KTM 1290 Super Adventure 2016 de handleiding

Type
de handleiding
BEDIENINGSHANDLEIDING 2016
1290 Super Adventure
Artikelnr. 3213392nl
BESTE KTM-KLANT 1
*3213392nl*
3213392nl
10/2015
BESTE KTM-KLANT
We willen u graag feliciteren met uw keuze voor een KTM-motorfiets. U bent nu in het bezit van een moderne sportieve motorfiets en we
zijn er zeker van dat u er veel plezier mee zult beleven, mits u de motorfiets goed onderhoudt.
We wensen u veel rijplezier!
Vul hieronder het serienummer van uw voertuig in.
Framenummer ( pag. 22) Stempel van de dealer
Motornummer ( pag. 23)
Sleutelnummer ( pag. 23)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het model. Kleine afwijkingen
die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Sportmotorcycle GmbH houdt zich het recht voor technische gegevens, prijzen, kleu-
ren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en dergelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder
opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van
een bepaald model zonder voorafgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen
van afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien van speciale uitrustin-
gen die niet standaard bij de leveringsomvang horen.
BESTE KTM-KLANT 2
© 2015 KTM Sportmotorcycle GmbH, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toestemming van de auteur.
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past processen voor kwaliteitsbewaking toe, zoals bedoeld in de internationale norm voor kwaliteitsmanagement ISO
9001, die tot een zo hoog mogelijke productkwaliteit leiden.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen, Oostenrijk
Dit document is geldig voor de volgende modellen:
1290 Super Adventure EU (F9903PA)
1290 Super Adventure FR (F9923PA)
1290 Super Adventure AU (F9960PA)
1290 Super Adventure JP (F9986PA)
1290 Super Adventure CN (F9987PA)
INHOUDSOPGAVE 3
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................................... 8
1.1 Gebruikte pictogrammen....................................... 8
1.2 Gebruikte formatering........................................... 9
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN ........................................ 10
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik....................... 10
2.2 Veiligheidsaanwijzingen...................................... 10
2.3 Gevarenniveau en pictogrammen ......................... 11
2.4 Waarschuwing voor manipulaties ......................... 11
2.5 Veilig gebruik .................................................... 12
2.6 Beschermende kleding ....................................... 13
2.7 Werkinstructies.................................................. 13
2.8 Milieu............................................................... 13
2.9 Bedieningshandleiding ....................................... 14
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ..................................... 15
3.1 Garantie............................................................ 15
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen .............................. 15
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren ........................... 15
3.4 Service ............................................................. 15
3.5 Afbeeldingen ..................................................... 16
3.6 Klantenservice................................................... 16
4 AFBEELDING VOERTUIG............................................... 18
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische
weergave).......................................................... 18
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische
weergave).......................................................... 20
5 SERIENUMMERS.......................................................... 22
5.1 Framenummer ................................................... 22
5.2 Typeplaatje ....................................................... 22
5.3 Sleutelnummer.................................................. 23
5.4 Motornummer.................................................... 23
5.5 Artikelnummer voorvork ...................................... 24
5.6 Artikelnummer schokdemper............................... 24
6 BEDIENINGSELEMENTEN............................................. 25
6.1 Koppelingshendel .............................................. 25
6.2 Remhendel........................................................ 25
6.3 Gashendel......................................................... 26
6.4 Schakelaars links aan stuur................................. 26
6.4.1 Combinatieschakelaar links............................. 26
6.4.2 Lichtschakelaar ............................................. 27
6.4.3 Noodknipperlichtschakelaar............................ 27
6.4.4 Menuschakelaar............................................. 28
6.4.5 Richtingaanwijzerschakelaar ........................... 28
6.4.6 Claxonknop ................................................... 29
6.5 Schakelaars rechts aan stuur............................... 29
6.5.1 Combischakelaar rechts.................................. 29
6.5.2 Noodstopschakelaar ....................................... 30
6.5.3 Schakelaar snelheidsregelsysteem ................... 31
6.5.4 Bovenste toets van snelheidsregelsysteem ........ 33
6.5.5 Onderste toets van snelheidsregelsysteem ........ 33
6.5.6 E-starterknop................................................. 34
6.6 Contact-/stuurslot............................................... 35
6.7 Wegrijblokkering ................................................ 36
6.8 Stuur vergrendelen............................................. 36
6.9 Stuur ontgrendelen ............................................ 37
6.10 Stopcontact elektrische toebehoren ..................... 38
6.11 Tankdop openen ................................................ 38
6.12 Tankdop sluiten................................................. 40
6.13 Brandstofkranen ................................................ 41
INHOUDSOPGAVE 4
6.14 Opbergvak openen.............................................. 41
6.15 Opbergvak sluiten .............................................. 42
6.16 Zadelslot........................................................... 42
6.17 Boordgereedschap
(Super Adventure EU/FR/AU/JP).......................... 43
6.18 Grepen.............................................................. 43
6.19 Bagagedrager..................................................... 44
6.20 Schakelaar bijrijderzadelverwarming .................... 44
6.21 Bijrijder-voetsteunen .......................................... 45
6.22 Versnellingshendel ............................................. 45
6.23 Rempedaal........................................................ 46
6.24 Zijstandaard ...................................................... 47
6.25 Middenstandaard ............................................... 47
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT .................................... 48
7.1 Overzicht........................................................... 48
7.2 Activering en test............................................... 48
7.3 Matrixdisplay..................................................... 49
7.4 Segmentendisplay.............................................. 49
7.5 Controlelampjes................................................. 50
7.6 Melding op matrixdisplay.................................... 51
7.7 schakellicht....................................................... 52
7.8 Service-indicatie................................................ 53
7.9 Matrixdisplay menu............................................ 53
7.9.1 "Favorites"..................................................... 53
7.9.2 "Trip 1"......................................................... 54
7.9.3 "Trip 2"......................................................... 54
7.9.4 "General Info"................................................ 55
7.9.5 "TPMS"......................................................... 55
7.9.6 "Set Favorites" ............................................... 56
7.9.7 "Settings"...................................................... 57
7.9.8 "Warning"...................................................... 57
7.9.9 "Heating" ...................................................... 58
7.9.10 "MTC/ABS".................................................... 58
7.9.11 "Load"........................................................... 59
7.9.12 "Damping"..................................................... 59
7.9.13 "Drive Mod" ................................................... 60
7.9.14 Menu-overzicht.............................................. 62
7.9.15 "Language".................................................... 63
7.9.16 "Distance" ..................................................... 64
7.9.17 "Temp" ......................................................... 64
7.9.18 "Pressure" ..................................................... 65
7.9.19 "Fuel Cons" ................................................... 65
7.9.20 "Clock/Date" .................................................. 66
7.9.21 "Shift Light" .................................................. 66
7.9.22 "Heat Grip".................................................... 67
7.9.23 "Seat Rid" ..................................................... 67
7.9.24 "Seat Pil" ...................................................... 68
7.9.25 "cLightTest"................................................... 68
7.9.26 "DRL" ........................................................... 69
8 ERGONOMIE ................................................................ 70
8.1 Bestuurderszadel instellen .................................. 70
8.2 Stuurstand ........................................................ 71
8.3 Stuurstand instellen ....................................... 71
8.4 Windscherm instellen ......................................... 73
8.5 Positie windschermbevestiging instellen............... 74
8.6 Uitgangspositie koppelingshendel instellen........... 76
8.7 Uitgangspositie remhendel instellen .................... 76
8.8 Bestuurdersvoetsteunen...................................... 77
INHOUDSOPGAVE 5
8.9 Voetsteunen instellen ...................................... 77
8.10 Uitgangspositie versnellingshendel controleren ..... 80
8.11 Uitgangspositie van de versnellingshendel
instellen ........................................................ 80
8.12 Uitgangspositie rempedaal instellen ................. 81
9 INBEDRIJFNAME.......................................................... 83
9.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname................ 83
9.2 Motor inrijden.................................................... 84
9.3 Voertuig beladen................................................ 85
10 RIJ-INSTRUCTIES......................................................... 87
10.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfname.................................................... 87
10.2 Starten ............................................................. 88
10.3 Optrekken ......................................................... 89
10.4 Starten met HHC (Optie: Hill Hold Control) .......... 90
10.5 Schakelen, rijden............................................... 90
10.6 MSR (Optie: Motorslipregeling) ........................... 94
10.7 Afremmen ......................................................... 95
10.8 Stoppen, parkeren.............................................. 97
10.9 Transport .......................................................... 98
10.10 Brandstof tanken ............................................... 99
11 SERVICESCHEMA....................................................... 101
11.1 Extra informatie............................................... 101
11.2 Verplichte werkzaamheden................................ 101
11.3 Aanbevolen werkzaamheden.............................. 103
12 CHASSIS AFSTELLEN ................................................. 105
12.1 Voorvork/schokdemper ...................................... 105
12.2 "Load"............................................................. 105
12.3 "Damping"....................................................... 106
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ......................... 107
13.1 Voertuig op middenstandaard zetten .................. 107
13.2 Voertuig van middenstandaard nemen................ 107
13.3 Bijrijderzadel verwijderen.................................. 108
13.4 Bijrijderzadel monteren .................................... 109
13.5 Bestuurderszadel verwijderen ............................ 110
13.6 Bestuurderszadel monteren............................... 111
13.7 Kettingvervuiling controleren............................. 112
13.8 Ketting reinigen............................................... 113
13.9 Kettingspanning controleren ............................. 114
13.10 Kettingspanning instellen ................................. 115
13.11 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel
controleren...................................................... 117
13.12 Vloeistofpeil hydraulische koppeling
controleren/corrigeren....................................... 120
13.13 Balhoofdlagerspeling controleren....................... 121
13.14 Kroonplaat onder demonteren ........................... 123
13.15 Kroonplaat onder monteren............................... 124
13.16 Zijbekleding voor demonteren............................ 124
13.17 Zijbekleding voor monteren ............................... 126
13.18 Maskerspoiler demonteren ............................. 128
13.19 Maskerspoiler monteren ................................ 132
13.20 Maskerspoiler losmaken.................................... 135
13.21 Maskerspoiler positioneren................................ 137
13.22 Spatbord voor demonteren ................................ 139
13.23 Spatbord voor monteren.................................... 140
13.24 Vuilschrapers vorkpoten reinigen .................... 140
13.25 Tankafdekking demonteren ............................... 141
13.26 Tankafdekking monteren................................... 144
INHOUDSOPGAVE 6
13.27 Windscherm demonteren .................................. 146
13.28 Windscherm monteren...................................... 146
13.29 Motorbescherming demonteren ......................... 147
13.30 Motorbescherming monteren............................. 147
13.31 Valbeugel demonteren .................................. 148
13.32 Valbeugel monteren ...................................... 149
14 REMSYSTEEM............................................................ 151
14.1 Anti Blokkeer Systeem (ABS) ............................ 151
14.2 Remschijven controleren................................... 153
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren ........... 154
14.4 Remvloeistof voorwielrem bijvullen ................. 155
14.5 Remplaketten voorwielrem controleren ............... 156
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren ........ 157
14.7 Remvloeistof achterwielrem bijvullen .............. 158
14.8 Remplaketten achterwielrem controleren............ 160
15 WIELEN, BANDEN ...................................................... 161
15.1 Binnenbandloos bandensysteem........................ 161
15.2 Voorwiel demonteren .................................... 161
15.3 Voorwiel monteren ........................................ 163
15.4 Achterwiel demonteren ................................. 166
15.5 Achterwiel monteren ..................................... 168
15.6 Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren .................................................. 170
15.7 Toestand banden controleren ............................ 171
15.8 Bandenspanning controleren............................. 173
15.9 Spaakspanning controleren ............................... 174
16 ELEKTRONICA............................................................ 175
16.1 Dagrijlicht ....................................................... 175
16.2 Koplamp bochtverlichting ................................. 175
16.3 Accu demonteren ......................................... 176
16.4 Accu monteren ............................................. 178
16.5 Accu laden .................................................. 179
16.6 Hoofdzekering vervangen .................................. 183
16.7 Zekeringen in zekeringenblok vervangen............. 185
16.8 Koplampkap met koplamp demonteren .............. 187
16.9 Koplampkap met koplamp monteren.................. 189
16.10 Dimlichtlamp vervangen ................................... 191
16.11 Lamp groot licht vervangen ............................... 192
16.12 Knipperlichtlamp vervangen
(Super Adventure CN)....................................... 194
16.13 Instelling lichtsysteem controleren..................... 195
16.14 Lichtbundelbreedte koplamp instellen................ 197
16.15 Lichtbundelbreedte bochtverlichting instellen..... 198
16.16 Contactsleutel activeren/deactiveren .................. 200
17 KOELSYSTEEM........................................................... 206
17.1 Koelmiddelpeil vast reservoir controleren............ 206
17.2 Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren.......... 207
18 MOTOR AFSTELLEN ................................................... 209
18.1 "Drive Mod" ..................................................... 209
18.2 Motorfietstractiecontrole (MTC) ......................... 209
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ........................... 211
19.1 Motoroliepeil controleren .................................. 211
19.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en
oliezeven reinigen ......................................... 212
19.3 Motorolie bijvullen ........................................... 216
20 REINIGING, ONDERHOUD........................................... 219
20.1 Motorfiets reinigen ........................................... 219
20.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter ... 221
INHOUDSOPGAVE 7
21 STALLING .................................................................. 223
21.1 Stalling........................................................... 223
21.2 Inbedrijfname na stalling.................................. 224
22 FOUTEN OPSPOREN................................................... 225
23 TECHNISCHE GEGEVENS............................................ 228
23.1 Motor.............................................................. 228
23.2 Aanhaalmomenten motor .................................. 229
23.3 Vulhoeveelheid ................................................ 233
23.3.1 Motorolie .................................................... 233
23.3.2 Koelvloeistof ............................................... 233
23.3.3 Brandstof.................................................... 233
23.4 Chassis ........................................................... 233
23.5 Elektronica...................................................... 235
23.6 Banden........................................................... 236
23.7 Voorvork.......................................................... 236
23.8 Schokdemper .................................................. 236
23.9 Aanhaalmomenten chassis................................ 237
24 GEBRUIKSSTOFFEN ................................................... 241
25 HULPSTOFFEN........................................................... 244
26 NORMEN ................................................................... 246
27 LIJST MET VAKBEGRIPPEN ........................................ 247
28 LIJST MET AFKORTINGEN .......................................... 248
29 LIJST MET SYMBOLEN ............................................... 249
29.1 Rode pictogrammen ......................................... 249
29.2 Gele of oranje pictogrammen............................. 249
29.3 Groene en blauwe pictogrammen....................... 250
INDEX ............................................................................... 251
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 8
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen verklaard.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch begrip. Laat de werk-
zaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-garage! Daar wordt uw motorfiets door spe-
ciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
Kenmerkt een taak met verdere informatie of tips.
Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap.
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 9
1.2 Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen die in de
begrippenlijst worden uitgelegd.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 10
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik
KTM-sportmotorfietsen zijn zodanig ontworpen en gebouwd, dat ze bestand zijn tegen de gangbare belastingen in het normale wegverkeer
en op eenvoudige terreinen (niet geasfalteerde wegen). Ze zijn echter niet geschikt voor het rijden op racecircuits.
Info
De motorfiets is alleen in de gehomologeerde versie toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het voertuig dient u zich te houden aan enkele veiligheidsaanwijzingen. Lees deze handleiding daarom zorg-
vuldig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de tekst.
Info
Op het voertuig zijn op goed zichtbare plaatsen verschillende stickers met aanwijzingen en waarschuwingen aangebracht. Deze stic-
kers met aanwijzingen en waarschuwingen nooit verwijderen. Als deze ontbreken kunt u of andere personen de gevaren niet herken-
nen en daardoor letsel oplopen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 11
2.3 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste
voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen
neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatrege-
len neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
2.4 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende maatregelen of de realisatie
van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking zetten van systemen of componenten die de geluidsdemping dienen bij een nieuw voertuig, voordat het
wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruikdsduur van het voertuig voor andere doeleinden dan voor onderhoud,
reparatie of vervanging, evenals
2 het gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten werking is gezet.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 12
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten, die uitlaatgassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van onderdelen van het inlaatluchtsysteem.
3 Gebruik in niet correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van het inlaatluchtsysteem
door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
2.5 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenGevaar door onvoldoende rijvaardigheid.
Het voertuig niet gebruiken, wanneer u door consumptie van alcohol, medicijnen of drugs of door lichamelijke of psychische
beperkingen niet in staat bent veilig aan het verkeer deel te nemen.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen, de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten
draaien zonder een geschikte afzuiginstallatie.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden tijdens het rijden zeer heet.
Hete onderdelen zoals uitlaatsysteem, radiateur, motor, schokdempers en remsysteem niet aanraken. De onderdelen eerst laten
afkoelen voordat u met werkzaamheden aan deze onderdelen begint.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Het voertuig mag uitsluitend door geïnstrueerde personen worden gebruikt. Voor het wegverkeer is het juiste rijbewijs vereist.
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 13
2.6 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Tijdens het rijden altijd beschermende kleding (helm, laarzen, handschoenen, broek en jack met bescherming) dragen. Draag
altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende kleding.
2.7 Werkinstructies
Voor enkele werkzaamheden is speciaal gereedschap vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar kunnen worden besteld
onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: klepveerheffer (59029019000)
Bij de montage moeten onderdelen die niet meer kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen,
pakkingen, keerringen, splitpennen of borgplaten) door nieuwe onderdelen worden vervangen.
Als er bij schroefverbindingen gebruik wordt gemaakt van een schroevenlijm (bijv. Loctite
®
) moeten de specifieke aanwijzingen van de
fabrikant in acht worden genomen.
Onderdelen die na de demontage weer worden gebruikt, moeten worden gereinigd en gecontroleerd op beschadiging en slijtage. Bescha-
digde of versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie en/of onderhoudsbeurt moet worden gecontroleerd of het voertuig verkeersveilig is.
2.8 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en conflicten ontstaan. Om de
toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebruiken, dient u milieubewust te handelen en de rechten
van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de geldende wet- en regelgeving in
het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wettelijke regeling voor het
afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 14
2.9 Bedieningshandleiding
Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedieningshandleiding vindt u veel
informatie en tips die bediening, gebruik en onderhoud eenvoudiger maken. Alleen zo komt u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt
op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen.
Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt raadplegen wanneer dat
nodig is.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer tijdens het lezen iets niet
duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eigenaar worden gegeven.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 15
3.1 Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM-garage worden uitgevoerd en
moeten in het service- en garantieboekje en op KTM Dealer.net worden bevestigd, aangezien anders de aanspraak op garantie vervalt. Bij
schade of gevolgschade, die door manipulaties en/of wijzigingen aan het voertuig zijn veroorzaakt bestaat er geen aanspraak op garantie.
Meer informatie over de garantie en de afwikkeling ervan vindt u in het service- en garantieboekje.
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
U moet de in de bedieningshandleiding gespecificeerde verbruiks- en hulpstoffen (bijvoorbeeld brand- en smeerstoffen) gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aanbevolen en laat deze
alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor veroorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw geautoriseerde KTM-dealer
adviseert u graag.
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3.4 Service
Voorwaarde voor storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de bedieningshandleiding
genoemde service- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis. Slechte afstelling van het chassis kan leiden tot beschadiging en
breken van de chassiscomponenten.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 16
Het gebruik van de motorfietsen onder extreme omstandigheden zoals op modderige en vochtige wegen of in stoffige en droge omgevingen
kan leiden tot verhoogde belasting van componenten zoals de aandrijving, remmen of luchtfilter. Daarom kan het nodig zijn een service uit
te voeren of slijtageonderdelen te vervangen al voordat het interval volgens het serviceschema is bereikt.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming daarvan draagt in
belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de betreffende beschrijving
is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u zich aan de aanwijzingen in de tekst.
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
17
4 AFBEELDING VOERTUIG 18
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
V00137-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 19
1 Stopcontact elektrische toebehoren ( pag. 38)
2 Koppelingshendel ( pag. 25)
3 Boordgereedschap ( pag. 43)
4 Grepen ( pag. 43)
5 Bagagedrager ( pag. 44)
6 Zadelslot ( pag. 42)
7 Bijrijder-voetsteunen ( pag. 45)
8 Middenstandaard ( pag. 47)
9 Bestuurdersvoetsteunen ( pag. 77)
10 Versnellingshendel ( pag. 45)
11 Zijstandaard ( pag. 47)
12 Kijkglas motorolie
13 Brandstofkranen ( pag. 41)
14 Koplamp bochtverlichting ( pag. 175)
4 AFBEELDING VOERTUIG 20
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
H00419-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 21
1 Combinatieschakelaar links ( pag. 26)
2 Tankdop
3 Combischakelaar rechts ( pag. 29)
4 Gashendel ( pag. 26)
5 Remhendel ( pag. 25)
6 Spanhendel windscherm
7 Opbergvak
8 Vast reservoir koelsysteem
9 Rempedaal ( pag. 46)
10 Schakelaar bijrijderzadelverwarming ( pag. 44)
5 SERIENUMMERS 22
5.1 Framenummer
402294-10
Het framenummer
is rechtsonder achter het balhoofd in het frame gegraveerd.
Het framenummer staat ook op het typeplaatje.
5.2 Typeplaatje
0
0
11
402174-10
Het typeplaatje
is rechtsboven achter balhoofd op het frame aangebracht.
5 SERIENUMMERS 23
5.3 Sleutelnummer
402240-10
Het sleutelnummer Code number
staat op de KEYCODECARD.
Info
U hebt het sleutelnummer nodig om een reservesleutel te bestellen. Bewaar
de KEYCODECARD op een veilig plek.
Met de oranje programmeersleutel activeert of deactiveert u de contactsleutel. De
oranje programmeersleutel op een veilige plek bewaren. Hij mag alleen worden
gebruikt voor leer- en programmeerfuncties.
