsnoeren los.
4. Leg de server op zijn kant, met het zijpaneel naar boven.
5. Ontgrendel en verwijder het linker zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op
pagina 35).
6. Zoek de batterij op de systeemplaat (zie “Interne aansluitingen op de
systeemplaat” op pagina 19).
7. Verwijder de batterij:
a. Duw de batterij met één vinger horizontaal uit de aansluiting.
b. Trek de batterij uit de aansluiting.
8. Gooi de batterij niet bij het huisvuil weg, maar behandel deze als klein chemisch
afval.
De batterij installeren
De volgende opmerkingen geven informatie waarmee u rekening dient te houden bij
het vervangen van de batterij in de server:
v Vervang de batterij door een lithiumbatterij van hetzelfde type en van dezelfde
fabrikant.
v Nadat u de batterij hebt vervangen, moet u de server opnieuw configureren en
de systeemdatum en -tijd opnieuw instellen.
v Lees het onderstaande veiligheidsvoorschrift en volg de instructies om gevaar-
lijke situaties te voorkomen.
Voorschrift 2:
92 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Let op!
Gebruik ter vervanging van de lithiumbatterij alleen batterijen met onderdeel-
nummer 33F8354 of een gelijksoortige batterij die door de leverancier wordt
aanbevolen. Als uw systeem beschikt over een module waarin een lithium-
batterij is verwerkt, vervang die module dan uitsluitend door een gelijke
module van dezelfde fabrikant. De batterij bevat lithium en kan bij verkeerd
gebruik exploderen.
Houd u aan het volgende:
v Gooi de batterij niet in water
v Verwarm de batterij niet boven 100°C
v Probeer niet de batterij te repareren of uit elkaar te halen.
Ga als volgt te werk om de vervangende batterij te installeren:
1. Volg de speciale werkwijzen en installatie-instructies op die u bij de vervan-
gende batterij aantreft.
2. Plaats de vervangende batterij 1:
a. Houd de batterij in een verticale positie zodat de smalle zijde zich tegenover
de aansluiting bevindt.
b. Plaats de batterij in de aansluiting totdat deze op zijn plaats vastklikt. Con-
troleer of de batterij stevig is bevestigd.
3. Plaats en vergrendel het linker zijpaneel (zie “Zijpaneel installeren” op pagina
36).
4. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aange-
sloten apparaten en de server aan.
Opmerking: Nadat u het netsnoer van de server hebt aangesloten op een
stopcontact, duurt het ongeveer 2 1/2 minuut voordat de aan/uit-knop actief
wordt.
5. Start het programma Setup Utility en pas de configuratie aan:
v Stel de datum en de tijd in.
v Stel het systeemwachtwoord in.
v Configureer de server opnieuw.
Zie “Het programma Setup Utility starten” op pagina 114 voor meer informatie.
FRU’s verwijderen en vervangen
FRU’s (field replaceable units) moeten alleen worden geïnstalleerd door opgeleid
servicepersoneel.
Een ServeRAID BR10-il-controller verwijderen
Voer de volgende stappen uit om de ServeRAID BR10-il-controller te verwijderen:
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 93
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen”
op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
Opmerking: Wanneer u de voedingsbron loskoppelt van de server, hebt u niet
langer de mogelijkheid om de LED’s te bekijken omdat de LED’s niet branden
als de voedingsbron is verwijderd. Voordat u de voedingsbron ontkoppelt, zorgt
u ervoor dat u noteert welke LED’s branden, met inbegrip van de LED’s die
branden op het bedieningspaneel en de LED’s die branden op de systeemplaat
in de server.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina
35).
4. Open de achterste kaartklem totdat de vrijmaakhendel rechts op de klem op zijn
plaats vastklikt.
5. Druk op de tabs aan beide zijden van aansluiting op de signaalkabel en maak
de kabel los van de SAS/SATA-controller.
6. Laat de tabs aan beide zijden van de SAS/SATA-controller voorzichtig los en
haal de voorkant van de SAS/SATA-controller voorzichtig uit het plastic koppel-
stuk.
7. Pak de randen van de SAS/SATA-controller vast en trek de controller uit de
aansluiting. Als het koppelstuk samen met de controller loskomt van de
systeemplaat, trekt u het koppelstuk voorzichtig los van de controller en duwt u
het koppelstuk terug in het gaatje op de systeemplaat.
8. Als u de SAS/SATA-controller moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en
gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Een ServeRAID BR10-il-controller installeren
Voer de volgende stappen uit om een SAS/SATA RAID-controller te installeren:
1. Houd de antistatische verpakking van de SAS/SATA-controller tegen een
ongelakt oppervlak aan de buitenkant van de server en haal de SAS/SATA-con-
troller uit de verpakking.
2. Houd de SAS/SATA-controller tegenover de aansluiting en het plastic koppel-
stuk; duw de SAS/SATA-controller vervolgens stevig in de aansluiting en op het
94 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
koppelstuk.
3. Sluit de signaalkabel aan op de SAS/SATA-controller.
4. Plaats en vergrendel het zijpaneel (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
5. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aange-
sloten apparaten en de server aan.
Een optionele ServeRAID-MR10i SAS/SATA-controller verwijderen
Voer de volgende stappen uit om een ServeRAID-MR10i SAS/SATA-adapter te ver-
wijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii, en de
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en
externe kabels. Verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op
pagina 35).
3. Draai de achterste kaartklem naar de open (niet vergrendelde) positie.
4. Ontkoppel de kabels die op de adapter zijn aangesloten.
Waarschuwing: Open en sluit de klemmetjes voorzichtig om te voorkomen
dat u ze breekt of de ServeRAID-MR10i-adapteraansluiting beschadigt.
5. Pak het uiteinde van de ServeRAID-adapter voorzichtig vast en trek het uit de
aansluiting.
6. Als u de adapter moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u
verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Een optionele ServeRAID-MR10i SAS/SATA-controller installeren
De optionele IBM ServeRAID-MR10i SAS/SATA-controller kunt u installeren in PCI-
sleuf 1 of 2 op de systeemplaat. De ServeRAID-MR10i-adapter wordt alleen onder-
steund op hot-swap servermodellen. De IBM ServeRAID-MR10i SAS/SATA-adapter
verzorgt ondersteuning voor geïntegreerde RAID-niveaus 0, 1, 5, 6 en 10 voor hot-
swap vasteschijfstations. Voor configuratiegegevens raadpleegt u de documentatie
op de ServeRAID-CD die is meegeleverd bij de adapter.
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 95
Belangrijk: Om te zorgen dat uw ServeRAID 10i, 10is of 10M-adapters correct wer-
ken op UEFI-servers, werkt u het firmwareniveau van de adapter bij tot ten minste
11.xx-XXX.
Waarschuwing: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus
vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een
clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente
niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing.
Voer de volgende stappen uit om een ServeRAID-MR10i-adapter te installeren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii, en de
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Houd de antistatische verpakking van de ServeRAID-MR10i-adapter tegen een
ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal de ServeRAID-MR10i-adapter
vervolgens uit de verpakking.
3. Als de ServeRAID-adapter niet is voorzien van een batterijset (batterijdrager en
batterij), installeert u de batterijset.
a. Houd de pennetjes van de batterijdrager en de aansluiting op de batterij-
drager boven de gaatjes en de aansluiting op de ServeRAID-adapter; ver-
volgens laat u de batterijdrager neerdalen op de ServeRAID-adapter.
1 Batterij
2 Batterijdrager
3 RAID-adapter
4 Aansluiting voor batterijdrager
b. Druk de batterijdrager in de aansluiting op de ServeRAID-adapter zodat
deze goed is aangesloten.
c. Bevestig de batterijdrager op de ServeRAID-adapter met de schroeven die
zijn meegeleverd met de batterij.
4. Open de achterste kaartklem.
5. Draai de ServeRAID-MR10i-adapter zo dat de pennetjes van de ServeRAID-
MR10i-adapter zich precies goed boven de aansluiting bevinden.
Waarschuwing: Onjuiste plaatsing kan leiden tot beschadiging van de
systeemplaat of de ServeRAID-MR10i-adapter.
96 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
6. Pak de signaalkabel die is aangesloten op de stationsachterplaat en sluit deze
aan op de ServeRAID-adapter.
Opmerking: Wanneer u de server opnieuw start, wordt u gevraagd de
bestaande RAID-configuratie te importeren naar de nieuwe ServeRAID-adapter.
7. Druk de ServeRAID-MR10i-adapter stevig in de aansluiting op de systeemplaat.
8. Sluit de kabels weer aan op de nieuwe ServeRAID-MR10i-adapter.
Een optionele ServeRAID-MR10is VAULT SAS/SATA-controller verwij-
deren
Voer de volgende stappen uit om een ServeRAID-MR10is SAS/SATA-adapter te
verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii, en de
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en
externe kabels. Verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op
pagina 35).
3. Draai de achterste kaartklem naar de open (niet vergrendelde) positie.
4. Open de achterste kaartklem.
5. Ontkoppel de kabels die op de adapter zijn aangesloten.
Waarschuwing: Open en sluit de klemmetjes voorzichtig om te voorkomen
dat u ze breekt of de ServeRAID-MR10is-adapteraansluiting beschadigt.
6. Pak het uiteinde van de ServeRAID-adapter voorzichtig vast en trek het uit de
aansluiting.
7. Als u de adapter moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u
verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Een optionele ServeRAID-MR10is VAULT SAS/SATA-controller installe-
ren
De optionele IBM ServeRAID-MR10is VAULT SAS/SATA-controller kunt u installeren
in PCI-sleuf 1 of 2 op de systeemplaat. De ServeRAID-MR10is-adapter wordt alleen
ondersteund op hot-swap servermodellen. De ServeRAID-MR10is SAS/SATA-
adapter met een versleutelings-chip 1078 DE verzorgt ondersteuning voor geïnte-
greerde RAID-niveaus 0, 1, 5, 6 en 10 voor hot-swap vasteschijfstations. Voor
configuratiegegevens raadpleegt u de documentatie op de ServeRAID-CD die is
meegeleverd bij de adapter.
Belangrijk: Om te zorgen dat uw ServeRAID 10i, 10is of 10M-adapters correct wer-
ken op UEFI-servers, werkt u het firmwareniveau van de adapter bij tot ten minste
11.xx-XXX.
Waarschuwing: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus
vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een
clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente
niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing.
Voer de volgende stappen uit om de optionele ServeRAID-MR10is SAS/SATA-
adapter te installeren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii, en de
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 97
2. Houd de antistatische verpakking van de ServeRAID-MR10is-adapter tegen
een ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal de ServeRAID-MR10is-
adapter vervolgens uit de verpakking.
3. Als de ServeRAID-adapter niet is voorzien van een batterijset (batterijdrager
en batterij), installeert u de batterijset.
a. Houd de pennetjes van de batterijdrager en de aansluiting op de batterij-
drager boven de gaatjes en de aansluiting op de ServeRAID-adapter; ver-
volgens laat u de batterijdrager neerdalen op de ServeRAID-adapter.
1 Batterij
2 Batterijdrager
3 RAID-adapter
4 Aansluiting voor batterijdrager
b. Druk de batterijdrager in de aansluiting op de ServeRAID-adapter zodat
deze goed is aangesloten.
c. Bevestig de batterijdrager op de ServeRAID-adapter met de schroeven die
zijn meegeleverd met de batterij.
4. Draai de ServeRAID-MR10is-adapter zo dat de pennetjes van de ServeRAID-
MR10is-adapter zich precies goed boven de aansluiting bevinden.
Waarschuwing: Onjuiste plaatsing kan leiden tot beschadiging van de
systeemplaat of de ServeRAID-MR10is-adapter.
98 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
1 ServeRAID-MR10is
2 PCI-sleuf
5. Druk de ServeRAID-MR10is-adapter stevig in de aansluiting op de systeem-
plaat.
6. Sluit de kabels weer aan op de nieuwe ServeRAID-MR10is-adapter. Zorg dat
de ServeRAID-MR10is SAS/SATA-adapter correct is bekabeld.
7. Draai de achterste kaartklem dicht.
8. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
9. Vergrendel het zijpaneel.
10. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aan-
gesloten apparaten en de server aan.
Een niet-hot-swap voedingseenheid verwijderen
Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met een niet-hot-
swap voedingseenheid. Zie “Houder van hot-swap voedingseenheid verwijderen” op
pagina 90 voor informatie over het verwijderen van een hot-swap voedingseenheid.
Houd bij het verwijderen of installeren van een niet-hot-swap voedingseenheid reke-
ning met het volgende:
Voorschrift 8:
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 99
Let op!
Verwijder nooit de klep van een voedingseenheid of een ander onderdeel
waarop het volgende etiket is geplakt.
Gevaarlijke spannings-, stroom- en voltageniveaus binnen componenten
waarop dit label is bevestigd. Deze componenten bevatten geen onderdelen
die kunnen worden vervangen of onderhouden. Als u vermoedt dat er met een
van deze onderdelen een probleem is, neem dan contact op met een
onderhoudstechnicus.
100 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Voer de volgende stappen uit om een niet-hot-swap voedingseenheid te verwijde-
ren:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen”
op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina
35).
Opmerking: Voor de rest van deze procedure kan het praktischer zijn de ser-
ver op zijn kant te leggen.
4. Ontkoppel de kabels tussen de voedingseenheid en de systeemplaat en alle
interne componenten.
Waarschuwing: Ondersteun de voedingseenheid terwijl u de schroeven los-
draait. Als de schroeven zijn verwijderd is de voedingseenheid niet meer beves-
tigd en kunnen andere componenten van de server beschadigd raken.
5. Terwijl u de voedingseenheid vasthoudt, verwijdert u de vier schroeven waar-
mee de eenheid vastzit aan het chassis en haalt u de voedingseenheid uit het
chassis. Bewaar de schroeven voor gebruik bij het installeren van een vervan-
gende voedingseenheid.
6. Als u de voedingseenheid moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en
gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 101
Een niet-hot-swap voedingseenheid installeren
Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met een niet-hot-
swap voedingseenheid. Zie “Houder van hot-swap voedingseenheid verwijderen” op
pagina 90 voor informatie over het installeren van een hot-swap voedingseenheid.
Voer de volgende stappen uit om een niet-hot-swap voedingseenheid te installeren:
1. Plaats de voedingseenheid zodanig in het chassis dat de schroefgaten in de
voedingseenheid zich bevinden tegenover de corresponderende gaten aan de
achterzijde van het chassis.
2. Bevestig de vier schroeven om de voedingseenheid vast te maken aan het
chassis.
3. Sluit de kabels aan tussen de voedingseenheid en de systeemplaat en alle
interne componenten (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina
19 voor de locaties van de interne aansluitingen).
4. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
5. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld.
6. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aange-
sloten apparaten en de server aan.
102 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Microprocessor en ventilatorkoeling verwijderen
Voer de volgende stappen uit om de microprocessor en de ventilatorkoeling te ver-
wijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
3. Leg de server op zijn kant, met het zijpaneel naar boven.
4. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op
pagina 35).
5. Verwijder de onderste frontplaat (zie “De tweedelige frontplaat verwijderen” op
pagina 36).
6. Verwijder de vasteschijfstations.
7. Druk op het ontgrendelingsklemmetje voor de stationshouder en draai de
stationshouder uit het chassis totdat het bevestigingsklemmetje bovenop de
stationshouder vastklikt.
8. Verwijder alle kabels die verhinderen dat u bij de ventilatorkoeling en de micro-
processor kunt komen.
Waarschuwing: Als de ventilatorkoeling is gemonteerd, is de bevestigings-
hendel voor de ventilatorkoeling gespannen als een veer. Door de hendel te
snel los te laten of door deze naar boven te laten springen kunnen de
ventilatorkoeling en de omliggende componenten beschadigd raken.
9. Ventilatorkoeling ontkoppelen van de microprocessor:
a. Ontkoppel de kabel voor de ventilatorkoeling van de systeemplaat.
b. Open de bevestigingshendel voor de ventilatorkoeling door deze in te druk-
ken, opzij te duwen en langzaam los te laten.
Belangrijk: Wees voorzichtig bij het werken met de microprocessor en de
ventilatorkoeling. Als de microprocessor en de ventilatorkoeling opnieuw
gaan worden gebruikt, zorgt u dat het tussenliggend thermische materiaal
niet verontreinigd raakt.
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 103
c. Kantel de bovenkant van de ventilatorkoeling naar de voorkant van de ser-
ver terwijl u deze wegschuift van de onderste flens van de bevestigings-
module; vervolgens haalt u ventilatorkoeling uit de server. Na verwijdering
legt u de ventilatorkoeling op een schoon en plat oppervlak.
Waarschuwing: De bevestigingshendel voor de microprocessor staat onder
veerspanning wanneer de microprocessor is gemonteerd. Door de hendel te
snel los te laten of door deze naar boven te laten springen kunnen de microp-
rocessor en de omliggende componenten beschadigd raken.
10. Open de bevestigingshendel voor de microprocessor door deze in te drukken,
opzij te duwen en langzaam los te laten.
11. Open het microprocessor-frame door het tabje aan de bovenkant op te tillen.
12. Til de microprocessor voorzichtig uit de aansluiting en leg deze op een antista-
tisch oppervlak.
13. Als u de microprocessor en de ventilatorkoeling moet terugzenden, volgt u alle
inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u
zijn geleverd.
104 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Microprocessor en ventilatorkoeling installeren
Voer de volgende stappen uit om de microprocessor te installeren:
1. Maak met de antistatische verpakking van de microprocessor contact met een
ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal de microprocessor vervolgens
uit de verpakking.
2. Verwijder een eventueel aanwezige beschermende klep, tape of label van het
oppervlak van de microprocessoraansluiting.
3. Draai de vrijmaakhendel van de microprocessoraansluiting helemaal open.
Waarschuwing: Zorg dat de vrijmaakhendel van de microprocessor-
aansluiting volledig open staat voordat u de microprocessor installeert. Als u
zich hier niet aan houdt, kan dat leiden dat permanente beschadiging van de
microprocessor, microprocessoraansluiting en systeemplaat.
4. Houd de microprocessor voorzichtig vast en plaats de microprocessor in de
aansluiting.
Opmerking: Voor een correcte plaatsing van de microprocessor in de aanslui-
ting voor de microprocessor houdt u rekening met het volgende:
v De microprocessor heeft twee uitsparingen die passen op de twee nokjes
aan de zijkanten van de aansluiting.
v Een driehoekige indicator op een hoek van de microprocessor wijst naar
een hoek van 45 graden op een hoek van de aansluiting.
v Gebruik niet teveel kracht wanneer u de microprocessor in de aansluiting
duwt.
5. Sluit het frame voor de microprocessor; sluit vervolgens de vrijmaakhendel
voor de microprocessor.
6. Ventilatorkoeling installeren:
a. Zorg dat de vrijmaakhendel voor de ventilatorkoeling volledig open staat.
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 105
Belangrijk: Wees voorzichtig bij het werken met de microprocessor en de
ventilatorkoeling. Zorg dat het tussenliggende thermische materiaal niet
wordt verontreinigd.
b. Schuif de onderkant van de ventilatorkoeling onder de onderste flens van
de bevestigingsmodule; vervolgens plaatst u de bovenkant van de
ventilatorkoeling op de bovenkant van de bevestigingsmodule.
c. Sluit de vrijmaakhendel voor de ventilatorkoeling.
d. Sluit de kabel voor de ventilatorkoeling weer aan op de systeemplaat (zie
“Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie
van de aansluiting voor de ventilatorkoeling).
7. Sluit opnieuw de kabels aan die u hebt losgekoppeld tijdens het verwijderen
van de oude microprocessor.
8. Draai de stationshouder naar de voorkant van de server en houd het
bevestigingslipje op de stationshouder ingedrukt terwijl u de stationshouder
vastdraait in het chassis.
9. Installeer opnieuw de vasteschijfstations.
10. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op
pagina 38).
11. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
12. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld.
13. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aan-
gesloten apparaten en de server aan.
Thermisch vet
Het thermische vet moet worden vervangen, telkens nadat de ventilatorkoeling voor
hergebruik wordt verwijderd van de bovenkant van de microprocessor of wanneer
u verontreinigingen aantreft in het vet.
Als u de ventilatorkoeling installeert op dezelfde microprocessor waar de koeling
van was verwijderd, zorgt u dat:
v Het thermische vet op de ventilatorkoeling en de microprocessor niet is verontrei-
nigt.
106 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Er geen thermisch vet wordt toegevoegd aan het aanwezige thermische vet op
de ventilatorkoeling en microprocessor.
Opmerking:
v Lees de veiligheidsvoorschriften op pagina vii.
v Lees de “Installatierichtlijnen” op pagina 31.
Voer de volgende stappen uit om verontreinigd thermisch vet te vervangen voor de
ventilatorkoeling en de microprocessor:
1. Leg de ventilatorkoeling op een schoon werkoppervlak.
2. Haal het schoonmaakdoekje uit de verpakking en vouw het doekje uit.
3. Gebruik het schoonmaakdoekje om de koelpasta te verwijderen van de onder-
kant van de ventilatorkoeling.
Opmerking: Zorg ervoor dat alle koelpasta is verwijderd.
4. Gebruik een schoon stukje van het schoonmaakdoekje om de koelpasta van de
microprocessor af te vegen; gooi het schoonmaakdoekje weg als alle koelpasta
is verwijderd.
5. Gebruik het vetspuitje om 9 gelijk verdeelde puntjes vet van 0,02 ml aan te
brengen op de bovenzijde van de microprocessor. De buitenste puntjes moeten
worden aangebracht binnen 5 mm van de rand van de microprocessor, om er
voor te zorgen dat het vet gelijkmatig is verdeeld.
Opmerking: Als u het vet op de juiste manier aanbrengt, blijft ongeveer de
helft van het vet over in het spuitje.
6. Plaats de ventilatorkoeling op de microprocessor, zoals beschreven in “Microp-
rocessor en ventilatorkoeling installeren” op pagina 105.
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 107
De systeemplaat verwijderen
Voer de volgende stappen uit om de systeemplaat te verwijderen:
1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien
“Installatierichtlijnen” op pagina 31.
2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle
netsnoeren en externe kabels.
3. Leg de server op zijn kant, met het zijpaneel naar boven.
4. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op
pagina 35).
5. Noteer waar elke kabel is aangesloten, voordat u alle kabels ontkoppelt van de
systeemplaat.
6. Druk op het ontgrendelingsklemmetje voor de stationshouder en draai de
stationshouder uit het chassis totdat het bevestigingsklemmetje bovenop de
stationshouder vastklikt.
7. Verwijder de onderstaande componenten (naast andere componenten die hier
niet worden vermeld) van de systeemplaat en leg ze weg op een veilige anti-
statische plek:
v Adapters (zie “Een adapter verwijderen” op pagina 57).
v SAS/SATA-controller (zie “Een ServeRAID BR10-il-controller verwijderen” op
pagina 93).
v Virtuele mediasleutel (zie “De virtuele mediasleutel verwijderen” op pagina
64).
v Microprocessor en ventilatorkoeling (zie “Microprocessor en ventilatorkoeling
verwijderen” op pagina 103).
v DIMM’s (zie “Een geheugenmodule verwijderen” op pagina 39).
v Batterij (zie “De batterij installeren” op pagina 92).
v SAS/SATA-controller (zie “Een ServeRAID BR10-il-controller verwijderen” op
pagina 93 ).
v Hypervisor-sleutel (zie “Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB
verwijderen” op pagina 63).
v Kappen voor de ventilatoraansluiting.
8. Verwijder de vier schroeven waarmee de bevestigingsmodule en de montage-
beugel voor de ventilatorkoeling zijn bevestigd op de systeemplaat; vervolgens
legt u de module, beugel en schroeven apart voor later gebruik.
Opmerking: Neem kennis van hoe de bevestigingsmodule voor de ventilator-
koeling is geplaatst, zodat u bij het opnieuw installeren de module in dezelfde
richting aanbrengt.
108 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
9. Verwijder de acht schroeven (zeven aan de voorkant en één aan de achter-
kant) 1 waarmee de systeemplaat is bevestigd op het chassis.
10. Schuif de systeemplaat naar de voorkant van de server om de nokjes van de
montagebeugel voor de ventilatorkoeling los te maken van de gaatjes onderin
het chassis; vervolgens haalt u voorzichtig de systeemplaat uit de server.
11. Verwijder de de afdekplaatjes voor ventilatoraansluitingen uit aansluitingen 1, 3
en 5 op de systeemplaat. Leg deze afdekplaatjes apart voor later gebruik.
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 109
12. Als u de systeemplaat moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en
gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd.
De systeemplaat installeren
Voer de volgende stappen uit om de systeemplaat te installeren:
1. Maak met de antistatische verpakking van de systeemplaat contact met een
ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal vervolgens de systeemplaat
uit de verpakking.
2. Plaats de afdekplaatjes voor ventilatoraansluitingen op aansluitingen 1, 3 en 5
op de systeemplaat.
3. Plaats de montagebeugel voor de ventilatorkoeling onder de systeemplaat
zodat de gaatjes van de montagebeugel zich bevinden tegenover de vier
schroefgaten voor de bevestigingsmodule voor de ventilatorkoeling op de
systeemplaat. Houd de bevestigingsmodule voor de ventilatorkoeling boven de
systeemplaat vast in overeenstemming met de vier schroefgaten voor de
bevestigingsmodule. Bevestig de montagebeugel en de bevestigingsmodule
voor de ventilatorkoeling met de vier schroeven op de systeemplaat.
4. Plaats de systeemplaat in het chassis en schuif het naar de achterkant van de
server, totdat de nokjes van de montagebeugel voor de ventilatorkoeling goed
vastzitten in de gaatjes aan de onderkant van het chassis.
Opmerking: De nokjes zitten goed vast wanneer de schroefgaten in de
systeemplaat overeenkomen met de corresponderende gaatjes in het chassis.
110 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
5. Monteer de acht schroeven (zeven aan de voorkant en één aan de achterkant)
waarmee de systeemplaat wordt bevestigd op het chassis.
6. Installeer de volgende componenten, als u die eerder had verwijderd van de
systeemplaat:
v Kappen voor de ventilatoraansluiting.
v Hypervisor-sleutel (zie “Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB
installeren” op pagina 63).
v Virtuele mediasleutel (zie “De virtuele mediasleutel installeren” op pagina
65).
v SAS/SATA-controller (zie “Een ServeRAID BR10-il-controller installeren” op
pagina 94 ).
v Batterij (zie “De batterij installeren” op pagina 92).
v DIMM’s (zie “Een geheugenmodule installeren” op pagina 40).
v Microprocessor en ventilatorkoeling (zie “Microprocessor en ventilatorkoeling
installeren” op pagina 105).
v Adapters (zie “Een kaart installeren” op pagina 59).
7. Houd het bevestigingslipje bovenop de stationshouder ingedrukt en draai de
stationshouder totdat deze vastzit in het chassis.
8. Sluit alle kabels die ontkoppeld zijn weer aan op de systeemplaat.
9. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36).
10. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld.
11. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aan-
gesloten apparaten en de server aan.
Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 111
112 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Hoofdstuk 7. De server configureren
De volgende configuratieprogramma’s worden meegeleverd met de server:
v Setup Utility
Het programma Setup Utility (voorheen bekend onder de naam Configuration/
Setup Utility) maakt deel uit van de serverfirmware. U kunt het gebruiken voor
het wijzigen van de opstartvolgorde, instellen van datum en tijd en voor het
instellen van wachtwoorden. Raadpleeg voor informatie over het gebruik van dit
programma “Werken met het programma Setup Utility” op pagina 114.
v Boot Menu
Het programma Boot Menu maakt deel uit van de serverfirmware. U gebruikt het
om een apparaat tijdelijk bovenaan in de opstartvolgorde van het programma
Setup Utility te plaatsen.
v Integrated management module
Gebruik de IMM (integrated management module) voor configuratie, om de
firmware en SDR-/FRU-gegevens (sensor data record/field replaceable unit) bij te
werken en om een netwerk te beheren op afstand. Meer informatie over het wer-
ken met een IMM vindt u in “De Integrated Management Module” op pagina 130.
v Voorziening voor aanwezigheid op afstand en vastleggen van blauwe scher-
men
De functie voor aanwezigheid op afstand en voor het vastleggen van een blauw
scherm zijn geïntegreerd in de IMM (integrated management module). Deze
functies bieden u van op afstand toegang tot het netwerk en bieden de mogelijk-
heid stations of images aan- of af te koppelen op het clientsysteem. Voor meer
informatie over hoe u de functie voor aanwezigheid op afstand kunt inschakelen,
raadpleegt u “De voorziening voor aanwezigheid op afstand en maken van een
schermafdruk van een blauw scherm gebruiken” op pagina 131.
v Programma Advanced Settings Utility (ASU)
Gebruik dit programma als alternatief voor de Setup Utility, voor het wijzigen van
de instellingen voor UEFI en IMM. U kunt online of out-of-band werken met het
ASU-programma om UEFI-instellingen te wijzigen vanaf de opdrachtregel, zonder
dat het nodig is de server opnieuw te starten om toegang te krijgen tot het pro-
gramma Setup Utility. Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van dit
programma “Programma Advanced Settings Utility” op pagina 133.
v configuratie Ethernet-controller
Meer informatie over het configureren van de Ethernet-controller vindt u in “De
Gigabit Ethernet-controller configureren” op pagina 128.
v Het programma LSI Configuration Utility
Met het programma LSI Configuration Utility configureert u de geïntegreerde
SAS/SATA-controller met RAID-functies en de apparaten die daarop zijn aange-
sloten. Raadpleeg voor informatie over het gebruik van dit programma “Werken
met het programma LSI Configuration Utility” op pagina 125.
In de onderstaande tabel vindt u de verschillende serverconfiguraties en de toe-
passingen die beschikbaar zijn voor het configureren en beheren van RAID-
arrays.
© Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 113
Tabel 14. Serverconfiguraties en toepassingen voor het configureren en beheren van RAID-
arrays
Serverconfiguratie
RAID-arrayconfiguratie
(voordat het besturings-
systeem wordt geïnstal-
leerd)
RAID-arraybeheer (na
installatie van het
besturingssysteem)
ServeRAID BR10il v2 LSI Utility (opgeroepen vanuit
Setup Utility)
MegaRAID Storage Manager
(alleen voor bewaken van
opslagbeheer)
ServeRAID-MR10i SAS/SATA
Controller (LSI 1078) is
geïnstalleerd
MegaRAID Storage Manager
(MSM), MegaRAID BIOS
Configuration Utility (druk op
C om te starten)
MegaRAID Storage Manager
(MSM)
Werken met het programma Setup Utility
Met het programma Setup Utility, voorheen bekend onder de naam Configuration/
Setup Utility, kunt u de volgende taken uitvoeren:
v Configuratiegegevens bekijken
v Toewijzingen voor apparaten en I/O-poorten bekijken en wijzigen
v Datum en tijd instellen
v De opstartkenmerken instellen voor de server en de opstartvolgorde instellen
v Instellingen voor geavanceerde hardwarevoorzieningen instellen en wijzigen
v Instellingen voor energiebeheerfuncties bekijken, instellen en wijzigen.
v Foutenlogboeken bekijken en leegmaken
v Configuratieconflicten oplossen
Het programma Setup Utility starten
Ga als volgt te werk om de Setup Utility te starten:
1. Zet de server aan.
Opmerking: Ongeveer 3 minuten nadat de server is aangesloten op het licht-
net wordt de aan/uit-knop actief.
2. Zodra de aanwijzing <F1> Setup wordt afgebeeld, drukt u op F1. Als u een
beheerderswachtwoord hebt ingesteld, moet u dit wachtwoord opgeven om toe-
gang te krijgen tot het volledige Setup Utility-menu. Als u het beheerders-
wachtwoord niet opgeeft, is slechts een beperkt Setup Utility-menu beschikbaar.
3. Selecteer de instellingen die u wilt bekijken of wijzigen.
Menuopties in het programma Setup Utility
Het hoofdmenu van het programma Setup Utility bevat de onderstaande opties. De
menuopties kunnen afhankelijk van de firmwareversie enigszins afwijken van deze
beschrijvingen.
v System Information
Kies deze optie om gegevens over de server te bekijken. Als u wijzigingen aan-
brengt via andere opties in het programma Setup Utility, worden enkele wijzigin-
gen doorgevoerd in de systeemsamenvatting. In de samenvatting kunt u de
instellingen niet direct aanpassen.
Deze optie is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma Setup
Utility.
114 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
System Summary
Kies deze optie om configuratiegegevens te bekijken, zoals ID, snelheid en
cachegrootte van de microprocessors, servertype en -model, serienummer,
systeem-UUID en de hoeveelheid geïnstalleerd geheugen. Als u configuratie-
wijzigingen aanbrengt via andere opties in het programma Setup Utility, wor-
den deze wijzigingen doorgevoerd in de systeemsamenvatting. In de samen-
vatting kunt u de instellingen niet direct aanpassen.
Product Data
Selecteer deze optie om het ID van de systeemplaat, het wijzigingsniveau of
de uitgiftedatum van de firmware, de IMM (integrated management module)
en foutcode, en de versie en datum te bekijken.
v System Settings
Kies deze optie om de instellingen voor servercomponenten te bekijken of wijzi-
gen.
Processors
Kies deze optie om de instellingen voor processors te bekijken of wijzigen.
Memory
Kies deze optie om geheugeninstellingen te bekijken of wijzigen. Voor het
configureren van geheugenspiegeling selecteert u System Settings
Memory en daarna Memory Channel Mode Mirroring.
Devices and I/O Ports
Met deze optie kunt u toewijzingen van resources aan apparaten en I/O-
poorten wijzigen. U kunt de seriële poorten configureren; omleiding van con-
sole op afstand configureren; geïntegreerde Ethernet-controllers, de SAS/
SATA-controller, kanalen van optische stations van SATA en PCI-sleuven in-
of uitschakelen. Als u een apparaat uitschakelt, kan het niet worden
geconfigureerd en kan het besturingssysteem het niet detecteren. (Dit komt
overeen met het loskoppelen van het apparaat.)
Power
Kies deze optie om de limiet van stroom voor het beheren van verbruik, pro-
cessors en prestatiewerkstanden te bekijken of wijzigen.
Legacy Support
Kies deze optie als u ondersteuning voor legacy wilt bekijken of instellen.
- Force Legacy Video on Boot
Selecteer deze optie om ondersteuning voor INT-video te forceren, als het
besturingssysteem geen uitvoer voor UEFI-video ondersteunt.
- Rehook INT 19h
Kies deze optie om in of uit te schakelen dat apparaten het opstartproces
overnemen. De standaardwaarde is Disable.
- Legacy Thunk Support
Selecteer deze optie om UEFI in- of uit te schakelen om interactief te wer-
ken met PCI-opslagapparaten die niet compatibel zijn met UEFI.
Integrated Management Module
Selecteer deze optie om de instellingen voor IMM te bekijken of wijzigen.
- POST Watchdog Timer
Kies deze optie om de timer voor de POST-watchdog te bekijken of in te
schakelen.
- POST Watchdog Timer Value
Hoofdstuk 7. De server configureren 115
Kies deze optie om de waarde voor de timer van de watchdog voor het
POST-laadprogramma te bekijken of in te stellen.
- Reboot System on NMI
Opnieuw opstarten van het systeem in- of uitschakelen wanneer een niet-
maskeerbare interrupt (NMI) optreedt. Enabled is de standaardwaarde.
- Commands on USB Interface Preference
Selecteer deze optie om de interface van Ethernet over USB in of uit te
schakelen op IMM.
- Netwerkconfiguratie
Kies deze optie om de netwerkinterfacepoort van systeembeheer, het MAC-
adres van IMM, het huidige IP-adres van IMM en de hostnaam te bekijken;
het statische IP-adres van IMM, het subnetmasker en het gateway-adres te
definiëren; op te geven of het statische IP-adres moet worden gebruikt of
DHCP het IP-adres van IMM moet toewijzen; de netwerkwijzigingen op te
slaan.
- Reset IMM to Defaults
Kies deze optie om de standaardinstellingen voor IMM te bekijken of
opnieuw in te stellen.
Adapters and UEFI Drivers
Kies deze optie voor het bekijken van de gegevens over de adapters en
stuurprogramma’s in de server die compatibel zijn met UEFI 1.10 en UEFI
2.0.
v Network
Kies deze optie voor het bekijken of configureren van de netwerkopties, zoals
iSCSI, PXE en netwerkapparatuur. Mogelijk zijn er aanvullende configuratieopties
voor optionele netwerkapparaten die compatibel zijn met UEFI 2.1 en hoger.
v Date and Time
Met deze optie kunt u de systeemdatum en -tijd instellen. De tijd moet worden
opgegeven in 24-uursnotatie uur:minuut:seconde).
Deze optie is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma Setup
Utility.
v Start Options
Kies deze optie voor het bekijken of opstarten van apparatuur, met inbegrip van
de opstartvolgorde.
Deze optie is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma Setup
Utility.
v Boot Manager
Kies deze optie voor het bekijken, toevoegen, wissen of wijzigen van de opstart-
volgorde voor apparaten; om op te starten vanaf een bestand; om een eenmalige
opstartprocedure te selecteren; of om de opstartprocedure terug te zetten naar
de standaardinstellingen. Als op de server Wake on LAN-hardware en -software
aanwezig is en het besturingssysteem ondersteunt Wake on LAN-functies, kunt u
een opstartreeks opgeven voor de WAKE on LAN-functies. U kunt bijvoorbeeld
een opstartreeks definiëren om achtereenvolgens controles uit voeren voor
media in een CD-RW/DVD-station, het vasteschijfstation en daarna de netwerk-
adapter.
v System Event Logs
Kies deze optie om de System Event Manager te openen, voor het raadplegen
van de foutberichten in de logboeken voor systeemevents. Met de pijltjestoetsen
kunt u bladeren door de pagina’s in het foutenlogboek.
116 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
De logboeken voor systeemevents bevatten alle event- en foutberichten die zijn
gegenereerd door de POST (power-on self-test), de interfacehandler voor
systeembeheer en door de systeemservice-processor. Voer diagnose-
programma’s uit voor meer informatie over de codes van de opgetreden fouten.
Raadpleeg de Hardware Maintenance Manual voor instructies voor het werken
met diagnoseprogramma’s.
Belangrijk: Als de LED voor systeemfouten aan de voorkant van de server
brandt, maar er verder geen foutindicaties zijn, maakt u het logboek voor
systeemevents leeg. Ook na het uitvoeren van een reparatie of na het corrigeren
van en fout maakt u het logboek voor systeemevents leeg, om de LED aan de
voorkant van de server uit te zetten.
POST Event Viewer
Kies deze optie om de POST-eventviewer te openen en de foutberichten in
het POST-eventlogboek te raadplegen.
Logboek voor systeemevents
Kies deze optie om de foutberichten in het logboek voor systeemevents te
bekijken.
Clear System Event Log
Kies deze optie om het logboek voor systeemevents leeg te maken.
v User Security
Kies deze optie om wachtwoorden in te stellen, te wijzigen of te wissen. Zie
“Wachtwoorden” op pagina 118.
Deze optie is beschikbaar in het volledige en het beperkte menu van het pro-
gramma Setup Utility.
Set Power-on Password
Kies deze optie om een systeemwachtwoord in te stellen of te wijzigen
waarna u wordt gevraagd zodra u de computer inschakelt. Meer informatie
vindt u in “Systeemwachtwoord” op pagina 118.
Clear Power-on Password
Kies deze optie om een systeemwachtwoord te wissen. Meer informatie vindt
u in “Systeemwachtwoord” op pagina 118.
Set Administrator Password
Met deze optie kunt u een beheerderswachtwoord instellen of wijzigen. Een
beheerderswachtwoord wordt gebruikt door een systeembeheerder; hiermee
beperkt u de toegang tot het volledige menu van het programma Setup Utility.
Als er een beheerderswachtwoord is ingesteld, is het volledige menu van het
programma Setup Utility alleen beschikbaar als u het beheerderswachtwoord
bij de wachtwoordaanwijzing invoert. Meer informatie vindt u in
“Beheerderswachtwoord” op pagina 118.
Clear Administrator Password
Kies deze optie om een beheerderswachtwoord te wissen. Meer informatie
vindt u in “Beheerderswachtwoord” op pagina 118.
v Save Settings
Met deze optie kunt u de wijzigingen opslaan die u in de instellingen hebt aange-
bracht.
v Restore Settings
Met deze optie kunt u de wijzigingen die u in de instellingen hebt aangebracht,
ongedaan maken en de vorige instellingen herstellen.
v Load Default Settings
Hoofdstuk 7. De server configureren 117
Met deze optie kunt u de wijzigingen die u in de instellingen hebt aangebracht,
ongedaan maken en de fabrieksinstellingen herstellen.
v Exit Setup
Kies deze optie om het programma Setup Utility af te sluiten. Als u de wijzigingen
in de instellingen nog niet hebt opgeslagen, wordt u gevraagd of u dat alsnog wilt
doen, of dat u het programma wilt afsluiten zonder de wijzigingen op te slaan.
Wachtwoorden
Via de menuoptie User Security kunt u systeemwachtwoorden en beheerders-
wachtwoorden instellen, wijzigen en wissen. De optie User Security is alleen
beschikbaar in het volledige menu van het programma Setup Utility.
Als u alleen een systeemwachtwoord instelt, moet u dit systeemwachtwoord opge-
ven voor het voltooien van systeemopstartprocedure en om toegang te krijgen tot
het volledige menu van het programma Setup Utility menu.
Een beheerderswachtwoord wordt gebruikt door een systeembeheerder; hiermee
beperkt u de toegang tot het volledige menu van het programma Setup Utility. Als u
alleen een beheerderswachtwoord instelt, hoeft u dit niet op te geven voor het vol-
tooien van systeemopstartprocedure maar wel om toegang te krijgen tot het volle-
dige menu van het programma Setup Utility.
Als u een systeemwachtwoord instelt voor een gebruiker en een beheerders-
wachtwoord voor een systeembeheerder, kunt u een van beide wachtwoorden
opgeven voor het voltooien van de opstartprocedure voor het systeem. Een
systeembeheerder die het beheerderswachtwoord opgeeft, krijgt toegang tot het
volledige menu van het programma Setup Utility; de systeembeheerder kan de
gebruiker machtigen voor het instellen, wijzigen en wissen van het systeem-
wachtwoord. Een gebruiker die het systeemwachtwoord opgeeft, krijgt toegang tot
een beperkt menu van het programma Setup Utility; de gebruiker kan het systeem-
wachtwoord instellen, wijzigen of wissen, mits de systeembeheerder de gebruiker
daarvoor heeft gemachtigd.
Systeemwachtwoord
Als er een systeemwachtwoord is ingesteld, kan bij het aanzetten van de server, de
opstartprocedure pas worden voltooid wanneer u het systeemwachtwoord typt. Voor
het wachtwoord kunt u een willekeurige combinatie van maximaal 7 tekens opgeven
(A-Z,a-zen0-9).
Als u het systeemwachtwoord vergeet, kunt u op de volgende manier weer toegang
krijgen tot de server:
v Als er een beheerderswachtwoord is ingesteld, typt u dit wachtwoord bij de
wachtwoordaanwijzing. Start het programma Setup Utility en stel opnieuw het
systeemwachtwoord in.
Beheerderswachtwoord
Een beheerderswachtwoord wordt gebruikt door een systeembeheerder; hiermee
beperkt u de toegang tot het volledige menu van het programma Setup Utility. Voor
het wachtwoord kunt u een willekeurige combinatie van maximaal 7 tekens opgeven
(A-Z,a-zen0-9).
118 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Werken met het programma Boot Manager
Het programma Boot Manager is een ingebouwd, menugestuurd configuratie-
programma waarmee u een apparaat tijdelijk vooraan in de opstartvolgorde kunt
plaatsen, zonder dat de instellingen worden gewijzigd in het programma Setup
Utility.
Voer de volgende stappen uit om te gaan werken met het programma Boot Mana-
ger:
1. Zet de server uit.
2. Start de server opnieuw op.
3. Zodra de aanwijzing <F12> Select Boot Device wordt afgebeeld, drukt u op
F12. Als een opstartbaar USB-opslagapparaat is geïnstalleerd, wordt een item
in een submenu (USB Key/Disk) afgebeeld.
4. Selecteer met de cursortoetsen een item in het menu Boot Selection en druk
op Enter.
De volgende keer dat de server wordt opgestart, wordt weer de normale opstart-
volgorde gebruikt, zoals vastgelegd in het programma Setup utility.
Hoofdstuk 7. De server configureren 119
RAID-controllers
In de volgende tabel worden de beschikbare programma’s afgebeeld die beschik-
baar zijn om RAID-controllers te configureren, voordat een besturingssysteem wordt
geïnstalleerd.
Tabel 15. RAID-programma’s
RAID-configuratie-
programma Beschrijving Locatie
Waar vindt u meer
informatie
EasyStartup
configuratie-
programma voor
RAID
v Voor gebruik met
alle ondersteunde
RAID-controllers
v Hiermee wordt
hardware automa-
tisch gevonden en
worden alle onder-
steunde RAID-
configuraties
afgebeeld
v Voor het con-
figureren van één
schijfarray per
controller, met
gebruik van alle
stations die
momenteel zijn
aangesloten op de
controller
v Hiermee wordt een
RAID-respons-
bestand gemaakt
dat kan worden
gebruikt om RAID-
controllers te
configureren op
vergelijkbaar
geconfigureerde
Lenovo-servers.
EasyStartup-DVD “Werken met het
programma
ThinkServer
EasyStartup” op
pagina 123
MegaRAID BIOS
Configuration Utility
(WebBIOS)
Voor:
v ServeRAID-MR10i
controller
In de
systeemfirmware.
Deze opent u als
volgt:
v Met de UEFI Setup
Utility.
v Druk op Ctrl + H in
de WebBIOS-
aanwijzing tijdens
het opstarten.
“Werken met het
programma
WebBIOS” op pagina
121
120 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Tabel 15. RAID-programma’s (vervolg)
RAID-configuratie-
programma Beschrijving Locatie
Waar vindt u meer
informatie
LSI Logic MPT Setup
Utility
Voor:
v ServeRAID BR10il
controller
In de
systeemfirmware.
Deze opent u als
volgt:
v Met de UEFI Setup
Utility.
v Druk op Ctrl + C in
de LSI-aanwijzing
tijdens het opstar-
ten.
“Werken met het
programma LSI
Configuration Utility”
op pagina 125
Werken met het programma WebBIOS
Met het configuratieprogramma WebBIOS kunt u RAID-configuraties op LSI SAS-
controllers maken en beheren. Het hulpprogramma WebBIOS bevindt zich in de
BIOS van de SAS-controller en werkt onafhankelijk van het besturingssysteem. Het
programma WebBIOS biedt een configuratiewizard om u te begeleiden bij de confi-
guratie van van virtuele schijven en fysieke arrays.
Het programma WebBIOS starten
Voer de volgende stappen uit om het programma WebBIOS te starten en het hoofd-
menu te openen:
1. Nadat u de netvoeding hebt ingeschakeld en zodra de computer start, wordt u
gevraagd om op Ctrl+Htedrukken, wanneer het volgende bericht verschijnt:
Copyright© LSI Logic Corporation
Press <Ctrl><H> for WebBIOS
2. Selecteer een adapter in de lijst.
3. Klik op Start. Het hoofdvenster van het programma WebBIOS wordt afgebeeld.
U kunt afwisselen tussen de fysieke en de logische weergave van de opslag-
apparaten die zijn aangesloten op de controller. Klik op Physical View of
Logical View, in het menu in het linkerdeelvenster om van weergave te veran-
deren.
Hoofdmenu van het programma WebBIOS
Het hoofdmenu bevat de volgende opties:
Adapter Properties
In deze view kunt u de eigenschappen van de momenteel geselecteerde
SAS-adapter bekijken en wijzigen.
Scan Devices
Met deze view kunt u de fysieke en virtuele schijven opnieuw scannen op
wijzigingen van de status of de fysieke configuratie.
Virtual Disks
In deze view kunt u de eigenschappen van de virtuele schijf bekijken en wij-
zigen, virtuele schijven wissen, schijven initialiseren en andere taken uitvoe-
ren.
Physical Drives
Vanuit deze view kunt u de eigenschappen van fysieke stations bekijken,
hot spare schijven maken en andere taken uitvoeren.
Hoofdstuk 7. De server configureren 121
Configuration Wizard
Selecteer dit om de configuratiewizard te starten en een nieuwe opslag-
configuratie te maken, een configuratie te wissen of een nieuwe configuratie
toe te voegen.
Adapter Selection
In deze view kunt u een andere SAS-adapter selecteren. Vervolgens kunt u
gegevens bekijken over de adapter en de station die eraan gekoppeld zijn,
of een nieuwe configuratie maken voor de adapter.
Physical View or Logical View
Selecteer dit om over te schakelen tussen de Fysieke view en de Logische
view.
Events
Vanuit deze view kunt u de systeemevents afbeelden op de pagina Eventin-
formatie.
Exit Met deze optie sluit u het programma WebBIOS af en wordt het opstarten
van het systeem voortgezet.
Een opslagconfiguratie maken met behulp van de
configuratiewizard
Voer de volgende stappen uit om te beginnen met het maken van een opslag-
configuratie:
1. Klik op Configuration Wizard om de wizard te starten.
2. Selecteer een configuratieoptie:
Waarschuwing: Als u Clear Configuration of New Configuration kiest, wor-
den alle bestaande gegevens in de configuratie gewist. Maak een reservekopie
van gegevens die u wilt behouden, voordat u deze opties kiest.
Clear Configuration
Hiermee wordt de bestaande configuratie gewist.
New Configuration
Hiermee wordt de bestaande configuratie gewist en kunt u een nieuwe
configuratie maken.
Add Configuration
Hiermee wordt de bestaande opslagconfiguratie behouden en worden
nieuwe stations eraan toegevoegd (dit veroorzaakt geen gegevens-
verlies).
3. Klik op Next.
4. Kies een van de volgende configuratiewerkstanden:
Custom Configuration
In deze modus kunt u alle kenmerken van de nieuwe opslagconfiguratie
beheren.
Auto Configuration and Redundancy
In deze modus wordt automatisch een optimale RAID 1- of RAID 5-con-
figuratie gemaakt, met gegevensredundantie.
Auto Configuration without Redundancy
In deze modus wordt automatisch een niet-redundante RAID 0-configu-
ratie gemaakt.
5. Klik op Volgende om door te gaan.
122 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Adaptereigenschappen bekijken en wijzigen
U kunt informatie bekijken over één LSI SAS-adapter tegelijk. Als uw systeem
beschikt over meerdere LSI SAS-adapters, kunt u gegevens voor een andere adap-
ter bekijken. Klik hiervoor op Adapter Selection in de hoofdview. Om de eigen-
schappen te bekijken voor de momenteel geselecteerde adapter, klikt u op Adapter
Properties in het hoofdvenster van WebBIOS.
Eigenschappen van virtuele schijven bekijken en wijzigen
In het hoofdvenster van de WebBIOS kiest u een virtuele schijf in de lijst en klikt u
op Virtual disk.
In het eigenschappenvenster worden het RAID-niveau, de status, de grootte en de
grootte van de stripes afgebeeld.
In het venster Policies worden de virtuele schijfbeleidsdefinities afgebeeld, die zijn
gedefinieerd bij het maken van de opslagconfiguratie. Als u deze beleidsdefinities
wilt wijzigen, selecteert u een beleid in het menu en klikt u op Change. In het ven-
ster Operations worden de bewerkingen afgebeeld die kunnen worden uitgevoerd
voor de virtuele schijf. Selecteer de bewerking en klik op Go. Kies vervolgens uit de
volgende bewerkingen:
v Kies Del om deze virtuele schijf te wissen.
v Kies Locate en de LED’s op de fysieke stations die worden gebruikt door deze
virtuele schijf gaan knipperen.
v Kies Fast of Slow om deze virtuele schijf te initialiseren.
Waarschuwing: Voordat u initialisatie uitvoert, maakt u een backup van de
gegevens op de virtuele schijf die u wilt opslaan. Alle gegevens op de virtuele
schijf gaan verloren wanneer u deze initialiseert.
Werken met het programma ThinkServer EasyStartup
Met de ThinkServer EasyStartup-DVD wordt het proces van het configureren van
uw RAID-controllers het installeren van een besturingssysteem vereenvoudigd. Het
programma werkt samen met uw installatie-CD van het Windows- of Linux-
besturingssysteem om de procedures voor het installeren van besturingssystemen
en bijbehorende stuurprogramma’s te automatiseren.
Als u bij uw server niet een ThinkServer EasyStartup-DVD hebt ontvangen, kunt u
de inhoud ervan downloaden vanaf de Lenovo Support-website op http://
www.lenovo.com/support.
Het programma EasyStartup heeft de volgende functies:
v Zelfstartende DVD
v Gebruikersvriendelijke interface, beschikbaar in meerdere talen
v Geïntegreerd help-systeem
v Automatische hardwaredetectie
v RAID-configuratieprogramma
v Stuurprogramma’s worden aangeboden op basis van het servermodel en de
gevonden apparaten
v Selecteerbare partitiegrootte en bestandssysteem
v Ondersteuning voor meerdere besturingssystemen
v Hiermee wordt het besturingssysteem en stuurprogramma’s geïnstalleerd in
onbewaakte werkstand om tijd te besparen
Hoofdstuk 7. De server configureren 123
v Hiermee wordt een opnieuw bruikbaar responsbestand gemaakt dat kan worden
gebruikt voor vergelijkbaar geconfigureerde Lenovo-servers zodat installaties nog
sneller zullen verlopen.
Voordat u de EasyStartup-DVD gaat gebruiken
Functionaliteit en ondersteunde besturingssystemen kunnen verschillen met ver-
schillende versies van het programma EasyStartup. Als u meer informatie wilt over
de versie die u hebt, voert u de volgende stappen uit:
1. Plaats de ThinkServer EasyStartup-DVD en start de server opnieuw.
2. Ga door naar het Home-scherm.
3. Klik op Compatability notes. In de opmerkingen over compatibiliteit krijgt u
informatie over de RAID-controllers, besturingssystemen en serverconfiguraties
die worden ondersteund door de actuele versie van het EasyStartup-pro-
gramma.
4. Klik op User Guide. In het handboek voor de gebruiker wordt een overzicht
gegeven van de verschillende functies die worden verstrekt door die versie van
het programma EasyStartup.
Voordat u met het programma EasyStartup een besturingssysteem installeert, moet
u ervoor zorgen dat alle externe opslagapparatuur en glasvezelverbindingen correct
zijn geconfigureerd.
Installatie en configuratie
Bij het starten van de ThinkServer EasyStartup-DVD, wordt u gevraagd om het vol-
gende:
v De taal waarin u het programma wilt bekijken.
v De taal van het toetsenbord die u wilt gebruiken voor het programma.
Opmerking: De volgende toetsenbordtalen worden ondersteund: Engels, Frans,
Duits, Spaans, Japans, Turks, Italiaans en Nederlands.
U ziet een of meer herinneringsberichten over het configureren van opslag-
apparaten, en vervolgens ziet u de licentieovereenkomst van Lenovo. Lees de
licentieovereenkomst zorgvuldig door. U moet akkoord gaan met de licentie-
bepalingen om door te kunnen gaan.
Nadat u akkoord bent gegaan met de licentieovereenkomst, worden u de volgende
opties geboden:
v Doorgaan naar de hoofdinterface van het programma
v Via een snelkoppeling een besturingssysteem installeren op basis van een
responsbestand dat u eerder hebt gemaakt met behulp van het programma
EasyStartup
v Via een snelkoppeling RAID-controllers configureren op basis van een RAID-
responsbestand dat u eerder hebt gemaakt met behulp van het programma
EasyStartup
Als u doorgaat naar de hoofdinterface van het programma, kunt u kiezen uit de vol-
gende opties:
v Opmerkingen over compatibiliteit: Met deze optie krijgt u informatie over de
RAID-controllers, besturingssystemen en serverconfiguraties die worden onder-
steund door de actuele versie van het EasyStartup-programma.
124 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v User Guide: Met deze optie krijgt u informatie over de functies van de actuele
versie van het EasyStartup-programma.
v Hardware list: Met deze optie beeldt u een lijst af van hardwareapparaten die
zijn herkend door het EasyStartup-programma.
v Configure RAID: Met deze optie kunt u de huidige RAID-configuratie voor elke
geïnstalleerde RAID-controller afbeelden en waar nodig wijzigingen aanbrengen.
v Install operating system: Met deze optie beeldt u een verzameling opties en
aanwijzingen af voor het verzamelen van de vereiste informatie voor de installa-
tie, wordt de vaste schijf voorbereid voor de installatie en wordt de installatie-
procedure gestart met behulp van de installatie-CD of -DVD voor het besturings-
systeem.
v About: Met deze optie beeldt u versiegegevens en juridische informatie af.
RAID configureren
Met de in het programma EasyStart aanwezige functie RAID configureren kunt u
RAID-instellingen voor ondersteunde RAID-controllers bekijken en wijzigen. Met
deze functie kunt u elke geïnstalleerde controller configureren. Het programma stelt
automatisch vast hoeveel schijven momenteel zijn gekoppeld aan de controller en
welke RAID-configuraties mogelijk zijn en begeleidt u bij de stappen die nodig zijn
voor het configureren van een of meer schijfarray’s, met of zonder reservestations
(hot spares). Bij het configureren van elke controller hebt u de mogelijkheid de
RAID-configuratie-instellingen op te slaan in een responsbestand, dat u later kunt
gebruiken voor andere Lenovo-servers met een vergelijkbare configuratie. Deze
methode voldoet aan de eisen van de meeste gebruikers.
Werken met het programma LSI Configuration Utility
Met het programma LSI Configuration Utility kunt u RAID-arrays (Redundant Array
of Independent Disks) configureren en beheren. Gebruik dit programma zoals in dit
document beschreven staat.
v Met het programma LSI Configuration Utility kunt u de volgende taken uitvoeren:
Een vasteschijfstation low level formatteren
Een array maken van vasteschijfstations, met of zonder reservestation (hot
spare)
Protocolparameters instellen voor vasteschijfstations
De geïntegreerde SAS/SATA-controller met RAID-functies ondersteunt RAID-arrays.
Met het programma LSI Configuration Utility kunt u RAID 1 (IM), RAID 1E (IME) en
RAID 0 (IS) configureren voor een enkel paar aangesloten apparaten. Als u een
ander type RAID-adapter installeert, volgt u de instructies in de documentatie bij de
adapter om instellingen voor aangesloten apparaten te bekijken of te wijzigen.
Houd rekening met het volgende wanneer u het programma LSI Configuration Utility
gebruikt voor het configureren en beheren van arrays:
v De geïntegreerde SAS/SATA-controller met RAID-functies ondersteunt voor vol-
gende voorzieningen:
IM (Integrated Mirroring) met hot-spare-ondersteuning (ook bekend als RAID
1)
Gebruik deze optie voor het maken van een geïntegreerde array van twee
schijven plus maximaal twee optionele hot-spares (reservestations). Alle gege-
vens op de primaire schijf kunnen worden gemigreerd.
IME (Integrated Mirroring Enhanced) met hot-spare-ondersteuning (ook
bekend als RAID 1E)
Hoofdstuk 7. De server configureren 125
Gebruik deze optie voor het maken van een IME-array van drie tot acht schij-
ven, inclusief maximaal twee optionele hot-spares. Alle gegevens op de array-
schijven worden gewist.
IS (Integrated Striping) (ook bekend als RAID 0)
Gebruik deze optie voor het maken van een IS-array van twee tot acht schij-
ven. Alle gegevens op de array-schijven worden gewist.
v De capaciteit van de vaste-schijfstations bepaalt hoe u array’s kunt maken. De
stations in een array kunnen een verschillende capaciteit hebben, maar de RAID-
controller gaat voor alle stations uit van de capaciteit van het kleinste vaste-
schijfstation.
v Als u na het installeren van het besturingssysteem een geïntegreerde SAS/SATA-
controller met RAID-functies gebruikt voor het configureren van een (gespie-
gelde) RAID 1-array, verliest u toegang tot gegevens of toepassingen die waren
opgeslagen op het secundaire station van het gespiegelde paar.
v Als u een ander type RAID-controller installeert, raadpleegt u de documentatie
die met de controller is meegeleverd voor informatie over het bekijken en wijzi-
gen van de instellingen voor de aangesloten apparaten.
Het programma LSI Configuration Utility starten
Voer de volgende stappen uit om het programma LSI Configuration Utility te starten:
1. Zet de server aan.
Opmerking: Ongeveer 1 tot 3 minuten nadat de server is aangesloten op het
lichtnet wordt de aan/uit-knop actief.
2. Zodra de aanwijzing <F1 Setup> wordt afgebeeld, drukt u op F1. Als u een
beheerderswachtwoord hebt ingesteld, wordt u gevraagd het wachtwoord te
typen.
3. Selecteer System Settings Adapters and UEFI drivers.
4. Selecteer Please refresh this page on the first visit en druk op Enter.
5. Selecteer LSI naam_controller_stuurprogramma en druk op Enter. Hierbij is
naam_controller_stuurprogramma de naam van het SAS/SATA-controllerstuur-
programma. Voor de naam van het SAS/SATA-controllerstuurprogramma raad-
pleegt u de documentatie bij uw controller.
6. Voor het uitvoeren van taken voor opslagbeheer volgt u de procedures zoals
beschreven in de documentatie bij de SAS/SATA-controller.
Wanneer u klaar bent met het wijzigen van instellingen, drukt u op Esc om het pro-
gramma af te sluiten; kies Save om de gewijzigde instellingen op te slaan.
Een vasteschijfstation formatteren
Bij het low level formatteren gaan alle gegevens op de vaste schijf verloren. Voor-
dat u deze procedure uitvoert, moet u een reservekopie maken van alle gegevens
die u wilt bewaren.
Opmerking: Voordat u een vaste schijf formatteert, dient u te controleren dat de
schijf geen deel uitmaakt van een gespiegeld paar.
Ga als volgt te werk om een station te formatteren:
1. In de lijst van adapters selecteert u de controller (kanaal) voor het station dat u
wilt formatteren en drukt u op Enter.
2. Selecteer SAS Topology en druk op Enter.
3. Selecteer Direct Attach Devices en druk op Enter.
126 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
4. Selecteer het station dat u wilt formatteren met de cursor-omhoogtoets en de
cursor-omlaagtoets. Om naar links en rechts te bladeren, gebruikt u de cursor-
naar-linkstoets en de cursor-naar-rechtstoets of de End-toets. Druk op Alt+D.
5. Selecteer Format en druk op Enter om het low level formatteren te starten.
Een RAID-array van vasteschijfstations maken
Voer de volgende stappen uit om een RAID-array van vasteschijfstations te maken:
1. In de lijst van adapters selecteert u de controller (kanaal) voor de stations die u
wilt spiegelen.
2. Selecteer RAID Properties.
3. Selecteer het type array dat u wilt maken.
4. Gebruik de cursortoetsen om het eerste station van het paar te selecteren; ver-
volgens wijzigt u met de toetsen Min (-) of Plus (+) de spiegelingswaarde in
Primary.
5. Ga verder met het selecteren van het volgende station met de toetsen Min (-) of
Plus (+), totdat u alle stations voor de array hebt geselecteerd.
6. Druk op C om de stations-array te maken.
7. Selecteer het menu Apply changes and exit om de array te maken.
Normale installatie van het besturingssysteem
Wanneer u Install operating system selecteert, wordt u gevraagd om informatie
die nodig is voor het uitvoeren van de installatie. De gevraagde gegevens zijn
afhankelijk van het geselecteerde besturingssysteem. Hier worden de taken
beschreven voor een standaard installatie van het Windows-besturingssysteem.
Elke taak moet eerst worden afgerond voordat u verder gaat met de volgende taak.
Opmerking: Zorg dat uw RAID-controller correct is geconfigureerd voordat u een
te installeren besturingssysteem selecteert.
v Select operating system: Hiermee kunt u het te installeren besturingssysteem
selecteren.
v Select disk: Hiermee kunt u de de schijf selecteren waarop u het besturings-
systeem wilt installeren.
Opmerking: De schijf die u selecteert moet zijn ingesteld als opstartschijf in het
UEFI.
v Partitions options: Hier kunt u opgeven of de geselecteerde schijf opnieuw
moet worden gepartitioneerd of dat u een bestaande partitie wilt gebruiken.
v Partition settings: Hier kunt u het type bestandssysteem kiezen en de
partitiegrootte opgeven.
v Installation settings: Hier wordt u gevraagd om gebruikers- en systeem-
instellingen, de productsleutel voor het besturingssysteem en het beheerders-
wachtwoord.
v Network settings: Hier wordt u gevraagd om domein- en werkgroepinstellingen,
het type Ethernet-controller en de instellingen voor IP-adressen, DNS en WINS-
adressen.
v Install applications: Hiermee kunt u aangepaste opdrachten of scripts uitvoeren
in de laatste fase van het installatieproces, ThinkServer EasyManage-software
installeren die u helpt bij het beheren van uw servers en het programma Easy
Update installeren om uw servers up-to-date te houden.
v Install Windows components: Hiermee hebt u de mogelijkheid optionele
Windows-componenten te installeren, zoals IIS, ASP.NET en SNMP.
Hoofdstuk 7. De server configureren 127
v Confirm settings: Hiermee kunt u alle opgegeven instellingen nakijken.
v Save response file: Hiermee hebt u de mogelijkheid om de instellingen op te
slaan in een responsbestand op diskette of USB-apparaat, voor toekomstige
installaties op vergelijkbaar geconfigureerde Lenovo-servers.
v Start installation: Hiermee start u de feitelijke installatieprocedure. Eerst wordt
de schijf voorbereid aan de hand van de opgegeven schijf- en partitie-instellin-
gen. Vervolgens wordt u gevraagd de schijf met het besturingssysteem te plaat-
sen, waarna het besturingssysteem wordt geïnstalleerd aan de hand van de
opgegeven informatie.
Het programma Broadcom Gigabit Ethernet Utility inschakelen
Het programma Broadcom Gigabit Ethernet Utility maakt deel uit van de
serverfirmware. Met dit programma kunt u het netwerk configureren als een opstart-
baar apparaat en kunt u instellen waar in de opstartvolgorde de startoptie van het
netwerk verschijnt. U kunt Broadcom Gigabit Ethernet Utility in- of uitschakelen in
het programma Setup Utility.
Ga als volgt te werk om het programma Broadcom Gigabit Ethernet Utility in te
schakelen:
1. In het hoofdmenu van Setup Utility selecteert u Devices and I/O Ports en drukt
u op Enter.
2. Selecteer Enable/Disable onboard devices en druk op Enter.
3. Selecteer Ethernet en druk op Enter.
4. Selecteer Enable en druk op Enter.
5. Sluit af en kies in het hoofdmenu de optie Save Settings.
De Gigabit Ethernet-controller configureren
De Ethernet-controllers zijn geïntegreerd op de systeemplaat. Deze controllers bie-
den een interface met 10 Mbps-, 100 Mbps- en 1 Gbps-netwerken en is full-du-
plex duplex (FDX), waardoor gegevens gelijktijdig kunnen worden verzonden en
ontvangen via het netwerk. Als de Ethernet-poorten in de server automatische
afstemming (auto-negotiation) ondersteunt, registreren de controllers de
transmissiesnelheid (10BASE-T, 100BASE-TX, of 1000BASE-T) en gaan automa-
tisch bij die snelheid en werkstand werken.
U hoeft geen jumpers in te stellen of de controllers te configureren. Wel moet u een
stuurprogramma installeren zodat het besturingssysteem toegang heeft tot de con-
trollers. Voor de meest recente stuurprogramma’s en informatie over het con-
figureren van de Ethernet-controllers, raadpleegt u de met de server meegeleverde
CD Intel Hartwell 82574L Gigabit Ethernet Software.
De firmware bijwerken
De firmware voor de server wordt periodiek bijgewerkt en is op de Lenovo Support-
website beschikbaar om te downloaden. Ga naar http://www.lenovo.com/support
voor het meest recente niveau van de firmware, zoals UEFI-code (unified extensible
firmware interface), VPD-code (vital product data), stuurprogramma’s en firmware
voor serviceprocessors.
128 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Wanneer u een apparaat in de server vervangt, moet u mogelijk de server bijwer-
ken met de nieuwste versie van de firmware die is opgeslagen in het geheugen op
het apparaat of de reeds bestaande firmware terugzetten vanaf een diskette of CD-
image.
v UEFI-code is opgeslagen in ROM op de systeemplaat.
v IMM-firmware is opgeslagen in ROM op de Baseboard Management Controller
op de systeemplaat.
v Ethernetfirmware is opgeslagen in ROM op de Ethernetcontroller.
v ServeRAID-firmware is opgeslagen in ROM op de SAS-controller.
v SAS-firmware is opgeslagen in ROM op de geïntegreerde RAID-controller op de
systeemplaat.
v Belangrijke componenten bevatten VPD (vital product data)-code. U kunt de
VPD-code laten bijwerken met updateprocedure voor UEFI-code.
U kunt de volgende items downloaden vanaf de website http://www.lenovo.com/
support:
v Diagnoseprogramma’s
v IMM-firmware
v Ethernet-firmware
Werken met het programma EasyUpdate Firmware Updater
ThinkServer EasyUpdate Firmware Updater is een toepassing waarmee u de
systeemfirmware up-to-date kunt houden en onnodige storingen kunt helpen voor-
komen. Firmware Updater werkt de serverfirmware bij in twee stappen, door het bij-
werken van de systeem- en adapterfirmware en door het bijwerken van de firmware
voor het vasteschijfstation.
Voor het bijwerken van uw systeem gaat u eerst naar de website van Lenovo Sup-
port en haalt u het ISO-bestand op.
1. Ga naar: http://www.lenovo.com/support.
2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Servers
and Storage in de lijst bij Select your product.
3. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer TS200 en klikt u op Continue.
4. Klik op Downloads and drivers om firmware-updates te downloaden.
5. Download het ISO-bestand met de firmwareupdate voor ThinkServer.
6. Brand het ISO-image op CD of DVD.
7. Plaats het opslagmedium in het CD/DVD-station van de server en start de ser-
ver op vanaf dat station.
8. Na het starten van DOS, wordt de hoofdtoepassing automatisch gestart.
Hardwaredetectie wordt uitgevoerd waarna een lijst van toepasselijke firmware-
updates wordt afgebeeld.
9. Selecteer de firmware-updates die u wilt installeren.
Voordat u de firmware-update distribueert naar andere servers, controleert u of uw
server correct opnieuw opstart, zonder dat er hardwareproblemen optreden.
Hoofdstuk 7. De server configureren 129
Backup van serverfirmware starten
De systeemplaat bevat een gebied voor een backup van de serverfirmware. Dit is
een secundaire kopie van de serverfirmware die u alleen bijwerkt tijdens het proces
van het bijwerken van de serverfirmware. Als de primaire kopie van de
serverfirmware beschadigd wordt, gebruikt u deze backup.
Als u de server wilt forceren om te starten vanaf de backup, zet u de server uit; ver-
volgens plaatst u de jumper voor UEFI-opstartherstel, J29, in de backuppositie (pin-
nen 2 en 3).
Gebruik de backup van de serverfirmware totdat de primaire versie is hersteld. Als
de primaire kopie is hersteld, zet u de server uit; vervolgens verplaatst u de jumper
voor UEFI-opstartherstel, J29, terug naar de primaire positie (pinnen 1 en 2).
De Integrated Management Module
De Integrated Management Module ((IMM)) is een tweede generatie van de functies
die voorheen werden geleverd door de BMC-hardware (baseboard management
controller). Hiermee worden serviceprocessorfuncties, de videocontroller en (als
IMM Premium is geïnstalleerd) de functie aanwezigheid op afstand gecombineerd
op een enkele chip.
De IMM ondersteunt de volgende basisfuncties voor systeembeheer:
v Omgevingsmonitor met controle op ventilatorsnelheid voor temperatuur, voltages,
uitvallen van de ventilator en uitvallen van de stroom.
v LED-indicators voor het aanduiden van systeemfouten en fouten die optreden
voor ventilators, voedingseenheden, microprocessors en vasteschijfstations.
v Hulp bij DIMM-fouten. In de UEFI (Unified Extensible Firmware Interface) wordt
een defecte die wordt gevonden tijdens POST uitgeschakeld. Door IMM worden
de bijbehorende LED voor systeemfouten en de LED voor de defecte DIMM
ingeschakeld.
v Logboek voor systeemevents (SEL)
v ROM-gebaseerde IMM firmwareflash (IMM firmware-updates)
v ABR (Auto Boot Failure Recovery)
v Een virtuele mediasleutel, waarmee volledige ondersteuning voor systeembeheer
wordt ingeschakeld (beeldscherm op afstand, toetsenbord/muis op afstand en
opslag op afstand)
v Automatisch uitschakelen van een microprocessor in een configuratie met twee
microprocessors, wanneer een van de microprocessors een interne fout signa-
leert.
v NMI-detectie en -rapportage
v SMI-verwerking
v ASR (Automatic Server Restart) als (1) POST niet is voltooid of (2) als het
besturingssysteem hangt een timeout plaatsvindt in de OS Watchdog Timer. De
IMM kan worden geconfigureerd om te letten op de OS Watchdog Timer en om
het systeem opnieuw te starten na een timeout, als de ASR-functie is ingescha-
keld. Anders heeft de beheerder in de IMM de mogelijkheid een NMI te genere-
ren door op de systeemplaat, voor een geheugendump van het besturings-
systeem, te drukken op een NMI-knop. ASR wordt ondersteund door IPMI.
v Ondersteuning voor Intelligent Platform Management Interface (IPMI)
Specification V 2.0 en Intelligent Platform Management Bus (IPMB)
v LED-ondersteuning voor ongeldige systeemconfiguratie (CNFG)
130 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Seriële omleiding
v SOL (Serial Over LAN)
v Controle van netvoeding voor voedingseenheid
v Ondersteuning voor PECI 2
v Besturing voor aanzetten/herstarten (aanzetten, koud en warm afsluiten, koud en
warm herstarten, stroombeheer plannen).
v Alertsignalen (in-band en out-of-band waarschuwingen, PET traps - IPMI-stijl,
SNMP, e-mail)
v Vastleggen van blauwe schermen bij een defect in het besturingssysteem.
v Opdrachtregelinterface
v Opslaan en terugzetten van configuratie
v PCI-configuratiegegevens
v Veranderen van opstartvolgorde
De IMM biedt ook de volgende mogelijkheden voor niet-lokaal serverbeheer:
v Opdrachtregelinterface (IPMI Shell)
In de opdrachtregelinterface hebt u met het IPMI 2.0-protocol rechtstreeks toe-
gang tot functies voor serverbeheer. In de opdrachtregelinterface kunt u opdrach-
ten opgeven voor het besturen van de servervoeding, het bekijken van systeem-
gegevens en het identificeren van de server. U kunt ook een of meer opdrachten
opslaan in een tekstbestand en dit bestand uitvoeren als script.
v Serieel via LAN
Breng een verbinding tot stand met Serieel via LAN (SOL) om servers te behe-
ren vanaf een locatie op afstand. U kunt de UEFI-settings op afstand bekijken en
wijzigen, de server opnieuw starten, de server identificeren en andere beheers-
functies uitvoeren. Elke standaard Telnet-clienttoepassing kan de SOL-verbinding
openen.
