Krone AM_203_243_283_CV+B Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

Schijvenmaaiers
AM 203 CV
AM 243 CV / + B (vanaf mach. nr. 486 575)
AM 283 CV / + B
Originele handleiding
150 000 003 00 NL
Zeer geachte klant,
U heeft nu een gebruikers-handleiding ontvangen voor het
door u gekochte KRONE produkt.
Deze handleiding bevat belangrijke informatie voor het correcte
gebruik en veilige bediening van het werktuig.
Mocht deze handleiding om welke reden dan ook geheel of
gedeeltelijk onbruikbaar geworden zijn, dan kunt u een ander
exemplaar verkrijgen onder vermelding van het op het voorblad
aangegeven nummer.
EG-conformiteitsverklaring
Wij
verklaren hiermee, als fabrikant van het hierna genoemde product, geheel in eigen verantwoordelijkheid,
dat de
machine: Krone-schijvenmaaier
Model / modellen: AM 203 CV; AM 243 CV; AM 243 CV + B;
AM 283 CV; AM 283 CV + B
Waarop deze verklaring betrekking heeft, met de overeenkomstige bepalingen van de
EG-richtlijn 2006/42/EG (machines)
In overeenstemming is..
Als gevolmachtigde voor de samenstelling van de technische documenten geldt de ondertekenende directeur.
Spelle, 20.04.10
Dr.-Ing. Josef Horstmann
(Directeur Constructie & Ontwikkeling)
Maschinenfabrik Bernard Krone GmbH
Heinrich-Krone-Str. 10, D-48480 Spelle
Bouwjaar: Machinenr:
1
Zeer geachte klant,
Wij danken voor het vertrouwen dat u ons geschonken
heeft door het aanschaffen van dit werktuig.
Bij de overhandiging van dit werktuig heeft uw
handelaar de bediening, het onderhoud en de instelling
van dit werktuig uitgelegd.
Leest u deze handleiding zorgvuldig, alvorens aan of met
het werktuig te gaan werken, en overtuig u van alle
genoemde en normaal bekende
veiligheidsvoorschriften.
Wees u ervan bewust: Imitaties en kopieën van originelen,
speciaal op het gebied van slijtdelen, zijn vaak van een
andere kwaliteit dan hun uiterlijk doet vermoeden.
Materiaal kwaliteit kan men moeilijk met het oog
beoordelen, wees daarom voorzichtig met goedkope
aanbiedingen en namaakdelen.
Neem liever direkt voor uw veiligheid originele delen.
Alle informatie, afbeeldingen en technische gegevens in
deze handleiding betreffen de actuele stand ten tijde van
publikatie. Wijzigingen kunnen altijd worden doorgevoerd
zonder kennisgeving.
I. Voorwoord
Onderdeel bestelling
Mach. nr.
Type
Bouwjaar
Bij de bestelling van onderdelen dienen altijd van het
betreffende werktuig het type, het machine nr en het
bouwjaar te worden aangegeven. Deze gegevens
vindt u op het type-plaatje.
Zodat u deze gegevens altijd bij de hand heeft raden
wij u aan deze gegevens meteen in dit handboek in te
vullen.
Dit teken moet uw aandacht vragen op de
in deze handleiding opgenomen veilig-
heidsbepalingen. Volg de aanwijzingen
absoluut op, om ongelukken te voor-
komen.
Dit teken vindt u op verschillende plaatsen
in deze handleiding. U wordt hiermee
gewezen op bijzonder belangrijke
gebruiksaanwijzingen. Let hierop vooral
bij het gebruik van het werktuig.
AM-1-006
Maschinenfabrik Bernard Krone GmbH
Heinrich-Krone-Straße 10, D 48480 Spelle
Jahr
Année Masch. Nr
No. de série
Type
Made in
W.-Germany
2
Inhoudsopgave
I. Voorwoord ....................................................................................................................................1
III. Veiligheids instructies .................................................................................................................3
1. Introductie ....................................................................................................................................6
1.1 Plaats van de veiligheidsstickers .............................................................................................................. 6
1.2 Plaats van de algemene stickers............................................................................................................... 8
1.3 Technische gegevens................................................................................................................................. 9
1.4 Soorten en hoeveelheden van de smeermiddelen ..................................................................................... 9
2. Voorbereidingen voor gebruik ..................................................................................................10
2.1 Aanbouwen aan de trekker .......................................................................................................................10
2.2 Tussenas...................................................................................................................................................12
2.3 Afzetsteun.................................................................................................................................................13
2.4 Aandrijving van de kneuzer (schakelbaar) ...............................................................................................13
2.5 Rijden op de kopakker ...............................................................................................................................14
2.6 Transportstand...........................................................................................................................................15
2.7 Afbouwen van de maaier van de trekker ....................................................................................................16
2.8 Veiligheidsinstructies voor het maaien .......................................................................................................17
3. Instellingen aan de schijvenmaaier en de messen.................................................................18
3.1 Instelling van het bovenste aankoppelpunt ...............................................................................................18
3.2 Instelling van de obstakelveiligheid ..........................................................................................................18
3.3 Instelling van de ontlastingsveer voor maaibalk.......................................................................................19
3.4 Verstelstuk voor hefcilinder en ontlastende veer......................................................................................19
3.5 Basisafstelling van de trekstangen ...........................................................................................................19
3.6 Instellen van de zwadbreedte ...................................................................................................................20
3.7 Afstelling van de maaihoogte ....................................................................................................................20
3.8 Het vervangen van messen bij schijven met boutsluiting ........................................................................21
3.9 Instelling van het toerental op de kneusrotor............................................................................................22
3.10 Instelling van de kneusplaat .....................................................................................................................22
3.11 Instelling van de plaats van de kneusrotor tot de maaibalk......................................................................23
4. Onderhoud .................................................................................................................................25
4.1 Algemeen ..................................................................................................................................................25
4.2 Oliepeil controle en olieverversen bij de maaibalk ...................................................................................26
4.3 Oliepeil controle en olieverversen van de hoofdaandrijving .....................................................................26
4.4 Controle van het olieniveau en olieverversen van de aandrijving van de maaier / kneuzer.....................27
4.5 Controle oliepeil en verversen bij bak voor aftakas met 1.000 toeren. ....................................................27
4.6 Smering .....................................................................................................................................................28
4.7 Onderhoud aan de paalveiligheid................................................................................................................28
5. Kneuzer en beschermkleden ...................................................................................................31
6. Breedverdeelplaat......................................................................................................................32
7. Overwinteren..............................................................................................................................33
8. Weer ingebruikname..................................................................................................................34
8.1 Algemeen ..................................................................................................................................................34
8.2 Veiligheidskoppeling - ByPy......................................................................................................................34
8.3 Veiligheidskoppeling - Walterscheid..........................................................................................................35
9. Bijzondere uitvoeringen, opties ................................................................................................36
9.1 Sloffen voor grotere stoppellengte ............................................................................................................36
Appendix bij Handleiding schijvenmaaier met messensnelsluiting ....................................................37
1. Vervangen van messen ............................................................................................................................37
Appendix bij vHandleiding Schijvenmaaier...........................................................................................41
1. Handleiding voor het opbouwen van de schijvenmaaier ...........................................................................41
3
III. Veiligheids instructies
Doelmatig gebruik
De schijvenmaaier is uitsluitend ontworpen en gebouwd
voor het normale gebruik in de landbouw (doelmatig
gebruik).
Elke toepassing die buiten voornoemde beschrijving valt,
geldt als niet doelmatig. Voor hierdoor ontstane schaden
stelt de leverancier zich niet aansprakelijk, alleen de
gebruiker is in dit geval verantwoordelijk en aansprakelijk.
Tot doelmatig gebruik behoort tevens het opvolgen van de
voorgeschreven gebruikers-, onderhouds- en
reparatiebepalingen.
De schijvenmaaier mag uitsluitend door personen worden
gebruikt, in bedrijf gesteld en onderhouden, die hiermee
bekend zijn en die gewezen zijn op alle veiligheids
aspecten.
De desbetreffende veiligheidsvoorschriften, alsmede de
algemeen bekende veiligheidstechnische, medische en
verkeerstechnische voorschriften dienen toegepast te
worden.
Zelfstandig aangebrachte wijzigingen aan het werktuig
sluiten de desbetreffende aansprakelijkheid van de
fabrikant en leverancier uit.
Hoofdbeginsel:
Voor inbedrijfstelling, het werktuig en de
trekker controleren op verkeers- en bedrijfs-
veiligheid. !!
Veiligheidsvoorschriften
1. Volg naast de hierin opgenomen instructies tevens de
algemeen bekende veiligheidsvoorschriften op en
maatregelen ter voorkoming van ongevallen.
2. De aangebrachte waarschuwings- en instructieplaten
geven aanwijzingen voor een veilig gebruik; opvolging
hiervan is voor uw eigen veiligheid.
