Kaysun Modular Full DC Inverter Chillers R-410A Handleiding

Type
Handleiding
EIGENAARS- EN
INSTALLATIEHANDLEIDING
Full DC-invertergestuurde koeler
Oorspronkelijke aanwijzingen.
Hartelijk dank voor het kopen van onze airconditioning. Lees voordat u uw airconditioning
gaat gebruiken deze handleiding zorgvuldig en bewaar hem voor raadpleging in de toekomst.
KEM-30 DNS3 KEM-60 DNS3 KEM-90 DNS3
INHOUD
ACCESSOIRES
PAGINA
ACCESSOIRES
1. INLEIDING ........................................................................ 1
2. VEILIGHEIDSOVERWEGINGEN .....................................2
3. VÓÓR DE INSTALLATIE ..................................................3
4. BELANGRIJKE INFORMATIE OVER KOELMIDDEL .....4
5. VOORZORGSMAATREGELEN BIJ INSTALLATIE .........4
6. INSTALLATIE VAN DE UNIT ............................................4
7. AANSLUITSCHEMA VAN HET LEIDINGSYSTEEM .......9
8. OVERZICHT VAN DE UNIT ............................................10
9. INGEBRUIKNAME EN CONFIGURATIE .......................36
10. EINDCONTROLE EN PROEFDRAAIEN ........................37
11. ONDERHOUD EN REPARATIE .....................................39
12. TOEPASSELIJKE MODELLEN EN
BELANGRIJKSTE PARAMETERS ................................47
13. INFORMATIEVEREISTEN ..............................................48
Unit
Installatie- en ge-
bruikshandleiding
Behuizing van de
totale wateruitlaat-
temperatuursensor
Transformator
Installatiehandlei-
ding van draadge-
stuurde bediening
Hoeveelheid
1111
Vorm
Doel
Gebruik voor installatie
(alleen nodig voor het instellen van de hoofdmodule)
1
1. INLEIDING
Gebruiksvoorwaarden van de unit
a. De standaard spanning van de voeding is 380-415V 3N~50Hz, de minimaal toegestane spanning is 342 V en de maximale spanning
bedraagt 456 V.
b. De unit moet volgens de onderstaande buitentemperatuur worden gebruikt:
Ambient temperature ()
MC-SU30-RN1L
MC-SU60-RN1L
Outlet water temperature ()
MC-SU90-RN1L


Ambient temperature ()
Outlet water temperature ()
 




Afb. 1-1 Koelbereik van KEM-30 DNS3 en KEM-60
DNS3
Afb. 1-3 Verwarmingsbereik van KEM-30 DNS3 en
KEM-60 DNS3
Afb. 1-2 Koelbereik van KEM-90 DNS3
Afb. 1-4 Verwarmingsbereik van KEM-90 DNS3
MC-SU30-RN1L
MC-SU60-RN1L
MC-SU90-RN1L
Ambient temperature ()
Ambient temperature ()
Outlet water temperature () Outlet water temperature ()






2
2. VEILIGHEIDSOVERWEGINGEN
Neem de onderstaande instructies in acht om letsels en eigendoms-
verliezen te vermijden. Als u dit niet doet, kan dit leiden tot verwon-
dingen of verliezen.
Er zijn twee soorten veiligheidsinstructies: waarschuwing en attentie.
Welk type het ook is, u moet de onderstaande informatie zorgvuldig
lezen.
WAARSCHUWING
Het niet in acht nemen van een waarschuwing kan lei-
den tot letsel.
ATTENTIE
Het niet in acht nemen van een waarschuwing kan lei-
den tot letsel of schade aan de apparatuur.
WAARSCHUWING
Laat uw distributeur of een professional het product installeren.
Het installatiepersoneel moet over de nodige vakkennis beschik-
ken. Wanneer u zelf installeert, kunnen vergissingen tijdens de
handelingen leiden tot brand, elektrische schokken, verwondingen
of waterlekkage.
Koop bij aanschaf ter plaatse de artikelen die door ons bedrijf
worden aangegeven.
Als u dit niet doet, kan dit leiden tot brand, elektrische schokken
of waterlekkage. Let op: vertrouw een vakman toe om deze pro-
ducten te installeren.
Volg bij het aansluiten van het apparaat de voorschriften van het
plaatselijke elektriciteitsbedrijf.
Zorg ervoor dat de unit betrouwbaar geaard is in overeenstem-
ming met de wetgeving. Anders kan het een elektrische schok
veroorzaken. Wanneer u de modulaire unit verplaatst of opnieuw
installeert, laat dit dan over aan uw distributeur of een vakman.
Een verkeerde installatie kan leiden tot brand, elektrische schok-
ken, verwondingen of waterlekkage. Wijzig of repareer de unit
nooit alleen.
Doet u dit wel, dan kan dat leiden tot brand, elektrische schokken,
verwondingen of waterlekkage. Laat het door uw distributeur of
een vakman doen.
ATTENTIE
Zorg ervoor dat de aardlekschakelaar (ALS) is geïnstalleerd.
De ALS moet geïnstalleerd zijn. Doet u dit niet, dan kan dit leiden
tot een elektrische schok.
Sluit de kabel goed aan. Anders kan er schade aan de elektrische
onderdelen worden veroorzaakt.
Gebruik het apparaat niet in de buurt van brandbare stoffen (verf,
coating, benzine en chemische reagentia), anders kan er brand of
een explosie ontstaan. Schakel in het onwaarschijnlijke geval van
brand de hoofdstroom onmiddellijk uit en doof de brand met een
brandblusser.
Raak geen onderdelen van de koelmiddelafvoer aan om verbran-
ding te voorkomen.
Onderhoud de unit regelmatig volgens de handleiding, om er ze-
ker van te zijn dat het apparaat in goede staat verkeert.
Wanneer het apparaat uitvalt als gevolg van een storing, raad-
pleeg dan de storingsanalyse en probleemoplossing in deze
handleiding of neem contact op met de plaatselijke klantenser-
vice. Start de unit pas als de storing is verholpen.
Als er koelmiddel of gekoeld water (koelwater) lekt, zet dan on-
middellijk alle schakelaars uit. Als u dit niet kunt doen door de
regelaar te bedienen, mag u het apparaat niet opnieuw opstarten,
tenzij de storing is gelokaliseerd en verholpen.
Gebruik zekeringen met de aangeduide capaciteit. Gebruik geen
ijzerdraad of koperdraad, omdat dit kan leiden tot ernstige schade
aan de unit of een brand.
3
3. VÓÓR DE INSTALLATIE
Hantering van de unit
De hellingshoek moet tussen 45º en 70º liggen bij het dragen van de machine in het geval dat de machine kantelt.
a. Rollen: diverse rolstaven van dezelfde lengte worden aan de onderkant van de unit geplaatst, en de lengte van elke staaf moet gro-
ter zijn dan het buitenste frame van de onderkant en geschikt zijn om het apparaat in evenwicht te houden.
b. Hijsen: elke hijskabel (riem) moet 4 keer het gewicht van de unit kunnen dragen. Controleer de hijshaak en zorg ervoor dat deze ste-
vig aan de unit bevestigd is. Om schade aan het apparaat te voorkomen, moet bij het optillen een beschermend blok van hout, doek
of hard papier tussen de unit en het touw worden geplaatst. De dikte daarvan moet 50 mm of meer bedragen. Het is ten strengste
verboden om onder de machine te gaan staan wanneer deze wordt gehesen.
Lifted cable
4 protective blocks should be placed.
Unilateral distance should be 50mm or more.
The angle of inclination (45~70°)
Lifted hook
The angle of inclination (45~70°)
Afb. 3-1 Hijsen van de unit
4
4. BELANGRIJKE INFORMATIE
OVER KOELMIDDEL
Dit product bevat geuoreerde broeikasgassen die onder het Kyo-
to-protocol vallen. Ontlucht geen gassen in de atmosfeer.
Type koelmiddel: R-410A
GWP-waarde 2088
GWP = global warming potential (aardopwarmingsvermogen)
Tabel 4-1
Model Fabriekslading
Koelmiddel (kg) Ton CO2-equivalent
KEM-30 DNS3 10,50 21,94
KEM-60 DNS3 17,00 35,50
KEM-90 DNS3 27,00 56,36
5. VOORZORGSMAATREGELEN
BIJ INSTALLATIE
a. De units kunnen op de grond of op de juiste plaats op het dak
worden geïnstalleerd, op voorwaarde dat voldoende ventilatie
kan worden gegarandeerd.
b. Installeer het apparaat niet op een plaats met eisen over geluid
en trillingen.
c. Neem bij de installatie van de unit maatregelen om blootstelling
aan direct zonlicht te voorkomen en houd het apparaat uit de
buurt van boilerleidingen en een omgeving die de condensor-
spoel en koperen leidingen kunnen aantasten.
d. Als de unit zich binnen het bereik van onbevoegd personeel
bevindt, neem dan uit veiligheidsoverwegingen beschermende
maatregelen, zoals het plaatsen van een omheining. Deze maat-
regelen kunnen door de mens veroorzaakte of toevallige verwon-
dingen voorkomen en kunnen ook voorkomen dat de elektrische
onderdelen die in werking zijn, bloot komen te liggen wanneer de
hoofdregelkast wordt geopend.
e. Installeer de unit op een fundering met een hoogte van minstens
300 mm boven de grond, met een afvoer om ervoor te zorgen
dat er geen waterophoping optreedt.
f. Als u de unit op de grond installeert, plaats de stalen voet van de
unit dan op de betonnen fundering, die net zo diep moet zijn als
in de bevroren grondlaag. Zorg ervoor dat de fundering van de
installatie gescheiden is van de gebouwen, aangezien het geluid
en de trillingen van het apparaat een nadelige invloed daarop
kunnen hebben. Door middel van de montagegaten op de bodem
kan de unit betrouwbaar op de fundering worden bevestigd.
g. Als het apparaat op een dak wordt geïnstalleerd, moet het dak
sterk genoeg zijn om het gewicht van de unit en het gewicht
van het onderhoudspersoneel te dragen. De unit kan op het
betonnen en groefvormige stalen frame worden geplaatst, net
als wanneer het apparaat op de grond wordt geïnstalleerd. Het
gewichtdragende groefvormige staal moet overeenkomen met
de montagegaten van de schokdemper en is daar breed genoeg
voor.
h. Voor andere speciale vereisten voor de installatie wordt u ver-
zocht een aannemer, architectonische ontwerper of andere vak-
mensen te raadplegen.
OPMERKING
De geselecteerde installatieplaats van het apparaat moet het
aansluiten van waterleidingen en draden mogelijk maken en
vrij zijn van binnendringing van water of oliedampen, stoom of
andere warmtebronnen. Bovendien mogen het geluid van het
apparaat en de koude en warme lucht geen invloed hebben op
de omgeving.
6. INSTALLATIE VAN DE UNIT
6.1 Maattekening
6.1.1 KEM-30 DNS3
A
B
Linkeraanzicht
C
Bovenaanzicht
E
D
F
Vooraanzicht
Afb. 6-1 Maattekening van KEM-30 DNS3
6.1.2 KEM-60 DNS3
A
B
Linkeraanzicht
5
C
Bovenaanzicht
D
Vooraanzicht
Afb. 6-2 Maattekening van KEM-60 DNS3
6.1.3 KEM-90 DNS3
B
A
Linkeraanzicht
C
Bovenaanzicht
F
D
E
Vooraanzicht
Afb. 6-3 Maattekening van KEM-90 DNS3
Tabel 6-1 (unit: mm)
Model KEM-30 DNS3 KEM-60 DNS3 KEM-90 DNS3
A1870 2220 3220
B1000 1325 1513
C1175 1055 1095
D204 234 286
E200 210 210
F470 470 470
OPMERKING
Na installatie van de veerdemper neemt de totale hoogte van de
unit met ongeveer 135 mm toe.
6.2 Eisen voor de installatieruimte van de
unit
a. Om ervoor te zorgen dat er voldoende luchtstroom de condensor
binnenkomt, moet bij de installatie van het apparaat rekening
worden gehouden met de invloed van de dalende luchtstroom
die wordt veroorzaakt door de hoge gebouwen rondom de unit.
b. Als het apparaat wordt geïnstalleerd op plaatsen waar de
stroomsnelheid van de lucht hoog is, zoals op het dak, kunnen
maatregelen worden genomen, waaronder verzonken omheinin-
gen en persiennes, om te voorkomen dat de turbulente stroming
de luchtstroom die de unit binnenkomt, verstoort. Als het appa-
raat moet worden voorzien van een verzonken omheining, mag
de hoogte van de laatste niet hoger zijn dan die van de eerste;
als persiennes nodig zijn, moet het totale verlies aan statische
druk lager zijn dan de statische druk buiten de ventilator. De
ruimte tussen de unit en de verzonken omheining of persiennes
moet ook voldoen aan de eis van de minimale inbouwruimte van
het apparaat.
c. Als de unit in de winter moet werken en de installatieplaats
kan bedekt zijn met sneeuw, moet het apparaat hoger dan het
sneeuwoppervlak worden geplaatst om ervoor te zorgen dat de
lucht soepel door de spoelen kan stromen.
d. Om terugstroming van de lucht in de condensor en bedrijfssto-
ringen van de unit te voorkomen, kan de parallelle installatie van
meerdere modulaire units de richting en afstand volgen zoals
aangegeven in Afb. 6-4, Afb. 6-5 en Tabel 6-2.
6
$
%
'
&
*
Inlet of air flow
Inlet of air flow
Inlet of air flow
Inlet of air flow
Main unit
Main unit
Top view
Front view
Afb. 6-4 Installatie van één unit
$
%
&
'
Inlet of air flow
Main unit Main unitMain unit
Main unit Main unitMain unit
Main unit Main unitMain unit
)
(
(
(
(
(
(
)
)
)
Inlet of air flow
Bovenaanzicht
Afb. 6-5 Installatie van meerdere units
Tabel 6-2 (unit: mm)
Installatieruimte
A≥800
B≥2000
C≥2000
D≥800
E≥800
F≥1100
G≥6000
7
6.3 Installatiefundering
6.3.1 Basisstructuur
Bij het ontwerp van de basisconstructie van de buitenunit moet re-
kening worden gehouden met de volgende overwegingen:
a. Een stevige basis voorkomt overmatige trillingen en geluidshin-
der. De onderkant van de buitenunit moet worden aangebracht
op een stevige ondergrond of op structuren die sterk genoeg zijn
om het gewicht van de unit te dragen.
b. De basis moet minstens 200 mm hoog zijn om voldoende toe-
gang te bieden voor de installatie van leidingen. Bij de basis-
hoogte moet ook rekening worden gehouden met de bescher-
ming tegen sneeuw.
c. Zowel stalen als betonnen sokkels kunnen geschikt zijn.
d. Een typisch ontwerp van de betonnen sokkel wordt getoond in
Afb. 6-6. Een typische betonspecicatie is 1 deel cement, 2 de-
len zand en 4 delen steenslag met wapeningsstaal. De randen
van de ondergrond moeten afgeschuind worden.
e. Om ervoor te zorgen dat alle contactpunten even veilig zijn,
moet de ondergrond volledig vlak zijn. Het basisontwerp moet
ervoor zorgen dat de punten op de voetstukken van de unit, die
ontworpen zijn voor een dragende ondersteuning, volledig wor-
den ondersteund.
ŐPP
Concrete base
hŐ200mm
Rubber anti-vibration pads
Solid ground / surface
Ő200mm
Outdoor unit
Afb. 6-6 Vooraanzicht van de basisstructuur
6.3.2 Assemblagetekening voor de
installatiefundering van de unit
a. De unit moet zich op de vlakke fundering, de begane grond of
het dak bevinden, die het gewicht van het apparaat en het ge-
wicht van het onderhoudspersoneel kan dragen. Zie tabel 12-1
(tabel met de van toepassing zijnde modellen en parameters)
voor het gewicht.
b. Als de unit zo hoog staat dat het voor onderhoudspersoneel las-
tig is om onderhoud uit te voeren, kan de geschikte steiger rond
het apparaat worden geplaatst.
c. De steiger moet het gewicht van het onderhoudspersoneel en de
onderhoudsfaciliteiten kunnen dragen.
d. Het onderste frame van de unit mag niet in het beton van de in-
stallatiefundering worden ingebed.
e. Er moet een afvoergoot worden voorzien voor afvoer van het
condensaat dat zich op de warmtewisselaars kan vormen wan-
neer de units in de verwarmingsmodus draaien. De afvoer moet
ervoor zorgen dat het condensaat verwijderd van wegen en
voetpaden wordt afgevoerd, vooral op plaatsen waar het klimaat
zodanig is dat het condensaat kan bevriezen.