De voorziening voor aanwezigheid op afstand en maken van een
schermafdruk van een blauw scherm gebruiken
De functies voor aanwezigheid op afstand en voor het vastleggen van blauwe
schermen zijn geïntegreerde functies in de IMM (integrated management module).
Deze geïntegreerde functies stellen u in staat om van op afstand stations of images
aan- of af te koppelen op het clientsysteem. Daarnaast krijgt u toegang tot de web-
interface.
De functie aanwezigheid op afstand biedt de volgende functies:
v Video kijken op afstand met grafische resolutie tot 1600 x 1200, met 85 Hz,
ongeacht de systeemstatus
v Toegang krijgen tot de server op afstand, met het toetsenbord en de muis vanuit
een client op afstand
v Het CD of DVD-station, het diskettestation en het USB-flashstation toewijzen op
een client op afstand, en bestanden van ISO’s en diskette-images toewijzen als
virtuele stations die beschikbaar zijn voor gebruik door de server
v Een diskette-image uploaden naar het IMM-geheugen en dit toewijzen aan de
server als virtueel station
De functie voor het vastleggen van blauwe schermen legt de inhoud van de video-
weergave vast, voordat de IMM de server opnieuw start omdat de IMM een vastge-
Hoofdstuk 7. De server configureren 131
lopen besturingssysteem heeft geconstateerd. Een systeembeheerder kan het
vastleggen van blauwe schermen gebruiken om te helpen bij het bepalen van de
oorzaak van het vastlopen.
IP-adres bemachtigen voor toegang tot de webinterface
Als u de webinterface wilt openen en wilt werken met de functie voor aanwezigheid
op afstand, hebt u het IP-adres voor de IMM nodig. U kunt het IP-adres van IMM
verkrijgen via het programma Setup Utility. Ga als volgt te werk om het IP-adres op
te zoeken:
1. Zet de server aan.
Opmerking: Ongeveer 3 minuten nadat de server is aangesloten op het licht-
net wordt de aan/uit-knop actief.
2. Zodra de aanwijzing <F1> Setup wordt afgebeeld, drukt u op F1. Als u het
systeemwachtwoord en het configuratiewachtwoord beide hebt ingesteld, moet
u het configuratiewachtwoord typen om toegang te krijgen tot het volledige
menu van het programma Setup Utility.
3. In het hoofdmenu van het programma Setup Utility selecteert u System Set-
tings.
4. In het volgende scherm selecteert u Integrated Management Module.
5. In het volgende scherm selecteert u Network Configuration.
6. Zoek het IP-adres en schrijf het op.
7. Sluit het programma Setup Utility af.
Aanmelden op de webinterface
Voer de volgende stappen uit om aan te melden op de webinterface en te werken
met de functies voor aanwezigheid op afstand:
1. Open een webbrowser en typ in het adres-ofURL-veld het IP-adres of de
hostnaam van de IMM waarmee u verbinding wilt maken.
Opmerking: De IMM maakt standaard gebruik van DHCP. Als er geen DHCP-
host beschikbaar is, wijst de IMM een statisch IP-adres toe, 192.168.70.125.
2. Op de pagina Login typt u uw gebruikersnaam en wachtwoord. Als u voor de
eerste keer met IMM werkt, kunt u uw systeembeheerder vragen om de
gebruikersnaam en het wachtwoord. Alle aanmeldingspogingen worden vastge-
legd in het eventlogboek.
Opmerking: De IMM is in eerste instantie ingesteld met de gebruikersnaam
USERID en het wachtwoord PASSW0RD (passw0rd met een nul, niet de letter
O). U hebt lees/schrijftoegang. De eerste keer dat u zich aanmeldt dient u het
standaardwachtwoord te wijzigen.
3. Op de pagina Welcome geeft u een timeoutwaarde (in minuten) op. De IMM
verbreekt uw verbinding met de webinterface als uw browser het opgegeven
aantal minuten inactief is gewest.
4. Klik op Continue om de sessie te starten. Op de pagina System Health vindt u
een beknopt overzicht van de systeemstatus.
132 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Programma Advanced Settings Utility
Het programma Advanced Settings Utility (ASU) is een alternatief voor het gebruik
van de Setup Utility, voor het wijzigen van UEFI-instellingen. U kunt online of out-of-
band werken met het ASU-programma om UEFI-instellingen te wijzigen vanaf de
opdrachtregel, zonder dat het nodig is de server opnieuw te starten om toegang te
krijgen tot het programma Setup Utility.
U kunt het programma ASU ook gebruiken voor het configureren van optionele
functies voor aanwezigheid op afstand of andere IMM-instellingen. De functies voor
aanwezigheid op afstand bieden verbeterde voorzieningen voor systeembeheer.
Daarnaast biedt het programma ASU enkele instellingen voor het configureren van
de IPMI-functie in de IMM, via de opdrachtregelinterface.
Gebruik de opdrachtregelinterface voor het opgeven van configuratieopdrachten. U
kunt instellingen ook opslaan in een bestand en het bestand uitvoeren als een
script. Het programma ASU ondersteunt scriptomgevingen met behulp van een
werkstand voor batchverwerking.
Installeren van ThinkServer EasyManage-software
U kunt het programma ThinkServer EasyManage Core Server installeren vanaf de
ThinkServer EasyManage-CD. U kunt het programma ook downloaden en installe-
ren vanaf de website http://www.lenovo.com/support. Zodra u één instance van de
ThinkServer EasyManage Core Server hebt geïnstalleerd, kunt u het installatie-
programma van ThinkServer EasyManage Agent gebruiken om de agent te installe-
ren op andere servers en clients in het netwerk.
Het programma ThinkServer EasyStartup
biedt ook een optie waarmee ofwel
ThinkServer EasyManage Agent installeert als onderdeel van het installeren van het
besturingssysteem of om een bureaubladpictogram te maken om u te helpen bij de
installatie van ThinkServer EasyManage Core Server, nadat het besturingssysteem
is geïnstalleerd.
Installatievereisten
Voordat u ThinkServer EasyManage-software installeert op uw server, moet uw
omgeving voldoen aan de volgende vereisten:
v Microsoft Windows Server 2008 is geïnstalleerd op de server waarop u Core Ser-
ver wilt installeren.
v De oorspronkelijke installatie-CD’s voor het Windows Server-besturingssysteem
zijn beschikbaar, voor het geval er bestanden nodig zijn tijdens het installeren
van vereisten.
v De server heeft toegang tot internet, voor het ophalen van vereisten en voor het
activeren van software na voltooiing van de installatie.
v De server heeft een statisch IP-adres.
v De server is niet een domeincontroller. Het wordt echter wel aanbevolen dat de
server deel uitmaakt van een domein.
v Het account dat u gebruikt voor aanmelding op en het installeren van Core Ser-
ver beschikt over beheerdersmachtigingen op de server, met volledige lezen/
schrijven-toegang. Idealiter is dit account ook een domeinbeheerdersaccount. Dit
account wordt gebruikt voor het maken van het eerste beheerdersaccount voor
aanmelding op de ThinkServer EasyManage-console.
Hoofdstuk 7. De server configureren 133
v Voorgaande agents van EasyManage of LANDesk moeten worden verwijderd
voordat u begint met het installeren van Core Server en Management Console.
Installatievolgorde
De volgorde waarmee u het besturingssysteem en de Windows-componenten
installeert is van cruciaal belang voor een geslaagde installatie van ThinkServer
EasyManage-software. Gebruik de onderstaande installatievolgorde om te zorgen
voor een schone, werkende installatie van ThinkServer EasyManage-software:
1. Installeer Microsoft Windows Server 2008 32-bit, met het meest recente Service
Pack.
2. Installeer de volgende Windows-componenten: Zie “Installeren van Windows
2008 32-bit componenten”.
3. Gebruik Windows Update voor het installeren van alle beschikbare belangrijke
updates.
4. Download Microsoft Web Services Enhancement 2.0 Service Pack 3 (alleen
voor LANDesk Process Manager) vanaf de volgende website: http://
www.microsoft.com/downloads/details.aspx?FamilyID=1ba1f631-c3e7-420a-
bc1e-ef18bab66122&DisplayLang=en. Installeer de software met de standaard-
instellingen.
Opmerking: Deze specifieke versie is vereist.
5. Gebruik Windows Update voor het installeren van alle beschikbare belangrijke
updates.
6. Start de installatie van EasyManage.
7. Zodra ThinkServer EasyManage is geïnstalleerd, activeert u Security and Patch
Manager, voor het verkrijgen van software-updates voor LANDesk 8.8. In de
consoletoepassing klikt u op Help -> LANDesk -> Security Updates voor een
handleiding voor het configureren van Security and Patch Manager.
8. Installeer Adobe Flash Player 9 als u van plan bent de Management Console-
functies te gebruiken vanaf dezelfde server als waarop de Core Server is
geïnstalleerd. U kunt u Adobe Flash Player 9 downloaden vanaf de Adobe-
website:
http://www.adobe.com/products/flashplayer/
Installeren van Windows 2008 32-bit componenten
Voeren de stappen in dit gedeelte uit voor het installeren van Windows Server 2008
32-bit componenten die vereist zijn voor de installatie van een ThinkServer
EasyManage Core Server.
Web Server Role (IIS) installeren
Ga als volgt te werk voor het installeren van Web Server Role (IIS):
1. Klik op Start -> Serverbeheer.
2. Onder Functieoverzicht klikt u op Functies toevoegen. De wizard Functies
toevoegen wordt geopend.
3. Klik op Volgende.
4. Selecteer het vakje naast Web Server (IIS). In een dialoogvenster worden de
vereiste aanvullende voorzieningen vermeld.
5. Klik op Vereiste onderdelen toevoegen en daarna op Volgende. Zorg dat in
de lijst van functieservices die kunnen worden geïnstalleerd, de volgende items
zijn geselecteerd:
v HTTP-omleiding
134 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Statische inhoud
v ASP.NET
v ASP
v CGI
v Server Side Includes
v Windows-verificatie
v IIS 6 Metabase Compatibility
Opmerking: Wanneer u ASP.Net of ASP selecteert, worden in een apart ven-
ster de vereiste aanvullende functieservices vermeld. Klik op Vereiste functie-
services toevoegen.
6. Klik op Installeren.
Opmerking: Als IIS al is geïnstalleerd en bepaalde functieservices zijn nog
steeds vereist, vouwt u Functies uit in de boomstructuur links in het venster
Serverbeheer, klikt u op Webserver (IIS) en daarna op Functieservices toe-
voegen. Selecteer de vereiste functieservices en klik op Installeren.
Installeren van Microsoft SNMP-services
Ga als volgt te werk om Microsoft SNMP-services te installeren:
1. Klik op Onderdelen toevoegen in het gedeelte Onderdelenoverzicht op de
hoofdpagina van Serverbeheer.
2. Selecteer het vakje naast SNMP-services.
3. Klik op Volgende en daarna op Installeren.
De LANDesk Software Agent verwijderen
Als de Core Server LANDesk-agents heeft van een vorige release van Management
Suit, mislukt de check voor de vereiste autorun. U moet de oude agents verwijde-
ren door het bestand uninstallwinclient.exe uit te voeren vanuit de map \Program
Files\LANDesk\ManagementSuite.
Hoofdstuk 7. De server configureren 135
136 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen
In dit hoofdstuk worden de diagnosefuncties beschreven die beschikbaar zijn voor
het oplossen van problemen die kunnen optreden op de server.
Als het met de informatie in dit hoofdstuk niet lukt om een probleem op te lossen,
raadpleegt u voor meer informatie Bijlage A, “Hulp en technische assistentie”, op
pagina 195.
Tabellen voor probleemoplossing
Gebruik de tabellen voor probleemoplossing om een oplossing te vinden voor pro-
blemen met herkenbare symptomen.
Als u het probleem niet in deze tabellen kunt vinden, raadpleeg dan het gedeelte
Running the diagnostic programs in de Hardware Maintenance Manual voor infor-
matie over het testen van de server.
Als u net nieuwe software of een nieuwe optie hebt geïnstalleerd en uw server
werkt niet meer, moet u onderstaande instructies volgen alvorens dit probleem-
oplossingsoverzicht te raadplegen:
1. Controleer het bedieningspaneel.
2. Verwijder de software of de hardware die u zojuist hebt geïnstalleerd.
3. Voer de diagnoseprogramma’s uit om te controleren of de server goed functio-
neert.
4. Installeer de nieuwe software of hardware opnieuw.
© Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 137
Problemen met het DVD-station
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Handeling
Het DVD-station wordt niet
herkend.
1. Zorg ervoor dat:
v Het SATA-kanaal waarop het DVD-station is aangesloten (primair of secun-
dair) is ingeschakeld in het programma Setup Utility.
v Alle kabels en jumpers correct zijn aangebracht en ingesteld.
v De signaalkabel en de aansluiting niet zijn beschadigd en dat de stekker-
pennetjes niet zijn verbogen.
v Het juiste stuurprogramma is geïnstalleerd voor het DVD-station.
2. Voer de diagnoseprogramma’s uit voor het DVD-station.
3. Plaats de volgende componenten weer op hun plek:
a. DVD-station
b. Kabels voor DVD-station
4. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de vermelde
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. DVD-station
b. DVD-station en kabels
c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat
Een DVD werkt niet goed.
1. Reinig de DVD.
2. Voer de diagnoseprogramma’s uit voor het DVD-station.
3. Breng het DVD-station opnieuw aan.
4. Vervang het DVD-station.
Het vak van het DVD-station
werkt niet.
1. Controleer of de server is aangezet.
2. Steek het uiteinde van een uitgerekte paperclip in het gaatje voor het handma-
tig losmaken van het stationsvak.
3. Breng het DVD-station opnieuw aan.
4. Vervang het DVD-station.
Algemene problemen
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Handeling
Een slot is geforceerd, een LED
werkt niet of er is een vergelijk-
baar probleem opgetreden.
Als het een CRU betreft, vervangt u het onderdeel. Als het een FRU betreft, moet
het onderdeel worden vervangen door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
138 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Problemen met het vaste-schijfstation
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Handeling
Niet alle stations worden her-
kend door de diagnosetests
voor vaste-schijfstations.
Verwijder het station dat door de diagnosetests wordt aangeduid en voer de
diagnosetests voor vaste-schijfstations opnieuw uit. Als de resterende stations
worden herkend, vervang het verwijderde station dan door een ander station.
De server reageert niet meer
tijdens de diagnosetest van het
vasteschijfstation.
Verwijder de vaste schijf die werd getest op het moment dat de server niet meer
reageerde en voer de diagnosetest opnieuw uit. Als de diagnosetest van het vaste-
schijfstation nu zonder problemen verloopt, vervangt u het verwijderde station door
een ander station.
Een van de vaste-schijfstations
is bij het starten van het
besturingssysteem niet
gedetecteerd.
Installeer alle vasteschijfstations en de bijbehorende kabels opnieuw en voer de
diagnosetests voor vasteschijfstations opnieuw uit.
De diagnosetest voor een
vaste-schijfstation is OK, maar
het probleem is niet opgelost.
Voer de diagnosetest voor vaste SCSI-stations uit (zie “Werken met de
diagnoseprogramma’s” op pagina 192).
Opmerking: Deze test is niet beschikbaar op servers met RAID-array’s of op
servers met SATA-vasteschijfstations.
Incidentele problemen
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Handeling
Er treedt onregelmatig een
probleem op waarvoor het
moeilijk is een diagnose te
stellen.
1. Zorg ervoor dat:
v Alle kabels en snoeren op de achterkant van de server en op de aangeslo-
ten apparaten zijn aangesloten.
v Er, wanneer de computer aan staat, lucht uit het ventilatierooster komt. Als u
geen luchtstroom voelt, werkt de ventilator niet. Als gevolg hiervan kan de
server oververhit raken en automatisch worden afgesloten.
2. Raadpleeg het logboek voor systeemevents of het IMM-logboek (zie
“Eventlogboeken” op pagina 151).
3. Zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 150.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 139
Problemen met toetsenbord, muis of aanwijsapparaat
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Handeling
Enkele of alle toetsen van het
toetsenbord werken niet.
1. Zorg ervoor dat:
v De toetsenbordkabel correct is aangesloten.
v De server en het beeldscherm zijn ingeschakeld.
2. Ga naar http://www.lenovo.com/thinkserver en klik op Options voor informatie
over compatibiliteit van het toetsenbord.
3. Als u werkt met een USB-toetsenbord, start u het programma Setup Utility en
schakelt u de werking zonder toetsenbord in, om te voorkomen dat tijdens de
opstartprocedure POST-fout 301 optreedt.
4. Als u werkt met een USB-toetsenbord dat is aangesloten op een USB-hub,
ontkoppelt u het toetsenbord van de hub en sluit u het rechtstreeks aan op de
server.
5. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de vermelde
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. Toetsenbord
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat
De muis of het aanwijsapparaat
werkt niet.
1. Zorg ervoor dat:
v De muis of het aanwijsapparaat compatibel is met de server. Ga naar http://
www.lenovo.com/thinkserver en klik op te tab Options.
v De kabel voor de muis of het aanwijsapparaat correct is aangesloten op de
server.
v De stuurprogramma’s voor de muis of het aanwijsapparaat correct zijn
geïnstalleerd.
v De server en het beeldscherm zijn ingeschakeld.
v De muis is ingeschakeld in het programma Setup Utility.
2. Als u werkt met een USB-muis of USB-aanwijsapparaat dat is aangesloten op
een USB-hub, ontkoppelt u de muis of het aanwijsapparaat van de hub en sluit
u het rechtstreeks aan op de server.
3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de vermelde
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. Muis of aanwijsapparaat
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat
140 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Problemen met het geheugen
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Handeling
De weergegeven hoeveelheid
systeemgeheugen is minder
dan de hoeveelheid geïnstal-
leerd fysiek geheugen.
1. Zorg ervoor dat:
v Geen LED’s branden op het bedieningspaneel of op de DIMM.
v Geheugenspiegeling niet de oorzaak is van dit verschil.
v De geheugenmodules goed zijn geïnstalleerd.
v Het juiste type geheugen is geïnstalleerd.
v Als u het geheugen hebt gewijzigd, dat ook de geheugenconfiguratie is
bijgewerkt in het programma Setup Utility.
v Alle geheugenbanken zijn geïnstalleerd. Mogelijk heeft de server automa-
tisch een geheugenbank uitgeschakeld toen een fout werd geconstateerd of
is een geheugenbank handmatig uitgeschakeld.
2. Controleer het POST-eventlogboek op DIMM-foutberichten:
v Als een DIMM is uitgeschakeld vanwege een SMI (systems-management
interrupt), vervangt u de DIMM.
v Als een DIMM is uitgeschakeld door de gebruiker of door de POST
(power-on self-test), start u het programma Setup Utility en activeert u de
DIMM.
3. Voer een geheugendiagnose uit (zie Diagnoseprogramma’s, berichten en
foutcodes in de Hardware Maintenance Manual).
4. Zorg dat er geen geheugenconflict is wanneer de server werkt met een mini-
male geheugenconfiguratie (twee DIMM’s van 512 MB; raadpleegde informatie
over de minimaal vereiste configuratie op pagina “Onbepaalde problemen
oplossen” op pagina 150).
5. Voeg telkens één paar DIMM’s tegelijk toe, waarbij u er voor zorgt dat de
DIMM’s in het paar met elkaar overeenkomen.
6. Plaats opnieuw de DIMM’s.
7. Vervang de DIMM’s in stap 6 steeds met één tegelijk, in de aangegeven volg-
orde, en start de server telkens opnieuw op.
Meerdere rijen DIMM’s in een
branch worden aangegeven als
defect.
1. Plaats opnieuw de DIMM’s en start de server opnieuw.
2. Vervang de DIMM’s met de laagste nummers door identieke, goed werkende
DIMM’s en start de server opnieuw. Herhaal deze procedure indien nodig. Als
de storing niet is verholpen na het vervangen van alle aangegeven paren, gaat
u naar stap 4.
3. Plaats, paar voor paar, de verwijderde DIMM’s terug op hun oorspronkelijke
aansluitingen, waarbij u na elk paar de server opnieuw start, net zo lang totdat
er een paar een storing vertoont. Vervang elke DIMM in het defecte paar door
een identieke, goed werkende DIMM, waarbij u de server telkens opnieuw start
na het installeren van een DIMM. Vervang de defecte DIMM. Herhaal stap 3
totdat u alle verwijderde DIMM’s hebt getest.
4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 141
Microprocessorproblemen
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Handeling
De server laat tijdens de zelftest
bij opstarten een continu piep-
signaal horen, wat erop duidt
dat de opstartmicroprocessor
niet juist functioneert.
1. Verbeter de fouten die worden aangegeven door de LED’s op de systeemplaat
(zie “LED’s op systeemplaat” op pagina 22).
2. Zorg dat de server ondersteuning biedt voor alle microprocessors en dat deze
microprocessors overeenkomen qua snelheid en cachegrootte.
3. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats opnieuw microprocessor 1.
4. (Alleen voor servicemedewerkers) Als niet duidelijk is welke microprocessor
een storing vertoont, probeert u het probleem te isoleren door telkens één
microprocessor tegelijk te testen.
5. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. (Alleen voor servicemedewerkers) Microprocessor 2
b. VRM 2
c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat
6. (Alleen voor servicemedewerkers) Als meerdere foutcodes aangeven dat er een
probleem is met een microprocessor, keert u de locaties van twee microproces-
sors om, om vast te stellen of de fout betrekking heeft op een microprocessor
of op een socket voor een microprocessor.
v Als de fout betrekking heeft op een microprocessor, vervangt u deze.
v Als de fout betrekking heeft op een VRM, vervangt u deze.
v Als de fout betrekking heeft op een socket voor een microprocessor, ver-
vangt u deze.
142 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Beeldschermproblemen
Sommige beeldschermen beschikken over ingebouwde zelftests. Als u denkt dat er
een probleem is met het beeldscherm, raadpleegt de instructies voor het testen en
instellen van het beeldscherm in de documentatie die bij het beeldscherm is gele-
verd.
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Handeling
Beeldscherm testen
1. Zorg dat de beeldschermkabels goed zijn aangesloten.
2. Probeer een ander beeldscherm voor de server, of probeer een beeldscherm te
gebruiken dat is getest in combinatie met een andere server.
3. Voer de diagnoseprogramma’s uit. Als het beeldscherm de diagnose-
programma’s met goed gevolg doorloopt, kan het probleem betrekking hebben
op een videostuurprogramma.
4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat.
Er verschijnt niets op het
scherm.
1. Als de server is aangesloten op een KVM-schakelapparaat, kunt u vaststellen
of dit apparaat de oorzaak is van de fout door de beeldschermkabel recht-
streeks aan te sluiten op de aansluiting aan de achterkant van de server.
2. Zorg ervoor dat:
v De server is ingeschakeld. Als er geen netvoeding is voor de server, raad-
pleegt u “Voedingsproblemen” op pagina 146.
v De kabels van het beeldscherm goed zijn aangesloten.
v Het beeldscherm aan staat en de helderheids- en contrastregelaars correct
zijn ingesteld.
v Er geen POST (zelftest bij opstarten)-fouten worden gegenereerd wanneer
de server wordt aangezet.
3. Zorg dat het beeldscherm wordt aangestuurd door de juiste server (voorzover
van toepassing).
4. Zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 150.
Het beeldscherm werkt bij het
aanzetten van de server, maar
het scherm blijft leeg bij het
starten van sommige
toepassingsprogramma’s.
1. Zorg ervoor dat:
v Het toepassingsprogramma geen hogere weergavestand instelt dan de
minitor aankan.
v De vereiste stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd voor de toepassing.
2. Voer een videodiagnose uit (zie “Werken met de diagnoseprogramma’s” op
pagina 192).
v Als de server de videodiagnose doorstaat, is de video in orde; zie “Onbe-
paalde problemen oplossen” op pagina 150.
v (Alleen voor servicemedewerkers) Als de videodiagnose mislukt voor de
server, vervangt u de systeemplaat.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 143
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Handeling
Het beeldscherm heeft een
trillend beeld, of de scherm-
afbeelding is golvend, onlees-
baar, lopend of vervormd.
1. Als de zelftest van het beeldscherm aangeeft dat het beeldscherm juist functio-
neert, controleer dan of het beeldscherm op een andere plaats beter werkt.
Magnetische velden rondom andere apparaten (zoals transformators, TL-buizen
of andere beeldschermen) kunnen het beeld vervormen. Als dat gebeurt, zet u
het beeldscherm uit.
Waarschuwing: Als u een kleurenbeeldscherm verplaatst terwijl het is inge-
schakeld, kan er verkleuring ontstaan.
Plaats het apparaat en het beeldscherm dan minimaal 30 cm. uit elkaar en
schakel het beeldscherm in.
Om lees/schrijf-fouten van het diskettestation te voorkomen, moet de afstand
tussen het beeldscherm en elk van de diskettestations minimaal 7,5 cm zijn.
2. Plaats opnieuw het beeldscherm.
3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. Beeldscherm
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat
Op het scherm worden onjuiste
tekens weergegeven.
1. Als er een onjuiste taal wordt weergegeven, definieert u de juiste taal in de
serverfirmware (zie “De firmware bijwerken” op pagina 128).
2. Plaats opnieuw het beeldscherm
3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. Beeldscherm
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat
144 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Problemen met optionele apparatuur
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Handeling
Een zojuist geïnstalleerd optio-
neel Lenovo-apparaat werkt
niet.
1. Zorg ervoor dat:
v Het apparaat geschikt is voor de server (zie http://www.lenovo.com/
thinkserver en klik op de tab Options).
v U de installatie-instructies bij het apparaat hebt opgevolgd en dat het appa-
raat correct is geïnstalleerd.
v Er geen andere geïnstalleerde apparaten of kabels zijn losgeraakt.
v U de configuratiegegevens hebt bijgewerkt in het programma Setup Utility.
Telkens wanneer u geheugen of andere apparatuur wijzigt, moet u de confi-
guratie bijwerken.
2. Plaats opnieuw het zojuist geïnstalleerde apparaat.
3. Vervang het zojuist geïnstalleerde apparaat.
Een optioneel Lenovo-apparaat
dat het eerst wel deed, werkt
niet meer.
1. Zorg dat alle hardware- en kabelaansluitingen voor het apparaat correct zijn
aangebracht.
2. Als er bij het apparaat aparte testinstructies zijn geleverd, gebruik deze dan om
het apparaat te testen.
3. Als het defecte apparaat een SCSI-apparaat is, zorgt u dat:
v De kabels voor alle externe SCSI-apparaten correct zijn aangesloten.
v Er op het laatste apparaat in elke SCSI-keten, of het einde van de SCSI-
kabel, een afsluitweerstand is geplaatst.
v Externe SCSI-apparaten zijn ingeschakeld. U moet een extern aanzetten
voordat u de server aanzet.
4. Plaats opnieuw het defecte apparaat.
5. Vervang het defecte apparaat.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 145
Voedingsproblemen
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Handeling
De aan/uit-knop werkt niet (de
server start niet).
Opmerking: De aan/uit-knop
functioneert pas na drie minuten
nadat de server is aangesloten
op de netvoeding.
1. Controleren of de aan/uit-knop correct werkt:
a. Ontkoppel de netsnoeren van de server.
b. Sluit de netsnoeren opnieuw aan.
c. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats opnieuw de kabels voor het bedie-
ningspaneel en herhaal de stappen 1a en 1b. Als de server start, plaatst u
opnieuw het bedieningspaneel. Als het probleem blijft optreden, vervangt u
het bedieningspaneel.
2. Zorg ervoor dat:
v De netsnoeren zijn aangesloten op de server en op een goed werkend
stopcontact.
v Het juiste type geheugen is geïnstalleerd.
v De DIMM correct is aangebracht.
v De LED’s op de voedingseenheid niet een fout aangeven.
v De microprocessors zijn geïnstalleerd in de juiste volgorde.
3. Plaats de volgende componenten weer op hun plek:
a. DIMM’s
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Aansluiting voor aan/uit-schakelaar
c. (Alleen voor servicemedewerkers) Voedings-backplane
4. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. DIMM’s
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Aansluiting voor aan/uit-schakelaar
c. (Alleen voor servicemedewerkers) Voedings-backplane
d. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat
5. Als u net een optioneel apparaat hebt geïnstalleerd, verwijdert u dit en start u
de server opnieuw op. Als de server nu wel start, hebt u misschien meer appa-
raten geïnstalleerd dan de voedingseenheid aankan.
6. Zie “LED’s voor voedingseenheid” op pagina 25.
7. Zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 150.
De server kan niet worden
uitgeschakeld.
1. Ga na of u een ACPI-besturingssysteem (Advanced Configuration and Power
Interface) of een niet-ACPI-besturingssysteem gebruikt. Als het besturings-
systeem geen ACPI ondersteunt, gaat u als volgt te werk:
a. Druk op Ctrl+Alt+Delete.
b. Zet de server uit door de aan/uit-knop 5 seconden lang ingedrukt te hou-
den.
c. Start de server opnieuw op.
d. Als de zelftest bij opstarten (POST) mislukt voor de server en de aan/uit-
knop werkt niet, ontkoppelt u het netsnoer gedurende 20 seconden. Vervol-
gens sluit u het netsnoer weer aan en start u opnieuw de server.
2. Als het probleem blijft optreden of als u werkt met een ACPI-besturings-
systeem, kan het probleem te maken hebben met de systeemplaat.
146 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Handeling
De server wordt onverwacht
afgesloten en de LED’s op het
bedieningspaneel branden niet.
Zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 150.
Problemen met de seriële poort
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Handeling
Het aantal seriële poorten dat
door het besturingssysteem
wordt gevonden, is kleiner dan
het aantal geïnstalleerde poor-
ten.
1. Zorg ervoor dat:
v Aan elke poort een uniek adres is toegewezen in het programma Setup
Utility en dat geen van de seriële poorten is uitgeschakeld.
v De seriële poortadapter (indien aanwezig) correct aangesloten is.
2. Plaats opnieuw de seriële poortadapter.
3. Vervang de seriële poortadapter.
Een serieel apparaat werkt niet.
1. Zorg ervoor dat:
v Het apparaat compatibel is met de server.
v De seriële poort ingeschakeld is en een uniek adres heeft.
v Het apparaat in aangesloten op de juiste aansluiting.
2. Plaats de volgende componenten weer op hun plek:
a. Defect serieel apparaat
b. Seriële kabel
3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven
volgorde, en start de server telkens opnieuw op:
a. Defect serieel apparaat
b. Seriële kabel
c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 147
Softwareproblemen
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Handeling
U vermoedt een software-
probleem.
1. Als u wilt nagaan of het probleem door de software wordt veroorzaakt, contro-
leert u of:
v De server de minimaal vereiste hoeveelheid geheugen heeft om de software
te kunnen gebruiken. Informatie over geheugenvereisten vindt u in de infor-
matie die bij de software is geleverd. Als u zojuist een adapter of extra
geheugen hebt geïnstalleerd, kan er sprake zijn van een conflict in de
geheugenadressen.
v De software is ontworpen om te functioneren op de server.
v Ander software wel werkt op de server.
v De software werkt op een andere server.
2. Als er foutberichten op het scherm verschijnen wanneer u het programma
gebruikt, raadpleeg dan de informatie die bij het programma is geleverd om te
zien wat deze foutberichten betekenen en hoe u de problemen mogelijk kunt
oplossen.
3. Neem contact op met het softwareleverancier.
Problemen met USB-poorten
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke wor-
den vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Soort fout Handeling
Een USB-apparaat werkt niet.
1. Voer een USB-diagnose uit (zie “Werken met de diagnoseprogramma’s” op
pagina 192).
2. Zorg ervoor dat:
v Het juiste USB-stuurprogramma is geïnstalleerd.
v Het besturingssysteem USB-apparaten ondersteunt.
v Er niet een standaard PS/2-toetsenbord of -muis is aangesloten op de ser-
ver. Als dit het geval is, werkt een USB-toetsenbord of -muis niet tijdens de
POST.
3. Zorg dat de optionele apparaten in de USB-configuratie correct zijn gedefini-
eerd in het programma Setup Utility (zie voor meer informatie “Menuopties in
het programma Setup Utility” op pagina 114).
4. Als u een USB-hub gebruikt, ontkoppelt u het USB-apparaat en sluit u het
apparaat rechtstreeks aan op de server.
148 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Voedingsproblemen oplossen
Voedingsproblemen kunnen moeilijk op te lossen zijn. Er kan bijvoorbeeld sprake
zijn van kortsluiting ergens in de stroomverdelingsbussen. Doorgaans leidt kortslui-
ting tot het afsluiten van het voedingssubsysteem vanwege een te hoge stroom-
sterkte. Voer de onderstaande algemene procedure uit om vast te stellen waarom
een voedingsprobleem optreedt:
1. Zet de server uit en ontkoppel alle netsnoeren.
2. Controleer of kabels zijn losgeraakt in het voedingssubsysteem. Controleer ook
op mogelijke kortsluiting, een losse schroef kan bijvoorbeeld kortsluiting veroor-
zaken op een printplaat.
3. Verwijder de adapters en ontkoppel de kabels en netsnoeren voor alle interne
en externe apparaten, totdat de server de minimumconfiguratie heeft die nodig
is om te kunnen starten (zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 150
voor informatie over de minimale configuratie).
4. Sluit alle netsnoeren weer aan en zet de server aan. Als de server correct start,
plaatst u de adapters en apparaten één voor één terug, totdat u het probleem
hebt vastgesteld.
Als de server niet wil starten met de minimale configuratie, vervangt u één voor één
de componenten in de minimale configuratie, totdat u het probleem hebt vastge-
steld.
Problemen Ethernet-controllers oplossen
De methode waarmee u de Ethernet-controller kunt testen, is afhankelijk van het
besturingssysteem waarmee u werkt. Raadpleeg de documentatie bij het
besturingssysteem voor informatie over Ethernet-controllers en raadpleeg het
readme-bestand voor het stuurprogramma van de Ethernet-controller.
Probeer de volgende procedures:
v Zorg dat de juiste bij de server meegeleverde stuurprogramma’s zijn geïnstal-
leerd en dat deze van het meest recente niveau zijn.
v Zorg dat de Ethernet-kabel correct is aangesloten.
De kabel moet veilig vastzitten op alle aansluitingen. Als de kabel is aangeslo-
ten maar het probleem aanhoudt, probeer dan een ander kabel.
Als de Ethernet-controller is ingesteld om te werken met 100 Mbps, moet u
gebruikmaken van bekabeling van Categorie 5.
Voor een rechtstreekse verbinding tussen twee servers (zonder een hub), of
als u niet werkt met een hub met X-poorten, maakt u gebruik van een cross-
overkabel. Controleer het poortlabel om vast te stellen of de hub beschikt over
een X-poort. Als op het label een X staat, heeft de hub een X-poort.
v Controleer of de hub ondersteuning biedt voor automatische afstemming. Als dat
niet het geval is, probeert u de geïntegreerde Ethernet-controller handmatig te
configureren zodat de snelheid en de duplexmodus overeenkomen met die van
de hub.
v Controleer de LED’s voor de Ethernet-controller, op het achterpaneel van de ser-
ver. Deze LED’s geven aan of er een probleem is met de aansluiting, kabel of
hub.
De status-LED voor de Ethernet-link brandt wanneer de Ethernet-controller
een linkpuls ontvangt van de hub. Als de LED niet brandt, kan er sprake zijn
van een defecte aansluiting of kabel of van een probleem met de hub.
De Ethernet-LED voor verzenden/ontvangen brandt wanneer de Ethernet-
controller gegevens verzendt of ontvangt via het Ethernet-netwerk. Als deze
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 149
LED niet brandt, controleert u of de hub en het netwerk functioneren en dat
de juiste stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd.
v Controleer de LED’s voor LAN-activiteit, aan de achterkant van de server. De
LED voor LAN-activiteit brandt wanneer er gegevens actief zijn in het Ethernet-
netwerk. Als deze LED niet brandt, controleert u of de hub en het netwerk func-
tioneren en dat de juiste stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd.
v Controleer of het probleem is veroorzaakt door het besturingssysteem.
v Zorg dat stuurprogramma’s op de client en de server werken met hetzelfde proto-
col.
Als de Ethernet-controller nog steeds geen verbinding kan maken met het netwerk,
terwijl de hardware het lijkt te doen, moet de netwerkbeheerder op zoek naar moge-
lijke oorzaken van de fout.
Onbepaalde problemen oplossen
Als de diagnosetests niet aangeven wat de oorzaak is van de storing, of als de ser-
ver niet in werking is, maakt u gebruik van de informatie in dit gedeelte.
Als u vermoedt dat een softwareprobleem storingen veroorzaakt (doorlopend of inci-
denteel), raadpleegt u “Softwareproblemen” op pagina 148.
Beschadigde gegevens in CMOS-geheugen of beschadigde firmware kunnen leiden
tot onbepaalde problemen. Voor het resetten van de CMOS-gegevens, gebruikt u
wachtwoordswitch 2 (SW4) om het systeemwachtwoord over te slaan en het
CMOS-geheugen te wissen; zie “Schakelaars en jumpers op de systeemplaat” op
pagina 21.
Controleer de LED’s van alle voedingseenheden (zie “LED’s voor voedingseenheid”
op pagina 25). Als de LED’s aangeven dat de voedingseenheden correct functione-
ren, gaat u als volgt te werk:
1. Zet de server uit.
2. Zorg dat de server correct is bekabeld.
3. Verwijder of ontkoppel een voor een de volgende apparaten, totdat u de fout
hebt gevonden. Zet telkens de server weer aan en werk dan ook de configuratie
bij.
v Externe apparaten.
v Apparaat voor stroompiekbeveiliging (op de server).
v Modem, printer, muis en niet-Lenovo apparaten.
v Elke adapter.
v Vasteschijfstations.
v Geheugenmodules. De minimale configuratievereiste is een DIMM van 1 GB
per microprocessor (2 GB in een configuratie met twee microprocessors).
De volgende minimumconfiguratie is nodig om de server te kunnen laten starten:
v Eén microprocessor
v Eén DIMM van 1 GB
v Eén voedingseenheid
v Netsnoer
v ServeRAID SAS-adapter
v Systeemplaat
4. Zet de server aan. Als het probleem aanhoudt, controleert u de onderstaande
componenten in de aangegeven volgorde:
a. Voedingseenheid
b. Houder voor voedingseenheid
c. Geheugen
150 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
d. Microprocessor
e. System board
Als het probleem wordt opgelost door het verwijderen van een adapter uit de server
en het probleem terugkeert wanneer u dezelfde adapter weer installeert, is de
adapter waarschijnlijk defect; als het probleem terugkeert als u de adapter vervangt
door een andere adapter is de systeemplaat of de uitbreidingskaart mogelijk defect.
Als u een netwerkprobleem vermoedt, terwijl de server alle systeemtests doorstaat,
is er mogelijk een probleem met de externe netwerkbekabeling.
Eventlogboeken
Foutcodes en berichten worden afgebeeld in de volgende typen eventlogboeken:
v POST-eventlogboek: Dit logboek bevat de drie meest recente foutcodes en -be-
richten die door het systeem zijn gegenereerd tijdens de POST (Power-On Self-
Test, zelftest bij opstarten). U kunt het POST-eventlogboek openen met het
programma Setup Utility.
v Logboek voor systeemevents: Dit logboek bevat alle IMM-, POST- en SMI
(system management interrupt)-events. U kunt het logboek voor systeemevents
openen met het programma Setup Utility en met het programma DSA (Dynamic
System Analysis) (als IPMI-eventlogboek).
Het logboek voor systeemevents heeft een beperkte grootte. Wanneer het log-
boek volloopt, worden bestaande items niet overschreven door nieuwe items;
daarom dient u met behulp van het programma Setup Utility periodiek het log-
boek voor systeemevents op te slaan en daarna leeg te maken, zodra de IMM
aangeeft dat het logboek voor meer dan 75 % vol is. Bij het oplossen van proble-
men moet u het logboek voor systeemevents wellicht opslaan en leegmaken; om
de meest recente events beschikbaar te stellen voor analyse.
Berichten worden links op het scherm vermeld, terwijl de details van het geselec-
teerde bericht aan de rechterzijde worden vermeld. Om van het ene item naar
het volgende te gaan maakt u gebruik van de toetsen pijl omhoog () en pijl
omlaag ().
Sommige IMM-sensors zorgen ervoor dat bevestigingsevents worden vastgelegd
bij het bereiken van de ingestelde waarde. Als een dergelijke drempel niet meer
van toepassing is, wordt er een ontkenningsevent opgenomen in het logboek.
Niet alle events zijn echter bevestigingsevents.
v IMM (Integrated management module)-eventlogboek: Dit logboek bevat een
gefilterde subset van alle IMM-, POST- en SMI (system management interrupt)-
events. U kunt het IMM-eventlogboek openen via de IMM-webinterface en met
behulp van het programma DSA (Dynamic System Analysis) (als ASM-
eventlogboek).
v DSA-logboek: Dit logboek wordt gegenereerd door het programma DSA
(Dynamic System Analysis) en is een chronologische samenvoeging van het log-
boek voor systeemevents (als IPMI-eventlogboek), het IMM-eventlogboek (als het
ASM-eventlogboek) en de eventlogboeken van het besturingssysteem. Het DSA-
logboek kunt u openen met het programma DSA.
Eventlogboeken openen met het programma Setup Utility
Ga als volgt te werk om het POST-eventlogboek of het logboek voor systeemevents
te openen:
1. Zet de server aan.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 151
2. Zodra de aanwijzing <F1> Setup wordt afgebeeld, drukt u op F1. Als u het
systeemwachtwoord en het beheerderswachtwoord beide hebt ingesteld, moet u
het beheerderswachtwoord typen om de eventlogboeken te kunnen bekijken.
3. Selecteer System Event Logs en gebruik een van de volgende procedures:
v Om het POST-eventlogboek te openen, selecteert u POST Event Viewer.
v Om het logboek voor systeemevents te openen, selecteert u System Event
Log.
Eventlogboeken bekijken zonder de server opnieuw te starten
Als de server niet hangt, zijn er diverse methoden waarmee u een of meer
eventlogboeken kunt openen zonder dat de server opnieuw moet worden gestart.
Als u Portable of Installable Dynamic System Analysis (DSA) hebt geïnstalleerd,
kunt u deze gebruiken voor het bekijken van het logboek voor systeemevents (als
het IPMI-eventlogboek), het IMM-eventlogboek (als het ASM-eventlogboek) of het
samengevoegde DSA-logboek. Met DSA Preboot kunt u deze logboeken ook ope-
nen, maar dan moet u wel de server opnieuw starten om te kunnen werken met
DSA Preboot. Voor het installeren van Portable DSA, Installable DSA of DSA
Preboot, of voor het downloaden van een CD-image met DSA Preboot, gaat u naar
http://www.lenovo.com/support en voert u de volgende stappen uit.
Opmerking: Wijzigingen worden periodiek doorgevoerd op de Lenovo-website. De
feitelijke procedure daarvoor kan enigszins afwijken van de beschrijving in dit docu-
ment.
1. Ga naar: http://www.lenovo.com/support.
2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Servers
and Storage in de lijst bij Select your product.
3. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer TS200 en klikt u op Continue.
4. Klik op Downloads and drivers om firmware-updates te downloaden.
Als IPMItool op de server is geïnstalleerd, kunt u het gebruiken voor het bekijken
van het logboek voor systeemevents. De meest recente versies van besturings-
systeem Linux worden geleverd met een actuele versie van IPMItool.
U kunt het IMM-eventlogboek openen via de link Event Log in de IMM-web-
interface.
In de onderstaande tabel worden de methoden beschreven waarmee u de
eventlogboeken kunt bekijken, afhankelijk van de toestand van de server. Voor de
eerste twee toestanden is het doorgaans niet nodig de server opnieuw te starten.
Tabel 16. Methoden voor het bekijken van eventlogboeken
Toestand Actie
De server hangt niet en is verbonden met
een netwerk.
Gebruik een van de volgende methoden:
v Start Portable of Installable DSA om de
eventlogboeken te bekijken of om een
uitvoerbestand te maken dat u kunt ver-
zenden naar de afdeling voor service en
ondersteuning.
v Typ het IP-adres van de IMM en ga naar
de pagina Event Log.
v Gebruik IPMItool om het logboek voor
systeemevents te bekijken.
152 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Tabel 16. Methoden voor het bekijken van eventlogboeken (vervolg)
Toestand Actie
De server hangt niet en is niet verbonden
met een netwerk.
Gebruik IPMItool om het logboek voor
systeemevents lokaal te bekijken.
De server hangt.
v Als DSA Preboot is geïnstalleerd, start u
de server opnieuw en drukt u op F2 om
DSA Preboot te starten en de
eventlogboeken te bekijken.
v Als DSA Preboot niet is geïnstalleerd,
plaatst u de DSA Preboot-CD en start u
de server opnieuw om DSA Preboot te
starten en de eventlogboeken te bekijken.
v Daarnaast kunt u de server opnieuw
starten en op F1 drukken om het pro-
gramma Setup Utility te starten en het
POST-eventlogboek of het logboek voor
systeemevents te bekijken. Meer informa-
tie vindt u in “Eventlogboeken openen met
het programma Setup Utility” op pagina
151.
Logboek voor systeemevents
Het logboek voor systeemevents bevat drie typen berichten:
Informatie
Informatieberichten vereisen geen actie; deze berichten bevatten informatie
over belangrijke systeemevents, zoals het tijdstip waarop de server is
gestart.
Waarschuwing
Waarschuwingsberichten vereisen geen directe actie, maar geven wel
mogelijke problemen aan, bijvoorbeeld wanneer de maximale omgevings-
temperatuur is overschreden.
Fout Foutberichten kunnen actie vereisen; ze geven systeemfouten aan, bijvoor-
beeld dat een ventilator niet is gevonden.
Bij elk bericht wordt de datum en tijd aangegeven, alsmede de bron van het bericht
(POST of de IMM).
POST-geluidssignalen
Als u de server aanzet, worden er enkele tests voor de servercomponenten en een
aantal van de optionele opties uitgevoerd. Deze serie tests wordt de power-on
self-test genoemd, ofwel POST.
Als een opstartwachtwoord is ingesteld, wordt de POST uitgevoerd nadat u dit
wachtwoord hebt opgegeven en op Enter hebt gedrukt.
Als het POST-proces is voltooid zonder dat er problemen zijn geconstateerd, is de
computer opgestart.
Als de POST een probleem vaststelt, wordt een foutbericht verzonden naar het
POST-eventlogboek.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 153
In de onderstaande tabel worden de POST-foutcodes beschreven en worden moge-
lijke acties aangeboden voor het oplossen van de aangetroffen problemen. Moge-
lijke fouttypen zijn: ernstig, waarschuwing of informatief.
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Foutcode Beschrijving Handeling
0010002 Microprocessor wordt niet ondersteund
1. Plaats opnieuw de volgende componenten,
steeds met één tegelijk, in de aangegeven volg-
orde, en start de server telkens opnieuw op:
a. (Alleen voor servicemedewerkers) Micropro-
cessor 1
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Micropro-
cessor 2 (indien geïnstalleerd)
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder
microprocessor 2 en start de server opnieuw.
3. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder
microprocessor 1 en installeer microprocessor 2
op de aansluiting van microprocessor 1. Start de
server opnieuw op. Als de fout hiermee is opge-
lost, is microprocessor 1 beschadigd en moet
deze microprocessor worden vervangen.
4. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. (Alleen voor servicemedewerkers) Micropro-
cessor 1
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Micropro-
cessor 2
c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
0011000 Ongeldig type microprocessor
1. Werk de firmware bij (zie “De firmware bijwerken”
op pagina 128).
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder en
vervang de microprocessor (met een brandende
fouten-LED) door een ondersteund type.
0011002 Microprocessors komen niet overeen
1. Start het programma Setup utility en vergelijk de
specificaties van de geïnstalleerde microproces-
sors.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder en
vervang een van de microprocessors zodat beide
met elkaar overeenkomen.
154 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Foutcode Beschrijving Handeling
0011004 BIST voor microprocessor is mislukt
1. Werk de firmware bij (zie “De firmware bijwerken”
op pagina 128).
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats opnieuw
microprocessor 2.
3. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. (Alleen voor servicemedewerkers) Micropro-
cessor
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
001100A Bijwerken van microcode is mislukt
1. Werk de serverfirmware bij (zie “De firmware
bijwerken” op pagina 128).
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
microprocessor.
0050001 DIMM uitgeschakeld
1. Als de POST-geheugentest mislukt voor de ser-
ver, bevestigt u opnieuw de DIMM’s.
2. Verwijder en vervang DIMM’s waarvoor de bijbe-
horende LED brandt (zie “Een geheugenmodule
verwijderen” op pagina 39 en “Een geheugen-
module installeren” op pagina 40).
3. Voer het programma Setup Utility uit om alle
DIMM’s te activeren.
4. Voer de DSA-geheugentest uit.
0051003 Onherstelbare DIMM-fout
1. Als de POST-geheugentest mislukt voor de ser-
ver, bevestigt u opnieuw de DIMM’s.
2. Verwijder en vervang DIMM’s waarvoor de bijbe-
horende LED brandt (zie “Een geheugenmodule
verwijderen” op pagina 39 en “Een geheugen-
module installeren” op pagina 40).
3. Voer het programma Setup Utility uit om alle
DIMM’s te activeren.
4. Voer de DSA-geheugentest uit.
0051006 DIMM-conflict aangetroffen Zorg dat de DIMM’s overeenkomen en dat deze zijn
geïnstalleerd in de juiste volgorde (zie “Een
geheugenmodule installeren” op pagina 40).
0051009 Geen geheugen aangetroffen
1. Zorg dat in de server DIMM’s aanwezig zijn.
2. Plaats opnieuw de DIMM’s.
3. Installeer DIMM’s in de juiste volgorde (zie “Een
geheugenmodule installeren” op pagina 40).
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 155
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Foutcode Beschrijving Handeling
005100A Geen bruikbaar geheugen aangetroffen
1. Zorg dat in de server DIMM’s aanwezig zijn.
2. Plaats opnieuw de DIMM’s.
3. Installeer DIMM’s in de juiste volgorde (zie “Een
geheugenmodule installeren” op pagina 40).
4. Wis het CMOS-geheugen om alle geheugen-
aansluitingen opnieuw te activeren.
0058001 PFA-drempel is overschreden
1. Werk de firmware bij (zie “De firmware bijwerken”
op pagina 128).
2. Plaats opnieuw de DIMM’s en voer de geheugen-
test uit.
3. Vervang de defecte DIMM, die wordt aangegeven
met een brandende LED op de systeemplaat.
0058007 DIMM-opvulling wordt niet ondersteund
1. Plaats opnieuw de DIMM’s en start de server
opnieuw.
2. Verwijder het laagst genummerde DIMM-paar van
de aangegeven paren, en vervang het paar door
een identiek paar van goed werkende DIMM’s, en
start de server opnieuw. Herhaal deze procedure
indien nodig. Als het probleem hiermee niet is
verholpen, gaat u verder met stap 4.
3. Plaats, paar voor paar, de verwijderde DIMM’s
terug op hun oorspronkelijke aansluitingen, waar-
bij u na elk paar de server opnieuw start, net zo
lang totdat er een paar een storing vertoont.
Vervang de DIMM’s in het defecte paar door
identieke, goed werkende DIMM’s, waarbij u de
server telkens opnieuw start na het installeren
van een DIMM. Vervang de defecte DIMM. Her-
haal deze stap totdat u alle verwijderde DIMM’s
hebt getest.
4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
0058008 Geheugentest voor DIMM is mislukt
1. Plaats opnieuw de DIMM’s en start de server
opnieuw.
2. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. DIMM’s
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
00580A1 Ongeldige DIMM-populatie voor spiegelings-
modus
1. Als een fouten-LED brandt, lost u de storing op.
2. Installeer de DIMM’s in de juiste volgorde (zie
“Een geheugenmodule installeren” op pagina 40).
156 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Foutcode Beschrijving Handeling
00580A4 Geheugenpopulatie is gewijzigd Alleen ter informatie. Geheugen is toegevoegd, ver-
plaatst of gewijzigd.
00580A5 Spiegelings-failover is voltooid Alleen ter informatie. Geheugenredundantie is verlo-
ren gegaan. Controleer het eventlogboek op niet
gecorrigeerde DIMM-fouten.
0068002 CMOS-batterij leeggemaakt
1. Plaats de batterij opnieuw.
2. Wis het CMOS-geheugen (zie “Schakelaars en
jumpers op de systeemplaat” op pagina 21).
3. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. Batterij
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
2011000 PCI-X PERR
1. Controleer de LED’s voor de uitbreidingskaarten.
2. Plaats opnieuw alle betrokken adapters en
uitbreidingskaarten.
3. Werk de PCI-apparaatfirmware bij.
4. Verwijder de adapters van de uitbreidingskaart.
5. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. Uitbreidingskaart
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
2011001 PCI-X SERR
1. Controleer de LED’s voor de uitbreidingskaarten.
2. Plaats opnieuw alle betrokken adapters en
uitbreidingskaarten.
3. Werk de PCI-apparaatfirmware bij.
4. Verwijder de adapters van de uitbreidingskaart.
5. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. Uitbreidingskaart
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 157
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Foutcode Beschrijving Handeling
2018001 PCI Express niet gecorrigeerd of niet gecor-
rigeerde fout
1. Controleer de LED’s voor de uitbreidingskaarten.
2. Plaats opnieuw alle betrokken adapters en
uitbreidingskaarten.
3. Werk de PCI-apparaatfirmware bij.
4. Verwijder beide adapters van de uitbreidingskaart.
5. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. Uitbreidingskaart
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
2018002 Toewijzingsfout ROM-resources optie Informatiebericht dat aangeeft dat sommige appara-
ten mogelijk niet zijn geïnitialiseerd.
1. Indien mogelijk, wijzigt u de volgorde van de
adapters in de PCI-sleuven, voor het wijzigen van
de laadvolgorde van de ROM-code voor optionele
apparaten.
2. Start het programma Setup Utility, selecteer Start
Options en wijzig de opstartvolgorde, voor het
wijzigen van de laadvolgorde van de ROM-code
voor optionele apparaten.
3. Start het programma Setup Utility en schakel
enkele andere, ongebruikte, resources uit, om
meer ruimte beschikbaar te maken. Selecteer
Devices and I/O Ports om geïntegreerde appara-
ten uit te schakelen.
4. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. Elke adapter
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
3xx0007 (xx is
een waarde
van 00 - 19)
Firmwarefout vastgesteld, systeemfuncties
gestopt
1. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente
niveau.
2. Maak recente configuratiewijzigingen ongedaan,
of wis het CMOS-geheugen om de instellingen
terug te zetten op de standaardwaarden.
3. Verwijder recentelijk geïnstalleerde hardware.
3038003 Firmware is beschadigd
1. Start het programma Setup Utility, selecteer Load
Default Settings en sla de instellingen op om de
serverfirmware te herstellen.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
158 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Foutcode Beschrijving Handeling
3048005 Secundair (backup) image van
serverfirmware is gestart
Alleen ter informatie. De backup-switch is gebruikt
voor het opstarten van de secundaire bank.
3048006 Secundair (backup) image van
serverfirmware is gestart vanwege ABR
1. Start het programma Setup Utility, selecteer Load
Default Settings, en sla de instellingen op om de
instellingen van de primaire serverfirmware te
herstellen.
2. Zet de server uit en ontkoppel alle netsnoeren.
3. Sluit de server weer aan op de voedingsbron en
zet de server aan.
305000A RTC-datum/tijd is onjuist
1. Pas de instellingen voor datum en tijd aan in het
programma Setup Utility en start de server
opnieuw.
2. Plaats de batterij opnieuw.
3. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. Batterij
b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
3058001 Ongeldige systeemconfiguratie
1. Start het programma Setup Utility en kies Save
Settings.
2. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
3. Plaats opnieuw de volgende componenten,
steeds met één tegelijk, in de aangegeven volg-
orde, en start de server telkens opnieuw op:
a. Batterij
b. Defect apparaat (Als het apparaat een FRU
is, dient dit opnieuw te worden geplaatst door
een daarvoor opgeleide servicemedewerker)
4. Vervang de volgende componenten steeds met
één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start
de server telkens opnieuw op:
a. Batterij
b. Defect apparaat (Als het apparaat een FRU
is, dient dit te worden vervangen door een
daarvoor opgeleide servicemedewerker)
c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeem-
plaat
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 159
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Foutcode Beschrijving Handeling
3058004 Drie opstartfouten
1. Maak wijzigingen van het systeem ongedaan
(bijvoorbeeld nieuwe instellingen of nieuw
geïnstalleerde apparaten).
2. Zorg dat de server is aangesloten op een
betrouwbare voedingsbron.
3. Verwijder alle hardware die niet wordt vermeld op
de ServerProven-website.
4. Zorg dat het besturingssysteem niet is bescha-
digd.
5. Voer het programma Setup Utility uit, sla de
configuratie op en start de server opnieuw.
3108007 Systeemconfiguratie is teruggezet naar de
standaardinstellingen
Alleen ter informatie. Dit bericht is doorgaans gekop-
peld aan een wisevent voor de CMOS-batterij.
3138002 Fout in opstartconfiguratie
1. Maak recente configuratiewijzigingen ongedaan in
het programma Setup Utility.
2. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
3808000 IMM-communicatiefout
1. Schakel gedurende 30 seconden de stroom uit
voor de server, schakel de netvoeding weer in en
start de server opnieuw.
2. Werk de IMM-firmware bij.
3. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
3808002 Fout bij het bijwerken van de systeem-
configuratie voor IMM
1. Schakel de stroom uit voor de server, schakel de
netvoeding weer in en start de server opnieuw.
2. Start het programma Setup Utility en kies Save
Settings.
3. Werk de firmware bij.
3808003 Fout bij ophalen van systeemconfiguratie uit
IMM
1. Schakel de stroom uit voor de server, schakel de
netvoeding weer in en start de server opnieuw.
2. Start het programma Setup Utility en kies Save
Settings.
3. Werk de IMM-firmware bij.
3808004 IMM-logboek voor systeemevents is vol
v Indien out-of-band, gebruikt u de IMM-webinterface
of IPMItool om de logboeken leeg te maken.
v Als u werkt met de lokale console:
1. Start het programma Setup Utility.
2. Selecteer System Event Logs.
3. Selecteer Clear System Event Log.
4. Start de server opnieuw op.
160 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Foutcode Beschrijving Handeling
3818001 CRTM-update (Core Root of Trust
Measurement) is mislukt
1. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
3818002 CRTM-update (Core Root of Trust
Measurement) is afgebroken
1. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
3818003 CRTM-flashvergrendeling (Core Root of
Trust Measurement) is mislukt
1. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
3818004 CRTM-systeemfout (Core Root of Trust
Measurement)
1. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
3818005 Huidige bank-CRTM (Core Root of Trust
Measurement) capsulehandtekening is
ongeldig.
1. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
3818006 CRTM-capsulehandtekening tegenoverlig-
gende bank is ongeldig
1. Schakel de backup-bank in als firmwarebank.
2. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
3. Schakel de bank terug naar de huidige bank.
4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
3818007 Ongeldige handtekening CRTM-update-
capsule
1. Start het programma Setup Utility, kies Load
Default Settings en sla de instellingen op.
2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Integrated Management Module - foutberichten
In de onderstaande tabel worden de IMM-foutberichten beschreven en worden
mogelijke acties aangeboden voor het oplossen van de aangetroffen problemen.
Meer informatie over IMM vindt u op het web in de IMM User’s Guide.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 161
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Bericht Severity Beschrijving Actie
Numeric sensor Ambient Temp going
high (upper critical) has asserted.
Fout Een drempelsensor heeft
een stijgende waarde vast-
gesteld.
Verlaag de omgevings-
temperatuur.
Numeric sensor Ambient Temp going
high (upper non-recoverable) has
asserted.
Fout Een sensor voor onherstel-
bare situatie heeft een stij-
gende waarde vastgesteld.
Verlaag de omgevings-
temperatuur.
Numeric sensor Planar 3.3 V going
low (lower critical) has asserted.
Fout Een drempelsensor heeft
een dalende waarde vastge-
steld.
(Alleen voor servicemedewerkers)
Vervang de systeemplaat.
Numeric sensor Planar 3.3 V going
high (upper critical) has asserted.
Fout Een drempelsensor heeft
een stijgende waarde vast-
gesteld.
(Alleen voor servicemedewerkers)
Vervang de systeemplaat.
Numeric sensor Planar 5 V going low
(lower critical) has asserted.
Fout Een drempelsensor heeft
een dalende waarde vastge-
steld.
(Alleen voor servicemedewerkers)
Vervang de systeemplaat.
Numeric sensor Planar 5 V going
high (upper critical) has asserted.
Fout Een drempelsensor heeft
een stijgende waarde vast-
gesteld.
(Alleen voor servicemedewerkers)
Vervang de systeemplaat.
Numeric sensor Planar 12 V going
low (lower critical) has asserted.
Fout Een drempelsensor heeft
een dalende waarde vastge-
steld.
Controleer de LED van de
voedingseenheid.
Numeric sensor Planar 12 V going
high (upper critical) has asserted.
Fout Een drempelsensor heeft
een stijgende waarde vast-
gesteld.
Controleer de LED van de
voedingseenheid.
Numeric sensor Planar VBAT going
low (lower critical) has asserted.
Fout Een drempelsensor heeft
een dalende waarde vastge-
steld.
Vervang de batterij (3 V).
Numeric sensor Fan n Tach going
low (lower critical) has asserted.
(n = ventilatornummer)
Fout Een drempelsensor heeft
een dalende waarde vastge-
steld.
1. Plaats opnieuw de defecte
ventilator n, die wordt aange-
geven met een brandende
LED.
2. Vervang de defecte ventilator.
(n = ventilatornummer)
162 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
The Processor CPU nStatus has
Failed with IERR.
(n = nummer van microprocessor)
Fout Defecte processor - IERR-
toestand is opgetreden.
1. Zorg dat de meest recente
niveaus van de firmware en
de stuurprogramma’s zijn
geïnstalleerd voor alle adap-
ters en standaardapparaten,
zoals Ethernet, SCSI en SAS.
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
2. Voer het DSA-programma uit
voor de vasteschijfstations en
overige I/O-apparatuur.
3. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang micro-
processor n.
(n = nummer van microprocessor)
An Over-Temperature Condition has
been detected on the Processor CPU
nStatus.
(n = nummer van microprocessor)
Fout Maximumtemperatuur is
overschreden voor micropro-
cessor n.
(n = nummer van micropro-
cessor)
1. Zorg dat de ventilators wer-
ken, dat er geen belemmerin-
gen zijn voor de luchtstroom,
dat de luchtcirculatieplaat
correct is geïnstalleerd en dat
de kap van de server volledig
is gesloten.
2. Zorg dat het koelelement voor
microprocessor n correct is
geïnstalleerd.
3. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang micro-
processor n.
(n = nummer van microprocessor)
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 163
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
The Processor CPU n Status has
Failed with FRB1/BIST condition.
(n = nummer van microprocessor)
Fout Defecte processor - IERR-
toestand is opgetreden.
1. Controleer of er een update is
voor de serverfirmware.
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
2. Zorg dat de geïnstalleerde
microprocessors compatibel
zijn met elkaar (zie “Micropro-
cessor en ventilatorkoeling
installeren” op pagina 105
voor informatie over
microprocessorvereisten).
3. (Alleen voor service-
medewerkers) Plaats opnieuw
microprocessor n.
4. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang micro-
processor n.
(n = nummer van microprocessor)
The Processor CPU n Status has a
Configuration Mismatch.
(n = nummer van microprocessor)
Fout Er is een conflict in de
processorconfiguratie.
1. Zorg dat de geïnstalleerde
microprocessors compatibel
zijn met elkaar (zie “Micropro-
cessor en ventilatorkoeling
installeren” op pagina 105
voor informatie over
microprocessorvereisten).
2. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
incompatibele microprocessor.
164 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
An SM BIOS Uncorrectable CPU
complex error for Processor CPU n
Status has asserted.
(n = nummer van microprocessor)
Fout In SMBIOS is een onherstel-
bare CPU-complexfout vast-
gesteld.
1. Controleer of er een update is
voor de serverfirmware.
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
2. Zorg dat de geïnstalleerde
microprocessors compatibel
zijn met elkaar (zie “Micropro-
cessor en ventilatorkoeling
installeren” op pagina 105
voor informatie over
microprocessorvereisten).
3. (Alleen voor service-
medewerkers) Plaats opnieuw
microprocessor n.
4. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang micro-
processor n.
(n = nummer van microprocessor)
Sensor CPU n OverTemp has
transitioned to critical from a less
severe state.
(n = nummer van microprocessor)
Fout De status van een sensor is
vanuit een minder ernstige
toestand gewijzigd in kritiek.
1. Zorg dat de ventilators wer-
ken, dat er geen belemmerin-
gen zijn voor de luchtstroom,
dat de luchtcirculatieplaat
correct is geïnstalleerd en dat
de kap van de server volledig
is gesloten.
2. Zorg dat het koelelement voor
microprocessor n correct is
geïnstalleerd.
3. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang micro-
processor n.
(n = nummer van microprocessor)
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 165
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Sensor CPU n OverTemp has
transitioned to non-recoverable from
a less severe state.
(n = nummer van microprocessor)
Fout De status van een sensor is
vanuit een minder ernstige
toestand gewijzigd in onher-
stelbaar.
1. Zorg dat de ventilators wer-
ken, dat er geen belemmerin-
gen zijn voor de luchtstroom,
dat de luchtcirculatieplaat
correct is geïnstalleerd en dat
de kap van de server volledig
is gesloten.
2. Zorg dat het koelelement voor
microprocessor n correct is
geïnstalleerd.
3. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang micro-
processor n.
(n = nummer van microprocessor)
Sensor CPU n OverTemp has
transitioned to critical from a non-
recoverable state.
(n = nummer van microprocessor)
Fout De status van een sensor is
vanuit een onherstelbare
toestand gewijzigd in kritiek.
1. Zorg dat de ventilators wer-
ken, dat er geen belemmerin-
gen zijn voor de luchtstroom,
dat de luchtcirculatieplaat
correct is geïnstalleerd en dat
de kap van de server volledig
is gesloten.
2. Zorg dat het koelelement voor
microprocessor n correct is
geïnstalleerd.
3. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang micro-
processor n.
(n = nummer van microprocessor)
Sensor CPU n OverTemp has
transitioned to non-recoverable.
(n = nummer van microprocessor)
Fout Een sensor is in een onher-
stelbare staat geraakt.
1. Zorg dat de ventilators wer-
ken, dat er geen belemmerin-
gen zijn voor de luchtstroom,
dat de luchtcirculatieplaat
correct is geïnstalleerd en dat
de kap van de server volledig
is gesloten.
2. Zorg dat het koelelement voor
microprocessor n correct is
geïnstalleerd.
3. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang micro-
processor n.
(n = nummer van microprocessor)
166 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
A diagnostic interrupt has occurred
on system %1.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Fout Voor het informatiepaneel is
een NMI-/diagnose-interrupt
opgetreden.
Als de NMI-knop op de systeem-
plaat niet is ingedrukt, gaat u als
volgt te werk:
1. Zorg dat de NMI-knop niet is
ingedrukt.
2. Vervang de kabel voor het
informatiepaneel.
3. Vervang het informatiepaneel.
A bus timeout has occurred on
system %1.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Fout ER is een bus-timeout opge-
treden.
1. Verwijder de adapter uit de
PCI-sleuf die wordt aangege-
ven door een brandende LED.
2. Vervang de uitbreidingskaart.
3. Verwijder alle PCI-adapters.
4. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
A software NMI has occurred on
system %1.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Fout Er is een software-NMI
opgetreden.
1. Controleer het stuur-
programma.
2. Installeer het stuurprogramma
opnieuw.
The System %1 encountered a
POST Error.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Fout Er is een POST-fout opgetre-
den.
(Sensor = ABR-status)
1. Herstel de serverfirmware
vanaf de backuppagina (zie
“Backup van serverfirmware
starten” op pagina 130).
2. Werk de serverfirmware bij tot
het meest recente niveau.
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 167
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
The System %1 encountered a
POST Error.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Fout Er is een POST-fout opgetre-
den.
(Sensor = Firmwarefout)
1. Werk de serverfirmware bij op
de primaire pagina.
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
2. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
A Uncorrectable Bus Error has occur-
red on system %1.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Fout Er is een onherstelbare
busfout opgetreden.
(Sensor = Kritieke Int PCI)
1. Controleer het logboek voor
systeemevents.
2. Controleer de PCI-fouten-
LED’s.
3. Verwijder de adapter uit de
aangegeven PCI-sleuf.
4. Controleer of er een update is
voor de serverfirmware.
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
5. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
168 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
A Uncorrectable Bus Error has occur-
red on system %1.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Fout Er is een onherstelbare
busfout opgetreden.
(Sensor = Kritieke Int CPU)
1. Controleer het logboek voor
systeemevents.
2. Controleer de fouten-LED’s
voor de microprocessors.
3. Verwijder de defecte microp-
rocessor van de systeem-
plaat.
4. Controleer of er een update is
voor de serverfirmware.
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
5. Zorg dat de twee micropro-
cessors met elkaar overeen-
komen.
6. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 169
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
A Uncorrectable Bus Error has occur-
red on system %1.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Fout Er is een onherstelbare
busfout opgetreden.
(Sensor = Kritieke Int DIM)
1. Controleer het logboek voor
systeemevents.
2. Controleer de fouten-LED’s
voor de DIMM’s.
3. Verwijder de defecte DIMM
van de systeemplaat.
4. Controleer of er een update is
voor de serverfirmware.
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
5. Zorg dat de geïnstalleerde
DIMM’s worden ondersteund
en correct zijn geconfigureerd.
6. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Sensor Sys Board Fault has
transitioned to critical from a less
severe state.
Fout De status van een sensor is
vanuit een minder ernstige
toestand gewijzigd in kritiek.
1. Controleer het logboek voor
systeemevents.
2. Controleer de fouten-LED’s
op de systeemplaat.
3. Vervang defecte apparaten.
4. Controleer of er een update is
voor de serverfirmware.
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
5. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
170 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
The Power Supply (Power Supply: n)
has Failed.
(n = nummer van voedingseenheid)
Fout Voedingseenheid n is defect.
(n = nummer van voedings-
eenheid)
1. Als de aan/uit-LED brandt,
gaat u als volgt te werk:
a. Beperk de server tot da
minimumconfiguratie.
b. Installeer een voor een
opnieuw de componenten,
waarbij u telkens de ser-
ver opnieuw opstart.
c. Als de fout opnieuw
optreedt, vervangt u de
laatste opnieuw geïnstal-
leerde component.
2. Plaats opnieuw voedings-
eenheid n.
3. Vervang voedingseenheid n.
(n = nummer van voedings-
eenheid)
Sensor PS n Fan Fault has
transitioned to critical from a less
severe state.
(n = nummer van voedingseenheid)
Fout De status van een sensor is
vanuit een minder ernstige
toestand gewijzigd in kritiek.
1. Zorg dat er geen belemmerin-
gen, zoals kabelkundels, zijn
voor de luchtstroom van de
ventilator voor de voedings-
eenheid.
2. Vervang voedingseenheid n.
(n = nummer van voedings-
eenheid)
Sensor Pwr Rail A Fault has
transitioned to non-recoverable.
Fout Een sensor is in een onher-
stelbare staat geraakt.
1. Zet de server uit en ontkoppel
alle netsnoeren.
2. (Alleen voor service-
medewerkers) Verwijder de
PCI-adapter en microproces-
sor 1. Installeer de micropro-
cessor opnieuw in aansluiting
1 en start de server opnieuw.
3. Start de server opnieuw op.
4. Installeer een voor een
opnieuw de apparaten, waar-
bij u telkens de server
opnieuw opstart, totdat u
ontdekt welk apparaat defect
is.
5. Vervang het defecte apparaat.
6. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 171
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Sensor Pwr Rail B Fault has
transitioned to non-recoverable.
Fout Een sensor is in een onher-
stelbare staat geraakt.
1. Zet de server uit en ontkoppel
alle netsnoeren.
2. (Alleen voor service-
medewerkers) Verwijder de
PCI-adapter en microproces-
sor 2.
3. Start de server opnieuw op.
4. Installeer een voor een
opnieuw de apparaten, waar-
bij u telkens de server
opnieuw opstart, totdat u
ontdekt welk apparaat defect
is.
5. Vervang het defecte apparaat.
6. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Sensor Pwr Rail C Fault has
transitioned to non-recoverable.
Fout Een sensor is in een onher-
stelbare staat geraakt.
1. Zet de server uit en ontkoppel
alle netsnoeren.
2. Verwijder de vasteschijf-
stations, achterplaten voor
vasteschijfstations en de
DIMM’s in aansluitingen 1 tot
en met 8.
3. Start de server opnieuw op.
4. Installeer een voor een
opnieuw de apparaten, waar-
bij u telkens de server
opnieuw opstart, totdat u
ontdekt welk apparaat defect
is.
5. Vervang het defecte apparaat.
6. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
172 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Sensor Pwr Rail D Fault has
transitioned to non-recoverable.
Fout Een sensor is in een onher-
stelbare staat geraakt.
1. Zet de server uit en ontkoppel
alle netsnoeren.
2. Verwijder het optische station
en de DIMM’s in aansluitingen
9 tot en met 16.
3. Start de server opnieuw op.
4. Installeer de microprocessor
opnieuw in aansluiting 1 en
start de server opnieuw.
5. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
defecte microprocessor.
6. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Sensor Pwr Rail E Fault has
transitioned to non-recoverable.
Fout Een sensor is in een onher-
stelbare staat geraakt.
1. Zet de server uit en ontkoppel
alle netsnoeren.
2. (Alleen voor service-
medewerkers) Verwijder het
optische station en de PCI-
adapter.
3. Start de server opnieuw op.
4. Installeer een voor een
opnieuw de apparaten, waar-
bij u telkens de server
opnieuw opstart, totdat u
ontdekt welk apparaat defect
is.
5. Vervang het defecte apparaat.
6. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 173
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Sensor Pwr Rail F Fault has
transitioned to non-recoverable.
Fout Een sensor is in een onher-
stelbare staat geraakt.
1. Zet de server uit en ontkoppel
alle netsnoeren.
2. Verwijder de vasteschijf-
stations en de achterplaten
voor de vasteschijfstations.
3. Start de server opnieuw op.
4. Installeer een voor een
opnieuw de apparaten, waar-
bij u telkens de server
opnieuw opstart, totdat u
ontdekt welk apparaat defect
is.
5. Vervang het defecte apparaat.
6. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Sensor PS n Therm Fault has
transitioned to critical from a less
severe state.
(n = nummer van voedingseenheid)
Fout De status van een sensor is
vanuit een minder ernstige
toestand gewijzigd in kritiek.
1. Zorg dat er geen belemmerin-
gen, zoals kabelbundels, zijn
voor de luchtstroom van de
ventilator voor de voedings-
eenheid.
2. Vervang voedingseenheid n.
(n = nummer van voedings-
eenheid)
Sensor PS n 12 V OV Fault has
transitioned to non-recoverable.