3. Bij het gebruik van de openbare weg altijd de
desbetreffende voorschriften in acht nemen.
4. Voordat men begint te werken met het werktuig dient
men goed op de hoogte te zijn van alle
bedieningselementen en funkties. Tijdens het werk is
het daarvoor te laat.
5. De kleding van de gebruiker dient goed aan te sluiten.
Los gedragen kleding vermijden.
6. Ter voorkoming van brandgevaar dient het werktuig
schoon te zijn.
7. Voor het in beweging zetten en gebruik van het werktuig
controleren of dit voor de omgeving kan (kinderen!)
Zorg voor voldoende zicht rondom.
8. Het meerijden op het werktuig tijdens het werk en
transport is niet toegestaan.
9. Werktuigen altijd volgens de voorschriften
aankoppelen aan de daarvoor bestemde delen en
goed beveiligen.
10.Bij het aan- en afkoppelen van werktuigen zorgen voor
voldoende steun. Standveiligheid.
11.Bij het aan- en afkoppelen is altijd bijzondere aandacht
en veiligheid noodzakelijk.
12.Balastgewichten altijd volgens voorschrift aan de
daarvoor bestemde punten monteren.
13.Nooit toelaatbare asbelasting, totaalgewicht en
transportafmetingen overschrijden.
14.Transportvoorzieningen, zoals b.v. verlichting, waar-
schuwingsmiddelen en eventueel beschermingen
plaatsen en controleren.
15.Bedieningsmiddelen ( koorden, kettingen, stangen etc)
dienen zodanig aangebracht te zijn, dat deze in werk-
, en transportstand geen onbedoelde acties kunnen
veroorzaken.
16.Werktuigen in de voorgeschreven staat brengen,
voordat de openbare weg wordt gebruikt en alle
veiligheden aanbrengen.
17.Tijdens het rijden en het werken nooit de bestuurders-
plaats verlaten.
18.De rijsnelheid moet altijd aangepast worden aan de
omgeving. Bij bergop, bergaf, op de dijk en dwars op
een helling moeten scherpe bochten worden vermeden.
19.De wegligging, bestuurbaarheid en remvermogen
worden beïnvloed door aangebouwde werktuigen en
ballast-gewichten. Let dus op voldoende
bestuurbaarheid en remvermogen.
20.Bij bochten het oversteken van de lading en/of de
massa van het werktuig in acht nemen.
4
,
21.Werktuigen alleen in bedrijf stellen, nadat alle bescher-
mende middelen gemonteerd zijn en werkelijk
beschermen.
22.Men mag zich niet bevinden in het werkbereik van het
werktuig.
23.Men mag zich nooit bevinden binnen de straal
waarbinnen het werktuig kan komen.
24.Hydraulisch te bedienen delen van het werktuig mogen
uitsluitend bediend worden nadat men zich overtuigd
heeft van een veilige uitwerking.
25.Aan en bij bekrachtigde delen (b.v. hydraulisch , me-
chanisch) bevinden zich kneuzende en snijdende
posities.
26.Voordat men de trekker verlaat altijd het werktuig op
een stevige ondergrond afsteunen, motor uitzetten en
contactsleutel verwijderen.
27.Tussen de trekker en het werktuig mag zich niemand
bevinden, zonder dat het voertuig tegen wegrollen
door de parkeerrem of klossen is beveiligd.
Aangebouwde werktuigen
1. Alvorens werktuigen aan de driepunt te monteren of
demonteren dient men zich ervan te vergewissen dat
de hefinrichting niet per ongeluk kan heffen of dalen.
2. Bij het aanbouwen aan de driepunt dienen de
categorieën van driepunt en werktuig dezelfde te zijn of
gemaakt te worden.
3. Rond de hydraulische hefinrichting bevinden zich
posities waar men zich kan kneuzen of bekneld raken.
4. Bij het extern bedienen van de hefinrichting mag men
nooit plaatsnemen tussen trekker en werktuig.
5. In transportstand van het werktuig dient men altijd te
zorgen voor voldoende zijdelingse begrenzing van de
hefinrichting.
6. Bij het rijden op de openbare weg moet de
hefinrichting tegen onbedoeld zakken zijn beveiligd.
Getrokken werktuigen
1. Werktuigen en wagens tegen wegrollen beveiligen.
2. Nooit de maximaal toelaatbare oplegdruk of
trekkracht van de aanhangerkoppeling, zwaaihaak of
hitch overschrijden.
3. Let bij het gebruik van een dissel op voldoende vrije
bewegingsruimte tussen trekkend en
getrokken voertuig.
Aftakas gebruik
1. Uitsluitend de door de fabrikant voorgeschreven
aftakassen en tussenassen mogen gebruikt worden.
2. De beschermende huls van de aftakas en buis en
mantel van de tussenas moeten compleet aangebracht
zijn aan zowel de aandrijvende en aangedreven zijde,
en zich in goede staat bevinden.
3. Bij tussenassen letten op voldoende overlapping tijdens
werk en transport.
4. Montage en demontage van de tussenas uitsluitend bij
uitgeschakelde aftakas, stilstaande motor en ver-
wijderde contactsleutel.
5. Bij het gebruik van assen met veiligheid- of vrijloop-
koppelingen, die niet door een bescherming aan de
kant van de trekker worden afgedekt, dient men aan de
aangedreven werktuigkant een veiligheid- of
vrijloopkoppeling aan te brengen.
6. Let altijd extra goed op een juiste plaatsing van de
assen en hun beveiligingen.
7. Asbeschermingen door het plaatsen van vaste kettingen
tegen meedraaien beschermen.
8. Voordat men de aftakas laat draaien zich ervan
overtuigen dat het ingestelde toerental overeenstemt
met het voorgeschreven juiste toerental voor het
werktuig.
9. Bij het gebruik van de wegafhankelijke aftakas dient
men zich bewust te zijn dat deze met het toerental
afhankelijk is van de rijsnelheid, dus bij achteruitrijden
een omgekeerde draairichting heeft.
10.Alvorens de aftakas in te schakelen erop toezien dat
niemand zich binnen het werkbereik van het werktuig
bevindt.
11.De aftakas nooit inschakelen bij uitgeschakelde motor.
12.Bij ingeschakelde aftakas mag zich niemand bevinden
binnen het bereik van de draaiende assen.
13.De aftakas altijd uitschakelen indien te grote hoeken
optreden en indien de as niet hoeft te werken.
5
14.Wees u ervan bewust dat na het uitschakelen van de
aftakas er gevaar bestaat veroorzaakt door het
nalopen van de massa. In deze periode niet te dicht
in de buurt van het werktuig komen.
Onbalans. Pas als het geheel volledig stil staat mag
men het werktuig naderen.
15.Reinigen, smeren of bij- en afstellen van het door een
aftakas aangedreven werktuig of de assen hiervan,
uitsluitend uitvoeren bij volledig stilstaande aftakas,
uitgezette motor en verwijderde contactsleutel.
16.Afgekoppelde tussenas wegleggen op de daarvoor
bedoelde houder.
17.Na demontage van de tussenas de beschermende
huls plaatsen op de aftakas-stomp.
18.Bij schades deze altijd eerst verhelpen voordat verder
gewerkt wordt.
Hydrauliek systeem
1. Het hydrauliek systeem staat onder druk.
2. Bij het aansluiten van hydrauliekcilinders en - motoren
dient men te letten op de voorgeschreven aansluiting
van de slangen.
3. Bij het aansluiten van de hydrauliekslangen dient
men ervoor te zorgen dat de aansluiting zowel trekker-
als werktuigzijdig drukloos is.
4. Bij hydraulische funktionele koppelingen moeten
kenmerken worden aangebracht die verkeerde
aansluiting en bediening uitsluiten.
5. Hydrauliekslangen regelmatig controleren, en bij
beschadiging en veroudering vervangen. De
vervangende slangen dienen te beantwoorden aan
de technische specificaties van de fabrikant.
6. Bij het zoeken naar lekkages daarvoor geëigende
hulpmiddelen toepassen.
7. Onder hoge druk uittredende vloeistoffen
( hydraulische olie) kunnen door de huid dringen en
zware verwondingen veroorzaken.
Bij verwondingen altijd meteen een arts
waarschuwen! Infectiegevaar !
8. Alvorens aan de hydraulische installatie te werken
dient men het werktuig deugdelijk te plaatsen, het
systeem drukloos te maken en de motor uit te zetten.
Banden
1. Bij het werken aan de banden dient men ervoor te
zorgen dat het werktuig veilig staat, en tegen weg-
rollen is beschermd. (blokken)
2. Het monteren van wielen en banden eist gespeciali-
seerde kennis en voorgeschreven speciaal hulpge-
reedschap.
3. Reparatiewerk aan banden en wielen mag uitsluitend
door gekwalificeerd personeel met de daarvoor
bestemde gereedschappen worden uitgevoerd.
