CMOS-210

Kenwood CMOS-210, CMOS 210, CMOS-310 de handleiding

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Kenwood CMOS-210 de handleiding. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
44
|
CMOS-310/CMOS-210
Bij het monteren van deze camera moet u ervoor zorgen dat er
geen kabels tussen de camera en het omringende metaal of de
aansluitingen bekneld raken.
Monteer de camera niet in de buurt van de verwarmingsuitlaat,
waar deze beschadigd kan raken door de warmte of bij de
portieren, waar regenwater op de camera kan spatten. (Installeer
de camera nooit op de bovengenoemde locaties vanwege het
gevaar van storingen ten gevolge van hoge temperaturen.)
Controleer, voordat u montagegaten gaat boren, altijd de
plek achter de locatie waar u wilt gaan boren. Boor niet in de
brandsto eiding, remleiding, elektrische bedrading of andere
belangrijke onderdelen.
Als de camera wordt geïnstalleerd in het interieur, verankert
u deze stevig zodat het apparaat niet kan losraken terwijl het
voertuig in beweging is en letsel of een ongeval kan veroorzaken.
Als de camera onder een van de voorstoelen wordt gemonteerd,
controleert u of deze stoel nog vooruit of achteruit kan worden
verplaatst. Leid alle kabels en snoeren zorgvuldig rond het
schuifmechanisme zodat zij niet bekneld kunnen raken in het
mechanisme en kortsluiting veroorzaken.
Verzorging en onderhoud
Als het product vuil wordt, neemt u het af met een siliconendoek
of een zachte doek. Als het ernstig vervuild is, verwijdert u
de vlek met een doekje dat bevochtigd is met een neutraal
reinigingsmiddel en neemt u het reinigingsmiddel vervolgens
af. Gebruik geen harde doeken en/of vluchtige vloeistof, zoals
verdunner of alcohol. Deze kunnen krassen, vervormingen,
aantastingen en/of schade veroorzaken.
Wanneer een lensonderdeel vuil wordt, neemt u deze voorzichtig
af met een zachte doek, bevochtigd met water. Niet met een droge
doek wrijven om krassen op de lens te vermijden.
Installatieprocedure
1 Voorkom kortsluiting door de sleutel uit het
contactslot te halen en de - accu los te koppelen.
2 Verbind de juiste in- en uitgangskabels van elk
toestel.
3 Sluit de draden in de kabelboom aan. Doe dit in
de onderstaande volgorde: massa, ontsteking en
cameratoestel.
4 Installeer het toestel in uw auto.
5 Sluit de - accu weer aan.
WAARSCHUWING
Als u de ontstekingsdraad (rood) aansluit op het autochassis
(aarde), kan er kortsluiting en vervolgens brand ontstaan. Sluit
deze kabels altijd aan op de voedingsbron die door de zekeringkast
loopt.
Knip de zekering niet los van de ontstekingsdraad (rood). De
voeding moet via de zekering worden aangesloten op de draden.
WAARSCHUWING
Voorkom persoonlijk letsel en/of brand en neem
derhalve de volgende voorzorgsmaatregelen:
Voorkom kortsluiting en steek derhalve nooit metalen voorwerpen
(zoals munten en gereedschap) in het toestel.
De installatie en bedrading van dit product moet worden
uitgevoerd door een deskundig persoon. Laat een gespecialiseerd
technicus het apparaat installeren zodat uw veiligheid niet in
gevaar komt.
OPGELET
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om
schade aan het product te voorkomen:
Zorg dat het toestel op een negatieve 12V-gelijkstroomvoeding is
geaard.
Gebruik, bij het vervangen van een zekering, alleen een nieuwe
zekering met de voorgeschreven waarde. Als u een verkeerde
zekering gebruikt, kan er mogelijk een storing optreden in het
apparaat.
Gebruik bij het installeren uitsluitend de bijgeleverde schroeven.
Gebruik uitsluitend de bij het toestel geleverde schroeven. Het
toestel wordt mogelijk beschadigd door gebruik van andere
schroeven.
OPMERKING
Dit product is een achteruitrijcamera waarmee u kunt bekijken wat
zich aan de achterkant van uw auto afspeelt.
Een achteruitrijcamera is een camera die symmetrische beelden
levert op dezelfde wijze als achteruitkijk- en zijspiegels.
