Instructies
44 | AN18658643414602-001101
© Danfoss | DCS (CC) | 2020.03
steld voor R404A of R449A of R452A of R134a,
afhankelijk van het model van de gemonteerde
compressor en toepassing (zie de bijlage in de in-
stallatiehandleiding van de Optyma regelaar). Als
een ander koelmiddel wordt gebruikt, moet de
koelmiddelinstelling worden gewijzigd. Parameter
r12 moet eerst worden ingesteld op 0 (hoofdscha-
kelaar software = uit).
• Hou de bovenste knop enkele seconden inge-
drukt. De kolom met parametercodes verschijnt.
• Druk op de bovenste of onderste knop om para-
metercode o30 te zoeken.
• Druk op de middelste knop tot de waarde voor
deze parameter wordt weergegeven.
• Druk op de bovenste of onderste knop om de
nieuwe waarde te selecteren: 2 = R22, 3 = R134a,
36 = R513A, 17 = R507, 19 = R404A, 20 = R407C,
21 = R407A, 37 = R407F, 40 = R448A, 41 = R449A,
42 = R452A.
• Druk op de middelste knop om de geselecteer-
de waarde te bevestigen.
Voor modellen met versie P02 (OP-xxxxxxxxx-
P02E) geldt het volgende als o30 de waarde
19=R404A of 40=R448A of 41=R449A in de rege-
laar heeft:
• Druk op de bovenste of onderste knop om para-
metercode r84 te vinden.
• Druk op de middelste knop tot de waarde voor
deze parameter wordt weergegeven als 125.
• Druk op de bovenste knop om de nieuwe waar-
de te selecteren: 130.
10 – Controle voor ingebruikname
Gebruik veiligheidsapparatuur zoals een druk-
schakelaar en een mechanische veiligheidsklep in
overeenstemming met de algemene en plaatselijke
voorschriften en veiligheidsnormen. Zorg ervoor dat
deze apparatuur actief is en correct is ingesteld.
Controleer of de instellingen van hogedruk-
schakelaars en veiligheidskleppen niet hoger zijn
dan de maximale werkdruk van de systeemonder-
delen.
• Controleer of alle elektrische verbindingen cor-
rect zijn doorgevoerd en voldoen aan de plaat-
selijke regelgeving.
• Als er een carterverwarming moet worden gebruikt,
moet de eenheid minstens 12 uur voor de eerste op-
start of opstart na langdurige stilstand onder stroom
worden gezet voor carterverwarmingen met riem.
• Het apparaat is uitgerust met een hoofdschake-
laar met overbelastingsbeveiliging. De overbe-
lastingsbeveiliging is standaard ingeschakeld.
Wij raden u echter aan deze waarde te controle-
ren vooraleer u het apparaat in gebruik neemt.
U vindt de waarde voor de overbelastingsbe-
veiliging terug op het bekabelingsschema op
het voorpaneel van het apparaat.
• Controleer of de perstemperatuursensor stevig
gemonteerd is en goed contact maakt met de
persleiding.
11 – Opstarten
• Start het apparaat nooit wanneer er geen koel-
middel is gevuld.
• Alle kleppen moeten in de open positie staan.
• Het Rotalock-ventiel op het vloeistofvat moet 1
volledige slag in de close-richting worden ge-
draaid om de juiste condensatiedruk voor de
druktransmitter te krijgen.
• Zorg ervoor dat het apparaat en de voeding op
elkaar afgestemd zijn.
• Controleer of de carterverwarming werkt.
• Controleer of de ventilator ongehindert kan
draaien.
• Controleer of de beschermingsfolie is verwij-
derd van de achterzijde van de condensor.
• Breng de HP/LP-druk in evenwicht.
• Bij het aanzetten van het apparaat moet deze
meteen starten. Als de compressor niet start,
controleer dan de bedrading en de spanning
op de aansluitingen.
• Een eventuele omgekeerde draairichting van een
driefasige compressor kan worden gedetecteerd
aan de hand van de volgende kenmerken: de druk
in de compressor neemt niet toe, de compressor
maakt abnormaal veel lawaai en de compressor
verbruikt abnormaal weinig energie. Schakel in dat
geval het apparaat onmiddellijk uit en sluit de fases
aan op de correcte aansluitingen.
• Als de draairichting correct is, geeft de lagedruk-
aanduiding op de regelaar (of de lagedrukmeter)
een afnemende druk weer en geeft de hogedruk-
aanduiding (of de hogedrukmeter) een toene-
mende druk weer.
12 – Controleren met het apparaat ingeschakeld
• Controleer de draairichting van de ventilator.
De lucht moet via de condensor naar de venti-
lator stromen.
• Controleer het stroomverbruik en voltage.
• Controleer de oververhitting op de zuigleiding
om het risico op vloeistofslag te verminderen.
• Als er een kijkglas aanwezig is, bekijk dan het olie-
niveau aan het begin en tijdens de werking om te
controleren of het olieniveau zichtbaar blijft.
• Respecteer de werkingslimieten.
• Controleer alle buizen op abnormale trillingen.
Bewegingen van meer dan 1,5 mm moeten
worden gecorrigeerd, bijvoorbeeld met lei-
dingbeugels.
• Voeg indien nodig extra koelmiddel toe in vloei-
bare toestand aan de lagedrukzijde, zo ver moge-
lijk van de compressor verwijderd. De compres-
sor moet draaien tijdens dit proces.
• Voor modellen met versie P02 (OP-xxxxxxxxx-
P02E):
- Controleer het kijkglas en verzeker u ervan dat er
geen luchtbellen in de vloeistoeiding aanwezig
zijn, om een correcte vloeistonjectie te waarbor-
gen.
- Wanneer o30 is ingesteld op 19=R404A of
40=R448A of 41=R449A en de uitlezing van U26
> 125 is in de regelaar, verzeker u er dan van dat
vloeistonjectie is ingeschakeld (ON). De inlaat-
leiding van de economizer moet koud zijn.
• Overvul het systeem niet.
• Volg de lokale regelgeving met betrekking tot
het terugwinnen van koelmiddel uit de unit.
• Laat nooit koelmiddel ontsnappen in de atmos-
feer.
• Voer een algemene inspectie uit van de instal-
latie voordat u de locatie verlaat en controleer
op netheid, lawaai en lekken.
• Noteer het type en de hoeveelheid koelmiddel
en ook de werkomstandigheden als referentie
voor toekomstige inspecties.
13 – Noodwerking zonder regelaar
Als de regelaar het begeeft, kunt u de koelgroep
blijven gebruiken als u de standaardbedrading
voor de regelaar (afbeelding 4) wijzigt naar een
tijdelijke bedrading (afbeelding 5), zoals hieronder
wordt weergegeven.
Deze aanpassing mag alleen door bevoegde
elektriciens worden uitgevoerd. Houd rekening
met de geldende wetgeving.
Koppel de voeding van de koelgroep los (zet
de hoofdschakelaar van de hardware uit).
• Contact met de ruimtethermostaat moet mo-
gelijk zijn om over te schakelen naar 250 Vac.
• Koppel kabel 22 (veiligheidsingang DI3) en
kabel 24 (ruimtethermostaat DI1) los en breng
deze samen op een geïsoleerde klemmen-
strook van 250 Vac 10 mm².
• Verwijder kabel 25 (ruimtethermostaat DI1)
en kabel 11 (compressorvoeding) en breng ze
samen op een geïsoleerde klemmenstrook van
250 V AC, 10 mm².
• Koppel kabel 6 los en sluit hem aan op de klem-
menstrook voor kabels 11 en 25. Er kan een
ventilatordrukschakelaar of een toerenregelaar
voor de ventilator in serie worden aangesloten
op kabel 6.
• Koppel kabel 14 los (carterverwarming) en
verbind hem met de compressorschakelaar op
aansluiting 22.
• Koppel kabel 12 los (voeding van de carterver-
warming), verleng deze kabel door middel van
een klemmenstrook van 250 V AC, 1,0 mm² en
een bruine kabel van 1,0 mm² en verbind hem
met de compressorschakelaar op aansluiting
21
• Verwijder het grote aansluitingsblok van de re-
gelaaraansluitingen 10 tot 19.
• Schakel de voeding van de koelgroep in (zet de
hoofdschakelaar van de hardware aan).
14 – Onderhoud
Schakel de unit altijd uit met de hoofdschake-
laar voordat u de ventilatordeur(en) opent.
De interne druk en oppervlaktetemperatuur
zijn gevaarlijk en kunnen permanente letsels ver-
oorzaken. Onderhoudstechnici en installateurs
moeten over de juiste vaardigheden en het juiste
materiaal beschikken. De leidingtemperatuur kan
meer dan 100°C bedragen en ernstige brandwon-
den veroorzaken.
Zorg voor periodieke onderhoudsinspecties
om de betrouwbaarheid van het systeem te ga-
randeren en te voldoen aan de plaatselijke voor-
schriften.
Om systeemgerelateerde problemen te voorko-
men, wordt het volgende periodieke onderhoud
aanbevolen:
• Controleren of veiligheidsapparaten werken en
correct zijn ingesteld.
• Het systeem controleren op lekken.
• Het stroomverbruik van de compressor contro-
leren.
• Controleren of het systeem werkt op een ma-
nier die vergelijkbaar is met vorige onder-
houdsverslagen en de omgevingsomstandig-
heden.
• Controleren of alle elektrische aansluitingen
goed zijn bevestigd.
• Het apparaat schoon houden en controleren
of er geen roest en oxidatie aanwezig is op de
onderdelen van het apparaat, de buizen en de
elektrische verbindingen.
De condensor moet minstens één keer per jaar
gecontroleerd worden op verstoppingen en moet
indien nodig gereinigd worden. U krijgt toegang
tot de binnenkant van de condensor door de ven-
tilatordeur te openen. De warmtewisselaars met
microkanalen raken eerder aan de buitenzijde
vuil, waardoor deze gemakkelijker te reinigen zijn
dan warmtewisselaars met vinnen.
• Schakel de eenheid uit met de hoofdschakelaar
voordat u de ventilatordeur opent.
• Verwijder stof, bladeren en ander vuil met een
stofzuiger waaraan een borstel of een andere
zacht opzetstuk bevestigd is. U kunt ook langs
de binnenzijde perslucht door de spoelen bla-
zen en deze schoonvegen met een zachte bor-
stel. Gebruik hiervoor geen draadborstel. Zorg
ervoor dat u niet tegen de spoel stoot met de
buis van de stofzuiger of de mond van de lucht-
blazer.
• Draai het ventilatorblad naar een veilige positie