5.4 Motornummer
402296-10
Het motornummer
is aan rechterkant van de motor gegraveerd.
5 SERIENUMMERS 24
5.5 Artikelnummer voorvork
402295-10
Het artikelnummer van de voorvork
is aan de binnenzijde van de asopname gegraveerd.
5.6 Artikelnummer schokdemper
402297-10
Het artikelnummer van de schokdemper
is met een sticker aan het schokdemperhuis
onder de veer aangebracht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 25
6.1 Koppelingshendel
M00809-10
De koppelingshendel
is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
De koppeling wordt hydraulisch bediend en automatisch bijgesteld.
6.2 Remhendel
M00810-10
De remhendel
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Met de remhendel worden tegelijkertijd de voorwielrem en de achterwielrem bediend.
Info
Als de ABSmode "Offroad" ingeschakeld is, wordt alleen de voorwielrem bediend.
Als het ABS uitgeschakeld is, wordt alleen de voorwielrem bediend.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 26
6.3 Gashendel
M00811-10
De gashendel
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
6.4 Schakelaars links aan stuur
6.4.1 Combinatieschakelaar links
De linker combinatieschakelaar is links aan het stuur aangebracht.
M00816-10
Overzicht combinatieschakelaar links
1 Lichtschakelaar ( pag. 27)
2 Noodknipperlichtschakelaar ( pag. 27)
3 Menuschakelaar ( pag. 28)
4 Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 28)
5 Claxonknop ( pag. 29)
6 BEDIENINGSELEMENTEN 27
6.4.2 Lichtschakelaar
M00812-10
De lichtschakelaar
is aan de linkerkant van de combinatieschakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar in stand
. In deze stand zijn het dim-
licht en achterlicht ingeschakeld.
Groot licht aan Lichtschakelaar in stand
geduwd. In deze stand zijn
het groot licht en het achterlicht ingeschakeld.
Seinlicht Lichtschakelaar naar stand
trekken.
6.4.3 Noodknipperlichtschakelaar
M00813-10
De noodknipperlichtschakelaar
is aan de linkerkant van de combinatieschakelaar aan-
gebracht.
De noodknipperlichten worden gebruikt voor het aangeven van noodsituaties.
Info
De noodknipperlichten kunnen bij ingeschakelde ontsteking of tot 60 seconden na
het uitschakelen van de ontsteking worden in- of uitgeschakeld.
Noodknipperlichten slechts zo lang gebruiken als beslist nodig is, aangezien de accu
zo leegraakt.
Mogelijke toestanden
Noodknipperlichten aan Alle vier richtingaanwijzers en de groene contro-
lelampjes op het gecombineerde instrument knipperen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 28
6.4.4 Menuschakelaar
M00814-10
De menuschakelaar is links in het midden van de combinatieschakelaar aangebracht.
Met de menutoetsen wordt het matrixdisplay op het gecombineerde instrument bestuurd.
Toets
is de UPtoets.
Toets
is de DOWNtoets.
Toets
is de SETtoets.
Toets
is de BACKtoets.
6.4.5 Richtingaanwijzerschakelaar
M00815-10
De richtingaanwijzerschakelaar
is aan de combinatieschakelaar links aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit Richtingaanwijzerschakelaar naar het schakelaar-
huis duwen.
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerschakelaar naar links
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerschakelaar naar rechts
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Voor het uitschakelen van de richtingaanwijzer moet u de richtingaanwijzerschakelaar rich-
ting het schakelaarhuis duwen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 29
Info
Als standaard-softwarefunctie is een automatische richtingaanwijzer-uitschakelaar
(ATIR) geïnstalleerd.
De ATIR-functie gebruikt een tijdklok en een rijafstandsmeter.
Als de richtingaanwijzer gedurende minimaal 10 seconden en 150 meter rijafstand
ingeschakeld is geweest, wordt de richtingaanwijzer uitgeschakeld.
Als het voertuig stilstaat, worden de beide meters gestopt.
Als de richtingaanwijzerschakelaar opnieuw wordt bediend, worden beide meters
gereset.
6.4.6 Claxonknop
M00815-11
De claxonknop
is aan de linkerkant van de combinatieschakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie.
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon geactiveerd.
6.5 Schakelaars rechts aan stuur
6.5.1 Combischakelaar rechts
De rechter combinatieschakelaar is rechts aan het stuur aangebracht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 30
M00811-16
Overzicht combinatieschakelaar rechts
1 Noodstopschakelaar ( pag. 30)
2 Schakelaar snelheidsregelsysteem ( pag. 31)
3 Bovenste toets van snelheidsregelsysteem ( pag. 33)
4 Onderste toets van snelheidsregelsysteem ( pag. 33)
5 E-starterknop ( pag. 34)
6.5.2 Noodstopschakelaar
M00811-15
De noodstopschakelaar
is aan de rechterkant van de combinatieschakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar uit In deze stand is het ontstekingscircuit onderbro-
ken. Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor kan niet
worden gestart. Er verschijnt een melding in het matrixdisplay.
Noodstopschakelaar aan Deze stand is noodzakelijk bij het rijden, het
ontstekingscircuit is gesloten.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 31
6.5.3 Schakelaar snelheidsregelsysteem
M00811-14
De schakelaar
van het snelheidsregelsysteem is aan de combinatieschakelaar rechts
aangebracht.
Mogelijke toestanden
Schakelaar snelheidsregelsysteem in uitgangspositie. In deze stand is het snel-
heidsregelsysteem uitgeschakeld.
Schakelaar snelheidsregelsysteem in ingedrukte stand. In deze stand is het snel-
heidsregelsysteem ingeschakeld. Het controlelampje van het snelheidsregelsysteem
brandt op het gecombineerde instrument.
Info
Na activering van het snelheidsregelsysteem kan de gashendel in de uitgangspositie
teruggedraaid worden. De gekozen snelheid blijft behouden.
Om het snelheidsregelsysteem uit te schakelen de schakelaar van het snelheidsregelsys-
teem weer indrukken.
Het snelheidsregelsysteem wordt bovendien in de onderstaande situaties meteen gedeacti-
veerd:
bediening van de remhendel
bediening van het rempedaal
bediening van de koppelingshendel
wisselen van versnelling
dichtdraaien van de gashendel tot voorbij de uitgangspositie
regeling van de motorfietstractiecontrole (MTC)
als de voorwielsnelheid niet overeenkomt met het motortoerental (slip aan achterwiel of
omhoog komend voorwiel) functioneert ook bij gedeactiveerde motortoerental (MTC)
6 BEDIENINGSELEMENTEN 32
optreden van een fout die het snelheidsregelsysteem beperkt
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet snelheidsregelsysteem is niet voor alle rijsituaties
geschikt.
De gekozen doelsnelheid wordt onderschreden als op een helling het motorvermo-
gen niet voldoende is.
De gekozen doelsnelheid wordt overschreden als op een helling het motorremwer-
king niet voldoende is.
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet op wegen met veel bochten.
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet op een glad wegdek (bijvoorbeeld regen,
ijs, sneeuw) of op een niet verharde ondergrond (bijvoorbeeld zand, stenen,
grind).
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet als de verkeerssituatie geen constante
snelheid toelaat.
Het snelheidsregelsysteem kan tijdens een sterke acceleratie niet worden geactiveerd.
Het snelheidsregelsysteem kan alleen in de 4e, 5e en 6e versnelling worden geactiveerd.
Het regelbereik loopt van 40 tot 200 km/h of van 25 tot 125 mph.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 33
6.5.4 Bovenste toets van snelheidsregelsysteem
M00811-12
De bovenste toets
van het snelheidsregelsysteem is aan de combinatieschakelaar rechts
aangebracht.
Mogelijke toestanden
Bovenste toets van snelheidsregelsysteem in de uitgangspositie.
Bovenste toets van snelheidsregelsysteem wordt kort indrukt. De als laatste opge-
slagen snelheid wordt weer bereikt en aangehouden. Als de toets kort aangetikt wordt,
verhoogt de doelsnelheid steeds met 1 km/h of 1 mph.
Bovenste toets van snelheidsregelsysteem wordt in ingedrukte stand gehouden.
De doelsnelheid verhoogt stapsgewijs met 5 km/h of 5 mph.
Info
De doelsnelheid wordt op het segmentendisplay op het gecombineerde instrument
weergegeven.
Na activering van het snelheidsregelsysteem kan de gashendel in de uitgangspositie
teruggedraaid worden.
6.5.5 Onderste toets van snelheidsregelsysteem
M00811-13
De onderste toets
van het snelheidsregelsysteem is aan de combinatieschakelaar rechts
aangebracht.
Mogelijke toestanden
Onderste toets van snelheidsregelsysteem in de uitgangspositie.
Onderste toets van snelheidsregelsysteem wordt kort indrukt. Het snelheidsre-
gelsysteem wordt geactiveerd en de actuele snelheid wordt aangehouden. Als de toets
kort aangetikt wordt, verlaagt de doelsnelheid steeds met 1 km/h of 1 mph.
Onderste toets van snelheidsregelsysteem wordt in ingedrukte stand gehouden.
De doelsnelheid verlaagt stapsgewijs met 5 km/h of 5 mph.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 34
Info
De doelsnelheid wordt op het segmentendisplay op het gecombineerde instrument
weergegeven.
Na activering van het snelheidsregelsysteem kan de gashendel in de uitgangspositie
teruggedraaid worden.
6.5.6 E-starterknop
M00811-11
De e-starterknop
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
E-starterknop in de uitgangspositie.
E-starterknop ingedrukt In deze stand wordt de e-starter geactiveerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 35
6.6 Contact-/stuurslot
S00688-10
Het contact-/stuurslot
bevindt zich voor de bovenste kroonplaat.
Info
Voor het inschakelen van de ontsteking mag uitsluitend een zwarte contactsleutel
worden gebruikt.
Met de oranje programmeersleutel activeert of deactiveert u de zwarte contactsleu-
tel.
Mogelijke toestanden
Ontsteking uit OFF In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken.
Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor schakelt niet in.
De zwarte contactsleutel kan eruit worden getrokken.
Contact ingeschakeld ON In deze stand is het ontstekingscircuit gesloten
en kan de motor worden gestart.
Stuur geblokkeerd In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken en
het stuur geblokkeerd. De zwarte contactsleutel kan eruit worden getrok-
ken.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 36
6.7 Wegrijblokkering
402436-10
De elektronische wegrijblokkering beveiligt het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Door het eruit trekken van de contactsleutel wordt de wegrijblokkering automatisch geacti-
veerd en de motorelektronica geblokkeerd.
Het controlelampje wegrijblokkering
kan door te knipperen fouten aangeven.
Als de optionele alarminstallatie ingebouwd is, knippert het controlelampje van de wegrij-
blokkering
bij ingeschakelde alarminstallatie.
Info
De contactsleutels zijn uitgerust met elektronische componenten. Nooit meerdere
contactsleutels in één sleutelbos dragen, aangezien ze elkaar dan kunnen storen.
Een verloren zwarte contactsleutel moet worden gedeactiveerd om te voorkomen dat onbe-
voegden met het voertuig gaan rijden.
De zwarte contactsleutels zijn in de leveringstoestand geactiveerd.
Bij een geautoriseerde KTM-garage kunnen nog twee extra sleutels (sleutelnummer op
de KEYCODECARD) worden besteld; deze moeten echter voor gebruik worden geactiveerd.
6.8 Stuur vergrendelen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 37
400732-01
Voertuig parkeren.
Het stuur helemaal naar links draaien.
Sleutel in het contact-/stuurslot steken, indrukken en naar links draaien. Sleutel eruit
trekken.
Het stuur kan niet meer worden bewogen.
6.9 Stuur ontgrendelen
400731-01
Sleutel in het contact-/stuurslot steken, indrukken en rechts links draaien. Sleutel eruit
trekken.
Het stuur kan weer worden bewogen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 38
6.10 Stopcontact elektrische toebehoren
S00689-10
Het stopcontact
voor elektrische toebehoren is links naast het gecombineerde instru-
ment aangebracht.
Deze is aangesloten op continu plus en afgezekerd.
Stopcontact elektrische toebehoren
Spanning 12 V
Maximale stroomopname 10 A
6.11 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
Tank het voertuig nooit in de buurt van open vuur of brandende sigaretten en schakel de motor bij het tanken altijd uit. Let er
vooral op dat er geen brandstof wordt gemorst op de hete onderdelen van het voertuig. Gemorste brandstof meteen afvegen.
Als de brandstof wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uitstromen als de tank te vol zit. Aanwijzingen voor het
tanken van brandstof in acht nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat brandstof niet in aanraking komt met de huid, ogen en kleding. Adem brandstofdampen niet in. Bij contact met
de ogen meteen met water spoelen en een arts raadplegen. Verontreinigde huid meteen reinigen met water en zeep. Als brand-
stof is ingeslikt meteen een arts raadplegen. Met brandstof verontreinigde kleding wisselen. Brandstof volgens de voorschriften
bewaren in een jerrycan en uit de buurt van kinderen houden.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 39
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
M00799-10
Afdekking
op de tankdop omhoog klappen en contactsleutel
in het tankslot ste-
ken.
M00801-10
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingBreken van de contactsleutel.
Voor de ontlasting van de contactsleutel op de tankdop duwen. Beschadigde con-
tactsleutels moeten worden vervangen.
Contactsleutel
met de klok mee draaien.
Tankdop
omhoog klappen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 40
6.12 Tankdop sluiten
M00802-10
Tankdop
omlaag klappen.
Contactsleutel
met de klok mee draaien.
M00800-10
Tankdop indrukken en contactsleutel
tegen de klok in totdat het tankslot sluit.
Waarschuwing
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar, giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
Tankdop na het sluiten controleren op correcte vergrendeling. Met brandstof
verontreinigde kleding wisselen. Huid bij contact meteen reinigen met water
en zeep.
Contactsleutel
eruit trekken en afdekking
omlaag klappen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 41
6.13 Brandstofkranen
M00817-10
Er bevindt zich een brandstofkraan
aan iedere kant van de brandstoftank.
Info
De brandstofkranen moeten tijdens het rijden altijd zijn geopend.
De brandstofkranen worden alleen gesloten voor het verwijderen van de brandstof-
tank.
Mogelijke toestanden
Brandstofkranen gesloten Er kan geen niveaucompensatie plaatsvinden en de brand-
stoftoevoer naar het smoorklephuis is gesloten.
Brandstofkranen geopend Er kan een niveaucompensatie plaatsvinden en de brand-
stoftoevoer naar het smoorklephuis is geopend.
6.14 Opbergvak openen
M00862-10
Vergrendeling
in pijlrichting duwen en tegelijkertijd het deksel optillen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 42
6.15 Opbergvak sluiten
M00862-11
Deksel
omlaag duwen.
Vergrendeling klikt hoorbaar vast.
6.16 Zadelslot
V00086-10
Het zadelslot
bevindt zich aan de linkerkant van het voertuig.
Hij kan met de contactsleutel ontgrendeld worden.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 43
6.17 Boordgereedschap (Super Adventure EU/FR/AU/JP)
V00087-10
Het boordgereedschap
bevindt zich onder het zadel.
6.18 Grepen
M00819-10
De bijrijder kan zich tijdens het rijden aan de grepen
vasthouden.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 44
6.19 Bagagedrager
M00819-11
De bagagedragerplaat
bevindt zich achter het zadel.
Op de bagagedragerplaat kan de basisplaat van een koffersysteem (optioneel) worden
bevestigd.
De bagagedragerplaat mag maximaal met het aangegeven gewicht worden belast.
Maximaal toegestane belas-
ting van de bagagedrager-
plaat
8 kg
Info
Opletten op de aanwijzingen van de kofferfabrikant.
6.20 Schakelaar bijrijderzadelverwarming
M00845-10
De schakelaar
van de bijrijderzadelverwarming is naast de rechter greep aangebracht.
Mogelijke toestanden
De schakelaar van de bijrijderzadelverwarming is in de stand 0 gedraaid In deze
stand is de bijrijderzadelverwarming uitgeschakeld.
De schakelaar van de bijrijderzadelverwarming is in de stand 1 gedraaid In deze
stand is de bijrijderzadelverwarming op een lagere ingeschakeld.
De schakelaar van de bijrijderzadelverwarming is in de stand 2 gedraaid In deze
stand is de bijrijderzadelverwarming op een hogere ingeschakeld.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 45
6.21 Bijrijder-voetsteunen
M00818-01
De bijrijder-voetsteunen zijn inklapbaar uitgevoerd.
Mogelijke toestanden
Bijrijder-voetsteunen ingeklapt Voor het rijden zonder bijrijder.
Bijrijder-voetsteunen uitgeklapt Voor het rijden met bijrijder.
6.22 Versnellingshendel
402299-10
De versnellingshendel
is aan de linkerkant van de motor aangebracht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 46
402299-11
De positie van de versnellingen kunnen afgelezen worden op de afbeelding.
De stationair bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling.
6.23 Rempedaal
402301-10
Het rempedaal
bevindt zich voor de rechter voetsteun.
De achterwielrem wordt geschakeld met het rempedaal.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 47
6.24 Zijstandaard
402029-10
De zijstandaard
bevindt zich aan de linker voertuigzijde.
De zijstandaard wordt gebruikt voor het parkeren van de motorfiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard opgeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsysteem. Lees de aanwijzingen
in het hoofdstuk Stoppen, parkeren.
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt Het voertuig kan op de zijstandaard worden neergezet. Het
veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd nodig als u gaat rijden. Het veiligheids-
startsysteem is niet actief.
6.25 Middenstandaard
402031-10
Naast de zijstandaard is het voertuig uitgerust met een middenstandaard
.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 48
7.1 Overzicht
402334-10
1 Matrixdisplay ( pag. 49)
2 Toerenteller
3 schakellicht ( pag. 52)
4 Segmentendisplay
5 Controlelampjes ( pag. 50)
7.2 Activering en test
402335-01
Activering
Het gecombineerde instrument wordt ingeschakeld met het contact.
Info
De helderheid van de weergave wordt geregeld door een helderheidssensor in het
gecombineerde instrument.
Test
Het segmentendisplay, de controlelampjes en de toerenteller worden kort aangestuurd voor
een functietest.
Op het matrixdisplay verschijnt een welkomsttekst en een aanwijzing over de
volgende servicebeurt ( pag. 53).
Info
Als de accu losgekoppeld was, moeten tijd en datum opnieuw worden ingesteld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 49
7.3 Matrixdisplay
402429-01
De weergave op het matrixdisplay wordt bestuurd met de menuschakelaar ( pag. 28).
Na het inschakelen van het contact, wordt aangegeven wanneer de volgende servicebeurt
( pag. 53) moet worden uitgevoerd.
Als bij de controlelampjes ( pag. 50) het waarschuwingslampje-algemeen gaat bran-
den, wordt de bijbehorende melding op het matrixdisplay weergegeven. Met de SETtoets
wordt de ontvangst van de informatie bevestigd en de melding verdwijnt.
Meldingen verschijnen 10 s
7.4 Segmentendisplay
L02904-10
1 Brandstofpeil
2 Snelheidsregelsysteem-pictogram
3 Klok-symbool
4 Eenheid voor snelheidsindicatie
5 Versnellingsindicatie
6 Snelheid
7 "Drive Mod" ( pag. 209)
8 Doelsnelheid van het snelheidsregelsysteem of tijd
9 Koelmiddeltemperatuur
10 Ingestelde beladingstoestand
11 Waarschuwing voor glad wegdek
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 50
7.5 Controlelampjes
402336-01
Mogelijke toestanden
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Controlelampje wegrijblokkering brandt/knippert rood Status- of foutmel-
ding bij de wegrijblokkering/alarminstallatie.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Motoroliedruk is te laag .
Waarschuwingslampje algemeen brandt geel Een aanwij-
zing/waarschuwing voor de rijveiligheid is gedetecteerd. Dit wordt ook op
het matrixdisplay weergegeven.
Linker knipperlichtlamp knippert groen in het knipperritme Richtingaan-
wijzer links is ingeschakeld.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in vrij geschakeld.
Rechter knipperlichtlamp knippert groen in het knipperritme Richtingaan-
wijzer rechts is ingeschakeld.
Motorwaarschuwingslampje brandt/knippert geel De motorbesturingsunit
heeft een fout herkend.
ABSlampje brandt/knippert geel Het ABS is niet actief. Het ABS-lampje
brandt ook als er een fout herkend is.
TClampje brandt/knippert geel De motorfietstractiecontrole is niet actief
of is bezig met regelen. Het TC-lampje brandt ook als er een fout herkend
is. Bovendien knippert het TC-lampje als de HHC (optioneel) actief is.
Snelheidsregelsysteem-lampje brandt geel Het snelheidsregelsysteem is
ingeschakeld, maar snelheidsregeling is niet actief.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 51
Snelheidsregelsysteem-lampje brandt groen Het snelheidsregelsysteem is
ingeschakeld en snelheidsregeling is actief.
7.6 Melding op matrixdisplay
401850-01
Mogelijke toestanden
Motorstoring De motorbesturingsunit heeft een fout herkend. Naar een
geautoriseerde KTM-garage gaan.
Algemene melding Algemene melding over de rijveiligheid. Naar een
geautoriseerde KTM-garage gaan.
ABS-waarschuwing ABS-functie is niet beschikbaar. Naar een geautori-
seerde KTM-garage gaan.
Motorfietstractiecontrole De motorfietstractiecontrole is niet beschikbaar.
Naar een geautoriseerde KTM-garage gaan.
Motoroliedruk Motoroliedruk is te laag . De motor meteen uitzetten. Con-
tact opnemen met geautoriseerde KTM-garage.
Motoroliepeil Motoroliepeil is te laag. Motoroliepeil controleren en corri-
geren.