Drainage channel
Anchor bolt



Inlet and outlet
pipe side
Electric control
box side
(unit: mm)
Afb. 6-7 Bovenaanzicht van het schema van de
installatieafmetingen van KEM-30 DNS3

Drainage channel
Anchor bolt



Electric control
Inlet and outlet
box side
pipe side
(unit: mm)
Afb. 6-8 Bovenaanzicht van het schema van de
installatieafmetingen van KEM-60 DNS3

Anchor bolt



Inlet and outlet
pipe side
Drainage channel
Electric control
box side
(unit: mm)
Afb. 6-9 Bovenaanzicht van het schema van de
installatieafmetingen van KEM-90 DNS3
8
6.4 Installatie van dempingssystemen
6.4.1 Dempingssystemen
Door middel van de montagegaten op het stalen frame van de
onderkant van de unit kan het apparaat betrouwbaar op de funde-
ring worden bevestigd met een veerdemper. Zie afb. 6-7, 6-8, 6-9
(Schematische weergave van de installatieafmetingen van de unit)
voor details over de hartafstand van de installatiegaten. De dem-
per wordt niet met de unit meegeleverd en moet door de gebruiker
worden gekozen in overeenstemming met de relevante vereisten.
Wanneer het apparaat op een hoog dak of een trillingsgevoelige
plaats wordt geïnstalleerd, dient u de relevante personen te raad-
plegen alvorens de demper te selecteren.
6.4.2 Stappen voor de installatie van de demper
Stap 1. Zorg ervoor dat de vlakheid van de betonnen fundering bin-
nen ±3mm ligt en plaats de unit vervolgens op het dempkussen.
Stap 2. Til de unit op tot de hoogte die geschikt is voor de installatie
van het dempingssysteem.
Stap 3. Verwijder de klemmoeren van de demper. Plaats de unit op
de demper en lijn de bevestigingsgaten van de demper uit met de
bevestigingsgaten aan de onderkant van de unit.
Stap 4. Breng de klemmoeren van de demper weer aan in de be-
vestigingsgaten aan de onderkant van de unit en draai ze vast in
de demper.
Stap 5. Stel de hoogte van de onderkant van de demper in en
schroef de stelbouten vast. Draai de bouten met één draai vast om
een gelijke hoogteverstelling van de demper te garanderen.
Stap 6. De klembouten kunnen worden aangedraaid nadat de juis-
te hoogte is bereikt.
OPMERKING
Het is aan te bevelen om de demper op de fundering te beves-
tigen met de gaten die daarin zijn voorzien. Nadat de unit op de
fundering is geplaatst, mag de met de unit verbonden demper
niet worden verplaatst en mag de centrale klemmoer niet worden
vastgedraaid voordat de demper belast wordt.
Damping device
Anchor bolt
Nut
Ferrol
Afb. 6-10 Installatie van de demper
6.5 Installatie van een systeem ter
bescherming tegen de ophoping van
sneeuw en harde wind
Bij de installatie van een luchtgekoelde warmtepompkoeler op een
plaats met zware sneeuwval is het noodzakelijk om maatregelen
ter bescherming tegen sneeuw te nemen om een probleemloze
werking van de apparatuur te garanderen.
Anders wordt de luchtstroom geblokkeerd door de opeenhoping
van sneeuw en kunnen er problemen met de apparatuur ontstaan.
(e) Equipment covered with snow
(d) Air inlet blocked by snow
(b) Snow accumulated
on the top plate
(
c) Snow falling on the equipment
(a) Buried in the snow
Monsoon
Afb. 6-11 Door sneeuw veroorzaakte problemen
6.5.1 Gebruikte maatregelen ter voorkoming van
door sneeuw veroorzaakte problemen
a. Maatregelen ter voorkoming van de ophoping van sneeuw
De hoogte van de basis moet ten minste gelijk zijn aan de voor-
spelde sneeuwhoogte in de omgeving.
Outdoor
unit
Base height
Afb. 6-12 Basishoogte voor sneeuwpreventie
b. Maatregelen ter bescherming tegen bliksem en sneeuw
Controleer de installatieplaats grondig; installeer de apparatuur
niet onder luifels of bomen of op een plaats waar zich sneeuw
opstapelt.
6.5.2 Voorzorgsmaatregelen voor het ontwerp van
een sneeuwhoes
a. Om te zorgen voor een luchtstroom die voldoende is voor de
luchtgekoelde warmtepompkoeler, moet een beschermkap
worden ontworpen om de stofbestendigheid met 1 mm H2O of
minder dan de toelaatbare externe statische druk van de lucht-
gekoelde warmtepompkoeler te verlagen.
b. De beschermkap moet sterk genoeg zijn om het gewicht van
de sneeuw en de druk veroorzaakt door harde wind en storm te
weerstaan.
c. De beschermkap mag geen kortsluiting in het luchtafvoer- en
aanzuigcircuit veroorzaken.
9
7. AANSLUITSCHEMA VAN HET LEIDINGSYSTEEM
Dit is het watersysteem van de standaardmodule.
Expansion tank
Water replenishing
Dirt discharge valve
Drain valve
Two-way valve
Three-way valve
Terminal
Auxiliary electric heater
unit
unit
Y-type filter,
requiring≥ 40 meshes
unit
Uitleg van de symbolen
Hoofdafsluiter Manometer Buigzame
verbinding Schuifafsluiter Automatische afvoerklep
Y-vormig lter Thermometer Circulatiepomp Eenweg-
sklep
Fig.7 -1 Aansluitschema van het leidingsysteem
OPMERKING
De verhouding van de tweewegskleppen op de terminal mogen de 50% niet overschrijden.
10
8. OVERZICHT VAN DE UNIT
8.1 Hoofdonderdelen van de units

inlet of water
inlet of air
outlet of air
outlet of water
Afb. 8-1 Hoofdonderdelen van de KEM-30 DNS3

inlet of water
inlet of air
outlet of air
outlet of water
Afb. 8-2 Hoofdonderdelen van de KEM-60 DNS3
11

inlet of water
inlet of air
outlet of air
outlet of water
Afb. 8-3 Hoofdonderdelen van de KEM-90 DNS3
Nr. 1 2 3 4 5 6 7
NAAM Luchtuit-
laat Bovenkap Elektrische
schakelkast Compressor Verdamper Condensor Waterinlaat
Nr. 8 9 10
NAAM Luchtinlaat
Wateruitlaat
Draadgestuurde
bediening
12
8.2 Openmaken van de unit
Door middel van een afneembaar servicepaneel kan het onderhoudspersoneel gemakkelijk toegang krijgen tot de interne componenten van
de unit.
Door
1
Door 3Door 4
Door 2
Afb. 8-4 Deuren van de KEM-30 DNS3
Door
1
Door 3Door 4
Door 2
Afb. 8-5 Deuren van de KEM-60 DNS3
Door
1
Door 3Door 4Door 2
Afb. 8-6 Deuren van de KEM-90 DNS3
Deur 1 geeft toegang tot het compartiment met waterleidingen en de waterzijdige warmtewisselaar.
Deuren 2/3/4 geven toegang tot de componenten van het koelsysteem en de elektrische onderdelen.
13
8.3 Systeemoverzicht
8.3.1 Schema van de KEM-30 DNS3
Afb. 8-7 is het functieschema van de KEM-30 DNS3.
9
21
10
26
12
32
15 35
inlet
outlet
20
19
18
33
36
27
28
1
2
6
8
22
23
7
24
34
37 39
38
14
13
3
4
5
11
16 17
29
30
31 40
25
Afb.8-7 Functieschema van de KEM-30 DNS3
Tabel 8-1
Legenda
1 DC-invertergestuurde compressor 21 Systeemdruksensor
2 Carterverwarmer 22 Veiligheidsklep
3Perstemperatuursensor 1 van de DC-invertergestuurde
compressor 23 Damp-vloeistofscheider
4Perstemperatuursensor 2 van de DC-invertergestuurde
compressor 24 Manometerpakking (lagedrukzijde)
5 Perstemperatuurschakelaar 25 Aanzuigtemperatuursensor
6 Hogedrukschakelaar 26 Filter
7 Manometerpakking (hogedrukzijde) 27 Capillair
8 Oliescheider 28 Elektromagnetische snelle olieterugstroomklep
9 Vierwegs klep 29 Lagedrukschakelaar
10 DC-ventilator 30 Filter
11 Condensor 31 Capillair
12 Uitlaattemperatuursensor spoel 32 Buitentemperatuursensor
13 Uitlaattemperatuursensor spoeleinde 33 Waterinlaattemperatuursensor unit
14 Filter 34 Veiligheidsklep
15 Elektronische expansieklep 35 Ontluchtingsklep
16 Filter 36 Wateruitlaattemperatuursensor unit
17 Hogedrukvat 37 Waterstroomschakelaar
18 Antivriesverwarmer van de platenwarmtewisselaar 38 Handmatige waterafvoerklep
19 Antivriestemperatuursensor 2 waterzijde 39 Totale afvoerwatertemperatuursensor
20 Antivriestemperatuursensor 1 waterzijde 40 Platenwarmtewisselaar
14
8.3.2 Schema van de KEM-60 DNS3
Afb. 8-8 is het functieschema van de KEM-60 DNS3.
56
12
14
29
15 16
35
18
40
21
34
28
27
48
26
41
44
36
37
1
3
25
33
13
31
32
11
30
43
inlet
outlet
42
45 46
47
23
22
20
19
78
24
4
2
9 10
17
38
39
Afb.8-8 Functieschema van de KEM-60 DNS3
Tabel 8-2
Legenda
1 DC-invertergestuurde compressor 125 Hogedrukvat
2 DC-invertergestuurde compressor 2 26 Antivriesverwarmer van de platenwarmtewisselaar
3 Carterverwarmer 1 27 Antivriestemperatuursensor 2 waterzijde
4 Carterverwarmer 2 28 Antivriestemperatuursensor 1 waterzijde
5Perstemperatuursensor 1 van de DC-invertergestuurde
compressor 29 Systeemdruksensor
6Perstemperatuursensor 2 van de DC-invertergestuurde
compressor 30 Manometerpakking (lagedrukzijde)
7 Perstemperatuurschakelaar 1 31 Veiligheidsklep
8 Perstemperatuurschakelaar 2 32 Damp-vloeistofscheider
9 Eenwegsklep 1 33 Aanzuigtemperatuursensor
10 Eenwegsklep 2 34 Lagedrukschakelaar
11 Manometerpakking (hogedrukzijde) 35 Filter
12 Hogedrukschakelaar 36 Capillair
13 Oliescheider 37 Elektromagnetische snelle olieterugstroomklep
14 Vierwegs klep 38 Filter
15 DC-ventilator 1 39 Capillair
16 DC-ventilator 2 40 Buitentemperatuursensor
17 Condensor 41 Waterinlaattemperatuursensor unit
18 Uitlaattemperatuursensor spoel 42 Veiligheidsklep
19 Uitlaattemperatuursensor spoeleinde 43 Ontluchtingsklep
20 Filter 44 Wateruitlaattemperatuursensor unit
21 Elektronische expansieklep 45 Waterstroomschakelaar
22 Eenwegsklep 3 46 Totale afvoerwatertemperatuursensor
23 Capillair 47 Handmatige waterafvoerklep
24 Filter 48 Platenwarmtewisselaar
15
8.3.3 Schema van de KEM-90 DNS3
Afb. 8-9 is het functieschema van de KEM-90 DNS3.
7
34
12
910
8
13
15
16
41
46
18 19
23
47
21
20 25
30
29
26
28
27
31
32
34
36
37
39
60
38
53
56
45
48
49
17
22
43
14
44
24
55
inlet
outlet
54
58
57 59
42
56
11 12
33
35
52
50
51
40
Afb.8-9 Functieschema van de KEM-90 DNS3
Tabel 8-3
Legenda
1 DC-invertergestuurde compressor 1 31 Unit voor het koelen van de elektronische schakelkast
2 DC-invertergestuurde compressor 2 32 Elektromagnetische omleidingsklep vloeistofzijde
3 Carterverwarmer 1 33 Eenwegsklep 4
4 Carterverwarmer 2 34 Elektronische expansieklep 2
5 Elektromagnetische klep voor verhoogde dampinspuiting 1 35 Eenwegsklep 5
6 Elektromagnetische klep voor verhoogde dampinspuiting 2 36 Filter
7 Perstemperatuurschakelaar 1 37 Hogedrukvat
8 Perstemperatuurschakelaar 2 38 Antivriesverwarmer van de platenwarmtewisselaar
9Perstemperatuursensor 1 van de DC-invertergestuurde compressor 39 Antivriestemperatuursensor 2 waterzijde
10 Perstemperatuursensor 2 van de DC-invertergestuurde compressor 40 Antivriestemperatuursensor 1 waterzijde
11 Eenwegsklep 1 41 Systeemdruksensor
12 Eenwegsklep 2 42 Veiligheidsklep
13 Hogedrukschakelaar 43 Damp-vloeistofscheider
14 Manometerpakking (hogedrukzijde) 44 Manometerpakking (lagedrukzijde)
15 Oliescheider 45 Lagedrukschakelaar
16 Vierwegs klep 46 Aanzuigtemperatuursensor
17 DC-ventilator 1 47 Filter
18 DC-ventilator 2 48 Capillair
19 DC-ventilator 3 49 Elektromagnetische snelle olieterugstroomklep
20 Condensor 50 Filter
21 Uitlaattemperatuursensor spoel 51 Capillair
22 Uitlaattemperatuursensor spoeleinde 52 Buitentemperatuursensor
23 Filter 53 Waterinlaattemperatuursensor unit
24 Eenwegsklep 3 54 Veiligheidsklep
25 Elektronische expansieklep 1 55 Ontluchtingsklep
26 Economiser 56 Wateruitlaattemperatuursensor unit
27 EVI Elektronische expansieklep 3 57 Totale afvoerwatertemperatuursensor
28 Koelmiddelinlaattemperatuur van de EVI platenwarmtewisselaar 58 Waterstroomschakelaar
29 Koelmiddeluitlaattemperatuur van de EVI platenwarmtewisselaar 59 Handmatige waterafvoerklep
30 Multifunctionele elektromagnetische klep 60 Platenwarmtewisselaar
16
8.4 Hoofdprintplaat van de buitenunit
HOOFDPRINTPLAAT
In tabel 8-4 worden de beschrijvingen van de etiketten vermeld.
1 2 3 4 5 6 7 8 9
34
33
32
31
30
29
10
11
12
13
14
15
16
28 27 26 25 24 23 22 21 20 19 18 17
Afb. 8-11 Hoofdprintplaat van de KEM-90 DNS3
Tabel 8-4
Nr. Inhoud
1CN1: Aansluiting pomp 1
2CN30: Aansluiting vermogenssequentiedetectie
3S5: DIP-schakelaars
4CN72: Voeding naar gebruikersinterface
5ENC2: DIP-schakelaar voor vermogensselectie
6ENC1: DIP-schakelaar voor het sturen van buitenunits
7DSP1: Digitaal display
8FUS1: Zekering
9CN43: Opgenomen vermogen
10 CN12_1, CN12_2: Elektromagnetische klep (SV4) aandrijfpoorten
11 IC25: Hoofdstuurchip
12 CN64: Debugpoort
13 CN6: Aandrijfpoort van vierwegsklep
14 CN5, CN5_1: Aansluiting verwarmers van waterzijdige warmtewisselaar
15 CN4, CN4_1: Aansluiting verwarmers van waterstroomschakelaar
16 CN3, CN3_1: Aansluitingen carterverwarmer van compressor
17 CN52, CN53: Communicatiepoorten van ventilatorinvertermodule
17
18 CN50, CN51: Communicatiepoorten van compressorinvertermodule
19 CN55: EXV-aandrijfpoort
20 CN60, CN71: Communicatiepoorten van draadgestuurde bediening
21 CN24: Buitentemperatuursensor en luchtzijdige koelmiddeluitlaattemperatuursensor
aansluitingen
22 CN69: Waterzijdige warmtewisselaar antivriestemperatuursensor 1 spoeleinde uitlaattemperatuur
Aansluitingen van perstemperatuursensor 2 en perstemperatuursensor 1
23
CN31: Aansluitingen van luchtaanzuigtemperatuursensor, antivriestemperatuursensor 2 van
waterzijdige warmtewisselaar, wateruitlaatsensor van waterzijdige warmtewisselaar,
waterinlaattemperatuursensor van waterzijdige warmtewisselaar en gecombineerde
wateruitlaattemperatuursensor
24 CN40: Aansluiting systeemdruksensor
25 CN41, CN42: Aansluitingen van temperatuursensor 1 van de invertermodule en temperatuursensor 2
van de invertermodule aansluitingen temperatuursensor 2
26 CN62: Aansluitingen AC-indicator A en AC-indicator B
27 CN65: Aansluiting lagedrukschakelaar
28 CN47: Aansluitingen hogedrukschakelaar en perstemperatuurschakelaar(s)
29 CN58, CN59: Communicatiepoorten AC-lterplaat
30 CN44: Aansluitingen waterstroomschakelaar, afstandsbedieningsfunctie van aan/uit en koelen/
verwarmen
31 IC10: EEPROM
32 CN21: Aansluiting alarm op afstand
33 CN19_N: Aansluiting elektrische bijverwarming N-lijn
34 CN19_L: Aansluiting elektrische bijverwarming N-lijn
In tabel 8-5 worden de beschrijvingen van de etiketten vermeld.

































  