4. De bandenspanning regelmatig controleren. Zorg
voor de voorgeschreven bandenspanning.
Onderhoud
1. Reparatie-, onderhoud- en reinigingsactiviteiten
alsmede het verhelpen van storingen absoluut
uitsluitend uitvoeren bij uitgeschakelde aandrijving
en stilstaande motor en met verwijderde
contactsleutel.
2. Bouten en moeren regelmatig op speling controleren
en in voorkomende gevallen natrekken.
3. Bij onderhouds- en reparatiewerk aan een geheven
werktuig of deel daarvan altijd zorgen voor een
deugdelijke ondersteuning.
4. Bij het uitwisselen van scherpe delen dient men
daarvoor geëigende gereedschappen en hand-
schoenen te gebruiken.
5. Afgewerkte olie, vet en filters milieuvriendelijk
verwerken.
6. Alvorens te werken aan de electrische installatie
dient men de stroomtoevoer te stoppen.
7. Indien beschermende delen aan slijtage onderhevig
zijn, dan dienen deze regelmatig te worden gecontro-
leerd en tijdig te worden vervangen.
8. Bij het uitvoeren van electrisch laswerk aan de trekker
en/of aangebouwd werktuig, dan dient men de
electrische kabels van de klemmen van generator en
batterij los te koppelen.
9. Vervangende onderdelen moeten minstens voldoen
aan de door de fabrikant opgestelde technische
normen. De originele onderdelen voldoen zeker aan
deze normen.
10.Bij druk-accumulatoren deze uitsluitend vullen met
stikstof. Explosiegevaar !!
6
1. Introductie
De KRONE-schijvenmaaier is voorzien van alle noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen. Niet alle gevaarlijke
punten kunnen, als gevolg van het bewaren van een goede werking van het werktuig, worden voorkomen. Op het
werktuig zijn aanwijzingen aangebracht, die naar deze punten verwijzen.
Deze aanwijzingen zijn uitgevoerd als pictogrammen. Hier volgen de plaats en betekenis van deze belangrijke
aanwijzingen.
1.1 Plaats van de veiligheidsstickers
42
6
5
6
3
21
Maak u vertrouwd met de betekenis van de hiernaast getoonde afbeeldingen. De verklarende
tekst en de aanduiding van de paats op het werktuig, duiden het gevaar en de plaats daarvan
aan.
7
Best.-Nr. 939 572-0 (1x)
Beschermingen deugdelijk
plaatsen
4
5
6
Raak geen bewegende delen
aan. Wacht totdat ze volledig
tot stilstand zijn gekomen.
Best.-Nr. 939 410-2 (1x)
Bij draaiende motor
voldoende afstand
bewaren.
Best.-Nr. 942 197-1 (2x)
3
2
Grijp nooit op plaatsen war
beknellingen kunnen
voorkomen, zeker niet indien
daar og delen.
Best.-Nr. 942 196-1 (3x)
Voor het ingebruiknemen de
handleiding goed lezen en
opvolgen.
Best.-Nr. 939 471-1 (1x)
1
Best.-Nr. 939 100-4 (1x)
Het aftakastoerental van 540 tpm mag niet
worden overschreden.
De werkdruk van het hydraulieksystem mag
niet meer zijn dan 200 bar.
939 572-0
939 100-4
MAX.
540/
min
MAX.
200
bar
8
939 180-2 (1x)
2
939 567-1 (1x)
1
939 515-1 (1x) AM 203 CV
939 518-1 (1x) AM 243 CV
939 519-1 (1x) AM 283 CV
942 207-1 (1x) + B
4942 132-0 (1x)
6
939 511-1 (1x) AM 203 CV
939 512-1 (1x) AM 243 CV
939 513-1 (1x) AM 283 CV
942 206-1 (1x) + B
5
939 548-0 (1x)
met boutsluiting
8942 009-2 (1x)
bij messen-
snelsluiting
8
939 531-1 (1x)
7
1.2 Plaats van de algemene stickers
861 274 5
939 531-1
139 888-0 139 889-0
112
939 567-1
139-888 139-889
3
939 278-2 (1x)
3
D
F
GB
I
D
El embrague de seguridad debe someterse a una
purga antes de la primera puesta en marcha y una
vez al aÒo antes de iniciarse la campaÒa de trabajo.
E
La sÈcuritÈ ‡ friction doit faire l'objet d'une purge
lors de la premiËre mise en route et une fois par
an avant le dÈbut de la saison.
The friction clutch must be bled at the first
operation and once a year before the harvesting
season.
La frizione di sicurezza deve essere sottomessa ad
uno spurgo alla prima messa in campo come pure
una volta all'anno prima della campagna.
Vor der Erstinbetriebnahme und 1x j‰hrlich vor
der Ernte muss die Reibkupplung gel¸ftet werden
939 278 -2
9
Hoeveelheid Soort Bio olie
Hoofdaandrijving 0,4 SAE 90
Aandrijving
kneuzer
Extra aandrijving
aftakas met 0,2 SAE 90
1000 toeren
Model
Werkbreedte [mm] 2000 2400 2800
Transportbreedte trekker-breedte trekker-breedte trekker-breedte
Aantal maaischijven 3 4 5
Aantal maaitrommels 2 2 2
Conditioningsysteem V-klepels met Conditioningsplaat
Toerental V-kneusrotor [1/min] 600 u. 900 600 u. 900 600 u. 900
Breedte Conditioning [mm] 1600 2000 2400
Zwad breedte [m] 0,8 - 1,6 0,9 - 2,0 1,2 - 2,4
(0,9 - 2,3) (1,2 - 2,7)
Capaciteit [ha/h] 2,5 3 3,5
Benodigd vermogen [kW/PS] 33/45 37/50 44/60
Aftakastoerental [1/min] 540 540 540
Eigen gewicht [kg] 760 810 860
Benodigde hydr. aansluitingen 1 x enkelwerkend 1 x enkelwerkend 1 x enkelwerkend
1.3 Technische gegevens
1.4 Soorten en hoeveelheden van de smeermiddelen
AM 203 CV AM 243 CV
(AM 243 CV + B)
1,5 SAE 90 Op aanvraag
Maaibalk
AM 203 CV 4
AM 243 CV (+ B) 5
AM 283 CV (+ B) 6
Bij BIO-oliën moeten absoluut de smeerintervallen zeer nauwkeurig worden aangehouden, dit in
verband met veroudering van deze olie.
SAE 90
AM 283 CV
(AM 283 CV + B)
10
1. De maaier is ontwikkeld, en geschikt, voor
het maaien van op de grond groeiend
halmgewas als gebruikelijk in de landbouw.
2. Tijdens het werken met de maaier dient een
voldoende veilige afstand te worden
aangehouden tot het werktuig, vooral tot de
bewegende delen hiervan.
3. Voor ingebruikname en tijdens het werken
moeten de glijplaten onder de maaibalk op
de grond liggen.
4. Ook bij gebruik op landbouwgronden kunnen
stenen of andere vreemde en harde
voorwerpen worden weggeslingerd. Daarom
mag nooit iemand zich bevinden binnen de
invloedssfeer van de maaier. In het bijzonder
dient men voorzichtig te zijn in wegbermen,
en bij straten en gebouwen.
5. De beschermdoeken moeten regelmatig gecontroleerd
worden. Versleten en/of beschadigde doeken dienen
te worden vervangen.
6. Alle beschermende delen aan de maaier, zoals b.v.
doeken en kappen, beschermen voor wegvliegende
vreemde voorwerpen e.d., maar ook voor het
verhinderen dat men onbedoeld in aanraking komt
met gevaarlijke delen. Daarom moeten altijd, alle
beschermende delen deugdelijk zijn en goed
gemonteerd zijn.
7. Bij het zwenken van de maaier van transport- naar
werkstand mag niemand zich bevinden bij of onder de
maaier, of tussen trekker en maaier.
8. Bij het aan- en afbouwen van werktuigen aan of van de
trekker, is bijzondere aandacht vereist ! Alle
veiligheidsvoorschriften dienen te worden opgevolgd !
2. Voorbereidingen voor gebruik
2.1 Aanbouwen aan de trekker
Aanpassen van de onderste trekpunten
De koppelpunten zijn standaard afgesteld voor Cat. II.
Let op, het lange deel aan de linkerkant, in rijrichting
gezien.
Om de maaier bij Cat. II zijdelings te verplaatsen, het
korte rechterdeel (3) 180 graden omdraaien. Het lange
linkerdeel (1) naar buiten verschuiven. Na deze
montage de bouten (2) weer goed vastdraaien.
Kat. II
AM-1-001
Kat. II
AM-1-002
3
2
1
2
11
De trekarmen (3) worden aan de onderste punten
gekoppeld, en de topstang (2) aan het nieuwe
instelpunt (1) boven aan de driepuntbok.
Gebruik een hydraulisch ventiel met
zweef stand.
