Documenttranscriptie
LEICA R9
Notice d’utilisation /
Gebruiksaanwijzing
Cette notice d'utilisation a été imprimée sur du
papier blanchi 100% sans chlore, dont le procédé
de fabrication complexe ne pollue pas les eaux et
protège ainsi notre environnement.
Deze gebruiksaanwijzing werd op 100% chloorvrij
gebleekt papier gedrukt onder toepassing van een
kostbaar productieproces dat het oppervlaktewater ontziet en daarmee het natuurlijke milieu
spaart.
Nederlandse Gebruiksaanwijzing pagina
102 - 203
De CE-markering van onze producten geeft aan dat de basiseisen van de betreffende geldende
EU-richtlijnen in acht worden genomen.
Waarschuwing
Moderne elektronische elementen reageren gevoelig op elektrostatische ontlading.
Omdat mensen bijv. bij het lopen over synthetisch tapijt zonder moeite een lading van tienduizenden
Volt kunnen ontwikkelen, kan het, vooral als uw Leica op een gemakkelijk geleidende ondergrond ligt,
tot een ontlading komen. Wanneer het alleen om de camerabehuizing gaat, is deze ontlading voor de
elektronica geheel ongevaarlijk. De naar buiten gebrachte contacten als batterij- of achterwandcontacten moeten echter, ondanks extra ingebouwde veiligheidsschakelingen, om veiligheidsredenen zo
mogelijk niet worden aangeraakt.
Gebruik voor het eventueel schoonmaken van de contacten niet het optiek-microvezeldoek (synthetisch), maar een katoenen of linnen doek! Wanneer u van tevoren bewust een verwarmingsbuis of
waterleiding (gemakkelijk geleidend, met "aarde" verbonden materiaal) vastpakt, wordt uw eventuele
elektrostatische lading zeker afgevoerd.
Vermijd vervuiling en oxidatie ook door het in gesloten toestand droog bewaren van uw Leica!
102
Voorwoord
Geachte klant,
Leica dankt u voor de aanschaf van de LEICA R9
en feliciteert u met deze beslissing. U hebt met
deze unieke spiegelreflexcamera een uitstekende
keuze gemaakt.
Wij wensen u veel plezier en succes bij het fotograferen met uw nieuwe LEICA R9.
Met de vele automatische functies en handmatige instelmogelijkheden kunt u onbezorgd fotograferen; ze bieden u tevens alle vrijheid voor
creatieve beeldvorming. Hoogwaardige precisietechniek en elektronica zorgen voor betrouwbaarheid en lange levensduur.
De camera wordt uitgebreid met een goed afgestemd accessoireprogramma, zodat u uw fotografische wensen door een optimale uitrusting
kunt realiseren.
De bediening van de LEICA R9 is praktisch ontworpen, logisch en overzichtelijk aangebracht.
Toch moet u eerst nauwkeurig deze handleiding
lezen om alle fotografische mogelijkheden van
uw nieuwe LEICA R9 optimaal te kunnen benutten.
103
Inhoudsopgave
Film wisselen..................................................122
- Openen van de camera ................................122
- Film inleggen................................................122
- Film terugspoelen ........................................123
CE–verwijzing.................................................102
Voorwoord .....................................................103
Bevestigen van de draagriem .........................107
Instellen van de filmgevoeligheid ...................125
- Plaatsen en verwijderen van het objectief....127
- Gebruik van aanwezige objectieven en
accessoires ..................................................128
- Leica R-objectieven......................................128
- LEICAFLEX SL/SL2-objectieven zonder
R-stuurnokken..............................................129
- VISOFLEX-objectieven op de LEICA R9 ........129
Benaming van de onderdelen.........................108
Indicaties in de zoeker....................................110
Indicaties van de achterwanddisplay ..............112
- Inschakelen van de displayverlichting...........113
Voeding / Plaatsen en vervangen van de
batterijen ........................................................114
- Automatische batterijcontrole ......................115
- Opmerkingen over batterijgebruik ................115
Juist vasthouden van de camera ....................130
Instellen van het oculair..................................116
- Oculairafsluiting............................................117
- Vervangen van de oogschelp ........................117
Inschakelen van de camera / Activeren
van de elektronica/ - van het belichtingsmeetsysteem..................................................131
Instellen van de scherpte met de
universeelring .................................................118
Belichtingsmeting...........................................132
- Meerveldenmeting ..............................133
- Aanpassen van belichtingsniveau aan de
meerveldenmeting .......................................134
- Centrumgerichte integraalmeting ........136
- Selectieve meting ................................137
- Meetwaardegeheugen..................................138
- Belichtingscorrecties....................................138
- Instellen en verwijderen van een
belichtingscorrectie .....................................139
Keuzeknop belichtingsfuncties .......................119
Instelknop sluitertijden ...................................119
Ontspanner ....................................................120
Keuzehendel voor methode belichtingsmeting ..121
Sneltransporthendel.......................................121
104
- Voorbeeld van een correctie naar plus.........140
- Voorbeeld van een correctie naar min..........140
- Onder het meetbereik ..................................141
- Meting bij open diafragma............................141
- Meting bij werkdiafragma .............................141
- Werkdiagram van de belichtingsmeter....142/143
Flitsen met de LEICA R9.................................154
- Algemeen gebruik van flitsapparaten ...........154
- Flitssynchronisatietijd ..................................154
- Keuze van het synchronisatietijdstip ............155
- Flitsen via het X-contact...............................157
- Flitsen via het aansluitcontact......................157
- Flitsen met SCA 3000/3002 standaard
flitsapparatuur en SCA adapters 3501/
3502 M3.......................................................158
- Indicaties voor controle en flitser gereed
(alleen met SCA 3501/3502 M3-adapters) .159
- Flits-belichtingscorrecties ............................160
- Instelling van flits-belichtingscorrecties op
de SCA 3501/3502 M3-adapter...................162
- Instelling van flits-belichtingscorrecties op
SCA-3002 standaard flitsapparatuur............163
- Instelling van flits-belichtingscorrecties op
de camera in de belichtingsfunctie m ..........163
- Flitsregeling in de vier belichtingsfuncties
met een SCA 3501/3502 M3-adapter..........163
- Programma-automaat P en TTL-flitsfunctie...163
a) Volledige TTL-flits bij slechte lichtomstandigheden...........................................164
b) Automatische flitsinvulling bij normale
lichtomstandigheden...............................165
c) Geen flits bij zeer grote helderheid..........165
Belichtingsfuncties.........................................144
- Variabele programma-automaat – P .............144
- Karakteristiek en gebruik van de variabele
programma-automaat ..................................146
- Standaardinstelling ......................................147
- Wanneer een grotere scherptediepte en/
of een langere sluitertijd gewenst wordt ......147
- Wanneer een kortere sluitertijd en/of een
geringere scherptediepte gewenst wordt .....148
- Programmaverloop bij verschillende
instellingen van sluitertijden en met
verschillende objectieven.............................149
- Tijdautomaat – A ..........................................150
- Diafragma-automaat – T ...............................151
- Handmatige instelling van diafragma en
belichtingstijd - m.........................................153
105
Zelfontspanner ...............................................183
Spiegelvoorontspanning.................................184
- Handmatige flits-belichtingscorrecties in de
camera-belichtingsfunctie P .........................166
- Tijdautomaat A en TTL-flitsfunctie ................167
- Diafragma-automaat T en TTL-gestuurde,
variabele flitsinvulling ...................................167
- Handmatige belichtingsregeling m en TTLgestuurde, variabele flitsinvulling .................168
- Flitsen met de computerautomaat van
flitsapparaten ...............................................168
- Handmatig flitsen met constant flitsvermogen..169
- Samenvattend overzicht van het flitsen met
SCA3501/3502 M3-adapters...............170/171
- Lineaire flitsfunctie ......................................172
- Lineair flitsen met de functie M HSS van het
flitsapparaat .................................................174
- Lineair flitsen met de functie TTL HSS van het
flitsapparaat .................................................175
- Bepaling van de flitsbelichting ......................176
- Flitsmeting voor de opname – F ...................178
- Stroboscoop-flitsfunctie met SCA
3501/3502 M3-adapter ...............................180
- Waarschuwingen (foutmeldingen) bij foutieve
instellingen in de flitsfunctie ........................182
Meervoudige belichting..................................186
Scherptediepteschuif en scherptediepte ........187
Tips voor het onderhoud van uw LEICA R9 en
objectieven ....................................................188
Trefwoordenregister .......................................190
Accessoires voor de LEICA R9 .......................192
- Verwisselbare instelringen ...........................192
- Grote oogschelp...........................................193
- Correctielenzen ............................................194
- Zoeker met hoek ..........................................194
- LEICA MOTOR-WINDER R8/R9 ....................195
- LEICA MOTOR-DRIVE R8/R9........................195
- Fototassen ...................................................196
- Opnamefilters ..............................................196
Technische gegevens......................................197
Leica Akademie..............................................202
Leica op internet............................................202
Leica Infodienst .............................................203
Leica klantenservice ......................................203
106
➔
Bevestigen van de draagriem
➔
107
1.17
1.18
1.19
1.20
1.21
1.22
1.23
1.24
Benaming van de onderdelen
Vooraanzicht
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
1.6
1.7
Objectief-ontgrendelingsknop
Batterijvak
Scherptediepteschuif
Ogen voor draagriem
Zelfontspanner-lichtdiode
Keuzehendel spiegelvoorontspanner
Keuzehendel voor het synchronisatietijdstip
(op het 1e of 2e sluitergordijn)
1.8 Aansluitcontact flitser
Ontspanner
Schroefdraad voor draadontspanner
Meervoudige belichtingsknop
Terugspoel-ontgrendelingsknop
Sneltransporthendel
Beeldtelwerk
Midden- en stuurcontacten voor flitsfunctie
Flitsapparaatschoen
Achteraanzicht
1.25 Kijkvenster filmcassette
1.26 a. Instelhendel voor belichtingscorrectie
met
b. Ontgrendelingsschuif
1.27 Instelknop oculair
1.28 Oogschelpen
1.29 Zoekeropening
1.30 Ontgrendelingsschuif oogschelp
1.31 Afsluithendel oculair
1.32 Controlevenster filmtransport
1.33 Afdekklep over de achterwandknoppen
1.34 Achterwanddisplay
Bovenaanzicht
1.9 Terugspoelslinger
1.10 Ontgrendelingsknop voor keuzeknop
belichtingsfuncties
1.11 Keuzeknop belichtingsfuncties
1.12 Diafragmaring
1.13 Vaste ring met scherptediepteschaal en
indexpunt voor wisseling van objectief
1.14 Afstandsinstelring
1.15 a. Keuzehendel voor methode belichtingsmeting met
b. Ontgrendelingsknop
1.16 Instelknop sluitertijden
108
Zijaanzicht links
Aanzicht bij geopende afdekklep over de
achterwandknoppen
1.44 Achterwand-ontgrendelingsschuif
1.45 Ontgrendelingsknop voor achterwandontgrendelingsschuif
1.35 +/- Knoppenpaar voor instelling van de
filmgevoeligheid of kiezen soort instelling /
voor de instelling van een belichtingscorrectie voor niveau-aanpassing van de meerveldenmeting
1.36 2 s/12 s Knoppenpaar voor instelling van
zelfontspanner of voorlooptijd zelfontspanner / voor inschakeling van de verlichting
achterwanddisplay
Aanzicht bij geopende achterwand
1.46
1.47
1.48
1.49
1.50
1.51
1.52
1.53
1.54
Onderaanzicht
1.37 Ontgrendelingsschuif voor batterijvakdeksel
1.38 Pasgaten voor geleidingsstiften van
motorische aandrijving
1.39 Koppeling voor motorisch filmtransport
1.40 Statiefschroefdraad
1.41 Pasgat tegen verdraaien
1.42 Koppeling voor motorisch terugspoelen film
1.43 Stuurcontacten voor motorische
aandrijving
109
Filmcassettevak
DX-contactstrip
Filmgeleiding
Contactstrippen voor functieoverdracht
van achterwand
Filmtransportspoel
Aandrukas film
Rode markering voor begin van het film
Film vang- en opwikkelspoel
Aandrijfas voor indicatie filmtransport
Indicaties in de zoeker
2.1
2.2
2.3
2.4 2.5
2.6
2.7
2.8
2.9
2.10
2.1 Waarschuwingssymbool bij waarde onder
het meetbereik
2.5 Plus of min = aanduiding voor ingestelde
flits-belichtingscorrectie
2.2 Aanduiding voor
a. een belichtingscorrectie en/of
b. een van de DX-waarde afwijkende, handmatige gevoeligheidsinstelling
2.6 Belichtingsfunctie
a.