Afb. 8-11 Hoofdprintplaat van de KEM-90 DNS3
18
Tabel 8-5
Nr. Gedetailleerde informatie
1
CN30: Ingang van de driefasige vierdraadsvoeding (foutcode E1)
Ingang van de transformator, 220-240V wisselstroom. (geldt alleen voor de hoofdunit)
Er moeten tegelijkertijd drie fasen L1, L2 en L3 van de voeding bestaan en het verschil van de fasehoek dient onderling
120º te zijn. Als niet wordt voldaan aan deze voorwaarden, kan er een fout in de fasesequentie optreden of kan er een fase
ontbreken, waarna een foutcode wordt weergegeven. Als de stroomvoorziening weer teruggaat in de normale toestand,
wordt de fout verwijderd. Let op: een faseverschuiving en fasedislocatie van de voeding worden in de eerste periode na het
aansluiten van de voeding gedetecteerd en niet terwijl het apparaat in bedrijf is.
2CN12: Elektromagnetische klep voor snelle terugstroom van de olie
3CN80: Elektromagnetische inspuitklep van compressorsysteem B
4CN47: Elektromagnetische inspuitklep van compressorsysteem A
5CN5: Aansluiting verwarmers van waterzijdige warmtewisselaar
6CN40: Multifunctionele elektromagnetische klep
7CN13: Stroomaansluiting van de waterzijdige warmtewisselaarverwarmers
8CN41: Elektromagnetische vloeistofomleidingsklep
9CN42: Carterverwarmer
10 CN6: Vierwegsklep
11 CN43: Carterverwarmer
12 CN4/CN11: Elektrische verwarmer van de waterstroomschakelaar
13 CN14: Driewegsklep (heetwaterklep)
14
CN83: Pomp
1) Na ontvangst van de inbedrijfstellingsinstructie wordt de pomp onmiddellijk opgestart en blijft de opstarttoestand altijd
in bedrijf.
2) Als het koelen of het verwarmen wordt stopgezet, zal de pomp 2 minuten nadat alle modules gestopt zijn met werken,
worden uitgeschakeld.
3) In geval van stopzetting in de pompmodus kan de pomp direct worden uitgeschakeld.
15
CN83: COMP-STATE, aansluiten met een aircolampje om de toestand van de compressor aan te geven
Let op: de werkelijk gedetecteerde waarde van de controlepoort van de pomp is ON/OFF, maar niet 220-230V
stuurstroomtoevoer, dus er moet speciale aandacht worden besteed aan de installatie van het licht.
19
Nr. Gedetailleerde informatie
16
CN2: HEAT1. Bijverwarming van de leidingen
Let op: de werkelijk gedetecteerde waarde van de controlepoort van de pomp is ON/OFF, maar niet 220-230V
stuurstroomtoevoer, dus er moet speciale aandacht worden besteed aan de installatie van de bijverwarming van de
leidingen.
17
CN85: De uitgang van het alarmsignaal van de unit (ON/OFF-signaal)
Let op: de werkelijk gedetecteerde waarde van de controlepoort van de pomp is ON/OFF, maar niet 220-230V
stuurstroomtoevoer, dus er moet speciale aandacht worden besteed aan de installatie van de uitgang van het
alarmsignaal.
18 Bescherming van de perstemperatuurschakelaar (veiligheidscode P0, beschermt de compressor tegen oververhitting
115 ºC)
19 CN71: Systeem elektronische expansieklep 2 Gebruikt voor het koelen.
20 CN72: EVI elektronische expansieklep. Gebruikt voor EVI.
21 CN70: Systeem elektronische expansieklep 1 Gebruikt voor het verwarmen.
22 CN60: Communicatie buitenunits of HMI-communicatiepoort
23 CN61: Communicatie buitenunits of HMI-communicatiepoort
24 CN64: Communicatiepoorten van ventilatorinvertermodule
25 CN65: Communicatiepoorten van compressorinvertermodule
26 CN300: Programma brandt in poort (WizPro200RS programmeertoestel).
27 IC10: EEPROM-chip
28
CN1: ingangspoort van temperatuursensoren
T4: buitentemperatuursensor
T3A/T3B: leidingtemperatuursensor van de condensor
T5: temperatuursensor van het waterreservoir
T6A: Koelmiddelinlaattemperatuur van de EVI platenwarmtewisselaar
T6B: Koelmiddelinlaattemperatuur van de EVI platenwarmtewisselaar
29 CN16: Systeemdruksensor
30
CN31: Ingangspoort van temperatuursensoren
Th: Systeem aanzuigtemperatuursensor
Taf2: Waterzijdige antivriestemperatuursensor
Two: Wateruitlaattemperatuursensor unit
Twi: Waterinlaattemperatuursensor unit
Tw: Totale wateruitlaattemperatuursensor wanneer diverse units parallel geschakeld zijn
31 CN3: Module 1 temperatuursensor
32 CN10: Module 2 temperatuursensor
33
CN15: Stroomdetectie van de ingangspoort van het compressorsysteem
INV1: Stroomdetectie van de compressor A
INV2: Stroomdetectie van de compressor B
20
Nr. Gedetailleerde informatie
34
CN69: Ingangspoort van temperatuursensoren
Tp1: DC-invertergestuurde compressor 1 perstemperatuursensor
Tp2: DC-invertergestuurde compressor 2 perstemperatuursensor
Tz/7: uitlaattemperatuursensor spoeleinde
Taf1: Waterzijdige antivriestemperatuur
35 CN19: Laagspanningsbeveiligingsschakelaar. (Veiligheidscode P1)
36 CN91: Driefasige beveiliging uitgangschakelaar (Veiligheidscode E8)
37 CN58: Stuurpoort van ventilatorrelais
38 CN8: Afstandsfunctie van koel/verwarmingssignaal
39 CN8: Afstandsfunctie van aan/uit-signaal
40 CN8: Signaal van waterstroomschakelaar
41
SW3: UP-knop (omhoog)
a) Selecteer verschillende menu's in het menuselectiescherm.
b) Voor inspectie ter plaatse onder de juiste voorwaarden.
SW4: DOWN-knop (omlaag)
a) Selecteer verschillende menu's in het menuselectiescherm.
b) Voor inspectie ter plaatse onder de juiste voorwaarden. SW5: Menuknop
Druk hierop om naar het menuselectiescherm te gaan. Druk daarna nogmaals op de knop om terug te gaan naar het
vorige menu.
SW6: OK-knop
Ga naar het submenu of bevestig de geselecteerde functie door deze knop kort in te drukken.
42
Digitale buis
1) In stand-by wordt het adres van de module weergegeven;
2) Bij normaal bedrijf wordt 10. weergegeven (10 wordt gevolgd door een punt).
3) In geval van een storing of beveiliging wordt de foutcode of de beveiligingscode weergegeven.
43
S5: DIP-schakelaar
S5-3: Normale besturing, geldig voor S5-3 OFF (fabriekswaarde).
Besturing op afstand, geldig voor S5-3 ON.
44 CN7: Schakelpoort voor doelwatertemperatuur.
45 ENC2: POWER
DIP-schakelaar voor vermogensselectie, standaard is dat 2
46 CN74: De voedingspoort van de HMI. (DC9V)
47 ENC4: NET_ADDRESS
DIP-schakelaar 0-F van het netwerkadres van de buitenunit is ingeschakeld, wat adres 0-15 vertegenwoordigt
48
S12: DIP-schakelaar
S12-1: Geldig voor S12-1 ON (fabriekswaarde).
S12-2: Besturing van één waterpomp, geldig voor S12-2 OFF (fabriekswaarde)
Besturing van meerdere waterpompen, geldig voor S12-2 ON.
S12-3: Normale koelmodus, geldig voor S12-3 OFF (fabriekswaarde).
Koelen op lage temperatuur, geldig voor S12-3 ON.
ATTENTIE
a. Fouten
Wanneer de hoofdunit defecten vertoont, stopt hij met werken en alle andere units stoppen ook met functioneren;
Wanneer de ondergeschikte unit storingen vertoont, stopt alleen die unit met werken en worden andere units niet beïnvloed.
b. Beveiliging
Wanneer de hoofdunit beveiligd is, stopt alleen die unit met werken en blijven de andere units gewoon werken.
Wanneer de ondergeschikte unit onder bescherming is, stopt alleen die unit met werken en worden andere units niet
beïnvloed.
21
8.5 Elektrische leidingen
8.5.1 Elektrische leidingen
VOORZICHTIG
1. Voor de airconditioner moet een speciale voeding worden toege-
past, waarvan de spanning moet overeenkomen met de nominale
spanning.
2. De bedrading moet worden uitgevoerd door vakkundige technici
volgens de etikettering op het schakelschema.
3. De voedingskabel en de aardingsdraad moeten worden aangeslo-
ten op de geschikte klemmen.
4. De voedingskabel en de aardingsdraad moeten met geschikt ge-
reedschap worden bevestigd.
5. De klemmen waarmee de voedingskabel en de aardingsdraad zijn
aangesloten, moeten volledig worden vastgemaakt en regelmatig
worden gecontroleerd, voor het geval dat ze buigzaam worden.
6. Gebruik alleen de door ons bedrijf gespecificeerde elektrische
componenten en laat installatie en technische diensten door de
fabrikant of een bevoegde dealer uitvoeren. Als de aansluiting
van de bedrading niet in overeenstemming is met de elektrische
installatienorm, kan een storing van de regelaar, een elektronische
schok, enz. worden veroorzaakt.
7. De aangesloten vaste draden moeten voorzien zijn van volledige
uitschakelingsinstrumenten met minstens 3 mm contactscheiding.
8. Stel lekkagebeveiligingen in volgens de eisen van de nationale
technische norm voor elektrische apparatuur.
9. Voer na voltooiing van alle bedradingen een zorgvuldige controle
uit voordat u de voeding aansluit.
10. Lees de etiketten op de elektrische kast zorgvuldig.
11. De gebruiker mag de bediening niet proberen te repareren, aan-
gezien een verkeerde reparatie elektrische schokken, schade aan
de controller, enz. kan veroorzaken. Als de gebruiker een repa-
ratie nodig heeft, wordt hij verzocht contact op te nemen met de
onderhoudsdienst.
12. De aanduiding van het netsnoertype is H07RN-F.
8.5.2 KEM-30 DNS3 en KEM-60 DNS3
DIP-schakelaar, knoppen en digitaal display, positie van de
componenten.
DSP1 DSP2
4
S5
Afb. 8-12 Displayposities
8.5.3 KEM-90 DNS3
DIP-schakelaar, knoppen en digitaal display, positie van de
componenten.
S5
ENC2
POWER
ENC4
NET_ADDRESS
S12
DSP1 DSP2
Afb. 8-13 Displayposities
8.5.4 Instructies met betrekking tot de DIP-
schakelaar
De denities voor de DIP-schakelaar van de KEM-30 DNS3 en de
KEM-60 DNS3 zijn anders dan die van de KEM-90 DNS3. Zie tabel
8-6 voor instructies m.b.t. DIP-schakelaars van de KEM-30 DNS3
en de KEM-60 DNS3, en tabel 8-7 voor de KEM-90 DNS3.
Tabel 8-6 KEM-30 DNS3 en KEM-60 DNS3
ENC1 0-F
0-F geldig voor de instelling
van het adres van de unit op
de DIP-schakelaars; 0 geeft de
hoofdunit aan en 1-F de hulpunits
(parallelschakeling) (standaard 0)
ENC2 0-5
DIP-schakelaar voor
vermogensselectie
(KEM-30 DNS3 defaultwaarde 2)
(KEM-60 DNS3 defaultwaarde 5)
S5-1
4
OFF
Normale koelmodus
Geldig voor S5-1 OFF
(fabriekswaarde)
ON Lagetemperatuurkoelmodus
Geldig voor S5-1 ON
S5-3
4
OFF
Besturing van één waterpomp
Geldig voor S5-3 OFF
(fabriekswaarde)
ON
Besturing van meerdere
waterpompen
Geldig voor S5-3 ON
S5-4
4
OFF
Normale besturing
Geldig voor S5-4 OFF
(fabriekswaarde)
ON Afstandsbediening geldig voor S5-4
ON
22
Tabel 8-7 KEM-90 DNS3
ENC2 2
DIP-schakelaar voor
vermogensselectie
(KEM-90 DNS3
defaultwaarde 2)
ENC4 0-F
0-F geldig voor de instelling
van het adres van de unit op de
DIP-schakelaars
0 geeft de hoofdunit aan en 1-F
de hulpunits
(parallelschakeling) (standaard 0)
S5-3
OFF
Normale besturing
Geldig voor S5-3 OFF
(fabriekswaarde)
ON Afstandsbediening geldig voor
S5-3 ON
S12-1 ON geldig voor S2-1 ON
(fabriekswaarde)
S12-2
OFF
Besturing van één waterpomp
Geldig voor S12-2 OFF
(fabriekswaarde)
ON
Besturing van meerdere
waterpompen
Geldig voor S12-2 ON
S12-3
OFF
Normale koelmodus
Geldig voor S12-3 OFF
(fabriekswaarde)
ON Lagetemperatuurkoelmodus
Geldig voor S12-3 ON
8.5.5 Instructies voor de knoppen
De instructies voor de knoppen zijn voor de KEM-30 DNS3, de
KEM-60 DNS3 en de KEM-90 DNS3 gelijk. Zie de instructies
hieronder:
MENU-knop:
Druk 5 seconden op de knop om naar het menuselectiescherm te
gaan.
Druk er kort op om weer naar het vorige menu te gaan.
OK-knop:
Druk kort op deze knop om naar het submenu te gaan of de
geselecteerde functie te bevestigen.
UP-knop/DOWN-knop (omhoog/omlaag):
a) Selecteer verschillende menu's in het menuselectiescherm
b) Gebruikt voor steekproefsgewijze controles in andere
omstandigheden
8.5.6 Instructies met betrekking tot de
menuselectie
De instructies voor de menuselectie zijn voor de KEM-30 DNS3,
de KEM-60 DNS3 en de KEM-90 DNS3 gelijk. Zie de instructies
hieronder:
Druk op de menuknop om naar het menuselectiescherm te gaan
en n10 wordt weergegeven (dit gebeurt als er binnen 10 seconden
geen knop wordt ingedrukt). Gebruik de up/down-knop om
verschillende niveau-1-menu's te selecteren (n11~nd1).
Druk de bevestigingsknop in om naar het niveau-2-menu te gaan
en n1 wordt weergegeven (x geeft 1~d aan). Gebruik na het
openen van het niveau-2 menu de up/down-knop om verschillende
niveau-2-menu's te selecteren en nxy wordt weergegeven (x geeft
het nummer van het niveau-1-menu aan; y geeft het nummer van
het niveau-2-menu aan).
Gebruik de bevestigingsknop om het specieke menucommando te
bevestigen.
8.5.7 Instructies met betrekking tot de menutypes
Voor de KEM-90 DNS3 is de functie menutype niet beschikbaar Zie
tabel 8-8 voor instructies over menutypes van de KEM-30 DNS3 en
de KEM-60 DNS3.
Tabel 8-8 KEM-30 DNS3 en KEM-60 DNS3
MENU FUNCTIE OPMERKING
n40
Tijd 1 van stille modus 6/10 u (fabriekswaarde)
n41
Tijd 2 van stille modus 6/12 u
n42
Tijd 3 van stille modus 8/10 u
n43
Tijd 4 van stille modus 8/12 u
n51
Stille modus 1 Stille modus
n52
Stille modus 2 Superstille modus
n53
Stille modus 3Geen stille modus
(fabriekswaarde)
23
8.5.8 Vragendisplay
Controleer steekproefgewijs de parameters met behulp van de
UP/DOWN-toetsen in de niet-menumodus. De instructies voor de
weergave van de steekproefvolgorde van de KEM-30 DNS3 en de
KEM-60 DNS3 zijn anders dan die van de KEM-90 DNS3. Zie tabel
8-9 voor instructies m.b.t. de steekproefvolgorde van de KEM-30
DNS3 en de KEM-60 DNS3, en tabel 8-10 voor de KEM-90 DNS3.
Tabel 8-9 KEM-30 DNS3 en KEM-60 DNS3
Weergave
digitale buis
Item voor steekproef
Stand-by: Adres buitenunits (L88)
+ aantal gekoppelde units (R88)
On: weergavefrequentie
Ontdooien: dF en bedrijfsfrequentie knipperen
afwisselend met tussenpozen van 1 seconde
Bij Pb-bescherming knipperen Pb en de
werkfrequentie afwisselend met intervallen van 1
seconde.
0.xx Adres buitenunits
1.xx 30kW toont 12, 60kW toont 24
2.xx Aantal units (met inbegrip van hoofdunit)
3.xx 3 weergegeven
4.xx Werkingsmodi (8 OFF, 0 Stand-by, 1 Koelen en 2
Verwarmen)
5.xx Ventilatorsnelheid
6.xx 0 weergegeven
7.xx T3
8.xx T4
9.xx T5 (gereserveerd)
10.xx Taf1
11.xx Taf2
12.xx Tw
t.xxx Twi
14.xx Two
15.xx Tz/7
16.xx --
17.xx Tp1
18.xx Tp2
19.xx Tf1
20.xx Tf2
21.xx Ontlasting oververhittingsgraad Tdsh
22.xx Stroom van compressor A
23.xx Stroom van compressor B
24.xx --
25.xx Elektronische expansieklep 1 openen (/ 4)
26.xx Elektronische expansieklep 2 openen (/ 4)
27.xx Hoge druk
L.xxx Lage druk
29.xx Aanzuigoververhitting
30.xx Aanzuigtemperatuur
31.xx Selectie van de stille modus
32.xx Selectie van de statische druk
33.xx --
34.xx --
35.xx Laatste fout
36.xx
Frequentiebeperking Nr.(0: Geen frequentiebeperking;
1: Frequentiebeperking van T4; 2: Frequentiebeperking
van Tp1; 3: Frequentiebeperking van Tp2; 4:
Frequentiebeperking van Tz/7; 5: Frequentiebeperking
van TzB; 6: Frequentiebeperking van Tf1; 7:
Frequentiebeperking van Tf2; 8: Frequentiebeperking
van hoge druk H-YL; 9: Frequentiebeperking van
compressorstroom; 10: Frequentiebeperking van
spanning
37.xx
Status van het ontdooiproces (het eerste cijfer: T4
selectieoplossing; het tweede cijfer: bereik van het
schema; het derde en vierde cijfer als geheel geeft de
ontdooitijd aan)
38.xx EEPROM-fout: 1 betekent fout en 0 betekent geen fout
39.xx Ontdooi-oplossing
40.xx Aanvankelijke frequentie
41.xx Tc (+30°C) / Te (+25°C)
42.xx Aantal units dat in werking is
43.xx Softwareversie Nr.
44.xx ----
Tabel 8-10 KEM-90 DNS3
Weergave
digitale
buis
Item voor steekproef
Stand-by: Adres van buitenunits (88 links) + aantal
gekoppelde units (88 rechts )
On: weergave frequentie Ontdooien: dFdF
0.xx Adres buitenunits
1.xx 90kw toont 90