(n = nummer van voedingseenheid)
Fout Een sensor is in een onher-
stelbare staat geraakt.
1. Controleer de LED van de
voedingseenheid.
2. Verwijder de voedings-
eenheden.
3. Vervang voedingseenheid n.
4. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
(n = nummer van voedings-
eenheid)
Sensor PS n 12 V UV Fault has
transitioned to non-recoverable.
Fout Een sensor is in een onher-
stelbare staat geraakt.
1. Controleer de LED van de
voedingseenheid.
2. Verwijder de voedings-
eenheden.
3. Vervang voedingseenheid n.
4. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
(n = nummer van voedings-
eenheid)
174 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Sensor PS n 12 V OC Fault has
transitioned to non-recoverable.
(n = nummer van voedingseenheid)
Fout Een sensor is in een onher-
stelbare staat geraakt.
1. Controleer de LED van de
voedingseenheid.
2. Verwijder de voedings-
eenheden.
3. Vervang voedingseenheid n.
4. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
(n = nummer van voedings-
eenheid)
Sensor PS n VCO Fault has
transitioned to non-recoverable.
(n = nummer van voedingseenheid)
Fout Een sensor is in een onher-
stelbare staat geraakt.
1. Controleer de LED van de
voedingseenheid.
2. Vervang de defecte voedings-
eenheid.
(n = nummer van voedings-
eenheid)
Redundancy Power Unit has been
reduced.
Fout Redundantie is verloren
gegaan en is onvoldoende
om de werking voort te
zetten.
1. Controleer de LED’s voor
beide voedingseenheden.
2. Volg de acties in “LED’s voor
voedingseenheid” op pagina
25.
Redundancy Cooling Zone 1 has
been reduced.
Fout Redundantie is verloren
gegaan en is onvoldoende
om de werking voort te
zetten.
1. Controleer of de aansluiting
van ventilator 1 en ventilator 4
(indien geïnstalleerd) niet is
beschadigd.
2. Controleer of de ventilator-
aansluitingen op de systeem-
plaat niet zijn beschadigd.
3. Controleer of de ventilator-
houder correct is geïnstal-
leerd.
4. Plaats opnieuw de ventilator.
5. Vervang de ventilator.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 175
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Redundancy Cooling Zone 2 has
been reduced.
Fout Redundantie is verloren
gegaan en is onvoldoende
om de werking voort te
zetten.
1. Controleer of de aansluiting
van ventilator 2 en ventilator 5
(indien geïnstalleerd) niet is
beschadigd.
2. Controleer of de ventilator-
aansluitingen op de systeem-
plaat niet zijn beschadigd.
3. Controleer of de ventilator-
houder correct is geïnstal-
leerd.
4. Plaats opnieuw de ventilator.
5. Vervang de ventilator.
Redundancy Cooling Zone 3 has
been reduced.
Fout Redundantie is verloren
gegaan en is onvoldoende
om de werking voort te
zetten.
1. Controleer of de aansluiting
van ventilator 3 en ventilator 6
(indien geïnstalleerd) niet is
beschadigd.
2. Controleer of de ventilator-
aansluitingen op de systeem-
plaat niet zijn beschadigd.
3. Controleer of de ventilator-
houder correct is geïnstal-
leerd.
4. Plaats opnieuw de ventilator.
5. Vervang de ventilator.
Sensor RAID Error has transitioned
to critical from a less severe state.
Fout De status van een sensor is
vanuit een minder ernstige
toestand gewijzigd in kritiek.
1. Controleer de LED’s voor de
vasteschijfstations.
2. Plaats opnieuw het vaste-
schijfstation waarvoor de
status-LED brandt.
3. Vervang het defecte vaste-
schijfstation.
The Drive n Status has been
removed from unit Drive 0 Status.
(n = nummer van vasteschijfstation)
Fout Er is een station verwijderd. Plaats opnieuw vasteschijfstation
n.
(n = nummer van vasteschijf-
station)
176 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
The Drive n Status has been
disabled due to a detected fault.
(n = nummer van vasteschijfstation)
Fout Een station is uitgeschakeld
vanwege een fout.
1. Voer de diagnosetest voor
vasteschijfstations uit op
station n .
2. Plaats de volgende compo-
nenten weer op hun plek:
a. Vasteschijfstation
b. Kabel tussen de systeem-
plaat en de achterplaat.
3. Vervang de volgende compo-
nenten steeds met één tege-
lijk, in de aangegeven
volgorde, en start de server
telkens opnieuw op:
a. Vaste schijf
b. Kabel tussen de systeem-
plaat en de achterplaat.
c. Achterplaat voor vaste-
schijfstation
(n = nummer van vasteschijf-
station)
Array %1 is in critical condition.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Fout Een array bevindt een kri-
tieke toestand.
(Sensor = Status station n)
( n = nummer van vaste-
schijfstation)
Vervang het vasteschijfstation dat
wordt aangegeven door een
brandende status-LED.
Array %1 is defect.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Fout Een array bevindt een
defecte toestand.
(Sensor = Status station n)
(n = nummer van vasteschijf-
station)
Vervang het vasteschijfstation dat
wordt aangegeven door een
brandende status-LED.
Memory uncorrectable error detected
for DIMM All DIMMs on Memory
Subsystem All DIMMs.
Fout Er is een onherstelbare
geheugenfout opgetreden.
1. Als de POST-geheugentest
mislukt voor de server, beves-
tigt u opnieuw de DIMM’s.
2. Vervang DIMM’s die worden
aangegeven door een bran-
dende fouten-LED.
Opmerking: Het is niet nodig
de DIMM’s per paar te ver-
vangen.
3. Voer het programma Setup
Utility uit om alle DIMM’s te
activeren.
4. Voer de DSA-geheugentest
uit.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 177
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Memory Logging Limit Reached for
DIMM All DIMMs on Memory
Subsystem All DIMMs.
Fout Limiet voor geheugen-
logboek is bereikt.
1. Werk de serverfirmware bij tot
het meest recente niveau.
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
2. Plaats opnieuw de DIMM’s en
voer de DSA-geheugentest
uit.
3. Vervang DIMM’s die worden
aangegeven door een bran-
dende fouten-LED.
Memory DIMM Configuration Error
for All DIMMs on Memory Subsystem
All DIMMs.
Fout Er is een fout in de DIMM-
configuratie opgetreden.
Controleer of de DIMM’s in de
juiste volgorde zijn geïnstalleerd
en dat ze van dezelfde grootte,
type, snelheid en technologie zijn.
Memory uncorrectable error detected
for DIMM One of the DIMMs on
Memory Subsystem One of the
DIMMs.
Fout Er is een onherstelbare
geheugenfout opgetreden.
1. Als de POST-geheugentest
mislukt voor de server, beves-
tigt u opnieuw de DIMM’s.
2. Vervang DIMM’s die worden
aangegeven door een bran-
dende fouten-LED.
Opmerking: Het is niet nodig
de DIMM’s per paar te ver-
vangen.
3. Voer het programma Setup
Utility uit om alle DIMM’s te
activeren.
4. Voer de DSA-geheugentest
uit.
178 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Memory Logging Limit Reached for
DIMM One of the DIMMs on Memory
Subsystem One of the DIMMs.
Fout Limiet voor geheugen-
logboek is bereikt.
1. Werk de serverfirmware bij tot
het meest recente niveau.
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
2. Plaats opnieuw de DIMM’s en
voer de DSA-geheugentest
uit.
3. Vervang DIMM’s die worden
aangegeven door een bran-
dende fouten-LED.
Memory DIMM Configuration Error
for One of the DIMMs on Memory
Subsystem One of the DIMMs.
Fout Er is een fout in de DIMM-
configuratie opgetreden.
Controleer of de DIMM’s in de
juiste volgorde zijn geïnstalleerd
en dat ze van dezelfde grootte,
type, snelheid en technologie zijn.
Memory uncorrectable error detected
for DIMM n Status on Memory
Subsystem DIMM n Status.
(n = DIMM-nummer)
Fout Er is een onherstelbare
geheugenfout opgetreden.
1. Als de POST-geheugentest
mislukt voor de server, beves-
tigt u opnieuw de DIMM’s.
2. Vervang DIMM’s die worden
aangegeven door een bran-
dende fouten-LED.
Opmerking: Het is niet nodig
de DIMM’s per paar te ver-
vangen.
3. Voer het programma Setup
Utility uit om alle DIMM’s te
activeren.
4. Voer de DSA-geheugentest
uit.
5. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 179
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Memory Logging Limit Reached for
DIMM nStatus on Memory
Subsystem DIMMnStatus.
(n = DIMM-nummer)
Fout Limiet voor geheugen-
logboek is bereikt.
1. Werk de serverfirmware bij tot
het meest recente niveau.
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
2. Plaats opnieuw de DIMM’s en
voer de DSA-geheugentest
uit.
3. Vervang DIMM’s die worden
aangegeven door een bran-
dende fouten-LED.
Memory DIMM Configuration Error
for DIMM n Status on Memory
Subsystem DIMM n Status.
(n = DIMM-nummer)
Fout Er is een fout in de DIMM-
configuratie opgetreden.
Controleer of de DIMM’s in de
juiste volgorde zijn geïnstalleerd
en dat ze van dezelfde grootte,
type, snelheid en technologie zijn.
Sensor DIMM n Temp has
transitioned to critical from a less
severe state.
(n = DIMM-nummer)
Fout De status van een sensor is
vanuit een minder ernstige
toestand gewijzigd in kritiek.
1. Zorg dat de ventilators wer-
ken, dat er geen belemmerin-
gen zijn voor de luchtstroom,
dat de luchtcirculatieplaten
correct zijn geïnstalleerd en
dat de kap van de server
volledig is gesloten.
2. Als een ventilator defect is,
voert u de actie uit voor een
ventilatorstoring.
3. Vervang DIMM n.
(n = DIMM-nummer)
180 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
A PCI PERR has occurred on system
%1.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Fout Er is een PCI PERR opge-
treden.
(Sensor = PCI-sleuf n; n =
PCI-sleufnummer)
1. Controleer de LED’s voor de
uitbreidingskaarten.
2. Plaats opnieuw de betrokken
adapters en de uitbreidingska-
art.
3. Werk de server- en
adapterfirmware bij (UEFI en
IMM).
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
4. Verwijder de adapter uit sleuf
n.
5. Vervang de PCI.
6. Vervang uitbreidingskaart n.
(n = PCI-sleufnummer)
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 181
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
A PCI SERR has occurred on system
%1.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Fout Er is een PCI SERR opge-
treden.
(Sensor = PCI-sleuf n; n =
PCI-sleufnummer)
1. Controleer de LED’s voor de
uitbreidingskaarten.
2. Plaats opnieuw de betrokken
adapters en de uitbreidingska-
art.
3. Werk de server- en
adapterfirmware bij (UEFI en
IMM).
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
4. Verwijder de adapter uit sleuf
n.
5. Vervang de PCI.
6. Vervang uitbreidingskaart n.
(n = PCI-sleufnummer)
182 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
A PCI PERR has occurred on system
%1.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Fout Er is een PCI PERR opge-
treden.
(Sensor = Een PCI Err)
1. Controleer de LED’s voor de
uitbreidingskaarten.
2. Plaats opnieuw de betrokken
adapters en de uitbreidingska-
art.
3. Werk de server- en
adapterfirmware bij (UEFI en
IMM).
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
4. Verwijder beide adapters.
5. Vervang de PCI.
6. Vervang de uitbreidingskaart.
7. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 183
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
A PCI SERR has occurred on system
%1.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Fout Er is een PCI SERR opge-
treden.
(Sensor = Een PCI Err)
1. Controleer de LED’s voor de
uitbreidingskaarten.
2. Plaats opnieuw de betrokken
adapters en de uitbreidingska-
art.
3. Werk de server- en
adapterfirmware bij (UEFI en
IMM).
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
4. Verwijder beide adapters.
5. Vervang de PCI.
6. Vervang de uitbreidingskaart.
7. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
184 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Fault in slot System board on system
%1.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Fout
1. Controleer de LED’s voor de
uitbreidingskaarten.
2. Plaats opnieuw de betrokken
adapters en de uitbreidingska-
art.
3. Werk de server- en
adapterfirmware bij (UEFI en
IMM).
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
4. Verwijder beide adapters.
5. Vervang de PCI.
6. Vervang de uitbreidingskaart.
7. (Alleen voor service-
medewerkers) Vervang de
systeemplaat.
Redundancy Backup Mem Status
has been reduced.
Fout Redundantie is verloren
gegaan en is onvoldoende
om de werking voort te
zetten.
1. Zoek in het logboek voor
systeemevents naar DIMM-
storingen (onherstelbaar of
PFA) en los de problemen op.
2. Activeer opnieuw spiegeling,
in het programma Setup
Utility.
IMM Network Initialization Complete. Info Initialisatie van een IMM-
netwerk is voltooid.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
Certificate Authority %1 has detected
a %2 Certificate Error.
Fout Er is een probleem opgetre-
den met de SSL-server,
SSL-client of het betrouw-
bare SSL-certificaat van
certificaatgever dat is
geïmporteerd in de IMM. Het
geïmporteerde certificaat
moet een openbare sleutel
sleutel bevatten die corres-
pondeert met het sleutelpaar
at eerder is gegenereerd met
de link Generate a New Key
and Certificate Signing
Request.
1. Zorg dat het certificaat dat u
importeert de juiste is.
2. Probeer het certificaat
opnieuw te importeren.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 185
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Ethernet Data Rate modified from %1
to %2 by user %3.
(%1 = CIM_EthernetPort.Speed;
%2 = CIM_EthernetPort.Speed;
%3 = user ID)
Info Een gebruiker heeft
transmissiesnelheid gewij-
zigd voor de Ethernet-poort.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
Ethernet Duplex setting modified
from %1 to %2 by user %3.
(%1 = CIM_EthernetPort.FullDuplex;
%2 = CIM_EthernetPort.FullDuplex;
%3 = user ID)
Info Een gebruiker heeft de
duplexinstelling gewijzigd
voor de Ethernet-poort.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
Ethernet MTU setting modified from
%1 to %2 by user %3.
(%1 = CIM_EthernetPort.
ActiveMaximumTransmissionUnit;
%2 = CIM_EthernetPort.
ActiveMaximumTransmissionUnit; %3
= user ID)
Info Een gebruiker heeft de
MTU-instelling gewijzigd voor
de Ethernet-poort.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
Ethernet Duplex setting modified
from %1 to %2 by user %3.
(%1 = CIM_EthernetPort.
NetworkAddresses;
%2 = CIM_EthernetPort.
NetworkAddresses;
%3 = user ID)
Info Een gebruiker heeft het
MAC-adres gewijzigd voor
de Ethernet-poort.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
Ethernet interface %1 by user %2.
(%1 =
CIM_EthernetPort.EnabledState;
%2 = user ID)
Info Een gebruiker heeft de
Ethernet-interface in- of
uitgeschakeld.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
Hostname set to %1 by user %2.
(%1 = CIM_DNSProtocolEndpoint.
Hostname;
%2 = user ID)
Info Een gebruiker heeft de
hostnaam van de IMM gewij-
zigd.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
IP address of network interface
modified from %1 to %2 by user %3.
(%1 = CIM_IPProtocolEndpoint.
IPv4Address;
%2 = CIM_StaticIPAssignment
SettingData.IPAddress;
%3 = user ID)
Info Een gebruiker heeft het
IP-adres van de IMM gewij-
zigd.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
IP subnet mask of network interface
modified from %1 to %2 by user
%3s.
(%1 = CIM_IPProtocolEndpoint.
SubnetMask;
%2 = CIM_StaticIPAssignment
SettingData.SubnetMask;
%3 = user ID)
Info Een gebruiker heeft het
IP-subnetmasker van de
IMM gewijzigd.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
186 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
IP address of default gateway
modified from %1 to %2 by user
%3s.
(%1 = CIM_IPProtocolEndpoint.
GatewayIPv4Address;
%2 = CIM_StaticIPAssignment
SettingData.
DefaultGatewayAddress;
%3 = user ID)
Info Een gebruiker heeft het
standaard gateway-IP-adres
van de IMM gewijzigd.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
OS Watchdog response %1 by %2.
(%1 = Enabled or Disabled; %2 =
user ID)
Info Een gebruiker heeft een OS
Watchdog in- of uitgescha-
keld.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
DHCP[%1] failure, no IP address
assigned.
(%1 = IP address, xxx.xxx.xxx.xxx)
Info Een DHCP-server heeft
geen IP-adres toegewezen
aan de IMM.
1. Controleer of de netwerkkabel
goed is aangesloten.
2. Controleer of in het netwerk
een DHCP-server aanwezig is
die een IP-adres kan toewij-
zen aan de IMM.
Remote Login Successful. Login ID:
%1 from %2 at IP address %3.
(%1 = user ID; %2 =
ValueMap(CIM_ProtocolEndpoint.
ProtocolIFType; %3 = IP address,
xxx.xxx.xxx.xxx)
Info Een gebruiker heeft zich
aangemeld bij de IMM.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
Attempting to %1 server %2 by user
%3.
Info Een gebruiker IMM gebruikt
voor het uitvoeren van een
voedingsfunctie op de ser-
ver.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
Security: Userid: ’%1’ had %2 login
failures from WEB client at IP
address %3.
(%1 = user ID; %2 = MaximumSuc-
cessiveLoginFailures (currently set to
5 in the firmware); %3 = IP address,
xxx.xxx.xxx.xxx)
Fout Een gebruiker heeft het
maximumaantal mislukte
aanmeldingspogingen vanaf
een webbrowser overschre-
den en kan zich voor de
duur van de blokkadeperiode
niet aanmelden.
1. Zorg dat het juiste ID en
wachtwoord wordt gebruikt.
2. Vraag de systeembeheerder
het aanmeldings-ID of wacht-
woord te resetten.
Security: Login ID: ’%1’ had %2 login
failures from CLI at %3.
(%1 = user ID; %2 = MaximumSuc-
cessiveLoginFailures (currently set to
5 in the firmware); %3 = IP address,
xxx.xxx.xxx.xxx)
Fout Een gebruiker heeft het
maximumaantal mislukte
aanmeldingspogingen vanaf
de opdrachtregelinterface
overschreden en kan zich
voor de duur van de
blokkadeperiode niet aan-
melden.
1. Zorg dat het juiste ID en
wachtwoord wordt gebruikt.
2. Vraag de systeembeheerder
het aanmeldings-ID of wacht-
woord te resetten.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 187
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Remote access attempt failed. Invalid
userid or password received. Userid
is ’%1’ from WEB browser at IP
address %2.
(%1 = user ID; %2 = IP address,
xxx.xxx.xxx.xxx)
Fout Een gebruiker heeft gepro-
beerd zich via een web-
browser aan te melden met
een ongeldig aanmeldings-ID
of wachtwoord.
1. Zorg dat het juiste ID en
wachtwoord wordt gebruikt.
2. Vraag de systeembeheerder
het aanmeldings-ID of wacht-
woord te resetten.
Remote access attempt failed. Invalid
userid or password received. Userid
is ’%1’ from TELNET client at IP
address %2.
(%1 = user ID; %2 = IP address,
xxx.xxx.xxx.xxx)
Fout Een gebruiker heeft gepro-
beerd zich via een Telnet-
sessie aan te melden met
een ongeldig aanmeldings-ID
of wachtwoord.
1. Zorg dat het juiste ID en
wachtwoord wordt gebruikt.
2. Vraag de systeembeheerder
het aanmeldings-ID of wacht-
woord te resetten.
The Chassis Event Log (CEL) on
system %1 cleared by user %2.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName; %2 = user ID)
Info Een gebruiker heeft het
IMM-eventlogboek leegge-
maakt.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
IMM reset was initiated by user %1.
(%1 = user ID)
Info Een gebruiker heeft het
resetten van de IMM gestart.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
ENET[0] DHCP-HSTN=%1, DN=%2,
IP@=%3, SN=%4, GW@=%5,
DNS1@=%6.
(%1 = CIM_DNSProtocolEndpoint.
Hostname; %2 =
CIM_DNSProtocolEndpoint.
DomainName; %3 = CIM_IP-
ProtocolEndpoint.
IPv4Address; %4 = CIM_IP-
ProtocolEndpoint.
SubnetMask; %5 = IP address,
xxx.xxx.xxx.xxx; %6 = IP address,
xxx.xxx.xxx.xxx)
Info De DHCP-server heeft een
IMM IP-adres en configuratie
toegewezen.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
ENET[0] IP-Cfg:HstName=%1,
IP@%2, NetMsk=%3, GW@=%4.
(%1 = CIM_DNSProtocolEndpoint.
Hostname; %2 = CIM_StaticIPSet-
tingData.
IPv4Address; %3 = CIM_StaticIPSet-
tingData.
SubnetMask; %4 = CIM_StaticIPSet-
tingData.
DefaultGatewayAddress)
Info Een IMM IP-adres en confi-
guratie zijn toegewezen met
behulp van clientgegevens.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
LAN: Ethernet[0] interface is no
longer active.
Info De IMM Ethernet-interface is
uitgeschakeld.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
LAN: Ethernet[0] interface is now
active.
Info De IMM Ethernet-interface is
ingeschakeld.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
DHCP setting changed to by user
%1.
(%1 = user ID)
Info Een gebruiker heeft de
DHCP-modus gewijzigd.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
188 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
IMM: Configuration %1 restored from
a configuration file by user %2.
(%1 = CIM_ConfigurationData.
ConfigurationName; %2 = user ID)
Info Een gebruiker heeft de
IMM-configuratie hersteld
door een configuratiebestand
te importeren.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
Watchdog %1 Screen Capture
Occurred.
(%1 = OS Watchdog or Loader
Watchdog)
Fout Er is een fout opgetreden in
het besturingssysteem en de
schermafdruk is gelukt.
1. Stel een hogere waarde in
voor de watchdog-timer.
2. Zorg dat de IMM Ethernet
over USB-interface is inge-
schakeld.
3. Installeer opnieuw het stuur-
programma RNDIS of
cdc_ether voor het
besturingssysteem.
4. Schakel de Watchdog uit.
5. Controleer de integriteit van
het geïnstalleerde besturings-
systeem.
Watchdog %1 Failed to Capture
Screen.
(%1 = OS Watchdog or Loader
Watchdog)
Fout Er is een fout opgetreden in
het besturingssysteem en de
schermafdruk is mislukt.
1. Stel een hogere waarde in
voor de watchdog-timer.
2. Zorg dat de IMM Ethernet
over USB-interface is inge-
schakeld.
3. Installeer opnieuw het stuur-
programma RNDIS of
cdc_ether voor het
besturingssysteem.
4. Schakel de Watchdog uit.
5. Controleer de integriteit van
het geïnstalleerde besturings-
systeem.
6. Werk de IMM-firmware bij.
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn speci-
fieke codeniveaus vereist, of
gecoördineerde code-updates.
Als het apparaat deel uit-
maakt van een cluster-
oplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of
het meest recente niveau van
de code wordt ondersteund
voor de clusteroplossing.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 189
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Running the backup IMM main
application.
Fout De IMM is overgeschakeld
op het uitvoeren van de
backupversie van de hoofd-
toepassing.
Werk de IMM-firmware bij.
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn specifieke
codeniveaus vereist, of gecoördi-
neerde code-updates. Als het
apparaat deel uitmaakt van een
clusteroplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of het
meest recente niveau van de
code wordt ondersteund voor de
clusteroplossing.
Please ensure that the IMM is
flashed with the correct firmware. The
IMM is unable to match its firmware
to the server.
Fout De geïnstalleerde versie van
de IMM-firmware wordt niet
ondersteund door de server.
Werk de IMM-firmware bij naar
een versie die de server wel
ondersteunt.
Belangrijk: Voor sommige
clusteroplossingen zijn specifieke
codeniveaus vereist, of gecoördi-
neerde code-updates. Als het
apparaat deel uitmaakt van een
clusteroplossing, controleert u,
voordat u de code bijwerkt, of het
meest recente niveau van de
code wordt ondersteund voor de
clusteroplossing.
IMM reset was caused by restoring
default values.
Info De IMM is gereset omdat
een gebruiker de configuratie
heeft teruggezet naar de
standaardinstellingen.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
IMM clock has been set from NTP
server %1.
Info De IMM-klok is ingesteld op
de datum en tijd die is ver-
strekt door de NTP (Network
Time Protocol)-server.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
SSL data in the IMM configuration
data is invalid. Clearing configuration
data region and disabling SSL+H25.
Fout Er is een probleem met het
certificaat dat is
geïmporteerd in de IMM. Het
geïmporteerde certificaat
moet een openbare sleutel
sleutel bevatten die corres-
pondeert met het sleutelpaar
at eerder is gegenereerd via
de link Generate a New Key
and Certificate Signing
Request.
1. Zorg dat het certificaat dat u
importeert de juiste is.
2. Probeer het certificaat
opnieuw te importeren.
190 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Flash of %1 from %2 succeeded for
user %3.
(%1 = CIM_ManagedElement.
ElementName;
%2 = Web or LegacyCLI;
%3 = user ID)
Info Een gebruiker heeft een van
de volgende
firmwarecomponenten bijge-
werkt:
v IMM-hoofdtoepassing
v IMM opstart-ROM
v Serverfirmware
v Diagnoseprogramma’s
v Geïntegreerde service-
processor
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
Flash of %1 from %2 failed for user
%3.
(%1 = CIM_ManagedElement.
ElementName;
%2 = Web or LegacyCLI;
%3 = user ID)
Info Een poging om een
firmwarecomponent bij te
werken vanaf de aangege-
ven interface en IP-adres is
mislukt.
Probeer de firmware opnieuw bij
te werken.
The Chassis Event Log (CEL) on
system %1 is 75% full.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Info Het IMM-eventlogboek is
voor 75% vol. Zodra het
logboek vol is worden
oudere logboekitems vervan-
gen door nieuwere items.
Om te voorkomen dat de oudere
logboekitems verloren gaan, slaat
u het logboek op als een tekstbe-
stand en leegt u het logboek.
The Chassis Event Log (CEL) on
system %1 is 100% full.
(%1 = CIM_ComputerSystem.
ElementName)
Info Het IMM-eventlogboek is vol.
Wanneer het logboek vol is
worden oudere logboekitems
vervangen door nieuwere
items.
Om te voorkomen dat de oudere
logboekitems verloren gaan, slaat
u het logboek op als een tekstbe-
stand en leegt u het logboek.
%1 Platform Watchdog Timer expired
for %2.
(%1 = OS Watchdog or Loader
Watchdog; %2 = OS Watchdog or
Loader Watchdog)
Fout Een watchdog-timer is ver-
streken.
1. Stel een hogere waarde in
voor de watchdog-timer.
2. Zorg dat de IMM Ethernet
over USB-interface is inge-
schakeld.
3. Installeer opnieuw het stuur-
programma RNDIS of
cdc_ether voor het
besturingssysteem.
4. Schakel de Watchdog uit.
5. Controleer de integriteit van
het geïnstalleerde besturings-
systeem.
IMM Test Alert Generated by %1.
(%1 = user ID)
Info Een gebruiker heeft een
testwaarschuwing gegene-
reerd met de IMM.
U hoeft niets te doen; dit is alleen
ter informatie.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 191
v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het
probleem is opgelost.
v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke compo-
nenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden
vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit).
v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die
stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker.
Security: Userid: ’%1’ had %2 login
failures from an SSH client at IP
address %3.
(%1 = user ID; %2 = MaximumSuc-
cessiveLoginFailures (currently set to
5 in the firmware); %3 = IP address,
xxx.xxx.xxx.xxx)
Fout Een gebruiker heeft het
maximumaantal mislukte
aanmeldingspogingen vanaf
SSH overschreden en kan
zich voor de duur van de
blokkadeperiode niet aan-
melden.
1. Zorg dat het juiste ID en
wachtwoord wordt gebruikt.
2. Vraag de systeembeheerder
het aanmeldings-ID of wacht-
woord te resetten.
Diagnoseprogramma’s, berichten en foutcodes
De diagnoseprogramma’s vormen de primaire methode voor het testen van de
belangrijkste onderdelen van de server. Tijdens het uitvoeren van diagnose-
programma’s worden tekstberichten en foutcodes afgebeeld op het scherm en
opgeslagen in het testlogboek. Een diagnosebericht of foutcode geeft aan dat er
een probleem is vastgesteld; raadpleeg de diagnoseberichten in de Hardware
Maintenance Manual om te zien welke actie u dient te ondernemen.
Werken met de diagnoseprogramma’s
Ga als volgt te werk om diagnoseprogramma’s uit te voeren:
1. Als de server in uitvoering is, zet u de server en alle aangesloten apparatuur uit.
2. Zet alle aangesloten apparatuur aan en zet daarna de server aan.
3. Zodra de tekst Press F2 for Dynamic System Analysis (DSA) wordt afgebeeld,
drukt u op F2.
Opmerking: Als u het DSA preboot diagnoseprogramma start, gebeurt er eerst
niets en kan het ongewoon lang duren voordat het programma reageert. Dit is
normaal; het programma wordt dan geladen.
4. Desgewenst kunt u Quit to DSA selecteren om het stand-alone geheugen-
diagnoseprogramma te verlaten.
Opmerking: Als u de stand-alone geheugendiagnoseomgeving eenmaal hebt
verlaten, moet u de server opnieuw opstarten om opnieuw toegang te krijgen tot
die omgeving.
5. Selecteer gui om de grafische gebruikersinterface op te roepen, of cmd om
naar het interactieve DSA-menu te gaan.
6. Volg de instructies op het scherm om de gewenste diagnosetest te selecteren.
Als er bij de diagnose geen hardwarestoring wordt gevonden maar het probleem tij-
dens de normale werking van de server blijft bestaan, wordt het probleem mogelijk
veroorzaakt door een softwarefout. Als u denkt dat er een softwareprobleem is
opgetreden, raadpleegt u de documentatie die bij de software is geleverd.
Eén probleem kan meerdere foutberichten veroorzaken. Als dat gebeurt, gaat u
eerst op zoek naar de oorzaak van het eerste foutbericht. De volgende keer dat u
de diagnoseprogramma’s uitvoert, treden de andere problemen gewoonlijk niet
meer op.
192 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Uitzondering: Als meerdere foutcodes systeemplaat wijzen op een
microprocessorfout, kan de fout worden veroorzaakt door de microprocessor of door
de aansluiting van de microprocessor. Zie “Microprocessorproblemen” op pagina
142 voor informatie over het opsporen van fouten met de microprocessor.
Als de server tijdens het testen stopt en de verwerking niet kan voortzetten, start u
de server opnieuw en probeert u nogmaals de diagnoseprogramma’s uit te voeren.
Blijft het probleem bestaan, vervang dan het onderdeel dat werd getest op het
moment dat de server stopte.
Tekstberichten bij diagnose
Er kunnen tekstberichten worden afgebeeld terwijl er tests worden uitgevoerd. Een
dergelijk tekstbericht bevat meestal een van de volgende resultaten:
Passed: De test is foutloos voltooid.
Failed: Er is bij de test een fout ontdekt.
User Aborted: De gebruiker heeft de test gestopt voordat deze was voltooid.
Not Applicable: Er is geprobeerd een apparaat te testen dat niet aanwezig is in de
server.
Aborted: De test kon niet worden voortgezet als gevolg van de configuratie van de
server.
Warning: De test kon niet worden uitgevoerd. Er was geen storing in de hardware
die werd getest, maar er kan elders wel een hardwarestoring of een ander pro-
bleem zijn opgetreden waardoor de test niet kan worden uitgevoerd. Er kan sprake
zijn van een configuratieprobleem of van ontbrekende of niet-herkende hardware.
Het resultaat wordt gevolgde door een foutcode of andere aanvullende informatie
over de fout.
Het testlogboek bekijken
Als u het DSA-logboek wilt bekijken nadat de tests zijn voltooid, selecteert u
bovenin het scherm de optie Utility en vervolgens View Test Log. Met de tabtoets
kunt u meer details van het DSA-logboek bekijken. De DSA-logboekgegevens blij-
ven alleen bewaard tijdens het uitvoeren van diagnoseprogramma’s. Zodra u de
diagnoseprogramma’s afsluit, wordt het DSA-logboek leeggemaakt.
Als u het DSA-logboek wilt opslaan in een bestand op diskette of vaste schijf, klikt u
in het venster van het diagnoseprogramma op Save Log en geeft u een locatie en
naam op voor het logboekbestand.
Opmerkingen:
1. Als u een diskette wilt maken en gebruiken, moet u een optioneel extern
diskettestation toevoegen aan de server.
2. Om het testlogboek op te slaan op diskette moet u de diskette zelf hebben
geformatteerd; deze functie werkt niet voor vooraf geformatteerde diskettes. Als
de diskette voldoende ruimte heeft voor het testlogboek, kunt u er ook nog
andere gegevens op opslaan.
Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 193
Diagnoseberichten
Een tabel met de beschrijvingen van berichten die door de diagnoseprogramma’s
kunnen worden gegenereerd, plus de aanbevolen acties om de geconstateerde pro-
blemen op te lossen, vindt u in de publicatie Hardware Maintenance Manual.
194 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Bijlage A. Hulp en technische assistentie
Als u hulp, service of technische assistentie nodig hebt, of als u meer informatie wilt
over Lenovo-producten, kunt u terecht bij een groot aantal informatiebronnen van
Lenovo. In dit gedeelte leest u waar u terecht kunt voor meer informatie over
Lenovo en Lenovo-producten, wat u moet doen als er problemen met het systeem
zijn en wie u kunt bellen als er onderhoud of service moet worden uitgevoerd.
Voordat u belt
Voer, voordat u belt, de volgende stappen uit om te proberen of u het probleem zelf
kunt oplossen:
v Controleer of alle kabels en snoeren goed zijn aangesloten.
v Controleer aan/uit-schakelaars om u ervan te vergewissen dat het systeem aan
staat.
v Raadpleeg in de documentatie van uw systeem de secties over het oplossen van
problemen en gebruik de diagnoseprogramma’s die bij het systeem zijn geleverd.
Informatie over diagnoseprogramma’s vindt u in Hardware Maintenance Manual.
v Ga naar http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints, tips en
nieuwe stuurprogramma’s, of om te vragen om informatie.
De meeste problemen kunnen worden opgelost zonder hulp van buitenaf, door de
informatie te gebruiken op de ondersteuningswebsite van Lenovo of door de proce-
dures voor probleemoplossing te volgen die Lenovo biedt in de publicaties die wor-
den geleverd bij uw Lenovo-product. In de documentatie bij Lenovo-systemen
worden ook de diagnosetests beschreven die u kunt uitvoeren. Bij de meeste syste-
men, besturingssystemen en programma’s wordt documentatie meegeleverd waarin
procedures worden beschreven voor het oplossen van problemen en uitleg wordt
gegeven over foutberichten en foutcodes. Raadpleeg voor problemen met de soft-
ware de documentatie bij het besturingssysteem of het toepassingsprogramma.
De documentatie gebruiken
Informatie over uw Lenovo-systeem en eventueel vooraf geïnstalleerde software, of
over een optioneel apparaat vindt u in de documentatie die bij het desbetreffende
product is meegeleverd. De documentatie bestaat uit gedrukte documenten, online
documenten, readme-bestanden en Help-bestanden. De meeste documentatie voor
uw server bevindt zich op de ThinkServer-documentatie DVD die wordt verstrekt bij
de server. Raadpleeg de informatie over probleemoplossing in de documentatie
voor instructies voor gebruik van de diagnoseprogramma’s. Mogelijk blijkt uit de
informatie over probleemoplossing of uit de diagnoseprogramma’s dat u extra of bij-
gewerkte stuurprogramma’s of andere software nodig hebt. Lenovo houdt pagina’s
op internet bij waar u terecht kunt voor de nieuwste technische informatie en de
meest recente stuurprogramma’s en updates. Voor deze pagina’s gaat u naar http://
www.lenovo.com/support en volgt u de instructies.
Hulp en informatie op internet
De homepage van Lenovo op internet bevat informatie over Lenovo-systemen,
optionele apparaten, services en ondersteuning. Voor algemene informatie over
Lenovo-producten of om Lenovo-producten aan te schaffen, gaat u naar
http://www.lenovo.com. Voor ondersteuning op Lenovo-producten gaat u naar
http://www.lenovo.com/support.
© Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 195
Service aanvragen
Tijdens de garantieperiode kunt u voor telefonische hulp en informatie terecht bij het
Customer Support Center.
De volgende services zijn tijdens de garantieperiode beschikbaar:
v Probleembepaling- Speciaal opgeleid personeel staat klaar om u te helpen de
oorzaak van een hardwareprobleem op te sporen en het probleem te verhelpen.
v Reparatie van hardware- Als het probleem wordt veroorzaakt door hardware die
onder de garantie valt, zal speciaal opgeleid onderhoudspersoneel zorgdragen
voor de noodzakelijke service.
v Ontwerpwijzigingen- In sommige gevallen moet een product na de verkoop
worden aangepast. Lenovo of uw Lenovo-dealer zal dergelijke technische wij-
zigingen aanbrengen als ze van toepassing zijn op uw hardware.
De volgende items vallen niet onder de garantie:
v Vervanging of gebruik van onderdelen die niet voor of door Lenovo zijn gefabri-
ceerd, en van Lenovo-onderdelen waarop geen garantie wordt gegeven
v Opsporing van de oorzaak van softwareproblemen
v Configuratie van het BIOS als onderdeel van een installatie of upgrade
v Wijzigingen of upgrades van stuurprogramma’s
v Installatie en onderhoud van netwerkbesturingssystemen
v Installatie en onderhoud van toepassingsprogramma’s
In de bij uw computer geleverde informatie over veiligheid en garantie vindt u een
volledig overzicht van de garantievoorwaarden. Om recht te blijven houden op de
garantieservice dient u uw aankoopbewijs te bewaren.
Voor een lijst van telefoonnummers voor service en ondersteuning in uw land of
regio gaat u naar http://www.lenovo.com/support en klikt u op Support phone list.
U kunt ook de bij uw computer geleverde informatie over veiligheid en garantie
raadplegen.
Opmerking: Telefoonnummers kunnen zonder voorafgaand bericht worden gewij-
zigd. Als het nummer voor uw land of regio ontbreekt, neemt u contact op met uw
Lenovo-wederverkoper of met uw Lenovo-vertegenwoordiger.
Het is het handigst als u de telefoon in de buurt van de computer plaatst. Als u belt
voor technische assistentie, moet u de volgende informatie bij de hand hebben:
v Machinetype en model
v Serienummers van uw hardwareproducten
v Een beschrijving van het probleem
v De exacte tekst van foutberichten
v Gegevens over de configuratie (hardware en software)
Andere services
Als u uw Lenovo-notebook meeneemt op reis of als u verhuist naar een land waar
uw type desktopcomputer, notebook of servercomputer wordt verkocht, is de
Internationale Garantieservice (IWS) voor uw computer beschikbaar. Deze geeft u
gedurende de garantieperiode recht heeft op garantieservice. De service wordt ver-
leend door serviceverleners die zijn gemachtigd om garantieservice te verlenen.
196 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Servicemethoden en procedures verschillen per land en sommige services zijn niet
in alle landen beschikbaar. De Internationale Garantieservice wordt verleend con-
form de servicemethode (aflevering bij Lenovo of on-site) die geldt voor het land
waar de service wordt uitgevoerd. In bepaalde landen zijn de servicecentra niet in
staat alle modellen van een bepaald type machine te repareren. In sommige landen
kunnen kosten in rekening worden gebracht of gelden beperkingen voor service.
Om vast te stellen of uw computer in aanmerking komt voor Internationale
Garantieservice (IWS) en om een lijst te bekijken van landen waar service beschik-
baar is, gaat u naar http://www.lenovo.com/support, klikt u op Warranty en volgt u
de instructies op het scherm.
Voor technische ondersteuning bij de installatie van, of vragen over, Service Packs
voor uw vooraf geïnstalleerde Microsoft
®
Windows
®
-product, raadpleegt u de
website Microsoft Product Support Services, op adres http://
www.support.microsoft.com/directory/. U kunt ook contact opnemen met het
Customer Support Center. Mogelijk worden er kosten in rekening gebracht.
Extra services aanschaffen
Zowel tijdens als na de garantieperiode kunt u extra diensten aanschaffen, zoals
ondersteuning voor hardware, besturingssystemen en toepassingsprogramma’s,
instellen en configureren van het netwerk, uitgebreide reparatiediensten voor hard-
ware en installatie op maat. De naam en beschikbaarheid van een service kan
per land en regio verschillen. Meer informatie over deze services vindt u op de
Lenovo-website op http://www.lenovo.com/.
Productservice Lenovo
Bijlage A. Hulp en technische assistentie 197
198 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Bijlage B. Kennisgevingen
Mogelijk brengt Lenovo de in dit document genoemde producten, diensten of voor-
zieningen niet uit in alle landen. Neem contact op met uw plaatselijke Lenovo-verte-
genwoordiger voor informatie over de producten en diensten die in uw regio
beschikbaar zijn. Verwijzing in deze publicatie naar producten of diensten van
Lenovo houdt niet in dat uitsluitend Lenovo-producten of -diensten gebruikt kunnen
worden. Functioneel gelijkwaardige producten of diensten kunnen in plaats daarvan
worden gebruikt, mits dergelijke producten of diensten geen inbreuk maken op intel-
lectuele eigendomsrechten of andere rechten van Lenovo. De gebruiker is verant-
woordelijk voor het vaststellen van de mate van samenwerking met producten,
programma’s of diensten van anderen.
Mogelijk heeft Lenovo octrooien of octrooi-aanvragen met betrekking tot bepaalde in
deze publicatie genoemde producten. De levering van dit document geeft u geen
recht op een licentie voor deze octrooien. Vragen over licenties kunt u schriftelijk
richten aan:
Lenovo (United States), Inc.
1009 Think Place - Building One
Morrisville, NC 27560
U.S.A.
Attention: Lenovo Director of Licensing
LENOVO LEVERT DEZE PUBLICATIE OP “AS IS”-BASIS, ZONDER ENIGE
GARANTIE, UITDRUKKELIJK NOCH STILZWIJGEND, MET INBEGRIP VAN,
MAAR NIET BEPERKT TOT, DE GARANTIES OF VOORWAARDEN VAN HET
GEEN INBREUK MAKEN OP RECHTEN VAN DERDEN, VERHANDELBAARHEID
OF GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL. In sommige rechtsgebieden is
het uitsluiten van stilzwijgende garanties niet toegestaan, zodat bovenstaande uit-
sluiting mogelijk niet op u van toepassing is.
Deze informatie kan technische onnauwkeurigheden of typografische fouten bevat-
ten. De informatie in deze publicatie is onderhevig aan wijzigingen. Wijzigingen zul-
len in nieuwe uitgaven van deze publicatie worden opgenomen. Lenovo kan de
producten en/of programma’s die in deze publicatie worden beschreven zonder
aankondiging wijzigen en/of verbeteren.
De producten die in dit document worden beschreven, zijn niet bedoeld voor
gebruik bij implantaties of andere levensondersteunende toepassingen waarbij sto-
ringen kunnen leiden tot letsel of overlijden. De informatie in dit document heeft
geen invloed op Lenovo-productspecificatie of garantie. Niets in dit document zal
worden opgevat als een uitdrukkelijke of stilzwijgende licentie of vrijwaring onder de
intellectuele-eigendomsrechten van Lenovo of derden. Alle informatie in dit docu-
ment is afkomstig van specifieke omgevingen en wordt hier uitsluitend ter illustratie
afgebeeld. In andere gebruiksomgevingen kan het resultaat anders zijn.
Lenovo behoudt zich het recht voor om door u verstrekte informatie te gebruiken of
te distribueren op iedere manier die zij relevant acht, zonder dat dit enige verplich-
ting voor Lenovo jegens u schept.
Verwijzingen in deze publicatie naar andere dan Lenovo-websites zijn uitsluitend
opgenomen ter volledigheid en gelden op geen enkele wijze als aanbeveling voor
die websites. Het materiaal op dergelijke websites maakt geen deel uit van het
materiaal voor dit Lenovo-product. Gebruik van dergelijke websites is geheel voor
eigen risico.
© Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 199
Alle snelheids- en prestatiegegevens in dit document zijn verkregen in een gecon-
troleerde omgeving. De resultaten dat in andere gebruiksomgevingen wordt verkre-
gen, kunnen hiervan derhalve afwijken. Bepaalde metingen zijn mogelijkerwijs
uitgevoerd op systemen die nog in ontwikkeling waren en er wordt geen garantie
gegeven dat deze metingen op algemeen verkrijgbare machines gelijk zouden zijn.
Bovendien zijn bepaalde meetresultaten verkregen door middel van extrapolatie.
Feitelijke resultaten kunnen afwijken. Gebruikers van dit document dienen de gege-
vens voor hun omgeving te verifiëren.
Handelsmerken
De volgende termen zijn handelsmerken van Lenovo in de Verenigde Staten en/of
andere landen:
Lenovo
Lenovo-logo
ThinkServer
De volgende benamingen zijn handelsmerken van International Business Machines
Corporation:
IBM
®
ServeRAID
Intel
®
en Intel Xeon
®
zijn merken van Intel Corporation in de Verenigde Staten en/of
andere landen.
Microsoft en Windows zijn merken van Microsoft Corporation in de Verenigde Sta-
ten en/of andere landen.
Linux is een merk van Linus Torvalds in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Red Hat, het Red Hat “Shadow Man”-logo en alle op Red Hat gebaseerde handels-
merken en logo’s zijn handelsmerken of geregistreerde handelsmerken van Red
Hat, Inc., in de Verenigde Staten en andere landen.
Andere namen van ondernemingen, producten en diensten kunnen handelsmerken
zijn van derden.
Belangrijke opmerkingen
De opgegeven processorsnelheid duidt op de interne kloksnelheid van de micro-
processor; ook andere factoren zijn van invloed op de snelheid waarmee
programma’s worden uitgevoerd.
De snelheid van CD- of DVD-stations is de variabele leessnelheid. De feitelijke
snelheden kunnen variëren en zijn in het algemeen lager dan de maximumsnelheid.
In verwijzingen naar processorgeheugen, fysiek en virtueel geheugen of kanaal-
volume staat kB voor 1024 bytes, MB voor 1 048 576 bytes, en GB voor
1 073 741 824 bytes.
Wanneer er sprake is van de capaciteit van vaste-schijfstations of van
communicatievolumes staat MB voor 1 000 000 bytes en GB voor 1 000 000 000
bytes. Totale capaciteit die voor de gebruiker toegankelijk is kan verschillen afhan-
kelijk van gebruiksomgevingen.
200 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Bij de maximale opslagcapaciteit op interne vaste-schijfstations wordt uitgegaan van
de vervanging van alle aanwezige vaste-schijfstations en de installatie van de groot-
ste beschikbare Lenovo-stations in alle stationscompartimenten.
Om het maximale geheugen te bereiken, moet u wellicht de standaard geïnstal-
leerde geheugenmodule vervangen door een optionele geheugenmodule.
Lenovo Lenovo doet geen enkele toezegging en geeft geen enkele garantie met
betrekking tot niet-Lenovo-producten en -services, met inbegrip van, maar niet
beperkt tot, de stilzwijgende garanties voor verkoopbaarheid of geschiktheid voor
een bepaald doel. Dergelijke producten worden alleen aangeboden en gegaran-
deerd door derden.
Bepaalde software wijkt mogelijk af van de in de winkel verkrijgbare versie (indien
beschikbaar) en wordt mogelijk geleverd zonder bepaalde documentatie en zonder
bepaalde functies.
Hergebruik en afvalverwerking van het product
Deze eenheid dient te worden gerecycled of weggegooid volgens de ter plaatse
geldende wet- en regelgeving. Lenovo moedigt eigenaren van IT-apparatuur aan
om hun apparatuur, wanneer deze niet meer nodig is, op een verantwoorde manier
te laten recyclen. Lenovo kent een veelheid aan programma’s en services om eige-
naren te helpen bij de recycling van hun IT-producten. Informatie over recycling van
Lenovo-producten is te vinden op de Lenovo-website op:
http://www.lenovo.com/lenovo/environment/recycling.
Esta unidad debe reciclarse o desecharse de acuerdo con lo establecido en la
normativa nacional o local aplicable. Lenovo recomienda a los propietarios de
equipos de tecnología de la información (TI) que reciclen responsablemente sus
equipos cuando éstos ya no les sean útiles. Lenovo dispone de una serie de
programas y servicios de devolución de productos, a fin de ayudar a los
propietarios de equipos a reciclar sus productos de TI. Se puede encontrar
información sobre las ofertas de reciclado de productos de Lenovo en el sitio web
de Lenovo
http://www.lenovo.com/lenovo/environment/recycling.
Opmerking: Deze markering geldt alleen voor landen binnen de Europese Unie
(EU) en voor Noorwegen.
Dit apparaat is gelabeld in overeenstemming met Europese Richtlijn 2002/96/EC
voor elektronisch afval (WEEE). Deze richtlijn stelt het raamwerk vast voor het
retourneren en recyclen van gebruikte apparatuur, zoals van toepassing binnen de
Europese Unie. Dit merkteken wordt aangebracht op diverse producten om aan te
geven dat het product in kwestie niet dient te worden weggegooid, maar dat het
aan het eind van de levenscyclus krachtens deze Richtlijn dient te worden geretour-
neerd.
Bijlage B. Kennisgevingen 201
Remarque : Cette marque s’applique uniquement aux pays de l’Union Européenne
et à la Norvège.
L’etiquette du système respecte la Directive européenne 2002/96/EC en matière de
Déchets des Equipements Electriques et Electroniques (DEEE), qui détermine les
dispositions de retour et de recyclage applicables aux systèmes utilisés à travers
l’Union européenne. Conformément à la directive, ladite étiquette précise que le
produit sur lequel elle est apposée ne doit pas être jeté mais être récupéré en fin
de vie.
In overeenstemming met de Europese AEEA-richtlijn (WEEE-richtlijn), moet elektri-
sche en elektronische apparatuur gescheiden worden ingezameld en hergebruikt,
gerecycled of teruggewonnen worden aan het einde van de levenscyclus. Gebrui-
kers van EEA met het AEEA-merkteken volgens Bijlage IV van de AEEA-richtlijn,
zoals hierboven aangegeven, mogen afgedankte EEA niet verwijderen als ongesor-
teerd stedelijk afval, maar dienen het voor klanten beschikbare inzamelingssysteem
te gebruiken voor het retourneren, recyclen en hergebruiken van AEEA. Om de
mogelijk negatieve gevolgen van EEA op het milieu en op de gezondheid (als
gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in EEA) te verminderen, is de
medewerking van klanten van groot belang. Neem voor de juiste manier van inza-
melen en behandelen contact op met uw plaatselijke Lenovo-vertegenwoordiger.
Fijnstofverontreiniging
Waarschuwing: Stofdeeltjes in de lucht (waaronder metaaldeeltjes of -schilfers)
en reactieve gassen kunnen op zichzelf en in combinatie met andere omgevings-
factoren, zoals luchtvochtigheid of temperatuur, een risico vormen voor de server
die in dit document wordt beschreven. Door de aanwezigheid van te hoge aantallen
deeltjes of concentraties van schadelijke gassen kan de server schade oplopen
waardoor hij slecht werkt, of helemaal niet meer functioneert. Deze specificatie gaat
in op de limieten voor deeltjes en gassen die in acht moeten worden genomen om
dergelijke schade te voorkomen. De limieten moeten niet worden gezien of gebruikt
als absolute grenzen, omdat allerlei andere factoren - zoals temperatuur en lucht-
vochtigheid - invloed hebben op de impact van deeltjes en het effect van gas-
verontreinigingen. Als in dit document geen specifieke limieten worden gegeven,
implementeer dan een beleid voor het handhaven van deeltjes- en gasniveaus dat
strookt met de bescherming van gezondheid en veiligheid. Als Lenovo vaststelt dat
de niveaus van deeltjes of gassen in uw omgeving schade heeft toegebracht aan
de server, kan Lenovo aangeven dat voor reparatie of vervanging van de server
vereist is dat toepasselijke maatregelen worden genomen om de verontreiniging
van de omgeving te verminderen. Implementatie van dergelijke maatregelen is de
verantwoordelijkheid van de klant.
202 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Tabel 17. Limieten voor deeltjes en gassen
Verontreiniging Limieten
Deeltjes v De lucht in de ruimte moet doorlopend worden gefilterd met 40%
efficiëntie voor atmosferisch stof (MERV 9) in overeenstemming met
ASHRAE Standard 52.2
1
.
v Lucht die een computercentrum binnenkomt moet met een efficiëntie
van 99,97% of hoger worden gefilterd met behulp van HEPA-filters die
voldoen aan MIL-STD-282.
v De relatieve luchtvochtigheid waarbij de de verontreinigende deeltjes
vervloeien moet hoger zijn dan 60%
2
.
v De ruimte moet vrij zijn van geleidende verontreiniging zoals zink-
kristallen.
Gassen v Koper: Klasse G1 zoals in ANSI/ISA 71.04-1985
3
v Zilver: Oxidatiesnelheid minder dan 300 Å in 30 dagen
1
ASHRAE 52.2-2008 - Methode van testen van algemene apparatuur reinigen van lucht
voor ventilatie op efficiëntie van verwijdering op deeltjesgrootte. Atlanta: American Society of
Heating, Refrigerating and Air-Conditioning Engineers, Inc.
2
De relatieve luchtvochtigheid waarbij deeltjes vervloeien geeft het punt aan waarbij stof
voldoende water absorbeert om nat te worden met als gevolg dat er ionische geleiding
optreedt.
3
ANSI/ISA-71.04-1985. Environmental conditions for process measurement and control
systems: Airborne contaminants. Instrument Society of America, Research Triangle Park,
North Carolina, U.S.A.
Naleving van de richtlijn van de Republiek Turkije over Beperking van
gevaarlijke stoffen
Voldoet aan de vereisten van de maatregel van de Republiek Turkije over beperking
van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (EEE,
Electrical and Electronic Equipment).
Türkiye EEE Yönetmeliğine Uygunluk Beyanı
T.C. Çevre ve Orman Bakanlığı'nın
“Elektrik ve Elektronik Eşyalarda Bazı Zararlı Maddelerin
Kullanımının Sınırlandırılmasına Dair Yönetmelik (EEE)”
direktiflerine uygundur.
EEE Yönetmeliğ
Bu Lenovo ürünü,
ine Uygundur.
Bijlage B. Kennisgevingen 203
Kennisgeving recycling voor Japan
Retourzendingsprogramma voor batterijen
Dit product kan een lithium- of lithium ion-batterij bevatten. Raadpleeg het
gebruikershandboek of servicehandboek voor specifieke informatie over de batterij.
De batterij dient te worden behandeld als klein chemisch afval. Mogelijk zijn er geen
faciliteiten voor hergebruik in uw regio. Voor informatie over het verwijderen van
batterijen gaat u naar http://www.lenovo.com/lenovo/environment of neemt u contact
op met uw lokale bedrijf voor afvalverwerking.
Voor Taiwan:Recycle de batterijen.
204 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Voor de Europese Unie:
Kennisgeving: Dit merkteken geldt alleen voor landen binnen de Europese Unie
(EU).
Batterijen of batterijverpakkingen zijn voorzien van een label overeenkomstig Euro-
pese Richtlijn 2006/66/EC inzake batterijen en accu’s en afgedankte batterijen en
accu’s. Deze richtlijn bepaalt het raamwerk voor het retourneren en recyclen van
gebruikte batterijen en accu’s zoals van toepassing binnen de Europese Unie. Dit
merkteken wordt aangebracht op diverse batterijen om aan te geven dat het batterij
in kwestie niet dient te worden weggegooid, maar dat het aan het eind van de
levenscyclus krachtens deze Richtlijn dient te worden geretourneerd.
Les batteries ou emballages pour batteries sont étiquetés conformément aux
directives européennes 2006/66/EC, norme relative aux batteries et accumulateurs
en usage et aux batteries et accumulateurs usés. Les directives déterminent la mar-
che à suivre en vigueue dans l’Union Européenne pour le retour et le recyclage des
batteries et accumulateurs usés. Cette étiquette est appliquée sur diverses batteries
pour indiquer que la batterie ne doit pas être mise au rebut mais plutôt récupérée
en fin de cycle de vie selon cette norme.
In overeenstemming met de Europese richtlijn 2006/66/EC moeten batterijen en
accu’s van een label zijn voorzien waarop is aangegeven dat ze gescheiden moe-
ten worden ingezameld en hergebruikt, gerecycled of teruggewonnen aan het einde
van de levenscyclus. Op het label op de batterij kan ook een chemisch symbool
staan voor het metaal dat in de batterij is toegepast (Pb voor lood, Hg voor kwik en
Cd voor cadmium). Gebruikers van batterijen en accu’s mogen batterijen en accu’s
niet weggooien als ongesorteerd stedelijk afval, maar dienen het voor klanten
beschikbare inzamelingssysteem te gebruiken voor het retourneren, recyclen en
verwerken van batterijen en accu’s. Deelname van klanten is belangrijk om de
mogelijke gevolgen van batterijen en accu’s voor het milieu en de volksgezondheid
tengevolge van de mogelijke aanwezigheid van gevaarlijke bestanddelen tot een
minimum te beperken. Voor de juiste manier van verzamelen en verwerken gaat u
naar http://www.lenovo.com/lenovo/environment.
Voor Californië:
Bevat perchloraat - speciale behandeling vereist. Zie http://www.dtsc.ca.gov/
hazardouswaste/perchlorate/.
De voorgaande kennisgeving wordt geleverd in overeenstemming met de California
Code of Regulations Title 22, Division 4.5 Chapter 33. Best Management Practices
for Perchlorate Materials. Dit product/onderdeel kan een lithium manganese
dioxidebatterij bevatten die een perchloraat bevat.
Bijlage B. Kennisgevingen 205
Duitse verklaring voor Werkverordening
Het product is niet geschikt voor gebruik met beeldschermarbeidsplaatsen volgens
clausule 2 van de Duitse werkverordening voor werk met beeldschermeenheden.
Das Produkt ist nicht für den Einsatz an Bildschirmarbeitsplätzen im Sinne§2der
Bildschirmarbeitsverordnung geeignet.
Elektromagnetische straling
Verklaring van de Federal Communications Commission (FCC)
Opmerking: Uit tests is gebleken dat deze apparatuur voldoet aan de beperkingen
die in Deel 15 van de FCC Rules worden opgelegd aan digitale apparaten van
Klasse A. Deze beperkingen zijn bedoeld om in een commerci%le omgeving een
redelijke mate van bescherming te bieden tegen hinderlijke interferentie. Deze
apparatuur genereert, gebruikt en verzendt energie op radiofrequenties en kan, bij
installatie en gebruik anders dan conform de instructies, hinderlijke interferentie met
radiografische communicatie veroorzaken. Gebruik van deze apparatuur in een
woonomgeving kan leiden tot storingen; de gebruiker is in dit geval verantwoordelijk
voor het opheffen van de storingen op eigen kosten.
Om te voldoen aan de beperkingen voor straling van de FCC, moeten correct afge-
schermde en geaarde kabels en stekkers worden gebruikt. Lenovo is niet verant-
woordelijk voor interferentie met radio- of televisieontvangst die veroorzaakt wordt
door andere dan de aanbevolen kabels en stekkers of door niet-geautoriseerde wij-
zigingen aan deze apparatuur. Bij niet-geautoriseerde wijzigingen kan het recht
van de gebruiker om de apparatuur te gebruiken, komen te vervallen.
Dit apparaat voldoet aan Deel 15 van de FCC Rules. Aan het gebruik ervan worden
de volgende twee voorwaarden gesteld: (1) dit apparaat mag geen hinderlijke inter-
ferentie veroorzaken, en (2) dit apparaat moet elke ontvangen interferentie accepte-
ren, met inbegrip van interferentie die een ongewenste werking kan veroorzaken.
Industry Canada Class A emission compliance statement
This Class A digital apparatus complies with Canadian ICES-003.
Avis de conformité à la réglementation d’Industrie Canada
Cet appareil numérique de la classe A est conforme à la norme NMB-003 du
Canada.
Australië en Nieuw-Zeeland, kennisgeving Klasse A
Waarschuwing: Dit is een product van Klasse A. In een woonomgeving kan dit
product storing van de radio- en televisieontvangst veroorzaken. In dat geval dient
de gebruiker gepaste maatregelen te nemen.
Verenigd Koninkrijk: Veiligheidseisen voor telecommunicatie
Kennisgeving voor klanten
Het apparaat is goedgekeurd onder goedkeuringsnummer NS/G/1234/J/100003
voor een indirecte verbindingen met publieke telecommunicatiesystemen in het Ver-
enigd Koninkrijk.
206 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Verklaring van conformiteit met EU-richtlijnen
Dit product voldoet aan de voorwaarden voor bescherming zoals opgenomen in EU-
richtlijn 2004/108/EC van de Europese Commissie inzake de harmonisering van de
wetgeving van Lidstaten met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit.
Lenovo aanvaardt geen verantwoordelijkheid voor het niet voldoen aan deze voor-
waarden voor bescherming als dit het gevolg is van het doorvoeren van een niet
aanbevolen wijziging aan het product, inclusief het aanbrengen van niet door
Lenovo geleverde optiekaarten.
Uit tests van dit product is gebleken dat het voldoet aan de eisen van Apparatuur
voor Informatietechnologie Klasse A conform CISPR 22/Europese Standaard EN
55022. De beperkingen voor apparatuur van Klasse A zijn vastgesteld om binnen
een zakelijke of industriële omgeving een redelijke mate van bescherming te bieden
tegen storing van goedgekeurde communicatie-apparatuur.
Attentie: Dit is een product van Klasse A. In een woonomgeving kan dit product
storing van de radio- en televisieontvangst veroorzaken. In dat geval dient de
gebruiker gepaste maatregelen te nemen.
Verklaring van conformiteit met Klasse A in Duitsland
Deutschsprachiger EU Hinweis:
Hinweis für Geräte der Klasse A EU-Richtlinie zur Elektromagnetischen
Verträglichkeit
Dieses Produkt entspricht den Schutzanforderungen der EU-Richtlinie 2004/108/EG
(früher 89/336/EWG) zur Angleichung der Rechtsvorschriften über die elektromag-
netische Verträglichkeit in den EU-Mitgliedsstaaten und hält die Grenzwerte der EN
55022 Klasse A ein.
Um dieses sicherzustellen, sind die Geräte wie in den Handbüchern beschrieben zu
installieren und zu betreiben. Des Weiteren dürfen auch nur von der Lenovo
empfohlene Kabel angeschlossen werden. Lenovo übernimmt keine Verantwortung
für die Einhaltung der Schutzanforderungen, wenn das Produkt ohne Zustimmung
der Lenovo verändert bzw. wenn Erweiterungskomponenten von Fremdherstellern
ohne Empfehlung der Lenovo gesteckt/eingebaut werden.
Deutschland:
Einhaltung des Gesetzes über die elektromagnetische Verträglichkeit von
Betriebsmittein
Dieses Produkt entspricht dem “Gesetz über die elektromagnetische Verträglichkeit
von Betriebsmitteln” EMVG (früher “Gesetz über die elektromagnetische
Verträglichkeit von Geräten”). Dies ist die Umsetzung der EU-Richtlinie 2004/
108/EG (früher 89/336/EWG) in der Bundesrepublik Deutschland.
Zulassungsbescheinigung laut dem Deutschen Gesetz über die elektromagne-
tische Verträglichkeit von Betriebsmitteln, EMVG vom 20. Juli 2007 (früher
Gesetz über die elektromagnetische Verträglichkeit von Geräten), bzw. der
EMV EG Richtlinie 2004/108/EC (früher 89/336/EWG), für Geräte der Klasse A.
Bijlage B. Kennisgevingen 207
Dieses Gerät ist berechtigt, in Übereinstimmung mit dem Deutschen EMVG das
EG-Konformitätszeichen - CE - zu führen. Verantwortlich für die
Konformitätserklärung nach Paragraf 5 des EMVG ist die Lenovo (Deutschland)
GmbH, Gropiusplatz 10, D-70563 Stuttgart.
Informationen in Hinsicht EMVG Paragraf 4 Abs. (1) 4:
Das Gerät erfüllt die Schutzanforderungen nach EN 55024 und EN 55022
Klasse A.
Nach der EN 55022: “Dies ist eine Einrichtung der Klasse A. Diese Einrichtung
kann im Wohnbereich Funkstörungen verursachen; in diesem Fall kann vom
Betreiber verlangt werden, angemessene Maßnahmen durchzuführen und dafür
aufzukommen.”
Nach dem EMVG: “Geräte dürfen an Orten, für die sie nicht ausreichend entstört
sind, nur mit besonderer Genehmigung des Bundesministers für Post und Telekom-
munikation oder des Bundesamtes für Post und Telekommunikation betrieben wer-
den. Die Genehmigung wird erteilt, wenn keine elektromagnetischen Störungen zu
erwarten sind.” (Auszug aus dem EMVG, Paragraph 3, Abs. 4). Dieses
Genehmigungsverfahren ist nach Paragraph 9 EMVG in Verbindung mit der
entsprechenden Kostenverordnung (Amtsblatt 14/93) kostenpflichtig.
Anmerkung: Um die Einhaltung des EMVG sicherzustellen sind die Geräte, wie in
den Handbüchern angegeben, zu installieren und zu betreiben.
Japan: VCCI-verklaring
Taiwan: waarschuwingsinstructie Klasse A
208 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Volksrepubliek China: waarschuwingsinstructie Klasse A
Korea: waarschuwingsinstructie Klasse A
Bijlage B. Kennisgevingen 209
210 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Trefwoordenregister
A
aan/uit-knop 16
aan/uit-lampje 27
aansluiting voor netsnoer 18
achterkant 18
achterplaat 53
achterplaat SAS/SATA-vasteschijfstations
installeren 84
verwijderen 83
Activiteit-LED DVD-station 16
adapter
hot-plug apparaten 95
installeren 59
hot-plug 95
PCI-kaart
installeren 62
scanvolgorde 59
ServeRAID-MR10i 95
ServeRAID-MR10is
installeren 97
vereisten 59
verwijderen 57
Advanced Settings Utility (ASU), overzicht 133
Advanced Settings Utility, overzicht 133
afsluiten van de server 29
algemene problemen 138
apparaat, hypervisor flash
installeren 63
ASM-eventlogboek 151
assistentie, verkrijgen 195
B
bandstation
installeren 47, 50
verwijderen 49
batterij
fouten-LED 24
installeren 92
verwijdert 92
beeldschermproblemen 143
beheer, systemen 7
beheerderswachtwoord 117, 118
bekabeling
de ServeRAID-MR10is-adapter 97
hot-swap SAS-stations 57
hot-swap SATA-stations 57
PCI-adapter 62
Simple-swap SATA-stations 57
belangrijke kennisgevingen 2
berichten
diagnose 192
diagnosetekst 193
IMM-fout 161
systeemevent 153
beschikbaarheid 13
betrouwbaarheid 13
beugel installeren, beveiliging 69
beugel voor beveiligingskabel 69
bevestigingsevent, logboek systeemevents 151
bijwerken
serverconfiguratie 113
bijwerken van de serverconfiguratie 74
bijwerken van firmware 128
blauwe schermen vastleggen, overzicht 131
Boot Manager, programma 119
bovenste frontplaat
installeren 71
verwijderen 38
C
CD-station
installeren 47
verwijderen 46
compartimenten 11
configuratie 74
Ethernet-controller 128
minimum 150
server bijwerken 113
configuratieprogramma’s
LSI Configuration Utility 113
controller
Ethernet, configureren 128
controller, Ethernet configureren 128
CPU-discrepantie 24
CRU’s, installeren
batterij 92
CRU’s, verwijderen
batterij 92
D
diagnose
foutcodes 194
ingebouwde programma’s, starten 192
programma’s, overzicht 192
tekstberichten, indeling 193
testlogboek bekijken 193
diagnoseprogramma, preboot 8
DIMM
23
problemen 141
DIMM’s
installeren 40
verwijdert 39
DIMM’s, geregistreerd 42
DIMM’s, niet-gebufferd 41
diskettestation
installeren 47
verwijderen 46
documentatie-DVD 3
DSA
logboek 151, 193
© Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 211
DSA (vervolg)
preboot-berichten 194
DVD
foutsymptomen 138
stationsproblemen 138
DVD-station
installeren 47
verwijderen 46
DVD-uitwerpknop 17
E
EasyStartup
gebruiken 123
elektrische invoer 12
elektronische emissie, Klasse A-kennisgeving 206
Ethernet
controller
configureren 128
controller, probleemoplossing 149
geïntegreerd in de systeemplaat 128
werkstanden 128
werkstanden met hoge snelheid 128
Ethernet-aansluitingen 18
Ethernet-controller configureren 128
eventlogboeken 151
eventlogboeken bekijken 152
F
FCC, Klasse A-kennisgeving 206
fijnstofverontreiniging 12, 203
firmware, bijwerken 128
firmware, UEFI-compatibel 7
firmware-updates 130
formatteren
vaste-schijfstation 126
foutcodes en berichten
diagnose 194
IMM 161
POST 154
fouten
berichten, diagnose 192
indeling, diagnosecode 193
Fouten-LED CPU 1 24
fouten-LED systeemplaat 24
foutsymptomen
aanwijsapparaat, niet-USB 140
algemeen 138
beeldscherm 143
CD-ROM-station, DVD-ROM-station 138
geheugen 141
incidenteel 139
microprocessor 142
muis, niet-USB 140
optionele apparatuur 145
seriële poort 147
software 148
stroom 146
toetsenbord, niet-USB 140
USB-poort 148
foutsymptomen (vervolg)
vaste-schijfstation 139
frontplaat
bovenste
installeren 39
installeren 71
onderste
installeren 38
functie aanwezigheid op afstand
functies 8
gebruiken 131
G
gasverontreiniging 12, 203
gebruiken
EasyStartup 123
functie aanwezigheid op afstand 131
LSI Configuration, programma 125
Setup Utility 114
geheugen
specificaties 11
geheugenmodule
installeren 40
volgorde van installatie 44
geheugenproblemen 141
geïntegreerde functies 11
geïntegreerde netwerkondersteuning 9
geluidsafgifte 12
gevaren 2
Gigabit Ethernet-controller, configureren 128
H
H8 hartslag-LED 25
handelsmerken 200
hot-plug adapter.
