Kaysun Aquantia KHPS-MO HT Handleiding

Type
Handleiding
Lees deze handleiding zorgvuldig door voordat u de unit in gebruik neemt en bewaar voor
toekomstig gebruik. Alle afbeeldingen in deze handleiding dienen alleen ter illustratie.
INSTALLATIE- EN
INSTALLATIEHANDLEIDING
KHP-MO 4 DVP
KHP-MO 6 DVP
KHP-MO 8 DVP
KHP-MO 10 DVP
Aquantia R-290 Monobloc HT
Buiteneenheid
KHP-MO 12 DVP
KHP-MO 14 DVP
KHP-MO 16 DVP
KHP-MO 12 DTP
KHP-MO 14 DTP
KHP-MO 16 DTP
INHOUD
1 VEILIGHEIDSMAATREGELEN ................................................................01
2 ALGEMENE INLEIDING ...........................................................................09
• 2.1 Documentatie .................................................................................................................... 09
• 2.2 Geldigheid van de instructies ............................................................................................ 09
• 2.3 Uitpakken........................................................................................................................... 10
• 2.4 Accessoires van de unit..................................................................................................... 10
• 2.5 Transport ........................................................................................................................... 11
• 2.6 Te verwijderen onderdelen ................................................................................................ 12
• 2.7 Werkgebied ....................................................................................................................... 13
• 2.8 Hydraulische module......................................................................................................... 14
3 VEILIGHEIDSZONE.......................................................................................................... 15
4 INSTALLATIE VAN DE UNIT........................................................................................ 16
• 4.1 Voorwaarden voor installatie ............................................................................................. 17
• 4.2 Fundering en installatie van de unit (installatie op een ondergrond)................................. 17
• 4.3 Drainage............................................................................................................................ 17
• 4.4 In koude klimaten ............................................................................................................. 18
5 HYDRAULISCHE INSTALLATIE ................................................................................ 19
• 5.1 Voorbereidingen voor installatie ........................................................................................ 19
• 5.2 Aansluiting watercircuit ..................................................................................................... 19
• 5.3 Watercircuit met water vullen ............................................................................................ 20
• 5.4 Warmwatertank met water vullen ...................................................................................... 20
• 5.5 Isolatie waterleidingen....................................................................................................... 20
• 5.6 Vorstbescherming.............................................................................................................. 20
• 5.7 Water................................................................................................................................. 22
6 ELEKTRISCHE INSTALLATIE..................................................................................... 23
• 6.1 De kap van de elektriciteitskast openen............................................................................ 23
• 6.2 Lay-out van de achterplaat voor bedrading....................................................................... 23
• 6.3 Elektrische bedrading........................................................................................................ 23
• 6.4 Aansluiting van de voeding................................................................................................ 24
• 6.5 Aansluiting van andere componenten ............................................................................... 24
• 6.6 Cascadefunctie.................................................................................................................. 31
• 6.7 Aansluiting van andere optionele componenten................................................................ 31
7 INSTALLATIE VAN BEDRADE CONTROLLER.................................................. 32
• 7.1 Materiaal voor installatie.................................................................................................... 32
• 7.2 Afmetingen......................................................................................................................... 32
• 7.3 Bedrading .......................................................................................................................... 32
• 7.4 Montage............................................................................................................................. 33
8 VOLTOOIING VAN DE INSTALLATIE...................................................................... 35
9 CONFIGURATIE ................................................................................................................. 36
• 9.1 Controles vóór de configuratie........................................................................................... 36
• 9.2 Configuratie ....................................................................................................................... 37
10 INBEDRIJFSTELLING .................................................................................................. 38
• 10.1 Testrun voor de actuator.................................................................................................. 38
• 10.2 Ontluchting ..................................................................................................................... 38
• 10.3 Testrun ............................................................................................................................ 39
• 10.4 Controle van het minimale debiet.................................................................................... 39
11 OVERDRACHT AAN DE GEBRUIKER................................................................. 39
12 TECHNISCHE GEGEVENS........................................................................................ 40
• 12.1 Algemeen......................................................................................................................... 40
• 12.2 Leidingschema ................................................................................................................ 41
• 12.3 Aansluitschema ............................................................................................................... 43
BIJLAGE .................................................................................................................................... 44
• Bijlage 1. Menustructuur (Bedrade controller).......................................................................... 44
• Bijlage 2. Bedrijfsinstellingen.................................................................................................... 46
01
1 VEILIGHEIDSMAATREGELEN
Neem de basisveiligheidsvoorschriften in acht voordat u
met het werk en de bediening begint.
GEVAAR
Duidt op een gevaar met een hoog risico dat,
indien het niet vermeden wordt, ernstig letsel tot
gevolg zal hebben.
GEVAAR
WAARSCHUWING
Dit duidt op een gevaar met een matig risico dat,
indien het niet vermeden wordt, kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
LET OP
Dit wijst op een gevaar met een laag risico dat,
indien het niet vermeden wordt, kan leiden tot licht
of matig letsel.
Aanvullende informatie.
OPMERKING
Doelgroep
Deze instructies zijn uitsluitend bedoeld voor
gekwalificeerde vakmensen en erkende
installateurs.
Werkzaamheden aan het koelmiddelcircuit met
brandbaar koelmiddel van veiligheidsgroep A3
mogen alleen door erkende installateurs uitgevoerd
worden. Deze installateurs moeten opgeleid zijn
volgens EN 378 Deel 4 of IEC 60335-2-40, Sectie
HH. Het bekwaamheidscertificaat van een door de
branche erkende instantie is vereist.
Hardsoldeer- en zachtsoldeerwerkzaamheden
aan het koelmiddelcircuit mogen alleen worden
uitgevoerd door personeel dat gecertificeerd is
volgens ISO 13585 en AD 2000, Datasheet HP
100R. En alleen vakmensen die gekwalificeerd en
gecertificeerd zijn voor de processen mogen
hardsoldeer- en zachtsoldeerwerkzaamheden
uitvoeren. Het werk moet binnen de gekochte
toepassingen vallen en volgens de
voorgeschreven procedures worden uitgevoerd.
Voor hardsoldeer-/zachtsoldeerwerkzaamheden
aan accuverbindingen is certificering van
personeel en processen door een aangemelde
instantie vereist volgens de Richtlijn
Drukapparatuur (2014/68/EU).
Werkzaamheden aan elektrische apparatuur
mogen alleen door een gekwalificeerde elektricien
worden uitgevoerd.
Vóór de eerste inbedrijfstelling moeten alle
veiligheidsgerelateerde punten door de
betreffende gecertificeerde verwarmingsmonteurs
worden gecontroleerd. De inbedrijfstelling van het
systeem moet worden uitgevoerd door de
installateur van het systeem of door een
gekwalificeerde vakman die door de installateur is
geautoriseerd.
Beoogd gebruik
Symbolen op de unit
Er wordt brandbaar koelmiddel
toegepast. Er kan brand
ontstaan door onverwachte
lekkage van koelmiddel.
Lees de
bedieningshandleiding
zorgvuldig door voordat u
verdere actie onderneemt.
Alleen een specialist mag
handelingen verrichten
volgens de instructies van de
installatiehandleiding.
De informatie is beschikbaar
in de relevante
documentatie.
WAAR-
SCHUWING
LET OP
LET OP
LET OP
Bij oneigenlijk of onbedoeld gebruik bestaat het risico op
letsel of overlijden van de gebruiker of anderen of op
schade aan de unit en andere eigendommen.
Het is de buitenunit van een lucht/water-warmtepomp
met monoblokontwerp.
De unit gebruikt de buitenlucht als warmtebron en kan
worden gebruikt om een woongebouw te verwarmen en
warm water te genereren.
De lucht die uit de unit ontsnapt, moet vrij naar buiten
kunnen stromen en mag niet voor andere doeleinden
gebruikt worden.
De unit is alleen bedoeld voor installatie buitenshuis.
De unit is uitsluitend bedoeld voor huishoudelijk gebruik,
wat betekent dat de volgende plaatsen niet geschikt zijn
voor installatie:
Waar nevel van minerale olie of olienevel of dampen
aanwezig zijn. Plastic onderdelen kunnen verslechteren,
waardoor verbindingen losraken en water kan lekken.
Waar corrosieve gassen (zoals zwavelzuurgas)
worden geproduceerd of corrosie van koperen leidingen
of gesoldeerde onderdelen lekkage van koelmiddel kan
veroorzaken.
Waar machines staan die grote elektromagnetische
golven uitzenden. Enorme elektromagnetische golven
kunnen de besturing van het systeem verstoren en
storingen in de apparatuur veroorzaken.
Waar ontvlambare gassen kunnen lekken,
koolstofvezel of ontvlambaar stof in de lucht hangt of
gewerkt wordt met vluchtige ontvlambare stoffen zoals
verfverdunner of benzine. Deze typen gas kunnen brand
veroorzaken.
Waar de lucht een hoog zoutgehalte heeft, zoals in
de buurt van de zee.
Waar de spanning veel fluctueert, zoals op een
locatie in een fabriek.
In voer- of vaartuigen.
Waar zuur- of alkalische dampen aanwezig zijn.
02
GEVAAR
Explosiegevaar: Lekkage van koelmiddel kan
een ontvlambare of explosieve atmosfeer in
de omgevingslucht vormen.
Neem de volgende maatregelen om brand en
explosies in de veiligheidszone te voorkomen:
Houd ontstekingsbronnen uit de buurt,
waaronder open vuur, stopcontacten, hete
oppervlakken, lichtschakelaars, lampen,
elektrische apparaten die niet vrij zijn van
ontstekingsbronnen, mobiele apparaten met
geïntegreerde batterijen (zoals mobiele
telefoons en fitnesshorloges).
Gebruik geen sprays of andere
brandbare gassen in de veiligheidszone.
LET OP
Elk oneigenlijk gebruik is verboden.
De unit niet afspoelen.
Geen voorwerpen of apparatuur bovenop
de unit (bovenop plaat).
Ga niet op de unit klimmen, zitten of staan.
Het gereedschap moet ook geschikt zijn voor de
gebruikte drukgebieden. Gereedschap moet in
perfecte staat van onderhoud verkeren.
De elektrische apparatuur moet voldoen
aan de vereisten voor gebieden met
explosiegevaar, zone 2.
Gebruik geen ontvlambare materialen
zoals sprays of andere ontvlambare gassen.
Ontlaad statische elektriciteit door
geaarde voorwerpen aan te raken, zoals
verwarmings- of waterleidingen, voordat u
met het werk begint.
Veiligheidsuitrusting niet verwijderen,
blokkeren of overbruggen.
Breng geen wijzigingen aan: breng geen
wijzigingen aan in de buitenunit, inlaat-/
uitlaatleidingen, elektrische aansluitingen/
kabels of de omgeving. Verwijder geen
onderdelen of afdichtingen.
OPMERKING
Naast het regelcircuit kunnen er meerdere
voedingscircuits zijn.
OPMERKING
Voorschriften die in acht genomen
moeten worden
1) Nationale installatievoorschriften.
2) Wettelijke voorschriften ter voorkoming van
ongevallen.
3) Wettelijke voorschriften voor milieubescherming.
4) Wettelijke voorschriften voor drukapparatuur:
Richtlijn drukapparatuur 2014/68/EU.
5) Praktijkcodes van de relevante handelsverenigingen.
6) Relevante landspecifieke veiligheidsvoorschriften.
7) Toepasselijke voorschriften en richtlijnen voor
bediening, service, onderhoud, reparatie en veiligheid
van koel-, klimaatregelings- en warmtepompsystemen
die ontvlambaar en explosief koelmiddel bevatten.
Werken aan het systeem
Schakel de stroomtoevoer naar de unit (inclusief alle
aangesloten onderdelen) uit bij een aparte zekering
of stroomonderbreker. Controleer of het systeem niet
meer onder spanning staat.
Veiligheidsinstructies voor
werkzaamheden aan het systeem
Werken in de veiligheidszone
De buitenunit bevat het ontvlambare koelmiddel
R290 (propaan C3H8). Bij lekkage kan het
ontsnappende koelmiddel een ontvlambare of
explosieve atmosfeer in de omgevingslucht vormen.
In de onmiddellijke omgeving van de buitenunit is een
veiligheidszone gedefinieerd, waarin speciale regels
gelden wanneer er aan het apparaat gewerkt wordt.
Zie hoofdstuk "Veiligheidszone".
LET OP
Toegestaan gereedschap: Alle gereedschappen
voor het werken in de veiligheidszone moeten
ontworpen en explosieveilig zijn in
overeenstemming met de geldende normen en
voorschriften voor koelmiddel in de
veiligheidsgroepen A2L en A3, zoals borstelloze
machines (snoerloze afvalcontainers,
installatiehulpmiddelen en schroevendraaiers),
afzuigapparatuur, vacuümpompen, geleidende
slangen en mechanische gereedschappen van
vonkvrij materiaal.
Beoogd gebruik omvat het volgende:
In acht nemen van de gebruiksaanwijzing van de
unit en eventuele andere installatieonderdelen.
Naleving van alle inspectie- en onderhoudsvoor-
waarden die in de instructies worden vermeld.
Installatie en instelling van de unit in overeen-
stemming met de product- en systeemgoedkeuring.
Installatie, inbedrijfstelling, inspectie, onderhoud
en probleemoplossing door gekwalificeerde
aannemers en erkende installateurs.
Beoogd gebruik omvat ook installatie in
overeenstemming met de IP-code.
Dit apparaat kan gebruikt worden door kinderen
vanaf 8 jaar en personen met verminderde fysieke,
zintuiglijke of mentale capaciteiten of gebrek aan
ervaring en kennis, op voorwaarde dat ze onder
toezicht staan of instructies hebben gekregen over
het veilige gebruik van het apparaat en de gevaren
begrijpen. Kinderen mogen niet met het apparaat
spelen. Het apparaat mag niet zonder toezicht door
kinderen worden schoongemaakt of onderhouden
Elk ander gebruik dat niet in deze gebruiksaanwijzing
wordt vermeld of gebruik dat verder gaat dan wat in dit
document wordt vermeld, moet als oneigenlijk gebruik
worden beschouwd. Elk direct commercieel of
industrieel gebruik wordt ook als oneigenlijk beschouwd.
03
GEVAAR
Contact met onderdelen die onder spanning staan,
kan ernstig letsel tot gevolg hebben. Sommige
componenten op PCB's blijven onder spanning
staan, zelfs nadat de voeding is uitgeschakeld.
Voordat u de afdekkingen van de apparaten
verwijdert, moet u minstens 4 minuten wachten tot
de spanning volledig is weggevallen.
Beveilig het systeem tegen opnieuw
inschakelen.
Draag geschikte persoonlijke bescherming-
smiddelen wanneer u werkzaamheden uitvoert.
Raak geen schakelaars of elektrische
onderdelen aan met natte vingers. Dit kan een
elektrische schok veroorzaken en het systeem
beschadigen.
Elektronische assemblages kunnen beschadigd
raken door elektrostatische ontlading. Raak
geaarde voorwerpen, zoals verwarmings- of
waterleidingen, aan voordat u met het werk
begint om eventuele statische elektriciteit te
ontladen.
OPMERKING
Controleer het koelmiddelcircuit op lekkage.
Zorg voor een zeer goede ventilatie, vooral in het
vloeroppervlak en houd deze tijdens de werkzaamheden
in stand.
Beveilig de omgeving van het werkgebied.
Breng de volgende personen op de hoogte van de uit te
voeren werkzaamheden: - al het onderhoudspersoneel -
alle personen in de buurt van het systeem.
Inspecteer het gebied direct rond de warmtepomp op
brandbare materialen en ontstekingsbronnen: Verwijder
alle brandbare materialen en ontstekingsbronnen.
Controleer voor, tijdens en na de werkzaamheden de
omgeving op vrijkomend koelmiddel met behulp van een
explosieveilige koelmiddeldetector die geschikt is voor
R290. Deze koelmiddeldetector mag geen vonken
genereren en moet goed afgesloten zijn.
In de volgende gevallen moet een CO2- of
poederblusser beschikbaar zijn: - koelmiddel wordt
afgetapt. - koelmiddel wordt bijgevuld. - er wordt
gesoldeerd of gelast.
Borden plaatsen die roken verbieden.
Werken aan het koelmiddelcircuit
R290 koelmiddel (propaan) is een luchtverplaatsend,
kleurloos, brandbaar, geurloos gas dat explosieve
mengsels vormt met lucht. Afgetapt koelmiddel moet op
de juiste manier worden afgevoerd door erkende
vakmensen.
Voer de volgende maatregelen uit voordat u met
werkzaamheden aan het koelmiddelcircuit begint:
Veiligheidswerkgebied en tijdelijke ontvlambaarheidszones.
GEVAAR
Ontsnappend koelmiddel kan leiden tot brand
en explosies met ernstig letsel tot gevolg.
Boor niet in een met koelmiddel
gevuld koelcircuit en pas er geen hitte op toe.
Gebruik geen Schrader-ventielen tenzij er
een vulventiel of afzuigapparatuur is aangesloten.
Neem maatregelen om
elektrostatische oplading te voorkomen.
Niet roken. Vermijd open vuur en
vonken. Zet nooit lampen of elektrische
apparaten aan of uit in een omgeving met open
vuur of vonken.
Onderdelen die koelmiddel bevatten of
hebben bevat, moeten gelabeld en opgeslagen
worden in goed geventileerde ruimten in
overeenstemming met de geldende voorschriften
en normen.
GEVAAR
Direct contact met vloeibaar of gasvormig
koelmiddel kan ernstige schade aan de
gezondheid veroorzaken, zoals bevriezing en/of
brandwonden. Er bestaat gevaar voor verstikking
als vloeibaar of gasvormig koelmiddel wordt
ingeademd.
Voorkom direct contact met vloeibaar of
gasvormig koelmiddel.
Draag persoonlijke beschermingsmiddelen bij
het werken met vloeibaar of gasvormig koelmiddel.
Adem nooit koelmiddeldamp in.
GEVAAR
Koelmiddel staat onder druk: Mechanische
belasting van leidingen en componenten kan
lekken in het koelmiddelcircuit veroorzaken. Oefen
geen druk uit op de leidingen of componenten,
zoals ondersteunen of plaatsen van gereedschap.
GEVAAR
Hete oppervlakken en vloeistoffen kunnen
brandwonden veroorzaken. Koude oppervlak-
ken kunnen bevriezing veroorzaken.
Schakel de unit uit en laat het afkoelen of
opwarmen voordat u onderhoud of reparaties
uitvoert.
Raak geen hete of koude oppervlakken op
het apparaat, de aansluitingen of het
leidingsysteem aan.
LET OP
Bij werkzaamheden aan systemen met
ontvlambare koelmiddelen moet de technicus
bepaalde locaties als "tijdelijke ontvlambare
zones" beschouwen. Dit zijn normaal gesproken
gebieden waar naar verwachting ten minste
enige emissie van koelmiddel zal optreden
tijdens de normale werkprocedures, zoals
terugwinning, opladen en afvoeren, en meestal
waar slangen kunnen worden aangesloten of
losgekoppeld. De technicus moet zorgen voor
een veiligheidswerkgebied van drie meter
(straal van de unit) voor het geval er per ongeluk
koelmiddel vrijkomt dat een brandbaar mengsel
met lucht vormt.
04
OPMERKING
Hydraulische onderdelen kunnen bevriezen tijdens
het verwijderen van koelmiddel. Tap van tevoren
het verwarmingswater uit de warmtepomp af.
OPMERKING
Kabels aansluiten
Reparatiewerkzaamheden
Installatie
Algemeen
Gebruik alleen gespecificeerde accessoires en
onderdelen voor de installatie. Het gebruik van niet
voorgeschreven onderdelen kan leiden tot waterlekkage,
elektrische schokken, brand of losraken/vallen van de unit.
Installeer de unit op een fundering die zijn gewicht kan
dragen. Onvoldoende fysieke kracht kan ertoe leiden dat de
unit valt en mogelijk letsel tot gevolg hebben.
Voer gespecificeerde installatiewerkzaamheden uit
met volledige inachtneming van sterke wind, orkanen of
aardbevingen. Onjuiste installatie kan leiden tot
ongelukken door vallen van de apparatuur.
U dient de unit te aarden en een aardlekschakelaar
te installeren in overeenstemming met de plaatselijke
voorschriften. Gebruik van de unit zonder een goede
aardlekschakelaar kan elektrische schokken en brand
veroorzaken.
Installeer het netsnoer op minstens 1 meter afstand
van televisie- of radiotoestellen om storing of ruis te
voorkomen. (afhankelijk van de radiogolven, is een
afstand van 1 meter (3 ft) mogelijk niet voldoende om
ruis te voorkomen).
Een beschadigd netsnoer moet door de fabrikant of
diens onderhoudsmonteur of een vergelijkbaar
gekwalificeerd persoon worden vervangen om gevaar te
voorkomen.
Bescherming tegen bevriezing
Bevriezing kan schade aan de warmtepomp
veroorzaken.
Isoleer alle hydraulische leidingen thermisch.
Vul het secundaire circuit met antivries in
overeenstemming met de plaatselijke voorschriften
en normen.
OPMERKING
GEVAAR GEVAAR
GEVAAR
Hete of koude metalen oppervlakken van het
koelmiddelcircuit kunnen bij huidcontact
brandwonden of bevriezing veroorzaken. Draag
persoonlijke beschermingsmiddelen tegen
brandwonden of bevriezing.
GEVAAR
Door beschadiging van het koelmiddelcircuit
kan er koelmiddel in het hydraulische systeem
terechtkomen. Ontlucht het hydraulische
systeem op de juiste manier na voltooiing van
de werkzaamheden. Zorg er daarbij voor dat de
ruimte voldoende geventileerd is.
GEVAAR
Als er bij korte elektrische kabels lekkage in het
koelcircuit optreedt, kan er gasvormig koelmiddel
in het gebouw terechtkomen. Min. lengte van de
elektrische verbindingskabels tussen de binnen-
en buitenunit: 3 m.
Hulpcomponenten, reserve- en
slijtageonderdelen
Reparatie van onderdelen die een
veiligheidsfunctie vervullen, kan de veilige
werking van het systeem in gevaar brengen.
Vervang defecte onderdelen alleen door
originele reserveonderdelen van de fabrikant.
Voer geen reparaties uit aan de inverter.
Vervang de inverter als er een defect is.
Reparatiewerkzaamheden mogen niet in het
veld worden uitgevoerd. Repareer de unit op een
aangegeven locatie.
OPMERKING
Reserve- en slijtageonderdelen die niet samen met
het systeem getest zijn, kunnen de werking van het
systeem in gevaar brengen. Het installeren van
niet-goedgekeurde onderdelen en het maken van
niet-goedgekeurde wijzigingen of conversies kan
de veiligheid in gevaar brengen en onze garantie
ongeldig maken. Gebruik voor vervanging alleen
originele of door de fabrikant goedgekeurde
reserveonderdelen.
LET OP
Installeer geen ventilatieklep aan de binnenzijde.
Zorg ervoor dat de uitlaat van de
binnenveiligheidsklep naar de buitenzijde leidt.
Er zijn twee situaties waar rekening mee moet
worden gehouden bij installaties buiten om
schade aan het systeem, vrijkomen en
ongewenste gevolgen te voorkomen:
Als de apparatuur zich in een gebied bevindt
dat toegankelijk is voor het publiek en
als de apparatuur zich in een beperkt
toegankelijk gebied bevindt, waartoe alleen
bevoegde personen toegang hebben.
Open vuur, vuren, open
ontstekingsbronnen en roken
zijn verboden.
Ontvlambare stoffen zijn
verboden.
05
Om mogelijke risico's van koelmiddellekkage
te voorkomen, moet u altijd 2 meter uit de
buurt van de unit blijven, vooral ook kinderen,
ongeacht of de unit in werking is of niet.
OPMERKING Ijsvorming in de condensaatbak en in het
ventilatorgedeelte van de buitenunit kan
schade aan de apparatuur veroorzaken.
Gebruik geen mechanische
voorwerpen/hulpmiddelen om ijs te verwijderen.
Controleer het koelmiddelcircuit op
lekkage met een geschikt meetapparaat
voordat u elektrische verwarmingsapparaten
gebruikt. Het verwarmingsapparaat mag
geen ontstekingsbron zijn en moet voldoen
aan de vereisten van EN 60335-2-30.
Als er zich regelmatig ijs opbouwt op de
buitenunit (bijv. in gebieden waar vaak vorst
en zware mist voorkomt), installeer dan een
ventilatorringverwarming (accessoire) die
geschikt is voor koelmiddel R290 en/of een
elektrische lintverwarming in de
condensaatbak (accessoire of in de fabriek
gemonteerd apparaat).
OPMERKING
De buitenunit is in de fabriek gevuld met koelmiddel
R290 (propaan).
GEVAAR
Koelmiddellekkage kan leiden tot brand en
explosies met zeer ernstig letsel tot gevolg.
Het inademen van koelmiddel kan verstikking
veroorzaken.
Zorg voor zeer goede ventilatie, vooral in
het vloeroppervlak van de buitenunit.
Niet roken. Vermijd open vuur en vonken.
Zet nooit lampen of elektrische apparaten aan
of uit in een omgeving met open vuur of vonken.
Evacueer mensen uit de gevaarlijke zone.
Schakel vanuit een veilige positie de
voeding van alle systeemcomponenten uit.
Verwijder ontstekingsbronnen uit de
gevaarlijke zone.
De gebruiker van het systeem moet
weten dat er tijdens de reparatie geen
ontstekingsbron in de gevaarlijke zone
gebracht mag worden.
Reparatiewerkzaamheden moeten worden
uitgevoerd door een erkend vakman.
Stel het systeem pas weer in bedrijf nadat
het gerepareerd is.
GEVAAR
Koelmiddellekkage kan leiden tot brand
en explosies met zeer ernstig letsel tot
gevolg. Het inademen van koelmiddel kan
verstikking veroorzaken. Sla de buitenunit
onder de volgende omstandigheden op:
Voor de opslag moet een
explosiepreventieplan aanwezig zijn.
Zorg ervoor dat de opslaglocatie goed
geventileerd is.
Uit de buurt houden van
ontstekingsbronnen (blootstelling aan hitte en
roken vermijden).
Temperatuurbereik voor opslag: -25 °C
tot 70 °C.
Bewaar de buitenunit alleen in de
beschermende verpakking van de fabriek.
Bescherm de buitenunit tegen
beschadiging.
Het maximum aantal buitenunits dat op één
plaats mag worden opgeslagen, is afhankelijk
van de plaatselijke omstandigheden.
Wat te doen bij koelmiddellekkage
Veiligheidsinstructies voor het
bedienen van het systeem
GEVAAR
Als er water uit het apparaat lekt, kan er een
elektrische schok ontstaan. Schakel het
verwarmingssysteem uit bij de externe isolator
(bijv. zekeringkast, huishoudelijk verdeelbord).
GEVAAR
Als er water uit het apparaat lekt, kan dit
brandwonden veroorzaken. Raak nooit heet
water aan.
Wat te doen bij waterlekkage
Wat te doen als de buitenunit bevriest
Veiligheidsinstructies voor opslag
van de buitenunit
GEVAAR
Direct contact met vloeibaar of gasvormig
koelmiddel kan ernstige schade aan de
gezondheid veroorzaken, bijv. bevriezing
en/of brandwonden. Het inademen van
vloeibaar of gasvormig koelmiddel kan
verstikking veroorzaken.
Voorkom direct contact met vloeibaar of
gasvormig koelmiddel.
Adem nooit koelmiddeldampen in.
LET OP
Een brand met R290 mag alleen worden
bestreden met CO2- of poederblussers.
06
Reparatie en onderhoud van elektrische componenten
moeten initiële veiligheidscontroles en
componentinspectieprocedures omvatten.
In het geval van een storing die de veiligheid in gevaar
kan brengen, mag er geen voeding op het circuit worden
aangesloten totdat de storing naar tevredenheid is
verholpen. Als de storing niet onmiddellijk verholpen kan
worden, maar het nodig is om het bedrijf voort te zetten,
moet er een adequate tijdelijke oplossing worden
gebruikt. Dit moet gemeld worden aan de eigenaar van
de apparatuur om alle betrokken partijen van advies te
dienen.
De eerste veiligheidscontroles moeten het volgende
omvatten:
condensatoren moeten op een veilige manier
ontladen worden om vonkvorming te voorkomen;
er mogen geen elektrische componenten en
bedrading onder spanning blootliggen tijdens het
opladen, herstellen of doorspoelen van het systeem;
de aarding moet ononderbroken zijn.
Tijdens reparaties aan afgedichte componenten moeten alle
voedingen worden losgekoppeld van de apparatuur waar
wordt gewerkt voordat de afgedichte afdekkingen of andere
componenten worden verwijderd. Als het absoluut
noodzakelijk is om een voeding aangesloten te houden op
de apparatuur tijdens onderhoud, moet een permanente
lekdetectie worden uitgevoerd op het meest kritieke punt om
een potentieel gevaar te vermijden.
Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan het
volgende om ervoor te zorgen dat de behuizing niet
zodanig wordt gewijzigd dat het beschermingsniveau
wordt beïnvloed door werkzaamheden aan elektrische
componenten. Dit omvat schade aan kabels, een
buitensporig aantal aansluitingen, klemmen die niet
voldoen aan de originele specificaties, schade aan
afdichtingen en onjuiste montage van wartels.
Zorg ervoor dat afdichtingen of afdichtingsmaterialen
niet zodanig zijn aangetast dat ze niet langer het
binnendringen van ontvlambare atmosferen kunnen
voorkomen. Vervangende onderdelen moeten in
overeenstemming zijn met de specificaties van de
fabrikant.
Breng geen permanente inductieve of capacitieve
belastingen op het circuit aan die de toelaatbare
spanning of stroom van de gebruikte apparatuur
overschrijden.
Intrinsieke veilige onderdelen zijn de enige typen
waaraan onder spanning kan worden gewerkt in een
ontvlambare atmosfeer. Het testapparaat moet voorzien
zijn van de juiste classificatie.
De volgende controles moeten worden toegepast op
installaties die ontvlambare koelmiddelen gebruiken:
De vulgrootte moet afhankelijk zijn van de grootte
van de ruimte waarin de koelmiddelhoudende
componenten geïnstalleerd zijn;
De ventilatiemachines en -uitlaten moeten goed
werken en mogen niet geblokkeerd worden;
Als een indirect koelcircuit wordt gebruikt, moet het
secundaire circuit worden gecontroleerd op koelmiddel;
Markeringen op de apparatuur moeten zichtbaar
en leesbaar blijven. Onleesbare markeringen en
tekens moeten gecorrigeerd worden;
Koelleidingen of -componenten moeten worden
geïnstalleerd op plaatsen waar ze waarschijnlijk niet
worden blootgesteld aan stoffen die koelmiddel
bevattende componenten kunnen aantasten, tenzij
de componenten zijn gemaakt van materialen die
inherent bestand zijn tegen corrosie of afdoende
tegen corrosie zijn beschermd.
WAARSCHUWING
Het volgende geldt voor R290-koelmiddelsys-
temen.
Voorafgaand aan werkzaamheden aan
systemen die ontvlambare koelmiddelen bevatten,
zijn veiligheidscontroles nodig om het risico van
ontsteking tot een minimum te beperken.
Voor reparatie van het koelsysteem moeten de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen voordat
werkzaamheden aan het systeem worden uitgevoerd.
Werkzaamheden moeten worden uitgevoerd volgens
een gecontroleerde procedure om het risico van
aanwezige brandbare gassen of dampen tijdens de
werkzaamheden te minimaliseren.
Al het onderhoudspersoneel en anderen die in de
omgeving werken, moeten worden geïnstrueerd over de
aard van het werk dat wordt uitgevoerd. Werk in besloten
ruimtes moet worden vermeden. Het gebied rond de
werkruimte moet worden afgezet. Zorg ervoor dat het
gebied veilig is door brandbare materialen onder
controle te houden.
Het gebied moet voor en tijdens het werk worden
gecontroleerd met een geschikte koelmiddeldetector,
zodat de technicus op de hoogte is van mogelijk
ontvlambare atmosferen.
Zorg ervoor dat de gebruikte lekdetectieapparatuur
geschikt is voor gebruik met ontvlambare koelmiddelen,
d.w.z. dat de apparatuur vonkvrij, voldoende afgedicht of
intrinsiek veilig moet zijn. Als er heet werk moet worden
uitgevoerd aan de koelapparatuur of bijbehorende
onderdelen, moet er geschikte brandblusapparatuur
beschikbaar zijn. Zorg ervoor dat een poederblusser of
CO2-brandblusser aanwezig is naast de ruimte.
Niemand die werkzaamheden aan een koelsysteem
uitvoert waardoor een leiding bloot komt te liggen die
brandbaar koelmiddel bevat of heeft bevat, mag
ontstekingsbronnen zodanig gebruiken dat dit kan leiden
tot brand of explosies.
Alle mogelijke ontstekingsbronnen, inclusief
aangestoken sigaretten, moeten voldoende ver
verwijderd worden gehouden van de plaats van
installatie, reparatie, verwijdering en afvoer, waarbij
brandbaar koelmiddel mogelijk in de omringende ruimte
kan vrijkomen.
Vóór het werk moet het gebied rond de apparatuur
gecontroleerd worden om er zeker van te zijn dat er geen
ontvlambare gevaren of ontstekingsrisico's zijn. Er
moeten "Verboden te roken"-borden worden
opgehangen.
Zorg ervoor dat de ruimte open is of voldoende
geventileerd voordat u in het systeem inbreekt of heet
werk uitvoert. Tijdens het werk moet er voldoende
geventileerd worden. De ventilatie moet koelmiddel dat
mogelijk vrijkomt veilig verspreiden en bij voorkeur naar
de buitenlucht afvoeren.
Als u elektrische onderdelen wijzigt, moeten deze
geschikt zijn voor het beoogde doel en voldoen aan de
juiste specificaties.
Volg altijd de onderhouds- en servicerichtlijnen van de
fabrikant. Raadpleeg in geval van twijfel de technische
afdeling van de fabrikant voor assistentie.