2.xx Aantal gekoppelde units (met inbegrip van hoofdunit)
3.xx 1 weergegeven
4.xx Werkingsmodus (8 - Off, 1 - Cool, 2 - Heat)
5.xx Ventilatorsnelheid (0 - 35)
6.xx 0 weergegeven
7.xx T3
8.xx T4
9.xx T5 (gereserveerd)
10.xx Taf1
11.xx Taf2
12.xx Tw
13.xx Twi
14.xx Two
15.xx Tz/7
16.xx --
17.xx Tp1
18.xx Tp2
19.xx Tf1
20.xx Tf2
21.xx Ontlasting oververhitting Tdsh
22.xx Stroom van compressor A
23.xx Stroom van compressor B
24.xx --
25.xx Elektronische expansieklep A openen (/20)
26.xx Elektronische expansieklep B openen (/ 20)
27.xx Elektronische expansieklep C openen (/ 4)
28.xx Hoge druk (Verwarmingsmodus )
L.xxx Lage druk
30.xx Aanzuigoververhitting
31.xx Aanzuigtemperatuur
32.xx
De eerste digitale buis van rechts: Stilteselectie: 0
Nacht stil; 1 - Stil; 2 - Super stil; 3 - Geen stilte
(standaard)
De tweede digitale buis van rechts: Stiltetijdselectie
(0-3) waarden hangen af van de parameters van de
draadgestuurde bediening
24
33.xx Selectie van de statische druk (0 standaard stati-
sche druk)
34.xx --
35.xx --
36.xx
Frequentiebeperking Nr. (0: Geen frequentiebe-
perking; 1: T4 Frequentiebeperking; 2: Ontlasting
frequentiebeperking; 3: Frequentiebeperking van
Tz totaal koude uitlaat; 4: Frequentiebeperking
van de module temperatuur; 5: Drukfrequen-
tiebeperking; 6: Stroomfrequentiebeperking; 7:
Spanningsfrequentiebeperking
37.xx
Ontdooiprocesstaat (het eerste cijfer:T4 selectieo-
plossing; het tweede cijfer: interval in de oplossing;
het derde en het vierde cijfer bepalen de ontdooiti-
mer tijd)
38.xx EEPROM-fout: 1 betekent fout en 0 betekent
geen fout
39.xx Ontdooi-oplossing
40.xx Aanvankelijke frequentie
41.xx Tc (Verzadigingstemperatuur behorend bij de hoge
druk in de verwarmingsmodus)
42.xx Te (Verzadigingstemperatuur behorend bij de lage
druk in de koelmodus)
43.xx T6A
44.xx T6B
45.xx Softwareversie Nr.
46.xx Laatste storing
47.xx ----
8.5.9 Voorzorgsmaatregelen elektrische leidingen
a. Bedrading, onderdelen en materialen ter plaatse moeten vol-
doen aan de lokale en nationale voorschriften en de relevante
nationale elektrische normen.
National
standard
Afb. 8-14-1 Voorzorgsmaatregelen elektrische leidingen (a)
b. Er moeten koperen kerndraden worden gebruikt
Copper core wires
Afb. 8-14-2 Voorzorgsmaatregelen elektrische leidingen (b)
c. Het is aan te raden om drieaderige afgeschermde kabels voor de
unit te gebruiken om interferenties tot een minimum te beperken.
Gebruik geen niet-afgeschermde meeraderige kabels.
Afb. 8-14-3 Voorzorgsmaatregelen elektrische leidingen (c)
d. De elektrische bedrading moet worden toevertrouwd aan vak-
mensen met de kwalicatie van elektricien.
Afb. 8-14-4 Voorzorgsmaatregelen elektrische leidingen (d)
25
8.5.10 Gegevens van de stroomvoorziening
Tabel 8-11 Selectie van de voedingsdraad en handschakelaar
Item
Model
Buitenvoeding
Voeding
Hand-
schake-
laar
Zekerin-
gen
Bedra-
ding
(<20m)
KEM-30 DNS3 380-415V
3N~50Hz 50 A 3X36A 10mm2
x5
KEM-60 DNS3 380-415V
3N~50Hz 100A 3X63A 16mm2
x5
KEM-90 DNS3 380-415V
3N~50Hz 125A 3X100A 25mm2
x5
OPMERKING
Zie de tabel hierboven voor de diameter en lengte van de voe-
dingsdraad wanneer de spanningsval op het voedingspunt bin-
nen 2% ligt. Als de kabellengte groter is dan de in de tabel aan-
gegeven waarde of als de spanningsval groter is dan de limiet,
moet de diameter van de voedingsdraad groter zijn in overeen-
stemming met de relevante regelgeving.
8.5.11 Eisen voor de voedingsbedrading
Surge
current
Grounding 3Grounding 2Grounding 1
Grounding
wire
Lightning
arrester
Power
distribution
transformer
Wrong
Grounding 3Grounding 2Grounding 1
Building
Grounding
wire
Lightning
arrester
Power
distribution
transformer
Correct
Manual
switch Fuses
Power
380-415V
3N~50Hz
Manual
switch Fuses
Power
380-415V
3N~50Hz
Unit
Unit
Afb 8-15 Eisen voor de voedingsbedrading
OPMERKING
Sluit de aardingsdraad van de bliksemafleider niet aan op de
behuizing van de unit. De aardingsdraad van de bliksemaeider
en de aardingsdraad van de voeding moeten afzonderlijk worden
gecongureerd.
8.5.12 Eisen voor de aansluiting van het netsnoer
Correct
Wrong
L1 L2 L3 N
L1 L2 L3 N
L1 L2 L3 N
L1 L2 L3 N
Afb 8-16 Eisen voor de aansluiting van het netsnoer
OPMERKING
Gebruik de ronde aansluitklem met de juiste specicaties om het
netsnoer aan te sluiten.
26
8.5.13 Functie van de aansluitklemmen
Zoals in de onderstaande afbeelding is te zien, zijn de signaaldraad
van de draadgestuurde bediening en de signaaldraad van
de unitcommunicatie voor de KEM-30 DNS3 en de KEM-60
DNS3 beide aangesloten op het klemmenblok in de elektrische
schakelkast. Voor specifieke bedrading, zie hoofdstuk 8.5.18
(I en II).
Wired controller or
unit communication
Afb. 8-17 Functie van de aansluitklemmen van KEM-30 DNS3 en
KEM-60 DNS3
Zoals in de onderstaande afbeelding is te zien, is de signaaldraad
van de unitcommunicatie voor de KEM-90 DNS3 aangesloten op
het klemmenblok XT2 op 5(X), 6(Y) en 7(E), en de signaaldraad
van de draadgestuurde bediening is aangesloten op 8(X), 9(Y) en
10(E) in de elektrische schakelkast. Voor specieke bedrading, zie
hoofdstuk 8.5.18 (III).
Wired controller
communication
unit communication
XT2
Afb. 8-18 Functie van de klemmen van de KEM-90 DNS3
Wanneer de waterpomp en bijverwarming extern aan de KEM-
30 DNS3 en KEM-60 DNS3 worden toegevoegd, moet een
driefasige schakelaar worden gebruikt voor de regeling. Het model
schakelaar hangt af van het vermogen van de waterpomp en de
bijverwarming. De magneetschakelaar wordt bestuurd door het
hoofdbedieningspaneel. Zie onderstaande afbeelding voor de
bedrading van de spoel. Voor specieke bedrading, zie hoofdstuk
8.5.18 (I en II).
Main control board
CN1 E-HEAT_N E-HEAT_L
220-240V~
50Hz
L1/L2/L3
N
Coil of
3 phase
AC contactor
Afb. 8-19 Functie van de aansluitklemmen van KEM-30 DNS3 en
KEM-60 DNS3 met pomp of verwarming
Wanneer de waterpomp en bijverwarming extern aan de KEM-
90 DNS3 worden toegevoegd, moet een driefasige schakelaar
worden gebruikt voor de besturing. Het model schakelaar hangt af
van het vermogen van de waterpomp en de verwarming. De mag-
neetschakelaar wordt bestuurd door het hoofdbedieningspaneel.
Zie onderstaande afbeelding voor de bedrading van de spoel. Voor
specieke bedrading, zie hoofdstuk 8.5.18 (III).
220-240V~
50Hz
L1/L2/L3
N
Coil of
3 phase
AC contactor
HEAT1 PUMPCOMN
XT1
Coil of
3 phase
AC contactor
Afb. 8-20 Functie van de aansluitklemmen van de KEM-90 DNS3
met pomp of verwarming
8.5.14 Bedrading van “ON/OFF” zwakke
elektrische poort
De afstandsbedieningsfunctie van "ON/OFF" moet worden inge-
steld met de DIP-schakelaar. De afstandsbedieningsfunctie van
"ON/OFF" is effectief wanneer S5-4 voor KEM-30 DNS3 en KEM-
60 DNS3 of S5-3 voor KEM-90 DNS3 is gekozen. Tegelijkertijd is
de draadgestuurde bediening onbestuurbaar.
Sluit overeenkomstig parallel de "ON/OFF"-poort van de elektri-
sche schakelkast van de hoofdunit aan en sluit vervolgens als volgt
het "ON/OFF"-signaal (door de gebruiker te verstrekken) aan op de
"ON/OFF"-poort van de hoofdunit. De afstandsbedieningsfunctie
van "ON/OFF" moet worden ingesteld met de DIP-schakelaar.
Bedradingsmethode: Wanneer KEM-30 DNS3 en KEM-60 DNS3
de "ON/OFF"-regeling inschakelen, kortsluit dan de "ON/OF-
F"-poorten op het hoofdbedieningspaneel. Wanneer KEM-90 DNS3
de "ON/OFF"-regeling inschakelt, sluit dan het klemmenblok XT2
op 15 en 24 in de elektrische schakelkast kort.
0# electric
control box
“ON/OFF” port
ON
Power (DC 12V)
Main control board is provided
0# electric
control box
“ON/OFF” por
t
OFF
Power (DC 12V)
Main control board is provided
Afb. 8-21 Bedrading van “ON/OFF” zwakke elektrische poort
Als de “ON/OFF”-poort effectief is, knippert het “ ”-pictogram
van de draadgestuurde bediening.
27
8.5.15 Bedrading van “HEAT/COOL” zwakke
elektrische poort
De afstandsbedieningsfunctie van "ON/OFF" moet worden inge-
steld met de DIP-schakelaar. De afstandsbedieningsfunctie van
"HEAT/COOL” is effectief wanneer S5-4 voor KEM-30 DNS3 en
KEM-60 DNS3 of S5-3 voor KEM-90 DNS3 is gekozen. Tegelijker-
tijd is de draadgestuurde bediening onbestuurbaar.
Sluit overeenkomstig parallel de "HEAT/COOL"-poort van de elek-
trische schakelkast van de hoofdunit aan en sluit vervolgens als
volgt het "ON/OFF"-signaal (door de gebruiker te verstrekken) aan
op de "HEAT/COOL"-poort van de hoofdunit.
Bedradingsmethode: Wanneer KEM-30 DNS3 en KEM-60 DNS3
de "ON/OFF"-regeling inschakelen, kortsluit dan de "HEAT/
COOL"-poorten op het hoofdbedieningspaneel.
Wanneer KEM-90 DNS3 de "HEAT/COOL"-regeling inschakelt,
sluit dan het klemmenblok XT2 op 14 en 23 in de elektrische scha-
kelkast kort.
0# electric
control box
“HEAT/COOL” por
t
COOL
Power (DC 12V)
Main control board is provided
0# electric
control box
“HEAT/COOL” port
HEAT
Power (DC 12V)
Main control board is provided
Afb. 8-22 Bedrading van “HEAT/COOL” zwakke elektrische poort
8.5.16 Bedrading van de “ALARM”-poort
Sluit het door de gebruiker geleverde apparaat als volgt aan op de
"ALARM"-poorten van de module-eenheden.
electric control box
“ALARM” port
Device provided
by user
Afb. 8-23 Bedrading van “ALARM”-poort
Als de unit niet normaal werkt, is de ALARM-poort gesloten. Anders
is de ALARM-poort niet gesloten.
De ALARM-poorten voor KEM-30 DNS3, KEM-60 DNS3 en KEM-
90 DNS3 bevinden zich op het hoofdbedieningspaneel. Zie het
typeplaatje van de bedrading voor details.
8.5.17 Voorzorgsmaatregelen besturingssysteem
en installatie
a. Gebruik alleen afgeschermde draden als stuurdraden. Elk ander
type draad kan een signaalinterferentie veroorzaken die leidt tot
storingen in de units.
Afb. 8-24-1 Voorzorgsmaatregel besturingssysteem
en installatie (a)
b. De afschermingsnetten aan beide uiteinden van de afgescherm-
de draad moeten geaard zijn. Als alternatief worden de afscher-
mingsnetten van alle afgeschermde draden met elkaar verbon-
den en vervolgens geaard door middel van een metalen plaat.
Unit
Afb. 8-24-2 Voorzorgsmaatregel besturingssysteem
en installatie (b)
c. Bind de stuurdraad, de koelmiddelleidingen en het netsnoer niet
aan elkaar. Wanneer het netsnoer en de stuurdraad parallel wor-
den gelegd, moeten ze op een afstand van meer dan 300 mm
worden gehouden om interferentie van de signaalbron te voorko-
men.
Unit
Afb. 8-24-3 Voorzorgsmaatregel besturingssysteem
en installatie (c)
d. Let op de polariteit van de stuurdraad bij het uitvoeren van be-
dradingswerkzaamheden.
Afb. 8-24-4 Voorzorgsmaatregel besturingssysteem
en installatie (d)
28
8.5.18 Voorbeelden van bedradingen
Als er meerdere units parallel worden geschakeld, moet de gebruiker het adres van de unit op de DIP-schakelaars instellen.
Het adres van de DIP-schakelaar voor units van de KEM-30 DNS3 en de KEM-60 DNS3 is ENC1 en voor units van de KEM-90 DNS3
ENC4. Als 0-F geldig is, geeft 0 de hoofdunit aan en 1-F de hulpunits. De bedrading van de pompschakelaar van de KEM-90 DNS3 is an-
ders dan die van de KEM-30 DNS3 en de KEM-60 DNS3. De gebruiker moet er zeker van zijn dat de bedrading wordt aangesloten zoals
aangegeven in de volgende guren.
N
Th e l en gth o f wi r e
sh o ul d be sh or t er
th a n 50 0m
1 0 0Ω
Black
Yell ow G ra y
Notes
The wiring diagram of auxiliary heater and
pump is just for reference ,please follow the
instruct ions of corresponding auxiliary
heater products.
Please cho ose such accessory as power
wire , switch of auxiliary heater according to
the actual parameter of products and national
1 2 0Ω
Contactor
Contactor
Power Transformer
AC220-240V/AC 8.5 V
CN19_L CN1 CN19_L CN2
CN60 CN60
CN60
CN30
CN30
CN30
L1 L 2 L3
POWER 380-415V 3N~50Hz
L1 L 2 L3
L1 L 2 L3
L1 L 2 L3
POWER 380-415V 3N~50Hz
POWER 380-415V 3N~50Hz
CN72
MONITOR
WIRECONTROLER
CN72
X Y E A B
X Y E AB
MONITOR
WIRECONTROLER
CN72
Yellow
Gray
Black
Yellow
Gray
Black
Yellow
Gray
Black
POWER 380-415V 3N~50Hz
CN19_N CN19_N
CN19_L CN2
CN19_N
ENC1 ENC1
ENC1
A B
MAIN CONTROL
WIRECONTROLER
MAIN CONTROL
WIRECONTROLER
X Y E A B
Afb. 8-25 Netwerkverbindingsschema van hoofdunit en hulpunit van de KEM-30 DNS3
OPMERKING
Wanneer het netsnoer parallel aan de signaaldraad loopt, zorg er dan voor dat deze in de respectieve leidingen zijn ingesloten en een re-
delijke afstand tussen de draden in acht wordt genomen. (Afstand tussen het netsnoer en de signaaldraad: 300 mm indien lager dan 10 A,
en 500 mm indien lager dan 50 A)
ATTENTIE
Bij aansluiting van meerdere units kan de HMI van de KEM-30 DNS3 en de KEM-60 DNS3 in hetzelfde systeem parallel lopen, terwijl de
KEM-90 DNS3 dat niet kan.
29
Notes
The wiring diagram of auxiliary heater and
pump is just for reference ,please follow the
instruct ions of corresponding auxiliary
heater products.
Please cho ose such accessory as power
wire , switch of auxiliary heater according to
the actual parameter of products and national
X Y E A B
Yellow
Gray
Black
N
Th e le ng th o f wi re
sh ou ld b e sh or te r
th an 5 00 m
1 0 0Ω
Black
Yell ow G ra y
1 2 0Ω
Contactor
Contactor
Power Transformer
AC220-240V/AC 8.5 V
CN19_L CN1 CN2
CN2
CN60 CN60
CN60
CN30
CN30
CN30
L1 L 2 L3
POWER 380-415V 3N~50Hz
L1 L 2 L3
L1 L 2 L3
L1 L 2 L3
POWER 308-415V 3N~50Hz
POWER 380-415V 3N~50Hz
POWER 380-415V 3N~50Hz
CN72
MONITOR
WIRECONTROLER
CN72
MONITOR
WIRECONTROLER
CN72
CN19_N CN19_L
CN19_N
ENC1 ENC1
ENC1
A B
MAIN CONTROL
WIRECONTROLER
MAIN CONTROL
WIRECONTROLER
16
16
16
X Y E A B
Yellow
Gray
Black
X Y E A B
Yellow
Gray
Black
Afb. 8-26 Netwerkverbindingsschema van hoofdunit en hulpunit van de KEM-60 DNS3
OPMERKING
Wanneer het netsnoer parallel aan de signaaldraad loopt, zorg er dan voor dat deze in de respectieve leidingen zijn ingesloten en een re-
delijke afstand tussen de draden in acht wordt genomen. (Afstand tussen het netsnoer en de signaaldraad: 300 mm indien lager dan 10 A,
en 500 mm indien lager dan 50 A)
ATTENTIE
Bij aansluiting van meerdere units kan de HMI van de KEM-30 DNS3 en de KEM-60 DNS3 in hetzelfde systeem parallel lopen, terwijl de
KEM-90 DNS3 dat niet kan.
30
L1 L2 L3 N
Th e le ngt h of w ir e
sh ou ld be s ho rt er
th an 5 00m
1 0 0Ω
Notes
The wiring diagram of auxiliary heaters
is just for reference ,ple ase follow the
instruct ions of corresponding auxiliary
heater products.
Please cho ose such accessory as power
wire , switch of auxiliary heater according to
the actual parameter of products and national
1 2 0Ω
Contactor
Contactor
Power Transformer
AC220-240V/AC 8.5 V
CN2
CN60
for pipeline
5 6 7 8 9 10 11 12
5 6 7 8 9 10 11 12
CN74
CN61
MAIN CONTROL
WIRECONTROLER
CN60
5 6 7 8 9 10 11 12
5 6 7 8 9 10 11 12
CN74
CN61
WH
RD
YE
BK
BR
X Y E A B
RD
YE
BK
BR
WH
MONITOR
WIRECONTROLER
CN60
5 6 7 8 9 10 11 12
5 6 7 8 9 10 11 12
CN74
CN61
WH
RD
YE
BK
BR
X Y E A B
RD
YE
BK
BR
WH
MONITOR
WIRECONTROLER
HEAT1
HEAT2 COM
XT1
X Y
XY
X
Y
X Y E
X Y E
COMP-STATE
PUMP N
CN83
XT3
CN30
HEAT1
HEAT2 COM
XT1
COMP-STATE
PUMP N
XT3
CN2 CN83 CN30
HEAT1
HEAT2 COM
XT1
COMP-STATE
PUMP N
XT3
CN2 CN83 CN30
L1 L2 L3
L1 L 2 L3
L1 L 2 L3
POWER 80-415V 3N~50Hz
POWER 380-415V 3N~50Hz
POWER 380-415V 3N~50Hz
POWER 380-415V 3N~50Hz
ENC4
ENC4
ENC4
A
B
MAIN CONTROL
WIRECONTROLER
XYE A B
RD
YE
BK
BR
WH
XYE A B
X Y E
RD
YE
BK
BR
WH
Afb. 8-27 Netwerkverbindingsschema van hoofdunit en hulpunit van de KEM-90 DNS3