De trekker moet zijn uitgerust met een enkelwerkend
stuurventiel. De hydraulische slang met het sperventiel
(3) wordt aan de steker (1) van het stuurventiel
gekoppeld.
Het koord (2) voor de bediening van de vergrendeling
„TRANSPORTSTELLING“ wordt op een geschikte
plaats aan de trekker bevestigd.
Bij het aankoppelen van de slang moet
het stuurventiel in zweefstand staan of in
de stand "dalen".
- Bij het aansluiten van slangen aan het
hydrauliek systeem, dienen de
koppelingen aan beide zijden drukloos
te zijn.
- Bij het zoeken naar eventuele lekkages
dient men steeds een beschermende
bril te dragen !
- Onder hoge druk uittredende
vloeistoffen kunnen door de huid
dringen, en zo zware verwondingen en
bloedvergiftiging veroorzaken.
Waarschuw meteen een arts.
Infectiegevaar !!
- Alvorens slangen af te koppelen, en alvorens te
werken aan de hydraulische installatie, de druk
verwijderen !
- Hydraulische leidingen regelmatig controleren,
en bij beschadiging of veroudering vervangen !
De vervangende leidingen moeten
overeenkomen met de door de fabrikant
voorgeschreven specificaties.
3
AM-0-011
12
1
AM-5-010
2
534
Indien de onderste trekarmen (1) met
vanghaken zijn uitgerust, moeten de
volgende punten in acht worden
genomen:
Vooral op de kopakker treden grote
krachten op in de trekpen (3), die in
de linker haak naar boven werken.
Daarom moeten de vanghaken zich in
een uitstekende staat bevinden.
Bovendien moeten de vanghaken na
het afkoppelen in de daarvoor
aanwezige borgingen (4) tegen
onbedoeld openen vergrendeld zijn.
12
2.2 Tussenas
Deze maaier dient te worden
aangedreven met een toerental van
maximaal 540 tpm.
Nooit !! mag de maaier worden
aangedreven met een hoger toerental.
Aan- en loskoppelen van aftakassen
uitsluitend uitvoeren bij uitgeschakelde
aandrijving, en stilstaande motor en
verwijderde contactsleutel.
De meegeleverde tussenas met frictiekoppeling in de
richting van de maaibalk op de ingaande as van de
aandrijving schuiven, en op de assteun (1) leggen.
Gebruik de veiligheidskettingen nooit voor het
ophangen van de tussenas. Overtuig u ervan dat de
sluitingen van de tussenas werken.
Controleer de vrije slag en vrije zwenkslag
van de tussenas ! Indien deze het werktuig
of trekker raakt, dan kan dit tot schade
leiden.
Aanpassen van de tussenas
Voor het aanpassen van de lengte van de tussenas,
moeten de twee helften (1) en (2) naast elkaar
gehouden te worden bij de kortste afstand. In deze
stand bepaald u grootste overlapping. Is de overlapping
van de profielbuizen te groot, dan dienen de
profielbuizen en beschermhulsen te worden ingekort.
Dit dient bij beide helften gelijkmatig te geschieden en
wel zo, dat deze goed blijven schuiven, en aan de
einden niet blokkeren. Een uitvoerige omschrijving van
deze activiteit kunt u lezen in de door de leverancier
van de tussenas meegeleverde handleiding.
Optie
Extra aandrijving voor aftakas met 1.000 toeren
Voor het aandrijven met een aftakastoerental op de
trekker van 1.000 tpm, moet de maaier met een extra
aandrijving (1) uitgerust zijn.
- Borg de beschermhuls van de tussenas
met de bijbehorende ketting.
- Bevestig deze ketting zodanig, dat deze
de bewegingen van de tussenas nooit
belemmert.
AM-0-002-5
1
AM-0-002-6
1
AM-4-054
12
13
2.4 Aandrijving van de kneuzer
(schakelbaar)
Het toerental van de rotor van de kneuzer is te
veranderen. Doe dit door middel van de schakelknop
(1) in de aandrijving (3), na het verwijderen van de
borgpen (2).
Met de meegeleverde sleutel kan men draaien aan de
as voor het vergemakkelijken van het schakelen (3).
Draai daarvoor de bout (1)
Overtuig u ervan dat de afzetsteun voor
het maaien ingeschoven is en geborgd
is!
2.3 Afzetsteun
De afzetsteun (1) moet in werkstand van de maaier
ingeschoven zijn.
Herplaats de borgpen (2) na het
schakelen, overtuig u daarvan.
AM-1-078-1
1
KRONE
600 900
0
AM-0-007
0139-441
1 2 3
AB
AM-0-008
12
3
14
De tussenas voor de aandrijving van de kneuzer wordt
met de slipkoppeling (1) naar de aandrijvende kant, en
met de vrijloop (2) naar de kneuzer toe gemonteerd.
Plaats de borgketting (3) aan de maaier.
Borg de beschermhuls van de tussenas
tegen meedraaien met de ketting. Monta-
ge en de-montage van de tussenas uit-
sluitend bij uitgeschakelde aandrijving,
stilstaande motor en verwijderde
contactsleutel !!
2.5 Rijden op de kopakker
Op de kopakker wordt de maaier uitsluitend door middel
van de cilinder geheven. De blokkering (1) raakt dan aan
de aanslag.
De driepunt wordt dus niet gebruikt !
De stand van de driepunt beïnvloedt o.a. de
maaihoogte, de voorloop en de veerspanningen.
AM-4-009-1
2
13
AM-1-083-1
1
15
2.6 Transportstand
In transport moet de opgeklapte maaier beveiligd en
geborgd worden. Deze borging geschiedt door een
borg-haak (1). Deze haak wordt aan het oog op het
kneuzerhuis (2) gehaakt indien de maaier omhoog in
transportstand gebracht is. Daarvoor moet men bij het
heffen van de maaier naar transportstand aan het
kunststofkoor blijven trekken, totdat de maaier volledig
de verticale transportstand bereikt heeft. Dan pas het
koord loslaten, zodat de haak in het oog op den
kneuzer, kan haken en borgen. Sluit ook de kraan in de
hydraulische leiding aan de trekkerkant.
Voor het opklappen de blokkering (2) met het kunststof
koord omhoog trekken, en vervolgens de maaier met de
cilinder opklappen tot in transportstand.
Door het ontwerp zal de maaier niet, tot weinig, buiten
de trekker steken.
- Na het uitschakelen van de aandrijving
kunnen de maaischijven nog nalopen.
- Klap de maaier pas omhoog, en nader
de maaier pas, na ook de volledige
stilstand van de onderdelen.
Voor transport wordt de maaier omhoog geklapt.
De transportvergrendeling afstellen op
de juiste lengte.
Let erop, dat de maaier in transportstand
altijd goed geborgd is. Controleer of de
haak hierbij goed in het oog haakt.
Sluit de kraan in de hydraulische leiding!
AM-1-058
2
1
AM-1-059
1
AM-1-060
12
16
AM-1-075
AM-1-084
2
1
3
AM-1-061-2
21
Monteer voor het gebruik van de openbare weg altijd de
verlichting (1) aan de houder (2) van de maaier.
Gebruik goedgekeurde verlichtings-armaturen.
Zorg ervoor dat voor het afzetten het
afzetvlak stevig en stabiel is.
Verwijder eerst in transportstand de achterste
ontlastingsveer (2) van de bovenste pen (1). Deze veer
kan op de houder geledg worden. (De montage van de
maaier gaat dan later veel gemakkelijker)
Neem de ontlastingsveer uitsluitend in
niet gespannen stand (transportstand)
van de pen (1). Anders bestaat er groot
gevaar voor verwondingen!!
Zet de maaier in werkstand op de grond.
De steunpoot (2) laten zakken en de klemschroef (1)
weer vastdraaien. Koppel de tussenas van de trekker af
en leg deze weg op de steun.
Het hydraulisch systeem drukloos maken en de slang
van de trekker loskoppelen - plaats de stofkap.
Verwijder het kunststofkoord van de trekker. Topstang
ontspannen en de toptangpen verwijderen, of de
topstang loshaken. Trekstange loskoppelen of
uithaken.
Kom ook tijdens het afkoppelen van de
maaier nooit tussen trekker en werktuig!
2.7 Afbouwen van de maaier van de
trekker
17
AM-0-013
2
1
3
Bij de montage van de maaier aan de trekker moet men
er absoluut goed op letten dat de veer (2) weer goed op
de pen (1) terug geplaatst wordt. Gebruik de ring en de
klapsteker voor borging.
Ook het terugplaatsen kan uitsluitend in
opgeklapte transportstand.
Sterk beschadigde stootkanten (zie afb.)
moeten meteen vervangen worden,
omdat anders het gevaar bestaat dat de
maaibalk beschadigd wordt.
MH-0-001
Werken aan de maaier uitsluitend bij uitgeschakelde aandrijving, stilstaande motor en
verwijderde contactsleutel ! Trekker tegen onvoorzien gebruik en wegrollen beveiligen.
