KTM 1290 Super Adventure T 2017 de handleiding

Type
de handleiding
BEDIENINGSHANDLEIDING 2017
1290 Super Adventure T
Artikelnr. 3213543nl
BESTE KTM KLANT, 1
*3213543nl*
3213543nl
01/2017
BESTE KTM KLANT,
Hartelijk gefeliciteerd met de aankoop van uw KTM-motorfiets. U bent nu in het bezit van een moderne sportieve motorfiets en we zijn er
zeker van dat u er veel plezier mee zult beleven, mits u de motorfiets goed onderhoudt.
We wensen u veel rijplezier!
Vul hieronder het serienummer van uw voertuig in.
Framenummer ( pag. 22) Stempel van de dealer
Motornummer ( pag. 23)
Sleutelnummer ( pag. 23)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het model. Kleine afwijkingen
die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Sportmotorcycle GmbH houdt zich het recht voor technische gegevens, prijzen, kleu-
ren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en dergelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder
opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van
een bepaald model zonder voorafgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen
van afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien van speciale uitrustin-
gen die niet standaard bij de leveringsomvang horen.
BESTE KTM KLANT, 2
© 2017 KTM Sportmotorcycle GmbH, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toestemming van de auteur.
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past processen voor kwaliteitsbewaking toe, zoals bedoeld in de internationale norm voor kwaliteitsmanagement ISO
9001, die tot een zo hoog mogelijke productkwaliteit leiden.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen, Oostenrijk
Dit document is geldig voor de volgende modellen:
1290 Super Adventure T EU (F9903QA)
INHOUDSOPGAVE 3
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................................... 8
1.1 Gebruikte pictogrammen....................................... 8
1.2 Gebruikte formatering........................................... 9
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN ........................................ 10
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik....................... 10
2.2 Onjuist gebruik .................................................. 10
2.3 Veiligheidsaanwijzingen...................................... 10
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen ......................... 11
2.5 Waarschuwing voor manipulaties ......................... 11
2.6 Veilig gebruik .................................................... 12
2.7 Beschermende kleding ....................................... 13
2.8 Werkinstructies.................................................. 13
2.9 Milieu............................................................... 13
2.10 Bedieningshandleiding ....................................... 14
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ..................................... 15
3.1 Garantie............................................................ 15
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen .............................. 15
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren ........................... 15
3.4 Service ............................................................. 15
3.5 Afbeeldingen ..................................................... 16
3.6 Klantenservice................................................... 16
4 AFBEELDING VOERTUIG............................................... 18
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische
weergave).......................................................... 18
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische
weergave).......................................................... 20
5 SERIENUMMERS.......................................................... 22
5.1 Framenummer ................................................... 22
5.2 Typeplaatje ....................................................... 22
5.3 Sleutelnummer.................................................. 23
5.4 Motornummer.................................................... 23
5.5 Artikelnummer voorvork ...................................... 24
5.6 Artikelnummer schokdemper............................... 24
5.7 Artikelnummer stuurdemper................................ 25
6 BEDIENINGSELEMENTEN............................................. 26
6.1 Koppelingshendel .............................................. 26
6.2 Remhendel........................................................ 26
6.3 Gashendel......................................................... 27
6.4 Schakelaars links aan stuur................................. 27
6.4.1 Combinatieschakelaar links............................. 27
6.4.2 Lichtschakelaar ............................................. 28
6.4.3 Noodknipperlichtschakelaar............................ 28
6.4.4 Menuschakelaar............................................. 29
6.4.5 Richtingaanwijzerschakelaar ........................... 29
6.4.6 Claxonknop ................................................... 30
6.5 Schakelaars rechts aan stuur............................... 30
6.5.1 Combischakelaar rechts.................................. 30
6.5.2 Noodstopschakelaar ....................................... 31
6.5.3 Schakelaar snelheidsregelsysteem ................... 32
6.5.4 Bovenste toets van snelheidsregelsysteem ........ 34
6.5.5 Onderste toets van snelheidsregelsysteem ........ 34
6.5.6 E-starterknop................................................. 35
6.6 Contact-/stuurslot............................................... 36
6.7 Wegrijblokkering ................................................ 37
6.8 Stuur vergrendelen............................................. 37
6.9 Stuur ontgrendelen ............................................ 38
6.10 Stopcontact elektrische toebehoren ..................... 39
6.11 Tankdop openen ................................................ 39
INHOUDSOPGAVE 4
6.12 Tankdop sluiten ................................................. 41
6.13 Brandstofkranen ................................................ 42
6.14 Opbergvak openen.............................................. 43
6.15 Opbergvak sluiten .............................................. 43
6.16 Zadelslot........................................................... 44
6.17 Grepen.............................................................. 44
6.18 Bagagedragerplaat ............................................. 45
6.19 Schakelaar bijrijderzadelverwarming .................... 45
6.20 Bijrijder-voetsteunen .......................................... 46
6.21 Versnellingshendel ............................................. 46
6.22 Rempedaal........................................................ 47
6.23 Zijstandaard ...................................................... 48
6.24 Middenstandaard ............................................... 48
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT .................................... 49
7.1 Overzicht........................................................... 49
7.2 Activering en test............................................... 49
7.3 Matrixdisplay..................................................... 50
7.4 Segmentendisplay.............................................. 50
7.5 Brandstofpeilweergave........................................ 51
7.6 Controlelampjes................................................. 51
7.7 Melding op matrixdisplay.................................... 52
7.8 schakellicht....................................................... 54
7.9 Service-indicatie................................................ 55
7.10 Matrixdisplay menu............................................ 55
7.10.1 "Favorites"..................................................... 55
7.10.2 "Trip 1"......................................................... 56
7.10.3 "Trip 2"......................................................... 56
7.10.4 "General Info"................................................ 57
7.10.5 "TPMS"......................................................... 57
7.10.6 "Set Favorites" ............................................... 58
7.10.7 "Settings"...................................................... 59
7.10.8 "Warning"...................................................... 59
7.10.9 "Heating" ...................................................... 60
7.10.10 "MTC/ABS".................................................... 60
7.10.11 "Load"........................................................... 61
7.10.12 "Damping"..................................................... 62
7.10.13 "Drive Mod" ................................................... 62
7.10.14 Menu-overzicht.............................................. 64
7.10.15 "Language".................................................... 65
7.10.16 "Distance" ..................................................... 66
7.10.17 "Temp" ......................................................... 66
7.10.18 "Pressure" ..................................................... 67
7.10.19 "Fuel Cons" ................................................... 67
7.10.20 "Clock/Date" .................................................. 68
7.10.21 "Shift Light" .................................................. 68
7.10.22 "Heat Grip".................................................... 69
7.10.23 "Seat Rid" ..................................................... 69
7.10.24 "Seat Pil" ...................................................... 70
7.10.25 "cLightTest"................................................... 70
7.10.26 "DRL" ........................................................... 71
8 ERGONOMIE ................................................................ 72
8.1 Bestuurderszadel instellen .................................. 72
8.2 Stuurstand ........................................................ 73
8.3 Stuurstand instellen ....................................... 73
8.4 Windscherm instellen......................................... 75
8.5 Positie windschermbevestiging instellen............... 76
8.6 Uitgangspositie koppelingshendel instellen........... 78
8.7 Uitgangspositie remhendel instellen .................... 78
INHOUDSOPGAVE 5
8.8 Bestuurdersvoetsteunen...................................... 79
8.9 Voetsteunen instellen ...................................... 79
8.10 Uitgangspositie versnellingshendel controleren ..... 82
8.11 Uitgangspositie versnellingshendel instellen ...... 82
8.12 Uitgangspositie rempedaal instellen ................. 83
9 INBEDRIJFNAME.......................................................... 85
9.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname................ 85
9.2 Motor inrijden.................................................... 86
9.3 Voertuig beladen................................................ 87
10 RIJ-INSTRUCTIES......................................................... 89
10.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfname.................................................... 89
10.2 Starten ............................................................. 90
10.3 Optrekken ......................................................... 91
10.4 Starten met HHC (Optie: Hill Hold Control) .......... 92
10.5 Schakelen, rijden............................................... 92
10.6 MSR (Optie: Motorslipregeling) ........................... 96
10.7 Afremmen ......................................................... 97
10.8 Stoppen, parkeren.............................................. 99
10.9 Transport ........................................................ 101
10.10 Brandstof tanken ............................................. 102
11 SERVICESCHEMA....................................................... 104
11.1 Extra informatie............................................... 104
11.2 Verplichte werkzaamheden................................ 104
11.3 Aanbevolen werkzaamheden.............................. 106
12 CHASSIS AFSTELLEN ................................................. 108
12.1 Voorvork/schokdemper...................................... 108
12.2 "Load"............................................................. 108
12.3 "Damping"....................................................... 109
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ......................... 110
13.1 Voertuig op middenstandaard zetten .................. 110
13.2 Voertuig van middenstandaard nemen................ 110
13.3 Bijrijderzadel verwijderen.................................. 111
13.4 Bijrijderzadel monteren .................................... 112
13.5 Bestuurderszadel verwijderen ............................ 113
13.6 Bestuurderszadel monteren............................... 114
13.7 Kettingvervuiling controleren............................. 115
13.8 Ketting reinigen............................................... 116
13.9 Kettingspanning controleren ............................. 117
13.10 Kettingspanning instellen ................................. 118
13.11 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel
controleren...................................................... 120
13.12 Vloeistofpeil hydraulische koppeling
controleren/corrigeren....................................... 123
13.13 Balhoofdlagerspeling controleren....................... 124
13.14 Kroonplaat onder demonteren ........................... 126
13.15 Kroonplaat onder monteren............................... 127
13.16 Zijbekleding voor demonteren............................ 127
13.17 Zijbekleding voor monteren ............................... 129
13.18 Maskerspoiler demonteren ............................. 131
13.19 Maskerspoiler monteren ................................ 134
13.20 Maskerspoiler losmaken.................................... 137
13.21 Maskerspoiler positioneren................................ 139
13.22 Spatbord voor demonteren ................................ 141
13.23 Spatbord voor monteren.................................... 141
13.24 Vuilschrapers vorkpoten reinigen .................... 142
13.25 Tankafdekking demonteren ............................... 143
13.26 Tankafdekking monteren................................... 145
INHOUDSOPGAVE 6
13.27 Windscherm demonteren .................................. 147
13.28 Windscherm monteren...................................... 147
13.29 Motorbescherming demonteren ......................... 148
13.30 Motorbescherming monteren ............................. 148
13.31 Valbeugel demonteren .................................. 149
13.32 Valbeugel monteren ...................................... 150
14 REMSYSTEEM............................................................ 152
14.1 Anti Blokkeer Systeem (ABS) ............................ 152
14.2 Remschijven controleren................................... 154
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren ........... 155
14.4 Remvloeistof voorwielrem bijvullen ................. 156
14.5 Remplaketten voorwielrem controleren ............... 157
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren ........ 158
14.7 Remvloeistof achterwielrem bijvullen .............. 159
14.8 Remplaketten achterwielrem controleren............ 161
15 WIELEN, BANDEN ...................................................... 163
15.1 Binnenbandloos bandensysteem........................ 163
15.2 Voorwiel demonteren .................................... 163
15.3 Voorwiel monteren ........................................ 165
15.4 Achterwiel demonteren ................................. 168
15.5 Achterwiel monteren ..................................... 170
15.6 Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren .................................................. 173
15.7 Bandentoestand controleren.............................. 174
15.8 Bandenspanning controleren............................. 176
15.9 Spaakspanning controleren ............................... 176
16 ELEKTRONICA............................................................ 178
16.1 dagrijlicht ....................................................... 178
16.2 Koplamp bochtverlichting ................................. 178
16.3 Accu demonteren ......................................... 179
16.4 Accu monteren ............................................. 181
16.5 Accu laden .................................................. 183
16.6 Hoofdzekering vervangen .................................. 187
16.7 Zekeringen in zekeringenblok vervangen............. 189
16.8 Koplampkap met koplamp demonteren .............. 191
16.9 Koplampkap met koplamp monteren.................. 193
16.10 Dimlichtlamp vervangen ................................... 195
16.11 Lamp groot licht vervangen ............................... 196
16.12 Instelling lichtsysteem controleren..................... 198
16.13 Lichtbundelbreedte koplamp instellen................ 200
16.14 Lichtbundelbreedte bochtverlichting instellen..... 201
16.15 Contactsleutel activeren/deactiveren .................. 203
16.16 Diagnosestekker............................................... 208
17 KOELSYSTEEM........................................................... 209
17.1 Koelmiddelpeil vast reservoir controleren............ 209
17.2 Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren.......... 210
18 MOTOR AFSTELLEN ................................................... 213
18.1 "Drive Mod" ..................................................... 213
18.2 Motorfietstractiecontrole (MTC) ......................... 213
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ........................... 215
19.1 Motoroliepeil controleren .................................. 215
19.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en
oliezeven reinigen ......................................... 216
19.3 Motorolie bijvullen ........................................... 220
20 REINIGING, ONDERHOUD........................................... 223
20.1 Motorfiets reinigen ........................................... 223
20.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter ... 225
INHOUDSOPGAVE 7
21 STALLING .................................................................. 227
21.1 Stalling........................................................... 227
21.2 Inbedrijfname na stalling .................................. 228
22 FOUTEN OPSPOREN................................................... 229
23 TECHNISCHE GEGEVENS............................................ 232
23.1 Motor.............................................................. 232
23.2 Aanhaalmomenten motor .................................. 233
23.3 Vulhoeveelheden.............................................. 237
23.3.1 Motorolie .................................................... 237
23.3.2 Koelmiddel ................................................. 237
23.3.3 Brandstof.................................................... 237
23.4 Chassis ........................................................... 237
23.5 Elektronica...................................................... 239
23.6 Banden........................................................... 240
23.7 Voorvork.......................................................... 240
23.8 Schokdemper .................................................. 240
23.9 Aanhaalmomenten chassis................................ 241
24 GEBRUIKSSTOFFEN ................................................... 245
25 HULPSTOFFEN........................................................... 248
26 NORMEN ................................................................... 250
27 LIJST MET VAKBEGRIPPEN ........................................ 251
28 LIJST MET AFKORTINGEN .......................................... 252
29 LIJST MET SYMBOLEN ............................................... 253
29.1 Rode pictogrammen ......................................... 253
29.2 Gele of oranje pictogrammen............................. 253
29.3 Groene en blauwe pictogrammen....................... 254
INDEX ............................................................................... 255
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 8
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen verklaard.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch begrip. Laat de werk-
zaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-garage! Daar wordt uw motorfiets door spe-
ciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
Kenmerkt een taak met verdere informatie of tips.
Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap.
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 9
1.2 Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen die in de
begrippenlijst worden uitgelegd.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 10
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik
KTM-sportmotorfietsen zijn zodanig ontworpen en gebouwd, dat ze bestand zijn tegen de gangbare belastingen in het normale wegverkeer
en op eenvoudige terreinen (niet geasfalteerde wegen). Ze zijn echter niet geschikt voor het rijden op racecircuits.
Info
De motorfiets is alleen in de gehomologeerde versie toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Onjuist gebruik
Gebruik het voertuig uitsluitend op de beoogde wijze.
Het niet op de beoogde wijze gebruiken van het voertuig kan leiden tot gevaren voor personen, materiaal en milieu.
Elk gebruik van het voertuig anders dan op de beoogde wijze geldt als onjuist gebruik.
Als onjuist gebruik geldt ook het gebruik van bedrijfs- en hulpmiddelen die niet voldoen aan de vereiste specificaties.
2.3 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het voertuig dient u zich te houden aan enkele veiligheidsaanwijzingen. Lees deze handleiding daarom zorg-
vuldig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de tekst.
Info
Op het voertuig zijn op goed zichtbare plaatsen verschillende stickers met aanwijzingen en waarschuwingen aangebracht. Deze stic-
kers met aanwijzingen en waarschuwingen nooit verwijderen. Als deze ontbreken kunt u of andere personen de gevaren niet herken-
nen en daardoor letsel oplopen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 11
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste
voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen
neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatrege-
len neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
2.5 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende maatregelen of de realisatie
van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking zetten van systemen of componenten die de geluidsdemping dienen bij een nieuw voertuig, voordat het
wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruikdsduur van het voertuig voor andere doeleinden dan voor onderhoud,
reparatie of vervanging, evenals
2 het gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten werking is gezet.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 12
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten, die uitlaatgassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van onderdelen van het inlaatluchtsysteem.
3 Gebruik in niet correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van het inlaatluchtsysteem
door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
2.6 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voertuigcomponenten zijn
afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Het voertuig mag uitsluitend door geïnstrueerde personen worden gebruikt. Voor het wegverkeer is het juiste rijbewijs vereist.
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 13
2.7 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en jas met bescher-
ming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende kleding.
2.8 Werkinstructies
Voor enkele werkzaamheden is speciaal gereedschap vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar kunnen worden besteld
onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: klepveerheffer (59029019000)
Bij de montage moeten onderdelen die niet meer kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen,
pakkingen, keerringen, splitpennen of borgplaten) door nieuwe onderdelen worden vervangen.
Als er bij schroefverbindingen gebruik wordt gemaakt van een schroevenlijm (bijv. Loctite
®
) moeten de specifieke aanwijzingen van de
fabrikant in acht worden genomen.
Onderdelen die na de demontage weer worden gebruikt, moeten worden gereinigd en gecontroleerd op beschadiging en slijtage. Bescha-
digde of versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie en/of onderhoudsbeurt moet worden gecontroleerd of het voertuig verkeersveilig is.
2.9 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en conflicten ontstaan. Om de
toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebruiken, dient u milieubewust te handelen en de rechten
van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de geldende wet- en regelgeving in
het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wettelijke regeling voor het
afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 14
2.10 Bedieningshandleiding
Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedieningshandleiding vindt u veel
informatie en tips die bediening, gebruik en onderhoud eenvoudiger maken. Alleen zo komt u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt
op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen.
Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt raadplegen wanneer dat
nodig is.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer tijdens het lezen iets niet
duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eigenaar worden gegeven.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 15
3.1 Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM-garage worden uitgevoerd en
moeten in het service- en garantieboekje en op KTM Dealer.net worden bevestigd, aangezien anders de aanspraak op garantie vervalt. Bij
schade of gevolgschade, die door manipulaties en/of wijzigingen aan het voertuig zijn veroorzaakt bestaat er geen aanspraak op garantie.
Meer informatie over de garantie en de afwikkeling ervan vindt u in het service- en garantieboekje.
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
U moet de in de bedieningshandleiding gespecificeerde verbruiks- en hulpstoffen (bijvoorbeeld brand- en smeerstoffen) gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aanbevolen en laat deze
alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor veroorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw geautoriseerde KTM-dealer
adviseert u graag.
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3.4 Service
Voorwaarde voor storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de bedieningshandleiding
genoemde service- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis. Slechte afstelling van het chassis kan leiden tot beschadiging en
breken van de chassiscomponenten.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 16
Het gebruik van de motorfietsen onder extreme omstandigheden zoals op modderige en vochtige wegen of in stoffige en droge omgevingen
kan leiden tot verhoogde belasting van componenten zoals de aandrijving, remmen of luchtfilter. Daarom kan het nodig zijn een service uit
te voeren of slijtageonderdelen te vervangen al voordat het interval volgens het serviceschema is bereikt.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming daarvan draagt in
belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de betreffende beschrijving
is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u zich aan de aanwijzingen in de tekst.
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
17
4 AFBEELDING VOERTUIG 18
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
S01549-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 19
1 Stopcontact elektrische toebehoren ( pag. 39)
2 Koppelingshendel ( pag. 26)
3 Grepen ( pag. 44)
4 Bagagedragerplaat ( pag. 45)
5 Zadelslot ( pag. 44)
6 Bijrijder-voetsteunen ( pag. 46)
7 Middenstandaard ( pag. 48)
8 Bestuurdersvoetsteunen ( pag. 79)
9 Versnellingshendel ( pag. 46)
10 Zijstandaard ( pag. 48)
11 Kijkglas motorolie
12 Brandstofkranen ( pag. 42)
13 Koplamp bochtverlichting ( pag. 178)
4 AFBEELDING VOERTUIG 20
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
S01550-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 21
1 Combinatieschakelaar links ( pag. 27)
2 Tankdop
3 Combischakelaar rechts ( pag. 30)
4 Gashendel ( pag. 27)
5 Remhendel ( pag. 26)
6 Spanhendel windscherm
7 Opbergvak
8 Vast reservoir koelsysteem
9 Rempedaal ( pag. 47)
10 Schakelaar bijrijderzadelverwarming ( pag. 45)
5 SERIENUMMERS 22
5.1 Framenummer
402294-10
Het framenummer
1
is rechtsonder achter het balhoofd in het frame gegraveerd.
Het framenummer staat ook op het typeplaatje.
5.2 Typeplaatje
0
0
11
402174-10
Het typeplaatje
1
is rechtsboven achter balhoofd op het frame aangebracht.
5 SERIENUMMERS 23
5.3 Sleutelnummer
402771-10
Het sleutelnummer Code number
1
staat op de KEYCODECARD.
Info
U hebt het sleutelnummer nodig om een reservesleutel te bestellen. Bewaar
de KEYCODECARD op een veilig plek.
Met de oranje programmeersleutel activeert of deactiveert u de contactsleutel. De
oranje programmeersleutel op een veilige plek bewaren. Hij mag alleen worden
gebruikt voor leer- en programmeerfuncties.
5.4 Motornummer
402296-10
Het motornummer
1
is aan rechterkant van de motor gegraveerd.
5 SERIENUMMERS 24
5.5 Artikelnummer voorvork
402295-10
Het artikelnummer van de voorvork
1
is aan de binnenzijde van de asopname gegraveerd.
5.6 Artikelnummer schokdemper
402297-10
Het artikelnummer van de schokdemper
1
is met een sticker aan het schokdemperhuis
onder de veer aangebracht.
5 SERIENUMMERS 25
5.7 Artikelnummer stuurdemper
H02023-10
Het artikelnummer van de stuurdemper
1
is in de onderkant van de stuurdemper gegra-
veerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 26
6.1 Koppelingshendel
M00809-10
De koppelingshendel
1
is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
De koppeling wordt hydraulisch bediend en automatisch bijgesteld.
6.2 Remhendel
M00810-10
De remhendel
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Met de remhendel worden tegelijkertijd de voorwielrem en de achterwielrem bediend.
Info
Als de ABSmode "Offroad" ingeschakeld is, wordt alleen de voorwielrem bediend.
Als het ABS uitgeschakeld is, wordt alleen de voorwielrem bediend.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 27
6.3 Gashendel
M00811-10
De gashendel
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
6.4 Schakelaars links aan stuur
6.4.1 Combinatieschakelaar links
De linker combinatieschakelaar is links aan het stuur aangebracht.
M00816-10
Overzicht combinatieschakelaar links
1 Lichtschakelaar ( pag. 28)
2 Noodknipperlichtschakelaar ( pag. 28)
3 Menuschakelaar ( pag. 29)
4 Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 29)
5 Claxonknop ( pag. 30)
6 BEDIENINGSELEMENTEN 28
6.4.2 Lichtschakelaar
M00812-10
De lichtschakelaar
1
is aan de linkerkant van de combinatieschakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar in stand
A
. In deze stand zijn het dim-
licht en achterlicht ingeschakeld.
Groot licht aan Lichtschakelaar in stand
B
geduwd. In deze stand zijn
het groot licht en het achterlicht ingeschakeld.
Seinlicht Lichtschakelaar naar stand
C
trekken.
6.4.3 Noodknipperlichtschakelaar
M00813-10
De noodknipperlichtschakelaar
1
is aan de linkerkant van de combinatieschakelaar aan-
gebracht.
De noodknipperlichten worden gebruikt voor het aangeven van noodsituaties.
Info
De noodknipperlichten kunnen bij ingeschakelde ontsteking of tot 60 seconden na
het uitschakelen van de ontsteking worden in- of uitgeschakeld.
Noodknipperlichten slechts zo lang gebruiken als beslist nodig is, aangezien de accu
zo leegraakt.
Mogelijke toestanden
Noodknipperlichten aan Alle vier richtingaanwijzers en de groene contro-
lelampjes op het gecombineerde instrument knipperen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 29
6.4.4 Menuschakelaar
M00814-10
De menuschakelaar is links in het midden van de combinatieschakelaar aangebracht.
Met de menutoetsen wordt het matrixdisplay op het gecombineerde instrument bestuurd.
Toets
1
is de UPtoets.
Toets
2
is de DOWNtoets.
Toets
3
is de SETtoets.
Toets
4
is de BACKtoets.
6.4.5 Richtingaanwijzerschakelaar
M00815-10
De richtingaanwijzerschakelaar
1
is aan de combinatieschakelaar links aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit Richtingaanwijzerschakelaar naar het schakelaar-
huis duwen.
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerschakelaar naar links
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerschakelaar naar rechts
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Voor het uitschakelen van de richtingaanwijzer moet u de richtingaanwijzerschakelaar rich-
ting het schakelaarhuis duwen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 30
Info
Als standaard-softwarefunctie is een automatische richtingaanwijzer-uitschakelaar
(ATIR) geïnstalleerd.
De ATIR-functie gebruikt een tijdklok en een rijafstandsmeter.
Als de richtingaanwijzer gedurende minimaal 10 seconden en 150 meter rijafstand
ingeschakeld is geweest, wordt de richtingaanwijzer uitgeschakeld.
Als het voertuig stilstaat, worden de beide meters gestopt.
Als de richtingaanwijzerschakelaar opnieuw wordt bediend, worden beide meters
gereset.
6.4.6 Claxonknop
M00815-11
De claxonknop
1
is aan de linkerkant van de combinatieschakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie.
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon geactiveerd.
6.5 Schakelaars rechts aan stuur
6.5.1 Combischakelaar rechts
De rechter combinatieschakelaar is rechts aan het stuur aangebracht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 31
M00811-16
Overzicht combinatieschakelaar rechts
1 Noodstopschakelaar ( pag. 31)
2 Schakelaar snelheidsregelsysteem ( pag. 32)
3 Bovenste toets van snelheidsregelsysteem ( pag. 34)
4 Onderste toets van snelheidsregelsysteem ( pag. 34)
5 E-starterknop ( pag. 35)
6.5.2 Noodstopschakelaar
M00811-15
De noodstopschakelaar
1
is aan de rechterkant van de combinatieschakelaar aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar uit In deze stand is het ontstekingscircuit onderbro-
ken. Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor kan niet
worden gestart. Er verschijnt een melding in het matrixdisplay.
Noodstopschakelaar aan Deze stand is noodzakelijk bij het rijden, het
ontstekingscircuit is gesloten.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 32
6.5.3 Schakelaar snelheidsregelsysteem
M00811-14
De schakelaar
1
van het snelheidsregelsysteem is aan de combinatieschakelaar rechts
aangebracht.
Mogelijke toestanden
Schakelaar snelheidsregelsysteem in uitgangspositie. In deze stand is het snel-
heidsregelsysteem uitgeschakeld.
Schakelaar snelheidsregelsysteem in ingedrukte stand. In deze stand is het snel-
heidsregelsysteem ingeschakeld. Het controlelampje van het snelheidsregelsysteem
brandt op het gecombineerde instrument.
Info
Na activering van het snelheidsregelsysteem kan de gashendel in de uitgangspositie
teruggedraaid worden. De gekozen snelheid blijft behouden.
Om het snelheidsregelsysteem uit te schakelen de schakelaar van het snelheidsregelsys-
teem weer indrukken.
Het snelheidsregelsysteem wordt bovendien in de onderstaande situaties meteen gedeacti-
veerd:
bediening van de remhendel
bediening van het rempedaal
bediening van de koppelingshendel
wisselen van versnelling
dichtdraaien van de gashendel tot voorbij de uitgangspositie
regeling van de motorfietstractiecontrole (MTC)
als de voorwielsnelheid niet overeenkomt met het motortoerental (slip aan achterwiel of
omhoog komend voorwiel) functioneert ook bij gedeactiveerde motortoerental (MTC)
6 BEDIENINGSELEMENTEN 33
optreden van een fout die het snelheidsregelsysteem beperkt
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet snelheidsregelsysteem is niet voor alle rijsituaties
geschikt.
De gekozen doelsnelheid wordt onderschreden als op een helling het motorvermo-
gen niet voldoende is.
De gekozen doelsnelheid wordt overschreden als op een helling het motorremwer-
king niet voldoende is.
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet op wegen met veel bochten.
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet op een glad wegdek (bijvoorbeeld regen,
ijs, sneeuw) of op een niet verharde ondergrond (bijvoorbeeld zand, stenen,
grind).
Gebruik het snelheidsregelsysteem niet als de verkeerssituatie geen constante
snelheid toelaat.
Het snelheidsregelsysteem kan tijdens een sterke acceleratie niet worden geactiveerd.
Het snelheidsregelsysteem kan alleen in de 4e, 5e en 6e versnelling worden geactiveerd.
Het regelbereik loopt van 40 tot 200 km/h of van 25 tot 125 mph.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 34
6.5.4 Bovenste toets van snelheidsregelsysteem
M00811-12
De bovenste toets
1
van het snelheidsregelsysteem is aan de combinatieschakelaar rechts
aangebracht.
Mogelijke toestanden
Bovenste toets van snelheidsregelsysteem in de uitgangspositie.
Bovenste toets van snelheidsregelsysteem wordt kort indrukt. De als laatste opge-
slagen snelheid wordt weer bereikt en aangehouden. Als de toets kort aangetikt wordt,
verhoogt de doelsnelheid steeds met 1 km/h of 1 mph.
Bovenste toets van snelheidsregelsysteem wordt in ingedrukte stand gehouden.
De doelsnelheid verhoogt stapsgewijs met 5 km/h of 5 mph.
Info
De doelsnelheid wordt op het segmentendisplay op het gecombineerde instrument
weergegeven.
Na activering van het snelheidsregelsysteem kan de gashendel in de uitgangspositie
teruggedraaid worden.
6.5.5 Onderste toets van snelheidsregelsysteem
M00811-13
De onderste toets
1
van het snelheidsregelsysteem is aan de combinatieschakelaar rechts
aangebracht.
Mogelijke toestanden
Onderste toets van snelheidsregelsysteem in de uitgangspositie.
Onderste toets van snelheidsregelsysteem wordt kort indrukt. Het snelheidsre-
gelsysteem wordt geactiveerd en de actuele snelheid wordt aangehouden. Als de toets
kort aangetikt wordt, verlaagt de doelsnelheid steeds met 1 km/h of 1 mph.
Onderste toets van snelheidsregelsysteem wordt in ingedrukte stand gehouden.
De doelsnelheid verlaagt stapsgewijs met 5 km/h of 5 mph.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 35
Info
De doelsnelheid wordt op het segmentendisplay op het gecombineerde instrument
weergegeven.
Na activering van het snelheidsregelsysteem kan de gashendel in de uitgangspositie
teruggedraaid worden.
6.5.6 E-starterknop
M00811-11
De e-starterknop
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
E-starterknop in de uitgangspositie.
E-starterknop ingedrukt In deze stand wordt de e-starter geactiveerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 36
6.6 Contact-/stuurslot
S00688-10
Het contact-/stuurslot
1
bevindt zich voor de bovenste kroonplaat.
Info
Voor het inschakelen van de ontsteking mag uitsluitend een zwarte contactsleutel
worden gebruikt.
Met de oranje programmeersleutel activeert of deactiveert u de zwarte contactsleu-
tel.
Mogelijke toestanden
Ontsteking uit OFF In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken.
Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor schakelt niet in.
De zwarte contactsleutel kan eruit worden getrokken.
Contact ingeschakeld ON In deze stand is het ontstekingscircuit gesloten
en kan de motor worden gestart.
Stuur geblokkeerd LOCK In deze stand is het ontstekingscircuit onderbro-
ken en het stuur geblokkeerd. De zwarte contactsleutel kan eruit worden
getrokken.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 37
6.7 Wegrijblokkering
402436-10
De elektronische wegrijblokkering beveiligt het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Door het eruit trekken van de contactsleutel wordt de wegrijblokkering automatisch geacti-
veerd en de motorelektronica geblokkeerd.
Het controlelampje wegrijblokkering
1
kan door knipperen fouten aangeven.
Als de optionele alarminstallatie is ingebouwd, knippert het controlelampje van de wegrij-
blokkering
1
bij ingeschakelde alarminstallatie.
Info
De contactsleutels zijn uitgerust met elektronische componenten. Nooit meerdere
contactsleutels in één sleutelbos dragen, aangezien ze elkaar dan kunnen storen.
Een verloren zwarte contactsleutel moet worden gedeactiveerd om te voorkomen dat onbe-
voegden met het voertuig gaan rijden.
De zwarte contactsleutels zijn in de leveringstoestand geactiveerd.
Bij een geautoriseerde KTM-garage kunnen nog twee extra sleutels (sleutelnummer op
de KEYCODECARD) worden besteld; deze moeten echter voor gebruik worden geactiveerd.
6.8 Stuur vergrendelen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 38
400732-01
Voertuig parkeren.
Het stuur helemaal naar links draaien.
Sleutel in het contact-/stuurslot steken, indrukken en naar links draaien. Sleutel eruit
trekken.
Het stuur kan niet meer worden bewogen.
6.9 Stuur ontgrendelen
400731-01
Sleutel in het contact-/stuurslot steken, indrukken en rechts links draaien. Sleutel eruit
trekken.
Het stuur kan weer worden bewogen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 39
6.10 Stopcontact elektrische toebehoren
S01551-10
Het stopcontact
1
voor elektrische toebehoren is links naast het gecombineerde instru-
ment aangebracht.
Deze is aangesloten op continu plus en afgezekerd.
Stopcontact elektrische toebehoren
Spanning 12 V
Maximale stroomopname 10 A
6.11 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 40
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in de ogen zijn
gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
M00799-10
Afdekking
1
op de tankdop omhoog klappen en contactsleutel
2
in het tankslot ste-
ken.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 41
M00801-10
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingDe contactsleutel kan bij overbelasting afbreken.
Beschadigde contactsleutels moeten worden vervangen.
Op de tankdop drukken om de contactsleutel te ontlasten.
Contactsleutel
2
met de klok mee draaien.
Tankdop
3
omhoog klappen.
6.12 Tankdop sluiten
M00802-10
Tankdop
1
omlaag klappen.
Contactsleutel
2
met de klok mee draaien.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 42
M00800-10
Tankdop indrukken en contactsleutel
2
tegen de klok in totdat het tankslot sluit.
Waarschuwing
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar, giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
De tankdop na het sluiten op correcte vergrendeling controleren.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water
afspoelen.
Contactsleutel
2
eruit trekken en afdekking
3
omlaag klappen.
6.13 Brandstofkranen
M00817-10
Er bevindt zich een brandstofkraan
1
aan iedere kant van de brandstoftank.
Info
De brandstofkranen moeten tijdens het rijden altijd zijn geopend.
De brandstofkranen worden alleen gesloten voor het verwijderen van de brandstof-
tank.
Mogelijke toestanden
Brandstofkranen gesloten Er kan geen niveaucompensatie plaatsvinden en de brand-
stoftoevoer naar het smoorklephuis is gesloten.
Brandstofkranen geopend Er kan een niveaucompensatie plaatsvinden en de brand-
stoftoevoer naar het smoorklephuis is geopend.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 43
6.14 Opbergvak openen
M00862-10
Vergrendeling
1
in pijlrichting duwen en tegelijkertijd het deksel optillen.
6.15 Opbergvak sluiten
M00862-11
Deksel
1
omlaag duwen.
Vergrendeling klikt hoorbaar vast.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 44
6.16 Zadelslot
S01552-10
Het zadelslot
1
bevindt zich aan de linkerkant van het voertuig.
Hij kan met de contactsleutel ontgrendeld worden.
6.17 Grepen
S01553-10
De bijrijder kan zich tijdens het rijden aan de grepen
1
vasthouden.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 45
6.18 Bagagedragerplaat
S01553-11
De bagagedragerplaat
1
bevindt zich achter het zadel.
Op de bagagedragerplaat kan de basisplaat van een koffersysteem (optioneel) worden
bevestigd.
De bagagedragerplaat mag maximaal met het aangegeven gewicht worden belast.
Maximaal toegestane belas-
ting van de bagagedrager-
plaat
8 kg
Info
Op de aanwijzingen van de kofferfabrikant letten.
6.19 Schakelaar bijrijderzadelverwarming
S01554-10
De schakelaar
1
van de bijrijderzadelverwarming is naast de rechter greep aangebracht.
Mogelijke toestanden
De schakelaar van de bijrijderzadelverwarming is in de stand 0 gedraaid In deze
stand is de bijrijderzadelverwarming uitgeschakeld.
De schakelaar van de bijrijderzadelverwarming is in de stand 1 gedraaid In deze
stand is de bijrijderzadelverwarming op een lagere ingeschakeld.
De schakelaar van de bijrijderzadelverwarming is in de stand 2 gedraaid In deze
stand is de bijrijderzadelverwarming op een hogere ingeschakeld.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 46
6.20 Bijrijder-voetsteunen
S01555-10
De bijrijder-voetsteunen zijn inklapbaar uitgevoerd.
Mogelijke toestanden
Bijrijder-voetsteunen ingeklapt Voor het rijden zonder bijrijder.
Bijrijder-voetsteunen uitgeklapt Voor het rijden met bijrijder.
6.21 Versnellingshendel
402299-10
De versnellingshendel
1
is aan de linkerkant van de motor aangebracht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 47
402299-11
De positie van de versnellingen kunnen afgelezen worden op de afbeelding.
De stationair bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling.
6.22 Rempedaal
402301-10
Het rempedaal
1
bevindt zich voor de rechter voetsteun.
De achterwielrem wordt geschakeld met het rempedaal.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 48
6.23 Zijstandaard
402029-10
De zijstandaard
1
bevindt zich aan de linker voertuigzijde.
De zijstandaard wordt gebruikt voor het parkeren van de motorfiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard opgeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsysteem. Lees de aanwijzingen
in het hoofdstuk Stoppen, parkeren.
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt Het voertuig kan op de zijstandaard worden neergezet. Het
veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd nodig als u gaat rijden. Het veiligheids-
startsysteem is niet actief.
6.24 Middenstandaard
402031-10
Naast de zijstandaard is het voertuig uitgerust met een middenstandaard
1
.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 49
7.1 Overzicht
402334-10
1 Matrixdisplay ( pag. 50)
2 Toerenteller
3 schakellicht ( pag. 54)
4 Segmentendisplay
5 Controlelampjes ( pag. 51)
7.2 Activering en test
402335-01
Activering
Het gecombineerde instrument wordt ingeschakeld met het contact.
Info
De helderheid van de weergave wordt geregeld door een helderheidssensor in het
gecombineerde instrument.
Test
Het segmentendisplay, de controlelampjes en de toerenteller worden kort aangestuurd voor
een functietest.
Op het matrixdisplay verschijnt een welkomsttekst en een aanwijzing over de
volgende servicebeurt ( pag. 55).
Info
Als de accu losgekoppeld was, moeten tijd en datum opnieuw worden ingesteld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 50
7.3 Matrixdisplay
S01595-01
De weergave op het matrixdisplay wordt bestuurd met de menuschakelaar ( pag. 29).
Na het inschakelen van het contact, wordt aangegeven wanneer de volgende servicebeurt
( pag. 55) moet worden uitgevoerd.
Als bij de controlelampjes ( pag. 51) het waarschuwingslampje-algemeen gaat bran-
den, wordt de bijbehorende melding op het matrixdisplay weergegeven. Met de SETtoets
wordt de ontvangst van de informatie bevestigd en de melding verdwijnt.
Meldingen verschijnen 10 s
7.4 Segmentendisplay
L02904-10
1 Brandstofpeilweergave ( pag. 51)
2 Symbool snelheidsregelsysteem
3 Symbool klok
4 Eenheid voor snelheidsindicatie
5 Versnellingsindicatie
6 Snelheid
7 "Drive Mod" ( pag. 213)
8 Doelsnelheid van het snelheidsregelsysteem of tijd
9 Koelmiddeltemperatuur
10 Ingestelde beladingstoestand
11 Waarschuwing voor glad wegdek
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 51
7.5 Brandstofpeilweergave
402710-01
De brandstofpeilweergave toont de vulstand van de brandstoftank.
Info
Om voortdurend schommelen van de weergave tijdens rijden te vermijden, wordt het
brandstofpeil iets vertraagd weergegeven.
Als de zijstandaard is uitgeklapt of als de noodstopschakelaar is uitgeschakeld,
wordt de brandstofpeilweergave niet geactualiseerd.
Als de zijstandaard wordt ingeklapt en de noodstopschakelaar ingeschakeld, wordt
de volgende actualisering pas na 2°minuten uitgevoerd.
Als het gecombineerde instrument geen signaal van de brandstofpeilsensor ont-
vangt, knippert de brandstofpeilweergave.
7.6 Controlelampjes
402336-01
Mogelijke toestanden
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Controlelampje wegrijblokkering brandt/knippert rood Status- of foutmel-
ding bij de wegrijblokkering/alarminstallatie.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Motoroliedruk is te laag .
Waarschuwingslampje algemeen brandt geel Een aanwij-
zing/waarschuwing voor de rijveiligheid is gedetecteerd. Dit wordt ook op
het matrixdisplay weergegeven.
Linker knipperlichtlamp knippert groen in het knipperritme Richtingaan-
wijzer links is ingeschakeld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 52
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in vrij geschakeld.
Rechter knipperlichtlamp knippert groen in het knipperritme Richtingaan-
wijzer rechts is ingeschakeld.
Motorwaarschuwingslampje brandt/knippert geel De motorbesturingsunit
heeft een fout herkend.
ABSlampje brandt/knippert geel Het ABS is niet actief. Het ABS-lampje
brandt ook als er een fout herkend is.
TClampje brandt/knippert geel De motorfietstractiecontrole is niet actief
of is bezig met regelen. Het TC-lampje brandt ook als er een fout herkend
is. Bovendien knippert het TC-lampje als de HHC (optioneel) actief is.
Snelheidsregelsysteem-lampje brandt geel Het snelheidsregelsysteem is
ingeschakeld, maar snelheidsregeling is niet actief.
Snelheidsregelsysteem-lampje brandt groen Het snelheidsregelsysteem is
ingeschakeld en snelheidsregeling is actief.
7.7 Melding op matrixdisplay
401850-01
Mogelijke toestanden
Motorstoring De motorbesturingsunit heeft een fout herkend. Naar een
geautoriseerde KTM-garage gaan.
Algemene melding Algemene melding over de rijveiligheid. Naar een
geautoriseerde KTM-garage gaan.
ABS-waarschuwing ABS-functie is niet beschikbaar. Naar een geautori-
seerde KTM-garage gaan.
Motorfietstractiecontrole De motorfietstractiecontrole is niet beschikbaar.
Naar een geautoriseerde KTM-garage gaan.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 53
Motoroliedruk Motoroliedruk is te laag . De motor meteen uitzetten. Con-
tact opnemen met geautoriseerde KTM-garage.
Motoroliepeil Motoroliepeil is te laag. Motoroliepeil controleren en corri-
geren.
Bandenspanning De bandenspanning is niet in orde of het systeem is uit-
gevallen. Bandenspanning controleren.
Lichtsysteem Een element van het lichtsysteem is uitgevallen. Defecte
lamp vervangen of naar een geautoriseerde KTM-garage gaan.
Koelwatertemperatuur Koelwatertemperatuur is te hoog. Motor uitzetten.
Contact opnemen met geautoriseerde KTM-garage.
Brandstofreserve Brandstoftank bijna leeg. Bij de volgende gelegenheid
brandstof tanken.
Pictogram glad wegdek Glad wegdek is mogelijk. De snelheid aanpassen
aan de gewijzigde rijwegsituatie.
Accuspanning Accuspanning is te laag. Accu met geschikte acculader
laden.
Service Er moet een servicebeurt worden uitgevoerd. Contact opnemen
met geautoriseerde KTM-garage.
Noodstopschakelaar De noodstopschakelaar is uit.
De meldingen worden in het menu "Warning" weergegeven.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 54
7.8 schakellicht
401855-01
Het schakellicht knippert of brandt wanneer een schakeling moet worden uitgevoerd.
In het menu "Shift Light" kan het toerental voor het schakellicht worden ingesteld. Bij
"RMP1" knippert het schakellicht en bij "RPM2" brandt het.
Info
In de 6de versnelling is het schakellicht bij warme motor na de eerste service gede-
activeerd.
Het schakellicht kan ´in het menu "Settings" in- en uitgeschakeld worden.
Motorolietemperatuur > 35 °C
"ODO" > 1.000 km
Schakellicht knippert > "RPM1"
Schakellicht brandt > "RPM2"
Motorolietemperatuur 35 °C
"ODO" < 1.000 km
Schakellicht brandt altijd bij 6.500 1/min
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 55
7.9 Service-indicatie
S01595-01
Na het inschakelen van het contact wordt kort de service-indicatie weergegeven.
De service-intervallen zijn afhankelijk van afstand en tijd. De gebeurtenis die als eerste
optreedt heeft voorrang.
De precieze service-intervallen staan in het serviceschema.
7.10 Matrixdisplay menu
7.10.1 "Favorites"
401988-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Favorites" op het matrixdisplay
verschijnt. Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets menupunt selecteren en met de SETtoets aansturen.
Door twee keer op de BACKtoets te drukken gaat u weer naar het menu "Favorites".
In het menu "Favorites" kunnen vijf menu's direct worden aangestuurd.
In het menu "Set Favorites" wordt het menu "Favorites" geconfigureerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 56
7.10.2 "Trip 1"
L02906-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Trip 1" op het matrixdisplay verschijnt.
"Trip 1" geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bijvoorbeeld tussen twee
tankstops. "Trip 1" loopt mee en telt tot 9999.
Speed 1" geeft de gemiddelde snelheid aan op basis van "Trip 1" en "Trip Time 1".
Cons 1" geeft het gemiddelde verbruik aan op basis van "Trip 1" en "Trip Time 1".
"Trip Time 1" geeft de rijtijd op basis van "Trip 1" aan en begint te lopen op het moment dat
een snelheidssignaal wordt ontvangen.
"Fuel Range" geeft de mogelijke reikwijdte van de brandstofreserve aan.
Toets 3-5 secon-
den ingedrukt hou-
den.
Alle items in het menu "Trip 1" worden gewist.
7.10.3 "Trip 2"
L02907-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Trip 2" op het matrixdisplay verschijnt.
"Trip 2" geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bijvoorbeeld tussen twee
tankstops. "Trip 2" loopt mee en telt tot 9999.
Speed 2" geeft de gemiddelde snelheid aan op basis van "Trip 2" en "Trip Time 2".
Cons 2" geeft het gemiddelde verbruik aan op basis van "Trip 2" en "Trip Time 2".
"Trip Time 2" geeft de rijtijd op basis van "Trip 2" aan en begint te lopen op het moment dat
een snelheidssignaal wordt ontvangen.
"Fuel Range" geeft de mogelijke reikwijdte van de brandstofreserve aan.
Toets 3-5 secon-
den ingedrukt hou-
den.
Alle items in het menu "Trip 2" worden gewist.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 57
7.10.4 "General Info"
S01596-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "General Info " op het matrixdisplay ver-
schijnt.
"Air Temp " geeft de omgevingsluchttemperatuur aan.
"Date" geeft de datum aan.
"ODO" geeft het totaal gereden traject aan.
"Battery" geeft de accuspanning aan.
"Oil Temp" geeft de motorolietemperatuur aan.
7.10.5 "TPMS"
L02908-01
Voorwaarden
Model met TPMS.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet controlesysteem voor de bandenspanning vormt
geen vervanging voor de controle voordat u gaat rijden.
Om valse alarmen te vermijden, worden de bandenspanningswaarde over meer-
dere minuten geëvalueerd.
Controleer de bandenspanning voor iedere rit.
Corrigeer de bandenspanning als de deze afwijkt van de opgegeven waarde.
Stop ook bij correcte bandenspanningswaarden meteen als het gedrag van
het voertuig op een drukverlies in de band wijst.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "TPMS" op het matrixdisplay verschijnt.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 58
Voorgeschreven waarde
Bandenspanning solo / met bijrijder / volledige nuttige last
voor: Bij koude band 2,4 bar
achter: Bij koude band 2,9 bar
In het menu "TPMS" wordt de bandenspanning van voor- en achterband weergegeven.
"FW" geeft de bandenspanning voor aan.
"RW" geeft de bandenspanning achter aan.
7.10.6 "Set Favorites"
401991-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Set Favorites " op het matrixdisplay ver-
schijnt. Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets menu selecteren. Met de SETtoets het menu voor de snel-
keuze instellen.
In het menu "Set Favorites" wordt het menu "Favorites" geconfigureerd.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 59
7.10.7 "Settings"
402431-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
In het menu "Settings" worden instellingen voor eenheden of verschillende waarden uitge-
voerd. Enkele functies kunnen worden geactiveerd of gedeactiveerd.
7.10.8 "Warning"
L01435-10
Voorwaarden
Melding of waarschuwing
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Warning" op het matrixdisplay
verschijnt. Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNtoets door de waarschuwingen navigeren.
In het menu "Warning" worden de opgetreden waarschuwingen weergegeven en opgeslagen,
totdat ze niet meer actief zijn.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 60
7.10.9 "Heating"
402434-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Heating" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNtoets door het menu navigeren. Met de SET-toets een verwarmings-
stand voor de handgreepverwarming of de bestuurderszadel selecteren.
Info
Bij Seat Pil wordt de status van de bij aangegeven.
De bijrijderzadelverwarming kan alleen met de schakelaar naast de rechter greep
in- of uitgeschakeld worden.
7.10.10 "MTC/ABS"
L01436-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Waarschuwing
Vervallen van de toelating op de openbare weg en de verzekeringAls de ABS
compleet wordt uitgeschakeld, vervalt de toelating van het voertuig voor de open-
bare weg.
Het voertuig alleen op afgezette trajecten en niet op de openbare weg gebrui-
ken, indien de ABS compleet wordt uitgeschakeld.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "MTC"/"ABS" op het matrixdisplay ver-
schijnt.
In het menu "MTC/ABS" kunnen "MTC" en "ABS" worden uitgeschakeld.
In de "ABS Mode" kan tussen "Road" en "Offroad" worden gekozen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 61
Info
Na het inschakelen van het contact zijn de motorfietstractiecontrole en het ABS
weer actief.
Als de ABSmode "Offroad" actief is, regelt het ABS alleen aan het voorwiel. Het ach-
terwiel wordt niet meer via het ABS geregeld; het kan bij het remmen blokkeren.
Als de ABSmode "Road" actief is, wordt bij het gebruik van de voorwielrem ook het
achterwiel geremd. Het ABS kan aan beide wielen regelen.
7.10.11 "Load"
401833-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
Motor draait.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Load" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets een beladingstoestand selecteren en met de SETtoets bevesti-
gen.
In het menu "Load" zijn vier beladingstoestanden beschikbaar.
De instelling van de veervoorspanning en de uitgaande demping worden aangepast aan de
beladingstoestand.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 62
7.10.12 "Damping"
L02905-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Damping" op het matrixdisplay
verschijnt. Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets een dempinginstelling selecteren en met de SETtoets bevesti-
gen.
In het menu "Damping" zijn de instellingen "SPORT", "STREET", "COMFORT" en "OFFROAD"
beschikbaar.
7.10.13 "Drive Mod"
402432-01
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Drive Mod" op het matrixdisplay ver-
schijnt. Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Met de UP- of DOWNtoets door het menu navigeren. Met de SETtoets kunnen op elkaar
afgestemde instellingen van motor en motorfietstractiecontrole worden geselecteerd.
SPORT gehomologeerd vermogen met zeer directe respons, de motorfietstractie-
controle laat een hogere slip aan het achterwiel toe
STREET gehomologeerd vermogen met evenwichtige respons, de motorfietstrac-
tiecontrole laat een normale slip aan het achterwiel toe
RAIN gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de motor-
fietstractiecontrole laat een normale slip aan het achterwiel toe
OFFROAD gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de
motorfietstractiecontrole laat een hogere slip aan het achterwiel toe
63
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 64
7.10.14 Menu-overzicht
S01597-01
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 65
KTM-startscherm
Menutoetsen
"Favorites"
"Trip 1"
"Trip 2"
"General Info"
"TPMS"
"Set Favorites"
"Settings"
"Warning" (alleen actief, als er meldingen zijn)
"Heating"
"MTC/ABS"
"Drive Mod"
7.10.15 "Language"
402431-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
Door de SETtoets nog een keer in te drukken de taal selecteren.
De menutalen zijn Engels US, Engels UK, Duits, Italiaans, Frans en Spaans.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 66
7.10.16 "Distance"
402431-11
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Distance" het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt de
eenheid ingesteld.
De eenheid kilometer "km" of mijl "mi" voor de afstand selecteren.
7.10.17 "Temp"
402431-12
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Temp" het matrixdisplay met een zwarte achter-
grond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt de een-
heid ingesteld.
De eenheid "°C" oder "°F" voor de temperatuurindicatie selecteren.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 67
7.10.18 "Pressure"
402431-13
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Pressure" het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt de
eenheid ingesteld.
De eenheid "bar" of "psi" voor de bandendrukindicatie selecteren.
7.10.19 "Fuel Cons"
402431-14
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Fuel Cons " op het matrixdisplay met een zwarte
achtergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt de
eenheid ingesteld.
Eén van de mogelijke verbruiksindicaties selecteren.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 68
7.10.20 "Clock/Date"
S01598-01
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Clock/Date" op het matrixdisplay met een zwarte
achtergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt
het menu geopend.
Met de UP- of DOWNtoets door het menu navigeren. Met de SETtoets wordt de tijd of
de datum ingesteld.
Als de accu gedemonteerd was, moeten tijd en datum op het matrixdisplay opnieuw worden
ingesteld.
7.10.21 "Shift Light"
L01433-10
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Shift Light" op het matrixdisplay met een zwarte
achtergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt
het menu geopend.
Met de UP of DOWNtoets functie selecteren. Met de SETtoets wordt het toerental voor
het schakellicht ingesteld.
Als het motortoerental "RPM 1" bereikt, knippert het schakellicht.
Als het motortoerental "RPM 2" bereikt, brandt het schakellicht.
Functie "Shift Light" in- of uitschakelen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 69
7.10.22 "Heat Grip"
L01439-15
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Heat Grip" op het matrixdisplay met een zwarte
achtergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt
het menu geopend.
heat Grips-menu in- of uitschakelen.
7.10.23 "Seat Rid"
402433-11
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Seat Rid" op het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt het
zadelverwarmingsmenu voor het bestuurderszadel in- of uitgeschakeld.
Zadelverwarmingsmenu voor het bestuurderszadel in- of uitschakelen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 70
7.10.24 "Seat Pil"
402433-12
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "Seat Pil" op het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt de
indicatie voor de bijrijderzadelverwarming in- of uitgeschakeld.
Indicatie voor bijrijderzadelverwarming in- of uitschakelen.
7.10.25 "cLightTest"
402433-13
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "cLightTest" het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test
voor de bochtverlichting gestart.
De segmenten van de linker bochtverlichting gaat een voor een branden, beginnend met het
onderste segment.
Als de test voor de linker bochtverlichting afgesloten is, brandt het bovenste segment per-
manent.
Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test voor de rechter bochtverlichting
herhaald.
Als de test voor de rechter bochtverlichting afgesloten is, brandt het bovenste segment per-
manent.
Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test beëindigd en de bochtverlich-
ting uitgeschakeld.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 71
7.10.26 "DRL"
402433-14
Voorwaarden
Voertuig staat stil.
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "DRL" het matrixdisplay met een zwarte achtergrond
wordt weergegeven. Door nog een keer op de SETtoets te drukken wordt het dagrijlicht
in- of uitgeschakeld.
Dagrijlicht in- of uitschakelen.
Info
Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het dagrijlicht.
8 ERGONOMIE 72
8.1 Bestuurderszadel instellen
Voorwerk
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 111)
401678-10
Bestuurderszadel lager instellen:
Het bestuurderszadel met de uitsparingen
1
aan de brandstoftank vasthaken,
omlaag en tegelijkertijd naar voren schuiven.
401679-10
Bestuurderszadel hoger instellen:
Het bestuurderszadel met de uitsparingen
1
aan de brandstoftank vasthaken,
omhoog en tegelijkertijd naar voren schuiven.
Vervolgens controleren of het bestuurderszadel correct is gemonteerd.
Nawerk
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 112)
8 ERGONOMIE 73
8.2 Stuurstand
401666-11
De boringen op de stuuradapter zijn op een afstand
A
van het midden geplaatst.
Afstand boringen
A
3,5 mm
Het stuur kan in verschillende twee standen worden gemonteerd. Daardoor kan het stuur in
de voor de bestuurder meest aangename stand worden gezet.
8.3 Stuurstand instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen gerepareerd stuur vormt een veiligheidsrisico.
Als het stuur werd verbogen of uitgelijnd, treedt materiaalmoeheid op. Hierdoor kan het stuur breken.
Vervang het stuur, als het stuur is verbogen of beschadigd.
8 ERGONOMIE 74
308080-01
Schroeven
1
verwijderen. Stuurplaten verwijderen. Stuur verwijderen en opzij leggen.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging beschermen.
Kabels en leidingen niet knikken.
Schroeven
2
verwijderen. Stuuradapters verwijderen.
Stuuradapters in de gewenste stand zetten. Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuuradapter M10 40 Nm Loctite
®
243™
Info
Stuuradapters links en rechts gelijkmatig positioneren.
M00863-10
Stuur positioneren.
Info
Erop letten dat de kabels en leidingen correct worden gelegd.
Stuurplaten positioneren. Schroeven
1
monteren en gelijkmatig vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuurklemmen M8 20 Nm
De markeringen
A
op de stuurschaal bevinden zich in het midden tussen de
stuurplaten.
De markeringen
B
wijzen naar achteren.
Info
Op gelijkmatige spleetmaten letten.
8 ERGONOMIE 75
8.4 Windscherm instellen
M00820-10
De spanhendel
1
in de richting van de pijl trekken.
Het windscherm is ontgrendeld.
M00821-10
Om het windscherm in de gewenste stand te zetten, het handwiel
2
draaien.
8 ERGONOMIE 76
M00820-11
De spanhendel
1
in de richting van de pijl duwen.
Het windscherm is vergrendeld.
8.5 Positie windschermbevestiging instellen
Info
Om het windscherm hoger of lager in te stellen kunnen de windschermbevestigingen in twee standen worden gemonteerd.
Voorwerk
Windscherm demonteren. ( pag. 147)
S00742-10
Hoofdwerk
Schroeven
1
verwijderen.
Windschermbevestigingen
2
verwijderen.
8 ERGONOMIE 77
S00741-10
Windschermbevestigingen op gewenste positie
A
of
B
instellen.
Info
Aan de achterkant van de windschermbevestigingen is de zijde vermeld.
S00742-11
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
Nawerk
Windscherm monteren. ( pag. 147)
8 ERGONOMIE 78
8.6 Uitgangspositie koppelingshendel instellen
M00809-11
Uitgangspositie van de koppelingshendel met de stelschroef
1
aan de grootte van de
hand aanpassen.
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid komt de koppelingshendel
verder van het stuur af te staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid komt de koppelingshendel
dichter bij het stuur te staan.
Het instelbereik is beperkt.
De stelschroef alleen met de hand draaien en geen geweld gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
8.7 Uitgangspositie remhendel instellen
M00810-11
Uitgangspositie van de remhendel met het stelwiel
1
aan de grootte van de hand aan-
passen.
Info
Remhendel naar voren duwen en stelwiel draaien.
Niet instellen tijdens het rijden.
8 ERGONOMIE 79
8.8 Bestuurdersvoetsteunen
M00822-10
De bestuurdersvoetsteunen kunnen in twee standen worden gemonteerd.
Mogelijke toestanden
Bestuurdersvoetsteunen laag
A
Bestuurdersvoetsteunen hoog
B
8.9 Voetsteunen instellen
Info
De werkstappen aan de voetsteunhouders zijn links en rechts gelijk.
M00823-10
Schroef
1
verwijderen.
Rempedaal zwenkt tot de aanslag naar boven.
8 ERGONOMIE 80
M00824-10
Splitpen
2
met ring
3
verwijderen.
Pen
4
voorzichtig van de bestuurdersvoetsteun verwijderen.
Info
De veer staat onder hoge spanning en kan bij het verwijderen van de pen eruit
springen.
Bestuurdersvoetsteun met veer
5
eraf halen.
M00826-10
Schroeven
6
verwijderen.
M00827-01
Voetsteunhouder op de gewenste stand instellen.
8 ERGONOMIE 81
M00826-10
Schroeven
6
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef voetsteunhouder
voor
M8 25 Nm Loctite
®
243™
M00825-10
Bestuurdersvoetsteun met veer
5
en bout
4
monteren.
Tang voor voetsteunveer (58429083000)
Ring
3
en splitpen
2
monteren.
M00823-10
Rempedaal positioneren.
Schroef
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kogelscharnier
drukstang op rempedaal-
cilinder
M6 10 Nm Loctite
®
243™
8 ERGONOMIE 82
8.10 Uitgangspositie versnellingshendel controleren
Info
De versnellingshendel mag bij het rijden in de uitgangspositie niet tegen de laars liggen.
Als de versnellingshendel steeds tegen de laars ligt, wordt de versnelling teveel belast.
00
0
AA
400692-10
In de rijpositie op het voertuig gaan zitten en de afstand
A
meten tussen de boven-
kant van de laars en versnellingshendel.
Afstand versnellingshendel tot bovenkant
laars
10… 20 mm
» Als de afstand niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt:
Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen. ( pag. 82)
8.11 Uitgangspositie versnellingshendel instellen
402299-12
Schroef
1
met ringen verwijderen en versnellingshendel
2
eraf halen.
8 ERGONOMIE 83
0
0
AA
402300-10
Vertanding
A
van versnellingshendel en schakelas reinigen.
Versnellingshendel in de gewenste positie op de schakelas steken en de tanden laten
grijpen.
Info
Het instelbereik is beperkt.
De versnellingshendel mag bij het schakelen de voertuigcomponenten niet
raken.
Schroef
1
met ringen monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef versnellingshendel M6 18 Nm Loctite
®
243™
8.12 Uitgangspositie rempedaal instellen
M00828-10
Veer
1
losmaken.
Moer
2
losdraaien.
Schroef
3
verwijderen.
Voor de individuele aanpassing van de uitgangspositie van het rempedaal kogelschar-
nier
4
draaien.
Info
Het instelbereik is beperkt.
Minimaal 5 schroefgangen moeten in het kogelscharnier ingeschroefd zijn.
Kogelscharnier
4
tegenhouden en moer
2
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige moeren chassis M6 10 Nm
8 ERGONOMIE 84
Schroef
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kogelscharnier
drukstang op rempedaal-
cilinder
M6 10 Nm Loctite
®
243™
Veer
1
vasthaken.
9 INBEDRIJFNAME 85
9.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en jas met bescher-
ming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
9 INBEDRIJFNAME 86
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee, dat andere mensen last kunnen hebben van overmatig lawaai.
Verzeker u ervan dat de afleveringsinspectie is uitgevoerd door een geautoriseerde KTM-garage.
U ontvangt het leveringsdocument en het service- en garantieboekje bij de overdracht van het voertuig.
Voordat u voor het eerst gaat rijden moet u de volledige bedieningshandleiding goed doorlezen.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
Stel de motorfiets op de in het hoofdstuk Ergonomie beschreven wijze in op uw behoeften.
Oefen voordat u een lange rit gaat maken eerst op een geschikt terrein, zodat u gewend raakt aan het besturen van de motorfiets. Pro-
beer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden en staand te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets krijgt.
Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat de voeten op de voetsteunen rusten.
Motor inrijden.
9.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 6.500 1/min
Na de eerste: 1.000 km 10.250 1/min
9 INBEDRIJFNAME 87
Vol gas geven vermijden!
Info
Als het maximale motortoerental voor de eerste servicebeurt wordt overschreden, gaat het schakellicht knipperen.
9.3 Voertuig beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met
beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde montage van de koffer of de tanktas heeft invloed op het rijgedrag.
De koffer en tanktas volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag bij hoge snelheid.
De snelheid aanpassen aan de extra belasting. Rijd langzamer als uw motorfiets is beladen met koffers of andere bagage.
Maximumsnelheid met bagage 150 km/h
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor overbelasting raakt het koffersysteeem beschadigd.
Bij het monteren van een koffer altijd de fabrikantgegevens betreffende de maximale last in acht nemen.
9 INBEDRIJFNAME 88
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage beperkt de zichtbaarheid.
Als het achterlicht is afgedekt bent u, vooral als het donker is, slechter zichtbaar voor andere verkeerdeelnemers.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoge belading verandert het rijgedrag en verlengt de remweg.
De snelheid aan eventuele extra belading aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor brandEen heet uitlaatsysteem kan de bagage doen verbranden.
De bagage zo bevestigen, dat deze niet aan het hete uitlaatsysteem kan verbranden of schroeien.
Als u bagage meeneemt moet deze veilig worden vastgezet, zo veel mogelijk in het midden van het voertuig en het gewicht moet gelijk-
matig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Rekening houden met het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximale asbelasting.
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 462 kg
Maximaal toegestane asbelasting voor 175 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 300 kg
10 RIJ-INSTRUCTIES 89
10.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname
Info
Voordat u gaat rijden controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gereden.
Bij het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 215)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 155)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 158)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 157)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 161)
Controleren of het remsysteem goed werkt.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 209)
Vervuiling van de ketting controleren. ( pag. 115)
Kettingspanning controleren. ( pag. 117)
Bandentoestand controleren. ( pag. 174)
Bandenspanning controleren. ( pag. 176)
Spaakspanning controleren. ( pag. 176)
Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en soepel bewegen.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Vlottend gelagerd koffersysteem (optioneel) op vrije beweging controleren.
Controleren of de bagage correct is bevestigd.
Instelling achteruitkijkspiegel controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
10 RIJ-INSTRUCTIES 90
10.2 Starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbrekende accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Aanwijzing
MotorschadeHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Rij de motor altijd met een laag toerental warm.
M00830-01
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON draaien.
Na het inschakelen van het contact is gedurende ongeveer 2 seconden het geluid
van de werkende brandstofpomp te horen. Tegelijkertijd wordt de functiecontrole
van het gecombineerde instrument uitgevoerd.
Het ABS-lampje gaat branden en gaat weer uit als het voertuig gaat rijden.
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Het groene controlelampje stationair brandt.
10 RIJ-INSTRUCTIES 91
M00829-01
E-starterknop indrukken.
Info
E-starterknop pas indrukken als de functiecontrole van het gecombineerde
instrument is afgerond.
Tijdens het starten GEEN gas geven. Als er tijdens het starten wordt gasgegeven,
wordt geen brandstof ingespoten door het motormanagement en de motor slaat
dan niet aan.
Maximaal 5 seconden de e-starterknop indrukken. Ten minste 5 seconden
wachten tot de volgende startpoging.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstartsysteem. De motor
kan alleen worden gestart, als de versnelling in vrij is geschakeld of als bij
geschakelde versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als u met uitgeklapte
zijstandaard naar een versnelling schakelt en de koppelingshendel loslaat blijft
de motor stilstaan.
Motorfiets van de middenstandaard resp. zijstandaard nemen.
10.3 Optrekken
Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling zetten, koppelingshendel langzaam vrijgeven en tegelijkertijd voorzichtig gas geven.
10 RIJ-INSTRUCTIES 92
10.4 Starten met HHC (Optie: Hill Hold Control)
402422-01
De HHC is een optionele extra functie van het remsysteem.
De HHC voorkomt dat de motorfiets op hellingen het per ongeluk achterkant rolt.
De HHC herkent wanneer op een helling wordt gestopt en activeert de achterwielrem.
Na het loslaten van de remhendel blijft de remkracht maximaal 5 seconden behouden,
zolang de motorfiets niet vooruit beweegt.
Bij het starten zet de HHC de achterwielrem automatisch los.
Info
Als HHC actief is, knippert het TClampje
Ook als de motor uit staat, kan de HHC actief zijn bij ingeschakeld contact.
Om achteruit te rollen bij actieve HHC, 5 seconden wachten, ´in neutraal schakelen
en contact uitschakelen.
Als de HHC na 5 seconden geen start herkent, wordt de remkracht automatisch zacht ver-
laagd.
Als de remhendel bediend wordt, wordt de HHC weer gereactiveerd.
10.5 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motorfiets verliezen.
Abrupte lastverplaatsing en hard remmen vermijden.
De snelheid aan de gewijzigde rijwegsituatie aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert het achterwiel en overbelast de motor.
Schakel bij een hoog toerental niet terug naar een lagere versnelling.
10 RIJ-INSTRUCTIES 93
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde contactsleutelstand zorgt voor storingen.
De contactsleutelstand tijdens het rijden niet veranderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet uitvoeren van instellingen aan het voertuig leidt af van het verkeer.
Instelwerkzaamheden aan een stilstaand voertuig uitvoeren.
Waarschuwing
Gevaar voor letselDoor verkeerd gedrag kan de bijrijder van de motorfiets vallen.
Ervoor zorgen dat de bijrijder correct op de buddyseat zit, de voeten op de voetsteunen van de bijrijder zet en zich aan de
bestuurder of grepen vasthoudt.
Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd voor bijrijders in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRiskant rijgedrag vormt een groot risico.
Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenKoude banden hebben minder grip.
De eerste kilometers rustig en voorzichtig rijden, tot de banden op temperatuur zijn.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
10 RIJ-INSTRUCTIES 94
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met
beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor een val kan het voertuig sterker beschadigd raken dan eerst het geval lijkt.
Het voertuig na een val op dezelfde wijze als voor ingebruikname controleren.
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringt stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig nooit zonder luchtfilter.
Aanwijzing
MotorschadeBij oververhitting raakt de motor beschadigd.
Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de motor uit wanneer de waarschuwing voor de koelmiddeltemperatuur ver-
schijnt.
Laat de motor en het koelsysteem afkoelen.
Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld koelsysteem.
10 RIJ-INSTRUCTIES 95
Info
Als u tijdens het rijden ongewone geluiden hoort, moet u meteen stoppen, de motor uitzetten en contact opnemen met een geauto-
riseerde KTM-garage.
402299-11
Als de verhoudingen het toestaan (helling, rijsituatie e.d.) kunt u naar hogere versnellin-
gen schakelen.
Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar volgende versnelling scha-
kelen, koppelingshendel vrijgeven en gas geven.
Info
De posities van de 6 voorwaartse versnellingen zijn weergegeven op de afbeel-
ding. De vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling. De 1e versnel-
ling is de start- of bergversnelling.
Nadat met een volledig opengedraaide gashendel de maximale snelheid is bereikt, moet
u deze op ¾ gas terugdraaien. Pas uw snelheid aan de weggesteldheid en weersituatie
aan.De snelheid verlaagt nauwelijks, maar er wordt aanmerkelijk minder brandstof ver-
bruikt.
Slechts zo veel gasgeven als de rijbaan en de weersomstandigheden toestaan. Vooral in
bochten mag niet geschakeld en slechts voorzichtig gasgegeven worden.
Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afremmen en tegelijkertijd gas
terugnemen.
Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schakelen, koppelingshendel
langzaam vrijgeven en gas geven of nog een keer schakelen.
Als de motor bijvoorbeeld afslaat bij een kruising hoeft u alleen de koppelingshendel te
trekken en de e-starterknop in te drukken. De versnelling hoeft niet stationair te worden
geschakeld.
Zet de motor uit als het voertuig langere tijd stationair draait of stilstaat.
10 RIJ-INSTRUCTIES 96
Als tijdens het rijden het waarschuwingslampje voor oliedruk begint te branden moet
u meteen stoppen en de motor afzetten. Contact opnemen met geautoriseerde KTM-
garage.
Als tijdens het rijden het motorwaarschuwingslampje gaat branden, moet u meteen
stoppen, de motor afzetten en contact opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
Info
Via het knipperritme kan een tweecijferig getal ontcijferd worden. Dit wordt de
knippercode genoemd. De knippercode geeft aan, welke component een storing
heeft.
Als tijdens het rijden het waarschuwingslampje algemeen gaat branden, geeft het
matrixdisplay gedurende 10 seconden een melding weer.
Info
Bijzonder belangrijke meldingen worden in het menu "Warning" opgeslagen.
Als het pictogram glad wegdek op het gecombineerde instrument verschijnt, is een
glad wegdek mogelijk. De snelheid aanpassen aan de gewijzigde rijwegsituatie.
10.6 MSR (Optie: Motorslipregeling)
402423-01
De MSR is een optionele functie van de motorregeling.
Als de motorremwerking te hoog wordt, verhindert de MSR, dat het achterwiel tijdens het
rechtuit rijden wordt geblokkeerd of bij schuine stand wegglijdt.
Om slip aan het achterwiel te voorkomen, opent de MSR de regelkleppen slechts zover als
absoluut noodzakelijk is.
De MSR wordt ingezet op oppervlakken waar de wrijvingswaarde te laag is om de
Anti-Hopping-koppeling te openen.
Om de rijveiligheid verder te verhogen, is de MSR afhankelijk van de schuine stand.
10 RIJ-INSTRUCTIES 97
Info
Bij uitgeschakeld ABS of actieve Drive Mode Offroad ( pag. 213) is de MSR niet
actief.
10.7 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen poreus drukpunt van voor- en/of achterwielrem vermindert de remwerking.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoger totaal gewicht verlengt de remweg.
Hou rekening met een langere remweg, als u met een bijrijder of met bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStrooizout op de straat belemmert het remsysteem.
Meerdere keren voorzichtig remmen om strooizout van de remplaketten en remschijven te verwijderen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 98
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenABS kan de remweg in bepaalde situaties verlengen.
Pas de remwijze aan de rijsituatie en rijwegsituatie aan.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor te sterk afremmen blokkeren de wielen.
De werking van het ABS kan alleen worden gegarandeerd, indien ABS is ingeschakeld.
ABS ingeschakeld laten om de beschermende functie te gebruiken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRijhulpvoorzieningen kunnen ongevallen alleen binnen de fysieke grenzen verhinderen.
Extreme rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt, wisselende straatoppervlakken, steile hellingen of hard remmen zonder
ontkoppelen kunnen niet altijd worden gecompenseerd.
Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw rijvaardigheden aan.
Voor het remmen gas terugnemen en tegelijkertijd remmen met de voorwiel- en achterwielrem.
Info
Met ABS kunt u zowel bij een volledige afremming als bij een slecht contact met de ondergrond op zandige, natte of gladde
ondergrond de volledige remkracht gebruiken, zonder het risico te lopen dat de wielen blokkeren.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet achterwiel kan door de motorremwerking blokkeren.
Trek aan de koppelingshendel wanneer u vol remt, een noodstop maakt of wanneer u op gladde ondergrond afremt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSchuine stand of zijdelings afhellende ondergrond vermindert de maximaal mogelijke vertraging.
Beëindig het remmen indien mogelijk voordat u een bocht inrijdt.
10 RIJ-INSTRUCTIES 99
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Schakel daarbij afhankelijk van de snelheid naar een lagere versnel-
ling.
Gebruik bij langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor. Schakel daarvoor een of twee versnellingen terug en hierbij de motor
niet op een te hoog toerental laten draaien. Zo hoeft u veel minder te remmen en raken de remmen niet oververhit.
10.8 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor letselOnbevoegd handelende personen vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Laat het voertuig nooit zonder opzicht achter, als de motor loopt.
Beveilig het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Blokkeer het stuur en verwijder de contactsleutel als u het voertuig onbeheerd achterlaat.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voertuigcomponenten zijn
afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Aanwijzing
MateriaalschadeEen onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
10 RIJ-INSTRUCTIES 100
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
Aanwijzing
Schade aan materiaalBeschadiging en vernietiging van componenten door overmatige belasting.
De middenstandaard is enkel ontworpen voor het gewicht van de motorfiets en de bagage. Ga niet op de motorfiets zitten wanneer deze
op de middenstandaard staat. De middenstandaard of het frame kan daardoor beschadigen en de motorfiets omvallen.
Trek de motorfiets aan de greep omhoog op de middenstandaard.
Motorfiets afremmen.
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF draaien.
Info
Als de motor met de noodstopschakelaar is uitgeschakeld en op het contactslot de ontsteking ingeschakeld blijft, wordt de
stroomvoeding van de meeste stroomverbruikers niet onderbroken. Daardoor wordt de accu ontladen. De motor dus altijd met
het contactslot uitzetten, de noodstopschakelaar is uitsluitend bestemd voor noodsituaties.
Motorfiets parkeren op vaste ondergrond.
Alternatief 1
Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Alternatief 2
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 110)
Het stuur blokkeren. Daarvoor het stuur naar links draaien, de zwarte contactsleutel in de stand OFF indrukken en in de
stand LOCK draaien. Om het vergrendelen in de stuurblokkering gemakkelijker te maken, het stuur iets heen en weer bewegen.
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
10 RIJ-INSTRUCTIES 101
10.9 Transport
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
401475-01
Motor uitzetten.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigingsmiddelen beveiligen tegen
omvallen en wegrollen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 102
10.10 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in de ogen zijn
gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor een slechte brandstofkwaliteit vervuilt het brandstoffilter.
In sommige landen en regio's is de beschikbare brandstofkwaliteit en -reinheid eventueel onvoldoende. Dit leidt tot problemen in het
brandstofsysteem.
Tank uitsluitend schone brandstof die aan de aangegeven norm voldoet. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
10 RIJ-INSTRUCTIES 103
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
M00798-10
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 39)
Brandstoftank tot maximaal aan de onderkant
A
van de vulopening met brandstof vul-
len.
Brandstoftankvo-
lume totaal ca.
30 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 245)
Tankdop sluiten. ( pag. 41)
11 SERVICESCHEMA 104
11.1 Extra informatie
Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de verplichte werkzaamheden resp. de aanbevolen werkzaamheden, moet een
extra opdracht worden verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht.
Afhankelijk van de lokale gebruiksomstandigheden kunnen in uw land afwijkende service-intervallen gelden.
11.2 Verplichte werkzaamheden
om de twee jaar
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Foutgeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 216)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 157)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 161)
Remschijven controleren. ( pag. 154)
Remkabels controleren op beschadiging en dichtheid.
Remvloeistof van de voorwielrem verversen.
Remvloeistof van de achterwielrem verversen.
Vloeistof van de hydraulische koppeling verversen.
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 155)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 158)
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling controleren/corrigeren. ( pag. 123)
11 SERVICESCHEMA 105
om de twee jaar
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Schokdemper en voorvork controleren op lekkages. Service afhankelijk van behoefte en gebruiksdoel uitvoe-
ren.
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ( pag. 142)
Balhoofdlagerspeling controleren. ( pag. 124)
Bandentoestand controleren. ( pag. 174)
Bandenspanning controleren. ( pag. 176)
Spaken bijdraaien.
Spaakspanning controleren. ( pag. 176)
Velgslag controleren.
Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren. ( pag. 120)
Kettingspanning controleren. ( pag. 117)
Bougies vervangen (luchtfilter gedemonteerd).
Klepspeling controleren (luchtfilter en bougies gedemonteerd).
SLS-membranen vervangen.
Kabels controleren op beschadiging en legging zonder knikken. (brandstoftank gedemonteerd)
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 209)
Luchtfilter vervangen, luchtfilterbak reinigen.
Brandstofdruk controleren.
CO-afstelling met KTM-diagnosetool controleren.
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 198)
11 SERVICESCHEMA 106
om de twee jaar
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Werking van de radiateurventilator controleren.
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken.
Foutgeheugen na proefrit uitlezen met KTM-diagnosetool.
Serviceweergave met KTM-diagnosetool resetten.
Service op KTM Dealer.net invoeren en noteren in het service- en garantieboekje.
Eenmalig interval
Periodiek interval
11.3 Aanbevolen werkzaamheden
om de vier jaren
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Frame controleren.
Achterbrug controleren.
Olievernevelaars voor koppelingsmering controleren/reinigen.
Achterbruglagers op speling controleren.
Wiellagers op speling controleren.
11 SERVICESCHEMA 107
om de vier jaren
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 15.000 km
na 1.000 km
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, ketting, ...) smeren en controleren of ze gemakkelijk
bewegen.
Aftapslangen legen.
Alle slangen (bijv. brandstof, radiateur, ontluchting, aftapslangen, ...) en manchetten controleren op
scheuren, dichtheid en correcte legging.
Controleren of de schroeven en moeren goed vastzitten.
Antivries controleren.
Koelmiddel verversen.
Eenmalig interval
Periodiek interval
12 CHASSIS AFSTELLEN 108
12.1 Voorvork/schokdemper
Met het semi-actieve chassis WP Semiactive Suspension kan het chassis zonder gereedschap, individueel worden afgesteld.
De elektronische chassisbasisinstelling WP Semiactive Suspension regels het de van het chassis permanent, rekening houdend met diverse
sensorgegevens.
Daarbij worden de elektrische dempingsventielen aangepast aan de actuele rijsituatie en de toestand van de ondergrond en de instellingen
die de bestuurder heeft ingesteld in de menu's "Load" en "Damping".
Chassis altijd aanpassen aan de rijstijl en de extra belading.
In het menu "Load" kan het chassis worden afgesteld op de beladingssituatie.
In het menu "Damping" kan het dempingsgedrag van het chassis worden ingesteld.
12.2 "Load"
401833-01
In het menu "Load" kunnen afstellingen verschillende beladingstoestanden voor het voer-
tuig worden gekozen. U kunt kiezen uit rijden zonder bijrijder, rijden zonder bijrijder met
bagage, rijden met bijrijder en rijden met bijrijder en bagage.
De als laatste gekozen beladingstoestand wordt rechts op het segmentendisplay weergege-
ven.
Info
De instelling kan door de motorfiets worden overgenomen als de motorfiets stilstaat
en de motor draait.
Het pictogram van de laatste beladingstoestand knippert totdat de nieuwe instelling
is overgenomen.
12 CHASSIS AFSTELLEN 109
12.3 "Damping"
L02905-01
Mogelijke toestanden
SPORT Strakke afstelling van de veerelementen met zeer directe respons van chassis
STREET Normale afstelling van de veerelementen met directe respons van chassis
COMFORT Zacht afstelling van de veerelementen met goede respons van chassis
OFFROAD Afstelling van de veerelementen voor gebruik op eenvoudig terrein (onver-
harde wegen)
In het menu "Damping" kunnen verschillende afstellingen voor de demping van de veerele-
menten worden gekozen. Beschikbaar zijn "SPORT", "STREET", "COMFORT" en "OFFROAD".
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 110
13.1 Voertuig op middenstandaard zetten
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Aanwijzing
Schade aan materiaalBeschadiging en vernietiging van componenten door overmatige belasting.
De middenstandaard is enkel ontworpen voor het gewicht van de motorfiets en de bagage. Ga niet op de motorfiets zitten wanneer deze
op de middenstandaard staat. De middenstandaard of het frame kan daardoor beschadigen en de motorfiets omvallen.
Trek de motorfiets aan de greep omhoog op de middenstandaard.
402032-10
Links naast het voertuig gaan staan.
Het stuur met de linkerhand vasthouden en met de rechtervoet de middenstandaard op
de grond duwen.
De zwenkarm
1
van de middenstandaard met het volledige lichaamsgewicht belasten
en tegelijkertijd het voertuig aan de linker greep omhoog trekken.
De middenstandaard is helemaal uitgeklapt.
13.2 Voertuig van middenstandaard nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 111
402033-10
Controleren of het stuur ontgrendeld is.
Met beide handen op het stuur het voertuig naar voren bewegen.
Terwijl het voertuig van de middenstandaard kantelt, de voorwielrem bedienen om te
voorkomen dat het voertuig wegrolt.
Controleren of de middenstandaard
1
tot de aanslag naar boven geklapt is.
13.3 Bijrijderzadel verwijderen
S01556-10
De contactsleutel in het zadelslot
1
steken en met de klok mee draaien.
Bijrijderzadel voor optillen, richting de brandstoftank trekken en naar boven toe verwij-
deren.
Info
Op de zadelverwarmingskabel letten.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 112
S01557-10
Stekkerverbinding
2
loskoppelen.
De contactsleutel eruit trekken.
13.4 Bijrijderzadel monteren
S01557-11
Stekkerverbinding
1
verbinden.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 113
401680-11
De haak aan het bijrijderzadel in de beugel aan de framearm haken.
Info
Erop letten dat de zadelverwarmingskabel goed gelegd wordt.
Bijrijderzadel vooraan neerlaten en naar tegelijkertijd achteren schuiven.
Vergrendelbout
2
in het slothuis positioneren en het bijrijderzadel voor omlaag duwen,
totdat u hoort dat de vergrendelbout vergrendelt.
Controleren of het bijrijderzadel correct is gemonteerd.
13.5 Bestuurderszadel verwijderen
Voorwerk
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 111)
0
0
AA
M00856-10
Hoofdwerk
Bestuurderszadel achter optillen en in het deel
A
losmaken.
Info
Op de zadelverwarmingskabel letten.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 114
S01558-10
Stekkerverbinding
1
loskoppelen.
13.6 Bestuurderszadel monteren
S01558-10
Hoofdwerk
Stekkerverbinding
1
verbinden.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 115
401704-10
Uitsparingen in de bestuurderszadel aan de brandstoftank op de gewenste
zadelstand
A
of
B
vasthaken, tegelijkertijd bestuurderszadel naar voren schuiven en
achter neerlaten.
Info
Erop letten dat de zadelverwarmingskabel goed gelegd wordt.
Vervolgens controleren of het bestuurderszadel correct is gemonteerd.
Nawerk
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 112)
13.7 Kettingvervuiling controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 116)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 116
13.8 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Verwijder smeermiddel met een geschikt reinigingsmiddel van de banden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 110)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 117
400725-01
Hoofdwerk
Ketting regelmatig reinigen.
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 248)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray onroad ( pag. 248)
Nawerk
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 110)
13.9 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede transmissie- en achter-
wiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert het achterwiel
of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 110)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 118
401664-10
Hoofdwerk
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
In het bereik vóór de kettinggeleiding de ketting omhoog duwen en de kettingspan-
ning
A
bepalen.
Info
Het bovenste deel van de ketting
B
moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
Kettingspanning 40… 45 mm
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 118)
Nawerk
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 110)
13.10 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede transmissie- en achter-
wiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert het achterwiel
of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 110)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 119
Kettingspanning controleren. ( pag. 117)
S00734-10
Hoofdwerk
Moer
1
losdraaien.
Moeren
2
losdraaien.
Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven
3
links en rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 40… 45 mm
Stelschroeven
3
links en rechts zo draaien, dat de markeringen aan de linker en
rechter kettingspanner
4
in dezelfde positie staan t.o.v. referentiemarkeringen
C
.
Zo is het achterwiel correct uitgelijnd.
Info
Het bovenste deel van de ketting moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de instelling op verschil-
lende plekken van de ketting worden gecontroleerd.
Moeren
2
vastdraaien.
Controleren of de kettingspanners
4
tegen de stelschroeven
3
liggen.
Moer
1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad inge-
vet
Info
De kettingspanners
4
kunnen 180° worden gedraaid.
Nawerk
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 110)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 120
13.11 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 110)
100132-10
Hoofdwerk
Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren op slijtage.
» Als kettingwiel of ketting-aandrijfwiel ingesleten zijn:
Aandrijfset vervangen.
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moeten altijd samen worden
vervangen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 121
00
0
401665-10
Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Aan het onderste deel van de ketting trekken met het aangegeven gewicht
A
.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting van de kettingslij-
tage
15 kg
De afstand
B
van 18 kettingschakels aan het bovenste deel van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, de meting daarom op verschillende plek-
ken van de ketting herhalen.
Maximale afstand
B
op het langste deel
van de ketting
272 mm
»
Als de afstand
B
groter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen.
Info
Als er een nieuwe ketting wordt gemonteerd, moeten ook het kettingwiel
en het ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten sneller op een oud en versleten kettingwiel en/of
ketting-aandrijfwiel.
De ketting heeft om veiligheidsredenen geen sluitschakel.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 122
S01559-10
Glijblok aan de uitsparing controleren op slijtage.
Info
In de nieuwe toestand van het glijblok zijn de klinknagels
1
tot de helft aan de
onderkant
C
van de uitsparingen zichtbaar.
» Als de klinknagels van de ketting niet meer aan de onderkant van de uitsparing te
zien zijn:
Glijblok vervangen.
Controleren of het glijblok vastzit.
» Als het glijblok loszit:
Schroeven van het glijblok vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef glijblok M5 5 Nm
401670-01
Kettinggeleiding controleren op slijtage.
» Als de kettinggeleiding is ingesleten:
Kettinggeleiding vervangen.
Controleren of de kettinggeleiding vastzit.
» Als de kettinggeleiding loszit:
Schroeven van de kettinggeleiding vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kettinggeleiding M6 5 Nm
Nawerk
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 110)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 123
13.12 Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren/corrigeren
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingplaten zijn versleten.
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en koppelingsleidingen
zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 124
S01560-10
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische koppeling in een horizon-
tale positie zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Deksel
2
met membraan
3
verwijderen.
Vloeistofpeil controleren.
Vloeistofpeil lager dan bovenkant van
reservoir
4 mm
» Als het vloeistofpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 247)
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
13.13 Balhoofdlagerspeling controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde speling van het balhoofdlager beïnvloedt het rijgedrag negatief en beschadigt componenten.
Corrigeer onjuiste speling van het balhoofdlager onmiddellijk. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Info
Als er gedurende langere tijd wordt gereden met speling in de balhoofdlagers, beschadigen de lagers en daardoor ook de lagerzittin-
gen in het frames.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 125
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 110)
400738-11
Hoofdwerk
Voertuig aan de achterkant belasten.
Het voorwiel heeft geen contact met de bodem.
Stuur in rechtuitstand zetten. Vorkpoten in rijrichting heen en weer bewegen.
Er mag geen speling in de balhoofdlager te voelen zijn.
» Als er speling voelbaar is:
Balhoofdlagerspeling instellen.
Stuur over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
Het stuur moet eenvoudig kunnen worden bewogen over het gehele stuurbereik. Er
mogen geen blokkeringen te voelen zijn.
» Als er blokkeringen voelbaar zijn:
Balhoofdlagerspeling instellen.
Balhoofdlager controleren en indien nodig vervangen.
Nawerk
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 110)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 126
13.14 Kroonplaat onder demonteren
M00557-10
Schroeven
1
verwijderen.
Kroonplaatafdekking
2
iets neerlaten.
M00558-10
De stekkers
3
van de claxon loskoppelen.
Temperatuursensor
4
losmaken.
Kroonplaat verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 127
13.15 Kroonplaat onder monteren
M00558-11
De stekkers
1
van de claxon koppelen.
Temperatuursensor
2
vasthaken.
M00557-11
Kroonplaat
3
positioneren.
Schroeven
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
13.16 Zijbekleding voor demonteren
Voorwerk
Valbeugel demonteren. ( pag. 149)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 128
M00751-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
S01561-10
Schroef
2
verwijderen.
M00752-10
Schroeven
3
verwijderen.
Zijbekleding
4
verwijderen.
Info
Op de kabel van de bochtverlichting letten.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 129
S01562-10
Stekker
5
loskoppelen.
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
13.17 Zijbekleding voor monteren
S01562-11
Hoofdwerk
Stekker
1
verbinden.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 130
M00753-10
Zijbekleding bij
A
onder tankafdekking positioneren.
De boringen
2
en
3
liggen boven elkaar.
M00754-10
Zijbekleding met het uitsteeksel
4
in de houder
5
vastzetten en aan de brandstof-
tank positioneren.
M00751-11
Schroef
6
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 131
S01561-11
Schroef
7
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
M00752-11
Schroeven
8
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
Nawerk
Valbeugel monteren. ( pag. 150)
13.18 Maskerspoiler demonteren
Voorwerk
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 111)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 113)
Valbeugel demonteren. ( pag. 149)
Zijbekleding voor demonteren. ( pag. 127)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 132
Tankafdekking demonteren. ( pag. 143)
M00858-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
M00859-10
Schroef
2
verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 133
M00857-10
Uitsteeksel
3
van de binnenbekleding losmaken.
M00860-01
Maskerspoiler naar de zijkant tot uit de bevestigingen trekken.
V00093-10
Uitsteeksel
4
naar boven toe uit de houder
5
verwijderen.
Info
Op de kabel van de richtingaanwijzer letten.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 134
M00765-10
Stekkerverbinding
6
loskoppelen.
Maskerspoiler met richtingaanwijzer verwijderen.
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
13.19 Maskerspoiler monteren
M00765-11
Hoofdwerk
Stekkerverbinding
1
verbinden.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 135
V00093-11
Uitsteeksel
2
in de houder
3
positioneren.
Info
Erop letten dat de kabel van de richtingaanwijzer correct wordt gelegd.
M00861-01
Maskerspoiler vanaf de zijkant in de bevestigingen duwen.
M00857-11
Uitsteeksel
4
in boring positioneren.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 136
M00859-11
Schroef
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef maskerspoiler M5x17 3,5 Nm
M00858-11
Schroef
6
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef maskerspoiler M5x17 3,5 Nm
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
Nawerk
Tankafdekking monteren. ( pag. 145)
Zijbekleding voor monteren. ( pag. 129)
Valbeugel monteren. ( pag. 150)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 114)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 112)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 137
13.20 Maskerspoiler losmaken
M00858-10
Schroef
1
verwijderen.
V00091-10
Schroef
2
verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 138
V00111-10
Voorste deel van de maskerspoiler zijdelings uit de opnames trekken.
V00112-10
Uitsteeksel
3
voorzichtig naar boven toe uit de houder
4
verwijderen.
Info
Op de kabel van de richtingaanwijzer letten.
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 139
13.21 Maskerspoiler positioneren
S01742-10
De beide achterste beugels
1
van de maskerspoiler in de voorgeschreven opnames
2
drukken.
Maskerspoiler omhoog drukken en uitsteeksel
3
in de houder
4
positioneren.
Info
Erop letten dat de kabel van de richtingaanwijzer correct wordt gelegd.
De maskerspoiler voorzichtig omhoog duwen om te voorkomen dat de component
breekt of dat het uitsteeksel
3
verbuigt.
De achterste beugels van de maskerspoiler moeten in de hiervoor bedoelde
opnames blijven.
V00111-11
Voorste deel van de maskerspoiler zijdelings in de opnames duwen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 140
V00091-11
Schroef
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef maskerspoiler M5x17 3,5 Nm
M00858-11
Schroef
6
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef maskerspoiler M5x17 3,5 Nm
Werkstappen aan de andere kant herhalen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 141
13.22 Spatbord voor demonteren
S01599-10
Houder
1
openen en remkabels losmaken.
Schroeven
2
verwijderen.
Spatbord naar voren verwijderen.
Info
Op de remkabels letten.
13.23 Spatbord voor monteren
S01599-11
Spatbord positioneren.
Info
Erop letten dat de remkabels correct worden gelegd.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef spatbord M5x12 3,5 Nm
Remkabels in houders
2
hangen en houders sluiten.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 142
13.24 Vuilschrapers vorkpoten reinigen
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 110)
Spatbord voor demonteren. ( pag. 141)
S01600-10
Hoofdwerk
Vuilschrapers
1
aan beide vorkpoten omlaag schuiven.
Info
De vuilschrapers schrapen stof en grof vuil van de vorkstangen af. In de loop van
de tijd kan er vuil achter te vuilschrapers terechtkomen. Als deze vervuiling niet
wordt verwijderd, kunnen de daarachter liggende oliekeerringen gaan lekken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Vuilschrapers en de binnenpoten aan beide vorkpoten reinigen en smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 249)
Vuilschrapers°
1
terugduwen in de montagepositie.
Overtollige olie verwijderen.
Nawerk
Spatbord voor monteren. ( pag. 141)
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 110)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 143
13.25 Tankafdekking demonteren
Voorwerk
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 111)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 113)
Valbeugel demonteren. ( pag. 149)
Zijbekleding voor demonteren. ( pag. 127)
M00757-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
Schroef
2
verwijderen.
M00756-10
Schroef
3
verwijderen.
Schroef
4
verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 144
M00755-11
Schroef
5
verwijderen.
M00758-01
Tankafdekking achter optillen voorzichtig naar voren toe verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 145
13.26 Tankafdekking monteren
S00719-10
Hoofdwerk
Tankafdekking positioneren.
Het uitsteeksel
1
grijpt onder de tank
2
.
Info
Op de afdichtlip en de ontluchtingsslangen letten.
M00755-10
Schroef
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 146
M00756-11
Schroef
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
Schroef
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M6 6 Nm
M00757-11
Schroef
6
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M6 6 Nm
Schroef
7
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
Nawerk
Zijbekleding voor monteren. ( pag. 129)
Valbeugel monteren. ( pag. 150)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 114)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 112)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 147
13.27 Windscherm demonteren
M00769-11
Schroeven
1
verwijderen en windscherm
2
eraf halen.
13.28 Windscherm monteren
M00769-10
Windscherm
1
positioneren.
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef windscherm M5 3,5 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 148
13.29 Motorbescherming demonteren
S01602-10
Schroeven
1
met bussen verwijderen en motorbescherming
2
verwijderen.
13.30 Motorbescherming monteren
S01602-11
Motorbescherming
1
positioneren, schroeven
2
met bussen monteren en
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef motorbescherming M6 10 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 149
13.31 Valbeugel demonteren
S01601-10
Schroef
1
verwijderen.
V00095-10
Schroeven
2
en klembruggen verwijderen.
Schroef
3
verwijderen.
Linker valbeugel verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 150
V00097-10
Schroeven
4
en klembruggen verwijderen.
Schroef
5
verwijderen.
Rechter valbeugel verwijderen.
13.32 Valbeugel monteren
V00098-10
Rechter valbeugel met framebescherming positioneren.
Brandstoftank-bevestigingsring is correct op brandstoftank gepositioneerd.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging beschermen.
Schroef
1
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Schroeven
2
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 151
V00096-10
Linker valbeugel met framebescherming positioneren.
Brandstoftank-bevestigingsring is correct op brandstoftank gepositioneerd.
Info
Componenten door afdekken tegen beschadiging beschermen.
Schroef
3
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Schroeven
4
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
S01601-11
Schroeven
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Valbeugels zijn gelijkmatig ten opzichte van elkaar uitgelijnd.
Alle schroeven van de valbeugel vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
14 REMSYSTEEM 152
14.1 Anti Blokkeer Systeem (ABS)
0
0
33
0
0
22
0
0
11
0
0
22
401662-01
De ABSunit
1
is onder het zadel gebouwd en bestaat uit de hydraulische unit, bestu-
ringsunit voor de remelektronica en de retourpomp. Er bevindt zich een wieltoerentalsen-
sor
2
aan het voor- en achterwiel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVeranderingen aan het voertuig beperken de functie van het
ABS.
Laat het achterwiel bij vastgehouden voorwielrem alleen doordraaien (burn out)
als ABS is uitgeschakeld en nooit op de openbare weg.
Breng geen wijzigingen aan de veerweg aan.
Gebruik bij het remsysteem uitsluitend door KTM vrijgegeven en aanbevolen
reserveonderdelen.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de
juiste snelheidsindex.
Neem de aangegeven bandenspanning in acht.
Servicewerkzaamheden en reparaties moeten vakkundig worden uitgevoerd. (De
geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Het ABS is een veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen bij het rechtuitrijden
zonder inwerking van zijwaartse krachten voorkomt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRijhulpvoorzieningen kunnen ongevallen alleen binnen de
fysieke grenzen verhinderen.
Extreme rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt, wisselende straatopper-
vlakken, steile hellingen of hard remmen zonder ontkoppelen kunnen niet altijd
worden gecompenseerd.
Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw rijvaardigheden aan.
14 REMSYSTEEM 153
Het ABS heeft twee modi, de ABSmode "Road" en de ABSmode "Offroad".
In de ABSmode "Road" remt het achterwiel mee als de voorwielrem wordt bediend. Het
ABS kan aan beide wielen regelen.
In de ABSmode "Offroad" remt de voorwielrem het voorwiel. De achterwielrem remt het ach-
terwiel. Aan de achterwiel vindt er geen ABS-regeling plaats. Het ABSlampje
3
knippert
langzaam om u aan de actieve ABSmode "Offroad" te herinneren.
Info
In de ABSmode "Offroad" kan het achterwiel blokkeren gevaar voor vallen.
Het ABS werkt met twee onafhankelijk van elkaar werkende remcircuits (voorwiel- en ach-
terwielrem). Als de besturingsunit voor de remelektronica de blokkeerneiging van het wiel
kent, begint het ABS door het regelen van de remdruk te werken. De regeling is merkbaar
aan een licht pulserende remhendel resp. licht pulserend rempedaal.
Het ABSlampje
3
moet na het inschakelen van de ontsteking gaan branden en uitgaan
wanneer het voertuig rijdt. Als het lampje na het optrekken niet uitgaat of tijdens het rijden
brandt, duidt dit op een fout in het ABS. Het ABS is dan niet meer actief en de wielen kun-
nen bij het remmen blokkeren. Het remsysteem zelf blijft gewoon werken, alleen de ABS-
regeling valt uit.
Het ABSlampje kan ook gaan branden, als in extreme rijsituaties het toerental van het
voor- of achterwiel sterk van elkaar afwijken, bijvoorbeeld bij een wheelie of als het ach-
terwiel doordraait. Daardoor wordt het ABS uitgeschakeld.
Om het ABS weer te activeren, moet het voertuig worden gestopt en de ontsteking uitge-
schakeld. Als u weer met het voertuig gaat rijden, wordt ook het ABS weer geactiveerd. Het
ABSlampje gaat uit als het voertuig rijdt.
MSC
De MSC is een extra functie naast het ABS die het blokkeren en wegglijden van de wielen
tijdens het remmen in schuine stand (bochten) kan voorkomen.
Door de 5Dsensor is de ABS-regeling nu afhankelijk van de hoek in lengte- en dwarsas.
De van de hoek in lengte- en dwarsas afhankelijke ABS-regeling verbetert de rijstabiliteit en
de remwerking in alle rijsituaties. Zo vermindert de MSC ook het opstelmoment bij krachtig
remmen in bochten. Daardoor wordt een ongewild omhoog komen vanuit de schuine stand
en een grotere bochtradius verhinderd. Door de extra elektronische regeling van de rem-
14 REMSYSTEEM 154
krachtverdeling tussen de beide wielen wordt de remkracht zo goed mogelijk verdeeld en
krijgt de motorfiets extra stabiliteit.
Info
De MSC is alleen in de ABS Mode "Road" actief.
14.2 Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remschijven verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remschijven onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
400618-10
Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken controleren op maat
A
.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in het bereik van het raak-
vlak
1
van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4 mm
achter 4,5 mm
» Als de dikte van de remschijven onder de voorgeschreven waarde ligt.
Remschijven van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
Remschijven voor en achter controleren op beschadiging, scheuren en vervorming.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijven van voorwielrem vervangen.
14 REMSYSTEEM 155
Remschijf van achterwielrem vervangen.
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
V00099-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistof-reservoir
1
controleren.
»
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering
A
is gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen. ( pag. 156)
14 REMSYSTEEM 156
14.4 Remvloeistof voorwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
14 REMSYSTEEM 157
Info
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels
zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Gebruik alleen schone remvloeistof uit een gesloten verpakking!
Voorwerk
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 157)
S01603-10
Hoofdwerk
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Dop
2
met membraan
3
verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering
A
vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 247)
Dop
2
met membraan
3
positioneren.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
14.5 Remplaketten voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
14 REMSYSTEEM 158
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hierdoor vermindert de remwer-
king aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
S01604-10
Controleren of alle remplaketten aan beide remklauwen de minimale plaketdikte
A
hebben.
Minimale plaketdikte 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Alle remplaketten aan beide remklauwen controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
14 REMSYSTEEM 159
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 110)
S01605-10
Hoofdwerk
Remvloeistofpeil van het remvloeistof-reservoir
1
controleren.
»
Als het vloeistofpeil de MIN-markering
A
heeft bereikt:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen. ( pag. 159)
14.7 Remvloeistof achterwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
14 REMSYSTEEM 160
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels
zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Gebruik alleen schone remvloeistof uit een gesloten verpakking!
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 110)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 161)
14 REMSYSTEEM 161
S01606-10
Hoofdwerk
Schroefdop
1
met membraan
2
verwijderen.
Remvloeistof tot de MAX-markering
A
vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 247)
Schroefdop
1
met en membraan
2
monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
14.8 Remplaketten achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hierdoor vermindert de remwer-
king aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
14 REMSYSTEEM 162
K00006-10
Controleren of de remplaketten de minimale plaketdikte
A
hebben.
Minimale plaketdikte
A
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren te herkennen zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
15 WIELEN, BANDEN 163
15.1 Binnenbandloos bandensysteem
310767-10
Bij dit voertuig wordt een binnenbandloos bandensysteem gebruikt, waarbij de conventio-
nele binnenband is vervangen door het binnenbandloze afdichtingsprofiel
1
.
De voordeel van een binnenbandloos systeem is dat er geen risico bestaat op een defecte
binnenband. Daarmee is ook het risico op een plotseling spanningsverlies sterk verminderd.
De massa's of de massatraagheidsmomenten zijn lager dan bij conventionele spaakwielen
met binnenband. Dat resulteert in een verbetering van de hanteerbaarheid en het comfort.
Het spaakwiel is door de stijve velgconstructie vrijwel onderhoudsvrij.
KTM adviseert het binnenbandloos afdichtingsprofiel onafhankelijk van de daadwerkelijke
slijtage uiterlijk echter na 5 jaar te vervangen.
15.2 Voorwiel demonteren
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 110)
15 WIELEN, BANDEN 164
M00834-10
Hoofdwerk
Voertuig aan de achterkant belasten.
Het voorwiel heeft geen contact met de bodem.
Schroef
1
verwijderen en wieltoerentalsensor
2
uit de boring trekken.
S01592-11
Schroeven
3
aan beide remklauwen verwijderen.
Remplaketten terugduwen op de remschijf door de remklauwen licht naar de zijkant te
kantelen.
Remklauwen voorzichtig naar achteren van de remschijven trekken en spanningsvrij
opzij hangen.
Info
Remhendel niet bedienen als de remklauwen verwijderd zijn.
M00836-10
Schroef
4
enkele slagen losdraaien.
Schroeven
5
losdraaien.
Op de schroef
4
drukken om de steekas uit de asopname te schuiven.
Schroef
4
verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijven niet worden beschadigd.
15 WIELEN, BANDEN 165
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de voorvork nemen.
Info
Remhendel niet bedienen als het voorwiel is gedemonteerd.
S01590-10
Afstandsbussen
6
verwijderen.
15.3 Voorwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
15 WIELEN, BANDEN 166
S01590-11
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellagers voor vervangen.
Keerringen
1
en loopvlak
A
van de afstandsbussen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 248)
S01590-12
De brede afstandsbus
2
in looprichting links plaatsen.
Info
Het ABSsensorwiel bevindt zich in de looprichting links.
De smalle afstandsbus
3
in looprichting rechts plaatsen.
15 WIELEN, BANDEN 167
S01591-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Schroef
4
en steekas
5
reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 248)
Voorwiel in voorvork tillen, positioneren en steekas erin zetten.
Info
Het ABSsensorwiel bevindt zich in de rijrichting links.
Pijl
B
geeft de looprichting van het voorwiel aan.
De positie van de looprichtingindicatie op de banden kan variëren.
Schroef
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm Schroefdraad inge-
vet
S01592-10
Remklauwen positioneren.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
Schroeven
6
aan beide remklauwen monteren, maar nog niet vastdraaien.
Remhendel meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
een drukpunt aanwezig is. Remhendel ingedrukt vastzetten.
Remklauwen worden uitgelijnd.
Schroeven
6
aan beide remklauwen vastdraaien.
15 WIELEN, BANDEN 168
Voorgeschreven waarde
Schroef remklauw voor M10 45 Nm Loctite
®
243™
Vastzetting remhendel verwijderen.
S01593-10
Wieltoerentalsensor
7
in boring positioneren.
Schroef
8
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 110)
S01594-10
Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig inveren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven
9
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
15.4 Achterwiel demonteren
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 110)
15 WIELEN, BANDEN 169
M00612-01
Hoofdwerk
Remklauw met de hand naar de remschijf duwen, om de remzuigers dicht te drukken.
M00848-10
Schroef
1
verwijderen en wieltoerentalsensor
2
uit de boring trekken.
M00849-10
Moer
3
verwijderen. Kettingspanner
4
verwijderen.
15 WIELEN, BANDEN 170
M00613-10
Steekas
5
slechts zo ver eruit trekken, dat het achterwiel naar voren kan worden
geschoven.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven. Ketting van kettingwiel nemen en ket-
tingkast
6
wegleggen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Het wiel altijd zo neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
Achterwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Achterwiel uit de achterbrug halen.
Info
Rempedaal niet intrappen als het achterwiel is gedemonteerd.
Afstandsbus
7
verwijderen.
15.5 Achterwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNa montage van het achterwiel remt de achterwielrem eerst niet.
Bedien de voetrem meerdere keren voor begin van de rit tot een vast drukpunt voelbaar is.
Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren. ( pag. 173)
15 WIELEN, BANDEN 171
S01639-10
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager achter vervangen.
Keerring
1
en loopvlak
A
van de afstandsbus reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 248)
Afstandsbus erin zetten.
Schroefdraad van de steekas en moer reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 248)
Demperpakkingen en kettingwieldrager in het achterwiel monteren.
Achterwiel in de achterbrug opheffen en de remschijf in de remklauw haken.
M00615-10
Steekas
2
monteren, maar niet tot de aanslag erin schuiven.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting op het kettingwiel leggen.
15 WIELEN, BANDEN 172
M00631-10
Steekas tot de aanslag erin schuiven, kettingspanner
4
en moer
5
monteren.
Info
Kettingspanners
3
en
4
in dezelfde stand monteren.
Controleren of de kettingspanners tegen de stelschroeven liggen.
Voorgeschreven waarde
De markeringen op de kettingspanners moeten links en rechts in dezelfde positie ten
opzichte van de referentiemarkeringen
B
staan. Zo is het achterwiel correct is uitge-
lijnd.
Moer
5
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad inge-
vet
M00848-11
Wieltoerentalsensor
6
in boring positioneren.
Schroef
7
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Rempedaal meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
er een drukpunt aanwezig is.
15 WIELEN, BANDEN 173
15.6 Demperpakkingen achterwielnaaf controleren
Info
De kracht van de motor wordt door het kettingwiel overgebracht via 6 demperpakkingen op het achterwiel. De demperpakkingen
slijten tijdens het gebruik. Als de demperpakkingen niet op tijd worden vervangen, beschadigen de kettingwieldrager en de achter-
wielnaaf.
Voorwerk
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 110)
Achterwiel demonteren. ( pag. 168)
M00838-10
Hoofdwerk
Achterwiel met het kettingwiel naar boven toe op een werkbank leggen en de steekas in
de naaf steken.
Kettingwielspeling
A
controleren.
Info
De speling wordt gemeten aan de buitenkant van het kettingwiel.
Speling schokdemperpakkingen achter-
wiel
5 mm
»
Als de speling
A
groter is dan de voorgeschreven waarde:
Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervangen.
Nawerk
Achterwiel monteren. ( pag. 170)
15 WIELEN, BANDEN 174
15.7 Bandentoestand controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAls een band tijdens de rit lek raakt, wordt het voertuig oncontroleerbaar.
Zorg ervoor dat beschadigde of versleten banden onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rem- en rijgedrag van het voertuig.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed.
15 WIELEN, BANDEN 175
400602-10
Voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden in
de band zijn gaan zitten en beschadigingen.
» Als er insnijdingen of beschadigingen zijn of als er voorwerpen tijdens het rijden in
de band zijn gaan zitten:
Banden vervangen.
Profieldiepte controleren.
Info
Neem de minimale profieldiepte volgens de nationale wetgeving in acht.
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden vervangen.
H01144-10
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het opschrift van de banden
en wordt met de laatste vier cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eer-
ste twee cijfers wijzen op de week van de productie en de laatste twee cijfers op
het productiejaar.
KTM adviseert uiterlijk na vijf jaar de banden te vervangen, onafhankelijk van de
daadwerkelijke slijtage.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden vervangen.
15 WIELEN, BANDEN 176
15.8 Bandenspanning controleren
Info
Een te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en maximale levensduur van de band.
400695-01
Ventieldopje verwijderen.
Bandenspanning controleren bij koude banden.
Bandenspanning solo / met bijrijder / volledige nuttige last
voor: Bij koude band 2,4 bar
achter: Bij koude band 2,9 bar
» Als de bandenspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Bandenspanning corrigeren.
Ventieldopje monteren.
15.9 Spaakspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerd gespannen spaken beïnvloeden het rijgedrag nadelig en leiden tot gevolgschade.
Als de spaken te vast zijn gespannen, barsten de spaken door overbelasting. Als de spaken te los zijn gespannen, ontstaat een zij-
of hoogteslag in het wiel. Hierdoor komen andere spaken ook los te zitten.
Controleer de spaakspanning regelmatig, in het bijzonder bij een nieuw voertuig. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
15 WIELEN, BANDEN 177
400694-01
Kort met het handvat van een schroevendraaier op elke spaak slaan.
Info
De toonfrequentie is afhankelijk van de spaaklengte en van de spaakdiameter.
Wanneer er verschillende toonfrequenties hoorbaar zijn bij spaken met gelijke
lengte en dikte, duidt dat op verschillende spaakspanningen.
De toon moet helder zijn.
» Wanneer de spaakspanning verschillend is:
Spaakspanning corrigeren.
16 ELEKTRONICA 178
16.1 dagrijlicht
M00839-01
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDagrijlicht is bij slecht zicht geen vervanging voor dimlicht.
Bij zeer slecht zicht door mist, sneeuw of regen kan de automatische omschakeling
tussen dagrijlicht en dimlicht slechts beperkt ter beschikking staan.
Steeds controleren of de juiste verlichting is geselecteerd.
Dagrijlicht voor het rijden of bij stilstand via het menu uitschakelen, zodat het
dimlicht permanent is ingeschakeld.
Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het dagrijlicht.
Het dagrijlicht/zijlicht is geïntegreerd in de hoofdkoplamp.
Het dagrijlicht (DRL) kan bij goede zichtverhoudingen worden ingeschakeld. Activeer het
dagrijlicht in het gecombineerde instrument. De helderheidssensor in het gecombineerde
instrument zorgt voor de besturing. Als er goede zichtverhoudingen zijn, wordt het dimlicht
uitgeschakeld en het dagrijlicht ingeschakeld. Deze brandt vier keer helderder dan het zij-
licht. Als het dagrijlicht uitgeschakeld is, neemt het de functie van zijlicht over.
16.2 Koplamp bochtverlichting
S01607-10
De koplampen bochtverlichting bevinden zich links en rechts van de zijbekleding.
Info
Om de bochtverlichting te activeren moet het dimlicht ingeschakeld en het dagrij-
licht uitgeschakeld zijn.
De koplampen bochtverlichting worden geactiveerd:
schuinestandsensor voor de
onderste leds
10°
16 ELEKTRONICA 179
schuinestandsensor voor de
middelste leds
20°
schuinestandsensor voor de
bovenste leds
30°
Snelheid 6 km/h
16.3 Accu demonteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de accu houden.
Accu’s uitsluitend in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in de ogen is
gekomen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbrekende accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 111)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 113)
16 ELEKTRONICA 180
S00737-10
Hoofdwerk
Vergrendeling
1
in pijlrichting trekken.
Afdekking
2
openklappen.
M00610-10
Minkabel
3
van de accu loskoppelen.
Pluskabel
4
van accu loskoppelen.
Accu met accumantel
5
uit accuvak halen.
16 ELEKTRONICA 181
16.4 Accu monteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de accu houden.
Accu’s uitsluitend in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in de ogen is
gekomen.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbrekende accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
M00610-11
Hoofdwerk
Accu in de accuhouder
1
positioneren.
Voorgeschreven waarde
De vlakke zijde van de accumantel moet tegenover de polen liggen.
Accu met accumantel in het accuvak positioneren.
Beide pluskabels
2
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
16 ELEKTRONICA 182
Beide minkabels
3
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
S00736-10
Afdekking
4
dichtklappen en iets naar onderen drukken.
Afdekking klikt hoorbaar vast.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 114)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 112)
Tijd en datum instellen.
16 ELEKTRONICA 183
16.5 Accu laden
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de accu houden.
Accu’s uitsluitend in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in de ogen is
gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuAccu's bevatten milieubelastende materialen.
Gooi de accu niet bij het huishoudelijk afval.
Geef de accu's af bij een verzamelpunt voor oude accu's.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
16 ELEKTRONICA 184
Info
Ook als de accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden is erg belangrijk voor de levensduur van de accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden ontsnapt er elektrolyt via de veiligheidskleppen. Daardoor verliest
de accu aan capaciteit.
Als de accu leeg is gestart moet hij meteen weer worden geladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treedt er diepteontlading en sulftatie op en dat kan leiden tot vernietiging van de accu.
De accu is onderhoudsvrij, dat betekent dat het zuurniveau niet hoeft te worden gecontroleerd.
Als de accu niet met een acculader van KTM wordt opgeladen, moet de accu voor het laden worden gedemonteerd. Anders kunnen
componenten worden beschadigd door overspanning. De accu laden volgens de gegevens op het accuhuis.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 111)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 113)
S00737-10
Hoofdwerk
Vergrendeling
1
in pijlrichting trekken.
Afdekking
2
openklappen.
16 ELEKTRONICA 185
M00797-10
Minkabel
3
van de accu loskoppelen om beschadiging van de boordelektronica te
voorkomen.
M00775-01
Acculader met accu verbinden. Acculader inschakelen.
Acculader (58429074000)
Info
Met deze acculader kunt u ook de rustspanning en het startvermogen van de
accu en dynamo testen. Bovendien kan met deze lader de accu niet worden
overladen.
Accu laden met maximaal 10% van de capaciteit, die op het accuhuis is aange-
geven.
Acculader na het laden uitschakelen en van de accu loskoppelen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden overschreden.
Accu regelmatig bijladen als de motor-
fiets niet wordt gebruikt
3 maanden
16 ELEKTRONICA 186
M00797-10
Beide minkabels
3
met accu verbinden.
Voorgeschreven waarde
Schroef accupool M6 4,5 Nm
S00736-10
Afdekking
4
dichtklappen en iets naar onderen drukken.
Afdekking klikt hoorbaar vast.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 114)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 112)
Tijd en datum instellen.
16 ELEKTRONICA 187
16.6 Hoofdzekering vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 111)
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 113)
S01608-10
Hoofdwerk
Schroeven
1
en
2
verwijderen.
Achterbekleding
3
iets optillen.
16 ELEKTRONICA 188
S01609-10
Beschermkappen
4
verwijderen.
S01610-10
Defecte hoofdzekering
5
verwijderen.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad
A
.
In het startrelais bevindt zich een reservezekering
6
.
Met de hoofdzekering worden alle stroomverbruikers van het voertuig gezekerd.
Nieuwe hoofdzekering plaatsen.
Zekering (58011109130) ( pag. 239)
Werking van de elektrische installatie controleren.
Beschermkappen monteren.
Tip
Nieuwe reservezekering in het startrelais plaatsen, zodat u er een bij u hebt als
het nodig is.
16 ELEKTRONICA 189
S01608-10
Achterbekleding
3
positioneren.
Hittebescherming is correct gepositioneerd.
Schroef
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef achterbekleding M5x12 3,5 Nm
Schroef
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef achterbekleding M5x17 3,5 Nm
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 114)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 112)
Tijd en datum instellen.
16.7 Zekeringen in zekeringenblok vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Info
Het zekeringenblok met de zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich onder het zadel.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 111)
16 ELEKTRONICA 190
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 113)
M00843-10
Hoofdwerk
Zekeringenblokdeksel
1
openen.
V00102-10
Zekeringen controleren.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad
A
.
Defecte zekering verwijderen.
Voorgeschreven waarde
Zekering res - 10 A - reservezekering
Zekering res - 15 A - reservezekering
Zekering 1 - 10 A - voedingsspanning besturingsunits en componenten
Zekering 2 - 10 A - contactdoos, nummerplaatverlichting, diagnosestekker, constant
plus voor extra apparaten (ACC1), met contact geschakeld plus voor extra apparaten
(ACC2)
Zekering 3 - 15 A - hydraulische ABSunit
Zekering 4 - 25 A - ABSretourpomp
Zekering 5 - 15 A - semi-actief chassis
16 ELEKTRONICA 191
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (58011109110) ( pag. 239)
Zekering (58011109115) ( pag. 239)
Zekering (58011109125) ( pag. 239)
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen, zodat u er een bij u
heeft als het nodig is.
De werking van de stroomverbruikers controleren.
Zekeringenblokdeksel sluiten.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 114)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 112)
16.8 Koplampkap met koplamp demonteren
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Windscherm demonteren. ( pag. 147)
Maskerspoiler losmaken. ( pag. 137)
16 ELEKTRONICA 192
M00768-12
Hoofdwerk
Schroeven
1
verwijderen.
De windschermbevestigingen
2
verwijderen.
S01611-10
Schroeven
3
verwijderen.
V00105-10
Schroeven
4
verwijderen.
Koplampkap naar voren zwenken.
16 ELEKTRONICA 193
M00748-10
Stekkerverbinding
5
loskoppelen.
Om de koplamp niet te beschadigen, de koplampkap op een zachte doek wegleggen.
16.9 Koplampkap met koplamp monteren
M00748-11
Hoofdwerk
Stekkerverbinding
1
van de koplamp verbinden.
Controleren of het licht werkt.
Koplampkap positioneren.
16 ELEKTRONICA 194
V00105-11
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef koplamp M6 5 Nm
S01611-10
Schroeven
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef koplamp M6 5 Nm
V00110-10
De windschermbevestigingen
4
positioneren.
Schroeven
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
16 ELEKTRONICA 195
Nawerk
Maskerspoiler positioneren. ( pag. 139)
Windscherm monteren. ( pag. 147)
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 198)
16.10 Dimlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector reduceert het reflecterend vermogen.
Vet op de lampbuisjes van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet de lampbuisjes voor de montage.
De lampbuisjes niet met de blote hand aanraken.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Windscherm demonteren. ( pag. 147)
Maskerspoiler losmaken. ( pag. 137)
Koplampkap met koplamp demonteren. ( pag. 191)
M00850-10
Hoofdwerk
Lamp van de koplamp
1
licht in de lampfitting duwen tot de aanslag tegen de klok in
draaien en eruit trekken.
Stekker
2
loskoppelen.
16 ELEKTRONICA 196
M00851-10
Stekker
2
op de nieuwe lamp van de koplamp aansluiten.
Dimlicht (H11 / sokkel PGJ19-2) ( pag. 239)
Lamp van de koplamp
1
in de lampfitting positioneren en tot de aanslag met de klok
mee draaien.
Lamp van koplamp vergrendeld in de lampfitting.
Nawerk
Koplampkap met koplamp monteren. ( pag. 193)
Maskerspoiler positioneren. ( pag. 139)
Windscherm monteren. ( pag. 147)
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 198)
16.11 Lamp groot licht vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector reduceert het reflecterend vermogen.
Vet op de lampbuisjes van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet de lampbuisjes voor de montage.
De lampbuisjes niet met de blote hand aanraken.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor afzetten.
Windscherm demonteren. ( pag. 147)
Maskerspoiler losmaken. ( pag. 137)
16 ELEKTRONICA 197
Koplampkap met koplamp demonteren. ( pag. 191)
M00853-10
Hoofdwerk
Lamp van de koplamp
1
licht in de lampfitting duwen tot de aanslag tegen de klok in
draaien en eruit trekken.
Stekker
2
loskoppelen.
M00852-10
Stekker
2
op de nieuwe lamp van de koplamp aansluiten.
Groot licht (H11 / sokkel PGJ19-2) ( pag. 239)
Lamp van de koplamp
1
in de lampfitting positioneren en tot de aanslag met de klok
mee draaien.
Lamp van koplamp vergrendeld in de lampfitting.
Nawerk
Koplampkap met koplamp monteren. ( pag. 193)
Maskerspoiler positioneren. ( pag. 139)
Windscherm monteren. ( pag. 147)
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 198)
16 ELEKTRONICA 198
16.12 Instelling lichtsysteem controleren
402424-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur zetten en ter hoogte van
het midden van de dimlichtlamp een markering aanbrengen.
Een tweede markering aanbrengen op een afstand
A
onder de eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand
A
5 cm
0
0
AA
0
0
BB 0
0
BB
402426-10
Nog twee markeringen op een afstand
B
links en rechts van de tweede markering aan-
brengen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
B
71,5 cm
16 ELEKTRONICA 199
402425-10
Voertuig op een afstand
C
loodrecht voor de muur zetten en het dimlicht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
C
5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder op de motorfiets zitten.
Koplampinstelling controleren.
De grens tussen licht en donker van het dimlicht moet bij een gebruiksklare motor-
fiets met bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste mar-
kering liggen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen. ( pag. 200)
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "cLightTest" het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test
voor de bochtverlichting gestart.
Enkele seconden wachten totdat het bovenste segment van de linker bochtverlichting
permanent brandt.
402427-01
Instelling van de linker bochtverlichting controleren.
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment moet precies door de lin-
ker markering lopen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte voor de bochtverlichting instellen. ( pag. 201)
SET-toets indrukken.
De linker bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
16 ELEKTRONICA 200
De test van de rechter bochtverlichting wordt gestart.
Enkele seconden wachten totdat het bovenste segment van de rechter bochtverlichting
permanent brandt.
402428-01
Instelling van de rechte bochtverlichting controleren.
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment moet precies door de rech-
ter markering lopen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte voor de bochtverlichting instellen. ( pag. 201)
SET-toets indrukken.
De bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
16.13 Lichtbundelbreedte koplamp instellen
Voorwerk
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 198)
Kroonplaat onder demonteren. ( pag. 126)
M00807-10
Hoofdwerk
Met de stelschroef
1
de lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundelbreedte en draaien tegen de
klok in versmalt de lichtbundelbreedte.
