Kaysun Modular Full DC Inverter Chillers Handleiding

Type
Handleiding
EIGENAARS- EN
INSTALLATIEHANDLEIDING
DC-invertergestuurde,
luchtgekoelde modulaire koeler
BELANGRIJKE OPMERKING
Hartelijk dank voor het kopen van onze airconditioning.
Lees voordat u uw airconditioning gaat gebruiken deze handleiding zorgvuldig en bewaar hem voor
raadpleging in de toekomst.
KEM-75 DRS5 KH
KEM-90 DRS5 KH
KEM-140 DRS5 KH KEM-180 DRS5 KH
ACCESSOIRES ..................................................................................................01
1 INLEIDING .......................................................................................................01
1.1 Gebruiksvoorwaarden van de unit.............................................................................................01
2. VEILIGHEIDSOVERWEGINGEN ....................................................................02
3 VÓÓR DE INSTALLATIE .................................................................................04
3.1 Hantering van de unit ................................................................................................................04
4 BELANGRIJKE INFORMATIE OVER KOELMIDDEL .....................................05
5 SELECTIE VAN INSTALLATIELOCATIE ........................................................05
6 VOORZORGSMAATREGELEN BIJ INSTALLATIE ........................................06
6.1 Maattekening ............................................................................................................................. 06
6.2 Eisen voor de installatieruimte van de unit ................................................................................ 08
6.3 Installatiefundering ....................................................................................................................09
6.4 Installatie van dempingssystemen ............................................................................................09
6.5 Installatie van een systeem ter bescherming tegen de ophoping van sneeuw en harde wind .... 10
7 AANSLUITSCHEMA VAN HET LEIDINGSYSTEEM ....................................... 11
8 OVERZICHT VAN DE UNIT .............................................................................11
8.1 Hoofdonderdelen van de unit ....................................................................................................11
8.2 Openmaken van de unit ............................................................................................................13
8.3 Printplaten van de buitenunit ..................................................................................................... 15
8.4 Elektrische leidingen .................................................................................................................20
8.5 Installatie van het watersysteem ...............................................................................................30
9 INGEBRUIKNAME EN CONFIGURATIE .........................................................34
9.1 Eerste ingebruikname bij een lage buitentemperatuur .............................................................. 34
9.2 Aandachtspunten voorafgaand aan het proefdraaien ...............................................................34
10 PROEFDRAAIEN EN EINDCONTROLE .......................................................35
10.1 Controletabel na installatie ......................................................................................................35
10.2 Proefdraaien ............................................................................................................................ 35
INHOUD
11 ONDERHOUD EN REPARATIE .....................................................................36
11.1 Storingsinformatie en foutcodes ..............................................................................................36
11.2 Digitaal display van het hoofdbedieningspaneel .....................................................................38
11.3 Verzorging en onderhoud ........................................................................................................38
11.4 Verwijderen van afschilfering ................................................................................................... 38
11.5 Buitengebruikstelling tijdens de winter ....................................................................................38
11.6 Reserveonderdelen .................................................................................................................38
11.7 Eerste inbedrijfstelling na buitengebruikstelling ......................................................................39
11.8 Koelsysteem ............................................................................................................................39
11.9 De compressor demonteren ....................................................................................................39
11.10 Elektrische bijverwarming ......................................................................................................39
11.11 Antivriessysteem ....................................................................................................................39
11.12 Vervanging van de veiligheidsklep ........................................................................................40
11.13 INFORMATIE ONDERHOUD ................................................................................................41
TABEL MET GEGEVENS OVER HET PROEFDRAAIEN EN ONDERHOUD ................................44
TABEL MET GEGEVENS OVER ROUTINEMATIGE WERKING ...................................................44
12 TOEPASSELIJKE MODELLEN EN BELANGRIJKSTE PARAMETERS ......45
13 INFORMATIEVEREISTEN .............................................................................46
01
ACCESSOIRES
Unit Installatie- en ge-
bruikshandleiding
Watertemperatuur-
sensor
Informatie
over ErP
Temperatuurtestcom-
ponenten van totale
wateruitlaat
Transformator
Installatiehandlei-
ding van draadge-
stuurde bediening
Hoeveel-
heid 1 2 1 1 1 1
Vorm
Doel / KEM-180 DRS5 KH, 4 stuks /Gebruik voor installatie (alleen nodig voor het
instellen van de hoofdmodule)
1 INLEIDING
1.1 Gebruiksvoorwaarden van de unit
1) De standaard spanning van de voeding is 380-415V 3N~50Hz, de minimaal toegestane spanning is 342 V en de maximale span-
ning bedraagt 456 V.
2) Gebruik de unit voor betere prestaties bij de volgende buitentemperatuur:
-15
-10
-5
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
0510 15 20 25 30
-25
-20
-15
-10
-5
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
20 25 30 35 40 45 50 55 60
-15
-10
-5
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
0
51015 20 25 30
-25
-20
-15
-10
-5
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
20 25 30 35 40 45 50 55 60
KEM-75 DRS5 KH en KEM-140 DRS5 KH
COOLING (koelen)
COOLING (koelen)
Uitlaatwatertemperatuur (°C)
Uitlaatwatertemperatuur (°C)
Afb. 1-1-1 Koelbereik
Afb. 1-1-2 Koelbereik
buitentemperatuur (ºC)buitentemperatuur (ºC)
buitentemperatuur (ºC)buitentemperatuur (ºC)
KEM-90 DRS5 KH en KEM-180 DRS5 KH
KEM-75 DRS5 KH en KEM-140 DRS5 KH
HEATING (verwarmen)
HEATING (verwarmen)
Uitlaatwatertemperatuur (°C)
Uitlaatwatertemperatuur (°C)
Afb. 1-1-2 Verwarmingsbereik
Afb. 1-2-2 Verwarmingsbereik
KEM-90 DRS5 KH en KEM-180 DRS5 KH
De modus voor een lage uitlaatwatertemperatuur kan worden ingesteld door de draadgestuurde bediening, zie de gebruiks-
handleiding (selecteer "LAGE UITLAATWATERREGELING" onder de pagina “SERVICEMENU”) voor meer informatie. Als de functie
voor lage uitlaatwatertemperaturen werkt, wordt het werkingsbereik uitgebreid tot het schaduwgebied. Als de ingestelde watertem-
peratuur lager is dan 5 °C, moet antivriesvloeistof (concentratie hoger dan 15%) worden toegevoegd aan het watersysteem, anders
raken de unit en het watersysteem beschadigd.
02
2. VEILIGHEIDSOVERWEGINGEN
De voorzorgsmaatregelen die hier worden genoemd, zijn onderverdeeld in de volgende soorten. Ze zijn heel belangrijk, dus zorg
ervoor dat u ze zorgvuldig opvolgt. Betekenis van de symbolen GEVAAR, WAARSCHUWING, ATTENTIE en OPMERKING.
Lees deze instructies zorgvuldig voor de installatie. Bewaar deze handleiding voor toekomstig gebruik.
Een onjuiste installatie van het apparaat of de accessoires kan een elektrische schok, kortsluiting, lekkage, brand of
andere schade aan het toestel tot gevolg hebben. Zorg ervoor dat u alleen accessoires van de leverancier gebruikt, die
speciaal zijn ontworpen voor de apparatuur en laat de installatie uitvoeren door professionele installateurs.
Alle werkzaamheden die in deze handleiding worden beschreevn, moeten worden uitgevoerd door een bevoegd techni-
cus. Zorg ervoor dat u de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen draagt, zoals handschoenen en een veiligheidsbril,
wanneer u het apparaat installeert of onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
Neem contact op met uw dealer voor verdere hulp.
i
INFORMATIE
Geeft een dreigend gevaarlijke situatie aan die, als deze niet wordt vermeden, tot ernstig letsel leiden.
-------------------------------------------------------------------------------------------------
WAARSCHUWING
Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die, als deze niet wordt vermeden, tot ernstig letsel leiden.
-------------------------------------------------------------------------------------------------
ATTENTIE
Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die, als deze niet wordt vermeden, tot licht of matig letsel kan leien.
Het wordt ook gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige praktijken.
-------------------------------------------------------------------------------------------------
OPMERKING
Geeft situaties aan die alleen kunnen leiden tot onopzettelijke schade aan apparatuur of eigendommen.
GEVAAR
Verklaring van de symbolen op de binnenunit of buitenunit
WAARSCHU-
WING
Dit symbool geeft aan dat dit apparaat een ontvlambaar koelmiddel gebruikt. Als het koelmiddel
lekt en wordt blootgesteld aan een externe ontstekingsbron, bestaat er brandgevaar.
ATTENTIE Dit symbool geeft aan dat de gebruikshandleiding zorgvuldig moet worden gelezen.
ATTENTIE Dit symbool geeft aan dat het onderhoudspersoneel deze apparatuur moet bedienen met
verwijzing naar de installatiehandleiding.
ATTENTIE Dit symbool geeft aan dat het onderhoudspersoneel deze apparatuur moet bedienen met
verwijzing naar de installatiehandleiding.
ATTENTIE Dit symbool geeft aan dat er informatie beschikbaar is, zoals de gebruiks- of
installatiehandleiding.
Zet de stroomschakelaar uit voordat u elektrische aansluitingen aanraakt.
Wanneer servicespanelen worden verwijderd, kunnen onderdelen onder spanning gemakkelijk per ongeluk worden
aangeraakt.
Laat de unit nooit onbeheerd achter tijdens installatie of onderhoud als het servicepaneel verwijderd is.
Raak de waterleidingen tijdens en onmiddellijk na gebruik niet aan, omdat de leidingen heet kunnen zijn en uw handen
kunnen verbranden. Laat de leidingen op kamertemperatuur druppelen of draag beschermende handschoenen om
letsel te voorkomen.
Raak geen enkele schakelaar aan met natte vingers. Het aanraken van een schakelaar met natte vingers kan een elek-
trische schok veroorzaken.
Schakel alle stroom op de unit uit voordat u elektrische componenten aanraakt.
GEVAAR
03
Er mag alleen onderhoud uitgevoerd worden zoals aanbevolen door de fabrikant van de apparatuur. Onderhoud en
reparaties die assistentie van andere deskundige medewerkers vereisen moeten worden uitgevoerd onder toezicht van
de persoon die bevoegd is voor het gebruik van brandbare koelmiddelen.
Scheur plastic verpakkingszakken uit elkaar en gooi ze weg, zodat kinderen er niet mee kunnen spelen. Kinderen die
met plastic zakken spelen, lopen verstikkingsgevaar.
Verwijder verpakkingsmateriaal zoals spijkers en andere metalen of houten onderdelen die letsel kunnen veroorzaken.
Vraag uw dealer of gekwaliceerd personeel om de installatie uit te voeren in overeenstemming met deze handleiding.
Installeer de unit niet zelf. Een verkeerde installatie kan waterlekkage, elektrische schokken of brand veroorzaken
Gebruik alleen de gespeciceerde accessoires en onderdelen voor installatiewerkzaamheden. Als niet de gespeciceer-
de onderdelen worden gebruikt, kan dit leiden tot waterlekkage, elektrische schokken, brand of een val uit de houder.
Installeer de unit op een fundering die het gewicht kan dragen. Onvoldoende fysieke kracht kan ertoe leiden dat het
apparaat valt en mogelijk letsel veroorzaakt.
Houd bij het uitvoeren van de gespeciceerde installatiewerkzaamheden rekening met stormen, orkanen en aardbevin-
gen. Onjuiste installatie kan leiden tot ongelukken door vallende apparatuur.
Zorg ervoor dat alle elektrische werkzaamheden worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel in overeenstemming
met de plaatselijke wet- en regelgeving en dat de handschakelaar in een afzonderlijk circuit wordt geïnstalleerd. Onvol-
doende vermogen van het voedingscircuit of een onjuiste elektrische constructie kan leiden tot elektrische schokken of
brand.
Zorg ervoor dat u een aardlekschakelaar installeert volgens de plaatselijke wet- en regelgeving. Het niet installeren van
een aardlekschakelaar kan elektrische schokken en brand veroorzaken.
Controleer of alle bedrading goed vastzit. Gebruik de gespeciceerde draden en zorg ervoor dat de aansluitingen of
draden beschermd zijn tegen water en andere schadelijke externe invloeden. Een onvolledige aansluiting of bevestiging
kan brand veroorzaken.
Wanneer u de voeding bedraadt, moet u de draden netjes wegwerken zodat het voorpaneel stevig bevestigd kan wor-
den. Als het voorpaneel niet op zijn plaats zit, kan dit leiden tot oververhitting van de aansluitingen, elektrische schokken
of brand.
Controleer na de installatie of er geen koelmiddel lekt.
Raak de koelmiddelleidingen tijdens of vlak na gebruik niet aan, omdat deze leidingen heet of koud kunnen zijn. Als u
de koelmiddelleidingen aanraakt kunt u brandwonden of bevriezing oplopen. Laat de leidingen op normale temperatuur
komen om letsel te voorkomen of draag beschermende handschoenen als u de leidingen moet aanraken.
Raak de interne onderdelen (pomp, back-upverwarming, enz.) niet aan
tijdens of kort na het gebruik. Het aanraken van de interne onderdelen kan
brandwonden veroorzaken. Laat de interne onderdelen op normale tempera-
tuur komen om letsel te voorkomen of draag beschermende handschoenen
als u de leidingen moet aanraken.
Versnel het ontdooiproces niet of maak met de hand schoon, tenzij anders
wordt aanbevolen door de fabrikant.
Het apparaat moet worden opgeslagen in een ruimte zonder continu werken-
de ontstekingsbronnen (bijvoorbeeld: open vuur, een werkend gastoestel of
een werkend elektrisch verwarmingselement).
Doorboor of verbrand de unit niet.
Wees ervan bewust dat koelmiddelen geurloos kunnen zijn.
Attentie: Brandgevaar/
brandbare materialen
WAARSCHUWING
Aard de unit.
De aardingsweerstand moet voldoen aan de plaatselijke wet- en regelgeving.
Sluit de aardingsdraad niet aan op gas- of waterleidingen, bliksemaeiders of telefoonaardingsdraden. Onvolledige
aarding kan een elektrische schok tot gevolg hebben.
- Gasleidingen: Er kan brand of een explosie ontstaan als het gas lekt.
- Waterleidingen: Harde vinyl buizen zijn geen eectieve ondergrond.
- Bliksemaeiders of telefoonaardingsdraden: De elektrische drempel kan abnormaal hoog worden als de bliksem inslaat.
Installeer de stroomdraden ten minste 1 meter verwijderd van televisies of radio's om interferenties of ruis te voorkomen.
(Afhankelijk van de radiogolven kan het zijn dat 1 meter niet voldoende is om ruis op te heen.)
Was de unit niet met water. Dit kan een elektrische schok of brand veroorzaken. Het apparaat moet worden geïnstal-
leerd in overeenstemming met de nationale regelgeving betreende bedrading. Als het netsnoer beschadigd is, moet
het worden vervangen.
ATTENTIE
04
Installeer de unit niet op de volgende plaatsen:
- Waar minerale olienevel, oliespray of dampen aanwezig zijn. Plastic onderdelen kunnen slijten en mogelijk losraken of
gaan lekken.
- Waar corrosieve gassen (zoals zwavelzuurgas) worden geproduceerd. Waar corrosie van koperen leidingen of gesol-
deerde onderdelen koelmiddellekkage kan veroorzaken.
- Waar machines staan die elektromagnetische golven uitzenden. Elektromagnetische golven kunnen het besturingssys-
teem verstoren en storingen in het systeem veroorzaken.
- Waar ontvlambare gassen kunnen lekken, waar koolstofvezels of ontvlambaar stof in de lucht zweven of waar vluchti-
ge ontvlambare stoen zoals verfverdunner of benzine worden gehanteerd. Dit soort gassen kan brand veroorzaken.
- Waar de lucht veel zout bevat, zoals aan zee.
- Waar de spanning veel schommelt, zoals in fabrieken.
- In voertuigen of vaartuigen.
- Waar zure of alkalische dampen aanwezig zijn.
Kinderen mogen niet met de unit spelen. Reiniging en onderhoud mag niet door kinderen worden uitgevoerd zonder
toezicht.
Dit apparaat is bedoeld voor gebruik door deskundige en getrainde gebruikers in winkels, in de lichte industrie en op
boerderijen, of voor commercieel gebruik door leken.
Als het netsnoer beschadigd is, moet het worden vervangen door de fabrikant of diens serviceagent of een vergelijkbaar
gekwaliceerd persoon om gevaren te voorkomen.
AFVOER: Gooi dit product niet weg als huishoudelijk ongesorteerd stedelijk afval. Dergelijk afval moet apart worden
ingezameld voor speciale behandeling. Gooi elektrische apparaten niet bij het huisvuil, maar gebruik een aparte inza-
melfaciliteit. Neem contact op met de plaatselijke overheid voor informatie over de beschikbare inzamelsystemen. Als
elektrische apparaten op vuilnisbelten of stortplaatsen terechtkomen, kunnen er gevaarlijke stoen in het grondwater
lekken en in de voedselketen terechtkomen, wat schadelijk is voor uw gezondheid en welzijn.
De bedrading moet worden uitgevoerd door professionele technici in overeenstemming met de nationale regelgeving
inzake bedrading en dit schakelschema. Een alpolige scheidingsschakelaar met een scheidingsafstand van ten minste
3 mm in alle polen en een aardlekschakelaar (RCD) met een nominale stroomsterkte van niet meer dan 30 mA moeten
worden opgenomen in de vaste bedrading volgens de nationale voorschriften.
Controleer de veiligheid van de installatieruimte (muren, vloeren, enz.) zonder verborgen gevaren zoals water, elektrici-
teit en gas voordat u met de bedrading en de leidingen begint.
Controleer voor de installatie of de voeding van de gebruiker voldoet aan de elektrische installatievereisten van de unit
(met inbegrip van betrouwbare aarding, lekkage en draaddiameter elektrische belasting, enz.). Als niet wordt voldaan
aan de elektrische installatievereisten van het product, is de installatie van het product verboden tot de eisen worden
nageleefd.
Als u meerdere units gecentraliseerd installeert, controleer dan de lastverdeling van de driefasige voeding. Voorkom dat
meerdere units op dezelfde fase van de driefasige voeding worden aangesloten.
Het product moet stevig worden bevestigd. Neem indien nodig maatregelen ter versterking.
Over geuoreerde gassen
- Deze airconditioning bevat geuoreerde gassen. Raadpleeg voor specieke informatie over het soort gas en de hoe-
veelheid het betreende etiket op de unit zelf. De nationale regelgeving inzake gassen moet in acht worden genomen.
- Installatie, service, onderhoud en reparatie van dit apparaat moeten worden uitgevoerd door een gecerticeerde tech-
nicus.
- Het product demonteren en recyclen moet worden uitgevoerd door een gecerticeerde technicus.
- Als het systeem een lekdetectiesysteem heeft, moet het minstens om de 12 maanden op lekken worden gecontroleerd.
Wanneer de unit wordt gecontroleerd op lekken, wordt het sterk aanbevolen om alle controles goed bij te houden.
OPMERKING
3 VÓÓR DE INSTALLATIE
3.1 Hantering van de unit
De hellingshoek mag niet meer dan 15º zijn bij het dragen van de machine in het geval dat de unit kantelt.
1) Rollen: diverse rolstaven van dezelfde lengte worden aan de onderkant van de unit geplaatst, en de lengte van elke staaf moet
groter zijn dan het buitenste frame van de onderkant en geschikt zijn om het apparaat in evenwicht te houden.
05
2) Hijsen: elke hijskabel (riem) moet 4 keer het gewicht van de unit kunnen dragen. Controleer de hijshaak en zorg ervoor dat deze
stevig aan de unit bevestigd is. Om schade aan het apparaat te voorkomen, moet bij het optillen een beschermend blok van hout,
doek of hard papier tussen de unit en het touw worden geplaatst. De dikte daarvan moet 50 mm of meer bedragen. Het is ten
strengste verboden om onder de machine te gaan staan wanneer deze wordt gehesen.

Hefkabel
Haak om het pro-
duct op te tillen
Haak om het product op te tillen
De hellingshoek
Er moeten 4 beschermende blokken
worden geplaatst. De eenzijdige afstand
moet 50 mm of meer zijn.
Afb. 3-1 Hijsen van de unit
4 BELANGRIJKE INFORMATIE OVER KOELMIDDEL
Dit product bevat geuoreerde broeikasgassen die onder het Kyoto-protocol vallen. Ontlucht geen gassen in de atmosfeer.
Type koelmiddel: R32
GWP-waarde 675
GWP: global warming potential (aardopwarmingsvermogen)
De hoeveelheid koelmiddel wordt aangegeven op het typeplaatje van de unit
Voeg het koelmiddel toe
Hoeveelheid in de fabriek gevuld koelmiddel en ton CO2-equivalent is
Tabel 4-1
Model Koelmiddel (kg) Ton CO2-equivalent
KEM-75 DRS5 KH 9 6,08
KEM-90 DRS5 KH 16 10,80
KEM-140 DRS5 KH 15,5 10,46
KEM-180 DRS5 KH 32,0 21,60
5 SELECTIE VAN INSTALLATIELOCATIE
1) De units kunnen op de grond of op de juiste plaats op het dak worden geïnstalleerd, op voorwaarde dat voldoende ventilatie kan
worden gegarandeerd.
2) Installeer het apparaat niet op een plaats met eisen over geluid en trillingen.
3) Neem bij de installatie van de unit maatregelen om blootstelling aan direct zonlicht te voorkomen en houd het apparaat uit de
buurt van boilerleidingen en een omgeving die de condensorspoel en koperen leidingen kunnen aantasten.
4) Als het apparaat kan worden gebruikt door onbevoegd personeel, neem dan uit veiligheidsoverwegingen beschermende maat-
regelen, zoals het plaatsen van een omheining. Deze maatregelen kunnen door de mens veroorzaakte of toevallige verwondingen
voorkomen en kunnen ook voorkomen dat de elektrische onderdelen die in werking zijn, bloot komen te liggen wanneer de hoofdre-
gelkast wordt geopend.
5) Installeer het apparaat op een fundering met een hoogte van minstens 200 mm boven de grond, waar de vloerafvoer nodig is, om
ervoor te zorgen dat er geen waterophoping optreedt.
6) Als u de unit op de grond installeert, plaats de stalen voet van het apparaat dan op de betonnen fundering, die net zo diep moet
zijn als in de stevige grondlaag. Zorg ervoor dat de fundering van de installatie gescheiden is van de gebouwen, aangezien het ge-
luid en de trillingen van het apparaat een nadelige invloed daarop kunnen hebben. Door middel van de montagegaten op de bodem
kan de unit betrouwbaar op de fundering worden bevestigd.