Aansluiting op een televisie met een RCA-video-ingang is
mogelijk, maar controleer eerst of de televisie die u gebruikt een
functie voor inschakeling bij achteruitrijden heeft.
Dit product is ontworpen om de chau eur te ondersteunen
bij het achteruitrijden, maar de camerabeelden laten niet alle
gevaren en obstakels zien. Kijk voor de zekerheid achter u bij het
achteruitrijden.
Dit product is uitgerust met een groothoeklens, dus het beeld
dichtbij is breed en het beeld veraf is smal, waardoor een onjuist
gevoel voor afstand kan ontstaan. Kijk voor de zekerheid achter u
bij het achteruitrijden.
Laat uw auto niet wassen in de autowasinstallatie of met water
onder hoge druk aangezien dit ertoe kan leiden dat water de
camera binnendringt of de camera op de grond valt.
Controleer of de camerabeugel goed is bevestigd voordat u gaat
rijden.
Zitten de schroeven los?
- Zit de camerabeugel stevig vast?
- Wanneer de achteruitrijcamera losraakt tijdens het rijden kan hij
een ongeval veroorzaken.
Voordat u het apparaat de nitief installeert, sluit u eerst tijdelijk
de draden aan om te controleren of alles goed is bevestigd en of de
camera en het systeem werken.
Voor gebruik/Installatieprocedure
CMOS-310/CMOS-210
|
45
NEDERLANDS
- Plekken die blootstaan aan direct zonlicht, zoals de bovenkant van
het dashboard of de afdekplaat van de achterbak.
- Plekken waar regendruppels terecht kunnen komen, bijvoorbeeld
dicht bij de portieren.
Leg de snoeren dusdanig aan dat gebieden met hoge
temperaturen worden vermeden. Gebruik ribbelbuizen voor
bedrading in de motorruimte. Wanneer een draad contact maakt
met een heet gedeelte van de auto, kan de mantel smelten en
kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot een brand of gevaar
van elektrische schokken.
Accessoires
OPGELET
Als het contactslot van uw auto geen ACC-stand heeft, sluit
u de ontstekingsdraad aan op een voedingsbron die met de
contactsleutel kan worden in- en uitgeschakeld. Als u de
ontstekingsdraad aansluit op een voedingsbron met een constante
spanningsbron, zoals bij accukabels, raakt de accu mogelijk
uitgeput.
Als de zekering is doorgebrand, controleert u eerst of de kabels
elkaar niet raken en zo een kortsluiting veroorzaken en vervangt
u vervolgens de oude zekering door een nieuwe met dezelfde
stroomsterkte.
Isoleer niet-aangesloten kabels met isolatieband of ander
geschikt materiaal. Voorkom kortsluiting door de kapjes op de
uiteinden van de niet-aangesloten kabels of aansluitingen niet te
verwijderen.
Controleer na het installeren van het toestel of de remlichten,
richtingaanwijzers, ruitenwissers enz. van de auto juist
functioneren.
Installeer de camera zodanig dat het zicht door de achterruit niet
wordt belemmerd.
Installeer de camera zodanig dat deze niet aan de zijkant van de
auto uitsteekt.
Installeer de camera niet als het regent of mistig is.
Als de luchtvochtigheid hoog is, droogt u het oppervlak af waarop
de camera moet worden bevestigd, voordat u tot installatie
overgaat.
Vocht op het bevestigingsoppervlak vermindert de kleefkracht,
waardoor de camera kan losschieten.
Bevestig de camerabeugel niet op onderdelen van de carrosserie
die zijn behandeld met  uorkoolstofhars of op glas.
Dit kan tot gevolg hebben dat de achteruitrijcamera er af valt.
- Giet geen water over de camera.
- Stel de camera niet bloot aan regen.
- Ga niet onnodig ruw om met de camera.
- Maak de camera grondig schoon bij gebruik van tape om het
apparaat vast te zetten.
Raadpleeg de instructiehandleiding voor nadere details over het
aansluiten van andere camera's en voer vervolgens de aansluiting
op correcte wijze uit.
Bevestig de draden met kabelklemmen of kleefband. Bescherm
de bedrading door er kleefband omheen te wikkelen op plaatsen
waar de bedrading metalen onderdelen raakt.