Beschermingen voor elk gebruik op beschadigingen controleren. Beschadigde delen meteen
vervangen. Gevaar !!
Geheven maaier afsteunen. Kom nooit onder geheven objecten !!
Een veilig gebruik is uitsluitend mogelijk bij montage van de messen volgens voorschrift.
Maaier voor elk gebruik controleren op missende en beschadigde mesjes, zo nodig
vervangen ! Hetzelfde geldt voor bevestigings middelen !!
Missende en beschadigde mesjes meteen, per set, vervangen. Zo voorkomt u onbalans.
Gebruik nooit ongelijke mesjes, of ongelijk gesleten of beschadigde mesjes op een schijf.
Bij elke keer wisselen van de mesjes goed de bevestigingsmiddelen controleren, indien
nodig vervangen.
2.8 Veiligheidsinstructies voor het maaien
18
3. Instellingen aan de schijvenmaaier en
de messen
De maaier is ontworpen en geschikt om
op de grond groeiende halmgewassen te
maaien, zoals normaal in de landbouw
gebruikelijk.
3.2 Instelling van de obstakelveiligheid
Om de schijvenmaaier te beveiligen tegen te grote
schades bij het onverhoeds raken van obstakels, is de
maaier uitgerust met een obstakelveiligheid.
De optimale afstelling van de gevoeligheid is op de
fabriek reeds aangebracht. Mocht een andere afstelling
gewenst zijn, dan kan men de lengte van de veer (1)
veranderen. Een hogere voorspanning van de veer
verhoogt de optredende krachten.
Maaier - Model Maat x
AM 203 CV 81 mm
AM 243 CV (+ B) 80 mm
AM 283 CV (+ B) 79 mm
Span de veer van de paalveiligheid niet
te strak. Bij een te hoge voorspanning
bestaat het gevaar van grotere
beschadigingen aan maaier en obstakel.
De pen van de ontgrendelhaak moet
altijd ingevet zijn.
3.1 Instelling van het bovenste
aankoppelpunt
Bij de standaard instelling bevindt zich het
verschuivende deel (1) midden op het draaddeel
(2). De afstanden „a“ zijn dan gelijk groot.
1
AM- 1-062
2
aa
AM-1-063-1
1
19
3.3 Instelling van de ontlastingsveer
voor maaibalk
Met de drie ontlastingsveren wordt de bodemdruk van
de maaibalk aan de plaatselijke omstandigheden
aangepast. Voor het ontzien van de zode, moet de
maaibalk zover ontlast zijn, dat de balk tijdens het
maaien niet springt, maar zeker op de grond ook geen
sleepsporen achterlaat.
Voor het afstellen de maaier in transportstand plaatsen
en erop letten, dat de tranportveiligheid (6) borgt. In
deze positie kunnen de ontlastingsveren (2 + 3) van de
pennen afgenomen worden. De lengte kan nu
aangepast worden. Een kortere veer, geeft een grotere
ontlasting van de balk. De afstelling van de veer (4)
geschiedt met behulp van de spindel (5).
De veren 2 en 3 ontlasten de balk vooral aan de
buitenkant. De veer 4 ontlast vooral aan de binnenkant.
Na terugplaatsen van de veren op de pennen deze
weer goed met de klapstekers borgen, zodat ze niet
onverwacht van de pennen kunen glijden.
Basisafstelling afstand "a" = 80 mm
afstand "b" = 60 mm
3.4 Verstelstuk voor hefcilinder en
ontlastende veer
De onderste pen voor het vastzetten van de veer en de
cilinder moet afhankelijk van het model, in een bepaalde
stand geplaatst worden.
Deze plaats is vanaf de fabriek vastgeledgd, en mag
niet veranderd worden.
De pen (1) wordt met de beugel (2)
gemonteerd.
3.5 Basisafstelling van de trekstangen
Indien de stang (1) zich op een afstand „a“ = 90 mm in
het sleufgat (2) bevindt, dan is de beste hoogte van de
punten bereikt. Hiermee wordt bereikt dat de maaibalk
zich aan de oneffenheden van de bodem kan
aanpassen. Het heffen van de maaier op de kopakker
wordt uitsluitend uitgevoerd door het bedienen van de
cilinder.
AM-1-084/1
1
2
54
3
6
AM-1-084/2
ab
AM 283 CV
AM 243 CV
AM 203 CV
AM 283 CV + B
2
AM-5-000
AM-1-064
1
2
a
20
3.6 Instellen van de zwadbreedte
De instelling van de zwadbreedte geschiedt door de
zwaddeuren (1), die zich bevinden onder de zwadplaat
achter aan de maaier. Deze kunnen versteld worden
door de oogbouten (2) te verschuiven in de sleufgaten.
Na de correcte afstelling de oogbouten weer goed
vastzetten.
Maakt men een zeer breed zwad, wees u er dan van
bewust dat u in de volgende werkgang over het
gemaaide en mooi geconditioneerde gewas rijdt.
3.7 Afstelling van de maaihoogte
De onderste trekstangen met kettingen of
anderszins zo aan de trekker vastzetten,
dat tijdens transport en werk de maaier
niet kan zwenken.
Door het gewicht, en de plaats van het zwaartepunt, is
een eenvoudige instelling van de snijhoogte door
middel van de topstang moeilijk mogelijk. De snijhoogte
wordt ingesteld door middel van de slinger (3). Met het
draadeind (2) wordt aan de bevestiging van de topstang
de hoek van de maaier veranderd, en zo de snijhoogte
ingesteld.
1
2
AM-1-065
1
AM-1-053
32
21
3.8 Het vervangen van messen bij
schijven met boutsluiting
Een veilig gebruik van de maaier is uitsluitend
mogelijk, indien de mesjes volgens voorschrift zijn
gemonteerd.
Ontbrekende en beschadigde mesjes veroorzaken een
gevaarlijke onbalans. Daarom moeten mesjes en
houders elke dag gecontroleerd en/of vervangen
worden.
Voor elke ingebruikname moet de maaier volledig
gecontroleerd worden. Vervang beschadigde,
ontbrekende of versleten mesjes en hun houders.
Het bovenste deel van de hiernaast getoonde
afbeelding toont de benodigde delen en de stand voor
montage. Zo worden de verschillende delen ook
gemonteerd. Voor het monteren van een mes (5) wordt
een bout (3) en een zelfborgende tensilok moer (4)
gebruikt. Steek de bout van onder door de slijtslof (2).
Plaats nu het mes tussen slijtslof en maaischijf (1). De
bout door het mes steken, en de bout vastzetten met de
zelfborgende moer (4).
Na de montage moeten de messen op de bouten vrij te
bewegen zijn.
Er zijn verschillende soorten messen voor deze
maaiers. het normale standaard mes een heeft
gedraaide vorm. Dze messen zijn verschillend voor
rechtsdraaiend schijf bestelnr. 139-889
linksdraaiend schijf bestelnr. 139-888
De messen hebben een overeenkomstig
kenmerk. De pijl op het mes moet in de
draairichting wijzen!
Als alternatief kunnen ook zogenaamde dakvormige
messen gemonteerd worden. Deze messen zijn voor
zowel links- als rechtsdraaiende schijven gelijk.
dakvormige messen bestelnr. 139-800
Gebruik uitsluitend originele messen met
de hiernaast genoemde bestelnrs.
Er bestaat groot gevaar voor ongevallen
bij slechte of verkerde messen.
AM-4-032
2
3
4
1
4
1
2
5
5
22
3.10 Instelling van de kneusplaat
De kneusplaat wordt aan de voorkant van de maaier
door de slinger (1) ingesteld. Deze instelling bepaalt
mede de intensiteit van kneuzing:
- Kneusplaat korter op de klepels van de kneusrotor
geeft meer kneuzing.
- Kneusplaat verder van de klepels van de kneusrotor
geeft minder kneuzing.
De materiaaldikte van de mesbouten (meshouders of
mespennen) mag bij het contactvlak met het mes nooit
minder worden dan 12 mm.
Missende of beschadigde bouten moeten
terstond gecompleteerd of vervangen
worden.
3.9 Instelling van het toerental op de
kneusrotor
Het toerental van de rotor van de kneuzer, is te kiezen
en te schakelen op de aandrijving (3). Daarmee kan het
toerental van de kneusrotor, en dus de kneuswerking,
aan de omstandigheden en wensen worden aangepast.
stengelhoudend gewas of intensief kneuzen
= hoog toerental
bladrijk gewas of weinig kneuzen
= laag toerental
Verwijder hiertoe de veersteker (2). Door het uit- of
inschuiven van de schakelhendel (1) worden de
toerentallen gekozen. Wordt de hendel uitgetrokken
(stand „A“), dan is het toerental 600 tpm.. Bij
ingeschoven hendel (stand „B“) is het toerental 900
tpm. In de middelste stand wordt de kneuzer-rotor niet
aangedreven.