7) Als het apparaat op een dak wordt geïnstalleerd, moet het dak sterk genoeg zijn om het gewicht van de unit en het gewicht van
het onderhoudspersoneel te dragen. De unit kan op het betonnen en groefvormige stalen frame worden geplaatst, net als wanneer
het apparaat op de grond wordt geïnstalleerd. Het gewichtdragende groefvormige staal moet overeenkomen met de montagegaten
van de schokdemper en is daar breed genoeg voor.
8) Voor andere speciale vereisten voor de installatie, wordt u verzocht een aannemer, architectonische ontwerper of andere profes-
sionals te raadplegen.
De geselecteerde installatieplaats van het apparaat moet het aansluiten van waterleidingen en draden mogelijk maken en vrij
zijn van binnendringing van water of oliedampen, stoom of andere warmtebronnen. Bovendien mogen het geluid van het appa-
raat en de luchtuitlaat geen invloed hebben op de omgeving.
OPMERKING
06
6 VOORZORGSMAATREGELEN BIJ INSTALLATIE
6.1 Maattekening
Vooraanzicht Linkeraanzicht
Bovenaanzicht
Afb. 6-1 Overzicht van afmetingen
07
Vooraanzicht
Bovenaanzicht
Linkeraanzicht
Tabel 6-1
Model KEM-75 DRS5 KH KEM-90 DRS5 KH KEM-140 DRS5 KH KEM-180 DRS5 KH
A 2000 2220 2220 2752
B 960 1135 1135 2220
C 1770 2315 2300 2413
D 816 910 910 836
E 190 255 185 356
F 270 270 380 270
Na installatie van de veerdemper neemt de totale hoogte van de unit met ongeveer 135 mm toe.
OPMERKING
08
6.2 Eisen voor de installatieruimte van de unit
1) Ervoor te zorgen dat er voldoende luchtstroom de condensor binnenkomt, moet bij de installatie van het apparaat rekening wor-
den gehouden met de invloed van de dalende luchtstroom die wordt veroorzaakt door de hoge gebouwen rondom de unit.
2) Als het apparaat wordt geïnstalleerd op plaatsen waar de stroomsnelheid van de lucht hoog is, zoals op het dak, kunnen maatre-
gelen worden genomen, waaronder verzonken omheiningen en persiennes, om te voorkomen dat de turbulente stroming de lucht-
stroom die de unit binnenkomt, verstoort. Als het apparaat moet worden voorzien van een verzonken omheining, mag de hoogte van
de laatste niet hoger zijn dan die van de eerste; als persiennes nodig zijn, moet het totale verlies aan statische druk lager zijn dan
de statische druk buiten de ventilator. De ruimte tussen de unit en de verzonken omheining of persiennes moet ook voldoen aan de
eis
3) Als de unit in de winter moet werken en de installatieplaats kan bedekt zijn met sneeuw, moet het apparaat hoger dan het
sneeuwoppervlak worden geplaatst om ervoor te zorgen dat de lucht soepel door de spoelen kan stromen.
A
B
D
C
G
A
EE
EE
EE
FF
FF
B
D
C
Luchttoevoer
Luchttoevoer
Luchttoevoer
Luchttoevoer
Luchttoevoer Luchttoevoer
Hoofdunit
Hoofdunit
Hoofdunit
Hoofdunit
Hoofdunit
Hoofdunit
Hoofdunit
Hoofdunit
Hoofdunit
Hoofdunit
Afb. 6-3 Installatie van één unit
Afb. 6-4 Installatie van meerdere units
Hoofdunit
Tabel 6-2
Installatieruimte (mm)
A≥1500 E≥800
B≥1500 F≥1100
C≥1500 G≥3000
D≥1500 / /
Als het aantal units dat op dezelfde plaats wordt geïnstalleerd groter is dan 40, neem dan contact op met de vakman om de
installatiemethode te bevestigen.
WAARSCHUWING
09
6.3 Installatiefundering
6.3.1 Basisstructuur
Bij het ontwerp van de basisconstructie van de buitenunit moet
rekening worden gehouden met de volgende overwegingen:
1) Een stevige basis voorkomt overmatige trillingen en geluids-
hinder. De onderkant van de buitenunit moet worden aange-
bracht op een stevige ondergrond of op structuren die sterk
genoeg zijn om het gewicht van de unit te dragen.
2) De sokkels moeten minstens 200 mm hoog zijn om voldoen-
de toegang te bieden voor het installeren van de leidingen. Er
moet ook rekening worden gehouden met sneeuwbescherming
voor de basishoogte.
3) Zowel stalen als betonnen sokkels kunnen geschikt zijn.
4) Een typisch ontwerp van de betonnen sokkel wordt getoond
in Afb. 6-5. Een typische betonspecicatie is 1 deel cement, 2
delen zand en 4 delen steenslag met wapeningsstaal. De ran-
den van de ondergrond moeten afgeschuind worden.
5) Om ervoor te zorgen dat alle contactpunten even veilig zijn,
moet de ondergrond volledig vlak zijn. Het basisontwerp moet
ervoor zorgen dat de punten op de voetstukken van de unit,
die ontworpen zijn voor een dragende ondersteuning, volledig
worden ondersteund.
ŐPP
Ő200mm
Rubberen trillingsdempers
Vaste grond / oppervlak Buitenunit
Betonnen
ondergrond
h ≥ 200 mm
Afb. 6-5 Vooraanzicht van de basisstructuur
6.3.2 Assemblagetekening voor de installatie-
fundering van de unit: (Eenheid: mm)
1) Als de unit zo hoog staat dat het voor onderhoudspersoneel
lastig is om onderhoud uit te voeren, kan de geschikte steiger
rond het apparaat worden geplaatst.
2) De steiger moet het gewicht van het onderhoudspersoneel
en de onderhoudsfaciliteiten kunnen dragen.
3) Het onderste frame van de unit mag niet in het beton van de
installatiefundering worden ingebed.
4) Er moet een afvoergoot worden voorzien voor afvoer van
het condensaat dat zich op de warmtewisselaars kan vormen
wanneer de units in de verwarmingsmodus draaien. De afvoer
moet ervoor zorgen dat het condensaat verwijderd van wegen
en voetpaden wordt afgevoerd, vooral op plaatsen waar het
klimaat zodanig is dat het condensaat kan bevriezen.




(Eenheid: mm)
Zijde van de
inlaat- en uit-
laatleiding
Afvoerkanaal
Ankerbout
Zijde van
de elektri-
sche scha-
kelkast
Afb. 6-6 Bovenaanzicht van het schema van de installatieaf-
metingen van KEM-75 DRS5 KH




(Eenheid: mm)
Zijde van de
inlaat- en uit-
laatleiding
Afvoerkanaal
Ankerbout
Zijde van
de elektri-
sche scha-
kelkast
Afb. 6-7 Bovenaanzicht van het schema van de installatieafme-
tingen van KEM-90 DRS5 KH&MC-SU140M - RN8L-B





Zijde van de
inlaat- en
uitlaatleiding
(Eenheid: mm)
Afvoerkanaal
Zijde van de
elektrische
schakelkast
Ankerbout
Afb. 6-8 Bovenaanzicht van het schema van de installatieaf-
metingen van KEM-180 DRS5 KH
6.4 Installatie van dempingssystemen
6.4.1 Tussen de unit en de fundering daarvan
moeten dempingssystemen worden aange-
bracht
Door middel van de montagegaten met een diameter van
Φ15mm op het stalen frame van de onderkant van de unit kan
het apparaat betrouwbaar op de fundering worden bevestigd
met een veerdemper. Zie afb. 6-6, 6-7 (Schematische weergave
van de installatieafmetingen van de unit) voor details over de
hartafstand van de installatiegaten. De demper wordt niet met
de unit meegeleverd en moet door de gebruiker worden geko-
zen in overeenstemming met de relevante vereisten. Wanneer
het apparaat op een hoog dak of een trillingsgevoelige plaats
wordt geïnstalleerd, dient u de relevante personen te raadple-
gen alvorens de demper te selecteren.
6.4.2 Stappen voor de installatie van de demper
Stap 1. Zorg ervoor dat de vlakheid van de betonnen fundering
binnen ±3mm ligt en plaats de unit vervolgens op het dempkus-
sen.
Stap 2. Til de unit op tot de hoogte die geschikt is voor de instal-
latie van het dempingssysteem.
Stap 3. Verwijder de klemmoeren van de demper. Plaats de unit
op de demper en lijn de bevestigingsgaten van de demper uit
met de bevestigingsgaten aan de onderkant van de unit.
Stap 4. Breng de klemmoeren van de demper weer aan in de
bevestigingsgaten aan de onderkant van de unit en draai ze
vast in de demper.
Stap 5. Stel de hoogte van de onderkant van de demper in en
schroef de stelbouten vast. Draai de bouten met één draai vast
om een gelijke hoogteverstelling van de demper te garanderen.
Stap 6. De klembouten kunnen worden aangedraaid nadat de
juiste hoogte is bereikt.
10
Ankerbout
Moer
Ferrol
Demper
Afb. 6-9 Installatie van de demper
6.5 Installatie van een systeem ter be-
scherming tegen de ophoping van
sneeuw en harde wind
Bij de installatie van een luchtgekoelde warmtepompkoeler
op een plaats met zware sneeuwval is het noodzakelijk om
maatregelen ter bescherming tegen sneeuw te nemen om een
probleemloze werking van de apparatuur te garanderen.
Anders wordt de luchtstroom geblokkeerd door de opeenhoping
van sneeuw en kunnen er problemen met de apparatuur
ontstaan.
(a) Begraven in de sneeuw
(b) Sneeuwophoping op de bovenplaat
(c) Sneeuw die op de apparatuur valt
(d) Luchtinlaat geblokkeerd door sneeuw
wind met sneeuw
(e) Apparatuur bedekt met sneeuw
Afb. 6-10 Door sneeuw veroorzaakte problemen
6.5.1 Gebruikte maatregelen ter voorkoming
van door sneeuw veroorzaakte problemen
1) Maatregelen ter voorkoming van de ophoping van sneeuw
De hoogte van de basis moet ten minste gelijk zijn aan de voor-
spelde sneeuwhoogte in de omgeving.
Buitenunit
Hoogte ondergrond
Afb. 6-11 Basishoogte voor sneeuwpreventie
2) Maatregelen ter bescherming tegen bliksem en sneeuw
Controleer de installatieplaats grondig; installeer de apparatuur
niet onder luifels of bomen of op een plaats waar zich sneeuw
opstapelt.
6.5.2 Voorzorgsmaatregelen voor het ontwerp
van een sneeuwhoes
1) Om te zorgen voor een luchtstroom die voldoende is voor
de luchtgekoelde warmtepompkoeler, moet een beschermkap
worden ontworpen om de stofbestendigheid met 1 mm H2O of
minder dan de toelaatbare externe statische druk van de lucht-
gekoelde warmtepompkoeler te verlagen.
2) De beschermkap moet sterk genoeg zijn om het gewicht van
de sneeuw en de druk veroorzaakt door harde wind en storm te
weerstaan.
3) De beschermkap mag geen kortsluiting in het luchtafvoer- en
aanzuigcircuit veroorzaken.
11
7 AANSLUITSCHEMA VAN HET LEIDINGSYSTEEM
Dit is het watersysteem van de standaardmodule.
Elektrische bijverwarming
Klem
Afvoerklep
Afvoerklep
Platenwarmte-
wisselaar
Afvoerklep
Watervulklep
0,15 MPa<Water
bijvuldruk <0,6 MPa
Tweewegklep
Driewegklep
15100103000389
Uitleg van de symbolen
Hoofdafsluiter Manometer Waterstroom-
schakelaar Schuifafsluiter Drukverschilomloop-
klep
Y-vormig lter Thermometer Circulatiepomp Terugslagklep Automatische afvoer-
klep
Expansievat Veiligheidsklep Buigzame ver-
binding
Fig.7 -1 Aansluitschema van het leidingsysteem
De verhouding van de tweewegskleppen op de terminal mogen de 50% niet overschrijden.
OPMERKING
8 OVERZICHT VAN DE UNIT
8.1 Hoofdonderdelen van de unit
Tabel 8-1
Nr. NAAM Nr. NAAM
1 Luchtuitlaat 8 Luchtinlaat
2 Bovenkap 9 Wateruitlaat
3 Elektrische schakelkast 10 Draadgestuurde bediening (het kan
binnenshuis worden geplaatst)
4 Compressor 11 Expansievat
5 Platenwarmtewisselaar 12 Gas-vloeistofscheider
6 Condensor 13 Inductiepomp
7 Waterinlaat
12
1
8
6
2
4
4
3
5
7
9
2
3
7
9
5
8
6
4
1
2
3
7
9
4
5
6
11
8
12
13
10
1
1
2
3
5
6
7
8
9
15100103000389
Afb. 8-1 Hoofdonderdelen van de KEM-75 DRS5 KH
(De afbeelding wordt alleen gebruikt om de relatieve positie
van de belangrijkste componenten weer te geven)
Afb. 8-3 Hoofdonderdelen van de KEM-140 DRS5 KH
(De afbeelding wordt alleen gebruikt om de relatieve positie
van de belangrijkste componenten weer te geven)
Afb. 8-4 Hoofdonderdelen van de KEM-180 DRS5 KH
(De afbeelding wordt alleen gebruikt om de relatieve positie van de belangrijkste componenten weer te geven)
Afb. 8-2 Hoofdonderdelen van de MC SU90M-RN8L-B
(De afbeelding wordt alleen gebruikt om de relatieve positie
van de belangrijkste componenten weer te geven)
MODEL B MODEL B MODEL A
13
8.2 Openmaken van de unit
Afdekking 1 Afdekking 2 Afdekking 3 Afdekking 6 Afdekking 4Afdekking 5
Afb. 8-6 Deuren van de KEM-75 DRS5 KH
Deksel 1/2/3 geeft toegang tot het compartiment met waterleidingen en de waterzijdige warmtewisselaar.
Deksel 4 geeft toegang tot de elektrische onderdelen.
Deksel 5/6 geeft toegang tot het hydraulisch compartiment.
Afdekking 1 Afdekking 2 Afdekking 3 Afdekking 6 Afdekking 5 Afdekking 4
Afb. 8-7 Deuren van de KEM-90 DRS5 KH&KEM -140 DRS5 KH
Deksel 1/2/3 geeft toegang tot het compartiment met waterleidingen en de waterzijdige warmtewisselaar.
Deksel 4 geeft toegang tot de elektrische onderdelen.
Deksel 5/6 geeft toegang tot het hydraulisch compartiment.
14
Deur 1 Deur 6Deur 2 Deur 7Deur 3 Deur 8Deur 4 Deur 9Deur 5 Deur 10
Afb. 8-8 Deuren van de KEM-180 DRS5 KH
Deur 1/2/3/9/10 geeft toegang tot het compartiment met waterleidingen en de waterzijdige warmtewisselaar
Deur 4/5 geeft toegang tot het hydraulisch compartiment.
Deur 6/7/8 geeft toegang tot de elektrische onderdelen.
15
8.3 Printplaten van de buitenunit
8.3.1 HOOFDPRINTPLAAT
In tabel 8-2 worden de beschrijvingen van de etiketten vermeld.
Afb. 8-9 hoofdprintplaat van de KEM-75 DRS5 KH en de KEM-140 DRS5 KH
Tabel 8-2
Nr. Gedetailleerde informatie
1 CN32: Voeding hoofdprintplaat.
2 CN99: voeding slavekaart.
3 CN68: Pomp (220-240V stuurstroomtoevoer)
1) Na ontvangst van de inbedrijfstellingsinstructie wordt de pomp onmiddellijk opgestart en blijft de opstarttoestand altijd
in bedrijf.
2) Als het koelen of het verwarmen wordt stopgezet, zal de pomp 2 minuten nadat alle modules gestopt zijn met wer-
ken, worden uitgeschakeld.
3) In geval van stopzetting in de pompmodus kan de pomp direct worden uitgeschakeld.
4 CN74/CN67: CCH, Carterverwarmer
5 CN75/CN66: EVA-HEAT, Stroomaansluiting van de waterzijdige warmtewisselaarverwarmers
6 CN48: ST1, Vierwegsklep
7 CN47: SV6, Elektromagnetische vloeistofomleidingsklep
8 CN49: SV5, Multifunctionele elektromagnetische klep
9 CN84: SV8A, Elektromagnetische inspuitklep van compressorsysteem A
10 CN83: SV8B, Elektromagnetische inspuitklep van compressorsysteem B
11 CN93: De uitgang van het alarmsignaal van de unit (ON/OFF-signaal)
Let op: het werkelijk gedetecteerde alarm van de controlepoort van de alarm op is ON/OFF, maar niet 220-240V stuurs-
troomtoevoer, dus er moet speciale aandacht worden besteed aan de installatie van de uitgang van het alarmsignaal.
16
Nr. Gedetailleerde informatie
12 CN65: Programma brandt in poort (USB)
13 CN28: Driefasige beveiligingsuitgangsschakelaar (veiligheidscode E8)
14 CN22: Communicatie buitenunits en communicatiepoort van draadgestuurde bediening
15 CN46: De voedingspoort van de draadgestuurde bediening (DC12V)
16 CN26: Communicatiepoorten van compressorinvertermodule en ventilatorinvertermodule
17 CN300: Programma brandt in poort (WizPro200RS programmeertoestel).
18 CN33: Communiceren met slavekaart
19 CN41: Lagedruksensor van systeem
20 CN40: Hogedruksensor van systeem
21 CN45: Taf2: Waterzijdige antivriestemperatuursensor
22 CN37: T3A: leidingtemperatuursensor van de condensor
23 CN30: T4: buitentemperatuursensor
24 CN16: T3B: leidingtemperatuursensor van de condensor
25 CN38: Tp2: DC-invertergestuurde compressor B perstemperatuursensor
26 CN27: TP_PRO, Beveiliging perstemperatuurschakeling (veiligheidscode P0, beschermt de compressor tegen overver-
hitting 115 ºC)
27 CN42: Lagedrukbeveiligingsschakelaar (veiligheidscode P1)
28 CN16:
T6A: Koelmiddelinlaattemperatuur van de EVI platenwarmtewisselaar
T6B: Koelmiddeluitlaattemperatuur van de EVI platenwarmtewisselaar
29 CN4: Ingangspoort van temperatuursensoren
Twi: Waterinlaattemperatuursensor unit
Th: Systeem aanzuigtemperatuursensor
Two: Wateruitlaattemperatuursensor unit
Tz/7: uitlaattemperatuursensor spoeleinde
Tp1: DC-invertergestuurde compressor A perstemperatuursensor
30 CN72: EXVC, EVI elektronische expansieklep. Gebruikt voor EVI
31 CN70: EXVA, Elektronische expansieklep 1 van het systeem.
32 CN71: EXVB, Elektronische expansieklep 2 van het systeem. Gebruikt voor koeling.
33 SW3: UP-knop (omhoog)
a) Selecteer verschillende menu's in het menuselectiescherm.
b) Voor inspectie ter plaatse onder de juiste voorwaarden.
SW4: DOWN-knop (omlaag)
a) Selecteer verschillende menu's in het menuselectiescherm.
b) Voor inspectie ter plaatse onder de juiste voorwaarden. SW5: Menu-knop
Druk hierop om naar het menuselectiescherm te gaan. Druk daarna nogmaals op de knop om terug te gaan naar het
vorige menu. SW6: OK-knop
Ga naar het submenu of bevestig de geselecteerde functie door deze knop kort in te drukken.
34 Digitale buis
1) In stand-by wordt het adres van de module weergegeven;
2) Bij normaal bedrijf wordt 10. weergegeven (10 wordt gevolgd door een punt).
3) In geval van een storing of beveiliging wordt de foutcode of de beveiligingscode weergegeven.
35 ENC1: NET_ADDRESS
DIP-schakelaar 0-F van het netwerkadres van de buitenunit is ingeschakeld, wat adres 0-15 vertegenwoordigt.
36 S1: DIP-schakelaar
S1-1: Normale besturing, geldig voor S1-1 OFF (fabriekswaarde).
Besturing op afstand, geldig voor S1-1 ON.
S1-3: Besturing van één waterpomp, geldig voor S1-3 OFF (fabriekswaarde)
Besturing van meerdere waterpompen, geldig voor S1-3 ON.
37 S2: DiP-schakelaar (reserve)
38 S3: DIP-schakelaar
S3-1: Geldig voor S3-1 ON (fabriekswaarde).
39 S4: POWER
DIP-schakelaar voor vermogensselectie. (KEM-75 DRS5 KH defaultwaarde 0011, KEM-140 DRS5 KH defaultwaarde
0111)
17
Afb. 8-10 Slavekaart van de MC-SU75-RN8L-B en MC-SU140-RN8L-B
Nr. Gedetailleerde informatie
1 CN140: Stroomvoorziening, 220-240 VAC input
2 CN115: W-HEAT, Elektrische verwarmer van de waterstroomschakelaar
3 CN125: Driewegsklep (heetwaterklep)
4 CN123: Pomp (220-240V stuurstroomtoevoer)
1) Na ontvangst van de inbedrijfstellingsinstructie wordt de pomp onmiddellijk opgestart en blijft de opstarttoestand
altijd in bedrijf.
2) Als het koelen of het verwarmen wordt stopgezet, zal de pomp 2 minuten nadat alle modules gestopt zijn met
werken, worden uitgeschakeld.
3) In geval van stopzetting in de pompmodus kan de pomp direct worden uitgeschakeld.
5 CN121: COMP-STATE, aansluiten met een aircolampje om de toestand van de compressor aan te geven
Let op: de werkelijk gedetecteerde waarde van de controle poort van de COMP-STATE is ON/OFF, maar niet 220-240V
stuurstroomtoevoer, dus er moet speciale aandacht worden besteed aan de installatie van het licht.
6 CN119: HEAT1: Bijverwarming van de leidingen;
HEAT2: Tank bijverwarming;
Let op: de werkelijk gedetecteerde waarde van de controlepoort van de HEAT1 is ON/OFF, maar niet 220-240V
stuurstroomtoevoer, dus
er moet speciale aandacht worden besteed aan de installatie van het licht.
7 CN108: Omvormerpomp 0-10V outputcontrolesignaal
8 CN110: W.P-SW, Waterdrukschakelpoort.
TEMP-SW, Schakelpoort voor doelwatertemperatuur.