Bandenspanning De bandenspanning is niet in orde of het systeem is uit-
gevallen. Bandenspanning controleren.
Lichtsysteem Een element van het lichtsysteem is uitgevallen. Defecte
lamp vervangen of naar een geautoriseerde KTM-garage gaan.
Koelwatertemperatuur Koelwatertemperatuur is te hoog. Motor uitzetten.
Contact opnemen met geautoriseerde KTM-garage.
Brandstofreserve Brandstoftank bijna leeg. Bij de volgende gelegenheid
brandstof tanken.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 52
Pictogram glad wegdek Glad wegdek is mogelijk. De snelheid aanpassen
aan de gewijzigde rijwegsituatie.
Accuspanning Accuspanning is te laag. Accu met geschikte acculader
laden.
Service Er moet een servicebeurt worden uitgevoerd. Contact opnemen
met geautoriseerde KTM-garage.
Noodstopschakelaar De noodstopschakelaar is uit.
De meldingen worden in het menu "Warning" weergegeven.
7.7 schakellicht
401855-01
Het schakellicht knippert of brandt wanneer een schakeling moet worden uitgevoerd.
In het menu "Shift Light" kan het toerental voor het schakellicht worden ingesteld. Bij
"RMP1" knippert het schakellicht en bij "RPM2" brandt het.
Info
In de 6de versnelling is het schakellicht bij warme motor na de eerste service gede-
activeerd.
Het schakellicht kan ´in het menu "Settings" in- en uitgeschakeld worden.
Motorolietemperatuur > 35 °C
"ODO" > 1.000 km
Schakellicht knippert > "RPM1"
Schakellicht brandt > "RPM2"
Motorolietemperatuur 35 °C
"ODO" < 1.000 km
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 53
Schakellicht brandt altijd bij 6.500 1/min
7.8 Service-indicatie
402429-01
Na het inschakelen van het contact wordt kort de service-indicatie weergegeven.
De service-intervallen zijn afhankelijk van afstand en tijd. De gebeurtenis die als eerste
optreedt heeft voorrang.
De precieze service-intervallen staan in het serviceschema.
7.9 Matrixdisplay menu
7.9.1 "Favorites"
401988-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Favorites" op het matrixdisplay
verschijnt. Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets menupunt selecteren en met de SETtoets aansturen.
Door twee keer op de BACKtoets te drukken gaat u weer naar het menu "Favorites".
In het menu "Favorites" kunnen vijf menu's direct worden aangestuurd.
In het menu "Set Favorites" wordt het menu "Favorites" geconfigureerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 54
7.9.2 "Trip 1"
L02906-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Trip 1" op het matrixdisplay verschijnt.
"Trip 1" geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bijvoorbeeld tussen twee
tankstops. "Trip 1" loopt mee en telt tot 9999.
Speed 1" geeft de gemiddelde snelheid aan op basis van "Trip 1" en "Trip Time 1".
Cons 1" geeft het gemiddelde verbruik aan op basis van "Trip 1" en "Trip Time 1".
"Trip Time 1" geeft de rijtijd op basis van "Trip 1" aan en begint te lopen op het moment dat
een snelheidssignaal wordt ontvangen.
"Fuel Range" geeft de mogelijke reikwijdte van de brandstofreserve aan.
Toets 3-5 secon-
den ingedrukt hou-
den.
Alle items in het menu "Trip 1" worden gewist.
7.9.3 "Trip 2"
L02907-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Trip 2" op het matrixdisplay verschijnt.
"Trip 2" geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bijvoorbeeld tussen twee
tankstops. "Trip 2" loopt mee en telt tot 9999.
Speed 2" geeft de gemiddelde snelheid aan op basis van "Trip 2" en "Trip Time 2".
Cons 2" geeft het gemiddelde verbruik aan op basis van "Trip 2" en "Trip Time 2".
"Trip Time 2" geeft de rijtijd op basis van "Trip 2" aan en begint te lopen op het moment dat
een snelheidssignaal wordt ontvangen.
"Fuel Range" geeft de mogelijke reikwijdte van de brandstofreserve aan.
Toets 3-5 secon-
den ingedrukt hou-
den.
Alle items in het menu "Trip 2" worden gewist.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 55
7.9.4 "General Info"
401824-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "General Info " op het matrixdisplay ver-
schijnt.
"Air Temp " geeft de omgevingsluchttemperatuur aan.
"Date" geeft de datum aan.
"ODO" geeft het totaal gereden traject aan.
"Battery" geeft de accuspanning aan.
"Oil Temp" geeft de motorolietemperatuur aan.
7.9.5 "TPMS"
L02908-01
Voorwaarden
Model met TPMS.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet controlesysteem voor de bandenspanning vormt
geen vervanging voor de controle voordat u gaat rijden.
Om valse alarmen te vermijden, worden de bandenspanningswaarde over meer-
dere minuten geëvalueerd.
Controleer de bandenspanning voor iedere rit.
Corrigeer de bandenspanning als de deze afwijkt van de opgegeven waarde.
Stop ook bij correcte bandenspanningswaarden meteen als het gedrag van
het voertuig op een drukverlies in de band wijst.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "TPMS" op het matrixdisplay verschijnt.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 56
Voorgeschreven waarde
Bandenspanning solo / met bijrijder / volledige nuttige last
voor: Bij koude band 2,4 bar
achter: Bij koude band 2,9 bar
In het menu "TPMS" wordt de bandenspanning van voor- en achterband weergegeven.
"FW" geeft de bandenspanning voor aan.
"RW" geeft de bandenspanning achter aan.
7.9.6 "Set Favorites"
401991-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Set Favorites " op het matrixdisplay ver-
schijnt. Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets menu selecteren. Met de SETtoets het menu voor de snel-
keuze instellen.
In het menu "Set Favorites" wordt het menu "Favorites" geconfigureerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 57
7.9.7 "Settings"
402431-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
In het menu "Settings" worden instellingen voor eenheden of verschillende waarden uitge-
voerd. Enkele functies kunnen worden geactiveerd of gedeactiveerd.
7.9.8 "Warning"
L01435-10
Voorwaarden
Melding of waarschuwing
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Warning" op het matrixdisplay
verschijnt. Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNtoets door de waarschuwingen navigeren.
In het menu "Warning" worden de opgetreden waarschuwingen weergegeven en opgeslagen,
totdat ze niet meer actief zijn.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 58
7.9.9 "Heating"
402434-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Heating" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNtoets door het menu navigeren. Met de SET-toets een verwarmings-
stand voor de handgreepverwarming of de bestuurderszadel selecteren.
Info
Bij Seat Pil wordt de status van de bij aangegeven.
De bijrijderzadelverwarming kan alleen met de schakelaar naast de rechter greep
in- of uitgeschakeld worden.
7.9.10 "MTC/ABS"
L01436-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "MTC"/"ABS" op het matrixdisplay ver-
schijnt.
In het menu "MTC/ABS" kunnen "MTC" en "ABS" worden uitgeschakeld.
In "ABS Mode " kan tussen "Road" en "Offroad" worden gekozen.
Info
Na het inschakelen van het contact zijn de motorfietstractiecontrole en het ABS
weer actief.
Als de ABSmode "Offroad" actief is, regelt het ABS alleen aan het voorwiel. Het ach-
terwiel wordt niet meer via het ABS geregeld; het achterwiel kan bij het remmen
blokkeren.
Als de ABSmode "Road" actief is, wordt bij het gebruik van de voorwielrem ook het
achterwiel geremd. Het ABS kan aan beide wielen regelen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 59
7.9.11 "Load"
401833-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Motor draait.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Load" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets een beladingstoestand selecteren en met de SETtoets bevesti-
gen.
In het menu "Load" zijn vier beladingstoestanden beschikbaar.
De instelling van de veervoorspanning en de uitgaande demping worden aangepast aan de
beladingstoestand.
7.9.12 "Damping"
L02905-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Damping" op het matrixdisplay
verschijnt. Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets een dempinginstelling selecteren en met de SETtoets bevesti-
gen.
In het menu "Damping" zijn de instellingen "SPORT", "STREET", "COMFORT" en "OFFROAD"
beschikbaar.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 60
7.9.13 "Drive Mod"
402432-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Drive Mod" op het matrixdisplay ver-
schijnt. Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNtoets door het menu navigeren. Met de SETtoets kunnen op elkaar
afgestemde instellingen van motor en motorfietstractiecontrole worden geselecteerd.
SPORT gehomologeerd vermogen met zeer directe respons, de motorfietstractie-
controle laat een hogere slip aan het achterwiel toe
STREET gehomologeerd vermogen met evenwichtige respons, de motorfietstrac-
tiecontrole laat een normale slip aan het achterwiel toe
RAIN gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de motor-
fietstractiecontrole laat een normale slip aan het achterwiel toe
OFFROAD gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de
motorfietstractiecontrole laat een hogere slip aan het achterwiel toe
61
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 62
7.9.14 Menu-overzicht
402435-01
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 63
KTM-startscherm
Menutoetsen
"Favorites"
"Trip 1"
"Trip 2"
"General Info"
"TPMS"
"Set Favorites"
"Settings"
"Warning" (alleen actief, als er meldingen zijn)
"Heating"
"MTC/ABS"
"Drive Mod"
7.9.15 "Language"
402431-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Door de SETtoets nog een keer in te drukken de taal selecteren.
De menutalen zijn Engels US, Engels UK, Duits, Italiaans, Frans en Spaans.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 64
7.9.16 "Distance"
402431-11
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Distance" het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt de
eenheid ingesteld.
De eenheid kilometer "km" of mijl "mi" voor de afstand selecteren.
7.9.17 "Temp"
402431-12
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Temp" het matrixdisplay met een zwarte achter-
grond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt de een-
heid ingesteld.
De eenheid "°C" oder "°F" voor de temperatuurindicatie selecteren.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 65
7.9.18 "Pressure"
402431-13
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Pressure" het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt de
eenheid ingesteld.
De eenheid "bar" of "psi" voor de bandendrukindicatie selecteren.
7.9.19 "Fuel Cons"
402431-14
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Fuel Cons " op het matrixdisplay met een zwarte
achtergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt de
eenheid ingesteld.
Eén van de mogelijke verbruiksindicaties selecteren.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 66
7.9.20 "Clock/Date"
401990-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Clock/Date" op het matrixdisplay met een zwarte
achtergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt
het menu geopend.
Met de UP- of DOWNtoets door het menu navigeren. Met de SETtoets wordt de tijd of
de datum ingesteld.
Als de accu gedemonteerd was, moeten tijd en datum op het matrixdisplay opnieuw worden
ingesteld.
7.9.21 "Shift Light"
L01433-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Shift Light" op het matrixdisplay met een zwarte
achtergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt
het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets functie selecteren. Met de SETtoets wordt het toerental voor
het schakellicht ingesteld.
Als het motortoerental "RPM 1" bereikt, knippert het schakellicht.
Als het motortoerental "RPM 2" bereikt, brandt het schakellicht.
Functie "Shift Light" in- of uitschakelen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 67
7.9.22 "Heat Grip"
L01439-15
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Heat Grip" op het matrixdisplay met een zwarte
achtergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt
het menu geopend.
heat Grips-menu in- of uitschakelen.
7.9.23 "Seat Rid"
402433-11
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Seat Rid" op het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt het
zadelverwarmingsmenu voor het bestuurderszadel in- of uitgeschakeld.
Zadelverwarmingsmenu voor het bestuurderszadel in- of uitschakelen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 68
7.9.24 "Seat Pil"
402433-12
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Seat Pil" op het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt de
indicatie voor de bijrijderzadelverwarming in- of uitgeschakeld.
Indicatie voor bijrijderzadelverwarming in- of uitschakelen.
7.9.25 "cLightTest"
402433-13
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "cLightTest" het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test
voor de bochtverlichting gestart.
De segmenten van de linker bochtverlichting gaat een voor een branden, beginnend met het
onderste segment.
Als de test voor de linker bochtverlichting afgesloten is, brandt het bovenste segment per-
manent.
Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test voor de rechter bochtverlichting
herhaald.
Als de test voor de rechter bochtverlichting afgesloten is, brandt het bovenste segment per-
manent.
Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test beëindigd en de bochtverlich-
ting uitgeschakeld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 69
7.9.26 "DRL"
402433-14
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "DRL" het matrixdisplay met een zwarte achtergrond
wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt het dagrijlicht
in- of uitgeschakeld.
Dagrijlicht in- of uitschakelen.
Info
Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het dagrijlicht.
8 ERGONOMIE 70
8.1 Bestuurderszadel instellen
Voorwerk
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 108)
401678-10
Bestuurderszadel lager instellen:
Het bestuurderszadel met de uitsparingen
aan de brandstoftank vasthaken,
omlaag en tegelijkertijd naar voren schuiven.
401679-10
Bestuurderszadel hoger instellen:
Het bestuurderszadel met de uitsparingen
aan de brandstoftank vasthaken,
omhoog en tegelijkertijd naar voren schuiven.
Vervolgens controleren of het bestuurderszadel correct is gemonteerd.
Nawerk
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 109)
8 ERGONOMIE 71
8.2 Stuurstand
401666-11
De boringen op de stuuradapter zijn op een afstand
van het midden geplaatst.
Afstand boringen
3,5 mm
Het stuur kan in verschillende twee standen worden gemonteerd. Daardoor kan het stuur in
de voor de bestuurder meest aangename stand worden gezet.
8.3 Stuurstand instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGebroken stuur.
Als het stuur wordt gebogen of uitgelijnd, treedt er materiaalmoeheid op en kan het stuur breken. Stuur altijd vervangen.
308080-01
Schroeven
verwijderen. Stuurplaten verwijderen. Stuur verwijderen en opzij leggen.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging beschermen.
Kabels en leidingen niet knikken.
Schroeven
verwijderen. Stuuradapters verwijderen.
Stuuradapters in de gewenste stand zetten. Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuuradapter M10 40 Nm Loctite
®
243™
8 ERGONOMIE 72
Info
Stuuradapters links en rechts gelijkmatig positioneren.
M00863-10
Stuur positioneren.
Info
Erop letten dat de kabels en leidingen correct worden gelegd.
Stuurplaten positioneren. Schroeven
monteren en gelijkmatig vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuurklemmen M8 20 Nm
De markeringen
op de stuurschaal bevinden zich in het midden tussen de
stuurplaten.
De markeringen
wijzen naar achteren.
Info
Op gelijkmatige spleetmaten letten.
8 ERGONOMIE 73
8.4 Windscherm instellen
M00820-10
De spanhendel
in de richting van de pijl trekken.
Het windscherm is ontgrendeld.
M00821-10
Om het windscherm in de gewenste stand te zetten, het handwiel
draaien.
8 ERGONOMIE 74
M00820-11
De spanhendel
in de richting van de pijl duwen.
Het windscherm is vergrendeld.
8.5 Positie windschermbevestiging instellen
Info
Om het windscherm hoger of lager in te stellen kunnen de windschermbevestigingen in twee standen worden gemonteerd.
Voorwerk
Windscherm demonteren. ( pag. 146)
S00742-10
Hoofdwerk
Schroeven
verwijderen.
Windschermbevestigingen
verwijderen.
8 ERGONOMIE 75
S00741-10
Windschermbevestigingen op gewenste positie
of
instellen.
Info
Aan de achterkant van de windschermbevestigingen is de zijde vermeld.
S00742-11
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
Nawerk
Windscherm monteren. ( pag. 146)
8 ERGONOMIE 76
8.6 Uitgangspositie koppelingshendel instellen
M00809-11
Uitgangspositie van de koppelingshendel met de stelschroef
aan de grootte van de
hand aanpassen.
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid komt de koppelingshendel
verder van het stuur af te staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid komt de koppelingshendel
dichter bij het stuur te staan.
Het instelbereik is beperkt.
De stelschroef alleen met de hand draaien en geen geweld gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
8.7 Uitgangspositie remhendel instellen
M00810-11
Uitgangspositie van de remhendel met het stelwiel
aan de grootte van de hand aan-
passen.
Info
Remhendel naar voren duwen en stelwiel draaien.
Niet instellen tijdens het rijden.
8 ERGONOMIE 77
8.8 Bestuurdersvoetsteunen
M00822-10
De bestuurdersvoetsteunen kunnen in twee standen worden gemonteerd.
Mogelijke toestanden
Bestuurdersvoetsteunen laag
Bestuurdersvoetsteunen hoog
8.9 Voetsteunen instellen
Info
De werkstappen aan de voetsteunhouders zijn links en rechts gelijk.
M00823-10
Schroef
verwijderen.
Rempedaal zwenkt tot de aanslag naar boven.
8 ERGONOMIE 78
M00824-10
Splitpen
met ring
verwijderen.
Pen
voorzichtig van de bestuurdersvoetsteun verwijderen.
Info
De veer staat onder hoge spanning en kan bij het verwijderen van de pen eruit
springen.
Bestuurdersvoetsteun met veer
eraf halen.
M00826-10
Schroeven
verwijderen.
M00827-01
Voetsteunhouder op de gewenste stand instellen.
8 ERGONOMIE 79
M00826-10
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef voetsteunhouder
voor
M8 25 Nm Loctite
®
243™
M00825-10
Bestuurdersvoetsteun met veer
en bout
monteren.
Tang voor voetsteunveer (58429083000)
Ring
en splitpen
monteren.
M00823-10
Rempedaal positioneren.
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kogelscharnier
drukstang op rempedaal-
cilinder
M6 10 Nm Loctite
®
243™
8 ERGONOMIE 80
8.10 Uitgangspositie versnellingshendel controleren
Info
De versnellingshendel mag bij het rijden in de uitgangspositie niet tegen de laars liggen.
Als de versnellingshendel steeds tegen de laars ligt, wordt de versnelling teveel belast.
00
0
AA
400692-10
In de rijpositie op het voertuig gaan zitten en de afstand
meten tussen de boven-
kant van de laars en versnellingshendel.
Afstand versnellingshendel tot bovenkant
laars
10… 20 mm
» Als de afstand niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt:
Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen. ( pag. 80)
8.11 Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen
402299-12
Schroef
met ringen verwijderen en versnellingshendel
eraf halen.
8 ERGONOMIE 81
0
0
AA
402300-10
Tanden
van versnellingshendel en schakelas reinigen.
Versnellingshendel in de gewenste positie op de schakelas steken en de tanden laten
grijpen.
Info
Het instelbereik is beperkt.
De versnellingshendel mag bij het schakelen de voertuigcomponenten niet
raken.
Schroef
met ringen monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef versnellingshendel M6 18 Nm Loctite
®
243™
8.12 Uitgangspositie rempedaal instellen
M00828-10
Veer
losmaken.
Moer
losdraaien.
Schroef
verwijderen.
Voor de individuele aanpassing van de uitgangspositie van het rempedaal kogelschar-
nier
draaien.
Info
Het instelbereik is beperkt.
Minimaal 5 schroefgangen moeten in het kogelscharnier ingeschroefd zijn.
Kogelscharnier
tegenhouden en moer
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige moeren chassis M6 10 Nm
8 ERGONOMIE 82
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kogelscharnier
drukstang op rempedaal-
cilinder
M6 10 Nm Loctite
®
243™
Veer
vasthaken.
9 INBEDRIJFNAME 83
9.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname
Gevaar
Gevaar voor ongevallenGevaar door onvoldoende rijvaardigheid.
Het voertuig niet gebruiken, wanneer u door consumptie van alcohol, medicijnen of drugs of door lichamelijke of psychische
beperkingen niet in staat bent veilig aan het verkeer deel te nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Tijdens het rijden altijd beschermende kleding (helm, laarzen, handschoenen, broek en jack met bescherming) dragen. Draag
altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenBeperking van het rijgedrag door verschillende bandprofielen aan voor- en achterwiel.
Voor- en achterwiel moeten altijd zijn uitgerust met banden met een gelijksoortig profiel, anders kan de motor oncontroleerbaar
worden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij nieuwe banden.
Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
9 INBEDRIJFNAME 84
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken. De achterwielrem kan door oververhitting uit-
vallen. De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee, dat andere mensen last kunnen hebben van overmatig lawaai.
Verzeker u ervan dat de afleveringsinspectie is uitgevoerd door een geautoriseerde KTM-garage.
U ontvangt het leveringsdocument en het service- en garantieboekje bij de overdracht van het voertuig.
Voordat u voor het eerst gaat rijden moet u de volledige bedieningshandleiding goed doorlezen.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
Stel de motorfiets op de in het hoofdstuk Ergonomie beschreven wijze in op uw behoeften.
Oefen voordat u een lange rit gaat maken eerst op een geschikt terrein, zodat u gewend raakt aan het besturen van de motorfiets. Pro-
beer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden en staand te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets krijgt.
Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat de voeten op de voetsteunen rusten.
Motor inrijden.
9.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 6.500 1/min
Na de eerste: 1.000 km 10.250 1/min
Vol gas geven vermijden!
9 INBEDRIJFNAME 85
Info
Als het maximale motortoerental voor de eerste servicebeurt wordt overschreden, gaat het schakellicht knipperen.
9.3 Voertuig beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag.
Het maximale totaalgewicht en asbelasting nooit overschrijden. Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de
gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door ondeskundige montage van een bagagedrager of tanktas.
Bagagedrager en tanktas volgens de aanwijzingen van de producent monteren en borgen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag bij hoge snelheid.
De snelheid aanpassen aan de extra belasting. Rijd langzamer als uw motorfiets is beladen met koffers of andere bagage.
Maximumsnelheid met bagage 150 km/h
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGevaar voor breken van het bagagesysteem.
Als u een bagagedrager op uw motorfiets hebt gemonteerd, moet u rekening houden met de gegevens van de producent over de
maximale belasting.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor verschoven bagage bent u slecht zichtbaar voor andere verkeersdeelnemers.