Leid alle draden zodanig dat zij geen bewegende delen, zoals de
versnellingspook, handrem of stoelrails, kunnen raken en zet ze
vast.
Leid de draden niet langs plekken die heet worden, zoals onder
de verwarmingsuitlaat. Als de isolatie van de bedrading smelt
of beschadigd raakt, bestaat er het gevaar dat de bedrading
kortsluiting maakt tegen het chassis.
Zorg er bij het vervangen van de zekering voor dat u alleen
zekeringen gebruikt met de waarde die staat aangegeven op de
zekeringhouder.
U kunt de hoeveelheid ruis tot een minimum beperken door de
kabel voor de televisieantenne, de kabel voor de radioantenne en
de RCA-kabel zo ver mogelijk uit elkaar te plaatsen.
Bouw de voedingseenheid niet in op plaatsen waar het kan
worden blootgesteld aan hoge temperaturen of vochtigheid, zoals:
- Plekken in de buurt van een verwarmingstoestel, ventilator of
airconditioning.
Waterdichte behuizing..........1
Klemschroef camerabeugel..........1
Camera (met camerabeugel) ..........1
Schakeleenheid..........1
Dubbelzijdig plakband ..........1
CMOS-310 uitsluitend
Voedingskabel..........1
CMOS-310 CMOS-210
46
|
CMOS-310/CMOS-210
OPGELET
De inbouwpositie van de camera kan een belemmering
vormen voor de afstellingen tijdens het instellen van de
camera. Bouw de camera nog niet definitief in, maar
bevestig deze tijdelijk, tot het instellen van de camera
voltooid is.
Aanbevolen inbouwpositie
Voorbeelden van een correcte camera-inbouw
Inbouwpositie
De CMOS-310 moet worden geïnstalleerd op een hoogte
van 55 cm of meer.
Monteer de camera dusdanig,
dat het "KENWOOD”-logo aan de
bovenkant zichtbaar is.
De camera inbouwen/de camerahoek
afstellen
1 Bepaal de inbouwpositie van de camera.
2 Maak de inbouwpositie van de camera schoon.
Met behulp van een in de handel verkrijgbaar
reinigingsmiddel verwijdert u vuil, vocht en olie van het
oppervlak waarop de camerabeugel moet worden bevestigd.
3 Draai de bevestigingsschroeven van de
camerabeugel los.
Met behulp van een normale
kruiskopschroevendraaier
draait u de twee
bevestigingsschroeven los.
Voer stappen 4 en 5 alleen uit wanneer ze nodig zijn.
4 Indien noodzakelijk, maakt u de camerabeugel
los van de camera en past u de vorm aan het
oppervlak aan waarop de beugel moet worden
gemonteerd.
Buigen
Buigen
Camerabeugel
Pas de vorm van de
camerabeugel aan, zodat
hij afgesteld is op de
inbouwpositie van de
camera.
5 Monteer de camera op de camerabeugel.
Monteer de camera dusdanig, dat het "KENWOOD”-logo aan
de bovenkant zichtbaar is.
6 Zet de camera tijdelijk vast met tape o.i.d.
Met behulp van een stuk plakband o.i.d. zet u de camera
tijdelijk vast en stelt u de hoeken dusdanig in dat de
achterkant van de auto kan worden zien.
12345
Bevestig de camera in het midden van de achterkant van de
auto waarbij moet worden voorkomen dat de kentekenplaat
wordt afgedekt. Zorg ervoor dat de camera recht naar de
achterkant van de bewegingsrichting van de auto is gericht.
Voorkom dat de camera in de andere richtingen van de auto
enz. wordt gebogen.
7 Voer alle noodzakelijke aansluitingen uit.
8 Geef het videobeeld van de camera weer.
Sommige videomonitoren schakelen automatisch over naar
de externe video-ingangsfunctie. Voor meer informatie
raadpleegt u de gebruiksaanwijzing van uw videomonitor.
9 Zet de transmissiehendel in de R-stand
(achteruit) om het beeld aan de achterkant van
de auto te laten weergeven.
Voordat u de camera gaat bekijken, trekt u de handrem aan
en blokkeert u de wielen, zodat de auto niet kan bewegen.
Anders kan er een onverwacht ongeluk gebeuren.