= handmatige instelling van sluitertijd
en diafragma
b.
= tijdautomaat
c.
= variabele programma-automaat
d.
= diafragma-automaat
e.
= flitsmeting
knipperen van of = niet ingestelde
kleinste diafragma van het objectief
2.3 Symbool meetmethode
a.
= meerveldenmeting
b.
= integraalmeting
c.
= selectieve meting
Verdwijnen na vasthouden drukpunt bij selectieve en integrale meting = meetwaardegeheugen
2.7 Diafragma, handmatig ingestelde waarde bij
en , automatisch gestuurde waarde bij
en ; indicatie in halve stappen
2.4 Flitssymbool
a. knipperen = flitsapparaat laadt op, flitser
niet gereed
b. oplichten = flitser gereed
110
2.10 Beeldtelwerk voor
a. indicatie beeldnummer
b. knipperen van beide cijfers = meervoudige belichting
c. knipperen van de cijfers in de volgende
volgorde: links / rechts / beide = eerste
/ tweede / derde opname van een automatische belichtingsserie (bracketing,
alleen met Motor-Drive R8/R9 mogelijk.)
d. knipperen van
= film niet goed ingelegd of geheel teruggespoeld (alleen bij
gebruik van Motor-Winder R8/R9 en
Motor-Drive R8/R9.)
2.8 Lichtschaal voor de indicatie van
a. handmatige belichtingsregeling (kleine
aanduiding: telkens 1/2 EV-stap, grote
aanduiding: telkens 1 EV-stap)
b. instelling belichtingscorrectie bij de automatische functies
c. instelling van de automatische belichtingsserie (bracketing, alleen met Motor-Drive
R8/R9 mogelijk.)
d. belichtingsregeling bij flitsmeting
2.9 Sluiter-(=belichtings-)tijd
a. handmatig ingestelde waarde bij
en
, automatisch gestuurde waarde bij
en
; indicatie in halve stappen, of
b.
(high) of
(low) voor over- of onderbelichting bij de automatische functies en
door flitslicht,
c.
= B-instelling voor langdurige
belichting,
d.
= High Speed Synchronisation voor
lineaire flitsfunctie (wisselend met de
tijdswaarde)
e.
bij niet uitvoerbare camera-instellingen
Opmerking:
De zoeker-lcd is bij camera met voeding (zie hiervoor "Inschakelen van de camera / Activeren van
de elektronica / - van het belichtingsmeetsysteem", zie pag. 131) in principe verlicht. De helderheid van deze verlichting wordt voor optimale
leesbaarheid automatisch aan het omgevingslicht aangepast. Zo wordt de herkenning van
gegevens bij veel omgevingslicht gegarandeerd
en overstraling bij weinig licht vermeden.
111
Indicaties van de achterwanddisplay
3.1
3.5
3.2
3.3
3.6
3.4 Batterij-indicatie
a.
(en andere indicaties) = batterijcapaciteit voldoende
b.
(en andere indicaties) = batterijen
moeten spoedig worden vervangen
c.
; geen andere indicaties = batterij
leeg, geen ontspanning
3.4
3.5 Flitssymbool
a. knipperen = flitsapparaat laadt op, flitser
niet gereed
b. oplichten = flitser gereed
3.7
3.6 Plus/min- en cijferindicatie voor
a. gecorrigeerde belichtingswaarde met voorteken
b. filmgevoeligheid
c. belichtingsregeling bij flitsmeting
d. afgelopen belichtingstijd bij B-instelling
e.
of
voor over- of onderbelichting
door flitslicht
f.
voor uitgeschakelde zelfontspanner
(slechts tijdelijk na instelling)
g. zelfontspanner-resttijd
h.
bij niet uitvoerbare camera-instellingen
3.1 Aanduiding voor
a. ingestelde belichtingscorrectie
b. van de DX-waarde afwijkende, handmatige
gevoeligheidsinstelling
3.2 Aanduiding voor zelfontspanning
3.3 Filmgevoeligheidsinstelling
a.
= handmatige gevoeligheidsinstelling
b.
= automatische DX-aftasting
112
3.7 Beeldtelwerk voor
a. indicatie beeldnummer
b. knipperen van beide cijfers = meervoudige
belichting
c. knipperen van de cijfers in de volgende
volgorde: links / rechts / beide = eerste /
tweede / derde opname van een automatische belichtingsserie (bracketing, alleen
met Motor-Drive R8/R9 mogelijk.)
d. knipperen van
= film niet goed ingelegd of geheel teruggespoeld (alleen bij
gebruik van Motor-Winder R8/R9 en
Motor-Drive R8/R9.)
Daarna verschijnen in de display tijdelijk
(3.2) en
(3.6 f) – ongeacht of al een zelfontspanner-voorlooptijd werd aangegeven of niet.
Als de zelfontspanner daarna gebruikt moet worden, dient dus opnieuw de gewenste voorlooptijd
aangegeven te worden.
Bij het aanzetten van de camera door aantippen
van de ontspanner (1.17) wordt de verlichting
samen met de indicaties ingeschakeld en verdwijnt
met deze weer na afloop van de weergavetijd.
Voor het uitschakelen worden de beide knoppen
nogmaals kort ingedrukt. Het uitschakelen van
de camera door het draaien van de keuzeknop
belichtingsfuncties (1.11) in de OFF-stand
schakelt de verlichting vertraagd uit. Wanneer de
camera opnieuw wordt gebruikt, moet deze
in principe als voorheen beschreven worden
ingeschakeld.
Inschakelen van de displayverlichting
De achterwanddisplay van de LEICA R9 kan voor
optimale leesbaarheid, zelfs in het donker, een
blauwe achtergrondverlichting hebben.
Voor het inschakelen van deze verlichting worden
bij gespannen camera en voedingsspanning (zie
hiervoor "De sneltransporthendel", pag. 121 en
"Inschakelen van de camera / Activeren van de
elektronica / - van het belichtingsmeetsysteem",
pag. 131) beide knoppen voor keuze van de zelfontspanner-voorlooptijd (1.36) gelijktijdig kort
ingedrukt.
113
1.37
Voor plaatsing wordt het batterijvak er aan de
onderkant opgeschoven. Het moet duidelijk inklikken.
Motor-Winder R8/R9 en Motor-Drive R8/R9 zijn
elk van een eigen batterijvak voorzien en worden
compleet hiermee op de camera geplaatst. Het
batterijvak van de camera moet vooraf worden
verwijderd.
Voeding / plaatsen en vervangen van de batterijen
De LEICA R9 heeft 2 lithiumcellen van het type
"CR2" (Ø 15,6 mm x 27 mm) nodig die in een
afneembaar batterijvak (1.2) worden ondergebracht, dat gelijktijdig als handgreep dient. Voor
het verwijderen van het batterijvak wordt de ontgrendelingsschuif (1.37) aan de onderzijde in pijlrichting gedrukt. Daarna kan het batterijvak naar
beneden ervan worden afgehaald.
Opmerking:
De batterijcapaciteit van verschillende fabrikanten is zeer verschillend. Gegevens over het aantal opnamen per batterijset zijn daarom niet relevant.
Belangrijk:
De keuzeknop belichtingsfuncties (1.11) moet
vooraf op OFF worden gezet.
114
Opmerkingen over batterijgebruik
• Batterijen moeten koel en droog worden
bewaard.
• Er mogen geen nieuwe en gebruikte batterijen
samen worden gebruikt of batterijen van verschillend fabrikaat of type worden gecombineerd.
• Wanneer de camera langere tijd niet wordt
gebruikt, moeten de batterijen worden verwijderd.
• Lege batterijen niet met het normale afval
weggooien (ze bevatten vaak giftige, milieubelastende substanties), maar een speciale afvalvoorziening gebruiken.
Automatische batterijcontrole
De beschikbare batterijcapaciteit van de camera
wordt automatisch bewaakt en door het gedeelde batterijsymbool (3.4) op de achterwanddisplay (1.34) weergegeven:
• Bij vol batterijsymbool (
) lichten de normale indicaties op: batterijen zijn in orde.
• Bij half batterijsymbool (
) lichten de normale indicaties op: nieuwe batterijen gereed
houden!
• Het halve batterijsymbool (
) licht op, alle
andere indicaties niet: batterijen zijn leeg,
geen ontspanning mogelijk.
115
1.27
1.28
Opmerking:
Het is raadzaam de instelling zonder objectief uit
te voeren of het objectief op de kortste afstand
in te stellen en de camera op een gelijkmatig helder motief (bijv. hemel) te richten.
1.29
3. Na de instelling wordt het wieltje weer ingeschoven om de gekozen oculairinstelling te
vergrendelen.
Aan de hand van de markeringen kan een eenmaal gevonden instelling steeds worden gereproduceerd. Als het bereik van de oculairverstelling
voor een optimale instelling niet voldoende is,
zijn extra correctielenzen (zie paragraaf "Correctielenzen”, pag. 194) beschikbaar.
Instellen van het oculair
Om de mogelijkheden van de LEICA R9 en het
grote vermogen van de Leica R-objectieven volledig te kunnen benutten, moet het zoekerbeeld
optimaal scherp worden gezien. Het oculair
(1.29) kan daarom ca. ± 2 dioptrieën worden versteld om precies op het eigen oog af te kunnen
stemmen. Hiertoe wordt het wieltje (1.27) links
naast het oculair
1. iets uitgetrokken om het te ontgrendelen en
2. tijdens de observatie van het zoekerbeeld
zolang gedraaid tot de begrenzing van het selectieve meetveld scherp en contrastrijk wordt
gezien.
116
1.30 1.31
Oculairafsluiting
Vervangen van de oogschelp
De silicium-fotodioden van de belichtingsmeter
van de LEICA R9 bevinden zich op een donkere
plaats. Daarom kan door het oculair vallend licht
het meetresultaat alleen in extreme gevallen
beïnvloeden, bijv. als de gebruiker bij opnamen
met statief niet door de zoeker kijkt en van achteren direct zonlicht of scherp schijnwerperlicht
in het oculair valt. Voor dit geval bevindt zich
rechts naast de zoeker een knop voor de afsluiting van het oculair (1.31). De ingedraaide afdekking is rood gekleurd.
De standaard oogschelp (1.28) van de LEICA R9
kan door een grotere worden vervangen, die
vooral brildragers nog beter tegen storend licht
van opzij beschermt (zie "Grote oogschelp", pag.
193).