Zie adapter
hot-plug apparaten
adapters 95
hot-swap SAS-stations
bekabeling 57
hot-swap SATA-stations
bekabeling 57
hot-swap station
achterplaat
SAS-ID’s 53
hot-swap stations, SAS of SATA
installeren 53
verwijderen 52
hot-swap voedingseenheid
verwijdert 68
houder voor hot-swap voedingseenheid
installeren 91
verwijderen 90
hulp, verkrijgen 195
hypervisor flash-apparaat
installeren 63
212 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
I
ID’s voor SAS hot-swap stations 53
IMM
eventlogboek 151
foutberichten 161
hartslag-LED 25
overzicht 7
incidentele problemen 139
installatierichtlijnen 31
installatievolgorde
installeren 44
installeren
achterplaat SAS/SATA-vasteschijfstations 84
adapterkaarten 59
bandstation 47, 50
batterij 92
beugel voor beveiligingskabel 69
bovenste frontplaat 71
CD-station 47
de ServeRAID-MR10is-adapter 97
diskettestation 47
DVD-station 47
een adapter 95
frontplaat
bovenste 39
onderste 38
hot-swap SAS- of SATA-stations 53
hot-swap stations 53
houder voor hot-swap voedingseenheid 91
hypervisor-flashapparaat 63
installeren 40
interne stations 45
kap 36, 73
microprocessor 105
onderste frontplaat 72
PCI-adapter 62
SAS/SATA-controller 94
simple-swap achterplaat 81
simple-swap SATA-stations 56
simple-swap stations 56
stations, vak 1, 2 of 3 47
systeemplaat 110
ventilator
achterkant 76
vasteschijfstation, eenheid 78
ventilatorkoeling 105
verwijdert 39
virtuele mediasleutel 65
voedingseenheid
hot-swap 68
niet-hot-swap 102
voorkant, USB-aansluiting 87
voorpaneel 86
instructies en kennisgevingen 2
integrated baseboard management controller 29
interne stations
installeren 45
verwijderen 45
IP-adres, verkrijgen voor webinterface 132
IP-adres verkrijgen voor webinterface 132
IPMI-eventlogboek 151
J
jumpers en schakelaars
op de systeemplaat 21
K
kabels
achterkant, poorten 74
interne stations 56
signaal 56
stroom 56
kap
installeren 73
verwijderen 35
kap, zijkant
installeren 36
kenmerken 10
aanwezigheid op afstand 131
kennisgevingen 2
elektronische emissie 206
FCC, Klasse A 206
kennisgevingen en instructies 2
Klasse A, kennisgeving elektronische emissie 206
knoppen en lampjes 15
L
Lampjes en knoppen
aan de voorkant van de server 15
LED’s
achterkant van server 18
diagnose 13
voedingseenheid 25
LED’s voor voedingseenheid 25
logboek systeemevents 151
logboeken
systeemevent-bericht 153
luchtvochtigheid 12
M
maken
RAID-array 127
menuopties in programma Setup Utility 114
microprocessor
installeren 105
problemen 142
specificaties 11
verwijderen 103
minimale configuratie 150
muisproblemen 140
O
omgeving 12
onbepaalde problemen 150
onderste frontplaat
installeren 72
verwijderen 37
ondersteuning, website 195
Trefwoordenregister 213
ontkenningsevent, logboek systeemevents 151
opmerkingen 2
opmerkingen, belangrijk 200
opties
adapterkaarten 59
optioneel optisch station
specificaties 11
optionele apparaat, problemen 145
overzicht 9
P
PCI
Fouten-LED’s voor sleuven 25
PCI-adapter
installeren 62
PCI-kaart
verwijderen 61
poort
kabel 74
poorten
achterkant van server 18
POST
eventlogboek 151
foutcodes 154
Preboot-diagnoseprogramma 8
problemen
algemeen 138
beeldscherm 143
CD-ROM-, DVD-ROM-station 138
DIMM 141
Ethernet-controller 149
geheugen 141
IMM 161
incidenteel 139
microprocessor 142
muis 140
onbepaalde 150
optionele apparatuur 145
POST 154
seriële poort 147
software 148
stroom 146, 149
USB-poort 148
vaste-schijfstation 139
Programma LSI Configuration 125
R
RAID-array
maken 127
redundante verbinding 9
richtlijnen voor systeembetrouwbaarheid 32
S
SAS (Serial Attached SCSI)
achterplaat
ID’s voor hot-swap stations 53
SAS of SATA hot-swap stations
installeren 53
SAS of SATA hot-swap stations (vervolg)
verwijderen 52
SAS/SATA-controller
installeren 94
verwijderen 93
SATA simple-swap stations
installeren 56
verwijderen 55
scanvolgorde voor adapters 59
schakelaars en jumpers
op de systeemplaat 21
SCSI
hot-swap 13
serieel
poortproblemen 147
seriële aansluiting 18
server
kenmerken van netvoeding 27
uitschakelen 29
server afsluiten 29
ServeRAID 10
ServeRAID-MR10i
adapter 95
ServeRAID-MR10i SAS/SATA-controller
verwijderen 95
ServeRAID-MR10is-adapter
installeren 97
ServeRAID-MR10is SAS/SATA-controller
verwijderen 97
servercomponenten 34
serverconfiguratie, bijwerken 113
serverfirmware, backup starten 130
serverfirmware, UEFI-compatibel 7
serverknoppen en lampjes
aan de voorkant 15
servicegeschiktheid 13
Setup Utility
gebruiken 114
menuopties 114
starten 114
simple-swap achterplaat
installeren 81
verwijderen 80
Simple-swap SATA-stations
bekabeling 57
simple-swap stations
installeren 56
verwijderen 55
sleutel, virtuele media
installeren 65
softwareproblemen 148
specificaties 10
Standby 23
starten
backup serverfirmware 130
Setup Utility 114
station
kabels 56
verwisselbare media 49, 50
stations
hot-swap, verwijderen 52, 53
214 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
stations (vervolg)
hot-swap SAS
bekabeling 57
hot-swap SATA
bekabeling 57
simple-swap, verwijderen 56
simple-swap, verwijderen 55
Simple-swap SATA
bekabeling 57
vak1,2of3
installeren 47
stationsvakken, interne 45
stroom
problemen 146, 149
specificaties 12
voedingseenheid 11
systeem
eventlogboek 153
systeem, wachtwoord 118
systeembeheer 7
systeemfouten-LED 17
systeeminformatie-LED 17
systeemlocator-LED 17
systeemplaat
externe aansluitingen 20
installeren 110
interne aansluitingen 19
LED’s 22
schakelaars en jumpers 21
verwijderen 108
systeemwachtwoord
instellen 117
T
tabellen voor probleemoplossing 137
temperatuur 12
test van aangesloten schijf 139
test van SCSI-aangesloten schijf 139
testlogboek bekijken 193
tests, diagnose vasteschijfstation 139
thermisch vet 106
ThinkServer, webadres 1
TOE 11
toetsenbordproblemen 140
transmissiesnelheid, Ethernet 128
TÜV Verklaring 206
tweedelige frontplaat 71
U
uitbreidingcompartimenten 11
uitbreidingssleuven 60
uitschakelen van de server 29
integrated baseboard management controller 29
USA, elektronische emissie, Klasse A-kennisge-
ving 206
USB
poortproblemen 148
USB, aansluiting aan voorkant
installeren 87
USB, aansluiting aan voorkant (vervolg)
verwijderen 87
USB-aansluitingen 18
USB-problemen 148
USU, FCC Klasse A-kennisgeving 206
V
vaste-schijfstation
diagnosetests, typen van 139
formatteren 126
problemen 139
vasteschijfstation
activiteit-LED 17
status-LED 17
vasteschijfstations
hot-swap SAS of SATA, installeren 53
hot-swap SAS of SATA, verwijderen 52
simple-swap SATA, installeren 56
simple-swap SATA, verwijderen 55
veiligheidsvoorschriften
Voorschrift 13 xiii
Voorschrift 15 xiv
ventilator
achterkant
installeren 76
verwijderen 75
vasteschijfstation, assemblage
verwijderen 77
vasteschijfstation, eenheid
installeren 78
ventilatoren
afmetingen 12
gewicht 12
ventilatorkoeling
installeren 105
verwijderen 103
ventilatorkoeling, bevestigingsmodule
verwijderen 108
verklaring (Duitsland) 206
verkrijgen van hulp 195
verontreiniging, fijnstof en gassen 12, 203
verwijderen
achterplaat SAS/SATA-vasteschijfstations 83
adapter 57
bandstation 49
bevestigingsmodule voor ventilatorkoeling 108
bovenste frontplaat 38
CD-station 46
diskettestation 46
DVD-station 46
hot-swap SAS- of SATA-stations 52
hot-swap stations 52
houder voor hot-swap voedingseenheid 90
installeren 39
interne stations 45
kap 35
microprocessor 103
onderste frontplaat 37
PCI-kaart 61
SAS/SATA-controller 93
Trefwoordenregister 215
verwijderen (vervolg)
ServeRAID-MR10i SAS/SATA-controller 95
ServeRAID-MR10is SAS/SATA-controller 97
simple-swap achterplaat 80
simple-swap SATA-stations 55
simple-swap stations 55
systeemplaat 108
ventilator
achterkant 75
vasteschijfstation, assemblage 77
ventilatorkoeling 103
voedingseenheid
niet-hot-swap 99
voorkant, USB-aansluiting 87
voorpaneel 85
verwijdert
batterij 92
DIMM’s 39
hypervisor flash-apparaat 63
poort 64
voedingseenheid
hot-swap 66
vet, thermisch 106
video
problemen 143
video-aansluiting 18
videocontroller, geïntegreerd
specificaties 12
virtuele mediasleutel
installeren 65
voedings-LED 16
voedingseenheid
hot-swap
installeren 68
verwijdert 66
niet-hot-swap
installeren 102
verwijderen 99
volgorde van installatie
installeren 44
voorkant, knoppen en lampjes 15
voorkant, USB-aansluiting
installeren 87
verwijderen 87
voorpaneel
installeren 86
verwijderen 85
voorzieningen 13
voorzieningen en technologieën 7
VRM
fouten-LED 24
W
waarschuwingen 2
wachtwoord, beheerder 118
wachtwoord, systeem 118
Wake on LAN-functie 28
warmteafgifte 12
webinterface
IP-adres verkrijgen 132
website
compatibele opties 40
ondersteuning 195
Ondersteuning door Lenovo 31, 129, 152
ServerProven-lijst 40, 57
sorteren van publicaties 195
Werken in de server met ingeschakelde netvoeding 33
werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische
elektriciteit 33
werkstanden, Ethernet 128
216 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide
Gedrukt in Nederland

Documenttranscriptie

Installatie en gebruik ThinkServer TS200 Machinetypen: 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530 Installatie en gebruik Opmerking: Lees eerst de algemene informatie in Bijlage B, “Kennisgevingen”, op pagina 199 en het document over garantie en ondersteuning, op de Lenovo® ThinkServer-documentatie DVD. Eerste uitgave (november 2009) © Copyright Lenovo 2009. Gedeelten © Copyright International Business Machines Corporation 2009. Inhoudsopgave Beveiliging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . vii Hoofdstuk 1. Kennismaking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Kennisgevingen en instructies in dit document . . . . . . . . . . . . . . 2 Overige documentatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Hoofdstuk 2. Wegwijzer voor installatie van de server. . . . . . . . . . 5 Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server . Voorzieningen en technologieën . . . . . . . . . . Specificaties . . . . . . . . . . . . . . . . . Software . . . . . . . . . . . . . . . . . . EasyStartup . . . . . . . . . . . . . . . . EasyManage. . . . . . . . . . . . . . . . Betrouwbaarheid, beschikbaarheid en services . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 . . . 7 . . . 10 . . . 12 . . . 12 . . . 12 . . . 13 Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding Voorkant . . . . . . . . . . . . . . . . . . Achterkant . . . . . . . . . . . . . . . . . Interne aansluitingen op de systeemplaat . . . . . . Externe aansluitingen op de systeemplaat . . . . . . Schakelaars en jumpers op de systeemplaat . . . . . LED’s op systeemplaat . . . . . . . . . . . . . LED’s voor voedingseenheid . . . . . . . . . . . Kenmerken van de netvoeding van de server. . . . . De server aanzetten . . . . . . . . . . . . . De server uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen . . Installatierichtlijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . Richtlijnen voor systeembetrouwbaarheid . . . . . . . . . Werken in de server met ingeschakelde netvoeding . . . . . Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit Servercomponenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het zijpaneel verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . Zijpaneel installeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . De tweedelige frontplaat verwijderen . . . . . . . . . . . . De onderste frontplaat installeren . . . . . . . . . . . . . De bovenste frontplaat installeren . . . . . . . . . . . . . Een geheugenmodule verwijderen . . . . . . . . . . . . . Een geheugenmodule installeren . . . . . . . . . . . . . Niet-gebufferde DIMM’s (UDIMM’s) . . . . . . . . . . . Geregistreerde DIMM’s (RDIMM’s) . . . . . . . . . . . Interne stations verwijderen en installeren . . . . . . . . . . Een DVD-station verwijderen . . . . . . . . . . . . . . Een DVD-station installeren . . . . . . . . . . . . . . Een bandstation verwijderen . . . . . . . . . . . . . . Een bandstation installeren . . . . . . . . . . . . . . Een hot-swap vasteschijfstation verwijderen . . . . . . . . ID’s voor hot-swap vasteschijfstations . . . . . . . . . . Een hot-swap vasteschijfstation installeren. . . . . . . . . Een simple-swap vasteschijfstation verwijderen . . . . . . . Een simple-swap vasteschijfstation installeren . . . . . . . © Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 15 18 19 20 21 22 25 27 28 29 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31 31 32 33 33 34 35 36 36 38 39 39 40 41 42 45 46 47 49 50 52 53 53 55 56 iii Voedings- en signaalkabels voor interne stations . . . . Een adapter verwijderen . . . . . . . . . . . . . . Een kaart installeren . . . . . . . . . . . . . . . . Een PCI-kaart verwijderen. . . . . . . . . . . . . . Een PCI-kaart installeren . . . . . . . . . . . . . . Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB verwijderen Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB installeren De virtuele mediasleutel verwijderen . . . . . . . . . . De virtuele mediasleutel installeren . . . . . . . . . . Een hot-swap voedingseenheid verwijderen . . . . . . . Een hot-swap voedingseenheid installeren . . . . . . . . Een beveiligingsbeugel installeren . . . . . . . . . . . De installatie voltooien . . . . . . . . . . . . . . . De tweedelige frontplaat terugplaatsen . . . . . . . . Het zijpaneel terugplaatsen . . . . . . . . . . . . Kabels aansluiten . . . . . . . . . . . . . . . . De serverconfiguratie bijwerken . . . . . . . . . . . Externe apparaten aansluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56 57 59 61 62 63 63 64 65 66 68 69 71 71 73 74 74 74 Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 75 De systeemventilator aan de achterzijde verwijderen . . . . . . . . . . . 75 De systeemventilator aan de achterzijde installeren . . . . . . . . . . . 76 De ventilatoreenheid van het vasteschijfstation verwijderen . . . . . . . . 77 De ventilatoreenheid van het vasteschijfstation installeren . . . . . . . . . 78 De simple-swap achterplaat verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . 80 De simple-swap achterplaat installeren . . . . . . . . . . . . . . . . 81 Achterplaat van SAS/SATA-vasteschijfstation verwijderen . . . . . . . . . 83 Achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijfstations installeren . . . . . . . . . 84 Voorpaneel verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85 Voorpaneel installeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86 USB-aansluiting aan voorkant verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . 87 USB-aansluiting aan voorkant installeren . . . . . . . . . . . . . . . 87 Verwijderen van kaartklem aan achterzijde. . . . . . . . . . . . . . . 88 Installeren van kaartklem aan achterzijde . . . . . . . . . . . . . . . 89 Verwijderen van kaartklem aan voorzijde . . . . . . . . . . . . . . . 89 Installeren van kaartklem aan voorzijde . . . . . . . . . . . . . . . . 90 Houder van hot-swap voedingseenheid verwijderen . . . . . . . . . . . 90 Houder van hot-swap voedingseenheid installeren . . . . . . . . . . . . 91 De batterij verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92 De batterij installeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92 FRU’s verwijderen en vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93 Een ServeRAID BR10-il-controller verwijderen . . . . . . . . . . . . 93 Een ServeRAID BR10-il-controller installeren . . . . . . . . . . . . . 94 Een optionele ServeRAID-MR10i SAS/SATA-controller verwijderen . . . . . 95 Een optionele ServeRAID-MR10i SAS/SATA-controller installeren . . . . . 95 Een optionele ServeRAID-MR10is VAULT SAS/SATA-controller verwijderen 97 Een optionele ServeRAID-MR10is VAULT SAS/SATA-controller installeren 97 Een niet-hot-swap voedingseenheid verwijderen. . . . . . . . . . . . 99 Een niet-hot-swap voedingseenheid installeren. . . . . . . . . . . . 102 Microprocessor en ventilatorkoeling verwijderen . . . . . . . . . . . 103 Microprocessor en ventilatorkoeling installeren . . . . . . . . . . . . 105 De systeemplaat verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108 De systeemplaat installeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110 Hoofdstuk 7. De server configureren . . . . . . . . . . . . . . . 113 Werken met het programma Setup Utility . . . . . . . . . . . . . . . 114 iv ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Het programma Setup Utility starten. . . . . . . . . . . . . . Menuopties in het programma Setup Utility . . . . . . . . . . . Wachtwoorden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Werken met het programma Boot Manager . . . . . . . . . . . . RAID-controllers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Werken met het programma WebBIOS . . . . . . . . . . . . Werken met het programma ThinkServer EasyStartup . . . . . . . . Voordat u de EasyStartup-DVD gaat gebruiken . . . . . . . . . Installatie en configuratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . RAID configureren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Werken met het programma LSI Configuration Utility . . . . . . . Normale installatie van het besturingssysteem . . . . . . . . . . Het programma Broadcom Gigabit Ethernet Utility inschakelen . . . . . De Gigabit Ethernet-controller configureren . . . . . . . . . . . . De firmware bijwerken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Werken met het programma EasyUpdate Firmware Updater . . . . . Backup van serverfirmware starten . . . . . . . . . . . . . . . De Integrated Management Module . . . . . . . . . . . . . . . De voorziening voor aanwezigheid op afstand en maken van een schermafdruk van een blauw scherm gebruiken . . . . . . . . . . . . IP-adres bemachtigen voor toegang tot de webinterface . . . . . . Aanmelden op de webinterface . . . . . . . . . . . . . . . Programma Advanced Settings Utility . . . . . . . . . . . . . . Installeren van ThinkServer EasyManage-software . . . . . . . . . Installatievereisten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Installatievolgorde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Installeren van Windows 2008 32-bit componenten . . . . . . . . De LANDesk Software Agent verwijderen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114 114 118 119 120 121 123 124 124 125 125 127 128 128 128 129 130 130 . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131 132 132 133 133 133 134 134 135 Hoofdstuk 8. Problemen oplossen . . . . . . . . . . Tabellen voor probleemoplossing . . . . . . . . . . . . Problemen met het DVD-station . . . . . . . . . . . Algemene problemen . . . . . . . . . . . . . . . Problemen met het vaste-schijfstation . . . . . . . . . Incidentele problemen . . . . . . . . . . . . . . . Problemen met toetsenbord, muis of aanwijsapparaat . . . Problemen met het geheugen . . . . . . . . . . . . Microprocessorproblemen . . . . . . . . . . . . . Beeldschermproblemen . . . . . . . . . . . . . . Problemen met optionele apparatuur . . . . . . . . . Voedingsproblemen. . . . . . . . . . . . . . . . Problemen met de seriële poort . . . . . . . . . . . Softwareproblemen . . . . . . . . . . . . . . . . Problemen met USB-poorten . . . . . . . . . . . . Voedingsproblemen oplossen . . . . . . . . . . . . . Problemen Ethernet-controllers oplossen . . . . . . . . . Onbepaalde problemen oplossen. . . . . . . . . . . . Eventlogboeken . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eventlogboeken openen met het programma Setup Utility . Eventlogboeken bekijken zonder de server opnieuw te starten Logboek voor systeemevents . . . . . . . . . . . . . POST-geluidssignalen . . . . . . . . . . . . . . . . Integrated Management Module - foutberichten . . . . . . Diagnoseprogramma’s, berichten en foutcodes. . . . . . . Werken met de diagnoseprogramma’s . . . . . . . . . Tekstberichten bij diagnose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137 137 138 138 139 139 140 141 142 143 145 146 147 148 148 149 149 150 151 151 152 153 153 161 192 192 193 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Inhoudsopgave v Het testlogboek bekijken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193 Diagnoseberichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194 Bijlage A. Hulp en technische Voordat u belt . . . . . . . De documentatie gebruiken . . Hulp en informatie op internet . Service aanvragen . . . . . Andere services . . . . . . Extra services aanschaffen . . Productservice Lenovo . . . assistentie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijlage B. Kennisgevingen . . . . . . . . . . . . . . . Handelsmerken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Belangrijke opmerkingen . . . . . . . . . . . . . . . . . Hergebruik en afvalverwerking van het product . . . . . . . . Fijnstofverontreiniging . . . . . . . . . . . . . . . . . . Naleving van de richtlijn van de Republiek Turkije over Beperking van lijke stoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Kennisgeving recycling voor Japan . . . . . . . . . . . . . Retourzendingsprogramma voor batterijen . . . . . . . . . . Duitse verklaring voor Werkverordening . . . . . . . . . . . Elektromagnetische straling . . . . . . . . . . . . . . . . Verklaring van de Federal Communications Commission (FCC) . Industry Canada Class A emission compliance statement . . . . Avis de conformité à la réglementation d’Industrie Canada . . . Australië en Nieuw-Zeeland, kennisgeving Klasse A . . . . . . Verenigd Koninkrijk: Veiligheidseisen voor telecommunicatie . . . Verklaring van conformiteit met EU-richtlijnen . . . . . . . . Verklaring van conformiteit met Klasse A in Duitsland . . . . . Japan: VCCI-verklaring . . . . . . . . . . . . . . . . Taiwan: waarschuwingsinstructie Klasse A . . . . . . . . . Volksrepubliek China: waarschuwingsinstructie Klasse A . . . . Korea: waarschuwingsinstructie Klasse A . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . gevaar. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195 195 195 195 196 196 197 197 . . . . . 199 200 200 201 202 . . . . . . . . . . . . . . . . 203 204 204 206 206 206 206 206 206 206 207 207 208 208 209 209 Trefwoordenregister . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211 vi ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Beveiliging Before installing this product, read the Safety Information. Antes de instalar este produto, leia as Informações de Segurança. Pred instalací tohoto produktu si prectete prírucku bezpecnostních instrukcí. Læs sikkerhedsforskrifterne, før du installerer dette produkt. Lees voordat u dit product installeert eerst de veiligheidsvoorschriften. Ennen kuin asennat tämän tuotteen, lue turvaohjeet kohdasta Safety Information. Avant d’installer ce produit, lisez les consignes de sécurité. Vor der Installation dieses Produkts die Sicherheitshinweise lesen. Prima di installare questo prodotto, leggere le Informazioni sulla Sicurezza. Les sikkerhetsinformasjonen (Safety Information) før du installerer dette produktet. Antes de instalar este produto, leia as Informações sobre Segurança. © Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. vii Antes de instalar este producto, lea la información de seguridad. Läs säkerhetsinformationen innan du installerar den här produkten. Belangrijk: Elke waarschuwing en elk gevaarbericht in dit document is gelabeld met een nummer. Met dit nummer wordt verwezen naar het Engelse voorschrift en alle vertalingen ervan in de publicatie Safety Information. Als een waarschuwing bijvoorbeeld is voorzien van een label ″Statement 1″ (Voorschrift 1) kunt u de vertalingen voor deze waarschuwing vinden in de publicatie Safety Information, onder ″Statement 1.″ Lees voordat u de procedures uitvoert alle waarschuwingen en voorschriften in dit document zorgvuldig door. Lees ook alle extra veiligheidsrichtlijnen die bij de server of bij optionele apparaten wordt geleverd voordat u het apparaat installeert. viii ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Voorschrift 1: Gevaar! Elektrische stroom van net-, telefoon- en communicatiekabels kan gevaar opleveren. Houd u ter voorkoming van een schok aan het volgende: v Sluit tijdens onweer geen kabels aan en voer geen installatie-, onderhouds- of configuratiewerkzaamheden aan dit product uit. v Sluit alle netsnoeren aan op correct bedrade, geaarde stopcontacten. v Sluit alle apparatuur die met dit product wordt verbonden aan op correct bedrade stopcontacten. v Koppel en ontkoppel signaalkabels indien mogelijk met één hand. v Zet nooit apparatuur aan wanneer u sporen van vuur, water of fysieke beschadigingen ziet. v Ontkoppel de aangesloten netsnoeren, telecommunicatiesystemen, netwerken en modems voordat u kleppen van de apparatuur opent, tenzij anders aangegeven in de installatie- en configuratieprocedures. v Koppel en ontkoppel kabels zoals is aangegeven in de onderstaande tabel bij het installeren, verplaatsen of openen van kleppen van dit product of aangesloten apparatuur. Aansluiten: Ontkoppelen: 1. Zet alles UIT. 1. Zet alles UIT. 2. Sluit eerst alle kabels aan op de apparaten. 2. Haal eerst de stekker uit het stopcontact. 3. Sluit de signaalkabels aan. 4. Ontkoppel alle kabels van de apparaten. 3. Ontkoppel de signaalkabels. 4. Steek de stekker in het stopcontact. 5. Zet het apparaat AAN. Beveiliging ix Voorschrift 2: Let op! Gebruik ter vervanging van de lithiumbatterij alleen een batterij met onderdeelnummer 33F8354, of een gelijkwaardig type batterij. Als uw systeem beschikt over een module waarin een lithiumbatterij is verwerkt, vervang die module dan uitsluitend door een gelijke module van dezelfde fabrikant. De batterij bevat lithium en kan bij verkeerd gebruik exploderen. Houd u aan het volgende: v Gooi de batterij niet in water v Verwarm de batterij niet boven 100°C v Probeer niet de batterij te repareren of uit elkaar te halen. Gooi de batterij niet bij het huisvuil weg, maar behandel deze als klein chemisch afval. x ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Voorschrift 3: Let op! Als u laserproducten (bijvoorbeeld CD-ROM-stations, DVD-stations, glasvezelapparatuur of speciale zenders) installeert, let dan op het volgende: v Open de behuizing niet. Als u de behuizing van het laserproduct opent, kunt u worden blootgesteld aan gevaarlijke laserstraling. In het apparaat bevinden zich geen onderdelen die kunnen worden vervangen. v Het wijzigen van instellingen of het uitvoeren van procedures anders dan hier is beschreven, kan leiden tot blootstelling aan gevaarlijke straling. Gevaar! Sommige laserproducten bevatten een ingebouwde laserdiode van Klasse 3A of 3B. Let op het volgende. LASERSTRALING INDIEN GEOPEND. Kijk niet in de laserstraal en vermijd direct contact met de laserstraal. Class 1 Laser Product Laser Klasse 1 Laser Klass 1 Luokan 1 Laserlaite Appareil A` Laser de Classe 1 Beveiliging xi Voorschrift 4: ≥ 18 kg ≥ 32 kg ≥ 55 kg Let op! Voorzichtig optillen. Voorschrift 5: Let op! De aan/uit-knop op het apparaat en de aan/uit-knop op de voedingseenheid schakelen de elektrische stroom voor het apparaat niet uit. Het apparaat kan ook meer dan één netsnoer hebben. Om te zorgen dat er geen spanning meer op het apparaat staat, dient u alle stekkers uit het stopcontact te halen. 2 1 xii ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Instructie 8: Let op! Verwijder nooit de klep van een voedingseenheid of een ander onderdeel waarop het volgende etiket is geplakt. Gevaarlijke spannings-, stroom- en voltageniveaus binnen componenten waarop dit label is bevestigd. Deze componenten bevatten geen onderdelen die kunnen worden vervangen of onderhouden. Als u vermoedt dat er met een van deze onderdelen een probleem is, neem dan contact op met een onderhoudstechnicus. Voorschrift 11: Let op! Het volgende label geeft de nabijheid aan van scherpe randen, hoeken of verbindingen. Voorschrift 12: Let op! Het volgende label geeft de nabijheid aan van een heet oppervlak. Voorschrift 13: Beveiliging xiii Gevaar! Overbelasting van een verdeelkast kan onder bepaalde omstandigheden leiden tot een elektrische schok of brand. Om dergelijk gevaar te voorkomen, dient u ervoor te zorgen dat de vereiste elektrische invoer van het systeem niet hoger is dan het vastgestelde maximum voor de verdeelkast. De elektrische specificaties van uw apparaat vindt u in de bij dat apparaat geleverde informatie. Voorschrift 15: Let op! Zorg dat het rek stevig is vastgezet om te voorkomen dat het kantelt als de servereenheid naar buiten wordt geschoven. Voorschrift 17: Let op! Het volgende label geeft de nabijheid aan van bewegende delen. Voorschrift 26: Let op! Plaats geen voorwerpen op apparaten die in een rek zijn geïnstalleerd. Waarschuwing: Dit product is geschikt voor gebruik met een IT-voedingssysteem waarbij het maximumvoltage van fase naar fase 240 V bedraagt onder iedere distributiestoringsconditie. xiv ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Hoofdstuk 1. Kennismaking Deze Installation and User Guide is bedoeld voor gebruik bij uw Lenovo® ThinkServer™ TS200 (computertypen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530) server. Dit document bevat informatie over: v Installatie en bekabeling van de server v Starten en configureren van de server v Opties installeren en CRU’s (customer replaceable units) vervangen v Problemen oplossen De server wordt geleverd met de ThinkServer EasyStartup-DVD, om u te helpen bij het configureren van de hardware, het installeren van stuurprogramma’s en het installeren van het besturingssysteem. De server wordt geleverd met beperkte garantie. Informatie over de garantievoorwaarden en het aanvragen van service en assistentie vindt u in het document Garantie en ondersteuning, op de ThinkServer-documentatie DVD. Voor actuele informatie over de server en andere Lenovo-producten gaat u naar: http:// www.lenovo.com/thinkserver . Noteer de informatie over de server in de onderstaande tabel. U hebt deze informatie nodig wanneer u de server registreert bij Lenovo. Productnaam Type computer Modelnummer Serienummer ThinkServer TS200 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530 _____________________________________________ _____________________________________________ Het modelnummer en het serienummer staan op een label aan de onderzijde van de server en aan de voorzijde achter het frontplaatje (zie afbeelding). © Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 1 1 Model en type computer Voor een lijst van ondersteunde optionele apparaten voor de server gaat u naar http://www.lenovo.com/thinkserver en klikt u op de tab Options. Kennisgevingen en instructies in dit document De veiligheidsvoorschriften staan ook in het meertalige document Safety Information, op de Lenovo ThinkServer-documentatie DVD. Elk veiligheidsvoorschrift heeft een nummer dat verwijst naar het corresponderende voorschrift in de documentatie Safety Information. De volgende kennisgevingen en instructies worden in dit document gebruikt: v Opmerkingen: Hierin vindt u belangrijke informatie, tips, instructies en adviezen. v Belangrijk: Deze opmerkingen bevatten informatie of advies waarmee u problemen kunt voorkomen. v Attentie: Deze opmerkingen geven gevaar voor beschadiging van programma’s, apparaten of gegevens aan. Een dergelijke opmerking staat direct voor de instructie of situatie waarbij de beschadiging kan ontstaan. v Waarschuwing: Deze opmerkingen geven situaties aan die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. Een waarschuwing wordt geplaatst precies boven de beschrijving van een mogelijk gevaarlijke procedure, stap of situatie. v Gevaar: Deze opmerkingen geven situaties aan die levensgevaarlijk kunnen zijn. De aanduiding Gevaar wordt geplaatst precies boven de beschrijving van een mogelijk levensgevaarlijke procedure, stap of situatie. 2 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Overige documentatie De Lenovo ThinkServer-documentatie DVD bevat documentatie voor de server, in PDF-indeling (Portable Document Format). Voor de Lenovo ThinkServer-documentatie DVD hebt u Adobe® Reader 5.0 (of hoger) nodig, of xpdf, dat wordt geleverd bij Linux®-besturingssystemen. De volgende tabel beschrijft de inhoud en locatie van de documentatie bij uw server. Document Beschrijving Locatie Lees dit eerst Dit document stuurt u naar de ThinkServer-documentatie DVD, voor volledige informatie over garantie en ondersteuning. gedrukt, aanwezig in de serververpakking Belangrijke kennisgevingen Dit document bevat veiligheidsrichtlijnen en gedrukt, aanwewettelijke bepalingen, die u geacht wordt te zig in de serverlezen voordat u gaat werken met de serverpakking ver. Hardware Maintenance Manual Dit document biedt diagnose-informatie, een lijst van onderdelen, vervangingsprocedures voor alle FRU’s (field replaceable units) (onderdelen die worden vervangen door de technische dienst) en voor alle CRU’s (customer replaceable units). Informatie over garantie en ondersteuning Dit document bevat garantiebepalingen en Beschikbaar op informatie over hoe u contact opneemt met de ThinkServerLenovo Support. documentatie DVD Veiligheidsvoorschriften Dit document bevat alle in de ThinkServer- Beschikbaar op documentatie aanwezige veiligheidsvoorde ThinkServerschriften (in diverse talen). documentatie DVD Website Lenovo Support: http:// www.lenovo.com/ support Hoofdstuk 1. Kennismaking 3 4 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Hoofdstuk 2. Wegwijzer voor installatie van de server De installatieprocedure is afhankelijk van de configuratie van de server op het moment van levering. In sommige gevallen is de server volledig geconfigureerd en hoeft deze alleen te worden aangesloten op de netvoeding en het netwerk. In andere gevallen moeten er hardwarevoorzieningen worden geïnstalleerd, moet hardware en firmware worden geconfigureerd en moet het besturingssysteem worden geïnstalleerd. Tabel 1. Wegwijzer voor installatie van de server Taak Waar vindt u de bijbehorende informatie Uitpakken Hoofdstuk 3, “Wat wordt meegeleverd met uw server”, op pagina 7 Hardwarevoorzieningen Hoofdstuk 5, “Optionele apparaten installeren en vervangen”, op installeren pagina 31 Hoofdstuk 6, “CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen”, op pagina 75 Ethernet-kabel en netsnoeren verbinden met netwerk- en voedingsaansluitingen “Achterkant” op pagina 18 Server starten om de werking ervan te controleren “De server aanzetten” op pagina 28 UEFI-instellingen bekij- “Het programma Setup Utility starten” op pagina 114 ken en waar nodig aanpassen RAID-controllers en array’s configureren “RAID-controllers” op pagina 120 Controleren of er firmware-updates zijn “Werken met het programma EasyUpdate Firmware Updater” op pagina 129 Besturingssysteem en standaard stuurprogramma’s installeren “Werken met het programma ThinkServer EasyStartup” op pagina 123 Installeren van stuurprogramma’s voor toegevoegde voorzieningen Raadpleeg de met de hardwareoptie meegeleverde instructies. Ethernet-instellingen configureren in het besturingssysteem Raadpleeg de Help van het besturingssysteem. Deze stap is niet nodig als het besturingssysteem is geïnstalleerd met het programma ThinkServer EasyStartup. Integrated Management Module testen (hiervoor is de optie IMM Premium vereist) “De Integrated Management Module” op pagina 130 Toepassingen voor extern beheer installeren “Installeren van ThinkServer EasyManage-software” op pagina 133 Toepassingen installeren Raadpleeg de documentatie bij de toepassingen die u wilt installeren. © Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 5 6 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server Het TS200-serverpakket bevat de server, netsnoeren, de ThinkServer-documentatie DVD en opslagmedia met software. 1 2 3 Server Netsnoeren Documentatie en softwaremedia Voorzieningen en technologieën De TS200-server biedt de volgende voorzieningen en technologieën: v UEFI-compatibele serverfirmware De serverfirmware biedt verschillende voorzieningen, waaronder compatibiliteit met Unified Extensible Firmware Interface (UEFI) 2.1, verbeterde RAS-mogelijkheden en compatibiliteitsondersteuning voor BIOS. UEFI vervangt het BIOS (basic input/output system) en definieert een standaardinterface voor besturingssysteem, platformfirmware en externe apparatuur. UEFI-compatibele servers kunnen werken met UEFI-compatibele besturingssystemen, op BIOS-gebaseerde besturingssystemen, met op BIOS gebaseerde adapters, en daarnaast met UEFIcompatibele adapters. Opmerking: De server biedt geen ondersteuning voor DOS (Disk Operating System). v Mogelijkheden voor systeembeheer De IMM (integrated management module) combineert serviceprocessorfuncties, videocontroller en de functie Remote Presence (aanwezigheid op afstand) op één chip. De IMM biedt geavanceerde besturing van serviceprocessors en functies voor bewaking en alertsignalen. Als een omgevingstoestand een drempel overschrijdt of als een systeemcomponent een storing vertoont, verlicht de IMM bepaalde LED’s om te helpen bij de diagnose van het probleem, wordt de fout vastgelegd in het eventlogboek en wordt u geattendeerd op het probleem. De IMM biedt ook een functie voor virtuele aanwezigheid, voor het uitvoeren van beheerfuncties op servers op afstand. De IMM verschaft serverbeheer op afstand via algemene standaardinterfaces: © Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 7 – IPMI (Intelligent Platform Management Interface), versie 2.0 – SNMP (Simple Network Management Protocol), versie 3 – CIM (Common Information Model) – Webbrowser v Voorziening voor aanwezigheid op afstand en vastleggen van blauwe schermen De functie aanwezigheid op afstand biedt de volgende functies: – Video kijken op afstand met grafische resolutie tot 1600 x 1200 met 85 Hz, ongeacht de systeemstatus – Toegang krijgen tot de server op afstand, met het toetsenbord en de muis vanuit een client op afstand – Het CD of DVD-station, het diskettestation en het USB-flashstation toewijzen op een client op afstand, en bestanden van ISO’s en diskette-images toewijzen als virtuele stations die beschikbaar zijn voor gebruik door de server – Een diskette-image uploaden naar het IMM-geheugen en dit toewijzen aan de server als virtueel station De functie voor het vastleggen van blauwe schermen legt de inhoud van de videoweergave vast, voordat de IMM de server opnieuw start omdat de IMM een vastgelopen besturingssysteem heeft geconstateerd. Een systeembeheerder kan het vastleggen van blauwe schermen gebruiken om te helpen bij het bepalen van de oorzaak van het vastlopen. v Preboot-diagnoseprogramma’s De preboot-diagnoseprogramma’s bevinden zich in het geïntegreerde USBgeheugen. Deze programma’s verzamelen en analyseren systeemgegevens om te helpen bij het stellen van een diagnose voor serverproblemen. Het diagnoseprogramma verzamelt de volgende informatie over de server: – Systeemconfiguratie – Netwerkinterfaces en -instellingen – Geïnstalleerde hardware – – – – – Status en configuratie van serviceprocessor VPD (vital product data), firmware en UEFI-configuratie (voorheen BIOS) Status van vasteschijfstation Configuratie van RAID-controller Eventlogboeken voor serviceprocessors De diagnoseprogramma’s maken een samengevoegd logboek net daarin de events uit alle verzamelde logboeken. Deze informatie wordt verzameld in een bestand, dat u kunt verzenden naar Lenovo service and support. Bovendien kunt u deze informatie lokaal bekijken in een gegenereerd tekstbestand. U kunt het logboek ook kopiëren naar een verwisselbaar medium en laten afbeelden in een webbrowser. Aanvullende informatie over preboot-diagnoseprogramma’s vindt u in de Hardware Maintenance Manual. v EasyStartup DVD Het programma ThinkServer EasyStartup begeleidt u bij het configureren van de hardware, de RAID-controller en bij het installeren van het besturingssysteem en de stuurprogramma’s. v EasyManage DVD 8 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Het programma ThinkServer EasyManage helpt u bij het beheren van uw servers en clients, via niet-lokale probleemmelding en door middel van bewaking en waarschuwingen. v Geïntegreerde netwerkondersteuning De server wordt geleverd met een geïntegreerde Ethernet-controller (dual-port Intel 82574L Gigabit), die verbindingen met een netwerk van 10 Mbps, 100 Mbps of 1000 Mbps ondersteunt. Meer informatie vindt u in “De Gigabit Ethernetcontroller configureren” op pagina 128. v IPMI (Intelligent Platform Management Interface) 2.0 In de opdrachtregelinterface hebt u met het IPMI 2.0-protocol rechtstreeks toegang tot functies voor serverbeheer. In de opdrachtregelinterface kunt u opdrachten opgeven voor het besturen van de servervoeding, het bekijken van systeemgegevens en het identificeren van de server. U kunt ook een of meer opdrachten opslaan in een tekstbestand en dit bestand uitvoeren als script. v Grote capaciteit voor gegevensopslag en hot-swap functionaliteit Sommige hot-swap servermodellen ondersteunen het gebruik van vier 3,5-inch hot-swap vasteschijfstations. Met de hot-swap voorziening kunt u vasteschijfstations toevoegen, verwijderen of vervangen zonder de server uit te hoeven schakelen. v Grote systeemgeheugencapaciteit De server ondersteunt maximaal 32 GB aan systeemgeheugen, als er geregistreerde DIMM’s zijn geïnstalleerd. De server ondersteunt maximaal 16 GB aan geheugen, als er niet-gebufferde DIMM’s zijn geïnstalleerd. De geheugencontroller ondersteunt ECC-geheugen en niet-ECC geheugen voor maximaal 6 PC3-8500 of PC3-10600R-999 (single-rank of dual-rank), 1066 en 1333 MHz, DDR3 (derde generatie double-data-rate), geregistreerde en ongebufferde SDRAM-DIMMs. v Redundante verbindingen Door het toevoegen van een optionele netwerkinterfacekaart (NIC) krijgt u de beschikking over een failovervoorziening voor een redundante Ethernet-verbinding. Als een probleem optreedt voor de primaire Ethernet-verbinding, wordt al het Ethernet-verkeer voor de primaire verbinding automatisch overgeschakeld naar de redundante NIC. Als de juiste stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd, vindt de overschakeling plaats zonder gegevensverlies en zonder tussenkomst van de gebruiker. v High-performance grafische controller De server heeft een high-performance grafische controller die hoge resoluties ondersteunt en vele prestatieverhogende functies voor het besturingssysteem bevat. v Redundante verbindingen Door het toevoegen van een optionele netwerkinterfacekaart (NIC) krijgt u de beschikking over een failovervoorziening voor een redundante Ethernet-verbinding. Als een probleem optreedt voor de primaire Ethernet-verbinding, wordt al het Ethernet-verkeer voor de primaire verbinding automatisch overgeschakeld naar de redundante NIC. Als de juiste stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd, vindt de overschakeling plaats zonder gegevensverlies en zonder tussenkomst van de gebruiker. v Dual-core of quad-core verwerking De server ondersteunt één Intel Xeon dual-core- of quad-core-microprocessor. v RAID-ondersteuning Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server 9 De server ondersteunt een interne RAID SAS-controller, die u nodig hebt om te kunnen werken met hot-swap vasteschijfstations en voor het definiëren van RAID-configuraties. v TCP/IP offload engine (TOE)-ondersteuning De Ethernet-controllers in de server ondersteunen TOE, een technologie voor het offloaden van de TCP/IP-stroom van de microprocessors en het I/O-subsysteem, voor het verhogen van de snelheid van de TCP/IP-stroom. Als een besturingssysteem met ondersteuning voor TOE actief is op de server terwijl TOE is ingeschakeld, ondersteunt de server TOE-verwerking. Raadpleeg de documentatie bij het besturingssysteem voor informatie over het inschakelen van TOE. Opmerking: Op het moment dat document is geschreven biedt het Linux®besturingssysteem geen ondersteuning voor TOE. Specificaties De volgende informatie geeft een overzicht van de voorzieningen en specificaties van de server. Afhankelijk van het specifieke servermodel kunnen sommige voorzieningen niet van toepassing zijn. 10 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Tabel 2. Voorzieningen en specificaties Microprocessor: Optische SATA-stations: v Ondersteunt één Intel® Xeon® 3400 series quad-core microprocessor v UltraSlim DVD-ROM-combo (optioneel) Geïntegreerde functies: v IMM (Integrated Management Module), voor besturing van de serviceprocessor v Multi-burner (optioneel) en bewakingsfuncties, videocontroller en v Ontworpen voor LGA 1156-socket (als de optionele virtuele mediasleutel Uitbreidingcompartimenten voor vastev Uitbreidbaar tot vier ’cores’ geïnstalleerd is) een niet-lokaal toetsenschijfstations (afhankelijk van het bord, video, muis, en functionaliteit voor v 32 KB instructiecache, 32 KB model): Maximaal vier 3.5-inch hot-swap vasteschijfstations op afstand gegevenscache en een cache van SAS-sen of maximaal vier compartimenten v Intel 82574L Gb Ethernet-controller met maximaal 8 MB voor gemeenschappelijk voor 3,5-inch hot-swap SATA-schijfs ondersteuning voor TCP/IP Offload gebruik door de ’cores’ Engine (TOE) en Wake on LAN Maximaal zes uitbreidingssleuven v Ondersteuning voor Intel Extended v Zeven USB (Universal Serial Bus) 2.0 (afhankelijk van het model): Memory 64 Technology (EM64T) poorten (twee aan de voorkant en vier v Zes uitbreidingssleuven op de systeemaan de achterkant) en één interne poort Opmerking: plaat voor de optionele USB Hypervisor key v Gebruik het programma Setup Utility om v Twee Ethernet-poorten v Twee sleuven voor PCI Express Gen2 het type en de snelheid van de micropv Vier-poorts geïntegreerde SATA-controlx8 (x8-links) rocessor vast te stellen. ler v Eén sleuf voor PCI Express Gen2 x4 v Voor een lijst van ondersteunde micropv Geïntegreerde TPM (Trusted Platform (x4-link) rocessors gaat u naar http:// Module)-ondersteuning v Twee sleuven voor PCI 32-bit/33 MHz www.lenovo.com/thinkserver/ en klikt u v Eén seriële poort op de tab Options. v Eén sleuf voor PCI Express Gen2 x4 (x4 v Eén VGA-poort electrisch en mechanisch) voor adapter Geheugen: ServeRAID BR10il v Minimum: 1 GB v Maximum: 32 GB Voedingseenheid: – 16 GB bij gebruik van niet-gebufferde DIMM’s (UDIMM’s) Eén voedingseenheid van 401 watt of twee – 32 GB bij gebruik van geregistreerde hoog efficiënte voedingseenheden van DIMM’s (RDIMM’s) 430-watt v Typen: PC3-8500 of PC3-10600R-999 (single-rank of double-rank), 1066 en Ventilators: De server wordt standaard 1333 MHz, ECC, en uitsluitend DDR3 geleverd met drie ventilators met regelbare geregistreerde of niet-gebufferde snelheid. SDRAM DIMM’s. v Aansluitingen: Zes DIMM-aansluitingen, tweewegs interleaved v Ondersteunt: – Niet-gebufferde DIMM’s van 1 GB, 2 GB en 4 GB (indien beschikbaar) – geregistreerde DIMM’s van 1 GB, 2 GB, 4 GB en 8 GB (indien beschikbaar) Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server 11 Tabel 2. Voorzieningen en specificaties (vervolg) Videocontroller (geïntegreerd in de IMM): v Matrox G200 v Compatibel met SVGA en VGA v 128 MB SDRAM videogeheugen RAID-controllers: v ServeRAID BR10il v ServeRAID-MR10i v ServeRAID-M1015 v ServeRAID M5015 v ServeRAID MR10is VAULT Geluidsafgifte: v Geluidsvolume, inactief: maximaal 6,5 bels v Geluidsvolume, in bedrijf: maximaal 6,5 bels Omgeving: v Luchttemperatuur: – Server ingeschakeld: 10°C tot 35°C (50,0°F tot 95,0°F); hoogte: 0 tot 914,4 m (3000 voet) – Server ingeschakeld: 10°C tot 32°C (50,0°F tot 89,6°F); hoogte: 914,4 m (3000 voet) tot 2133,6 m (7000 voet) – Server uitgeschakeld: 10°C tot 43°C (50°F tot 109,4°F); maximumhoogte: 2133,6 m (7000 voet) – Transport: -40°C tot 60°C (-104°F tot 140°F) v Luchtvochtigheid: – Server ingeschakeld: 8% tot 80% – Server uitgeschakeld: 8% tot 80% v Fijnstofverontreiniging: Waarschuwing: Stofdeeltjes in de lucht en reactieve gassen kunnen op zichzelf en in combinatie met andere omgevingsfactoren, zoals luchtvochtigheid of temperatuur, kunnen een risico vormen voor de server. Opmerking: De maximale beeldschermresolutie is 1280 x 1024 Grootte: v Hoogte: 448 mm v Diepte: 483 mm v Breedte: 265 mm v Maximumgewicht: 20,8 kg, bij volledige configuratie Warmteafgifte: Opmerkingen: 1. Stroomverbruik en warmte-afgifte kunnen variëren en zijn afhankelijk van het aantal en het soort geïnstalleerde opties en de gebruikte optionele functies voor energiebeheer. 2. De geluidsniveaus zijn vastgesteld in gecontroleerde omgevingen, volgens de procedures van American National Standards Institute (ANSI) S12.10 en ISO 7779 en voldoet aan ISO 9296. De werkelijke geluidsniveaus kunnen de hier genoemde waarden overtreffen als gevolg van reflecterend geluid en andere geluidsbronnen. Het geluidsniveau, in bels, wordt opgegeven als bovengrens van het geluidsniveau voor een willekeurige steekproef van systemen. Warmteafgifte (bij benadering): v Minimumconfiguratie: 630 BTU per uur (185 Watt) v Maximumconfiguratie: 1784 BTU per uur 3. Er is geen aansluiting voor toetsenbord (523 Watt) of muis op de server. U kunt een USBtoetsenbord of -muis aansluiten op de Elektrische invoer: USB-aansluitingen. v Sinusgolf invoer (50 / 60 Hz) vereist v Invoerspanning laag bereik: – Minimum: 100 V wisselstroom – Maximum: 127 V wisselstroom v Invoerspanning hoog bereik: – Minimum: 200 V wisselstroom – Maximum: 240 V wisselstroom v Opgenomen vermogen (bij benadering): – Minimum: 0,102 kVA – Maximum: 0,55 kVA Software Lenovo verschaft software met behulp waarvan u aan de slag kunt gaan met uw server. EasyStartup Het programma ThinkServer EasyStartup vereenvoudigt de procedure voor uw RAID-controller en voor het installeren van ondersteunde Microsoft® Windows- en Linux-besturingssystemen en stuurprogramma’s op uw server. Het programma EasyStartup is op DVD meegeleverd met uw server. De DVD start zichzelf op. De gebruikershandleiding voor het programma EasyStartup is aanwezig op de DVD en kan rechtstreeks worden geopend in de programma-interface. Meer informatie vindt u in “Werken met het programma ThinkServer EasyStartup” op pagina 123. EasyManage De ThinkServer EasyManage Core Server biedt gecentraliseerd inventaris beheer voor hardware en software en beveiligd geautomatiseerd systeembeheer, via een centrale console. Met de ThinkServer EasyManage Agent kunt u voor andere clients in het netwerk instellen dat deze worden beheerd door de centrale console. 12 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide De ThinkServer EasyManage Core Server wordt ondersteund in Microsoft Windows Server 2008 (32-bit)-producten. ThinkServer EasyManage Agent wordt ondersteund door 32-bite en 64-bits Windows-, Red Hat- en SUSE-besturingssystemen. Betrouwbaarheid, beschikbaarheid en services Drie belangrijke functies in een serverontwerp zijn betrouwbaarheid, beschikbaarheid en services. Met behulp van de RAS-functies blijft de integriteit van de gegevens on de server gewaarborgd en is uw server beschikbaar zodra u deze nodig hebt. Bovendien kunt u eenvoudig een diagnose stellen van problemen en de problemen corrigeren. De server beschikt over de volgende RAS-functies: v Advanced Configuration and Power Interface (ACPI) v Geavanceerde Advanced Desktop Management Interface (DMI)-voorzieningen v v v v Automatisch herstellen of opnieuw proberen bij fouten Automatische geheugenverkleining bij vaststellen van fouten Automatisch opnieuw starten bij een NMI (nonmaskable interrupt) ASR (Automatic Server Restart)-logica ter ondersteuning voor het opnieuw starten van een systeem wanneer het besturingssysteem niet meer reageert. v Automatische herstart van de server na stroomuitval, op basis van de UEFIinstelling v Beschikbaarheid van microcodeniveau ABR (Automatic BIOS Recovery) Geïntegreerde menugestuurde configuratie van systeem en RAID Ingebouwde bewaking van ventilator, voeding, temperatuur en voltage Ventilators met snelheidssensoren Klantenondersteuning 24 uur per dag, 7 dagen per week1 Diagnoseondersteuning voor ServeRAID-adapters Foutcodes en -berichten ECC (error correcting code) DDR (double-data-rate) SDRAM (synchronous dynamic random access memory) met SPD (serial presence detect) v Logboekregistratie van POST-fouten v Hot-swap SAS-vasteschijfstations v Geïntegreerde Ethernet-controllers v v v v v v v v v Intelligent Platform Management Interface (IPMI) 2.0 v Beveiligingsslot voor fysieke veiligheid Berichten over geheugenwijzigingen worden vastgelegd in het foutenlogboek Zelftest bij opstarten (POST) Hardware Failure Prediction-alertsignalen ROM-controlegetallen Redundante Ethernet-voorzieningen (vereist een optionele Ethernet-adapter) met failover-ondersteuning v Standby voltage voor systeembeheerfuncties en bewaking v Automatische configuratie vanuit het configuratiemenu v Systeemfouten-LED op de frontplaat en diagnose- LED’s op de systeemplaat v v v v v 1. Servicebeschikbaarheid varieert per land. De responstijd varieert; vakantiedagen worden mogelijk niet meegerekend. Hoofdstuk 3. Wat wordt meegeleverd met uw server 13 v Microcode met upgrademogelijkheid voor POST, UEFI, en in ROM residente code, lokaal of via een LAN v VPD: bevat serienummergegevens en onderdeelnummers van vervangende onderdelen, opgelsagen in niet-vluchtig geheugen, voor eenvoudiger beheer van op afstand. v Wake on LAN-voorziening 14 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding In dit gedeelte worden de knoppen en LED’s beschreven en wordt uitgelegd hoe de server moet worden aan- en uitgezet. Voorkant In de volgende afbeeldingen ziet u de knoppen, lampjes en aansluitingen aan de voorkant van de server. Hieronder ziet u een afbeelding van het model voor 3,5-inch SAS/SATA hot-swap vasteschijfstations: 1 2 3 4 5 6 LED vasteschijfstation (groen) Status-LED vasteschijfstation (amber) LED DVD-station (groen) Informatiepaneel aan de voorkant Netspanningslampje Aan/uit-knop 7 8 LED vaste- schijfstation Systeemfouten-LED 9 10 11 USB 2 USB 1 DVD-uitwerpknop Hieronder ziet u een afbeelding van het model voor 3,5-inch SATA simple-swap vasteschijfstations: © Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 15 1 2 3 4 5 Simple-swap vasteschijfstation LED DVD-station (groen) Informatiepaneel aan de voorkant Netspannings- lampje Aan/uit- knop 6 7 8 9 10 LED vasteschijfstation Systeemfouten-LED USB 2 USB 1 DVD-uitwerpknop Activiteit-LED DVD-station: Als deze LED brandt, is het DVD-station in gebruik. Systeemspannings-LED: Wanneer deze LED brandt en niet knippert, geeft dat aan dat de server is ingeschakeld. Wanneer deze LED knippert, geeft dat aan dat de server is uitgeschakeld maar nog steeds is aangesloten op een voedingsbron. Als deze LED niet brandt, is er geen netvoeding beschikbaar of is de voedingseenheid of de LED zelf defect. Een systeemspannings-LED bevindt zich altijd aan de achterzijde van de server. Aan/uit-knop en voedings-LED: Druk op deze knop om de server handmatig aan en uit te zetten of om de server uit een slaapstand te halen. De mogelijke statussen van de voedings-LED: Uit: Er is geen netvoeding aanwezig, of de voedingseenheid of de LED zelf is defect. Snel knipperen (4 keer per seconde): De server is uitgezet en niet gereed om aan te zetten. De aan/uit-knop is uitgeschakeld. Dit duurt ongeveer 1 tot 3 minuten. Langzaam knipperen (een keer per seconde): De server is uitgezet en gereed om aan te zetten. U kunt de aan/uit-knop indrukken om de server aan te zetten. Aan: De server is ingeschakeld. 16 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Langzaam aan en uit gaan: De server bevindt zich in een slaapstand. Als u de server wilt terugbrengen uit de slaapstand, drukt u op de aan/uit-knop of gebruikt u de webinterface van IMM. Raadpleeg “Aanmelden op de webinterface” op pagina 132 voor informatie over het aanmelden bij de webinterface van IMM. Activiteit-LED vasteschijfstation: Deze LED knippert als het vaste-schijfstation in gebruik is. Systeemlocator-LED: Gebruik deze LED om de server visueel te vinden tussen andere servers. Systeeminformatie-LED: Als deze LED brandt, is er een niet-kritieke event opgetreden. Systeemfouten-LED: Deze LED gaat branden wanneer er een systeemfout optreedt. USB-aansluitingen 1 en 2: Op deze aansluitingen kunt u USB-apparatuur aansluiten. DVD-uitwerpknop: Druk op deze knop om een DVD of CD te verwijderen uit het DVD-station. Status-LED vasteschijfstation: Op sommige servermodellen beschikt elk hot-swap vasteschijfstation over een status-LED. Als deze LED brandt, is het station defect. Als een optionele RAID-controller is geïnstalleerd op de server en wanneer deze LED langzaam knippert (een keer per seconde), wordt het schijfstation opnieuw opgebouwd. Als de LED snel knippert (drie keer per seconde), identificeert de controller het station. Activiteit-LED vasteschijfstation: Deze LED knippert als het station in gebruik is. Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 17 Achterkant In onderstaande afbeelding ziet u waar de aansluitingen en LED’s zich bevinden aan de achterkant van de server. 1 2 3 USB 3 en 4 USB 1 en 2 Ethernet-aansluitingen 5 6 7 4 Video-aansluiting 8 Serieel (Com1) Aansluiting voor netvoeding Ethernet-LED voor verzenden/ ontvangen (amber) Status-LED Ethernet-verbinding (groen) USB-aansluitingen 1-4: Sluit een USB-apparaat aan op een van deze aansluitingen, bijvoorbeeld een USB-muis of -toetsenbord. Ethernet-aansluitingen 10/100/1000: Met deze aansluitingen kunt u de server verbinden met een netwerk. Aansluiting voor netsnoer: Sluit het netsnoer aan op deze aansluiting. Video-aansluiting: Sluit een beeldscherm aan op deze aansluiting. Seriële aansluiting 1 (COM 1): Sluit een 9-pins serieel apparaat aan op deze aansluiting. De seriële poort wordt gedeeld met de IMM (integrated management module). De IMM kan de besturing overnemen van de gemeenschappelijke seriële poort, voor de omleiding van de tekstconsole en voor het omleiden van serieel verkeer, met behulp van SOL (Serial over LAN). Ethernet-aansluitingen: Gebruik een van beide aansluitingen om de server te verbinden met een netwerk. Als u Ethernet-aansluiting 1 gebruikt, kan via een enkele kabel het netwerk gemeenschappelijk worden gebruikt met de IMM. 18 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Interne aansluitingen op de systeemplaat DIMMs DIMMs Heatsink Orientation Microprocessor Op de volgende afbeeldingen ziet u de interne aansluitingen en schakelaars op de systeemplaat. Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 19 1 DIMM 1 11Ventilatoraansluiting 1 21Sleuf 2: PCIe2 x8, 25w 2 DIMM 2 12Aansluiting voor de achterplaatconfiguratie van de vaste schijf 3 DIMM 3 13Aansluiting bediening- 23Batterij spaneel 4 DIMM 4 14Signaal aansluitng voor simple-swap HDD op de achterplaat 24Voedingsaansluiting 2 5 DIMM 5 15Wake-on-LAN-aansluiting 25Aansluiting voor Virtual media key 6 DIMM 6 16Aansluiting voor optisch station 26Voedingsaansluiting 1 7 Microprocessor 17Anasluiting voor hypervisor-flashapparaat 27Voedingsaansluiting 3 8 Ventilatoraansluiting 3 18Sleuf 5: PCI 32-bits, 33 MHz 28Voedingsaansluiting 4 9 Ventilatoraansluiting 2 19Sleuf 4: PCI 32-bits, 33 MHz 29Niet in gebruik 10Aansluiting voor RAIDcontroller 20Sleuf 3: PCIe2 x1, 10w 30Niet in gebruik 22Sleuf 1: PCIe2 x8, 25w Externe aansluitingen op de systeemplaat 20 DIMMs DIMMs Heatsink Orientation Microprocessor In de volgende afbeelding worden de externe I/O-aansluitingen en de NMI-knop op de systeemplaat weergegeven. ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 1 Seriële aansluiting (com 1) 5 2 Video-aansluiting 6 USB-aansluitingen 3 en 4 3 Ethernet-aansluiting 1 7 SW1 (NMI-knop) 4 USB-aansluitingen 1 en 2 Ethernet-aansluiting 2 Schakelaars en jumpers op de systeemplaat DIMMs DIMMs Heatsink Orientation Microprocessor In de onderstaande afbeelding ziet u de locaties van de schakelaars en jumpers op de systeemplaat. In de volgende tabel worden de jumpers op de systeemplaat beschreven. Tabel 3. Jumpers systeemplaat Nummer van jumper Naam van jumper Instelling van jumper JP1 CMOS-jumper 1 wissen v Pinnen 1 en 2: CMOSgegevens behouden (standaard). v Pinnen 2 en 3: CMOSgegevens wissen (met inbegrip van systeemwachtwoord en beheerderswachtwoord) JP6 Jumper opstartblok 2 v Pinnen 1 en 2: Opstarten vanaf primaire BIOSpagina (standaard). v Pinnen 2 en 3: Opstarten vanaf backup van een BIOS-pagina. Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 21 Tabel 3. Jumpers systeemplaat (vervolg) Nummer van jumper Naam van jumper Instelling van jumper Opmerkingen: 1. Als er geen jumper aanwezig is, reageert de server alsof de pinnen zijn ingesteld op 1 en 2. 2. Door het wijzigen van de positie van de hersteljumper voor het opstarten van UEFI van pinnen 1 en 2 naar pinnen 2 en 3 voordat de server is ingeschakeld, wordt gewijzigd welke pagina met ROM-geheugen van flash is geladen. Wijzig de positie van de jumperpin niet nadat de server is ingeschakeld. Dit kan een onverwacht probleem veroorzaken. Belangrijk: 1. Voordat u schakelaarstanden wijzigt of jumpers verplaatst, schakelt u de server uit; vervolgens ontkoppelt u alle voedingssnoeren en externe kabels. Raadpleeg de informatie in “Installatierichtlijnen” op pagina 31, “Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit” op pagina 33 en “De server uitschakelen” op pagina 29. 2. Schakelaars voor de systeemplaat of jumperblokken die niet worden afgebeeld in de voorbeelden in dit document zijn gereserveerd. LED’s op systeemplaat 22 DIMMs DIMMs Heatsink Orientation In de volgende afbeelding ziet u waar op de systeemplaat zich de LED’s bevinden. 1 Fouten-LED ventilator 5 9 2 Fouten-LED ventilator 4 10 Fouten-LED PCI Express-sleuf 1 3 H8 Hartslag-LED 11 Fouten-LED microprocessor Fouten-LED PCI Express-sleuf 2 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 4 Fouten-LED ventilator 3 12 Fouten-LED batterij 5 Fouten-LED ventilator 2 13 Spaarstanden-LED 6 Fouten-LED ventilator 1 14 Fouten-LED systeemplaat 7 LED voor SAS/SATAcontroller 15 Fouten-LED’s voor DIMM’s 1-6 8 LED voor functionaliteit van IMM Tabel 4. LED’s op systeemplaat lampje Beschrijving Fouten-LED’s Als een van deze LED’s brandt, is de bijbehorende component defect. Hartslag-LED voor Baseboard Management Controller Als deze LED knippert, functioneert de IMM normaal. Spaarstanden-LED Als deze LED brandt, is de server aangesloten op de netvoeding. In de onderstaande tabel worden de LEDs op de systeemplaat en de uitbreidingskaart beschreven en worden mogelijke acties aangeboden voor het oplossen van de aangetroffen problemen. v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Brandende LED voor systeemfouten of informatie Beschrijving Handeling Fouten-LED’s voor Een DIMM is defect of onjuist DIMM’s 1 tot en met 6 geïnstalleerd. 1. Verwijder de DIMM die wordt aangegeven door een brandende LED. 2. Plaats de DIMM opnieuw. 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. DIMM b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 23 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Brandende LED voor systeemfouten of informatie Beschrijving Fouten-LED CPU 1 Handeling Microprocessor 1 is defect, ont1. Raadpleeg logboek voor systeemevents om vast te breekt of is onjuist geïnstalleerd. stellen waarom de LED brandt. Opmerking: (Alleen voor service2. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats de micromedewerkers) Zorg dat de microproprocessor opnieuw. cessors in de juistye volgorde zijn geinstalleerd; raadpleeg de procedu- 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start res voor het verwijderen en installede server telkens opnieuw op: ren van een microprocessor in de Hardware Maintenance Manual. a. (Alleen voor servicemedewerkers) Microprocessor b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat CPU-discrepantie Er is een afwijkende microprocessor 1. Start het programma Setup Utility en vergelijk de geïnstalleerd. specificaties van de geïnstalleerde microprocesOpmerking: Alle microprocessors sors. moeten werken met dezelfde snel2. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder en heid en cachegrootte. vervang een van de microprocessors zodat beide met elkaar overeenkomen. VRM-fout Microprocessor 2 VRM is defect of incorrect geïnstalleerd. 1. Plaats opnieuw de VRM 2. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. VRM b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 3. Vervang de VRM Fouten-LED systeemplaat De CPU-VRD op de systeemplaat, de spanningsregelaars of beide werken niet meer. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Batterijstoring Batterij is bijna leeg. 1. Vervang de CMOS-lithiumbatterij, indien nodig. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 24 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Brandende LED voor systeemfouten of informatie Beschrijving Hartslag-LED voor IMM Geeft de status van het opstartproces van de IMM aan. Handeling Als de LED niet binnen 30 seconden dat de server is aangesloten op het lichtnet begint te knipperen, doet u het volgende: Als de server is aangesloten op 1. (Alleen voor servicemedewerkers) Herstel de netspanning, knippert deze LED in firmware met behulp van de IMM herstelschakelaar hoog tempo om aan te geven dat de (zie “Schakelaars en jumpers op de systeemplaat” IMM-code wordt geladen. Zodra het op pagina 21). laden voltooid is, stopt de LED korte 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de tijd met knipperen. Daarna gaat de systeemplaat. LED langzaam knipperen om aan te geven dat de IMM volledig operationeel is. U kunt de server dan starten door op de aan/uit-knop te drukken. Fouten-LED’s voor PCI-sleuf 1 tot en met 8 Er is een fout opgetreden op een PCI-bus of op de systeemplaat. Naast de defecte PCI-sleuf gaat er een extra LED branden. 1. Raadpleeg het logboek voor systeemevents voor informatie over de fout. 2. Als u aan de hand van de LED’s en de informatie in het logboek voor systeemevents niet kunt vaststellen welke adapter een storing vertoont, verwijdert u telkens een adapter tegelijk en start u opnieuw de server na het verwijderen van elke adapter. 3. Als de storing blijft optreden, neemt u contact op met Lenovo Service and Support voor aanvullende informatie over het oplossen van het probleem. H8 hartslag-LED Geeft de status aan van de opstarten afsluitprocedure. 1. Als de H8 hartslag-LED knippert met een frequentie van 1 Hz, is er geen actie vereist. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Als de H8 hartslag-LED niet knippert, vervangt u de systeemplaat. LED’s voor voedingseenheid De volgende minimumconfiguratie is nodig om de server te kunnen laten starten: v Eén microprocessor v Eén DIMM van 1 GB v Voedingseenheid v Netsnoer v ServeRAID SAS/SATA-adapter v Systeemplaat In de volgende afbeelding ziet u waar de LED’s voor de voedingseenheid zich bevinden: Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 25 1 2 3 4 5 LED netvoeding LED gelijkstroom Fouten-LED Fouten-LED Voedings-LED In de onderstaande tabel worden de problemen beschreven die worden aangegeven met diverse combinaties van de LED’s van de voedingseenheid en de voedings-LED op het bedieningspaneel aan de voorkant en de mogelijke acties voor het oplossen van het probleem. 26 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Tabel 5. LED’s voor voedingseenheid LED’s voor voedingseenheid Wisselstroom Gelijkstroom Fout Uit Uit Uit Beschrijving Handeling Notes De server heeft 1. Controleer de stroomtoevoer naar de geen netvoeding server. of er is een 2. Controleer of het netsnoer is aangeprobleem met de sloten op een werkend stopcontact. voedingsbron. 3. Zet de server uit en daarna weer aan. Dit is een normale situatie als er geen stroom wordt geleverd. 4. Als het probleem aanhoudt, vervangt u de voedingseenheid. Uit Uit Aan De server heeft 1. Vervang de voedingseenheid. geen netvoeding 2. Controleer of het netsnoer is aangeof er is een sloten op een werkend stopcontact. probleem met de voedingsbron; en er is een intern probleem vastgesteld door de voedingseenheid. Uit Aan Uit Defecte Vervang de voedingseenheid. voedingseenheid Uit Aan Aan Vervang de voedingseenheid. Defecte voedingseenheid Aan Uit Uit De voedings1. Plaats opnieuw de voedingseenheid. eenheid is incor2. Als de fouten-LED voor de systeemrect aangesloten, plaat niet brandt, vervangt u de de systeemplaat voedingseenheid. is defect of de voedingseenheid 3. Als de fouten-LED voor de systeemplaat brandt, vervangt u de systeemis defect. plaat (alleen door servicemedewerkers). Aan Uit of knipperend Aan Defecte Vervang de voedingseenheid. voedingseenheid Aan Aan Uit Normale werking Aan Aan Aan De voedingsVervang de voedingseenheid. eenheid vertoont fouten maar werkt nog wel. Dit gebeurt alleen als er een tweede voedingseenheid stroom levert aan de server. Doorgaans geeft dit aan dat een voedingseenheid niet goed is gemonteerd. Kenmerken van de netvoeding van de server Als de server is aangesloten op een voedingsbron, maar niet is aangezet, is het besturingssysteem niet actief en is alle kernlogica behalve de serviceprocessor (de geïntegreerde beheermodule) uitgeschakeld; de server kan echter wel voldoen aan verzoeken aan de serviceprocessor, van bijvoorbeeld systemen op afstand om de server aan te zetten. Het aan/uit-lampje knippert om aan te geven dat de server is aangesloten op netvoeding maar niet is aangezet. Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 27 De server aanzetten Ongeveer 5 seconden nadat de server is aangesloten op het lichtnet, kunnen een of meer ventilatoren gaan draaien om koeling te bieden terwijl de server is aangesloten op het lichtnet en de LED voor de aan/uit-knop snel knippert. Ongeveer 1 tot 3 minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet wordt de aan/uit-knop actief (de voedings-LED knippert langzaam). U kunt de server aanzetten door op de aan/uit-knop te drukken. De server kan ook op een van de volgende manieren worden aangezet: v Als de server aan staat en er treedt een stroomstoring op, start de server automatisch opnieuw wanneer de stroomtoevoer is hersteld. v Als uw besturingssysteem de functie Wake on LAN ondersteunt, kan met de Wake on LAN-functie de server worden aangezet. Opmerking: Wanneer 4 GB of meer geheugen is geïnstalleerd (fysiek of logisch), wordt geheugen gereserveerd voor verschillende systeembronnen en is dit niet beschikbaar voor het besturingssysteem. De hoeveelheid geheugen die is gereserveerd voor systeemresources is afhankelijk van het besturingssysteem, de configuratie van de server en de geconfigureerde PCI-apparaten (peripheral component interconnect). 28 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide De server uitschakelen Wanneer u de server uitschakelt terwijl deze wel op een voedingsbron blijft aangesloten, kan de server wel voldoen aan opdrachten aan de serviceprocessor, zoals een opdracht op afstand om de server aan te zetten. Terwijl de server aangesloten blijft op een voedingsbron, kunnen een of meer ventilatoren blijven draaien. Om de server volledig uit te schakelen, moet u de stekker uit het stopcontact halen. Sommige besturingssystemen dienen op de voorgeschreven manier te worden afgesloten voordat u de server kunt uitschakelen. Raadpleeg de documentatie bij het besturingssysteem voor informatie over het afsluiten van het besturingssysteem. Voorschrift 5: Let op! De aan/uit-knop op het apparaat en de aan/uit-knop op de voedingseenheid schakelen de elektrische stroom voor het apparaat niet uit. Het apparaat kan ook meer dan één netsnoer hebben. Om te zorgen dat er geen spanning meer op het apparaat staat, dient u alle stekkers uit het stopcontact te halen. 2 1 De server kan op de volgende manieren worden uitgezet: v U kunt de server uitzetten via het besturingssysteem, voorzover die mogelijkheid aanwezig is in het besturingssysteem. Na het normaal afsluiten van het besturingssysteem, wordt de server automatisch uitgezet. v U kunt drukken op de aan/uit-schakelaar van de server om het besturingssysteem af te sluiten en de server uit te zetten, als het besturingssysteem deze functie ondersteunt. v Als het besturingssysteem ophoudt te functioneren, schakelt u de server uit door langer dan 4 seconden op de aan/uit-knop te drukken. v De server kan worden uitgezet met de voorziening Wake on LAN. v De IMM (integrated management module) kan de server uitschakelen als automatische reactie op een ernstige systeemstoring. Hoofdstuk 4. Serverknoppen, lampjes en netvoeding 29 30 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen In dit hoofdstuk vindt u gedetailleerde instructies voor het installeren van optionele hardwareapparaten in de server. Installatierichtlijnen Lees de volgende informatie voordat u optionele apparaten gaat installeren: v Neem kennis van de veiligheidsvoorschriften vanaf pagina vii, “Werken in de server met ingeschakelde netvoeding” op pagina 33, “Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit” op pagina 33, en de richtlijnen in dit gedeelte. Deze informatie helpt u bij het veilig werken met uw computer. v Neem bij het inrichten van uw nieuwe server de gelegenheid om de meest recente firmware te downloaden en aan te brengen. Hiermee zorgt u er voor dat eventuele bekende problemen worden verholpen en dat de server zo efficiënt mogelijk werkt. Ga als volt te werk om firmware-updates voor uw server te downloaden: 1. Ga naar: http://www.lenovo.com/support. 2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Servers and Storage in de lijst bij Select your product. 3. Selecteer Servers and Storage in de lijst bij Brand. 4. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer TS200 en klikt u op Continue. 5. Klik op Downloads and drivers om firmware-updates te downloaden. v Zorg dat de server correct functioneert, voordat u begint met het installeren van optionele hardware. Als er een besturingssysteem is geïnstalleerd, start u de server en controleert u of het besturingssysteem start. Als er geen besturingssysteem is geïnstalleerd, zorgt u dat foutcode 19990305 wordt afgebeeld, waarmee wordt aangegeven dat er geen besturingssysteem is aangetroffen maar dat de server verder correct functioneert. Als de server niet correct functioneert, raadpleegt u de Hardware Maintenance Manual voor diagnose-informatie. v Houd de ruimte waarin u werkt goed schoon. Bewaar verwijderde afdekplaatjes en andere onderdelen op een veilige plek. v Als u de server moet starten terwijl de kap is verwijderd, zorgt u dat niemand zich in de buurt van de server bevindt en dat er geen gereedschappen of andere objecten in de server zijn achtergebleven. v Probeer geen objecten op te tillen die wellicht te zwaar voor u zijn. Als u een zwaar object moet optillen, neem dan de volgende voorzorgsmaatregelen: – Zorg dat u stevig staat en niet kunt uitglijden. – Verdeel het gewicht van het object gelijkmatig over beide benen. – Til het object langzaam op. Maak geen plotselinge bewegingen of draaiingen wanneer u een zwaar object tilt. – Gebruik bij het tillen vooral uw beenspieren; op die manier belast u uw rug(spieren) minder. v Controleer of er genoeg stopcontacten met randaarde zijn voor de server, het beeldscherm en alle andere apparaten. v Maak een reservekopie van alle belangrijke gegevens voordat u veranderingen aanbrengt op de schijfstations. v Zorg dat u een kleine platte schroevendraaier bij de hand hebt. v Om de fouten-LED’s voor de systeemplaat en de interne componenten te kunnen bekijken, laat u de server aangesloten op de voedingsbron. © Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 31 v Het is niet nodig de server uit te zetten voor het installeren of vervangen van hotswap ventilators, redundante hot-swap voedingseenheden of hot-plug USBapparaten. U moet de server echter wel uitschakelen voordat u stappen uitvoert waarbij sprake is van het verwijderen of installeren van adapterkabels of niet-hotswap optionele apparaten of componenten. v Met de blauwe kleur op componenten wordt aangegeven waar u een bepaalde component veilig kunt vastpakken om deze uit de server te verwijderen of in de server te installeren, hoe u een vergrendeling opent of sluit, enzovoort. v De oranje kleur op een component of een oranje label op of nabij een component heeft aan dat de component een direct verwisselbare (hot-swap) component is. Wanneer de server en het besturingssysteem ondersteuning biedt voor hotswap-componenten, kunt u dergelijke componenten verwijderen of installeren terwijl de server is ingeschakeld. (Oranje wordt ook gebruikt om aan te geven waar u een hot-swap component veilig kunt vastpakken.) Raadpleeg de instructies voor het verwijderen of installeren van een specifieke hot-swap component, voor aanvullende procedures die u misschien moet uitvoeren voordat u de component verwijdert of installeert. v Wanneer u klaar bent met de server, installeer dan opnieuw alle beschermingsplaatjes, beveiligingen, labels en aardedraden. v Voor een lijst van ondersteunde optionele apparaten voor de server gaat u naar http://www.lenovo.com/thinkserver. v Sommige werkzaamheden zijn makkelijker uit te voeren wanneer u de server op zijn kant legt. Richtlijnen voor systeembetrouwbaarheid Het komt de koeling en de betrouwbaarheid van het systeem ten goede wanneer u ervoor zorgt dat is voldaan aan de onderstaande vereisten: v In elk stationsvak een station is geïnstalleerd of dat het anders is afgedekt met een plaatje met EMC-afscherming (Electromagnetic Compatibility). v Als de server redundante voeding heeft, is in elk vak voor voedingseenheden een voedingseenheid geïnstalleerd. v Er voldoende vrije ruimte is rond de server, zodat het koelingssysteem van de server naar behoren kan functioneren. Laat ongeveer 50 mm ruimte vrij rondom de voor- en achterkant van de server. Plaats geen objecten voor de ventilatoren. Voor een goede koeling en luchtstroom plaatst u het linker zijpaneel terug voordat u de server weer aanzet. Wanneer u de server gedurende langere perioden (meer dan 30 minuten) aan laat staan zonder dat het linker zijpaneel is gemonteerd, kunnen servercomponenten beschadigd raken. v U de bekabelingsinstructies hebt opgevolgd die bij de optionele kaarten zijn meegeleverd. v U een defecte ventilator binnen 48 uur vervangt. v U een hot-swap station plaatst binnen 2 minuten na het verwijderen van een station. v U geen luchtkanalen of luchtcirculatieplaten verwijdert terwijl de server is ingeschakeld. Zonder luchtkanaal of luchtcirculatieplaten kan de microprocessor oververhit raken wanneer de server is ingeschakeld. v Microprocessoraansluiting 2 bevat altijd ofwel een luchtkanaal voor de microprocessor of een microprocessor met koelelement. 