Installatie
CMOS-310/CMOS-210
|
47
NEDERLANDS
De schakeleenheid inbouwen
(uitsluitend CMOS-310)
1 Maak het inbouwoppervlak van de
schakeleenheid schoon.
Met behulp van een in de handel verkrijgbaar
reinigingsmiddel verwijdert u vuil, vocht en olie van
het oppervlak waarop de schakeleenheid moet worden
bevestigd.
2 Bevestig dubbelzijdig klevende tape aan de
onderkant van de schakeleenheid en bevestig
die vervolgens op een gemakkelijk te bedienen
plaats, bijv. vlakbij het dashboard aan
bestuurderszijde.
10 Pas de camerahoek zodanig aan dat de
achterzijde van de auto of de bumper onder
aan het monitorscherm zichtbaar is.
Achterkant of achterbumper van de auto
Tijdens het afstellen van de camerahoek moet u voorzichtig
zijn om het camerasnoer niet uit te rekken.
11 Na het afstellen van de camerahoek draait u de
bevestigingsschroeven stevig vast.
Controleer de bevestigingsschroeven periodiek. Als ze
loszitten, draait u ze stevig vast.
12 Voer de handelingen uit in “Camera instellen”
(pagina 50). (uitsluitend CMOS-310)
Wanneer een afstelling in het huidige, beschikbare bereik
niet mogelijk is, verandert u de camerapositie voordat u het
opnieuw probeert.
13 Zet de camera stevig vast op zijn plaats.
Verwijder de papieren beschermstrook van de dubbelzijdig
klevende tape op de camerabeugel en bevestig hem. Na
bevestiging drukt u de camerabeugel met uw vingers aan
zodat een goede hechting is gegarandeerd.
Raak het lijmoppervlak niet met uw handen aan en
trek de bevestigde tape niet los en bevestig deze weer,
omdat hierdoor de hechtkracht wordt verminderd en de
camerabeugel los kan raken. Indien noodzakelijk, bevestigt u
de beugel op de carrosserie met behulp van de klemschroef
voor de camerabeugel.
Klemschroef camerabeugel
(M3 x 8 mm)
48
|
CMOS-310/CMOS-210
Videosnoer
Navigatiesysteem/videomonitor (afzonderlijk leverbaar)
Massakabel (zwart)
Accessoirekabel (rood)
MASSA
Accu
Hoofdzekering
Zekering
Contactsleutel
Aansluiten op een metalen deel van de auto (een onderdeel van het chassis
dat aangesloten is op de negatieve zijde van de voeding).
OPGELET
Wanneer het contactslot van uw auto geen ACC-stand kent, takt u de draad af die van spanning wordt voorzien wanneer het
contactslot in de stand ON staat en sluit u deze aan op de accessoirevoedingsdraad.
Voordat u verdergaat, controleert u of de contactsleutel niet in het contactslot is gestoken en koppelt u de massakabel (-) los
bij de accu om kortsluitingen te vermijden.
Aansluiten op de IN/UIT-schakelbare voeding.
Niet aansluiten op een permanent ingeschakelde voeding.
Zekering ( 2A )
Camera
Sluit de camera aan op het camera-aansluitsnoer.
Aansluiten op de video-ingang van de achteruitrijcamera of de
externe video-ingang van de videomonitor.
Voedingskabel
Accessoirevoeding (ACC)
Schakeleenheid (uitsluitend CMOS-310): 1 m
Basisaansluitingen
Lengte camerakabel: 1,5 m,
voedingskabel: 7,5 m
Aansluitingen
CAM+ (groen/rood)
CAM- (groen/wit)
CMOS-310/CMOS-210
|
49
NEDERLANDS
Videosnoer
Videosnoer
Camera 1 (gebruikt als achteruitrijcamera) (ID1: standaard)
Camera 2 (gebruikt als vooruitcamera)(Verander identificatie in ID2.)
Aansluiten op de speciale video-ingang voor de
achteruitrijcamera.
Aansluiten op de externe video-ingang. Selecteer
de externe video-ingang om het camerabeeld te
controleren.
Aansluiten op de
camerabedieningsaansluitingen
van het bedieningstoestel.