Voor het verwijderen van de oogschelp moet
1. de ontgrendelingsschuif (1.30) naar links
richting oculair worden gedrukt en daarna
2. kan de oogschelp er recht naar boven worden
afgetrokken.Voor het aanbrengen wordt deze
recht van boven in de geleiding van het oculair
geschoven tot deze hoorbaar inklikt.
117
2. Om de centrale cirkel bevindt zich een ring
met prismaraster dat voor het scherpstellen
van objecten met zwakke contouren dient.
Duidelijk flikkeren duidt op onscherpte.
3. De omgeving is mat. Deze dient voor de beoordeling van de scherpte in het gehele beeldveld
en is vooral bij het werken met langere brandpuntsafstanden en in macrobereik gunstig.
Als accessoire zijn andere instelringen beschikbaar, die afhankelijk van de toepassing optimale
instelvoorwaarden bieden en eenvoudig zijn te
vervangen (zie paragraaf "Verwisselbare instelringen", pag. 192).
Instellen van de scherpte met de universeelring
De LEICA R9 wordt standaard met de universeelring geleverd en kan voor de meeste fotografische toepassingen worden gebruikt. Er zijn drie
verschillende mogelijkheden voor scherpstellen:
1. Bij niet exact ingestelde scherpte zijn in de
gedeelde cirkel van de zoeker de kanten en lijnen van het object ten opzichte van elkaar verschoven.
118
1.15 a 1.15 b
1.16
1.17
1.11
1.18
1.10
Keuzeknop belichtingsfuncties
Instelknop sluitertijden
De keuzeknop belichtingsfuncties (1.11) van de
LEICA R9 dient gelijktijdig als hoofdschakelaar.
Deze heeft 6 klikstanden die bovendien tegen
onbedoeld verstellen zijn geborgd. Voor het verstellen moet altijd de ontgrendelingsknop (1.10)
worden ingedrukt. De verschillende standen:
In de functies m (handmatig instellen van sluiter/belichtingstijd en diafragma) en T (diafragmaautomaat) wordt de belichtingstijd handmatig
met de instelknop sluitertijden (1.16) ingesteld.
Er zijn tijden van 16 s tot 1/8000 s beschikbaar,
waarbij ook halve tijdstappen kunnen worden
ingesteld.
OFF In deze stand zijn alle functies en indicaties
van de camera uitgeschakeld (zie pag. 131).
m
Handmatige instelling van belichtingstijd en
diafragma (zie pag. 153).
A
P
T
F
Tijdautomaat met diafragmakeuze (zie pag. 150)
Variabele programma-automaat (zie pag. 144)
Diafragma-automaat met tijdsinstelling (zie pag. 151)
Flitsmeting voor de opname (zie pag. 178).
119
In de functie P (programma-automaat) bepaalt u
met de handmatig ingestelde belichtingstijd het
karakter van de voorgenomen opname door beïnvloeding van de automatisch gestuurde sluitertijd-/diafragma-combinatie.
Bij het werken met A (tijdautomaat) kan de
instelknop sluitertijden op elke willekeurige waarde behalve B of X worden gezet.
Bij gebruik van niet compatibele flitsapparaten
wordt de instelling X (kortste flitssynchronisatietijd = 1/250 s) geadviseerd.
Langdurige belichtingen van willekeurige duur
worden in de stand B uitgevoerd.
Ontspanner
De LEICA R9 heeft een drietraps ontspanner (1.17):
1. Kort aantippen activeert het meetsysteem en
start een evt. vooraf gekozen zelfontspannervoorlooptijd.
2. Door indrukken tot het drukpunt en vasthouden in deze stand wordt de meetwaarde bij
selectieve en integrale meting in de automatische functies opgeslagen.
3. Bij verder indrukken ontspant de camera.
Wanneer de instelknop sluitertijden op B staat, blijft
de sluiter open zolang de ontspanner wordt ingedrukt.
In de zoeker verschijnt de indicatie
(2.9 c)
en in de achterwanddisplay (1.34) is de aflopende
belichtingstijd (3.6 d) afleesbaar. Deze indicatie werkt
maximaal 19 min. 59 s. Wanneer de stand B en een
extra zelfontspanner-voorlooptijd wordt gekozen,
opent de sluiter pas na het aflopen van de zelfontspanner en blijft zolang open tot de ontspanner (of
een ander elektrisch bedieningselement van de
camera) weer wordt aangetipt. Omdat de ontspanknop in dit geval niet voortdurend ingedrukt hoeft te
worden gehouden, zijn onbewogen, langdurige opnamen mogelijk. In het midden van de ontspanner
bevindt zich de schroefdraad (1.18) voor de aansluiting van in de handel gebruikelijke draadontspanners.
120
Keuzehendel voor methode belichtingsmeting
De LEICA R9 biedt – onafhankelijk van de gekozen functie - drie verschillende methoden voor de
belichtingsmeting, waarmee aanpassing aan de
meest uiteenlopende situaties en werkwijzen
mogelijk is. De keuzehendel voor de methode
van belichtingsmeting (1.15) bevindt zich onder
de instelknop voor de sluitertijden, zodat deze
comfortabel met de wijsvinger en met de camera
aan het oog kan worden bediend.
Voor het instellen van een van de meetmethoden
wordt de in het midden naar voren staande ontgrendelingsknop (1.15 b) ingedrukt en de keuzehendel (1.15 a) naar links of rechts verschoven.
Sneltransporthendel
De sneltransporthendel (1.21) transporteert de
film en spant de sluiter. In uitgeklapte stand
(paraatstand) kan de duim achter de sneltransporthendel grijpen en daardoor de camera goed
steunen. Direct na de geslaagde belichting moet
de film verder worden getransporteerd om
onmiddellijk weer opnamen te kunnen maken.
Wanneer een van de beide aandrijvingen is geplaatst – Motor-Winder R8/R9 of Motor-Drive R8/R9
– is de sneltransporthendel hiervoor tevens
hoofdschakelaar. Uitgeklapt is de motor uitgeschakeld; ingeklapt wordt de film na elke opname
motorisch verder getransporteerd.
Centrumgerichte integraalmeting (keuzehendel naar rechts)
Meerveldeneting ( keuzehendel in het midden)
Selectieve meting (keuzehendel naar links,
richting objectief)
121
1.44
1.45
1.52
Film wisselen
Film inleggen
Overtuig u er altijd van of niet al een film is ingelegd door een blik te werpen op het controlevenster van het filmtransport (1.32). Wanneer dit het
geval is, gaat u verder met "Film terugspoelen",
op pag. 123.
3. Leg de filmcassette in het lege filmcasettevak
(1.46) en
Openen van de camera
Voor het openen van de achterwand
4. trek het begin van de film tot de rode markering (1.52) naar de tegenoverliggende opwikkelspoel (1.53). De film moet vlak op de filmgeleiding (1.48) liggen en de tandwielen van
de transportspoel (1.50) moeten in de perforatiegaten van de film grijpen.
1. de ontgrendelingsknop (1.45) indrukken en
gelijktijdig
5. Daarna de achterwand weer sluiten, d.w.z.
aandrukken tot deze hoor- en voelbaar inklikt.
2. de achterwand-ontgrendelingsschuif (1.44)
naar boven schuiven. Hierdoor springt de achterwand open en kan hij volledig worden geopend.
6. Transporteer de film handmatig met de sneltransporthendel, of met geplaatste motor, door
indrukken van de ontspanner naar beeldnr. 1.
Daarbij wordt de film automatisch ingevoerd.
122
In het controlevenster filmtransport (1.32) is te
zien of de film juist wordt getransporteerd: de
strepen lopen van boven naar beneden.
Als dit niet het geval is of wanneer bij gebruik
van een motor in het beeldtelwerk (1.22, 2.10,
3.7)
knippert, is de film niet goed ingelegd.
Nogmaals de achterwand openen en de positie
van de film corrigeren.
1.20
Opmerking:
Voor de automatische filminvoer is het belangrijk
dat de opwikkelspoel niet vervuild is. Deze moet
eventueel met een licht bevochtigde doek worden schoongemaakt.
Film terugspoelen
Als de laatste opname van de film is belicht, kan
de sneltransporthendel niet meer worden
bediend of wordt een geplaatste motor uitgeschakeld. Voordat u de film uitneemt, moet de
film in de filmcassette worden teruggespoeld.
Hiervoor
1. de terugspoel-ontgrendelingsknop (1.20)
indrukken,
2. de terugspoelslinger (1.9) uitklappen en
3. door draaien in pijlrichting (met wijzers van de
klok mee) de film terugspoelen.
Zodra de strepen in het filmtransportvenster stilstaan, is de film tot aan het begin teruggespoeld.
Wanneer u de film volledig in de cassette wilt
123
Belangrijk:
Voor het terugspoelen mag uitsluitend de knop
voor de vrijgave van terugspoelen worden ingedrukt en niet de meervoudige belichtingsknop
(1.19, filmrem!) worden ingedraaid.
Let op:
Wanneer na het terugspoelen het begin van de
film nog uit de filmcassette steekt, mag de ontspanner niet worden bediend omdat het filmbegin evt. de sluiter kan beschadigen.
terugspoelen (bijv. om duidelijk aan te geven dat
deze belicht is), moet u de slinger enkele slagen
verder draaien tot u aan de duidelijk verminderde
weerstand voelt dat het begin van de film volledig in de cassette is gespoeld.
Met geplaatste Motor-Winder R8/R9 of MotorDrive R8/R9 kan het terugspoelen ook motorisch
plaatsvinden. Ook met de motoren kunt u bepalen of het begin van de film in de filmcassette
teruggespoeld moet worden of niet. Nadat met
succes motorisch is teruggespoeld, knippert in
het beeldtelwerk
zodat de camera geopend
en de film verwijderd kan worden. Details over
de bediening van de motoren kunt u aan de
betreffende handleidingen ontlenen.
124
1. schakelt u eerst de camera in met de keuzeknop voor belichtingsfuncties (1.11) (zie ook
"Keuzeknop belichtingsfuncties", pag. 119), en
Instellen van de filmgevoeligheid
De LEICA R9 staat zowel automatische alsook
handmatige instelling van de filmgevoeligheid
toe. De automatische instelling voor films die
met DX zijn gemarkeerd, heeft een bereik van
ISO 25/15° tot en met 5 000/38° (ISO is de
internationale aanduiding voor filmgevoeligheid).
Handmatig kan een gevoeligheid van ISO 6/9°
tot en met 12500/42° worden ingesteld.
2. activeert u door aantippen van de ontspanner
(1.17) (zie ook "Inschakelen van de camera /
Activeren van de elektronica / - van het
belichtingsmeetsysteem”, pag 131).
Als de camera spanning heeft, verschijnt op de
achterwanddisplay (1.34) de indicatie
(3.3 b),
zodat de camera op aftasting van DX is ingesteld.
Ter bevestiging van de juiste functie wordt in dit
geval in principe ook de afgelezen ISO-waarde
getoond (3.6 b). Wanneer echter
(3.3 a) verschijnt, werd vooraf de gevoeligheidswaarde
handmatig ingesteld. Als de camera spanning
heeft, kan door kort indrukken van een van beide
instelknoppen (1.35) de huidige ingestelde waarde worden afgelezen.
Opmerking:
Door een extra ingestelde belichtingscorrectie
(tot en met ± 3 EV) is een instelbereik van ISO
0,8/0° tot en met 100 000/51° beschikbaar.
Voor de keuze van de gewenste instellingsmethode of de instelling zelf,
125
Wanneer voor een bewuste over- of onderbelichting van de gehele film een van de DX-aanduiding afwijkende ISO-waarde handmatig wordt
ingesteld, verschijnt in de achterwanddisplay
, evenals daar en in de zoekerdisplay
–Waarschuwingsindicaties (3.1, 2.2). De handmatig ingestelde waarde is in dit geval de geldige.