32 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Werken in de server met ingeschakelde netvoeding Attentie: Statische elektriciteit die wordt vrijgegeven aan interne servercomponenten wanneer de server is ingeschakeld kan veroorzaken dat de server stopt, waardoor gegevens verloren kunnen gaan. Om dit mogelijke probleem te ontwijken, gebruikt u altijd een polsband met elektrostatische ontlading of een ander systeem voor aarden wanneer u binnen de server werkt met de stroom erop. De server ondersteunt hot-swap apparaten en in ontworpen om veilig te functioneren wanneer de server is aangezet en de kap ontbreekt. Volg deze richtlijnen wanneer u binnen een server werkt die is aangezet: v Draag geen wijde kleding over uw onderarmen. Knoop shirts met lange mouwen vast voordat u in de server werkt; draag geen manchetknopen terwijl u in de server werkt. v Zorg ervoor dat uw stropdas of sjaal niet in de server hangt. v Verwijder sieraden, zoals armbanden, kettingen, ringen en loszittende horloges. v Verwijder items uit het zakje van uw shirt, zoals pennen en potloden. Deze kunnen in de server vallen terwijl u over de server heen buigt. v Voorkom dat metalen objecten, zoals paperclips, haarspelden en schroeven, in de server vallen. Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit Waarschuwing: Statische elektriciteit kan de server en andere elektrische apparaten beschadigen. Bewaar apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit in hun antistatische verpakking, totdat u zover bent dat u ze gaat installeren. U kunt de volgende voorzorgsmaatregelen treffen om de kans op schade als gevolg van een elektrostatische ontlading te verkleinen: v Beweeg zo min mogelijk. Door wrijving kan er statische elektriciteit ontstaan. v Draag een polsband voor elektrostatische ontlading, indien beschikbaar. v Ga voorzichtig met het apparaat om: Houd het vast bij het frame of de randen. v Raak geen gesoldeerde verbindingen, pinnen of blootliggende elektronische componenten aan. v Laat het apparaat niet achter op een plaats waar anderen het kunnen gebruiken en beschadigen. v Raak terwijl het apparaat zich nog steeds in de antistatische verpakking bevindt met deze verpakking ten minste twee seconden een ongelakt metalen onderdeel van de server aan. De statische elektriciteit die zich op de verpakking en uzelf bevindt, vloeit hierdoor weg. v Verwijder het apparaat uit de verpakking en installeer het meteen in uw server zonder het eerst neer te zetten. Mocht het nodig zijn om het apparaat neer te zetten, plaats het dan weer terug in de antistatische verpakking. Plaats het apparaat niet op de behuizing van de server of op een metalen oppervlak. v Ga extra zorgvuldig te werk wanneer u bij koud weer met apparaten omgaat. Als gevolg van verwarming neemt de luchtvochtigheid binnenshuis af en de statische elektriciteit toe. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 33 Servercomponenten Op de volgende afbeelding ziet u de belangrijkste componenten in de server. 1 Kap 10 2 Niet-hot-swap voedingseenheid 11 3 4 5 Systeemplaat DIMM Achterste systeemventilator 12 13 14 6 7 8 9 Optisch station Afdekpanelen Bovenste frontplaat Onderste frontplaat 15 16 17 SATA-vasteschijfstation (bepaalde modellen) Hot-swap vasteschijfstation (bepaalde modellen) Voorste adapterbeugel Stationshouder Ventilatoreenheid van vasteschijfstation SAS/SATA-aansluiting Microprocessor Koelelement Met de blauwe kleur op componenten wordt aangegeven waar u een bepaalde component veilig kunt vastpakken om deze uit de server te verwijderen of in de server te installeren, hoe u een vergrendeling opent of sluit, enzovoort. De oranje kleur op een component of een oranje label op of nabij een component heeft aan dat de component een direct verwisselbare (hot-swap) component is. Wanneer de server en het besturingssysteem ondersteuning biedt voor hot-swapcomponenten, kunt u dergelijke componenten verwijderen of installeren terwijl de server is ingeschakeld. (Oranje wordt ook gebruikt om aan te geven waar u een hot-swap component veilig kunt vastpakken.) Raadpleeg de instructies voor het verwijderen of installeren van een specifieke hot-swap component, voor aanvullende procedures die u misschien moet uitvoeren voordat u de component verwijdert of installeert. 34 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Het zijpaneel verwijderen Belangrijk: Zorg dat de server correct functioneert, voordat u begint met het installeren van optionele hardware. Als er een besturingssysteem is geïnstalleerd, start u de server en controleert u of het besturingssysteem start. Als de server niet correct functioneert, raadpleegt u de Hardware Maintenance Manual voor diagnose-informatie. Voer de volgende stappen uit om het zijpaneel van de server te verwijderen. Waarschuwing: Wanneer u de server langer dan 30 minuten aan laat staan zonder dat het zijpaneel is gemonteerd, kunnen servercomponenten beschadigd raken. Voor een juiste koeling en ventilatie, plaatst u het zijpaneel terug voordat u de server weer aanzet. 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle randapparatuur uit (zie “De server uitschakelen” op pagina 29). Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 3. Ontgrendel het zijpaneel 2, duw kapgrendel 1 naar beneden, verwijder het zijpaneel en leg het apart. Voor het terugplaatsen van het zijpaneel raadpleegt u “Zijpaneel installeren” op pagina 36. Waarschuwing: Voor een juiste koeling en ventilatie, plaatst u het paneel terug voordat u de server weer aanzet. Wanneer u de server gedurende langere perioden (meer dan 30 minuten) aan laat staan zonder dat het paneel is gemonteerd, kunnen servercomponenten beschadigd raken. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 35 Zijpaneel installeren Waarschuwing: Voor een juiste koeling en ventilatie, plaatst u het zijpaneel terug voordat u de server weer aanzet. Wanneer u de server gedurende langere perioden (meer dan 30 minuten) aan laat staan zonder dat het zijpaneel is gemonteerd, kunnen servercomponenten beschadigd raken. Voer de volgende stappen uit om het zijpaneel te installeren: 1. Controleer eerst of alle kabels, adapters en andere componenten correct zijn geïnstalleerd en geplaatst en dat er geen gereedschappen of losse onderdelen in de server zijn achtergebleven. Zorg er ook voor dat alle interne kabels goed worden geleid. 2. Als u de frontplaten hebt verwijderd, plaatst u deze terug voordat u het zijpaneel terugplaatst (zie “De bovenste frontplaat installeren” op pagina 39 en “De onderste frontplaat installeren” op pagina 38). Belangrijk: Het kapslot moet in de geopende positie staan voordat u het zijpaneel installeert. 3. Zorg dat de rand aan de onderkant van het zijpaneel zich bevindt boven de richel aan de onderkant van het chassis, voordat u de zijklep helemaal omhoog beweegt. Druk op kapgrendel en duw het paneel dicht totdat het op zijn plaats vastklikt. 4. Vergrendel het zijpaneel. 5. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. De tweedelige frontplaat verwijderen Voor het werken met enkele apparaten, bijvoorbeeld de stations in vakken 1 tot en met 7 (zie pagina 45), moet u eerst de tweedelige frontplaat verwijderen om toegang te krijgen tot deze apparaten. Opmerking: 36 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voordat u de bovenste frontplaat verwijdert, moet u het zijpaneel ontgrendelen en verwijderen en de onderste frontplaat verwijderen. v Als u alleen de onderste frontplaat verwijdert, is het niet nodig het zijpaneel te demonteren. Het zijpaneel mag dan echter niet zijn vergrendeld. Voer de volgende stappen uit om de tweedelige frontplaat te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Ontgrendel het zijpaneel. 3. Verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Druk op de ronde blauwe ontgrendelknop aan de rechterkant van de onderste frontplaat en kantel de frontplaat naar voren om deze los te maken van het chassis. 5. Til de onderste frontplaat omhoog om de twee nokjes aan de onderzijde uit het chassis te halen. Leg het onderste frontplaatje apart. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 37 6. Trek de twee klemmetjes van de frontplaat 1 aan de linkerkant van het voorpaneel voorzichtig weg van het chassis; draai daarna de bovenste frontplaat naar de rechterkant van de server om de klemmetjes aan de rechterkant los te maken. Leg de bovenste frontplaat terzijde. Instructies voor het terugplaatsen van de tweedelige frontplaat vindt u bij “De onderste frontplaat installeren” en “De bovenste frontplaat installeren” op pagina 39. De onderste frontplaat installeren Voer de volgende stappen uit on de onderste frontplaat te installeren: 1. Steek de wee lipjes aan de onderzijde van de onderste frontplaat in de corresponderende gaatjes aan de voorkant van het chassis. 38 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 2. Draai de bovenkant van de onderste frontplaat omhoog naar het chassis; druk daarna de blauwe vergrendeling aan de rechterkant van de onderste frontplaat in en sluit de frontplaat volledig door deze vast te drukken. 3. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. De bovenste frontplaat installeren Voer de volgende stappen uit om de bovenste frontplaat te installeren: 1. Steek de twee nokjes aan de rechterzijde van de bovenste frontplaat in de corresponderende gaatjes aan de rechterzijde van het chassis. 2. Draai de bovenste frontplaat naar de linkerkant van het chassis totdat de klemmetjes van de frontplaat vastklikken in de linkerzijde van het chassis. 3. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op pagina 38). 4. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 5. Vergrendel het zijpaneel. 6. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. Een geheugenmodule verwijderen Voer de volgende stappen uit voor het verwijderen van een DIMM (dual inline memory module): 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Zoek de aansluiting die de te vervangen DIMM bevat (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de sleuflocaties voor DIMM’s). Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 39 Waarschuwing: Open en sluit de DIMM-klemmetjes voorzichtig om te voorkomen dat u ze breekt of de DIMM-aansluitingen beschadigt. 5. Open voorzichtig de klemmetjes aan beide uiteinden van de DIMM-aansluiting (2) en verwijder DIMM 1. 6. Als u de DIMM moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Een geheugenmodule installeren In de onderstaande opmerkingen worden de typen DIMM’s (dual inline memory modules) beschreven die worden ondersteund door de server en wordt informatie geboden die van bel.anmgios bij het installeren van DIMM’s (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de DIMM-aansluitingen): v De server ondersteunt 1066 of 1333 MHz, PC3-10600R-999 (single-rank of dual-rank) DDR3, geregistreerde, SDRAM-DIMMs met ECC. Ga naar http:// www.lenovo.com/thinkserver en klik op het tabblad Options voor een lijst van de ondersteunde geheugenmodules voor de server. v De maximumhoeveelheid geheugen die de server ondersteunt is afhankelijk van het type geheugen dat u in de server installeert. Zie “Niet-gebufferde DIMM’s (UDIMM’s)” op pagina 41 en “Geregistreerde DIMM’s (RDIMM’s)” op pagina 42 voor meer informatie. v De hoeveelheid bruikbaar geheugen wordt minder, afhankelijk van de systeemconfiguratie. Een bepaalde hoeveelheid geheugen moet worden gereserveerd voor systeemresources. Om de totale hoeveelheid geïnstalleerd geheugen en de hoeveelheid geconfirureerd geheugen te zien, voert u de Setup utility uit. Meer informatie vindt u in “Werken met het programma Setup Utility” op pagina 114. v De maximum draaisnelheid van de server wordt bepaald door de traagste DIMM in de server. v Als u een paar DIMM’s installeert in DIMM-aansluitingen 2 en 5, moeten de grootte en snelheid van de DIMM’s die u hebt geïnstalleerd in DIMM-aansluitingen 2 en 5 met elkaar overeen komen. Ze hoeven echter niet dezelfde grootte en snelheid te hebben als de DIMM’s die zijn geïnstalleerd in DIMM-aansluitingen 1 en 4. v U kunt compatibele DIMM’s gebruiken van verschillende producenten in hetzelfde paar. 40 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Wanneer u DIMM’s installeert of verwijdert, wordt de informatie van de serverconfiguratie gewijzigd. Wanneer u de server opnieuw start, wordt in het systeem een bericht weergegeven waarin wordt aangegeven dat de geheugenconfiguratie is gewijzigd. v De specificaties van een DDR3 DIMM staan op een label op de DIMM, in de volgende indeling. ggg eRxff-PC3-wwwwwm-aa-bb-cc hierbij staat: ggg voor de volledige capaciteit van de DIMM (bijvoorbeeld, 1GB, 2GB of 4GB) e voor het aantal ranks 1 = single-rank 2 = dual-rank 4 = quad-rank ff is de organisatie van het apparaat (bit-breedte) 4 = x4 organisatie (4 DQ-regels per SDRAM) 8 = x8 organisatie 16 = x16 organisatie wwwww is de bandbreedte van de DIMM, in MBps 8500 = 8,53 GBps (PC3-1066 SDRAM’s, 8-byte primaire databus) 10600 = 10,66 GBps (PC3-1333 SDRAM’s, 8-byte primaire databus) m is het DIMM-type E = Niet-gebufferde DIMM (UDIMM) met ECC (x72-bit moduledatabus) R = Geregistreerde DIMM (RDIMM) U = Niet-gebufferde DIMM zonder ECC (x64-bit primaiere databus) aa is de CAS-wachttijd, in klokken op de maximum-bedieningsfrequentie bb is het niveau JEDEC SPD Revision Encoding and Additions cc is het referentie-ontwerpbestand voor het ontwerp van de DIMM d is het revisienummer van het verwijzingsontwerp van de DIMM Opmerking: Als u het type van een DIMM wilt bepalen, kijkt u op het label op de DIMM. De informatie op het labe heeft de indeling xxxxx nRxxx PC3-xxxxx-xxxx-xxx. Het cijfer in de zesde cijferpositie geeft aan of de DIMM single-rank (n=1) of dual-rank (n=2) is. In de volgende gedeelten vindt u belangrijke aanvullende informatie met betrekking tot niet-gebufferde en geregistreerde DIMM’s. Niet-gebufferde DIMM’s (UDIMM’s) De volgende opmerkingen geven informatie over de vereiste configuratie bij het installeren van UDIMM’s: v De geheugenkanalen werken met de hoogste gemeenschappelijke snelheid van de geïnstalleerde DIMM’s. v Werk op dezelfde server niet met zowel UDIMM’s als RDIMM’s. v Als in de server zowel ECC- als niet-ECC UDIMM’s aanwezig zijn, werkt de server in de niet-ECC modus. v De mogelijke UDIMM-opties voor de server zijn geheugen-DIMM’s van 1 GB, 2 GB, en 4 GB (indien beschikbaar). Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 41 v Bij gebruik van UDIMM’s kunt u op bepaalde servermodellen maximaal 16 GB aan geheugen installeren. v De server ondersteunt per kanaal maximaal twee single-rank of dual-rank UDIMM’s. v DIMM-sleuven 3 en 6 worden niet ondersteund voor het installeren van UDIMM’s in de server. Installeer geen DIMM’s op deze aansluitingen. v In de onderstaande tabel worden de mogelijke UDIMM-configuraties vermeld. Tabel 6. Ondersteunde UDIMM’s per kanaal DIMM-sleuven per kanaal Geïnstalleerde DIMM’s in elk kanaal 2 2 Ranks per DIMM (willekeurige combinatie) DIMM-type DIMM-snelheid 1 Niet-gebufferde DDR3 ECC 1066, 1333 single-rank, dual-rank 2 Niet-gebufferde DDR3 ECC 1066, 1333 single-rank, dual-rank v In de volgende tabel wordt de maximumvulling van DIMM’s met gebruik van ranked UDIMM’s afgebeeld. Tabel 7. De maximale geheugenvulling met gebruik van ranked UDIMM’s (afhankelijk van uw model) Aantal UDIMM’s DIMM-type DIMM-grootte Totaal geheugen 4 single-rank UDIMM’s 1 GB 4 GB 4 single-rank UDIMM’s 2 GB 8 GB 4 dual-rank UDIMM’s 2 GB 8 GB 4 dual-rank UDIMM’s 4 GB (indien beschik- 16 GB baar) v In de volgende tabel wordt de regel voor UDIMM-geheugenvulling afgebeeld voor het optimaliseren van de systeemprestaties. Tabel 8. Vullen met UDIMM’s bij dubbelkanaals symmetrische modus DIMM-aansluiting 1 DIMM-aansluiting 2 DIMM-aansluiting 3 DIMM-aansluiting 4 DIMM-aansluiting 5 DIMM-aansluiting 6 in gebruik leeg leeg leeg leeg leeg in gebruik leeg leeg in gebruik leeg leeg in gebruik in gebruik leeg in gebruik in gebruik leeg Geregistreerde DIMM’s (RDIMM’s) De volgende opmerkingen geven informatie over de vereiste configuratie bij het installeren van RDIMM’s: v De geheugenkanalen werken met de hoogste gemeenschappelijke snelheid van de geïnstalleerde DIMM’s. v Werk op dezelfde server niet met zowel RDIMM’s als UDIMM’s. v De server ondersteunt per kanaal maximaal drie single-rank, dual-rank of quadrank RDIMM’s per kanaal. v De mogelijke RDIMM-opties voor de server zijn geheugen-DIMM’s van 1 GB, 2 GB, 4 GB en 8 GB (indien beschikbaar). 42 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Bij gebruik van RDIMM’s kunt u maximaal 32 GB aan geheugen installeren in de server. v In de onderstaande tabel worden de mogelijke RDIMM-configuraties vermeld. Tabel 9. Ondersteunde RDIMM’s per kanaal DIMM-sleuven per kanaal Geïnstalleerde DIMM’s in elk kanaal 3 Ranks per DIMM (willekeurige combinatie) DIMM-type DIMM-snelheid 1 Geregistreerde DDR3 ECC 1066, 1333 single-rank, dual-rank 3 2 Geregistreerde DDR3 ECC 1066, 1333 single-rank, dual-rank 3 3 Geregistreerde DDR3 ECC 800 single-rank, dual-rank 3 1 Geregistreerde DDR3 ECC 1066 quad-rank 3 2 Geregistreerde DDR3 ECC 800 quad-rank v In de volgende tabel wordt de maximumvulling van DIMM’s met gebruik van ranked RDIMM’s afgebeeld. Tabel 10. De maximale geheugenvulling met gebruik van ranked RDIMM’s (afhankelijk van uw model) Aantal RDIMM’s DIMM-type DIMM-grootte Totaal geheugen 6 single-rank RDIMM’s 1 GB 6 GB 6 single-rank RDIMM’s 2 GB 12 GB 6 dual-rank RDIMM’s 2 GB 12 GB 4 dual-rank RDIMM’s 4 GB 16 GB 4 quad-rank RDIMM’s 4 GB 16 GB 6 dual-rank RDIMM’s 4 GB 24 GB 4 quad-rank RDIMM’s 8 GB (indien beschik- 32 GB baar) v In de volgende tabel wordt de regel voor RDIMM-geheugenvulling afgebeeld voor het optimaliseren van de systeemprestaties. Tabel 11. Regel voor RDIMM-vulling voor tweekanaals symmetrische werkstand DIMM-aansluiting 1 DIMM-aansluiting 2 DIMM-aansluiting 3 DIMM-aansluiting 4 DIMM-aansluiting 5 DIMM-aansluiting 6 in gebruik leeg leeg leeg leeg leeg in gebruik leeg leeg in gebruik leeg leeg in gebruik in gebruik leeg in gebruik in gebruik leeg in gebruik in gebruik in gebruik in gebruik in gebruik in gebruik Zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de DIMM-aansluitingen op de systeemplaat. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 43 Waarschuwing: Statische elektriciteit die wordt afgegeven aan interne servercomponenten wanneer de server is ingeschakeld, kan de server doen stoppen, waardoor gegevens verloren kunnen gaan. Om dit mogelijke probleem te ontwijken, gebruikt u altijd een polsband met elektrostatische ontlading of een ander systeem voor aarden wanneer u binnen de server werkt met de stroom erop. Voer de volgende stappen uit om een DIMM te installeren: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel indien nodig de voedingssnoeren en alle externe kabels. 3. Verwijder de kap (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Zoek de DIMM-aansluitingen op de systeemplaat. Stel vast in welke aansluitingen u de DIMM’s gaat installeren. Installeer de DIMM’s in de volgorde zoals wordt aangegeven in de onderstaande tabel. Tabel 12. DIMM-installatievolgorde Aantal DIMM’s Installatievolgorde (aansluitingen) Eerste paar DIMM’s 1 en 4 Tweede paar DIMM’s 2, 5 Derde paar DIMM’s 3, 6 Waarschuwing: Open en sluit de klemmetjes voorzichtig om te voorkomen dat u ze breekt of de DIMM-aansluitingen beschadigt. 5. Open de klemmetjes aan beide uiteinden van de DIMM-aansluiting. 6. Maak met de antistatische verpakking van de DIMM contact met een ongelakt metalen oppervlak aan de buitenkant van de server. Haal de DIMM vervolgens uit de verpakking. 7. Draai de DIMM zo dat de DIMM-pennen zich precies goed boven de aansluiting bevinden. 8. Plaats de DIMM in de aansluiting door de uiteinden van de DIMM zich boven de uiteinden van de DIMM-aansluiting (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de DIMM-aansluitingen). 44 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 9. Druk de DIMM stevig recht naar beneden in de aansluiting. Druk hierbij tegelijk op beide uiteinden van de DIMM. De klemmetjes sluiten automatisch, wanneer de DIMM zich stevig in de aansluiting bevindt. Opmerking: Als er ruimte bestaat tussen de DIMM en de klemmetjes, is de DIMM niet correct geplaatst; open de klemmetjes, verwijder de DIMM en plaats deze opnieuw. Als u nog andere apparaten wilt installeren of verwijderen, kunt u dit nu doen. Anders gaat u naar “De installatie voltooien” op pagina 71. Interne stations verwijderen en installeren Raadpleeg “Specificaties” op pagina 10 voor informatie over de typen stations die de server ondersteunt en voor andere belangrijke informatie. In de onderstaande afbeelding ziet u de locaties van de stationsvakken (1 - 7) in de server. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 45 In het volgende gedeelte worden de typen stations beschreven die door de server worden ondersteund en vindt u overige informatie waar u rekening mee dient te houden bij het installeren van een station: v Controleer of alle in de documentatie voor het station beschreven kabels en apparaten aanwezig zijn. v Kies het vak waarin u het station wilt installeren. v Raadpleeg de instructies in de documentatie bij het station om uit te vinden of er nog schakelaars of jumpers moeten worden ingesteld. Bij het installeren van een SAS- of SATA-apparaat, dient u ook het SAS- of SATA-ID in te stellen voor dat apparaat. v Optionele interne of externe USB-diskettestations, bandstations, DVD-ROM- en multiburner-stations zijn voorbeelden van stations voor verwisselbare media. U kunt stations voor verwisselbare media alleen installeren in de vakken 1, 2 en 3. v Een SATA-station voor verwisselbare media dat u installeert in vak 1 wordt aangesloten op de SATA 4-aansluiting op de systeemplaat terwijl een station in vak 2 wordt aangesloten op de SATA 5-aansluiting op de systeemplaat. v Als u een 3,5-inch station wilt installeren in een vak voor een 5,25-inch station, maakt u gebruik van de 5,25-inch conversiekit. v De EMI-integriteit (elektromagnetische interferentie) en de koeling van de server worden gegarandeerd door alle vakken en PCI- of PCI Express-sleuven afgedekt of bezet te houden. Bij het installeren van een station of een PCI- of PCI Express-adapter, moet u het metalen EMC-plaatje en het afdekpaneel van het vak of de PCI- of PCI Express-adapter bewaren voor het geval u later besluit het apparaat te verwijderen. v Ga naar http://www.lenovo.com/thinkserver en klik op het tabblad Options voor een lijst van de ondersteunde opties. Een DVD-station verwijderen Voer de volgende stappen uit om een DVD-station te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Verwijder de onderste frontplaat en daarna de bovenste frontplaat (zie “De tweedelige frontplaat verwijderen” op pagina 36). 5. Ontkoppel de voedings- en signaalkabels van het station dat u wilt verwijderen. 6. Houdt de blauwe ontgrendelknop aan de zijkant van het vak ingedrukt om het station los te maken; vervolgens trekt u het station naar buiten. 46 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 1 2 Ontgrendelknoppen Stationsgeleider 7. Verwijder het klemmetje aan de zijkant van het station. Bewaar dit klemmetje voor gebruik bij het installeren van een vervangend station. 8. Als u het station moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Een DVD-station installeren Voer de volgende stappen uit om een DVD-station te installeren: 1. Als u een verwijderd station vervangt door een nieuw station, zorgt u dat: v Alle in de documentatie voor het nieuwe station beschreven kabels en apparaten aanwezig zijn. v U in de instructies voor het nieuwe station hebt gecontroleerd of er nog schakelaars of jumpers moeten worden ingesteld. v U de blauwe stationsrails aan de zijkant van het oude station hebt verwijderd en dat u deze beschikbaar hebt voor gebruik voor het nieuwe station. Opmerking: Wanneer u een station installeert dat een laser bevat, neem dan de volgende waarschuwingen in acht. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 47 Voorschrift 3: Let op! Als u laserproducten (bijvoorbeeld CD-ROM-stations, DVD-stations, glasvezelapparatuur of speciale zenders) installeert, let dan op het volgende: v Open de behuizing niet. Als u de behuizing van het laserproduct opent, kunt u worden blootgesteld aan gevaarlijke laserstraling. In het apparaat bevinden zich geen onderdelen die kunnen worden vervangen. v Het wijzigen van instellingen of het uitvoeren van procedures anders dan hier is beschreven, kan leiden tot blootstelling aan gevaarlijke straling. Gevaar! Sommige laserproducten bevatten een ingebouwde laserdiode van Klasse 3A of 3B. Let op het volgende. LASERSTRALING INDIEN GEOPEND. Kijk niet in de laserstraal en vermijd direct contact met de laserstraal. Class 1 Laser Product Laser Klasse 1 Laser Klass 1 Luokan 1 Laserlaite Appareil A` Laser de Classe 1 2. Houd de antistatische verpakking van het nieuwe DVD-station tegen een ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal het DVD-station vervolgens uit de verpakking en plaats het op een antistatisch oppervlak. 3. Volg de instructies in de documentatie bij het station om eventuele jumpers en schakelaars in te stellen. Opmerking: Wellicht is het eenvoudiger als u het nieuwe station in de opening aan de voorzijde installeert en vervolgens de kabels aansluit. 4. Als u een 3,5-inch station installeert in vak 2, sluit u een 5,25-inch conversiekit aan op het 3,5-inch station. Verwijder de stationsroosterklem van de zijkant van de stationshouder voor vak 1 of vak 2. Verschuif de stationsroosterklem naar voren om deze uit de stationshouder te halen; vervolgens drukt u de stationsroosterklem in de schroefgaten aan de zijkant van het station. 48 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 1 2 Ontgrendelknoppen Stationsgeleider 5. Duw het station in het vak. 6. Sluit de voedings- en signaalkabels aan op het station. Opmerking: Werk de signaalkabel weg, zodat deze niet de luchtstroom naar de achterzijde van de stations of boven de microprocessor en de geheugenmodules (DIMM’s) blokkeert. 7. Plaats de bovenste frontplaat terug (zie “De bovenste frontplaat installeren” op pagina 39). 8. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op pagina 38). 9. Plaats en vergrendel het zijpaneel (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 10. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. Een bandstation verwijderen Voer de volgende stappen uit om een bandstation te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 4. Verwijder de onderste frontplaat (zie “De onderste frontplaat installeren” op pagina 38). 5. Verwijder de bovenste frontplaat (zie “De bovenste frontplaat installeren” op pagina 39). 6. Ontkoppel de voedings- en signaalkabels van het station dat u wilt verwijderen. 7. Houdt de blauwe ontgrendelknop aan de zijkant van het vak ingedrukt om het station los te maken; vervolgens trekt u het station naar buiten. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 49 8. Verwijder het klemmetje aan de zijkant van het station. Bewaar dit klemmetje voor gebruik bij het installeren van een vervangend station. 1 2 3 EMC-plaatje Bandstation Stationsgeleider 9. Als u het station moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Een bandstation installeren Voer de volgende stappen uit om een bandstation te installeren: 1. Als u een verwijderd station vervangt door een nieuw station, zorgt u dat: v Alle in de documentatie voor het nieuwe station beschreven kabels en apparaten aanwezig zijn. v U in de instructies voor het nieuwe station hebt gecontroleerd of er nog schakelaars of jumpers moeten worden ingesteld. 2. 3. 4. 5. 6. 50 v U het klemmetje aan de zijkant van het oude station hebt verwijderd en dat u deze beschikbaar hebt voor gebruik voor het nieuwe station. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). Verwijder de onderste frontplaat (zie “De onderste frontplaat installeren” op pagina 38). Verwijder de bovenste frontplaat (zie “De bovenste frontplaat installeren” op pagina 39). ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 7. Houd de antistatische verpakking van het station tegen een ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal het station vervolgens uit de verpakking en plaats het op een antistatisch oppervlak. 8. Stel de jumpers of schakelaars van het station in volgens de aanwijzingen in de documentatie bij het station. 9. Verwijder de stationsroosterklem van de zijkant van de stationshouder voor vak 1 of vak 2. Verschuif de stationsroosterklem naar voren om deze uit de stationshouder te halen; vervolgens drukt u de stationsroosterklem in de schroefgaten aan de zijkant van het station. 1 2 3 EMC-plaatje Bandstation Stationsgeleider 10. Verwijder het EMC-afdekplaatje. 11. Duw het station in het vak. 12. 13. 14. 15. Opmerking: In vak 1 of vak 2 kunt u een bandstation installeren. Sluit het ene uiteinde van de toepasselijke signaalkabel aan op de achterzijde van het station en het andere uiteinde op de juiste aansluiting op de systeemplaat. Werk de signaalkabel weg, zodat deze niet de luchtstroom naar de achterzijde van de stations of boven de microprocessor en de geheugenmodules (DIMM’s) blokkeert. Als u nog een ander station wilt installeren of verwijderen, kunt u dit nu doen. Sluit de voedingskabel aan op de achterkant van het station. De stekkers kunnen slechts op één manier worden geplaatst. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 51 Een hot-swap vasteschijfstation verwijderen Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met hot-swap vasteschijfstations. Waarschuwing: Voor een goede systeemkoeling laat u de server niet langer dan 10 minuten aanstaan, zonder dat in elk stationsvak een station of een opvulpaneel aanwezig is. Voer de volgende stappen uit om een hot-swap vasteschijfstation te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. Opmerking: Het is niet nodig de server uit te zetten voor het verwijderen van hot-swap stations uit stationsvakken. 2. Verwijder de onderste frontplaat (zie “De tweedelige frontplaat verwijderen” op pagina 36). 3. Draai de hendel van de lade van het te verwijderen station naar de geopende positie (verschilt per model). 1 2 Stationslade Hendel stationslade (open positie) 4. Pak de hendel vast van de stationslade die u wilt vervangen en trek de lade uit het vak. 5. Als u de stationslade moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. 52 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide ID’s voor hot-swap vasteschijfstations Op sommige modellen bestuurt de achterplaat voor hot-swap stations de ID’s van de interne hot-swap stationsvakken. In de onderstaande tabel worden de ID’s vermeld van de vasteschijfstations en achterplaat die zijn aangesloten op één kanaal in hot-swap modellen. In een normale configuratie worden de standaard vasteschijfstations en achterplaat aangesloten op kanaal A. Deze tabel is alleen van toepassing voor servermodellen met ondersteuning voor vier vasteschijfstations. Tabel 13. ID’s van de hot-swap stations (modellen met vier stationsvakken) Stationsvak ID 4 0 5 1 6 2 7 3 Een hot-swap vasteschijfstation installeren Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met hot-swap vasteschijfstations. Neem kennis van het volgende voordat u een hot-swap vasteschijfstation installeert: v De hot-swap stations moeten ofwel alleen SAS-vasteschijfstations of alleen SATA-vasteschijfstations zijn; een combinatie van deze twee typen is niet mogelijk. v Controleer de stationslade op tekenen van schade. v Voor een goede systeemkoeling laat u de server niet langer dan 10 minuten aanstaan, zonder dat in elk stationsvak een station of een opvulpaneel aanwezig is. v Het is niet nodig de server uit te zetten voor het installeren van hot-swap stations in stationsvakken. v Zie “Interne stations verwijderen en installeren” op pagina 45 voor meer informatie. Voer de volgende stappen uit om een hot-swap vasteschijfstation te installeren. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 53 1. Houd de antistatische verpakking van het station tegen een ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal het station vervolgens uit de verpakking en plaats het op een antistatisch oppervlak. 2. Zorg dat de hendel van de stationslade in de geopende positie staat. 3. Breng de stationseenheid in lijn met de geleiderails in de lade; schuif daarna het station 1 voorzichtig in het stationsvak totdat het station niet verder kan. 4. Draai de hendel van het stationsvak dicht 2. 5. Controleer de statusindicator voor het vasteschijfstation om ervoor te zorgen dat het vasteschijfstation juist werkt. (Misschien moet u de server opnieuw opstarten voordat het station wordt herkend.) Als de amberkleurige status-LED voor het vasteschijfstation voortdurend brandt, is het station defect en moet deze worden vervangen. Als de groene activiteit-LED voor het vasteschijfstation knippert, is de schijf in gebruik. Opmerking: Als de server is geconfigureerd voor RAID-bewerkingen met een ServeRAID-controller, moet u mogelijk de schijfarray’s opnieuw configureren nadat u vasteschijfstations hebt vervangen. Raadpleeg de ServeRAID-documentatie voor aanvullende informatie over RAID-functionaliteit. 6. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op pagina 38). 7. Vergrendel het zijpaneel. 54 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Een simple-swap vasteschijfstation verwijderen Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen die werken met simple-swap vasteschijfstations. Waarschuwing: Simple-swap vasteschijfstations zijn niet direct verwisselbaar. Ontkoppel alle netvoeding van de server voordat u een simple-swap vasteschijfstation verwijdert of installeert. Voer de volgende stappen uit om een simple-swap vasteschijfstation te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 3. Verwijder de onderste frontplaat (zie “De tweedelige frontplaat verwijderen” op pagina 36). 4. Trek de lussen van de stationseenheid die moet worden vervangen naar elkaar toe en trek de eenheid uit het vak. 5. Als u de stationslade moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 55 Een simple-swap vasteschijfstation installeren Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen die werken met simple-swap vasteschijfstations. Waarschuwing: Simple-swap vasteschijfstations zijn niet direct verwisselbaar. Ontkoppel alle netvoeding van de server voordat u een simple-swap vasteschijfstation verwijdert of installeert. Voer de volgende stappen uit om een simple-swap vasteschijfstation te installeren: 1. Houd de antistatische verpakking van het station tegen een ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal het station vervolgens uit de verpakking en plaats het op een antistatisch oppervlak. 2. Breng de stationseenheid in lijn met de geleiderails in het vak. 3. Trek de lussen van de stationseenheid naar elkaar toe en schuif de eenheid in het stationsvak totdat deze vastklikt. Laat de lussen daarna los. Opmerking: Laat de lussen pas los als de eenheid volledig geïnstalleerd is. 4. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op pagina 38). 5. Vergrendel het zijpaneel. 6. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. Voedings- en signaalkabels voor interne stations In de server worden SATA-, simple-swap SATA-, hot-swap SATA- en hot-swap SASapparaten via kabels aangesloten op de voedingseenheid en de systeemplaat. (Zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de aansluitingen op de systeemplaat.) Lees de volgende informatie door voordat u de voedings- en de signaalkabel op een intern station aansluit: 56 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Bij stations die vooraf in de server zijn geïnstalleerd, zijn de voedings- en signaalkabels al aangesloten. Als u besluit om een station te vervangen, moet u altijd goed onthouden welke kabel bij welk station hoort. v Controleer bij het installeren van een station of een van de stekkers van de signaalkabel is aangesloten op het station. Controleer ook of de stekker aan het andere einde van de kabel is aangesloten op de systeemplaat of op een compatibele adapter of controller die u hebt ge ïnstalleerd. v Leid de signaalkabel zodanig dat deze de luchtcirculatie naar de achterkant van de stations of over de microprocessor of de DIMM’s niet blokkeert. Bij de computer worden de volgende kabels geleverd: v Netsnoeren:Vier-aderige voedingskabels om de stations aan te sluiten op de voedingseenheid. Aan de uiteinden van deze kabels zijn plastic aansluitingen bevestigd die op verschillende stations passen. De aansluitingen hebben verschillende grootten. Voor een SATA-station kunt u een voedingskabel met vier aders of een SATA-voedingskabel gebruiken. Gebruik slechts één van beide. v Signaalkabels: Een signaalkabel is meestal plat en wordt ook wel platte kabel genoemd. U kunt er SATA- en SAS-stations mee aansluiten op de systeemplaat. De server wordt geleverd met twee of drie typen signaalkabels: – SATA-aansluiting (voor optische stations): De platte SATA-signaalkabel heeft twee aansluitingen. Een daarvan is aangesloten op het optische station en een ervan is aangesloten op een van de aansluitingen op de systeemplaat. – Simple-swap SATA: Simple-swap SATA-modellen hebben vier SATA-kabels die al zijn aangesloten op de systeemplaat en de achterplaat van de stationshouder van het simple-swap station. – Hot-swap SAS/SATA: Hot-swap SAS/SATA-modellen hebben afhankelijk van het model een of twee gegevenskabels die de SAS/SATA-controller verbinden met de hot-swap achterplaat. De gegevenskabel zorgt voor connectiviteit voor de SAS- of SATA-stations die door de server worden ondersteund. Hierdoor is voor deze stations geen verdere bekabeling nodig. Voor meer informatie over de vereisten voor SAS/SATA-kabels en voor het aansluiten van SAS/SATA-apparaten, raadpleegt u de documentatie bij deze apparaten. Ga naar http://www.lenovo.com/thinkserver en klik op het tabblad Options voor een lijst van de ondersteunde opties. Een adapter verwijderen Voer de volgende stappen uit om een adapter te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Verwijder alle kabels van de adapter of kabels die verhinderen dat u bij de adapter kunt komen. 5. Open de achterste kaartklem 1. 6. Als u een adapter van normale lengte verwijdert, druk dan op de vergrendeling (twee blauwe punten) links op de voorste kaartklem totdat de vrijmaakhendel rechts op de klem op zijn plaats vastklikt. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 57 7. Verwijder de schroef van de uitbreidingssleuf 2 op de achterkant van de adapter 3 indien aanwezig. 8. Pak de adapter voorzichtig bij de bovenste rand of de bovenhoeken. Trek de adapter uit de server. Waarschuwing: Op elke lege uitbreidingssleuf dient een afdekplaatje te worden aangebracht. Zo blijven de elektronische emissiekenmerken van de computer behouden en wordt gezorgd voor juiste ventilatie van de systeemonderdelen. 1 2 3 4 5 6 Achterste kaartklem Schroef van uitbreidingssleuf (optioneel) Adapter Linkerkant van voorste kaartklem Rechterkant van voorste kaartklem Voorste kaartklem 9. Als u de adapter niet vervangt, installeer dan een afdekplaatje in de opening van de uitbreidingssleuf. 10. Als u de adapter moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. 58 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Een kaart installeren In het volgende gedeelte worden de typen adapters beschreven die door de server worden ondersteund en vindt u overige informatie waar u rekening mee moet houden bij het installeren van een adapter. De door de server ondersteunde adapters kunnen verschillen per server model. v Zoek de documentatie bij uw adapter op en volg de daar aanwezige instructies op, in aanvulling op de instructies in dit gedeelte. Als het noodzakelijk is om schakelaarstanden of jumperinstellingen van de adapter te veranderen, volgt u de instructies in de documentatie bij de adapter. v Raadpleeg de documentatie voor uw besturingssysteem. v De server wordt geleverd met de volgende adapteraansluitingen en -sleuven: – Sleuf 1, PCIe2 x8 (x8, x4, x1) 25W – Sleuf 2, PCIe2 x8 (x8, x4, x1) 25W – Sleuf 3, PCIe2 x1 10W – Sleuf 4, PCI 32bit, 33MHz – Sleuf 5, PCI 32bit, 33MHz v Bepaalde servermodellen worden geleverd met een ServeRAID-BR10il SAS/ SATA RAID-controller geïnstalleerd. De ServeRAID-BR10il-controller verzorgt geïntegreerde RAID-niveaus 0 en 1. v U kunt in sleuven 1 tot en met 5 (afhankelijk van het model) adapters van normale lengte installeren die zijn opgenomen in de lijst van ondersteunde opties. v De 32-bits sleuven 4 en 5 ondersteunen 5.0 V PCI-adapters; ze ondersteunen geen 3,3 V-adapters. Universele adapters worden ondersteund in sleuven 4 en 5 als ze gemerkt zijn als universeel. v De server scant PCI Express Gen 2 x8 (x8) sleuf 1, PCI Express Gen 2 x8 (x8) sleuf 2, PCI Express Gen 2 x4 (x4) sleuf 3 en PCI-sleuven 4 en 5 voor het toewijzen van systeemresources. De server start de PCI-apparaten vervolgens in de volgende volgorde als u de standaard opstarttvolorde niet hebt gewijzigd: PCI Express Gen 2 x8 (x8) sleuf 1, PCI Express Gen 2 x8 (x8) sleuf 2, PCI Express Gen 2 x4 (x4) sleuf 3, PCI-sleuf 4 en PCI-sleuf 5. v Ga naar http://www.lenovo.com/thinkserver en klik op het tabblad Options voor een lijst van de ondersteunde opties. Voer de volgende stappen uit om een adapter te installeren. Opmerking: Statische elektriciteit die wordt vrijgegeven aan interne servercomponenten wanneer de server is ingeschakeld kan veroorzaken dat de server stopt, waardoor gegevens verloren kunnen gaan. Om dit mogelijke probleem te ontwijken, gebruikt u altijd een polsband met elektrostatische ontlading of een ander systeem voor aarden wanneer u binnen de server werkt met de stroom erop. 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel de voedingssnoeren en alle externe kabels; verwijder vervolgens het zijpaneel. Zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35. 3. Volg de instructies voor bekabeling indien deze bij de adapter zijn geleverd. Leid de adapterkabels voordat u de adapter installeert. 4. Volg de instructies in de documentatie bij de adapter om eventuele jumpers en schakelaars in te stellen. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 59 5. Draai de achterste kaartklem naar de open positie en verwijder hem uit de server. 6. Verwijder de schroef waarmee het afdekplaatje van de uitbreidingssleuf is bevestigd in het chassis. Bewaar het afdekplaatje van de uitbreidingssleuf en de schroef op een veilige plaats voor eventueel later gebruik. Opmerking: Op elke lege uitbreidingssleuf een afdekplaatje is aangebracht. Zo blijven de elektronische emissiekenmerken van de server behouden en wordt gezorgd voor juiste ventilatie van de serveronderdelen. 1 2 3 4 5 6 Achterste kaartklem Schroef van uitbreidingssleuf (optioneel) Adapter Linkerkant Rechterkant Voorste kaartklem 7. Maak met de antistatische verpakking van de adapter contact met een ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal de adapter vervolgens uit de antistatische verpakking. Raak de onderdelen en de gouden rand van de aansluitingen op de kaart zo weinig mogelijk aan. 60 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 8. Als u een kaart van volledige lengte installeert, moet u de blauwe kaartgeleider (indien aanwezig) van het uiteinde van de kaart verwijderen. 1 Kaartgeleider 9. Pak de adapter aan de bovenkant of de bovenste hoeken en breng de adapter op gelijke lijn met de geleiding van de uitbreidingssleuf; druk de adapter vervolgens stevig in de uitbreidingssleuf. Plaats de adapter rechtstreeks uit de antistatische verpakking in de uitbreidingssleuf. Waarschuwing: Zorg ervoor dat de adapter op de juiste wijze in de uitbreidingssleuf is geplaatst, voordat u de server aanzet. Als de adapter onjuist wordt geïnstalleerd, kan de systeemplaat of de adapter daardoor beschadigd raken. 10. Installeer een schroef voor de uitbreidingssleuf op de achterkant van de adapter. 11. Als u een adapter van normale lengte installeert, drukt u op de vrijmaakhendel op de rechterkant van de voorste adapterkaartklem om de vergrendeling op de linkerkant van de klem los te maken. 12. Sluit de vereiste kabels aan op de kaart. Plaats kabels zodanig dat deze de luchtcirculatie van de ventilatoren niet blokkeren. 13. Plaats de achterste kaartklem terug; draai de klem daarna dicht. Opmerking: Als er adapters in de server grote of zware kabels hebben, kunt u de achterste kaartklem verwijderen en de adapters vastzetten met schroeven. Als u nog andere apparaten wilt installeren of verwijderen, kunt u dit nu doen. Anders gaat u naar “De installatie voltooien” op pagina 71. Een PCI-kaart verwijderen Voer de volgende stappen uit om een PCI-kaart te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii, en de “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels. Verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 3. Draai de achterste kaartklem naar de open (niet vergrendelde) positie. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 61 4. Ontkoppel de kabels die op de adapter zijn aangesloten. Waarschuwing: Open en sluit de klemmetjes voorzichtig om te voorkomen dat u ze breekt of de adapteraansluiting beschadigt. 5. Pak het uiteinde van de adapter voorzichtig vast en trek het uit de aansluiting. 6. Als u de adapter moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Een PCI-kaart installeren Een PCI-kaart kunt u installeren in PCI-sleuf 1 of 2 op de systeemplaat. PCI-kaarten worden alleen ondersteund op hot-swap servermodellen. De PCI-kaart verzorgt ondersteuning voor geïntegreerde RAID-niveaus 0, 1, 5, 6 en 10 voor hot-swap vasteschijfstations. Voor configuratiegegevens raadpleegt u de documentatie die is meegeleverd bij de adapter. Belangrijk: Om te zorgen dat de functies van uw PCI-kaart correct werken op UEFI-servers, werkt u het firmwareniveau van de adapter bij en zorgt u dat de ondersteunende stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd. Waarschuwing: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. Voer de volgende stappen uit om de PCI-kaart te installeren: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels. Waarschuwing: Open en sluit de klemmetjes voorzichtig om te voorkomen dat u ze breekt of de PCI-kaartaansluiting beschadigt. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Verwijder de ventilatoreenheid voor het vasteschijfstation. a. Draai de kabel van de ventilatoreenheid van het vasteschijfstation uit de systeemplaat. b. Verwijder alle vasteschijfstations. c. Druk op het ontgrendelingsklemmetje voor de stationshouder op de zijkant en draai de stationshouder uit het chassis totdat het bevestigingsklemmmetje bovenop de stationshouder vastklikt. d. Trek de ontgrendelklemmetjes van de ventilatoreenheid naar buiten (bij de blauwe punten) en draai de eenheid iets los van de stationshouder. 5. Ontkoppel de de signaal- en voedingskabels en de SAS/SATA-controller (als die is geïnstalleerd); verwijder de controller daarna uit de server. 6. Maak met de antistatische verpakking van de PCI-kaart contact met een ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal de PCI-kaart vervolgens uit de verpakking. 7. Breng de merktekens van de PCI-kaart op lijn met de aansluiting op de systeemplaat. Waarschuwing: Onjuiste plaatsing kan leiden tot beschadiging van de systeemplaat of de PCI-kaart. 62 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Opmerking: De stationshouder moet nu geopend zijn. In de afbeelding ziet u hem in gesloten positie. 8. Druk de PCI-kaart stevig in de aansluiting op de systeemplaat. 9. Pak het andere uiteinde van de signaalkabel die is aangesloten op de achterplaat van het station voor stationsvakken 0 tot en met 3 (zoals aangegeven op de voorkant van de stationhouder) en sluit het aan op de aansluiting die het dichtst bij de batterij op de PCI-kaart ligt. 10. Plaats de de ventilatoreenheid voor het vasteschijfstation terug. a. Plaats het besvestigingsklemmetje van de ventilatoreenheid van het vasteschijfstation tegenover de rechterkant van de achterplaat voor vasteschijfstations; vervolgens draait u de ventilatoreenheid naar de achterplaat toe. Draai de ventilatoreenheid niet helemaal dicht. b. Leid de signaal- en voedingskabels door de sleuf aan de rand van de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations. Zorg dat de kabels niet klem komen te zitten tussen de ventilatoreenheid van het vasteschijfstations en de achterplaat. c. Draai de ventilatoreenheid voor het vasteschijfstation naar de achterplaat totdat de vergrendeling vastgeklikt is. 11. Sluit de kabel van de ventilatoreenheid van het vasteschijfstation weer aan op de systeemplaat. 12. Draai de stationshouder in de server en houd het bevestigingslipje op de stationshouder ingedrukt terwijl u de stationshouder vastdraait in het chassis. 13. Installeer opnieuw de vasteschijfstations. Opmerking: Voordat u verdergaat, controleert u of alle interne voedingskabels correct zijn aangesloten op de systeemplaat en andere optionele apparaten. 14. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). Ga naar “De installatie voltooien” op pagina 71. 15. Vergrendel het zijpaneel. 16. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB verwijderen Voer de volgende stappen uit om de virtuele mediasleutel te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Ontgrendel de klem die de USB vasthoudt door de klemmetjes naar elkaar te drukken. Til daarna de afdekplaat weg. 5. Houd het flash-apparaat vast en trek dit omhoog om het apparaat te verwijderen van de aansluiting. 6. Druk op het klemmetje om dit weer in de oorspronkelijke positie vast te zetten. 7. Als u het flash-apparaat moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u voor het verzenden de verpakkingsmaterialen die aan u zijn geleverd. Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB installeren Voer de volgende stappen uit om de virtuele mediasleutel te installeren: Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 63 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Ontgrendel de klem die de USB vasthoudt door de klemmetjes naar elkaar te drukken. 5. Plaats het flash-apparaat precies goed op de aansluiting op de systeemplaat en druk het in de aansluiting totdat het goed vastzit. 6. Druk op de bevestigingshendel om het flash-apparaat te vergrendelen in de USB-aansluiting. 7. Sluit het netsnoer en kabels die u hebt verwijderd opnieuw aan. 8. Plaats en vergrendel het zijpaneel (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 9. Sluit het netsnoer en kabels die u hebt verwijderd opnieuw aan. 10. Zet de randapparaatuur en de server aan. De virtuele mediasleutel verwijderen Voer de volgende stappen uit om de virtuele mediasleutel te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en de randapparaten uit, en ontkoppel alle voedingssnoeren; verwijder vervolgens de zijkap (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 3. Pak de virtuele mediasleutel en schuif hem voorzichtig naar boven en van het montagepunt af. 64 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 1 2 3 4 Montagebeugel (voet) Montagepunt Aansluiting voor Virtual media key Virtuele mediasleutel (voorkant) 4. Als u de virtuele mediasleutel moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u voor het verzenden de verpakkingsmaterialen die aan u zijn geleverd. De virtuele mediasleutel installeren Voer de volgende stappen uit om de virtuele mediasleutel te installeren: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 3. Plaats de virtuele mediasleutel op het montagepunt en schuif hem naar beneden in de aansluiting op de systeemplaat. Druk op de virtuele mediasleutel totdat hij stevig vastzit op de systeemplaat. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 65 1 2 3 4 Montagebeugel (achter) Montagepunt Aansluiting voor Virtual media key Virtuele mediasleutel (voorkant) Als u nog andere apparatuur wilt installeren of verwijderen, kunt u dit nu doen. Anders gaat u naar “De installatie voltooien” op pagina 71. Een hot-swap voedingseenheid verwijderen Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met hot-swap voedingseenheden. Zie “Een niet-hot-swap voedingseenheid installeren” op pagina 102 voor informatie over het verwijderen van een niet-hot-swap voedingseenheid. Houd bij het verwijderen of installeren van een hot-swap voedingseenheid rekening met het volgende: Instructie 8: 66 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Let op! Verwijder nooit de klep van een voedingseenheid of een ander onderdeel waarop het volgende etiket is geplakt. Gevaarlijke spannings-, stroom- en voltageniveaus binnen componenten waarop dit label is bevestigd. Deze componenten bevatten geen onderdelen die kunnen worden vervangen of onderhouden. Als u vermoedt dat er met een van deze onderdelen een probleem is, neem dan contact op met een onderhoudstechnicus. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 67 Voer de volgende stappen uit om een hot-swap voedingseenheid te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii en “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Koppel het netsnoer los van de voedingseenheid die u wilt verwijderen. 3. Druk op de vrijmaakhendel 1 en trek de voedingseenheid 2 aan de hendel uit het vak. 4. Als u de voedingseenheid moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Een hot-swap voedingseenheid installeren Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met hot-swap voedingseenheden. Zie “Een niet-hot-swap voedingseenheid installeren” op pagina 102 voor informatie over het installeren van een niet-hot-swap voedingseenheid. Voer de volgende stappen uit om een hot-swap voedingseenheid te installeren: 1. Plaats de voedingseenheid op de geleiders in het compartiment. 68 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 1 2 Vrijmaakhendel Hot-swap voedingseenheid 2. Druk de voedingseenheid met behulp van de hendel naar de voorkant van het chassis totdat hij vastklikt. 3. Sluit een uiteinde van het netsnoer aan op de aansluiting achterop de voedingseenheid en het andere uiteinde op een geaard stopcontact. 4. Controleer of de LED’s voor ac- en dc-spanning op de achterkant van de voedingseenheid aan zijn. Dit geeft aan dat de voedingseenheid correct werkt. Een beveiligingsbeugel installeren Om diefstal van de computer te voorkomen, kunt u een beveiligingsbeugel met kabel aan de achterzijde van de server bevestigen. Controleer na het aanbrengen van de beveiligingskabel of deze de andere kabels die op de server zijn aangesloten niet in de weg zit. Zorg dat u, voordat u begint, de volgende items bij de hand hebt: v Een platte schroevendraaier v Een verstelbare moersleutel v Een 19 mm beugel of draadoog (bijvoorbeeld National Manufacturing nummer 3230, voorraadnummer 176-735) v Moeren die op de beugel passen v Een beveiligingskabel v Een slot, zoals een combinatieslot of hangslot U installeert de beugel 1 als volgt: 1. Zet de server en alle aangesloten apparaten uit. Maak alle externe kabels en netsnoeren los. 2. Verwijder met een schroevendraaier de twee metalen stripjes. 3. Schuif de beveiligingsbeugel door het achterpaneel, plaats vervolgens de moeren op de uiteinden van de beugel en draai ze vast met de moersleutel. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 69 4. Steek de kabel door de beugel op de achterzijde van de computer en sla hem om een object dat onderdeel is van of onlosmakelijk is verbonden met de structuur van het gebouw of fundering en waarvan de kabel niet kan worden losgemaakt. Maak de beide kabeluiteinden aan elkaar vast met een hangslot. 70 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Controleer na het aanbrengen van de beveiligingskabel of deze de andere kabels die op de server zijn aangesloten niet in de weg zit. Als u nog andere apparaten wilt installeren of verwijderen, kunt u dit nu doen. Anders gaat u naar “De installatie voltooien”. De installatie voltooien Om de installatie te voltooien, moet u de twee delen van de frontplaat weer installeren, de zijkap aanbrengen, alle kabels aansluiten en voor bepaalde apparaten een configuratieprogramma uitvoeren. Volg de instructies hiervoor in dit gedeelte. De tweedelige frontplaat terugplaatsen Voer de volgende stappen uit om de tweedelige frontplaat te installeren: 1. Installeer de bovenste frontplaat voorop het chassis van de server: a. Steek de twee nokjes aan de rechterzijde van de bovenste frontplaat in de corresponderende gaatjes aan de rechterzijde van het chassis. b. Draai de bovenste frontplaat naar de linkerkant van het chassis en druk de nokjes van de frontplaat in de uitsparingen aan de linkerkant zodat ze vastklikken. 1. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 71 2. Breng de onderste frontplaat weer aan: a. Steek de twee nokjes aan de onderzijde van de onderste frontplaat in de corresponderende gaatjes aan de voorzijde van het chassis. b. Draai de bovenkant van de onderste frontplaat omhoog naar het chassis; druk daarna de blauwe vergrendeling aan de rechterkant van de onderste frontplaat in en sluit de frontplaat volledig door deze vast te drukken. 72 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Het zijpaneel terugplaatsen Als u het zijpaneel hebt verwijderd, breng dat dan weer aan. Opmerking: De achterste kaartklem rust tegen het zijpaneel van de server. Het kan gemakkelijker zijn om de server op de zijkant te leggen voordat u het zijpaneel aanbrengt. Voer de volgende stappen uit om het zijpaneel terug te plaatsen: 1. Controleer eerst of alle kabels, adapters en andere componenten correct zijn geïnstalleerd en geplaatst en dat er geen gereedschappen of losse onderdelen in de server zijn achtergebleven. Zorg er ook voor dat alle interne kabels goed worden geleid. Opmerking: De vergrendeling van de kap1 moet in de geopende positie staan voordat u het zijpaneel installeert. 2. Zorg dat de rand aan de onderkant van het zijpaneel zich bevindt boven de richel aan de onderkant van het chassis, voordat u de zijklep helemaal omhoog beweegt. Druk vervolgens de kapgrendel naar beneden en druk het zijpaneel dicht totdat het vastklikt. 3. Druk op de vergrendeling van de kap en sluit de kap. 4. Sluit 2 het zijpaneel. Opmerking: Bij het sluiten van het zijpaneel worden de kap en de frontplaat tegelijkertijd vergrendeld. Hoofdstuk 5. Optionele apparaten installeren en vervangen 73 Kabels aansluiten Waarschuwing: als laatste aan. Ter voorkoming van schade aan de apparatuur sluit u netsnoeren Als de kabels en het aansluitpaneel van de server aansluitingen met een kleurcodering hebben, sluit de kabels dan aan op aansluitingen met dezelfde kleur. Koppel bijvoorbeeld een kabel met een blauw uiteinde aan een blauwe aansluiting, een rode kabel aan een rode aansluiting enz. Raadpleeg “Achterkant” op pagina 18 voor een afbeelding van de I/O-aansluitingen aan de achterkant van de server. De serverconfiguratie bijwerken Wanneer u de server voor de eerste keer start nadat u een apparaat hebt toegevoegd of verwijderd, ontvangt u mogelijk een bericht dat de configuratie is gewijzigd. Het programma Setup Utility wordt automatisch gestart zodat u de nieuwe configuratie-instellingen kunt opslaan. Meer informatie vindt u in Hoofdstuk 7, “De server configureren”, op pagina 113. Sommige optionele apparaten hebben stuurprogramma’s die u moet installeren. Voor informatie over het installeren van stuurprogramma’s, raadpleegt u de documentatie die bij het apparaat is geleverd. De server heeft ten minste één microprocessor. Als er meerdere microprocessors geïnstalleerd zijn, kan de server werken als SMP-server (Symmetric Multiprocessing). Mogelijk moet u het besturingssysteem bijwerken voor odnersteuning van SMP. Raadpleeg de documentatie bij het besturingssysteem voor meer informatie. Als de server een optionele RAID-adapter heeft, en u een vasteschijfstation hebt geplaatst of verwijderd, raadpleegt u de documentatie die bij de RAID-adapter is meegeleverd voor informatie over het opnieuw configureren van de schijvenreeksen. Meer informatie over het configureren van de geïntegreerde Gigabit Ethernet-controller vindt u in “De Gigabit Ethernet-controller configureren” op pagina 128. Externe apparaten aansluiten Als u een ondersteunde optionele adapter installeert, kunt u externe apparaten aan de server koppelen. Voer de volgende stappen uit om een externe adapter aan te sluiten: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften vanaf pagina vii, “Installatierichtlijnen” op pagina 31 en de documentatie die bij het apparaat is geleverd. 2. Zet de server en alle aangesloten apparaten uit. 3. Volg de instructies bij het apparaat om het apparaat gereed te maken voor installatie en op de server aan te sluiten. Opmerking: Als u een extern apparaat aansluit, raadpleeg dan de documentatie bij het apparaat voor informatie over de bekabeling. 74 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen De systeemventilator aan de achterzijde verwijderen Waarschuwing: v Vervang een defecte ventilator binnen 48 uur. v Om ervoor te zorgen dat er juiste koeling en luchtstroom is, werkt u niet langer dan 30 minuten met de server wanneer het zijpaneel verwijderd is. Voer de volgende stappen uit om de systeemventilator aan de achterzijde te vervangen: 1. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 2. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 3. Verwijder, indien nodig, adapters die de toegang tot de ventilator en de ventilatoraansluiting op de systeemplaat belemmeren (zie “Een adapter verwijderen” op pagina 57). 4. Ontkoppel de ventilatorkabel van de systeemplaat. 5. Pak de ventilator 2 met beide handen vast en trek stevig; hierdoor worden de rubberen ringen naar buiten getrokken 1. De ringen worden door de gaten in ofwel de ventilator ofwel het chassis getrokken en kunnen worden verwijderd. 6. Til de ventilator uit het chassis. 7. Als u de ventilator moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. © Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 75 De systeemventilator aan de achterzijde installeren Waarschuwing: v Vervang een defecte ventilator binnen 48 uur. v Om ervoor te zorgen dat er juiste koeling en luchtstroom is, werkt u niet langer dan 30 minuten met de server wanneer het zijpaneel verwijderd is. Voer de volgende stappen uit om de systeemventilator aan de achterzijde te installeren: 1. De vervangende ventilator wordt geleverd met gemonteerde rubberen pakkingringen 1; deze ringen kunnen zijn losgeraakt tijdens de verzending. Losgeraakte rubberen pakkingringen dient u terug te plaatsen voordat u verdergaat. Gebruik een spits toelopende tang om de ringen door de gaten in de ventilator te halen. 2. Plaats de ventilator 2 zodanig dat de ringen door de gaten in het chassis steken; trek de ringen daarna met een punttang door de gaten, uit het chassis. 3. Sluit de ventilatorkabel aan op de systeemplaat (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de aansluiting voor de achterste ventilator). 4. Installeer de adapters die u hebt verwijderd (zie “Een kaart installeren” op pagina 59). 5. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 6. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld. 7. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. 76 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide De ventilatoreenheid van het vasteschijfstation verwijderen Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met een ventilator voor vasteschijfstations. Waarschuwing: v Vervang een defecte ventilator binnen 48 uur. v Om ervoor te zorgen dat er juiste koeling en luchtstroom is, werkt u niet langer dan 30 minuten met de server wanneer het zijpaneel verwijderd is. Voer de volgende stappen uit om de ventilator voor vasteschijfstations te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Draai de achterste kaartklem naar de open (niet vergrendelde) positie. 5. Ontkoppel de kabel van de ventilatoreenheid voor de vasteschijfstations van de systeemplaat, waarbij u noteert waar de kabel was aangesloten. 6. Verwijder de onderste frontplaat (zie “De tweedelige frontplaat verwijderen” op pagina 36). 7. Verwijder de vasteschijfstations. 8. Til het ontgrendelingsklemmetje voor de stationshouder omhoog en draai de stationshouder uit het chassis totdat het bevestigingsklemmetje bovenop de stationshouder vastklikt. Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 77 1 2 Ontgrendelingsklemmetje stationshouder Houder vasteschijfstation 9. Trek de twee ontgrendelklemmetjes van de ventilatoreenheid naar buiten en draai de eenheid iets los van de stationshouder. 1 2 3 Ontgrendelingsklemmetjes Ventilatoreenheid van vasteschijfstation Sleuf 10. Ontkoppel de kabel van de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations; draai de eenheid weg van de stationshouder en verwijder de eenheid van de stationshouder. 11. Als u de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. De ventilatoreenheid van het vasteschijfstation installeren Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met een ventilator voor vasteschijfstations. Waarschuwing: v Vervang een defecte ventilator binnen 48 uur. v Om ervoor te zorgen dat er juiste koeling en luchtstroom is, werkt u niet langer dan 30 minuten met de server wanneer het zijpaneel verwijderd is. Voer de volgende stappen uit om de ventilator voor vasteschijfstations te installeren: 1. Plaats het bevestigingsklemmmetje van de ventilatoreenheid tegenover de rechterkant van de achterplaat voor vasteschijfstations; vervolgens draait u de ventilatoreenheid naar de achterplaat toe. Draai de ventilatoreenheid niet helemaal dicht. 78 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 1 2 3 Ontgrendelingsklemmetjes Ventilatoreenheid van vasteschijfstation Sleuf 2. Leidt de signaal- en voedingskabels van het vasteschijfstation door de sleuven aan de rand van de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations. Zorg dat de kabels niet klem komen te zitten tussen de vasteschijfstations en de achterplaat. 3. Draai de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations naar de achterplaat. Houd de rechterkant van de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations tegenover de rechterkant van de achterplaat. Zorg dat de grendelklemmetjes goed vastzitten in de stationshouder. 4. Draai de stationshouder naar de voorkant van de server en houd lipje 1 ingedrukt terwijl u de stationshouder vastdraait in het chassis. Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 79 5. Sluit de kabel van de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations aan op de systeemplaat (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de aansluiting voor de ventilatoreenheid). 6. Installeer opnieuw de vasteschijfstations. Opmerking: Voordat u verdergaat, controleert u of alle interne voedingskabels correct zijn aangesloten op de systeemplaat en andere optionele apparaten. 7. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op pagina 38). 8. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 9. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld. 10. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. De simple-swap achterplaat verwijderen Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen waarin een simpleswap SATA-achterplaat is geïnstalleerd aan de achterzijde van de houder voor vasteschijfstations. Voer de volgende stappen uit om de simple-swap achterplaat te verwijderen: Opmerking: U hebt een schroevendraaier nodig om deze stappen te kunnen uitvoeren. 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Verwijder de onderste frontplaat (zie “De tweedelige frontplaat verwijderen” op pagina 36). 5. Verwijder de simple-swap vasteschijfstations die aanwezig zijn in de houder voor vasteschijfstation (zie “Een simple-swap vasteschijfstation verwijderen” op pagina 55). 6. Verwijder de ventilatoreenheid van de houder voor vasteschijfstations (zie “De ventilatoreenheid van het vasteschijfstation verwijderen” op pagina 77). 7. Ontkoppel de voedingskabel van de simple-swap achterplaat. 8. Ontkoppel de signaalkabel van de systeemplaat. 9. Druk op het ontgrendelingsklemmetje voor de stationshouder en draai de stationshouder uit het chassis totdat het bevestigingsklemmetje bovenop de stationshouder vastklikt. 10. Til het bevestigingslipje omhoog aan de bovenkant van de stationshouder; kantel vervolgens de bovenkant van de simple-swap achterplaat weg van de stationshouder totdat de achterplaat loskomt van de positioneringspennetjes. 80 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 1 2 3 4 5 Bevestigingsklemmetje Ontgrendelingsklemmetje stationshouder Positioneringspennetjes Simple-swap achterplaat Bevestigingslipje 11. Til de simple-swap achterplaat op uit het onderste lipje van de stationshouder en leg deze apart. 12. Als u de simple-swap achterplaat moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. De simple-swap achterplaat installeren Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen waarin een simpleswap SATA-achterplaat is geïnstalleerd aan de achterzijde van de houder voor vasteschijfstations. Voer de volgende stappen uit om de simple-swap achterplaat te installeren. 1. Plaats de onderkant van de simple-swap achterplaat in het onderste lipje van de stationshouder. Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 81 1 2 3 4 5 Bevestigingsklemmetje Ontgrendelingsklemmetje stationshouder Positioneringspennetjes Simple-swap achterplaat Bevestigingslipje 2. Kantel de bovenkant van de simple-swap achterplaat naar de stationshouder en op de positioneringspennetjes, totdat het bevestigingsklemmetje goed vastzit. 3. Houd het bevestigingslipje bovenop de stationshouder ingedrukt en draai de stationshouder totdat deze vastzit in het chassis. 4. Sluit alle signaalkabels aan op de systeemplaat (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de aansluitingen voor seriële ATA-stations). 5. Sluit de voedingskabels aan op de simple-swap achterplaat. 6. Installeer de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations aan op de stationshouder (zie “De ventilatoreenheid van het vasteschijfstation installeren” op pagina 78). 7. Installeer de simple-swap vasteschijfstations die u hebt verwijderd uit de stationshouder (zie “Een simple-swap vasteschijfstation installeren” op pagina 56). 8. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op pagina 38). 9. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 10. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld. 11. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. 82 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Achterplaat van SAS/SATA-vasteschijfstation verwijderen Deze procedure is alleen van toepassing voor hot-swap servermodellen waarin een SAS/SATA-achterplaat voor vasteschijfstations is geïnstalleerd aan de achterzijde van de houder voor vasteschijfstations. Voer de volgende stappen uit om een achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijfstations te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Verwijder de onderste frontplaat (zie “De tweedelige frontplaat verwijderen” op pagina 36). 5. Verwijder de hot-swap SAS/SATA-vasteschijfstations die aanwezig zijn in de houder voor vasteschijfstation (zie “Een hot-swap vasteschijfstation verwijderen” op pagina 52). 6. Verwijder de ventilatoreenheid van de houder voor vasteschijfstations (zie “De ventilatoreenheid van het vasteschijfstation verwijderen” op pagina 77). 7. Ontkoppel de signaal- en voedingskabels van de achterplaat voor vasteschijfstations. 8. Druk op het ontgrendelingsklemmetje voor de stationshouder en draai de stationshouder uit het chassis totdat het bevestigingsklemmetje bovenop de stationshouder vastklikt. 9. Verwijder de twee schroeven waarmee de achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijfstations is bevestigd op de stationshouder. Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 83 1 2 3 4 Positioneringspennetjes Bevestigingsklemmetje Bevestigingslipje Ontgrendelingsklemmetje stationshouder 10. Kantel de bovenkant van de achterplaat voor vasteschijfstations weg van de stationshouder totdat de achterplaat loskomt van de positioneringspennetjes. 11. Til de achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijfstations op uit het onderste lipje van de stationshouder en leg deze apart. 12. Als u de achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijfstations moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijfstations installeren Deze procedure is alleen van toepassing voor hot-swap servermodellen waarin een SAS/SATA-achterplaat voor vasteschijfstations is geïnstalleerd aan de achterzijde van de houder voor vasteschijfstations. Voer de volgende stappen uit om de achterplaat voor vasteschijfstations te installeren: 1. Plaats de onderkant van de achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijfstations in het onderste lipje van de stationshouder. 2. Kantel de bovenkant van de achterplaat naar de stationshouder en op de positioneringspennetjes. 1 2 3 84 Positioneringspennetjes Bevestigingsklemmetje Bevestigingslipje ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 4 Ontgrendelingsklemmetje stationshouder 3. Bevestig de twee schroeven waarmee de achterplaat voor SAS/SATA-vasteschijfstations wordt bevestigd op de stationshouder. 4. Houd het bevestigingslipje bovenop de stationshouder ingedrukt en draai de stationshouder totdat deze vastzit in het chassis. 5. Sluit de voedings- en signaalkabels aan op de achterplaat voor vasteschijfstations. 6. Installeer de ventilatoreenheid voor vasteschijfstations op de stationshouder (zie “De ventilatoreenheid van het vasteschijfstation installeren” op pagina 78). 7. Installeer de hot-swap vasteschijfstations die u hebt verwijderd uit de stationshouder (zie “Een hot-swap vasteschijfstation installeren” op pagina 53). 8. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op pagina 38). 9. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 10. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld. 11. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. Voorpaneel verwijderen Voer de volgende stappen uit om het voorpaneel te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Verwijder de onderste frontplaat en daarna de bovenste frontplaat (zie “De tweedelige frontplaat verwijderen” op pagina 36). 5. Schuif de stations in vakken 1 en 2 iets naar voren (zie voor meer informatie “Een DVD-station verwijderen” op pagina 46). Het is niet nodig deze stations te verwijderen. 6. Als de server werkt met hot-swap voedingseenheden, verwijdert u de voedingseenheden en de houder voor voedingseenheden (zie “Houder van hot-swap voedingseenheid verwijderen” op pagina 90). 7. Ontkoppel de kabel van het voorpaneel van de systeemplaat, waarbij u onthoudt hoe de kabel was aangebracht, (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de aansluiting voor het voorpaneel). Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 85 8. Druk op ontgrendellipje 1 en trek het voorpaneel naar de achterkant van de server; vervolgens verwijdert u het voorpaneel uit het chassis. 9. Als u het voorpaneel moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Voorpaneel installeren Voer de volgende stappen uit om het voorpaneel te installeren: 1. Plaats de voorkant van het voorpaneel in het kanaal boven stationsvak 1, aan de linkerkant van het chassis. 2. Duw het voorpaneel 1 naar de voorkant van het chassis, totdat het paneel vastklikt. 3. Sluit de kabel voor het voorpaneel weer aan op de systeemplaat (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de aansluiting voor de kabel van het voorpaneel). 4. Als de server werkt met hot-swap voedingseenheden, installeert u de houder met de voedingseenheden (zie “Houder van hot-swap voedingseenheid installeren” op pagina 91). 5. Duw de stations van vak 1 en 2 in de stationsvakken (zie voor meer informatie “Een DVD-station installeren” op pagina 47). 