AM-1-081
18mm
12mm
KRONE
600 900
0
AM-0-007
0139-441
1 2 3
AB
AM-1-073
1
23
3.11 Instelling van de plaats van de
kneusrotor tot de maaibalk
De kneusrotor (1) met de V-klepels (2) kan op vier
verschillende posities ingesteld worden. Hierbij wordt
de afstand van rotor tot maaibalk, en kneusplaat,
veranderd.
Gebroken, versleten en verbogen
V-klepels veroorzaken onbalans.
Na constateren meteen vervangen !
Controleer dit dagelijks !
Eerst de rotor losmaken. Verwijder daarvoor de bout (1)
aan de linker en rechterkant van de maaier. Door te
draaien aan het getande element (2) aan de rechterkant
van de maaier, verdraait de getande plaat (3). Draai
zolang het element, totdat de plaat de gekozen stand
bereikt heeft.
AM-1-089
2
1
21
AM-1-068
21
24
Montage en demontage van de tussenas
uitsluitend uitvoeren bij uitgeschakelde
aandrijving, stilstaande motor en
verwijderde contactsleutel.
Voordat de kneusrotor in ruststand (Stand IV) gebracht
kan worden, moet de tussenas (4) compleet, ook aan
de aandrijvende kant, gedemonteerd worden. Breng de
aandrijving in de „0“-stand. Alleen bij verwijderde
tussenas kan de bescherming (2) aan de
beschermbeugel (3) voorbij gedraaid worden.
Plaats van de kneusrotor ten opzichte van de maaibalk
I : Standaard
II : Stand bij langer gewas, naar maaier
liggend
III: Stand bij lang gewas, naar maaier liggend
IV:Kneuzer buiten gebruik
In de achterste stand, positie IV, mag de
rotor niet meer draaien. Neem de
tussenas van het werktuig. Schakel de
aandrijving in stand "0".
AM-1-069
12
I
II
III
IV
3
AM-4-072-1
1
2
43
25
Alle bouten en moeren regelmatig ( alle 50 uren) controleren op goed vastzitten, evt natrekken.
Aanhaalmoment MA (mits anders vermeld).
Reparatie-, onderhoudswerkzaamheden en reiniging uitsluitend uitvoeren bij uitgeschakelde
aandrijving en stilstaande motor!
Pas op, de maaischijven lopen na Verwijder de contactsleutel, beveilig de tractor tegen
onbedoelde acties en wegrollen!
Bij het werken aan de maaier in transportstand, moet absoluut de transportveiligheid goed
werken, de haak moet borgen! De kraan in de hydrauliekleiding moet gesloten zijn!
4. Onderhoud
4.1 Algemeen
A =draaddiameter
(kwaliteit op boutkop te lezen)
Aandraaimomenten Ma
Bout maaischijf (1) MA = 49 Nm
Bout klembus (2) MA = 215 Nm
Zeskantmoer lagerhuis (3) MA = 42 Nm
8
.
8
1
0
.
9
A
AM-0-034
AM-5-066
1
2
3
A5.6
29
42
2,2
4,5
7,6
18
37
64
100
160
4,4
8,7
15
36
72
125
200
215
310
 1050
330
350
M 4
M 5
M 6
M 8
M 10
M 12
M 14
M 14x1,5
M 16
M 16x1,5
M 20
M 24
6.8 M (Nm)
8.8 10.9
A
O
/
12.9
M 24x1,5
M 24x2
M 27
M 27x2
M 30
5,1
10
18
43
84
145
235
255
365
2450
390
3,0
5,9
10
25
49
85
135
145
210
225
730 710
1220
1350
1800
1950
2100
1150
1550
1650
1450
800
1100
1150
610
425
26
AM-1-092
3
2
1
Voor het controleren van het oliepeil de maaier in
werkstand plaatsen. Naast een gat voor de ontluchter (1)
ziet u in de afbeelding hiernaast de olie-peilplug (2) en de
olie-aftapplug (3). Voor de controle de peilplug
verwijderen. Het peil van de olie in de hoofdaandrijving
moet reiken tot aan het peilgat. Indien noodzakelijk
bijvullen.
LET OP, de olie in de hoofdaandrijving, vervolgens
na alle 350 ha.
Bij het verversen van de olie moet de oliepeilplug en de
olie-aftapplug worden verwijderd. Olie (ca 0,4 ltr.) in een
geschikte bak opvangen. Aftapplug weer terug plaatsen
en tot aan het peilgat olie bijvullen.
Oliesoorten en hoeveelheden kunt u vernemen in de
tabel met technische gegevens.
4.2 Oliepeil controle en
olieverversen bij de maaibalk
Oliepeil controle
Voor de controle van de oliestand in de maaier deze in
transportstand brengen en met de transportveiligheid
borgen. Draai de oliepeilplug (1) uit de kant van de
maaibalk. Het niveau van de olie moet reiken tot aan de
peilplug. Indien noodzakelijk olie bijvullen.
Oliepeil regelmatig, alle 100 bedrijfsuren, controleren!
Na het olieverversen de afgewerkte olie
volgens voorschriften afvoeren.
4.3 Oliepeil controle en olieverversen
van de hoofdaandrijving
De olie moet na 350 bedrijfsuren worden ververst. Zet
de maaier in transportstand en beveiligen met de borg-
beugel. Draai de olie-aftapplug (2) en de olie peilplug
(1) eruit. Vang de uitstromende olie (ca 4 - 6 liter) op in
een daarvoor geschikte bak. Nadat alle oude olie eruit
gelopen is, de olie-aftapplug weer terugplaatsen. Verse
olie vullen tot aan de olie-peilgat (1). Oliepeilplug met
pakking weer terug plaatsen. Oliesoorten en
hoeveelheden kunt u vernemen in de tabel met
technische gegevens.
Olieverversen
Na het olieverversen de afgewerkte olie
volgens voorschriften afvoeren.
Let er bij de controle van het oliepeil in
de maaibalk er absoluut op, dat de balk
door de transportveiligheid geborgd is.
Er bestaat anders groot gevaar voor
verwondingen.
27
KRONE
600 900
0
AM-0-032
0139-441
AB
1
KRONE
600 900
0
AM-0-033
0139-441
AB
1
2
AM-3-095
2
1
Olieverversen
Het verversen van de olie geschiedt na 350
bedrijfsuren. Verwijder de olie-aftapplug (2) en de olie-
peilplug (1) uit de hoofdaandrijving. Vang de uitlopende
olie (ca 1,5 ltr) in een daarvoor geschikte bak op. Nadat
alle olie eruit gelopen is, de aftapplug met een nieuwe
pakking weer terug plaatsen. Vul nu met verse olie tot
aan het olie-peilgat. Draai nu de peilplug weer in de
aandrijving-behuizing.
Oliesoorten en hoeveelheden kunt u vernemen in de
tabel met technische gegevens.
Na het olieverversen de afgewerkte olie
volgens voorschriften afvoeren.
4.4 Controle van het olieniveau en
olieverversen van de aandrijving
van de maaier / kneuzer
De aandrijving van de maaier en kneusrotor hebben
een gezamenlijke olievoorraad.
Voor het controleren de olie-peilplug (1) verwijderen.
Het olie-niveau moet reiken tot aan het peilgat. Indien
noodzakelijk bijvullen.
Oliecontrole
4.5 Controle oliepeil en verversen
bij bak voor aftakas met 1.000
toeren.
Controle
Vor het controleren van het peil de maaier in werkstand
plaatsen. De oliepeilplug (1) uitdraaien. Het oliepeil
moet komen tot aan het peilgat. Indien noodzakelijk olie
bijvullen
Olieverversen
Bij het verversen van de olie aftapplug (2) en
oliepeilplug (1) uitdraaien. Olie (ca. 0,2 liter) in een
daarvoor geschikte bak opvangen. Aftapplug weer
herplaatsen, en olie bijvullen tot aan het peilgat.
Hoeveelheden en kwaliteiten kunt u lezen in het
hoofdstuk "technische gegevens".
BEACHTE: Ölwechsel nach dem ersten Schnitt,
danach alle 350 ha.
28
4.6 Smering
Tussenassen
De tussenassen voor de aandrijving van de maaibalk
en van de kneuzer op de aangegeven punten met de
getoonde intervallen smeren.
* de beschermbuis van tijd tot tijd invetten.
AMS-0-050
1
2
4.7 Onderhoud aan de paalveiligheid
De paalveiligheid (1) moet minstens 1 keer per jaar
onderhouden worden!!
Voor het noodzakelijke onderhoud moet de veer (2)
ontspannen en gedemonteerd worden, de paalbeveiliging
(1) uit elkaar genomen worden en de contactvlakken van
de beide schuine wiggen schoon gemaakt worden.
Vervolgens worden de schuine contactvlakken
ingevet en de paalveiligheid weer gemonteerd.