Een handmatig ingestelde ISO-waarde blijft ook
na het wisselen van film gehandhaafd, zelfs
wanneer de nieuwe film met DX-code een andere
gevoeligheid heeft.
Ter bescherming en om onbedoeld verstellen van
de waarde te voorkomen, moet de afdekklep van
de camera-achterwand bij het fotograferen altijd
gesloten zijn.
Dan
3. de door een magneet vastgehouden afdekklep
over de achterwandknoppen (1.33) naar beneden openen.
4. Met de plus- of min-toets (1.35) wordt op de
volgende wijze zowel de instellingsmethode
gekozen alsook de gevoeligheid handmatig
ingesteld: Indrukken van de linker min-toets
verkleint de ISO-waarde, indrukken van de
rechter plus-toets vergroot deze of stelt de
camera in aansluiting op de hoogste ISO-waarde (12 500) op automatische DX-functie in.
Kort indrukken van de knoppen verandert de
waarde telkens met een stap, lang indrukken
laat de waarde naar de betreffende eindwaarden of naar de
-stand lopen.
Wordt in de
-stand een film zonder of met
beschadigde en daarmee onleesbare DX-aanduiding gebruikt, of is geen film ingelegd, werkt de
camera met ISO 100/21°. Als daarna een film
met DX-aanduiding wordt ingelegd, is de automatische aftasting weer actief.
126
1.1
De Leica R-objectieven worden onafhankelijk van
de instelling voor afstand en diafragma als volgt
geplaatst:
1.13
1. Het objectief bij de vaste ring (1.13) nemen.
2. Rode punt op de objectiefgreep tegenover de
knop van de bajonetontgrendeling (1.1) op de
camerabehuizing plaatsen.
3. Het objectief in deze stand recht plaatsen.
4. Met een korte draai naar rechts wordt het
objectief hoor- en voelbaar vergrendeld.
Plaatsen en verwijderen van het objectief
Voor het verwijderen van het objectief wordt
Op de LEICA R9 kunnen alle objectieven en
accessoires met stuurnokken voor Leica R-camera’s worden geplaatst, d.w.z. er zijn objectieven
van 15 mm tot 800 mm brandpuntsafstand beschikbaar (zie "Gebruik van bestaande objectieven
en accessoires", pag. 128). De LEICA R9 heeft
aan bajonetzijde – evenals de meeste moderne
Leica R-objectieven – een contactstrip. Hierdoor
wordt naast de mechanische een elektronische
belichtingscontrole gerealiseerd en worden
objectiefgegevens als brandpuntsafstand aan de
camera doorgegeven.
1. de ontgrendelingsknop ingedrukt,
2. het objectief door een korte draai naar links
ontgrendeld en
3. recht verwijderd.
127
Gebruik van bestaande objectieven en
accessoires
c
b
a
a
b
R-nokken (a) en Leicaflex stuurkurven (b)
R-nokken (a) en elektrische kontakten (c)
Leica R-objectieven
De meeste LEICA R-objectieven kunnen naderhand met een elektrische contactstrip voor gegevensoverdracht en elektronische belichtingsregeling worden uitgerust. Daarvoor moeten echter
de LEICAFLEX SL/SL2 - stuurnokken worden verwijderd, d.w.z. deze objectieven zijn dan alleen
op de Leica R-modellen te gebruiken (vanaf
model LEICA R3).
Alle objectieven en de objectiefaccessoires van
het Leica R-programma passen zonder ombouw
op de LEICA R9.
Enkele oudere objectieven zonder springdiafragma en accessoires zonder overdracht van het
springdiafragma kunnen alleen bij de tijdautomaat of handmatige instelling worden gebruikt
(zie "Meting bij werkdiafragma", pag. 141).
128
VISOFLEX-objectieven op de LEICA R9
LEICAFLEX SL/SL2-objectieven zonder
R-stuurnokken
Alle op de VISOFLEX-aansluiting passende objectieven van het Leica M-programma kunnen met
de adapter bestelnr. 14167 ook op de LEICA R9
worden gebruikt. De voorwaarden als opnameafstand en bereikbare grootte van het objectveld
zijn dan hetzelfde als bij het gebruik van deze
objectieven op de VISOFLEX. Een automatisch
springdiafragma is niet aanwezig, zodat de
belichtingstijd met het werkdiafragma wordt
gemeten.
Objectieven en accessoires van de Leicaflexmodellen (zonder R-stuurnokken) mogen niet op
de LEICA R9 worden gebruikt, omdat anders de
camera beschadigd kan worden. Wilt u ze op de
LEICA R9 of andere Leica R-camera’s gebruiken
(vanaf het model LEICA R3), dan moeten ze van
de R-stuurnokken worden voorzien.
Ombouw voor zulke objectieven is in principe
mogelijk en de Customer Service van Leica
Camera AG adviseert u hieromtrent graag (zie
pag. 203 voor adres).
Voorzover de LEICAFLEX SL/SL2-stuurnokken
behouden blijven, is de toepassingsmogelijkheid
van omgebouwde objectieven en accessoires op
alle Leicaflex modellen onaangetast. Contactstrips voor gegevensoverdracht op de LEICA R9
kunnen dan niet worden aangebracht.
129
Juist vasthouden van de camera
onderen. Bij verticale opnamen wordt de camera
gewoon gedraaid. De handen blijven in dezelfde
stand als bij opnamen in liggend formaat en klaar
om de film te transporteren en scherp te stellen.
Voor de betrouwbare driepuntshouding pakt de
rechterhand de camera. De wijsvinger ligt op de
ontspanknop, de duim achter de sneltransporthendel. De linkerhand steunt het objectief van
130
Opmerkingen:
In uitgeschakelde stand verbruikt de LEICA R9 zo
weinig mogelijk energie, d.w.z. aanzienlijk minder
dan in de hiervoor beschreven paraatstand (na
verdwijnen van de indicaties). Daarom moet u er
een gewoonte van maken de keuzeknop op OFF
te zetten als u de camera langere tijd niet
gebruikt. Overtuig u er hierbij van dat de achterwand gesloten is, omdat anders eveneens verhoogd stroomverbruik plaatsvindt.
Door uitschakelen van de camera worden actieve
functies als langdurige belichting en de spiegelvoorontspanning (zie "Spiegelvoorontspanning",
pag. 184) afgebroken. De zelfontspannerfunctie
(zie "Zelfontspanner", pag. 183) wordt echter
slechts onderbroken.
Bij het uitschakelen van de camera verdwijnt het
telwerk op de afdekkap pas na een kleine vertraging.
Inschakelen van de camera / Activeren van
de elektronica/ - van het belichtingsmeetsysteem
De LEICA R9 wordt met de keuzeknop voor
belichtingsfuncties (1.11) in- en uitgeschakeld. In
de OFF stand zijn ter beveiliging tegen onbedoeld ontspannen en onnodig stroomverbruik de
camera-elektronica en alle displays uitgeschakeld. Met de keuze van een van de belichtingsfuncties wordt de camera in een paraatstand
gebracht (zie hiervoor ook "Keuzeknop belichtingsfuncties", op pag. 119).
Door aantippen van de ontspanner op de camera
(1.17), een van beide op de Motor-Drive R8/R9 of
de afstandsbediening wordt het belichtingsmeetsysteem ingeschakeld. De indicaties in de lc-display van de zoeker, op de afdekkap (1. 22) en de
achterwand (1.34) lichten op. Bij gespannen sluiter lichten ze na vrijgave van de ontspanner nog
ca. 14 seconden op, bij ontspannen sluiter verdwijnen ze direct na loslaten.
131
Bundel van stralen voor meervelden- en centrumgerichte lichtmeting
Bundel van stralen voor selectieve lichtmeting
Belichtingsmeting
het opnameobjectief) bezit de camera twee verschillende fotodioden: een ronde diode op de
reflector achter de gedeeltelijk doorlatende
zwenkspiegel met een precies begrensd meetveld en een diode met 5 meetvelden op de camerabodem waar geen strooilicht valt. Afhankelijk
van de gewenste meetmethode worden de meetwaarden van deze zes velden geëvalueerd.
Om met de verschillende lichtsituaties en reflecterende eigenschappen van motieven rekening te
houden, kent de LEICA R9 een belichtingsmeting
door het objectief met drie verschillende meetmethoden: meting in meer velden, centrumgerichte integraalmeting en selectieve meting. Voor
dit TTL-meetproces (Through The Lens = door
132
De meting in meer velden vormt hiermee een
buitengewoon comfortabele, universele en betrouwbare wijze van belichtingsmeting voor het
overgrote deel van alle opnamen en wel afhankelijk van het helderheidsniveau en ook van het feit
of u uw hoofdmotief in het midden van het beeld
wilt hebben of niet. Deze is daarom bijzonder
geschikt voor momentopnamen en in combinatie
met de programma-automaat.
Meerveldenmeting
Deze meetmethode berust op de registratie van
6 meetwaarden, die van de 5 velden van de cel
voor meer velden en die van de selectieve meetcel.
Regelmatig voorkomende, moeilijke lichtomstandigheden en contrasten als reflecties, tegenlicht,
veel hemel bij landschappen, enz. worden automatisch geanalyseerd en de patronen van helderheidsverdeling worden aan opgeslagen, kenmerkende motieven toegekend. De microprocessor
bepaalt dan de belichting.
133
Opmerkingen:
Een correctie van de meting in meer velden kan
alleen plaatsvinden als deze meetmethode ook is
ingesteld. Deze correctie beïnvloedt uitsluitend
de meerveldenmeting, zodat bij het omschakelen
beide overige meetmethoden nog steeds in de
basisinstelling beschikbaar zijn, bijv. voor het
bewust afstemmen van de belichting op belangrijke motiefdelen. Ook flitsbelichtingen worden
door deze correctie niet beïnvloed.
Als zowel een correctie van de meting in meer
velden alsook een "normale" belichtingscorrectie
werden ingesteld, worden de waarden bij elkaar
opgeteld. Een correctie op meer velden van bijv.
– 0,5 EV in combinatie met een belichtingscorrectie van –1EV voor de meting in meer velden
geeft in totaal een correctie van – 1,5 EV (zie ook
"Belichtingscorrecties", pag.138):
Aanpassen van belichtingsniveau aan de
meerveldenmeting
Bovendien kunt u met de LEICA R9 het belichtingsniveau van de meting in meer velden in zeer
kleine gradaties aan uw eigen individuele
omstandigheden aanpassen. Deze belichtingscorrectie, een voortdurende "oversturing van de
automaat" kan om de volgende redenen zin hebben:
Ondanks de precisie van de meting in meer velden zijn er bij motieven met veel contrast altijd
ook gebieden die door deze "optimale compromis-belichting" worden veronachtzaamd, d.w.z.
worden over- of onderbelicht. Bovendien houdt
het systeem ook geen rekening met het feit of u
met materiaal voor dia’s of kleurnegatieven fotografeert en voor welk doel, bijv. kopie, projectie
of afdruk, de opnamen gebruikt moeten worden.
134
bewogen (voor een verstelling naar plus of
min). Elke beweging van de hendel leidt tot
een correctie van 0,1 EV. Zodra de +/- knoppen worden vrijgegeven, is de correctie opgeslagen.
In de achterwanddisplay wordt de ingestelde
waarde getoond. Instelbaar zijn waarden van
maximaal ± 0,7 EV.
Een eenmaal ingestelde correctiewaarde blijft
ook bij uitschakeling van de camera behouden.
Om een correctie van bijv. + 0,4 EV weer op nul
te zetten, wordt de hendel viermaal naar beneden bewogen of in de onderste stand ca. 2 s
vastgehouden. Voor het verwijderen van een
minuscorrectiewaarde wordt de hendel overeenkomstig
naar boven bewogen.
1.35
Voor de instelling wordt bij ingeschakelde camera met spanning (zie hiervoor "Inschakelen van
de camera / Activeren van de elektronica / - van
het belichtingsmeetsysteem", pag. 131)
1. het +/- knoppenpaar (beide!) voor instelling
van de filmgevoeligheid (1.35) met twee vingers van de rechterhand ca. 3 s ingedrukt
gehouden tot in de achterwanddisplay (1.34)
de cijferindicatie 0.0 (3.6 a) knippert.
Opmerking:
Voor het resetten van een correctie van de meerveldenmeting moet in principe als hiervoor
beschreven worden gehandeld. Dit vindt niet
gelijktijdig plaats met het resetten van een "normale" belichtingscorrectie.
2. Terwijl beide knoppen ingedrukt worden
gehouden, wordt de ontgrendelingsschuif van
de instelhendel voor belichtingscorrecties
(1.26 b) met de linkerduim eerst voor ontgrendeling naar rechts geschoven en dan samen
met de hendel (1.26 a) naar boven of beneden
135
En kan vooral gebruikt worden als u comfortabel
wilt werken en toch de belichting wilt controleren
en evt. ook bewust wilt beïnvloeden, bijv. in combinatie met een belichtingscorrectie (zie hiervoor
"Belichtingscorrecties", pag. 138) of met het
meetwaardegeheugen (zie hiervoor "Meetwaardegeheugen", pag. 138).
-1 EV
-2 EV
-3 EV
Centrumgerichte integraalmeting
Ook bij de centrumgerichte integraalmeting worden alle meetwaarden gebruikt, maar anders
beoordeeld.
Deze meetmethode houdt ook rekening met het
gehele beeldveld, maar de in het midden geregistreerde motiefdelen bepalen veel sterker dan de
randgebieden de berekening van de belichtingswaarde.
Deze is geschikt als het motief geen bijzonder
groot contrast vertoont, de verschillende lichte
details gelijkmatig verdeeld zijn en/of uw hoofdmotief in het midden moet worden geplaatst.
136
Wanneer zulke gebieden echter niet in het midden van het beeld worden geplaatst, is het
gebruik van het meetwaardegeheugen te adviseren.
Bij alle brandpuntsafstanden van het objectief is
het meetveld in verhouding tot het gehele beeldveld even groot en bij alle instelringen duidelijk in
de zoeker te herkennen.
Selectieve meting
Voor de selectieve meting wordt slechts de
meetwaarde van de ronde meetcel op de reflector gebruikt.
Deze methode wordt altijd dan gekozen als zich
in het gehele motief kritieke helderheidsverschillen voordoen en de belichting op een belangrijk
detail in het beeld moet worden afgestemd.
Omdat het precies begrensde meetveld in de
zoeker door de grote centrale cirkel van 7mm
diameter wordt getoond, kan het motiefdeel of
een gebied, waarvan de helderheid met de
gemiddelde grijswaarde overeenkomt, bewust
worden gemeten.
137
3. Tijdens het vasthouden van het drukpunt het
definitieve beeldfragment bepalen en
4. Ontspannen.
Meetwaardegeheugen
Het geheugen wordt gewist als de vinger het
drukpunt van de ontspanner loslaat.
Steeds wanneer 1. met een van de drie automatische belichtingsfuncties wordt gewerkt en 2. bij
een afzonderlijke opname het hoofdmotief of het
gemeten middelgrijze gebied om vormgevende
redenen niet in het midden van het beeld wordt
geplaatst, is het meetwaardegeheugen een zeer
eenvoudige en nuttige functie. Het is zowel bij de
integraalmeting als de selectieve meting beschikbaar.
Werkwijze:
Belichtingscorrecties
Belichtingsmeters zijn afgestemd op een gemiddelde grijswaarde (18 % reflectie), die overeenkomt met de helderheid van een gemiddeld fotografisch motief. Vaak voldoet het gemeten
motief(deel) niet aan deze voorwaarden of moeten de opnamen om bepaalde reden (bijv. verschillende toepassingen of persoonlijke smaak)
krapper of ruimer worden belicht. Als dit voor
een hele reeks op elkaar volgende opnamen of
een hele film geldt, heeft een betreffende
belichtingscorrectie van het meetwaardegeheugen de voorkeur, omdat dit slechts voor een
enkele opname kan worden gebruikt.
1. De cirkel van 7mm in de zoeker op het te
meten gebied richten.
2. De ontspanner (1.17) tot het 2. drukpunt
indrukken. Zolang de vinger dit drukpunt vasthoudt, blijft het geheugen behouden. Als zichtbaar teken hiervoor verdwijnt het betreffende
meetmethode symbool (2.3). Wanneer gedurende deze periode diafragma of belichtingstijd nog worden veranderd, wordt de andere
waarde aangepast en getoond.
138
Zodra een belichtingscorrectie is ingevoerd, verschijnt in de zoeker het overeenkomstige waarschuwingssymbool (2.1) en bij de automatische
functies A, T en P is gelijktijdig op de lichtschaal
(2.8) de instelling afleesbaar. Op de achterwanddisplay verschijnt bij alle functies het waarschuwingssymbool (3.1) en de ingestelde waarde
(3.6). Een eenmaal ingestelde correctiewaarde
blijft ook bij uitschakeling van de camera behouden. Om een belichtingscorrectie van bijv. + 2 EV
weer op nul te zetten, wordt de hendel viermaal
naar beneden bewogen of in de onderste stand
ca. 2 s vastgehouden. Voor het verwijderen van
een minus-correctiewaarde wordt de hendel
overeenkomstig naar boven bewogen.
Instellen en verwijderen van een belichtingscorrectie
Voor de instelling wordt bij ingeschakelde camera met spanning (zie hiervoor "Inschakelen van
de camera / Activeren van de elektronica / - van
het belichtingsmeetsysteem", pag. 131) de ontgrendelingsschuif van de instelhendel voor
belichtingscorrecties (1.26 b) met de linkerduim
eerst voor ontgrendeling naar rechts geschoven
en dan samen met de hendel (1.26 a) naar boven
of beneden bewogen (voor een verstelling naar
plus of min). Elke beweging van de hendel leidt
tot een correctie van 0,5 EV. Instelbaar zijn waarden van ± 3 EV.
Belangrijk:
Een op de camera ingestelde belichtingscorrectie
beïnvloedt zowel de meting van het aanwezige
licht als het flitslicht.
139
Bilder aus Montage übernehmen
Bilder aus Montage übernehmen
M7 Seite 17 links
M7 Seite 17 rechts
Voorbeeld van een correctie naar plus
Voorbeeld van een correctie naar min
Bij zeer lichte motieven als sneeuw of strand zal
de belichtingsmeter door de grote helderheid
een relatief korte belichtingstijd aangeven. De
sneeuw wordt daardoor in een gemiddelde grijswaarde weergegeven en aanwezige personen zijn
te donker: onderbelichting! Om dit te voorkomen
moet de belichtingstijd verlengd of het diafragma
geopend worden, d.w.z. er moet een correctie
van bijv. + 2 worden ingesteld.
Bij zeer donkere motieven, die zeer weinig licht
reflecteren, zal de belichtingsmeter een te lange
belichtingstijd aangeven. Een zwarte auto wordt
een grijze auto: overbelichting! De belichtingstijd
moet verkort worden, d.w.z. er moet een correctie van bijv. - 1 worden ingesteld.
140
Onder het meetbereik
Meting bij werkdiafragma
Wanneer het meetbereik van de camera niet
wordt gehaald, is een precieze belichtingsmeting
niet mogelijk. De evt. in de zoeker nog aanwezige
meetwaarden kunnen tot verkeerde belichtingsresultaten leiden. Daarom verschijnt bij een
waarde onder het meetbereik in principe het
waarschuwingssignaal
(2.1) in de zoeker.
Het meetsysteem van de LEICA R9 is vooral voor
de doelgerichte selectieve meting zeer gevoelig.
Wanneer de waarschuwingsindicatie oplicht bij
ingestelde integraalmeting of meerveldenmeting,
kan daarom vaak nog met de selectieve meting
worden gewerkt.
Het objectief PC-Super-Angulon-R 1:2,8/28 mm,
enkele eerdere Leica R-objectieven en verschillende accessoires hebben geen automatisch
springdiafragma. De belichting moet bij deze toestellen met het telkens ingestelde objectiefdiafragma, dus met het werkdiafragma, worden
gemeten. In dit geval ontvangen de meetcellen
van de LEICA R9 door wijziging van het objectiefdiafragma meer of minder licht. Met objectieven
en accessoires zonder automatisch springdiafragma kunnen alleen de functies A of m worden gebruikt. Het werkdiafragma kan door de
camera niet worden getoond.
Meting bij open diafragma
De meeste Leica R objectieven zijn van een automatisch springdiafragma voorzien. Dat betekent,
dat het zoekerbeeld altijd bij volledig geopend
diafragma en daarmee de grootste zoekerhelderheid kan worden geobserveerd en de belichtingsmeting bij geopend diafragma plaatsvindt. Pas
vlak voor de opname of na de spiegelvoorontspanning of bij het neerdrukken van de scherptediepteschuif sluit het objectiefdiafragma op de
vooraf ingestelde waarde.
141
Het snijpunt van loodrechte AV- en horizontale
TV-lijnen moet voor een juiste belichting op de
EV-diagonalen liggen, bijv. diafragma 16 en
1/60 s (geval A) of diafragma 8 en 1/250 s (geval
B) of diafragma 4 met 1/1 000 s (geval C). Elk van
deze combinaties geeft een correcte belichting.
Bij tijd- en diafragma-automaat wordt telkens een
van deze waarden opgegeven, de tweede wordt
automatisch gevormd. In de programma-automaat worden beide waarden automatisch
bepaald.
Werkdiagram van de belichtingsmeter
In de volgende weergave wordt het verband tussen filmgevoeligheid (SV = Speed value) en helderheid (BV = Brightness value) aan de ene kant
en belichtingstijd (TV = Time value) en diafragmawaarde (AV = Aperture value) aan de andere
kant met de daaruit voortvloeiende belichtingswaarden (EV =Exposure value / belichtingswaarde) duidelijk. Daartoe dienen twee diagrammen,
die door diagonale lijnen, overeenkomstig de EVwaarden, met elkaar in verband worden
gebracht.
Een voorbeeld (gestreepte lijn) toont het verband
tussen de afzonderlijke waarden: Van de ingestelde filmgevoeligheid (hier: ISO 100/21°) volgt
men de loodrechte lijn tot het snijpunt met de
horizontale lijn van de gegeven helderheid (hier:
2 000 cd/m2). De door dit snijpunt lopende diagonaal leidt naar de bijbehorende belichtingswaarde (EV 14). Deze EV-waarde kan in verschillende combinaties van diafragmawaarde en
belichtingstijd worden omgezet, d.w.z. laat zich
in het werkgebied van de camera vertalen.
142
Werkdiagram van de belichtingsmeter
Sluitertijd/s
Belichtingswaarde
Diafragma
143
Belichtingsfuncties
De LEICA R9 biedt u vier te kiezen belichtingsfuncties, waarmee u de camera optimaal op de
werkwijze van uw voorkeur of het betreffende
motief kunt instellen.
Variabele programma-automaat - P
De juiste functie om altijd gereed te zijn voor
opnamen. Optimaal voor onbezorgd fotograferen,
omdat het diafragma en de belichtingstijd automatisch worden bepaald.
Voor momentopnamen gelden de volgende
instellingen of worden geadviseerd:
1. Keuzeknop belichtingsfuncties (1.11) op stand P,
2. diafragma geheel sluiten, d.w.z. de diafragmaring (1.12) naar de kleinste waarde draaien
(bijv. 16 of 22),
3. instelknop sluitertijden (1.16) op 30 P en
4. keuzehendel voor methode belichtingsmeting
(1.15) bij voorkeur op meerveldenmeting
.
Belichtingstijd en objectiefdiafragma worden dan
automatisch bepaald door het aanwezige licht en
wel traploos van 1/8000 s tot 32 s of van het volledig geopende tot kleinste diafragma van het
betreffende objectief (resp. het ingestelde kleinste diafragma, zie hierna).
144
Opmerkingen:
Bij enkele oudere objectieven knippert de indicatie
, ook als volledig werd gediafragmeerd,
maar het juiste diafragma wordt toch automatisch bepaald.
Bij zeer weinig licht of uitzonderlijke helderheid
kan het voorkomen dat het beschikbare
tijd/diafragma-bereik onvoldoende is. Dan verschijnt in de zoeker
(2.9 b) voor onderbelichting (evt. ook de waarschuwing voor een
waarde onder het meetbereik
(2.1), zie hiervoor "Waarde onder het meetbereik", pag. 141)
of
(2.9 b) voor overbelichting.
In de zoeker verschijnen
•
voor de gekozen belichtingsfunctie (2.6 c),
• het symbool voor de gekozen meetmethode
(2.3) en
• de automatisch aangestuurde tijds- en diafragmawaarde (2.9 a, 2.7).
De functie P functioneert op alle Leica R-objectieven met automatisch springdiafragma.
Via de stand van de instelknop voor sluitertijden
kan te allen tijde de automatisch bepaalde
tijd/diafragma-combinatie worden beïnvloed (zie
hiervoor "Karakteristiek en gebruik van de variabele programma-automaat", pag. 146).
Belangrijk:
Op het objectief moet het kleinste diafragma (16
resp. 22) worden ingesteld, zodat het hele
diafragmabereik voor de automatische sturing
beschikbaar is. Wanneer dit niet het geval is,
knippert in de zoeker de indicatie
(2.6 c). Als
toch wordt ontspannen, bepaalt de camera
desondanks een juiste tijd-diafragma combinatie.
Het regelbereik van het diafragma wordt in zulke
gevallen echter begrensd door de open stand van
het diafragma en de ingestelde diafragmawaarde.
145
De werkwijze van de programma-automaat is
meestal als volgt: Wanneer men van een zeer
lage helderheid uitgaat, wordt de belichtingstijd
met toenemende helderheid traploos automatisch korter tot de ingestelde tijdswaarde, terwijl
het objectief geopend blijft. Vanaf de ingestelde
belichtingstijd worden tijd en diafragma automatisch gewijzigd, d.w.z. de tijd traploos verkort en
het objectief traploos gediafragmeerd. Wanneer
op basis van het programma het kleinste diafragma is bereikt, wordt bij toenemende helderheid
alleen de tijd tot 1/8000 s verkort. Als echter
1/8000 s eerder wordt bereikt dan het kleinste
diafragma van het betreffende objectief, wordt
vanaf deze belichtingstijd alleen nog het diafragma verkleind.
Karakteristiek en gebruik van de variabele
programma-automaat
De variabele programma-automaat van de LEICA R9
verbindt betrouwbaarheid en snelheid van de
volautomatische belichtingsregeling met de
mogelijkheid te allen tijde de door de camera
gekozen tijd/diafragma-combinatie naar eigen
wens te variëren. Hiervoor dient de instelknop
sluitertijden (1.16). Wil men bijv. voor sportopnamen
bij voorkeur met snelle tijden en open diafragma
werken, dan wordt een snelle tijd gekozen. Hecht
men echter meer waarde aan grote scherptediepte (geknepen diafragma) en accepteert men
de daarvoor noodzakelijke, langere sluitertijden,
dan wordt een langzamere sluitertijd ingesteld
(bijv. bij landschapsopnamen). De totale belichting, d.w.z. de helderheid van het beeld, blijft
daarbij ongewijzigd.
146
Wanneer een grotere scherptediepte en/of een
langere sluitertijd gewenst wordt (voorbeeld B)
Standaardinstelling (voorbeeld A)
Instelknop sluitertijden op 60.
Bijzonder geschikt
Instelknop sluitertijden tussen 16 s en 1/15 s.
Geeft een tendens naar een sterker gediafragmeerd objectief met langere belichtingstijden.
Bijzonder geschikt
• voor normale motieven en minder cruciale
lichtomstandigheden en
• voor brandpuntsafstanden tussen 35 mm en
90 mm.
• voor goede lichtomstandigheden en korte
brandpuntsafstanden en
• voor statische motieven, bijv. landschapsopnamen.
Er is een objectief met lichtsterkte 4 geplaatst
(bijv. Vario-Elmar-R 1:4/35-70 mm). Op de instelknop sluitertijden is 1/60 s ingesteld. Het verloop
is volgens lijn A. Bij een belichtingswaarde van bijv.
EV 14, leidt deze programma-instelling tot een
belichting van 1/250 s bij diafragma 8.
Let op:
Verhoogde bewegingsonscherpte door langere
belichtingstijden!
Er is een objectief met lichtsterkte 2,8 geplaatst
(bijv. Elmarit-R 1:2,8/19 mm). Op de instelknop
sluitertijden is 1/2 s ingesteld. Het verloop is volgens lijn B. Bij een gelijke lichtwaarde van EV14,
geeft het programma een belichting van 1/60 s
en diafragma 16.
147
Vuistregel:
Om bewegingsonscherpte bij opnamen uit de
vrije hand te voorkomen, moet men voor de langste belichtingstijd naar een waarde streven die
overeenkomt met 1 : brandpuntsafstand (mm).
Gebruikt men bijv. een objectief met brandpuntsafstand 180 mm, dan moeten belichtingstijden
langzamer dan 180 s niet worden gebruikt. Op de
instelknop sluitertijden moet bijv. 250 worden
ingesteld.
Wanneer een kortere sluitertijd en een geringere scherptediepte gewenst wordt (voorbeeld C)
Instelknop sluitertijden tussen 1/60 s en
1/8000 s.
Geeft een tendens naar kortere belichtingstijden
bij geringere scherptediepte (grotere diafragmaopeningen).
Bijzonder geschikt
• voor slechte lichtomstandigheden of langere
brandpuntsafstanden en
• voor bewegende objecten, bijv sportopnamen.
Let op:
Geringere scherptediepte!
Er is een objectief met lichtsterkte 2 geplaatst
(bijv. Apo-Summicron-R 1:2/180 mm). Op de
instelknop sluitertijden is 1/250 s ingesteld. Het
verloop is volgens lijn C. Bij hetzelfde voorbeeld
van EV14, geeft het programma een belichting
van 1/1000 s en diafragma 4.
148
Programmaverloop bij verschillende instellingen van sluitertijden en met verschillende objectieven
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
Sluitertijd/s
5
32
6
16
7
8
8
4
9
2
10
1
11
1/2
12
1/4
13
B
1/8
14
1/15
15
1/30
16
1/60
17
A
1/125
18
1/250
19
1/500
20
1/1000
21
C
1/2000
22
1/4000
1/8000
1,4
2
2,8
4
8
5,6
Diafragma
149
11
16
22
EV
In de zoeker verschijnen
•
Tijdautomaat - A
(aperture priority) voor de gekozen
belichtingsfunctie (2.6 b),
Deze functie is bijzonder geschikt als de scherptediepte een wezenlijk vormgevend element is.
• het symbool voor de gekozen meetmethode
(2.3),
Daarvoor moet
• de handmatig ingestelde diafragmawaarde
(2.7) en
1. De keuzeknop belichtingsfuncties (1.11) op A
worden gezet.
• de automatisch aangestuurde tijdswaarde (2.9 a,
naastliggende halve of volle waarde).
2. De instelknop sluitertijden (1.16) mag op elke
willekeurige waarde behalve X of B staan.
Deze functie werkt op alle Leica R-objectieven en
accessoires als adapters, balginstelapparaat,
enz. d.w.z. onafhankelijk van het feit of meting
via het werkdiafragma of dankzij het springdiafragma bij geopend diafragma is toegestaan.
3. Het diafragma en daarmee ook het bereik van
de scherptediepte wordt met de diafragmaring
(1.12) vastgelegd.
De belichtingstijd wordt automatisch traploos
van 1/8000 s tot 32 s bepaald door het aanwezige licht.
150
Opmerkingen:
Bij uitzonderlijke helderheid kan het voorkomen
dat het bereik van de sluitertijden voor het vooraf gekozen diafragma onvoldoende is. In de zoeker verschijnt dan
(2.9 b). Als oplossing kan –
indien mogelijk – een kleiner diafragma worden
gekozen.
Licht bij zeer slechte lichtomstandigheden in de
zoeker de indicatie
(2.9 b) op, dan moet een
grote diafragma worden gekozen, omdat anders
onderbelichting ontstaat.
In het geval dat de waarde onder het meetbereik
blijft, licht tevens de waarschuwing
op (2.1).
Dan is een correcte belichtingsmeting niet meer
mogelijk.
Diafragma-automaat - T
Deze functie wordt vooral bij bewegende objecten gebruikt, waarbij de belichtingstijd vormgevend middel is. Dit geldt bijv. voor het verloop
van bewegingen, sportopnamen, opnamen vanaf
een onrustig camerastandpunt en bij opnamen
met langere brandpuntsafstanden.
Daarvoor moet
1. de keuzeknop belichtingsfuncties (1.11) op T
worden gezet.
2. Diafragma geheel sluiten, d.w.z. de diafragmaring (1.12) naar de kleinste waarde draaien
(bijv. 16 of 22),
3. de gewenste belichtingstijd tussen 1/8000 s
en 16 s op de instelknop sluitertijden (1.16)
worden gekozen.
Het objectiefdiafragma wordt dan automatisch
bepaald door het aanwezige licht en wel traploos
van het geopende tot het kleinste diafragma van
het betreffende objectief (resp. het ingestelde
kleinste diafragma, zie hierna).
151
Opmerkingen:
Bij enkele oudere objectieven knippert de indicatie
, ook als volledig werd gediafragmeerd,
maar het juiste diafragma wordt toch automatisch bepaald.
Bij zeer weinig licht of uitzonderlijke helderheid
kan het voorkomen dat het beschikbare diafragmabereik van het gebruikte objectief voor de
gekozen belichtingstijd niet meer voldoende is.
Ook in dit geval vindt echter een correcte
belichting plaats door automatische instelling
van een geschikte sluitertijd, d.w.z. door "oversturing" van de handmatige instelling. Bij onderbelichting verschijnt
(2.9 b) (evt. ook de
waarschuwing voor een waarde onder het meetbereik
(2.1), zie hiervoor de paragraaf "Onder
het meetbereik", pag. 141) of
(2.9 b) voor
overbelichting.
In de zoeker verschijnen
•
(time priority) voor de gekozen belichtingsfunctie (2.6 d),
• het symbool voor de gekozen meetmethode
(2.3)
• de handmatig ingestelde tijdswaarde (2.9 a) en
• de automatisch aangestuurde diafragmawaarde (2.7).
De functie T functioneert op alle Leica R-objectieven met automatisch springdiafragma.
Belangrijk:
Op het objectief moet het kleinste diafragma (16
resp. 22) worden ingesteld, zodat het hele
diafragmabereik voor de automatische sturing
beschikbaar is. Wanneer dit niet het geval is,
knippert in de zoeker de indicatie
(2.6 d). Als
toch wordt ontspannen, bepaalt de camera
desondanks een juiste tijd-diafragma combinatie.
Het regelbereik van het diafragma wordt in zulke
gevallen echter begrensd door de open stand
van het diafragma en de ingestelde diafragmawaarde.
152
De lichtschaal toont de afwijking van de zojuist
ingestelde tijd-/diafragma combinatie ten
opzichte van de gemeten belichtingswaarde. In
het gebied van - 2,5 EV tot + 2,5 EV vindt de indicatie plaats in stappen van 1/2 EV. Grotere afwijkingen worden door het oplichten van alle markeringen op de plus- of minzijde van de lichtschaal
getoond.
Diafragma en/of tijd zijn voor een correcte
belichting volgens de belichtingsmeterindicatie
zolang te wijzigen tot slechts de nulmarkering
van de lichtschaal oplicht.
Deze functie werkt op alle Leica R-objectieven en
accessoires als adapters, balginstelapparaat,
enz. d.w.z. onafhankelijk van het feit of meting
via het werkdiafragma of dankzij het springdiafragma bij geopend diafragma is toegestaan.
Handmatige instelling van diafragma en
belichtingstijd - m
Bij sommige opnamesituaties en beeldvorming
zou geen van de automatische belichtingsfuncties het gewenste resultaat opleveren. In zulke
gevallen is de bewuste handmatige instelling van
belichtingstijd en diafragma de oplossing.
Daarvoor moet
1. de keuzeknop belichtingsfuncties (1.11) op m
worden gezet en
2. de diafragmaring (1.12), de instelknop sluitertijden (1.16) en de keuzehendel voor methode
belichtingsmeting (1.15) op de gewenste meetmethode worden gezet.
In de zoeker verschijnen
•
voor de gekozen belichtingsfunctie (2.6 a),
• het symbool voor de gekozen meetmethode
(2.3),
• de handmatig ingestelde tijds- en diafragmawaarden (2.9 a, 2.7) en
• een lichtschaal (2.8), waarmee de belichtingsregeling plaatsvindt.
153
Flitsen met de LEICA R9
Naast de ontspanning en belichtingsregeling van
flitsapparaten tijdens de opname biedt de LEICA R9
ook de mogelijkheid het flitsvermogen voor de
opname selectief te meten en daarmee het in te
stellen diafragma te bepalen (zie hiervoor
"Flitsmeting voor de opname - F", pag. 178).
Algemeen gebruik van flitsapparaten
Op de LEICA R9 kunnen alle flitsapparaten en
studioflitsinstallaties worden aangesloten die aan
de huidige geldende ISO-norm 10330 en de
oudere DIN 19014 voldoen (positieve polariteit
op het X-contact)1. De meeste mogelijkheden
bieden elektronenflitsers die aan de technische
voorwaarden van een System-Camera-Adaption
(SCA) van het systeem 3000/3002 voldoen en
via de adapter SCA 3501 of SCA 3502 M3 op de
LEICA R9 worden aangesloten.
Andere opzetflitsers2 met standaard flitsschoen
kunnen eveneens gebruikt en via het middencontaxt (X-contact) geactiveerd worden.
Studioflitsinstallaties en overige flitsapparatuur
met flitskabel en standaard flitsstekker kunnen
op het aansluitcontact (1.8) worden aangesloten.
Flitssynchronisatietijd
De flitssynchronisatietijd van de LEICA R9
bedraagt bij de gebruikelijke flitstechniek
1/250 s. Vooral studioflitsinstallaties hebben
vaak flitstijden die aanzienlijk langer zijn. Om de
lichthoeveelheid van deze flitsapparaten volledig
te kunnen benutten, wordt een langzamere tijd
van bijv. 1/180 s of 1/125 s geadviseerd.
De LEICA R9 maakt in combinatie met flitsapparaten van de standaard SCA SCA 3002, die de
HSS-functie (High-Speed Synchronisation) beschikken, en de SCA-adapter 3502 M3 ook het
gebruik van alle snellere sluitertijden tot
1/8000 s mogelijk (zie "Lineaire flitsfunctie",
pag. 172).
1 Wilt
u bijv. een studioflitsinstallatie op de LEICA R9 aansluiten
die niet aan de ISO-norm voldoet, wendt u zich dan tot de
Customer Service van Leica Camera AG of de klantenservice
van een Leica vertegenwoordiging.
2 Het gebruik van systeemflitsapparaten van andere camerafabrikanten als SCA-adapters voor andere camerasystemen
wordt niet geadviseerd, omdat de afwijkende bezetting van
contacten tot verkeerde functies of zelfs schade kan leiden.
154
Flits op het eerste sluitergordijn
Flits op het tweede sluitergordijn
Keuze van het synchronisatietijdstip
Of deze motiefdelen scherp of onduidelijk worden weergegeven, resp. hoe groot de "vaagheid"
is, wordt door twee van elkaar afhankelijke factoren bepaald,
De belichting van flitsopnamen vindt plaats met
twee lichtbronnen, de aanwezige – en het flitslicht. De uitsluitend of overwegend door het flitslicht belichte motiefdelen worden daarbij door de
uitzonderlijk korte lichtimpuls bijna altijd (bij correcte scherpte-instelling) gestoken scherp weergegeven. Daarentegen worden alle andere
motiefdelen – namelijk de delen die voldoende
door het aanwezige licht zijn belicht, resp. zelf
oplichten – in hetzelfde beeld met wisselende
scherpte afgebeeld.
1. de lengte van de belichtingstijd, d.w.z. hoe lang
deze motiefdelen op de film "inwerken", en
2. hoe snel deze motiefdelen – of ook de camera
zelf – tijdens de opname bewegen.
155
Hoe langer de sluiter-/belichtingstijd of hoe sneller de beweging is, hoe duidelijker beide elkaar
overlappende beeldfragmenten verschillen.
Bij het gebruikelijke tijdstip van de flitsontsteking
tot het begin van de belichting, d.w.z. onmiddellijk nadat het 1. sluitergordijn het beeldvenster
volledig heeft geopend, kan dit zelfs tot schijnbare tegenstellingen leiden, zoals bij de opname
van de motorfiets (pag. 155 links) die door zijn
eigen lichtsporen wordt ingehaald.
De LEICA R9 stelt u in staat tussen dit gebruikelijke
flits-ontstekingstijdstip en synchronisatie aan het
einde van de belichting te kiezen, d.w.z. onmiddellijk voordat het 2. sluitergordijn begint met
het sluiten van het beeldvenster. Het scherpe
beeld bevindt zich in dit geval aan het einde van
de beweging. Deze flitstechniek verleent de foto
(pag. 155 rechts) een natuurlijke indruk van
beweging en dynamiek.
1.7
1.8
Het flitstijdstip wordt op de keuzehendel voor het
synchronisatietijdstip (1.7) ingesteld:
• Stand I: Flits na het 1. sluitergordijn
• Stand II: Flits voor het 2. sluitergordijn
Opmerkingen:
Bij het flitsen met de synchrone en kortere sluitertijden ontstaat behalve bij zeer snelle bewegingen nauwelijks verschil tussen de beide flitstijdstippen.
De keuze van het 2. sluitergordijn heeft bij de
stroboscoop-flitsfunctie geen effect.
156
Flitsen via het X-contact
Flitsen via het aansluitcontact
Bij aansluiting op de accessoireschoen (1.24)
zonder de adapter SCA 3501/3502 M3 kan de
flits voor het eerste of tweede sluitergordijn worden geselecteerd en geactiveerd. Omdat echter
geen informatie van het flitsapparaat wordt doorgegeven, kan de camera een aangesloten apparaat "niet herkennen" en gedraagt zich alsof geen
flitsapparaat is aangesloten. De belichtingstijd
moet handmatig op de flitssynchronisatietijd X =
1/250 s of een langzamere tijd worden ingesteld;
automatische omschakeling vindt niet plaats. De
indicaties voor controle en flitser gereed zijn niet
actief.
Als het flitsapparaat hiervoor geschikt is, kan de
lichtregeling met het computerdiafragma, d.w.z.
via de sensor op het flitsapparaat, of handmatig
door het kiezen van het gestaffelde lichtvermogen plaatsvinden (zie handleiding van het flitsapparaat).
Op het aansluitcontact voor de flitser (1.8) kunnen flitsapparaten en grote studioflitsinstallaties
met gestandaardiseerde flitsstekker worden aangesloten. De camera flitst naar keuze op het eerste of tweede sluitergordijn. Omdat geen flitsinformatie wordt doorgegeven, gedraagt de camera zich alsof de flitser ontbreekt. De belichtingstijd moet handmatig op de flitssynchronisatietijd
X = 1/250 s of een langzamere tijd worden ingesteld; automatische omschakeling vindt niet
plaats. Zeer krachtige flitsapparaten en vooral
studioflitsinstallaties kennen vaak verlichtingstijden die langer zijn. Om de lichthoeveelheid van
deze flitsapparaten volledig te kunnen benutten,
wordt een langzamere tijd van bijv. 1/180 s of
1/125 s geadviseerd. De indicaties voor controle
en flitser gereed zijn niet actief.
157
• Flitscorrectie, d.w.z. een doelbewuste, grotere
of kleinere dosering van uitsluitend het flitslicht om onafhankelijk van het aanwezige licht
op de voorgrond schaduw te belichten of om
bij tegenlichtopnamen een betere lichtverdeling te krijgen (alleen op adapter of flitsapparaat, zie pag. 162).
Flitsen met SCA 3000/3002 standaard flitsapparatuur en SCA adapters 3501/3502 M3
Bij aansluiting van een geschikt flitsapparaat met
de adapter SCA 3501/3502 M3 biedt de LEICA R9
bij vele toepassingen belangrijke voordelen en
zorgt voor geslaagde flitsopnamen. Afhankelijk
van de geselecteerde modus voert de camera
verschillende functies automatisch uit of laat
ruimte voor de noodzakelijke, creatieve speelruimte om naar wens flitsopnamen te maken:
• Overdracht van de brandpuntsafstand van het
objectief naar de reflectoraanpassing van het
flitsapparaat (alleen bij objectieven met elektrische contacten).
• Meting flitsbelichting door het objectief tijdens
de opname (TTL-meting). Deze meting van de
flitsbelichting wordt bijvoorbeeld geadviseerd bij
macrofotografie, het gebruik van filters of bij
vario-objectieven en teleobjectieven.
• Overdracht van het ingestelde objectiefdiafragma voor sturing van de computerautomaat van
het flitsapparaat (alleen bij objectieven met
elektrische contacten).
• Indicatie van tussenwaarden van het diafragma
bij gebruik van zoomobjectieven van verschillende lichtsterkte (alleen bij objectieven met
elektrische contacten).
• Alle informatie over de batterijconditie van de
flitser en over- of onderbelichting bij flits in de
zoeker en op de achterwanddisplay.
• Automatische omschakeling naar de flitssynchronisatietijd (afhankelijk van functie).
• Overdracht van filmgevoeligheid en belichtingscorrecties van de camera voor sturing van het
flitsapparaat.
• Automatische omschakeling naar langzamere
tijden bij stroboscoopflits.
• Automatische belichtingsserie flits (alleen bij
overeenkomstig uitgeruste flitsapparatuur).