6. Plaats de bovenste frontplaat terug (zie “De bovenste frontplaat installeren” op pagina 39). 7. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op pagina 38). 8. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 9. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld. 10. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. 86 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide USB-aansluiting aan voorkant verwijderen Voer de volgende stappen uit om de USB-aansluiting aan de voorkant te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Verwijder de onderste frontplaat en daarna de bovenste frontplaat (zie “De tweedelige frontplaat verwijderen” op pagina 36). 5. Ontkoppel de kabel van de USB-eenheid van de systeemplaat, waarbij u onthoudt hoe de kabel was aangebracht, (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de aansluiting voor de USBeenheid aan de voorkant). 6. Druk op de ontgrendellipje aan de bovenkant van de USB-behuizing en kantel de bovenkant van de behuizing uit het chassis. 7. Druk op de veerklemmetjes 1 aan de zijkanten van de USB-aansluiteenheid en haal deze eenheid uit de behuizing. 8. Trek de USB-kabel voorzichtig uit de opening in het chassis. 9. Als u de USB-aansluiteenheid aan de voorkant moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. USB-aansluiting aan voorkant installeren Voer de volgende stappen uit om de USB-aansluiting aan de voorkant te installeren: Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 87 1. Steek voorzichtig de kabel van de USB-aansluiteenheid aan de voorkant door de opening aan de voorkant van het chassis. 2. Druk op de veerklemmetjes 1 aan de zijkanten van de USB-aansluiteenheid en schuif deze eenheid in de achterkant van de behuizing. 3. Plaats de onderkant van de behuizing op de onderkant van de opening in het chassis en kantel de bovenkant van de behuizing naar binnen zodat deze op zijn plaats vastklikt. 4. Bevestig de kabel van de USB-aansluiteenheid op de daartoe bestemde aansluiting op de systeemplaat (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de aansluiting voor de USB-eenheid aan de voorkant). 5. Plaats de bovenste frontplaat terug (zie “De bovenste frontplaat installeren” op pagina 39). 6. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op pagina 38). 7. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 8. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld. 9. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. Verwijderen van kaartklem aan achterzijde Voer de volgende stappen uit om de kaartklem aan de achterzijde te verwijderen: 1. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 2. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 3. Verwijder alle adapters (indien nodig) en leg de adapters op een antistatisch oppervlak. Opmerking: Het kan van pas komen als u noteert waar elke adapter is geïnstalleerd voordat u begint met het verwijderen van de adapters. 4. Ontgrendel de achterste kaartklem door de klem op te tillen en gedeeltelijk naar de gesloten positie te draaien. 5. Pak de klem vast aan één kant van het scharnierpunt en trek de klem naar binnen (terwijl u de klem iets naar de voorkant van de server draait) totdat klem 1 los is van scharnierpunt 2; vervolgens pakt u de klem vast aan de andere 88 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide zijde van het scharnierpunt, trekt u de klem naar binnen totdat deze loskomt van het scharnierpunt. U kunt de kaartklem nu uit de server halen. Installeren van kaartklem aan achterzijde Voer de volgende stappen uit om de kaartklem aan de achterzijde te installeren: 1. Houd de achterste kaartklem zo vast dat het gaatje van een van de scharnierpunten zich bevindt tegenover de scharnierpen van het chassis; vervolgens steekt u de scharnierpen in het scharniergaatje. 2. Draai de achterste kaartklem zodanig dat het gaatje van het tegenoverliggende scharnierpunt vastklikt in de scharnierpen van het chassis. 3. Installeer de adapters. 4. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 5. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld. 6. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. Verwijderen van kaartklem aan voorzijde Voer de volgende stappen uit om de kaartklem aan de voorzijde te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Open de kaartklemmen aan de voor- en achterzijde. 5. Verwijder alle adapters (indien nodig) en leg deze op een antistatisch oppervlak. Opmerking: Het kan van pas komen als u noteert waar elke adapter is geïnstalleerd voordat u begint met het verwijderen van de adapters. 6. Pak de klem vast aan één kant van het scharnierpunt en trek de klem naar buiten (terwijl u de klem iets naar de achterkant van de server draait), totdat de scharnierpen van de kaartklem loskomt uit het gaatje; vervolgens pakt u de klem vast aan de andere zijde van het scharnierpunt, trekt u de klem naar buiten totdat deze loskomt van het scharnierpunt. U kunt de kaartklem nu uit de server halen. Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 89 Installeren van kaartklem aan voorzijde Voer de volgende stappen uit om de kaartklem aan de voorzijde te installeren: 1. Steek een van de scharnierpennen van de kaartklem in het metalen scharnierpunt op de ventilatorhouder. 2. Draai de andere scharnierpen van de kaartklem op zijn positie en duw de scharnierpen in het nadere metalen scharnierpunt. Als de kaartklem correct is geplaatst, steekt de scharnierpen door het gaatje van het metalen scharnierpunt. 3. Installeer opnieuw de adapters die u eerder eventueel hebt verwijderd. 4. Sluit de kaartklemmen aan de voor- en achterzijde. 5. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 6. Vergrendel het zijpaneel. 7. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. Houder van hot-swap voedingseenheid verwijderen Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met hot-swap voedingseenheden. Voer de volgende stappen uit om de houder voor de voedingseenheid te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Verwijder de hot-swap voedingseenheden (zie “Een niet-hot-swap voedingseenheid verwijderen” op pagina 99). Opmerking: Voor de rest van deze procedure kan het praktischer zijn de server op zijn kant te leggen. 5. Ontkoppel de kabels tussen de houder van de voedingseenheid en de systeemplaat en alle interne componenten. 6. Verwijder de vier zwarte schroeven waarmee de houder is bevestigd op het chassis; vervolgens schuift u de houder naar de voorkant van de server zodat de klemmetjes 1 loskomen van de bovenkant van het chassis, en haalt u de houder uit het chassis. 90 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 7. Als u de houder voor de voedingseenheid moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Houder van hot-swap voedingseenheid installeren Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met hot-swap voedingseenheden. Voer de volgende stappen uit om de houder voor de hot-swap voedingseenheid te installeren: 1. Plaats de houder voor de voedingseenheid in het chassis en schuif deze naar de achterkant van de server totdat de klemmetjes 1 vastklikken in de bovenkant van het chassis. 2. Bevestig de vier schroeven om de houder voor de voedingseenheid vast te maken aan het chassis. Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 91 3. Sluit de kabels aan tussen de houder van de voedingseenheid en de systeemplaat en alle interne componenten (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locaties van de interne aansluitingen). 4. Installeer opnieuw beide hot-swap voedingseenheden (zie “Houder van hotswap voedingseenheid verwijderen” op pagina 90). 5. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 6. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld. 7. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. De batterij verwijderen Ga als volgt te werk om de batterij te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit” op pagina 33. 2. Zet de server en alle aangesloten apparaten uit. 3. Maak alle externe kabels en netsnoeren los. 4. Leg de server op zijn kant, met het zijpaneel naar boven. 5. Ontgrendel en verwijder het linker zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 6. Zoek de batterij op de systeemplaat (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19). 7. Verwijder de batterij: a. Duw de batterij met één vinger horizontaal uit de aansluiting. b. Trek de batterij uit de aansluiting. 8. Gooi de batterij niet bij het huisvuil weg, maar behandel deze als klein chemisch afval. De batterij installeren De volgende opmerkingen geven informatie waarmee u rekening dient te houden bij het vervangen van de batterij in de server: v Vervang de batterij door een lithiumbatterij van hetzelfde type en van dezelfde fabrikant. v Nadat u de batterij hebt vervangen, moet u de server opnieuw configureren en de systeemdatum en -tijd opnieuw instellen. v Lees het onderstaande veiligheidsvoorschrift en volg de instructies om gevaarlijke situaties te voorkomen. Voorschrift 2: 92 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Let op! Gebruik ter vervanging van de lithiumbatterij alleen batterijen met onderdeelnummer 33F8354 of een gelijksoortige batterij die door de leverancier wordt aanbevolen. Als uw systeem beschikt over een module waarin een lithiumbatterij is verwerkt, vervang die module dan uitsluitend door een gelijke module van dezelfde fabrikant. De batterij bevat lithium en kan bij verkeerd gebruik exploderen. Houd u aan het volgende: v Gooi de batterij niet in water v Verwarm de batterij niet boven 100°C v Probeer niet de batterij te repareren of uit elkaar te halen. Ga als volgt te werk om de vervangende batterij te installeren: 1. Volg de speciale werkwijzen en installatie-instructies op die u bij de vervangende batterij aantreft. 2. Plaats de vervangende batterij 1: a. Houd de batterij in een verticale positie zodat de smalle zijde zich tegenover de aansluiting bevindt. b. Plaats de batterij in de aansluiting totdat deze op zijn plaats vastklikt. Controleer of de batterij stevig is bevestigd. 3. Plaats en vergrendel het linker zijpaneel (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 4. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. Opmerking: Nadat u het netsnoer van de server hebt aangesloten op een stopcontact, duurt het ongeveer 2 1/2 minuut voordat de aan/uit-knop actief wordt. 5. Start het programma Setup Utility en pas de configuratie aan: v Stel de datum en de tijd in. v Stel het systeemwachtwoord in. v Configureer de server opnieuw. Zie “Het programma Setup Utility starten” op pagina 114 voor meer informatie. FRU’s verwijderen en vervangen FRU’s (field replaceable units) moeten alleen worden geïnstalleerd door opgeleid servicepersoneel. Een ServeRAID BR10-il-controller verwijderen Voer de volgende stappen uit om de ServeRAID BR10-il-controller te verwijderen: Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 93 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. Opmerking: Wanneer u de voedingsbron loskoppelt van de server, hebt u niet langer de mogelijkheid om de LED’s te bekijken omdat de LED’s niet branden als de voedingsbron is verwijderd. Voordat u de voedingsbron ontkoppelt, zorgt u ervoor dat u noteert welke LED’s branden, met inbegrip van de LED’s die branden op het bedieningspaneel en de LED’s die branden op de systeemplaat in de server. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 4. Open de achterste kaartklem totdat de vrijmaakhendel rechts op de klem op zijn plaats vastklikt. 5. Druk op de tabs aan beide zijden van aansluiting op de signaalkabel en maak de kabel los van de SAS/SATA-controller. 6. Laat de tabs aan beide zijden van de SAS/SATA-controller voorzichtig los en haal de voorkant van de SAS/SATA-controller voorzichtig uit het plastic koppelstuk. 7. Pak de randen van de SAS/SATA-controller vast en trek de controller uit de aansluiting. Als het koppelstuk samen met de controller loskomt van de systeemplaat, trekt u het koppelstuk voorzichtig los van de controller en duwt u het koppelstuk terug in het gaatje op de systeemplaat. 8. Als u de SAS/SATA-controller moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Een ServeRAID BR10-il-controller installeren Voer de volgende stappen uit om een SAS/SATA RAID-controller te installeren: 1. Houd de antistatische verpakking van de SAS/SATA-controller tegen een ongelakt oppervlak aan de buitenkant van de server en haal de SAS/SATA-controller uit de verpakking. 2. Houd de SAS/SATA-controller tegenover de aansluiting en het plastic koppelstuk; duw de SAS/SATA-controller vervolgens stevig in de aansluiting en op het 94 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide koppelstuk. 3. Sluit de signaalkabel aan op de SAS/SATA-controller. 4. Plaats en vergrendel het zijpaneel (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 5. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. Een optionele ServeRAID-MR10i SAS/SATA-controller verwijderen Voer de volgende stappen uit om een ServeRAID-MR10i SAS/SATA-adapter te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii, en de “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels. Verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 3. Draai de achterste kaartklem naar de open (niet vergrendelde) positie. 4. Ontkoppel de kabels die op de adapter zijn aangesloten. Waarschuwing: Open en sluit de klemmetjes voorzichtig om te voorkomen dat u ze breekt of de ServeRAID-MR10i-adapteraansluiting beschadigt. 5. Pak het uiteinde van de ServeRAID-adapter voorzichtig vast en trek het uit de aansluiting. 6. Als u de adapter moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Een optionele ServeRAID-MR10i SAS/SATA-controller installeren De optionele IBM ServeRAID-MR10i SAS/SATA-controller kunt u installeren in PCIsleuf 1 of 2 op de systeemplaat. De ServeRAID-MR10i-adapter wordt alleen ondersteund op hot-swap servermodellen. De IBM ServeRAID-MR10i SAS/SATA-adapter verzorgt ondersteuning voor geïntegreerde RAID-niveaus 0, 1, 5, 6 en 10 voor hotswap vasteschijfstations. Voor configuratiegegevens raadpleegt u de documentatie op de ServeRAID-CD die is meegeleverd bij de adapter. Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 95 Belangrijk: Om te zorgen dat uw ServeRAID 10i, 10is of 10M-adapters correct werken op UEFI-servers, werkt u het firmwareniveau van de adapter bij tot ten minste 11.xx-XXX. Waarschuwing: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. Voer de volgende stappen uit om een ServeRAID-MR10i-adapter te installeren: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii, en de “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Houd de antistatische verpakking van de ServeRAID-MR10i-adapter tegen een ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal de ServeRAID-MR10i-adapter vervolgens uit de verpakking. 3. Als de ServeRAID-adapter niet is voorzien van een batterijset (batterijdrager en batterij), installeert u de batterijset. a. Houd de pennetjes van de batterijdrager en de aansluiting op de batterijdrager boven de gaatjes en de aansluiting op de ServeRAID-adapter; vervolgens laat u de batterijdrager neerdalen op de ServeRAID-adapter. 1 2 3 4 Batterij Batterijdrager RAID-adapter Aansluiting voor batterijdrager b. Druk de batterijdrager in de aansluiting op de ServeRAID-adapter zodat deze goed is aangesloten. c. Bevestig de batterijdrager op de ServeRAID-adapter met de schroeven die zijn meegeleverd met de batterij. 4. Open de achterste kaartklem. 5. Draai de ServeRAID-MR10i-adapter zo dat de pennetjes van de ServeRAIDMR10i-adapter zich precies goed boven de aansluiting bevinden. Waarschuwing: Onjuiste plaatsing kan leiden tot beschadiging van de systeemplaat of de ServeRAID-MR10i-adapter. 96 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 6. Pak de signaalkabel die is aangesloten op de stationsachterplaat en sluit deze aan op de ServeRAID-adapter. Opmerking: Wanneer u de server opnieuw start, wordt u gevraagd de bestaande RAID-configuratie te importeren naar de nieuwe ServeRAID-adapter. 7. Druk de ServeRAID-MR10i-adapter stevig in de aansluiting op de systeemplaat. 8. Sluit de kabels weer aan op de nieuwe ServeRAID-MR10i-adapter. Een optionele ServeRAID-MR10is VAULT SAS/SATA-controller verwijderen Voer de volgende stappen uit om een ServeRAID-MR10is SAS/SATA-adapter te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii, en de “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en randapparaten uit en ontkoppel alle voedingssnoeren en externe kabels. Verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 3. Draai de achterste kaartklem naar de open (niet vergrendelde) positie. 4. Open de achterste kaartklem. 5. Ontkoppel de kabels die op de adapter zijn aangesloten. Waarschuwing: Open en sluit de klemmetjes voorzichtig om te voorkomen dat u ze breekt of de ServeRAID-MR10is-adapteraansluiting beschadigt. 6. Pak het uiteinde van de ServeRAID-adapter voorzichtig vast en trek het uit de aansluiting. 7. Als u de adapter moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Een optionele ServeRAID-MR10is VAULT SAS/SATA-controller installeren De optionele IBM ServeRAID-MR10is VAULT SAS/SATA-controller kunt u installeren in PCI-sleuf 1 of 2 op de systeemplaat. De ServeRAID-MR10is-adapter wordt alleen ondersteund op hot-swap servermodellen. De ServeRAID-MR10is SAS/SATAadapter met een versleutelings-chip 1078 DE verzorgt ondersteuning voor geïntegreerde RAID-niveaus 0, 1, 5, 6 en 10 voor hot-swap vasteschijfstations. Voor configuratiegegevens raadpleegt u de documentatie op de ServeRAID-CD die is meegeleverd bij de adapter. Belangrijk: Om te zorgen dat uw ServeRAID 10i, 10is of 10M-adapters correct werken op UEFI-servers, werkt u het firmwareniveau van de adapter bij tot ten minste 11.xx-XXX. Waarschuwing: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. Voer de volgende stappen uit om de optionele ServeRAID-MR10is SAS/SATAadapter te installeren: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina vii, en de “Installatierichtlijnen” op pagina 31. Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 97 2. Houd de antistatische verpakking van de ServeRAID-MR10is-adapter tegen een ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal de ServeRAID-MR10isadapter vervolgens uit de verpakking. 3. Als de ServeRAID-adapter niet is voorzien van een batterijset (batterijdrager en batterij), installeert u de batterijset. a. Houd de pennetjes van de batterijdrager en de aansluiting op de batterijdrager boven de gaatjes en de aansluiting op de ServeRAID-adapter; vervolgens laat u de batterijdrager neerdalen op de ServeRAID-adapter. 1 2 3 4 Batterij Batterijdrager RAID-adapter Aansluiting voor batterijdrager b. Druk de batterijdrager in de aansluiting op de ServeRAID-adapter zodat deze goed is aangesloten. c. Bevestig de batterijdrager op de ServeRAID-adapter met de schroeven die zijn meegeleverd met de batterij. 4. Draai de ServeRAID-MR10is-adapter zo dat de pennetjes van de ServeRAIDMR10is-adapter zich precies goed boven de aansluiting bevinden. Waarschuwing: Onjuiste plaatsing kan leiden tot beschadiging van de systeemplaat of de ServeRAID-MR10is-adapter. 98 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 1 2 ServeRAID-MR10is PCI-sleuf 5. Druk de ServeRAID-MR10is-adapter stevig in de aansluiting op de systeemplaat. 6. Sluit de kabels weer aan op de nieuwe ServeRAID-MR10is-adapter. Zorg dat de ServeRAID-MR10is SAS/SATA-adapter correct is bekabeld. 7. Draai de achterste kaartklem dicht. 8. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 9. Vergrendel het zijpaneel. 10. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. Een niet-hot-swap voedingseenheid verwijderen Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met een niet-hotswap voedingseenheid. Zie “Houder van hot-swap voedingseenheid verwijderen” op pagina 90 voor informatie over het verwijderen van een hot-swap voedingseenheid. Houd bij het verwijderen of installeren van een niet-hot-swap voedingseenheid rekening met het volgende: Voorschrift 8: Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 99 Let op! Verwijder nooit de klep van een voedingseenheid of een ander onderdeel waarop het volgende etiket is geplakt. Gevaarlijke spannings-, stroom- en voltageniveaus binnen componenten waarop dit label is bevestigd. Deze componenten bevatten geen onderdelen die kunnen worden vervangen of onderhouden. Als u vermoedt dat er met een van deze onderdelen een probleem is, neem dan contact op met een onderhoudstechnicus. 100 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Voer de volgende stappen uit om een niet-hot-swap voedingseenheid te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 3. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). Opmerking: Voor de rest van deze procedure kan het praktischer zijn de server op zijn kant te leggen. 4. Ontkoppel de kabels tussen de voedingseenheid en de systeemplaat en alle interne componenten. Waarschuwing: Ondersteun de voedingseenheid terwijl u de schroeven losdraait. Als de schroeven zijn verwijderd is de voedingseenheid niet meer bevestigd en kunnen andere componenten van de server beschadigd raken. 5. Terwijl u de voedingseenheid vasthoudt, verwijdert u de vier schroeven waarmee de eenheid vastzit aan het chassis en haalt u de voedingseenheid uit het chassis. Bewaar de schroeven voor gebruik bij het installeren van een vervangende voedingseenheid. 6. Als u de voedingseenheid moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 101 Een niet-hot-swap voedingseenheid installeren Deze procedure is alleen van toepassing voor servermodellen met een niet-hotswap voedingseenheid. Zie “Houder van hot-swap voedingseenheid verwijderen” op pagina 90 voor informatie over het installeren van een hot-swap voedingseenheid. Voer de volgende stappen uit om een niet-hot-swap voedingseenheid te installeren: 1. Plaats de voedingseenheid zodanig in het chassis dat de schroefgaten in de voedingseenheid zich bevinden tegenover de corresponderende gaten aan de achterzijde van het chassis. 2. Bevestig de vier schroeven om de voedingseenheid vast te maken aan het chassis. 3. Sluit de kabels aan tussen de voedingseenheid en de systeemplaat en alle interne componenten (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locaties van de interne aansluitingen). 4. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 5. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld. 6. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. 102 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Microprocessor en ventilatorkoeling verwijderen Voer de volgende stappen uit om de microprocessor en de ventilatorkoeling te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 3. Leg de server op zijn kant, met het zijpaneel naar boven. 4. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 5. Verwijder de onderste frontplaat (zie “De tweedelige frontplaat verwijderen” op pagina 36). 6. Verwijder de vasteschijfstations. 7. Druk op het ontgrendelingsklemmetje voor de stationshouder en draai de stationshouder uit het chassis totdat het bevestigingsklemmetje bovenop de stationshouder vastklikt. 8. Verwijder alle kabels die verhinderen dat u bij de ventilatorkoeling en de microprocessor kunt komen. Waarschuwing: Als de ventilatorkoeling is gemonteerd, is de bevestigingshendel voor de ventilatorkoeling gespannen als een veer. Door de hendel te snel los te laten of door deze naar boven te laten springen kunnen de ventilatorkoeling en de omliggende componenten beschadigd raken. 9. Ventilatorkoeling ontkoppelen van de microprocessor: a. Ontkoppel de kabel voor de ventilatorkoeling van de systeemplaat. b. Open de bevestigingshendel voor de ventilatorkoeling door deze in te drukken, opzij te duwen en langzaam los te laten. Belangrijk: Wees voorzichtig bij het werken met de microprocessor en de ventilatorkoeling. Als de microprocessor en de ventilatorkoeling opnieuw gaan worden gebruikt, zorgt u dat het tussenliggend thermische materiaal niet verontreinigd raakt. Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 103 c. Kantel de bovenkant van de ventilatorkoeling naar de voorkant van de server terwijl u deze wegschuift van de onderste flens van de bevestigingsmodule; vervolgens haalt u ventilatorkoeling uit de server. Na verwijdering legt u de ventilatorkoeling op een schoon en plat oppervlak. 10. 11. 12. 13. 104 Waarschuwing: De bevestigingshendel voor de microprocessor staat onder veerspanning wanneer de microprocessor is gemonteerd. Door de hendel te snel los te laten of door deze naar boven te laten springen kunnen de microprocessor en de omliggende componenten beschadigd raken. Open de bevestigingshendel voor de microprocessor door deze in te drukken, opzij te duwen en langzaam los te laten. Open het microprocessor-frame door het tabje aan de bovenkant op te tillen. Til de microprocessor voorzichtig uit de aansluiting en leg deze op een antistatisch oppervlak. Als u de microprocessor en de ventilatorkoeling moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Microprocessor en ventilatorkoeling installeren Voer de volgende stappen uit om de microprocessor te installeren: 1. Maak met de antistatische verpakking van de microprocessor contact met een ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal de microprocessor vervolgens uit de verpakking. 2. Verwijder een eventueel aanwezige beschermende klep, tape of label van het oppervlak van de microprocessoraansluiting. 3. Draai de vrijmaakhendel van de microprocessoraansluiting helemaal open. Waarschuwing: Zorg dat de vrijmaakhendel van de microprocessoraansluiting volledig open staat voordat u de microprocessor installeert. Als u zich hier niet aan houdt, kan dat leiden dat permanente beschadiging van de microprocessor, microprocessoraansluiting en systeemplaat. 4. Houd de microprocessor voorzichtig vast en plaats de microprocessor in de aansluiting. Opmerking: Voor een correcte plaatsing van de microprocessor in de aansluiting voor de microprocessor houdt u rekening met het volgende: v De microprocessor heeft twee uitsparingen die passen op de twee nokjes aan de zijkanten van de aansluiting. v Een driehoekige indicator op een hoek van de microprocessor wijst naar een hoek van 45 graden op een hoek van de aansluiting. v Gebruik niet teveel kracht wanneer u de microprocessor in de aansluiting duwt. 5. Sluit het frame voor de microprocessor; sluit vervolgens de vrijmaakhendel voor de microprocessor. 6. Ventilatorkoeling installeren: a. Zorg dat de vrijmaakhendel voor de ventilatorkoeling volledig open staat. Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 105 Belangrijk: Wees voorzichtig bij het werken met de microprocessor en de ventilatorkoeling. Zorg dat het tussenliggende thermische materiaal niet wordt verontreinigd. b. Schuif de onderkant van de ventilatorkoeling onder de onderste flens van de bevestigingsmodule; vervolgens plaatst u de bovenkant van de ventilatorkoeling op de bovenkant van de bevestigingsmodule. c. Sluit de vrijmaakhendel voor de ventilatorkoeling. d. Sluit de kabel voor de ventilatorkoeling weer aan op de systeemplaat (zie “Interne aansluitingen op de systeemplaat” op pagina 19 voor de locatie van de aansluiting voor de ventilatorkoeling). 7. Sluit opnieuw de kabels aan die u hebt losgekoppeld tijdens het verwijderen van de oude microprocessor. 8. Draai de stationshouder naar de voorkant van de server en houd het bevestigingslipje op de stationshouder ingedrukt terwijl u de stationshouder vastdraait in het chassis. 9. Installeer opnieuw de vasteschijfstations. 10. Plaats de onderste frontplaat terug (zie “De onderste frontplaat installeren” op pagina 38). 11. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). 12. Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld. 13. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. Thermisch vet Het thermische vet moet worden vervangen, telkens nadat de ventilatorkoeling voor hergebruik wordt verwijderd van de bovenkant van de microprocessor of wanneer u verontreinigingen aantreft in het vet. Als u de ventilatorkoeling installeert op dezelfde microprocessor waar de koeling van was verwijderd, zorgt u dat: v Het thermische vet op de ventilatorkoeling en de microprocessor niet is verontreinigt. 106 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Er geen thermisch vet wordt toegevoegd aan het aanwezige thermische vet op de ventilatorkoeling en microprocessor. Opmerking: v Lees de veiligheidsvoorschriften op pagina vii. v Lees de “Installatierichtlijnen” op pagina 31. Voer de volgende stappen uit om verontreinigd thermisch vet te vervangen voor de ventilatorkoeling en de microprocessor: 1. Leg de ventilatorkoeling op een schoon werkoppervlak. 2. Haal het schoonmaakdoekje uit de verpakking en vouw het doekje uit. 3. Gebruik het schoonmaakdoekje om de koelpasta te verwijderen van de onderkant van de ventilatorkoeling. Opmerking: Zorg ervoor dat alle koelpasta is verwijderd. 4. Gebruik een schoon stukje van het schoonmaakdoekje om de koelpasta van de microprocessor af te vegen; gooi het schoonmaakdoekje weg als alle koelpasta is verwijderd. 5. Gebruik het vetspuitje om 9 gelijk verdeelde puntjes vet van 0,02 ml aan te brengen op de bovenzijde van de microprocessor. De buitenste puntjes moeten worden aangebracht binnen 5 mm van de rand van de microprocessor, om er voor te zorgen dat het vet gelijkmatig is verdeeld. Opmerking: Als u het vet op de juiste manier aanbrengt, blijft ongeveer de helft van het vet over in het spuitje. 6. Plaats de ventilatorkoeling op de microprocessor, zoals beschreven in “Microprocessor en ventilatorkoeling installeren” op pagina 105. Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 107 De systeemplaat verwijderen Voer de volgende stappen uit om de systeemplaat te verwijderen: 1. Lees de veiligheidsvoorschriften beginnend op pagina viien “Installatierichtlijnen” op pagina 31. 2. Zet de server en alle aangesloten apparatuur uit. Vervolgens ontkoppelt u alle netsnoeren en externe kabels. 3. Leg de server op zijn kant, met het zijpaneel naar boven. 4. Ontgrendel en verwijder het zijpaneel (zie “Het zijpaneel verwijderen” op pagina 35). 5. Noteer waar elke kabel is aangesloten, voordat u alle kabels ontkoppelt van de systeemplaat. 6. Druk op het ontgrendelingsklemmetje voor de stationshouder en draai de stationshouder uit het chassis totdat het bevestigingsklemmetje bovenop de stationshouder vastklikt. 7. Verwijder de onderstaande componenten (naast andere componenten die hier niet worden vermeld) van de systeemplaat en leg ze weg op een veilige antistatische plek: v Adapters (zie “Een adapter verwijderen” op pagina 57). v SAS/SATA-controller (zie “Een ServeRAID BR10-il-controller verwijderen” op pagina 93). v Virtuele mediasleutel (zie “De virtuele mediasleutel verwijderen” op pagina 64). v Microprocessor en ventilatorkoeling (zie “Microprocessor en ventilatorkoeling verwijderen” op pagina 103). v DIMM’s (zie “Een geheugenmodule verwijderen” op pagina 39). v Batterij (zie “De batterij installeren” op pagina 92). v SAS/SATA-controller (zie “Een ServeRAID BR10-il-controller verwijderen” op pagina 93 ). v Hypervisor-sleutel (zie “Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB verwijderen” op pagina 63). v Kappen voor de ventilatoraansluiting. 8. Verwijder de vier schroeven waarmee de bevestigingsmodule en de montagebeugel voor de ventilatorkoeling zijn bevestigd op de systeemplaat; vervolgens legt u de module, beugel en schroeven apart voor later gebruik. Opmerking: Neem kennis van hoe de bevestigingsmodule voor de ventilatorkoeling is geplaatst, zodat u bij het opnieuw installeren de module in dezelfde richting aanbrengt. 108 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 9. Verwijder de acht schroeven (zeven aan de voorkant en één aan de achterkant) 1 waarmee de systeemplaat is bevestigd op het chassis. 10. Schuif de systeemplaat naar de voorkant van de server om de nokjes van de montagebeugel voor de ventilatorkoeling los te maken van de gaatjes onderin het chassis; vervolgens haalt u voorzichtig de systeemplaat uit de server. 11. Verwijder de de afdekplaatjes voor ventilatoraansluitingen uit aansluitingen 1, 3 en 5 op de systeemplaat. Leg deze afdekplaatjes apart voor later gebruik. Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 109 12. Als u de systeemplaat moet terugzenden, volgt u alle inpakinstructies en gebruikt u verpakkingsmaterialen voor verzenden die aan u zijn geleverd. De systeemplaat installeren Voer de volgende stappen uit om de systeemplaat te installeren: 1. Maak met de antistatische verpakking van de systeemplaat contact met een ongelakt metalen oppervlak van de server. Haal vervolgens de systeemplaat uit de verpakking. 2. Plaats de afdekplaatjes voor ventilatoraansluitingen op aansluitingen 1, 3 en 5 op de systeemplaat. 3. Plaats de montagebeugel voor de ventilatorkoeling onder de systeemplaat zodat de gaatjes van de montagebeugel zich bevinden tegenover de vier schroefgaten voor de bevestigingsmodule voor de ventilatorkoeling op de systeemplaat. Houd de bevestigingsmodule voor de ventilatorkoeling boven de systeemplaat vast in overeenstemming met de vier schroefgaten voor de bevestigingsmodule. Bevestig de montagebeugel en de bevestigingsmodule voor de ventilatorkoeling met de vier schroeven op de systeemplaat. 4. Plaats de systeemplaat in het chassis en schuif het naar de achterkant van de server, totdat de nokjes van de montagebeugel voor de ventilatorkoeling goed vastzitten in de gaatjes aan de onderkant van het chassis. Opmerking: De nokjes zitten goed vast wanneer de schroefgaten in de systeemplaat overeenkomen met de corresponderende gaatjes in het chassis. 110 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 5. Monteer de acht schroeven (zeven aan de voorkant en één aan de achterkant) waarmee de systeemplaat wordt bevestigd op het chassis. 6. Installeer de volgende componenten, als u die eerder had verwijderd van de systeemplaat: v Kappen voor de ventilatoraansluiting. 7. 8. 9. 10. 11. v Hypervisor-sleutel (zie “Een ingesloten hypervisor flash-apparaat met USB installeren” op pagina 63). v Virtuele mediasleutel (zie “De virtuele mediasleutel installeren” op pagina 65). v SAS/SATA-controller (zie “Een ServeRAID BR10-il-controller installeren” op pagina 94 ). v Batterij (zie “De batterij installeren” op pagina 92). v DIMM’s (zie “Een geheugenmodule installeren” op pagina 40). v Microprocessor en ventilatorkoeling (zie “Microprocessor en ventilatorkoeling installeren” op pagina 105). v Adapters (zie “Een kaart installeren” op pagina 59). Houd het bevestigingslipje bovenop de stationshouder ingedrukt en draai de stationshouder totdat deze vastzit in het chassis. Sluit alle kabels die ontkoppeld zijn weer aan op de systeemplaat. Plaats het zijpaneel terug (zie “Zijpaneel installeren” op pagina 36). Vergrendel het zijpaneel als u het bij het verwijderen hebt ontgrendeld. Sluit de externe kabels en netsnoeren opnieuw aan. Vervolgens zet u de aangesloten apparaten en de server aan. Hoofdstuk 6. CRU’s (customer replaceable units) installeren en vervangen 111 112 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Hoofdstuk 7. De server configureren De volgende configuratieprogramma’s worden meegeleverd met de server: v Setup Utility Het programma Setup Utility (voorheen bekend onder de naam Configuration/ Setup Utility) maakt deel uit van de serverfirmware. U kunt het gebruiken voor het wijzigen van de opstartvolgorde, instellen van datum en tijd en voor het instellen van wachtwoorden. Raadpleeg voor informatie over het gebruik van dit programma “Werken met het programma Setup Utility” op pagina 114. v Boot Menu Het programma Boot Menu maakt deel uit van de serverfirmware. U gebruikt het om een apparaat tijdelijk bovenaan in de opstartvolgorde van het programma Setup Utility te plaatsen. v Integrated management module Gebruik de IMM (integrated management module) voor configuratie, om de firmware en SDR-/FRU-gegevens (sensor data record/field replaceable unit) bij te werken en om een netwerk te beheren op afstand. Meer informatie over het werken met een IMM vindt u in “De Integrated Management Module” op pagina 130. v Voorziening voor aanwezigheid op afstand en vastleggen van blauwe schermen De functie voor aanwezigheid op afstand en voor het vastleggen van een blauw scherm zijn geïntegreerd in de IMM (integrated management module). Deze functies bieden u van op afstand toegang tot het netwerk en bieden de mogelijkheid stations of images aan- of af te koppelen op het clientsysteem. Voor meer informatie over hoe u de functie voor aanwezigheid op afstand kunt inschakelen, raadpleegt u “De voorziening voor aanwezigheid op afstand en maken van een schermafdruk van een blauw scherm gebruiken” op pagina 131. v Programma Advanced Settings Utility (ASU) Gebruik dit programma als alternatief voor de Setup Utility, voor het wijzigen van de instellingen voor UEFI en IMM. U kunt online of out-of-band werken met het ASU-programma om UEFI-instellingen te wijzigen vanaf de opdrachtregel, zonder dat het nodig is de server opnieuw te starten om toegang te krijgen tot het programma Setup Utility. Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van dit programma “Programma Advanced Settings Utility” op pagina 133. v configuratie Ethernet-controller Meer informatie over het configureren van de Ethernet-controller vindt u in “De Gigabit Ethernet-controller configureren” op pagina 128. v Het programma LSI Configuration Utility Met het programma LSI Configuration Utility configureert u de geïntegreerde SAS/SATA-controller met RAID-functies en de apparaten die daarop zijn aangesloten. Raadpleeg voor informatie over het gebruik van dit programma “Werken met het programma LSI Configuration Utility” op pagina 125. In de onderstaande tabel vindt u de verschillende serverconfiguraties en de toepassingen die beschikbaar zijn voor het configureren en beheren van RAIDarrays. © Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 113 Tabel 14. Serverconfiguraties en toepassingen voor het configureren en beheren van RAIDarrays Serverconfiguratie ServeRAID BR10il v2 RAID-arrayconfiguratie (voordat het besturingssysteem wordt geïnstalleerd) RAID-arraybeheer (na installatie van het besturingssysteem) LSI Utility (opgeroepen vanuit MegaRAID Storage Manager Setup Utility) (alleen voor bewaken van opslagbeheer) ServeRAID-MR10i SAS/SATA MegaRAID Storage Manager Controller (LSI 1078) is (MSM), MegaRAID BIOS geïnstalleerd Configuration Utility (druk op C om te starten) MegaRAID Storage Manager (MSM) Werken met het programma Setup Utility Met het programma Setup Utility, voorheen bekend onder de naam Configuration/ Setup Utility, kunt u de volgende taken uitvoeren: v Configuratiegegevens bekijken v Toewijzingen voor apparaten en I/O-poorten bekijken en wijzigen v Datum en tijd instellen v v v v v De opstartkenmerken instellen voor de server en de opstartvolgorde instellen Instellingen voor geavanceerde hardwarevoorzieningen instellen en wijzigen Instellingen voor energiebeheerfuncties bekijken, instellen en wijzigen. Foutenlogboeken bekijken en leegmaken Configuratieconflicten oplossen Het programma Setup Utility starten Ga als volgt te werk om de Setup Utility te starten: 1. Zet de server aan. Opmerking: Ongeveer 3 minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet wordt de aan/uit-knop actief. 2. Zodra de aanwijzing <F1> Setup wordt afgebeeld, drukt u op F1. Als u een beheerderswachtwoord hebt ingesteld, moet u dit wachtwoord opgeven om toegang te krijgen tot het volledige Setup Utility-menu. Als u het beheerderswachtwoord niet opgeeft, is slechts een beperkt Setup Utility-menu beschikbaar. 3. Selecteer de instellingen die u wilt bekijken of wijzigen. Menuopties in het programma Setup Utility Het hoofdmenu van het programma Setup Utility bevat de onderstaande opties. De menuopties kunnen afhankelijk van de firmwareversie enigszins afwijken van deze beschrijvingen. v System Information Kies deze optie om gegevens over de server te bekijken. Als u wijzigingen aanbrengt via andere opties in het programma Setup Utility, worden enkele wijzigingen doorgevoerd in de systeemsamenvatting. In de samenvatting kunt u de instellingen niet direct aanpassen. Deze optie is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma Setup Utility. 114 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide – System Summary Kies deze optie om configuratiegegevens te bekijken, zoals ID, snelheid en cachegrootte van de microprocessors, servertype en -model, serienummer, systeem-UUID en de hoeveelheid geïnstalleerd geheugen. Als u configuratiewijzigingen aanbrengt via andere opties in het programma Setup Utility, worden deze wijzigingen doorgevoerd in de systeemsamenvatting. In de samenvatting kunt u de instellingen niet direct aanpassen. – Product Data Selecteer deze optie om het ID van de systeemplaat, het wijzigingsniveau of de uitgiftedatum van de firmware, de IMM (integrated management module) en foutcode, en de versie en datum te bekijken. v System Settings Kies deze optie om de instellingen voor servercomponenten te bekijken of wijzigen. – Processors Kies deze optie om de instellingen voor processors te bekijken of wijzigen. – Memory Kies deze optie om geheugeninstellingen te bekijken of wijzigen. Voor het configureren van geheugenspiegeling selecteert u System Settings → Memory en daarna Memory Channel Mode → Mirroring. – Devices and I/O Ports Met deze optie kunt u toewijzingen van resources aan apparaten en I/Opoorten wijzigen. U kunt de seriële poorten configureren; omleiding van console op afstand configureren; geïntegreerde Ethernet-controllers, de SAS/ SATA-controller, kanalen van optische stations van SATA en PCI-sleuven inof uitschakelen. Als u een apparaat uitschakelt, kan het niet worden geconfigureerd en kan het besturingssysteem het niet detecteren. (Dit komt overeen met het loskoppelen van het apparaat.) – Power Kies deze optie om de limiet van stroom voor het beheren van verbruik, processors en prestatiewerkstanden te bekijken of wijzigen. – Legacy Support Kies deze optie als u ondersteuning voor legacy wilt bekijken of instellen. - Force Legacy Video on Boot Selecteer deze optie om ondersteuning voor INT-video te forceren, als het besturingssysteem geen uitvoer voor UEFI-video ondersteunt. - Rehook INT 19h Kies deze optie om in of uit te schakelen dat apparaten het opstartproces overnemen. De standaardwaarde is Disable. - Legacy Thunk Support Selecteer deze optie om UEFI in- of uit te schakelen om interactief te werken met PCI-opslagapparaten die niet compatibel zijn met UEFI. – Integrated Management Module Selecteer deze optie om de instellingen voor IMM te bekijken of wijzigen. - POST Watchdog Timer Kies deze optie om de timer voor de POST-watchdog te bekijken of in te schakelen. - POST Watchdog Timer Value Hoofdstuk 7. De server configureren 115 Kies deze optie om de waarde voor de timer van de watchdog voor het POST-laadprogramma te bekijken of in te stellen. - Reboot System on NMI Opnieuw opstarten van het systeem in- of uitschakelen wanneer een nietmaskeerbare interrupt (NMI) optreedt. Enabled is de standaardwaarde. - Commands on USB Interface Preference Selecteer deze optie om de interface van Ethernet over USB in of uit te schakelen op IMM. - Netwerkconfiguratie Kies deze optie om de netwerkinterfacepoort van systeembeheer, het MACadres van IMM, het huidige IP-adres van IMM en de hostnaam te bekijken; het statische IP-adres van IMM, het subnetmasker en het gateway-adres te definiëren; op te geven of het statische IP-adres moet worden gebruikt of DHCP het IP-adres van IMM moet toewijzen; de netwerkwijzigingen op te slaan. - Reset IMM to Defaults Kies deze optie om de standaardinstellingen voor IMM te bekijken of opnieuw in te stellen. – Adapters and UEFI Drivers Kies deze optie voor het bekijken van de gegevens over de adapters en stuurprogramma’s in de server die compatibel zijn met UEFI 1.10 en UEFI 2.0. v Network Kies deze optie voor het bekijken of configureren van de netwerkopties, zoals iSCSI, PXE en netwerkapparatuur. Mogelijk zijn er aanvullende configuratieopties voor optionele netwerkapparaten die compatibel zijn met UEFI 2.1 en hoger. v Date and Time Met deze optie kunt u de systeemdatum en -tijd instellen. De tijd moet worden opgegeven in 24-uursnotatie uur:minuut:seconde). Deze optie is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma Setup Utility. v Start Options Kies deze optie voor het bekijken of opstarten van apparatuur, met inbegrip van de opstartvolgorde. Deze optie is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma Setup Utility. v Boot Manager Kies deze optie voor het bekijken, toevoegen, wissen of wijzigen van de opstartvolgorde voor apparaten; om op te starten vanaf een bestand; om een eenmalige opstartprocedure te selecteren; of om de opstartprocedure terug te zetten naar de standaardinstellingen. Als op de server Wake on LAN-hardware en -software aanwezig is en het besturingssysteem ondersteunt Wake on LAN-functies, kunt u een opstartreeks opgeven voor de WAKE on LAN-functies. U kunt bijvoorbeeld een opstartreeks definiëren om achtereenvolgens controles uit voeren voor media in een CD-RW/DVD-station, het vasteschijfstation en daarna de netwerkadapter. v System Event Logs Kies deze optie om de System Event Manager te openen, voor het raadplegen van de foutberichten in de logboeken voor systeemevents. Met de pijltjestoetsen kunt u bladeren door de pagina’s in het foutenlogboek. 116 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide De logboeken voor systeemevents bevatten alle event- en foutberichten die zijn gegenereerd door de POST (power-on self-test), de interfacehandler voor systeembeheer en door de systeemservice-processor. Voer diagnoseprogramma’s uit voor meer informatie over de codes van de opgetreden fouten. Raadpleeg de Hardware Maintenance Manual voor instructies voor het werken met diagnoseprogramma’s. Belangrijk: Als de LED voor systeemfouten aan de voorkant van de server brandt, maar er verder geen foutindicaties zijn, maakt u het logboek voor systeemevents leeg. Ook na het uitvoeren van een reparatie of na het corrigeren van en fout maakt u het logboek voor systeemevents leeg, om de LED aan de voorkant van de server uit te zetten. – POST Event Viewer Kies deze optie om de POST-eventviewer te openen en de foutberichten in het POST-eventlogboek te raadplegen. – Logboek voor systeemevents Kies deze optie om de foutberichten in het logboek voor systeemevents te bekijken. – Clear System Event Log Kies deze optie om het logboek voor systeemevents leeg te maken. v User Security Kies deze optie om wachtwoorden in te stellen, te wijzigen of te wissen. Zie “Wachtwoorden” op pagina 118. Deze optie is beschikbaar in het volledige en het beperkte menu van het programma Setup Utility. – Set Power-on Password Kies deze optie om een systeemwachtwoord in te stellen of te wijzigen waarna u wordt gevraagd zodra u de computer inschakelt. Meer informatie vindt u in “Systeemwachtwoord” op pagina 118. – Clear Power-on Password Kies deze optie om een systeemwachtwoord te wissen. Meer informatie vindt u in “Systeemwachtwoord” op pagina 118. – Set Administrator Password Met deze optie kunt u een beheerderswachtwoord instellen of wijzigen. Een beheerderswachtwoord wordt gebruikt door een systeembeheerder; hiermee beperkt u de toegang tot het volledige menu van het programma Setup Utility. Als er een beheerderswachtwoord is ingesteld, is het volledige menu van het programma Setup Utility alleen beschikbaar als u het beheerderswachtwoord bij de wachtwoordaanwijzing invoert. Meer informatie vindt u in “Beheerderswachtwoord” op pagina 118. – Clear Administrator Password Kies deze optie om een beheerderswachtwoord te wissen. Meer informatie vindt u in “Beheerderswachtwoord” op pagina 118. v Save Settings Met deze optie kunt u de wijzigingen opslaan die u in de instellingen hebt aangebracht. v Restore Settings Met deze optie kunt u de wijzigingen die u in de instellingen hebt aangebracht, ongedaan maken en de vorige instellingen herstellen. v Load Default Settings Hoofdstuk 7. De server configureren 117 Met deze optie kunt u de wijzigingen die u in de instellingen hebt aangebracht, ongedaan maken en de fabrieksinstellingen herstellen. v Exit Setup Kies deze optie om het programma Setup Utility af te sluiten. Als u de wijzigingen in de instellingen nog niet hebt opgeslagen, wordt u gevraagd of u dat alsnog wilt doen, of dat u het programma wilt afsluiten zonder de wijzigingen op te slaan. Wachtwoorden Via de menuoptie User Security kunt u systeemwachtwoorden en beheerderswachtwoorden instellen, wijzigen en wissen. De optie User Security is alleen beschikbaar in het volledige menu van het programma Setup Utility. Als u alleen een systeemwachtwoord instelt, moet u dit systeemwachtwoord opgeven voor het voltooien van systeemopstartprocedure en om toegang te krijgen tot het volledige menu van het programma Setup Utility menu. Een beheerderswachtwoord wordt gebruikt door een systeembeheerder; hiermee beperkt u de toegang tot het volledige menu van het programma Setup Utility. Als u alleen een beheerderswachtwoord instelt, hoeft u dit niet op te geven voor het voltooien van systeemopstartprocedure maar wel om toegang te krijgen tot het volledige menu van het programma Setup Utility. Als u een systeemwachtwoord instelt voor een gebruiker en een beheerderswachtwoord voor een systeembeheerder, kunt u een van beide wachtwoorden opgeven voor het voltooien van de opstartprocedure voor het systeem. Een systeembeheerder die het beheerderswachtwoord opgeeft, krijgt toegang tot het volledige menu van het programma Setup Utility; de systeembeheerder kan de gebruiker machtigen voor het instellen, wijzigen en wissen van het systeemwachtwoord. Een gebruiker die het systeemwachtwoord opgeeft, krijgt toegang tot een beperkt menu van het programma Setup Utility; de gebruiker kan het systeemwachtwoord instellen, wijzigen of wissen, mits de systeembeheerder de gebruiker daarvoor heeft gemachtigd. Systeemwachtwoord Als er een systeemwachtwoord is ingesteld, kan bij het aanzetten van de server, de opstartprocedure pas worden voltooid wanneer u het systeemwachtwoord typt. Voor het wachtwoord kunt u een willekeurige combinatie van maximaal 7 tekens opgeven (A - Z, a - z en 0 - 9). Als u het systeemwachtwoord vergeet, kunt u op de volgende manier weer toegang krijgen tot de server: v Als er een beheerderswachtwoord is ingesteld, typt u dit wachtwoord bij de wachtwoordaanwijzing. Start het programma Setup Utility en stel opnieuw het systeemwachtwoord in. Beheerderswachtwoord Een beheerderswachtwoord wordt gebruikt door een systeembeheerder; hiermee beperkt u de toegang tot het volledige menu van het programma Setup Utility. Voor het wachtwoord kunt u een willekeurige combinatie van maximaal 7 tekens opgeven (A - Z, a - z en 0 - 9). 118 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Werken met het programma Boot Manager Het programma Boot Manager is een ingebouwd, menugestuurd configuratieprogramma waarmee u een apparaat tijdelijk vooraan in de opstartvolgorde kunt plaatsen, zonder dat de instellingen worden gewijzigd in het programma Setup Utility. Voer de volgende stappen uit om te gaan werken met het programma Boot Manager: 1. Zet de server uit. 2. Start de server opnieuw op. 3. Zodra de aanwijzing <F12> Select Boot Device wordt afgebeeld, drukt u op F12. Als een opstartbaar USB-opslagapparaat is geïnstalleerd, wordt een item in een submenu (USB Key/Disk) afgebeeld. 4. Selecteer met de cursortoetsen een item in het menu Boot Selection en druk op Enter. De volgende keer dat de server wordt opgestart, wordt weer de normale opstartvolgorde gebruikt, zoals vastgelegd in het programma Setup utility. Hoofdstuk 7. De server configureren 119 RAID-controllers In de volgende tabel worden de beschikbare programma’s afgebeeld die beschikbaar zijn om RAID-controllers te configureren, voordat een besturingssysteem wordt geïnstalleerd. Tabel 15. RAID-programma’s RAID-configuratieprogramma EasyStartup configuratieprogramma voor RAID Waar vindt u meer informatie Beschrijving Locatie v Voor gebruik met alle ondersteunde RAID-controllers EasyStartup-DVD “Werken met het programma ThinkServer EasyStartup” op pagina 123 In de systeemfirmware. Deze opent u als volgt: “Werken met het programma WebBIOS” op pagina 121 v Hiermee wordt hardware automatisch gevonden en worden alle ondersteunde RAIDconfiguraties afgebeeld v Voor het configureren van één schijfarray per controller, met gebruik van alle stations die momenteel zijn aangesloten op de controller v Hiermee wordt een RAID-responsbestand gemaakt dat kan worden gebruikt om RAIDcontrollers te configureren op vergelijkbaar geconfigureerde Lenovo-servers. MegaRAID BIOS Configuration Utility (WebBIOS) Voor: v ServeRAID-MR10i controller v Met de UEFI Setup Utility. v Druk op Ctrl + H in de WebBIOSaanwijzing tijdens het opstarten. 120 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Tabel 15. RAID-programma’s (vervolg) RAID-configuratieprogramma Beschrijving LSI Logic MPT Setup Voor: Utility v ServeRAID BR10il controller Locatie Waar vindt u meer informatie In de systeemfirmware. Deze opent u als volgt: “Werken met het programma LSI Configuration Utility” op pagina 125 v Met de UEFI Setup Utility. v Druk op Ctrl + C in de LSI-aanwijzing tijdens het opstarten. Werken met het programma WebBIOS Met het configuratieprogramma WebBIOS kunt u RAID-configuraties op LSI SAScontrollers maken en beheren. Het hulpprogramma WebBIOS bevindt zich in de BIOS van de SAS-controller en werkt onafhankelijk van het besturingssysteem. Het programma WebBIOS biedt een configuratiewizard om u te begeleiden bij de configuratie van van virtuele schijven en fysieke arrays. Het programma WebBIOS starten Voer de volgende stappen uit om het programma WebBIOS te starten en het hoofdmenu te openen: 1. Nadat u de netvoeding hebt ingeschakeld en zodra de computer start, wordt u gevraagd om op Ctrl + H te drukken, wanneer het volgende bericht verschijnt: Copyright© LSI Logic Corporation Press <Ctrl><H> for WebBIOS 2. Selecteer een adapter in de lijst. 3. Klik op Start. Het hoofdvenster van het programma WebBIOS wordt afgebeeld. U kunt afwisselen tussen de fysieke en de logische weergave van de opslagapparaten die zijn aangesloten op de controller. Klik op Physical View of Logical View, in het menu in het linkerdeelvenster om van weergave te veranderen. Hoofdmenu van het programma WebBIOS Het hoofdmenu bevat de volgende opties: Adapter Properties In deze view kunt u de eigenschappen van de momenteel geselecteerde SAS-adapter bekijken en wijzigen. Scan Devices Met deze view kunt u de fysieke en virtuele schijven opnieuw scannen op wijzigingen van de status of de fysieke configuratie. Virtual Disks In deze view kunt u de eigenschappen van de virtuele schijf bekijken en wijzigen, virtuele schijven wissen, schijven initialiseren en andere taken uitvoeren. Physical Drives Vanuit deze view kunt u de eigenschappen van fysieke stations bekijken, hot spare schijven maken en andere taken uitvoeren. Hoofdstuk 7. De server configureren 121 Configuration Wizard Selecteer dit om de configuratiewizard te starten en een nieuwe opslagconfiguratie te maken, een configuratie te wissen of een nieuwe configuratie toe te voegen. Adapter Selection In deze view kunt u een andere SAS-adapter selecteren. Vervolgens kunt u gegevens bekijken over de adapter en de station die eraan gekoppeld zijn, of een nieuwe configuratie maken voor de adapter. Physical View or Logical View Selecteer dit om over te schakelen tussen de Fysieke view en de Logische view. Events Vanuit deze view kunt u de systeemevents afbeelden op de pagina Eventinformatie. Exit Met deze optie sluit u het programma WebBIOS af en wordt het opstarten van het systeem voortgezet. Een opslagconfiguratie maken met behulp van de configuratiewizard Voer de volgende stappen uit om te beginnen met het maken van een opslagconfiguratie: 1. Klik op Configuration Wizard om de wizard te starten. 2. Selecteer een configuratieoptie: Waarschuwing: Als u Clear Configuration of New Configuration kiest, worden alle bestaande gegevens in de configuratie gewist. Maak een reservekopie van gegevens die u wilt behouden, voordat u deze opties kiest. Clear Configuration Hiermee wordt de bestaande configuratie gewist. New Configuration Hiermee wordt de bestaande configuratie gewist en kunt u een nieuwe configuratie maken. Add Configuration Hiermee wordt de bestaande opslagconfiguratie behouden en worden nieuwe stations eraan toegevoegd (dit veroorzaakt geen gegevensverlies). 3. Klik op Next. 4. Kies een van de volgende configuratiewerkstanden: Custom Configuration In deze modus kunt u alle kenmerken van de nieuwe opslagconfiguratie beheren. Auto Configuration and Redundancy In deze modus wordt automatisch een optimale RAID 1- of RAID 5-configuratie gemaakt, met gegevensredundantie. Auto Configuration without Redundancy In deze modus wordt automatisch een niet-redundante RAID 0-configuratie gemaakt. 5. Klik op Volgende om door te gaan. 122 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Adaptereigenschappen bekijken en wijzigen U kunt informatie bekijken over één LSI SAS-adapter tegelijk. Als uw systeem beschikt over meerdere LSI SAS-adapters, kunt u gegevens voor een andere adapter bekijken. Klik hiervoor op Adapter Selection in de hoofdview. Om de eigenschappen te bekijken voor de momenteel geselecteerde adapter, klikt u op Adapter Properties in het hoofdvenster van WebBIOS. Eigenschappen van virtuele schijven bekijken en wijzigen In het hoofdvenster van de WebBIOS kiest u een virtuele schijf in de lijst en klikt u op Virtual disk. In het eigenschappenvenster worden het RAID-niveau, de status, de grootte en de grootte van de stripes afgebeeld. In het venster Policies worden de virtuele schijfbeleidsdefinities afgebeeld, die zijn gedefinieerd bij het maken van de opslagconfiguratie. Als u deze beleidsdefinities wilt wijzigen, selecteert u een beleid in het menu en klikt u op Change. In het venster Operations worden de bewerkingen afgebeeld die kunnen worden uitgevoerd voor de virtuele schijf. Selecteer de bewerking en klik op Go. Kies vervolgens uit de volgende bewerkingen: v Kies Del om deze virtuele schijf te wissen. v Kies Locate en de LED’s op de fysieke stations die worden gebruikt door deze virtuele schijf gaan knipperen. v Kies Fast of Slow om deze virtuele schijf te initialiseren. Waarschuwing: Voordat u initialisatie uitvoert, maakt u een backup van de gegevens op de virtuele schijf die u wilt opslaan. Alle gegevens op de virtuele schijf gaan verloren wanneer u deze initialiseert. Werken met het programma ThinkServer EasyStartup Met de ThinkServer EasyStartup-DVD wordt het proces van het configureren van uw RAID-controllers het installeren van een besturingssysteem vereenvoudigd. Het programma werkt samen met uw installatie-CD van het Windows- of Linuxbesturingssysteem om de procedures voor het installeren van besturingssystemen en bijbehorende stuurprogramma’s te automatiseren. Als u bij uw server niet een ThinkServer EasyStartup-DVD hebt ontvangen, kunt u de inhoud ervan downloaden vanaf de Lenovo Support-website op http:// www.lenovo.com/support. Het programma EasyStartup heeft de volgende functies: Zelfstartende DVD Gebruikersvriendelijke interface, beschikbaar in meerdere talen Geïntegreerd help-systeem Automatische hardwaredetectie RAID-configuratieprogramma Stuurprogramma’s worden aangeboden op basis van het servermodel en de gevonden apparaten v Selecteerbare partitiegrootte en bestandssysteem v Ondersteuning voor meerdere besturingssystemen v Hiermee wordt het besturingssysteem en stuurprogramma’s geïnstalleerd in onbewaakte werkstand om tijd te besparen v v v v v v Hoofdstuk 7. De server configureren 123 v Hiermee wordt een opnieuw bruikbaar responsbestand gemaakt dat kan worden gebruikt voor vergelijkbaar geconfigureerde Lenovo-servers zodat installaties nog sneller zullen verlopen. Voordat u de EasyStartup-DVD gaat gebruiken Functionaliteit en ondersteunde besturingssystemen kunnen verschillen met verschillende versies van het programma EasyStartup. Als u meer informatie wilt over de versie die u hebt, voert u de volgende stappen uit: 1. Plaats de ThinkServer EasyStartup-DVD en start de server opnieuw. 2. Ga door naar het Home-scherm. 3. Klik op Compatability notes. In de opmerkingen over compatibiliteit krijgt u informatie over de RAID-controllers, besturingssystemen en serverconfiguraties die worden ondersteund door de actuele versie van het EasyStartup-programma. 4. Klik op User Guide. In het handboek voor de gebruiker wordt een overzicht gegeven van de verschillende functies die worden verstrekt door die versie van het programma EasyStartup. Voordat u met het programma EasyStartup een besturingssysteem installeert, moet u ervoor zorgen dat alle externe opslagapparatuur en glasvezelverbindingen correct zijn geconfigureerd. Installatie en configuratie Bij het starten van de ThinkServer EasyStartup-DVD, wordt u gevraagd om het volgende: v De taal waarin u het programma wilt bekijken. v De taal van het toetsenbord die u wilt gebruiken voor het programma. Opmerking: De volgende toetsenbordtalen worden ondersteund: Engels, Frans, Duits, Spaans, Japans, Turks, Italiaans en Nederlands. U ziet een of meer herinneringsberichten over het configureren van opslagapparaten, en vervolgens ziet u de licentieovereenkomst van Lenovo. Lees de licentieovereenkomst zorgvuldig door. U moet akkoord gaan met de licentiebepalingen om door te kunnen gaan. Nadat u akkoord bent gegaan met de licentieovereenkomst, worden u de volgende opties geboden: v Doorgaan naar de hoofdinterface van het programma v Via een snelkoppeling een besturingssysteem installeren op basis van een responsbestand dat u eerder hebt gemaakt met behulp van het programma EasyStartup v Via een snelkoppeling RAID-controllers configureren op basis van een RAIDresponsbestand dat u eerder hebt gemaakt met behulp van het programma EasyStartup Als u doorgaat naar de hoofdinterface van het programma, kunt u kiezen uit de volgende opties: v Opmerkingen over compatibiliteit: Met deze optie krijgt u informatie over de RAID-controllers, besturingssystemen en serverconfiguraties die worden ondersteund door de actuele versie van het EasyStartup-programma. 124 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v User Guide: Met deze optie krijgt u informatie over de functies van de actuele versie van het EasyStartup-programma. v Hardware list: Met deze optie beeldt u een lijst af van hardwareapparaten die zijn herkend door het EasyStartup-programma. v Configure RAID: Met deze optie kunt u de huidige RAID-configuratie voor elke geïnstalleerde RAID-controller afbeelden en waar nodig wijzigingen aanbrengen. v Install operating system: Met deze optie beeldt u een verzameling opties en aanwijzingen af voor het verzamelen van de vereiste informatie voor de installatie, wordt de vaste schijf voorbereid voor de installatie en wordt de installatieprocedure gestart met behulp van de installatie-CD of -DVD voor het besturingssysteem. v About: Met deze optie beeldt u versiegegevens en juridische informatie af. RAID configureren Met de in het programma EasyStart aanwezige functie RAID configureren kunt u RAID-instellingen voor ondersteunde RAID-controllers bekijken en wijzigen. Met deze functie kunt u elke geïnstalleerde controller configureren. Het programma stelt automatisch vast hoeveel schijven momenteel zijn gekoppeld aan de controller en welke RAID-configuraties mogelijk zijn en begeleidt u bij de stappen die nodig zijn voor het configureren van een of meer schijfarray’s, met of zonder reservestations (hot spares). Bij het configureren van elke controller hebt u de mogelijkheid de RAID-configuratie-instellingen op te slaan in een responsbestand, dat u later kunt gebruiken voor andere Lenovo-servers met een vergelijkbare configuratie. Deze methode voldoet aan de eisen van de meeste gebruikers. Werken met het programma LSI Configuration Utility Met het programma LSI Configuration Utility kunt u RAID-arrays (Redundant Array of Independent Disks) configureren en beheren. Gebruik dit programma zoals in dit document beschreven staat. v Met het programma LSI Configuration Utility kunt u de volgende taken uitvoeren: – Een vasteschijfstation low level formatteren – Een array maken van vasteschijfstations, met of zonder reservestation (hot spare) – Protocolparameters instellen voor vasteschijfstations De geïntegreerde SAS/SATA-controller met RAID-functies ondersteunt RAID-arrays. Met het programma LSI Configuration Utility kunt u RAID 1 (IM), RAID 1E (IME) en RAID 0 (IS) configureren voor een enkel paar aangesloten apparaten. Als u een ander type RAID-adapter installeert, volgt u de instructies in de documentatie bij de adapter om instellingen voor aangesloten apparaten te bekijken of te wijzigen. Houd rekening met het volgende wanneer u het programma LSI Configuration Utility gebruikt voor het configureren en beheren van arrays: v De geïntegreerde SAS/SATA-controller met RAID-functies ondersteunt voor volgende voorzieningen: – IM (Integrated Mirroring) met hot-spare-ondersteuning (ook bekend als RAID 1) Gebruik deze optie voor het maken van een geïntegreerde array van twee schijven plus maximaal twee optionele hot-spares (reservestations). Alle gegevens op de primaire schijf kunnen worden gemigreerd. – IME (Integrated Mirroring Enhanced) met hot-spare-ondersteuning (ook bekend als RAID 1E) Hoofdstuk 7. De server configureren 125 Gebruik deze optie voor het maken van een IME-array van drie tot acht schijven, inclusief maximaal twee optionele hot-spares. Alle gegevens op de arrayschijven worden gewist. – IS (Integrated Striping) (ook bekend als RAID 0) Gebruik deze optie voor het maken van een IS-array van twee tot acht schijven. Alle gegevens op de array-schijven worden gewist. v De capaciteit van de vaste-schijfstations bepaalt hoe u array’s kunt maken. De stations in een array kunnen een verschillende capaciteit hebben, maar de RAIDcontroller gaat voor alle stations uit van de capaciteit van het kleinste vasteschijfstation. v Als u na het installeren van het besturingssysteem een geïntegreerde SAS/SATAcontroller met RAID-functies gebruikt voor het configureren van een (gespiegelde) RAID 1-array, verliest u toegang tot gegevens of toepassingen die waren opgeslagen op het secundaire station van het gespiegelde paar. v Als u een ander type RAID-controller installeert, raadpleegt u de documentatie die met de controller is meegeleverd voor informatie over het bekijken en wijzigen van de instellingen voor de aangesloten apparaten. Het programma LSI Configuration Utility starten Voer de volgende stappen uit om het programma LSI Configuration Utility te starten: 1. Zet de server aan. Opmerking: Ongeveer 1 tot 3 minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet wordt de aan/uit-knop actief. 2. Zodra de aanwijzing <F1 Setup> wordt afgebeeld, drukt u op F1. Als u een beheerderswachtwoord hebt ingesteld, wordt u gevraagd het wachtwoord te typen. 3. Selecteer System Settings → Adapters and UEFI drivers. 4. Selecteer Please refresh this page on the first visit en druk op Enter. 5. Selecteer LSI naam_controller_stuurprogramma en druk op Enter. Hierbij is naam_controller_stuurprogramma de naam van het SAS/SATA-controllerstuurprogramma. Voor de naam van het SAS/SATA-controllerstuurprogramma raadpleegt u de documentatie bij uw controller. 6. Voor het uitvoeren van taken voor opslagbeheer volgt u de procedures zoals beschreven in de documentatie bij de SAS/SATA-controller. Wanneer u klaar bent met het wijzigen van instellingen, drukt u op Esc om het programma af te sluiten; kies Save om de gewijzigde instellingen op te slaan. Een vasteschijfstation formatteren Bij het low level formatteren gaan alle gegevens op de vaste schijf verloren. Voordat u deze procedure uitvoert, moet u een reservekopie maken van alle gegevens die u wilt bewaren. Opmerking: Voordat u een vaste schijf formatteert, dient u te controleren dat de schijf geen deel uitmaakt van een gespiegeld paar. Ga als volgt te werk om een station te formatteren: 1. In de lijst van adapters selecteert u de controller (kanaal) voor het station dat u wilt formatteren en drukt u op Enter. 2. Selecteer SAS Topology en druk op Enter. 3. Selecteer Direct Attach Devices en druk op Enter. 126 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide 4. Selecteer het station dat u wilt formatteren met de cursor-omhoogtoets en de cursor-omlaagtoets. Om naar links en rechts te bladeren, gebruikt u de cursornaar-linkstoets en de cursor-naar-rechtstoets of de End-toets. Druk op Alt+D. 5. Selecteer Format en druk op Enter om het low level formatteren te starten. Een RAID-array van vasteschijfstations maken Voer de volgende stappen uit om een RAID-array van vasteschijfstations te maken: 1. In de lijst van adapters selecteert u de controller (kanaal) voor de stations die u wilt spiegelen. 2. Selecteer RAID Properties. 3. Selecteer het type array dat u wilt maken. 4. Gebruik de cursortoetsen om het eerste station van het paar te selecteren; vervolgens wijzigt u met de toetsen Min (-) of Plus (+) de spiegelingswaarde in Primary. 5. Ga verder met het selecteren van het volgende station met de toetsen Min (-) of Plus (+), totdat u alle stations voor de array hebt geselecteerd. 6. Druk op C om de stations-array te maken. 7. Selecteer het menu Apply changes and exit om de array te maken. Normale installatie van het besturingssysteem Wanneer u Install operating system selecteert, wordt u gevraagd om informatie die nodig is voor het uitvoeren van de installatie. De gevraagde gegevens zijn afhankelijk van het geselecteerde besturingssysteem. Hier worden de taken beschreven voor een standaard installatie van het Windows-besturingssysteem. Elke taak moet eerst worden afgerond voordat u verder gaat met de volgende taak. Opmerking: Zorg dat uw RAID-controller correct is geconfigureerd voordat u een te installeren besturingssysteem selecteert. v Select operating system: Hiermee kunt u het te installeren besturingssysteem selecteren. v Select disk: Hiermee kunt u de de schijf selecteren waarop u het besturingssysteem wilt installeren. Opmerking: De schijf die u selecteert moet zijn ingesteld als opstartschijf in het UEFI. v Partitions options: Hier kunt u opgeven of de geselecteerde schijf opnieuw moet worden gepartitioneerd of dat u een bestaande partitie wilt gebruiken. v Partition settings: Hier kunt u het type bestandssysteem kiezen en de partitiegrootte opgeven. v Installation settings: Hier wordt u gevraagd om gebruikers- en systeeminstellingen, de productsleutel voor het besturingssysteem en het beheerderswachtwoord. v Network settings: Hier wordt u gevraagd om domein- en werkgroepinstellingen, het type Ethernet-controller en de instellingen voor IP-adressen, DNS en WINSadressen. v Install applications: Hiermee kunt u aangepaste opdrachten of scripts uitvoeren in de laatste fase van het installatieproces, ThinkServer EasyManage-software installeren die u helpt bij het beheren van uw servers en het programma Easy Update installeren om uw servers up-to-date te houden. v Install Windows components: Hiermee hebt u de mogelijkheid optionele Windows-componenten te installeren, zoals IIS, ASP.NET en SNMP. Hoofdstuk 7. De server configureren 127 v Confirm settings: Hiermee kunt u alle opgegeven instellingen nakijken. v Save response file: Hiermee hebt u de mogelijkheid om de instellingen op te slaan in een responsbestand op diskette of USB-apparaat, voor toekomstige installaties op vergelijkbaar geconfigureerde Lenovo-servers. v Start installation: Hiermee start u de feitelijke installatieprocedure. Eerst wordt de schijf voorbereid aan de hand van de opgegeven schijf- en partitie-instellingen. Vervolgens wordt u gevraagd de schijf met het besturingssysteem te plaatsen, waarna het besturingssysteem wordt geïnstalleerd aan de hand van de opgegeven informatie. Het programma Broadcom Gigabit Ethernet Utility inschakelen Het programma Broadcom Gigabit Ethernet Utility maakt deel uit van de serverfirmware. Met dit programma kunt u het netwerk configureren als een opstartbaar apparaat en kunt u instellen waar in de opstartvolgorde de startoptie van het netwerk verschijnt. U kunt Broadcom Gigabit Ethernet Utility in- of uitschakelen in het programma Setup Utility. Ga als volgt te werk om het programma Broadcom Gigabit Ethernet Utility in te schakelen: 1. In het hoofdmenu van Setup Utility selecteert u Devices and I/O Ports en drukt u op Enter. 2. 3. 4. 5. Selecteer Enable/Disable onboard devices en druk op Enter. Selecteer Ethernet en druk op Enter. Selecteer Enable en druk op Enter. Sluit af en kies in het hoofdmenu de optie Save Settings. De Gigabit Ethernet-controller configureren De Ethernet-controllers zijn geïntegreerd op de systeemplaat. Deze controllers bieden een interface met 10 Mbps-, 100 Mbps- en 1 Gbps-netwerken en is full-duplex duplex (FDX), waardoor gegevens gelijktijdig kunnen worden verzonden en ontvangen via het netwerk. Als de Ethernet-poorten in de server automatische afstemming (auto-negotiation) ondersteunt, registreren de controllers de transmissiesnelheid (10BASE-T, 100BASE-TX, of 1000BASE-T) en gaan automatisch bij die snelheid en werkstand werken. U hoeft geen jumpers in te stellen of de controllers te configureren. Wel moet u een stuurprogramma installeren zodat het besturingssysteem toegang heeft tot de controllers. Voor de meest recente stuurprogramma’s en informatie over het configureren van de Ethernet-controllers, raadpleegt u de met de server meegeleverde CD Intel Hartwell 82574L Gigabit Ethernet Software. De firmware bijwerken De firmware voor de server wordt periodiek bijgewerkt en is op de Lenovo Supportwebsite beschikbaar om te downloaden. Ga naar http://www.lenovo.com/support voor het meest recente niveau van de firmware, zoals UEFI-code (unified extensible firmware interface), VPD-code (vital product data), stuurprogramma’s en firmware voor serviceprocessors. 128 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Wanneer u een apparaat in de server vervangt, moet u mogelijk de server bijwerken met de nieuwste versie van de firmware die is opgeslagen in het geheugen op het apparaat of de reeds bestaande firmware terugzetten vanaf een diskette of CDimage. v UEFI-code is opgeslagen in ROM op de systeemplaat. v IMM-firmware is opgeslagen in ROM op de Baseboard Management Controller op de systeemplaat. v Ethernetfirmware is opgeslagen in ROM op de Ethernetcontroller. v ServeRAID-firmware is opgeslagen in ROM op de SAS-controller. v SAS-firmware is opgeslagen in ROM op de geïntegreerde RAID-controller op de systeemplaat. v Belangrijke componenten bevatten VPD (vital product data)-code. U kunt de VPD-code laten bijwerken met updateprocedure voor UEFI-code. U kunt de volgende items downloaden vanaf de website http://www.lenovo.com/ support: v Diagnoseprogramma’s v IMM-firmware v Ethernet-firmware Werken met het programma EasyUpdate Firmware Updater ThinkServer EasyUpdate Firmware Updater is een toepassing waarmee u de systeemfirmware up-to-date kunt houden en onnodige storingen kunt helpen voorkomen. Firmware Updater werkt de serverfirmware bij in twee stappen, door het bijwerken van de systeem- en adapterfirmware en door het bijwerken van de firmware voor het vasteschijfstation. Voor het bijwerken van uw systeem gaat u eerst naar de website van Lenovo Support en haalt u het ISO-bestand op. 1. Ga naar: http://www.lenovo.com/support. 2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Servers and Storage in de lijst bij Select your product. 3. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer TS200 en klikt u op Continue. 4. Klik op Downloads and drivers om firmware-updates te downloaden. 5. Download het ISO-bestand met de firmwareupdate voor ThinkServer. 6. Brand het ISO-image op CD of DVD. 7. Plaats het opslagmedium in het CD/DVD-station van de server en start de server op vanaf dat station. 8. Na het starten van DOS, wordt de hoofdtoepassing automatisch gestart. Hardwaredetectie wordt uitgevoerd waarna een lijst van toepasselijke firmwareupdates wordt afgebeeld. 