Als het achterlicht bedekt is, bent u moeilijk te zien voor de verkeersdeelnemers achter u, vooral als het donker is. Controleer
regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
9 INBEDRIJFNAME 86
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschillend rijgedrag en langere remweg bij hoge extra belasting door bagage.
De snelheid aanpassen aan de extra belasting.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door verschoven bagage.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingEen heet uitlaatsysteem kan de bagage verbranden.
De bagage zo bevestigen, dat deze niet aan het hete uitlaatsysteem kan verbranden of schroeien.
Als u bagage meeneemt moet deze veilig worden vastgezet, zo veel mogelijk in het midden van het voertuig en het gewicht moet gelijk-
matig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Rekening houden met het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximale asbelasting.
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 460 kg
Maximaal toegestane asbelasting voor 175 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 285 kg
10 RIJ-INSTRUCTIES 87
10.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname
Info
Voordat u gaat rijden controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gereden.
Bij het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 211)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 154)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 157)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 156)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 160)
Controleren of het remsysteem goed werkt.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 206)
Vervuiling van de ketting controleren. ( pag. 112)
Kettingspanning controleren. ( pag. 114)
Toestand van de banden controleren. ( pag. 171)
Bandenspanning controleren. ( pag. 173)
Spaakspanning controleren. ( pag. 174)
Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en soepel bewegen.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Controleren of de bagage correct is bevestigd.
Instelling achteruitkijkspiegel controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
10 RIJ-INSTRUCTIES 88
10.2 Starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen, de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten
draaien zonder een geschikte afzuiginstallatie.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenAls de motorfiets met een lege of zonder accu wordt gebruikt, kunnen elektronische componenten en vei-
ligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Aanwijzing
Beschadiging aan de motorHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Motor altijd met een laag toerental warmrijden.
M00830-01
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON draaien.
Na het inschakelen van het contact is gedurende ongeveer 2 seconden het geluid
van de werkende brandstofpomp te horen. Tegelijkertijd wordt de functiecontrole
van het gecombineerde instrument uitgevoerd.
Het ABS-lampje gaat branden en gaat weer uit als het voertuig gaat rijden.
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Het groene controlelampje stationair brandt.
10 RIJ-INSTRUCTIES 89
M00829-01
E-starterknop indrukken.
Info
E-starterknop pas indrukken als de functiecontrole van het gecombineerde
instrument is afgerond.
Tijdens het starten GEEN gas geven. Als er tijdens het starten wordt gasgegeven,
wordt geen brandstof ingespoten door het motormanagement en de motor slaat
dan niet aan.
Maximaal 5 seconden de e-starterknop indrukken. Ten minste 5 seconden
wachten tot de volgende startpoging.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstartsysteem. De motor
kan alleen worden gestart, als de versnelling in vrij is geschakeld of als bij
geschakelde versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als u met uitgeklapte
zijstandaard naar een versnelling schakelt en de koppelingshendel loslaat blijft
de motor stilstaan.
Motorfiets van de middenstandaard resp. zijstandaard nemen.
10.3 Optrekken
Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling zetten, koppelingshendel langzaam vrijgeven en tegelijkertijd voorzichtig gas geven.
10 RIJ-INSTRUCTIES 90
10.4 Starten met HHC (Optie: Hill Hold Control)
402422-01
De HHC is een optionele extra functie van het remsysteem.
De HHC voorkomt dat de motorfiets op hellingen het per ongeluk achterkant rolt.
De HHC herkent wanneer op een helling wordt gestopt en activeert de achterwielrem.
Na het loslaten van de remhendel blijft de remkracht maximaal 5 seconden behouden,
zolang de motorfiets niet vooruit beweegt.
Bij het starten zet de HHC de achterwielrem automatisch los.
Info
Als HHC actief is, knippert het TClampje
Ook als de motor uit staat, kan de HHC actief zijn bij ingeschakeld contact.
Om achteruit te rollen bij actieve HHC, 5 seconden wachten, ´in neutraal schakelen
en contact uitschakelen.
Als de HHC na 5 seconden geen start herkent, wordt de remkracht automatisch zacht ver-
laagd.
Als de remhendel bediend wordt, wordt de HHC weer gereactiveerd.
10.5 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motorfiets verliezen.
Abrupte veranderingen in belasting en hard remmen vermijden en de snelheid aanpassen aan de rijwegsituatie.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij hoog motortoerental leidt tot blokkeren van het achterwiel.
Niet bij hoog motortoerental terugschakelen naar een lagere versnelling. De motor wordt overbelast en het achterwiel kan blok-
keren.
10 RIJ-INSTRUCTIES 91
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStoringen veroorzaken door een verkeerde stand van de contactsleutel.
De contactsleutel niet in een andere stand zetten tijdens het rijden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAfleiding van het verkeer door het instellen van de motorfiets tijdens het rijden.
Instellingen mogen alleen worden gewijzigd als de motorfiets stilstaat.
Waarschuwing
Gevaar voor letselEraf vallen van de bijrijder.
De bijrijder moet goed op het bijrijderzadel gaan zitten en zich vasthouden aan de bestuurder of aan de grepen. De voeten op
de bijrijdervoetsteunen zetten. De voorschriften over de minimumleeftijd voor bijrijders in acht nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGevaar voor ongevallen door gevaarlijk rijgedrag.
Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij koude banden.
Iedere keer dat u gaat rijden moeten de eerste kilometers voorzichtig en met gematigde snelheid worden gereden, totdat de
banden hun rijtemperatuur hebben bereikt en zo een optimale wegligging garandeerd is.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij nieuwe banden.
Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
10 RIJ-INSTRUCTIES 92
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag.
Het maximale totaalgewicht en asbelasting nooit overschrijden. Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de
gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door verschoven bagage.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOntbrekende verkeersveiligheid.
Als u met het voertuig bent gevallen moet hij daarna worden gecontroleerd, zoals altijd voordat u gaat rijden.
Aanwijzing
Beschadiging van de motorOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Voertuig nooit zonder luchtfilter gaan rijden, omdat stof en vuil in de motor terecht kunnen komen en tot een hogere slijtage kunnen
veroorzaken.
Aanwijzing
Beschadiging aan de motorOververhitting van de motor.
Als het waarschuwingslampje voor de koelmiddeltemperatuur gaat branden, moet de motorfiets worden gestopt en de motor uitgezet.
De motor laten afkoelen en het koelmiddelpeil in de radiateur controleren en indien nodig corrigeren. Als u toch doorrijdt terwijl het
waarschuwingslampje voor de koelmiddeltemperatuur brandt beschadigt de motor.
Info
Als u tijdens het rijden ongewone geluiden hoort, moet u meteen stoppen, de motor uitzetten en contact opnemen met een geauto-
riseerde KTM-garage.
10 RIJ-INSTRUCTIES 93
402299-11
Als de verhoudingen het toestaan (helling, rijsituatie e.d.) kunt u naar hogere versnellin-
gen schakelen.
Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar volgende versnelling scha-
kelen, koppelingshendel vrijgeven en gas geven.
Info
De posities van de 6 voorwaartse versnellingen zijn weergegeven op de afbeel-
ding. De vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling. De 1e versnel-
ling is de start- of bergversnelling.
Nadat met een volledig opengedraaide gashendel de maximale snelheid is bereikt, moet
u deze op ¾ gas terugdraaien. Pas uw snelheid aan de weggesteldheid en weersituatie
aan.De snelheid verlaagt nauwelijks, maar er wordt aanmerkelijk minder brandstof ver-
bruikt.
Slechts zo veel gasgeven als de rijbaan en de weersomstandigheden toestaan. Vooral in
bochten mag niet geschakeld en slechts voorzichtig gasgegeven worden.
Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afremmen en tegelijkertijd gas
terugnemen.
Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schakelen, koppelingshendel
langzaam vrijgeven en gas geven of nog een keer schakelen.
Als de motor bijvoorbeeld afslaat bij een kruising hoeft u alleen de koppelingshendel te
trekken en de e-starterknop in te drukken. De versnelling hoeft niet stationair te worden
geschakeld.
Zet de motor uit als het voertuig langere tijd stationair draait of stilstaat.
Als tijdens het rijden het waarschuwingslampje voor oliedruk begint te branden moet
u meteen stoppen en de motor afzetten. Contact opnemen met geautoriseerde KTM-
garage.
Als tijdens het rijden het motorwaarschuwingslampje gaat branden, moet u meteen
stoppen, de motor afzetten en contact opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
10 RIJ-INSTRUCTIES 94
Info
Via het knipperritme kan een tweecijferig getal ontcijferd worden. Dit wordt de
knippercode genoemd. De knippercode geeft aan, welke component een storing
heeft.
Als tijdens het rijden het waarschuwingslampje algemeen gaat branden, geeft het
matrixdisplay gedurende 10 seconden een melding weer.
Info
Bijzonder belangrijke meldingen worden in het menu "Warning" opgeslagen.
Als het pictogram glad wegdek op het gecombineerde instrument verschijnt, is een
glad wegdek mogelijk. De snelheid aanpassen aan de gewijzigde rijwegsituatie.
10.6 MSR (Optie: Motorslipregeling)
402423-01
De MSR is een optionele functie van de motorregeling.
Als de motorremwerking te hoog wordt, verhindert de MSR, dat het achterwiel tijdens het
rechtuit rijden wordt geblokkeerd of bij schuine stand wegglijdt.
Om slip aan het achterwiel te voorkomen, opent de MSR de regelkleppen slechts zover als
absoluut noodzakelijk is.
De MSR wordt ingezet op oppervlakken waar de wrijvingswaarde te laag is om de
Anti-Hopping-koppeling te openen.
Om de rijveiligheid verder te verhogen, is de MSR afhankelijk van de schuine stand.
Info
Bij uitgeschakeld ABS of actieve Drive Mode Offroad ( pag. 209) is de MSR niet
actief.
10 RIJ-INSTRUCTIES 95
10.7 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door nat of vervuild remsysteem.
Vervuild of nat remsysteem voorzichtig schoon- resp. droogremmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door poreus drukpunt van de voor- en/of achterwielrem.
Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken. De achterwielrem kan door oververhitting uit-
vallen. De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenLangere remweg door hoger totaalgewicht.
Houd rekening met een langere remweg, als u met een bijrijder of bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVertraagde remwerking op wegen met strooizout.
Strooizout kan zich afzetten op de remschijven. Om de normale remwerking weer te herstellen moeten de remschijven eerst
schoon geremd worden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenLangere remweg door ABS.
De remwijze moet worden aangepast aan de rijsituatie en de wegtoestand.
10 RIJ-INSTRUCTIES 96
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe sterk remmen leidt tot blokkering van de wielen.
De werking van het ABS kan alleen worden gegarandeerd, wanneer deze ook is ingeschakeld.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVoertuig slaat om
In extreme rijsituaties (bijvoorbeeld bagage met hoog zwaartepunt, wisselend wegdek, steil bergaf rijden, vol remmen zonder
uitkoppelen) kan niet altijd worden voorkomen dat het voertuig omslaat. Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw
rijvaardigheden aan.
Voor het remmen gas terugnemen en tegelijkertijd remmen met de voorwiel- en achterwielrem.
Info
Met ABS kunt u zowel bij een volledige afremming als bij een slecht contact met de ondergrond op zandige, natte of gladde
ondergrond de volledige remkracht gebruiken, zonder het risico te lopen dat de wielen blokkeren.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBlokkeren van het wiel door de remwerking van de motor.
Bij het remmen in geval van nood, volledig remmen en bij remmen op gladde ondergrond moet u altijd de koppeling trek-
ken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderd wegcontact door remmen in schuine stand of remmen op een ondergrond die aan de zij-
kanten afloopt.
Remmen afsluiten voordat u een bocht inrijdt.
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Schakel daarbij afhankelijk van de snelheid naar een lagere versnel-
ling.
Gebruik bij langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor. Schakel daarvoor een of twee versnellingen terug en hierbij de motor
niet op een te hoog toerental laten draaien. Zo hoeft u veel minder te remmen en raken de remmen niet oververhit.
10 RIJ-INSTRUCTIES 97
10.8 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor diefstalGebruik door onbevoegde personen.
Voertuig nooit onbeheerd laten staan als de motor draait. Het voertuig tegen onbevoegd gebruik beveiligen. Bij het verlaten van
het voertuig het stuur op slot zetten en contactsleutel eruit trekken.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden tijdens het rijden zeer heet.
Hete onderdelen zoals uitlaatsysteem, radiateur, motor, schokdempers en remsysteem niet aanraken. De onderdelen eerst laten
afkoelen voordat u met werkzaamheden aan deze onderdelen begint.
Aanwijzing
MateriaalschadeEen onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.
Aanwijzing
Gevaar voor brandSommige onderdelen van de motorfiets worden bij gebruik van de motorfiets zeer heet.
Voertuig niet op plaatsen laten staan met licht brandbare en/of ontvlambare materialen. Geen voorwerpen over het warme voertuig leg-
gen. Het voertuig altijd eerst laten afkoelen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 98
Aanwijzing
Schade aan materiaalBeschadiging en vernietiging van componenten door overmatige belasting.
De middenstandaard is enkel ontworpen voor het gewicht van de motorfiets en de bagage. Ga niet op de motorfiets zitten wanneer deze
op de middenstandaard staat. De middenstandaard of het frame kan daardoor beschadigen en de motorfiets omvallen.
Trek de motorfiets aan de greep omhoog op de middenstandaard.
Motorfiets afremmen.
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF draaien.
Info
Als de motor met de noodstopschakelaar is uitgeschakeld en op het contactslot de ontsteking ingeschakeld blijft, wordt de
stroomvoeding van de meeste stroomverbruikers niet onderbroken. Daardoor wordt de accu ontladen. De motor dus altijd met
het contactslot uitzetten, de noodstopschakelaar is uitsluitend bestemd voor noodsituaties.
Motorfiets parkeren op vaste ondergrond.
Alternatief 1
Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Alternatief 2
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 107)
Het stuur blokkeren; daarvoor het stuur naar links zetten, zwarte contactsleutel in de stand OFF indrukken en in de stand LOCK
draaien. Om het vergrendelen in de stuurblokkering gemakkelijker te maken, het stuur iets heen en weer bewegen. Zwarte contactsleu-
tel eruit trekken.
10.9 Transport
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 99
Aanwijzing
Gevaar voor brandSommige onderdelen van de motorfiets worden bij gebruik van de motorfiets zeer heet.
Voertuig niet op plaatsen laten staan met licht brandbare en/of ontvlambare materialen. Geen voorwerpen over het warme voertuig leg-
gen. Het voertuig altijd eerst laten afkoelen.
401475-01
Motor uitzetten.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigingsmiddelen beveiligen tegen
omvallen en wegrollen.
10.10 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
Tank het voertuig nooit in de buurt van open vuur of brandende sigaretten en schakel de motor bij het tanken altijd uit. Let er
vooral op dat er geen brandstof wordt gemorst op de hete onderdelen van het voertuig. Gemorste brandstof meteen afvegen.
Als de brandstof wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uitstromen als de tank te vol zit. Aanwijzingen voor het
tanken van brandstof in acht nemen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 100
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat brandstof niet in aanraking komt met de huid, ogen en kleding. Adem brandstofdampen niet in. Bij contact met
de ogen meteen met water spoelen en een arts raadplegen. Verontreinigde huid meteen reinigen met water en zeep. Als brand-
stof is ingeslikt meteen een arts raadplegen. Met brandstof verontreinigde kleding wisselen.
Aanwijzing
Schade aan materiaalVoortijdige slijtage van het brandstoffilter.
In enkele landen en regio's kan het voorkomen, dat de beschikbare brandstof niet voldoende kwaliteit of zuiverheid heeft. Dit leidt tot
problemen in het brandstofsysteem. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Alleen zuivere brandstof tanken, die voldoet aan de aangegeven norm.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
M00798-10
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 38)
Brandstoftank tot maximaal aan de onderkant
van de vulopening met brandstof vul-
len.
Brandstoftankvo-
lume totaal ca.
30 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 241)
Tankdop sluiten. ( pag. 40)
11 SERVICESCHEMA 101
11.1 Extra informatie
Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de verplichte werkzaamheden of uit de aanbevolen werkzaamheden, moet een
extra opdracht worden verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht.
11.2 Verplichte werkzaamheden
om de twee jaar
ieder jaar
om de 30.000 km
om de 15.000 km
na 1.000 km
Foutgeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool.
Brandstofdruk controleren.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 212)
Remschijven controleren. ( pag. 153)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 156)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 160)
Spaken bijdraaien.
Spaakspanning controleren. ( pag. 174)
Velgslag controleren.
Toestand van de banden controleren. ( pag. 171)
Bandenspanning controleren. ( pag. 173)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 157)
Schokdemper en voorvork controleren op lekkages. Voorvorkservice en schokdemperservice afhankelijk van
behoefte en gebruiksdoel.
11 SERVICESCHEMA 102
om de twee jaar
ieder jaar
om de 30.000 km
om de 15.000 km
na 1.000 km
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen.
Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren. ( pag. 117)
Kettingspanning controleren. ( pag. 114)
Remkabels controleren op beschadiging en dichtheid.
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 154)
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 206)
Werking van de radiateurventilator controleren.
Luchtfilter vervangen.
Kabels controleren op beschadiging en legging zonder knikken. (brandstoftank gedemonteerd)
Bougies vervangen (luchtfilter gedemonteerd).
Klepspeling controleren (luchtfilter en bougies gedemonteerd).
SLS-membranen vervangen.
Remvloeistof van de voorwielrem verversen.
Remvloeistof van de achterwielrem verversen.
Balhoofdlagerspeling controleren. ( pag. 121)
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 195)
11 SERVICESCHEMA 103
om de twee jaar
ieder jaar
om de 30.000 km
om de 15.000 km
na 1.000 km
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken.
Na proefrit foutengeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool.
CO-aanpassing controleren met KTM-diagnosetool.
Service-indicatie resetten.
Service op KTM Dealer.net invoeren en noteren in het service- en garantieboekje.
Eenmalig interval
Periodiek interval
11.3 Aanbevolen werkzaamheden
om de vier jaren
om de twee jaar
ieder jaar
om de 15.000 km
na 1.000 km
Olievernevelaars voor koppelingsmering controleren/reinigen.
Achterbruglagers op speling controleren.
Wiellagers op speling controleren.
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, ketting, ...) smeren en controleren of ze gemakkelijk
bewegen.
Aftapslangen legen. (Super Adventure CN)
11 SERVICESCHEMA 104
om de vier jaren
om de twee jaar
ieder jaar
om de 15.000 km
na 1.000 km
Alle slangen (bijv. brandstof, radiateur, ontluchting, aftapslangen, ...) en manchetten controleren op
scheuren, dichtheid en correcte legging.
Antivries controleren.
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling controleren/corrigeren. ( pag. 120)
Vloeistof van de hydraulische koppeling verversen.
Controleren of de schroeven en moeren goed vastzitten.
Koelmiddel verversen.
Eenmalig interval
Periodiek interval
12 CHASSIS AFSTELLEN 105
12.1 Voorvork/schokdemper
Met het semi-actieve chassis WP Semiactive Suspension kan het chassis zonder gereedschap, individueel worden afgesteld.
De elektronische chassisbasisinstelling WP Semiactive Suspension regels het de van het chassis permanent, rekening houdend met diverse
sensorgegevens.
Daarbij worden de elektrische dempingsventielen aangepast aan de actuele rijsituatie en de toestand van de ondergrond en de instellingen
die de bestuurder heeft ingesteld in de menu's "Load" en "Damping".
Chassis altijd aanpassen aan de rijstijl en de extra belading.
In het menu "Load" kan het chassis worden afgesteld op de beladingssituatie.
In het menu "Damping" kan het dempingsgedrag van het chassis worden ingesteld.
12.2 "Load"
401833-01
In het menu "Load" kunnen afstellingen verschillende beladingstoestanden voor het voer-
tuig worden gekozen. U kunt kiezen uit rijden zonder bijrijder, rijden zonder bijrijder met
bagage, rijden met bijrijder en rijden met bijrijder en bagage.
De als laatste gekozen beladingstoestand wordt rechts op het segmentendisplay weergege-
ven.
Info
De instelling kan door de motorfiets worden overgenomen als de motorfiets stilstaat
en de motor draait.
Het pictogram van de laatste beladingstoestand knippert totdat de nieuwe instelling
is overgenomen.
12 CHASSIS AFSTELLEN 106
12.3 "Damping"
L02905-01
Mogelijke toestanden
SPORT Strakke afstelling van de veerelementen met zeer directe respons van chassis
STREET Normale afstelling van de veerelementen met directe respons van chassis
COMFORT Zacht afstelling van de veerelementen met goede respons van chassis
OFFROAD Afstelling van de veerelementen voor gebruik op eenvoudig terrein (onver-
harde wegen)
In het menu "Damping" kunnen verschillende afstellingen voor de demping van de veerele-
menten worden gekozen. Beschikbaar zijn "SPORT", "STREET", "COMFORT" en "OFFROAD".
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 107
13.1 Voertuig op middenstandaard zetten
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Aanwijzing
Schade aan materiaalBeschadiging en vernietiging van componenten door overmatige belasting.
De middenstandaard is enkel ontworpen voor het gewicht van de motorfiets en de bagage. Ga niet op de motorfiets zitten wanneer deze
op de middenstandaard staat. De middenstandaard of het frame kan daardoor beschadigen en de motorfiets omvallen.
Trek de motorfiets aan de greep omhoog op de middenstandaard.
402032-10
Links naast het voertuig gaan staan.
Het stuur met de linkerhand vasthouden en met de rechtervoet de middenstandaard op
de grond duwen.
De zwenkarm
van de middenstandaard met het volledige lichaamsgewicht belasten
en tegelijkertijd het voertuig aan de linker greep omhoog trekken.