CAM+ (groen/rood)
CAM- (groen/wit)
Aansluiten van 2 camera’s
Voedingskabel
Aansluiten op het systeem (uitsluitend CMOS-310)
Voedingskabel
Naar de voeding
Tijdens het aansluiten van de camera op een Kenwood-navigatiesysteem enz. (bedieningstoestel) uitgerust met de
camerabedieningsfunctie, gebruikt u de meegeleverde verbindingskabel voor het bedieningstoestel. Hiermee kan het
bedieningstoestel de displayweergave schakelen en tevens de camera verstellen door het aanraken van het scherm van het
bedieningstoestel.
Wanneer twee CMOS-310-camera’s worden gebruikt (voor de voor- en de achterkant), moet er een identificatie worden ingesteld
voor de camera aan de voorkant. Voor de details raadpleegt u “Camera-identificatie instellen (pagina 55).
Sluit de voeding op dezelfde wijze aan als in “Basisaansluitingen”.
• De meegeleverde schakeleenheid wordt niet gebruikt voor aansluiting op het systeem.
50
|
CMOS-310/CMOS-210
Bediening schakeleenheid
De schakeleenheid kan worden gebruikt om de
beeldweergavemodus te schakelen, de weergave van de
begeleidingslijnen te tonen/verbergen en de camera te
verstellen.
Weergavetoets
• Schakelt tussen de beeldweergavemodi.
• Selecteert een item in de instellingsmodus.
Ingedrukt houden om de begeleidingslijnen weer te
geven of te verbergen.
+/− toets
Beweegt langs de items van de
instellingsmodus of stelt een
afstellingswaarde in.
Voorbereiding voor het instellen van de
camera
1 Breng de auto tot stilstand.
In een parkeervak met witte lijnen en wielblokkeringen
parkeert u de auto in het midden van het wit omlijnde kader.
2 Rij de auto naar voren.
Rij de auto naar voren tot het volledig parkeervak in het
camerabeeld zichtbaar is.
Zorg ervoor dat de handrem aangetrokken is en trap het
rempedaal in zodat de auto volledig stilstaat. Voer de instelling
uit op een plek waar dit geen overlast voor andere mensen vormt.
Camera-instellingsprocedure
1
Voer vooraf alle noodzakelijke aansluitingen uit.
2 Geef het videobeeld van de camera weer.
Sommige videomonitoren schakelen automatisch over naar
de externe video-ingangsfunctie. Voor meer informatie
raadpleegt u de gebruiksaanwijzing van uw videomonitor.
3 Houd de weergave- en de + toets van de
schakeleenheid tegelijkertijd ingedrukt om de
camera-instellingsmodus te activeren.
4 Selecteer eerst de positionering van de
camera.
Gebruik de + of - toets om een item te selecteren en druk op
de weergavetoets om de selectie in te voeren.
• Wanneer de camera als achteruitrijcamera wordt
gebruikt, drukt u op [OK].
Wanneer de camera als vooruitcamera wordt gebruikt,
selecteert u [Switch to Normal Image Display] en
selecteert u vervolgens [OK].
Door [Reset All] te selecteren, worden alle camera-
instellingen teruggezet naar de standaardwaarden.
5 Selecteer een camera-instelitem en stel het in.
De volgende items zijn beschikbaar voor het instellen van
de camera.
1. Beeldafstellingen bovenaanzicht
(centreren, linker- en rechterhoek, hoek omhoog en
omlaag)
2. Afstellingen begeleidingslijn groothoekbeeld
(grootte, horizontale richting, verticale richting, positie-
instelling rode lijn)
Een item selecteren:
Druk op de + of - toets om een item te selecteren en druk op
de weergavetoets om de selectie in te voeren. Wanneer een
item voor aanpassing geselecteerd is, verandert het kader
van diens pictogram van blauw in rood.
Camera instellen (uitsluitend CMOS-310)
CMOS-310/CMOS-210
|
51
NEDERLANDS
Het item aanpassen:
Nadat een item is geselecteerd, drukt u op de + of - toets
om het aan te passen en drukt u op de weergavetoets om de
aangepaste waarde in te voeren.
6 Sluit de instelling af.
Beeldafstelling bovenaanzicht
(centreren)
Met dit item stelt u het midden van de inbouwpositie van
de camera af.
1 Selecteer “OVERHEAD VIEW IMAGE ADJUSTMENT
(CENTERING).
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid,
tot de twee witte lijnen op de positie
verschijnen die overeenkomt met de
middenlijn van de auto.
Afstelling is met een stap naar links of naar rechts mogelijk.
Wanneer de afstelling in het huidige, beschikbare bereik
niet mogelijk is, verandert u de camerapositie voordat u het
opnieuw probeert.
Selecteer [Back] om terug te gaan naar het vorige
instelitem.
Selecteer [Next] om naar het volgende instelitem te
gaan.
Door [Reset] binnen een afzonderlijk instelitem te
selecteren, wordt de camera-instelling van dat item
teruggezet naar de standaardwaarde.
• Selecteer [ ] om het pictogram ondersteboven te
draaien.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op
de weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar “OVERHEAD VIEW
IMAGE ADJUSTMENT (Right-and-Left ANGLE).
Beeldafstelling bovenaanzicht
(linker- en rechterhoek)
Met dit item stelt u de horizontale hoek (in een draaiende
beweging) af van de inbouwpositie van de camera.
1 Selecteer “OVERHEAD VIEW IMAGE ADJUSTMENT
(Right-and-Left ANGLE)”.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
tot het midden van het parkeervak verticaal
wordt weergegeven.
Afstelling is met een stap naar links of naar rechts mogelijk.
Wanneer de afstelling in het huidige, beschikbare bereik
niet mogelijk is, verandert u de camerapositie voordat u het
opnieuw probeert.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op
de weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar “OVERHEAD VIEW
IMAGE ADJUSTMENT (Up-and-Down ANGLE).
52
|
CMOS-310/CMOS-210
Beeldafstelling bovenaanzicht
(hoek omhoog en omlaag)
Met dit item stelt u de verticale hoek (nijging) van de
inbouwpositie van de camera af.
1 Selecteer “OVERHEAD VIEW IMAGE ADJUSTMENT
(Up-and-Down ANGLE).
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
tot de lijnen die de breedte van de auto
aangeven, verticaal worden weergegeven.
Afstelling is met een stap naar boven of naar beneden
mogelijk. Wanneer de afstelling in het huidige, beschikbare
bereik niet mogelijk is, verandert u de camerapositie voordat
u het opnieuw probeert.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op
de weergavetoets.
4 Selecteer [Next].
Hiermee gaat u verder naar “WIDE VIEW
GUIDELINE ADJUSTMENT (Size)”.
Voor afstellen van begeleidingslijnen
De hierna volgende afstellingen stellen de afmetingen, lengtes en
posities van de begeleidingslijnen af die in het groothoekbeeld
en het bovenaanzicht worden getoond. Standaard worden de
drie hieronder getoonde begeleidingslijnen (groen, geel en rood)
weergegeven, ervan uitgaande dat de camera-installatiehoogte
80 cm is en dat de afstand tussen de linker- en rechterlijn van
het parkeervak 2,2 meter is. Door de begeleidingslijnen van het
groothoekbeeld of het bovenaanzicht af te stellen, verandert de
interval tussen de bijbehorende begeleidingslijnen. Omdat de
interval tussen elk stel begeleidingslijnen afhankelijk is van de
inbouwhoogte van de camera, dient u de feitelijke instellingen te
controleren nadat alle onderstaande afstellingen zijn uitgevoerd.
Zodra de interval tussen begeleidingslijnen is afgesteld op basis
van uw parkeervak, geven de weergegeven begeleidingslijnen
niet langer de breedte van de auto aan. Houd er rekening mee
dat de afmetingen van parkeervakken sterk kunnen verschillen en
controleer de werkelijke afmeting van elk parkeervak voordat u
probeert erin te parkeren.
De oranje lijn geeft de positie van het bovenaanzicht weer (gebied
aan de binnenkant van de oranje lijn) en van het groothoekbeeld
(gebied buiten de oranje lijn) in de PinP-weergave (pagina 56).
Wanneer de oranje lijn die in het groothoekbeeld wordt getoond,
groter is dan de parkeerlijn, remt u de auto af en rijdt u tot de rode
lijn (parkeerpositie) door deze te controleren in het bovenaanzicht.
De rode lijn wordt gebruikt om de parkeerpositie aan te geven
en kan onafhankelijk van de andere begeleidingslijnen worden
ingesteld.
Groen
Geel
Rood
0,5 m
Oranje
2,7 m
2,2 m
Camera instellen (uitsluitend CMOS-310)
CMOS-310/CMOS-210
|
53
NEDERLANDS
Afstelling begeleidingslijn
groothoekbeeld (grootte)
Met dit item kan de globale grootte worden afgesteld van
de begeleidingslijnen die in het groothoekbeeld worden
weergegeven.
1 Selecteer “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Size).
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de grootte af te stellen.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op
de weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar “WIDE VIEW
GUIDELINE ADJUSTMENT (Horizontal direction)”.
Aanpassing begeleidingslijn
groothoekbeeld (horizontale richting)
Met dit item kan de positionering links-rechts
worden afgesteld van de begeleidingslijnen die in het
groothoekbeeld worden weergegeven.
1 Selecteer “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Horizontal direction)”.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de positionering links-rechts af te stellen.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op
de weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar “WIDE VIEW
GUIDELINE ADJUSTMENT (Vertical direction)”.
54
|
CMOS-310/CMOS-210
Afstelling begeleidingslijn
groothoekbeeld (verticale richting)
Met dit item kan de lengte worden afgesteld van de
begeleidingslijnen die in het groothoekbeeld worden
weergegeven.
1 Selecteer “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Vertical direction)”.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de lengte af te stellen.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op
de weergavetoets.
Hiermee gaat u verder naar “WIDE VIEW
GUIDELINE ADJUSTMENT (Red Line Position
Setting)”.
Afstelling begeleidingslijn groothoekbeeld
(Positie-instelling rode lijn)
Met dit item kan de positie worden afgesteld van de rode
lijn die in het groothoekbeeld wordt weergegeven. De rode
lijn kan onafhankelijk worden gebruikt om de referentielijn
in te stellen voor de parkeerpositie van de auto.
1 Selecteer “WIDE VIEW GUIDELINE ADJUSTMENT
(Red Line Position Setting)”.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de positie van de rode lijn af te stellen.
Standaard valt de rode lijn samen met de gele lijn die zich het
dichtst bij de auto bevindt. Beweeg de rode lijn tot aan de
rand van de bumper van uw auto.
3 Na het voltooien van de afstelling drukt u op
de weergavetoets.
4 Selecteer [Next].
Hiermee gaat u verder naar “SETTING
COMPLETE.
Camera instellen (uitsluitend CMOS-310)
CMOS-310/CMOS-210
|
55
NEDERLANDS
Het instellen van de camera voltooien
1 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om [Finish] te selecteren en druk op de
weergavetoets.
Camera-identi catie instellen
Wanneer twee CMOS-310-camera’s worden aangesloten
op een Kenwood-navigatiesysteem dat uitgerust is met
een camerabedieningsfunctie, moeten verschillende
camera-identificaties worden toegewezen aan de 2
camera’s. De camera-identificaties van beide camera’s zijn
af fabriek ingesteld op ID1.
1 Houd de + toets van de schakeleenheid
gedurende meer dan 2 seconden ingedrukt en
druk vervolgens de - toets gedurende meer
dan 2 seconden in.
2 Druk op de + of - toets van de schakeleenheid
om de camera-identifi catie te selecteren en
druk op de weergavetoets.
3 Na het instellen drukt u op de + of - toets van
de schakeleenheid om [Finish] te selecteren en
drukt u op de weergavetoets.
56
|
CMOS-310/CMOS-210
Displayweergave schakelen (uitsluitend CMOS-310)
Displayweergave schakelen
Het CMOS-310-camerasysteem kan 5 verschillende
camerabeelden weergeven.
1 Terwijl een beeld wordt weergegeven op de
monitor, drukt u op de weergavetoets van de
schakeleenheid.
Met elke druk op de weergavetoets wordt de
beeldweergavemodi in de onderstaande volgorde
geschakeld.
Supergroothoekbeeld
Groothoekbeeld met een horizontale hoek van ongeveer
190°.
Groothoekbeeld
Camerabeeld met een horizontale hoek van ongeveer 135°.
Bovenaanzicht
Beeld gezien vanuit een standpunt recht boven de auto.
PinP-weergave
Het bovenaanzicht wordt weergegeven op de bovenste
helft van het scherm, terwijl het groothoekbeeld wordt
weergegeven op de onderste helft. Het bovenaanzicht in
de bovenste helft van het scherm toont het gebied aan
deze zijde van de oranje lijn die in het groothoekbeeld in de
onderste helft wordt getoond.
Hoekweergave
De beelden gezien vanaf de twee hoeken van de auto worden
weergegeven op de linker- en de rechterhelft van het scherm.
Voor het aansluiten van de camera op een Kenwood-
navigatiesysteem enz. (bedieningstoestel) uitgerust met
de camerabedieningsfunctie, gebruikt u de meegeleverde
verbindingskabel voor het bedieningstoestel. Hiermee kan
het bedieningstoestel tevens de displayweergave schakelen
door het aanraken van het scherm van het bedieningstoestel
(pagina 49).
CMOS-310/CMOS-210
|
57
NEDERLANDS
Camera-eenheidCMOS-310)
Uitvoervideo
: Gespiegeld groothoekbeeld (voor achteruitbeeld)/
normaal groothoekbeeld (voor vooruitbeeld)
Sensor: 1/4”-kleuren-CMOS-sensor
Aantal pixels: Ongev. 310.000 pixels
Lens
: Groothoek, brandpuntsafstand f = 0,82 mm,
F-waarde 2,4
Gezichtshoeken
: Horizontaal: Ongev. 190°
: Verticaal: Ongev. 151°
Video-uitgang: 1,0 Vp-p/ 75 Ω
Verlichtingsbereik: Ongev. 0,9 tot 100.000 lux
Irissysteem: Elektronische iris
Scansysteem: Interlace
Synchronisatiesysteem: Interne synchronisatie
Afmetingen (bxhxd): 24 x 24 x 24,9 mm
Gewicht:Ongev. 36 g (zonder kabel)
Camera-eenheidCMOS-210)
Uitvoervideo
: Gespiegeld groothoekbeeld (voor achteruitbeeld)
Sensor:1/4”-kleuren-CMOS-sensor
Aantal pixels: Ongev. 310.000 pixels
Lens
: groothoek, brandpuntsafstand f = 1,41 mm,
F-waarde 2,3
Gezichtshoeken
: Horizontaal: Ongev. 130°
: Verticaal: Ongev. 101°
Video-uitgang: 1,0 Vp-p/ 75 Ω
Verlichtingsbereik: Ongev. 0,9 tot 100.000 lux
Irissysteem: Elektronische iris
Scansysteem: Interlace
Synchronisatiesysteem: Interne synchronisatie
Afmetingen (bxhxd): 24 x 24 x 24,9 mm
Gewicht:Ongev. 34 g (zonder kabel)
Schakeleenheid (uitsluitend CMOS-310)
Afmetingen (bxhxd): 27,5 x 32,8 x 12 mm
Gewicht:Ongev. 10 g (zonder kabel)
Algemeen
Werkspanning: 14,4 V (9,0 V — 16,0 V)
Max. stroomverbruik (CMOS-310): 80 mA
Max. stroomverbruik (CMOS-210): 60 mA
Gespiegeld beeld houdt in dat het videobeeld links en
rechts omdraait, net zoals het beeld dat gezien wordt in
een achteruitkijk- of een zijspiegel.
Technische gegevens zijn zonder voorafgaande kennisgeving
wijzigbaar.
Dit product wordt niet geïnstalleerd door de fabrikant van
een voertuig op de productielijn, noch door de professionele
invoerder van een voertuig in EU-lidstaten.
Informatie over het weggooien van elektrische
en elektronische apparatuur en batterijen
(particulieren)
Dit symbool geeft aan dat gebruikte elektrische,
elektronische producten en batterijen niet bij
het normale huishoudelijke afval mogen.
Lever deze producten in bij de aangewezen
inzamelingspunten, waar ze gratis worden
geaccepteerd en op de juiste manier worden
verwerkt, teruggewonnen en hergebruikt. Voor
inleveradressen zie www.nvmp.nl, www.
ictmilieu.nl, www.stibat.nl. Wanneer u dit
product op de juiste manier als afval inlevert,
spaart u waardevolle hulpbronnen en voorkomt
u potentiële negatieve gevolgen voor de
volksgezondheid en het milieu, die anders
kunnen ontstaan door een onjuiste verwerking
van afval.
Opgelet: Het teken “Pb” onder het teken van de
batterijen geeft aan dat deze batterij
lood bevat.
Technische gegevens
1/116