9. Selecteer de firmware-updates die u wilt installeren. Voordat u de firmware-update distribueert naar andere servers, controleert u of uw server correct opnieuw opstart, zonder dat er hardwareproblemen optreden. Hoofdstuk 7. De server configureren 129 Backup van serverfirmware starten De systeemplaat bevat een gebied voor een backup van de serverfirmware. Dit is een secundaire kopie van de serverfirmware die u alleen bijwerkt tijdens het proces van het bijwerken van de serverfirmware. Als de primaire kopie van de serverfirmware beschadigd wordt, gebruikt u deze backup. Als u de server wilt forceren om te starten vanaf de backup, zet u de server uit; vervolgens plaatst u de jumper voor UEFI-opstartherstel, J29, in de backuppositie (pinnen 2 en 3). Gebruik de backup van de serverfirmware totdat de primaire versie is hersteld. Als de primaire kopie is hersteld, zet u de server uit; vervolgens verplaatst u de jumper voor UEFI-opstartherstel, J29, terug naar de primaire positie (pinnen 1 en 2). De Integrated Management Module De Integrated Management Module ((IMM)) is een tweede generatie van de functies die voorheen werden geleverd door de BMC-hardware (baseboard management controller). Hiermee worden serviceprocessorfuncties, de videocontroller en (als IMM Premium is geïnstalleerd) de functie aanwezigheid op afstand gecombineerd op een enkele chip. De IMM ondersteunt de volgende basisfuncties voor systeembeheer: v Omgevingsmonitor met controle op ventilatorsnelheid voor temperatuur, voltages, uitvallen van de ventilator en uitvallen van de stroom. v LED-indicators voor het aanduiden van systeemfouten en fouten die optreden voor ventilators, voedingseenheden, microprocessors en vasteschijfstations. v Hulp bij DIMM-fouten. In de UEFI (Unified Extensible Firmware Interface) wordt een defecte die wordt gevonden tijdens POST uitgeschakeld. Door IMM worden de bijbehorende LED voor systeemfouten en de LED voor de defecte DIMM ingeschakeld. v Logboek voor systeemevents (SEL) v ROM-gebaseerde IMM firmwareflash (IMM firmware-updates) v ABR (Auto Boot Failure Recovery) v Een virtuele mediasleutel, waarmee volledige ondersteuning voor systeembeheer wordt ingeschakeld (beeldscherm op afstand, toetsenbord/muis op afstand en opslag op afstand) v Automatisch uitschakelen van een microprocessor in een configuratie met twee microprocessors, wanneer een van de microprocessors een interne fout signaleert. v NMI-detectie en -rapportage v SMI-verwerking v ASR (Automatic Server Restart) als (1) POST niet is voltooid of (2) als het besturingssysteem hangt een timeout plaatsvindt in de OS Watchdog Timer. De IMM kan worden geconfigureerd om te letten op de OS Watchdog Timer en om het systeem opnieuw te starten na een timeout, als de ASR-functie is ingeschakeld. Anders heeft de beheerder in de IMM de mogelijkheid een NMI te genereren door op de systeemplaat, voor een geheugendump van het besturingssysteem, te drukken op een NMI-knop. ASR wordt ondersteund door IPMI. v Ondersteuning voor Intelligent Platform Management Interface (IPMI) Specification V 2.0 en Intelligent Platform Management Bus (IPMB) v LED-ondersteuning voor ongeldige systeemconfiguratie (CNFG) 130 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v v v v v v v v v Seriële omleiding SOL (Serial Over LAN) Controle van netvoeding voor voedingseenheid Ondersteuning voor PECI 2 Besturing voor aanzetten/herstarten (aanzetten, koud en warm afsluiten, koud en warm herstarten, stroombeheer plannen). Alertsignalen (in-band en out-of-band waarschuwingen, PET traps - IPMI-stijl, SNMP, e-mail) Vastleggen van blauwe schermen bij een defect in het besturingssysteem. Opdrachtregelinterface Opslaan en terugzetten van configuratie v PCI-configuratiegegevens v Veranderen van opstartvolgorde De IMM biedt ook de volgende mogelijkheden voor niet-lokaal serverbeheer: v Opdrachtregelinterface (IPMI Shell) In de opdrachtregelinterface hebt u met het IPMI 2.0-protocol rechtstreeks toegang tot functies voor serverbeheer. In de opdrachtregelinterface kunt u opdrachten opgeven voor het besturen van de servervoeding, het bekijken van systeemgegevens en het identificeren van de server. U kunt ook een of meer opdrachten opslaan in een tekstbestand en dit bestand uitvoeren als script. v Serieel via LAN Breng een verbinding tot stand met Serieel via LAN (SOL) om servers te beheren vanaf een locatie op afstand. U kunt de UEFI-settings op afstand bekijken en wijzigen, de server opnieuw starten, de server identificeren en andere beheersfuncties uitvoeren. Elke standaard Telnet-clienttoepassing kan de SOL-verbinding openen. De voorziening voor aanwezigheid op afstand en maken van een schermafdruk van een blauw scherm gebruiken De functies voor aanwezigheid op afstand en voor het vastleggen van blauwe schermen zijn geïntegreerde functies in de IMM (integrated management module). Deze geïntegreerde functies stellen u in staat om van op afstand stations of images aan- of af te koppelen op het clientsysteem. Daarnaast krijgt u toegang tot de webinterface. De functie aanwezigheid op afstand biedt de volgende functies: v Video kijken op afstand met grafische resolutie tot 1600 x 1200, met 85 Hz, ongeacht de systeemstatus v Toegang krijgen tot de server op afstand, met het toetsenbord en de muis vanuit een client op afstand v Het CD of DVD-station, het diskettestation en het USB-flashstation toewijzen op een client op afstand, en bestanden van ISO’s en diskette-images toewijzen als virtuele stations die beschikbaar zijn voor gebruik door de server v Een diskette-image uploaden naar het IMM-geheugen en dit toewijzen aan de server als virtueel station De functie voor het vastleggen van blauwe schermen legt de inhoud van de videoweergave vast, voordat de IMM de server opnieuw start omdat de IMM een vastge- Hoofdstuk 7. De server configureren 131 lopen besturingssysteem heeft geconstateerd. Een systeembeheerder kan het vastleggen van blauwe schermen gebruiken om te helpen bij het bepalen van de oorzaak van het vastlopen. IP-adres bemachtigen voor toegang tot de webinterface Als u de webinterface wilt openen en wilt werken met de functie voor aanwezigheid op afstand, hebt u het IP-adres voor de IMM nodig. U kunt het IP-adres van IMM verkrijgen via het programma Setup Utility. Ga als volgt te werk om het IP-adres op te zoeken: 1. Zet de server aan. Opmerking: Ongeveer 3 minuten nadat de server is aangesloten op het lichtnet wordt de aan/uit-knop actief. 2. Zodra de aanwijzing <F1> Setup wordt afgebeeld, drukt u op F1. Als u het systeemwachtwoord en het configuratiewachtwoord beide hebt ingesteld, moet u het configuratiewachtwoord typen om toegang te krijgen tot het volledige menu van het programma Setup Utility. 3. In het hoofdmenu van het programma Setup Utility selecteert u System Settings. 4. In het volgende scherm selecteert u Integrated Management Module. 5. In het volgende scherm selecteert u Network Configuration. 6. Zoek het IP-adres en schrijf het op. 7. Sluit het programma Setup Utility af. Aanmelden op de webinterface Voer de volgende stappen uit om aan te melden op de webinterface en te werken met de functies voor aanwezigheid op afstand: 1. Open een webbrowser en typ in het adres- of URL-veld het IP-adres of de hostnaam van de IMM waarmee u verbinding wilt maken. Opmerking: De IMM maakt standaard gebruik van DHCP. Als er geen DHCPhost beschikbaar is, wijst de IMM een statisch IP-adres toe, 192.168.70.125. 2. Op de pagina Login typt u uw gebruikersnaam en wachtwoord. Als u voor de eerste keer met IMM werkt, kunt u uw systeembeheerder vragen om de gebruikersnaam en het wachtwoord. Alle aanmeldingspogingen worden vastgelegd in het eventlogboek. Opmerking: De IMM is in eerste instantie ingesteld met de gebruikersnaam USERID en het wachtwoord PASSW0RD (passw0rd met een nul, niet de letter O). U hebt lees/schrijftoegang. De eerste keer dat u zich aanmeldt dient u het standaardwachtwoord te wijzigen. 3. Op de pagina Welcome geeft u een timeoutwaarde (in minuten) op. De IMM verbreekt uw verbinding met de webinterface als uw browser het opgegeven aantal minuten inactief is gewest. 4. Klik op Continue om de sessie te starten. Op de pagina System Health vindt u een beknopt overzicht van de systeemstatus. 132 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Programma Advanced Settings Utility Het programma Advanced Settings Utility (ASU) is een alternatief voor het gebruik van de Setup Utility, voor het wijzigen van UEFI-instellingen. U kunt online of out-ofband werken met het ASU-programma om UEFI-instellingen te wijzigen vanaf de opdrachtregel, zonder dat het nodig is de server opnieuw te starten om toegang te krijgen tot het programma Setup Utility. U kunt het programma ASU ook gebruiken voor het configureren van optionele functies voor aanwezigheid op afstand of andere IMM-instellingen. De functies voor aanwezigheid op afstand bieden verbeterde voorzieningen voor systeembeheer. Daarnaast biedt het programma ASU enkele instellingen voor het configureren van de IPMI-functie in de IMM, via de opdrachtregelinterface. Gebruik de opdrachtregelinterface voor het opgeven van configuratieopdrachten. U kunt instellingen ook opslaan in een bestand en het bestand uitvoeren als een script. Het programma ASU ondersteunt scriptomgevingen met behulp van een werkstand voor batchverwerking. Installeren van ThinkServer EasyManage-software U kunt het programma ThinkServer EasyManage Core Server installeren vanaf de ThinkServer EasyManage-CD. U kunt het programma ook downloaden en installeren vanaf de website http://www.lenovo.com/support. Zodra u één instance van de ThinkServer EasyManage Core Server hebt geïnstalleerd, kunt u het installatieprogramma van ThinkServer EasyManage Agent gebruiken om de agent te installeren op andere servers en clients in het netwerk. Het programma ThinkServer EasyStartup™ biedt ook een optie waarmee ofwel ThinkServer EasyManage Agent installeert als onderdeel van het installeren van het besturingssysteem of om een bureaubladpictogram te maken om u te helpen bij de installatie van ThinkServer EasyManage Core Server, nadat het besturingssysteem is geïnstalleerd. Installatievereisten Voordat u ThinkServer EasyManage-software installeert op uw server, moet uw omgeving voldoen aan de volgende vereisten: v Microsoft Windows Server 2008 is geïnstalleerd op de server waarop u Core Server wilt installeren. v De oorspronkelijke installatie-CD’s voor het Windows Server-besturingssysteem zijn beschikbaar, voor het geval er bestanden nodig zijn tijdens het installeren van vereisten. v De server heeft toegang tot internet, voor het ophalen van vereisten en voor het activeren van software na voltooiing van de installatie. v De server heeft een statisch IP-adres. v De server is niet een domeincontroller. Het wordt echter wel aanbevolen dat de server deel uitmaakt van een domein. v Het account dat u gebruikt voor aanmelding op en het installeren van Core Server beschikt over beheerdersmachtigingen op de server, met volledige lezen/ schrijven-toegang. Idealiter is dit account ook een domeinbeheerdersaccount. Dit account wordt gebruikt voor het maken van het eerste beheerdersaccount voor aanmelding op de ThinkServer EasyManage-console. Hoofdstuk 7. De server configureren 133 v Voorgaande agents van EasyManage of LANDesk moeten worden verwijderd voordat u begint met het installeren van Core Server en Management Console. Installatievolgorde De volgorde waarmee u het besturingssysteem en de Windows-componenten installeert is van cruciaal belang voor een geslaagde installatie van ThinkServer EasyManage-software. Gebruik de onderstaande installatievolgorde om te zorgen voor een schone, werkende installatie van ThinkServer EasyManage-software: 1. Installeer Microsoft Windows Server 2008 32-bit, met het meest recente Service Pack. 2. Installeer de volgende Windows-componenten: Zie “Installeren van Windows 2008 32-bit componenten”. 3. Gebruik Windows Update voor het installeren van alle beschikbare belangrijke updates. 4. Download Microsoft Web Services Enhancement 2.0 Service Pack 3 (alleen voor LANDesk Process Manager) vanaf de volgende website: http:// www.microsoft.com/downloads/details.aspx?FamilyID=1ba1f631-c3e7-420abc1e-ef18bab66122&DisplayLang=en. Installeer de software met de standaardinstellingen. Opmerking: Deze specifieke versie is vereist. 5. Gebruik Windows Update voor het installeren van alle beschikbare belangrijke updates. 6. Start de installatie van EasyManage. 7. Zodra ThinkServer EasyManage is geïnstalleerd, activeert u Security and Patch Manager, voor het verkrijgen van software-updates voor LANDesk 8.8. In de consoletoepassing klikt u op Help -> LANDesk -> Security Updates voor een handleiding voor het configureren van Security and Patch Manager. 8. Installeer Adobe Flash Player 9 als u van plan bent de Management Consolefuncties te gebruiken vanaf dezelfde server als waarop de Core Server is geïnstalleerd. U kunt u Adobe Flash Player 9 downloaden vanaf de Adobewebsite: http://www.adobe.com/products/flashplayer/ Installeren van Windows 2008 32-bit componenten Voeren de stappen in dit gedeelte uit voor het installeren van Windows Server 2008 32-bit componenten die vereist zijn voor de installatie van een ThinkServer EasyManage Core Server. Web Server Role (IIS) installeren Ga als volgt te werk voor het installeren van Web Server Role (IIS): 1. Klik op Start -> Serverbeheer. 2. Onder Functieoverzicht klikt u op Functies toevoegen. De wizard Functies toevoegen wordt geopend. 3. Klik op Volgende. 4. Selecteer het vakje naast Web Server (IIS). In een dialoogvenster worden de vereiste aanvullende voorzieningen vermeld. 5. Klik op Vereiste onderdelen toevoegen en daarna op Volgende. Zorg dat in de lijst van functieservices die kunnen worden geïnstalleerd, de volgende items zijn geselecteerd: v HTTP-omleiding 134 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v v v v v Statische inhoud ASP.NET ASP CGI Server Side Includes v Windows-verificatie v IIS 6 Metabase Compatibility Opmerking: Wanneer u ASP.Net of ASP selecteert, worden in een apart venster de vereiste aanvullende functieservices vermeld. Klik op Vereiste functieservices toevoegen. 6. Klik op Installeren. Opmerking: Als IIS al is geïnstalleerd en bepaalde functieservices zijn nog steeds vereist, vouwt u Functies uit in de boomstructuur links in het venster Serverbeheer, klikt u op Webserver (IIS) en daarna op Functieservices toevoegen. Selecteer de vereiste functieservices en klik op Installeren. Installeren van Microsoft SNMP-services Ga als volgt te werk om Microsoft SNMP-services te installeren: 1. Klik op Onderdelen toevoegen in het gedeelte Onderdelenoverzicht op de hoofdpagina van Serverbeheer. 2. Selecteer het vakje naast SNMP-services. 3. Klik op Volgende en daarna op Installeren. De LANDesk Software Agent verwijderen Als de Core Server LANDesk-agents heeft van een vorige release van Management Suit, mislukt de check voor de vereiste autorun. U moet de oude agents verwijderen door het bestand uninstallwinclient.exe uit te voeren vanuit de map \Program Files\LANDesk\ManagementSuite. Hoofdstuk 7. De server configureren 135 136 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Hoofdstuk 8. Problemen oplossen In dit hoofdstuk worden de diagnosefuncties beschreven die beschikbaar zijn voor het oplossen van problemen die kunnen optreden op de server. Als het met de informatie in dit hoofdstuk niet lukt om een probleem op te lossen, raadpleegt u voor meer informatie Bijlage A, “Hulp en technische assistentie”, op pagina 195. Tabellen voor probleemoplossing Gebruik de tabellen voor probleemoplossing om een oplossing te vinden voor problemen met herkenbare symptomen. Als u het probleem niet in deze tabellen kunt vinden, raadpleeg dan het gedeelte ″Running the diagnostic programs″ in de Hardware Maintenance Manual voor informatie over het testen van de server. Als u net nieuwe software of een nieuwe optie hebt geïnstalleerd en uw server werkt niet meer, moet u onderstaande instructies volgen alvorens dit probleemoplossingsoverzicht te raadplegen: 1. Controleer het bedieningspaneel. 2. Verwijder de software of de hardware die u zojuist hebt geïnstalleerd. 3. Voer de diagnoseprogramma’s uit om te controleren of de server goed functioneert. 4. Installeer de nieuwe software of hardware opnieuw. © Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 137 Problemen met het DVD-station v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Handeling Het DVD-station wordt niet herkend. 1. Zorg ervoor dat: v Het SATA-kanaal waarop het DVD-station is aangesloten (primair of secundair) is ingeschakeld in het programma Setup Utility. v Alle kabels en jumpers correct zijn aangebracht en ingesteld. v De signaalkabel en de aansluiting niet zijn beschadigd en dat de stekkerpennetjes niet zijn verbogen. v Het juiste stuurprogramma is geïnstalleerd voor het DVD-station. 2. Voer de diagnoseprogramma’s uit voor het DVD-station. 3. Plaats de volgende componenten weer op hun plek: a. DVD-station b. Kabels voor DVD-station 4. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de vermelde volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. DVD-station b. DVD-station en kabels c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat Een DVD werkt niet goed. 1. Reinig de DVD. 2. Voer de diagnoseprogramma’s uit voor het DVD-station. 3. Breng het DVD-station opnieuw aan. 4. Vervang het DVD-station. Het vak van het DVD-station werkt niet. 1. Controleer of de server is aangezet. 2. Steek het uiteinde van een uitgerekte paperclip in het gaatje voor het handmatig losmaken van het stationsvak. 3. Breng het DVD-station opnieuw aan. 4. Vervang het DVD-station. Algemene problemen v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Handeling Een slot is geforceerd, een LED Als het een CRU betreft, vervangt u het onderdeel. Als het een FRU betreft, moet werkt niet of er is een vergelijk- het onderdeel worden vervangen door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. baar probleem opgetreden. 138 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Problemen met het vaste-schijfstation v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Handeling Niet alle stations worden herkend door de diagnosetests voor vaste-schijfstations. Verwijder het station dat door de diagnosetests wordt aangeduid en voer de diagnosetests voor vaste-schijfstations opnieuw uit. Als de resterende stations worden herkend, vervang het verwijderde station dan door een ander station. De server reageert niet meer tijdens de diagnosetest van het vasteschijfstation. Verwijder de vaste schijf die werd getest op het moment dat de server niet meer reageerde en voer de diagnosetest opnieuw uit. Als de diagnosetest van het vasteschijfstation nu zonder problemen verloopt, vervangt u het verwijderde station door een ander station. Een van de vaste-schijfstations is bij het starten van het besturingssysteem niet gedetecteerd. Installeer alle vasteschijfstations en de bijbehorende kabels opnieuw en voer de diagnosetests voor vasteschijfstations opnieuw uit. De diagnosetest voor een vaste-schijfstation is OK, maar het probleem is niet opgelost. Voer de diagnosetest voor vaste SCSI-stations uit (zie “Werken met de diagnoseprogramma’s” op pagina 192). Opmerking: Deze test is niet beschikbaar op servers met RAID-array’s of op servers met SATA-vasteschijfstations. Incidentele problemen v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Handeling Er treedt onregelmatig een probleem op waarvoor het moeilijk is een diagnose te stellen. 1. Zorg ervoor dat: v Alle kabels en snoeren op de achterkant van de server en op de aangesloten apparaten zijn aangesloten. v Er, wanneer de computer aan staat, lucht uit het ventilatierooster komt. Als u geen luchtstroom voelt, werkt de ventilator niet. Als gevolg hiervan kan de server oververhit raken en automatisch worden afgesloten. 2. Raadpleeg het logboek voor systeemevents of het IMM-logboek (zie “Eventlogboeken” op pagina 151). 3. Zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 150. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 139 Problemen met toetsenbord, muis of aanwijsapparaat v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Handeling Enkele of alle toetsen van het toetsenbord werken niet. 1. Zorg ervoor dat: v De toetsenbordkabel correct is aangesloten. v De server en het beeldscherm zijn ingeschakeld. 2. Ga naar http://www.lenovo.com/thinkserver en klik op Options voor informatie over compatibiliteit van het toetsenbord. 3. Als u werkt met een USB-toetsenbord, start u het programma Setup Utility en schakelt u de werking zonder toetsenbord in, om te voorkomen dat tijdens de opstartprocedure POST-fout 301 optreedt. 4. Als u werkt met een USB-toetsenbord dat is aangesloten op een USB-hub, ontkoppelt u het toetsenbord van de hub en sluit u het rechtstreeks aan op de server. 5. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de vermelde volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Toetsenbord b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat De muis of het aanwijsapparaat werkt niet. 1. Zorg ervoor dat: v De muis of het aanwijsapparaat compatibel is met de server. Ga naar http:// www.lenovo.com/thinkserver en klik op te tab Options. v De kabel voor de muis of het aanwijsapparaat correct is aangesloten op de server. v De stuurprogramma’s voor de muis of het aanwijsapparaat correct zijn geïnstalleerd. v De server en het beeldscherm zijn ingeschakeld. v De muis is ingeschakeld in het programma Setup Utility. 2. Als u werkt met een USB-muis of USB-aanwijsapparaat dat is aangesloten op een USB-hub, ontkoppelt u de muis of het aanwijsapparaat van de hub en sluit u het rechtstreeks aan op de server. 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de vermelde volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Muis of aanwijsapparaat b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 140 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Problemen met het geheugen v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Handeling De weergegeven hoeveelheid systeemgeheugen is minder dan de hoeveelheid geïnstalleerd fysiek geheugen. 1. Zorg ervoor dat: v Geen LED’s branden op het bedieningspaneel of op de DIMM. v Geheugenspiegeling niet de oorzaak is van dit verschil. v De geheugenmodules goed zijn geïnstalleerd. v Het juiste type geheugen is geïnstalleerd. v Als u het geheugen hebt gewijzigd, dat ook de geheugenconfiguratie is bijgewerkt in het programma Setup Utility. v Alle geheugenbanken zijn geïnstalleerd. Mogelijk heeft de server automatisch een geheugenbank uitgeschakeld toen een fout werd geconstateerd of is een geheugenbank handmatig uitgeschakeld. 2. Controleer het POST-eventlogboek op DIMM-foutberichten: v Als een DIMM is uitgeschakeld vanwege een SMI (systems-management interrupt), vervangt u de DIMM. v Als een DIMM is uitgeschakeld door de gebruiker of door de POST (power-on self-test), start u het programma Setup Utility en activeert u de DIMM. 3. Voer een geheugendiagnose uit (zie ″Diagnoseprogramma’s, berichten en foutcodes″ in de Hardware Maintenance Manual). 4. Zorg dat er geen geheugenconflict is wanneer de server werkt met een minimale geheugenconfiguratie (twee DIMM’s van 512 MB; raadpleegde informatie over de minimaal vereiste configuratie op pagina “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 150). 5. Voeg telkens één paar DIMM’s tegelijk toe, waarbij u er voor zorgt dat de DIMM’s in het paar met elkaar overeenkomen. 6. Plaats opnieuw de DIMM’s. 7. Vervang de DIMM’s in stap 6 steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op. Meerdere rijen DIMM’s in een branch worden aangegeven als defect. 1. Plaats opnieuw de DIMM’s en start de server opnieuw. 2. Vervang de DIMM’s met de laagste nummers door identieke, goed werkende DIMM’s en start de server opnieuw. Herhaal deze procedure indien nodig. Als de storing niet is verholpen na het vervangen van alle aangegeven paren, gaat u naar stap 4. 3. Plaats, paar voor paar, de verwijderde DIMM’s terug op hun oorspronkelijke aansluitingen, waarbij u na elk paar de server opnieuw start, net zo lang totdat er een paar een storing vertoont. Vervang elke DIMM in het defecte paar door een identieke, goed werkende DIMM, waarbij u de server telkens opnieuw start na het installeren van een DIMM. Vervang de defecte DIMM. Herhaal stap 3 totdat u alle verwijderde DIMM’s hebt getest. 4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 141 Microprocessorproblemen v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Handeling De server laat tijdens de zelftest 1. Verbeter de fouten die worden aangegeven door de LED’s op de systeemplaat bij opstarten een continu piep(zie “LED’s op systeemplaat” op pagina 22). signaal horen, wat erop duidt 2. Zorg dat de server ondersteuning biedt voor alle microprocessors en dat deze dat de opstartmicroprocessor microprocessors overeenkomen qua snelheid en cachegrootte. niet juist functioneert. 3. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats opnieuw microprocessor 1. 4. (Alleen voor servicemedewerkers) Als niet duidelijk is welke microprocessor een storing vertoont, probeert u het probleem te isoleren door telkens één microprocessor tegelijk te testen. 5. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. (Alleen voor servicemedewerkers) Microprocessor 2 b. VRM 2 c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 6. (Alleen voor servicemedewerkers) Als meerdere foutcodes aangeven dat er een probleem is met een microprocessor, keert u de locaties van twee microprocessors om, om vast te stellen of de fout betrekking heeft op een microprocessor of op een socket voor een microprocessor. v Als de fout betrekking heeft op een microprocessor, vervangt u deze. v Als de fout betrekking heeft op een VRM, vervangt u deze. v Als de fout betrekking heeft op een socket voor een microprocessor, vervangt u deze. 142 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Beeldschermproblemen Sommige beeldschermen beschikken over ingebouwde zelftests. Als u denkt dat er een probleem is met het beeldscherm, raadpleegt de instructies voor het testen en instellen van het beeldscherm in de documentatie die bij het beeldscherm is geleverd. v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Handeling Beeldscherm testen 1. Zorg dat de beeldschermkabels goed zijn aangesloten. 2. Probeer een ander beeldscherm voor de server, of probeer een beeldscherm te gebruiken dat is getest in combinatie met een andere server. 3. Voer de diagnoseprogramma’s uit. Als het beeldscherm de diagnoseprogramma’s met goed gevolg doorloopt, kan het probleem betrekking hebben op een videostuurprogramma. 4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Er verschijnt niets op het scherm. 1. Als de server is aangesloten op een KVM-schakelapparaat, kunt u vaststellen of dit apparaat de oorzaak is van de fout door de beeldschermkabel rechtstreeks aan te sluiten op de aansluiting aan de achterkant van de server. 2. Zorg ervoor dat: v De server is ingeschakeld. Als er geen netvoeding is voor de server, raadpleegt u “Voedingsproblemen” op pagina 146. v De kabels van het beeldscherm goed zijn aangesloten. v Het beeldscherm aan staat en de helderheids- en contrastregelaars correct zijn ingesteld. v Er geen POST (zelftest bij opstarten)-fouten worden gegenereerd wanneer de server wordt aangezet. 3. Zorg dat het beeldscherm wordt aangestuurd door de juiste server (voorzover van toepassing). 4. Zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 150. Het beeldscherm werkt bij het aanzetten van de server, maar het scherm blijft leeg bij het starten van sommige toepassingsprogramma’s. 1. Zorg ervoor dat: v Het toepassingsprogramma geen hogere weergavestand instelt dan de minitor aankan. v De vereiste stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd voor de toepassing. 2. Voer een videodiagnose uit (zie “Werken met de diagnoseprogramma’s” op pagina 192). v Als de server de videodiagnose doorstaat, is de video in orde; zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 150. v (Alleen voor servicemedewerkers) Als de videodiagnose mislukt voor de server, vervangt u de systeemplaat. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 143 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Handeling Het beeldscherm heeft een trillend beeld, of de schermafbeelding is golvend, onleesbaar, lopend of vervormd. 1. Als de zelftest van het beeldscherm aangeeft dat het beeldscherm juist functioneert, controleer dan of het beeldscherm op een andere plaats beter werkt. Magnetische velden rondom andere apparaten (zoals transformators, TL-buizen of andere beeldschermen) kunnen het beeld vervormen. Als dat gebeurt, zet u het beeldscherm uit. Waarschuwing: Als u een kleurenbeeldscherm verplaatst terwijl het is ingeschakeld, kan er verkleuring ontstaan. Plaats het apparaat en het beeldscherm dan minimaal 30 cm. uit elkaar en schakel het beeldscherm in. Om lees/schrijf-fouten van het diskettestation te voorkomen, moet de afstand tussen het beeldscherm en elk van de diskettestations minimaal 7,5 cm zijn. 2. Plaats opnieuw het beeldscherm. 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Beeldscherm b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat Op het scherm worden onjuiste tekens weergegeven. 1. Als er een onjuiste taal wordt weergegeven, definieert u de juiste taal in de serverfirmware (zie “De firmware bijwerken” op pagina 128). 2. Plaats opnieuw het beeldscherm 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Beeldscherm b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 144 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Problemen met optionele apparatuur v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Handeling Een zojuist geïnstalleerd optioneel Lenovo-apparaat werkt niet. 1. Zorg ervoor dat: v Het apparaat geschikt is voor de server (zie http://www.lenovo.com/ thinkserver en klik op de tab Options). v U de installatie-instructies bij het apparaat hebt opgevolgd en dat het apparaat correct is geïnstalleerd. v Er geen andere geïnstalleerde apparaten of kabels zijn losgeraakt. v U de configuratiegegevens hebt bijgewerkt in het programma Setup Utility. Telkens wanneer u geheugen of andere apparatuur wijzigt, moet u de configuratie bijwerken. 2. Plaats opnieuw het zojuist geïnstalleerde apparaat. 3. Vervang het zojuist geïnstalleerde apparaat. Een optioneel Lenovo-apparaat dat het eerst wel deed, werkt niet meer. 1. Zorg dat alle hardware- en kabelaansluitingen voor het apparaat correct zijn aangebracht. 2. Als er bij het apparaat aparte testinstructies zijn geleverd, gebruik deze dan om het apparaat te testen. 3. Als het defecte apparaat een SCSI-apparaat is, zorgt u dat: v De kabels voor alle externe SCSI-apparaten correct zijn aangesloten. v Er op het laatste apparaat in elke SCSI-keten, of het einde van de SCSIkabel, een afsluitweerstand is geplaatst. v Externe SCSI-apparaten zijn ingeschakeld. U moet een extern aanzetten voordat u de server aanzet. 4. Plaats opnieuw het defecte apparaat. 5. Vervang het defecte apparaat. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 145 Voedingsproblemen v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Handeling De aan/uit-knop werkt niet (de 1. Controleren of de aan/uit-knop correct werkt: server start niet). a. Ontkoppel de netsnoeren van de server. Opmerking: De aan/uit-knop b. Sluit de netsnoeren opnieuw aan. functioneert pas na drie minuten nadat de server is aangesloten c. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats opnieuw de kabels voor het bedieop de netvoeding. ningspaneel en herhaal de stappen 1a en 1b. Als de server start, plaatst u opnieuw het bedieningspaneel. Als het probleem blijft optreden, vervangt u het bedieningspaneel. 2. Zorg ervoor dat: v De netsnoeren zijn aangesloten op de server en op een goed werkend stopcontact. v Het juiste type geheugen is geïnstalleerd. v De DIMM correct is aangebracht. v De LED’s op de voedingseenheid niet een fout aangeven. v De microprocessors zijn geïnstalleerd in de juiste volgorde. 3. Plaats de volgende componenten weer op hun plek: a. DIMM’s b. (Alleen voor servicemedewerkers) Aansluiting voor aan/uit-schakelaar c. (Alleen voor servicemedewerkers) Voedings-backplane 4. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. DIMM’s b. (Alleen voor servicemedewerkers) Aansluiting voor aan/uit-schakelaar c. (Alleen voor servicemedewerkers) Voedings-backplane d. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 5. Als u net een optioneel apparaat hebt geïnstalleerd, verwijdert u dit en start u de server opnieuw op. Als de server nu wel start, hebt u misschien meer apparaten geïnstalleerd dan de voedingseenheid aankan. 6. Zie “LED’s voor voedingseenheid” op pagina 25. 7. Zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 150. De server kan niet worden uitgeschakeld. 1. Ga na of u een ACPI-besturingssysteem (Advanced Configuration and Power Interface) of een niet-ACPI-besturingssysteem gebruikt. Als het besturingssysteem geen ACPI ondersteunt, gaat u als volgt te werk: a. Druk op Ctrl+Alt+Delete. b. Zet de server uit door de aan/uit-knop 5 seconden lang ingedrukt te houden. c. Start de server opnieuw op. d. Als de zelftest bij opstarten (POST) mislukt voor de server en de aan/uitknop werkt niet, ontkoppelt u het netsnoer gedurende 20 seconden. Vervolgens sluit u het netsnoer weer aan en start u opnieuw de server. 2. Als het probleem blijft optreden of als u werkt met een ACPI-besturingssysteem, kan het probleem te maken hebben met de systeemplaat. 146 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Handeling De server wordt onverwacht afgesloten en de LED’s op het bedieningspaneel branden niet. Zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 150. Problemen met de seriële poort v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Handeling Het aantal seriële poorten dat door het besturingssysteem wordt gevonden, is kleiner dan het aantal geïnstalleerde poorten. 1. Zorg ervoor dat: v Aan elke poort een uniek adres is toegewezen in het programma Setup Utility en dat geen van de seriële poorten is uitgeschakeld. v De seriële poortadapter (indien aanwezig) correct aangesloten is. 2. Plaats opnieuw de seriële poortadapter. 3. Vervang de seriële poortadapter. Een serieel apparaat werkt niet. 1. Zorg ervoor dat: v Het apparaat compatibel is met de server. v De seriële poort ingeschakeld is en een uniek adres heeft. v Het apparaat in aangesloten op de juiste aansluiting. 2. Plaats de volgende componenten weer op hun plek: a. Defect serieel apparaat b. Seriële kabel 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Defect serieel apparaat b. Seriële kabel c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 147 Softwareproblemen v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Handeling U vermoedt een softwareprobleem. 1. Als u wilt nagaan of het probleem door de software wordt veroorzaakt, controleert u of: v De server de minimaal vereiste hoeveelheid geheugen heeft om de software te kunnen gebruiken. Informatie over geheugenvereisten vindt u in de informatie die bij de software is geleverd. Als u zojuist een adapter of extra geheugen hebt geïnstalleerd, kan er sprake zijn van een conflict in de geheugenadressen. v De software is ontworpen om te functioneren op de server. v Ander software wel werkt op de server. v De software werkt op een andere server. 2. Als er foutberichten op het scherm verschijnen wanneer u het programma gebruikt, raadpleeg dan de informatie die bij het programma is geleverd om te zien wat deze foutberichten betekenen en hoe u de problemen mogelijk kunt oplossen. 3. Neem contact op met het softwareleverancier. Problemen met USB-poorten v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU’s: Customer Replaceable Units) en welke worden vervangen door technici (FRU’s: Field Replaceable Units). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Soort fout Handeling Een USB-apparaat werkt niet. 1. Voer een USB-diagnose uit (zie “Werken met de diagnoseprogramma’s” op pagina 192). 2. Zorg ervoor dat: v Het juiste USB-stuurprogramma is geïnstalleerd. v Het besturingssysteem USB-apparaten ondersteunt. v Er niet een standaard PS/2-toetsenbord of -muis is aangesloten op de server. Als dit het geval is, werkt een USB-toetsenbord of -muis niet tijdens de POST. 3. Zorg dat de optionele apparaten in de USB-configuratie correct zijn gedefinieerd in het programma Setup Utility (zie voor meer informatie “Menuopties in het programma Setup Utility” op pagina 114). 4. Als u een USB-hub gebruikt, ontkoppelt u het USB-apparaat en sluit u het apparaat rechtstreeks aan op de server. 148 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Voedingsproblemen oplossen Voedingsproblemen kunnen moeilijk op te lossen zijn. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van kortsluiting ergens in de stroomverdelingsbussen. Doorgaans leidt kortsluiting tot het afsluiten van het voedingssubsysteem vanwege een te hoge stroomsterkte. Voer de onderstaande algemene procedure uit om vast te stellen waarom een voedingsprobleem optreedt: 1. Zet de server uit en ontkoppel alle netsnoeren. 2. Controleer of kabels zijn losgeraakt in het voedingssubsysteem. Controleer ook op mogelijke kortsluiting, een losse schroef kan bijvoorbeeld kortsluiting veroorzaken op een printplaat. 3. Verwijder de adapters en ontkoppel de kabels en netsnoeren voor alle interne en externe apparaten, totdat de server de minimumconfiguratie heeft die nodig is om te kunnen starten (zie “Onbepaalde problemen oplossen” op pagina 150 voor informatie over de minimale configuratie). 4. Sluit alle netsnoeren weer aan en zet de server aan. Als de server correct start, plaatst u de adapters en apparaten één voor één terug, totdat u het probleem hebt vastgesteld. Als de server niet wil starten met de minimale configuratie, vervangt u één voor één de componenten in de minimale configuratie, totdat u het probleem hebt vastgesteld. Problemen Ethernet-controllers oplossen De methode waarmee u de Ethernet-controller kunt testen, is afhankelijk van het besturingssysteem waarmee u werkt. Raadpleeg de documentatie bij het besturingssysteem voor informatie over Ethernet-controllers en raadpleeg het readme-bestand voor het stuurprogramma van de Ethernet-controller. Probeer de volgende procedures: v Zorg dat de juiste bij de server meegeleverde stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd en dat deze van het meest recente niveau zijn. v Zorg dat de Ethernet-kabel correct is aangesloten. – De kabel moet veilig vastzitten op alle aansluitingen. Als de kabel is aangesloten maar het probleem aanhoudt, probeer dan een ander kabel. – Als de Ethernet-controller is ingesteld om te werken met 100 Mbps, moet u gebruikmaken van bekabeling van Categorie 5. – Voor een rechtstreekse verbinding tussen twee servers (zonder een hub), of als u niet werkt met een hub met X-poorten, maakt u gebruik van een crossoverkabel. Controleer het poortlabel om vast te stellen of de hub beschikt over een X-poort. Als op het label een X staat, heeft de hub een X-poort. v Controleer of de hub ondersteuning biedt voor automatische afstemming. Als dat niet het geval is, probeert u de geïntegreerde Ethernet-controller handmatig te configureren zodat de snelheid en de duplexmodus overeenkomen met die van de hub. v Controleer de LED’s voor de Ethernet-controller, op het achterpaneel van de server. Deze LED’s geven aan of er een probleem is met de aansluiting, kabel of hub. – De status-LED voor de Ethernet-link brandt wanneer de Ethernet-controller een linkpuls ontvangt van de hub. Als de LED niet brandt, kan er sprake zijn van een defecte aansluiting of kabel of van een probleem met de hub. – De Ethernet-LED voor verzenden/ontvangen brandt wanneer de Ethernetcontroller gegevens verzendt of ontvangt via het Ethernet-netwerk. Als deze Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 149 LED niet brandt, controleert u of de hub en het netwerk functioneren en dat de juiste stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd. v Controleer de LED’s voor LAN-activiteit, aan de achterkant van de server. De LED voor LAN-activiteit brandt wanneer er gegevens actief zijn in het Ethernetnetwerk. Als deze LED niet brandt, controleert u of de hub en het netwerk functioneren en dat de juiste stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd. v Controleer of het probleem is veroorzaakt door het besturingssysteem. v Zorg dat stuurprogramma’s op de client en de server werken met hetzelfde protocol. Als de Ethernet-controller nog steeds geen verbinding kan maken met het netwerk, terwijl de hardware het lijkt te doen, moet de netwerkbeheerder op zoek naar mogelijke oorzaken van de fout. Onbepaalde problemen oplossen Als de diagnosetests niet aangeven wat de oorzaak is van de storing, of als de server niet in werking is, maakt u gebruik van de informatie in dit gedeelte. Als u vermoedt dat een softwareprobleem storingen veroorzaakt (doorlopend of incidenteel), raadpleegt u “Softwareproblemen” op pagina 148. Beschadigde gegevens in CMOS-geheugen of beschadigde firmware kunnen leiden tot onbepaalde problemen. Voor het resetten van de CMOS-gegevens, gebruikt u wachtwoordswitch 2 (SW4) om het systeemwachtwoord over te slaan en het CMOS-geheugen te wissen; zie “Schakelaars en jumpers op de systeemplaat” op pagina 21. Controleer de LED’s van alle voedingseenheden (zie “LED’s voor voedingseenheid” op pagina 25). Als de LED’s aangeven dat de voedingseenheden correct functioneren, gaat u als volgt te werk: 1. Zet de server uit. 2. Zorg dat de server correct is bekabeld. 3. Verwijder of ontkoppel een voor een de volgende apparaten, totdat u de fout hebt gevonden. Zet telkens de server weer aan en werk dan ook de configuratie bij. v Externe apparaten. v Apparaat voor stroompiekbeveiliging (op de server). v Modem, printer, muis en niet-Lenovo apparaten. v Elke adapter. v Vasteschijfstations. v Geheugenmodules. De minimale configuratievereiste is een DIMM van 1 GB per microprocessor (2 GB in een configuratie met twee microprocessors). De volgende minimumconfiguratie is nodig om de server te kunnen laten starten: v Eén microprocessor v Eén DIMM van 1 GB v Eén voedingseenheid v Netsnoer v ServeRAID SAS-adapter v Systeemplaat 4. Zet de server aan. Als het probleem aanhoudt, controleert u de onderstaande componenten in de aangegeven volgorde: a. Voedingseenheid b. Houder voor voedingseenheid c. Geheugen 150 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide d. Microprocessor e. System board Als het probleem wordt opgelost door het verwijderen van een adapter uit de server en het probleem terugkeert wanneer u dezelfde adapter weer installeert, is de adapter waarschijnlijk defect; als het probleem terugkeert als u de adapter vervangt door een andere adapter is de systeemplaat of de uitbreidingskaart mogelijk defect. Als u een netwerkprobleem vermoedt, terwijl de server alle systeemtests doorstaat, is er mogelijk een probleem met de externe netwerkbekabeling. Eventlogboeken Foutcodes en berichten worden afgebeeld in de volgende typen eventlogboeken: v POST-eventlogboek: Dit logboek bevat de drie meest recente foutcodes en -berichten die door het systeem zijn gegenereerd tijdens de POST (Power-On SelfTest, zelftest bij opstarten). U kunt het POST-eventlogboek openen met het programma Setup Utility. v Logboek voor systeemevents: Dit logboek bevat alle IMM-, POST- en SMI (system management interrupt)-events. U kunt het logboek voor systeemevents openen met het programma Setup Utility en met het programma DSA (Dynamic System Analysis) (als IPMI-eventlogboek). Het logboek voor systeemevents heeft een beperkte grootte. Wanneer het logboek volloopt, worden bestaande items niet overschreven door nieuwe items; daarom dient u met behulp van het programma Setup Utility periodiek het logboek voor systeemevents op te slaan en daarna leeg te maken, zodra de IMM aangeeft dat het logboek voor meer dan 75 % vol is. Bij het oplossen van problemen moet u het logboek voor systeemevents wellicht opslaan en leegmaken; om de meest recente events beschikbaar te stellen voor analyse. Berichten worden links op het scherm vermeld, terwijl de details van het geselecteerde bericht aan de rechterzijde worden vermeld. Om van het ene item naar het volgende te gaan maakt u gebruik van de toetsen pijl omhoog (↑) en pijl omlaag (↓). Sommige IMM-sensors zorgen ervoor dat bevestigingsevents worden vastgelegd bij het bereiken van de ingestelde waarde. Als een dergelijke drempel niet meer van toepassing is, wordt er een ontkenningsevent opgenomen in het logboek. Niet alle events zijn echter bevestigingsevents. v IMM (Integrated management module)-eventlogboek: Dit logboek bevat een gefilterde subset van alle IMM-, POST- en SMI (system management interrupt)events. U kunt het IMM-eventlogboek openen via de IMM-webinterface en met behulp van het programma DSA (Dynamic System Analysis) (als ASMeventlogboek). v DSA-logboek: Dit logboek wordt gegenereerd door het programma DSA (Dynamic System Analysis) en is een chronologische samenvoeging van het logboek voor systeemevents (als IPMI-eventlogboek), het IMM-eventlogboek (als het ASM-eventlogboek) en de eventlogboeken van het besturingssysteem. Het DSAlogboek kunt u openen met het programma DSA. Eventlogboeken openen met het programma Setup Utility Ga als volgt te werk om het POST-eventlogboek of het logboek voor systeemevents te openen: 1. Zet de server aan. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 151 2. Zodra de aanwijzing <F1> Setup wordt afgebeeld, drukt u op F1. Als u het systeemwachtwoord en het beheerderswachtwoord beide hebt ingesteld, moet u het beheerderswachtwoord typen om de eventlogboeken te kunnen bekijken. 3. Selecteer System Event Logs en gebruik een van de volgende procedures: v Om het POST-eventlogboek te openen, selecteert u POST Event Viewer. v Om het logboek voor systeemevents te openen, selecteert u System Event Log. Eventlogboeken bekijken zonder de server opnieuw te starten Als de server niet hangt, zijn er diverse methoden waarmee u een of meer eventlogboeken kunt openen zonder dat de server opnieuw moet worden gestart. Als u Portable of Installable Dynamic System Analysis (DSA) hebt geïnstalleerd, kunt u deze gebruiken voor het bekijken van het logboek voor systeemevents (als het IPMI-eventlogboek), het IMM-eventlogboek (als het ASM-eventlogboek) of het samengevoegde DSA-logboek. Met DSA Preboot kunt u deze logboeken ook openen, maar dan moet u wel de server opnieuw starten om te kunnen werken met DSA Preboot. Voor het installeren van Portable DSA, Installable DSA of DSA Preboot, of voor het downloaden van een CD-image met DSA Preboot, gaat u naar http://www.lenovo.com/support en voert u de volgende stappen uit. Opmerking: Wijzigingen worden periodiek doorgevoerd op de Lenovo-website. De feitelijke procedure daarvoor kan enigszins afwijken van de beschrijving in dit document. 1. Ga naar: http://www.lenovo.com/support. 2. Typ uw productnummer (computertype en modelnummer) of selecteer Servers and Storage in de lijst bij Select your product. 3. In de lijst bij Family selecteert u ThinkServer TS200 en klikt u op Continue. 4. Klik op Downloads and drivers om firmware-updates te downloaden. Als IPMItool op de server is geïnstalleerd, kunt u het gebruiken voor het bekijken van het logboek voor systeemevents. De meest recente versies van besturingssysteem Linux worden geleverd met een actuele versie van IPMItool. U kunt het IMM-eventlogboek openen via de link Event Log in de IMM-webinterface. In de onderstaande tabel worden de methoden beschreven waarmee u de eventlogboeken kunt bekijken, afhankelijk van de toestand van de server. Voor de eerste twee toestanden is het doorgaans niet nodig de server opnieuw te starten. Tabel 16. Methoden voor het bekijken van eventlogboeken Toestand Actie De server hangt niet en is verbonden met een netwerk. Gebruik een van de volgende methoden: v Start Portable of Installable DSA om de eventlogboeken te bekijken of om een uitvoerbestand te maken dat u kunt verzenden naar de afdeling voor service en ondersteuning. v Typ het IP-adres van de IMM en ga naar de pagina Event Log. v Gebruik IPMItool om het logboek voor systeemevents te bekijken. 152 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Tabel 16. Methoden voor het bekijken van eventlogboeken (vervolg) Toestand Actie De server hangt niet en is niet verbonden met een netwerk. Gebruik IPMItool om het logboek voor systeemevents lokaal te bekijken. De server hangt. v Als DSA Preboot is geïnstalleerd, start u de server opnieuw en drukt u op F2 om DSA Preboot te starten en de eventlogboeken te bekijken. v Als DSA Preboot niet is geïnstalleerd, plaatst u de DSA Preboot-CD en start u de server opnieuw om DSA Preboot te starten en de eventlogboeken te bekijken. v Daarnaast kunt u de server opnieuw starten en op F1 drukken om het programma Setup Utility te starten en het POST-eventlogboek of het logboek voor systeemevents te bekijken. Meer informatie vindt u in “Eventlogboeken openen met het programma Setup Utility” op pagina 151. Logboek voor systeemevents Het logboek voor systeemevents bevat drie typen berichten: Informatie Informatieberichten vereisen geen actie; deze berichten bevatten informatie over belangrijke systeemevents, zoals het tijdstip waarop de server is gestart. Waarschuwing Waarschuwingsberichten vereisen geen directe actie, maar geven wel mogelijke problemen aan, bijvoorbeeld wanneer de maximale omgevingstemperatuur is overschreden. Fout Foutberichten kunnen actie vereisen; ze geven systeemfouten aan, bijvoorbeeld dat een ventilator niet is gevonden. Bij elk bericht wordt de datum en tijd aangegeven, alsmede de bron van het bericht (POST of de IMM). POST-geluidssignalen Als u de server aanzet, worden er enkele tests voor de servercomponenten en een aantal van de optionele opties uitgevoerd. Deze serie tests wordt de power-on self-test genoemd, ofwel POST. Als een opstartwachtwoord is ingesteld, wordt de POST uitgevoerd nadat u dit wachtwoord hebt opgegeven en op Enter hebt gedrukt. Als het POST-proces is voltooid zonder dat er problemen zijn geconstateerd, is de computer opgestart. Als de POST een probleem vaststelt, wordt een foutbericht verzonden naar het POST-eventlogboek. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 153 In de onderstaande tabel worden de POST-foutcodes beschreven en worden mogelijke acties aangeboden voor het oplossen van de aangetroffen problemen. Mogelijke fouttypen zijn: ernstig, waarschuwing of informatief. v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Foutcode Beschrijving Handeling 0010002 Microprocessor wordt niet ondersteund 1. Plaats opnieuw de volgende componenten, steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. (Alleen voor servicemedewerkers) Microprocessor 1 b. (Alleen voor servicemedewerkers) Microprocessor 2 (indien geïnstalleerd) 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder microprocessor 2 en start de server opnieuw. 3. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder microprocessor 1 en installeer microprocessor 2 op de aansluiting van microprocessor 1. Start de server opnieuw op. Als de fout hiermee is opgelost, is microprocessor 1 beschadigd en moet deze microprocessor worden vervangen. 4. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. (Alleen voor servicemedewerkers) Microprocessor 1 b. (Alleen voor servicemedewerkers) Microprocessor 2 c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 0011000 Ongeldig type microprocessor 1. Werk de firmware bij (zie “De firmware bijwerken” op pagina 128). 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder en vervang de microprocessor (met een brandende fouten-LED) door een ondersteund type. 0011002 Microprocessors komen niet overeen 1. Start het programma Setup utility en vergelijk de specificaties van de geïnstalleerde microprocessors. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder en vervang een van de microprocessors zodat beide met elkaar overeenkomen. 154 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Foutcode Beschrijving Handeling 0011004 BIST voor microprocessor is mislukt 1. Werk de firmware bij (zie “De firmware bijwerken” op pagina 128). 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats opnieuw microprocessor 2. 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. (Alleen voor servicemedewerkers) Microprocessor b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 001100A Bijwerken van microcode is mislukt 1. Werk de serverfirmware bij (zie “De firmware bijwerken” op pagina 128). 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de microprocessor. 0050001 DIMM uitgeschakeld 1. Als de POST-geheugentest mislukt voor de server, bevestigt u opnieuw de DIMM’s. 2. Verwijder en vervang DIMM’s waarvoor de bijbehorende LED brandt (zie “Een geheugenmodule verwijderen” op pagina 39 en “Een geheugenmodule installeren” op pagina 40). 3. Voer het programma Setup Utility uit om alle DIMM’s te activeren. 4. Voer de DSA-geheugentest uit. 0051003 Onherstelbare DIMM-fout 1. Als de POST-geheugentest mislukt voor de server, bevestigt u opnieuw de DIMM’s. 2. Verwijder en vervang DIMM’s waarvoor de bijbehorende LED brandt (zie “Een geheugenmodule verwijderen” op pagina 39 en “Een geheugenmodule installeren” op pagina 40). 3. Voer het programma Setup Utility uit om alle DIMM’s te activeren. 4. Voer de DSA-geheugentest uit. 0051006 DIMM-conflict aangetroffen Zorg dat de DIMM’s overeenkomen en dat deze zijn geïnstalleerd in de juiste volgorde (zie “Een geheugenmodule installeren” op pagina 40). 0051009 Geen geheugen aangetroffen 1. Zorg dat in de server DIMM’s aanwezig zijn. 2. Plaats opnieuw de DIMM’s. 3. Installeer DIMM’s in de juiste volgorde (zie “Een geheugenmodule installeren” op pagina 40). Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 155 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Foutcode Beschrijving Handeling 005100A Geen bruikbaar geheugen aangetroffen 1. Zorg dat in de server DIMM’s aanwezig zijn. 2. Plaats opnieuw de DIMM’s. 3. Installeer DIMM’s in de juiste volgorde (zie “Een geheugenmodule installeren” op pagina 40). 4. Wis het CMOS-geheugen om alle geheugenaansluitingen opnieuw te activeren. 0058001 PFA-drempel is overschreden 1. Werk de firmware bij (zie “De firmware bijwerken” op pagina 128). 2. Plaats opnieuw de DIMM’s en voer de geheugentest uit. 3. Vervang de defecte DIMM, die wordt aangegeven met een brandende LED op de systeemplaat. 0058007 DIMM-opvulling wordt niet ondersteund 1. Plaats opnieuw de DIMM’s en start de server opnieuw. 2. Verwijder het laagst genummerde DIMM-paar van de aangegeven paren, en vervang het paar door een identiek paar van goed werkende DIMM’s, en start de server opnieuw. Herhaal deze procedure indien nodig. Als het probleem hiermee niet is verholpen, gaat u verder met stap 4. 3. Plaats, paar voor paar, de verwijderde DIMM’s terug op hun oorspronkelijke aansluitingen, waarbij u na elk paar de server opnieuw start, net zo lang totdat er een paar een storing vertoont. Vervang de DIMM’s in het defecte paar door identieke, goed werkende DIMM’s, waarbij u de server telkens opnieuw start na het installeren van een DIMM. Vervang de defecte DIMM. Herhaal deze stap totdat u alle verwijderde DIMM’s hebt getest. 4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 0058008 Geheugentest voor DIMM is mislukt 1. Plaats opnieuw de DIMM’s en start de server opnieuw. 2. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. DIMM’s b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 00580A1 156 Ongeldige DIMM-populatie voor spiegelings- 1. Als een fouten-LED brandt, lost u de storing op. modus 2. Installeer de DIMM’s in de juiste volgorde (zie “Een geheugenmodule installeren” op pagina 40). ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Foutcode Beschrijving Handeling 00580A4 Geheugenpopulatie is gewijzigd Alleen ter informatie. Geheugen is toegevoegd, verplaatst of gewijzigd. 00580A5 Spiegelings-failover is voltooid Alleen ter informatie. Geheugenredundantie is verloren gegaan. Controleer het eventlogboek op niet gecorrigeerde DIMM-fouten. 0068002 CMOS-batterij leeggemaakt 1. Plaats de batterij opnieuw. 2. Wis het CMOS-geheugen (zie “Schakelaars en jumpers op de systeemplaat” op pagina 21). 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Batterij b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 2011000 PCI-X PERR 1. Controleer de LED’s voor de uitbreidingskaarten. 2. Plaats opnieuw alle betrokken adapters en uitbreidingskaarten. 3. Werk de PCI-apparaatfirmware bij. 4. Verwijder de adapters van de uitbreidingskaart. 5. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Uitbreidingskaart b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 2011001 PCI-X SERR 1. Controleer de LED’s voor de uitbreidingskaarten. 2. Plaats opnieuw alle betrokken adapters en uitbreidingskaarten. 3. Werk de PCI-apparaatfirmware bij. 4. Verwijder de adapters van de uitbreidingskaart. 5. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Uitbreidingskaart b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 157 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Foutcode Beschrijving Handeling 2018001 PCI Express niet gecorrigeerd of niet gecor- 1. Controleer de LED’s voor de uitbreidingskaarten. rigeerde fout 2. Plaats opnieuw alle betrokken adapters en uitbreidingskaarten. 3. Werk de PCI-apparaatfirmware bij. 4. Verwijder beide adapters van de uitbreidingskaart. 5. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Uitbreidingskaart b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 2018002 Toewijzingsfout ROM-resources optie Informatiebericht dat aangeeft dat sommige apparaten mogelijk niet zijn geïnitialiseerd. 1. Indien mogelijk, wijzigt u de volgorde van de adapters in de PCI-sleuven, voor het wijzigen van de laadvolgorde van de ROM-code voor optionele apparaten. 2. Start het programma Setup Utility, selecteer Start Options en wijzig de opstartvolgorde, voor het wijzigen van de laadvolgorde van de ROM-code voor optionele apparaten. 3. Start het programma Setup Utility en schakel enkele andere, ongebruikte, resources uit, om meer ruimte beschikbaar te maken. Selecteer Devices and I/O Ports om geïntegreerde apparaten uit te schakelen. 4. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Elke adapter b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 3xx0007 (xx is een waarde van 00 - 19) Firmwarefout vastgesteld, systeemfuncties gestopt 1. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente niveau. 2. Maak recente configuratiewijzigingen ongedaan, of wis het CMOS-geheugen om de instellingen terug te zetten op de standaardwaarden. 3. Verwijder recentelijk geïnstalleerde hardware. 3038003 Firmware is beschadigd 1. Start het programma Setup Utility, selecteer Load Default Settings en sla de instellingen op om de serverfirmware te herstellen. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 158 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Foutcode Beschrijving Handeling 3048005 Secundair (backup) image van serverfirmware is gestart Alleen ter informatie. De backup-switch is gebruikt voor het opstarten van de secundaire bank. 3048006 Secundair (backup) image van serverfirmware is gestart vanwege ABR 1. Start het programma Setup Utility, selecteer Load Default Settings, en sla de instellingen op om de instellingen van de primaire serverfirmware te herstellen. 2. Zet de server uit en ontkoppel alle netsnoeren. 3. Sluit de server weer aan op de voedingsbron en zet de server aan. 305000A RTC-datum/tijd is onjuist 1. Pas de instellingen voor datum en tijd aan in het programma Setup Utility en start de server opnieuw. 2. Plaats de batterij opnieuw. 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Batterij b. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat 3058001 Ongeldige systeemconfiguratie 1. Start het programma Setup Utility en kies Save Settings. 2. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 3. Plaats opnieuw de volgende componenten, steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Batterij b. Defect apparaat (Als het apparaat een FRU is, dient dit opnieuw te worden geplaatst door een daarvoor opgeleide servicemedewerker) 4. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Batterij b. Defect apparaat (Als het apparaat een FRU is, dient dit te worden vervangen door een daarvoor opgeleide servicemedewerker) c. (Alleen voor servicemedewerkers) Systeemplaat Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 159 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Foutcode Beschrijving Handeling 3058004 Drie opstartfouten 1. Maak wijzigingen van het systeem ongedaan (bijvoorbeeld nieuwe instellingen of nieuw geïnstalleerde apparaten). 2. Zorg dat de server is aangesloten op een betrouwbare voedingsbron. 3. Verwijder alle hardware die niet wordt vermeld op de ServerProven-website. 4. Zorg dat het besturingssysteem niet is beschadigd. 5. Voer het programma Setup Utility uit, sla de configuratie op en start de server opnieuw. 3108007 Systeemconfiguratie is teruggezet naar de standaardinstellingen Alleen ter informatie. Dit bericht is doorgaans gekoppeld aan een wisevent voor de CMOS-batterij. 3138002 Fout in opstartconfiguratie 1. Maak recente configuratiewijzigingen ongedaan in het programma Setup Utility. 2. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 3808000 IMM-communicatiefout 1. Schakel gedurende 30 seconden de stroom uit voor de server, schakel de netvoeding weer in en start de server opnieuw. 2. Werk de IMM-firmware bij. 3. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 3808002 Fout bij het bijwerken van de systeemconfiguratie voor IMM 1. Schakel de stroom uit voor de server, schakel de netvoeding weer in en start de server opnieuw. 2. Start het programma Setup Utility en kies Save Settings. 3. Werk de firmware bij. 3808003 Fout bij ophalen van systeemconfiguratie uit 1. Schakel de stroom uit voor de server, schakel de IMM netvoeding weer in en start de server opnieuw. 2. Start het programma Setup Utility en kies Save Settings. 3. Werk de IMM-firmware bij. 3808004 IMM-logboek voor systeemevents is vol v Indien out-of-band, gebruikt u de IMM-webinterface of IPMItool om de logboeken leeg te maken. v Als u werkt met de lokale console: 1. Start het programma Setup Utility. 2. Selecteer System Event Logs. 3. Selecteer Clear System Event Log. 4. Start de server opnieuw op. 160 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Foutcode Beschrijving Handeling 3818001 CRTM-update (Core Root of Trust Measurement) is mislukt 1. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 3818002 CRTM-update (Core Root of Trust Measurement) is afgebroken 1. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 3818003 CRTM-flashvergrendeling (Core Root of Trust Measurement) is mislukt 1. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 3818004 CRTM-systeemfout (Core Root of Trust Measurement) 1. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 3818005 3818006 Huidige bank-CRTM (Core Root of Trust Measurement) capsulehandtekening is ongeldig. 1. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. CRTM-capsulehandtekening tegenoverliggende bank is ongeldig 1. Schakel de backup-bank in als firmwarebank. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 2. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 3. Schakel de bank terug naar de huidige bank. 4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 3818007 Ongeldige handtekening CRTM-updatecapsule 1. Start het programma Setup Utility, kies Load Default Settings en sla de instellingen op. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Integrated Management Module - foutberichten In de onderstaande tabel worden de IMM-foutberichten beschreven en worden mogelijke acties aangeboden voor het oplossen van de aangetroffen problemen. Meer informatie over IMM vindt u op het web in de IMM User’s Guide. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 161 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Bericht Severity Beschrijving Actie Numeric sensor Ambient Temp going high (upper critical) has asserted. Fout Een drempelsensor heeft een stijgende waarde vastgesteld. Verlaag de omgevingstemperatuur. Numeric sensor Ambient Temp going high (upper non-recoverable) has asserted. Fout Een sensor voor onherstelbare situatie heeft een stijgende waarde vastgesteld. Verlaag de omgevingstemperatuur. Numeric sensor Planar 3.3 V going low (lower critical) has asserted. Fout Een drempelsensor heeft een dalende waarde vastgesteld. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Numeric sensor Planar 3.3 V going high (upper critical) has asserted. Fout Een drempelsensor heeft een stijgende waarde vastgesteld. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Numeric sensor Planar 5 V going low Fout (lower critical) has asserted. Een drempelsensor heeft een dalende waarde vastgesteld. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Numeric sensor Planar 5 V going high (upper critical) has asserted. Fout Een drempelsensor heeft een stijgende waarde vastgesteld. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Numeric sensor Planar 12 V going low (lower critical) has asserted. Fout Een drempelsensor heeft een dalende waarde vastgesteld. Controleer de LED van de voedingseenheid. Numeric sensor Planar 12 V going high (upper critical) has asserted. Fout Een drempelsensor heeft een stijgende waarde vastgesteld. Controleer de LED van de voedingseenheid. Numeric sensor Planar VBAT going low (lower critical) has asserted. Fout Een drempelsensor heeft een dalende waarde vastgesteld. Vervang de batterij (3 V). Numeric sensor Fan n Tach going low (lower critical) has asserted. (n = ventilatornummer) Fout Een drempelsensor heeft een dalende waarde vastgesteld. 1. Plaats opnieuw de defecte ventilator n, die wordt aangegeven met een brandende LED. 2. Vervang de defecte ventilator. (n = ventilatornummer) 162 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. The Processor CPU nStatus has Failed with IERR. (n = nummer van microprocessor) Fout Defecte processor - IERRtoestand is opgetreden. 1. Zorg dat de meest recente niveaus van de firmware en de stuurprogramma’s zijn geïnstalleerd voor alle adapters en standaardapparaten, zoals Ethernet, SCSI en SAS. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 2. Voer het DSA-programma uit voor de vasteschijfstations en overige I/O-apparatuur. 3. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang microprocessor n. (n = nummer van microprocessor) An Over-Temperature Condition has Fout been detected on the Processor CPU nStatus. (n = nummer van microprocessor) Maximumtemperatuur is 1. Zorg dat de ventilators weroverschreden voor microproken, dat er geen belemmerincessor n. gen zijn voor de luchtstroom, (n = nummer van microprodat de luchtcirculatieplaat cessor) correct is geïnstalleerd en dat de kap van de server volledig is gesloten. 2. Zorg dat het koelelement voor microprocessor n correct is geïnstalleerd. 3. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang microprocessor n. (n = nummer van microprocessor) Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 163 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. The Processor CPU n Status has Failed with FRB1/BIST condition. (n = nummer van microprocessor) Fout Defecte processor - IERRtoestand is opgetreden. 1. Controleer of er een update is voor de serverfirmware. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 2. Zorg dat de geïnstalleerde microprocessors compatibel zijn met elkaar (zie “Microprocessor en ventilatorkoeling installeren” op pagina 105 voor informatie over microprocessorvereisten). 3. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats opnieuw microprocessor n. 4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang microprocessor n. (n = nummer van microprocessor) The Processor CPU n Status has a Configuration Mismatch. (n = nummer van microprocessor) Fout Er is een conflict in de processorconfiguratie. 1. Zorg dat de geïnstalleerde microprocessors compatibel zijn met elkaar (zie “Microprocessor en ventilatorkoeling installeren” op pagina 105 voor informatie over microprocessorvereisten). 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de incompatibele microprocessor. 164 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. An SM BIOS Uncorrectable CPU complex error for Processor CPU n Status has asserted. (n = nummer van microprocessor) Fout In SMBIOS is een onherstel- 1. Controleer of er een update is bare CPU-complexfout vastvoor de serverfirmware. gesteld. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 2. Zorg dat de geïnstalleerde microprocessors compatibel zijn met elkaar (zie “Microprocessor en ventilatorkoeling installeren” op pagina 105 voor informatie over microprocessorvereisten). 3. (Alleen voor servicemedewerkers) Plaats opnieuw microprocessor n. 4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang microprocessor n. (n = nummer van microprocessor) Sensor CPU n OverTemp has transitioned to critical from a less severe state. (n = nummer van microprocessor) Fout De status van een sensor is vanuit een minder ernstige toestand gewijzigd in kritiek. 1. Zorg dat de ventilators werken, dat er geen belemmeringen zijn voor de luchtstroom, dat de luchtcirculatieplaat correct is geïnstalleerd en dat de kap van de server volledig is gesloten. 2. Zorg dat het koelelement voor microprocessor n correct is geïnstalleerd. 3. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang microprocessor n. (n = nummer van microprocessor) Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 165 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Sensor CPU n OverTemp has transitioned to non-recoverable from a less severe state. (n = nummer van microprocessor) Fout De status van een sensor is vanuit een minder ernstige toestand gewijzigd in onherstelbaar. 1. Zorg dat de ventilators werken, dat er geen belemmeringen zijn voor de luchtstroom, dat de luchtcirculatieplaat correct is geïnstalleerd en dat de kap van de server volledig is gesloten. 2. Zorg dat het koelelement voor microprocessor n correct is geïnstalleerd. 3. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang microprocessor n. (n = nummer van microprocessor) Sensor CPU n OverTemp has transitioned to critical from a nonrecoverable state. (n = nummer van microprocessor) Fout De status van een sensor is vanuit een onherstelbare toestand gewijzigd in kritiek. 1. Zorg dat de ventilators werken, dat er geen belemmeringen zijn voor de luchtstroom, dat de luchtcirculatieplaat correct is geïnstalleerd en dat de kap van de server volledig is gesloten. 2. Zorg dat het koelelement voor microprocessor n correct is geïnstalleerd. 3. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang microprocessor n. (n = nummer van microprocessor) Sensor CPU n OverTemp has transitioned to non-recoverable. (n = nummer van microprocessor) Fout Een sensor is in een onherstelbare staat geraakt. 1. Zorg dat de ventilators werken, dat er geen belemmeringen zijn voor de luchtstroom, dat de luchtcirculatieplaat correct is geïnstalleerd en dat de kap van de server volledig is gesloten. 2. Zorg dat het koelelement voor microprocessor n correct is geïnstalleerd. 3. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang microprocessor n. (n = nummer van microprocessor) 166 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. A diagnostic interrupt has occurred on system %1. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Fout Voor het informatiepaneel is een NMI-/diagnose-interrupt opgetreden. Als de NMI-knop op de systeemplaat niet is ingedrukt, gaat u als volgt te werk: 1. Zorg dat de NMI-knop niet is ingedrukt. 2. Vervang de kabel voor het informatiepaneel. 3. Vervang het informatiepaneel. A bus timeout has occurred on system %1. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Fout ER is een bus-timeout opge- 1. Verwijder de adapter uit de treden. PCI-sleuf die wordt aangegeven door een brandende LED. 2. Vervang de uitbreidingskaart. 3. Verwijder alle PCI-adapters. 4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. A software NMI has occurred on system %1. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Fout The System %1 encountered a POST Error. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Fout Er is een software-NMI opgetreden. 1. Controleer het stuurprogramma. 2. Installeer het stuurprogramma opnieuw. Er is een POST-fout opgetre- 1. Herstel de serverfirmware den. vanaf de backuppagina (zie (Sensor = ABR-status) “Backup van serverfirmware starten” op pagina 130). 2. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente niveau. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 167 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. The System %1 encountered a POST Error. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Fout Er is een POST-fout opgetre- 1. Werk de serverfirmware bij op den. de primaire pagina. (Sensor = Firmwarefout) Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. A Uncorrectable Bus Error has occur- Fout red on system %1. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Er is een onherstelbare busfout opgetreden. (Sensor = Kritieke Int PCI) 1. Controleer het logboek voor systeemevents. 2. Controleer de PCI-foutenLED’s. 3. Verwijder de adapter uit de aangegeven PCI-sleuf. 4. Controleer of er een update is voor de serverfirmware. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 5. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 168 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. A Uncorrectable Bus Error has occur- Fout red on system %1. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Er is een onherstelbare busfout opgetreden. (Sensor = Kritieke Int CPU) 1. Controleer het logboek voor systeemevents. 2. Controleer de fouten-LED’s voor de microprocessors. 3. Verwijder de defecte microprocessor van de systeemplaat. 4. Controleer of er een update is voor de serverfirmware. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 5. Zorg dat de twee microprocessors met elkaar overeenkomen. 6. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 169 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. A Uncorrectable Bus Error has occur- Fout red on system %1. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Er is een onherstelbare busfout opgetreden. (Sensor = Kritieke Int DIM) 1. Controleer het logboek voor systeemevents. 2. Controleer de fouten-LED’s voor de DIMM’s. 3. Verwijder de defecte DIMM van de systeemplaat. 4. Controleer of er een update is voor de serverfirmware. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 5. Zorg dat de geïnstalleerde DIMM’s worden ondersteund en correct zijn geconfigureerd. 6. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Sensor Sys Board Fault has transitioned to critical from a less severe state. Fout De status van een sensor is vanuit een minder ernstige toestand gewijzigd in kritiek. 1. Controleer het logboek voor systeemevents. 2. Controleer de fouten-LED’s op de systeemplaat. 3. Vervang defecte apparaten. 4. Controleer of er een update is voor de serverfirmware. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 5. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 170 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. The Power Supply (Power Supply: n) Fout has Failed. (n = nummer van voedingseenheid) Voedingseenheid n is defect. 1. Als de aan/uit-LED brandt, (n = nummer van voedingsgaat u als volgt te werk: eenheid) a. Beperk de server tot da minimumconfiguratie. b. Installeer een voor een opnieuw de componenten, waarbij u telkens de server opnieuw opstart. c. Als de fout opnieuw optreedt, vervangt u de laatste opnieuw geïnstalleerde component. 2. Plaats opnieuw voedingseenheid n. 3. Vervang voedingseenheid n. (n = nummer van voedingseenheid) Sensor PS n Fan Fault has transitioned to critical from a less severe state. (n = nummer van voedingseenheid) Fout De status van een sensor is vanuit een minder ernstige toestand gewijzigd in kritiek. 1. Zorg dat er geen belemmeringen, zoals kabelkundels, zijn voor de luchtstroom van de ventilator voor de voedingseenheid. 2. Vervang voedingseenheid n. (n = nummer van voedingseenheid) Sensor Pwr Rail A Fault has transitioned to non-recoverable. Fout Een sensor is in een onherstelbare staat geraakt. 1. Zet de server uit en ontkoppel alle netsnoeren. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder de PCI-adapter en microprocessor 1. Installeer de microprocessor opnieuw in aansluiting 1 en start de server opnieuw. 3. Start de server opnieuw op. 4. Installeer een voor een opnieuw de apparaten, waarbij u telkens de server opnieuw opstart, totdat u ontdekt welk apparaat defect is. 5. Vervang het defecte apparaat. 6. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 171 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Sensor Pwr Rail B Fault has transitioned to non-recoverable. Fout Een sensor is in een onherstelbare staat geraakt. 1. Zet de server uit en ontkoppel alle netsnoeren. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder de PCI-adapter en microprocessor 2. 3. Start de server opnieuw op. 4. Installeer een voor een opnieuw de apparaten, waarbij u telkens de server opnieuw opstart, totdat u ontdekt welk apparaat defect is. 5. Vervang het defecte apparaat. 6. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Sensor Pwr Rail C Fault has transitioned to non-recoverable. Fout Een sensor is in een onherstelbare staat geraakt. 