De middenstandaard is helemaal uitgeklapt.
13.2 Voertuig van middenstandaard nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 108
402033-10
Controleren of het stuur ontgrendeld is.
Met beide handen op het stuur het voertuig naar voren bewegen.
Terwijl het voertuig van de middenstandaard kantelt, de voorwielrem bedienen om te
voorkomen dat het voertuig wegrolt.
Controleren of de middenstandaard
tot de aanslag naar boven geklapt is.
13.3 Bijrijderzadel verwijderen
V00088-10
De contactsleutel in het zadelslot
steken en met de klok mee draaien.
Bijrijderzadel voor optillen, richting de brandstoftank trekken en naar boven toe verwij-
deren.
Info
Op de zadelverwarmingskabel letten.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 109
V00089-10
Stekkerverbinding
loskoppelen.
De contactsleutel eruit trekken.
13.4 Bijrijderzadel monteren
V00089-11
Stekkerverbinding
verbinden.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 110
401680-11
De haak aan het bijrijderzadel in de beugel aan de framearm haken.
Info
Erop letten dat de zadelverwarmingskabel goed gelegd wordt.
Bijrijderzadel vooraan neerlaten en naar tegelijkertijd achteren schuiven.
Vergrendelbout
in het slothuis positioneren en het bijrijderzadel voor omlaag duwen,
totdat u hoort dat de vergrendelbout vergrendelt.
Controleren of het bijrijderzadel correct is gemonteerd.
13.5 Bestuurderszadel verwijderen
Voorwerk
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 108)
0
0
AA
M00856-10
Hoofdwerk
Bestuurderszadel achter optillen en in het deel
losmaken.
Info
Op de zadelverwarmingskabel letten.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 111
M00804-10
Stekkerverbinding
loskoppelen.
13.6 Bestuurderszadel monteren
M00804-10
Hoofdwerk
Stekkerverbinding
verbinden.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 112
401704-10
Uitsparingen in de bestuurderszadel aan de brandstoftank op de gewenste
zadelstand
of
vasthaken, tegelijkertijd bestuurderszadel naar voren schuiven en
achter neerlaten.
Info
Erop letten dat de zadelverwarmingskabel goed gelegd wordt.
Vervolgens controleren of het bestuurderszadel correct is gemonteerd.
Nawerk
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 109)
13.7 Kettingvervuiling controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 113)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 113
13.8 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Smeermiddel verwijderen met een geschikt reinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door olie of vet op de remschijven.
Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig reinigen met een remmenreiniger.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 107)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 114
400725-01
Hoofdwerk
Ketting regelmatig reinigen.
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 244)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray onroad ( pag. 244)
Nawerk
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 107)
13.9 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGevaar door verkeerde kettingspanning.
Als de ketting te strak is gespannen worden de componenten van de secundaire krachtoverbrenging (ketting,
ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en lager in de versnellingsbak en het achterwiel) extra belast. Dit kan leiden tot vroegtijdige
slijtage en in het uiterste geval kunnen ook de ketting of de uitgaande as van de versnelling breken. Als de ketting echter te los
zit kan deze van het ketting-aandrijfwiel resp. het kettingwiel vallen en het achterwiel blokkeren of de motor beschadigen. Op
een correcte kettingspanning letten en indien nodig instellen.
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 107)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 115
401664-10
Hoofdwerk
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
In het bereik vóór de kettinggeleiding de ketting omhoog duwen en de kettingspan-
ning
bepalen.
Info
Het bovenste deel van de ketting
moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
Kettingspanning 40… 45 mm
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 115)
Nawerk
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 107)
13.10 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGevaar door verkeerde kettingspanning.
Als de ketting te strak is gespannen worden de componenten van de secundaire krachtoverbrenging (ketting,
ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en lager in de versnellingsbak en het achterwiel) extra belast. Dit kan leiden tot vroegtijdige
slijtage en in het uiterste geval kunnen ook de ketting of de uitgaande as van de versnelling breken. Als de ketting echter te los
zit kan deze van het ketting-aandrijfwiel resp. het kettingwiel vallen en het achterwiel blokkeren of de motor beschadigen. Op
een correcte kettingspanning letten en indien nodig instellen.
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 107)
Kettingspanning controleren. ( pag. 114)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 116
S00734-10
Hoofdwerk
Moer
losdraaien.
Moeren
losdraaien.
Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven
links en rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 40… 45 mm
Stelschroeven
links en rechts zo draaien, dat de markeringen aan de linker en
rechter kettingspanner
in dezelfde positie staan t.o.v. referentiemarkeringen
.
Zo is het achterwiel correct uitgelijnd.
Info
Het bovenste deel van de ketting moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de instelling op verschil-
lende plekken van de ketting worden gecontroleerd.
Moeren
vastdraaien.
Controleren of de kettingspanners
tegen de stelschroeven
liggen.
Moer
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad inge-
vet
Info
De kettingspanners
kunnen 180° worden gedraaid.
Nawerk
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 107)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 117
13.11 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 107)
100132-10
Hoofdwerk
Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren op slijtage.
» Als kettingwiel of ketting-aandrijfwiel ingesleten zijn:
Aandrijfset vervangen.
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moeten altijd samen worden
vervangen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 118
00
0
401665-10
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Aan het onderste deel van de ketting trekken met het aangegeven gewicht
.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting van de kettingslij-
tage
15 kg
De afstand
van 18 kettingschakels aan het bovenste deel van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, de meting daarom op verschillende plek-
ken van de ketting herhalen.
Maximale afstand
op het langste deel
van de ketting
272 mm
»
Als de afstand
groter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen.
Info
Als er een nieuwe ketting wordt gemonteerd, moeten ook het kettingwiel
en het ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten sneller op een oud en versleten kettingwiel en/of
ketting-aandrijfwiel.
De ketting heeft om veiligheidsredenen geen sluitschakel.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 119
M00847-10
Glijblok aan de uitsparing controleren op slijtage.
Info
In de nieuwe toestand van het glijblok zijn de klinknagels
tot de helft aan de
onderkant
van de uitsparingen zichtbaar.
» Als de klinknagels van de ketting niet meer aan de onderkant van de uitsparing te
zien zijn:
Glijblok vervangen.
Controleren of het glijblok vastzit.
» Als het glijblok loszit:
Schroeven van het glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef glijblok M5 5 Nm
401670-01
Kettinggeleiding controleren op slijtage.
» Als de kettinggeleiding is ingesleten:
Kettinggeleiding vervangen.
Controleren of de kettinggeleiding vastzit.
» Als de kettinggeleiding loszit:
Schroeven van de kettinggeleiding vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kettinggeleiding M6 5 Nm
Nawerk
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 107)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 120
13.12 Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren/corrigeren
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof kan bij aanraking leiden tot huidirritaties.
Erop letten dat remvloeistof niet in aanraking komt met de huid of ogen en houd deze buiten bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Als er remvloeistof in de ogen komt, moet u de ogen grondig met water spoelen en meteen een arts raadplegen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingplaten zijn versleten.
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en koppelingsleidingen
zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 121
V00117-10
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische koppeling in een horizon-
tale positie zetten.
Schroeven
verwijderen.
Deksel
met membraan
verwijderen.
Vloeistofpeil controleren.
Vloeistofpeil lager dan bovenkant van
reservoir
4 mm
» Als het vloeistofpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 242)
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
13.13 Balhoofdlagerspeling controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOnveilig rijgedrag door een niet correcte balhoofdspeling.
Balhoofdspeling meteen instellen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Info
Als er gedurende langere tijd wordt gereden met speling in de balhoofdlagers, beschadigen de lagers en daardoor ook de lagerzittin-
gen in het frames.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 122
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 107)
400738-11
Hoofdwerk
Voertuig aan de achterkant belasten.
Het voorwiel heeft geen contact met de bodem.
Stuur in rechtuitstand zetten. Vorkpoten in rijrichting heen en weer bewegen.
Er mag geen speling in de balhoofdlager te voelen zijn.
» Als er speling voelbaar is:
Balhoofdlagerspeling instellen.
Stuur over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
Het stuur moet eenvoudig kunnen worden bewogen over het gehele stuurbereik. Er
mogen geen blokkeringen te voelen zijn.
» Als er blokkeringen voelbaar zijn:
Balhoofdlagerspeling instellen.
Balhoofdlager controleren en indien nodig vervangen.
Nawerk
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 107)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 123
13.14 Kroonplaat onder demonteren
M00557-10
Schroeven
verwijderen.
Kroonplaatafdekking
iets neerlaten.
M00558-10
De stekkers
van de claxon loskoppelen.
Temperatuursensor
losmaken.
Kroonplaat verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 124
13.15 Kroonplaat onder monteren
M00558-11
De stekkers
van de claxon koppelen.
Temperatuursensor
vasthaken.
M00557-11
Kroonplaat
positioneren.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
13.16 Zijbekleding voor demonteren
Voorwerk
Valbeugel demonteren. ( pag. 148)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 125
M00751-10
Hoofdwerk
Schroef
verwijderen.
V00090-10
Schroef
verwijderen.
M00752-10
Schroeven
verwijderen.
Zijbekleding
verwijderen.
Info
Op de kabel van de bochtverlichting letten.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 126
V00092-10
Stekker
loskoppelen.
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
13.17 Zijbekleding voor monteren
V00092-11
Hoofdwerk
Stekker
verbinden.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 127
M00753-10
Zijbekleding bij
onder tankafdekking positioneren.
De boringen
en
liggen boven elkaar.
M00754-10
Zijbekleding met het uitsteeksel
in de houder
vastzetten en aan de brandstof-
tank positioneren.
M00751-11
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 128
V00090-11
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
M00752-11
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
Nawerk
Valbeugel monteren. ( pag. 149)
13.18 Maskerspoiler demonteren
Voorwerk
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 108)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 110)
Valbeugel demonteren. ( pag. 148)
Zijbekleding voor demonteren. ( pag. 124)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 129
Tankafdekking demonteren. ( pag. 141)
M00858-10
Hoofdwerk
Schroef
verwijderen.
M00859-10
Schroef
verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 130
M00857-10
Uitsteeksel
van de binnenbekleding losmaken.
M00860-01
Maskerspoiler naar de zijkant tot uit de bevestigingen trekken.
V00093-10
Uitsteeksel
naar boven toe uit de houder
verwijderen.
Info
Op de kabel van de richtingaanwijzer letten.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 131
M00765-10
(Super Adventure EU/FR/AU/JP)
Stekkerverbinding
loskoppelen.
Maskerspoiler met richtingaanwijzer verwijderen.
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
S00740-10
(Super Adventure CN)
Stekkerverbinding
loskoppelen.
Maskerspoiler met richtingaanwijzer verwijderen.
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 132
13.19 Maskerspoiler monteren
M00765-11
Hoofdwerk
(Super Adventure EU/FR/AU/JP)
Stekkerverbinding
verbinden.
S00740-11
(Super Adventure CN)
Stekkerverbinding
verbinden.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 133
V00093-11
Uitsteeksel
in de houder
positioneren.
Info
Erop letten dat de kabel van de richtingaanwijzer correct wordt gelegd.
M00861-01
Maskerspoiler vanaf de zijkant in de bevestigingen duwen.
M00857-11
Uitsteeksel
in boring positioneren.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 134
M00859-11
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef maskerspoiler M5x17 3,5 Nm
M00858-11
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef maskerspoiler M5x17 3,5 Nm
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
Nawerk
Tankafdekking monteren. ( pag. 144)
Zijbekleding voor monteren. ( pag. 126)
Valbeugel monteren. ( pag. 149)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 111)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 109)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 135
13.20 Maskerspoiler losmaken
M00858-10
Schroef
verwijderen.
V00091-10
Schroef
verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 136
V00111-10
(Super Adventure EU/FR/AU/JP)
Voorste deel van de maskerspoiler zijdelings uit de opnames trekken.
V00115-10
(Super Adventure CN)
Voorste deel van de maskerspoiler zijdelings uit de opnames trekken.
V00112-10
Uitsteeksel
voorzichtig naar boven toe uit de houder
verwijderen.
Info
Op de kabel van de richtingaanwijzer letten.
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 137
13.21 Maskerspoiler positioneren
V00125-10
De beide achterste beugels
van de maskerspoiler in de voorgeschreven opnames
drukken.
Maskerspoiler omhoog drukken en uitsteeksel
in de houder
positioneren.
Info
Erop letten dat de kabel van de richtingaanwijzer correct wordt gelegd.
De maskerspoiler voorzichtig omhoog duwen om te voorkomen dat de component
breekt of dat het uitsteeksel
verbuigt.
De achterste beugels van de maskerspoiler moeten in de hiervoor bedoelde
opnames blijven.
V00111-11
(Super Adventure EU/FR/AU/JP)
Voorste deel van de maskerspoiler zijdelings in de opnames duwen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 138
V00115-11
(Super Adventure CN)
Voorste deel van de maskerspoiler zijdelings in de opnames duwen.
V00091-11
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef maskerspoiler M5x17 3,5 Nm
M00858-11
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef maskerspoiler M5x17 3,5 Nm
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 139
13.22 Spatbord voor demonteren
M00832-10
(Super Adventure EU/FR/JP)
Houder
openen en remkabels losmaken.
Schroeven
verwijderen.
Spatbord naar voren verwijderen.
Info
Op de remkabels letten.
M00832-12
(Super Adventure AU/CN)
Houder
openen en remkabels losmaken.
Schroeven
verwijderen.
Spatbord naar voren verwijderen.
Info
Op de remkabels letten.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 140
13.23 Spatbord voor monteren
M00832-11
(Super Adventure EU/FR/JP)
Spatbord positioneren.
Info
Erop letten dat de remkabels correct worden gelegd.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef spatbord M5x12 3,5 Nm
Remkabels in houders
hangen en houders sluiten.
M00832-13
(Super Adventure AU/CN)
Spatbord positioneren.
Info
Erop letten dat de remkabels correct worden gelegd.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef spatbord M5x12 3,5 Nm
Remkabels in houders
hangen en houders sluiten.
13.24 Vuilschrapers vorkpoten reinigen
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 107)
Spatbord voor demonteren. ( pag. 139)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 141
310659-10
Hoofdwerk
Vuilschraper
aan beide vorkpoten omlaag schuiven.
Info
De vuilschrapers moeten het stof en grove vervuiling van de vorkbuizen schra-
pen. In de loop van de tijd kan er vuil achter de vuilschrapers terechtkomen.
Wanneer dit vuil niet wordt verwijderd, kunnen de daarachter liggende oliekeer-
ringen gaan lekken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door olie of vet op de rem-
schijven.
Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig reinigen met een
remmenreiniger.
Vuilschraper en binnenbuis van de voorvork aan beide vorkpoten reinigen en insmeren
met olie.
Universele oliespray ( pag. 245)
Vuilschrapers terugduwen in de montagepositie.
Overtollige olie verwijderen.
Nawerk
Spatbord voor monteren. ( pag. 140)
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 107)
13.25 Tankafdekking demonteren
Voorwerk
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 108)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 110)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 142
Valbeugel demonteren. ( pag. 148)
Zijbekleding voor demonteren. ( pag. 124)
M00757-10
Hoofdwerk
Schroef
verwijderen.
Schroef
verwijderen.
M00756-10
Schroef
verwijderen.
Schroef
verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 143
M00755-11
Schroef
verwijderen.
M00758-01
Tankafdekking achter optillen voorzichtig naar voren toe verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 144
13.26 Tankafdekking monteren
S00719-10
Hoofdwerk
Tankafdekking positioneren.
Het uitsteeksel
grijpt onder de tank
.
Info
Op de afdichtlip en de ontluchtingsslangen letten.
M00755-10
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 145
M00756-11
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M6 6 Nm
M00757-11
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M6 6 Nm
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
Nawerk
Zijbekleding voor monteren. ( pag. 126)
Valbeugel monteren. ( pag. 149)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 111)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 109)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 146
13.27 Windscherm demonteren
M00769-11
Schroeven
verwijderen en windscherm
eraf halen.
13.28 Windscherm monteren
M00769-10
Windscherm
positioneren.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef windscherm M5 3,5 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 147
13.29 Motorbescherming demonteren
V00094-10
Schroeven
verwijderen en motorbescherming
eraf halen.
13.30 Motorbescherming monteren
V00094-11
Motorbescherming
positioneren. Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef motorbescherming M6 10 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 148
13.31 Valbeugel demonteren
V00113-10
Schroef
verwijderen.
V00095-10
Schroeven
en klembruggen verwijderen.
Schroef
verwijderen.
Linker valbeugel verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 149
V00097-10
Schroeven
en klembruggen verwijderen.
Schroef
verwijderen.
Rechter valbeugel verwijderen.
13.32 Valbeugel monteren
V00098-10
Rechter valbeugel met framebescherming positioneren.
Brandstoftank-bevestigingsring is correct op brandstoftank gepositioneerd.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging beschermen.
Schroef
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Schroeven
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 150
V00096-10
Linker valbeugel met framebescherming positioneren.
Brandstoftank-bevestigingsring is correct op brandstoftank gepositioneerd.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging beschermen.
Schroef
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Schroeven
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
V00113-11
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Valbeugels zijn gelijkmatig ten opzichte van elkaar uitgelijnd.
Alle schroeven van de valbeugel vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
14 REMSYSTEEM 151
14.1 Anti Blokkeer Systeem (ABS)
0
0
33
0
0
22
0
0
11
0
0
22
401662-01
De ABSunit
is onder het zadel gebouwd en bestaat uit de hydraulische unit, bestu-
ringsunit voor de remelektronica en de retourpomp. Er bevindt zich een wieltoerentalsen-
sor
aan het voor- en achterwiel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVeranderingen aan het voertuig beperken de functie van het
ABS.
Laat het achterwiel bij vastgehouden voorwielrem alleen doordraaien (burn out),
als het ABS is uitgeschakeld.
Breng geen wijzigingen aan de veerweg aan.
Gebruik bij het remsysteem uitsluitend door KTM vrijgegeven en aanbevolen
reserveonderdelen.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de
juiste snelheidsindex.
Neem de aangegeven bandenspanning in acht.
Servicewerkzaamheden en reparaties moeten vakkundig worden uitgevoerd. (De
geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Het ABS is een veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen bij het rechtuit rijden
zonder inwerking van zijwaartse krachten voorkomt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVoertuig slaat om
In extreme rijsituaties (bijvoorbeeld bagage met hoog zwaartepunt, wisselend
wegdek, steil bergaf rijden, vol remmen zonder uitkoppelen) kan niet altijd wor-
den voorkomen dat het voertuig omslaat. Pas het rijgedrag aan de toestand van
de rijweg en uw rijvaardigheden aan.
Het ABS heeft twee modi, de ABSmode "Road" en de ABSmode "Offroad".
14 REMSYSTEEM 152
In de ABSmode "Road" remt het achterwiel mee af, als de voorwielrem wordt bediend. Het
ABS kan aan beide wielen regelen.
In de ABSmode "Offroad" remt de voorwielrem het voorwiel. De achterwielrem remt het ach-
terwiel. Aan de achterwiel vindt er geen ABS-regeling plaats. Het ABSlampje
knippert
langzaam, om u aan het activeren van de ABSmode "Offroad" te herinneren.
Info
In de ABSmode "Offroad" kan het achterwiel blokkeren gevaar voor vallen.
Het ABS werkt met twee onafhankelijk van elkaar werkende remcircuits (voorwiel- en ach-
terwielrem). Als de besturingsunit voor de remelektronica de blokkeerneiging van het wiel
kent, begint het ABS door het regelen van de remdruk te werken. De regeling is merkbaar
aan een licht pulserende remhendel resp. licht pulserend rempedaal.
Het ABSlampje
moet na het inschakelen van de ontsteking gaan branden en uitgaan
wanneer het voertuig rijdt. Als het lampje na het optrekken niet uitgaat of tijdens het rijden
brandt, duidt dit op een fout in het ABS. Het ABS is dan niet meer actief en de wielen kun-
nen bij het remmen blokkeren. Het remsysteem zelf blijft gewoon werken, alleen de ABS-
regeling valt uit.
Het ABSlampje kan ook gaan branden, als in extreme rijsituaties het toerental van het
voor- of achterwiel sterk van elkaar afwijken, bijvoorbeeld bij een wheelie of als het ach-
terwiel doordraait. Daardoor wordt het ABS uitgeschakeld.
Om het ABS weer te activeren, moet het voertuig worden gestopt en de ontsteking uitge-
schakeld. Als u weer met het voertuig gaat rijden, wordt ook het ABS weer geactiveerd. Het
ABSlampje gaat uit als het voertuig rijdt.
In het menu "MTC/ABS" kan het ABS met de hand uitgeschakeld worden.
Info
Na het inschakelen van het contact is het ABS weer actief.
MSC
De MSC is een extra functie naast het ABS die het blokkeren en wegglijden van de wielen
tijdens het remmen in schuine stand (bochten) kan voorkomen.
Door de 5Dsensor is de ABS-regeling nu afhankelijk van de hoek in lengte- en dwarsas.
14 REMSYSTEEM 153
De van de hoek in lengte- en dwarsas afhankelijke ABS-regeling verbetert de rijstabiliteit en
de remwerking in alle rijsituaties. Zo vermindert de MSC ook het opstelmoment bij krachtig
remmen in bochten. Daardoor wordt een ongewild omhoog komen vanuit de schuine stand
en een grotere bochtradius verhinderd. Door de extra elektronische regeling van de rem-
krachtverdeling tussen de beide wielen wordt de remkracht zo goed mogelijk verdeeld en
krijgt de motorfiets extra stabiliteit.
Info
De MSC is alleen in de ABS Mode "Road" actief.
14.2 Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door versleten remschijf/remschijven.