Voor de instelling van de
veiligheidskracht wordt verwezen naar
het hoofdstuk “instelling van de
paalveiligheid”.
29
Smeerschema van de schijvenmaaiers
De getoonde smeerpunten na de aangegeven bedrijfsuren smeren.
De voorgeschreven specificaties van olien en vetten kunt u lezen in het hoofdstuk "technische
gegevens".
AM-1-077-2
10 h 10 h 10 h
50 h
10 h
50 h
30
31
De rotor van de kneuzer draait met een
toerental van bijna 1.000 tpm. Gebroken
en beschadigde klepels veroorzaken een
gevaarlijke onbalans. Om deze reden
moeten deze altijd meteen vervangen
worden.
De beschermkleden moeten regelmatig gecontroleerd
worden.
Versleten en beschadigde kleden meteen vervangen.
De beschermingen aan de maaier, bv. doeken en
platen, beschermen voor weggeslingerde stenen e.d.
en ook ter voorkoming van onbedoeld contact met
gevaarlijke delen. Voor het werken met de maaier
moeten deze beschermingen in goede orde bevonden
zijn.
Beschermkleden
5. Kneuzer en beschermkleden
Kneuzer
De kneuzer/conditioner prepareert het gewas voor een
snellere droging op het veld. Om te zorgen voor een
goede en veilige werking, moet de kneuzer-rotor (2)
voor elk gebruik goed worden gecontroleerd op
beschadigde V-klepels (1).
Verbogen klepels evt. weer richten. Gebroken klepels
vervangen. Het beïnvloeden van de kneus-intensiteit
geschiedt door middel van het veranderen van de
afstand van de rotor tot kneusplaat (3). Zie hiervoor ook
het hoofdstuk „instellingen“.
Veiligheid gaat voor alles ! Neem geen
enkel risico ! Experimenteer niet met
namaakdelen. Gebruik uitsluitend
originele KRONE onderdelen.
1 32
AM-0-044
AM-1-076
32
6. Breedverdeelplaat
De schijvenmaaier Am 243 CV + B en AM 283 CV + B zijn voorzien van een breedverdeelplaat. Het gemaaide gras
wordt door de klepelwals opgenomen, en over de gehele breedte intensief gekneusd, en naar achteren over de
volle breedte op het veld teruggelegd. Het gehele veldoppervlak wordt zo benut voor een snelle droging. Veelal is
schudden niet meer nodig. Het gewas licht vrijwel net zo regelmatig als het aan de voorkant van de maaier
oorspronkelijk was.
De geleideplaten (1) zijn in de basisafstelling in de gemarkeerde gaten bevestigd.
Basisafstelling
AM 243 CV + B
AM 283 CV + B
AM-4-012
1
AM-97-01
1
33
Indien noodzakelijk kan het gras ook in een zwad worden gelegd.
Plaats hiervoor de geleideplaten (1) in de aangegeven gaten, en sluit de zwadkleppen (2) als getoond.
Afstelling naar afleggen op zwad
AM 243 CV + B
AM 283 CV + B
AM-4-013
1
22
AM-97-02
212
34
7. Overwinteren
Zet het werktuig op een droge plaats weg. Niet in
de omgeving van kunstmest.
Reinig het werktuig grondig, van binnen en van
buiten. Vuil trekt vocht aan, en veroorzaakt roest.
Richt bij het schoonspuiten de harde waterstraal
niet op lagers.
Bewegende delen (scharnieren e.d.) controleren
op soepele beweging, evt. demonteren, reinigen en
slijtage bepalen. Indien noodzakelijk door nieuwe
vervangen.
Alle bewegende punten van olie voorzien !
Werktuig goed afsmeren
Beschermbuizen van de tussenassen invetten, om
vastvriezen te voorkomen.
Lakschades verhelpen en blanke delen met een
anti-roestmiddel conserveren.
Maak een lijst van alle benodigde onderdelen en
bestel deze op tijd. Voor u en uw KRONE
handelaar is het beter om de delen buiten het
hoogseizoen te bestellen en te monteren. Zo is uw
werktuig voor het nieuwe seizoen weer eenvoudig
gereed.
35
8.1 Algemeen
Verwijder de ter conservering aangebrachte olie en
vet.
Voer alle activiteiten uit zoals omschreven in het
hoofdstuk onderhoud.
Lucht de veiligheids-slipkoppelingen, zodat de platen
niet meer kleven.
De geluchtte veiligheidskoppeling vrijmaken, d.w.z. bij
gemonteerde maaier en nog geluchte koppeling de
aftakas inschakelen: de tussenas moet zich nu tot aan
de naaf in de koppeling vrij kunenn draaien en de
maaischijven mogen daarbij niet meedraaien
Lees de handleiding nogmaals goed door.
8. Weer ingebruikname
Met de meegeleverde service-sleutel (1) de vier bouten
met binnenzeskant (2) helemaal losdraaien. Deze zijn
niet over de gehele lengte voorzien van schroefdraad,
en kunnen dus niet uit de koppleling gedraaid worden.
De koppeling is nu gereed voor gebruik.
Overwinteren
Bij opnieuw stallen (of na het seizoen of als u het
werktuig gedurende langere periode niet gaat
gebruiken) de inbusbouten weer aandraaien.
8.2 Veiligheidskoppeling - ByPy
De bouten met binnenzeskant (2) aan de
veiligheidskoppeling vast aandraaien. Zo worden de
frictieplaten immers ontlast van de druk van de veren
en de neiging tot vastplakken zo goed mogelijk
beperkt; de schijvenkoppeling is vervolgens gelucht,
dus vrij. Bij weer ingebruikname het werktuig aan de
trekker koppelen en de aftakas inschakelen: het
werktuig mag nu niet meedraaien, de koppeling is vrij,
is gelucht. Indien het werktuig toch meedraait, is de
koppeling vastgeplakt of verroest en moet eerst uit
elkaar genomen worden. (frictiemateriaal van de platen
nemen, frictieopervlak schoonmaken) Vervolgens het
geheel weer samenbouwen en als hiervoor beschreven
verdergaan.
8.2.1 Luchten van de veiligheidskoppeling
aan de aftakas en kruiskoppeling
36
Het luchten van de veiligheidskoppeling in
de aandrijving van de maaibalk
Het luchten van de veiligheidskoppeling
naar de maaibalk is alleen mogelijk in
transportstand. Deze stand moet met de
borgbeugel beveiligd zijn.
De veiligheids-slipkoppeling moet voor het eerste
gebruik, en na langere tijd van stilstand (bv. voor het
nieuwe seizoen)gelucht worden. Daarvoor moeten de
bouten (2) van de slipkoppeling (3) worden vastgezet.
Aandrijvende as vastzetten. Draai nu een maaitrommel
met de hand rond. Hierdoor moeten de slipplaten in de
veiligheidskoppeling van elkaar loskomen. De bouten
moeten hierna weer worden losgedraaid, totdat er tussen
de boutkoppen en het huis een vrije ruimte van minimaal
3 mm is.
2
1
KR302336
AM-1-080
2
3
1
Veiligheidskoppeling
Let op: De veiligheids-slipkoppeling moet voor het
eerste gebruik, en ook na langere tijd van stilstand
(bv. voor het nieuwe seizoen) gelucht worden. De
koppelingsschijven kunnen kleven aan de
aandrukplaten.
De veiligheidskoppeling beschermt trekker en werktuig
voor beschadigingen.
Deze slipkoppeling is met een vast ingestelde
slipmoment MR uitgevoerd. Het ingestelde moment is op
het koppelinghuis ingeslagen (2).
De slipkoppeling luchten
Vier moeren (1) aandraaien. Maaier blokkeren en de
veiligheidskoppeling met de hand laten slippen. Moeren
weer losdraaien.
Manipulaties aan de veiligheidskoppeling
veranderen het koppel. Dit leidt onherroepelijk tot
het vervallen van alle aansprakelijkheid en garantie
van de fabrikant en leverancier!
Gebruik uitsluitend originele KRONE-onderdelen!
HINWEIS
8.3 Veiligheidskoppeling - Walterscheid
37
9. Bijzondere uitvoeringen, opties
Speciale veiligheidsinstructies
Werkzaamheden betreffende ingebruikname, verzorging, onderhoud en reinigin mogen
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande en niet draaiende pers.
Motor uitzetten, verwijder de contactsleutel en voedingsspanning 12 V loskoppelen. Maaier en
trekker tegen wegrollen beveiligen.
Na beeindiging van voornoemde werkzaamheden alle beschermende delen weer in goed wer-
kende staat monteren. Voorkom huidcontact met olie en vet.
Bij verwondingen, die veroorzaakt zijn door uittredende olie, altijd meteen een arts raadplegen.