1. Zet de server uit en ontkoppel alle netsnoeren. 2. Verwijder de vasteschijfstations, achterplaten voor vasteschijfstations en de DIMM’s in aansluitingen 1 tot en met 8. 3. Start de server opnieuw op. 4. Installeer een voor een opnieuw de apparaten, waarbij u telkens de server opnieuw opstart, totdat u ontdekt welk apparaat defect is. 5. Vervang het defecte apparaat. 6. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 172 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Sensor Pwr Rail D Fault has transitioned to non-recoverable. Fout Een sensor is in een onherstelbare staat geraakt. 1. Zet de server uit en ontkoppel alle netsnoeren. 2. Verwijder het optische station en de DIMM’s in aansluitingen 9 tot en met 16. 3. Start de server opnieuw op. 4. Installeer de microprocessor opnieuw in aansluiting 1 en start de server opnieuw. 5. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de defecte microprocessor. 6. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Sensor Pwr Rail E Fault has transitioned to non-recoverable. Fout Een sensor is in een onherstelbare staat geraakt. 1. Zet de server uit en ontkoppel alle netsnoeren. 2. (Alleen voor servicemedewerkers) Verwijder het optische station en de PCIadapter. 3. Start de server opnieuw op. 4. Installeer een voor een opnieuw de apparaten, waarbij u telkens de server opnieuw opstart, totdat u ontdekt welk apparaat defect is. 5. Vervang het defecte apparaat. 6. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 173 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Sensor Pwr Rail F Fault has transitioned to non-recoverable. Fout Een sensor is in een onherstelbare staat geraakt. 1. Zet de server uit en ontkoppel alle netsnoeren. 2. Verwijder de vasteschijfstations en de achterplaten voor de vasteschijfstations. 3. Start de server opnieuw op. 4. Installeer een voor een opnieuw de apparaten, waarbij u telkens de server opnieuw opstart, totdat u ontdekt welk apparaat defect is. 5. Vervang het defecte apparaat. 6. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Sensor PS n Therm Fault has transitioned to critical from a less severe state. (n = nummer van voedingseenheid) Fout De status van een sensor is vanuit een minder ernstige toestand gewijzigd in kritiek. 1. Zorg dat er geen belemmeringen, zoals kabelbundels, zijn voor de luchtstroom van de ventilator voor de voedingseenheid. 2. Vervang voedingseenheid n. (n = nummer van voedingseenheid) Sensor PS n 12 V OV Fault has transitioned to non-recoverable. (n = nummer van voedingseenheid) Fout Een sensor is in een onherstelbare staat geraakt. 1. Controleer de LED van de voedingseenheid. 2. Verwijder de voedingseenheden. 3. Vervang voedingseenheid n. 4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. (n = nummer van voedingseenheid) Sensor PS n 12 V UV Fault has transitioned to non-recoverable. Fout Een sensor is in een onherstelbare staat geraakt. 1. Controleer de LED van de voedingseenheid. 2. Verwijder de voedingseenheden. 3. Vervang voedingseenheid n. 4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. (n = nummer van voedingseenheid) 174 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Sensor PS n 12 V OC Fault has transitioned to non-recoverable. (n = nummer van voedingseenheid) Fout Een sensor is in een onherstelbare staat geraakt. 1. Controleer de LED van de voedingseenheid. 2. Verwijder de voedingseenheden. 3. Vervang voedingseenheid n. 4. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. (n = nummer van voedingseenheid) Sensor PS n VCO Fault has transitioned to non-recoverable. (n = nummer van voedingseenheid) Fout Een sensor is in een onherstelbare staat geraakt. 1. Controleer de LED van de voedingseenheid. 2. Vervang de defecte voedingseenheid. (n = nummer van voedingseenheid) Redundancy Power Unit has been reduced. Redundancy Cooling Zone 1 has been reduced. Fout Fout Redundantie is verloren gegaan en is onvoldoende om de werking voort te zetten. 1. Controleer de LED’s voor beide voedingseenheden. Redundantie is verloren gegaan en is onvoldoende om de werking voort te zetten. 1. Controleer of de aansluiting van ventilator 1 en ventilator 4 (indien geïnstalleerd) niet is beschadigd. 2. Volg de acties in “LED’s voor voedingseenheid” op pagina 25. 2. Controleer of de ventilatoraansluitingen op de systeemplaat niet zijn beschadigd. 3. Controleer of de ventilatorhouder correct is geïnstalleerd. 4. Plaats opnieuw de ventilator. 5. Vervang de ventilator. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 175 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Redundancy Cooling Zone 2 has been reduced. Fout Redundantie is verloren gegaan en is onvoldoende om de werking voort te zetten. 1. Controleer of de aansluiting van ventilator 2 en ventilator 5 (indien geïnstalleerd) niet is beschadigd. 2. Controleer of de ventilatoraansluitingen op de systeemplaat niet zijn beschadigd. 3. Controleer of de ventilatorhouder correct is geïnstalleerd. 4. Plaats opnieuw de ventilator. 5. Vervang de ventilator. Redundancy Cooling Zone 3 has been reduced. Fout Redundantie is verloren gegaan en is onvoldoende om de werking voort te zetten. 1. Controleer of de aansluiting van ventilator 3 en ventilator 6 (indien geïnstalleerd) niet is beschadigd. 2. Controleer of de ventilatoraansluitingen op de systeemplaat niet zijn beschadigd. 3. Controleer of de ventilatorhouder correct is geïnstalleerd. 4. Plaats opnieuw de ventilator. 5. Vervang de ventilator. Sensor RAID Error has transitioned to critical from a less severe state. Fout De status van een sensor is vanuit een minder ernstige toestand gewijzigd in kritiek. 1. Controleer de LED’s voor de vasteschijfstations. 2. Plaats opnieuw het vasteschijfstation waarvoor de status-LED brandt. 3. Vervang het defecte vasteschijfstation. The Drive n Status has been removed from unit Drive 0 Status. (n = nummer van vasteschijfstation) 176 Fout Er is een station verwijderd. Plaats opnieuw vasteschijfstation n. (n = nummer van vasteschijfstation) ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. The Drive n Status has been disabled due to a detected fault. (n = nummer van vasteschijfstation) Fout Een station is uitgeschakeld vanwege een fout. 1. Voer de diagnosetest voor vasteschijfstations uit op station n . 2. Plaats de volgende componenten weer op hun plek: a. Vasteschijfstation b. Kabel tussen de systeemplaat en de achterplaat. 3. Vervang de volgende componenten steeds met één tegelijk, in de aangegeven volgorde, en start de server telkens opnieuw op: a. Vaste schijf b. Kabel tussen de systeemplaat en de achterplaat. c. Achterplaat voor vasteschijfstation (n = nummer van vasteschijfstation) Array %1 is in critical condition. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Fout Een array bevindt een kritieke toestand. (Sensor = Status station n) ( n = nummer van vasteschijfstation) Array %1 is defect. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Fout Een array bevindt een Vervang het vasteschijfstation dat defecte toestand. wordt aangegeven door een (Sensor = Status station n) brandende status-LED. (n = nummer van vasteschijfstation) Memory uncorrectable error detected Fout for DIMM All DIMMs on Memory Subsystem All DIMMs. Er is een onherstelbare geheugenfout opgetreden. Vervang het vasteschijfstation dat wordt aangegeven door een brandende status-LED. 1. Als de POST-geheugentest mislukt voor de server, bevestigt u opnieuw de DIMM’s. 2. Vervang DIMM’s die worden aangegeven door een brandende fouten-LED. Opmerking: Het is niet nodig de DIMM’s per paar te vervangen. 3. Voer het programma Setup Utility uit om alle DIMM’s te activeren. 4. Voer de DSA-geheugentest uit. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 177 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Memory Logging Limit Reached for DIMM All DIMMs on Memory Subsystem All DIMMs. Fout Limiet voor geheugenlogboek is bereikt. 1. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente niveau. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 2. Plaats opnieuw de DIMM’s en voer de DSA-geheugentest uit. 3. Vervang DIMM’s die worden aangegeven door een brandende fouten-LED. Memory DIMM Configuration Error Fout for All DIMMs on Memory Subsystem All DIMMs. Er is een fout in de DIMMconfiguratie opgetreden. Controleer of de DIMM’s in de juiste volgorde zijn geïnstalleerd en dat ze van dezelfde grootte, type, snelheid en technologie zijn. Memory uncorrectable error detected Fout for DIMM One of the DIMMs on Memory Subsystem One of the DIMMs. Er is een onherstelbare geheugenfout opgetreden. 1. Als de POST-geheugentest mislukt voor de server, bevestigt u opnieuw de DIMM’s. 2. Vervang DIMM’s die worden aangegeven door een brandende fouten-LED. Opmerking: Het is niet nodig de DIMM’s per paar te vervangen. 3. Voer het programma Setup Utility uit om alle DIMM’s te activeren. 4. Voer de DSA-geheugentest uit. 178 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Memory Logging Limit Reached for Fout DIMM One of the DIMMs on Memory Subsystem One of the DIMMs. Limiet voor geheugenlogboek is bereikt. 1. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente niveau. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 2. Plaats opnieuw de DIMM’s en voer de DSA-geheugentest uit. 3. Vervang DIMM’s die worden aangegeven door een brandende fouten-LED. Memory DIMM Configuration Error for One of the DIMMs on Memory Subsystem One of the DIMMs. Fout Er is een fout in de DIMMconfiguratie opgetreden. Controleer of de DIMM’s in de juiste volgorde zijn geïnstalleerd en dat ze van dezelfde grootte, type, snelheid en technologie zijn. Memory uncorrectable error detected Fout for DIMM n Status on Memory Subsystem DIMM n Status. (n = DIMM-nummer) Er is een onherstelbare geheugenfout opgetreden. 1. Als de POST-geheugentest mislukt voor de server, bevestigt u opnieuw de DIMM’s. 2. Vervang DIMM’s die worden aangegeven door een brandende fouten-LED. Opmerking: Het is niet nodig de DIMM’s per paar te vervangen. 3. Voer het programma Setup Utility uit om alle DIMM’s te activeren. 4. Voer de DSA-geheugentest uit. 5. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 179 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Memory Logging Limit Reached for DIMM nStatus on Memory Subsystem DIMMnStatus. (n = DIMM-nummer) Fout Limiet voor geheugenlogboek is bereikt. 1. Werk de serverfirmware bij tot het meest recente niveau. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 2. Plaats opnieuw de DIMM’s en voer de DSA-geheugentest uit. 3. Vervang DIMM’s die worden aangegeven door een brandende fouten-LED. Memory DIMM Configuration Error for DIMM n Status on Memory Subsystem DIMM n Status. (n = DIMM-nummer) Fout Er is een fout in de DIMMconfiguratie opgetreden. Controleer of de DIMM’s in de juiste volgorde zijn geïnstalleerd en dat ze van dezelfde grootte, type, snelheid en technologie zijn. Sensor DIMM n Temp has transitioned to critical from a less severe state. (n = DIMM-nummer) Fout De status van een sensor is vanuit een minder ernstige toestand gewijzigd in kritiek. 1. Zorg dat de ventilators werken, dat er geen belemmeringen zijn voor de luchtstroom, dat de luchtcirculatieplaten correct zijn geïnstalleerd en dat de kap van de server volledig is gesloten. 2. Als een ventilator defect is, voert u de actie uit voor een ventilatorstoring. 3. Vervang DIMM n. (n = DIMM-nummer) 180 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. A PCI PERR has occurred on system Fout %1. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Er is een PCI PERR opgetreden. (Sensor = PCI-sleuf n; n = PCI-sleufnummer) 1. Controleer de LED’s voor de uitbreidingskaarten. 2. Plaats opnieuw de betrokken adapters en de uitbreidingskaart. 3. Werk de server- en adapterfirmware bij (UEFI en IMM). Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 4. Verwijder de adapter uit sleuf n. 5. Vervang de PCI. 6. Vervang uitbreidingskaart n. (n = PCI-sleufnummer) Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 181 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. A PCI SERR has occurred on system Fout %1. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Er is een PCI SERR opgetreden. (Sensor = PCI-sleuf n; n = PCI-sleufnummer) 1. Controleer de LED’s voor de uitbreidingskaarten. 2. Plaats opnieuw de betrokken adapters en de uitbreidingskaart. 3. Werk de server- en adapterfirmware bij (UEFI en IMM). Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 4. Verwijder de adapter uit sleuf n. 5. Vervang de PCI. 6. Vervang uitbreidingskaart n. (n = PCI-sleufnummer) 182 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. A PCI PERR has occurred on system Fout %1. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Er is een PCI PERR opgetreden. (Sensor = Een PCI Err) 1. Controleer de LED’s voor de uitbreidingskaarten. 2. Plaats opnieuw de betrokken adapters en de uitbreidingskaart. 3. Werk de server- en adapterfirmware bij (UEFI en IMM). Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 4. Verwijder beide adapters. 5. Vervang de PCI. 6. Vervang de uitbreidingskaart. 7. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 183 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. A PCI SERR has occurred on system Fout %1. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Er is een PCI SERR opgetreden. (Sensor = Een PCI Err) 1. Controleer de LED’s voor de uitbreidingskaarten. 2. Plaats opnieuw de betrokken adapters en de uitbreidingskaart. 3. Werk de server- en adapterfirmware bij (UEFI en IMM). Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 4. Verwijder beide adapters. 5. Vervang de PCI. 6. Vervang de uitbreidingskaart. 7. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. 184 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Fault in slot System board on system Fout %1. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) 1. Controleer de LED’s voor de uitbreidingskaarten. 2. Plaats opnieuw de betrokken adapters en de uitbreidingskaart. 3. Werk de server- en adapterfirmware bij (UEFI en IMM). Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. 4. Verwijder beide adapters. 5. Vervang de PCI. 6. Vervang de uitbreidingskaart. 7. (Alleen voor servicemedewerkers) Vervang de systeemplaat. Redundancy Backup Mem Status has been reduced. Fout Redundantie is verloren gegaan en is onvoldoende om de werking voort te zetten. 1. Zoek in het logboek voor systeemevents naar DIMMstoringen (onherstelbaar of PFA) en los de problemen op. 2. Activeer opnieuw spiegeling, in het programma Setup Utility. IMM Network Initialization Complete. Info Certificate Authority %1 has detected Fout a %2 Certificate Error. Initialisatie van een IMMnetwerk is voltooid. U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. Er is een probleem opgetre- 1. Zorg dat het certificaat dat u den met de SSL-server, importeert de juiste is. SSL-client of het betrouw2. Probeer het certificaat bare SSL-certificaat van opnieuw te importeren. certificaatgever dat is geïmporteerd in de IMM. Het geïmporteerde certificaat moet een openbare sleutel sleutel bevatten die correspondeert met het sleutelpaar at eerder is gegenereerd met de link Generate a New Key and Certificate Signing Request. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 185 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Ethernet Data Rate modified from %1 Info to %2 by user %3. (%1 = CIM_EthernetPort.Speed; %2 = CIM_EthernetPort.Speed; %3 = user ID) Een gebruiker heeft transmissiesnelheid gewijzigd voor de Ethernet-poort. U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. Ethernet Duplex setting modified from %1 to %2 by user %3. (%1 = CIM_EthernetPort.FullDuplex; %2 = CIM_EthernetPort.FullDuplex; %3 = user ID) Een gebruiker heeft de duplexinstelling gewijzigd voor de Ethernet-poort. U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. Info Ethernet MTU setting modified from Info %1 to %2 by user %3. (%1 = CIM_EthernetPort. ActiveMaximumTransmissionUnit; %2 = CIM_EthernetPort. ActiveMaximumTransmissionUnit; %3 = user ID) Een gebruiker heeft de U hoeft niets te doen; dit is alleen MTU-instelling gewijzigd voor ter informatie. de Ethernet-poort. Ethernet Duplex setting modified from %1 to %2 by user %3. (%1 = CIM_EthernetPort. NetworkAddresses; %2 = CIM_EthernetPort. NetworkAddresses; %3 = user ID) Info Een gebruiker heeft het MAC-adres gewijzigd voor de Ethernet-poort. U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. Ethernet interface %1 by user %2. (%1 = CIM_EthernetPort.EnabledState; %2 = user ID) Info Een gebruiker heeft de Ethernet-interface in- of uitgeschakeld. U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. Hostname set to %1 by user %2. (%1 = CIM_DNSProtocolEndpoint. Hostname; %2 = user ID) Info Een gebruiker heeft de U hoeft niets te doen; dit is alleen hostnaam van de IMM gewij- ter informatie. zigd. IP address of network interface modified from %1 to %2 by user %3. (%1 = CIM_IPProtocolEndpoint. IPv4Address; %2 = CIM_StaticIPAssignment SettingData.IPAddress; %3 = user ID) Info Een gebruiker heeft het IP-adres van de IMM gewijzigd. U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. IP subnet mask of network interface modified from %1 to %2 by user %3s. (%1 = CIM_IPProtocolEndpoint. SubnetMask; %2 = CIM_StaticIPAssignment SettingData.SubnetMask; %3 = user ID) Info Een gebruiker heeft het IP-subnetmasker van de IMM gewijzigd. U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. 186 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. IP address of default gateway modified from %1 to %2 by user %3s. (%1 = CIM_IPProtocolEndpoint. GatewayIPv4Address; %2 = CIM_StaticIPAssignment SettingData. DefaultGatewayAddress; %3 = user ID) Info Een gebruiker heeft het standaard gateway-IP-adres van de IMM gewijzigd. U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. OS Watchdog response %1 by %2. (%1 = Enabled or Disabled; %2 = user ID) Info Een gebruiker heeft een OS Watchdog in- of uitgeschakeld. U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. DHCP[%1] failure, no IP address assigned. (%1 = IP address, xxx.xxx.xxx.xxx) Info Een DHCP-server heeft geen IP-adres toegewezen aan de IMM. 1. Controleer of de netwerkkabel goed is aangesloten. Remote Login Successful. Login ID: %1 from %2 at IP address %3. (%1 = user ID; %2 = ValueMap(CIM_ProtocolEndpoint. ProtocolIFType; %3 = IP address, xxx.xxx.xxx.xxx) Info Een gebruiker heeft zich aangemeld bij de IMM. U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. Attempting to %1 server %2 by user %3. Info Een gebruiker IMM gebruikt voor het uitvoeren van een voedingsfunctie op de server. U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. 2. Controleer of in het netwerk een DHCP-server aanwezig is die een IP-adres kan toewijzen aan de IMM. Security: Userid: ’%1’ had %2 login Fout failures from WEB client at IP address %3. (%1 = user ID; %2 = MaximumSuccessiveLoginFailures (currently set to 5 in the firmware); %3 = IP address, xxx.xxx.xxx.xxx) Een gebruiker heeft het 1. Zorg dat het juiste ID en maximumaantal mislukte wachtwoord wordt gebruikt. aanmeldingspogingen vanaf 2. Vraag de systeembeheerder een webbrowser overschrehet aanmeldings-ID of wachtden en kan zich voor de woord te resetten. duur van de blokkadeperiode niet aanmelden. Security: Login ID: ’%1’ had %2 login Fout failures from CLI at %3. (%1 = user ID; %2 = MaximumSuccessiveLoginFailures (currently set to 5 in the firmware); %3 = IP address, xxx.xxx.xxx.xxx) Een gebruiker heeft het maximumaantal mislukte aanmeldingspogingen vanaf de opdrachtregelinterface overschreden en kan zich voor de duur van de blokkadeperiode niet aanmelden. 1. Zorg dat het juiste ID en wachtwoord wordt gebruikt. 2. Vraag de systeembeheerder het aanmeldings-ID of wachtwoord te resetten. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 187 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Remote access attempt failed. Invalid Fout userid or password received. Userid is ’%1’ from WEB browser at IP address %2. (%1 = user ID; %2 = IP address, xxx.xxx.xxx.xxx) Een gebruiker heeft gepro1. Zorg dat het juiste ID en beerd zich via een webwachtwoord wordt gebruikt. browser aan te melden met 2. Vraag de systeembeheerder een ongeldig aanmeldings-ID het aanmeldings-ID of wachtof wachtwoord. woord te resetten. Remote access attempt failed. Invalid Fout userid or password received. Userid is ’%1’ from TELNET client at IP address %2. (%1 = user ID; %2 = IP address, xxx.xxx.xxx.xxx) Een gebruiker heeft gepro1. Zorg dat het juiste ID en beerd zich via een Telnetwachtwoord wordt gebruikt. sessie aan te melden met 2. Vraag de systeembeheerder een ongeldig aanmeldings-ID het aanmeldings-ID of wachtof wachtwoord. woord te resetten. The Chassis Event Log (CEL) on system %1 cleared by user %2. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName; %2 = user ID) Info Een gebruiker heeft het IMM-eventlogboek leeggemaakt. IMM reset was initiated by user %1. (%1 = user ID) Info Een gebruiker heeft het U hoeft niets te doen; dit is alleen resetten van de IMM gestart. ter informatie. ENET[0] DHCP-HSTN=%1, DN=%2, IP@=%3, SN=%4, GW@=%5, DNS1@=%6. (%1 = CIM_DNSProtocolEndpoint. Hostname; %2 = CIM_DNSProtocolEndpoint. DomainName; %3 = CIM_IPProtocolEndpoint. IPv4Address; %4 = CIM_IPProtocolEndpoint. SubnetMask; %5 = IP address, xxx.xxx.xxx.xxx; %6 = IP address, xxx.xxx.xxx.xxx) Info De DHCP-server heeft een U hoeft niets te doen; dit is alleen IMM IP-adres en configuratie ter informatie. toegewezen. ENET[0] IP-Cfg:HstName=%1, Info IP@%2, NetMsk=%3, GW@=%4. (%1 = CIM_DNSProtocolEndpoint. Hostname; %2 = CIM_StaticIPSettingData. IPv4Address; %3 = CIM_StaticIPSettingData. SubnetMask; %4 = CIM_StaticIPSettingData. DefaultGatewayAddress) Een IMM IP-adres en configuratie zijn toegewezen met behulp van clientgegevens. U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. LAN: Ethernet[0] interface is no longer active. Info De IMM Ethernet-interface is U hoeft niets te doen; dit is alleen uitgeschakeld. ter informatie. LAN: Ethernet[0] interface is now active. Info De IMM Ethernet-interface is U hoeft niets te doen; dit is alleen ingeschakeld. ter informatie. DHCP setting changed to by user %1. (%1 = user ID) Info Een gebruiker heeft de DHCP-modus gewijzigd. 188 U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. IMM: Configuration %1 restored from Info a configuration file by user %2. (%1 = CIM_ConfigurationData. ConfigurationName; %2 = user ID) Een gebruiker heeft de U hoeft niets te doen; dit is alleen IMM-configuratie hersteld ter informatie. door een configuratiebestand te importeren. Watchdog %1 Screen Capture Occurred. (%1 = OS Watchdog or Loader Watchdog) Er is een fout opgetreden in 1. Stel een hogere waarde in het besturingssysteem en de voor de watchdog-timer. schermafdruk is gelukt. 2. Zorg dat de IMM Ethernet over USB-interface is ingeschakeld. Fout 3. Installeer opnieuw het stuurprogramma RNDIS of cdc_ether voor het besturingssysteem. 4. Schakel de Watchdog uit. 5. Controleer de integriteit van het geïnstalleerde besturingssysteem. Watchdog %1 Failed to Capture Screen. (%1 = OS Watchdog or Loader Watchdog) Fout Er is een fout opgetreden in 1. Stel een hogere waarde in het besturingssysteem en de voor de watchdog-timer. schermafdruk is mislukt. 2. Zorg dat de IMM Ethernet over USB-interface is ingeschakeld. 3. Installeer opnieuw het stuurprogramma RNDIS of cdc_ether voor het besturingssysteem. 4. Schakel de Watchdog uit. 5. Controleer de integriteit van het geïnstalleerde besturingssysteem. 6. Werk de IMM-firmware bij. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 189 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Running the backup IMM main application. Fout De IMM is overgeschakeld op het uitvoeren van de backupversie van de hoofdtoepassing. Werk de IMM-firmware bij. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. Please ensure that the IMM is Fout flashed with the correct firmware. The IMM is unable to match its firmware to the server. De geïnstalleerde versie van Werk de IMM-firmware bij naar de IMM-firmware wordt niet een versie die de server wel ondersteund door de server. ondersteunt. Belangrijk: Voor sommige clusteroplossingen zijn specifieke codeniveaus vereist, of gecoördineerde code-updates. Als het apparaat deel uitmaakt van een clusteroplossing, controleert u, voordat u de code bijwerkt, of het meest recente niveau van de code wordt ondersteund voor de clusteroplossing. IMM reset was caused by restoring default values. Info De IMM is gereset omdat U hoeft niets te doen; dit is alleen een gebruiker de configuratie ter informatie. heeft teruggezet naar de standaardinstellingen. IMM clock has been set from NTP server %1. Info De IMM-klok is ingesteld op U hoeft niets te doen; dit is alleen de datum en tijd die is verter informatie. strekt door de NTP (Network Time Protocol)-server. SSL data in the IMM configuration data is invalid. Clearing configuration data region and disabling SSL+H25. Fout Er is een probleem met het 1. Zorg dat het certificaat dat u certificaat dat is importeert de juiste is. geïmporteerd in de IMM. Het 2. Probeer het certificaat geïmporteerde certificaat opnieuw te importeren. moet een openbare sleutel sleutel bevatten die correspondeert met het sleutelpaar at eerder is gegenereerd via de link Generate a New Key and Certificate Signing Request. 190 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Flash of %1 from %2 succeeded for user %3. (%1 = CIM_ManagedElement. ElementName; %2 = Web or LegacyCLI; %3 = user ID) Info Een gebruiker heeft een van de volgende firmwarecomponenten bijgewerkt: U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. v IMM-hoofdtoepassing v IMM opstart-ROM v Serverfirmware v Diagnoseprogramma’s v Geïntegreerde serviceprocessor Flash of %1 from %2 failed for user %3. (%1 = CIM_ManagedElement. ElementName; %2 = Web or LegacyCLI; %3 = user ID) Info Een poging om een firmwarecomponent bij te werken vanaf de aangegeven interface en IP-adres is mislukt. Probeer de firmware opnieuw bij te werken. The Chassis Event Log (CEL) on system %1 is 75% full. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Info Het IMM-eventlogboek is voor 75% vol. Zodra het logboek vol is worden oudere logboekitems vervangen door nieuwere items. Om te voorkomen dat de oudere logboekitems verloren gaan, slaat u het logboek op als een tekstbestand en leegt u het logboek. The Chassis Event Log (CEL) on system %1 is 100% full. (%1 = CIM_ComputerSystem. ElementName) Info Het IMM-eventlogboek is vol. Wanneer het logboek vol is worden oudere logboekitems vervangen door nieuwere items. Om te voorkomen dat de oudere logboekitems verloren gaan, slaat u het logboek op als een tekstbestand en leegt u het logboek. Een watchdog-timer is verstreken. 1. Stel een hogere waarde in voor de watchdog-timer. %1 Platform Watchdog Timer expired Fout for %2. (%1 = OS Watchdog or Loader Watchdog; %2 = OS Watchdog or Loader Watchdog) 2. Zorg dat de IMM Ethernet over USB-interface is ingeschakeld. 3. Installeer opnieuw het stuurprogramma RNDIS of cdc_ether voor het besturingssysteem. 4. Schakel de Watchdog uit. 5. Controleer de integriteit van het geïnstalleerde besturingssysteem. IMM Test Alert Generated by %1. (%1 = user ID) Info Een gebruiker heeft een testwaarschuwing gegenereerd met de IMM. U hoeft niets te doen; dit is alleen ter informatie. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 191 v Voer de voorgestelde acties uit in de volgorde waarin deze in de kolom Actie worden vermeld, totdat het probleem is opgelost. v Zie de lijst van onderdelen in de handleiding Hardware Maintenance Manual om te bepalen welke componenten door de gebruiker kunnen worden vervangen (CRU: Customer Replaceable Unit) en welke worden vervangen door technici (FRU: Field Replaceable Unit). v Als een actiestap vooraf wordt gegaan door de aanduiding “(Alleen voor servicemedewerkers),” dient die stap uitsluitend te worden uitgevoerd door een daarvoor opgeleide servicemedewerker. Security: Userid: ’%1’ had %2 login Fout failures from an SSH client at IP address %3. (%1 = user ID; %2 = MaximumSuccessiveLoginFailures (currently set to 5 in the firmware); %3 = IP address, xxx.xxx.xxx.xxx) Een gebruiker heeft het maximumaantal mislukte aanmeldingspogingen vanaf SSH overschreden en kan zich voor de duur van de blokkadeperiode niet aanmelden. 1. Zorg dat het juiste ID en wachtwoord wordt gebruikt. 2. Vraag de systeembeheerder het aanmeldings-ID of wachtwoord te resetten. Diagnoseprogramma’s, berichten en foutcodes De diagnoseprogramma’s vormen de primaire methode voor het testen van de belangrijkste onderdelen van de server. Tijdens het uitvoeren van diagnoseprogramma’s worden tekstberichten en foutcodes afgebeeld op het scherm en opgeslagen in het testlogboek. Een diagnosebericht of foutcode geeft aan dat er een probleem is vastgesteld; raadpleeg de diagnoseberichten in de Hardware Maintenance Manual om te zien welke actie u dient te ondernemen. Werken met de diagnoseprogramma’s Ga als volgt te werk om diagnoseprogramma’s uit te voeren: 1. Als de server in uitvoering is, zet u de server en alle aangesloten apparatuur uit. 2. Zet alle aangesloten apparatuur aan en zet daarna de server aan. 3. Zodra de tekst Press F2 for Dynamic System Analysis (DSA) wordt afgebeeld, drukt u op F2. Opmerking: Als u het DSA preboot diagnoseprogramma start, gebeurt er eerst niets en kan het ongewoon lang duren voordat het programma reageert. Dit is normaal; het programma wordt dan geladen. 4. Desgewenst kunt u Quit to DSA selecteren om het stand-alone geheugendiagnoseprogramma te verlaten. Opmerking: Als u de stand-alone geheugendiagnoseomgeving eenmaal hebt verlaten, moet u de server opnieuw opstarten om opnieuw toegang te krijgen tot die omgeving. 5. Selecteer gui om de grafische gebruikersinterface op te roepen, of cmd om naar het interactieve DSA-menu te gaan. 6. Volg de instructies op het scherm om de gewenste diagnosetest te selecteren. Als er bij de diagnose geen hardwarestoring wordt gevonden maar het probleem tijdens de normale werking van de server blijft bestaan, wordt het probleem mogelijk veroorzaakt door een softwarefout. Als u denkt dat er een softwareprobleem is opgetreden, raadpleegt u de documentatie die bij de software is geleverd. Eén probleem kan meerdere foutberichten veroorzaken. Als dat gebeurt, gaat u eerst op zoek naar de oorzaak van het eerste foutbericht. De volgende keer dat u de diagnoseprogramma’s uitvoert, treden de andere problemen gewoonlijk niet meer op. 192 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Uitzondering: Als meerdere foutcodes systeemplaat wijzen op een microprocessorfout, kan de fout worden veroorzaakt door de microprocessor of door de aansluiting van de microprocessor. Zie “Microprocessorproblemen” op pagina 142 voor informatie over het opsporen van fouten met de microprocessor. Als de server tijdens het testen stopt en de verwerking niet kan voortzetten, start u de server opnieuw en probeert u nogmaals de diagnoseprogramma’s uit te voeren. Blijft het probleem bestaan, vervang dan het onderdeel dat werd getest op het moment dat de server stopte. Tekstberichten bij diagnose Er kunnen tekstberichten worden afgebeeld terwijl er tests worden uitgevoerd. Een dergelijk tekstbericht bevat meestal een van de volgende resultaten: Passed: De test is foutloos voltooid. Failed: Er is bij de test een fout ontdekt. User Aborted: De gebruiker heeft de test gestopt voordat deze was voltooid. Not Applicable: Er is geprobeerd een apparaat te testen dat niet aanwezig is in de server. Aborted: De test kon niet worden voortgezet als gevolg van de configuratie van de server. Warning: De test kon niet worden uitgevoerd. Er was geen storing in de hardware die werd getest, maar er kan elders wel een hardwarestoring of een ander probleem zijn opgetreden waardoor de test niet kan worden uitgevoerd. Er kan sprake zijn van een configuratieprobleem of van ontbrekende of niet-herkende hardware. Het resultaat wordt gevolgde door een foutcode of andere aanvullende informatie over de fout. Het testlogboek bekijken Als u het DSA-logboek wilt bekijken nadat de tests zijn voltooid, selecteert u bovenin het scherm de optie Utility en vervolgens View Test Log. Met de tabtoets kunt u meer details van het DSA-logboek bekijken. De DSA-logboekgegevens blijven alleen bewaard tijdens het uitvoeren van diagnoseprogramma’s. Zodra u de diagnoseprogramma’s afsluit, wordt het DSA-logboek leeggemaakt. Als u het DSA-logboek wilt opslaan in een bestand op diskette of vaste schijf, klikt u in het venster van het diagnoseprogramma op Save Log en geeft u een locatie en naam op voor het logboekbestand. Opmerkingen: 1. Als u een diskette wilt maken en gebruiken, moet u een optioneel extern diskettestation toevoegen aan de server. 2. Om het testlogboek op te slaan op diskette moet u de diskette zelf hebben geformatteerd; deze functie werkt niet voor vooraf geformatteerde diskettes. Als de diskette voldoende ruimte heeft voor het testlogboek, kunt u er ook nog andere gegevens op opslaan. Hoofdstuk 8. Problemen oplossen 193 Diagnoseberichten Een tabel met de beschrijvingen van berichten die door de diagnoseprogramma’s kunnen worden gegenereerd, plus de aanbevolen acties om de geconstateerde problemen op te lossen, vindt u in de publicatie Hardware Maintenance Manual. 194 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Bijlage A. Hulp en technische assistentie Als u hulp, service of technische assistentie nodig hebt, of als u meer informatie wilt over Lenovo-producten, kunt u terecht bij een groot aantal informatiebronnen van Lenovo. In dit gedeelte leest u waar u terecht kunt voor meer informatie over Lenovo en Lenovo-producten, wat u moet doen als er problemen met het systeem zijn en wie u kunt bellen als er onderhoud of service moet worden uitgevoerd. Voordat u belt Voer, voordat u belt, de volgende stappen uit om te proberen of u het probleem zelf kunt oplossen: v Controleer of alle kabels en snoeren goed zijn aangesloten. v Controleer aan/uit-schakelaars om u ervan te vergewissen dat het systeem aan staat. v Raadpleeg in de documentatie van uw systeem de secties over het oplossen van problemen en gebruik de diagnoseprogramma’s die bij het systeem zijn geleverd. Informatie over diagnoseprogramma’s vindt u in Hardware Maintenance Manual. v Ga naar http://www.lenovo.com/support voor technische informatie, hints, tips en nieuwe stuurprogramma’s, of om te vragen om informatie. De meeste problemen kunnen worden opgelost zonder hulp van buitenaf, door de informatie te gebruiken op de ondersteuningswebsite van Lenovo of door de procedures voor probleemoplossing te volgen die Lenovo biedt in de publicaties die worden geleverd bij uw Lenovo-product. In de documentatie bij Lenovo-systemen worden ook de diagnosetests beschreven die u kunt uitvoeren. Bij de meeste systemen, besturingssystemen en programma’s wordt documentatie meegeleverd waarin procedures worden beschreven voor het oplossen van problemen en uitleg wordt gegeven over foutberichten en foutcodes. Raadpleeg voor problemen met de software de documentatie bij het besturingssysteem of het toepassingsprogramma. De documentatie gebruiken Informatie over uw Lenovo-systeem en eventueel vooraf geïnstalleerde software, of over een optioneel apparaat vindt u in de documentatie die bij het desbetreffende product is meegeleverd. De documentatie bestaat uit gedrukte documenten, online documenten, readme-bestanden en Help-bestanden. De meeste documentatie voor uw server bevindt zich op de ThinkServer-documentatie DVD die wordt verstrekt bij de server. Raadpleeg de informatie over probleemoplossing in de documentatie voor instructies voor gebruik van de diagnoseprogramma’s. Mogelijk blijkt uit de informatie over probleemoplossing of uit de diagnoseprogramma’s dat u extra of bijgewerkte stuurprogramma’s of andere software nodig hebt. Lenovo houdt pagina’s op internet bij waar u terecht kunt voor de nieuwste technische informatie en de meest recente stuurprogramma’s en updates. Voor deze pagina’s gaat u naar http:// www.lenovo.com/support en volgt u de instructies. Hulp en informatie op internet De homepage van Lenovo op internet bevat informatie over Lenovo-systemen, optionele apparaten, services en ondersteuning. Voor algemene informatie over Lenovo-producten of om Lenovo-producten aan te schaffen, gaat u naar http://www.lenovo.com. Voor ondersteuning op Lenovo-producten gaat u naar http://www.lenovo.com/support. © Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 195 Service aanvragen Tijdens de garantieperiode kunt u voor telefonische hulp en informatie terecht bij het Customer Support Center. De volgende services zijn tijdens de garantieperiode beschikbaar: v Probleembepaling- Speciaal opgeleid personeel staat klaar om u te helpen de oorzaak van een hardwareprobleem op te sporen en het probleem te verhelpen. v Reparatie van hardware- Als het probleem wordt veroorzaakt door hardware die onder de garantie valt, zal speciaal opgeleid onderhoudspersoneel zorgdragen voor de noodzakelijke service. v Ontwerpwijzigingen- In sommige gevallen moet een product na de verkoop worden aangepast. Lenovo of uw Lenovo-dealer zal dergelijke technische wijzigingen aanbrengen als ze van toepassing zijn op uw hardware. De volgende items vallen niet onder de garantie: v Vervanging of gebruik van onderdelen die niet voor of door Lenovo zijn gefabriceerd, en van Lenovo-onderdelen waarop geen garantie wordt gegeven v Opsporing van de oorzaak van softwareproblemen v Configuratie van het BIOS als onderdeel van een installatie of upgrade v Wijzigingen of upgrades van stuurprogramma’s v Installatie en onderhoud van netwerkbesturingssystemen v Installatie en onderhoud van toepassingsprogramma’s In de bij uw computer geleverde informatie over veiligheid en garantie vindt u een volledig overzicht van de garantievoorwaarden. Om recht te blijven houden op de garantieservice dient u uw aankoopbewijs te bewaren. Voor een lijst van telefoonnummers voor service en ondersteuning in uw land of regio gaat u naar http://www.lenovo.com/support en klikt u op Support phone list. U kunt ook de bij uw computer geleverde informatie over veiligheid en garantie raadplegen. Opmerking: Telefoonnummers kunnen zonder voorafgaand bericht worden gewijzigd. Als het nummer voor uw land of regio ontbreekt, neemt u contact op met uw Lenovo-wederverkoper of met uw Lenovo-vertegenwoordiger. Het is het handigst als u de telefoon in de buurt van de computer plaatst. Als u belt voor technische assistentie, moet u de volgende informatie bij de hand hebben: v Machinetype en model v Serienummers van uw hardwareproducten v Een beschrijving van het probleem v De exacte tekst van foutberichten v Gegevens over de configuratie (hardware en software) Andere services Als u uw Lenovo-notebook meeneemt op reis of als u verhuist naar een land waar uw type desktopcomputer, notebook of servercomputer wordt verkocht, is de Internationale Garantieservice (IWS) voor uw computer beschikbaar. Deze geeft u gedurende de garantieperiode recht heeft op garantieservice. De service wordt verleend door serviceverleners die zijn gemachtigd om garantieservice te verlenen. 196 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Servicemethoden en procedures verschillen per land en sommige services zijn niet in alle landen beschikbaar. De Internationale Garantieservice wordt verleend conform de servicemethode (aflevering bij Lenovo of on-site) die geldt voor het land waar de service wordt uitgevoerd. In bepaalde landen zijn de servicecentra niet in staat alle modellen van een bepaald type machine te repareren. In sommige landen kunnen kosten in rekening worden gebracht of gelden beperkingen voor service. Om vast te stellen of uw computer in aanmerking komt voor Internationale Garantieservice (IWS) en om een lijst te bekijken van landen waar service beschikbaar is, gaat u naar http://www.lenovo.com/support, klikt u op Warranty en volgt u de instructies op het scherm. Voor technische ondersteuning bij de installatie van, of vragen over, Service Packs voor uw vooraf geïnstalleerde Microsoft® Windows®-product, raadpleegt u de website Microsoft Product Support Services, op adres http:// www.support.microsoft.com/directory/. U kunt ook contact opnemen met het Customer Support Center. Mogelijk worden er kosten in rekening gebracht. Extra services aanschaffen Zowel tijdens als na de garantieperiode kunt u extra diensten aanschaffen, zoals ondersteuning voor hardware, besturingssystemen en toepassingsprogramma’s, instellen en configureren van het netwerk, uitgebreide reparatiediensten voor hardware en installatie op maat. De naam en beschikbaarheid van een service kan per land en regio verschillen. Meer informatie over deze services vindt u op de Lenovo-website op http://www.lenovo.com/. Productservice Lenovo Bijlage A. Hulp en technische assistentie 197 198 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Bijlage B. Kennisgevingen Mogelijk brengt Lenovo de in dit document genoemde producten, diensten of voorzieningen niet uit in alle landen. Neem contact op met uw plaatselijke Lenovo-vertegenwoordiger voor informatie over de producten en diensten die in uw regio beschikbaar zijn. Verwijzing in deze publicatie naar producten of diensten van Lenovo houdt niet in dat uitsluitend Lenovo-producten of -diensten gebruikt kunnen worden. Functioneel gelijkwaardige producten of diensten kunnen in plaats daarvan worden gebruikt, mits dergelijke producten of diensten geen inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten of andere rechten van Lenovo. De gebruiker is verantwoordelijk voor het vaststellen van de mate van samenwerking met producten, programma’s of diensten van anderen. Mogelijk heeft Lenovo octrooien of octrooi-aanvragen met betrekking tot bepaalde in deze publicatie genoemde producten. De levering van dit document geeft u geen recht op een licentie voor deze octrooien. Vragen over licenties kunt u schriftelijk richten aan: Lenovo (United States), Inc. 1009 Think Place - Building One Morrisville, NC 27560 U.S.A. Attention: Lenovo Director of Licensing LENOVO LEVERT DEZE PUBLICATIE OP “AS IS”-BASIS, ZONDER ENIGE GARANTIE, UITDRUKKELIJK NOCH STILZWIJGEND, MET INBEGRIP VAN, MAAR NIET BEPERKT TOT, DE GARANTIES OF VOORWAARDEN VAN HET GEEN INBREUK MAKEN OP RECHTEN VAN DERDEN, VERHANDELBAARHEID OF GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL. In sommige rechtsgebieden is het uitsluiten van stilzwijgende garanties niet toegestaan, zodat bovenstaande uitsluiting mogelijk niet op u van toepassing is. Deze informatie kan technische onnauwkeurigheden of typografische fouten bevatten. De informatie in deze publicatie is onderhevig aan wijzigingen. Wijzigingen zullen in nieuwe uitgaven van deze publicatie worden opgenomen. Lenovo kan de producten en/of programma’s die in deze publicatie worden beschreven zonder aankondiging wijzigen en/of verbeteren. De producten die in dit document worden beschreven, zijn niet bedoeld voor gebruik bij implantaties of andere levensondersteunende toepassingen waarbij storingen kunnen leiden tot letsel of overlijden. De informatie in dit document heeft geen invloed op Lenovo-productspecificatie of garantie. Niets in dit document zal worden opgevat als een uitdrukkelijke of stilzwijgende licentie of vrijwaring onder de intellectuele-eigendomsrechten van Lenovo of derden. Alle informatie in dit document is afkomstig van specifieke omgevingen en wordt hier uitsluitend ter illustratie afgebeeld. In andere gebruiksomgevingen kan het resultaat anders zijn. Lenovo behoudt zich het recht voor om door u verstrekte informatie te gebruiken of te distribueren op iedere manier die zij relevant acht, zonder dat dit enige verplichting voor Lenovo jegens u schept. Verwijzingen in deze publicatie naar andere dan Lenovo-websites zijn uitsluitend opgenomen ter volledigheid en gelden op geen enkele wijze als aanbeveling voor die websites. Het materiaal op dergelijke websites maakt geen deel uit van het materiaal voor dit Lenovo-product. Gebruik van dergelijke websites is geheel voor eigen risico. © Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. 199 Alle snelheids- en prestatiegegevens in dit document zijn verkregen in een gecontroleerde omgeving. De resultaten dat in andere gebruiksomgevingen wordt verkregen, kunnen hiervan derhalve afwijken. Bepaalde metingen zijn mogelijkerwijs uitgevoerd op systemen die nog in ontwikkeling waren en er wordt geen garantie gegeven dat deze metingen op algemeen verkrijgbare machines gelijk zouden zijn. Bovendien zijn bepaalde meetresultaten verkregen door middel van extrapolatie. Feitelijke resultaten kunnen afwijken. Gebruikers van dit document dienen de gegevens voor hun omgeving te verifiëren. Handelsmerken De volgende termen zijn handelsmerken van Lenovo in de Verenigde Staten en/of andere landen: Lenovo Lenovo-logo ThinkServer De volgende benamingen zijn handelsmerken van International Business Machines Corporation: IBM® ServeRAID Intel® en Intel Xeon® zijn merken van Intel Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. Microsoft en Windows zijn merken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. Linux is een merk van Linus Torvalds in de Verenigde Staten en/of andere landen. Red Hat, het Red Hat “Shadow Man”-logo en alle op Red Hat gebaseerde handelsmerken en logo’s zijn handelsmerken of geregistreerde handelsmerken van Red Hat, Inc., in de Verenigde Staten en andere landen. Andere namen van ondernemingen, producten en diensten kunnen handelsmerken zijn van derden. Belangrijke opmerkingen De opgegeven processorsnelheid duidt op de interne kloksnelheid van de microprocessor; ook andere factoren zijn van invloed op de snelheid waarmee programma’s worden uitgevoerd. De snelheid van CD- of DVD-stations is de variabele leessnelheid. De feitelijke snelheden kunnen variëren en zijn in het algemeen lager dan de maximumsnelheid. In verwijzingen naar processorgeheugen, fysiek en virtueel geheugen of kanaalvolume staat kB voor 1024 bytes, MB voor 1 048 576 bytes, en GB voor 1 073 741 824 bytes. Wanneer er sprake is van de capaciteit van vaste-schijfstations of van communicatievolumes staat MB voor 1 000 000 bytes en GB voor 1 000 000 000 bytes. Totale capaciteit die voor de gebruiker toegankelijk is kan verschillen afhankelijk van gebruiksomgevingen. 200 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Bij de maximale opslagcapaciteit op interne vaste-schijfstations wordt uitgegaan van de vervanging van alle aanwezige vaste-schijfstations en de installatie van de grootste beschikbare Lenovo-stations in alle stationscompartimenten. Om het maximale geheugen te bereiken, moet u wellicht de standaard geïnstalleerde geheugenmodule vervangen door een optionele geheugenmodule. Lenovo Lenovo doet geen enkele toezegging en geeft geen enkele garantie met betrekking tot niet-Lenovo-producten en -services, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de stilzwijgende garanties voor verkoopbaarheid of geschiktheid voor een bepaald doel. Dergelijke producten worden alleen aangeboden en gegarandeerd door derden. Bepaalde software wijkt mogelijk af van de in de winkel verkrijgbare versie (indien beschikbaar) en wordt mogelijk geleverd zonder bepaalde documentatie en zonder bepaalde functies. Hergebruik en afvalverwerking van het product Deze eenheid dient te worden gerecycled of weggegooid volgens de ter plaatse geldende wet- en regelgeving. Lenovo moedigt eigenaren van IT-apparatuur aan om hun apparatuur, wanneer deze niet meer nodig is, op een verantwoorde manier te laten recyclen. Lenovo kent een veelheid aan programma’s en services om eigenaren te helpen bij de recycling van hun IT-producten. Informatie over recycling van Lenovo-producten is te vinden op de Lenovo-website op: http://www.lenovo.com/lenovo/environment/recycling. Esta unidad debe reciclarse o desecharse de acuerdo con lo establecido en la normativa nacional o local aplicable. Lenovo recomienda a los propietarios de equipos de tecnología de la información (TI) que reciclen responsablemente sus equipos cuando éstos ya no les sean útiles. Lenovo dispone de una serie de programas y servicios de devolución de productos, a fin de ayudar a los propietarios de equipos a reciclar sus productos de TI. Se puede encontrar información sobre las ofertas de reciclado de productos de Lenovo en el sitio web de Lenovo http://www.lenovo.com/lenovo/environment/recycling. Opmerking: Deze markering geldt alleen voor landen binnen de Europese Unie (EU) en voor Noorwegen. Dit apparaat is gelabeld in overeenstemming met Europese Richtlijn 2002/96/EC voor elektronisch afval (WEEE). Deze richtlijn stelt het raamwerk vast voor het retourneren en recyclen van gebruikte apparatuur, zoals van toepassing binnen de Europese Unie. Dit merkteken wordt aangebracht op diverse producten om aan te geven dat het product in kwestie niet dient te worden weggegooid, maar dat het aan het eind van de levenscyclus krachtens deze Richtlijn dient te worden geretourneerd. Bijlage B. Kennisgevingen 201 Remarque : Cette marque s’applique uniquement aux pays de l’Union Européenne et à la Norvège. L’etiquette du système respecte la Directive européenne 2002/96/EC en matière de Déchets des Equipements Electriques et Electroniques (DEEE), qui détermine les dispositions de retour et de recyclage applicables aux systèmes utilisés à travers l’Union européenne. Conformément à la directive, ladite étiquette précise que le produit sur lequel elle est apposée ne doit pas être jeté mais être récupéré en fin de vie. In overeenstemming met de Europese AEEA-richtlijn (WEEE-richtlijn), moet elektrische en elektronische apparatuur gescheiden worden ingezameld en hergebruikt, gerecycled of teruggewonnen worden aan het einde van de levenscyclus. Gebruikers van EEA met het AEEA-merkteken volgens Bijlage IV van de AEEA-richtlijn, zoals hierboven aangegeven, mogen afgedankte EEA niet verwijderen als ongesorteerd stedelijk afval, maar dienen het voor klanten beschikbare inzamelingssysteem te gebruiken voor het retourneren, recyclen en hergebruiken van AEEA. Om de mogelijk negatieve gevolgen van EEA op het milieu en op de gezondheid (als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in EEA) te verminderen, is de medewerking van klanten van groot belang. Neem voor de juiste manier van inzamelen en behandelen contact op met uw plaatselijke Lenovo-vertegenwoordiger. Fijnstofverontreiniging Waarschuwing: Stofdeeltjes in de lucht (waaronder metaaldeeltjes of -schilfers) en reactieve gassen kunnen op zichzelf en in combinatie met andere omgevingsfactoren, zoals luchtvochtigheid of temperatuur, een risico vormen voor de server die in dit document wordt beschreven. Door de aanwezigheid van te hoge aantallen deeltjes of concentraties van schadelijke gassen kan de server schade oplopen waardoor hij slecht werkt, of helemaal niet meer functioneert. Deze specificatie gaat in op de limieten voor deeltjes en gassen die in acht moeten worden genomen om dergelijke schade te voorkomen. De limieten moeten niet worden gezien of gebruikt als absolute grenzen, omdat allerlei andere factoren - zoals temperatuur en luchtvochtigheid - invloed hebben op de impact van deeltjes en het effect van gasverontreinigingen. Als in dit document geen specifieke limieten worden gegeven, implementeer dan een beleid voor het handhaven van deeltjes- en gasniveaus dat strookt met de bescherming van gezondheid en veiligheid. Als Lenovo vaststelt dat de niveaus van deeltjes of gassen in uw omgeving schade heeft toegebracht aan de server, kan Lenovo aangeven dat voor reparatie of vervanging van de server vereist is dat toepasselijke maatregelen worden genomen om de verontreiniging van de omgeving te verminderen. Implementatie van dergelijke maatregelen is de verantwoordelijkheid van de klant. 202 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Tabel 17. Limieten voor deeltjes en gassen Verontreiniging Limieten Deeltjes v De lucht in de ruimte moet doorlopend worden gefilterd met 40% efficiëntie voor atmosferisch stof (MERV 9) in overeenstemming met ASHRAE Standard 52.21. v Lucht die een computercentrum binnenkomt moet met een efficiëntie van 99,97% of hoger worden gefilterd met behulp van HEPA-filters die voldoen aan MIL-STD-282. v De relatieve luchtvochtigheid waarbij de de verontreinigende deeltjes vervloeien moet hoger zijn dan 60%2. v De ruimte moet vrij zijn van geleidende verontreiniging zoals zinkkristallen. Gassen v Koper: Klasse G1 zoals in ANSI/ISA 71.04-19853 v Zilver: Oxidatiesnelheid minder dan 300 Å in 30 dagen 1 ASHRAE 52.2-2008 - Methode van testen van algemene apparatuur reinigen van lucht voor ventilatie op efficiëntie van verwijdering op deeltjesgrootte. Atlanta: American Society of Heating, Refrigerating and Air-Conditioning Engineers, Inc. 2 De relatieve luchtvochtigheid waarbij deeltjes vervloeien geeft het punt aan waarbij stof voldoende water absorbeert om nat te worden met als gevolg dat er ionische geleiding optreedt. 3 ANSI/ISA-71.04-1985. Environmental conditions for process measurement and control systems: Airborne contaminants. Instrument Society of America, Research Triangle Park, North Carolina, U.S.A. Naleving van de richtlijn van de Republiek Turkije over Beperking van gevaarlijke stoffen Voldoet aan de vereisten van de maatregel van de Republiek Turkije over beperking van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (EEE, Electrical and Electronic Equipment). Türkiye EEE Yönetmeliğine Uygunluk Beyanı Bu Lenovo ürünü, T.C. Çevre ve Orman Bakanlığı'nın “Elektrik ve Elektronik Eşyalarda Bazı Zararlı Maddelerin Kullanımının Sınırlandırılmasına Dair Yönetmelik (EEE)” direktiflerine uygundur. EEE Yönetmeliğine Uygundur. Bijlage B. Kennisgevingen 203 Kennisgeving recycling voor Japan Retourzendingsprogramma voor batterijen Dit product kan een lithium- of lithium ion-batterij bevatten. Raadpleeg het gebruikershandboek of servicehandboek voor specifieke informatie over de batterij. De batterij dient te worden behandeld als klein chemisch afval. Mogelijk zijn er geen faciliteiten voor hergebruik in uw regio. Voor informatie over het verwijderen van batterijen gaat u naar http://www.lenovo.com/lenovo/environment of neemt u contact op met uw lokale bedrijf voor afvalverwerking. Voor Taiwan:Recycle de batterijen. 204 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Voor de Europese Unie: Kennisgeving: Dit merkteken geldt alleen voor landen binnen de Europese Unie (EU). Batterijen of batterijverpakkingen zijn voorzien van een label overeenkomstig Europese Richtlijn 2006/66/EC inzake batterijen en accu’s en afgedankte batterijen en accu’s. Deze richtlijn bepaalt het raamwerk voor het retourneren en recyclen van gebruikte batterijen en accu’s zoals van toepassing binnen de Europese Unie. Dit merkteken wordt aangebracht op diverse batterijen om aan te geven dat het batterij in kwestie niet dient te worden weggegooid, maar dat het aan het eind van de levenscyclus krachtens deze Richtlijn dient te worden geretourneerd. Les batteries ou emballages pour batteries sont étiquetés conformément aux directives européennes 2006/66/EC, norme relative aux batteries et accumulateurs en usage et aux batteries et accumulateurs usés. Les directives déterminent la marche à suivre en vigueue dans l’Union Européenne pour le retour et le recyclage des batteries et accumulateurs usés. Cette étiquette est appliquée sur diverses batteries pour indiquer que la batterie ne doit pas être mise au rebut mais plutôt récupérée en fin de cycle de vie selon cette norme. In overeenstemming met de Europese richtlijn 2006/66/EC moeten batterijen en accu’s van een label zijn voorzien waarop is aangegeven dat ze gescheiden moeten worden ingezameld en hergebruikt, gerecycled of teruggewonnen aan het einde van de levenscyclus. Op het label op de batterij kan ook een chemisch symbool staan voor het metaal dat in de batterij is toegepast (Pb voor lood, Hg voor kwik en Cd voor cadmium). Gebruikers van batterijen en accu’s mogen batterijen en accu’s niet weggooien als ongesorteerd stedelijk afval, maar dienen het voor klanten beschikbare inzamelingssysteem te gebruiken voor het retourneren, recyclen en verwerken van batterijen en accu’s. Deelname van klanten is belangrijk om de mogelijke gevolgen van batterijen en accu’s voor het milieu en de volksgezondheid tengevolge van de mogelijke aanwezigheid van gevaarlijke bestanddelen tot een minimum te beperken. Voor de juiste manier van verzamelen en verwerken gaat u naar http://www.lenovo.com/lenovo/environment. Voor Californië: Bevat perchloraat - speciale behandeling vereist. Zie http://www.dtsc.ca.gov/ hazardouswaste/perchlorate/. De voorgaande kennisgeving wordt geleverd in overeenstemming met de California Code of Regulations Title 22, Division 4.5 Chapter 33. Best Management Practices for Perchlorate Materials. Dit product/onderdeel kan een lithium manganese dioxidebatterij bevatten die een perchloraat bevat. Bijlage B. Kennisgevingen 205 Duitse verklaring voor Werkverordening Het product is niet geschikt voor gebruik met beeldschermarbeidsplaatsen volgens clausule 2 van de Duitse werkverordening voor werk met beeldschermeenheden. Das Produkt ist nicht für den Einsatz an Bildschirmarbeitsplätzen im Sinne § 2 der Bildschirmarbeitsverordnung geeignet. Elektromagnetische straling Verklaring van de Federal Communications Commission (FCC) Opmerking: Uit tests is gebleken dat deze apparatuur voldoet aan de beperkingen die in Deel 15 van de FCC Rules worden opgelegd aan digitale apparaten van Klasse A. Deze beperkingen zijn bedoeld om in een commerci%le omgeving een redelijke mate van bescherming te bieden tegen hinderlijke interferentie. Deze apparatuur genereert, gebruikt en verzendt energie op radiofrequenties en kan, bij installatie en gebruik anders dan conform de instructies, hinderlijke interferentie met radiografische communicatie veroorzaken. Gebruik van deze apparatuur in een woonomgeving kan leiden tot storingen; de gebruiker is in dit geval verantwoordelijk voor het opheffen van de storingen op eigen kosten. Om te voldoen aan de beperkingen voor straling van de FCC, moeten correct afgeschermde en geaarde kabels en stekkers worden gebruikt. Lenovo is niet verantwoordelijk voor interferentie met radio- of televisieontvangst die veroorzaakt wordt door andere dan de aanbevolen kabels en stekkers of door niet-geautoriseerde wijzigingen aan deze apparatuur. Bij niet-geautoriseerde wijzigingen kan het recht van de gebruiker om de apparatuur te gebruiken, komen te vervallen. Dit apparaat voldoet aan Deel 15 van de FCC Rules. Aan het gebruik ervan worden de volgende twee voorwaarden gesteld: (1) dit apparaat mag geen hinderlijke interferentie veroorzaken, en (2) dit apparaat moet elke ontvangen interferentie accepteren, met inbegrip van interferentie die een ongewenste werking kan veroorzaken. Industry Canada Class A emission compliance statement This Class A digital apparatus complies with Canadian ICES-003. Avis de conformité à la réglementation d’Industrie Canada Cet appareil numérique de la classe A est conforme à la norme NMB-003 du Canada. Australië en Nieuw-Zeeland, kennisgeving Klasse A Waarschuwing: Dit is een product van Klasse A. In een woonomgeving kan dit product storing van de radio- en televisieontvangst veroorzaken. In dat geval dient de gebruiker gepaste maatregelen te nemen. Verenigd Koninkrijk: Veiligheidseisen voor telecommunicatie Kennisgeving voor klanten Het apparaat is goedgekeurd onder goedkeuringsnummer NS/G/1234/J/100003 voor een indirecte verbindingen met publieke telecommunicatiesystemen in het Verenigd Koninkrijk. 206 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Verklaring van conformiteit met EU-richtlijnen Dit product voldoet aan de voorwaarden voor bescherming zoals opgenomen in EUrichtlijn 2004/108/EC van de Europese Commissie inzake de harmonisering van de wetgeving van Lidstaten met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit. Lenovo aanvaardt geen verantwoordelijkheid voor het niet voldoen aan deze voorwaarden voor bescherming als dit het gevolg is van het doorvoeren van een niet aanbevolen wijziging aan het product, inclusief het aanbrengen van niet door Lenovo geleverde optiekaarten. Uit tests van dit product is gebleken dat het voldoet aan de eisen van Apparatuur voor Informatietechnologie Klasse A conform CISPR 22/Europese Standaard EN 55022. De beperkingen voor apparatuur van Klasse A zijn vastgesteld om binnen een zakelijke of industriële omgeving een redelijke mate van bescherming te bieden tegen storing van goedgekeurde communicatie-apparatuur. Attentie: Dit is een product van Klasse A. In een woonomgeving kan dit product storing van de radio- en televisieontvangst veroorzaken. In dat geval dient de gebruiker gepaste maatregelen te nemen. Verklaring van conformiteit met Klasse A in Duitsland Deutschsprachiger EU Hinweis: Hinweis für Geräte der Klasse A EU-Richtlinie zur Elektromagnetischen Verträglichkeit Dieses Produkt entspricht den Schutzanforderungen der EU-Richtlinie 2004/108/EG (früher 89/336/EWG) zur Angleichung der Rechtsvorschriften über die elektromagnetische Verträglichkeit in den EU-Mitgliedsstaaten und hält die Grenzwerte der EN 55022 Klasse A ein. Um dieses sicherzustellen, sind die Geräte wie in den Handbüchern beschrieben zu installieren und zu betreiben. Des Weiteren dürfen auch nur von der Lenovo empfohlene Kabel angeschlossen werden. Lenovo übernimmt keine Verantwortung für die Einhaltung der Schutzanforderungen, wenn das Produkt ohne Zustimmung der Lenovo verändert bzw. wenn Erweiterungskomponenten von Fremdherstellern ohne Empfehlung der Lenovo gesteckt/eingebaut werden. Deutschland: Einhaltung des Gesetzes über die elektromagnetische Verträglichkeit von Betriebsmittein Dieses Produkt entspricht dem “Gesetz über die elektromagnetische Verträglichkeit von Betriebsmitteln” EMVG (früher “Gesetz über die elektromagnetische Verträglichkeit von Geräten”). Dies ist die Umsetzung der EU-Richtlinie 2004/ 108/EG (früher 89/336/EWG) in der Bundesrepublik Deutschland. Zulassungsbescheinigung laut dem Deutschen Gesetz über die elektromagnetische Verträglichkeit von Betriebsmitteln, EMVG vom 20. Juli 2007 (früher Gesetz über die elektromagnetische Verträglichkeit von Geräten), bzw. der EMV EG Richtlinie 2004/108/EC (früher 89/336/EWG), für Geräte der Klasse A. Bijlage B. Kennisgevingen 207 Dieses Gerät ist berechtigt, in Übereinstimmung mit dem Deutschen EMVG das EG-Konformitätszeichen - CE - zu führen. Verantwortlich für die Konformitätserklärung nach Paragraf 5 des EMVG ist die Lenovo (Deutschland) GmbH, Gropiusplatz 10, D-70563 Stuttgart. Informationen in Hinsicht EMVG Paragraf 4 Abs. (1) 4: Das Gerät erfüllt die Schutzanforderungen nach EN 55024 und EN 55022 Klasse A. Nach der EN 55022: “Dies ist eine Einrichtung der Klasse A. Diese Einrichtung kann im Wohnbereich Funkstörungen verursachen; in diesem Fall kann vom Betreiber verlangt werden, angemessene Maßnahmen durchzuführen und dafür aufzukommen.” Nach dem EMVG: “Geräte dürfen an Orten, für die sie nicht ausreichend entstört sind, nur mit besonderer Genehmigung des Bundesministers für Post und Telekommunikation oder des Bundesamtes für Post und Telekommunikation betrieben werden. Die Genehmigung wird erteilt, wenn keine elektromagnetischen Störungen zu erwarten sind.” (Auszug aus dem EMVG, Paragraph 3, Abs. 4). Dieses Genehmigungsverfahren ist nach Paragraph 9 EMVG in Verbindung mit der entsprechenden Kostenverordnung (Amtsblatt 14/93) kostenpflichtig. Anmerkung: Um die Einhaltung des EMVG sicherzustellen sind die Geräte, wie in den Handbüchern angegeben, zu installieren und zu betreiben. Japan: VCCI-verklaring Taiwan: waarschuwingsinstructie Klasse A 208 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Volksrepubliek China: waarschuwingsinstructie Klasse A Korea: waarschuwingsinstructie Klasse A Bijlage B. Kennisgevingen 209 210 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Trefwoordenregister A aan/uit-knop 16 aan/uit-lampje 27 aansluiting voor netsnoer 18 achterkant 18 achterplaat 53 achterplaat SAS/SATA-vasteschijfstations installeren 84 verwijderen 83 Activiteit-LED DVD-station 16 adapter hot-plug apparaten 95 installeren 59 hot-plug 95 PCI-kaart installeren 62 scanvolgorde 59 ServeRAID-MR10i 95 ServeRAID-MR10is installeren 97 vereisten 59 verwijderen 57 Advanced Settings Utility (ASU), overzicht Advanced Settings Utility, overzicht 133 afsluiten van de server 29 algemene problemen 138 apparaat, hypervisor flash installeren 63 ASM-eventlogboek 151 assistentie, verkrijgen 195 B bandstation installeren 47, 50 verwijderen 49 batterij fouten-LED 24 installeren 92 verwijdert 92 beeldschermproblemen 143 beheer, systemen 7 beheerderswachtwoord 117, 118 bekabeling de ServeRAID-MR10is-adapter 97 hot-swap SAS-stations 57 hot-swap SATA-stations 57 PCI-adapter 62 Simple-swap SATA-stations 57 belangrijke kennisgevingen 2 berichten diagnose 192 diagnosetekst 193 IMM-fout 161 systeemevent 153 beschikbaarheid 13 betrouwbaarheid 13 © Lenovo 2009. Gedeelten © IBM Corp. 2009. beugel installeren, beveiliging 69 beugel voor beveiligingskabel 69 bevestigingsevent, logboek systeemevents 151 bijwerken serverconfiguratie 113 bijwerken van de serverconfiguratie 74 bijwerken van firmware 128 blauwe schermen vastleggen, overzicht 131 Boot Manager, programma 119 bovenste frontplaat installeren 71 verwijderen 38 C 133 CD-station installeren 47 verwijderen 46 compartimenten 11 configuratie 74 Ethernet-controller 128 minimum 150 server bijwerken 113 configuratieprogramma’s LSI Configuration Utility 113 controller Ethernet, configureren 128 controller, Ethernet configureren 128 CPU-discrepantie 24 CRU’s, installeren batterij 92 CRU’s, verwijderen batterij 92 D diagnose foutcodes 194 ingebouwde programma’s, starten programma’s, overzicht 192 tekstberichten, indeling 193 testlogboek bekijken 193 diagnoseprogramma, preboot 8 DIMM 23 problemen 141 DIMM’s installeren 40 verwijdert 39 DIMM’s, geregistreerd 42 DIMM’s, niet-gebufferd 41 diskettestation installeren 47 verwijderen 46 documentatie-DVD 3 DSA logboek 151, 193 192 211 foutsymptomen (vervolg) vaste-schijfstation 139 frontplaat bovenste installeren 39 installeren 71 onderste installeren 38 functie aanwezigheid op afstand functies 8 gebruiken 131 DSA (vervolg) preboot-berichten 194 DVD foutsymptomen 138 stationsproblemen 138 DVD-station installeren 47 verwijderen 46 DVD-uitwerpknop 17 E EasyStartup gebruiken 123 elektrische invoer 12 elektronische emissie, Klasse A-kennisgeving Ethernet controller configureren 128 controller, probleemoplossing 149 geïntegreerd in de systeemplaat 128 werkstanden 128 werkstanden met hoge snelheid 128 Ethernet-aansluitingen 18 Ethernet-controller configureren 128 eventlogboeken 151 eventlogboeken bekijken 152 F FCC, Klasse A-kennisgeving 206 fijnstofverontreiniging 12, 203 firmware, bijwerken 128 firmware, UEFI-compatibel 7 firmware-updates 130 formatteren vaste-schijfstation 126 foutcodes en berichten diagnose 194 IMM 161 POST 154 fouten berichten, diagnose 192 indeling, diagnosecode 193 Fouten-LED CPU 1 24 fouten-LED systeemplaat 24 foutsymptomen aanwijsapparaat, niet-USB 140 algemeen 138 beeldscherm 143 CD-ROM-station, DVD-ROM-station geheugen 141 incidenteel 139 microprocessor 142 muis, niet-USB 140 optionele apparatuur 145 seriële poort 147 software 148 stroom 146 toetsenbord, niet-USB 140 USB-poort 148 212 G 206 gasverontreiniging 12, 203 gebruiken EasyStartup 123 functie aanwezigheid op afstand 131 LSI Configuration, programma 125 Setup Utility 114 geheugen specificaties 11 geheugenmodule installeren 40 volgorde van installatie 44 geheugenproblemen 141 geïntegreerde functies 11 geïntegreerde netwerkondersteuning 9 geluidsafgifte 12 gevaren 2 Gigabit Ethernet-controller, configureren 128 H 138 H8 hartslag-LED 25 handelsmerken 200 hot-plug adapter. Zie adapter hot-plug apparaten adapters 95 hot-swap SAS-stations bekabeling 57 hot-swap SATA-stations bekabeling 57 hot-swap station achterplaat SAS-ID’s 53 hot-swap stations, SAS of SATA installeren 53 verwijderen 52 hot-swap voedingseenheid verwijdert 68 houder voor hot-swap voedingseenheid installeren 91 verwijderen 90 hulp, verkrijgen 195 hypervisor flash-apparaat installeren 63 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide I J ID’s voor SAS hot-swap stations 53 IMM eventlogboek 151 foutberichten 161 hartslag-LED 25 overzicht 7 incidentele problemen 139 installatierichtlijnen 31 installatievolgorde installeren 44 installeren achterplaat SAS/SATA-vasteschijfstations 84 adapterkaarten 59 bandstation 47, 50 batterij 92 beugel voor beveiligingskabel 69 bovenste frontplaat 71 CD-station 47 de ServeRAID-MR10is-adapter 97 diskettestation 47 DVD-station 47 een adapter 95 frontplaat bovenste 39 onderste 38 hot-swap SAS- of SATA-stations 53 hot-swap stations 53 houder voor hot-swap voedingseenheid 91 hypervisor-flashapparaat 63 installeren 40 interne stations 45 kap 36, 73 microprocessor 105 onderste frontplaat 72 PCI-adapter 62 SAS/SATA-controller 94 simple-swap achterplaat 81 simple-swap SATA-stations 56 simple-swap stations 56 stations, vak 1, 2 of 3 47 systeemplaat 110 ventilator achterkant 76 vasteschijfstation, eenheid 78 ventilatorkoeling 105 verwijdert 39 virtuele mediasleutel 65 voedingseenheid hot-swap 68 niet-hot-swap 102 voorkant, USB-aansluiting 87 voorpaneel 86 instructies en kennisgevingen 2 integrated baseboard management controller 29 interne stations installeren 45 verwijderen 45 IP-adres, verkrijgen voor webinterface 132 IP-adres verkrijgen voor webinterface 132 IPMI-eventlogboek 151 jumpers en schakelaars op de systeemplaat 21 K kabels achterkant, poorten 74 interne stations 56 signaal 56 stroom 56 kap installeren 73 verwijderen 35 kap, zijkant installeren 36 kenmerken 10 aanwezigheid op afstand 131 kennisgevingen 2 elektronische emissie 206 FCC, Klasse A 206 kennisgevingen en instructies 2 Klasse A, kennisgeving elektronische emissie knoppen en lampjes 15 206 L Lampjes en knoppen aan de voorkant van de server LED’s achterkant van server 18 diagnose 13 voedingseenheid 25 LED’s voor voedingseenheid 25 logboek systeemevents 151 logboeken systeemevent-bericht 153 luchtvochtigheid 12 15 M maken RAID-array 127 menuopties in programma Setup Utility microprocessor installeren 105 problemen 142 specificaties 11 verwijderen 103 minimale configuratie 150 muisproblemen 140 114 O omgeving 12 onbepaalde problemen 150 onderste frontplaat installeren 72 verwijderen 37 ondersteuning, website 195 Trefwoordenregister 213 ontkenningsevent, logboek systeemevents opmerkingen 2 opmerkingen, belangrijk 200 opties adapterkaarten 59 optioneel optisch station specificaties 11 optionele apparaat, problemen 145 overzicht 9 151 P PCI Fouten-LED’s voor sleuven 25 PCI-adapter installeren 62 PCI-kaart verwijderen 61 poort kabel 74 poorten achterkant van server 18 POST eventlogboek 151 foutcodes 154 Preboot-diagnoseprogramma 8 problemen algemeen 138 beeldscherm 143 CD-ROM-, DVD-ROM-station 138 DIMM 141 Ethernet-controller 149 geheugen 141 IMM 161 incidenteel 139 microprocessor 142 muis 140 onbepaalde 150 optionele apparatuur 145 POST 154 seriële poort 147 software 148 stroom 146, 149 USB-poort 148 vaste-schijfstation 139 Programma LSI Configuration 125 R RAID-array maken 127 redundante verbinding 9 richtlijnen voor systeembetrouwbaarheid S SAS (Serial Attached SCSI) achterplaat ID’s voor hot-swap stations SAS of SATA hot-swap stations installeren 53 214 53 32 SAS of SATA hot-swap stations (vervolg) verwijderen 52 SAS/SATA-controller installeren 94 verwijderen 93 SATA simple-swap stations installeren 56 verwijderen 55 scanvolgorde voor adapters 59 schakelaars en jumpers op de systeemplaat 21 SCSI hot-swap 13 serieel poortproblemen 147 seriële aansluiting 18 server kenmerken van netvoeding 27 uitschakelen 29 server afsluiten 29 ServeRAID 10 ServeRAID-MR10i adapter 95 ServeRAID-MR10i SAS/SATA-controller verwijderen 95 ServeRAID-MR10is-adapter installeren 97 ServeRAID-MR10is SAS/SATA-controller verwijderen 97 servercomponenten 34 serverconfiguratie, bijwerken 113 serverfirmware, backup starten 130 serverfirmware, UEFI-compatibel 7 serverknoppen en lampjes aan de voorkant 15 servicegeschiktheid 13 Setup Utility gebruiken 114 menuopties 114 starten 114 simple-swap achterplaat installeren 81 verwijderen 80 Simple-swap SATA-stations bekabeling 57 simple-swap stations installeren 56 verwijderen 55 sleutel, virtuele media installeren 65 softwareproblemen 148 specificaties 10 Standby 23 starten backup serverfirmware 130 Setup Utility 114 station kabels 56 verwisselbare media 49, 50 stations hot-swap, verwijderen 52, 53 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide stations (vervolg) hot-swap SAS bekabeling 57 hot-swap SATA bekabeling 57 simple-swap, verwijderen 56 simple-swap, verwijderen 55 Simple-swap SATA bekabeling 57 vak 1, 2 of 3 installeren 47 stationsvakken, interne 45 stroom problemen 146, 149 specificaties 12 voedingseenheid 11 systeem eventlogboek 153 systeem, wachtwoord 118 systeembeheer 7 systeemfouten-LED 17 systeeminformatie-LED 17 systeemlocator-LED 17 systeemplaat externe aansluitingen 20 installeren 110 interne aansluitingen 19 LED’s 22 schakelaars en jumpers 21 verwijderen 108 systeemwachtwoord instellen 117 T tabellen voor probleemoplossing 137 temperatuur 12 test van aangesloten schijf 139 test van SCSI-aangesloten schijf 139 testlogboek bekijken 193 tests, diagnose vasteschijfstation 139 thermisch vet 106 ThinkServer, webadres 1 TOE 11 toetsenbordproblemen 140 transmissiesnelheid, Ethernet 128 TÜV Verklaring 206 tweedelige frontplaat 71 U uitbreidingcompartimenten 11 uitbreidingssleuven 60 uitschakelen van de server 29 integrated baseboard management controller 29 USA, elektronische emissie, Klasse A-kennisgeving 206 USB poortproblemen 148 USB, aansluiting aan voorkant installeren 87 USB, aansluiting aan voorkant (vervolg) verwijderen 87 USB-aansluitingen 18 USB-problemen 148 USU, FCC Klasse A-kennisgeving 206 V vaste-schijfstation diagnosetests, typen van 139 formatteren 126 problemen 139 vasteschijfstation activiteit-LED 17 status-LED 17 vasteschijfstations hot-swap SAS of SATA, installeren 53 hot-swap SAS of SATA, verwijderen 52 simple-swap SATA, installeren 56 simple-swap SATA, verwijderen 55 veiligheidsvoorschriften Voorschrift 13 xiii Voorschrift 15 xiv ventilator achterkant installeren 76 verwijderen 75 vasteschijfstation, assemblage verwijderen 77 vasteschijfstation, eenheid installeren 78 ventilatoren afmetingen 12 gewicht 12 ventilatorkoeling installeren 105 verwijderen 103 ventilatorkoeling, bevestigingsmodule verwijderen 108 verklaring (Duitsland) 206 verkrijgen van hulp 195 verontreiniging, fijnstof en gassen 12, 203 verwijderen achterplaat SAS/SATA-vasteschijfstations 83 adapter 57 bandstation 49 bevestigingsmodule voor ventilatorkoeling 108 bovenste frontplaat 38 CD-station 46 diskettestation 46 DVD-station 46 hot-swap SAS- of SATA-stations 52 hot-swap stations 52 houder voor hot-swap voedingseenheid 90 installeren 39 interne stations 45 kap 35 microprocessor 103 onderste frontplaat 37 PCI-kaart 61 SAS/SATA-controller 93 Trefwoordenregister 215 verwijderen (vervolg) ServeRAID-MR10i SAS/SATA-controller 95 ServeRAID-MR10is SAS/SATA-controller 97 simple-swap achterplaat 80 simple-swap SATA-stations 55 simple-swap stations 55 systeemplaat 108 ventilator achterkant 75 vasteschijfstation, assemblage 77 ventilatorkoeling 103 voedingseenheid niet-hot-swap 99 voorkant, USB-aansluiting 87 voorpaneel 85 verwijdert batterij 92 DIMM’s 39 hypervisor flash-apparaat 63 poort 64 voedingseenheid hot-swap 66 vet, thermisch 106 video problemen 143 video-aansluiting 18 videocontroller, geïntegreerd specificaties 12 virtuele mediasleutel installeren 65 voedings-LED 16 voedingseenheid hot-swap installeren 68 verwijdert 66 niet-hot-swap installeren 102 verwijderen 99 volgorde van installatie installeren 44 voorkant, knoppen en lampjes 15 voorkant, USB-aansluiting installeren 87 verwijderen 87 voorpaneel installeren 86 verwijderen 85 voorzieningen 13 voorzieningen en technologieën 7 VRM fouten-LED 24 website compatibele opties 40 ondersteuning 195 Ondersteuning door Lenovo 31, 129, 152 ServerProven-lijst 40, 57 sorteren van publicaties 195 Werken in de server met ingeschakelde netvoeding 33 werken met apparaten die gevoelig zijn voor statische elektriciteit 33 werkstanden, Ethernet 128 W waarschuwingen 2 wachtwoord, beheerder 118 wachtwoord, systeem 118 Wake on LAN-functie 28 warmteafgifte 12 webinterface IP-adres verkrijgen 132 216 ThinkServer TS200 Typen 6522, 6523, 6524, 6525, 6526, 6528, 6529 en 6530: Installation and User Guide Gedrukt in Nederland
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234

Lenovo ThinkServer TS200 Installatie En Gebruik

Type
Installatie En Gebruik