Over het koelmiddel
07
Vervang componenten alleen met componenten die
door de fabrikant zijn voorgeschreven. Andere
onderdelen kunnen leiden tot ontsteking van
koelmiddel in de atmosfeer als gevolg van een lek.
Controleer en zorg ervoor dat de bekabeling vrij is van
slijtage, corrosie, overmatige druk, trillingen, scherpe
randen of andere nadelige omgevingsinvloeden. Bij de
controle moet ook rekening worden gehouden met de
effecten van veroudering of voortdurende trillingen van
bronnen zoals compressoren of ventilatoren.
Wanneer u het koelmiddelcircuit openbreekt voor
reparatie - of voor enig ander doel - volg dan de
conventionele procedures. Het is echter belangrijk
om de beste praktijken te volgen.
Aangezien ontvlambaarheid een overweging is, moet
de volgende procedure worden gevolgd:
Verwijder het koelmiddel;
Spoel het systeem door met inert gas;
Evacueer;
Spoel het circuit nogmaals door met inert gas;
Open het circuit door snijden of solderen.
Het koelmiddel moet worden teruggewonnen in de
juiste terugwincilinders. Het systeem moet
"gespoeld" worden met OFN om de veiligheid van de
unit te garanderen. Dit proces moet mogelijk
meerdere keren herhaald worden. Voor deze taak
mag geen perslucht of zuurstof worden gebruikt.
Doorspoelen moet worden bereikt door het vacuüm in
het systeem te verbreken met OFN en te blijven vullen
totdat de werkdruk is bereikt, voordat het vacuüm wordt
opgeheven. Dit proces moet herhaald worden totdat er
geen koelmiddel meer in het systeem aanwezig is.
Wanneer de laatste OFN-vulling gebruikt is, moet het
systeem ontlucht worden tot de atmosferische druk,
zodat het werk kan beginnen.
Dit proces is absoluut noodzakelijk wanneer het
leidingsysteem hardgesoldeerd moet worden.
Zorg ervoor dat de uitlaat van de vacuümpomp zich
niet in de buurt van ontstekingsbronnen bevindt en
dat er voldoende ventilatie is.
Vermijd kruisverontreiniging van verschillende
koelmiddelen tijdens het vullen van de apparatuur.
Slangen of leidingen moeten zo kort mogelijk zijn om
de hoeveelheid koelmiddel daarin zo klein mogelijk te
houden. Voordat het systeem wordt bijgevuld, moet
het onder druk worden getest met OFN.
DD.12 Buitengebruikstelling:
Voordat deze procedure begint, moet de technicus
volledig vertrouwd zijn met de apparatuur en alle
details ervan. Aanbevolen wordt om alle
koelmiddelen veilig terug te winnen. Voorafgaand
aan de werkzaamheden moet er een olie- en
koelmiddelmonster worden genomen voor het geval
er een analyse nodig is voordat het teruggewonnen
koelmiddel opnieuw wordt gebruikt. De
beschikbaarheid van elektrische voeding is
noodzakelijk voordat aan de taak wordt begonnen.
a) Zorg dat u bekend bent met de apparatuur en de
werking ervan.
b) Isoleer het systeem elektrisch.
c) Controleer vóór de uitvoering van de procedure of:
mechanische afhandelingsapparatuur, indien nodig,
beschikbaar is voor afhandeling van koelmiddelcilinders;
alle persoonlijke beschermingsmiddelen beschik-
baar zijn en correct worden gebruikt.
Het terugwinproces te allen tijde onder toezicht
staat van een deskundige;
De terugwinapparatuur en cilinders moeten
voldoen aan de toepasselijke normen.
d) Pomp het koelmiddelsysteem zo mogelijk leeg.
e) Als afzuigen niet mogelijk is, maak dan een
spruitstuk zodat het koelmiddel uit de verschillende
delen van het systeem kan worden verwijderd.
f) Zorg ervoor dat de cilinders vóór de terugwinning
op de weegschaal liggen.
g) Start de terugwinmachine en gebruik hem volgens
de instructies van de fabrikant.
h) Doe de cilinders niet te vol. (Niet meer dan 80%
van het volume voor vloeistofvulling).
i) Overschrijd niet de maximale bedrijfsdruk van de
cilinder, zelfs niet tijdelijk.
j) Als de cilinders correct zijn gevuld, zorg er dan voor
dat de cilinders en de apparatuur onmiddellijk van de
locatie worden verwijderd en dat alle afsluiters op de
apparatuur worden afgesloten.
k) Teruggewonnen koelmiddel mag niet in een ander
koelsysteem worden geladen tenzij het gereinigd en
gecontroleerd is.
Apparatuur moet voorzien zijn van een label waarop
staat dat deze buiten bedrijf is gesteld en het
koelmiddel eruit is. Het label moet gedateerd en
ondertekend zijn. Zorg ervoor dat de apparatuur
voorzien is van een label waarop staat dat er
brandbaar koelmiddel in de apparatuur aanwezig is.
Bij het verwijderen van koelmiddel uit een systeem,
voor onderhoud of buitenbedrijfstelling, wordt
aanbevolen om alle koelmiddelen veilig te
verwijderen. Breng koelmiddel altijd over in de juiste
cilinders. Zorg ervoor dat het juiste aantal cilinders
beschikbaar is voor de volledige systeemvulling. Alle
te gebruiken cilinders moeten bestemd zijn voor het
teruggewonnen koelmiddel en gelabeld zijn voor dat
koelmiddel (d.w.z. speciale cilinders voor de
terugwinning van koelmiddel). De cilinders moeten
compleet zijn met overdrukkleppen en bijbehorende
afsluiters die in goede staat verkeren. Lege
terugwincilinders moeten worden geëvacueerd en,
indien mogelijk, afgekoeld voordat terugwinning
plaatsvindt.
De terugwinapparatuur moet in goede staat verkeren
en voorzien zijn van een set instructies over de
apparatuur die aanwezig is en moet geschikt zijn voor
de terugwinning van brandbare koelmiddelen.
Daarnaast moet er een set gekalibreerde
weegschalen beschikbaar zijn en goed werken.
Slangen moeten compleet zijn met lekvrije
koppelingen en goed werken. Voordat u het
terugwinapparaat gebruikt, moet u controleren en
ervoor zorgen dat het in goede staat verkeert en goed
onderhouden is en dat alle bijbehorende elektrische
onderdelen verzegeld zijn om ontsteking te
voorkomen in het geval van een koelmiddellek.
Raadpleeg in geval van twijfel de fabrikant.
08
Lekdetectie
De volgende lekdetectiemethoden zijn aanvaardbaar voor systemen die brandbare koelmiddelen bevatten.
Elektronische lekdetectoren moeten worden gebruikt om brandbare koelmiddelen te detecteren, maar ze zijn
mogelijk onvoldoende gevoelig of moeten opnieuw worden gekalibreerd. (Detectieapparatuur moet worden
gekalibreerd in een koelmiddelvrije ruimte). Zorg ervoor dat de detector geen potentiële ontstekingsbron is en
geschikt is voor het koelmiddel. Lekdetectieapparatuur moet worden ingesteld op een percentage van de LFL van het
koelmiddel en moet worden gekalibreerd zodat ze geschikt zijn voor het gebruikte koelmiddel, waarbij het juiste
percentage gas (maximaal 25%) moet worden bevestigd. Lekdetectiemiddelen moeten geschikt zijn voor de meeste
koelmiddelen, maar het gebruik van chloorhoudende reinigingsmiddelen moet worden vermeden, omdat chloor met
het koelmiddel kan reageren en de koperen leidingen kan aantasten. Als er een lek wordt vermoed, moeten alle open
vlammen worden verwijderd of gedoofd. Als er koelmiddellekkage wordt gevonden en hardsolderen noodzakelijk is,
moet al het koelmiddel uit het systeem worden verwijderd of worden geïsoleerd (door middel van afsluiters) in een
deel van het systeem dat zich ver van het lek bevindt. Het systeem moet zowel voor als tijdens het hardsoldeerproces
met zuurstofvrije stikstof (OFN) worden doorgeblazen.
Verwijdering
Deze apparatuur gebruikt ontvlambare koelmiddelen. De afvoer van de apparatuur moet voldoen aan de nationale
voorschriften.
Gooi dit product niet weg als ongesorteerd gemeentelijk afval. Dergelijk afval moet apart worden ingezameld voor
speciale behandeling.
Voer elektrische apparaten niet af als ongesorteerd gemeentelijk afval en maak gebruik van aparte
inzamelfaciliteiten.
Neem contact op met de lokale overheid voor informatie over de beschikbare inzamelsystemen.
Als elektrische apparatuur terechtkomt op de vuilnisbelt of het stort, kunnen gevaarlijke stoffen in het grondwater
lekken en zo terechtkomen in de voedselketen, wat schadelijk is voor eenieders uw gezondheid en welzijn.
Het teruggewonnen koelmiddel moet in de juiste terugwincilinders aan de leverancier van het koelmiddel worden
geretourneerd, met de relevante afvaloverslagverklaring. Vermeng geen koelmiddelen in de terugwinunits en vooral
niet in de cilinders. Als een compressor of compressorolie moet worden verwijderd, zorg er dan voor dat deze tot een
aanvaardbaar niveau is ontlast om te voorkomen dat er brandbaar koelmiddel in de smeerolie achterblijft. Het
ledigingsproces moet worden uitgevoerd voordat de compressor aan de leverancier wordt geretourneerd. Om dit
proces te versnellen, kunt u het compressorhuis alleen verwarmen met een elektrisch verwarmingselement. Het
aftappen van olie uit het systeem moet de veiligheid garanderen.
Waarschuwing: Koppel het apparaat los van de stroombron tijdens onderhoud en vervanging van onderdelen.
Deze units zijn 'gedeeltelijke unit'-airconditioners en voldoen als zodanig aan de vereisten van gedeeltelijke units van
deze internationale normen. Ze mogen dan ook alleen worden aangesloten op andere units waarvan is bevestigd dat
ze voldoen aan de vereisten voor gedeeltelijke units van deze internationale norm.
09
2 ALGEMENE INLEIDING
2.1 Documentatie
Neem altijd alle bedienings- en installatie-instructies in acht die bij de
systeemcomponenten worden geleverd.
Overhandig deze instructies en alle andere van toepassing zijnde
documenten aan de eindgebruiker.
Dit document maakt deel uit van een documentatieset. De complete set bestaat uit:
Installatiehandleiding (deze handleiding)
Beknopte installatie-instructies
Formaat: papier (in de doos van de buitenunit)
Installatie-, Bedienings- en Onderhoudshandleiding
Voorbereiding voor de installatie, goede praktijken... (bevat meer informatie,
alleen voor installateurs en gevorderde gebruikers)
Formaat: digitale bestanden.
Bedieningshandleiding (bedrade controller)
Beknopte handleiding voor basisgebruik
Formaat: papier (in de doos van de buitenunit)
Handleiding technische gegevens
Prestatiegegevens en ERP-informatie
Formaat: papier (in de doos van de buitenunit)
Online hulpmiddelen (APP en websites)
Zie de BEDIENINGSHANDLEIDING voor meer informatie.
2.2 Geldigheid van de instructies
Deze instructies zijn alleen van toepassing op:
Unit
Nettogewicht (kg) 90 (95*)
3 kW (1-fase) 3 kW (1-fase) of 9 kW (3-fasen)
117 (122*) 135 (140*) 137 (142*)
1-fasig 3-fasig
4 6 8 10 12 14 16 12 14 16
Bedradingsspecificatie
(mm2) - hoofdvoeding
Minimaal vereist
debiet (m3/h)
Capaciteit van de
back-upverwarming
Bedradingsspecificatie
(mm2) - voeding
back-upverwarming
* Met back-upverwarming
De standaardversie bevat geen back-upverwarming, maar deze kan als optie worden toegevoegd voor specifieke apparaten.
2,5-4 2,5-4
2,5-4 2,5-4 2,5-4 2,5-4 2,5-4 2,5-4 2,5-4 2,5-4 2,5-4 2,5-4
0,4 0,4 0,4 0,4 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7
4-6 4-6
6-10 6-10
6-10 2,5-4
2,5-4
2,5-4
Y-vormige zeef 4-6 kW: G 1”
8-16 kW: G 1 1/4”
1
10
Apparaten van 8-16 kW zijn afgebeeld. Voor alle apparaten geldt hetzelfde principe.
OPMERKING
2.3 Uitpakken
2.4 Accessoires van de unit
Accessoires van de unit
Naam Afbeelding Aantal Specificatie
Voor de doos met accessoires, zie 2.4 Accessoires van de unit voor meer informatie.
➀ ➁
Holle plaat (ter bescherming, verwijder
deze na installatie van de unit)
Installatiehandleiding
(deze handleiding) 1 -
Handleiding
technische gegevens 1 -
Bedieningshandleiding 1 -
11
2.5 Transport
2.5.1 Afmetingen en barycentrum
Voor meer opties geleverd door de fabrikant, zie de INSTALLATIE-, BEDIENINGS- EN ONDERHOUDSHANDLEIDING
voor meer informatie.
Tiewrap 4
1 -
1 -
1 -
-
1
1 A
B
-
Bedrade controllerkast
10 m
Afvoerkoppeling
1
1
Thermistor
(warmwatertank,
waterdebiet zone 2 of
balanstank)
Energielabel
Hoekbeschermer
De onderstaande illustraties zijn voor 8-16 kW units. Het principe is hetzelfde voor apparaten van 4-6 kW. A, B en C
geven de locaties van het barycentrum aan.
C
A
MH
B
A
D
E
F
G
I J K LN
φ 32
Netwerk
bijbehorende leiding
1
Verlengkabel voor
T5 of T1B
12
LET OP
Verplaats de bovenstaande onderdelen na
installatie van de unit.
Het zwaartepunt van de unit en de haak
moeten in een rechte lijn in verticale richting
worden gehouden om overmatig kantelen te
voorkomen.
OPMERKING
2.6 Te verwijderen onderdelen
(mm)
2.5.2 Handmatig transport
2.5.3 Optillen
A
B
Risico op letsel door het tillen van een zwaar
gewicht.
Het tillen van te zware gewichten kan bijvoorbeeld
letsel aan de wervelkolom veroorzaken.
Let op het gewicht van de unit.
Laat de unit door vier personen optillen.
WAARSCHUWING
1. Houd rekening met de gewichtsverdeling tijdens
het transport. De unit is aanzienlijk zwaarder aan de
compressorzijde dan aan de ventilatormotorzijde.
(zie inhoud hierboven voor het barycenter)
2. Bescherm de behuizingsdelen tegen beschadiging.
Gebruik van hoekbeschermers onder de unit bij het
optillen.
3. Verwijder na transport de transportbanden.
4. Kantel de unit tijdens het transport niet in een hoek
groter dan 45°.
Gebruik hijsgereedschap met transportbanden of
een geschikte handtruck.
Apparaat op de pallet:
Steek de transportbanden op de juiste manier door
de gaten aan de linker- en rechterkant van de pallet.
Geen pallet onder de unit:
De transportbanden kunnen in daarvoor bestemde
hulzen aan het basisframe worden geplaatst. Gebruik
van hoekbeschermers onder de unit bij het optillen.
≥ 1000 mm
Hoekbeschermer
Model A
1-fase 4/6 kW
1-fase 8/10 kW
B C
1-fase 12/14/16 kW
3-fase 12/14/16 kW
333
360
415
415
528
550
715
715
210
234
200
200
717
865
865
865
91
129
129
129
D E G HF I J K L M N
De unit openen zie 6.1 Open het deksel van de
elektriciteitskast openen.
Voor 3-fase 12/14/16 kW
91
100
100
100
1299
1385
1385
1385
426
523
523
523
121
192
192
192
644
656
656
656
379
363
363
363
90
77
77
77
375
456
456
456
71
68
68
68
Verwijder de
transportsteun
13
TW_out uitgaande watertemperatuur
T4 buitentemperatuur
T5 DHW-tanktemperatuur
T4 buitentemperatuur
2.7 Werkingsbereik
In de koelmode werkt de unit bij een
buitentemperatuur van -5 tot 46°C.
TW_out
T4
5
-5
10
19
11 25 55
46
Werkingsbereik door de warmtepomp met mogelijke
beperking en beveiliging.
Maximale inlaatwatertemperatuurleiding voor de warmtepomp.
In de verwarmingsmodus werkt de unit bij een
buitentemperatuur van -25 tot 35°C
T1 temperatuur uitgaand water
T4 buitentemperatuur
T1
T4
-25
5
-20
-15
-10
-5
0
5
10
15
20
25
30
35
10 15 20 25 30 35 10 40 45 50 55 60 65 70 75
Werkingsbereik door de warmtepomp met mogelijke beperking en beveiliging.
Als de IBH/AHS-instelling geldig is, schakelt alleen IBH/AHS in;
Als de IBH/AHS-instelling ongeldig is, schakelt alleen de warmtepomp in en is de
werking van de warmtepomp tijdens het gebruik mogelijk beperkt en beveiligd.
Warmtepomp schakelt uit, alleen IBH/AHS schakelt in.
Maximale inlaatwatertemperatuurleiding voor de warmtepomp.