Bij extra belading kan er een correctie van de lichtbundelbreedte van de kop-
lamp nodig zijn.
16 ELEKTRONICA 201
402424-10
Koplamp op markering
A
instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuur-
der, eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering
A
liggen.
Nawerk
Kroonplaat onder monteren. ( pag. 127)
16.14 Lichtbundelbreedte bochtverlichting instellen
Voorwerk
Instelling van het lichtsysteem controleren. ( pag. 198)
Hoofdwerk
UP- of DOWNtoets indrukken, totdat het menu "Settings" op het matrixdisplay verschijnt.
Door het indrukken van de SETtoets wordt het menu geopend.
UP- of DOWNtoets indrukken totdat "cLightTest" het matrixdisplay met een zwarte ach-
tergrond wordt weergegeven. Door de toets SET nog een keer in te drukken wordt de test
voor de bochtverlichting gestart.
Enkele seconden wachten totdat het bovenste segment van de linker bochtverlichting
permanent brandt.
16 ELEKTRONICA 202
S01612-10
Met de stelschroef
1
de lichtbundelbreedte van de linker bochtverlichting instellen.
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundelbreedte en draaien tegen de
klok in versmalt de lichtbundelbreedte.
402427-01
Bovenste segment op de linker markering instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment moet precies door de lin-
ker markering lopen.
SET-toets indrukken.
De linker bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
De test van de rechter bochtverlichting wordt gestart.
Enkele seconden wachten totdat het bovenste segment van de rechter bochtverlichting
permanent brandt.
S01613-10
Met de stelschroef
2
de lichtbundelbreedte van de rechter bochtverlichting instellen.
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundelbreedte en draaien tegen de
klok in versmalt de lichtbundelbreedte.
16 ELEKTRONICA 203
402428-01
Bovenste segment op de rechter markering instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker van het bovenste segment moet precies door de rech-
ter markering lopen.
SET-toets indrukken.
De bochtverlichting wordt uitgeschakeld.
16.15 Contactsleutel activeren/deactiveren
Info
De oranje programmeersleutel mag uitsluitend worden gebruikt voor het activeren/deactiveren!
Bij verlies of vervanging van een zwarte contactsleutel moeten de afzonderlijke zwarte contactsleutels met de oranje programmeer-
sleutel worden geactiveerd of gedeactiveerd. Daardoor wordt ook voorkomen dat een onbevoegde de verloren zwarte contactsleutel
gebruikt om te gaan rijden met het voertuig.
Er kunnen maximaal vier zwarte contactsleutels worden geactiveerd/gedeactiveerd. Alleen de tijdens het activeren
geprogrammeerde zwarte contactsleutels zijn geldig. Alle zwarte contactsleutels die niet tijdens het activeren zijn geprogrammeerd,
zijn ongeldig, maar kunnen achteraf nog worden geprogrammeerd.
16 ELEKTRONICA 204
401114-10
Verlies van een zwarte contactsleutel (meer zwarte contactsleutels zijn aanwezig):
Door de volgende handelingen worden alle geactiveerde zwarte contactsleutels gedeacti-
veerd, die niet bij deze handelingen zijn betrokken.
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
K00007-01
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF
draaien.
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
16 ELEKTRONICA 205
Controlelampje wegrijblokkering knippert afhankelijk van het aantal wer-
kende zwarte contactsleutels, inclusief de oranje programmeersleutel. In dit
geval twee keer.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
De verloren zwarte contactsleutel is gedeactiveerd.
De aanwezige zwarte contactsleutel is opnieuw geactiveerd.
401114-11
Verlies van alle zwarte contactsleutels (geen zwarte contactsleutel meer aanwezig):
Deze handelingen zijn nodig om misbruik met de verloren zwarte contactsleutel te voor-
komen.
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
K00007-01
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering knippert afhankelijk van het aantal wer-
kende zwarte contactsleutels, inclusief de oranje programmeersleutel. In dit
geval maar een keer, aangezien alle zwarte contactsleutels zijn gedeactiveerd.
16 ELEKTRONICA 206
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Alle zwarte contactsleutels zijn gedeactiveerd.
Nieuwe zwarte contactsleutels bestellen met het sleutelnummer op de
KEYCODECARD en activeren.
Tot drie zwarte contactsleutels activeren:
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF
draaien.
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
Als er twee zwarte contactsleutels meer moeten worden geactiveerd, dienen de laat-
ste vier werkstappen met de betreffende contactsleutel te worden herhaald.
Als de laatste zwarte contactsleutel is geactiveerd, de oranje programmeersleutel in
het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
16 ELEKTRONICA 207
Controlelampje wegrijblokkering knippert afhankelijk van het aantal wer-
kende zwarte contactsleutels, inclusief de oranje programmeersleutel.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Info
De contactsleutels zijn geactiveerd.
Vier zwarte contactsleutels activeren:
Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Oranje programmeersleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de oranje programmeersleutel in de stand OFF
draaien.
Oranje programmeersleutel eruit trekken.
Zwarte contactsleutel in het contactslot steken.
Ontsteking inschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand ON
draaien.
Controlelampje wegrijblokkering gaat branden.
Ontsteking uitschakelen. Daarvoor de zwarte contactsleutel in de stand OFF
draaien.
Zwarte contactsleutel eruit trekken.
Als er drie zwarte contactsleutels meer moeten worden geactiveerd, moeten de laat-
ste vier werkstappen met de betreffende contactsleutel worden herhaald.
16 ELEKTRONICA 208
Info
Als de vierde zwarte contactsleutel geactiveerd is, is het programmeren afge-
sloten.
16.16 Diagnosestekker
402778-10
De diagnosestekker
1
bevindt zicht onder het bestuurderszadel.
17 KOELSYSTEEM 209
17.1 Koelmiddelpeil vast reservoir controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem
bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te
openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
17 KOELSYSTEEM 210
V00108-10
Motorfiets op een horizontale ondergrond zetten.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir
1
controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als er zich geen koelmiddel in het vaste reservoir bevindt:
Koelsysteem controleren op lekkage.
Info
Niet met de motorfiets rijden!
Koelmiddel vullen / koelsysteem ontluchten.
» Als het koelmiddelpeil in het vaste reservoir niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt, maar nog niet leeg is:
Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren. ( pag. 210)
17.2 Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem
bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te
openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
17 KOELSYSTEEM 211
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
Voorwerk
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 209)
Valbeugel demonteren. ( pag. 149)
Zijbekleding voor demonteren. ( pag. 127)
Info
Alleen de rechter zijkant demonteren.
17 KOELSYSTEEM 212
K00008-10
Hoofdwerk
Dop
1
van vast reservoir verwijderen.
V00108-01
Koelmiddel vullen totdat het koelmiddelpeil overeenkomt met de voorgeschreven
waarde.
Voorgeschreven waarde
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
Koelvloeistof ( pag. 245)
Dop op het vaste reservoir monteren.
Nawerk
Zijbekleding voor monteren. ( pag. 129)
Valbeugel monteren. ( pag. 150)
18 MOTOR AFSTELLEN 213
18.1 "Drive Mod"
402432-01
Mogelijke toestanden
SPORT Gehomologeerd vermogen met zeer directe respons, de motorfietstractiecon-
trole laat een hogere slip aan het achterwiel toe
STREET Gehomologeerd vermogen met evenwichtige respons, de motorfietstractie-
controle laat een normale slip aan het achterwiel toe
RAIN Gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de motorfiet-
stractiecontrole laat een normale slip aan het achterwiel toe
OFFROAD Gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de motor-
fietstractiecontrole laat een hogere slip aan het achterwiel toe
In het menu "Drive Mod" kunnen verschillende afstellingen voor het voertuig worden geko-
zen. Beschikbaar zijn "SPORT", "STREET", "RAIN" en "OFFROAD".
De als laatste gekozen rijmodus wordt rechts op het segmentendisplay weergegeven.
Info
De keuze van de rijmodus is niet van invloed op het ABS.
18.2 Motorfietstractiecontrole (MTC)
L01436-10
De motorfietstractiecontrole (MTC) verlaagt het motorkoppel bij tractieverlies aan het ach-
terwiel. Afhankelijk van de instelling van de motorfietstractiecontrole is een lichte slip aan
het achterwiel zelfs gewenst. Bijvoorbeeld: offroad.
Info
Als de motorfietstractiecontrole uitgeschakeld is, kan het achterwiel bij sterke acce-
leratie of op oppervlakken met een lage hechting doordraaien gevaar voor vallen.
Na het inschakelen van het contact is de motorfietstractiecontrole weer actief.
In het gecombineerd instrument wordt de motorfietstractiecontrole via het
menu "Drive Mode" ( pag. 213) geregeld. In het menu "MTC/ABS" kan de
motorfietstractiecontrole worden uitgeschakeld.
18 MOTOR AFSTELLEN 214
Info
Als de motorfietstractiecontrole regelt, knippert het TClampje .
Als de motorfietstractiecontrole uitgeschakeld is, brandt het TClampje .
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 215
19.1 Motoroliepeil controleren
Info
Het olieverbruik is afhankelijk van het rijgedrag en de gebruiksomstandigheden.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
401696-11
Hoofdwerk
Motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie controleren.
Info
Na het afzetten van de motor eerst een minuut wachten en dan pas controleren.
Het motoroliepeil moet in het bovenste deel
B
van het kijkglas voor de motorolie
liggen.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
A
ligt:
Geen motorolie bijvullen.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
B
ligt:
Motorolie kan bijgevuld worden.
»
Als de motoroliepeil in het kijkglas voor motorolie bij
C
ligt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 220)
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 216
19.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenMotor- en cardanolie wordt tijdens bedrijf van de motorfiets zeer heet.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Voorwerk
Motorbescherming demonteren. ( pag. 148)
S01614-10
Hoofdwerk
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zetten.
Geschikte bak onder de motor zetten.
Olieaftapschroeven
1
met magneten, keerringen en oliezeven verwijderen.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 217
S01615-10
Schroeven
2
verwijderen. Oliefilterdeksel
3
met keerring verwijderen.
S01616-10
Oliefilter
4
uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang verkeerd (51012011000)
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtvlak grondig reinigen.
S01617-10
Oliefilter
4
erin zetten.
Info
Het oliefilter alleen met de hand plaatsen.
Keerring van het oliefilterdeksel insmeren met olie. Oliefilterdeksel
3
monteren.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 218
S01615-11
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven motor M5 6 Nm
100773-12
Magneten
A
en oliezeven
B
van de olieaftapschroeven grondig reinigen.
S01614-10
Olieaftapschroeven
1
met magneten, keerringen en oliezeven monteren en
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 219
S01618-10
De oliehoeveelheid moet in twee werkstappen worden gevuld.
Motorolie 3,60 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 246)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 246)
Sluitschroef
5
verwijderen en motorolie bijvullen.
Motorolie (1e deel-
hoeveelheid) ca.
3,0 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 246)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 246)
Sluitschroef
5
monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 220
S00724-10
Sluitschroef verwijderen en resterende motorolie tot de bovenste markering
A
op het
kijkglas voor de motorolie vullen.
Sluitschroef monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 215)
Motorbescherming monteren. ( pag. 148)
19.3 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of motorolie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
Te hoog motoroliepeil kan leiden tot motorschade.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 215)
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 221
S01618-11
Hoofdwerk
Sluitschroef
1
verwijderen.
M00855-10
Motorolie tot de bovenste markering
A
op het kijkglas voor de motorolie vullen.
Voorwaarden
Buitentemperatuur: 0 °C
Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 246)
Voorwaarden
Buitentemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40) ( pag. 246)
Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aangeraden geen verschil-
lende motoroliesoorten te mengen.
KTM raadt aan de motorolie te verversen als dat nodig is.
Afsluitschroef monteren.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 222
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 215)
20 REINIGING, ONDERHOUD 223
20.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor verkeerd gebruik van een hogedrukreiniger worden componenten beschadigd of onbruikbaar.
Het water dringt door de hoge druk in de elektrische componenten, stekkers, bowdenkabels, lagers etc.
Te hoge druk veroorzaakt storingen en maakt componenten onbruikbaar.
Richt de waterstraal niet direct op elektrische componenten, stekkers, bowenkabels of lagers.
Een minimale afstand tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhouden.
Minimale afstand 60 cm
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
Reinig de motorfiets regelmatig, zo blijven de waarde en het uiterlijk gedurende langere tijd behouden.
Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden.
20 REINIGING, ONDERHOUD 224
401061-01
Uitlaatsysteem afsluiten om het indringen van water te voorkomen.
Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
Sterk vervuilde plekken met een normale in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger
inspuiten en met een kwastje behandelen.
Motorfietsreiniger ( pag. 249)
Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger en een zachte
spons gebruiken.
Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbrengen, altijd eerst met water
afspoelen.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden, moet hij in koud water wor-
den gereinigd. Warm water versterkt de zoutwerking.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is afgespoeld moet hij goed
worden gedroogd.
Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te dro-
gen en vuil te verwijderen.
Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtemperatuur heeft bereikt.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toegankelijke plaatsen van de
motor en het remsysteem.
Beschermkappen van de stuurarmaturen terugschuiven, zodat het ingedrongen water
kan verdampen.
20 REINIGING, ONDERHOUD 225
Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten smeren.
Ketting reinigen. ( pag. 116)
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschijven en het uitlaatsysteem)
met antiroestmiddel behandelen.
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber ( pag. 248)
Gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmiddel voor lakken.
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken ( pag. 249)
Info
In de leveringstoestand matte kunststofonderdelen niet polijsten, omdat daar-
door de materiaalkwaliteit sterk beperkt wordt.
Kunststof onderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen met een mild reinigings-
en verzorgingsmiddel.
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
( pag. 249)
Contact-/stuurslot, tankslot en zadelslot smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 249)
20.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet rekening worden gehouden met strooizout op de wegen. Daarom moeten er
voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden, moet hij na het einde van de rit met koud water worden gereinigd. Warm water
versterkt de zoutwerking.
20 REINIGING, ONDERHOUD 226
401060-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 223)
Remmen reinigen.
Info
Na IEDERE rit op wegen met strooizout moeten de remklauwen en remplaketten
in afgekoelde en gemonteerde toestand, grondig met koud water worden gerei-
nigd en goed worden gedroogd.
Na het rijden op met zout bestrooide wegen moet de motorfiets grondig met
koud water worden gereinigd en goed worden gedroogd.
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderdelen (m.u.v. de remschij-
ven) worden behandeld met een antiroestmiddel op wasbasis.
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven terechtkomen. Daardoor wordt
de remwerking sterk verminderd.
Ketting reinigen. ( pag. 116)
21 STALLING 227
21.1 Stalling
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken moet u volgende maatregelen nemen of laten nemen.
Controleer voordat u de motorfiets gaat stallen eerst of alle onderdelen goed werken en niet zijn versleten. Als er servicewerkzaam-
heden, reparaties of wijzigingen nodig zijn kunt u dat het beste doen tijdens de overwintering (minder drukte bij de garages). Zo
voorkomt u lange wachttijden bij aanvang van het seizoen.
401058-01
Bij het laatste tanken voor het stilleggen van de motorfiets, brandstofadditief bijmen-
gen.
Brandstofadditief ( pag. 248)
Brandstof tanken. ( pag. 102)
Motorfiets reinigen. ( pag. 223)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 216)
Koelmiddelpeil en antivries controleren.
Bandenspanning controleren. ( pag. 176)
Accu demonteren. ( pag. 179)
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur accu zonder directe
blootstelling aan zonnestralen
0… 35 °C
Accu laden. ( pag. 183)
Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan grote temperatuurschom-
melingen.
Voertuig op middenstandaard zetten. ( pag. 110)
De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een deken.
21 STALLING 228
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen worden gebruikt, omdat er
dan geen vocht kan ontsnappen en er roest ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets voor korte tijd te laten
draaien. Aangezien de motor daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert
de waterdamp die bij de verbranding ontstaat en leidt ertoe dat de kleppen en
uitlaat gaan roesten.
21.2 Inbedrijfname na stalling
401059-01
Voertuig van middenstandaard nemen. ( pag. 110)
Accu monteren. ( pag. 181)
Info
Als de accu gedemonteerd was, moeten tijd en datum opnieuw worden inge-
steld.
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname uitvoeren. ( pag. 89)
Een proefrit maken.
22 FOUTEN OPSPOREN 229
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Er wordt niets weergegeven op het dis-
play van gecombineerd instrument
Zekering 1 gesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervangen.
( pag. 189)
Hoofdzekering doorgesmolten Hoofdzekering vervangen. ( pag. 187)
Accu leeg Accu laden. ( pag. 183)
Ruststroom controleren.
Contact-/stuurslot defect Contact-/stuurslot controleren.
Motor draait bij indrukken van
e-starterknop niet door
Noodstopschakelaar is uit Noodstopschakelaar in stand ON schakelen.
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoeren.
( pag. 90)
Accu leeg Accu laden. ( pag. 183)
Ruststroom controleren.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
EWS-besturingsunit niet geactiveerd EWS-besturingsunit activeren.
Fout in CAN-bus communicatie Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
EFI-besturingsunit heeft een fout. Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
MCZ-besturingsunit heeft een fout. Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Motor draait alleen door, als de koppe-
lingshendel is getrokken
Er is een versnelling geschakeld Overbrengingssysteem in stationair schakelen.
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Motor draait door, hoewel er een ver-
snelling is geschakeld
Veiligheidsstartsysteem defect Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
22 FOUTEN OPSPOREN 230
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait door, maar springt niet
aan
Steekverbinding van de brandstoflei-
ding niet verbonden
Steekverbinding van de brandstofleiding verbin-
den.
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Brandstofkwaliteit onvoldoende Geschikte brandstof vullen.
Motor slaat tijdens het rijden af Onvoldoende brandstof Brandstof tanken. ( pag. 102)
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Motorwaarschuwingslampje brandt of
knippert
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
ABS-waarschuwingslampje brandt Zekering ABS gesmolten Zekeringen in zekeringenblok vervangen.
( pag. 189)
Wieltoerental van voor- en achterwiel
wijkt sterk af
Stoppen, ontsteking uitschakelen, opnieuw star-
ten.
Fout in ABS Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen.
Hoog olieverbruik Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren. ( pag. 215)
Vloeibaarheid motorolie te dun (visco-
siteit)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en olie-
zeven reinigen. ( pag. 216)
Accu leeg Een stroomverbruiker is aangesloten op
stopcontact/ACC1.
Stroomverbruiker loskoppelen van
stopcontact/ACC1.
Accu laden. ( pag. 183)
Noodknipperlichten zijn ingeschakeld Noodknipperlichten uitschakelen.
Accu laden. ( pag. 183)
Accu wordt niet geladen door de
dynamo
Laadspanning controleren.