9 CN138: COOL/HEAT, functie op afstand van koel/warmtesignaal
ON/OFF, functie op afstand van on/o-signaal
10 CN114: Signaal van waterstroomschakelaar
11 CN105: Taf1: Antivriestemperatuur van het waterreservoir
12 CN101: Tw: Totale wateruitlaattemperatuursensor wanneer diverse units parallel geschakeld zijn
13 CN103: T5: Temperatuursensor van het waterreservoir
14 CN300: Programma brandt in poort (WizPro200RS programmeertoestel).
15 CN109: Communiceren met hoofdprintplaat
Storingen
Wanneer de hoofdunit defecten vertoont, stopt hij met werken en alle andere units stoppen ook met functioneren;
Wanneer de ondergeschikte unit storingen vertoont, stopt alleen die unit met werken en worden andere units niet beïn-
vloed.
Bescherming
Wanneer de hoofdunit beveiligd is, stopt alleen die unit met werken en blijven de andere units gewoon functioneren;
Wanneer de ondergeschikte unit beveiligd is, stopt alleen die unit met werken en worden de andere units niet beïnvloed.
ATTENTIE
18
8.3.2 HOOFDPRINTPLAAT
1) In tabel 8-3 worden de beschrijvingen van de etiketten vermeld.
26
1
28
23
45
6
7
89
10 11
12
13
15
16
18
19
20
21
2224
25
27
29
303132
33
34
35
36
37
38
41
40
42
43
44
45 46 47
17
23
14
39
Afb. 8-11 Hoofdprintplaat van de KEM-90 DRS5 KH en de KEM-180 DRS5 KH
Tabel 8-3
Nr. Gedetailleerde informatie
1CN30: Ingang van de driefasige vierdraadsvoeding (foutcode E1) Ingang van de transformator, 220-240V wisselstroom.
(alleen voor de hoofdunit) Drie fasen A, B en C van de voeding moeten 120° onder elkaar staan. Als niet wordt voldaan
aan deze voorwaarden, kan er een fout in de fasesequentie optreden of kan er een fase ontbreken, waarna een foutco-
de wordt weergegeven. Als de stroomvoorziening weer teruggaat in de normale toestand, wordt de fout verwijderd. Let
op: een faseverschuiving en fasedislocatie van de voeding worden in de eerste periode na het aansluiten van de voe-
ding gedetecteerd en niet terwijl het apparaat in bedrijf is.
2 CN12: Elektromagnetische klep voor snelle terugstroom van de olie
3 CN80: Elektromagnetische inspuitklep van compressorsysteem B
4 CN47: Elektromagnetische inspuitklep van compressorsysteem A
5 CN5: Aansluiting verwarmers van waterzijdige warmtewisselaar
6 CN40: Multifunctionele elektromagnetische klep
7 CN13: Stroomaansluiting van de waterzijdige warmtewisselaarverwarmers
8 CN41: Elektromagnetische vloeistofomleidingsklep
9 CN42: Carterverwarmer
10 CN6: Vierwegsklep
11 CN43: Carterverwarmer
12 CN4/CN11: Elektrische verwarmer van de waterstroomschakelaar
13 CN27: Driewegsklep (heetwaterklep, reserve)
14 CN86: SV2, Sproeikoelventiel (reserve)
15 CN25: Pomp (220-240V stuurstroomtoevoer)
1) Na ontvangst van de inbedrijfstellingsinstructie wordt de pomp onmiddellijk opgestart en blijft de opstarttoestand altijd
in bedrijf.
2) Als het koelen of het verwarmen wordt stopgezet, zal de pomp 2 minuten nadat alle modules gestopt zijn met wer-
ken, worden uitgeschakeld.
3) In geval van stopzetting in de pompmodus kan de pomp direct worden uitgeschakeld.
19
Nr. Gedetailleerde informatie
16 CN33: COMP-STATE, aansluiten met een aircolampje om de toestand van de compressor aan te geven
Let op: de werkelijk gedetecteerde waarde van de controle poort van de COMP-STATE is ON/OFF, maar niet 220-240V
stuurstroomtoevoer, dus er moet speciale aandacht worden besteed aan de installatie van het licht.
17 CN2: HEAT1. Bijverwarming van de leidingen
HEAT2: Bijverwarming van waterreservoir;
Attentie: de werkelijk gedetecteerde waarde van de controlepoort van de HEAT1 is ON/OFF, maar niet 220-240V stuurs-
troomtoevoer, dus er moet speciale aandacht worden besteed aan de installatie van de bijverwarming van de leidingen.
18 CN24: De uitgang van het alarmsignaal van de unit (ON/OFF-signaal)
Attentie: het werkelijk gedetecteerde alarm van de controlepoort van de alarm op is ON/OFF, maar niet 220-240V stuurs-
troomtoevoer, dus er moet speciale aandacht worden besteed aan de installatie van de uitgang van het alarmsignaal.
19 CN20: TP-PRO, Beveiliging perstemperatuurschakeling (veiligheidscode P0, beschermt de compressor tegen overver-
hitting 115 ºC)
20 CN71: EXVB, Elektronische expansieklep 2 van het systeem. Gebruikt voor koeling.
21 CN72: WXVC, EVI elektronische expansieklep. Gebruikt voor EVI
22 CN70: EXVA, elektronische expansieklep 1 van het systeem
23 CN60: Communicatie buitenunits of communicatiepoort van draadgestuurde bediening
24 CN61: Communicatie buitenunits of communicatiepoort van draadgestuurde bediening
25 CN64: Communicatiepoorten van ventilatorinvertermodule
26 CN65: Communicatiepoorten van compressorinvertermodule
27 CN300: Programma brandt in poort (WizPro200RS programmeertoestel).
28 IC10: EEPROM-chip
29 CN1: ingangspoort van temperatuursensoren
T4: buitentemperatuursensor
T3A/T3B: leidingtemperatuursensor van de condensor
T5: tempertuursensor van het waterreservoir
T6A: Koelmiddelinlaattemperatuur van de EVI platenwarmtewisselaar
T6B: Koelmiddeluitlaattemperatuur van de EVI platenwarmtewisselaar
30 CN16: Systeemdruksensor
31 CN31: Ingangspoort van temperatuursensoren
Th: Aanzuigtemperatuursensor van het systeem
Taf2: Antivriestemperatuursensor waterzijde
Two: Wateruitlaattemperatuursensor unit
Twi: Waterinlaattemperatuursensor unit
Tw: Totale wateruitlaattemperatuursensor wanneer diverse units parallel geschakeld zijn
32 CN69: Uitgangspoort van temperatuursensoren
Tp1: DC-invertergestuurde compressor A perstemperatuursensor
Tp2: DC-invertergestuurde compressor B perstemperatuursensor
Tz/7: uitlaattemperatuursensor spoeleinde
Taf1: Antivriestemperatuur van het waterreservoir
33 CN19: Lagedrukbeveiligingsschakelaar (veiligheidscode P1)
34 CN91: Driefasige beveiligingsuitgangsschakelaar (veiligheidscode E8)
35 CN58: Stuurpoort van ventilatorrelais
36 CN8: Afstandsfunctie van koel/verwarmingssignaal
37 CN8: Afstandsfunctie van aan/uit-signaal
38 CN8: Signaal van waterstroomschakelaar
39 SW3: UP-knop (omhoog)
a) Selecteer verschillende menu's in het menuselectiescherm.
b) Voor inspectie ter plaatse onder de juiste voorwaarden.
SW4: DOWN-knop (omlaag)
a) Selecteer verschillende menu's in het menuselectiescherm.
b) Voor inspectie ter plaatse onder de juiste voorwaarden.
SW5: Menu-knop
Druk hierop om naar het menuselectiescherm te gaan. Druk daarna nogmaals op de knop om terug te gaan naar het
vorige menu.
SW6: OK-knop
Ga naar het submenu of bevestig de geselecteerde functie door deze knop kort in te drukken.
40 CN18: Programma brandt in poort (USB)
20
Nr. Gedetailleerde informatie
41 Digitale buis
1) In stand-by wordt het adres van de module weergegeven;
2) Bij normaal bedrijf wordt 10. weergegeven (10 wordt gevolgd door een punt).
3) In geval van een storing of beveiliging wordt de foutcode of de beveiligingscode weergegeven.
42 S5: DIP-schakelaar
S5-3: Normale besturing, geldig voor S5-3 OFF (fabriekswaarde).
Besturing op afstand, geldig voor S5-3 ON.
43 CN7: TEMP-SW, Schakelpoort voor doelwatertemperatuur.
44 ENC2: POWER
DIP-schakelaar voor vermogensselectie. (KEM-90 DRS5 KH defaultwaarde 2, KEM-180 DRS5 KH defaultwaarde 6)
45 CN74: De voedingspoort van de HMI (DC9V)
46 ENC4: NET_ADDRESS
DIP-schakelaar 0-F van het netwerkadres van de buitenunit is ingeschakeld, wat adres 0-15 vertegenwoordigt.
47 S12: DIP-schakelaar
S12-1: Geldig voor S12-1 ON (fabriekswaarde).
S12-2: Regeling enkele waterpomp, geldig voor S12-2 OFF (fabriekswaarde)
Regeling meerdere waterpompen, geldig voor S12-2 ON.
Storingen
Wanneer de hoofdunit defecten vertoont, stopt hij met werken en alle andere units stoppen ook met functioneren;
Wanneer de ondergeschikte unit storingen vertoont, stopt alleen die unit met werken en worden andere units niet beïn-
vloed.
Bescherming
Wanneer de hoofdunit beveiligd is, stopt alleen die unit met werken en blijven de andere units gewoon werken;
Wanneer de ondergeschikte unit beveiligd is, stopt alleen die unit met werken en worden andere units niet beïnvloed.
ATTENTIE
8.4 Elektrische leidingen
8.4.1 Elektrische leidingen
Voor de airconditioner moet een speciale voeding worden toegepast, waarvan de spanning moet overeenkomen met de
nominale spanning.
De bedrading moet worden uitgevoerd door vakkundige technici volgens de etikettering op het schakelschema.
De voedingskabel en de aardingsdraad moeten worden aangesloten op de geschikte klemmen.
De voedingskabel en de aardingsdraad moeten met geschikt gereedschap worden bevestigd.
De klemmen waarmee de voedingskabel en de aardingsdraad zijn aangesloten, moeten volledig worden vastgemaakt
en regelmatig worden gecontroleerd, voor het geval dat ze los gaan zitten.
Gebruik alleen de door ons bedrijf gespeciceerde elektrische componenten en laat installatie en technische diensten
door de fabrikant of een bevoegde dealer uitvoeren. Als de bedrading niet voldoet aan de specicaties van de elektri-
sche installatie, kan dit veel problemen veroorzaken, zoals storingen aan de bediening, elektronische schokken, enz.
De aangesloten vaste draden moeten voorzien zijn van volledige uitschakelingsinstrumenten met minstens 3 mm con-
tactscheiding.
Stel lekkagebeveiligingen in volgens de eisen van de nationale technische norm voor elektrische apparatuur.
Voer na voltooiing van alle bedradingen een zorgvuldige controle uit voordat u de voeding aansluit.
Lees de etiketten op de elektrische kast zorgvuldig.
Repareer de bediening niet zelf, aangezien een verkeerde reparatie elektrische schokken, schade aan de bediening en
andere slechte resultaten kan veroorzaken. Als de unit gerepareerd moet worden, neem dan contact op met het onder-
houdscentrum, aangezien een verkeerde reparatie elektrische schokken, schade aan de controller, enz. kan veroorza-
ken. Als de gebruiker een reparatie nodig heeft, wordt hij verzocht contact op te nemen met de onderhoudsdienst.
De aanduiding van het netsnoertype is H07RN-F.
ATTENTIE
21
8.4.2 KEM-75 DRS5 KH en KEM-140 DRS5 KH
DIP-schakelaar, knoppen en digitaal display, positie van de
componenten.
DSP1 DSP2
ENC1 S1 S2 S3 S4
Afb. 8-13 Displayposities
8.4.2 KEM-90 DRS5 KH en KEM-180 DRS5 KH
DIP-schakelaar, knoppen en digitaal display, positie van de
componenten.
Afb. 8-14 Displayposities
8.4.3 Instructies met betrekking tot de DIP-scha-
kelaar
Tabel 8-5 KEM-75 DRS5 KH en KEM-140 DRS5 KH
ENC1 0-F
0-F geldig voor de instelling van het
adres van de unit op de DIP-scha-
kelaars; 0 geeft de hoofdunit aan en
1-F de hulpunits (parallelschakeling)
(standaard 0)
S1-1
OFF
Normale besturing
Geldig voor S1-1 OFF
(fabriekswaarde)
ON Afstandsbediening
Geldig voor S1-1 ON
S1-3
OFF Besturing van één waterpomp, geldig
voor S1-3 OFF (fabriekswaarde)
ON Besturing van meerdere waterpompen,
geldig voor S1-3 ON.
S3-1 ON Geldig voor S3-1 ON (fabriekswaarde)
S4
0011
DIP-schakelaar voor vermogensselec-
tie (KEM-75 DRS5 KH defaultwaarde
0011)
0011
DIP-schakelaar voor vermogensselec-
tie
(KEM-140 DRS5 KH defaultwaarde
0111)
8.4.3 Instructies met betrekking tot de DIP-scha-
kelaar
Tabel 8-5 MC-SU90-RN8L-B en MC-SU180-RN8L-B
ENC2 2
DIP-schakelaar voor vermogensselec-
tie
(KEM-90 DRS5 KH defaultwaarde 2)
(KEM-180 DRS5 KH defaultwaarde 6)
ENC4 0-F
0-F geldig voor adresinstelling van uit
op de DIP-schakelaars
0 geeft hoofdunit 0 aan,
1 geeft hulpunit 1 aan,
2 geeft hulpunit 2 aan, ...,
F geeft hulpunit 15 aan. (parallelle
verbinding)
S5-3
OFF Normale besturing, geldig voor S5-3
OFF (fabriekswaarde).
ON Afstandsbediening geldig voor S5-3
ON
S12-1 ON Geldig voor S12-1 ON
(fabriekswaarde)
S12-2
OFF Besturing van één waterpomp, geldig
voor S12-2 OFF (fabriekswaarde)
ON Besturing van meerdere waterpom-
pen, geldig voor S12-2 ON.
22
8.4.5 Gegevens van de stroomvoorziening
Tabel 8-4
Item
Model
Buitenvoeding
Voeding Handschakelaar Zekering Bedrading
KEM-75 DRS5 KH 380-415V/3N~50Hz 100 A 63 A 16mm2 X5(<20m)
KEM-90 DRS5 KH 380-415V/3N~50Hz 125 A 100 A 25mm2 X5(<20m)
KEM-140 DRS5 KH 380-415V/3N~50Hz 200 A 160 A 50mm2 X5(<20m)
KEM-180 DRS5 KH 380-415V/3N~50Hz 250 A 200 A 70mm2 X5(<20m)
Zie de tabel hierboven voor de diameter en lengte van de voedingsdraad wanneer de spanningsval op het voedingspunt
binnen 2% ligt. Als de kabellengte groter is dan de in de tabel aangegeven waarde of als de spanningsval groter is dan
de limiet, moet de diameter van de voedingsdraad groter zijn in overeenstemming met de relevante regelgeving.
OPMERKING
8.4.4 Voorzorgsmaatregelen elektrische leidingen
a. Bedrading, onderdelen en materialen ter plaatse moeten vol-
doen aan de lokale en nationale voorschriften en de relevante
nationale elektrische normen.
Nationale
norm
Afb. 8-15-1 Voorzorgsmaatregelen elektrische leidingen (a)
b. Er moeten koperen kerndraden worden gebruikt
Afb. 8-15-2 Voorzorgsmaatregelen elektrische leidingen (b)
c. Het is aan te raden om drieaderige afgeschermde kabels
voor de unit te gebruiken om interferenties tot een minimum
te beperken. Gebruik geen niet-afgeschermde meeraderige
kabels.
Afb. 8-15-3 Voorzorgsmaatregelen elektrische leidingen (c)
d. De elektrische bedrading moet worden toevertrouwd aan
vakmensen met de kwalicatie van elektricien.
Afb. 8-15-4 Voorzorgsmaatregelen elektrische leidingen (d)
Koperen kerndraden
23
8.4.6 Eisen voor de voedingsbedrading
Afb 8-16 Eisen voor de voedingsbedrading
Correct
Verkeerd
Distributietrans-
formator
Distributietrans-
formator
Hand-
schake-
laar
Hand-
schake-
laar
Vermogen
380-415V
3N~50Hz
Vermogen
380-415V
3N~50Hz
Zekeringen
Zekeringen
Unit
Unit
Bliksemaf-
leider
Bliksemaf-
leider
Over-
span-
nings-
stroom
Aardings-
draad
Aardings-
draad
Aarding 3
Aarding 3
Aarding 2
Aarding 2
Aarding 1
Aarding 1
Gebouw
Sluit de aardingsdraad van de bliksemaeider niet aan op de behuizing van de unit. De aardingsdraad van de bliksemaf-
leider en de aardingsdraad van de voeding moeten afzonderlijk worden gecongureerd.
OPMERKING
8.4.7 Eisen voor de aansluiting van het netsnoer
L1 L2 L3 N
L1 L2 L3 N
L1 L2 L3 N
L1 L2 L3 N
Correct Verkeerd
Afb 8-17 Eisen voor de aansluiting van het netsnoer
24
Gebruik de ronde aansluitklem met de juiste specica-
ties om het netsnoer aan te sluiten.
OPMERKING
8.4.8 Functie van de aansluitklemmen
Zoals in de onderstaande afbeelding wordt getoond, worden bij
KEM-75 DRS5 KH en KEM-140 DRS5 KH de communicatiesig-
naaldraad van de unit en de signaaldraad van de draadgestuur-
de bediening aangesloten op het klemmenblok CN22 bij XYE op
de hoofdprintplaat in de elektrische schakelkast. Voor specieke
bedrading, zie hoofdstuk 8.4.14.
CN22 (hoofdprintplaat)
Unitcommunicatie Communicatie van
de draadgestuurde
bediening
Zoals in de onderstaande afbeelding is te zien, is de commu-
nicatiesignaaldraad van de unit voor de KEM-90 DRS5 KH en
KEM-180 DRS5 KH aangesloten op het klemmenblok XT2 op
5(X), 6(Y) en 7(E), en de signaaldraad van de draadgestuurde
bediening is aangesloten op 8(X), 9(Y) en 10(E) in de elektri-
sche schakelkast. Voor specieke bedrading, zie hoofdstuk
8.4.14.
XT2
Unitcommunicatie Communicatie van
de draadgestuurde
bediening
Afb. 8-18 Bedrading van de communicatie tussen unit en draad-
gestuurde bediening
Voor KEM-180 DRS5 KH is model A verbonden met
model B, model B is verbonden met model A in de vol-
gende unit. Voor specieke aansluitingen, zie hoofdstuk
8.4.14.
OPMERKING
Wanneer de waterpomp en bijverwarming extern aan worden
toegevoegd, moet een driefasige schakelaar worden gebruikt
voor de besturing. Het model schakelaar hangt af van het
vermogen van de waterpomp en de verwarming. De magneet-
schakelaar wordt bestuurd door het hoofdbedieningspaneel. Zie
onderstaande afbeelding voor de bedrading van de spoel. Voor
specieke bedrading, zie hoofdstuk 8.4.14.
De gebruiker kan een ac-lampje aansluiten om de status van de
compressor te controleren. Als de compressor werkt, gaat het
lampje branden.
De bedrading van de waterpomp en bijverwarming van de lei-
dingen en het ac-lampje van de status van de compressor ziet
er als volgt uit:
220-240V~
50Hz
L1/L2/L3
N
CN119 (slaveplaat)
HEAT2 HEAT1 COMP-STATE POMP
CN121 (slaveplaat) CN123 (slaveplaat)
Spoel van
driefasige
wissel-
stroom-
schakelaar
Maximale spanning: 240VAC
Maximale stroom: 5 A
Spoel van
driefasige
wissel-
stroomscha-
kelaar
Afb. 8-19 Bedrading van de waterpomp en bijverwarming van de
leidingen en ac-lampje van de status van de compressor
(alleen voor KEM75 DRS5 KH en KEM-140 DRS5 KH)
220-240V~
50Hz
L1/L2/L3
N
SV1
HEAT1 POMP NEE NC N
Blauw
Zwart
Bruin
HEAT2COM COMP-STATE
CN26 (hoofdprintplaat) CN33 (hoofdprintplaat) CN25 (hoofdprintplaat) CN27 (hoofdprintplaat)
Spoel van
driefasige
wissel-
stroom-
schakelaar
Maximale spanning: 240VAC
Maximale stroom: 5 A
Spoel van
driefasige
wisselstroom-
schakelaar
Afb. 8-20 Bedrading van de waterpomp en bijverwarming van de
leidingen en ac-lampje van de status van de compressor
(alleen voor KEM90 DRS5 KH en KEM-180 DRS5 KH)
8.4.9 Bedrading van “ON/OFF” zwakke elektri-
sche poort
De afstandsbedieningsfunctie van "ON/OFF" moet worden ingesteld
met de DIP-schakelaar. De afstandsbedieningsfunctie van "ON/
OFF" is eectief wanneer S1-1 of S5-3 is gekozen (ON). Tegelijker-
tijd is de draadgestuurde bediening onbestuurbaar. Sluit overeen-
komstig parallel de "ON/OFF"-poort van de elektrische schakelkast
van de hoofdunit aan en sluit vervolgens als volgt het "ON/OFF"-sig-
naal (door de gebruiker te verstrekken) aan op de "ON/OFF"-poort
van de hoofdunit.
De afstandsbedieningsfunctie van "ON/OFF" moet worden ingesteld
met de DIP-schakelaar. Bedradingsmethode:
Voor KEM-75 DRS5 KH en KEM-140 DRS5 KH: Door het klemmen-
blok CN137 op de slavekaart in de elektrische schakelkast kort te
sluiten, wordt de functie “ON/OFF” op afstand ingeschakeld.
Voor KEM-90 DRS5 KH en KEM-180 DRS5 KH: Kortsluit het
klemmenblok XT2 op 15 en 24 in de elektrische schakelkast om de
afstandsbedieningsfunctie van "ON/OFF" in te schakelen.
0# elektrische
schakelkast
ON/OFF-poort
Voeding (DC 12V)
Er wordt een hoofdprint-
plaat geleverd
ON
OFF
Voeding (DC 12V)
Er wordt een hoofdprint-
plaat geleverd
0# elektrische
schakelkast
ON/OFF-poort
Afb. 8-21-1 Bedrading van “ON/OFF” zwakke elektrische poort
25
8.4.10 Bedrading van “HEAT/COOL” zwakke
elektrische poort
De afstandsbediening van “HEAT/COOL” (verwarmen/koelen) moet
worden ingesteld met de DIP-schakelaar. De afstandsbedienings-
functie "HEAT/COOL" is eectief wanneer S1-1 of S5-3 is gekozen
(ON). Tegelijkertijd is de draadgestuurde bediening onbestuurbaar.