T5
T4
-25
5
-20
-15
-10
-5
0
5
10
15
20
25
30
35
40
10 15 20 25 30 35 10 40 45 50 55 60 65 70
46
Werkingsbereik door de warmtepomp met mogelijke beperking en beveiliging.
Als de TBH/IBH/AHS-instelling geldig is, schakelt alleen TBH/IBH/AHS in;
Als de TBH/IBH/AHS-instelling ongeldig is, schakelt alleen de warmtepomp in en is
de werking van de warmtepomp tijdens het gebruik mogelijk beperkt en beveiligd.
Warmtepomp schakelt uit, alleen TBH/IBH/AHS schakelt in.
T1
T4
-25
5
-20
-15
-10
-5
0
5
10
15
20
25
30
35
40
10 15 20 25 30 35 10 40 45 50 55 60 65 70 75
46
Werkingsbereik door de warmtepomp met mogelijke beperking en beveiliging.
Als de IBH/AHS-instelling geldig is, schakelt alleen IBH/AHS in;
Als de IBH/AHS-instelling ongeldig is, schakelt alleen de warmtepomp in en is de
werking van de warmtepomp tijdens het gebruik mogelijk beperkt en beveiligd.
Warmtepomp schakelt uit, alleen IBH/AHS schakelt in.
T1 temperatuur uitgaand water
T4 buitentemperatuur
In de DHW-mode werkt de unit bij een
buitentemperatuur van -25 tot 46°C
14
2.8 Hydraulische module
4/6 kW unit met back-upverwarming (optioneel)4/6 kW unit zonder back-upverwarming
8-16 kW unit zonder back-upverwarming 8-16 kW unit met back-upverwarming (optioneel)
3
4
1
7
2
4
9
6
8
7
11
10
12
7
8
5.4
5.5
9
9
2
11
8
10
12
8
12
10
1
1
4
6
7
3
9
1
3
3
11
10
12
Assemblage-unit
Code
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Automatische
ontluchtingsventiel
Back-upverwarming
(optioneel)
Expansievat
Koelgasleiding
Temperatuursensor
Koelvloeistofleiding
Stroomschakelaar
Pomp
Platenwarmtewisselaar
Wateruitlaatleiding
Overdrukklep
Waterinlaatleiding
Uitleg
Verwijdert automatisch de resterende lucht uit het watercircuit.
Zorgt voor extra verwarmingscapaciteit wanneer de verwarmingscapaciteit van de
warmtepomp onvoldoende is vanwege de lage buitentemperatuur en beschermt de
externe waterleidingen tegen bevriezing.
Houdt de watersysteemdruk in evenwicht
Vier temperatuursensoren bepalen de water- en koelmiddeltemperatuur op verschillende
punten in het watercircuit: 5.1-T2B, 5.2-T2, 5.3-T1 (optioneel), 5.4-TW_out en 5.5-TW_in
Detecteert de waterdebiet om de compressor en waterpomp te beschermen bij
onvoldoende waterdebiet.
Circuleert water door het watercircuit.
Voert warmte van het koelmiddel af naar het water.
Voorkomt overmatige waterdruk door bij een druk van 3 bar te openen en het water
af te voeren uit het watercircuit.
/
/
/
/
15
3 VEILIGHEIDSZONE
De specifieke veiligheidszone is afhankelijk
van de omgeving van de buitenunit.
Onderstaande veiligheidszones zijn
weergegeven bij een verticale installatie.
Deze veiligheidszones gelden ook voor
andere installatietypes.
OPMERKING
Het koelmiddelcircuit in de buitenunit bevat gemakkelijk
ontvlambaar koelmiddel van veiligheidsgroep A3, zoals
beschreven in ISO 817 en ANSI/ASHRAE-standaard
34. Daarom is er een veiligheidszone gedefinieerd in de
directe omgeving van de buitenunit. Houd er rekening
mee dat dit koelmiddel een hogere dichtheid heeft dan
lucht. In geval van een lek kan het ontsnappende
koelmiddel in de buurt van de aarde worden verzameld.
De volgende omstandigheden moeten vermeden
worden binnen de veiligheidszone:
Openingen in gebouwen zoals ramen, deuren,
lichtkokers en ramen van platte daken;
Openingen voor buitenlucht en afvoerlucht van
ventilatie- en airconditioningsystemen;
Grenzen van eigendommen, naburige
eigendommen, voetpaden en opritten;
Pompschachten, inlaten van afvalwatersystemen,
afvoerleidingen en afvalwaterschachten, enz;
Andere hellingen, troggen, kuilen en schachten;
Elektrische huisaansluitingen;
Elektrische systemen, stopcontacten, lampen en
lichtschakelaars; sneeuwval van daken.
Breng geen ontstekingsbronnen in de veiligheidszone:
Open vlammen of brandergaas.
Grillplaten.
Gereedschap dat vonken produceert.
Elektrische apparaten die niet vrij zijn van
ontstekingsbronnen, mobiele apparaten met
geïntegreerde batterijen (zoals mobiele telefoons en
fitnesshorloges).
Voorwerpen met een temperatuur van meer dan
360°C.
Vrijstaande plaatsing van de buitenunit
Plaatsing van de buitenunit voor een buitenmuur
Plaatsing van de buitenunit in een hoek, links
A Veiligheidszone
A Veiligheidszone
1000 mm
A
A
≥ 300 mm
1000 mm
2400 mm
3400 mm
2400 mm
2900 mm
300 mm
500 mm
500 mm
500 mm
1800 mm
A
A
B
C
C
D
E
D
E
F
F
F
G
X(X<A)
Muurhoogte onbegrensd
I
H
H
C
Algemeen
Obstakel over de bovenkant
Geen obstakel over de bovenkant
(mm)
4-10 kW
D
E
F
≥500
≥500
≥300
G
H
I
≥500
≥500
≥500
A
B
C
Hoogte unit + B
≥100*
≥1000
D
E
F
≥500
≥500
≥300
G
H
I
≥500
≥500
≥500
A
B
C
Hoogte unit + B
≥100*
≥1500
12-16 kW
16
* Houd bij koud weer rekening met sneeuw op de grond. Raadpleeg 4.4 In koude klimaten voor meer informatie.
Raadpleeg de INSTALLATIE-, BEDIENINGS- EN ONDERHOUDSHANDLEIDIING voor de installatieafstand
van cascade-toepassingen.
4 INSTALLATIE VAN DE UNIT
LET OP
Let op het condensaat wanneer u de
rubberen stop van het extra afvoeropening
verwijdert.
Zorg ervoor dat het condensaat goed
wordt afgevoerd. Verzamel en leid het
condensaat dat van de onderkant van de unit
kan druppelen naar een afvoerbak. Voorkom
dat er water op de vloer druppelt en dat er
slipgevaar ontstaat, vooral in de winter.
Voor koude klimaten is het sterk aan te
raden een bandverwarming te installeren om
schade aan de unit door bevriezing van het
afvoerwater bij een lage afvoersnelheid te
voorkomen.
Verzamel en leid het condensaat dat van
de onderkant van de unit kan druppelen naar
een afvoerbak.
Voorkom dat er water op de vloer druppelt
en dat er slipgevaar ontstaat, vooral in de winter.
17
Installatie op een zachte ondergrond
Raadpleeg bij installatie op een zachte ondergrond
(zoals een gazon of aarde) de INSTALLATIE-,
BEDIENINGS- EN ONDERHOUDSHANDLEIDING
voor de voorbereidingen die aanbevolen zijn voor de
fundering.
Installatie op een vaste ondergrond
Afvoerkoppeling
Raadpleeg bij installatie op een vaste ondergrond
(zoals een betonnen ondergrond) de INSTALLATIE-,
BEDIENINGS- EN ONDERHOUDSHANDLEIDING
voor de voorbereidingen die aanbevolen zijn voor de
fundering.
Montage van de unit
Installatie met fundering: Bevestig de unit met
funderingsbouten. (Er zijn zes Φ 10 expansiebouten,
moeren en sluitringen nodig, die ter plaatse geleverd
worden). Schroef de funderingsbouten tot een diepte
van 20 mm in de fundering.
Installatie zonder fundering: Installeer de juiste
anti-trilelementen en stel de unit waterpas.
Installatie met fundering
4.1 Voorwaarden voor installatie
4.2 Fundering en installatie van de unit
(installatie op een ondergrond)
4.3 Drainage
4.3.1 Positie afvoeropening
4.3.2 Drainagelay-out (installatie op
een ondergrond)
De unit kan op de grond of op een plat dak geïnstalleerd
worden. Installatie op een schuin dak is niet toegestaan.
Raadpleeg de INSTALLATIE-, BEDIENINGS- EN
ONDERHOUDSHANDLEIDING voor installatie op
een plat dak.
4/6 kW
Afvoeropening
a - Afvoerkoppeling (kunststof, Pagoda-aansluiting, 1")
b - Afvoerslang (lokaal te voorzien)
8/10/12/14/16 kW
Anti-trilelement
Afvoeropening
De afvoeropening is
afgedicht met een
rubberen stop. Als het
kleine afvoeropening
niet aan de
drainagevoorwaarden
kan voldoen, kan in
plaats daarvan het
grote afvoeropening
worden gebruikt.
90°
18
Installatie op een zachte ondergrond
Condensaat afvoeren naar een grindbed
Om te voorkomen dat het condensaat bevriest, moet de zelfregulerende verwarmingskabel (lokaal te
voorzien) via de condensaatafvoer in de standleiding worden geleid.
OPMERKING
Zorg er bij alle installatietypes voor dat eventueel condensaat dat zich ophoopt, in een vorstvrije ruimte
wordt afgevoerd.
Om te voorkomen dat het condensaat bevriest, kan zelfregulerende verwarmingskabel (lokaal te
voorzien) via de condensaatafvoer in de standleiding worden geleid.
OPMERKING
Bij installatie op een ondergrond moet het condensaat via een standleiding in een grindbed worden afgevoerd dat
zich in een vorstvrije ruimte bevindt.
Installatie op een vaste ondergrond
Leid de condensatieleiding naar een riool, pompput of zinkput.
De afvoerleiding moet in een voldoende groot grindbed lopen, zodat het condensaat vrij weg kan sijpelen.
Raadpleeg de HANDLEIDING INSTALLATIE, BEDIENING EN ONDERHOUD voor meer informatie.
100 mm
100 mm
4.4 In koude klimaten
Aanbevolen wordt om de unit met de achterkant tegen de muur te plaatsen.
Installeer een overkapping aan de zijkant boven de unit om zijdelingse sneeuwval bij extreme weersomstandigheden
te voorkomen.
Installeer een hoge sokkel of bevestig de unit aan de muur om een behoorlijke vrije ruimte (minstens 100 mm) te
bewaren tussen de unit en sneeuw.
Luifel of vergelijkbaar
Sokkel bij installatie op een ondergrond
19
5 HYDRAULISCHE INSTALLATIE
LET OP
Een onjuiste richting van de wateruitlaat en -inlaat kan storingen in de unit veroorzaken.
Oefen geen overmatige kracht uit bij het aansluiten van de op de site geleverde leidingen en zorg ervoor
dat de leidingen goed uitgelijnd zijn. Vervorming van de waterleiding kan storingen in de unit veroorzaken.
In het geval van kunststof leidingen, moet u ervoor zorgen dat deze volledig zuurstofdicht zijn
volgens DIN 4726.
De verspreiding van zuurstof in de leidingen kan leiden tot overmatige corrosie.
OPMERKING
5.1 Voorbereidingen voor installatie
5.2 Aansluiting watercircuit
Minimaal watervolume
Controleer dat het totale watervolume in de installatie minstens 40 liter bedraagt, exclusief het interne watervolume
van de buitenunit.
Minimum debiet
Controleer dat het minimale debiet in de installatie onder alle omstandigheden gegarandeerd is. Dit minimale debiet
is vereist tijdens ontdooien/back-upverwarming.
1) Sluit het Y-vormige filter aan op de waterinlaat van de unit en dicht de aansluiting af met schroefdraadtape. (Om
toegang te krijgen tot het Y-vormige filter voor reiniging, kan een verlengleiding worden aangesloten tussen het filter
en de waterinlaat, afhankelijk van de veldomstandigheden)
2) Sluit de ter plaatse geleverde leiding aan op de wateruitlaat van de unit.
3) Sluit de uitlaat van de veiligheidsklep aan op een slang met een geschikte maat en lengte, en leid de slang naar de
condensaatafvoer, zoals aangegeven in 4.3.2.
4-6 kW
Raadpleeg de INSTALLATIE-, BEDIENINGS- EN ONDERHOUDSHANDLEIDING voor meer informatie.
Unit
4-10 kW
12-16 kW
Minimaal vereist debiet
0,40 m3/h
0,70 m3/h
8-16 kW
a
b
c
d
e
f
g
WATERUITVOER (aansluiting met schroeven, mannelijk, 1" voor 4/6 kW-apparaten en 1 1/4" voor 8-16 kW-apparaten)
WATERINVOER (aansluiting met schroeven, mannelijk, 1" voor 4/6 kW-apparaten en 1 1/4" voor 8-16 kW-apparaten)
Y-zeef (meegeleverd) (2 schroeven voor aansluiting, vrouwelijk, 1" voor 4/6 kW-apparaten en 1 1/4" voor
8-16 kW-apparaten)
Schroefdraadtape
Verlengleiding (aanbevolen, lengte afhankelijk van de veldomstandigheden)
Uitlaat veiligheidsklep (slang, φ16 mm)
Afvoerslang (ter plaatse geleverd)
20
Het isolatiemateriaal moet een
brandwerendheidsklasse B1 of hoger hebben
en voldoen aan alle geldende voorschriften.
Het warmtegeleidingsvermogen van het
afdichtingsmateriaal moet lager zijn dan
0,039 W/mK.
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
De installatie van het Y-vormige filter bij
de waterinlaat is verplicht.
Let op de juiste stroomrichting van het
Y-vormige filter.
Ontluchtingskranen moeten op hoge
punten van het systeem geïnstalleerd worden.
Afvoerkranen moeten op lage punten
van het systeem geïnstalleerd worden.
OPMERKING
Controleer 5.7 Water voor de
waterkwaliteitseisen voordat u het met water
vult. Pompen en kleppen kunnen vastlopen
als gevolg van een slechte waterkwaliteit.
OPMERKING
De waterdruk varieert met de watertemperatuur
(hogere druk bij hogere watertemperatuur).
Houd de waterdruk altijd boven 0,3 bar om te
voorkomen dat er lucht in de ringleiding komt.
5.6.1 Beveiligd door software
5.3 Watercircuit vullen met water
Warm water
Overige
Zie voor de installatie van de warmwatertank (ter
plaatse geleverd) de specifieke handleiding van de
warmwatertank.
De aanbevolen dikte van het afdichtingsmateriaal
wordt hieronder aangegeven.
Sluit de watertoevoer aan op de vulklep en open
het klep. Volg de geldende voorschriften.
Zorg ervoor dat de automatische ventilatieklep
open staat.
Zorg voor een waterdruk van ca. 2,0 bar.
Verwijder de lucht in de ringleiding zoveel mogelijk
met behulp van de ontluchtingsventielen. Lucht in het
watercircuit kan leiden tot storingen in de elektrische
back-upverwarmer.
De software is uitgerust met specifieke functies om
het hele systeem met behulp van de warmtepomp en
de back-upverwarming (indien aanwezig) tegen
bevriezing te beschermen.
Als de temperatuur van de waterdebiet in het
systeem tot een bepaalde waarde daalt, zal de unit
het water verwarmen met behulp van de
warmtepomp, elektrische verwarmingslint of
back-upverwarming.
De antivriesfunctie wordt alleen ingeschakeld
wanneer de temperatuur tot een bepaalde waarde stijgt.
5.4 De warmwatertank vullen met
water
Zie de specifieke handleiding van de warmwatertank.
5.5 Waterleidingisolatie
5.6 Vorstbescherming
Het volledige watercircuit, inclusief alle leidingen, moet
geïsoleerd worden om condensatie tijdens koelbedrijf,
vermindering van verwarmings- en koelvermogen en
bevriezing van de buitenwaterleidingen in de winter te
voorkomen.
Maximale waterdruk 3 bar
Zet de zwarte plastic
bedekking/kap niet vast op
het ontluchtingsventiel
bovenaan de unit wanneer
het systeem actief is. Open
de ventilatieklep en draai
deze minstens 2 volledige
slagen tegen de wijzers van
de klok in om lucht uit het
systeem te laten
ontsnappen.
Leidinglengte (m) tussen de
unit en het aansluitapparaat
Minimale
isolatiedikte (mm)
< 20
20~30
30~40
40~50
19
32
40
50
21
LET OP
Ethyleenglycol en propyleenglycol zijn giftig.
LET OP
Glycol kan het systeem aantasten. Wanneer
ongeremd glycol in contact komt met
zuurstof, wordt het zuur. Dit corrosieproces
wordt versneld door koper en hoge
temperaturen. De zure ongeremde glycol
tast metalen oppervlakken aan en vormt
galvanische corrosiecellen die ernstige
schade aan het systeem kunnen
veroorzaken. Daarom is het belangrijk om
deze stappen te volgen:
Laat een gekwalificeerde vakman het
water op de juiste manier behandelen;
Kies een glycol met corrosieremmers om
de zuren die gevormd worden door de
oxidatie van glycolen af te remmen;
Gebruik geen autoglycol omdat de
corrosieremmers daarvan een beperkte
levensduur hebben en silicaten bevatten die
het systeem kunnen verontreinigen of
blokkeren;
Gebruik geen gegalvaniseerde leidingen in
glycolsystemen omdat dergelijke leidingen
kunnen leiden tot neerslaan van bepaalde
bestanddelen in de corrosieremmer van het
glycol.