Versleten remschijf/remschijven meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
400618-10
Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken controleren op maat
.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in het bereik van het raak-
vlak
van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4 mm
achter 4,5 mm
» Als de dikte van de remschijven onder de voorgeschreven waarde ligt.
Remschijven van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
14 REMSYSTEEM 154
Remschijven voor en achter controleren op beschadiging, scheuren en vervorming.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijven van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door te oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
V00099-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistof-reservoir
controleren.
»
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering
is gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen. ( pag. 155)
14 REMSYSTEEM 155
14.4 Remvloeistof voorwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof kan bij aanraking leiden tot huidirritaties.
Erop letten dat remvloeistof niet in aanraking komt met de huid of ogen en houd deze buiten bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Als er remvloeistof in de ogen komt, moet u de ogen grondig met water spoelen en meteen een arts raadplegen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door te oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels
zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Gebruik alleen schone remvloeistof uit een gesloten verpakking!
14 REMSYSTEEM 156
Voorwerk
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 156)
V00100-10
Hoofdwerk
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal zetten.
Schroeven
verwijderen.
Dop
met membraan
verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering
vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 242)
Dop
met membraan
positioneren.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
14.5 Remplaketten voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door versleten remplaketten.
Versleten remplaketten meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Daardoor vermindert de remwerking
aanmerkelijk en de remschijven beschadigen onherstelbaar. Remplaketten regelmatig controleren.
14 REMSYSTEEM 157
K00004-10
Controleren of alle remplaketten aan beide remklauwen de minimale plaketdikte
hebben.
Minimale plaketdikte 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Alle remplaketten aan beide remklauwen controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door te oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 107)
14 REMSYSTEEM 158
K00003-10
Hoofdwerk
Remvloeistofpeil van het remvloeistof-reservoir
controleren.
»
Als het vloeistofpeil de MIN-markering
heeft bereikt:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen. ( pag. 158)
14.7 Remvloeistof achterwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof kan bij aanraking leiden tot huidirritaties.
Erop letten dat remvloeistof niet in aanraking komt met de huid of ogen en houd deze buiten bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Als er remvloeistof in de ogen komt, moet u de ogen grondig met water spoelen en meteen een arts raadplegen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door te oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
14 REMSYSTEEM 159
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels
zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Gebruik alleen schone remvloeistof uit een gesloten verpakking!
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 107)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 160)
K00005-10
Hoofdwerk
Schroefdop
met membraan
verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering
vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 242)
Schroefdop
met en membraan
monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
14 REMSYSTEEM 160
14.8 Remplaketten achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door versleten remplaketten.
Versleten remplaketten meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Daardoor vermindert de remwerking
aanmerkelijk en de remschijven beschadigen onherstelbaar. Remplaketten regelmatig controleren.
K00006-10
Controleren of de remplaketten de minimale plaketdikte
hebben.
Minimale plaketdikte
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren te herkennen zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
15 WIELEN, BANDEN 161
15.1 Binnenbandloos bandensysteem
310767-10
Bij dit voertuig wordt een binnenbandloos bandensysteem gebruikt, waarbij de conventio-
nele binnenband is vervangen door het binnenbandloze afdichtingsprofiel
.
De voordeel van een binnenbandloos systeem is dat er geen risico bestaat op een defecte
binnenband. Daarmee is ook het risico op een plotseling spanningsverlies sterk verminderd.
De massa's of de massatraagheidsmomenten zijn lager dan bij conventionele spaakwielen
met binnenband. Dat resulteert in een verbetering van de hanteerbaarheid en het comfort.
Het spaakwiel is door de stijve velgconstructie vrijwel onderhoudsvrij.
KTM adviseert het binnenbandloos afdichtingsprofiel onafhankelijk van de daadwerkelijke
slijtage uiterlijk echter na 5 jaar te vervangen.
15.2 Voorwiel demonteren
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 107)
15 WIELEN, BANDEN 162
M00834-10
Hoofdwerk
Voertuig aan de achterkant belasten.
Het voorwiel heeft geen contact met de bodem.
Schroef
verwijderen en wieltoerentalsensor
uit de boring trekken.
V00101-10
Schroeven
aan beide remklauwen verwijderen.
Remplaketten terugduwen op de remschijf door de remklauwen licht naar de zijkant te
kantelen.
Remklauwen voorzichtig naar achteren van de remschijven trekken en spanningsvrij
opzij hangen.
Info
Remhendel niet bedienen als de remklauwen verwijderd zijn.
M00836-10
Schroef
enkele slagen losdraaien.
Schroeven
losdraaien.
Op de schroef
drukken om de steekas uit de asopname te schuiven.
Schroef
verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenMinder remwerking door beschadigde remschijven.
Het wiel altijd zeer neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
15 WIELEN, BANDEN 163
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de voorvork nemen.
Info
Remhendel niet bedienen als het voorwiel is gedemonteerd.
H01057-10
Afstandsbussen
verwijderen.
15.3 Voorwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door olie of vet op de remschijven.
Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig reinigen met een remmenreiniger.
15 WIELEN, BANDEN 164
H01072-10
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager voor vervangen.
Keerringen
en loopvlak
van de afstandsbussen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 244)
M00571-10
De brede afstandsbus
in looprichting links plaatsen.
Info
Pijl
geeft de looprichting van het voorwiel aan.
Het ABSsensorwiel bevindt zich in de looprichting links.
De smalle afstandsbus in looprichting rechts plaatsen.
M00837-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door olie of vet op de rem-
schijven.
Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig reinigen met een
remmenreiniger.
Schroef
en steekas
reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 244)
15 WIELEN, BANDEN 165
Voorwiel in voorvork tillen, positioneren en steekas erin zetten.
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm Schroefdraad inge-
vet
V00101-11
Remklauwen positioneren.
Remvoeringen zijn correct gepositioneerd.
Schroeven
aan beide remklauwen monteren, maar nog niet vastdraaien.
Remhendel meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
een drukpunt aanwezig is. Remhendel ingedrukt vastzetten.
Remklauwen worden uitgelijnd.
Schroeven
aan beide remklauwen vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remklauw voor M10 45 Nm Loctite
®
243™
Vastzetting remhendel verwijderen.
M00834-11
Wieltoerentalsensor
in boring positioneren.
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 107)
15 WIELEN, BANDEN 166
M00836-11
Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig inveren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
15.4 Achterwiel demonteren
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 107)
M00612-01
Hoofdwerk
Remklauw met de hand naar de remschijf duwen, om de remzuigers dicht te drukken.
15 WIELEN, BANDEN 167
M00848-10
Schroef
verwijderen en wieltoerentalsensor
uit de boring trekken.
M00849-10
Moer
verwijderen. Kettingspanner
verwijderen.
M00613-10
Steekas
slechts zo ver eruit trekken, dat het achterwiel naar voren kan worden
geschoven.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven. Ketting van kettingwiel nemen en ket-
tingkast
wegleggen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Het wiel altijd zo neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
15 WIELEN, BANDEN 168
Achterwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Achterwiel uit de achterbrug halen.
Info
Rempedaal niet intrappen als het achterwiel is gedemonteerd.
Afstandsbus
verwijderen.
15.5 Achterwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door olie of vet op de remschijven.
Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig reinigen met een remmenreiniger.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGeen remwerking bij het intrappen van de achterwielrem.
Na het monteren van het achterwiel altijd het rempedaal intrappen totdat er een drukpunt aanwezig is.
Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren. ( pag. 170)
V00129-10
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager achter vervangen.
Keerring
en loopvlak
van de afstandsbus reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 244)
Afstandsbus erin zetten.
Schroefdraad van de steekas en moer reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 244)
15 WIELEN, BANDEN 169
Demperpakkingen en kettingwieldrager in het achterwiel monteren.
Achterwiel in de achterbrug opheffen en de remschijf in de remklauw haken.
M00615-10
Steekas
monteren, maar niet tot de aanslag erin schuiven.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting op het kettingwiel leggen.
M00631-10
Steekas tot de aanslag erin schuiven, kettingspanner
en moer
monteren.
Info
Kettingspanners
en
in dezelfde stand monteren.
Controleren of de kettingspanners tegen de stelschroeven liggen.
Voorgeschreven waarde
De markeringen op de kettingspanners moeten links en rechts in dezelfde positie ten
opzichte van de referentiemarkeringen
staan. Zo is het achterwiel correct is uitge-
lijnd.
Moer
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad inge-
vet
15 WIELEN, BANDEN 170
M00848-11
Wieltoerentalsensor
in boring positioneren.
Schroef
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Rempedaal meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
er een drukpunt aanwezig is.
15.6 Demperpakkingen achterwielnaaf controleren
Info
De kracht van de motor wordt door het kettingwiel overgebracht via 6 demperpakkingen op het achterwiel. De demperpakkingen
slijten tijdens het gebruik. Als de demperpakkingen niet op tijd worden vervangen, beschadigen de kettingwieldrager en de achter-
wielnaaf.
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 107)
Achterwiel demonteren. ( pag. 166)
15 WIELEN, BANDEN 171
M00838-10
Hoofdwerk
Achterwiel met het kettingwiel naar boven toe op een werkbank leggen en de steekas in
de naaf steken.
Kettingwielspeling
controleren.
Info
De speling wordt gemeten aan de buitenkant van het kettingwiel.
Speling schokdemperpakkingen achter-
wiel
5 mm
»
Als de speling
groter is dan de voorgeschreven waarde:
Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervangen.
Nawerk
Achterwiel monteren. ( pag. 168)
15.7 Toestand banden controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOncontroleerbaar rijgedrag door klappen van een band.
Beschadigde of versleten banden voor uw eigen veiligheid meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor vallenBeperking van het rijgedrag door verschillende bandprofielen aan voor- en achterwiel.
Voor- en achterwiel moeten altijd zijn uitgerust met banden met een gelijksoortig profiel, anders kan de motor oncontroleerbaar
worden.
15 WIELEN, BANDEN 172
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij nieuwe banden.
Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rem- en rijgedrag van het voertuig.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed.
400602-10
De voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden
in de band zijn gaan zitten en andere beschadigingen.
» Als er insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten en
andere beschadigingen aan de banden te zien zijn:
Banden wisselen.
Profieldiepte controleren.
Info
De minimale profieldiepte volgens de nationale wetgeving in acht nemen.
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de minimale profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden wisselen.
15 WIELEN, BANDEN 173
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het opschrift van de banden
en wordt met de laatste vier cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eer-
ste twee cijfers wijzen op de week van productie en de laatste twee cijfers op het
jaar van productie.
KTM adviseert de banden te wisselen, onafhankelijk van de daadwerkelijke slij-
tage van de banden, uiterlijk echter na 5 jaar.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden wisselen.
15.8 Bandenspanning controleren
Info
Een te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en maximale levensduur van de band.
400695-01
Ventieldopje verwijderen.
Bandenspanning controleren bij koude banden.
Bandenspanning solo / met bijrijder / volledige nuttige last
voor: Bij koude band 2,4 bar
achter: Bij koude band 2,9 bar
» Als de bandenspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Bandenspanning corrigeren.
Ventieldopje monteren.
15 WIELEN, BANDEN 174
15.9 Spaakspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door een verkeerde spaakspanning.
Op een correcte spaakspanning letten. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Info
Door een losse spaak kan het wiel gemakkelijk een zij- of hoogteslag krijgen. Andere spaken raken binnen een zeer korte tijd los.
Wanneer de spaken ze strak gespannen zijn, kunnen ze door lokale overbelasting afbreken.
Regelmatig de spaakspanning controleren, vooral bij een nieuwe motorfiets.
400694-01
Met de staaf van een schroevendraaier kort op iedere spaak slaan.
Info
De toonfrequentie is afhankelijk van de spaaklengte en van de spaakdiameter.
Wanneer er verschillende toonfrequenties hoorbaar zijn bij spaken met gelijke
lengte en dikte, duidt dat op verschillende spaakspanningen.
De toon moet helder zijn.
» Wanneer de spaakspanning verschillend is:
Spaakspanning corrigeren.
16 ELEKTRONICA 175
16.1 Dagrijlicht
M00839-01
Het dagrijlicht/zijlicht is geïntegreerd in de hoofdkoplamp.
Het dagrijlicht (DRL) kan bij goede zichtverhoudingen worden ingeschakeld. Activeer het
dagrijlicht in het gecombineerde instrument. De helderheidssensor in het gecombineerde
instrument zorgt voor de besturing. Als er goede zichtverhoudingen zijn, wordt het dimlicht
uitgeschakeld en het dagrijlicht ingeschakeld. Deze brandt vier keer helderder dan het zij-
licht. Als het dagrijlicht uitgeschakeld is, neemt het de functie van zijlicht over.
Info
Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het dagrijlicht.
16.2 Koplamp bochtverlichting
M00808-01
De koplampen bochtverlichting bevinden zich links en rechts van de zijbekleding.
Info
Om de bochtverlichting te activeren moet het dimlicht ingeschakeld en het dagrij-
licht uitgeschakeld zijn.
De koplampen bochtverlichting worden geactiveerd:
schuinestandsensor voor de
onderste leds
10°
schuinestandsensor voor de
middelste leds
20°
schuinestandsensor voor de
bovenste leds
30°
Snelheid 6 km/h
16 ELEKTRONICA 176
16.3 Accu demonteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Houd accu's buiten bereik van kinderen.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vlammen uit de buurt van de accu houden. De accu alleen in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts opzoeken.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenAls de motorfiets met een lege of zonder accu wordt gebruikt, kunnen elektronische componenten en vei-
ligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 108)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 110)
16 ELEKTRONICA 177
S00737-10
Hoofdwerk
Vergrendeling
in pijlrichting trekken.
Afdekking
openklappen.
M00610-10
Minkabel
van de accu loskoppelen.
Pluskabel
van accu loskoppelen.
Accu met accumantel
uit accuvak halen.
16 ELEKTRONICA 178
16.4 Accu monteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Houd accu's buiten bereik van kinderen.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vlammen uit de buurt van de accu houden. De accu alleen in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts opzoeken.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenAls de motorfiets met een lege of zonder accu wordt gebruikt, kunnen elektronische componenten en vei-
ligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
M00610-11
Hoofdwerk
Accu in de accuhouder
positioneren.
Voorgeschreven waarde
De vlakke zijde van de accumantel moet tegenover de polen liggen.
Accu met accumantel in het accuvak positioneren.
Beide pluskabels
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Beide minkabels
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
16 ELEKTRONICA 179
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
S00736-10
Afdekking
dichtklappen en iets naar onderen drukken.
Afdekking klikt hoorbaar vast.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 111)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 109)
Tijd en datum instellen.
16.5 Accu laden
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Houd accu's buiten bereik van kinderen.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vlammen uit de buurt van de accu houden. De accu alleen in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts opzoeken.
16 ELEKTRONICA 180
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOnderdelen en componenten van de accu belasten het milieu.
Accu niet bij het huisvuil gooien. Een defecte accu op milieuvriendelijke wijze afdanken. Geef de accu af bij uw geautoriseerde
KTM-dealer of bij een verzamelpunt voor oude accu's.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
Ook als de accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden is erg belangrijk voor de levensduur van de accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden ontsnapt er elektrolyt via de veiligheidskleppen. Daardoor verliest
de accu aan capaciteit.
Als de accu leeg is gestart moet hij meteen weer worden geladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treedt er diepteontlading en sulftatie op en dat kan leiden tot vernietiging van de accu.
De accu is onderhoudsvrij, dat betekent dat het zuurniveau niet hoeft te worden gecontroleerd.
Als de accu niet met een acculader van KTM wordt opgeladen, moet de accu voor het laden worden gedemonteerd. Anders kunnen
componenten worden beschadigd door overspanning. De accu laden volgens de gegevens op het accuhuis.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 108)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 110)
16 ELEKTRONICA 181
S00737-10
Hoofdwerk
Vergrendeling
in pijlrichting trekken.
Afdekking
openklappen.
M00797-10
Minkabel
van de accu loskoppelen om beschadiging van de boordelektronica te
voorkomen.
M00775-01
Acculader met accu verbinden. Acculader inschakelen.
Acculader (58429074000)
Info
Met deze acculader kunt u ook de rustspanning en het startvermogen van de
accu en dynamo testen. Bovendien kan met deze lader de accu niet worden
overladen.
Accu laden met maximaal 10% van de capaciteit, die op het accuhuis is aange-
geven.
16 ELEKTRONICA 182
Acculader na het laden uitschakelen en van de accu loskoppelen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden overschreden.
Accu regelmatig bijladen als de motor-
fiets niet wordt gebruikt
3 maanden
M00797-10
Beide minkabels
met accu verbinden.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
S00736-10
Afdekking
dichtklappen en iets naar onderen drukken.
Afdekking klikt hoorbaar vast.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 111)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 109)
16 ELEKTRONICA 183
Tijd en datum instellen.
16.6 Hoofdzekering vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandDoor het gebruik van verkeerde zekeringen kan het elektrisch systeem overbelast raken.
Alleen zekeringen gebruiken met het voorgeschreven aantal ampères. Zekeringen nooit overbruggen of repareren.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 108)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 110)
M00840-10
Hoofdwerk
Schroeven
verwijderen.
Achterbekleding
iets optillen.
16 ELEKTRONICA 184
M00841-10
Beschermkapjes
verwijderen.
M00842-10
Defecte hoofdzekering
verwijderen.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad
.
In het startrelais bevindt zich een reservezekering
.
Met de hoofdzekering worden alle stroomverbruikers van het voertuig beveiligd.
Nieuwe hoofdzekering erin zetten.
Zekering (58011109130) ( pag. 235)
Werking van de elektrische installatie controleren.
Beschermkapjes monteren.
Tip
Nieuwe reservezekering in het startrelais plaatsen, zodat u er een bij u hebt als
het nodig is.
16 ELEKTRONICA 185
M00840-10
Achterbekleding
positioneren.
Hittebescherming is correct gepositioneerd.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 111)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 109)
Tijd en datum instellen.
16.7 Zekeringen in zekeringenblok vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandDoor het gebruik van verkeerde zekeringen kan het elektrisch systeem overbelast raken.
Alleen zekeringen gebruiken met het voorgeschreven aantal ampères. Zekeringen nooit overbruggen of repareren.
Info
Het zekeringenblok met de zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich onder het zadel.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 108)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 110)
16 ELEKTRONICA 186
M00843-10
Hoofdwerk
Zekeringenblokdeksel
openen.
V00102-10
Zekeringen controleren.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad
.
Defecte zekering verwijderen.
Voorgeschreven waarde
Zekering res - 10 A - reservezekering
Zekering res - 15 A - reservezekering
Zekering 1 - 10 A - voedingsspanning besturingsunits en componenten
Zekering 2 - 10 A - stopcontact (ACC1)
Zekering 3 - 15 A - hydraulische ABSunit
Zekering 4 - 25 A - ABSretourpomp
Zekering 5 - 15 A - semi-actief chassis
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (58011109110) ( pag. 235)
Zekering (58011109115) ( pag. 235)
16 ELEKTRONICA 187
Zekering (58011109125) ( pag. 235)
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen, zodat u er een bij u
heeft als het nodig is.
De werking van de stroomverbruikers controleren.
Zekeringenblokdeksel sluiten.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 111)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 109)
16.8 Koplampkap met koplamp demonteren
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Windscherm demonteren. ( pag. 146)
Maskerspoiler losmaken. ( pag. 135)
M00768-12
Hoofdwerk
Schroeven
verwijderen.
De windschermbevestigingen
verwijderen.
16 ELEKTRONICA 188
V00104-10
Schroeven
verwijderen.
V00105-10
Schroeven
verwijderen.
Koplampkap naar voren zwenken.
M00748-10
Stekkerverbinding
loskoppelen.
Om de koplamp niet te beschadigen, de koplampkap op een zachte doek wegleggen.
16 ELEKTRONICA 189
16.9 Koplampkap met koplamp monteren
M00748-11
Hoofdwerk
Stekkerverbinding
van de koplamp verbinden.
Controleren of het licht werkt.
Koplampkap positioneren.
V00105-11
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef koplamp M6 5 Nm
16 ELEKTRONICA 190
V00104-10
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef koplamp M6 5 Nm
V00110-10
De windschermbevestigingen
positioneren.
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
Nawerk
Maskerspoiler positioneren. ( pag. 137)
Windscherm monteren. ( pag. 146)
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 195)
16 ELEKTRONICA 191
16.10 Dimlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorLagere lichtsterkte.
Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Windscherm demonteren. ( pag. 146)
Maskerspoiler losmaken. ( pag. 135)
Koplampkap met koplamp demonteren. ( pag. 187)
M00850-10
Hoofdwerk
Lamp van de koplamp
licht in de lampfitting duwen tot de aanslag tegen de klok in
draaien en eruit trekken.
Stekker
loskoppelen.
16 ELEKTRONICA 192
M00851-10
Stekker
op de nieuwe lamp van de koplamp aansluiten.
Dimlicht (H11 / sokkel PGJ19-2) ( pag. 235)
Lamp van de koplamp
in de lampfitting positioneren en tot de aanslag met de klok
mee draaien.
Lamp van koplamp vergrendeld in de lampfitting.
Nawerk
Koplampkap met koplamp monteren. ( pag. 189)
Maskerspoiler positioneren. ( pag. 137)
Windscherm monteren. ( pag. 146)
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 195)
16.11 Lamp groot licht vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorLagere lichtsterkte.
Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Windscherm demonteren. ( pag. 146)
Maskerspoiler losmaken. ( pag. 135)
Koplampkap met koplamp demonteren. ( pag. 187)
16 ELEKTRONICA 193
M00853-10
Hoofdwerk
Lamp van de koplamp
licht in de lampfitting duwen tot de aanslag tegen de klok in
draaien en eruit trekken.
Stekker
loskoppelen.