Sluit overeenkomstig parallel de "HEAT/COOL"-poort van de elektri-
sche schakelkast van de hoofdunit aan en sluit vervolgens als volgt
het "ON/OFF"-signaal (door de gebruiker te verstrekken) aan op de
"HEAT/COOL"-poort van de hoofdunit.
Bedradingsmethode:
Voor KEM-75 DRS5 KH en KEM-140 DRS5 KH: Door het klemmen-
blok CN138 op de slavekaart in de elektrische schakelkast kort te
sluiten, wordt de functie “HEAT/COOL” op afstand ingeschakeld.
Voor KEM-90 DRS5 KH en KEM-180 DRS5 KH: Kortsluit het
klemmenblok XT2 op 14 en 23 in de elektrische schakelkast om de
afstandsbedieningsfunctie van "HEAT/COOL" in te schakelen.
0# Elektrische
schakelkast
“HEAT/COOL”-poort
Voeding (DC 12V)
Er wordt een hoofdprint-
plaat geleverd
COOL (koelen)
Voeding (DC 12V)
Er wordt een hoofdprint-
plaat geleverd
0# Elektrische
schakelkast
“HEAT/COOL”-poort
HEAT (verwarmen)
Afb. 8-21-2 Bedrading van “HEAT/COOL” zwakke elektrische poort
8.4.11 Bedrading van “TEMP-SWITCH” zwakke
elektrische poort
De functie "TEMP-SWITCH" (temperatuurschakelaar) moet
worden ingesteld door de draadgestuurde bediening voor twee
instellingen van de watertemperatuur. Voor de koel- en verwar-
mingsmodus. Bedradingsmethode:
Voor MC-SU75-RN8L-B en MC-SU140-RN8L-B: Door het klem-
menblok CN110 op de slavekaart in de elektrische schakelkast
kort te sluiten, wordt de gewenste watertemperatuur gekozen
Voor MC-SU90-RN8L-B en MC-SU180-RN8L-B: Kortsluit het
klemmenblok XT2 op 20 en 25 in de elektrische schakelkast om
de gewenste watertemperatuur te kiezen.
0# Elektrische schakelkast
“TEMP-SWITCH”-poort
Voeding (DC 12V)
Er wordt een hoofdprint-
plaat geleverd
Voeding (DC 12V)
Er wordt een hoofdprint-
plaat geleverd
0# Elektrische schakelkast
“TEMP-SWITCH”-poort
Eerste gewenste watertemperatuur Tweede gewenste watertemperatuur
Afb. 8-22 Bedrading van “TEMP-SWITCH” zwakke elektrische poort
8.4.12 Bedrading van de “ALARM”-poort
Sluit het door de gebruiker geleverde apparaat als volgt aan op
de "ALARM"-poorten van de module-eenheden.
elektrische schakelkast
“ALARM”-poort
Apparaat geleverd
door gebruiker
Afb. 8-23 Bedrading van “ALARM”-poort
Als de unit niet normaal werkt, is de ALARM-poort gesloten.
Anders is de ALARM-poort geopend.
De ALARM-poorten bevinden zich op de hoofdprintplaat. Zie het
diagram van de bedrading voor details.
8.4.13 Voorzorgsmaatregelen besturingssys-
teem en installatie
a. Gebruik alleen afgeschermde draden als stuurdraden. Elk
ander type draad kan een signaalinterferentie veroorzaken die
leidt tot storingen in de units.
Afb. 8-24-1 Voorzorgsmaatregel besturingssysteem en installatie (a)
b. De afschermingsnetten aan beide uiteinden van de afge-
schermde draad moeten geaard zijn. Als alternatief worden de
afschermingsnetten van alle afgeschermde draden met elkaar
verbonden en vervolgens geaard door middel van een metalen
plaat.
Unit
Afb. 8-24-2 Voorzorgsmaatregel besturingssysteem en installatie (b)
c. Bind de stuurdraad, de koelmiddelleidingen en het netsnoer
niet aan elkaar. Wanneer het netsnoer en de stuurdraad parallel
worden gelegd, moeten ze op een afstand van meer dan 300
mm worden gehouden om interferentie van de signaalbron te
voorkomen.
Unit
Afb. 8-24-3 Voorzorgsmaatregel besturingssysteem en installatie (c)
d. Let op de polariteit van de stuurdraad bij het uitvoeren van
bedradingswerkzaamheden.
Afb. 8-24-4 Voorzorgsmaatregel besturingssysteem en installatie (d)
26
8.4.14 Voorbeelden van bedradingen
Als meerdere units in cascade worden aangesloten, moet het adres van de unit worden ingesteld op de DIP-schakelaar ENC1. Als 0-F
geldig is, geeft 0 de hoofdunit aan en 1-F geeft de slave-units aan.
L1 L2 L3 N
X
Y
;7
L1 L 2 L3
L1 L 2 L3
ENC1
$&
$&
;
<
(
;
<
(
$&
$&
CN22
CN46
CN119 CN123
¥
;7
L1 L 2 L3
L1 L 2 L3
ENC1
;
<
(
;
<
(
$&
$&
CN22
CN46
CN119 CN123
;7
L1 L 2 L3
L1 L 2 L3
ENC1
;
<
(
;
<
(
$&
$&
CN22
CN46
CN119 CN123
Slavekaart
SLAVE
hoofdprint-
plaat
HOOFD
Hoofdprint-
plaat Slavekaart
SLAVE
hoofdprint-
plaat
Slavekaart
POWER
VERMOGEN 380-415V
3N~50Hz RVV-300/500
5X16mm2
POWER
VERMOGEN
380-415V3N~50Hz
RVV-300/500 5X16mm2
De aansluitklemmen X, Y en
E aan de achterzijde van de
draadgestuurde bediening
komen overeen met de
aansluitklemmen X, Y en E
van de bedradingsplaat in de
hoofdmodule
De lengte van de draad
moet korter zijn dan 500 m
HOOFDPRINTPLAAT
DRAADGESTUURDE
BEDIENING
Voedingstransformator
OUTPUT: 8.5 V~
POWER
VERMOGEN 380-415V
3N~50Hz RVV-300/500
5X16mm2
Schakelaar
Schakelaar
Schakelaar
Overstroomrelais
Overstroomrelais
Overstroomrelais
VERMOGEN 380-415V3N~50Hz
De metalen plaat
van de installa-
tiedoos van de
schakelaar moet
worden geaard.
HOOFDPRINTPLAAT DRAAD-
GESTUURDE BEDIENING
Opmerkingen
Het aansluitschema van de bijverwarming is
slechts ter referentie, volg de instructies van de
desbetreende bijverwarming.
Kies een dergelijk accessoire als stroom-
draad, schakelaar van bijverwarming volgens
de werkelijke parameter van producten en
nationale
Bijverwarming voor
pijpleiding
Bijverwarming voor
pijpleiding
POMP
COMMUNICATIE MET
VOLGENDE MODULE
COMMUNICATIE MET
VOLGENDE MODULE
COMMUNICATIE MET
LAATSTE MODULE
MONITOR
DRAADGESTUURDE BEDIENING
(NO.1)
(NO.0)
(NO.15)
MONITOR
DRAADGESTUURDE BEDIENING
HEAT1 POMP
HEAT2
HEAT1 PUMP
COMMUNICATIE
MET DRAAD-
GESTUURDE
BEDIENING
BK
BR
BR
BK
YE
RD
WH
WH
YE
RD
HEAT1 POMP
HEAT2
BK
BR
BR
BK
YE
RD
WH
WH
YE
RD
BK
BR
BR
BK
YE
RD
WH
WH
YE
RD
Afb. 8-25 Netwerkverbindingsschema van hoofdunit en hulpunit voor de KEM-75 DRS5 KH
27
Als meerdere units in cascade worden aangesloten, moet het adres van de unit worden ingesteld op de DIP-schakelaar ENC4. Als 0-F
geldig is, geeft 0 de hoofdunit aan en 1-F geeft de slave-units aan.
L1 L2 L3 N
¥
CN26
CN60
 
 
CN74
CN61
CN60
 
 
CN74
CN61
;
<
(
$&
$&
CN60
 
 
CN74
CN61
X
Y
;<(
;<(
CN25
;7
CN30
;7
CN2 CN83 CN30
;7
CN2 CN83 CN30
/ / /
L1 L 2 L3
L1 L 2 L3
L1 L 2 L3
L1 L 2 L3
ENC4
ENC4
ENC4
$&
;<(
;
<
(
$&
$&
;
<
(
$&
$&
;
<
(
$&
$&
$&
MONITOR DRAADGE-
STUURDE BEDIENING
HOOFDPRINTPLAAT DRAADGE-
STUURDE BEDIENING
HEAT1 HEAT2 COM POMP
VERMOGEN
380-415V3N~50Hz
VERMOGEN
380-415V3N~50Hz
SLAVE
HOOFD
SLAVE
De aansluitklemmen X, Y en
E aan de achterzijde van de
draadgestuurde bediening komen
overeen met de aansluitklemmen
X, Y en E van de bedradingsplaat
in de hoofdmodule
COMMUNICATIE MET
VOLGENDE MODULE
(NO.1)
(NO.0)
(NO.15)
MONITOR DRAADGE-
STUURDE BEDIENING
POWER
POWER
COMMUNICATIE MET
LAATSTE MODULE
VERMOGEN 380-415V3N~50Hz
COMMUNICATIE MET
VOLGENDE MODULE
VERMOGEN 380-415V3N~50Hz
POWER
De lengte van de draad
moet korter zijn dan 500 m
Voedingstransformator
OUTPUT: 8.5 V~
HOOFDPRINTPLAAT
DRAADGESTUURDE
BEDIENING De metalen
plaat van de
installatiedoos van
de schakelaar moet
worden geaard.
Opmerkingen
Het aansluitschema van de bijverwarming is
slechts ter referentie, volg de instructies van de
desbetreende bijverwarming.
Kies een dergelijk accessoire als stroomdraad,
schakelaar van bijverwarming volgens de werkelij-
ke parameter van producten en nationale
COMMUNICATIE
MET DRAAD-
GESTUURDE
BEDIENING
Overstroomrelais Bijverwarming
voor pijpleiding
Bijverwarming
voor pijpleiding
Overstroomrelais
Overstroomrelais
Schakelaar
Schakelaar
Schakelaar
WH
BR
BK
YE
RD
WH
BR
BK
YE
RD
WH
BR
BK
YE
RD
WH
BR
BK
YE
RD
WH
BR
BK
YE
RD
WH
BR
BK
YE
RD
Afb. 8-26 Netwerkverbindingsschema van hoofdunit en hulpunit voor de KEM-90 DRS5 KH
28
Als meerdere units in cascade worden aangesloten, moet het adres van de unit worden ingesteld op de DIP-schakelaar ENC1. Als 0-F
geldig is, geeft 0 de hoofdunit aan en 1-F geeft de slave-units aan.
L1 L2 L3 N
X
Y
;7
ENC1
$&
$&
;
<
(
RVV-300/500 5X50mm 2
;
<
(
$&
$&
CN22
CN46
CN119 CN123
RVV-300/500 5X50mm
¥
;7
ENC1
;
<
(
;
<
(
$&
$&
CN22
CN46
CN119 CN123
;7
ENC1
;
<
(
;
<
(
$&
$&
CN22
CN46
CN119 CN123
2
RVV-300/500 5X50mm 2
Slavekaart
SLAVE
hoofdprint-
plaat
HOOFD
Hoofdprintplaat Slavekaart
SLAVE
hoofdprint-
plaat
Slavekaart
POWER
VERMOGEN 380-415V3N~50Hz
POWER
VERMOGEN
380-415V3N~50Hz
De aansluitklemmen X, Y en
E aan de achterzijde van de
draadgestuurde bediening
komen overeen met de aansl-
uitklemmen X, Y en E van de
bedradingsplaat in de hoofd-
module
De lengte van de draad
moet korter zijn dan 500 m
HOOFDPRINTPLAAT DRAAD-
GESTUURDE BEDIENING
Voedingstransformator
OUTPUT: 8.5 V~
POWER
VERMOGEN 380-415V3N~50Hz
Schakelaar
Schakelaar
Schakelaar
Overstroomrelais
Overstroomrelais
Overstroomrelais
VERMOGEN 380-415V3N~50Hz
De metalen plaat
van de installa-
tiedoos van de
schakelaar moet
worden geaard.
HOOFDPRINTPLAAT DRAADGE-
STUURDE BEDIENING
Opmerkingen
Het aansluitschema van de bijverwarming
is slechts ter referentie, volg de instructies
van de desbetreende bijverwarming.
Kies een dergelijk accessoire als stroom-
draad, schakelaar van bijverwarming vol-
gens de werkelijke parameter van producten
en nationale
Bijverwarming voor
pijpleiding
Bijverwarming voor
pijpleiding
COMMUNICATIE MET
VOLGENDE MODULE
COMMUNICATIE MET
VOLGENDE MODULE
COMMUNICATIE MET
LAATSTE MODULE
HOOFDPRINTPLAAT DRAAD-
GESTUURDE BEDIENING
(NO.1)
(NO.0)
(NO.15)
HOOFDPRINTPLAAT DRAADGE-
STUURDE BEDIENING
HEAT2 HEAT1 PUMP
HEAT2 HEAT1 PUMP
BK
WH
YE
BR
RD
BK
YE
RD
HEAT2 HEAT1 PUMP
COMMUNICATIE
MET DRAAD-
GESTUURDE
BEDIENING
POMP
BK
WH
YE
BR
RD
BK
YE
RD
BK
WH
YE
BR
RD
BK
YE
RD
Afb. 8-27 Netwerkverbindingsschema van hoofdunit en hulpunit voor de KEM-140 DRS5 KH
WH
BR
WH
BR
WH
BR
29
Als meerdere units in cascade worden aangesloten, moet het adres van de unit worden ingesteld op de DIP-schakelaar ENC4. Als 0-F
geldig is, geeft 0 de hoofdunit aan en 1-F geeft de slave-units aan.
7
7
7
HOOFDPRINTPLAAT DRAADGE-
STUURDE BEDIENING HOOFDPRINTPLAAT DRAAD-
GESTUURDE BEDIENING
HOOFDPRINTPLAAT DRAAD-
GESTUURDE BEDIENING
HOOFD BIJVER-
WARMING BIJVER-
WARMING
BIJVER-
WARMING
BIJVER-
WARMING
BIJVER-
WARMING
(NO.0) (NO.1) (NO.2) (NO.3)
(NO.15)(NO.14)
HEAT1 HEAT1
HEAT2 HEAT2
COM COM
POMP POMP
HEAT1 HEAT1HEAT2 HEAT2COM COMPOMP POMP
COMMUNICATIE
MET DRAAD-
GESTUURDE
BEDIENING
Opmerkingen
Het aansluitschema van de bijverwarming is
slechts ter referentie, volg de instructies van de
desbetreende bijverwarming.
Kies een dergelijk accessoire als stroomdraad,
schakelaar van bijverwarming volgens de werkelijke
parameter van producten en nationale
De lengte van de draad
moet korter zijn dan 500 m
De aansluitklemmen X, Y en
E aan de achterzijde van de
draadgestuurde bediening komen
overeen met de aansluitklemmen
X, Y en E van de bedradingsplaat
in de hoofdmodule
POWER
VERMOGEN 380-415V3N~50Hz
COMMUNICATIE
MET VOLGENDE
MODULE
COMMUNICATIE MET
LAATSTE MODULE
VERMOGEN 380-415V3N~50Hz VERMOGEN 380-415V3N~50Hz
COMMUNICATIE MET VOL-
GENDE MODULE
POWER
POWER
VERMOGEN 380-415V3N~50Hz
VERMOGEN 380-415V3N~50Hz
HEAT1HEAT1 HEAT2HEAT2 COMCOM POMPPOMP
De metalen plaat
van de installa-
tiedoos van de
schakelaar moet
worden geaard.
De metalen plaat
van de installa-
tiedoos van de
schakelaar moet
worden geaard.
HOOFDPRINTPLAAT
DRAADGESTUURDE
BEDIENING
Voedingstransformator
OUTPUT: 8.5 V~
OverstroomrelaisOverstroomrelais
OverstroomrelaisOverstroomrelais
OverstroomrelaisOverstroomrelais
SchakelaarSchakelaar
SchakelaarSchakelaar
SchakelaarSchakelaar
Bijverwarming
voor pijpleiding
Bijverwarming
voor pijpleiding
POMPPOMP
Bijverwarming
voor pijpleiding
Bijverwarming
voor pijpleiding
BK
BR
WH
WH
YE
BR
RD
BK
YE
RD
BK
BR
WH
WH
YE
BR
RD
BK
YE
RD
BK
BR
WH
WH
YE
BR
RD
BK
YE
RD
Afb. 8-28 Netwerkverbindingsschema van hoofdunit en hulpunit voor de KEM-180 DRS5 KH
30
Wanneer het netsnoer parallel aan de signaaldraad
loopt, zorg er dan voor dat deze in de respectieve
leidingen zijn ingesloten en een redelijke afstand tussen
de draden in acht wordt genomen. (Afstand tussen het
netsnoer en de signaaldraad: 300 mm indien lager dan
10 A, en 500 mm indien lager dan 50 A)
OPMERKING
8.5 Installatie van het watersysteem
8.5.1 Basisvereisten voor de aansluiting van
koelwaterleidingen
Na het plaatsen van de unit kunnen koelwaterleidin-
gen worden gelegd.
Bij het aansluiten van waterleidingen moeten de
geldende installatievoorschriften in acht worden
genomen.
De leidingen moeten vrij zijn van onzuiverheden en
alle koelwaterleidingen moeten voldoen aan de lo-
kale regels en voorschriften inzake loodgieterswerk.
ATTENTIE
Aansluitvoorwaarden voor koelwaterleidingen
a) Alle koelwaterleidingen moeten grondig gespoeld worden,
zodat ze vrij zijn van onzuiverheden, voordat de unit in gebruik
wordt genomen. Onzuiverheden mogen niet naar of in de warm-
tewisselaar worden gespoeld.
b) Het water moet de warmtewisselaar binnendringen via de
inlaat, anders zullen de prestaties van de unit afnemen.
c) De inlaatleiding van de verdamper moet worden voorzien van
een debietregelaar om stroomonderbrekingsbeveiliging voor de
unit te realiseren. Beide uiteinden van de debietregelaar moe-
ten worden voorzien van horizontale rechte leidingsecties waar-
van de diameter 5 keer die van de inlaatleiding is. De debietre-
gelaar moet worden geïnstalleerd volgens de "Handleiding voor
installatie en regeling van de debietregelaar” (Afb. 8-28, 8-29).
De draden van de debietregelaar moeten via een afgeschermde
kabel naar de elektrische schakelkast worden geleid (zie het
schema van de elektrische besturing voor meer informatie). De
werkdruk van de debietregelaar is 1,0 MPa en de interface heeft
een diameter van 1 inch. Nadat de leidingen zijn geïnstalleerd,
wordt de debietregelaar correct ingesteld volgens het nominale
waterdebiet van de unit.
d) De in het waterleidingsysteem geïnstalleerde pomp moet zijn
uitgerust met een starter. De pomp perst het water direct in de
warmtewisselaar van het watersysteem.
e) De leidingen en hun aansluitpunten moeten onafhankelijk
van elkaar worden ondersteund, maar mogen niet op de unit
steunen.
f) De leidingen en hun aansluitpunten van de warmtewisselaar
moeten gemakkelijk te demonteren zijn voor gebruik en reini-
ging, evenals de inspectie van de buizen van de verdamper.
g) De verdamper moet ter plaatse voorzien zijn van een lter
met meer dan 40 mazen per inch. Het lter moet zoveel moge-
lijk in de buurt van de inlaatpoort worden geïnstalleerd en onder
warmtebehoud staan.
h) De omloopleidingen en omloopkleppen zoals weergegeven in
Afb. 8-23 moeten worden gemonteerd voor de warmtewisselaar,
om het reinigen van het buitensysteem van de waterdoorlaat te
vergemakkelijken voordat de unit wordt afgesteld. Tijdens het
onderhoud kan de waterdoorlaat van de warmtewisselaar wor-
den afgesloten zonder andere warmtewisselaars te hinderen.
i) De exibele poorten tussen de interface van de warmtewisse-
laar en de pijpleiding ter plekke moeten worden gebruikt om de
overdracht van trillingen naar het gebouw te beperken.
j) Om het onderhoud te vergemakkelijken, moeten de inlaat- en
uitlaatpijpen worden voorzien van een thermometer of manome-
ter. De unit is niet uitgerust met druk- en temperatuurregelaars,
dus deze moeten door de gebruiker worden aangeschaft.
k) Alle lage posities van het watersysteem moeten worden
voorzien van drainagepoorten, om het water in de verdamper
en het systeem volledig af te voeren; en alle hoge posities moe-
ten worden voorzien van afvoerventielen, om het afvoeren van
lucht uit de pijpleiding te vergemakkelijken. De afvoerkleppen
en afvoerpoorten mogen niet onder warmtebehoud staan, ter
vereenvoudiging van het onderhoud.
l) Alle mogelijke waterleidingen in het te koelen systeem dienen
onder warmtebehoud te staan, inclusief inlaatleidingen en en-
zen van de warmtewisselaar.
m) De koelwaterleidingen in de open lucht moeten worden
omwikkeld met een extra verwarmingsband voor warmtebe-
houd, en het materiaal van de extra verwarmingsband moet van
PE, EDPM, enz. zijn, met een dikte van 20 mm, om te voorko-
men dat de leidingen bij lage temperaturen bevriezen en dus
barsten. De voeding van de verwarmingsband moet worden
uitgerust met een onafhankelijke zekering.
n) De temperatuursensor van het totale uitlaatwater van maste-
runit nr. 0 moet worden geïnstalleerd in de hoofduitlaatwaterlei-
ding van het project.
Voor het waterleidingnet inclusief lters en warmte-
wisselaars kan dreg of vuil de warmtewisselaars en
waterleidingen ernstig beschadigen.
De installateurs of gebruikers moeten de kwaliteit
van het gekoelde water garanderen. Ontdooizout-
mengsels en lucht moeten uit het watersysteem
worden geweerd, omdat ze stalen onderdelen in de
warmtewisselaar kunnen oxideren en aantasten.
Wanneer de omgevingstemperatuur lager is dan 2°C
en de unit lange tijd niet wordt gebruikt, moet het
water dat zich in de unit bevindt worden afgetapt.
Als het apparaat in de winter niet wordt geleegd,
mag de stroomtoevoer niet worden onderbroken
en moeten de ventilatorspoelen in het watersys-
teem worden voorzien van driewegkleppen om een
soepele circulatie van het watersysteem te garan-
deren wanneer de antivriespomp in de winter wordt
opgestart.