LET OP
Als de stroom uitvalt, kunnen
bovenstaande functies de apparaten niet
beschermen tegen bevriezing. Laat de unit
daarom altijd ingeschakeld.
Als de stroomtoevoer naar de unit voor
langere tijd wordt uitgeschakeld, moet het
water in de leiding van het systeem worden
afgetapt om schade aan de unit en het
leidingsysteem door bevriezing te voorkomen.
Glycol absorbeert vocht uit de omgeving,
dus het is belangrijk om te voorkomen dat
glycol aan de lucht wordt blootgesteld. Als u
glycol onbedekt laat liggen, neemt het
watergehalte toe, waardoor de
glycolconcentratie daalt en hydraulische
onderdelen kunnen bevriezen. Om dit te
voorkomen, moet u voorzorgsmaatregelen
nemen en de blootstelling van glycol aan de
lucht tot een minimum beperken.
OPMERKING
De vereiste concentratie kan variëren
afhankelijk van het gebruikte type glycol.
Vergelijk de vereisten ALTIJD aan de hand
van de onderstaande tabel met de
specificaties van de fabrikant van de glycol.
Voldoe zo nodig aan de gestelde vereisten
door fabrikant van de glycol.
De toegevoegde concentratie glycol mag
NOOIT hoger zijn dan 35%.
Als de vloeistof in het systeem bevroren
is, kan de pomp NIET starten. Houd er
rekening mee dat alleen voorkomen dat het
systeem barst, niet kan voorkomen dat de
vloeistof in het systeem bevriest.
Als het water in het systeem blijft
stilstaan, is de kans groot dat het bevriest en
het systeem beschadigd raakt.
OPMERKING
Soorten glycol
De soorten glycol die gebruikt kunnen worden,
hangen af van het feit of het systeem een
warmwatertank bevat:
Vereiste concentratie van glycol
De vereiste concentratie van glycol hangt af van de
laagste verwachte buitentemperatuur en of u het
systeem wilt beschermen tegen barsten of
bevriezing. Meer glycol is nodig om bevriezing van
het systeem te voorkomen.
Voeg glycol toe volgens de onderstaande tabel.
Bescherming tegen barsten: Glycol kan
voorkomen dat de leidingen barsten, maar kan niet
voorkomen dat de vloeistof in de leidingen bevriest.
Bescherming tegen bevriezing: Glycol kan
voorkomen dat de vloeistof in de leidingen bevriest.
(a) Propyleenglycol, inclusief de benodigde remmers,
valt in categorie III volgens EN1717.
5.6.2 Beschermd door glycol
Glycol verlaagt het vriespunt van water.
Laagste verwachte
buitentemperatuur
Voorkomen
van barsten
Voorkomen
van bevriezing
-5°C
-10°C
-15°C
-20°C
-25°C
-30°C
10%
15%
20%
25%
30%
35%
15%
25%
35%
N.v.t.
N.v.t.
N.v.t.
Indien
Het systeem bevat een
warmwatertank
Het systeem bevat
GEEN warmwatertank
Dan
Gebruik alleen
propyleenglycol (a)
Zowel propyleenglycol
(a) als ethyleenglycol
kan worden gebruikt
22
Door glycol aan het watercircuit toe te voegen,
wordt het maximaal toegestane watervolume van
het systeem verlaagd. Zie de INSTALLATIE-,
BEDIENINGS- EN ONDERHOUDSHANDLEID-
ING voor meer informatie.
OPMERKING
5.7 Water
Gevaar voor materiële schade door
verwarmingswater van slechte kwaliteit.
Zorg ervoor dat het verwarmingswater
van voldoende kwaliteit is.
OPMERKING
Verwarmingswater/vul- en suppletiewater vullen
en bijvullen
Controleer de kwaliteit van het verwarmingswater
voordat u de installatie vult of bijvult.
De vulling en het suppletiewater controleren
Meet de hardheid van het vul- en suppletiewater
voordat u de installatie vult.
De kwaliteit van het verwarmingswater controleren
1)Neem een beetje water uit het verwarmingscircuit.
2)Controleer hoe het verwarmingswater eruit ziet.
Als wordt vastgesteld dat het verwarmingswater
bezinksel bevat, moet u de installatie ontsmetten.
3) Gebruik een magneetstaafje om te controleren of
het verwarmingswater magnetiet (ijzeroxide) bevat.
Als u vaststelt dat het magnetiet bevat, reinigt u de
installatie en neemt u geschikte corrosieremmende
maatregelen, of installeert u een magnetietafscheider.
4) Controleer de pH-waarde van het verwijderde
water bij 25 °C.
Als de waarde onder 8,2 of boven 10,0 ligt, reinigt
u de installatie en behandelt u het verwarmingswater.
Zorg ervoor dat er geen zuurstof in het
verwarmingswater kan komen.
OPMERKING
Het vul- en suppletiewater behandelen
Neem alle toepasselijke nationale voorschriften
en technische regels in acht bij het behandelen van
het vul- en suppletiewater.
Voor zover de nationale voorschriften en technische
regels geen strengere eisen stellen, geldt het
volgende:
U moet het verwarmingswater in de volgende
gevallen behandelen.
Als de totale hoeveelheid vul- en suppletiewater
tijdens de levensduur van de installatie drie keer de
nominale waarde van de verwarmingsinstallatie
overschrijdt of
Als niet aan de richtwaarden in de volgende tabel
wordt voldaan of
Als de pH-waarde van het verwarmingswater
kleiner dan 8,2 of groter dan 10,0 is.
Geldigheid: Denemarken of Zweden
Totale
verwarm-
ingsver-
mogen
Waterhardheid bij specifiek systeemvolume1)
≤20 l/kW >20 l/kW en
≤50 l/kW
kW °dH °dH mol/m3
<50 < 16,8 < 3 11,2 2 0,11
11,2 2 8,4 1,5 0,11
8,4 1,5 0,11 0,02 0,11
>600
<50
>50 en
≤200
>200 en
≤600
>600
<50
>50 en
≤200
>200 en
≤600
>600
0,11 0,02 0,11 0,02 0,11
1) Nominale capaciteit in liters/verwarmingsvermogen; bij
systemen met meerdere ketels moet het kleinste afzonderlijke
verwarmingsvermogen worden gebruikt.
1) Nominale capaciteit in liters/verwarmingsvermogen; bij
systemen met meerdere ketels moet het kleinste afzonderlijke
verwarmingsvermogen worden gebruikt.
Geldigheid: Groot Brittannië
>50 l/kW
kW ppm
CaCO3
mol/m3ppm
CaCO3
mol/m3ppm
CaCO3
mol/m3
< 300 < 3 200 2 2 0,02
200 2 150 1,5 2 0,02
150 1,5 2 0,02 2 0,02
2 0,02 2 0,02 2 0,02
Geldigheid: Finland of Noorwegen
>50 l/kW
kW mg
CaCO3/l mol/m3mol/m3mol/m3
< 300 < 3 200 2 2
200 2 150 1,5 2
150 1,5 2 0,02 2 0,02
2 0,02 2 0,02 2
1) Nominale capaciteit in liters/verwarmingsvermogen; bij
systemen met meerdere ketels moet het kleinste afzonderlijke
verwarmingsvermogen worden gebruikt.
≤20 l/kW >20 l/kW en
≤50 l/kW
>50 en
≤200
>200 en
≤600
Waterhardheid bij specifiek systeemvolume1)
Totale
verwarm-
ingsver-
mogen
≤20 l/kW >20 l/kW en
≤50 l/kW >50 l/kW
0,02
0,02
0,02
Waterhardheid bij specifiek systeemvolume1)
Totale
verwarm-
ingsver-
mogen
mol/m3
mol/m3°dH
0,02
0,02
0,02
0,02
mg
CaCO3/l
mg
CaCO3/l
23
6 ELEKTRISCHE INSTALLATIE
GEVAAR
Gevaar voor elektrocutie.
WAARSCHUWING
Het apparaat moet geïnstalleerd worden in
overeenstemming met de nationale
bedradingsvoorschriften.
Volg het elektrische aansluitschema voor de
elektrische bedrading dat zich op de achterkant
van de kap van de elektriciteitskast bevindt.
Dit apparaat heeft een aardaansluiting voor
functionele doeleinden.
Zorg ervoor dat u de benodigde zekeringen of
stroomonderbrekers installeert. Er moet een
all-polige hoofdschakelaar met een
contactscheiding van ten minste 3 mm in alle
polen in de vaste bedrading worden aangesloten.
Bedrijfsstroom en draaddiameter
Raadpleeg de INSTALLATIE-, BEDIENINGS- EN
ONDERHOUDSHANDLEIDING voor meer
informatie.
Raadpleeg de INSTALLATIE-, BEDIENINGS- EN
ONDERHOUDSHANDLEIDING voor meer praktische
instructies.
Volg de onderstaande instructies om toegang te
krijgen tot de unit voor installatie en onderhoud.
6.3 Elektrische bedrading
6.1 Het deksel van de
elektriciteitskast openen
6.2 Lay-out van de achterplaat
voor bedrading
Gevaar voor elektrocutie.
Gevaar voor verbranding.
De onderstaande illustraties zijn gebaseerd
op eenheden van 8-16 kW. Het principe is
hetzelfde voor apparaten van 4-6 kW.
Bewaar de schroeven goed voor later
gebruik.
OPMERKING
14x
4-6 kW
8-16 kW
Voor hoogspanningskabels.
Voor laagspanningskabels.
Veiligheidsklepafvoer.
①②③
WAARSCHUWING
6x
24
Gebruik een ronde krimpklem voor
aansluiting op het klemmenbord van de
voeding. Als deze niet beschikbaar is,
raadpleegt u de INSTALLATIE-, BEDIENINGS-
EN ONDERHOUDSHANDLEIDING voor meer
informatie.
Het model van het netsnoer is H05RN-F
of H07RN-F.
Onderstaande illustraties zijn voor
3-fasige apparaten. Het principe is hetzelfde
voor 1-fase apparaten.
Onderstaande illustraties zijn voor
apparaten met een back-upverwarming.
Raadpleeg de INSTALLATIE-, BEDIENINGS-
EN ONDERHOUDSHANDLEIDING voor meer
illustraties.
OPMERKING
OPMERKING
6.4.1 Bedrading van hoofdvoeding
6.4.2 Bedrading van de
back-upverwarming (optioneel)
Aanhaalmomenten
6.4 Aansluiting van de voeding
Item Aanhaalmoment (N·m)
M4 (voedingsklem, klem
elektrische
bedieningspaneel)
M4 (geaard)
1,2 tot 1,4
1,2 tot 1,4
Voeding
back-upverwarming
Hoofdvoeding
L1
L2
L3
N
A
A
B
B
Type
back-up-
verwarming
Maximale
circuitstroom
(A)
Voeding
Minimale
draadgrootte
(mm2)
(2+PE) x(2,5-4)
(3+PE) x(2,5-4)
3 kW
9 kW
220-240 V~ 50 Hz
380-415 V 3N~ 50 Hz
13,5
13,5
Raadpleeg de bovenstaande afbeelding voor de bedrading.
L1
L2
L3
Unit
380-415 V
3 N~50 Hz
220-240 V~
50 Hz
Voeding
L1 L2 L3 N
L1
L2
L3
Lekbeveiligingsschakelaar moet worden
geïnstalleerd.
Maximale
circuitstroom
(A)
16
16
20
20
31
31
31
11
11
11
(2+PE) x (2,5-4)
(2+PE) x (2,5-4)
(2+PE) x (4-6)
(2+PE) x (4-6)
(2+PE) x (6-10)
(2+PE) x (6-10)
(2+PE) x (6-10)
(4+PE) x (2,5-4)
(4+PE) x (2,5-4)
(4+PE) x (2,5-4)
Minimale
draadgrootte (mm
2
)
4 kW
6 kW
8 kW
10 kW
12 kW
14 kW
16 kW
12 kW
3PH
14 kW
3PH
16 kW
3PH
25
De poort levert het besturingssignaal aan de lading.
Twee soorten poorten voor besturingssignalen:
Type 1: droge contactor zonder spanning.
Type 2: De poort levert het signaal met een
spanning van 220 V-240 V~ 50 Hz.
LET OP
Om er zeker van te zijn dat de unit
volledig geaard is, moet u altijd de voeding
van de back-upverwarming en de
aardingskabel aansluiten.
Dit apparaat dat een 1-fasige
back-upverwarming van 3 kW aansluit, kan
alleen worden aangesloten op een voeding
met een systeemimpedantie van maximaal
0,465 Ω. Raadpleeg zo nodig uw nutsbedrijf
voor informatie over systeemimpedantie.
Als de stroom van de belasting kleiner is
dan 0,2 A, kan de belasting rechtstreeks op
de poort worden aangesloten. Als de stroom
van de belasting groter dan of gelijk aan 0,2 A
is, moet de AC-contactor op de belasting
worden aangesloten.
Onderstaande illustraties zijn voor
3-fasige apparaten. Het principe is hetzelfde
voor 1-fase apparaten.
Onderstaande illustraties zijn gebaseerd
op apparaten met een back-upverwarming.
OPMERKING
Raadpleeg de INSTALLATIE-, BEDIENINGS-
EN ONDERHOUDSHANDLEIDING voor de
installatielocaties van SV1, SV2 en SV3.
OPMERKING
Dit deel is alleen van toepassing op
basisunits (zonder back-upverwarming). Voor
aangepaste apparaten (met een
back-upverwarming) mag de hydraulische
module niet worden aangesloten op een
extra warmtebron, aangezien er een interval
back-upverwarming in de unit aanwezig is.
6.5.1 Bedrading van extra
warmtebronregeling (AHS)
6.5.2 Bedrading van 3-wegkleppen SV1,
SV2 en SV3
SV1:
6.5 Aansluiting van andere
componenten
L-N spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Minimale draadgrootte (mm2)
Signaaltype regelpoort
220-240 VAC
0,2
0,75
Type 1
KM1
ZEKERING
Voeding
7 5 3 1 A1
A2
2468
L
N
Extra warmtebron
1 2
AHS1 AHS2
CN11
SV1
34
17
34
1ON 1OFF
17
C1
CN11
OPMERKING
De bedrading tussen de schakelkast en de achterplaat
wordt getoond in 6.4.1 Bedrading van de hoofdvoeding.
26
C1 is voor de geneutraliseerde lijn.
OPMERKING
SV2:
SV3:
Zone 2 pomp P_c:
6.5.3 Bedrading van extra pompen
SV2
5 618
56
2ON 2OFF
18
C1
CN11
SV3
7 8
19
78
3ON 3OFF
19
C1
CN11
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Minimale draadgrootte (mm2)
Signaaltype regelpoort
220-240 VAC
0,2
0,75
Type 2
KM2
Voeding
7 5 3 1 A1
A2
2468
9
P_c
20
C1
CN11
27
Extra circulatiepomp P_o:
Pomp voor zonne-energie P_s:
DHW-leidingpomp P_d:
6.5.4 Bedrading van alarm- of
ontdooisysteem (P_x)
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Minimale draadgrootte (mm2)
Signaaltype regelpoort
220-240 VAC
0,2
0,75
Type 2
KM3
Voeding
7 5 3 1 A1
A2
2468
10
P_0
21
C1
CN11
KM4
Voeding
7 5 3 1 A1
A2
2468
11
P_s
22
C1
CN11
KM5
Voeding
7 5 3 1 A1
A2
2468
12
P_d
23
C1
CN11
KM6
Voeding
7 5 3 1 A1
A2
2468
23 24
C1
CN11 P_x
Alarm of Ontdooi
28
MCO: Handmatige reset thermische beveiliging
ATC Automatische reset thermische beveiliging
OPMERKING
Dit is een optioneel onderdeel. Zie voor meer
informatie de INSTALLATIE-, BEDIENINGS-
EN ONDERHOUDSHANDLEIDING en de
installatiehandleiding van de externe IBH box.
OPMERKING
Voor 3 kW IBH:
Voor 9 kW IBH:
6.5.5 Bedrading van de
boosterverwarming tank (TBH)
6.5.6 Bedrading van externe IBH-box
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Minimale draadgrootte (mm2)
Signaaltype regelpoort
220-240 VAC
0,2
0,75
Type 2
KM7
Voeding
7 5 3 1 A1
A2
2468
ATCO
MCO
TBH
13
TBH C1 CN11
16
15
IBH1 C1 CN11
17
14 15 16 17
IBH2 IBH1 C1 C1 CN11
Externe IBH box
Externe IBH box
29
De unit zendt alleen een ON/OFF-signaal
naar de verwarming.
IBH2 kan niet onafhankelijk worden
bedraad.
OPMERKING
De kamerthermostaat moet laagspanning
hebben.
OPMERKING
6.5.7 Bedrading van kamerthermostaat (RT)
Kamerthermostaat (laagspanning): "POWER IN"
levert de spanning voor de RT.