M00852-10
Stekker
op de nieuwe lamp van de koplamp aansluiten.
Groot licht (H11 / sokkel PGJ19-2) ( pag. 235)
Lamp van de koplamp
in de lampfitting positioneren en tot de aanslag met de klok
mee draaien.
Lamp van koplamp vergrendeld in de lampfitting.
Nawerk
Koplampkap met koplamp monteren. ( pag. 189)
Maskerspoiler positioneren. ( pag. 137)
Windscherm monteren. ( pag. 146)
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 195)
16 ELEKTRONICA 194
16.12 Knipperlichtlamp vervangen (Super Adventure CN)
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorLagere lichtsterkte.
Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
M00854-10
Schroef aan voorzijde van het knipperlichthuis verwijderen.
Diffusorplaat
voorzichtig afnemen.
Lamp
zacht tegen de fitting duwen, ca. 30° tegen de klok in draaien en uit de fit-
ting trekken.
Info
Reflector niet met de vingers aanraken en vetvrij houden.
Nieuwe lamp zachtjes in de fitting duwen en met de klok mee draaien tot de aanslag.
Richtingaanwijzer (RY10W / sokkel BAU15s) ( pag. 235)
Richtingaanwijzer controleren op goede werking.
Diffusorplaat positioneren.
Info
Het uitsteeksel
in de uitsparing
haken.
Schroef inzetten en eerst tegen de klok in draaien, tot de schroef met een kleine ruk
vastklikt in schroefgang. Schroef licht vastdraaien.
16 ELEKTRONICA 195
16.13 Instelling lichtsysteem controleren
402424-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur zetten en ter hoogte van
het midden van de dimlichtlamp een markering aanbrengen.
Een tweede markering aanbrengen op een afstand
onder de eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand
5 cm
0
0
AA
0
0
BB 0
0
BB
402426-10
Nog twee markeringen op een afstand
links en rechts van de tweede markering aan-
brengen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
71,5 cm
16 ELEKTRONICA 196
402425-10
Voertuig op een afstand
loodrecht voor de muur zetten en het dimlicht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder op de motorfiets zitten.
Koplampinstelling controleren.
De grens tussen licht en donker van het dimlicht moet bij een gebruiksklare motor-
fiets met bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste mar-
kering liggen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen. ( pag. 197)
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "cLightTest" het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test
voor de bochtverlichting gestart.
Enkele seconden wachten totdat het bovenste segment van de linker bochtverlichting
permanent brandt.
402427-01
Instelling van de linker bochtverlichting controleren.
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment moet precies door de lin-
ker markering lopen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte voor de bochtverlichting instellen. ( pag. 198)
SET-toets indrukken.
De linker bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
16 ELEKTRONICA 197
De test van de rechter bochtverlichting wordt gestart.
Enkele seconden wachten totdat het bovenste segment van de rechter bochtverlichting
permanent brandt.
402428-01
Instelling van de rechte bochtverlichting controleren.
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment moet precies door de rech-
ter markering lopen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte voor de bochtverlichting instellen. ( pag. 198)
SET-toets indrukken.
De bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
16.14 Lichtbundelbreedte koplamp instellen
Voorwerk
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 195)
Kroonplaat onder demonteren. ( pag. 123)
M00807-10
Hoofdwerk
Met de stelschroef
de lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundelbreedte en draaien tegen de
klok in versmalt de lichtbundelbreedte.
Bij extra belading kan er een correctie van de lichtbundelbreedte van de kop-
lamp nodig zijn.
16 ELEKTRONICA 198
402424-10
Koplamp op markering
instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuur-
der, eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering
liggen.
Nawerk
Kroonplaat onder monteren. ( pag. 124)
16.15 Lichtbundelbreedte bochtverlichting instellen
Voorwerk
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 195)
Hoofdwerk
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "cLightTest" het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test
voor de bochtverlichting gestart.
Enkele seconden wachten totdat het bovenste segment van de linker bochtverlichting
permanent brandt.
16 ELEKTRONICA 199
V00106-10
Met de stelschroef
de lichtbundelbreedte van de linker bochtverlichting instellen.
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundelbreedte en draaien tegen de
klok in versmalt de lichtbundelbreedte.
402427-01
Bovenste segment op de linker markering instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment moet precies door de lin-
ker markering lopen.
SET-toets indrukken.
De linker bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
De test van de rechter bochtverlichting wordt gestart.
Enkele seconden wachten totdat het bovenste segment van de rechter bochtverlichting
permanent brandt.
V00107-10
Met de stelschroef
de lichtbundelbreedte van de rechter bochtverlichting instellen.
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundelbreedte en draaien tegen de
klok in versmalt de lichtbundelbreedte.
16 ELEKTRONICA 200
402428-01
Bovenste segment op de rechter markering instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment moet precies door de rech-
ter markering lopen.
SET-toets indrukken.
De bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
16.16 Contactsleutel activeren/deactiveren
Info
De oranje programmeersleutel mag uitsluitend worden gebruikt voor het activeren/deactiveren!
Bij verlies of vervanging van een zwarte contactsleutel moeten de afzonderlijke zwarte contactsleutels met de oranje programmeer-
sleutel worden geactiveerd of gedeactiveerd. Daardoor wordt ook voorkomen dat een onbevoegde de verloren zwarte contactsleutel
gebruikt om te gaan rijden met het voertuig.
Er kunnen maximaal vier zwarte contactsleutels worden geactiveerd/gedeactiveerd. Alleen de tijdens het activeren
geprogrammeerde zwarte contactsleutels zijn geldig. Alle zwarte contactsleutels die niet tijdens het activeren zijn geprogrammeerd,
zijn ongeldig, maar kunnen achteraf nog worden geprogrammeerd.
16 ELEKTRONICA 201
401114-10
Verlies van een zwarte contactsleutel (meer zwarte contactsleutels zijn aanwezig):
Door de volgende handelingen worden alle geactiveerde zwarte contactsleutels gedeacti-
veerd, die niet bij deze handelingen zijn betrokken.
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
K00007-01
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF
draaien.
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
16 ELEKTRONICA 202
Controlelampje wegrijblokkering knippert afhankelijk van het aantal wer-
kende zwarte contactsleutels, inclusief de oranje programmeersleutel. In dit
geval twee keer.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
De verloren zwarte contactsleutel is gedeactiveerd.
De aanwezige zwarte contactsleutel is opnieuw geactiveerd.
401114-11
Verlies van alle zwarte contactsleutels (geen zwarte contactsleutel meer aanwezig):
Deze handelingen zijn nodig om misbruik met de verloren zwarte contactsleutel te voor-
komen.
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
K00007-01
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering knippert afhankelijk van het aantal wer-
kende zwarte contactsleutels, inclusief de oranje programmeersleutel. In dit
geval maar een keer, aangezien alle zwarte contactsleutels zijn gedeactiveerd.
16 ELEKTRONICA 203
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Alle zwarte contactsleutels zijn gedeactiveerd.
Nieuwe zwarte contactsleutels bestellen met het sleutelnummer op de
KEYCODECARD en activeren.
Tot drie zwarte contactsleutels activeren:
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF
draaien.
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
Als er twee zwarte contactsleutels meer moeten worden geactiveerd, dienen de laat-
ste vier werkstappen met de betreffende contactsleutel te worden herhaald.
Als de laatste zwarte contactsleutel is geactiveerd, de oranje programmeersleutel in
het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
16 ELEKTRONICA 204
Controlelampje wegrijblokkering knippert afhankelijk van het aantal wer-
kende zwarte contactsleutels, inclusief de oranje programmeersleutel.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Info
De contactsleutels zijn geactiveerd.
Vier zwarte contactsleutels activeren:
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF
draaien.
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
Als er drie zwarte contactsleutels meer moeten worden geactiveerd, moeten de laat-
ste vier werkstappen met de betreffende contactsleutel worden herhaald.
16 ELEKTRONICA 205
Info
Als de vierde zwarte contactsleutel geactiveerd is, is het programmeren afge-
sloten.
17 KOELSYSTEEM 206
17.1 Koelmiddelpeil vast reservoir controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Radiateur, radiateurslangen en de overige componenten van het koelsysteem niet openen bij een warme motor. Motor en koel-
systeem laten afkoelen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat koelmiddel niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Verontreinigde huid meteen reinigen met water en zeep. Als koelmiddel is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Met koelmiddel verontreinigde kleding wisselen. Koelmiddel buiten bereik van kinderen houden.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
V00108-10
Motorfiets op een horizontale ondergrond zetten.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir
controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als er zich geen koelmiddel in het vaste reservoir bevindt:
Koelsysteem controleren op lekkage.
Info
Niet met de motorfiets rijden!
Koelmiddel vullen / koelsysteem ontluchten.
» Als het koelmiddelpeil in het vaste reservoir niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt, maar nog niet leeg is:
17 KOELSYSTEEM 207
Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren. ( pag. 207)
17.2 Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Radiateur, radiateurslangen en de overige componenten van het koelsysteem niet openen bij een warme motor. Motor en koel-
systeem laten afkoelen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat koelmiddel niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Verontreinigde huid meteen reinigen met water en zeep. Als koelmiddel is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Met koelmiddel verontreinigde kleding wisselen. Koelmiddel buiten bereik van kinderen houden.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
Voorwerk
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 206)
Valbeugel demonteren. ( pag. 148)
Zijbekleding voor demonteren. ( pag. 124)
Info
Alleen de rechter zijkant demonteren.
17 KOELSYSTEEM 208
K00008-10
Hoofdwerk
Dop
van vast reservoir verwijderen.
V00108-01
Koelmiddel vullen totdat het koelmiddelpeil overeenkomt met de voorgeschreven
waarde.
Voorgeschreven waarde
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
Koelmiddel ( pag. 241)
Dop op het vaste reservoir monteren.
Nawerk
Zijbekleding voor monteren. ( pag. 126)
Valbeugel monteren. ( pag. 149)
18 MOTOR AFSTELLEN 209
18.1 "Drive Mod"
402432-01
Mogelijke toestanden
SPORT Gehomologeerd vermogen met zeer directe respons, de motorfietstractiecon-
trole laat een hogere slip aan het achterwiel toe
STREET Gehomologeerd vermogen met evenwichtige respons, de motorfietstractie-
controle laat een normale slip aan het achterwiel toe
RAIN Gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de motorfiet-
stractiecontrole laat een normale slip aan het achterwiel toe
OFFROAD Gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de motor-
fietstractiecontrole laat een hogere slip aan het achterwiel toe
In het menu "Drive Mod" kunnen verschillende afstellingen voor het voertuig worden geko-
zen. Beschikbaar zijn "SPORT", "STREET", "RAIN" en "OFFROAD".
De als laatste gekozen rijmodus wordt rechts op het segmentendisplay weergegeven.
Info
De keuze van de rijmodus is niet van invloed op het ABS.
18.2 Motorfietstractiecontrole (MTC)
L01436-10
De motorfietstractiecontrole (MTC) verlaagt het motorkoppel bij tractieverlies aan het ach-
terwiel. Afhankelijk van de instelling van de motorfietstractiecontrole is een lichte slip aan
het achterwiel zelfs gewenst. Bijvoorbeeld: offroad.
Info
Als de motorfietstractiecontrole uitgeschakeld is, kan het achterwiel bij sterke acce-
leratie of op oppervlakken met een lage hechting doordraaien gevaar voor vallen.
Na het inschakelen van het contact is de motorfietstractiecontrole weer actief.
In het gecombineerd instrument wordt de motorfietstractiecontrole via het
menu "Drive Mode" ( pag. 209) geregeld. In het menu "MTC/ABS" kan de
motorfietstractiecontrole worden uitgeschakeld.
18 MOTOR AFSTELLEN 210
Info
Als de motorfietstractiecontrole regelt, knippert het TClampje .
Als de motorfietstractiecontrole uitgeschakeld is, brandt het TClampje .
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 211
19.1 Motoroliepeil controleren
Info
Het olieverbruik is afhankelijk van het rijgedrag en de gebruiksomstandigheden.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
401696-11
Hoofdwerk
Motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie controleren.
Info
Na het afzetten van de motor eerst een minuut wachten en dan pas controleren.
Het motoroliepeil moet in het bovenste deel
van het kijkglas voor de motorolie
liggen.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
ligt:
Geen motorolie bijvullen.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
ligt:
Motorolie kan bijgevuld worden.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
ligt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 216)
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 212
19.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenTijdens het rijden worden de motor- en transmissieolie in de motorfiets zeer heet.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidshandschoenen dragen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Voorwerk
Motorbescherming demonteren. ( pag. 147)
S00720-10
Hoofdwerk
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zetten.
Geschikte bak onder de motor zetten.
Olieaftapschroeven
met magneten, keerringen en oliezeven verwijderen.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 213
S00721-10
Schroeven
verwijderen. Oliefilterdeksel
met keerring verwijderen.
V00118-10
Oliefilter
uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang verkeerd (51012011000)
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtvlak grondig reinigen.
V00119-10
Oliefilter
erin zetten.
Info
Het oliefilter alleen met de hand erin zetten.
Keerring van het oliefilterdeksel smeren met olie. Oliefilterdeksel
monteren.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 214
S00721-11
Schroeven
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven motor M5 6 Nm
100773-12
Magneten
en oliezeven
van de olieaftapschroeven grondig reinigen.
S00720-10
Olieaftapschroeven
met magneten, keerringen en oliezeven monteren en
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 215
V00116-10
De oliehoeveelheid moet in twee werkstappen worden gevuld.
Motorolie 3,60 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 241)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 242)
Sluitschroef
verwijderen en motorolie bijvullen.
Motorolie (1e deel-
hoeveelheid) ca.
3,0 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 241)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 242)
Sluitschroef
monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
Motor starten en controleren op lekkage.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 216
S00724-10
Sluitschroef verwijderen en resterende motorolie tot de bovenste markering
op het
kijkglas voor de motorolie vullen.
Sluitschroef monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 211)
Motorbescherming monteren. ( pag. 147)
19.3 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of motorolie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
Te hoog motoroliepeil kan leiden tot motorschade.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 211)
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 217
V00116-11
Hoofdwerk
Sluitschroef
verwijderen.
M00855-10
Motorolie tot de bovenste markering
op het kijkglas voor de motorolie vullen.
Voorwaarden
Buitentemperatuur: 0 °C
Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 241)
Voorwaarden
Buitentemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40) ( pag. 242)
Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aangeraden geen verschil-
lende motoroliesoorten te mengen.
KTM raadt aan de motorolie te verversen als dat nodig is.
Afsluitschroef monteren.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 218
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 211)
20 REINIGING, ONDERHOUD 219
20.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
Materiële schadeBeschadiging en vernietiging van componenten door hogedrukreiniger.
Bij het reinigen van het voertuig met een hogedrukreiniger, de waterstraal niet direct op de elektrische componenten, stekkers, bow-
denkabels, lagers etc. richten. Een minimale afstand van 60 cm tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhou-
den. Een te hoge druk kan storingen veroorzaken of deze onderdelen vernietigen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
Reinig de motorfiets regelmatig, zo blijven de waarde en het uiterlijk gedurende langere tijd behouden.
Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden.
401061-01
Uitlaatsysteem afsluiten om het indringen van water te voorkomen.
Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
Sterk vervuilde plekken met een normale in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger
inspuiten en met een kwastje behandelen.
Motorfietsreiniger ( pag. 245)
20 REINIGING, ONDERHOUD 220
Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger en een zachte
spons gebruiken.
Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbrengen, altijd eerst met water
afspoelen.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden, moet hij in koud water wor-
den gereinigd. Warm water versterkt de zoutwerking.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is afgespoeld moet hij goed
worden gedroogd.
Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door nat of vervuild remsys-
teem.
Vervuild of nat remsysteem voorzichtig schoon- resp. droogremmen.
Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtemperatuur heeft bereikt.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toegankelijke plaatsen van de
motor en het remsysteem.
Beschermkappen van de stuurarmaturen terugschuiven, zodat het ingedrongen water
kan verdampen.
Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten smeren.
Ketting reinigen. ( pag. 113)
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschijven en het uitlaatsysteem)
met antiroestmiddel behandelen.
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber ( pag. 244)
20 REINIGING, ONDERHOUD 221
Gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmiddel voor lakken.
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken ( pag. 245)
Info
In de leveringstoestand matte kunststofonderdelen niet polijsten, omdat daar-
door de materiaalkwaliteit sterk beperkt wordt.
Kunststof onderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen met een mild reinigings-
en verzorgingsmiddel.
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
( pag. 245)
Contact-/stuurslot, tankslot en zadelslot smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 245)
20.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet rekening worden gehouden met strooizout op de wegen. Daarom moeten er
voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden, moet hij na het einde van de rit met koud water worden gereinigd. Warm water
versterkt de zoutwerking.
20 REINIGING, ONDERHOUD 222
401060-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 219)
Remmen reinigen.
Info
Na IEDERE rit op wegen met strooizout moeten de remklauwen en remplaketten
in afgekoelde en gemonteerde toestand, grondig met koud water worden gerei-
nigd en goed worden gedroogd.
Na het rijden op met zout bestrooide wegen moet de motorfiets grondig met
koud water worden gereinigd en goed worden gedroogd.
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderdelen (m.u.v. de remschij-
ven) worden behandeld met een antiroestmiddel op wasbasis.
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven terechtkomen. Daardoor wordt
de remwerking sterk verminderd.
Ketting reinigen. ( pag. 113)
21 STALLING 223
21.1 Stalling
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken moet u volgende maatregelen nemen of laten nemen.
Controleer voordat u de motorfiets gaat stallen eerst of alle onderdelen goed werken en niet zijn versleten. Als er servicewerkzaam-
heden, reparaties of wijzigingen nodig zijn kunt u dat het beste doen tijdens de overwintering (minder drukte bij de garages). Zo
voorkomt u lange wachttijden bij aanvang van het seizoen.
401058-01
Bij het laatste tanken voor het stilleggen van de motorfiets, brandstofadditief bijmen-
gen.
Brandstofadditief ( pag. 244)
Brandstof tanken. ( pag. 99)
Motorfiets reinigen. ( pag. 219)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 212)
Koelmiddelpeil en antivries controleren.
Bandenspanning controleren. ( pag. 173)
Accu demonteren. ( pag. 176)
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur accu zonder directe
blootstelling aan zonnestralen
0… 35 °C
Accu laden. ( pag. 179)
Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan grote temperatuurschom-
melingen.
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 107)
De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een deken.
21 STALLING 224
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen worden gebruikt, omdat er
dan geen vocht kan ontsnappen en er roest ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets voor korte tijd te laten
draaien. Aangezien de motor daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert
de waterdamp die bij de verbranding ontstaat en leidt ertoe dat de kleppen en
uitlaat gaan roesten.
21.2 Inbedrijfname na stalling
401059-01
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 107)
Accu monteren. ( pag. 178)
Info
Als de accu gedemonteerd was, moeten tijd en datum opnieuw worden inge-
steld.
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname uitvoeren. ( pag. 87)
Een proefrit maken.
22 FOUTEN OPSPOREN 225
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Er wordt niets weergegeven op het dis-
play van gecombineerd instrument
Zekering 1 gesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervangen.
( pag. 185)
Hoofdzekering doorgesmolten Hoofdzekering vervangen. ( pag. 183)
Accu leeg Accu laden. ( pag. 179)
Ruststroom controleren.
Contact-/stuurslot defect Contact-/stuurslot controleren.
Motor draait bij indrukken van
e-starterknop niet door
Noodstopschakelaar is uit Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoeren.
( pag. 88)
Accu leeg Accu laden. ( pag. 179)
Ruststroom controleren.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
EWS-besturingsunit niet geactiveerd EWS-besturingsunit activeren.
Fout in CAN-bus communicatie Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
EFI-besturingsunit heeft een fout. Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
MCZ-besturingsunit heeft een fout. Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Motor draait alleen door, als de koppe-
lingshendel is getrokken
Er is een versnelling geschakeld Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Motor draait door, hoewel er een ver-
snelling is geschakeld
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
22 FOUTEN OPSPOREN 226
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait door, maar springt niet
aan
Steekverbinding van de brandstoflei-
ding niet verbonden
Steekverbinding van de brandstofleiding verbin-
den.
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Brandstofkwaliteit onvoldoende Geschikte brandstof vullen.
Motor slaat tijdens het rijden af Onvoldoende brandstof Brandstof tanken. ( pag. 99)
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Motorwaarschuwingslampje brandt of
knippert
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
ABS-waarschuwingslampje brandt Zekering ABS gesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervangen.
( pag. 185)
Wieltoerental van voor- en achterwiel
wijkt sterk af
Stoppen, ontsteking uitschakelen, opnieuw star-
ten.
Fout in ABS Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Hoog olieverbruik Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren. ( pag. 211)
Vloeibaarheid motorolie te dun (visco-
siteit)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en olie-
zeven reinigen. ( pag. 212)
Accu leeg Een stroomverbruiker is aangesloten op
stopcontact/ACC1.
Stroomverbruiker loskoppelen van
stopcontact/ACC1.
Accu laden. ( pag. 179)
Noodknipperlichten zijn ingeschakeld Noodknipperlichten uitschakelen.
Accu laden. ( pag. 179)
Accu wordt niet geladen door de
dynamo
Laadspanning controleren.