9.1 Sloffen voor grotere stoppellengte
Met de extra hoge sloffen de snijhoogte in 2 stappen
versteld worden (vgl. Kapitel 3.7 instelling van de
snijhoogte)
Daarvoor moet de beugel (4) onder de maaibalk (1)
geschroefd worden. Vervolgens de hoge slof (3) in glijslof
(2) steken en in de gewenste hoogte met de beugel (4)
vastzetten.
Er moeten steeds 2 hoge sloffen onder steeds de laatste
maaischijf gemonteerd worden.
1
3
2
AM-4-103
4
38
Appendix bij Handleiding schijvenmaaier met messensnelsluiting
Het speciale gereedschap (1) (messensleutel) tussen
de maaischijf (4) en bladveer (3) schuiven en met de
hand goed naar beneden drukken. Zelfs eventueel de
schijf iets optillen. Mes van de vasthoudpen halen of er
weer opleggen, en vervolgens de sleutel weer laten
terugkomen en weghalen.
Controleer ook de toestand van de vasthoudpen !!
Let erop dat de messen goed vast zitten, en toch vrij
kunnen draaien.
1. Vervangen van messen
Controleer de maaier voor elke ingebruikname op
beschadigde, ontbrekende en versleten messen,
eventueel vervangen ! Hetzelfde geldt voor bevestigende
en beveiligende delen.
Vervang de messen altijd per paar aan een maaischijf.
Verschillende massa’s veroorzaken enorme onbalans.
Voorkom ongelijk gesleten messen aan één maaischijf
of trommel !
Bij het wisselen van de messen is men absoluut verplicht
om de betreffende bevestigingsdelen te controleren !!
evt vervangen.
NEEM GEEN RISICO !
Gebruik uitsluitend originele KRONE onderdelen !
Na het uitschakelen van de aandrijving,
kunnen de maaischijven blijven nalopen.
Benader het werktuig pas, nadat
absoluut alle delen tot volledige stilstand
zijn gekomen!
Werk uitsluitend aan de maaier bij
uitgeschakelde aftakas, stilgezette motor
en verwijderde contactsleutel ! Beveilig
de trekker tegen onvoorziene acties en
wegrollen.
Een veilige werking is uitsluitend
mogelijk bij een volgens de voorschriften
uitgevoerde montage van de messen !
AM-4-035
1 2 3
4
39
Bij maaiers die uitgerust zijn met messensnelsluiting
horen de messleutel (3) en de ringsleutel (2) tot de
standaard levering. Deze worden na de montage van
de messen gehangen aan een houder (1) aan het
achterste scharnierstuk van de driepuntbok. Met een
klapsteker (4) wordt de naar voren open houder (5)
vastgezet, zodat de gereedschappen niet verloren
kunnen gaan.
Controleer bij elke wisseling van een
mes tevens de toestand van de
vasthoudpen. Indien de sterkte van deze
pen is afgenomen tot 9 mm de houder
vervangen. Bij beschadigingen of
slijtage de meshouders compleet en per
set per maaischijf vervangen!
De messen kunnen aan beide kanten
gebruikt worden. U kunt ze dus
omdraaien. Gebruik altijd en gelijk paar
op een schijf. Ontbrekende en
beschadigde messen moeten als paar
vervangen worden. Een klein verschil in
massa veroorzaakt een grote onbalans.
Indien er tussen gat en zijkant van het mes materiaal
is weggesleten, en daardoor de maat „a“ kleiner is
geworden dan 7 mm, dan ook moet het mes terstond
vervangen worden.
rechtsdraaiend schijf bestelnr.: 139-889
linksdraaiend schijf bestelnr.: 139-888
alternatief
dakvormige messen bestelnr.: 139-800
(voor links en rechtsdraaien schijf)
AM-1-074
AM-1-088
AM-1-036
1
23
456
40
41
Appendix bij vHandleiding Schijvenmaaier
AM 203 CV / AM 243 CV / AM 243 CV + B / AM 283 CV / AM 283 CV + B
De volgende handleiding beschrijft de eerste montage (opbouw) van de genoemde KRONE
schijvenmaaier.
De opbouw, eerste montage, mag uitsluitend worden uitgevoerd door een door KRONE
opgeleide, en erkende, handelaar.
Houdt u bij de eerste montage aan de omschreven stappen, en wel in de aangegeven volgorde!
Het opbouwen van de maaier moet met bijzondere voorzichtigheid geschieden. Volg
de bekende en genoemde veiligheidsvoorschriften volledig op. Gebruik uitsluitend
degelijke, en voldoende sterke en passende, hulpmiddelen. De maaier mag pas
afgeleverd en in gebruik genomen worden, nadat alle beschermingen en beveiligingen
aangebracht zijn. Zelf aan het werktuig aangebrachte veranderingen sluiten elke
verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de fabrikant uit, voor schade en
volgschade.
De bediening van de maaier is beschreven in de bij de leveromvang behorende handleiding.
1. Handleiding voor het opbouwen van de schijvenmaaier
42
4
27
8
713
2/3
30
6
1
26
5
28
34
24
11
32
33
10
9
20
19
18
39
16 15
14
23
31
22
36
21
38
37
12
29
35 17
1
AM-4-000-1
40
43
Anzahl Typ Pos. Teile-Nr. Maße
150 916 096 Ø 20 x 110
51 Ø 20 x 95
52 916 082 Ø 20 x 45
53 901 155 M 16 x 240
254 900 674 M 16 x 35
55 901 162 M 14 x 70
56 901 122 M 12 x 70
57 900 632 M 10 x 16
58 M 8 x 110
359 901 425 M 8 x 60
260 904 882 M 12 x 25
6AM 203 CV
7AM 243 CV 61 904 751 M 10 x 20
9AM 283 CV
262 904 732 M 8 x 25
263 904 730 M 8 x 16
6AM 203 CV
7AM 243 CV 64 904 710 M 6 x 16
9AM 283 CV
265 908 716 M 16
6AM 203 CV
7AM 243 CV 66 908 758 M 10
9AM 283 CV
767 908 706 NM 8
6AM 203 CV
7AM 243 CV 68 908 704 M 6
9AM 283 CV
269 909 503 M 12
70 ø 13 x 85
71 ø 5 x 40
72 139 567 Ro. 26,9/2,65 x 191
273 910 512 21 x 37 x 3
274 910 303 17 x 30 x3
275 910 347 17 x 37 x 3 Kunststoff
6AM 203 CV
7AM 243 CV 76 910 609 13 x 37 x 3
9AM 283 CV
277 910 353 11 x 34 x 3
578 909 908 SKM 8
6AM 203 CV
7AM 243 CV 79 909 906 SKM 6
9AM 283 CV
180 917 007 7,5 x 42
181 150 032 20 x 185
182 912 670 8 x 40
884 910 363 15 x 36 x 6
285 909 909 10 x 22 x 1,6
486 908 714 M 14
187 919 106 M 8 x 1
288 919 105 M 8 x 1
44
AM-4-005
g
d
h
b
a
c
e
i
f
da
AM-2-004
a9
8
AM-3-006
b
27
28
55
84
84
86
AM-3-007
c
56 88
AM-3-008
d
87
45
AM-4-102
da
AM-4-009
e
11
AM-4-010
f
58
70
10
67
AM-2-011
g52 10
71
73
AM-2-012
h
32
71
71
51 82
81
80
AM-2-013
13
i
46
AM-4-015-2
II
p
j
r
k
q
mn
l
l
o
S
AM-3-016
j
36
53 72
65
85
AM-3-017
k
31
57
77
77
57
AM-2-018
KRONE
6
7
I
KRONE
5AM-2-019
76
66
61
m
47
AM-2-020
n69
75
60
7
o
AM-2-021
29
78
63
67
78
67
AM-2-022
3
64
79
68
p
26
AM-2-023-1
25
37
q
AM-4-024
r
33
37
AM-4-104
soptional
40
40
48
AM-4-026
tuv
s
AM-2-027
s
14
AM-2-028-1
60 mm
80 mm
15
1618
17
16 16
35
t
49
AM-2-029
20
u
19
AM-4-030-1
v
37
24
50
AM-2-031
KRONE
w
xz
z
yy
ab
KRONE
4
AM-2-032
w65
54 74
2
AM-2-033
x
AM-2-034
1
1
1
2
1
67
62
77
y
AM-2-035
z
51
ab
67
67
30
59
AM-2-036
52
2. Montage Getriebe für 1000er Zapfwelle
AM-4-037
ad af
ae
ac
1000 1/min
ac
AM-2-038 AM-4-039
250mm
250mm
ad
24
24
53
AM-2-040
ae
AM-2-041
af
54
55
Maschinenfabrik
Bernard Krone GmbH
Heinrich-Krone-Straße 10, D-48480 Spelle
Postfach 11 63, D-48478 Spelle
Phone +049 (0) 59 77/935-0
Fax +049 (0) 59 77/935-339
Internet: http://www.krone.de
. . . konsequent, kompetent
29-Aug-2005
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58

Krone AM_203_243_283_CV+B Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor