Afdrukken_ 44
5. Als het gewenste overlaybestand niet in de vervolgkeuzelijst Tekst
staat, selecteert u Bewerken... in de lijst en klikt u op Laden.
Selecteer het overlaybestand dat u wilt gebruiken.
Als u het gewenste overlaybestand op een externe bron hebt
opgeslagen, kunt u het bestand ook laden vanuit het venster
Openen.
Klik op Openen als u het bestand hebt geladen. Het bestand
verschijnt in het vak Overzicht overlays en kan worden afgedrukt.
Selecteer de overlay in het vak Overzicht overlays.
6. Schakel indien nodig het selectievakje Overlay bevestigen voor
afdrukken in. Als dit selectievakje is ingeschakeld, verschijnt telkens
wanneer u een document afdrukt een berichtvenster waarin u
gevraagd wordt te bevestigen of u een overlay op uw document wilt
afdrukken.
Als dit selectievakje niet is ingeschakeld en er een overlay is
geselecteerd, wordt de overlay automatisch afgedrukt op uw
document.
7. Klik op OK of Afdrukken... tot het venster Afdrukken... wordt
afgesloten.
De geselecteerde overlay wordt op uw document afgedrukt.
De resolutie van het overlaydocument moet overeenstemmen met
de resolutie van de oorspronkelijke afdruktaak.
Een overlay verwijderen
Paginaoverlays die u niet meer gebruikt kunt u verwijderen.
1. Klik in het venster Voorkeursinstellingen voor afdrukken op het
tabblad Geavanceerd.
2. Selecteer Bewerken... in de vervolgkeuzelijst Overlay.
3. Selecteer in het vak Overzicht overlays de overlay die u wilt
verwijderen.
4. Klik op Wissen.
5. Als het venster verschijnt waarin u om bevestiging wordt gevraagd,
klikt u op Ja.
6. Klik op OK of Afdrukken... tot het venster Afdrukken... wordt
afgesloten.
Opties afdrukkwaliteit
Met behulp van de volgende grafische instellingen regelt u de
afdrukkwaliteit.
1. Als u de afdrukinstellingen vanuit de softwaretoepassing wilt wijzigen,
opent u Voorkeursinstellingen voor afdrukken (Zie
"Voorkeurinstellingen openen" op pagina 40.)
2. Klik op het tabblad Grafische elementen.
• Welke opties u kunt selecteren, hangt af van het printermodel.
• Raadpleeg de helpfunctie voor iedere optie in
Voorkeursinstellingen voor afdrukken.
• Lettertype/tekst: selecteer Tekst donkerder maken om tekst
donkerder af te drukken dan op een normaal document. Gebruik
Alle tekst zwart om alles in het zwart af te drukken, ongeacht de
kleuren op het scherm.
• Grafische controller: met Fijne randen kunt u randen van letters
en fijne lijnen accentueren voor een betere leesbaarheid.
• Tonerspaarstand: als u deze optie selecteert, gaat de
tonercassette langer mee en dalen de afdrukkosten per pagina
zonder dat de kwaliteit te zeer achteruit gaat.
- Printerinstelling: als u deze optie selecteert, wordt de functie
bepaald door de instelling van de machine. (Bij sommige
modellen kunt u de instelling van de machine niet wijzigen. In dat
geval is de standaardinstelling Uit.)
- Aan: selecteer deze optie als u wilt dat de printer minder toner
per pagina verbruikt.
- Uit: selecteer deze optie als u niet wilt dat er minder toner wordt
gebruikt bij het afdrukken.
• Tonerdichtheid: met deze optie kunt u de tonerdichtheid
aanpassen. De beschikbare opties zijn Normaal, Licht en Donker.
3. Klik op OK of Afdrukken... tot het venster Afdrukken... wordt
afgesloten.
De standaardafdrukinstellingen wijzigen
De meeste Windows-toepassingen zullen de in het
printerstuurprogramma opgegeven instellingen opheffen. Daarom
raden wij u aan eerst alle afdrukinstellingen in uw programma te
wijzigen en alleen de instellingen die u daar niet vindt aan te passen in
het printerstuurprogramma.
1. Klik op het menu Start in Windows.
2. In Windows 2000 selecteert u Instellingen > Printers.
• In Windows XP/2003 selecteert u Printers en faxapparaten.
• In Windows 2008/Vista selecteert u Configuratiescherm >
Hardware en geluiden > Printers.
• In Windows 7 selecteert u Configuratiescherm > Hardware en
geluiden > Apparaten en printers.
• In Windows Server 2008 R2 selecteert u Configuratiescherm >
Hardware > Apparaten en printers.
3. Klik met de rechtermuisknop op uw apparaat.
4. Als u Windows XP/2003/2008/Vista gebruikt, selecteert u
Voorkeursinstellingen voor afdrukken.
In Windows 7 en Windows Server 2008 R2 selecteert u
Voorkeursinstellingen voor afdrukken in het snelmenu.
Als het item Voorkeursinstellingen voor afdrukken het teken ►
bevat, kunt u andere printerstuurprogramma’s selecteren die met
de geselecteerde printer zijn verbonden.
5. Wijzig de instellingen op elk tabblad.
6. Klik op OK.
In Voorkeursinstellingen voor afdrukken kunt u de instellingen voor
elke afdruktaak wijzigen.
Uw apparaat als standaardapparaat instellen
1. Klik op het menu Start in Windows.
2. In Windows 2000 selecteert u Instellingen > Printers.
• In Windows XP/2003 selecteert u Printers en faxapparaten.
• In Windows 2008/Vista selecteert u Configuratiescherm >
Hardware en geluiden > Printers.
• In Windows 7 selecteert u Configuratiescherm > Hardware en
geluiden > Apparaten en printers.
• In Windows Server 2008 R2 selecteert u Configuratiescherm >
Hardware > Apparaten en printers.
3. Selecteer uw apparaat.
4. Klik met de rechtermuisknop op uw apparaat en selecteer Als
standaardprinter instellen.
In Windows 7 en Windows Server 2008 R2
Als Als standaardprinter instellen het teken ► bevat, kunt u
andere printerstuurprogramma’s selecteren die met de
geselecteerde printer zijn verbonden.