Spanning
Maximale bedrijfsstroom (A)
Minimale draadgrootte (mm2)
Signaaltype regelpoort
220-240 VAC
0,2
0,75
Type 2
RT1
VERMOGEN IN
Methode A
CL
HT
COM
(Modus
instelregeling)
CN61 CN63 CN31 CN66
CL
COM
HT
VERMOGEN IN
RT1
Methode B
HT
COM
(Enkele zoneregeling)
CN61 CN63 CN31 CN66
COM
HT
CL
HT COM
RT1
VERMOGEN IN
RT2
VERMOGEN IN
Methode C
zone1 zone2
(Dubbele-
zoneregeling)
CN61 CN63 CN31 CN66
CL
COM
HT
30
De bedrading van de thermostaat moet
overeenkomen met de instellingen van de
gebruikersinterface. Zie 6.5.7 Bedrading van
kamerthermostaat (RT).
De voeding van het apparaat en de
kamerthermostaat moeten op dezelfde
neutrale lijn worden aangesloten.
Wanneer de kamerthermostaat niet op NEE
is ingesteld, kan de binnentemperatuursensor Ta
niet op GELDIG worden ingesteld.
Zone 2 kan alleen in de verwarmingsmodus
werken. Wanneer de koelmode is ingesteld op
de gebruikersinterface en zone 1 is UIT, sluit
"CL" in zone 2 en blijft het systeem nog steeds
"UIT". Voor de installatie moet de bedrading van
de thermostaten voor Zone 1 en Zone 2 correct
zijn.
OPMERKING
6.5.8 Bedrading van ingangssignaal
zonne-energie (laagspanning)
6.5.9 Bedrading van externe uitschakeling
De thermostaatkabel kan op drie manieren worden
aangesloten (zoals beschreven in bovenstaande
figuren) en de specifieke aansluitmethode hangt af van
de toepassing.
Methode A (Modus-instelregeling)
RT kan de verwarming en koeling afzonderlijk aansturen,
zoals de controller voor 4-leiding-FCU. Wanneer de
hydraulische module is aangesloten op de externe
temperatuurregelaar, wordt de KAMERTHERMOSTAAT
ingesteld op MODUS INGESTELD op de
gebruikersinterface:
A.1 Wanneer de unit een spanning van 230 VAC tussen
C en L1 detecteert, werkt het in de koelmode.
A.2 Wanneer de unit een spanning van 230 VAC detecteert
tussen H en L1, werkt het in de verwarmingsmodus.
A.3 Wanneer de unit een spanning van 0 VAC detecteert
voor beide zijden (C-L1 en H-L1), stopt het met werken
voor ruimteverwarming of -koeling.
A.4 Wanneer de unit een spanning van 230 VAC detecteert
voor beide zijden (C-L1 en H-L1), werkt het in de koelmode.
Methode B (regeling voor één zone)
RT geeft het schakelsignaal door aan de unit. De
KAMERTHERMOSTAAT is ingesteld op ÉÉN ZONE op
de gebruikersinterface:
B.1 Wanneer de unit een spanning van 230 VAC
detecteert tussen H en L1, wordt hij ingeschakeld.
B.2 Wanneer de unit een spanning van 0 VAC detecteert
tussen H en L1, wordt het uitgeschakeld.
Methode C (dubbele-zoneregeling)
De hydraulische module is aangesloten op twee
kamerthermostaten en KAMERTHERMOSTAAT is
ingesteld op DDUBBELE ZONE op de gebruikersinterface:
C.1 Wanneer de unit een spanning van 230 VAC
detecteert tussen H en L1, wordt zone1 ingeschakeld.
Wanneer de unit een spanning van 0 VAC detecteert
tussen H en L1, wordt zone1 uitgeschakeld.
C.2 Wanneer de unit een spanning van 230 VAC
detecteert tussen C en L1, wordt zone2 ingeschakeld
volgens de klimaattemperatuurcurve. Wanneer de unit
een spanning van 0 V detecteert tussen C en L1, wordt
zone2 uitgeschakeld.
C.3 Wanneer de spanning tussen H-L1 en C-L1 wordt
gedetecteerd als 0 VAC, wordt de unit uitgeschakeld.
C.4 Wanneer de spanning tussen H-L1 en C-L1
gedetecteerd wordt als 230 VAC, worden zowel zone1
als zone2 ingeschakeld.
SLUITEN: UITSCHAKELEN
CN61 CN63 CN31 CN66
S2S1
SLUITEN: UITSCHAKELEN
CN61 CN63 CN31 CN66
M1M2
31
OPMERKING
6.5.10 Bedrading van smart-grid
Gebruik tiewraps
6.6 Cascadefunctie
Zie de INSTALLATIE-, BEDIENINGS- EN
ONDERHOUDSHANDLEIDING.
Zie de INSTALLATIE-, BEDIENINGS- EN
ONDERHOUDSHANDLEIDING.
6.7 Aansluiting van andere
optionele componenten
De unit heeft een Smart Grid-functie en er zijn twee
poorten op de PCB om SG-signalen en EVU-signalen
aan te sluiten, zoals hieronder aangegeven:
SMART GRID
CN61 CN63 CN31 CN66
EVU SG
1) SG=AAN, EVU=AAN.
Als DHW-mode is ingesteld op beschikbaar:
De warmtepomp werkt eerst in DHW-mode.
Als TBH beschikbaar is ingesteld, zal als T5
kleiner is dan 69°C, de TBH geforceerd ingeschakeld
worden (de warmtepomp en TBH kunnen
tegelijkertijd werken.); als T5 groter is dan of gelijk
aan 70°C, zal de TBH uitgeschakeld worden. (DHW:
Domestic Hot Water (sanitair warm water); T5S is de
ingestelde temperatuur van de watertank).
Als TBH niet beschikbaar en IBH beschikbaar is
ingesteld voor de warmwatermodus, zal als T5
kleiner is dan 59°C, de IBH geforceerd worden
ingeschakeld (de warmtepomp en TBH kunnen
tegelijkertijd werken.); als T5 groter is dan of gelijk
aan 60°C, zal de IBH worden uitgeschakeld.
2) SG=UIT, EVU=AAN.
Als de DHW-mode beschikbaar is en de DHW-mode
is ingesteld op AAN:
De warmtepomp werkt eerst in DHW-mode.
Als TBH beschikbaar is ingesteld en de
DHW-mode is ingeschakeld, wordt de TBH
ingeschakeld als T5 kleiner is dan T5S-2 (de
warmtepomp en de IBH kunnen tegelijkertijd
werken.); Als T5 groter is dan of gelijk aan T5S+3,
wordt de TBH uitgeschakeld.
Wanneer TBH niet beschikbaar is ingesteld en
IBH beschikbaar is ingesteld voor de
warmwatermodus, als T5 kleiner is dan
T5S-dT5_ON, wordt de IBH ingeschakeld (De
warmtepomp en de IBH kunnen tegelijkertijd
werken.); Als T5 groter is dan of gelijk aan Min
(T5S+3,60), wordt de IBH uitgeschakeld.
3) SG=UIT, EVU=UIT.
De unit werkt naar behoren.
4) SG=AAN, EVU=UIT.
De warmtepomp, IBH en TBH worden onmiddellijk
uitgeschakeld.
Na de bedrading moet de huls worden
vastgezet met een tiewrap (accessoire).
32
7 INSTALLATIE VAN BEDRADE CONTROLLER
LET OP
7.1 Materialen voor installatie
7.2 Afmetingen
7.3 Bedrading
Neem de algemene instructies over bedrading in voorgaande hoofdstukken in acht.
De bedrade controller moet binnenshuis geïnstalleerd worden en uit de buurt van direct zonlicht
gehouden worden.
Houd de bedrade controller uit de buurt van ontstekingsbronnen, ontvlambare gassen, olie, waterdamp
en sulfidegassen.
Houd de bedrade controller op voldoende afstand van elektrische apparaten, zoals lampen, om
elektromagnetische storingen te voorkomen.
Het circuit van de bedrade afstandsbediening is een laagspanningscircuit. Sluit hem nooit aan op een
standaard 220 V/380 V circuit en plaats hem nooit in dezelfde bedradingsbuis als het circuit.
Gebruik indien nodig een aansluitblok om de signaaldraad te verlengen.
Gebruik geen megger om de isolatie van de signaaldraad na voltooiing van de aansluiting te controleren.
Controleer of de accessoiretas de volgende onderdelen bevat:
1
4
2
2
Voor wandmontage
Naam Aantal Opmerkingen
Bedrade controller
Kruiskopschroef, M4 x 25
4Voor wandmontage
Plastic steunbalk
Schroef met ronde kop, ST4 x 20
Montageschroef met ronde kop Voor montage op een 86-doos
Voor montage op een 86-doos
1
2
3
4
5
Nr.
21 mm
84 mm
46 mm
60 mm
46 mm
120 mm
120 mm
18 mm
E
A+
B- Modbus
Hydraulische module
A B X/HA E
Y/HB
T1 T2 E1 H1 H2
L1
X1/
D1
D2
E D
H1
H2
E_H
HB
X2/ HA
33
Monteer de bedrade controller alleen aan de wand, in plaats van ingebouwd, anders is onderhoud niet
mogelijk.
OPMERKING
Route
Bedrading aan onderkant naar buiten
Montage aan een muur (zonder 86-type doos)
Monteer de achterkant rechtstreeks met vier schroeven ST4 x 20 op de muur.
7.4 Montage
De maximale lengte van de communicatiedraad tussen de unit en de controller is 50 m.
Bedrading in de muur (met een 86-type doos) Bedrading in de muur (zonder 86-doos)
18 VDCIngangsspanning (HA/HB)
Draadgrootte
Draadtype
Draadlengte
0,75 mm2
2-kern beschermde getwiste aderpaarkabel
L1<50 m
Kabeluitgang
onderzijde
Aansluitopening
Elektriciteitskast
21 mm
84 mm
46 mm
60 mm
46 mm
Muuropening en
aansluitopening Diameter:
Φ8-Φ10
X1/
D1
D2
E D
H1
H2
E_H
HB
X2/ HA
Plaats van de
kabeluitgang aan
de onderkant DETAIL A
SCHAAL 2:1
34
Om te voorkomen dat er water in de bedrade afstandsbediening kan binnendringen, moet u tijdens het
bedraden de kabelverbindingen afdichten met klemmen en pluggen.
OPMERKING
Maak het voordeksel vast en bevestig het voordeksel op de juiste manier aan het achterdeksel, waarbij u de draad
tijdens de installatie niet vastklemt.
Montage aan een muur (met een 86-type doos)
Installeer de achterwand van een doos van het 86-type met twee M4 x 25 schroeven, en bevestig de doos aan de
muur met twee ST4 x 20 schroeven.
Pas de lengte van de plastic bout in de accessoiredoos aan om deze geschikt te maken voor installatie.
Bevestig het bodemdeksel van de bedrade controller aan de muur via de schroefbalk met kruiskopschroeven.
Zorg ervoor dat het bodemdeksel vlak op de muur zit.
Schroefgat op de muur; Gebruik twee schroeven
ST4 x 20 mm
Schroefgat op elektriciteitskast 86; Gebruik twee M4 x 25 mm
schroeven
Elektriciteitskast
Signaalschakeldraad
Sensor kan niet worden
beïnvloed door vocht
Signaalschakeldraad
35
Het te vast aandraaien van de schroef kan vervorming van de achterwand veroorzaken.
OPMERKING
Plug
Trap
Plug
Trap
GEVAAR
Gevaar voor elektrocutie.
Gevaar voor verbranding.
Aanhaalmoment 4,1 N·m
De onderstaande illustraties zijn voor 8-16 kW units. Het principe is hetzelfde voor apparaten van 4-6 kW.
OPMERKING
8 VOLTOOIING VAN DE INSTALLATIE
6x
14x
36
Bij vloerverwarming kan de vloer beschadigd raken als de temperatuur in korte tijd
sterk stijgt.
Vraag de aannemer om meer informatie.
OPMERKING
9 CONFIGURATIE
De unit moet geconfigureerd worden door een bevoegde installateur om te voldoen aan de installatieomgeving
(buitenklimaat, geïnstalleerde opties, enz.) en aan de eisen van de gebruiker.
Volg de onderstaande instructies voor de volgende stap.
Controleer de volgende items voordat u de unit inschakelt:
Controleer de volgende items nadat u de unit hebt ingeschakeld:
Meer foutcodes en storingsoorzaken vindt u in de INSTALLATIE-, BEDIENINGS- EN ONDERHOUDSHANDLEIDING.
9.1 Controleer vóór de configuratie
Veldbedrading: Zorg ervoor dat alle bedradingsaansluitingen in overeenstemming zijn met de
instructies in de INSTALLATIE-, BEDIENINGS- EN ONDERHOUDSHANDLEIDING.
Zekeringen, stroomonderbrekers of beveiligingsinrichtingen: Controleer de grootte en het type
volgens de instructies in de INSTALLATIE-, BEDIENINGS- EN ONDERHOUDSHANDLEIDING. Zorg
ervoor dat zekeringen of veiligheidsvoorzieningen niet worden omzeild.
De stroomonderbreker van de back-upverwarming: Zorg ervoor dat de stroomonderbreker van de
back-upverwarming in de schakelkast gesloten is (dit verschilt per type back-upverwarming). Zie het
aansluitschema.
De stroomonderbreker van de boosterverwarming: Controleer of de stroomonderbreker van de
boosterverwarming gesloten is (alleen van toepassing op apparaten met een optionele warmwatertank).
Interne bedrading: Controleer de bedrading en aansluitingen in de schakelkast op losse of
beschadigde onderdelen, inclusief de aardbedrading.
Montage: Controleer en zorg ervoor dat de unit en het waterleidingsysteem goed gemonteerd zijn om
waterlekkage, abnormale geluiden en trillingen tijdens het opstarten van de unit te voorkomen.
Beschadigde apparatuur: Controleer de onderdelen en leidingen in de unit op schade of vervorming.
Koelmiddellekkage: Controleer de binnenkant van de unit op koelmiddellekkage. Volg in geval van
koelmiddellekkage de relevante informatie in de "Veiligheidsmaatregelen".
Voedingsspanning: Controleer de spanning van de voeding. De spanning moet overeenkomen met de
spanning op het typeplaatje van de unit.
Ventilatieklep: Zorg ervoor dat de ventilatieklep open staat (minstens 2 slagen).
Afsluitklep: Controleer of de afsluitklep volledig open staat.
Plaatwerk: Controleer of al het plaatwerk van de unit goed gemonteerd is.
Bij het inschakelen van de unit wordt er niets weergegeven op de gebruikersinterface:
Controleer de volgende afwijkingen voordat u mogelijke foutcodes diagnosticeert.
- Probleem met de bedrading (voeding of communicatiesignaal).
- Defecte zekering op PCB.
Foutcode "E8" of "E0" wordt weergegeven op de gebruikersinterface:
- Er bevindt zich restlucht in het systeem.
- Het waterniveau in het systeem is onvoldoende.
Voordat u met de testrun begint, moet u ervoor zorgen dat het watersysteem en de tank gevuld zijn
met water en dat de lucht verwijderd is. Anders kan de pomp of het back-upverwarmingselement
(optioneel) beschadigd raken.
Foutcode "E2" wordt weergegeven op de gebruikersinterface:
- Controleer de bedrading tussen de bedrade controller en de unit.
Eerste inbedrijfstelling bij een lage buitentemperatuur:
Om de eerste inbedrijfstelling bij lage buitentemperatuur te starten, moet het water geleidelijk worden
opgewarmd. Gebruik de voorverwarming voor de vloerfunctie. (Zie "SPECIALE FUNCTIE" in de
modus VOOR SERVICEMONTEUR)
37
Het wordt niet aanbevolen om naar "VOOR SERVICEMONTEUR” te gaan tenzij u voldoende kennis hebt van
de unit en de geavanceerde instellingen.
OPMERKING
De instellingen worden automatisch opgeslagen nadat u de modus VOOR SERVICEMONTEUR afsluit.
Temperatuurwaarden die op de bedrade controller (gebruikersinterface) worden weergegeven, worden
gemeten in °C.
OPMERKING
Om de unit te initialiseren, moet een groep geavanceerde instellingen worden verstrekt door de installateur. De
geavanceerde instellingen zijn toegankelijk in de modus VOOR SERVICEMONTEUR.
De algemene parameterlijst van de geavanceerde instellingen vindt u in Bijlage 2. Bedieningsinstellingen. Raadpleeg
de INSTALLATIE-, BEDIENINGS- EN ONDERHOUDSHANDLEIDING voor meer informatie.
In de modus VOOR SERVICEMONTEUR selecteert u het beoogde item en gaat u naar de instellingenpagina. Pas de
vrijgave-instellingen en waarden aan de eisen van de eindgebruiker aan. Raadpleeg Bijlage 2 voor de lijst met
instellingen. Bedieningsinstellingen.
Houd en tegelijkertijd 3 seconden ingedrukt om naar de autorisatiepagina te gaan. Voer wachtwoord 234 in
en bevestig het. Vervolgens springt het systeem naar de pagina met een lijst met geavanceerde instellingen.
Nadat alle instellingen zijn aangepast, drukt u op en de bevestigingspagina verschijnt. Selecteer Ja en bevestig
om de SERVICEMAN af te sluiten.
De instellingen opslaan en de modus VOOR SERVICEMONTEUR verlaten
9.2 Configuratie
Hoe gaat u naar de modus VOOR SERVICEMONTEUR
38
10 INBEDRIJFSTELLING
De testrun wordt gebruikt om de werking van de kleppen, ontluchting, werking van de circulatiepomp, koeling,
verwarming en waterverwarming te bevestigen.
Checklist tijdens inbedrijfstelling
10.1 Testrun voor de actuator
10.2 Ontluchting
Waarom
Wat - Actuatorlijst
Testrun voor de actuator.
Ontluchting
Testrun voor werking.
Controle van het minimale debiet onder alle omstandigheden.
Tijdens de inbedrijfstelling van de actuator is de beveiligingsfunctie van de unit uitgeschakeld. Overmatig
gebruik kan onderdelen beschadigen.
Controleer of elke servomotor in goede staat verkeert.
Waarom
Om de resterende lucht in het watercircuit te verwijderen.
OPMERKING
Wanneer u terugkeert naar de bovenste laag, worden alle actuators automatisch uitgeschakeld.
OPMERKING
Driewegklep 2
Driewegklep 3
Geïntegreerde pomp
Buitenpomp
Zone 2 pomp
Interne back-upverwarming
Extra warmtebron
Driewegklep 1
Circulatiepomp voor DHW
Pomp op zonne-energie
Tankback-upverwarming
SV2
SV3
PUMP_I
PUMP_O
PUMP_C
IBH
AHS
SV1
PUMP_D
PUMP_S
TBH
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
Onzichtbaar als DHW uitgeschakeld is
Onzichtbaar als DHW uitgeschakeld is
Onzichtbaar als DHW uitgeschakeld is
Onzichtbaar als DHW uitgeschakeld is
Nr. Naam Opmerking
Hoe
Ga naar "VOOR SERVICEMONTEUR" (Zie 9.2 Configuratie).
Zoek "Testrun" en voer het proces in.
Zoek "Puntinspectie" en voer het proces in.
Selecteer de actuator en druk op om de actuator te activeren of deactiveren.
De status AAN betekent dat de actuator geactiveerd is, en UIT betekent dat de actuator gedeactiveerd is.
1
2
3
4
Hoe
Ga naar "VOOR SERVICEMONTEUR" (Zie 9.2 Configuratie),
Zoek "Testrun" en voer het proces in.
Zoek "Ontluchting” en open het proces.
Selecteer "Ontluchting” en druk op om de ontluchtingsfunctie te activeren of deactiveren.
betekent dat de ontluchtingsfunctie geactiveerd is, en betekent dat de ontluchtingsfunctie
gedeactiveerd is.
1
2
3
4
39
11 OVERDRACHT AAN DE GEBRUIKER
Zorg ervoor dat de gebruiker over de gedrukte documentatie beschikt en vraag hem/haar deze te bewaren voor
toekomstig gebruik.
Leg de gebruiker uit hoe hij/zij het systeem correct moet bedienen en wat hij/zij moet doen in geval van problemen.
Laat de gebruiker zien wat hij/zij moet doen voor het onderhoud van de unit. (Zie voor het onderhoud de
INSTALLATIE-, BEDIENINGS- EN ONDERHOUDSHANDLEIDING.)
Geef de gebruiker tips voor energiebesparing. (Raadpleeg de INSTALLATIE-, BEDIENINGS- EN
ONDERHOUDSHANDLEIDING.)
10.3 Testrun
10.4 Controle van het minimumdebiet
Waarom
Controleer of de unit goed werkt.
Wat
Werking van de circulatiepomp
Koeling
Verwarming
DHW-bedrijf
Tijdens de performancetest is de beoogde temperatuur vooraf ingesteld en kan deze niet worden gewijzigd.
Als de buitentemperatuur buiten het bereik van de bedrijfstemperatuur valt, werkt de unit mogelijk niet of levert
het mogelijk niet de vereiste capaciteit.
OPMERKING
Hoe
Ga naar "VOOR SERVICEMONTEUR" (Zie 9.3 Configuratie)
Zoek "Testrun" en voer de pagina in.
Zoek "Andere" en voer het proces in.
Selecteer "XXXX"* en druk op om de test uit te voeren. Druk tijdens de test op , selecteer OK
en bevestig om terug te keren naar de bovenste laag.
* - Vier performancetestopties worden getoond in Wat.
1
2
3
4
Controleer de hydraulische configuratie om te weten te komen welke ruimteverwarmingscircuits door
mechanische, elektronische of andere kleppen gesloten kunnen worden.
Sluit alle ruimteverwarmingscircuits die gesloten kunnen worden.
Start de circulatiepomp en stel deze in werking (Zie "10.3 Testrun").
Lees het debiet (a) af en wijzig de instellingen van de bypassklep totdat de ingestelde waarde het
minimaal vereiste debiet + 2 l/min bereikt.
1
2
3
4
Naast
Pump_i uitgang instellen. Hoe hoger de waarde is, hoe hoger het vermogen van de pomp.
Instellen van de ontluchtingsduur. Als de ingestelde tijd verstreken is, wordt de
ontluchting gedeactiveerd.
Er kunnen nog meer bedrijfsparameters worden gevonden.
"Ontluchtingspomp_I uit"
"Runtime ontluchten"
"Statuscontrole"
(a) Tijdens het proefdraaien voor de pomp kan de unit onder het minimaal vereiste debiet werken.
Koelmiddel
Type koelmiddel
Koelmiddelvulling
R290
0,7 kg
1,1 kg
1,25 kg
1,25 kg
40
12 TECHNISCHE GEGEVENS
12.1 Algemeen
Zie de technische gegevens
Aansluitingen
Expansievat
Pomp
Werkingsbereik - waterzijde
Werkingsbereik - luchtzijde
Gewicht (zonder back-upverwarming)
Nominale capaciteit
Afmetingen H×B×D
Nettogewicht
Brutogewicht
Waterinlaat/-uitlaat
Waterafvoer
Volume
Maximale bedrijfsdruk
(MWP)
Type
Overdrukklep in
watercircuit
Verwarming
Koeling
Verwarming
Koeling
Warm water door
warmtepomp
1-fasig
4/6 kW
717x1299x426 mm
90 kg
110 kg
G1"BSP
8L
8 bar
Watergekoeld
1-fasig
8/10 kW
865x1385x523 mm
117 kg
139 kg
G1 1/4" BSP
Slangnippel
Watergekoeld
3 bar
+12 tot +75°C
+5 tot +25°C
-25 tot 35°C
-5 tot 46°C
-25 tot 46°C
1-fasig
12/14/16 kW
865x1385x523 mm
135 kg
157 kg
Watergekoeld
Gewicht (met back-upverwarming)
Nettogewicht
Brutogewicht
140 kg
162 kg
3-fasig
12/14/16 kW
865x1385x523 mm
137 kg
159 kg
95 kg
115 kg
122 kg
144 kg
142 kg
164 kg
Watergekoeld
Aantal snelheden Variabele snelheid Variabele snelheid Variabele snelheid Variabele snelheid
Model
Verpakkingsafmetin
gen H×B×D 885x1375x475 mm 1035x1465x560 mm 1035x1465x560 mm 1035x1465x560 mm
Zekering – op PCB
Naam PCB
Naam model
Bedrijfsspanning (V)
Bedrijfsstroom (A)
Hoofdprintplaat
FUSE-T-10A/250VAC-T-P
250
10
Invertermodule
FUSE-T-30A/250VAC-T-P-HT
250
30
41
12.2 Leidingdiagram
Item Beschrijving Item Beschrijving
114
Compressor
Temperatuursensor (compressoruitlaat)
Temperatuursensor (aanzuiging compressor)
Hogedrukschakelaar
Hogedruksensor
4-wegklep
Lagedruksensor
Temperatuursensor (buitenlucht)
Warmtewisselaar
Ventilator
Temperatuursensor (warmtewisselaar)
Temperatuursensor (warmtewisselaar
uitlaat koelmiddel: koeling)
Filter
Elektronische expansieklep
Temperatuursensor (platenwarmtewisselaar inlaat
koelmiddel: koeling)
Vloeistofreservoir
Temperatuursensor (waterinlaat)
Verwarmingslint (platenwarmtewisselaar)
Temperatuursensor (platenwarmtewisselaar
uitlaat koelmiddel: koeling)
Platenwarmtewisselaar
Temperatuursensor (wateruitlaat)
Automatisch ontluchtingsventiel
Stromingsschakelaar
Expansievat
Waterpomp
Overdrukklep
215
316
417
518
619
720
821
10 23
11 24
25
26
12
13
922
4-6 kW units(standaard)
Uitlaat
F
HP
L
_
S
H_S
Koeling
Verwarming
5
4
2 3
7
8
9
6
19
10
11 12
13 13
14
18
17
15 16
20 21
22 23 26
24
25
1
Inlaat
42
Item Beschrijving Item Beschrijving
114
Compressor
Temperatuursensor (compressoruitlaat)
Temperatuursensor (aanzuiging compressor)
Hogedrukschakelaar
Hogedruksensor
4-wegklep
Lagedruksensor
Temperatuursensor (buitenlucht)
Warmtewisselaar
Ventilator
Temperatuursensor (warmtewisselaar)
Temperatuursensor (warmtewisselaar
uitlaat koelmiddel: koeling)
Filter
Elektronische expansieklep
Temperatuursensor (platenwarmtewisselaar inlaat
koelmiddel: koeling)
Vloeistofreservoir
Temperatuursensor (waterinlaat)
Verwarmingslint (platenwarmtewisselaar)
Temperatuursensor (platenwarmtewisselaar uitlaat
koelmiddel: koeling)
Platenwarmtewisselaar
Temperatuursensor (wateruitlaat)
Automatisch ontluchtingsventiel
Stromingsschakelaar
Expansievat
Waterpomp
Overdrukklep
215
316
417
518
619
720
821
10 23
11 24
25
26
12
13
922
8-16 kW units(standaard)
F
HP
L
_
S
H_S
5
4
2 3
7
8
9
6
19
10
11 12
13 13
14
18
17
15 16
20 21
22 23 26
24
25
1
Koeling
Verwarming
Inlaat
Uitlaat
43
12.3 Aansluitschema
Zie de achterkant van het deksel van de elektriciteitskast.
Item Beschrijving Item Beschrijving
114
Compressor
Temperatuursensor (compressoruitlaat)
Temperatuursensor (aanzuiging compressor)
Hogedrukschakelaar
Hogedruksensor
4-wegklep
Lagedruksensor
Temperatuursensor (buitenlucht)
Warmtewisselaar
Ventilator
Temperatuursensor (warmtewisselaar)
Temperatuursensor (warmtewisselaar
uitlaat koelmiddel: koeling)
Filter
Elektronische expansieklep
Temperatuursensor (platenwarmtewisselaar inlaat
koelmiddel: koeling)
Vloeistofreservoir
Temperatuursensor (waterinlaat)
Verwarmingslint (platenwarmtewisselaar)
Temperatuursensor (platenwarmtewisselaar uitlaat
koelmiddel: koeling)
Platenwarmtewisselaar
Temperatuursensor (wateruitlaat)
Automatisch ontluchtingsventiel
Stromingsschakelaar
Expansievat
Waterpomp
Overdrukklep
215
316
417
518
619
720
821
10 23
11 24
25
26
12
13
922
Back-upverwarming (optioneel)27
4 -16 kW(met IBH)
Inlaat
Uitlaat
5
4
2 3
7
8
9
6
19
10
11 12
13 13
14
18
17
15 16
20 21
22
23
26
27
24
25
1
F
HP
L_S
H_
S
Koeling
Verwarming
44
BIJLAGE
Bijlage 1. Menustructuur (bedrade controller)
WLAN-instelling
SmartLink
WLAN-instelling herstellen
Foutinformatie
VEELGESTELDE VRAGEN
Modus (2)
Verwarming
Koeling
Auto
Stille modus
Stille modus
Niveau stille modus
Timer stille modus 1
Van
Tot
Timer stille modus 1
Van
Tot
Energie-analyse
Energiegeg. verwarmen
Energie voor koelen
DHW-energiegegevens
Menu
Weergave-instelling
Tijd
Datum
Taal
Achtergrondverlichting
Zoemer
Schermvergrendeling
Schermvergr.tijd
Desinfecteren (1)
Huidige staat
Bedrijfsdag
Starten
Temperatuurcurve
Type temperatuurcurve
Temperatuurniveau
Temperatuurcorrectie
Weekschema
Schema 1
Schema 2
Schema 3
Schema 4
Vakantie weg
Huidige staat
Van
Tot
Verwarmingsmodus (1)
DHW-mode (1)
Desinfecteren (1)
Vakantiehuis
Huidige staat
Van
Tot
Vakantietimer zone 1
Vakantietimer zone 2 (1)
DHW-vakantietimer (1)
Modus
Schema
Temp.-instellingen weer
DHW-instellingen (1)
Instellingen
Status van unit
Foutinformatie
VEELGESTELDE
VRAGEN
Schema
Dagtimer zone 1
Dagtimer zone 2 (1)
Dagtimer DHW (1)
Weekschema zone 1
Weekschema zone 2 (1)
Weekschema DHW (1)
Vakantie weg
Vakantiehuis
Temp.-instellingen weer
Inl. temp.inst. weer
Verwarmingsmod. zone 1
Koelmodus zone 1
Verwarmingsmod. zone 2 (1)
Koelmodus zone 2 (1)
DHW-instellingen (1)
Desinfecteren (1)
Snelle DHW
Tankverwarming (1)
DHW-pomp
Status van unit
Bedrijfsparameter
Energie-analyse (1)
SN-controle
Serviceoproep
instellingen
Stille modus
Back-upverwarming (1)
Weergave-instelling
WLAN-instelling
Ontdooien forceren (1)
(1) Onzichtbaar als de bijbehorende functie uitgeschakeld is.
(2) De lay-out kan anders zijn als de bijbehorende functie is uitgeschakeld of ingeschakeld.
Er zijn ook enkele andere items die onzichtbaar zijn als de functie is uitgeschakeld.
45
Voor servicemonteur
Voor servicemonteur
1 DHW-instelling
2 Koelinstelling
3 Verwarmingsstand
4 Instelling automodus
5 Instelling temp.type
6 Inst. kamerthermostaat
7 Andere warmtebron
8 Niet-thuisinstelling
9 Serviceoproep
10 Fabrieksinstelling herstellen
11 Testrun
12 Speciale functie
13 AutoHerstart
14 Beperking verm.invoer
15 Invoerdefinitie
16 Cascade-instelling
17 HMI-adresinstelling
18 Algemene instelling
1 DHW-instelling
1.1 DHW-mode
1.2 Desinfecteren
1.3 DHW-prioriteit
1.4 Pump_D
1.5 Tijd DHW-prior. ingest
1.6 dT5_ON
1.7 dT1S5
1.8 T4DHWMAX
1.9 T4DHWMIN
1.10 t_INTERVAL_DHW
1.11 T5S_DISINFECT
1.12 t_DI_HIGHTEMP
1.13 t_DI_MAX
1.14 t_DHWHP_RESTRICT
1.15 t_DHWHP_MAX
1.16 DHWPOMP LOOPTIJD
1.17 LOOPTIJD PUMP_D
1.18 PUMP_D DISINFECT
1.19 ACS-functie
7 Andere warmtebron
7.1 IBH-functie
7.2 IBH lokaliseren
7.3 dT1_IBH_ON
7.4 t_IBH_DELAY
7.5 T4_IBH_ON
7.6 P_IBH1
7.7 P_IBH2
7.8 AHS-functie
7.9 AHS_PUMPI-CONTROLE
7.10 dT1_AHS_ON
7.11 t_AHS_DELAY
7.12 T4_AHS_ON
7.13 EnSwitchPDC
7.14 GAS_COST
7.15 ELE_COST
7.16 MAX_SETHEATER
7.17 MIN_SETHEATER
7.18 MAX_SIGHEATER
7.19 MIN_SIGHEATER
7.20 TBH-FUNCTIE
7.21 dT5_TBH_OFF
7.22 t_TBH_DELAY
7.23 T4_TBH_ON
7.24 P_TBH
7.25 Solarfunctie
7.26 Solarbesturing
7.27 Deltasol
8 Vakantie weg instelling
8.1 T1S_H.A._H
8.2 T5S_H.A._DHW
12 Speciale functie
Voorverwarming vloer T1S
t_ARSTH
Warm up tijd (t_Dryup)
Houd tijd (t_Highpeak)
t_Drydown
T_Drypeak
Begintijd
Begindatum
Voorverwarming vloer
Vloer drogen
13 AutoHerstart
13.1 AutoHerst koel/verwMod
13.2 AutoHerstart DHW-modus
15 Invoerdefinitie
15.1 M1M2
15.2 Smart grid
15.3 T1T2
15.4 Tbt
15.5 P_X PORT
16 Cascade-instelling
16.1 PER_START
16.2 TIJD_AANPASSEN
9 Serviceoproep
Telefoonnr.
Mobiel nr.
10 Fabrieksinstelling herstellen
14 Beperking verm.invoer
14.1 Beperking verm.invoer
11 Testrun
2 Koelinstelling
2.1 Koelmodus
2.2 t_T4_FRESH_C
2.3 T4CMAX
2.4 T4CMIN
2.5 dT1SC
2.6 dTSC
2.7 t_INTERVAL_C
2.8 C-emissie zone 1
2.9 C-emissie zone 2
3 Verwarmingsstand
3.1 Verwarmingsmodus
3.2 t_T4_FRESH_H
3.3 T4HMAX
3.4 T4HMIN
3 .5 dT1S H
3.6 dTSH
3.7 t_INTERVAL_H
3.8 H-emissie zone 1
3.9 H-emissie zone 2
3.10 Ontdooien forceren
4 Instelling automodus
4.1 T4AUTOCMIN
4.2 T4AUTOHMAX
5 Instelling temp.type
5.1 Temp. waterdebiet
5.2 Kamertemperatuur
5.3 Dubbele zone
6 Inst. kamerthermostaat
6.1 Kamerthermostaat
6.2 Prioriteit modusset
17 HMI-adresinstelling
17.1 HMI-instelling
17.2 HMI-adres voor BMS
17.3 Stopbit
18 Algemene instelling
18.1 t_VERTRAGING POMP
18.2 t1_ANTIBLOKKEERPOMP
18.3 t2_RUN BLOKKEERPOMP
18.4 t1_ANTIBLOKKERING SV
18.5 t2_ANTIBLOKKERING SV
RUN
18.6 Ta_adj.
18.7 F-PIJPLENGTE
18.8 PUMP_I STILLE UITGANG
18.9 Energie-analyse
In-/uitschakelen van de
koelmode: 0=NEE, 1=JA
De vernieuwingsinterval van
klimaat-gerelateerde curves koelmode
De hoogste bedrijfsomgevingstemperatuur in de
koelmode
De laagste omgevingstemperatuur in de
koelmode
Het temperatuurverschil voor het opstarten van
de warmtepomp (T1)
Het temperatuurverschil voor het opstarten van
de warmtepomp (Ta)
Vertraging compressorwerking in koelmode
Koelmodus
t_T4_FRESH_C
T4CMAX
T4CMIN
dT1SC
dTSC
t_INTERVAL_C
1
0,5
52
10
5
2
5
0
0,5
35
-5
2
1
5
1
6
52
25
10
10
5
1
0,5
1
1
1
1
/
/
Uur
°C
°C
°C
°C
Minuten
Het type zone 1-klem voor koelmodus: 0=FCU
(ventilatorconvector), 1= RAD. (radiator), 2=FLH
(vloerverwarming)
Het type zone 2-klem voor koelmodus: 0=FCU
(ventilatorconvector), 1= RAD. (radiator), 2=FLH
(vloerverwarming)
C-emissie zone 1 0 0 2 1 /
0 0 2 1 /
Koelin-
stelling
46
Bijlage 2. Bedieningsinstellingen
t_DI_HIGHTEMP.
t_DI_MAX
t_DHWHP_RESTRICT
t_DHWHP_MAX
LOOPTIJD PUMP_D
PUMP_D DISINFECT
ACS-functie
15
210
30
90
1
5
1
0
5
90
10
10
0
5
0
0
60
300
600
600
1
120
1
1
5
5
5
5
1
1
1
1
/
/
/
De tijd gedurende welke de hoogste
watertemperatuur in de warmwatertank in de
modus DISINFECT duurt
De maximale tijd dat de desinfectie duurt
De bedrijfstijd voor verwarmen/koelen
De maximale continue bedrijfstijd van de
verwarmingspomp in de DHW PRIORITEIT-modus
In-/uitschakelen van de DHW-pomp zoals
getimed en blijft actief voor LOOPTIJD POMP:
0=NEE, 1=JA
De bepaalde tijd gedurende welke de
DHW-pomp blijft draaien
De werking van de warmwaterpomp in- of
uitschakelen wanneer het toestel in de modus
DISINFECT staat en T5 groter is dan of gelijk is
aan T5S_DI-2: 0=NEE, 1=JA
In-/uitschakelen van de dubbele DHW-tanks:
0=NEE, 1=JA
In-/uitschakelen van verwarmingsmodus:
0=NEE, 1=JA
Verwarmingsmodus
C-emissie zone 2
1 0 1 1 /
Titel Code Staat Stan-
daard Minimum Maximum Unit
Ingestelde
interval
DHW-
instelling
DHW-mode
Desinfecteren
DHW-prioriteit
Pump_D
DHW prioriteitstijd
ingesteld
dT5_ON
dT1S5
T4DHWMAX
T4DHWMIN
t_INTERVAL_DHW
T5S_DISINFECT
1
1
1
0
0
10
10
43
-10
5
65
0
0
0
0
0
1
5
35
-25
5
60
1
1
1
1
1
30
40
43
30
5
70
1
1
1
1
1
1
1
1
1
/
1
/
/
/
/
/
°C
°C
°C
°C
Minuten
Minuten
Minuten
Minuten
Minuten
Minuten
°C
In-/uitschakelen van DHW-mode: 0=NEE,
1=JA
In-/uitschakelen van desinfectiemodus:
0=NEE, 1=JA
In-/uitschakelen van DHW-pririteitsmodus:
0=NEE, 1=JA
In-/uitschakelen van DHW-pompmodus:
0=NEE, 1=JA
In- of uitschakelen van de tijdinstelling van de
prioriteit: 0=NEE, 1=JA
Het temperatuurverschil voor het opstarten
van de DHW-mode
De verschilwaarde tussen Twout en T5 in de
DHW-mode
De maximale omgevingstemperatuur waarin
de warmtepomp leidingwater kan
verwarmen
De minimale omgevingstemperatuur waarin
de warmtepomp leidingwater kan
verwarmen
De tijdsinterval van het opstarten van de
compressor in DHW-mode
De beoogde watertemperatuur in de
warmwatertank in de DESINFECTIE-modus
DHWPOMP
LOOPTIJD
47
De vernieuwingsinterval van klimaat-gerelateerde
curves voor verwarmingsmodus
De maximale bedrijfsomgevingstemperatuur
voor verwarmingsmodus
De minimale bedrijfsomgevingstemperatuur
voor verwarmingsmodus
Het temperatuurverschil voor het opstarten van
de unit (T1)
Het temperatuurverschil voor het opstarten van
de unit (Ta)
Vertraging compressorwerking in
verwarmingsmodus
het type zone 1-klem voor de verwarmingsmodus:
0=FCU (ventilatorconvector), 1= RAD. (radiator),
2=FLH (vloerverwarming)
het type zone 2-klem voor de verwarmingsmodus:
0=FCU (ventilatorconvector), 1= RAD. (radiator),
2=FLH (vloerverwarming)
In-/uitschakelen van Ontdooien forceren:
0=NEE, 1=JA.
De minimale bedrijfsomgevingstemperatuur
voor koelen in de auto-modus
De maximale bedrijfsomgevingstemperatuur
voor verwarming in de auto-modus
In-/uitschakelen van de DOUBLE ZONE: 0=NEE,
1=JA
De stijl kamerthermostaat: 0=NEE, 1=MODUS
IN., 2=EEN ZONE, 3=DUBBELE ZONE
Selecteer de prioriteitsstand in
KAMERTHERMOSTAAT: 0=VERWARMING, 1=KOEL
Selecteer de modus van IBH
(BACK-UPVERWARMING):
0=VERWARMING+DHW, 1=VERWARMING
IBH/AHS-installatielocatie: 0=leidingcircuit
Het temperatuurverschil tussen T1S en T1 voor
het starten van de back-upverwarming
De tijd dat de compressor actief is geweest vóór
het starten van de eerste stap back-upverwarming
De omgevingstemperatuur voor het starten van
de back-upverwarming
Voedingsingang IBH1
Voedingsingang IBH2
In-/uitschakelen van de AHS-functie (EXTRA
WARMTEBRON) 0=NEE, 1=VERWARMING,
2=VERWARMING+DHW
Selecteer de bedrijfsstatus van de pomp wanneer
alleen AHS draait: 0=RUN, 1=NIET RUN
Het temperatuurverschil tussen T1S en T1 voor
het inschakelen van de extra warmtebron
T4AUTOCMIN
T4AUTOHMAX
Dubbele zone
Kamerthermostaat
Prioriteit modusset
IBH-FUNCTIE
dT1_IBH_ON
IBH lokaliseren
t_IBH_DELAY
T4_IBH_ON
P_IBH1
P_IBH2
AHS-FUNCTIE
AHS_PUMPI-
CONTROLE
dT1_AHS_ON
Inst.
kamerther-
mostaat
Andere
warmte-
bron
t_T4_FRESH_H
T4HMAX
T4HMIN
dT1SH
dTSH
t_INTERVAL_H
H-emissie zone 1
H-emissie zone 2
Ontdooien forceren
0,5
25
-15
5
2
1
2
0
25
17
0
0
0
0
5
30
-5
0,0
0,0
0
0
5
20
10
0
0
0
0
2
15
-15
0,0
0,0
0
0
2
29
17
1
3
1
1
10
120
30
20,0
20,0
2
1
20
1
1
1
1
1
1
1
5
1
0,5
0,5
1
1
1
°C
°C
In-/uitschakelen van de TEMP.
WATERDEBIET: 0=NEE, 1=JA
In-/uitschakelen van de
KAMERTEMPERATUUR: 0=NEE, 1=JA
Temp. waterdebiet
Kamertemperatuur
1
0
0
0
1
1
1
1
/
/
/
/
/
0 0 0 / /
/
°C
°C
kW
kW
/
/
°C
0,5
20
-25
2
1
0
0
0
6
35
30
20
10
2
2
1
0,5
1
1
1
1
1
1
1
Uur
°C
°C
°C
°C
/
5 5 5 /
/
/
(DHW=geldig)
1 (DHW=
ongeldig)
Verwarm-
ingsstand
Instelling
automo-
dus
Instelling
temp.type
Minuten
Minuten
Minuten
De tijd dat de compressor actief is geweest vóór
het starten van de extra warmtebron
t_AHS_DELAY 30 5 120 5
De omgevingstemperatuur voor het starten
van de extra warmtebron
In- of uitschakelen van de automatische
schakelaar van warmtepomp en hulpwarmtebron
op basis van bedrijfskosten: 0=NEE, 1=JA
Gasprijs
Elektriciteitsprijs
T4_AHS_ON
EnSwitchPDC
GASKOSTEN
ELEK-KOSTEN
-5
0
0,85
-15
0
0,00
30
1
5,00
1
1
0,01
°C
/
Prijs/m3
0,20 0,00 5,00 0,01 Prijs/k
Wh
48
De gewenste uitlaatwatertemperatuur voor
ruimteverwarming in de VAKANTIE WEG-modus
De ingestelde uitlaatwatertemperatuur tijdens
het eerste voorverwarmen vloer
Looptijd voor eerste voorverwarming vloer
Temp-up dagen voor opdrogen vloer
Dagen voor opdrogen vloer
Temp-down dagen voor opdrogen vloer
Uitlaatwatertemperatuur voor opdrogen vloer
De starttijd van opdrogen vloer
De startdatum van vloer drogen
Voorverwarming vloer in- of
uitschakelen: 0=NEE, 1=JA
Opdrogen vloer in- of uitschakelen: 0=NEE,
1=JA
De beoogde tanktemperatuur voor het verwarmen
van leidingwater in de VAKANTIE WEG-modus
In-/uitschakelen van het automatisch opnieuw starten
van de koel-/verwarmingsmodus: 0=NEE, 1=JA
In-/uitschakelen van het automatisch opnieuw
starten van de DHW-mode: 0=NEE, 1=JA
Het type stroomingangsbeperking
Definieer de functie van de
M1M2-schakelaar: 0=REMOTE AAN/UIT,
1= TBH AAN/UIT, 2= AHS AAN/UIT
In-/uitschakelen van de SMART GRID:
0=NEE, 1=JA
Bedieningsopties van Poort T1T2: 0=NEE,
1=RT/Ta_PCB
In-/uitschakelen van de TBT: 0=NEE, 1=JA
Selecteer de functie van P_X PORT:
0=ONTDOOI, 1=ALARM
Percentage werkende apparaten van alle apparaten
Tijdsinterval voor het bepalen van de noodzaak
om apparaten te laden/lossen
PER_START
TIJD_AANPASSEN
AutoHerst koel/
verwMod
AutoHerstart
DHW-modus
T1S_H.A_H
T5S_H.A_DHW
°C25 20 25 1
25
20 25 1 °C
Maximum insteltemperatuur van extra
warmtebron
Minimum insteltemperatuur van extra
warmtebron
De spanning die overeenkomt met de maximale
insteltemperatuur van de extra warmtebron
De spanning die overeenkomt met de minimale
insteltemperatuur van de extra warmtebron
In-/uitschakelen van de TBH-functie
(TANKBOOSTERVERWARMING) 0=NEE, 1=JA
Het temperatuurverschil tussen T5 en T5S (de
ingestelde watertanktemperatuur) die de
boosterverwarming uitschakelt
De tijd dat de compressor actief is geweest vóór
het starten van de boosterverwarming
De omgevingstemperatuur voor het starten
van de tankboosterverwarming
Voedingsingang TBH
In-/uitschakelen van SOLAR-functie 0=NEE,
1=ALLEEN SOLAR, 2=SOLAR+HP
(WARMTEPOMP)
Regeling zonnepomp (pomp_s): 0=Tsolar,
1=SL1SL2
De temperatuurafwijking voor het
inschakelen van SOLAR
MAX-SETHEATER
MIN-SETHEATER
MAX-SIGHEATER
MIN-SIGHEATER
TBH-FUNCTIE
dT5_TBH_UIT
t_TBH_DELAY
T4_TBH_ON
P_TBH
Solarfunctie
Solarbesturing
Deltatsol
80
30
10
3
5
30
5
2
0
0
10
0
0
0
0
0
0
-5
0
0
0
5
80
80
10
10
10
240
50
20
2
1
20
1
1
1
1
1 0 1 1
1
5
1
0,5
1
1
1
°C
°C
V
V
/
°C
Minuten
°C
kW
/
/
°C
Andere
warmtebron
Niet-thuis-
instelling
Speciale
functie
AutoHer-
start
Invo-
erdefinitie
Cascade-
instelling
Beperking
verm.invoer
Voorverwarming
vloer T1S
t_ARSTH
Warm up tijd (t_Dryup)
Houd tijd (t_Highpeak)
t_Drydown
t_Drypeak
Begintijd
Begindatum
Voorverwarming vloer
Vloer drogen
M1 M2
Smart grid
T1T2
Tbt
P_X PORT
Beperking
verm.invoer
°C
°C
00:00
25 25 35 1
72 48 96 12 Uur
8 4 15 1 Dagen
5 3 7 1 Dagen
5 15
55
1 Dagen
45 30 1
00:00 23:30 1/30 u/min
31/12/2099
1/1/1
dd/mm/
jjjj
0 0 1 1 /
0 0 1 1 /
1 0 1 1 /
1 0 1 1 /
Huidige
datum+1
Huidige
datum+1
1 1 8 1 /
0 0 2 1 /
0 0 1 1 /
0 0 1 1 /
0 0 1 1 /
0 0 1 1 /
10 10 100 10 %
5 1
60
1
Minuten
49
Kies de HMI: 0=MASTER
Stel het HMI-adres in voor BMS
Bovenste computer stopbit: 1=Stopbit1,
2=Stopbit
De tijd dat de compressor actief is geweest vóór
het starten van de pomp
Interval anti-blokkeerpomp
Looptijd anti-blokkeerpomp
Interval anti-blokkeerklep
Looptijd anti-blokkeerklep
De gecorrigeerde waarde van Ta binnen de
bedrade controller
Selecteer de totale lengte van de vloeistofleiding
(F-PIJPLENGTE): 0=F-PIJPLENGTE < 10 m,
1=F-PIJPLENGTE >= 10 m
De maximale uitgangslimiet van pomp_I
De energieanalyse in- of uitschakelen:
0=NEE, 1=JA
Extra circulatiepomp P_o werking: 0=AAN (blijft
draaien)
1=Auto (geregeld door de unit)
HMI-instelling
HMI-adres voor BMS
Stopbit
t_VERTRAGING
POMP
t1_ANTIBLOKKERING
POMP
t2_ANTIBLOKKERING
POMPRUN
t1-ANTIBLOKKERING SV
t2-ANTIBLOKKERING
SV RUN
Ta-adj.
F-PIJPLENGTE
PUMP_I STILLE
UITGANG
Energie-analyse
Pump_O
Algemene
instelling
HMI-adre
sinstelling
0 0 0 / /
1 1 255 1 /
1 1 2 1 /
2,0 0,5 20 0,5
Minuten
24 5 48 1
Uur
60 0 300 30
24 5 48 1
Uur
30 0 120 10
Seconden
Seconden
-2 -10 10 1
°C
0 0 1 1 /
100 50 100 5 %
1 0 1 1 /
0 0 1 1 /
OPMERKING
50
16125300003561 V.B
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56

Kaysun Aquantia KHPS-MO HT Handleiding

Type
Handleiding