Voor KEM-180 DRS5 KH moet de tempera-
tuursensor van het totale uitlaatwater van
de hoofdunit module A (het unitadres van de
DIP-schakelaars is 0) verplaatst worden naar de
hoofdwateruitlaat van het project.
WAARSCHUWING
31
8.5.2 Verbinding van de leidingen
De watertoevoer- en afvoerleidingen worden geïnstalleerd en aangesloten zoals aangegeven in de volgende guren.
De modellen KEM-75 DRS5 KH, KEM-90 DRS5 KH, KEM-140 DRS5 KH, KEM-180 DRS5 KH maken gebruik van een beugelver-
binding. Voor de specicaties van de waterleidingen en schroefdraden, zie tabel 8-5 hieronder.
Tabel 8-5
Model Verbindingsmethoden van
leidingen Gegevens van de waterleiding Specicaties van schroefdraad
KEM-75 DRS5 KH Beugelverbinding DN50 /
KEM-90 DRS5 KH Beugelverbinding DN50 /
KEM-140 DRS5 KH Beugelverbinding DN65 /
KEM-180 DRS5 KH Beugelverbinding DN80 /
Afb. 8-29
8.5.3 Ontwerp van de opslagtank
kW is de eenheid voor het koelvermogen en L is de eenheid voor G, het waterdebiet in de formule die de minimale waterstroom telt.
Comfortabele airconditioning
G = koelvermogen×3,5 L
Proceskoeling
G = koelvermogen×7,4 L
In bepaalde gevallen (met name bij productiekoelprocessen) is het noodzakelijk om een tank te monteren die is uitgerust met een
afsluitschot op het systeem om kortsluiting te voorkomen. Zie de volgende schema's:
32
Error Aanbeveling Error Aanbeveling
Afb. 8-26 Ontwerp van de opslagtank
8.5.4 Minimaal gekoeld waterdebiet
Het minimale koelwaterdebiet wordt weergegeven in tabel 8-8.
Als het systeemdebiet kleiner is dan het minimale eenheidsde-
biet, kan het debiet van de verdamper opnieuw worden gerecir-
culeerd, zoals weergegeven in het schema.
Voor minimaal koelwaterdebiet
UNIT Hercirculatie
Afb 8-30-1
8.5.5 Maximaal gekoeld waterdebiet
Het maximale koelwaterdebiet wordt beperkt door de toegesta-
ne drukval in de verdamper. Deze is opgenomen in tabel 8-8.
Als het systeemdebiet groter is dan het maximale eenheidsde-
biet, dient u de verdamper om te leiden zoals aangegeven in
het schema om een lager verdamperdebiet te verkrijgen.
UNIT Hercirculatie
Afb 8-30-2
8.5.6 Minimaal en maximaal waterdebiet
Tabel 8-6
Item
Model
Waterstroomsnelheid (m3/u)
Minimum Maximum
KEM-75 DRS5 KH 8 15,5
KEM-90 DRS5 KH 10,2 18
KEM-140 DRS5 KH 15,6 28,5
KEM-180 DRS5 KH 20,4 36,0
8.5.7 Keuze en installatie van de pomp
1) Kies de pomp
a) Selecteer het waterdebiet van de pomp
Het nominale waterdebiet mag niet lager zijn dan het nominale
waterdebiet van de unit; bij meervoudige aansluiting van units
mag dat waterdebiet niet lager zijn dan het totale nominale
waterdebiet van de units.
b) Kies de slag van de pomp.
H=h1+h2+h3+h4
H: De slag van de pomp.
h1: Waterbestendigheid van de hoofdunit.
h2: Waterbestendigheid van de pomp.
h3: De waterbestendigheid van de langste waterlusafstand
omvat:
bestendigheid van de leidingen, bestendigheid van de verschil-
lende kleppen, bestendigheid van de exibele slangen, besten-
digheid van de elleboogpijp en het driewegsstuk, bestendigheid
van het tweewegs- of driewegsstuk, evenals de bestendigheid
van het lter.
H4: de langste afsluitweerstand.
2) Installatie van de pomp
a) De pomp moet worden aangesloten op de watertoevoerlei-
ding, met aan weerszijden zachte connectoren om de pomp
trillingsbestendig te maken.
b) De reservepomp voor het systeem (aanbevolen).
c) De units moeten voorzien zijn van een besturing van de hoof-
dunit (zie afb. 8-18 voor het bedradingsschema van de bestu-
ring).
8.5.8 Waterkwaliteit
1) Controle van de waterkwaliteit
Wanneer industrieel water wordt gebruikt als koelwater, kan er
weinig naar binnen sijpelen, maar als koelwater gebruikt put- of
rivierwater kan veel sediment veroorzaken, zoals o.a. bramen,
zand, enz.
Daarom moet put- of rivierwater worden gelterd en onthard in
wateronthardingsapparatuur voordat het in het koelwatersys-
teem stroomt. Als zand en klei in de verdamper bezinken, kan
de circulatie van gekoeld water geblokkeerd raken, wat kan
leiden tot bevriezing. Als de hardheid van koelwater te hoog is,
kan er gemakkelijk afzetting ontstaan en kunnen de apparaten
aangetast raken. Daarom moet de kwaliteit van koelwater wor-
den geanalyseerd voordat het wordt gebruikt. Zo moet o.a. de
pH-waarde, het geleidingsvermogen, het chloride-iongehalte en
het sulde-iongehalte worden gecontroleerd.
33
2) Toepasselijke waterkwaliteitsnorm voor de unit
Tabel 8-7
pH-waarde 6,8~8,0 Sulfaat <50 ppm
Totale hardheid <70 ppm Silicone <30 ppm
Geleidingsvermogen <200 μV/cm (25 °C) IJzergehalte <0,3 ppm
Sulde-ion Nee Natrium-ion Geen vereiste
Chloride-ion <50 ppm Calcium-ion <50 ppm
Ammonia-ion Nee / /
8.5.9 Installatie van een multimodulair waterleidingsysteem
Bij een combinatie-installatie met meerdere modules is er sprake van een speciaal ontwerp van de unit, dus relevante uitleg wordt
als volgt gegeven.
1) Installatiewijze van een multimodulaire combinatie-waterleidingsysteem
....
Nr. n module
Nr. (n-1) adres Nr. (n-1) module
Nr. (n-2) adres
Nr. 1 module
Nr. 0 adres Boor een dood gat in
de positie en verplaats
de totale temperatuur-
sensor op adres nr. 0
naar de positie
Nr. n module
Nr. (n-1) adres
Nr. (n-1) module
Nr. (n-2) adres
Nr. 1 module
Nr. 0 adres
Boor een dood gat in de
positie en verplaats de totale
temperatuursensor op adres
nr. 0 naar de positie
Afb. 8-31 Installatie van multimodulair systeem (niet meer dan 16 modules)
Afb. 8-32 Installatie van multimodulair systeem (niet meer dan 8 modules) KEM-180 DRS5 KH
2) Tabel met diameterparameters van de voornaamste inlaat- en uitlaatpijpen
Tabel 8-8
Koelvermogen Totale inlaat en uitlaat water nominale binnendiameter leiding
15≤Q≤30 DN40
30<Q≤90 DN50
90<Q≤140 DN65
140<Q≤210 DN80
210<Q≤325 DN100
325<Q≤510 DN125
510<Q≤740 DN150
740<Q≤1300 DN200
1300<Q≤2080 DN250
34
Let bij de installatie van meerdere modules op de volgende punten:
- Elke module komt overeen met een adrescode die niet herhaald kan worden.
- De temperatuursensor van de hoofdwateruitlaat, de debietregelaar en de elektrische bijverwarming worden be-
stuurd door de hoofdmodule.
- Een draadgestuurde bediening en een debietregelaar zijn vereist en aangesloten op de hoofdmodule.
- De unit kan pas via de draadgestuurde bediening in bedrijf worden gesteld nadat alle adressen zijn ingesteld en
de hierboven genoemde punten zijn vastgesteld. De draadlengte van de draadgestuurde bediening en buitenunit
dient < 500 m te zijn.
ATTENTIE
8.5.10 Installatie van enkele of meerdere wa-
terpompen
1) DIP-schakelaar
Zie tabel 8-5 voor details voor de keuze van de DIP-schakelaar
wanneer enkele of meerdere waterpompen zijn geïnstalleerd
voor de KEM-75 DRS5 KH en de KEM-90 DRS5 KH en de
KEM-140 DRS5 KH en de KEM-180 DRS5 KH.
Let op de volgende problemen:
a. Als de DIP-schakelaar onverenigbaar is en de foutcode is FP,
dan mag de unit niet in werking worden gesteld.
b. Alleen de hoofdunit heeft het uitgangssignaal van de water-
pomp wanneer een enkele waterpomp is geïnstalleerd. Hul-
punits hebben geen uitlaatsignaal van de waterpomp.
c. Het stuursignaal van de waterpomp is beschikbaar voor zo-
wel de hoofdunit als de hulpunits wanneer er meerdere pompen
zijn geïnstalleerd.
2) Installatie van een waterleidingsysteem
a. Enkele waterpomp
Bij de installatie van een enkele waterpomp is geen eenrich-
tingsklep nodig, zie onderstaande afbeelding.
Tw
unit
(n-1#)
inlaat-
water
uitlaatwater
waterpomp
klem
unit (1#) unit (0#)
Afb. 8-33 Installatie van een enkele waterpomp
b. Meerdere waterpompen
Voor elke unit moet er een eenrichtingsklep worden aange-
bracht wanneer er meerdere pompen worden geïnstalleerd, zie
onderstaande afbeelding.
Tw
unit
(n-1#)
water-
pomp
inlaat-
water
uitlaatwater
eenwegsklep
klem
unit (1#) unit (0#)
Afb. 8-34 Installatie van meerdere waterpompen
3) Elektrische leidingen
Alleen de hoofdunit heeft bedrading nodig als er een enkele
waterpomp is geïnstalleerd, hulpunits hebben geen bedrading
nodig. Zowel de hoofdunit als alle hulpunits hebben een bedra-
ding nodig als er meerdere waterpompen zijn geïnstalleerd. Zie
afbeelding 8-18 voor de specieke bedrading.
9 INGEBRUIKNAME EN CONFIGURATIE
9.1 Eerste ingebruikname bij een lage buitentemperatuur
Als bij de eerste ingebruikname de watertemperatuur laag is, is het belangrijk dat het water geleidelijk wordt verwarmd. Als dit niet
gebeurt, kunnen betonvloeren barsten door de snelle temperatuursverandering. Neem contact op met de verantwoordelijke aanne-
mer voor meer informatie.
9.2 Aandachtspunten voorafgaand aan het proefdraaien
1) Als de waterleiding meerdere malen is doorgespoeld, check dan of de zuiverheid van het water voldoet aan de eisen. Het sys-
teem wordt opnieuw met water gevuld en afgetapt en de pomp wordt opgestart. Zorg er vervolgens voor dat de waterstroom en de
druk bij de uitlaat voldoen aan de eisen.
2) De unit wordt 12 uur voor ingebruikname aangesloten op de hoofdvoeding om de verwarmingsband van stroom te voorzien en de
compressor voor te verwarmen. Onvoldoende voorverwarming kan schade aan de compressor veroorzaken.
3) Instelling van de draadgestuurde bediening. Zie de handleiding voor het instellen van de inhoud van de bediening, met inbegrip
van basisinstellingen zoals de koel- en verwarmingsmodus, de handmatige instelling en de automatische afstellingsmodus en de
pompmodus. Onder normale omstandigheden worden de parameters ingesteld rond de standaard bedrijfsomstandigheden voor het
proefdraaien. Extreme bedrijfsomstandigheden moeten zoveel mogelijk worden vermeden.
4) Stel de debietregelaar op het watersysteem of de hoofdafsluiter van de inlaat van de unit zodanig af dat het waterdebiet van het
systeem 90% is van het waterdebiet dat wordt aangegeven in de tabel voor probleemoplossing.
.
35
10 PROEFDRAAIEN EN EINDCONTROLE
10.1 Controletabel na installatie
Tabel 10-1
Te controleren onderdeel Omschrijving Ja Nee
Of de installatieplaats voldoet
aan de eisen
De units worden vast gemonteerd op een vlakke ondergrond.
De ventilatie van de ruimte voor de luchtzijdige warmtewisselaar voldoet
aan de eisen
De onderhoudsruimte voldoet aan de eisen.
Geluid en trillingen voldoen aan de eisen.
Zonnestralings- en regen- of sneeuwwerende maatregelen voldoen aan de eisen.
De externe fysieke toestand voldoet aan de eisen.
Of het watersysteem voldoet
aan de eisen
De diameter van de leidingen voldoet aan de eisen
De lengte van het systeem voldoet aan de eisen
De waterafvoer voldoet aan de eisen
De waterkwaliteitscontrole voldoet aan de eisen
De interface van de slangen voldoet aan de eisen
De drukcontrole voldoet aan de eisen
De warmte-isolatie voldoet aan de eisen
De capaciteit van de bedrading voldoet aan de eisen
Het vermogen van de schakelaars voldoet aan de eisen
Het vermogen van de zekeringen voldoet aan de eisen
Spanning en frequentie voldoen aan de eisen
Of het elektrische bedradings-
systeem voldoet aan de eisen
Stevige verbinding tussen de draden
Het bedieningsapparaat voldoet aan de eisen
De beveiliging voldoet aan de eisen
De aaneengesloten controle voldoet aan de eisen
De fasesequentie van de voeding voldoet aan de eisen
10.2 Proefdraaien
1) Zet de bediening in werking en controleer of de unit een foutcode weergeeft. Als er een storing optreedt, verhelp dan eerst de sto-
ring en start de unit volgens de bedieningsmethode in de "bedieningsinstructie van de unit", nadat is vastgesteld dat er geen storing
in de unit aanwezig is.
2) Laat de unit 30 minuten proefdraaien. Wanneer de inlaat- en uitlaattemperatuur gestabiliseerd is, moet het waterdebiet op de
nominale waarde worden ingesteld, om een normale werking van de unit te garanderen.
3) Nadat de unit is uitgeschakeld, moet hij 10 minuten later in gebruik worden genomen, om te voorkomen dat de unit vaak wordt
opgestart. Controleer uiteindelijk of de unit voldoet aan de eisen volgens de inhoud van tabel 11-1.
De unit kan het in bedrijf stellen en uitschakelen van de unit regelen, dus als het watersysteem gespoeld wordt, mag de
werking van de pomp niet door de unit worden geregeld.
Stel de unit pas in bedrijf als het watersysteem volledig is geleegd.
De debietregelaar moet correct worden geïnstalleerd. De draden van de debietregelaar moeten volgens een elektrisch
schema worden aangesloten, anders is de gebruiker verantwoordelijk voor de storingen die veroorzaakt worden door
het onderlopen met water tijdens het gebruik van het apparaat.
Start de unit pas opnieuw 10 minuten nadat het apparaat tijdens het proefdraaien is uitgeschakeld.
Bij veelvuldig gebruik van de unit mag de voeding na het uitschakelen van de unit niet worden onderbroken. Gebeurt dit
wel dan kan de compressor niet worden verwarmd, waardoor de compressor beschadigd raakt.
Als de unit lange tijd niet in gebruik is en de stroomtoevoer moet worden onderbroken, moet de unit 12 uur voor het
opnieuw starten ervan worden aangesloten op de voeding om de compressor, de pomp, de platenwarmtewisselaar en
de verschildrukwaarde voor te verwarmen.
ATTENTIE
36
11 ONDERHOUD EN REPARATIE
11.1 Storingsinformatie en foutcodes
In het geval dat de unit onder abnormale omstandigheden draait, zal de code voor storingsbeveiliging zowel op het bedie-
ningspaneel als op de draadgestuurde bediening worden weergegeven en zal het controlelampje op de draadgestuurde bediening
gaan knipperen met 1Hz. De displaycodes worden in de volgende tabel weergegeven:
Tabel11-1 KEM-75 DRS5 KH en KEM-90 DRS5 KH en KEM-140 DRS5 KH en KEM-180 DRS5 KH
Nr. Code Inhoud Opmerking
1 E0 75&140 Modelhoofdbesturing Fout bij modelinstelling (ander model-
hoofdbesturing fout EPROM)
De selectie van capaciteiten komt niet overeen met
het werkelijke model. Schakel opnieuw in na de juiste
instelling
2 E1 Fout in fasevolgorde van hoofdprintplaatcontrole (voor model 90&180) Hersteld wanneer storing is verholpen
3 E2
Communicatiefout tussen de master en de HMI Hersteld wanneer storing is verholpen
Communicatiefout tussen de master en slave Hersteld wanneer storing is verholpen
2E2 Communicatiefout tussen hoofdprintplaat en slavekaart Hersteld wanneer storing is verholpen
4 E3 Storing totale wateruitlaattemperatuursensor (hoofdunit geldig) Hersteld wanneer storing is verholpen
5 E4 Storing wateruitlaattemperatuursensor unit Hersteld wanneer storing is verholpen
6 E5 1E5 Storing temperatuursensor van condensorbuis T3A Hersteld wanneer storing is verholpen
2E5 Storing temperatuursensor van condensorbuis T3B Hersteld wanneer storing is verholpen
7 E6 Storing van temperatuursensor van het waterreservoir T5 Hersteld wanneer storing is verholpen
8 E7 Storing buitentemperatuursensor Hersteld wanneer storing is verholpen
9 E8 Outputstoring fasesequentiebeveiliging van stroomtoevoer Hersteld wanneer storing is verholpen
10 E9 Storing waterstroomdetectie
Storing in vergrendeling voor 3 keer in 60 minuten
(hersteld door uitschakeling of duidelijke fout van
draadgestuurde bediening)
11 Eb
1Eb-->Taf1 storing van de leiding van de antivriesbeveiligingssensor
van het reservoir Hersteld wanneer storing is verholpen
2Eb-->storing antivriesbeveiligingssensor van de lage temperatuur
van de koelverdamper Taf2 Hersteld wanneer storing is verholpen
12 EC Reductie slave-unitmodule Hersteld wanneer storing is verholpen
13 Ed storing systeem B perstemperatuursensor Hersteld wanneer storing is verholpen
14 EE 1EE storing EVI platenwarmtewisselaar koeltemperatuursensor T6A Hersteld wanneer storing is verholpen
2EE storing EVI platenwarmtewisselaar koeltemperatuursensor T6B Hersteld wanneer storing is verholpen
15 EF Storing waterterugstroomtemperatuursensor unit Hersteld wanneer storing is verholpen
16 EP Storingsalarm perstemperatuursensor Hersteld wanneer storing is verholpen
17 EU Storing Tz-sensor Hersteld wanneer storing is verholpen
18 P0
P0 Hogedrukbeveiliging van het systeem of perstemperatuurbeveili-
ging voor 3 keer in 60 minuten (hersteld door uitschakeling)
1P0 Compressormodule 1 hogedrukbeveiliging Hersteld wanneer storing is verholpen
2P0 Compressormodule 2 hogedrukbeveiliging Hersteld wanneer storing is verholpen
19 P1 Bescherming tegen lage systeemdruk (of bescherming tegen ernstige
koelmiddellekkage alleen voor model 75 en 140) voor 3 keer in 60 minuten (hersteld door uitschakeling)
20 P2 Tz totale koude uitlaattemperatuur te hoog (voor model 90 en 180) Hersteld wanneer storing is verholpen
21 P3 T4 omgevingstemperatuur te hoog in koelmodus Hersteld wanneer storing is verholpen
22 P4 1P4 Systeem A stroombeveiliging voor 3 keer in 60 minuten
2P4 Systeem A DC-busstroombeveiliging (Hersteld door uitschakeling)
23 P5 1P5 Systeem B stroombeveiliging voor 3 keer in 60 minuten
2P5 Systeem B DC-busstroombeveiliging (Hersteld door uitschakeling)
24 P6 Storing van de omvormermodule Hersteld wanneer de fout is verholpen
25 P7 Hoge-temperatuurbeveiliging van de systeemcondensor voor 3 keer in 60 minuten (hersteld door uitschakeling)
26 P9 Beveiliging verschil in waterinlaat- en uitlaattemperatuur Hersteld wanneer storing is verholpen
27 PA Beveiliging abnormaal verschil in waterinlaat- en uitlaattemperatuur Hersteld wanneer storing is verholpen
28 Pb Antivriesbeveiliging voor in de winter Herinneringscode, geen fout of bescherming
29 PC Druk koelverdamper te laag Hersteld wanneer de fout is verholpen voor 3 keer in 60
minuten (hersteld door uitschakeling)
30 PE Antivriesbeveiliging koelverdamper lage temperatuur Hersteld wanneer de fout is verholpen voor 3 keer in 60
minuten (hersteld door uitschakeling)
31 PH Beveiliging tegen te hoge temperatuur verwarming T4 Hersteld wanneer de fout is verholpen
32 PL Tn beveiliging te hoge temperatuur van module voor 3 keer in 100 minuten (hersteld door uitschakeling)
33 PU 1PU beveiliging DC-ventilator A module Hersteld wanneer storing is verholpen
2PU beveiliging DC-ventilator B module Hersteld wanneer storing is verholpen
34 bH 1bH: Module 1 relais geblokkeerd of 908 chip zelfcontrole mislukt Hersteld wanneer de fout is verholpen
1bH: Module 2 relais geblokkeerd of 908 chip zelfcontrole mislukt Hersteld wanneer de fout is verholpen
35 H5 Spanning te hoog of te laag Hersteld wanneer de fout is verholpen
37
Nr. Code Inhoud Opmerking
36 xH9 1H9 Compressor A omvormermodule is niet gekoppeld Hersteld wanneer de fout is verholpen
2H9 Compressor B omvormermodule is niet gekoppeld Hersteld wanneer de fout is verholpen
37 HC Storing hogedruksensor (voor model 75 en 140) Hersteld wanneer de fout is verholpen
38 HE
1HE Geen inzet A klepfout Hersteld wanneer de fout is verholpen
2HE Geen inzet B klepfout Hersteld wanneer de fout is verholpen
3HE Geen inzet C klepfout Hersteld wanneer de fout is verholpen
39 F0 1F0 IPM-module A transmissiefout Hersteld wanneer de fout is verholpen
2F0 IPM-module B transmissiefout Hersteld wanneer de fout is verholpen
40 F2 Onvoldoende oververhitting Wacht minstens 20 minuten voor herstel
41 F4 1F4 module A L0- of L1-beveiliging treedt 3 keer in 60 minuten op Hersteld door uitschakeling
2F4 module A L0- of L1-beveiliging treedt 3 keer in 60 minuten op Hersteld door uitschakeling
42 F6 1F6 A systeembus spanningsstoring (PTC) Hersteld wanneer de fout is verholpen
2F6 B systeembus spanningsstoring (PTC) Hersteld wanneer de fout is verholpen
43 Fb Fout lagedruksensor (fout druksensor voor model 90 en 180) Hersteld wanneer de fout is verholpen
44 Fd Storing aanzuigtemperatuursensor Hersteld wanneer de fout is verholpen
45 FF 1FF Storing DC-ventilator A Hersteld door uitschakeling
2FF Storing DC-ventilator B Hersteld door uitschakeling
46 FP DIP-schakelaar inconsistentie van meerdere waterpompen Hersteld door uitschakeling
47 C7 Als PL 3 keer in 100 minuten optreedt, meldt het systeem de C7-
storing
Hersteld door uitschakeling of duidelijke fout van
draadgestuurde bediening
48 xL0 Beveiliging van compressor van de omvormermodule (x=1 of 2, 1
voor compressor A, 2 voor compressor B) Hersteld wanneer de fout is verholpen
49 xL1 Laagspanningsbeveiliging (x=1 of 2, 1 voor compressor A, 2 voor
compressor B) Hersteld wanneer de fout is verholpen
50 xL2 Hoogspanningsbeveiliging (x=1 of 2, 1 voor compressor A, 2 voor
compressor B) Hersteld wanneer de fout is verholpen
51 xL4 Fout MCE (x=1 of 2, 1 voor Compressor A, 2 voor Compressor B) Hersteld wanneer de fout is verholpen
52 xL5 Nulsnelheidsbeveiliging (x=1 of 2, 1 voor compressor A, 2 voor com-
pressor B) Hersteld wanneer de fout is verholpen
53 xL7 Faseverlies (x=1 of 2, 1 voor compressor A, 2 voor compressor B) Hersteld wanneer de fout is verholpen
54 xL8 Frequentie wisseling bij 15Hz (x=1 of 2, 1 voor compressor A, 2 voor
compressor B)
55 xL9 Frequentiefaseverschil 15 Hz (x=1 of 2, 1 voor compressor A, 2 voor
compressor B) Hersteld wanneer de fout is verholpen
56 dF Ontdooimelding Knippert bij het openen van de ontdooifunctie
57
L10 Overstroombeveiliging
Overstroomfout (alleen voor model 75 en 140)L11 Overstroombeveiliging tijdelijke fasestroom
L12 Overstroombeveiliging van fasestroom duurt 30 s
58 L20 Beveiliging tegen te hoge temperatuur module Fout te hoge temperatuur (alleen voor model 75 en 140)
59
L30 Fout lage busspanning
Vermogensfout (alleen voor model 75 en 140)
L31 Fout hoge busspanning
L32 Fout te hoge busspanning
L34 Fout faseverlies
60
L43 Abnormale vertekening steekproef fasestroom
Hardwarefout (alleen voor model 75 en 140)
L45 Motorcode komt niet overeen
L46 IPM-bescherming
L47 Moduletype komt niet overeen
61
L50 Opstartfout
Besturingsfout (alleen voor model 75 en 140)L51 Uit-de-pasfout
L52 Nulsnelheidsfout
62
L60 Faseverliesbeveiliging ventilatormotor
Diagnosefout (alleen voor model 75 en 140)
L65 IPM kortsluitingsfout
L66 FCT-detectiefout
L6A Open circuit van U-fase bovenste buis
L6B Open circuit van U-fase onderste buis
L6C Open circuit van V-fase bovenste buis
L6D Open circuit van V-fase onderste buis
L6E Open circuit van W-fase bovenste buis
L6F Open circuit van W-fase onderste buis
38
11.2 Digitaal display van het hoofdbe-
dieningspaneel
De gegevensweergave is verdeeld in een boven- en onderdeel,
met twee groepen van respectievelijk tweecijferig half zeven-
segmentendisplay.
a. Temperatuurdisplay
Het temperatuurdisplay wordt gebruikt voor het weergeven van
de totale uitlaattemperatuur van het unitsysteem, de uitlaat-
watertemperatuur, de condensorleidingtemperatuur T3A van
systeem A, de condensorleidingtemperatuur T3B van systeem
B, de buitentemperatuur T4, de antivriestemperatuur T6 en de
ingestelde temperatuur Ts, met een toelaatbaar weergavebereik
van -15 °C~70 °C. Als de temperatuur hoger is dan 70 °C, wordt
het weergegeven als 70 °C. Als er geen startgegeven is, wordt "-
- -" weergegeven en is de indicatiepunt °C ingeschakeld
b. Stroomdisplay
Het stroomdisplay wordt gebruikt voor het weergeven van het
modulaire unitsysteem A, compressorstroom IA of systeem B
compressorstroom IB, met een toelaatbaar weergavebereik van
0A~99A. Als de stroom hoger is dan 99A, wordt het weergege-
ven als 99A. Als er geen startgegeven is, wordt “— —” weerge-
geven en is de indicatiepunt A ingeschakeld.
c. Storingsdisplay
Dit display wordt gebruikt om de gehele storingsmelding van
de unit of die van de modulaire unit weer te geven. Het weer-
gavebereik is E0~EF, waarbij E naar storing verwijst en 0~F de
foutcode aangeeft. “E-” wordt weergegeven wanneer er geen
storing is en de indicatiepunt # op hetzelfde moment is inge-
schakeld.
d. Beveiligingsdisplay
Dit display wordt gebruikt om de totale systeembeveiligingsge-
gevens van de unit of de systeembeveiligingsgegevens van de
modulaire unit weer te geven. Het weergavebereik is P0~PF,
waarbij P naar beveiliging verwijst en 0~F de beveiligingscode
aangeeft. “P-” wordt weergegeven wanneer er geen storing is.
e. Unitnummerdisplay
Dit display wordt gebruikt om het adresnummer van de thans
geselecteerde modulaire unit weer te geven. Het weergave-
bereik is 0~15 en de indicatiepunt # is op hetzelfde moment
ingeschakeld.
f. Display van het aantal gekoppelde units en het nummer van
de unit die in gebruik is
Deze worden gebruikt voor de weergave van het totale aantal
gekoppelde modulaire units van het gehele unitsysteem en het
nummer van de modulaire unit die in werking is, met een weer-
gavebereik van 0~16.
Telkens wanneer de steekproefpagina wordt geopend om de
modulaire unit weer te geven of te wijzigen, is het nodig om te
wachten totdat de draadgestuurde bediening de actuele gege-
vens van de modulaire unit heeft ontvangen en geselecteerd.
Voordat de gegevens worden ontvangen, geeft de draadge-
stuurde bediening alleen "--" onderaan de gegevensdisplay
weer. Het bovenste deel geeft het adresnummer van de mo-
dulaire unit weer. Er kan geen pagina worden omgeslagen, die
doorloopt totdat de draadgestuurde bediening de communica-
tiegegevens van deze modulaire unit ontvangt.
11.3 Verzorging en onderhoud
1) Onderhoudsperiode
Het is aan te raden om vóór het koelen in de zomer en het ver-
warmen in de winter elk jaar de klantenservice van de plaatselij-
ke airconditioningdealer te raadplegen om de unit te controleren
en te onderhouden en om fouten in de airconditioning te voorko-
men die ongemak voor uw leven en werk met zich meebrengen.
2) Onderhoud van de belangrijkste onderdelen
Er moet goed worden gelet op de afvoer- en zuigdruk tijdens
het werkingsproces. Zoek naar redenen en elimineer de storing
als er een afwijking wordt geconstateerd.
Controleer en bescherm de apparatuur. Zorg ervoor dat de inge-
stelde waarden niet willekeurig ter plaatse worden aangepast.
Controleer regelmatig of de elektrische aansluiting los zit en of
er slecht contact is op het contactpunt, veroorzaakt door oxida-
tie, puin enz., en neem zo nodig tijdig maatregelen.
Controleer regelmatig de werkspanning, stroom- en fasebalans.
Controleer de betrouwbaarheid van de elektrische elementen
tijdig. Slecht werkende en onbetrouwbare elementen moeten op
tijd worden vervangen.
11.4 Verwijderen van afschilfering
Na langdurig gebruik worden calciumoxide of andere mineralen
afgezet op het warmteoverdrachtsoppervlak van de waterzijdige
warmtewisselaar. Deze stoen beïnvloeden het warmteover-
drachtsvermogen als er te veel kalkaanslag op het warmteover-
drachtsoppervlak zit.
en leiden er achtereenvolgens toe dat het elektriciteitsverbruik
toeneemt en de persdruk te hoog (of de aanzuigdruk te laag)
is. Organische zuren zoals mierenzuur, citroenzuur en azijnzuur
kunnen worden gebruikt om de afschilfering te reinigen. Maar in
geen geval mag reinigingsmiddel met uorazijnzuur of uori-
de worden gebruikt, omdat de waterzijdige warmtewisselaar
is gemaakt van roestvrij staal en gemakkelijk uitbijt waardoor
koelmiddellekkage wordt veroorzaakt. Let bij het reinigen en
verwijderen van de afschilfering op de volgende aspecten:
1) Een waterzijdige warmtewisselaar moet door vakmensen
worden gerepareerd. Neem contact op met de klantenservice
van de plaatselijke airconditioningdealer.
2) Reinig de leiding en de warmtewisselaar na gebruik van een
reinigingsmiddel met schoon water. Voer de waterbehandeling
uit om te voorkomen dat het watersysteem wordt uitgebeten of
de afschilfering weer optreedt.
3) Bij gebruik van een reinigingsmiddel moet de dichtheid van
het middel, de reinigingsduur en -temperatuur worden aange-
past aan de toestand van de afschilfering.
4) Nadat het beitsen is voltooid, moet het vloeibare afval een
neutralisatiebehandeling ondergaan. Neem contact op met het
relevante bedrijf voor de verwerking van het vloeibare afval.
5) Tijdens het reinigingsproces moeten beschermingsmiddelen
(zoals een veiligheidsbril, handschoenen, masker en schoenen)
worden gebruikt om inademing of contact met het middel te ver-
mijden, aangezien het reinigingsmiddel en neutralisatiemiddel
corrosief zijn voor de ogen, huid en het neusslijmvies.
11.5 Buitengebruikstelling tijdens de
winter
Voor de buitengebruikstelling tijdens de winter moet het bui-
ten- en binnenoppervlak van de unit schoon en droog gemaakt
worden. Dek de unit af ter bescherming tegen stof. Open de
waterafvoerklep om de in het schone-watersysteem opgeslagen
water af te tappen ter bescherming tegen bevriezing (bij voor-
keur wordt er antivriesmiddel in de leiding gespoten).
11.6 Reserveonderdelen
Vervangende onderdelen moeten door ons bedrijf worden gele-
verd.
Vervang een onderdeel nooit door een verschillend onderdeel.
39
11.7 Eerste inbedrijfstelling na buiten-
gebruikstelling
De volgende voorbereidingen moeten worden getroen om de
unit na een langdurige buitengebruikstelling weer in bedrijf te
stellen:
1) Controleer en reinig de unit grondig.
2) Reinig het waterleidingsysteem.
3) Controleer de pomp, regelklep en andere onderdelen van het
waterleidingsysteem.
4) Maak de aansluitingen van alle draden vast.
5) Het is een must om de machine 12 uur voor de inbedrijfstel-
ling te elektriceren.
11.8 Koelsysteem
Bepaal of er koelmiddel nodig is door de waarde van de zuig-
en persdruk te controleren en kijk na of er een lekkage is. Bij
lekkage of vervanging van onderdelen van de koelinstallatie
moet een luchtdichte test worden uitgevoerd. Neem verschillen-
de maatregelen in de volgende twee verschillende omstandig-
heden van koelmiddelinjectie.
1) Totale lekkage van koelmiddel. In een dergelijke situatie moet
lekkagedetectie worden uitgevoerd op de stikstof onder druk die
voor het systeem wordt gebruikt. Als reparatielassen nodig is,
kan er pas worden gelast als al het gas in het systeem is ontla-
den. Voordat het koelmiddel wordt ingespoten, moet het gehele
koelsysteem volledig droog en vacuüm gepompt zijn.
Sluit de vacuümpompleiding aan op het uoridemondstuk aan
de lagedrukzijde.
Verwijder lucht uit de systeemleiding met behulp van de vacu-
umpomp. Het vacuümpompen duurt langer dan 3 uur. Contro-
leer of de drukindicatie in de meetklok binnen de gespeciceer-
de reikwijdte valt.
Wanneer het vacuümniveau is bereikt, moet het koelmiddel met
behulp van een koelvloeistoes in het koelsysteem worden
gespoten. Op het typeplaatje en de tabel met de belangrijkste
technische parameters is de juiste hoeveelheid koelmiddel voor
injectie aangegeven. Het koelmiddel moet worden ingespoten
vanaf de lagedrukzijde van het systeem.
De hoeveelheid koelmiddel wordt beïnvloed door de omgevings-
temperatuur. Als de vereiste hoeveelheid niet is bereikt, maar er
geen inspuiting meer mogelijk is, laat het koelwater dan circule-
ren en start de unit op voor injectie. Laat de lagedrukschakelaar
tijdelijk kortsluiten indien nodig.
2) Koelmiddeladditief. Sluit de koelmiddelinjectiees aan op het
uoridemondstuk aan de lagedrukzijde en sluit de manometer
op de lagedrukzijde aan.
Laat het gekoelde water circuleren en start de unit. Laat zo
nodig de drukregelschakelaar kortsluiten.
Spuit langzaam koelmiddel in het systeem en controleer de
zuig- en persdruk.
Nadat de inspuiting is voltooid moet de aansluiting
worden vernieuwd.
Spuit nooit zuurstof, acetyleen of een ander
brandbaar of giftig gas in het koelsysteem bij de
lekdetectie- en luchtdichte test. Er mag alleen
gebruik worden gemaakt van stikstof onder druk of
koelmiddel.
ATTENTIE
11.9 De compressor demonteren
Volg de volgende procedures als de compressor gedemonteerd
moet worden:
1) Sluit de stroomtoevoer van de unit af.
2) Verwijder het stroomsnoer van de compressor.
3) Verwijder de aanzuig- en afvoerleidingen van de compressor.
4) Verwijder de bevestigingsschroef van de compressor.
5) Verplaats de compressor.
11.10 Elektrische bijverwarming
Als de omgevingstemperatuur lager is dan 2 ºC, neemt de
verwarmingseciëntie af naarmate de buitentemperatuur daalt.
Om de luchtgekoelde warmtepomp stabiel te laten draaien in
een relatief koud gebied en om wat warmteverlies door ontdooi-
ing aan te vullen. Wanneer de laagste omgevingstemperatuur in
de regio van de gebruiker in de winter tussen de 0°C~10°C ligt,
kan de gebruiker overwegen om een elektrische bijverwarming
te gebruiken.
Raadpleeg de relevante vakmensen voor het vermogen van de
elektrische bijverwarming.
11.11 Antivriessysteem
In geval van bevriezing van de leiding van de waterzijdige
warmtewisselaar kan ernstige schade worden veroorzaakt,
d.w.z. dat de warmtewisseling kan worden verbroken en er lekk-
age kan optreden. Deze door vorstbarsten veroorzaakte scha-
de valt niet onder de garantie. De unit moet dan ook worden
gecontroleerd op bevriezing.
1) Als de unit die wordt uitgeschakeld in stand-by in een omge-
ving wordt geplaatst waar de buitentemperatuur lager is dan 0°C,
moet het water in het watersysteem worden afgetapt.
2) De waterleiding kan bevroren zijn wanneer de koelwater-
debietregelaar en de antivriestemperatuursensor niet meer
werken. Daarom moet de stroomregelaar volgens het aansluit-
schema worden aangesloten.
3) Vorstbarten in de waterzijdige warmtewisselaar kunnen bij
het onderhoud ontstaan, wanneer het koelmiddel in de unit
wordt gespoten of voor reparatie wordt afgevoerd. Bevriezing
van leidingen kan op elk moment voorkomen als de druk van
het koelmiddel onder de 0,4 Mpa komt te liggen. Daarom moet
het water in de warmtewisselaar blijven stromen of volledig
worden afgetapt.
40
11.12 Vervanging van de veiligheidsklep
Vervang de veiligheidsklep als volgt:
1) Het koelmiddel volledig terugwinnen in het systeem. Hiervoor zijn deskundigen en apparatuur nodig;
2) Let op dat u de coating van de tank beschermt. Vermijd schade aan de coating door externe krachten of een hoge temperatuur bij
het verwijderen en installeren van de veiligheidsklep;
3) Verwarm het dichtingsproduct om de veiligheidsklep eraf te schroeven. Let op: bescherm het deel waar het schroefgereedschap
de romp van de tank raakt en vermijd schade aan de tankcoating;
4) Als de tankcoating beschadigd is, moet het beschadigde deel opnieuw worden geverfd.
uitlaat van veiligheids-
klep 7/8° UNF
Veiligheidsklep
vloeistof-dampafscheider
Fig.11-1 Vervanging van de veiligheidsklep
De luchtuitlaat van de veiligheidsklep moet worden aangesloten op de juiste leiding, die het lekkende koelmiddel recht-
streeks naar de juiste afvoerplaats kan leiden.
De garantieperiode van de veiligheidsklep is 24 maanden. Onder de gespeciceerde omstandigheden is de levensduur
van de veiligheidsklep bij gebruik van exibele afdichtingsonderdelen 24 tot 36 maanden, bij gebruik van metalen of
PIFE afdichtingscomponenten is de gemiddelde levensduur 36 tot 48 maanden. Na die periode is een visuele inspectie
nodig. Onderhoudsmedewerkers moeten de klepbehuizing en de werkomgeving controleren. Als er op het kleplichaam
geen duidelijke corrosie, scheuren, vuil of schade wordt waargenomen, dan kunt u de klep blijven gebruiken. Neem
anders contact op met uw leverancier voor een reserveonderdeel.
WAARSCHUWING
41
11.13 INFORMATIE ONDERHOUD
1) Controles in het deel
Voordat er aan systemen met ontvlambare koelmiddelen wordt gewerkt, zijn veiligheidscontroles nodig om ervoor te zorgen dat het ontste-
kingsgevaar tot een minimum wordt beperkt. Voor reparatie aan het koelsysteem moeten de volgende voorzorgsmaatregelen in acht worden
genomen voordat werkzaamheden aan het systeem worden uitgevoerd.
2) Werkprocedure
De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd volgens een gecontroleerde procedure om het risico op de aanwezigheid van ontvlambare
gassen of dampen tijdens de werkzaamheden tot een minimum te beperken.
3) Algemene werkruimte
Alle onderhoudsmedewerkers en anderen die in de omgeving werken, moeten worden geïnstrueerd over de aard van het werk dat wordt uit-
gevoerd. Werk in afgesloten ruimtes moet worden vermeden. Het gebied rond de werkruimte moet worden afgescheiden. Zorg ervoor dat de
omstandigheden in de ruimte veilig zijn gemaakt door brandbaar materiaal onder controle te houden.
4) Controle op aanwezigheid van koelmiddel
De ruimte moet voor en tijdens het werk worden gecontroleerd met een geschikte koelmiddeldetector om er zeker van te zijn dat de techni-
cus op de hoogte is van mogelijk ontvlambare atmosferen. Zorg ervoor dat de gebruikte lekdetectiesystemen geschikt zijn voor gebruik met
ontvlambare koelmiddelen, d.w.z. geen vonken, voldoende afgedicht of intrinsiek veilig.
5) Aanwezigheid van brandblussers
Als er met hitte wordt gewerkt aan het koelsysteem of de bijbehorende onderdelen, moet er geschikte brandblusapparatuur beschikbaar zijn.
Zorg dat er een droge brandblusser of CO2-brandblusser naast de vulruimte aanwezig is.
6) Geen ontstekingsbronnen
Niemand die werkzaamheden aan een koelsysteem uitvoert waarbij leidingen worden blootgelegd die ontvlambaar koelmiddel bevatten of
hebben gehad, mag ontstekingsbronnen op zodanige wijze gebruiken dat dit kan leiden tot brand- of explosiegevaar. Alle mogelijke ontste-
kingsbronnen, inclusief het roken van sigaretten, moeten op voldoende afstand van de installatieplaats worden gehouden. Vermijd repareren,
verwijderen en afvoeren, waarbij brandbaar koelmiddel mogelijk vrijkomt in de omringende ruimte. Voordat u aan het werk gaat, moet het ge-
bied rond de apparatuur worden geïnspecteerd om er zeker van te zijn dat er geen brandbare gevaren of ontstekingsrisico's zijn. Er moeten
NIET ROKEN-borden worden geplaatst.
7) Geventileerde ruimte
Zorg ervoor dat de ruimte zich in de open lucht bevindt en dat er voldoende ventilatie is voordat u het systeem open breekt of met hitte werkt.
Gedurende de periode dat de werkzaamheden worden uitgevoerd, moet er een zekere mate van ventilatie blijven bestaan. De ventilatie
moet vrijkomend koelmiddel veilig afvoeren en bij voorkeur naar buiten afvoeren.
8) Controles van het koelsysteem
Als elektrische onderdelen worden vervangen, moeten ze geschikt zijn voor het doel en voldoen de juiste specicatie. Te allen tijde moeten
de onderhouds- en servicerichtlijnen van de fabrikant worden gevolgd. Raadpleeg bij twijfel de technische afdeling van de fabrikant voor
hulp. De volgende controles moeten worden toegepast op installaties die ontvlambare koelmiddelen gebruiken:
De vulgrootte is in overeenstemming met de grootte van de ruimte waarin de koelmiddelhoudende onderdelen worden geïnstalleerd;
De ventilatiemachines en -uitlaten werken naar behoren en zijn niet geblokkeerd of verstopt;
Als een indirect koelcircuit wordt gebruikt, moeten de secundaire circuits worden gecontroleerd op de aanwezigheid van koelmiddel;
de markering op de apparatuur moet zichtbaar en leesbaar blijven.
Onleesbare markeringen en borden moeten worden gecorrigeerd;
Koelleidingen of componenten worden geïnstalleerd op een plaats waar ze waarschijnlijk niet zullen worden blootgesteld aan stoen
die koelmiddel bevattende componenten kunnen corroderen, tenzij de componenten zijn gemaakt van materialen die inherent be-
stand zijn tegen corrosie of afdoende zijn beschermd tegen corrosie.
9) Controles aan elektrische apparaten
Reparatie en onderhoud aan elektrische componenten moeten eerst veiligheidscontroles ondergaan en de componenten ervan moeten
worden geïnspecteerd. Als er een storing is die de veiligheid in gevaar kan brengen, mag er geen elektrische voeding op het circuit worden
aangesloten totdat de storing naar behoren is verholpen. Als de storing niet onmiddellijk kan worden verholpen, maar het bedrijf wel moet
worden voortgezet, moet een adequate tijdelijke oplossing worden gebruikt. Dit moet worden gemeld aan de eigenaar van de apparatuur zo-
dat alle partijen op de hoogte zijn.
De eerste veiligheidscontroles omvatten:
Dat condensatoren worden ontladen: dit moet op een veilige manier gebeuren om de kans op vonken te vermijden;
Dat er geen elektrische componenten en bedrading onder spanning staan tijdens het vullen, herstellen of doorspoelen van het sys-
teem;
Dat er continuïteit is in de aardverbinding.
10) Reparaties aan afgedichte onderdelen
42
a) Tijdens herstellingen aan afgedichte onderdelen moeten alle elektrische voedingen worden losgekoppeld van het systeem waaraan wordt
gewerkt voordat de afgedichte afdekkingen enz. worden verwijderd. Als het absoluut noodzakelijk is dat de apparatuur tijdens het onderhoud
van stroom wordt voorzien, moet op het meest kritieke punt een permanent werkende vorm van lekdetectie worden geplaatst om te waar-
schuwen voor een potentieel gevaarlijke situatie.
b) Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan het volgende om ervoor te zorgen dat bij werkzaamheden aan elektrische componenten
de behuizing niet zodanig wordt gewijzigd dat het beschermingsniveau wordt aangetast. Dit omvat schade aan kabels, een te groot aantal
aansluitingen, aansluitklemmen die niet volgens de oorspronkelijke specicatie zijn gemaakt, schade aan afdichtingen, onjuiste montage van
wartels enz.
Zorg ervoor dat het systeem stevig gemonteerd is.
Zorg ervoor dat afdichtingen of afdichtingsmaterialen niet zodanig zijn aangetast dat ze niet langer het binnendringen van ontvlam-
bare atmosferen kunnen voorkomen. Vervangende onderdelen moeten in overeenstemming zijn met de specicaties van de fabri-
kant.
Het gebruik van siliconenkit kan de doeltreendheid van sommige soorten lekdetectieapparatuur belemmeren. Intrinsiek veilige
componenten hoeven niet te worden geïsoleerd voordat eraan wordt gewerkt.
OPMERKING
11) Reparatie van intrinsiek veilige componenten
Breng geen permanente inductieve of capacitieve belastingen aan op het circuit zonder ervoor te zorgen dat dit de toegestane spanning en
stroom voor het gebruikte systeem niet overschrijdt. Intrinsiek veilige componenten zijn de enige soorten waaraan gewerkt kan worden terwijl
er een ontvlambare atmosfeer aanwezig is. De testapparatuur moet de juiste nominale waarde hebben. Vervang componenten alleen door
onderdelen die door de fabrikant zijn gespeciceerd. Andere onderdelen kunnen leiden tot de ontbranding van koelmiddel in de atmosfeer als
gevolg van een lek.
12) Bekabeling
Controleer of de bekabeling niet onderhevig is aan slijtage, corrosie, overmatige druk, trillingen, scherpe randen of andere nadelige milieu-ef-
fecten. Bij de controle moet ook rekening worden gehouden met de eecten van veroudering of voortdurende trillingen van bronnen zoals
compressoren of ventilatoren.
13) Detectie van ontvlambare koelmiddelen
In geen geval mogen potentiële ontstekingsbronnen worden gebruikt bij het zoeken naar of opsporen van lekken van koelmiddel.
14) Lekdetectiemethoden
De volgende methoden voor het detecteren van lekken worden aanvaardbaar geacht voor systemen met ontvlambare koelmiddelen. Er
worden elektronische lekdetectoren gebruikt om ontvlambare koelmiddelen op te sporen, maar de gevoeligheid is mogelijk onvoldoende of
moet opnieuw worden gekalibreerd (detectiesystemen worden gekalibreerd in een koelmiddelvrije ruimte). Zorg ervoor dat de detector geen
potentiële ontstekingsbron is en geschikt is voor het koelmiddel. Lekdetectieapparatuur wordt ingesteld op een percentage van de LFL van
het koelmiddel en wordt gekalibreerd op het gebruikte koelmiddel en het juiste percentage gas (maximaal 25%) wordt bevestigd. Lekdetec-
tievloeistoen zijn geschikt voor gebruik met de meeste koelmiddelen, maar het gebruik van chloorhoudende reinigingsmiddelen moet wor-
den vermeden omdat chloor kan reageren met het koelmiddel en de koperen leidingen kan aantasten. Als er wordt vermoed dat er een lek
is, moeten alle open vlammen worden verwijderd of gedoofd. Als er een lek in het koelsysteem wordt gevonden dat solderen met messing
vereist, moet al het koelmiddel uit het systeem worden teruggewonnen of worden geïsoleerd (door middel van afsluiters) in een deel van het
systeem dat ver van het lek is verwijderd. Zuurstofvrije stikstof (OFN) moet dan door het systeem worden gespoeld zowel voor als tijdens het
soldeerproces.
15) Verwijdering en evacuatie
Bij het openbreken van het koelmiddelcircuit om reparaties uit te voeren of voor andere doeleinden, moeten conventionele procedures
worden gebruikt. Het is echter belangrijk dat de beste praktijken worden gevolgd, aangezien ontvlambaarheid van belang is. De volgende
procedure is van toepassing:
Koelmiddel verwijderen;
Het circuit doorspoelen met inert gas;
Evacueren;
Opnieuw met inert gas spoelen;
Het circuit opensnijden of solderen.
De vulling met koelmiddel wordt teruggewonnen in de juiste terugwinningscilinders. Het systeem moet worden doorgespoeld met OFN om de
unit veilig te maken. Dit proces moet mogelijk meerdere keren worden herhaald.
Voor deze taak mag geen perslucht of zuurstof worden gebruikt.
Het spoelen moet worden gebeuren door het vacuüm in het systeem te verbreken met OFN en te blijven vullen tot de werkdruk is bereikt.
Vervolgens moet het worden ontlucht naar de atmosfeer en ten slotte vacuüm worden getrokken. Dit proces wordt herhaald totdat er zich
geen koelmiddel meer in het systeem bevindt.
Wanneer de laatste OFN-vulling is gebruikt, moet het systeem worden ontlucht tot de atmosferische druk, zodat werkzaamheden kunnen
plaatsvinden. Deze handeling is absoluut noodzakelijk als de leidingen met messing moeten worden gesoldeerd.
Zorg ervoor dat de uitlaat van de vacuümpomp niet in de buurt is van ontstekingsbronnen en dat er ventilatie is.
16) Vulprocedures
Naast de conventionele vulprocedures moeten de volgende voorschriften worden gevolgd:
Zorg ervoor dat er geen verontreiniging van verschillende koelmiddelen optreedt bij het gebruik van vulsystemen. Slangen en leidin-
gen moeten zo kort mogelijk zijn om de hoeveelheid koelmiddel die erin zit tot een minimum te beperken.
43
Cilinders moeten rechtop worden gehouden.
Zorg ervoor dat het koelsysteem is geaard voordat er koelmiddel in het systeem wordt geladen.
Etiketteer het systeem wanneer het vullen voltooid is (als dat nog niet gebeurd is).
Uiterste voorzichtigheid is geboden om het koelsysteem niet te vol te laten lopen.
Voordat het systeem wordt bijgevuld, moet het onder druk worden getest met OFN. Het systeem moet een lektest ondergaan nadat
het gevuld is, maar vóór de inbedrijfstelling. Voordat de locatie wordt verlaten, moet een vervolglektest worden uitgevoerd.
17) Ontmanteling
Voordat deze procedure wordt uitgevoerd, is het belangrijk dat de technicus volledig vertrouwd is met het systeem en alle details. Aanbevo-
len wordt om alle koelmiddelen volgens goede praktijken veilig terug te winnen. Voordat de taak wordt uitgevoerd, wordt een olie- en koel-
middelmonster genomen.
Indien analyse vereist is voorafgaand aan hergebruik van teruggewonnen koelmiddel. Het is belangrijk dat er elektrische stroom beschikbaar
is voordat de werkzaamheden worden gestart.
a) Raak vertrouwd met het systeem en de werking ervan.
b) Isoleer het systeem elektrisch
c) Voordat u de procedure uitvoert, moet u voor het onderstaande zorgen:
Indien nodig zijn er middelen voor hantering beschikbaar zodat de koelmiddelcilinders kunnen worden gehanteerd;
Alle persoonlijke beschermingsmiddelen zijn aanwezig en worden correct gebruikt;
Het terugwinningsproces staat te allen tijde onder toezicht van een bevoegd persoon;
Het terugwinningssysteem en de cilinders voldoen aan de juiste normen.
d) Pomp indien mogelijk het koelsysteem leeg.
e) Als vacuüm niet mogelijk is, maak dan een verdeelstuk zodat koelmiddel uit verschillende delen vna het systeem kan worden verwijderd.
f) Zorg ervoor dat de cilinder op de weegschaal ligt voordat de terugwinning plaatsvindt.
g) Start de terugwinningsmachine en gebruik deze volgens de instructies van de fabrikant.
h) Vul cilinders niet te vol. (Niet meer dan 80% volume vloeibare lading).
i) Overschrijd de maximale werkdruk van de cilinder niet, zelfs niet tijdelijk.
j) Als de cilinders correct zijn gevuld en het proces is voltooid, zorg er dan voor dat de cilinders en de apparatuur onmiddellijk van de locatie
worden verwijderd en dat alle afsluiters op het systeem worden afgesloten.
k) Teruggewonnen koelmiddel mag niet in een ander koelsysteem worden geladen tenzij het is gereinigd en gecontroleerd.
18) Etikettering
Apparatuur wordt voorzien van een etiket waarop staat dat deze buiten bedrijf is gesteld en ontdaan is van koelmiddel. Het etiket moet wor-
den gedateerd en ondertekend. Zorg ervoor dat er etiketten op het systeem zitten waarop staat dat de apparatuur ontvlambaar koelmiddel
bevat.
19) Herstel
Bij het verwijderen van koelmiddel uit een systeem, voor onderhoud of buitenbedrijfstelling, wordt aanbevolen dat alle koelmiddelen veilig
worden verwijderd.
Zorg ervoor dat bij het overbrengen van koelmiddel naar cilinders alleen geschikte koelmiddelterugwinningscilinders worden gebruikt. Zorg
dat het juiste aantal cilinders voor de totale systeemlading beschikbaar is. Alle te gebruiken cilinders zijn bestemd voor het teruggewonnen
koelmiddel en geëtiketteerd voor dat koelmiddel (d.w.z. speciale cilinders voor de terugwinning van koelmiddel). Cilinders moeten compleet
zijn met overdrukklep en bijbehorende afsluiters en deze moeten in goede staat verkeren.
Lege terugwinningscilinders worden geëvacueerd en indien mogelijk gekoeld voordat ze worden teruggewonnen.
Het terugwinningssysteem moet in goede staat verkeren. Er moet een set instructies over het systeem voorhanden zijn. Daarnaast moet het
geschikt zijn voor de terugwinning van ontvlambare koelmiddelen. Verder moet er een set geijkte weegschalen beschikbaar zijn die in goede
staat verkeren.
Slangen moeten compleet zijn met lekvrije koppelingen en in goede staat verkeren. Controleer voordat u het terugwinningsapparaat gebruikt
of het naar behoren werkt, of het goed onderhouden is en of alle bijbehorende elektrische componenten afgedicht zijn om te voorkomen dat
bij het vrijkomen van koelmiddel deze ontbrandt. Vraag bij twijfel de fabrikant.
Het teruggewonnen koelmiddel moet worden teruggegeven aan de koelmiddelleverancier in de juiste terugwinningscilinder. Verder moeten
de relevante gegevens van de afvaloverslag worden geregeld. Meng geen koelmiddelen in terugwinningsunits en vooral niet in cilinders.
Als compressoren of compressoroliën moeten worden verwijderd, zorg er dan voor dat ze tot een aanvaardbaar niveau zijn geëvacueerd om
er zeker van te zijn dat er geen brandbaar koelmiddel in het smeermiddel achterblijft. Het evacuatieproces moet worden uitgevoerd voordat
de compressor opnieuw wordt ingeleverd bij de leveranciers. Er mag alleen elektrische verwarming van het compressorhuis worden gebruikt
om dit proces te versnellen. Wanneer olie uit een systeem wordt afgetapt, moet dit op een veilige manier gebeuren.
20) Transport, markering en opslag van de units
Transport van apparatuur met ontvlambare koelmiddelen conform de vervoersvoorschriften
Markering van apparatuur met borden in overeenstemming met de plaatselijke regelgeving
Verwijdering van apparatuur met ontvlambare koelmiddelen conform de nationale regelgeving
Opslag van apparatuur/apparaten
De opslag van apparatuur moet in overeenstemming zijn met de instructies van de fabrikant.
Opslag van verpakte (onverkochte) apparatuur
De bescherming van de opslagverpakking moet zodanig zijn dat mechanische schade aan de apparatuur in de verpakking geen lekkage van
de koelmiddellading veroorzakt.
Het maximale aantal apparaten dat samen mag worden opgeslagen, wordt bepaald door de plaatselijke voorschriften.
44
TABEL MET GEGEVENS OVER HET PROEFDRAAIEN EN ONDERHOUD
Tabel 11-2
Model: Code vermeld op het etiket op de unit:
Naam en adres van de klant: Datum:
1. Controleer de temperatuur van het gekoelde of het warme water
Inlaat ( ) Uitlaat ( )
2. Controleer de luchttemperatuur van de luchtzijdige warmtewisselaar:
Inlaat ( ) Uitlaat ( )
3. Controleer de koelmiddelaanzuigtemperatuur en de oververhittingstemperatuur:
Koelmiddelaanzuigtemperatuur: ( ) ( ) ( ) ( ) ( )
Oververhittingstemperatuur: ( ) ( ) ( ) ( ) ( )
4. Controleer de druk:
Persdruk: ( ) ( ) ( ) ( ) ( )
Zuigdruk: ( ) ( ) ( ) ( ) ( )
5. Controleer het stroomverbruik: ( ) ( ) ( ) ( ) ( )
6. Heeft de unit de koelmiddellekkagetest doorstaan? ( )
7. Is er geluid op alle panelen van de unit? ( )
8. Controleer of de aansluiting van de hoofdvoeding correct is. ( )
TABEL MET GEGEVENS OVER ROUTINEMATIGE WERKING
Tabel 11-3
Model: Datum:
Weer: Werkingsduur: Inbedrijfstelling ( ) Buitengebruikstelling ( )
Buitentemperatuur Droge bol °C
Natte bol °C
Binnentemperatuur °C
Compressor
Hoge druk MPa
Lage druk MPa
Spanning V
Stroom A
Luchttemperatuur
van de luchtzijdige
warmtewisselaar
Inlaat (droge
bol) °C
Uitlaat (droge
bol) °C
Temperatuur van
het gekoelde of het
warme water
Inlaat °C
Uitlaat °C
Stroom van koelwaterpomp of
warmwaterpomp A
Opmerking:
45
12 TOEPASSELIJKE MODELLEN EN BELANGRIJKSTE PARAMETERS
Tabel 12-1
Model KEM-75 DRS5
KH
KEM-90 DRS5
KH
KEM-140 DRS5
KH
KEM-180 DRS5
KH
Koelvermogen kW 69,7 82,0 129,5 163,0
Verwarmingsvermogen kW 75,4 90,0 138,6 181,2
Standaard opgenomen
vermogen voor koeling kW 27,3 28,3 51,4 57,7
Nominale stroom voor
koeling A 42,0 47,0 79,0 89,0
Standaard opgenomen
vermogen voor
verwarming
kW 24,3 29,0 45,6 59,1
Nominale stroom voor
verwarming A 37,3 48,0 70,0 91,0
Voeding 380-415V 3N~ 50Hz
Bediening Besturing van draadgestuurde bediening, automatisch opstarten, weergave van werkingsstatus,
storingsmelding, enz.
Beveiliging Hoge of lage drukschakelaar, vorstbestendig apparaat, volumeregelaar waterstroom,
overstroombeveiliging, beveiliging voor stroomfaseseqüentie, enz.
Koelmiddel Type R32
Laadvolume kg 9,0 16,0 15,5 16,0*2
Waterleidingsysteem
Debiet m3/u (koeling) 12,0 14,1 22,4 28,2
Debiet m3/u (verwarming) 12,9 15,5 23,7 31,0
Hydraulisch weerstandsverlies
kPa 156 220 94 205
Waterzijdige warmtewisselaar Platenwarmtewisselaar
Max. druk MPa 1,0
Min. druk MPa 0,15
Diameter van de inlaat- en
uitlaatleiding DN50 DN50 DN65 DN80
Luchtzijdige
warmtewisselaar
Type Model vinnenbatterij
Luchtdebiet m3/u 28500 35000 50000 70000
Afmetingen N.W. van
de unit
L mm 2000 2220 2220 2220
B mm 960 1135 1135 2752
H mm 1770 2315 2300 2413
Nettogewicht kg 475 686 746 1500
Dienst-leeggewicht kg 485 700 776 1520
Afmetingen van de
verpakking L × B × H mm 2085×1030×1890 2250×1180×2445 2250×1180×2445 2245*2810*2446
46
13 INFORMATIEVEREISTEN
Tabel 13-1
Informatievereisten voor comfortkoelingen
Model(len): KEM-75 DRS5 KH
Buitenwarmtewisselaar van de koeler: Lucht
Binnenwarmtewisselaar van de koeler: Water
Type: Door compressor gestuurde dampcompressie
Aandrijving van de compressor: Elektrische motor
Item Symbool Waarde Unit Item Symbool Waarde Unit
Nominaal koelvermogen Prated, c 70,00 kW
Seizoensgebonden
energie-eciëntie van de
koeling
ηs, c 166 %
Aangegeven koelcapaciteit voor deellast bij gegeven buitentempera-
tuur Tj
Aangegeven energie-eciëntieverhouding voor deellast bij
gegeven buitentemperatuur Tj
Tj = + 35°C Pdc 68,74 kW Tj = + 35°C EERd2,55 --
Tj = + 30°C Pdc 51,77 kW Tj = + 30°C EERd3,53 --
Tj = + 25°C Pdc 32,76 kW Tj = + 25°C EERd4,84 --
Tj = + 20°C Pdc 17,49 kW Tj = + 20°C EERd6,32 --
Degradatiecoëciënt voor koelmachi-
nes (*) Cdc --
Vermogensverbruik in andere modi dan de 'actieve modus.'
Uitstand POFF 0,08 kW Carterverwarmermodus PCK 0 kW
Thermostaat-uitstand PTO 0,556 kW Stand-bymodus PSB 0,35 kW
Andere items
Capaciteitsregeling Variabel
Voor lucht-watercomfort-
koelingen: luchtdebiet,
buiten gemeten
-- 28500 m3/h
Geluidsniveau, binnen/buiten LWA --/86 dB Voor water / brijn-water-
koelmachines Nominaal
brijn- of waterdebiet,
buitenwarmtewisselaar
-- -- m3/h
Uitstoot van stikstofoxiden (indien van
toepassing) NOX (**) -- mg/kWh
input GCV
GWP van het koelmiddel -- 675 kg CO2 eq
(100 jaar)
Gebruikte standaard classicatievoor-
waarden: Toepassing bij lage temperatuur
Contactgegevens GD Midea Heating & Ventilating Equipment Co. , Ltd.
Penglai industry Road, Beijiao, Shunde, Foshan, Guangdong, 528311 P.R. China.
(*) Indien Cdc niet door meting wordt bepaald, moet de standaard degradatiecoëciënt van koelers 0, 9 bedragen.
(**) Vanaf 26 september 2018.
47
Tabel 13-2
Informatievereisten voor comfortkoelingen
Model(len): KEM-90 DRS5 KH
Buitenwarmtewisselaar van de koeler: Lucht-water
Binnenwarmtewisselaar van de koeler: Water
Type: Door compressor gestuurde dampcompressie
Aandrijving van de compressor: Elektrische motor
Item Symbool Waar-
de Unit Item Symbool Waarde Unit
Nominaal koelvermogen Prated, c 82,13 kW
Seizoensgebonden
energie-eciëntie van de
koeling
ηs, c 174,55 %
Aangegeven koelcapaciteit voor deellast bij gegeven
buitentemperatuur Tj
Aangegeven energie-eciëntieverhouding voor deellast bij
gegeven buitentemperatuur Tj
Tj = + 35°C Pdc 82,13 kW Tj = + 35°C EERd2,89 --
Tj = + 30°C Pdc 59,15 kW Tj = + 30°C EERd4,09 --
Tj = + 25°C Pdc 37,36 kW Tj = + 25°C EERd5,10 --
Tj = + 20°C Pdc 26,05 kW Tj = + 20°C EERd5,91 --
Degradatiecoëciënt voor koelmachi-
nes (*) Cdc 0,9 --
Vermogensverbruik in andere modi dan de 'actieve modus.'
Uitstand POFF 0,090 kW Carterverwarmermodus PCK 0 kW
Thermostaat-uitstand PTO 0,700 kW Stand-bymodus PSB 0,090 kW
Andere items
Capaciteitsregeling Variabel
Voor lucht-watercomfort-
koelingen: luchtdebiet,
buiten gemeten
-- 35000 m3/h
Geluidsniveau, binnen/buiten LWA 83 dB Voor water / brijn-water-
koelmachines Nominaal
brijn- of waterdebiet,
buitenwarmtewisselaar
-- -- m3/h
Uitstoot van stikstofoxiden (indien van
toepassing) NOX (**) -- mg/kWh
input GCV
GWP van het koelmiddel -- 675 kg CO2 eq
(100 jaar)
Gebruikte standaard classicatievoor-
waarden: Toepassing bij lage temperatuur
Contactgegevens GD Midea Heating & Ventilating Equipment Co. , Ltd.
Penglai industry Road, Beijiao, Shunde, Foshan, Guangdong, 528311 P.R. China.
(*) Indien Cdc niet door meting wordt bepaald, moet de standaard degradatiecoëciënt van koelers 0, 9 bedragen.
(**) Vanaf 26 september 2018.
48
Tabel 13-3
Informatievereisten voor comfortkoelingen
Model(len): KEM-140 DRS5 KH
Buitenwarmtewisselaar van de koeler: Lucht
Binnenwarmtewisselaar van de koeler: Water
Type: Door compressor gestuurde dampcompressie
Aandrijving van de compressor: Elektrische motor
Item Symbool Waarde Unit Item Symbool Waarde Unit
Nominaal koelvermogen Prated, c 130 kW
Seizoensgebonden
energie-eciëntie van de
koeling
ηs, c 170 %
Aangegeven koelcapaciteit voor deellast bij gegeven
buitentemperatuur Tj
Aangegeven energie-eciëntieverhouding voor deellast bij
gegeven buitentemperatuur Tj
Tj = + 35°C Pdc 129,63 kW Tj = + 35°C EERd2,52 --
Tj = + 30°C Pdc 96,05 kW Tj = + 30°C EERd3,52 --
Tj = + 25°C Pdc 60,69 kW Tj = + 25°C EERd4,87 --
Tj = + 20°C Pdc 31,50 kW Tj = + 20°C EERd6,62 --
Degradatiecoëciënt voor koelmachi-
nes (*) Cdc 0,9 --
Vermogensverbruik in andere modi dan de 'actieve modus.'
Uitstand POFF 0,14 kW Carterverwarmermodus PCK 0 kW
Thermostaat-uitstand PTO 0,70 kW Stand-bymodus PSB 0,14 kW
Andere items
Capaciteitsregeling Variabel
Voor lucht-watercomfort-
koelingen: luchtdebiet,
buiten gemeten
-- 50000 m3/h
Geluidsniveau, binnen/buiten LWA --/93 dB Voor water / brijn-water-
koelmachines Nominaal
brijn- of waterdebiet,
buitenwarmtewisselaar
-- -- m3/h
Uitstoot van stikstofoxiden (indien van
toepassing) NOX (**) -- mg/kWh
input GCV
GWP van het koelmiddel -- 675 kg CO2 eq
(100 jaar)
Gebruikte standaard classicatievoor-
waarden: Toepassing bij lage temperatuur
Contactgegevens GD Midea Heating & Ventilating Equipment Co. , Ltd.
Penglai industry Road, Beijiao, Shunde, Foshan, Guangdong, 528311 P.R. China.
(*) Indien Cdc niet door meting wordt bepaald, moet de standaard degradatiecoëciënt van koelers 0, 9 bedragen.
(**) Vanaf 26 september 2018.
49
Tabel 13-4
Informatievereisten voor comfortkoelingen
Model(len): KEM-180 DRS5 KH
Buitenwarmtewisselaar van de koeler: Lucht-water
Binnenwarmtewisselaar van de koeler: Water
Type: Door compressor gestuurde dampcompressie
Aandrijving van de compressor: Elektrische motor
Item Sym-
bool
Waar-
de Unit Item Symbool Waarde Unit
Nominaal koelvermogen Prated, c 164,0 kW
Seizoensgebonden
energie-eciëntie van de
koeling
ηs, c 171 %
Aangegeven koelcapaciteit voor deellast bij gegeven
buitentemperatuur Tj
Aangegeven energie-eciëntieverhouding voor deellast bij
gegeven buitentemperatuur Tj
Tj = + 35°C Pdc 163,1 kW Tj = + 35°C EERd2,83 --
Tj = + 30°C Pdc 117,9 kW Tj = + 30°C EERd4,01 --
Tj = + 25°C Pdc 76,8 kW Tj = + 25°C EERd4,98 --
Tj = + 20°C Pdc 52,3 kW Tj = + 20°C EERd5,87 --
Degradatiecoëciënt voor koelmachi-
nes (*) Cdc 0,9 --
Vermogensverbruik in andere modi dan de 'actieve modus.'
Uitstand POFF 0,180 kW Carterverwarmermodus PCK 0 kW
Thermostaat-uitstand PTO 1,400 kW Stand-bymodus PSB 0,180 kW
Andere items
Capaciteitsregeling Variabel
Voor lucht-watercomfort-
koelingen: luchtdebiet,
buiten gemeten
-- 70000 m3/h
Geluidsniveau, binnen/buiten LWA 92 dB Voor water / brijn-water-
koelmachines Nominaal
brijn- of waterdebiet,
buitenwarmtewisselaar
-- -- m3/h
Uitstoot van stikstofoxiden (indien van
toepassing) NOX (**) -- mg/kWh
input GCV
GWP van het koelmiddel -- 675 kg CO2 eq
(100 jaar)
Gebruikte standaard classicatievoor-
waarden: Toepassing bij lage temperatuur
Contactgegevens GD Midea Heating & Ventilating Equipment Co. , Ltd.
Penglai industry Road, Beijiao, Shunde, Foshan, Guangdong, 528311 P.R. China.
(*) Indien Cdc niet door meting wordt bepaald, moet de standaard degradatiecoëciënt van koelers 0, 9 bedragen.
(**) Vanaf 26 september 2018.
50
Tabel 13-5
Informatievereisten voor verwarmingstoestellen van warmtepompen en combinatieverwarmers van warmtepompen
Model(len): KEM-75 DRS5 KH
Lucht-waterwarmtepomp: [ja]
Water-waterwarmtepomp: [ja/nee]
Brijn-waterwarmtepomp: [ja/nee]
Lagetemperatuurwarmtepomp: [ja/nee]
Uitgerust met een bijverwarming: [ja/nee]
Combinatieverwarmer met warmtepomp: [ja/nee]
Voor lagetemperatuurwarmtepompen, moeten parameters worden aangegeven voor lagetemperatuurtoepassing. Anders moeten
de parameters voor middelhogetemperatuurtoepassing worden aangegeven. De parameters moeten worden aangegeven voor
gemiddelde weersomstandigheden.
Item Symbool Waarde Unit Item Symbool Waar-
de Unit
Nominaal verwarmingsvermogen (3) bij
Tdesignh = -10 (-11)°C
Prated =
Pdesignh 47,4 kW Seizoensgebonden energie-eci-
entie van de verwarming ηs155 %
Seizoensgebonden prestatiecoëciënt SCOP 3,95 -- Actieve modus prestatiecoëciënt SCOPon -- --
Net seizoensgebonden prestatie-
coëciënt SCOPnet -- --
Tj = -7°C Pdh 43,20 kW Tj = -7°C COPd 2,70 --
Tj = +2°C Pdh 26,64 kW Tj = +2°C COPd 3,75 --
Tj = +7°C Pdh 24,71 kW Tj = +7°C COPd 5,42 --
Tj = +12°C Pdh 21,62 kW Tj = +12°C COPd 7,14 --
Tj = bivalente temperatuur Pdh 43,20 kW Tj = bivalente temperatuur COPd 2,70 --
Tj = uiterste bedrijfstemperatuur Pdh 45,75 kW Tj = uiterste bedrijfstemperatuur COPd 2,21 --
Voor lucht-waterwarmtepompen:
Tj = – 15 °C (als TOL < – 20 °C) Pdh -- kW Voor lucht-waterwarmtepompen:
Tj =–15°C (als TOL<–20°C) COPd -- --
Bivalente temperatuur (maximaal
+2°C) Tbiv -7 °C Voor lucht-waterwarmtepomp:
Uiterste bedrijfstemperatuur (maximaal
-7 ºC)
TOL -10 °C
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = -7 °C Pcych -- kW
Degradatiecoëciënt (4) bij T = -7°C Cdh 0,9 -- Gebruikslimiettemperatuur van het
verwarmingswater WTOL -- °C
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = +2 °C Pcych -- kW Cyclisch intervaleciëntie bij Tj =
+7°C COPcyc -- --
Degradatiecoëciënt (4) bij T = +2°C Cdh -- --
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = +12 °C COPcyc -- --
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = +7 °C Pcych -- kW
Cyclisch intervaleciëntie bij Tj =
+7°C COPcyc -- --
Degradatiecoëciënt (4) bij Tj = +7 °C Cdh -- --
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = +12 °C Pcych -- kW Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = +12 °C COPcyc -- --
Degradatiecoëciënt (4) bij Tj = +12 °C Cdh -- -- Bijverwarming (moet worden aangegeven al wordt deze niet bij
de unit meegeleverd)
Vermogensverbruik in andere modi dan de actieve modus.
Uitstand POFF 0,08 kW Nominale warmte-output (3) Psup =
sup (Tj) -- kW
Thermostaat-uitstand PTO 0,35 kW Type energie-input
Stand-bymodus PSB 0,08 kW Buitenwarmtewisselaar
Carterverwarmermodus PCK 0 kW Voor lucht-waterwarmtepomp:
Nominaal luchtdebiet Qairsource 28500 m3/h
Andere items
Voor water-water: Nominaal water-
debiet Qwatersource -- m3/h
Capaciteitsregeling Vast/vari-
abel Variabel
Geluidsniveau, binnen LWA -- dB(A) Voor brijn-water: Nominaal brijnde-
biet Qbrinesource -- m3/h
Geluidsniveau, buiten LWA 86 dB(A)
Contactgegevens Naam en adres van de fabrikant of zijn bevoegde vertegenwoordiger.
(1) Voor verwarmers met warmtepomp en combinatieverwarmers met warmtepomp is het nominaal vermogen Prated gelijk aan de
ontwerpbelasting voor verwarming Pdesignh, en het nominaal vermogen van een bijverwarming Psup is gelijk aan het extra vermo-
gen voor verwarming sup(Tj).
(2) Als Cdh niet door meting wordt vastgesteld, is de standaard degradatiecoëciënt Cdh = 0, 9.
51
Tabel 13-6
Informatievereisten voor verwarmingstoestellen van warmtepompen en combinatieverwarmers van warmtepompen
Model(len): KEM-90 DRS5 KH
Lucht-waterwarmtepomp: [ja]
Water-waterwarmtepomp: [ja/nee]
Brijn-waterwarmtepomp: [ja/nee]
Lagetemperatuurwarmtepomp: [ja/nee]
Uitgerust met een bijverwarming: [ja/nee]
Combinatieverwarmer met warmtepomp: [ja/nee]
Voor lagetemperatuurwarmtepompen, moeten parameters worden aangegeven voor lagetemperatuurtoepassing. Anders moeten
de parameters voor middelhogetemperatuurtoepassing worden aangegeven. De parameters moeten worden aangegeven voor
gemiddelde weersomstandigheden.
Item Symbool Waarde Unit Item Symbool Waar-
de Unit
Nominaal verwarmingsvermogen (3) bij
Tdesignh = -10 (-11)°C
Prated =
Pdesignh 74,3 kW Seizoensgebonden energie-eci-
entie van de verwarming ηs147,70 %
Seizoensgebonden prestatiecoëciënt SCOP 3,77 -- Actieve modus prestatiecoëciënt SCOPon -- --
Net seizoensgebonden prestatie-
coëciënt SCOPnet -- --
Tj = -7°C Pdh 65,41 kW Tj = -7°C COPd 2,45 --
Tj = +2°C Pdh 43,01 kW Tj = +2°C COPd 3,63 --
Tj = +7°C Pdh 26,42 kW Tj = +7°C COPd 5,08 --
Tj = +12°C Pdh 28,54 kW Tj = +12°C COPd 5,94 --
Tj = bivalente temperatuur Pdh 65,41 kW Tj = bivalente temperatuur COPd 2,45 --
Tj = uiterste bedrijfstemperatuur Pdh 71,03 kW Tj = uiterste bedrijfstemperatuur COPd 2,32 --
Voor lucht-waterwarmtepompen:
Tj = – 15 °C (als TOL < – 20 °C) Pdh -- kW Voor lucht-waterwarmtepompen:
Tj =–15°C (als TOL<–20°C) COPd -- --
Bivalente temperatuur (maximaal
+2°C) Tbiv -7 °C Voor lucht-waterwarmtepomp:
Uiterste bedrijfstemperatuur (maximaal
-7 ºC)
TOL -10 °C
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = -7 °C Pcych -- kW
Degradatiecoëciënt (4) bij T = -7°C Cdh -- -- Gebruikslimiettemperatuur van het
verwarmingswater WTOL -- °C
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = +2 °C Pcych -- kW Cyclisch intervaleciëntie bij Tj =
+7°C COPcyc -- --
Degradatiecoëciënt (4) bij T = +2°C Cdh -- --
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = +12 °C COPcyc -- --
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = +7 °C Pcych -- kW
Cyclisch intervaleciëntie bij Tj =
+7°C COPcyc -- --
Degradatiecoëciënt (4) bij Tj = +7 °C Cdh -- --
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = +12 °C Pcych -- kW Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = +12 °C COPcyc -- --
Degradatiecoëciënt (4) bij Tj = +12 °C Cdh -- -- Bijverwarming (moet worden aangegeven al wordt deze niet bij
de unit meegeleverd)
Vermogensverbruik in andere modi dan de actieve modus.
Uitstand POFF 0,090 kW Nominale warmte-output (3) Psup =
sup (Tj) -- kW
Thermostaat-uitstand PTO 0,700 kW Type energie-input
Stand-bymodus PSB 0,090 kW Buitenwarmtewisselaar
Carterverwarmermodus PCK 0 kW Voor lucht-waterwarmtepomp:
Nominaal luchtdebiet Qairsource 35000 m3/h
Andere items
Voor water-water: Nominaal water-
debiet Qwatersource -- m3/h
Capaciteitsregeling Vast/vari-
abel Variabel
Geluidsniveau, binnen LWA -- dB(A) Voor brijn-water: Nominaal brijnde-
biet Qbrinesource -- m3/h
Geluidsniveau, buiten LWA 83 dB(A)
Contactgegevens Naam en adres van de fabrikant of zijn bevoegde vertegenwoordiger.
(1) Voor verwarmers met warmtepomp en combinatieverwarmers met warmtepomp is het nominaal vermogen Prated gelijk aan de
ontwerpbelasting voor verwarming Pdesignh, en het nominaal vermogen van een bijverwarming Psup is gelijk aan het extra vermo-
gen voor verwarming sup(Tj).
(2) Als Cdh niet door meting wordt vastgesteld, is de standaard degradatiecoëciënt Cdh = 0, 9.
--
52
Tabel 13-7
Informatievereisten voor verwarmingstoestellen van warmtepompen en combinatieverwarmers van warmtepompen
Model(len): KEM-140 DRS5 KH
Lucht-waterwarmtepomp: [ja]
Water-waterwarmtepomp: [ja/nee]
Brijn-waterwarmtepomp: [ja/nee]
Lagetemperatuurwarmtepomp: [ja/nee]
Uitgerust met een bijverwarming: [ja/nee]
Combinatieverwarmer met warmtepomp: [ja/nee]
Voor lagetemperatuurwarmtepompen, moeten parameters worden aangegeven voor lagetemperatuurtoepassing. Anders moeten
de parameters voor middelhogetemperatuurtoepassing worden aangegeven. De parameters moeten worden aangegeven voor
gemiddelde weersomstandigheden.
Item Symbool Waarde Unit Item Symbool Waar-
de Unit
Nominaal verwarmingsvermogen (3) bij
Tdesignh = -10 (-11)°C
Prated =
Pdesignh 94 kW Seizoensgebonden energie-eci-
entie van de verwarming ηs146 %
Seizoensgebonden prestatiecoëciënt SCOP 3,73 -- Actieve modus prestatiecoëciënt SCOPon -- --
Net seizoensgebonden prestatie-
coëciënt SCOPnet -- --
Tj = -7°C Pdh 84,31 kW Tj = -7°C COPd 2,38 --
Tj = +2°C Pdh 51,47 kW Tj = +2°C COPd 3,46 --
Tj = +7°C Pdh 33,65 kW Tj = +7°C COPd 5,34 --
Tj = +12°C Pdh 39,85 kW Tj = +12°C COPd 7,14 --
Tj = bivalente temperatuur Pdh 84,31 kW Tj = bivalente temperatuur COPd 2,38 --
Tj = uiterste bedrijfstemperatuur Pdh 83,15 kW Tj = uiterste bedrijfstemperatuur COPd 2,11 --
Voor lucht-waterwarmtepompen:
Tj = – 15 °C (als TOL < – 20 °C) Pdh -- kW Voor lucht-waterwarmtepompen:
Tj =–15°C (als TOL<–20°C) COPd -- --
Bivalente temperatuur (maximaal
+2°C) Tbiv -7 °C Voor lucht-waterwarmtepomp:
Uiterste bedrijfstemperatuur (maximaal
-7 ºC)
TOL -10 °C
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = -7 °C Pcych -- kW
Degradatiecoëciënt (4) bij T = -7°C Cdh -- -- Gebruikslimiettemperatuur van het
verwarmingswater WTOL -- °C
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = +2 °C Pcych -- kW Cyclisch intervaleciëntie bij Tj =
+7°C COPcyc -- --
Degradatiecoëciënt (4) bij T = +2°C Cdh -- --
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = +12 °C COPcyc -- --
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = +7 °C Pcych -- kW
Cyclisch intervaleciëntie bij Tj =
+7°C COPcyc -- --
Degradatiecoëciënt (4) bij Tj = +7 °C Cdh -- --
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = +12 °C Pcych -- kW Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = +12 °C COPcyc -- --
Degradatiecoëciënt (4) bij Tj = +12 °C Cdh -- -- Bijverwarming (moet worden aangegeven al wordt deze niet bij
de unit meegeleverd)
Vermogensverbruik in andere modi dan de actieve modus.
Uitstand POFF 0,14 kW Nominale warmte-output (3) Psup =
sup (Tj) -- kW
Thermostaat-uitstand PTO 0,35 kW Type energie-input
Stand-bymodus PSB 0,14 kW Buitenwarmtewisselaar
Carterverwarmermodus PCK 0 kW Voor lucht-waterwarmtepomp:
Nominaal luchtdebiet Qairsource 50000 m3/h
Andere items
Voor water-water: Nominaal water-
debiet Qwatersource -- m3/h
Capaciteitsregeling Vast/vari-
abel Variabel
Geluidsniveau, binnen LWA -- dB(A) Voor brijn-water: Nominaal brijnde-
biet Qbrinesource -- m3/h
Geluidsniveau, buiten LWA 93 dB(A)
Contactgegevens Naam en adres van de fabrikant of zijn bevoegde vertegenwoordiger.
(1) Voor verwarmers met warmtepomp en combinatieverwarmers met warmtepomp is het nominaal vermogen Prated gelijk aan de
ontwerpbelasting voor verwarming Pdesignh, en het nominaal vermogen van een bijverwarming Psup is gelijk aan het extra vermo-
gen voor verwarming sup(Tj).
(2) Als Cdh niet door meting wordt vastgesteld, is de standaard degradatiecoëciënt Cdh = 0, 9.
53
Tabel 13-8
Informatievereisten voor verwarmingstoestellen van warmtepompen en combinatieverwarmers van warmtepompen
Model(len): KEM-180 DRS5 KH
Lucht-waterwarmtepomp: [ja]
Water-waterwarmtepomp: [ja/nee]
Brijn-waterwarmtepomp: [ja/nee]
Lagetemperatuurwarmtepomp: [ja/nee]
Uitgerust met een bijverwarming: [ja/nee]
Combinatieverwarmer met warmtepomp: [ja/nee]
Voor lagetemperatuurwarmtepompen, moeten parameters worden aangegeven voor lagetemperatuurtoepassing. Anders moeten
de parameters voor middelhogetemperatuurtoepassing worden aangegeven. De parameters moeten worden aangegeven voor
gemiddelde weersomstandigheden.
Item Symbool Waarde Unit Item Symbool Waar-
de Unit
Nominaal verwarmingsvermogen (3) bij
Tdesignh = -10 (-11)°C
Prated =
Pdesignh 151,7 kW Seizoensgebonden energie-eci-
entie van de verwarming ηs143,0 %
Seizoensgebonden prestatiecoëciënt SCOP 3,65 -- Actieve modus prestatiecoëciënt SCOPon -- --
Net seizoensgebonden prestatie-
coëciënt SCOPnet -- --
Tj = -7°C Pdh 133,5 kW Tj = -7°C COPd 2,23 --
Tj = +2°C Pdh 86,1 kW Tj = +2°C COPd 3,46 --
Tj = +7°C Pdh 52,8 kW Tj = +7°C COPd 5,23 --
Tj = +12°C Pdh 57,3 kW Tj = +12°C COPd 6,18 --
Tj = bivalente temperatuur Pdh 133,5 kW Tj = bivalente temperatuur COPd 2,23 --
Tj = uiterste bedrijfstemperatuur Pdh 141,9 kW Tj = uiterste bedrijfstemperatuur COPd 2,12 --
Voor lucht-waterwarmtepompen:
Tj = – 15 °C (als TOL < – 20 °C) Pdh -- kW Voor lucht-waterwarmtepompen:
Tj =–15°C (als TOL<–20°C) COPd -- --
Bivalente temperatuur (maximaal
+2°C) Tbiv -7 °C Voor lucht-waterwarmtepomp:
Uiterste bedrijfstemperatuur (maximaal
-7 ºC)
TOL -10 °C
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = -7 °C Pcych -- kW
Degradatiecoëciënt (4) bij T = -7°C Cdh -- -- Gebruikslimiettemperatuur van het
verwarmingswater WTOL -- °C
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = +2 °C Pcych -- kW Cyclisch intervaleciëntie bij Tj =
+7°C COPcyc -- --
Degradatiecoëciënt (4) bij T = +2°C Cdh -- --
Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = +12 °C COPcyc -- --
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = +7 °C Pcych kW
Cyclisch intervaleciëntie bij Tj =
+7°C COPcyc -- --
Degradatiecoëciënt (4) bij Tj = +7 °C Cdh -- --
Cyclisch intervalvermogen voor ver-
warming bij Tj = +12 °C Pcych -- kW Cyclisch intervalvermogen voor
verwarming bij Tj = +12 °C COPcyc -- --
Degradatiecoëciënt (4) bij Tj = +12 °C Cdh -- -- Bijverwarming (moet worden aangegeven al wordt deze niet bij
de unit meegeleverd)
Vermogensverbruik in andere modi dan de actieve modus.
Uitstand POFF 0,180 kW Nominale warmte-output (3) Psup =
sup (Tj) -- kW
Thermostaat-uitstand PTO 1,400 kW Type energie-input
Stand-bymodus PSB 0,180 kW Buitenwarmtewisselaar
Carterverwarmermodus PCK 0 kW Voor lucht-waterwarmtepomp:
Nominaal luchtdebiet Qairsource 70000 m3/h
Andere items
Voor water-water: Nominaal water-
debiet Qwatersource -- m3/h
Capaciteitsregeling Vast/vari-
abel Variabel
Geluidsniveau, binnen LWA -- dB(A) Voor brijn-water: Nominaal brijnde-
biet Qbrinesource -- m3/h
Geluidsniveau, buiten LWA 92 dB(A)
Contactgegevens Naam en adres van de fabrikant of zijn bevoegde vertegenwoordiger.
(1) Voor verwarmers met warmtepomp en combinatieverwarmers met warmtepomp is het nominaal vermogen Prated gelijk aan de
ontwerpbelasting voor verwarming Pdesignh, en het nominaal vermogen van een bijverwarming Psup is gelijk aan het extra vermo-
gen voor verwarming sup(Tj).
(2) Als Cdh niet door meting wordt vastgesteld, is de standaard degradatiecoëciënt Cdh = 0, 9.
Vertaald door Caballería: <http://www.caballeria.com>
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59

Kaysun Modular Full DC Inverter Chillers Handleiding

Type
Handleiding