OPMERKING
Wanneer het netsnoer parallel aan de signaaldraad loopt, zorg er dan voor dat deze in de respectieve leidingen zijn ingesloten en een rede-
lijke afstand tussen de draden in acht wordt genomen. (Afstand tussen het netsnoer en de signaaldraad: 300 mm indien lager dan 10 A, en
500 mm indien lager dan 50 A)
ATTENTIE
Bij aansluiting van meerdere units kan de HMI van de KEM-30 DNS3 en de KEM-60 DNS3 in hetzelfde systeem parallel lopen, terwijl de
KEM-90 DNS3 dat niet kan.
31
8.6 Installatie van het watersysteem
8.6.1 Basisvereisten voor de aansluiting van
koelwaterleidingen
ATTENTIE
Na het plaatsen van de unit kunnen koelwaterleidingen
worden gelegd.
Bij het aansluiten van waterleidingen moeten de gel-
dende installatievoorschriften in acht worden genomen.
De leidingen moeten vrij zijn van onzuiverheden en
alle koelwaterleidingen moeten voldoen aan de lokale
regels en voorschriften inzake loodgieterswerk.
a. Alle koelwaterleidingen moeten grondig gespoeld worden,
zodat ze vrij zijn van onzuiverheden, voordat de unit in ge-
bruik wordt genomen. Onzuiverheden mogen niet naar of in
de warmtewisselaar worden gespoeld.
b. Het water moet de warmtewisselaar binnendringen via de
inlaat, anders zullen de prestaties van de unit afnemen.
c. De in het waterleidingsysteem geïnstalleerde pomp moet
zijn uitgerust met een starter. De pomp perst het water di-
rect in de warmtewisselaar van het watersysteem.
d. De leidingen en hun aansluitpunten moeten onafhankelijk
van elkaar worden ondersteund, maar mogen niet op de
unit steunen.
e. De leidingen en hun aansluitpunten van de warmtewisselaar
moeten gemakkelijk te demonteren zijn voor gebruik en
reiniging, evenals de inspectie van de buizen van de
verdamper.
f. De verdamper moet ter plaatse voorzien zijn van een lter
met meer dan 40 mazen per inch. Het lter moet zoveel mo-
gelijk in de buurt van de inlaatpoort worden geïnstalleerd en
onder warmtebehoud staan.
g. De omloopleidingen en omloopkleppen zoals weergegeven
in Afb. 7-1 moeten worden gemonteerd voor de warmte-
wisselaar, om het reinigen van het buitensysteem van de
waterdoorlaat te vergemakkelijken voordat de unit wordt
afgesteld. Tijdens het onderhoud kan de waterdoorlaat
van de warmtewisselaar worden afgesloten zonder andere
warmtewisselaars te hinderen.
h. De exibele poorten tussen de interface van de warmtewis-
selaar en de pijpleiding ter plekke moeten worden gebruikt
om de overdracht van trillingen naar het gebouw te beper-
ken.
i. Om het onderhoud te vergemakkelijken, moeten de inlaat-
en uitlaatpijpen worden voorzien van een thermometer of
manometer. De unit is niet uitgerust met druk- en tempera-
tuurregelaars, dus deze moeten door de gebruiker worden
aangeschaft.
j. Alle lage posities van het watersysteem moeten worden
voorzien van drainagepoorten, om het water in de verdam-
per en het systeem volledig af te voeren; en alle hoge po-
sities moeten worden voorzien van afvoerventielen, om het
afvoeren van lucht uit de pijpleiding te vergemakkelijken. De
afvoerkleppen en afvoerpoorten mogen niet onder warmte-
behoud staan, ter vereenvoudiging van het onderhoud.
k. Alle mogelijke waterleidingen in het te koelen systeem die-
nen onder warmtebehoud te staan, inclusief inlaatleidingen
en enzen van de warmtewisselaar.
l. De koelwaterleidingen in de open lucht moeten worden
omwikkeld met een extra verwarmingsband voor warmtebe-
houd, en het materiaal van de extra verwarmingsband moet
van PE, EDPM, enz. zijn, met een dikte van 20 mm, om te
voorkomen dat de leidingen bij lage temperaturen bevriezen
en dus barsten. De voeding van de verwarmingsband moet
worden uitgerust met een onafhankelijke zekering.
m. Wanneer de omgevingstemperatuur lager is dan 2°C
en de unit lange tijd niet wordt gebruikt, moet het wa-
ter dat zich in de unit bevindt worden afgetapt. Als
het apparaat in de winter niet wordt geleegd, mag de
stroomtoevoer niet worden onderbroken en moeten de
ventilatorspoelen in het watersysteem worden voorzien
van driewegkleppen om een soepele circulatie van het
watersysteem te garanderen wanneer de antivriespomp
in de winter wordt opgestart.
n. De totale afvoerwatertemperatuursensor van de hoof-
dunit moet worden geïnstalleerd op de totale afvoer-
waterleiding in een combinatiesysteem met meerdere
modules.
WAARSCHUWING
Voor het waterleidingnet inclusief lters en warmtewisselaars kan
dreg of vuil de warmtewisselaars en waterleidingen ernstig be-
schadigen.
De installateurs of gebruikers moeten de kwaliteit van het gekoel-
de water garanderen. Ontdooizoutmengsels en lucht moeten uit
het watersysteem worden geweerd, omdat ze stalen onderdelen
in de warmtewisselaar kunnen oxideren en aantasten.
32
8.6.2 Verbinding van de leidingen
De watertoevoer- en afvoerleidingen worden geïnstalleerd en aangesloten zoals aangegeven in de volgende figuren. Het KEM-30
DNS3-model gebruikt een schroefverbinding, terwijl de KEM-60 DNS3 en KEM-90 DNS3 gebruik maken van een beugelverbinding. Voor de
specicaties van de waterleidingen en schroefdraden, zie tabel 8-12 hieronder.
Tabel 8-12
Model Gegevens van
Verbinding van leidingen
Gegevens
van waterleiding
KEM-30 DNS3 Rc 1 1/4 DN40
KEM-60 DNS3 2″ DN50
KEM-90 DNS3 2″ DN50
srew connection
Afb. 8-28 Aansluitmethode van de KEM-30 DNS3
hoop connection
Afb. 8-29 Aansluitmethode van de KEM-60 DNS3
33
hoop connection
Afb. 8-30 Aansluitmethode van de KEM-90 DNS3
8.6.3 Ontwerp van de opslagtank
kW is de eenheid voor het koelvermogen en L is de eenheid voor G, het waterdebiet in de formule die de minimale waterstroom telt.
Comfortabele airconditioning
G = koelvermogen×3,5 L
Proceskoeling
G = koelvermogen×7,4 L
In bepaalde gevallen (met name bij productiekoelprocessen) is het noodzakelijk om een tank te monteren die is uitgerust met een
afsluitschot op het systeem om kortsluiting te voorkomen. Zie de volgende schema's:
Error
Recommendation
Error
Recommendation
Afb. 8-31 Ontwerp van de opslagtank
34
8.6.4 Minimaal waterdebiet
Het minimale koelwaterdebiet wordt weergegeven in tabel 8-13. Als
het systeemdebiet kleiner is dan het minimale eenheidsdebiet, kan
het debiet van de verdamper opnieuw worden gerecirculeerd, zoals
weergegeven in het schema.
Recirculatio
n
UNIT
Afb. 8-32 Voor minimaal waterdebiet
8.6.5 Maximaal waterdebiet
Het maximale koelwaterdebiet wordt beperkt door de toegestane
drukval in de verdamper. Deze is opgenomen in tabel 8-13. Als het
systeemdebiet groter is dan het maximale eenheidsdebiet, dient u
de verdamper om te leiden zoals aangegeven in het schema om
een lager verdamperdebiet te verkrijgen.
Recirculatio
n
UNIT
Afb. 8-33 Voor maximaal waterdebiet
8.6.6 Minimaal en maximaal waterdebiet
Tabel 8-13 (eenheid: m3/u)
Item
Model
Waterdebiet
Minimum Maximum
KEM-30 DNS3 3,8 6,4
KEM-60 DNS3 8,0 13,0
KEM-90 DNS3 10,2 16,5
8.6.7 Keuze en installatie van de pomp
8.6.7.1 Kies de pomp
a. Selecteer het waterdebiet van de pomp
Het nominale waterdebiet mag niet lager zijn dan het nominale
waterdebiet van de unit; bij meervoudige aansluiting van units mag
dat waterdebiet niet lager zijn dan het totale nominale waterdebiet
van de units.
a. Selecteer de slag van de pomp.
H=h1+h2+h3+h4
H: De slag van de pomp.
h1: Waterbestendigheid van de hoofdunit.
h2: Waterbestendigheid van de pomp.
h3: De waterbestendigheid van de langste waterlusafstand omvat:
bestendigheid van de leidingen, bestendigheid van de verschillende
kleppen, bestendigheid van de flexibele slangen, bestendigheid
van de elleboogpijp en het driewegsstuk, bestendigheid van het
tweewegs- of driewegsstuk, evenals de bestendigheid van het lter.
H4: de langste afsluitweerstand.
8.6.7.2 Installatie van de pomp
a. De pomp moet worden aangesloten op de watertoevoerleiding,
met aan weerszijden zachte connectoren om de pomp
trillingsbestendig te maken.
b. De reservepomp voor het systeem (aanbevolen).
c. De units moeten voorzien zijn van een besturing van de hoofdunit
(zie afb. 8-22 voor het bedradingsschema van de besturing).
8.6.8 Controle van de waterkwaliteit
8.6.8.1 Controle van de waterkwaliteit
Wanneer industrieel water wordt gebruikt als koelwater, kan er
weinig naar binnen sijpelen, maar als koelwater gebruikt put- of
rivierwater kan veel sediment veroorzaken, zoals o.a. bramen,
zand, enz. Daarom moet put- of rivierwater worden gefilterd
en onthard in wateronthardingsapparatuur voordat het in het
koelwatersysteem stroomt. Als zand en klei in de verdamper
bezinken, kan de circulatie van gekoeld water geblokkeerd raken,
wat kan leiden tot bevriezing. Als de hardheid van koelwater te hoog
is, kan er gemakkelijk afzetting ontstaan en kunnen de apparaten
aangetast raken. Daarom moet de kwaliteit van koelwater worden
geanalyseerd voordat het wordt gebruikt. Zo moet o.a. de pH-
waarde, het geleidingsvermogen, het chloride-iongehalte en het
sulde-iongehalte worden gecontroleerd.
8.6.8.2 Toepasselijke waterkwaliteitsnorm voor de unit
Tabel 8-14
pH-waarde 6,8 ~ 8,0
Totale
hardheid <70 ppm
Geleidings-
vermogen <200 μV/cm (25°C)
Sulde-ion Nee
Chloride-ion <50 ppm
Ammonia-ion Nee
Sulfaat <50 ppm
Silicone <30 ppm
IJzergehalte <0,3 ppm
Natrium-ion Geen vereiste
Calcium-ion <50 ppm
35
8.6.9 Installatie van een multimodulair waterleidingsysteem
Bij een combinatie-installatie met meerdere modules is er sprake van een speciaal ontwerp van de unit, dus relevante uitleg wordt als volgt
gegeven.
8.6.9.1 Installatiewijze van een multimodulaire combinatie-waterleidingsysteem
No.n module
No.(n-1) address
No.1 moduleNo.(n-1) module
No.(n-2) address No.0 address
Pump
Drill a hole at the marked
position and move the total
water outlet temperature
sensor of No. 0 address unit
to this position.
Afb. 8-34 Installatie van multimodulair systeem (niet meer dan 16 modules)
ATTENTIE
De KEM-30 DNS3 en de KEM-60 DNS3 kunnen in hetzelfde watersysteem worden aangesloten, terwijl de KEM-90 DNS3 niet met andere
modellen kan worden aangesloten.
8.6.9.2 Tabel met diameterparameters van de voornaamste inlaat- en uitlaatpijpen
Tabel 8-15
Koelvermogen (kW)
Totale inlaat en uitlaat water
Nominale binnendiameter
van de leidingen
15≤Q≤30 DN40
30<Q≤90 DN50
90<Q≤130 DN65
130<Q≤210 DN80
210<Q≤325 DN100
325<Q≤510 DN125
510<Q≤740 DN150
740<Q≤1300 DN200
1300<Q≤2080 DN250
ATTENTIE
Let bij de installatie van meerdere modules op de volgende punten:
● Elke module komt overeen met een adrescode die niet herhaald kan worden.
● De temperatuursensor van de hoofdwateruitlaat en de elektrische bijverwarming worden bestuurd door de hoofdmodule.
De unit kan pas via de draadgestuurde bediening in bedrijf worden gesteld nadat alle adressen zijn ingesteld en de hierboven genoem-
de punten zijn vastgesteld. De draadgestuurde bediening is ≤500 m van de buitenunit verwijderd.
36
8.6.10 Installatie van enkele of meerdere
waterpompen
8.6.10.1 DIP-schakelaar
Zie tabel 8-6 voor details voor de keuze van de DIP-schakelaar
wanneer enkele of meerdere waterpompen zijn geïnstalleerd voor
de KEM-30 DNS3 en de KEM-60 DNS3.
Zie tabel 8-7 voor details voor de keuze van de DIP-schakelaar
wanneer enkele of meerdere waterpompen zijn geïnstalleerd voor
de KEM-90 DNS3.
Let op de volgende problemen:
a. Als de DIP-schakelaar onverenigbaar is en de foutcode is FP,
dan mag de unit niet in werking worden gesteld.
b. Alleen de hoofdunit heeft het uitgangssignaal van de waterpomp
wanneer een enkele waterpomp is geïnstalleerd, hulpunits
hebben geen waterpompuitgangssignaal.
c. Het stuursignaal van de waterpomp is beschikbaar voor zowel
de hoofdunit als de hulpunits wanneer er meerdere pompen zijn
geïnstalleerd.
8.6.10.2 Installatie van een waterleidingsysteem
a. Enkele waterpomp
Bij de installatie van een enkele waterpomp is geen
eenrichtingsklep nodig, zie onderstaande afbeelding.
unit (0#)unit (1#)
terminal
Tw
inlet water
outlet water
water pump
unit
(n-1#)
Afb. 8-35 Installatie van een enkele waterpomp
b. Meerdere waterpompen
Voor elke unit moet er een eenrichtingsklep worden aangebracht
wanneer er meerdere pompen worden geïnstalleerd, zie
onderstaande afbeelding.
unit
(n-1#) unit (0#)unit (1#)
terminal
Tw
inlet water
outlet water
water pump
one-way valve
Afb. 8-36 Installatie van een meerdere waterpompen
8.6.10.3 Elektrische bedrading
Alleen de hoofdunit heeft bedrading nodig als er een enkele
waterpomp is geïnstalleerd, hulpunits hebben geen bedrading
nodig. Alle hoofdunits en hulpunits hebben bedrading nodig als
er meerdere waterpompen zijn geïnstalleerd. Voor specifieke
bedrading, zie afbeelding 8-19 en 8-20.
9.
INGEBRUIKNAME EN
CONFIGURATIE
9.1 Eerste ingebruikname bij een lage
buitentemperatuur
Als bij de eerste ingebruikname de watertemperatuur laag
is, is het belangrijk dat het water geleidelijk wordt verwarmd.
Als dit niet gebeurt, kunnen betonvloeren barsten door de
snelle temperatuursverandering. Neem contact op met de
verantwoordelijke aannemer voor meer informatie.
Hiervoor kan de laagst ingestelde watertemperatuur worden
verlaagd tot een waarde tussen 25°C en 35°C door de FOR
SERVICEMAN aan te passen. Zie "FOR SERVICEMAN/speciale
functie/voorverwarming van de vloer".
9.2 Aandachtspunten voorafgaand aan
het proefdraaien
a. Als de waterleiding meerdere malen is doorgespoeld, check dan
of de zuiverheid van het water voldoet aan de eisen. Het systeem
wordt opnieuw met water gevuld en afgetapt en de pomp wordt
opgestart. Zorg er vervolgens voor dat de waterstroom en de
druk bij de uitlaat voldoen aan de eisen.
b. De unit wordt 12 uur voor ingebruikname aangesloten op
de hoofdvoeding om de verwarmingsband van stroom te
voorzien en de compressor voor te verwarmen. Onvoldoende
voorverwarming kan schade aan de compressor veroorzaken.
c. Instelling van de draadgestuurde bediening. Zie de handleiding
voor het instellen van de inhoud van de bediening, met inbegrip
van basisinstellingen zoals de koel- en verwarmingsmodus, de
handmatige instelling en de automatische afstellingsmodus en
de pompmodus. Onder normale omstandigheden worden de
parameters ingesteld rond de standaard bedrijfsomstandigheden
voor het proefdraaien. Extreme bedrijfsomstandigheden moeten
zoveel mogelijk worden vermeden.
37
10. EINDCONTROLE EN PROEFDRAAIEN
10.1 Controletabel na installatie
Tabel 10-1
Te controleren
onderdeel Omschrijving Ja Nee
Of de installatieplaats
voldoet aan de eisen
De units worden vast gemonteerd op een vlakke
ondergrond.
De ventilatieruimte voor de warmtewisselaar aan de
luchtzijde is correct
De onderhoudsruimte is correct.
Geluid en trillingen zijn correct.
Zonnestraling en regen- of sneeuwdichte
maatregelen zijn correct.
Extern materiaal is correct.
Of het watersysteem
voldoet aan de eisen
Leidingdiameter is correct
Warmte-isolatie is correct
Waterafvoer is correct
Waterkwaliteitscontrole is correct
De aansluiting van de slangen is correct
Drukcontrole is correct
Of het elektrische be-
dradingssysteem vol-
doet aan de eisen
Schakelvermogen is correct
Controle van de aaneenschakeling is correct
Fasesequentie van de voeding voldoet aan
de eisen
Zekeringsvermogen is correct
Spanning en frequentie zijn correct
Stevige verbinding tussen de draden