22 FOUTEN OPSPOREN 227
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Accu leeg Ontsteking bij het uitzetten van het
voertuig niet uitgeschakeld
Accu laden. ( pag. 179)
23 TECHNISCHE GEGEVENS 228
23.1 Motor
Bouwwijze 2-cilinder 4-takt benzinemotor, 75° V-indeling, gekoeld met vloei-
stof
Cilinderinhoud 1.301 cm³
Slag 71 mm
Boring 108 mm
Compressie 13,1:1
Stationair toerental 1.300… 1.500 1/min
Besturing DOHC, 4 kleppen per cilinder, aandrijving via ketting
Ventiel diameter ventielschijf
Invoer 42 mm
Afvoer 34 mm
Klepspeling
Afvoer bij: 20 °C 0,25… 0,30 mm
Invoer bij: 20 °C 0,10… 0,15 mm
Krukaslager Glijlager
Drijfstanglager Glijlager
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerveer 1 rechthoekige ring, 1 zuigerring, 1 olieschraapveer
Motorsmering Drukcirculatiesmering met 3 rotorpompen
Primaire overbrenging 40:76
Koppeling Antihopping-koppeling in oliebad / hydraulisch bediend
Aandrijving 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
23 TECHNISCHE GEGEVENS 229
1e versnelling 12:35
2e versnelling 15:32
3e versnelling 18:30
4e versnelling 20:27
5e versnelling 24:27
6e versnelling 35:32
Mengselbehandeling Elektronisch aangestuurde brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontstekingssysteem
met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 450 W
Bougie
bougie binnen NGK LKAR9BI-10
bougie buiten NGK LMAR7DI-10
Elektrodenafstand bougie 1,0 mm
Koeling Vloeistofkoeling, permanente circulatie koelmiddel door water-
pomp
Starthulp E-starter
23.2 Aanhaalmomenten motor
Schroef dempingplaat EJOT ALtracs
®
M6x14 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef steunplaat ventieldeksel achter EJOT ALtracs
®
M6x10 10 Nm
Slangklem aanzuigflens M4 1,5 Nm
Olievernevelaar M5 2 Nm Loctite
®
243™
Overige schroeven motor M5 6 Nm
Schroef achterbrugencoder M5 5 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 230
Schroef impulsgever M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef kijkglas motorolie M5 4 Nm
Schroef lagerborging M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef lagerschaal-steunplaat M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef sensor versnellingsherkenning M5 6 Nm Loctite
®
243™
Afsluitschroef onderdrukaansluiting M6 5 Nm Loctite
®
243™
Moer cilinderkop M6 9 Nm
Ontluchtingsschroef waterpompdeksel M6 10 Nm
Overige schroeven motor M6 10 Nm
Schroef klepdeksel M6 10 Nm
Schroef koelmiddelaansluiting op cilin-
derkop
M6 10 Nm
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm
Schroef koppelingsveer M6 12 Nm
Schroef motorbehuizing M6x60 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x80 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x90 10 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M6 10.9 10 Nm
Schroef oliepompdeksel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef startmotor M6 10 Nm
Schroef stationaire ring M6 10.9 15 Nm Loctite
®
648™
Schroef stationairhouder M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef stator M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef vergrendelingshendel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef versnellingshendel M6 18 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 231
Schroef versnellingsvergrendeling M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm
Schroef waterpompwiel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Tapeind kettingkast M6 8 Nm
Sproeier 100 M6x0,75 4 Nm Loctite
®
243™
Afsluitschroef krukasbevestiging M8 15 Nm
Schroef distributieketting-geleidingsrail M8 15 Nm Loctite
®
243™
Schroef distributieketting-spanrail M8 15 Nm Loctite
®
243™
Schroef motorbehuizing M8 18 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M8 10.9 1e niveau
10 Nm
2e niveau
18 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M8 10.9 1e niveau
8,5 Nm
2e niveau
14,5 Nm
Geldt alleen bij gebruik van:
Opzetelement inbus
(61229025000)
Tapeind uitlaatflens M8 10 Nm
Schroef motorhouder M10 45 Nm
Afsluitschroef koppelingssmering M10x1 10 Nm
Afsluitschroef sleperas M10x1 15 Nm
Bougie M10x1 11 Nm
Oliedrukschakelaar M10x1 10 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 232
Schroef drijfstanglager M10x1 1e niveau
25 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
Schroef ontgrendeling voor distributie-
kettingspanner
M10x1 10 Nm
Sluitschroef vergrendeling verdeeltrans-
missie
M10x1 12 Nm
Schroef cilinderkop M11x1,5 Draaivolgorde:
kruislings
1e niveau
15 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
4e niveau
90°
Geolied met motorolie
Bougie M12x1,5 18 Nm
Schroef rotor M12x1,5 115 Nm
Temperatuursensor koelmiddel M12x1,5 12 Nm
Moer ketting-aandrijfwiel M20x1,5 100 Nm Loctite
®
243™
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
Moer koppelingsmeenemer M22x1,5 120 Nm Loctite
®
243™
Afsluitschroef distributiekettingspanner M24x1,5 25 Nm
Schroef in het dynamodeksel M24x1,5 8 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 233
Moer primair wiel M33LHx1,5 130 Nm Loctite
®
243™
23.3 Vulhoeveelheid
23.3.1 Motorolie
Motorolie 3,60 l Buitentemperatuur: 0 °C Motorolie (SAE 10W/50)
( pag. 241)
Buitentemperatuur: < 0 °C Motorolie (SAE 5W/40)
( pag. 242)
23.3.2 Koelvloeistof
Koelmiddel 2,40 l Koelmiddel ( pag. 241)
23.3.3 Brandstof
Brandstofreserve ca. 4 l
Brandstoftankvolume totaal ca. 30 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95) ( pag. 241)
23.4 Chassis
Frame Buisframe van chroommolybdeen staalbuizen, geëloxeerd
Voorvork WP Performance SystemsSemiactive Suspension
Schokdemper WP Performance SystemsSemiactive Suspension
Veerweg
voor 200 mm
achter 200 mm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 234
Remsysteem
voor Dubbele schijfrem radiaal vastgeschroefde remklauw en vier zui-
gers, remschijven vlottend gelagerd
achter Enkele schijfrem met remklauw met twee zuigers, remschijf vlot-
tend gelagerd
Remschijven - diameter
voor 320 mm
achter 267 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4 mm
achter 4,5 mm
Bandenspanning solo / met bijrijder / volledige nuttige last
voor: Bij koude band 2,4 bar
achter: Bij koude band 2,9 bar
Secundaire overbrenging 17:42
Ketting 5/8 x 5/16” (525) Xring
Balhoofdhoek 64°
Wielstand 1.560±15 mm
Zithoogte onbelast 860/875 mm
Afstand van bodem, onbelast 220 mm
Gewicht zonder brandstof ca. 229 kg
Maximaal toegestane asbelasting voor 175 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 285 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 460 kg
23 TECHNISCHE GEGEVENS 235
23.5 Elektronica
Accu YTZ14S Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 11,2 Ah
Onderhoudsvrij
Zekering 58011109110 10 A
Zekering 58011109115 15 A
Zekering 58011109125 25 A
Zekering 58011109130 30 A
Dimlicht H11 / sokkel PGJ19-2 12 V
55 W
Groot licht H11 / sokkel PGJ19-2 12 V
55 W
zijlicht LED
Bochtverlichting LED
Instrumentverlichting en controlelampjes LED
Richtingaanwijzer (Super Adven-
ture EU/FR/AU/JP)
LED
Richtingaanwijzer (Super Adventure CN) RY10W / sokkel BAU15s 12 V
10 W
Achterlicht LED
Remlicht LED
Nummerplaatverlichting LED
23 TECHNISCHE GEGEVENS 236
23.6 Banden
Band voor Band achter
120/70 ZR 19 M/C 60W TL
Continental ContiTrailATTACK 2 K
170/60 ZR 17 M/C 72W TL
Continental ContiTrailATTACK 2 K
Meer informatie vindt u in het servicegedeelte onder:
http://www.ktm.com
23.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 14.18.1P.26
Voorvork WP Performance SystemsSemiactive Suspension
Veerlengte met voorspanbus(sen) 440 mm
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 12 N/mm
Vorklengte 885 mm
Vorkpootolie vorkpoot links 680 ml Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1) ( pag. 243)
Vorkpootolie vorkpoot rechts 430 ml Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1) ( pag. 243)
23.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 01.18.1P.26
Schokdemper WP Performance SystemsSemiactive Suspension
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 160 N/mm
Veerlengte 198,5 mm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 237
Statische veerweg 25 mm
23.9 Aanhaalmomenten chassis
Moer bandendruksensor ISO 10V2 12 Nm Loctite
®
2701™
Moer schakelaar bijrijderzadelverwar-
ming
PG21 2 Nm
Schroef vaste greep op stuur EJOT Spiralform
®
M4x6K 2,7 Nm
Schroef combinatieschakelaar links M4 2 Nm
Schroef zijstandaardschakelaar M4 2 Nm
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Overige schroeven koeler M5 3,5 Nm
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
Schroef brandstofsensor M5 3 Nm
Schroef combinatieschakelaar rechts M5 3,5 Nm
Schroef glijblok M5 5 Nm
Schroef hitteplaat aan einddemper M5 4 Nm
Schroef kabelgeleiding wieltoerentalsen-
sor achter
M5 3 Nm
Schroef kabelkanaal M5 5 Nm
Schroef remkabelhouder aan achterbrug M5 5 Nm
Schroef remkabelhouder aan frame M5 2 Nm
Schroef rempedaalvlak M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef tankdop M5 3 Nm
Schroef windscherm M5 3,5 Nm
Spaaknippels M5 5 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 238
Massaschroefverbinding frame M6 6 Nm
Moer bevestiging ABS-unit M6 8 Nm
Overige moeren chassis M6 10 Nm
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Schroef acceleratiesensor M6 6 Nm
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Schroef bekledingsdeel M6 6 Nm
Schroef brandstofkraan M6 6 Nm
Schroef brandstofpomp M6 6 Nm
Schroef brandstoftank M6 10 Nm
Schroef kabelkanaal M6 5 Nm
Schroef kettinggeleiding M6 5 Nm
Schroef kogelscharnier drukstang op
rempedaalcilinder
M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef koplamp M6 5 Nm
Schroef koppelingsarmatuur M6 5 Nm
Schroef magneethouder aan zijstan-
daard
M6 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef motorbescherming M6 10 Nm
Schroef onderste deel achterkant M6 6 Nm
Schroef radiateurhouder M6 7 Nm
Schroef remkabelhouder aan onderste
kroonplaat
M6 10 Nm
Schroef rempedaalcilinder M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef remschijf achter M6 14 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 239
Schroef remschijf voor M6 14 Nm Loctite
®
243™
Schroef schuinestandsensor M6 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef spanningsregelaar M6 6 Nm
Schroef steunplaat schuinestandsensor M6 10 Nm
Schroef uitlaatklem M6 8 Nm
Schroef wieltoerentalsensor achter M6 10 Nm
Schroef wieltoerentalsensor voor M6 10 Nm
Overige moeren chassis M8 25 Nm
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef asopname M8 15 Nm
Schroef bovenste kroonplaat M8 20 Nm
Schroef contactslot (een keer te gebrui-
ken)
M8 25 Nm Loctite
®
243™
Schroef klem stuurdemper M8 12 Nm
Schroef kofferhaak M8 20 Nm Loctite
®
243™
Schroef onderste kroonplaat M8 12 Nm
Schroef rempedaal M8 25 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuurdemper M8 25 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuurklemmen M8 20 Nm
Schroef uitlaatklem M8 25 Nm
Schroef voetsteunhouder achter M8 25 Nm Loctite
®
243™
Schroef voetsteunhouder voor M8 25 Nm Loctite
®
243™
Motorschroef M10 45 Nm
Overige moeren chassis M10 45 Nm
Overige schroeven chassis M10 45 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 240
Schroef remklauw voor M10 45 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuuradapter M10 40 Nm Loctite
®
243™
Schroef zijstandaard M10 35 Nm Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardconsole M10 45 Nm Loctite
®
243™
Holle schroef remkabel M10x1 25 Nm
Lambdasonde M12x1,25 25 Nm
Schroef schokdemper boven M14x1,5 80 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef schokdemper onder M14x1,5 80 Nm Schroefdraad ingevet
Moer stopcontact M18x1 4 Nm
Moer achterbrugbout M19x1,5 130 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef balhoofd boven M22x1,5 50 Nm
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm Schroefdraad ingevet
Moer balhoofd boven M28x1,0 1e niveau
10 Nm
2e niveau (losdraaien, tegen
de klok in)
60°
24 GEBRUIKSSTOFFEN 241
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Norm / classificatie
DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is.
Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan 10 % ethanol (bijv. E15,
E25, E85, E100).
Koelmiddel
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend hoogwaardig koelmiddel met antiroestmiddel voor aluminiummotoren (ook in landen met hoge temperaturen). Min-
derwaardig antivries kan leiden tot roestvorming en schuimvorming.
Mengverhouding
Antivries: 25… 45 °C antiroest/antivries
gedestilleerd water
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
COOLANT M3.0
Motorolie (SAE 10W/50)
Norm / classificatie
JASO T903 MA ( pag. 246)
SAE ( pag. 246) (SAE 10W/50)
24 GEBRUIKSSTOFFEN 242
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
Motorolie (SAE 5W/40)
Norm / classificatie
JASO T903 MA ( pag. 246)
SAE ( pag. 246) (SAE 5W/40)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Norm / classificatie
DOT
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend remvloeistof die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
24 GEBRUIKSSTOFFEN 243
Aanbevolen leverancier
Castrol
RESPONSE BRAKE FLUID SUPER DOT 4
Motorex
®
Brake Fluid DOT 5.1
Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 246) (SAE 4)
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op verpakking) en de juiste eigenschappen heeft.
25 HULPSTOFFEN 244
Brandstofadditief
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Fuel Stabilizer
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Protect
Duurzaam vet
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Bike Grease 2000
Kettingreinigingsmiddel
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chain Clean
Kettingspray onroad
Voorgeschreven waarde
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chainlube Road
25 HULPSTOFFEN 245
Motorfietsreiniger
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Clean
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Polish & Shine
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Quick Cleaner
Universele oliespray
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Joker 440 Synthetic
26 NORMEN 246
JASO T903 MA
Door verschillende technische ontwikkelingsrichtingen is een eigen specificatie voor 4-takt motorfietsen nodig - de JASO T903 MA norm.
Vroeger werd voor 4-takt motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie was. Voor motoren van
auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermogensrendement bij hoge toerentallen op de
voorgrond. Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden ook de versnelling en de koppeling met dezelfde olie gesmeerd. De JASO MA
norm voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op basis van hun viscositeit.
De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de kwaliteit.
27 LIJST MET VAKBEGRIPPEN 247
ABS Anti Blokkeer Systeem Veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen bij het recht-
uit rijden zonder inwerking van zijwaartse krachten voorkomt
ATIR Automatische uitschakeling van richtingaan-
wijzer (Automatic Turn Indicator Reset)
Software die na afloop van een timer of een rijafstandsmeter de
richtingaanwijzers automatisch uitschakelt
TPMS Bandenspanning-controlesysteem (Tire Pres-
sure Monitoring System)
Veiligheidsstartsysteem dat met behulp van sensoren in de banden
de bandenspanning bewaakt en aangeeft
DRL Dagrijlicht (Daytime Running Light) Licht dat de zichtbaarheid van het voertuig op de dag verhoogt,
maar in tegenstelling tot het dimlicht niet gefocust is en het weg-
dek verlicht
HHC Hill Hold Control Rijhulp die het terugrollen van het voertuig op hellingen verhindert
MSC Motorfiets-stabiliteitscontrole (Motorcycle Sta-
bility Control)
Extra functie bij het ABS die het blokkeren en wegglijden van de
wielen tijdens het remmen in schuine stand verhindert
MTC Motorfietstractiecontrole (Motorcycle Trac-
tion Control)
Extra functie van de motorbesturing die bij doordraaiend achter-
wiel het motorbesturing verlaagt
MSR Motorslipregeling (Motor Slip Regulation) Extra functie van de motorbesturing die het blokkeren van het ach-
terwiel bij een te grote motorremwerking verhindert door de regel-
kleppen iets te openen
28 LIJST MET AFKORTINGEN 248
Artikelnr. Artikelnummer
bijv. bijvoorbeeld
ca. circa
e.d. en dergelijke
enz. enzovoort
etc. et cetera
evt. eventueel
evt. eventueel
Nr. Nummer
o.a. onder andere
resp. respectievelijk
vgl. vergelijk
29 LIJST MET SYMBOLEN 249
29.1 Rode pictogrammen
Rode pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij meteen moet worden ingegrepen.
Controlelampje wegrijblokkering brandt/knippert rood Status- of foutmelding bij de wegrijblokke-
ring/alarminstallatie.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Motoroliedruk is te laag .
29.2 Gele of oranje pictogrammen
Gele of oranje pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij binnen korte tijd moet worden ingegrepen. Actieve rijhulpen worden
eveneens met gele of oranje pictogrammen aangegeven.
Waarschuwingslampje algemeen brandt geel Een aanwijzing/waarschuwing voor de rijveiligheid is gedetecteerd.
Dit wordt ook op het matrixdisplay weergegeven.
Motorwaarschuwingslampje brandt/knippert geel De motorbesturingsunit heeft een fout herkend.
ABSlampje brandt/knippert geel Het ABS is niet actief. Het ABS-lampje brandt ook als er een fout herkend is.
TClampje brandt/knippert geel De motorfietstractiecontrole is niet actief of is bezig met regelen. Het TC-lampje
brandt ook als er een fout herkend is. Bovendien knippert het TC-lampje als de HHC (optioneel) actief is.
Snelheidsregelsysteem-lampje brandt geel Het snelheidsregelsysteem is ingeschakeld, maar snelheidsregeling is
niet actief.
29 LIJST MET SYMBOLEN 250
29.3 Groene en blauwe pictogrammen
Groene en blauwe pictogrammen geven informatie weer.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Linker knipperlichtlamp knippert groen in het knipperritme Richtingaanwijzer links is ingeschakeld.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in vrij geschakeld.
Rechter knipperlichtlamp knippert groen in het knipperritme Richtingaanwijzer rechts is ingeschakeld.
Snelheidsregelsysteem-lampje brandt groen Het snelheidsregelsysteem is ingeschakeld en snelheidsregeling is
actief.
INDEX 251
INDEX
A
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
Accu
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178
Achterwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
Afbeelding voertuig
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Afremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
Anti Blokkeer Systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
Artikelnummer schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Artikelnummer voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
B
Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Bagagedrager . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Balhoofdlagerspeling
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Beoogd gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Bestuurdersvoetsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Bestuurderszadel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
Bestuurderzadelverwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Bijrijder-voetsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Bijrijderzadel
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
Bijrijderzadelverwarming
schakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Binnenbandloos bandensysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
Bochtverlichting
instelling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 198
Boordgereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Brandstofkranen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
C
Chassis afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105-106
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Combinatieschakelaar
links . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
overzicht links . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
overzicht rechts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
INDEX 252
rechts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Contactsleutel
activeren/deactiveren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 200
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
D
Datum en tijd
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
Dimlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
E
E-starterknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
F
Fouten opsporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 225-227
Framenummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Gecombineerd instrument . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48-60, 62-69
"ABS" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
activering en test . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
"cLightTest" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
"Clock/Date" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
"Damping" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
"Damping" menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
"Distance" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
"Drive Mod" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60, 209
"DRL" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
"Favorites" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
"Fuel Cons" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
"General Info" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
"Heat Grip" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
"Heating"-menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
"Language" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
"Load" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
"Load" menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
matrixdisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
melding op matrixdisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
menu-overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
"MTC" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
"Pressure" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
schakellicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
"Seat Pil" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
"Seat Rid" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
segmentendisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
service-indicatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
"Set Favorites" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
"Settings" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
"Shift Light" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
"Temp" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
INDEX 253
"TPMS" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
"Trip 1" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
"Trip 2" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
"Warning" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
Grepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
H
Hoofdzekering
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
I
Inbedrijfname
aanwijzingen voor eerste inbedrijfname . . . . . . . . . . . . . . 83
controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname . . . . . . . 87
na de stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 224
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Knipperlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
Koelmiddelpeil
in vast reservoir controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 206
in vast reservoir corrigeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207
Koplamp
dagrijlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
instelling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
Koplamp bochtverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
Koplampkap met koplamp
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Koppeling
vloeistofpeil controleren/corrigeren . . . . . . . . . . . . . . . . 120
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Kroonplaat onder
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124
L
Lamp groot licht
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
INDEX 254
M
Maskerspoiler
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
losmaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
positioneren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137
Matrixdisplay
menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Middenstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
Motorbescherming
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
Motorfiets
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 219
Motorfietstractiecontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Motorolie
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 216
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211
Motorslipregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
MSR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
MTC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209
N
Noodknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Noodknipperlichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
O
Oliefilter
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212
Oliezeven
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212
Opbergvak
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
P
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
R
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Remplaketten
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
INDEX 255
Remschijven
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
Remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151-160
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
van voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
optrekken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
starten met HHC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 221
S
Schakelaar
links aan stuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
rechts aan stuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
Schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101-104
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Snelheidsregelsysteem
bovenste toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
onderste toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
schakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Spaakspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
Spatbord voor
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
Stopcontact elektrische toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Stuur
ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Stuurstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
T
Tankafdekking
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
INDEX 256
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 237
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229
banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 236
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 235
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 228-240
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 236
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 236
vulhoeveelheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Toestand banden
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 171
Transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
V
Valbeugel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
Veilig gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Verbruiksstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
uitgangspositie controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
Voertuig
beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
op middenstandaard zetten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
van middenstandaard nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Voetsteunen
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
Voorwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
Vulhoeveelheid
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100, 233
koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215, 233
W
Wegrijblokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Windscherm
bevestigingspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
Z
Zadelslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
INDEX 257
Zadelverwarming
bestuurder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
bijrijder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Zekeringen
in zekeringenblok vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 185
Zijbekleding voor
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
*3213392nl*
3213392nl
10/2015
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
Foto: Mitterbauer/KTM
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260

KTM 1290 Super Adventure 2016 de handleiding

Type
de handleiding