16 Model 3500 transmitters of model 3300 peripherals - paneelmontage
Bedrading
3.2 Sluit het model 3500 aan op de sensor
• Als u het model 3300 applicatie-peripheral installeert, kunt u deze stap overslaan.
Ga naar Hoofdstuk 3.4.
• Volg de aanwijzingen in deze paragraaf voor aansluiting van het model 3500
transmitter op een Micro Motion-sensor.
3.2.1 Opties voor installatie
Het model 3500 kan in de onderstaande configuraties met de sensor worden verbonden:
• 4-aderige externe transmitter (4-aderige kabel keuze). Zie Afbeelding 1-4 en
Hoofdstuk 3.2.2.
• Externe kernprocessor met externe transmitter (4-aderige en 9-aderige kabel keuze).
Zie Afbeelding 1-5 en Hoofdstuk 3.2.3.
3.2.2 Bedradingsinstructies voor 4-aderige externe installaties
1. Maak de kabel gereed zoals beschreven in de sensordocumentatie.
2. Sluit de kabel aan op de kernprocessor zoals beschreven in de sensordocumentatie.
3. De kabel aansluiten op de transmitter:
a. Identificeer de draden in de 4-aderige kabel.
Gebruik de door Micro Motion verstrekte 4-aderige kabel. Deze kabel bestaat
uit één paar draden van 0,75 mm
2
(18 AWG) (rood en zwart) voor de
gelijkspanningsaansluiting en één paar draden van 0,35 mm
2
(22 AWG) (groen
en wit) voor de RS-485-aansluiting.
b. Voor transmitters met schroefconnectoren sluit u de vier aders van de
kernprocessor aan op de bijbehorende aansluitingen op de transmitter.
Zie Tabel 3-3 en Afbeelding 3-6 (standaard kernprocessor) of Afbeelding 3-7
(verbeterde kernprocessor).
• Laat geen blanke draden blootliggen.
• Aard de afscherming, het vlechtwerk en de drain-draden niet bij de transmitter.
Tabel 3-2: Aansluitklemmen in-/uitgangsbedrading voor I/O-kabels
Nummer aansluitklem Functie
14 + 15 — Primaire 4—20 mA-uitgang/HART
1 + 2 — Secundaire 4—20 mA-uitgang
3 + 4 — Frequentie-ingang
5 + 6 — Discrete ingang 1
7 + 8 — Discrete ingang 2
16 + 17 — Frequentie-uitgang
18 + 19 — Discrete uitgang 1
20 + 21 — Discrete uitgang 2
22 + 23 — Discrete uitgang 3
24 (lijn B) 25 (lijn A) RS-485 uitgang