Werkingsregelapparaat is correct
Veiligheidssysteem is correct
38
10.2 Proefdraaien
a. Zet de bediening in werking en controleer of de unit een
foutcode weergeeft. Als er een storing optreedt, verhelp dan
eerst de storing en start de unit volgens de bedieningsmethode
in de "bedieningsinstructie van de unit", nadat is vastgesteld dat
er geen storing in de unit aanwezig is.
b. Laat de unit 30 minuten proefdraaien. Wanneer de inlaat- en
uitlaattemperatuur gestabiliseerd is, moet het waterdebiet op de
nominale waarde worden ingesteld, om een normale werking
van de unit te garanderen.
c. Nadat de unit is uitgeschakeld, moet hij 10 minuten later in
gebruik worden genomen, om te voorkomen dat de unit vaak
wordt opgestart. Controleer uiteindelijk of de unit voldoet aan de
eisen volgens de inhoud van tabel 11-1,11-2.
ATTENTIE
De unit kan het in bedrijf stellen en uitschakelen van de unit
regelen, dus als het watersysteem gespoeld wordt, mag de wer-
king van de pomp niet door de unit worden geregeld.
Stel de unit pas in bedrijf als het watersysteem volledig is ge-
leegd.
De debietregelaar moet correct worden geïnstalleerd. De draden
van de debietregelaar moeten volgens een elektrisch schema
worden aangesloten, anders is de gebruiker verantwoordelijk
voor de storingen die veroorzaakt worden door het onderlopen
met water tijdens het gebruik van het apparaat.
Start de unit pas opnieuw 10 minuten nadat het apparaat tijdens
het proefdraaien is uitgeschakeld.
Bij veelvuldig gebruik van de unit mag de voeding na het uitscha-
kelen van de unit niet worden onderbroken. Gebeurt dit wel dan
kan de compressor niet worden verwarmd, waardoor de com-
pressor beschadigd raakt.
Als de unit lange tijd niet in gebruik is en de stroomtoevoer moet
worden onderbroken, moet de unit 12 uur voor het opnieuw star-
ten ervan worden aangesloten op de voeding om de compressor,
de pomp, de platenwarmtewisselaar en de verschildrukwaarde
voor te verwarmen.
39
11. ONDERHOUD EN REPARATIE
11.1 Storingsinformatie en foutcodes
In het geval dat de unit onder abnormale omstandigheden draait, zal de code voor storingsbeveiliging zowel op het bedieningspaneel als op
de draadgestuurde bediening worden weergegeven en zal het controlelampje op de draadgestuurde bediening gaan knipperen met 1Hz.
De displaycodes worden in de volgende tabel weergegeven:
Tabel 11-1 KEM-30 DNS3 en KEM-60 DNS3
Fout
nr. Code reden opmerking
1E0
Storing EPROM-geheugen voor belangrijkste regelparameters of
storing invertermodule A, B-- EPROM-parametergeheugen Hersteld wanneer storing is verholpen
1E0-->Storing EPROM-geheugen voor belangrijkste regelparameters Hersteld wanneer storing is verholpen,
steekproefverzoek
2E0-->Storing invertermodule A--EPROM-parametergeheugen Hersteld wanneer storing is verholpen
3E0-->Storing invertermodule A--EPROM-parametergeheugen Hersteld wanneer storing is verholpen
2E1 Fasesequentiestoring van het hoofdbedieningspaneel controleren Hersteld wanneer storing is verholpen
3E2 Communicatiestoring tussen hoofdbediening en draadgestuurde
bediening Hersteld wanneer storing is verholpen
4E3 Storing totale wateruitlaattemperatuursensor (hoofdunit geldig) Hersteld wanneer storing is verholpen
5E4 Storing wateruitlaattemperatuursensor unit Hersteld wanneer storing is verholpen
6E5 Storing temperatuursensor van condensorbuis Hersteld wanneer storing is verholpen
8E7 Storing buitentemperatuursensor Hersteld wanneer storing is verholpen
10 E9 Storing waterdebietdetectie (hersteld d.m.v. knop)
Bescherming 3 keer per 60 minuten en de storing
kan worden hersteld door enkel de stroomtoevoer te
onderbreken.
12 Eb
1Eb-->storing antivriesbeveiligingssensor van de lage temperatuur van
de koelverdamper Taf1 Hersteld wanneer storing is verholpen
2Eb-->storing antivriesbeveiligingssensor van de lage temperatuur van
de koelverdamper Taf2 Hersteld wanneer storing is verholpen
13 EC Reductie van hulpunitmodule (weergegeven door draadgestuurde
bediening) --
14 Ed
1Ed-->storing systeem A perstemperatuursensor Hersteld wanneer storing is verholpen
2Ed-->storing systeem B perstemperatuursensor Hersteld wanneer storing is verholpen
16 EF Storing waterterugstroomtemperatuursensor unit Hersteld wanneer storing is verholpen
17 EH Storingsalarm zelfcontrole systeem Hersteld wanneer storing is verholpen
18 EL Storing elektronische vergrendeling (gereserveerd) Hersteld wanneer storing is verholpen
19 EP Storingsalarm perstemperatuursensor Hersteld wanneer storing is verholpen
20 EU Fout totale koeluitlaattemperatuursensor (Tz/7) Hersteld wanneer storing is verholpen
21 P0 Hogedrukbeveiliging van het systeem of perstemperatuurbeveiliging
Bescherming 5 keer per 120 minuten en de storing
kan worden hersteld door enkel de stroomtoevoer te
onderbreken.
22 P1 Lagedrukbeveiliging van het systeem
Bescherming 5 keer per 120 minuten en de storing
kan worden hersteld door enkel de stroomtoevoer te
onderbreken.
25 P4 Systeem A stroombeveiliging
Bescherming 5 keer per 120 minuten en de storing
kan worden hersteld door enkel de stroomtoevoer te
onderbreken.
26 P5 Systeem B stroombeveiliging
Bescherming 5 keer per 120 minuten en de storing
kan worden hersteld door enkel de stroomtoevoer te
onderbreken.
27 P6
1P6-->IPM-modulestoring, beveiliging systeem A
--
2P6-->IPM-modulestoring, beveiliging systeem B
28 P7 Hoge-temperatuurbeveiliging van de systeemcondensor
en totale koudwateruitlaattemperatuur Tz/7 --
30 P9 Beveiliging verschil in waterinlaat- en uitlaattemperatuur Hersteld wanneer storing is verholpen
40
31 PA Temperatuur van terugstromend koelwater te hoogh Hersteld wanneer storing is verholpen
32 Pb Antivriesbeveiliging voor in de winter Hersteld wanneer storing is verholpen
33 PC Verdamperdruk laag bij het koelen Hersteld wanneer storing is verholpen
35 PE Koelverdamper lage temperatuur
antivriesbeveiliging (hersteld d.m.v. knop) Hersteld wanneer storing is verholpen
37 PH Beveiliging tegen te hoge temperatuur verwarming T4 Hersteld wanneer storing is verholpen
38 PL Beveiliging tegen te hoge temperatuur Tn-module
Bescherming 3 keer per 100 minuten en de
storing kan worden hersteld door enkel de
stroomtoevoer te onderbreken.
40 PU
1PU-->beveiliging DC-ventilator A module Hersteld wanneer storing is verholpen
2PU-->beveiliging DC-ventilator B module Hersteld wanneer storing is verholpen
41 H0
1H0: Communicatiestoring IPM-module Hersteld wanneer storing is verholpen
2H0: Communicatiefout IPM-module Hersteld wanneer storing is verholpen
42 H1 Beveiliging over-/onderspanning Hersteld wanneer storing is verholpen
45 H4
1H4: PP beveiliging treedt 3 keer per 60 minuten op (herstel van storing in
de voeding) Gereserveerd
2H4: PP beveiliging treedt 3 keer per 60 minuten op (herstel van storing in
de voeding) Gereserveerd
47 H6
1H6: Storing systeembus A spanning (PTC) Hersteld wanneer storing is verholpen
2H6: Storing systeembus B spanning (PTC) Hersteld wanneer storing is verholpen
72 Fb Storing druksensor Hersteld wanneer storing is verholpen
74 Fd Storing luchtaanzuigtemperatuursensor Hersteld wanneer storing is verholpen
76 FF
Storing 1FF DC-ventilator A
Bescherming 3 keer per 20 minuten en de
storing kan worden hersteld door enkel de
stroomtoevoer te onderbreken.
Storing 2FF DC-ventilator B
Bescherming 3 keer per 20 minuten en de
storing kan worden hersteld door enkel de
stroomtoevoer te onderbreken.
79 FP DIP-inconsistentie van meerdere waterpompen Herstel van storing in stroomtoevoer vereist
101 L0 Bescherming van de omvormermodule Hersteld wanneer storing is verholpen
102 L1 DC-bus laagspanningsbeveiliging Hersteld wanneer storing is verholpen
103 L2 DC-bus hoogspanningsbeveiliging Hersteld wanneer storing is verholpen
105 L4 Storing MCE Hersteld wanneer storing is verholpen
106 L5 nulsnelheidsbeveiliging protection Hersteld wanneer storing is verholpen
108 L7 fout in fasevolgorde Hersteld wanneer storing is verholpen
109 L8 Beveiliging van een wijziging in de compressorfrequentie meer dan 15Hz
binnen een seconde Hersteld wanneer storing is verholpen
110 L9 Beveiliging wanneer de huidige compressorfrequentie meer dan 15Hz
verschilt van de doelfrequentie Hersteld wanneer storing is verholpen
146 dF Ontdooimelding Hersteld wanneer storing is verholpen
41
Tabel 11-2 KEM-90 DNS3
Fout nr. Code reden opmerking
1E0 Storing EPROM-geheugen voor belangrijkste regelparameters Hersteld wanneer storing is verholpen
2E1 Fasesequentiestoring van het hoofdbedieningspaneel controleren Hersteld wanneer storing is verholpen
3E2 Communicatiestoring tussen hoofdbediening en draadgestuurde bediening Hersteld wanneer storing is verholpen
4E3 Storing totale wateruitlaattemperatuursensor (hoofdunit geldig) Hersteld wanneer storing is verholpen
5E4 Storing wateruitlaattemperatuursensor unit Hersteld wanneer storing is verholpen
6E5
1E5 Storing temperatuursensor van condensorbuis T3A Hersteld wanneer storing is verholpen
2E5 Storing temperatuursensor van condensorbuis T3B Hersteld wanneer storing is verholpen
8E7 Storing buitentemperatuursensor Hersteld wanneer storing is verholpen
9E8 Outputstoring fasesequentiebeveiliging van stroomtoevoer (gereserveerd) Hersteld wanneer storing is verholpen
10 E9 Storing waterdebietdetectie (hersteld d.m.v. knop)
Bescherming 3 keer per 60 minuten en de storing
kan worden hersteld door enkel de stroomtoevoer te
onderbreken.
12 Eb
1Eb-->storing antivriesbeveiligingssensor van de lage temperatuur van de
koelverdamper Taf1 Hersteld wanneer storing is verholpen
2Eb-->storing antivriesbeveiligingssensor van de lage temperatuur van de
koelverdamper Taf2 Hersteld wanneer storing is verholpen
13 EC reductie hulpunitmodule Hersteld wanneer storing is verholpen
14 Ed
1Ed-->storing systeem A perstemperatuursensor Hersteld wanneer storing is verholpen
2Ed-->storing systeem B perstemperatuursensor Hersteld wanneer storing is verholpen
15 EE
1EE EVI platenwarmtewisselaar koelmiddeltemperatuur T6A
sensor storing Hersteld wanneer storing is verholpen
2EE EVI platenwarmtewisselaar koelmiddeltemperatuur T6B
sensor storing
16 EF Storing waterterugstroomtemperatuursensor unit Hersteld wanneer storing is verholpen
17 EH Storingsalarm zelfcontrole systeem Hersteld wanneer storing is verholpen
19 EP Storingsalarm perstemperatuursensor Hersteld wanneer storing is verholpen
20 EU Tz/7 uitlaattemperatuursensor spoeleinde fout Hersteld wanneer storing is verholpen
21 P0 Hogedrukbeveiliging van het systeem of perstemperatuur-
beveiliging
Bescherming 3 keer per 60 minuten en de storing
kan worden hersteld door enkel de stroomtoevoer te
onderbreken.
22 P1 Lagedrukbeveiliging van het systeem
Bescherming 3 keer per 60 minuten en de storing
kan worden hersteld door enkel de stroomtoevoer te
onderbreken.
23 P2 Tz/7 uitlaattemperatuur spoeleinde te hoog Hersteld wanneer storing is verholpen
25 P4 Systeem A stroombeveiliging
Bescherming 3 keer per 60 minuten en de storing
kan worden hersteld door enkel de stroomtoevoer te
onderbreken.
26 P5 Systeem B stroombeveiliging
Bescherming 3 keer per 60 minuten en de storing
kan worden hersteld door enkel de stroomtoevoer te
onderbreken.
27 P6 Modulestoring
Bescherming 3 keer per 60 minuten en de storing
kan worden hersteld door enkel de stroomtoevoer te
onderbreken.
28 P7 Hoge-temperatuurbeveiliging van de systeemcondensor Bescherming 3 keer per 60 minuten en de storing kan
worden hersteld door de stroomtoevoer te onderbreken
30 P9 Beveiliging verschil in waterinlaat- en uitlaattemperatuur Bescherming 3 keer per 60 minuten en de storing kan
worden hersteld door de stroomtoevoer te onderbreken
32 Pb Antivriesbeveiliging voor in de winter Hersteld wanneer storing is verholpen
33 PC Verdamperdruk laag bij het koelen Hersteld wanneer storing is verholpen
35 PE Antivriesbeveiliging koelverdamper lage temperatuur Hersteld wanneer storing is verholpen
37 PH Beveiliging tegen te hoge temperatuur verwarming T4 Geldt voor verwarming
38 PL Beveiliging tegen te hoge temperatuur Tn-module
Bescherming 3 keer per 100 minuten en de storing
kan worden hersteld door enkel de stroomtoevoer te
onderbreken.
40 PU
1PU-->beveiliging DC-ventilator A module Hersteld wanneer storing is verholpen
2PU-->beveiliging DC-ventilator B module Hersteld wanneer storing is verholpen
3PU-->beveiliging DC-ventilator C module Hersteld wanneer storing is verholpen
46 H5 te hoge of te lage druk Hersteld door onderbreking van de stroomtoevoer
50 xH9 Aandrijfmodel niet gematcht x geeft de compressor aan: 1 geeft compressor A aan,
en 2 geeft compressor B aan.
42
55 HE
1HE Fout elektronische expansieklep A niet ingezet Hersteld wanneer storing is verholpen
2HE Fout elektronische expansieklep B niet ingezet Hersteld wanneer storing is verholpen
3HE Fout elektronische expansieklep C niet ingezet Hersteld wanneer storing is verholpen
61 F0
1F0: Communicatiestoring IPM-module Hersteld wanneer storing is verholpen
2F0: Communicatiestoring IPM-module Hersteld wanneer storing is verholpen
63 F2 Onvoldoende oververhitting Bescherming 3 keer per 240 minuten en de storing kan worden
hersteld door enkel de stroomtoevoer te onderbreken.
65 F4
1F4: L0 of L1 beveiliging treedt 3 keer per 60 minuten op (her-
stel van storing in de voeding) Hersteld wanneer storing is verholpen
2F4: L0 of L1 beveiliging treedt 3 keer per 60 minuten op (her-
stel van storing in de voeding) Hersteld wanneer storing is verholpen
67 F6
1F6: Systeem A DC-busspanningsfout (PTC) Hersteld wanneer storing is verholpen
2F6: Systeem B DC-busspanningsfout (PTC) Hersteld wanneer storing is verholpen
70 F9
1F9: Fout TF1 radiatortemperatuursensor 1 F9 Hersteld wanneer storing is verholpen
2F9: Fout TF2 radiatortemperatuursensor 2 F9 Hersteld wanneer storing is verholpen
72 Fb Fout druksensor Hersteld wanneer storing is verholpen
74 Fd Storing aanzuigtemperatuursensor Hersteld wanneer storing is verholpen
76 FF
Storing 1FF DC-ventilator A De storing kan alleen worden verholpen door de stroomtoevoer
te onderbreken
Storing 2FF DC-ventilator B De storing kan alleen worden verholpen door de stroomtoevoer
te onderbreken
Storing 3FF DC-ventilator C De storing kan alleen worden verholpen door de stroomtoevoer
te onderbreken
79 FP DIP-inconsistentie van meerdere waterpompen Herstel van storing in stroomtoevoer vereist
88 C7 Als PL 3 keer optreedt, meldt het systeem de C7-storing Herstel van storing in stroomtoevoer vereist
101 L0 Bescherming van de omvormermodule Hersteld wanneer storing is verholpen
102 L1 DC-bus laagspanningsbeveiliging Hersteld wanneer storing is verholpen
103 L2 DC-bus hoogspanningsbeveiliging Hersteld wanneer storing is verholpen
105 L4 Storing MCE Hersteld wanneer storing is verholpen
106 L5 nulsnelheidsbeveiliging protection Hersteld wanneer storing is verholpen
108 L7 Fout in fasevolgorde Hersteld wanneer storing is verholpen
109 L8 Compressor frequentie wisseling bij 15Hz Hersteld wanneer storing is verholpen
110 L9 Compressor frequentie/faseverschil bij 15Hz Hersteld wanneer storing is verholpen
146 dF Ontdooimelding Hersteld wanneer storing is verholpen
43