22 FOUTEN OPSPOREN 231
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Accu leeg Ontsteking bij het uitzetten van het
voertuig niet uitgeschakeld
Accu laden. ( pag. 183)
23 TECHNISCHE GEGEVENS 232
23.1 Motor
Bouwwijze 2-cilinder 4-takt benzinemotor, 75° V-indeling, gekoeld met vloei-
stof
Cilinderinhoud 1.301 cm³
Slag 71 mm
Boring 108 mm
Compressie 13,1:1
Stationair toerental 1.300… 1.500 1/min
Besturing DOHC, 4 kleppen per cilinder, aandrijving via ketting
Ventiel diameter ventielschijf
Invoer 42 mm
Afvoer 34 mm
Klepspeling
Afvoer bij: 20 °C 0,25… 0,30 mm
Invoer bij: 20 °C 0,10… 0,15 mm
Krukaslager Glijlager
Drijfstanglager Glijlager
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerveer 1 rechthoekige ring, 1 zuigerring, 1 olieschraapveer
Motorsmering Drukcirculatiesmering met 3 rotorpompen
Primaire overbrenging 40:76
Koppeling Antihopping-koppeling in oliebad / hydraulisch bediend
Aandrijving 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
23 TECHNISCHE GEGEVENS 233
1e versnelling 12:35
2e versnelling 15:32
3e versnelling 18:30
4e versnelling 20:27
5e versnelling 24:27
6e versnelling 35:32
Mengselbehandeling Elektronisch aangestuurde brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontstekingssysteem
met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 450 W
Bougie
bougie binnen NGK LKAR9BI-10
bougie buiten NGK LMAR7DI-10
Elektrodenafstand bougie 1,0 mm
Koeling Vloeistofkoeling, permanente circulatie koelmiddel door water-
pomp
Starthulp E-starter
23.2 Aanhaalmomenten motor
Schroef dempingplaat EJOT ALtracs
®
M6x14 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef steunplaat ventieldeksel achter EJOT ALtracs
®
M6x10 10 Nm
Slangklem aanzuigflens M4 1,5 Nm
Olievernevelaar M5 2 Nm Loctite
®
243™
Overige schroeven motor M5 6 Nm
Schroef achterbrugencoder M5 5 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 234
Schroef impulsgever M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef kijkglas motorolie M5 4 Nm
Schroef lagerborging M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef lagerschaal-steunplaat M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef sensor versnellingsherkenning M5 6 Nm Loctite
®
243™
Afsluitschroef onderdrukaansluiting M6 5 Nm Loctite
®
243™
Moer cilinderkop M6 9 Nm
Onderdrukaansluiting M6 5 Nm Loctite
®
243™
Ontluchtingsschroef waterpompdeksel M6 10 Nm
Overige schroeven motor M6 10 Nm
Schroef klepdeksel M6 10 Nm
Schroef koelmiddelaansluiting op cilin-
derkop
M6 8 Nm Loctite
®
243™
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm
Schroef koppelingsveer M6 12 Nm
Schroef motorbehuizing M6x60 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x80 10 Nm
Schroef motorbehuizing M6x90 10 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M6 10.9 10 Nm
Schroef oliepompdeksel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef startmotor M6 10 Nm
Schroef stationaire ring M6 10.9 15 Nm Loctite
®
648™
Schroef stationairhouder M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef stator M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef vergrendelingshendel M6 10 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 235
Schroef versnellingshendel M6 18 Nm Loctite
®
243™
Schroef versnellingsvastzetting M6 18 Nm Loctite
®
243™
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm
Schroef waterpompwiel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Tapeind kettingkast M6 8 Nm
Sproeier 100 M6x0,75 4 Nm Loctite
®
243™
Afsluitschroef krukasbevestiging M8 15 Nm
Schroef distributieketting-geleidingsrail M8 15 Nm Loctite
®
243™
Schroef distributieketting-spanrail M8 15 Nm Loctite
®
243™
Schroef motorbehuizing M8 18 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M8 10.9 1e niveau
10 Nm
2e niveau
18 Nm
Schroef nokkenas-lagerbrug M8 10.9 1e niveau
8,5 Nm
2e niveau
14,5 Nm
Geldt alleen bij gebruik van:
Opzetelement inbus
(61229025000)
Tapeind uitlaatflens M8 10 Nm
Schroef motorhouder M10 45 Nm
Afsluitschroef koppelingssmering M10x1 10 Nm
Afsluitschroef sleperas M10x1 15 Nm
Bougie M10x1 11 Nm
Oliedrukschakelaar M10x1 10 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 236
Schroef drijfstanglager M10x1 1e niveau
25 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
Schroef ontgrendeling voor distributie-
kettingspanner
M10x1 10 Nm
Sluitschroef vergrendeling verdeeltrans-
missie
M10x1 12 Nm
Schroef cilinderkop M11x1,5 Draaivolgorde:
kruislings
1e niveau
15 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
90°
4e niveau
90°
Geolied met motorolie
Bougie M12x1,5 18 Nm
Schroef rotor M12x1,5 115 Nm
Temperatuursensor koelmiddel M12x1,5 12 Nm
Moer ketting-aandrijfwiel M20x1,5 100 Nm Loctite
®
243™
Olieaftapschroef M20x1,5 20 Nm
Moer koppelingsmeenemer M22x1,5 120 Nm Loctite
®
243™
Afsluitschroef distributiekettingspanner M24x1,5 25 Nm
Schroef in het dynamodeksel M24x1,5 8 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 237
Moer primair wiel M33LHx1,5 130 Nm Loctite
®
243™
23.3 Vulhoeveelheden
23.3.1 Motorolie
Motorolie 3,60 l Buitentemperatuur: 0 °C Motorolie (SAE 10W/50)
( pag. 246)
Buitentemperatuur: < 0 °C Motorolie (SAE 5W/40)
( pag. 246)
23.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 2,40 l Koelvloeistof ( pag. 245)
23.3.3 Brandstof
Brandstofreserve ca. 4 l
Brandstoftankvolume totaal ca. 30 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95) ( pag. 245)
23.4 Chassis
Frame Buisframe van chroommolybdeen staalbuizen, geëloxeerd
Voorvork WP Performance SystemsSemiactive Suspension
Schokdemper WP Performance SystemsSemiactive Suspension
Veerweg
voor 200 mm
achter 200 mm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 238
Remsysteem
voor Dubbele schijfrem radiaal vastgeschroefde remklauw en vier zui-
gers, remschijven vlottend gelagerd
achter Enkele schijfrem met remklauw met twee zuigers, remschijf vlot-
tend gelagerd
Remschijven - diameter
voor 320 mm
achter 267 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4 mm
achter 4,5 mm
Bandenspanning solo / met bijrijder / volledige nuttige last
voor: Bij koude band 2,4 bar
achter: Bij koude band 2,9 bar
Secundaire overbrenging 17:42
Ketting 5/8 x 5/16” (525) Xring
Balhoofdhoek 64°
Wielstand 1.560±15 mm
Zithoogte onbelast 860/875 mm
Afstand van bodem, onbelast 220 mm
Gewicht zonder brandstof ca. 229 kg
Maximaal toegestane asbelasting voor 175 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 300 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 462 kg
23 TECHNISCHE GEGEVENS 239
23.5 Elektronica
Accu YTZ14S Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 11,2 Ah
Onderhoudsvrij
Zekering 58011109110 10 A
Zekering 58011109115 15 A
Zekering 58011109125 25 A
Zekering 58011109130 30 A
Dimlicht H11 / sokkel PGJ19-2 12 V
55 W
Groot licht H11 / sokkel PGJ19-2 12 V
55 W
zijlicht LED
Bochtverlichting LED
Instrumentverlichting en controlelampjes LED
Richtingaanwijzer LED
Achterlicht LED
Remlicht LED
Nummerplaatverlichting LED
23 TECHNISCHE GEGEVENS 240
23.6 Banden
Band voor Band achter
120/70 ZR 19 M/C 60W TL
Pirelli SCORPION TRAIL II
170/60 ZR 17 M/C 72W TL
Pirelli SCORPION TRAIL II
De aangegeven banden zijn één van de mogelijke standaardbanden. Meer informatie vindt u in het servicegedeelte onder:
http://www.ktm.com
23.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 14.18.1Q.26
Voorvork WP Performance SystemsSemiactive Suspension
Veerlengte met voorspanbus(sen) 443 mm
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 12 N/mm
Vorklengte 885 mm
Vorkpootolie vorkpoot links 680 ml Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1) ( pag. 247)
Vorkpootolie vorkpoot rechts 430 ml Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1) ( pag. 247)
23.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 01.18.1Q.26
Schokdemper WP Performance SystemsSemiactive Suspension
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 160 N/mm
Veerlengte 198,5 mm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 241
Statische veerweg 25 mm
23.9 Aanhaalmomenten chassis
Moer bandendruksensor ISO 10V2 12 Nm Loctite
®
2701™
Moer schakelaar bijrijderzadelverwar-
ming
PG21 2 Nm
Schroef vaste greep op stuur EJOT Spiralform
®
M4x6K 2,7 Nm
Schroef combinatieschakelaar links M4 2 Nm
Schroef zijstandaardschakelaar M4 2 Nm
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Overige schroeven koeler M5 3,5 Nm
Schroef achterbekleding M5x12 3,5 Nm
Schroef achterbekleding M5x17 3,5 Nm
Schroef bekledingsdeel M5 3,5 Nm
Schroef brandstofsensor M5 3 Nm
Schroef combinatieschakelaar rechts M5 3,5 Nm
Schroef glijblok M5 5 Nm
Schroef hitteplaat aan einddemper M5 4 Nm
Schroef kabelgeleiding wieltoerentalsen-
sor achter
M5 3 Nm
Schroef kabelkanaal M5 5 Nm
Schroef remkabelhouder aan achterbrug M5 5 Nm
Schroef remkabelhouder aan frame M5 2 Nm
Schroef rempedaalvlak M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef tankdop M5 3 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 242
Schroef traverse voor kofferopname M5 4 Nm
Schroef windscherm M5 3,5 Nm
Spaaknippels M5 5 Nm
Massaschroefverbinding frame M6 6 Nm
Moer bevestiging ABS-unit M6 8 Nm
Overige moeren chassis M6 10 Nm
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Schroef acceleratiesensor M6 6 Nm
Schroef accupool M6 4,5 Nm
Schroef bekledingsdeel M6 6 Nm
Schroef brandstofkraan M6 6 Nm
Schroef brandstofpomp M6 6 Nm
Schroef brandstoftank M6 10 Nm
Schroef kabelkanaal M6 5 Nm
Schroef kettinggeleiding M6 5 Nm
Schroef kogelscharnier drukstang op
rempedaalcilinder
M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef koplamp M6 5 Nm
Schroef koppelingsarmatuur M6 5 Nm
Schroef magneethouder aan zijstan-
daard
M6 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef motorbescherming M6 10 Nm
Schroef onderste deel achterkant M6 6 Nm
Schroef radiateurhouder M6 7 Nm
Schroef rempedaalcilinder M6 10 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 243
Schroef remschijf achter M6 14 Nm Loctite
®
243™
Schroef remschijf voor M6 14 Nm Loctite
®
243™
Schroef schuinestandsensor M6 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef spanningsregelaar M6 6 Nm
Schroef steunplaat schuinestandsensor M6 10 Nm
Schroef uitlaatklem M6 8 Nm
Schroef wieltoerentalsensor achter M6 10 Nm
Schroef wieltoerentalsensor voor M6 10 Nm
Overige moeren chassis M8 25 Nm
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef asopname M8 15 Nm
Schroef bovenste kroonplaat M8 15 Nm
Schroef contactslot (een keer te gebrui-
ken)
M8 25 Nm Loctite
®
243™
Schroef klem stuurdemper M8 12 Nm
Schroef kofferhaak M8 20 Nm Loctite
®
243™
Schroef onderste kroonplaat M8 12 Nm
Schroef railopname M8 20 Nm Loctite
®
243™
Schroef rempedaal M8 25 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuurdemper M8 25 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuurklemmen M8 20 Nm
Schroef uitlaatklem M8 25 Nm
Schroef voetsteunhouder achter M8 25 Nm Loctite
®
243™
Schroef voetsteunhouder voor M8 25 Nm Loctite
®
243™
Schroef vorkbuis M8 20 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 244
Motorschroef M10 45 Nm
Overige moeren chassis M10 45 Nm
Overige schroeven chassis M10 45 Nm
Schroef remklauw voor M10 45 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuuradapter M10 40 Nm Loctite
®
243™
Schroef zijstandaard M10 35 Nm Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardconsole M10 45 Nm Loctite
®
243™
Holle schroef remkabel M10x1 25 Nm
Moer kettingwielschroef M10x1,25 50 Nm Loctite
®
243™
Lambdasonde M12x1,25 25 Nm
Schroef schokdemper boven M14x1,5 80 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef schokdemper onder M14x1,5 80 Nm Schroefdraad ingevet
Moer stopcontact M18x1 4 Nm
Moer achterbrugbout M19x1,5 130 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef balhoofd boven M22x1,5 18 Nm
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm Schroefdraad ingevet
24 GEBRUIKSSTOFFEN 245
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Norm / classificatie
DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is.
Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan 10 % ethanol (bijv. E15,
E25, E85, E100).
Koelvloeistof
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen hoogwaardige, silicaatvrije koelvloeistof met antiroestmiddel voor aluminiummotoren. Minderwaardige en ongeschikte
antivriesmiddelen veroorzaken corrosie, afzettingen en schuimvorming.
Gebruik geen zuiver water omdat de eisen met betrekking tot corrosiebescherming en smeereigenschappen alleen door koelvloeistof
vervuld kunnen worden.
Gebruik uitsluitend koelvloeistof die voldoet aan de voorwaarden (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen heeft.
Vorstbescherming minstens tot 25 °C
De mengverhouding moet aan de vereiste vorstbescherming aangepast worden. Gebruik gedestilleerd water als de koelvloeistof verdund
moet worden.
Het gebruik van voorgemengde koelvloeistof wordt aanbevolen.
24 GEBRUIKSSTOFFEN 246
Neem de gegevens van de koelvloeistoffabrikant met betrekking tot vorstbescherming, verdunning en mengbaarheid (verdraagbaarheid)
met andere koelmiddelen in acht.
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
COOLANT M3.0
Motorolie (SAE 10W/50)
Norm / classificatie
JASO T903 MA ( pag. 250)
SAE ( pag. 250) (SAE 10W/50)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
Volledig synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
Motorolie (SAE 5W/40)
Norm / classificatie
JASO T903 MA ( pag. 250)
SAE ( pag. 250) (SAE 5W/40)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
Volledig synthetische motorolie
24 GEBRUIKSSTOFFEN 247
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Norm / classificatie
DOT
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend remvloeistof die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en die de juiste eigenschappen
heeft.
Aanbevolen leverancier
Castrol
REACT PERFORMANCE DOT 4
Motorex
®
Brake Fluid DOT 5.1
Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 250) (SAE 4)
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op verpakking) en de juiste eigenschappen heeft.
25 HULPSTOFFEN 248
Brandstofadditief
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Fuel Stabilizer
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Protect
Duurzaam vet
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Bike Grease 2000
Kettingreinigingsmiddel
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chain Clean
Kettingspray onroad
Voorgeschreven waarde
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chainlube Road
25 HULPSTOFFEN 249
Motorfietsreiniger
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Clean
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Polish & Shine
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Quick Cleaner
Universele oliespray
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Joker 440 Synthetic
26 NORMEN 250
JASO T903 MA
Door verschillende technische ontwikkelingsrichtingen is een eigen specificatie voor 4-takt motorfietsen nodig - de norm JASO T903 MA.
Vroeger werd voor 4-takt motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie was.
Voor motoren van auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermogensrendement bij hoge
toerentallen op de voorgrond.
Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden ook de versnelling en de koppeling met dezelfde olie gesmeerd.
De norm JASO MA voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op basis van hun viscositeit.
De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de kwaliteit.
27 LIJST MET VAKBEGRIPPEN 251
ABS Anti Blokkeer Systeem Veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen bij het recht-
uit rijden zonder inwerking van zijwaartse krachten voorkomt
ATIR Automatische uitschakeling van richtingaan-
wijzer (Automatic Turn Indicator Reset)
Software die na afloop van een timer of een rijafstandsmeter de
richtingaanwijzers automatisch uitschakelt
TPMS Bandenspanning-controlesysteem (Tire Pres-
sure Monitoring System)
Veiligheidsstartsysteem dat met behulp van sensoren in de banden
de bandenspanning bewaakt en aangeeft
DRL Dagrijlicht (Daytime Running Light) Licht dat de zichtbaarheid van het voertuig op de dag verhoogt,
maar in tegenstelling tot het dimlicht niet gefocust is en het weg-
dek verlicht
HHC Hill Hold Control Rijhulp die het terugrollen van het voertuig op hellingen verhindert
MSC Motorfiets-stabiliteitscontrole (Motorcycle Sta-
bility Control)
Extra functie bij het ABS die het blokkeren en wegglijden van de
wielen tijdens het remmen in schuine stand verhindert
MTC Motorfietstractiecontrole (Motorcycle Trac-
tion Control)
Extra functie van de motorbesturing die bij doordraaiend achter-
wiel het motorbesturing verlaagt
MSR Motorslipregeling (Motor Slip Regulation) Extra functie van de motorbesturing die het blokkeren van het ach-
terwiel bij een te grote motorremwerking verhindert door de regel-
kleppen iets te openen
28 LIJST MET AFKORTINGEN 252
Artikelnr. Artikelnummer
bijv. bijvoorbeeld
ca. circa
e.d. en dergelijke
enz. enzovoort
etc. et cetera
evt. eventueel
evt. eventueel
Nr. Nummer
o.a. onder andere
resp. respectievelijk
vgl. vergelijk
29 LIJST MET SYMBOLEN 253
29.1 Rode pictogrammen
Rode pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij meteen moet worden ingegrepen.
Controlelampje wegrijblokkering brandt/knippert rood Status- of foutmelding bij de wegrijblokke-
ring/alarminstallatie.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood Motoroliedruk is te laag .
29.2 Gele of oranje pictogrammen
Gele of oranje pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij binnen korte tijd moet worden ingegrepen. Actieve rijhulpen worden
eveneens met gele of oranje pictogrammen aangegeven.
Waarschuwingslampje algemeen brandt geel Een aanwijzing/waarschuwing voor de rijveiligheid is gedetecteerd.
Dit wordt ook op het matrixdisplay weergegeven.
Motorwaarschuwingslampje brandt/knippert geel De motorbesturingsunit heeft een fout herkend.
ABSlampje brandt/knippert geel Het ABS is niet actief. Het ABS-lampje brandt ook als er een fout herkend is.
TClampje brandt/knippert geel De motorfietstractiecontrole is niet actief of is bezig met regelen. Het TC-lampje
brandt ook als er een fout herkend is. Bovendien knippert het TC-lampje als de HHC (optioneel) actief is.
Snelheidsregelsysteem-lampje brandt geel Het snelheidsregelsysteem is ingeschakeld, maar snelheidsregeling is
niet actief.
29 LIJST MET SYMBOLEN 254
29.3 Groene en blauwe pictogrammen
Groene en blauwe pictogrammen geven informatie weer.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Linker knipperlichtlamp knippert groen in het knipperritme Richtingaanwijzer links is ingeschakeld.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in vrij geschakeld.
Rechter knipperlichtlamp knippert groen in het knipperritme Richtingaanwijzer rechts is ingeschakeld.
Snelheidsregelsysteem-lampje brandt groen Het snelheidsregelsysteem is ingeschakeld en snelheidsregeling is
actief.
INDEX 255
INDEX
A
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Accu
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181
Achterwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
Afbeelding voertuig
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Afremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Anti Blokkeer Systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Artikelnummer schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Artikelnummer stuurdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Artikelnummer voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
B
Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
Bagagedragerplaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Balhoofdlagerspeling
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
Bandentoestand
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Beoogd gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Bestuurdersvoetsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
Bestuurderszadel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
Bestuurderzadelverwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
Bijrijder-voetsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Bijrijderzadel
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
Bijrijderzadelverwarming
schakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Binnenbandloos bandensysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
Bochtverlichting
instelling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 198
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
Brandstofkranen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
Brandstofpeilweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
C
Chassis afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108-109
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
INDEX 256
Combinatieschakelaar
links . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
overzicht links . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
overzicht rechts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
rechts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Contactsleutel
activeren/deactiveren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 203
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
D
Datum en tijd
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173
Diagnosestekker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208
Dimlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
E
E-starterknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
F
Fouten opsporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229-231
Framenummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Gecombineerd instrument . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49-62, 64-71
"ABS" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
activering en test . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
"cLightTest" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
"Clock/Date" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
"Damping" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
"Damping" menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
"Distance" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
"Drive Mod" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62, 213
"DRL" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
"Favorites" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
"Fuel Cons" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
"General Info" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
"Heat Grip" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
"Heating"-menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
"Language" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
"Load" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
"Load" menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
matrixdisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
melding op matrixdisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
menu-overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
"MTC" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
"Pressure" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
schakellicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
"Seat Pil" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
"Seat Rid" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
segmentendisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
INDEX 257
service-indicatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
"Set Favorites" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
"Settings" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
"Shift Light" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
"Temp" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
"TPMS" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
"Trip 1" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
"Trip 2" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
"Warning" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Grepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
H
Hoofdzekering
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
I
Inbedrijfname
aanwijzingen voor eerste inbedrijfname . . . . . . . . . . . . . . 85
controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname . . . . . . . 89
na de stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 228
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Koelmiddelpeil
in vast reservoir controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209
in vast reservoir corrigeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210
Koplamp
dagrijlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178
instelling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 198
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 200
Koplamp bochtverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178
Koplampkap met koplamp
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
Koppeling
vloeistofpeil controleren/corrigeren . . . . . . . . . . . . . . . . 123
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Kroonplaat onder
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
INDEX 258
L
Lamp groot licht
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
M
Maskerspoiler
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
losmaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134
positioneren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
Matrixdisplay
menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
Middenstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
Motorbescherming
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
Motorfiets
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223
Motorfietstractiecontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Motorolie
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 220
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 216
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215
Motorslipregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
MSR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
MTC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213
N
Noodknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Noodknipperlichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
O
Oliefilter
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 216
Oliezeven
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 216
Onjuist gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Opbergvak
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
P
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99
R
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
INDEX 259
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Remplaketten
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Remschijven
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
Remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152-162
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
van voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
optrekken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
starten met HHC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 225
S
Schakelaars
links aan stuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
rechts aan stuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104-107
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Snelheidsregelsysteem
bovenste toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
onderste toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
schakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
Spaakspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
Spatbord voor
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 227
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
Stopcontact elektrische toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99
Stuur
ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
Stuurstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
T
Tankafdekking
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
INDEX 260
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 241
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 240
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 237
elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 239
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 232-244
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 240
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 240
vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 237
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
V
Valbeugel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
Veilig gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Verbruiksstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
uitgangspositie controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
Voertuig
beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
op middenstandaard zetten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
van middenstandaard nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
Voetsteunen
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
Voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
Voorwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 165
Vulhoeveelheid
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103, 237
koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 237
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 219, 237
W
Wegrijblokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Windscherm
bevestigingspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
Z
Zadelslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
INDEX 261
Zadelverwarming
bestuurder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
bijrijder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Zekeringen
in zekeringenblok vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Zijbekleding voor
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
*3213543nl*
3213543nl
01/2017
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
Foto: Mitterbauer/KTM
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264

KTM 1290 Super Adventure T 2017 de handleiding

Type
de handleiding