11.2 Digitaal display van het
hoofdbedieningspaneel
De gegevensweergave is verdeeld in een boven- en onderdeel, met twee
groepen van respectievelijk tweecijferig half zevensegmentendisplay.
a. Temperatuurdisplay
Het temperatuurdisplay wordt gebruikt voor het weergeven van de totale
uitlaattemperatuur van het unitsysteem, de uitlaatwatertemperatuur,
de condensorleidingtemperatuur T3A van systeem A, de
condensorleidingtemperatuur T3B van systeem B, de buitentemperatuur
T4, de antivriestemperatuur T6 en de ingestelde temperatuur Ts, met een
toelaatbaar weergavebereik van -15 °C~70 °C. Als de temperatuur hoger is
dan 70 °C, wordt het weergegeven als 70 °C. Als er geen startgegeven is,
wordt "- - -" weergegeven en is de indicatiepunt ºC ingeschakeld.
b. Stroomdisplay
Het stroomdisplay wordt gebruikt voor het weergeven van het modulaire
unitsysteem A, compressorstroom IA of systeem B compressorstroom IB,
met een toelaatbaar weergavebereik van 0A~99A. Als de stroom hoger is
dan 99A, wordt het weergegeven als 99A. Als er geen startgegeven is, wordt
"- - -" weergegeven en is de indicatiepunt ingeschakeld.
c. Storingsdisplay
Dit display wordt gebruikt om de gehele storingsmelding van de unit of die
van de modulaire unit weer te geven. Het weergavebereik is E0~EF, waarbij
E naar storing verwijst en 0~F de foutcode aangeeft. “E- wordt weergegeven
wanneer er geen storing is en de indicatiepunt op hetzelfde moment is
ingeschakeld.
d. Beveiligingsdisplay
Dit display wordt gebruikt om de totale systeembeveiligingsgegevens van
de unit of de systeembeveiligingsgegevens van de modulaire unit weer te
geven. Het weergavebereik is P0~PF, waarbij P naar beveiliging verwijst en
0~F de beveiligingscode aangeeft. “P- wordt weergegeven wanneer er geen
storing is.
e. Unitnummerdisplay
Dit display wordt gebruikt om het adresnummer van de thans geselecteerde
modulaire unit weer te geven. Het weergavebereik is 0~15 en de
indicatiepunt is op hetzelfde moment ingeschakeld.
f. Display van het aantal gekoppelde units en het nummer van de unit die in
gebruik is
Deze worden gebruikt voor de weergave van het totale aantal gekoppelde
modulaire units van het gehele unitsysteem en het nummer van de modulaire
unit die in werking is, met een weergavebereik van 0~16.
Telkens wanneer de steekproefpagina wordt geopend om de modulaire
unit weer te geven of te wijzigen, is het nodig om te wachten totdat de
draadgestuurde bediening de actuele gegevens van de modulaire unit heeft
ontvangen en geselecteerd.
Voordat de gegevens worden ontvangen, geeft de draadgestuurde
bediening alleen "--" onderaan de gegevensdisplay weer. Het bovenste deel
geeft het adresnummer van de modulaire unit weer. Er kan geen pagina
worden omgeslagen, die doorloopt totdat de draadgestuurde bediening de
communicatiegegevens van deze modulaire unit ontvangt.
11.3 Verzorging en onderhoud
Onderhoudsperiode
Het is aan te raden om vóór het koelen in de zomer en het verwarmen in de
winter elk jaar de klantenservice van de plaatselijke airconditioningdealer te
raadplegen om de unit te controleren en te onderhouden en om fouten in de
airconditioning te voorkomen die ongemak voor uw leven en werk met zich
meebrengen.
Onderhoud van de belangrijkste onderdelen
a. Er moet goed worden gelet op de afvoer- en zuigdruk tijdens het
werkingsproces. Zoek naar redenen en elimineer de storing als er een
afwijking wordt geconstateerd.
b. Controleer en bescherm de apparatuur. Zorg ervoor dat de ingestelde
waarden niet willekeurig ter plaatse worden aangepast.
c. Controleer regelmatig of de elektrische aansluiting los zit en of er slecht
contact is op het contactpunt, veroorzaakt door oxidatie, puin enz., en
neem zo nodig tijdig maatregelen. Controleer regelmatig de werkspanning,
stroom- en fasebalans.
d. Controleer de betrouwbaarheid van de elektrische elementen tijdig. Slecht
werkende en onbetrouwbare elementen moeten op tijd worden vervangen.
11.4 Verwijderen van afschilfering
Na langdurig gebruik worden calciumoxide of andere mineralen
afgezet op het warmteoverdrachtsoppervlak van de waterzijdige
warmtewisselaar. Deze stoffen beïnvloeden het warmteoverdrachtsvermogen
wanneer er te veel afschilfering op het warmteoverdrachtsoppervlak zit,
en leiden er achtereenvolgens toe dat het elektriciteitsverbruik toeneemt
en de persdruk te hoog (of de aanzuigdruk te laag) is. Organische zuren
zoals mierenzuur, citroenzuur en azijnzuur kunnen worden gebruikt om
de afschilfering te reinigen. Maar in geen geval mag reinigingsmiddel
met fluorazijnzuur of fluoride worden gebruikt, omdat de waterzijdige
warmtewisselaar is gemaakt van roestvrij staal en gemakkelijk uitbijt
waardoor koelmiddellekkage wordt veroorzaakt. Let bij het reinigen en
verwijderen van de afschilfering op de volgende aspecten:
a. Een waterzijdige warmtewisselaar moet door vakmensen worden
gerepareerd. Neem contact op met de klantenservice van de plaatselijke
airconditioningdealer.
b. Reinig de leiding en de warmtewisselaar na gebruik van een
reinigingsmiddel met schoon water. Voer de waterbehandeling uit om te
voorkomen dat het watersysteem wordt uitgebeten of de afschilfering weer
optreedt.
c. Bij gebruik van een reinigingsmiddel moet de dichtheid van het middel, de
reinigingsduur en -temperatuur worden aangepast aan de toestand van de
afschilfering.
d. Nadat het beitsen is voltooid, moet het vloeibare afval een
neutralisatiebehandeling ondergaan. Neem contact op met het relevante
bedrijf voor de verwerking van het vloeibare afval.
e. Tijdens het reinigingsproces moeten beschermingsmiddelen (zoals een
veiligheidsbril, handschoenen, masker en schoenen) worden gebruikt
om inademing of contact met het middel te vermijden, aangezien het
reinigingsmiddel en neutralisatiemiddel corrosief zijn voor de ogen, huid
en het neusslijmvies.
11.5 Buitengebruikstelling tijdens de
winter
Voor de buitengebruikstelling tijdens de winter moet het buiten- en
binnenoppervlak van de unit schoon en droog gemaakt worden. Dek de
unit af ter bescherming tegen stof. Open de waterafvoerklep om de in het
schone-watersysteem opgeslagen water af te tappen ter bescherming tegen
bevriezing (bij voorkeur wordt er antivriesmiddel in de leiding gespoten).
11.6 Reserveonderdelen
Vervangende onderdelen moeten door ons bedrijf worden geleverd. Vervang
een onderdeel nooit door een verschillend onderdeel.
11.7 Eerste inbedrijfstelling na
buitengebruikstelling
De volgende voorbereidingen moeten worden getroffen om de unit na een
langdurige buitengebruikstelling weer in bedrijf te stellen:
a. Controleer en reinig de unit grondig.
b. Reinig het waterleidingsysteem.
c. Controleer de pomp, regelklep en andere onderdelen van het
waterleidingsysteem.
d. Maak de aansluitingen van alle draden vast.
e. Het is een must om de machine 12 uur voor de inbedrijfstelling te
elektriceren.
11.18 Koelsysteem
Bepaal of er koelmiddel nodig is door de waarde van de zuig- en persdruk
te controleren en kijk na of er een lekkage is. Bij lekkage of vervanging
van onderdelen van de koelinstallatie moet een luchtdichte test worden
uitgevoerd. Neem verschillende maatregelen in de volgende twee
verschillende omstandigheden van koelmiddelinjectie.
Totale lekkage van koelmiddel. In een dergelijke situatie moet
lekkagedetectie worden uitgevoerd op de stikstof onder druk die voor het
systeem wordt gebruikt. Als reparatielassen nodig is, kan er pas worden
gelast als al het gas in het systeem is ontladen. Voordat het koelmiddel
wordt ingespoten, moet het gehele koelsysteem volledig droog en vacuüm
gepompt zijn.
a. Sluit de vacuümpompleiding aan op het fluoridemondstuk aan de
lagedrukzijde.
b. Verwijder lucht uit de systeemleiding met behulp van de vacuümpomp.
Het vacuümpompen duurt langer dan 3 uur. Controleer of de drukindicatie
in de meetklok binnen de gespeciceerde reikwijdte valt.
44
c. Wanneer het vacuümniveau is bereikt, moet het koelmiddel met behulp
van een koelvloeistoffles in het koelsysteem worden gespoten. Op het
typeplaatje en de tabel met de belangrijkste technische parameters is de
juiste hoeveelheid koelmiddel voor injectie aangegeven. Het koelmiddel
moet worden ingespoten vanaf de lagedrukzijde van het systeem.
d. De hoeveelheid koelmiddel wordt beïnvloed door de
omgevingstemperatuur. Als de vereiste hoeveelheid niet is
bereikt, maar er geen inspuiting meer mogelijk is, laat het
koelwater dan circuleren en start de unit op voor injectie. Laat de
lagedrukschakelaar tijdelijk kortsluiten indien nodig.
Koelmiddeladditief. Sluit de koelmiddelinjectiefles aan op het
uoridemondstuk aan de lagedrukzijde en sluit de manometer op
de lagedrukzijde aan.
a. Laat het gekoelde water circuleren en start de unit. Laat zo nodig
de drukregelschakelaar kortsluiten.
b. Spuit langzaam koelmiddel in het systeem en controleer de zuig-
en persdruk.
ATTENTIE
Nadat de inspuiting is voltooid moet de aansluiting worden ver-
nieuwd.
Spuit nooit zuurstof, acetyleen of een ander brandbaar of giftig
gas in het koelsysteem bij de lekdetectie- en luchtdichte test. Er
mag alleen gebruik worden gemaakt van stikstof onder druk of
koelmiddel.
11.9 De compressor demonteren
Volg de volgende procedures als de compressor gedemonteerd
moet worden:
a. Sluit de stroomtoevoer van de unit af.
b. Verwijder het stroomsnoer van de compressor.
c. Verwijder de aanzuig- en afvoerleidingen van de compressor.
d. Verwijder de bevestigingsschroef van de compressor.
e. Verplaats de compressor.
11.10 Elektrische bijverwarming
Wanneer de omgevingstemperatuur lager is dan 2 °C, neemt het
verwarmingsrendement af met de daling van de buitentemperatuur.
Om de luchtgekoelde warmtepomp stabiel te laten draaien in een
relatief koud gebied en om wat warmteverlies door ontdooiing
aan te vullen. Wanneer de laagste omgevingstemperatuur in de
winter in de regio van de gebruiker binnen 0°C~10°C ligt, kan
de gebruiker overwegen om een elektrische bijverwarming te
gebruiken.
Raadpleeg de relevante vakmensen voor het vermogen van de
elektrische bijverwarming.
11.11 Antivries
In geval van bevriezing van de leiding van de waterzijdige
warmtewisselaar kan ernstige schade worden veroorzaakt, d.w.z.
dat de warmtewisseling kan worden verbroken en er lekkage kan
optreden. Deze door vorstbarsten veroorzaakte schade valt niet
onder de garantie. De unit moet dan ook worden gecontroleerd op
bevriezing.
a. Als de unit die wordt uitgeschakeld in stand-by in een omgeving
wordt geplaatst waar de buitentemperatuur lager is dan 0°C,
moet het water in het watersysteem worden afgetapt.
b. De waterleiding kan bevroren zijn wanneer de
koelwaterdebietregelaar en de antivriestemperatuursensor niet
meer werken. Daarom moet de stroomregelaar volgens het
aansluitschema worden aangesloten.
c. Vorstbarten in de waterzijdige warmtewisselaar kunnen bij het
onderhoud ontstaan, wanneer het koelmiddel in de unit wordt
gespoten of voor reparatie wordt afgevoerd. Bevriezing van
leidingen kan op elk moment voorkomen als de druk van het
koelmiddel onder de 0,4 Mpa komt te liggen. Daarom moet het
water in de warmtewisselaar blijven stromen of volledig worden
afgetapt.
11.12 Vervanging van de veiligheidsklep
Vervang de veiligheidsklep als volgt:
a. Het koelmiddel volledig terugwinnen in het systeem. Hiervoor
zijn deskundigen en apparatuur nodig;
b. Let op dat u de coating van de tank beschermt. Vermijd schade
aan de coating door externe krachten of een hoge temperatuur
bij het verwijderen en installeren van de veiligheidsklep;
c. Verwarm het dichtingsproduct om de veiligheidsklep
eraf te schroeven. Let op: bescherm het deel waar het
schroefgereedschap de romp van de tank raakt en vermijd
schade aan de tankcoating;
d. Als de tankcoating beschadigd is, moet het beschadigde deel
opnieuw worden geverfd.
safety valve
Fig.11-1 Vervanging van de veiligheidsklep
WAARSCHUWING
De garantieperiode van de veiligheidsklep is 24 maanden. Onder
de gespecificeerde omstandigheden is de levensduur van de
veiligheidsklep bij gebruik van exibele afdichtingsonderdelen 24
tot 36 maanden, bij gebruik van metalen of PIFE afdichtingscom-
ponenten is de gemiddelde levensduur 36 tot 48 maanden. Na
die periode is een visuele inspectie nodig. Onderhoudsmedewer-
kers moeten de klepbehuizing en de werkomgeving controleren.
Als er op het kleplichaam geen duidelijke corrosie, scheuren,
vuil of schade wordt waargenomen, dan kunt u de klep blijven
gebruiken. Neem anders contact op met uw leverancier voor een
reserveonderdeel.
45
TABEL MET GEGEVENS OVER HET PROEFDRAAIEN EN ONDERHOUD
Tabel 11-5
Model:
Naam en adres van de klant:
Code vermeld op het etiket op de unit:
Datum:
1. Controleer de temperatuur van het gekoelde of het warme water
Inlaat ( ) Uitlaat ( )
2. Controleer de luchttemperatuur van de luchtzijdige warmtewisselaar:
Inlaat ( ) Uitlaat ( )
3. Controleer de koelmiddelaanzuigtemperatuur en de oververhittingstemperatuur:
Koelmiddelaanzuigtemperatuur: ( ) ( ) ( ) ( ) ( )
Oververhittingstemperatuur: ( ) ( ) ( ) ( ) ( )
4. Controleer de druk:
Persdruk: ( ) ( ) ( ) ( ) ( )
Zuigdruk: ( ) ( ) ( ) ( ) ( )
5. Controleer het stroomverbruik: ( ) ( ) ( ) ( ) ( )
6. Heeft de unit de koelmiddellekkagetest doorstaan? ( )
7. Is er geluid op alle panelen van de unit? ( )
8. Controleer of de aansluiting van de hoofdvoeding correct is. ( )
46
TABEL MET GEGEVENS OVER ROUTINEMATIGE WERKING
Tabel 11-6
Model:
Datum:
Weer:
Werkingsduur: Inbedrijfstelling ( ) Buitengebruikstelling ( )
Buitentempera-
tuur
Droge bol °C
Natte bol °C
Binnentemperatuur °C
Compressor
Hoge druk MPa
Lage druk MPa
Spanning V
Stroom A
Luchttempe-
ratuur van de
luchtzijdige
warmtewisse-
laar
Inlaat
(droge bol) °C
Uitlaat
(droge bol) °C
Temperatuur
van het gekoel-
de of het warme
water
Inlaat °C
Uitlaat °C
Stroom van waterpomp A
Opmerking:
47
12. TOEPASSELIJKE MODELLEN EN BELANGRIJKSTE PARAMETERS
Tabel 12-1
Model KEM-30 DNS3 KEM-60 DNS3 KEM-90 DNS3
Koelvermogen kW 27 55 82
Verwarmingsvermogen kW 31 61 90
Standaard opgenomen
vermogen voor koeling kW 10,8 22 36,8
Nominale stroom voor
koeling A16,7 33,9 60
Standaard opgenomen
vermogen voor
verwarming
kW 10,5 20,3 32,8
Nominale stroom voor
verwarming A16,2 31,3 53,5
Voeding 380-415V 3N ~ 50
Koelmiddel
Type R410A
Laadvolume kg 10,5 17,0 27,0
Waterleidingsysteem
Waterdebiet
(m3/h) 5,0 9,8 15
Hydraulisch
weerstandsverlies kPa 80 50 75
Waterzijdige
warmtewisselaar Platenwarmtewisselaar
Max. druk MPa 1,0
Min. druk MPa 0,05
Diameter inlaat- en
uitlaatleiding DN40 DN50
Luchtzijdige
warmtewisselaar
Type Model vinnenbatterij
Luchtdebiet
(m3/h) 12500 24000 38000
Afmetingen
N.W. van de unit
L (mm) 1870 2220 3220
B (mm) 1000 1055 1095
H (mm) 1175 1325 1513
Nettogewicht kg 300 480 710
Dienst-leeggewicht kg 310 490 739
Afmetingen van de
verpakking L×B×H (mm) 1910×1035×1225 2250×1090×1370 3275×1130×1540
48
13. INFORMATIEVEREISTEN
Tabel 13-1
Informatievereisten voor comfortkoelingen
Model(len) KEM-30 DNS3
Buitenwarmtewisselaar Lucht-water
Binnenwarmtewisselaar Water-lucht
Type Door compressor gestuurde dampcompressie
Aandrijving van de compressor: Elektrische motor
Item Sym-
bool
Waar-
de Unit Item Sym-
bool
Waar-
de Unit
Nominaal koelvermogen Prated,c 27,6 kW Seizoensgebonden energie-efci-
entie van de koeling ηs,c 160 %
Aangegeven koelcapaciteit voor deellast bij gegeven
buitentemperatuur Tj
Aangegeven energie-efciëntieverhouding voor deellast bij
gegeven buitentemperatuur Tj
Tj = + 35°C Pdc 27,6 kW Tj = + 35°C EERd2,52 --
Tj = + 30°C Pdc 22,0 kW Tj = + 30°C EERd3,64 --
Tj = + 25°C Pdc 13,2 kW Tj = + 25°C EERd5,05 --
Tj = + 20°C Pdc 8,1 kW Tj = + 20°C EERd6,40 --
Degradatiecoëfciënt voor
koelmachines (*) Cdc 0,9 --
Vermogensverbruik in andere modi dan de "actieve modus".
Uitstand POFF 0,08 kW Carterverwarmermodus PCK 0,08 kW
Thermostaat-uitstand PTO 0,21 kW Stand-bymodus PSB 0,08 kW
Andere items
Capaciteitsregeling variabel Voor lucht-watercomfortkoelingen:
luchtdebiet, buiten gemeten _ 12500 m3/h
Geluidsniveau, binnen/buiten LWA -/78 dB Voor water / brijn-waterkoelmachi-
nes Nominaal brijn- of waterde-
biet, buitenwarmtewisselaar
_ - m3/h
Uitstoot van stikstofoxiden
(indien van toepassing) NOx (**) -- mg/kWh
input GCV
GWP van het koelmiddel _ 2088 kg CO2 eq
(100 jaar)
Gebruikte standaard
classicatievoorwaarden: Toepassing bij lage temperatuur
(*) Indien Cdc niet door meting wordt bepaald, moet de standaard degradatiecoëfciënt van koelers 0,9 bedragen.
(**) Vanaf 26 september 2018.
49
Tabel 13-2
Informatievereisten voor comfortkoelingen
Model(len): KEM-60 DNS3
Buitenwarmtewisselaar van de koeler: Lucht-water
Binnenwarmtewisselaar van de koeler: Water-lucht
Type: Door compressor gestuurde dampcompressie
Aandrijving van de compressor: Elektrische motor
Item Sym-
bool
Waar-
de Unit Item Sym-
bool
Waar-
de Unit
Nominaal koelvermogen Prate d,c 55,5 kW Seizoensgebonden energie-efci-
entie van de koeling ηs,c 154 %
Aangegeven koelcapaciteit voor deellast bij gegeven
buitentemperatuur Tj
Aangegeven energie-efciëntieverhouding voor deellast bij
gegeven buitentemperatuur Tj
Tj = + 35°C Pdc 55,5 kW Tj = + 35°C EER d2,44 --
Tj = + 30°C Pdc 41,8 kW Tj = + 30°C EER d--
Tj = + 25°C Pdc 25,9 kW Tj = + 25°C EER d4,82 --
Tj = + 20°C Pdc 11,9 kW Tj = + 20°C EER d4,82 --
Degradatiecoëfciënt voor
koelmachines (*) C dc 0,9 --
Vermogensverbruik in andere modi dan de "actieve modus".
Uitstand POFF 0,07 kW Carterverwarmermodus PCK 0,07 kW
Thermostaat-uitstand PTO 0,40 kW Stand-bymodus PSB 0,07 kW
Andere items
Capaciteitsregeling variabel Voor lucht-watercomfortkoelingen:
luchtdebiet, buiten gemeten _ 24000 m3/h
Geluidsniveau, binnen/buiten LWA -/87 dB
Voor water / brijn-waterdebiet,
buitenwarmtewisselaar _ -- m3/h
Uitstoot van stikstofoxiden
(indien van toepassing) NOx (**) -- mg/kWh
input GCV
GWP van het koelmiddel _ 2088 kg CO2 eq
(100 jaar)
Gebruikte standaard
classicatievoorwaarden: Toepassing bij lage temperatuur
(*) Indien Cdc niet door meting wordt bepaald, moet de standaard degradatiecoëfciënt van koelers 0,9 bedragen.
(**) Vanaf 26 september 2018.
50
Tabel 13-3
Informatievereisten voor comfortkoelingen
Model(len): KEM-90 DNS3
Buitenwarmtewisselaar van de koeler: Lucht-water
Binnenwarmtewisselaar van de koeler: Water-lucht
Type: Door compressor gestuurde dampcompressie
Aandrijving van de compressor: Elektrische motor
Item Sym-
bool
Waar-
de Unit Item Sym-
bool
Waar-
de Unit
Nominaal koelvermogen Prated,c 82,0 kW Seizoensgebonden energie-efci-
entie van de koeling ηs,c 160 %
Aangegeven koelcapaciteit voor deellast bij gegeven
buitentemperatuur Tj
Aangegeven energie-efciëntieverhouding voor deellast bij
gegeven buitentemperatuur Tj
Tj = + 35°C Pdc 82,0 kW Tj = + 35°C EER d2,27 --
Tj = + 30°C Pdc 62,9 kW Tj = + 30°C EER d3,54 --
Tj = + 25°C Pdc 41,4 kW Tj = + 25°C EER d4,40 --
Tj = + 20°C Pdc 30,9 kW Tj = + 20°C EER d6,10 --
Degradatiecoëfciënt voor
koelmachines (*) Cdc 0,9 --
Vermogensverbruik in andere modi dan de "actieve modus".
Uitstand POFF 0,04 kW Carterverwarmermodus PCK 0,04 kW
Thermostaat-uitstand PTO 0,11 kW Stand-bymodus PSB 0,04 kW
Andere items
Capaciteitsregeling variabel Voor lucht-watercomfortkoelingen:
luchtdebiet, buiten gemeten _ 38000 m3/h
Geluidsniveau, binnen/buiten LWA -/89 dB Voor water / brijn-waterkoelmachi-
nes Nominaal brijn- of waterde-
biet, buitenwarmtewisselaar
_ -- m3/h
Uitstoot van stikstofoxiden
(indien van toepassing) NOx (**) -- mg/kWh input
GCV
GWP van het koelmiddel _ 2088 kg CO2 eq (100
jaar)
Gebruikte standaard
classicatievoorwaarden: Toepassing bij lage temperatuur
(*) Indien Cdc niet door meting wordt bepaald, moet de standaard degradatiecoëfciënt van koelers 0,9 bedragen.
(**) Vanaf 26 september 2018.
51
Tabel 13-4
Informatievereisten voor verwarmingstoestellen van warmtepompen en combinatieverwarmers van warmtepompen
Model(len): KEM-30 DNS3
Lucht-waterwarmtepomp: [ja]
Water-waterwarmtepomp: [ja/nee]
Brijn-waterwarmtepomp: [ja/nee]
Lagetemperatuurwarmtepomp: [ja/nee]
Voor lagetemperatuurwarmtepompen, moeten parameters worden aangegeven voor lagetemperatuurtoepassing. Anders moeten de parameters voor
middelhogetemperatuurtoepassing worden aangegeven.
De parameters moeten worden aangegeven voor gemiddelde weersomstandigheden.
Item Symbool Waarde Unit Item Symbool Waarde Unit
Nominale warmte-output (3)
bij Tdesignh = -10 (-11)°C
Prated
= Pdesignh 21 kW Seizoensgebonden energie-efciëntie
van de verwarming ηs157 %
Seizoensgebonden
prestatiecoëfciënt SCOP 4,01 – Actieve modus prestatiecoëfciënt SCOPon
x.xx
Net seizoensgebonden
prestatiecoëfciënt SCOPnet
Tj = – 7°C Pdh 19,2 kW Tj = – 7°C COPd 2,59
Tj = + 2°C Pdh 10,9 kW Tj = + 2°C COPd 3,84
Tj = + 7°C Pdh 7,2 kW Tj = + 7°C COPd 5,21
Tj = + 12°C Pdh 8,7 kW Tj = + 12°C COPd 7,10
Tj = bivalente temperatuur Pdh 22,2 kW Tj = bivalente temperatuur COPd 2,34
Tj = uiterste bedrijfstempertuur Pdh 22,2 kW Tj = uiterste bedrijfstemperatuur COPd 2,34
Voor lucht-waterwarmtepompen:
Tj = – 15°C (als TOL < – 20°C) Pdh x,x kW Voor lucht-waterwarmtepompen:
Tj = – 15 °C (als TOL < – 20 °C) COPd x,xx –
Bivalente temperatuur
(maximaal +2 °C) Tbiv -10 °C Voor lucht-waterwarmtepomp: Uiterste
bedrijfstemperatuur (maximaal -7 ºC) TOL -10 °C
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = -7 °C Pcych x,x kW Verwarmingswater
uiterste bedrijfstemperatuur WTOL x °C
Degradatiecoëfciënt (4) bij Tj = -7 °C Cdh x,xx Cyclische intervalefciëntie
bij Tj= +7°C COPcyc x,xx
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = +2°C Pcych x,x kW
Cyclische intervalefciëntie
bij Tj= +12°C COPcyc x,xx
Degradatiecoëfciënt (4) bij Tj = +2°C Cdh x,xx
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = +7°C Pcych x,x kW Cyclische intervalefciëntie
bij Tj= +7°C COPcyc x,xx
Degradatiecoëfciënt (4) bij Tj = +7°C Cdh x,xx Cyclische intervalefciëntie
bij Tj= +12°C COPcyc x,xx
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = +12 °C Pcych x,x kW
Degradatiecoëfciënt (4) bij Tj =
+12 °C Cdh x,xx —
Vermogensverbruik in andere modi dan de actieve modus. Bijverwarming (moet worden aangegeven al wordt deze niet bij de unit
meegeleverd)
Uitstand POFF 0,08 kW Nominale warmte-output (3) Psup
= sup(Tj) x,x kW
Thermostaat-uitstand PTO 0,21 kW
Stand-bymodus PSB 0,08 kW Type energie-input
Carterverwarmermodus PCK 0,08 kW
Andere items Buitenwarmtewisselaar
Capaciteitsregeling vast/variabel variabel Voor lucht-waterwarmtepomp: Nominaal
luchtdebiet Qairsource 12500 m3/h
Geluidsniveau, binnen LWA x dB(A) Voor water-water: Nominaal waterdebiet Qwatersource x m3/h
Geluidsniveau, buiten LWA 78 dB(A) Voor brijn-water: Nominaal brijndebiet Qbrinesource x m3/h
Contactgegevens Naam en adres van de fabrikant of zijn bevoegde vertegenwoordiger.
(1) Voor verwarmers met warmtepomp en combinatieverwarmers met warmtepomp is het nominaal vermogen Prated gelijk aan de ontwerpbelasting voor
verwarming Pdesignh, en het nominaal vermogen van een bijverwarming Psup is gelijk aan het extra vermogen voor verwarming sup(Tj).
(2) Als Cdh niet door meting wordt vastgesteld, is de standaard degradatiecoëfciënt Cdh = 0,9.
52
Tabel 13-5
Informatievereisten voor verwarmingstoestellen van warmtepompen en combinatieverwarmers van warmtepompen
Model(len): KEM-60 DNS3
Lucht-waterwarmtepomp: [ja]
Water-waterwarmtepomp: [ja/nee]
Brijn-waterwarmtepomp: [ja/nee]
Lagetemperatuurwarmtepomp: [ja/nee]
Uitgerust met een bijverwarming: [ja/nee]
Combinatieverwarmer met warmtepomp: [ja/nee]
Voor lagetemperatuurwarmtepompen, moeten parameters worden aangegeven voor lagetemperatuurtoepassing.
Anders moeten de parameters voor middelhogetemperatuurtoepassing worden aangegeven. De parameters moeten worden aangegeven voor gemiddelde
weersomstandigheden.
Item Symbool Waarde Unit Item Symbool Waarde Unit
Nominale warmte-output (3)
bij Tdesignh = -10 (-11)°C
Prated
= Pdesignh 31 kW Seizoensgebonden energie-efciëntie
van de verwarming ηs151 %
Seizoensgebonden prestatiecoëfci-
ent SCOP 3,85 Actieve modus prestatiecoëfciënt SCOPon X.XX –
Net seizoensgebonden prestatiecoëf-
ciënt SCOPnet X.XX –
Tj = – 7°C Pdh 27,3 kW Tj = – 7°C COPd 2,70
Tj = + 2°C Pdh 17,1 kW Tj = + 2°C COPd 3,69
Tj = + 7°C Pdh 15,4 kW Tj = + 7°C COPd 5,04
Tj = + 12°C Pdh 12,5 kW Tj = + 12°C COPd 6,43
Tj = bivalente temperatuur Pdh 27,3 kW Tj = bivalente temperatuur COPd 2,70
Tj = uiterste bedrijfstemperatuur Pdh 31,5 kW Tj = uiterste bedrijfstemperatuur COPd 2,50
Voor lucht-waterwarmtepompen:
Tj = – 15°C (als TOL < – 20°C) Pdh x,x kW Voor lucht-waterwarmtepompen:
Tj = – 15°C (als TOL < – 20°C) COPd x,xx
Bivalente temperatuur
(maximaal +2 °C) Tbiv -7 °C Voor lucht-waterwarmtepomp: Uiterste
bedrijfstemperatuur (maximaal -7 ºC) TOL -10 °C
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj= -7°C Pcych x,x kW Verwarmingswater
uiterste bedrijfstemperatuur WTOL x °C
Degradatiecoëfciënt (4) bij Tj = -7°C Cdh x,xx Cyclische intervalefciëntie
bij Tj= +7 °C COPcyc x,xx
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj= +2°C Pcych x,x kW
Cyclische intervalefciëntie
bij Tj= +12°C COPcyc x,xx
Degradatiecoëfciënt (4) bij Tj = +2°C Cdh x,xx
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj= +7°C Pcych x,x kW Cyclische intervalefciëntie
bij Tj= +7 °C COPcyc x,xx
Degradatiecoëfciënt (4) bij Tj = +7°C Cdh x,xx Cyclische intervalefciëntie
bij Tj= +12°C COPcyc x,xx
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj= +12°C Pcych x,x kW
Degradatiecoëfciënt (4) bij Tj =
+12 °C Cdh x,xx —
Vermogensverbruik in andere modi dan de actieve modus. Bijverwarming (moet worden aangegeven al wordt deze niet bij de unit
meegeleverd)
Uitstand POFF 0,08 kW
Nominale warmte-output (3) Psup
= sup(Tj) x,x kW
Thermostaat-uitstand PTO 0,40 kW
Stand-bymodus PSB 0,08 kW Type energie-input
Carterverwarmermodus PCK 0,08 kW
Andere items Buitenwarmtewisselaar
Capaciteitsregeling vast/variabel variabel Voor lucht-waterwarmtepomp:
Nominaal luchtdebiet Qairsource 24000 m3/h
Geluidsniveau, binnen LWA x dB(A) Voor water-water: Nominaal
waterdebiet Qwatersource x m3/h
Geluidsniveau, buiten LWA 87 dB(A) Voor brijn-water: Nominaal brijndebiet Qbrinesource x m3/h
Contactgegevens Naam en adres van de fabrikant of zijn bevoegde vertegenwoordiger.
(1) Voor verwarmers met warmtepomp en combinatieverwarmers met warmtepomp is het nominaal vermogen Prated gelijk aan de ontwerpbelasting voor
verwarming Pdesignh, en het nominaal vermogen van een bijverwarming Psup is gelijk aan het extra vermogen voor verwarming sup(Tj).
(2) Als Cdh niet door meting wordt vastgesteld, is de standaard degradatiecoëfciënt Cdh = 0,9.
53
Tabel 13-6
Informatievereisten voor verwarmingstoestellen van warmtepompen en combinatieverwarmers van warmtepompen s
Model(len): KEM-90 DNS3
Lucht-waterwarmtepomp: [ja]
Water-waterwarmtepomp: [ja/nee]
Brijn-waterwarmtepomp: [ja/nee]
Lagetemperatuurwarmtepomp: [ja/nee]
Uitgerust met een bijverwarming: [ja/nee]
Combinatieverwarmer met warmtepomp: [ja/nee]
Voor lagetemperatuurwarmtepompen, moeten parameters worden aangegeven voor lagetemperatuurtoepassing.
Anders moeten de parameters voor middelhogetemperatuurtoepassing worden aangegeven. De parameters moeten worden aangegeven voor gemiddelde
weersomstandigheden.
Item Symbool Waarde Unit Item Symbool Waarde Unit
Nominale warmte-output (3)
bij Tdesignh = -10 (-11)°C
Prated
= Pdesignh 66,3 kW Seizoensgebonden energie-efciëntie
van de verwarming ηs157 %
Seizoensgebonden prestatiecoëfci-
ent SCOP 3,99 Actieve modus prestatiecoëfciënt SCOPon X.XX –
Net seizoensgebonden prestatiecoëf-
ciënt SCOPnet X.XX –
Tj = – 7°C Pdh 58,7 kW Tj = – 7°C COPd 2,49
Tj = + 2°C Pdh 35,9 kW Tj = + 2°C COPd 3,78
Tj = + 7°C Pdh 28,2 kW Tj = + 7°C COPd 5,46
Tj = + 12°C Pdh 33,0 kW Tj = + 12°C COPd 7,02
Tj = bivalente temperatuur Pdh 58,7 kW Tj = bivalente temperatuur COPd 2,49
Tj = uiterste bedrijfstemperatuur Pdh 65,2 kW Tj = uiterste bedrijfstemperatuur COPd 2,13
Voor lucht-waterwarmtepompen:
Tj = – 15°C (als TOL < – 20°C) Pdh x,x kW Voor lucht-waterwarmtepompen:
Tj = – 15°C (als TOL < – 20°C) COPd x,xx
Bivalente temperatuur
(maximaal +2 °C) Tbiv -7 °C Voor lucht-waterwarmtepomp: Uiterste
bedrijfstemperatuur (maximaal -7 ºC) TOL -10 °C
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = -7 °C Pcych x,x kW Verwarmingswater
uiterste bedrijfstemperatuur WTOL x °C
Degradatiecoëfciënt (4) bij Tj = -7°C Cdh x,xx Cyclische intervalefciëntie
bij Tj= +7°C COPcyc x,xx
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = +2°C Pcych x,x kW
Cyclische intervalefciëntie
bij Tj= +12°C COPcyc x,xx
Degradatiecoëfciënt (4) bij Tj = +2°C Cdh x,xx
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = +7°C Pcych x,x kW Cyclische intervalefciëntie
bij Tj= +7°C COPcyc x,xx
Degradatiecoëfciënt (4) bij Tj = +7°C Cdh x,xx Cyclische intervalefciëntie
bij Tj= +12°C COPcyc x,xx
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = +12 °C Pcych x,x kW
Degradatiecoëfciënt
(4)
bij T
j
= +12 °C
Cdh x,xx —
Vermogensverbruik in andere modi dan de actieve modus. Bijverwarming (moet worden aangegeven al wordt deze niet bij de unit meege-
leverd)
Uitstand POFF 0,04 kW
Nominale warmte-output (3) Psup
= sup (Tj) x,x kW
Thermostaat-uitstand (verwarming) PTO 0,11 kW
Stand-bymodus PSB 0,04 kW Type energie-input
Carterverwarmermodus PCK 0,04 kW
Andere items Buitenwarmtewisselaar
Capaciteitsregeling vast/variabel variabel Voor lucht-waterwarmtepomp: Nomi-
naal luchtdebiet Qairsource 38000 m3/h
Geluidsniveau, binnen LWA x dB(A) Voor water-water: Nominaal waterde-
biet Qwatersource x m3/h
Geluidsniveau, buiten LWA 89 dB(A) Voor brijn-water: Nominaal brijndebiet Qbrinesource x m3/h
Contactgegevens Naam en adres van de fabrikant of zijn bevoegde vertegenwoordiger.
(1) Voor verwarmers met warmtepomp en combinatieverwarmers met warmtepomp is het nominaal vermogen Prated gelijk aan de ontwerpbelasting voor
verwarming Pdesignh, en het nominaal vermogen van een bijverwarming Psup is gelijk aan het extra vermogen voor verwarming sup(Tj).
(2) Als Cdh niet door meting wordt vastgesteld, is de standaard degradatiecoëfciënt Cdh = 0,9.
Versie: MD17IU-001GW
16127100000437
Translated by Caballeria: < https://www.caballeria.com >
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60

Kaysun Modular Full DC Inverter Chillers R-410A Handleiding

Type
Handleiding