158
Bundel van stralen voor TTL-flitsmeting
Indicaties voor controle en flitser gereed
(alleen met SCA 3501/3502 M3-adapters)
De TTL-meting voor flitsbelichting vindt integraal
plaats via afzonderlijk aangebrachte siliciumfotodioden, die zich naast de meetcel van de
belichtingsmeting voor meer velden op een tegen
strooilicht beschermde plaats op de camerabodem bevinden. Met behulp van compatibele
adapters (in de handel verkrijgbaar) kunnen ook
meerdere flitsapparaten gelijktijdig worden geactiveerd of kan de TTL-regeling draadloos worden
gerealiseerd.
Als de camera spanning heeft (zie "Inschakelen
van de camera / Activeren van de elektronica / van het belichtingsmeetsysteem", pag. 131) en
de SCA 3501/3502 M3 wordt gebruikt, geeft het
flitssymbool (1, 2.4) in de zoeker en op de achterwanddisplay (3.5) de batterijconditie aan en
daarmee of de flitser gereed is:
• Knipperen van het flitssymbool: Het flitsapparaat wordt opgeladen. Omdat de flitser nog
niet gereed is, gedraagt de camera zich alsof
geen flitser aanwezig is en werkt volgens de
ingestelde functie. Als wordt ontspannen, is er
geen flits.
159
• Ononderbroken oplichten van het flitssymbool:
De flitser is gereed.
Als het flitslicht bij TTL-regeling of computerautomaat onvoldoende is voor een juiste belichting
(onderbelichting), licht na de opname automatisch de indicatie
(2.9 b) gedurende circa 4 s
in de zoeker op. Bij TTL-regeling wordt ook een
optredende overbelichting door het flitslicht met
de indicatie
(2.9 b) gedurende 4 s getoond. In
deze gevallen het werkgebied van het flitsapparaat in acht nemen en de opname met gewijzigd
diafragma nog eens maken.
Zonder flitsinvulling
Flits-belichtingscorrecties
Via schakelaars op de adapter SCA 3501/
3502 M3 of het flitsapparaat zelf (bij SCA-3002
standaardapparatuur) kan onafhankelijk van de
instelling op de camera van de belichtingscorrectie - die zowel de belichting alsook het flitslicht
beïnvloedt – een flits-belichtingscorrectie worden ingesteld, die alleen de flitsbelichting beïnvloedt om deze bewust te versterken of verzwakken.
Opmerking:
De indicaties zijn gebaseerd op gestandaardiseerde belichtingen. Toch kunnen afzonderlijke
opnamen ondanks deze indicaties als acceptabel
worden beoordeeld.
160
Deze correctie is bij het flitsen met de computerautomaat van het flitsapparaat en bij TTL-meting
van de camera bij alle belichtingsfuncties van de
camera effectief. Bij de programma-automaat
vervangt deze de vaste correctie van –1 2/3 EV
(Exposure Value – belichtingswaarde), die in
afhankelijkheid van het aanwezige licht door de
automatisch geregelde belichtingsfunctie wordt
bepaald. Meer over handmatige flits-belichtingscorrecties in de camerafunctie P kunt u aan de
betreffende paragraaf ontlenen op pag. 166.
Met flitsinvulling
Een verstelling naar min vindt altijd plaats als het
aandeel van het flitslicht moet worden verminderd, bijvoorbeeld als dit alleen maar voor invulling dient. In zulke gevallen blijft de aanwezige
lichtsfeer behouden en door de flits worden
alleen donkere motiefdelen of schaduwpartijen
op de voorgrond belicht.
Opmerking:
Flits-belichtingscorrecties zijn niet werkzaam bij
flitsmeting F en handmatige flitsfuncties waarbij
met constant vermogen wordt geflitst.
161
Als aanduiding voor een ingestelde flitsbelichtingscorrectie brandt aan de buitenzijde
van de adapter SCA 3501/3502 M3 een rode
lichtdiode, of bij SCA-3002 standaard flitsapparatuur in plaats daarvan in de display een teken
en de correctiewaarde. In de zoeker verschijnt
rechts naast het flitssymbool een of (2.2).
Instelling van flits-belichtingscorrecties op
de SCA 3501/3502 M3-adapter
De instelling en activering van een flitsbelichtingscorrectie vindt plaats via drie schakelaars (bij de SCA 3502 M3 zijn deze door een
klep verborgen). Op de eerste schakelaar wordt
de flits-belichtingscorrectie in hele lichtwaarden
(EV-stappen) ingesteld, dus – 3 EV, - 2 EV, ...., + 3 EV.
Met de tweede schakelaar wordt de fijnafstelling
in stappen van 1/3 EV bepaald (-1/3 EV, 0 EV of
+1/3 EV), zodat alle waarden van –3 1/3 EV tot
+3 1/3 EV in stappen van 1/3 EV instelbaar zijn. Om
de ingestelde waarden te activeren, wordt de
derde schakelaar op ON gezet.
162
Flitsregeling in de vier belichtingsfuncties
met een SCA 3501/3502 M3-adapter
Instelling van flits-belichtingscorrecties op
SCA-3002 standaard flitsapparatuur
Met flitsapparaten van de SCA 3002-standaard
moeten flits-belichtingscorrecties direct op het
apparaat worden ingesteld. Bijzonderheden over
de instelling en indicaties op het apparaat kunt u
aan de betreffende handleiding ontlenen.
Als aanduiding voor een ingestelde flitsbelichtingscorrectie verschijnt in alle gevallen in
de zoeker van de camera rechts naast het flitssymbool een
of (2.2).
Programma-automaat P en TTL-flitsfunctie
De programma-automaat P biedt een volledige
afstemming van aanwezig licht en flitslicht met
optimale regeling voor uitgebalanceerde opnamen door het grotere aandeel van aanwezig licht
en kleinere aandeel van flitslicht in bepaalde
situaties. Als alternatief zijn handmatige flitsbelichtingscorrecties (± 3 1/3 EV) mogelijk.
Instelling van flits-belichtingscorrecties op
de camera in de belichtingsfunctie m
Voor onbezorgd fotograferen met flits onder alle
omstandigheden en automatische flitsinvulling
worden de volgende instellingen geadviseerd:
De handmatige instelling – en daarmee fixering van sluitertijd en diafragma in de camerafunctie
m legt de belichting van de omgeving vast. Hierdoor beïnvloedt een belichtingscorrectie met de
hendel (1.26) op de camera – na geslaagde
belichtingsmeting – naast de indicatie van de
lichtschaal in de zoeker in dit geval alleen nog de
flitsbelichting.
1. keuzeknop belichtingsfuncties (1.11) op stand P,
2. diafragma geheel sluiten, d.w.z. de diafragmaring (1.12) naar de kleinste waarde draaien
(bijv. 16 of 22),
3. instelknop sluitertijden (1.16) bijv. op 30 P,
4. keuzehendel voor methode belichtingsmeting
(1.15) bij voorkeur op integrale meting
en
5. flitsapparaat met adapter SCA 3501/3502 M3
op stand TTL.
163
Afhankelijk van het aanwezige licht regelt de
camera de belichting met het omgevings- en flitslicht als volgt:
* Een instelling van de sluitertijden die aangepast is aan de
brandpuntsafstand vereist het gebruik van objectieven met
contactstrip, d.w.z. ROM-uitrusting (zie hiervoor "Plaatsen en
verwijderen van het objectief" en "Gebruik van aanwezige
objectieven en accessoires", pag. 127 en 128). Bij objectieven
zonder ROM-uitrusting werkt de camera in de beschreven
gevallen in principe met 1/250 s.
a) Volledige TTL-flits bij slechte lichtomstandigheden
De gebruikte combinatie van brandpuntsafstand/sluitertijd
Onder slechte lichtomstandigheden, bijv. in donkere interieurs, waarin van automatisch gestuurde sluitertijden (afhankelijk van de gebruikte
brandpuntsafstand) en het grootste diafragma
geen goed belichte opname valt te verwachten,
kiest de camera automatisch diafragma 5,6 en
een bij de brandpuntsafstand passende sluitertijd (volgens de vuistregel voor onbewogen opnamen uit de hand = 1/brandpuntsafstand, bijv.
1/60 s met de Macro-Elmarit-R 1:2,8/60 mm*)
tot synchronisatietijd 1/250 s, en regelt de flits
als hoofdbelichting. Er ontstaat dan een "normale" flitsopname.
164
Brandpuntsafstand
Langste sluitertijd
15 mm
16-30 mm
31-60 mm
61-125 mm
Langere brandpuntsafstanden
of objectieven zonder ROM
1/15 s
1/30 s
1/60 s
1/125 s
1/250 s
c) Geen flits bij zeer grote helderheid
b) Automatische flitsinvulling bij normale
lichtomstandigheden
De camera geeft geen flits als bij zeer grote helderheid 1/250 s en zelfs het kleinste diafragma
tot overbelichting zou leiden. Tijd en diafragma
worden normaal volgens de programma-automaat geregeld en in de zoeker aangegeven.
Het flitssymbool in de zoeker (2.4) licht toch op
omdat de flitser is opgeladen.
Bij normale lichtomstandigheden regelt de camera de belichtingstijd automatisch met een sluitertijd die bij de gebruikte brandpuntsafstand past
(zie hiervoor bij geval a) en kiest een diafragma
overeenkomstig het aanwezige licht, zodat het
motief – al zonder flits – juist belicht wordt.
De flits wordt nu door de camera voor invulling
gestuurd (-1 2/3 EV) om bijvoorbeeld donkere
schaduw of motieven in tegenlicht op te helderen
en om over het geheel een uitgebalanceerde
belichting te verkrijgen.
Opmerking:
Handmatige flits-belichtingscorrecties worden
ook bij P in principe met de ingestelde waarde
uitgevoerd. Dit geldt zelfs in de gevallen dat de
camera anders automatisch op invulflitsen zou
overschakelen (-1 2/3 EV).
De indicaties:
In de zoeker verschijnt als aanduiding voor de
automatische belichtingscorrectie naast het flitssymbool ook rechts nog het minteken ( , 2.5).
165
Handmatige flits-belichtingscorrecties in de
camera-belichtingsfunctie P
Voor het uitschakelen van een handmatige correctie wordt
De automatische regeling van het flitslicht als
invulling, zoals hiervoor onder punt b beschreven, resulteert voor het merendeel van de motieven in een aangepast verlichte voorgrond. Voor
de gevallen waarin de motiefdelen op de voorgrond geen gemiddelde helderheid of reflecterende eigenschappen vertonen en voor bewuste onder- of overbelichting door de flitsbelichting maakt de LEICA R9 ook in de functie P
individuele regeling van de flitsintensiteit mogelijk.
De instelling vindt plaats zoals in de paragrafen
onder "Flits-belichtingscorrecties" vanaf pag. 160
is beschreven.
1. de flits-belichtingscorrectie op de adapter of
het flitsapparaat op 0 teruggezet en
2. op de camera de keuzeknop belichtingsfuncties (1.11) van positie P naar een willekeurige
andere stand gedraaid, en, voor het opnieuw
gebruiken van de automatische flits-belichtingscorrectie terug naar P.
Opmerking:
Wanneer de correctie voor het verstellen van de
keuzeknop belichtingsfuncties op de adapter of
op het flitsapparaat niet op 0 wordt teruggezet,
knippert in de display van SCA-3002 standaard
flitsapparatuur daarna nog de voorheen handmatig ingestelde, maar nu niet meer geldige correctiewaarde (tenzij dit –1 2/3 EV was, de automatische correctiewaarde). Door het herhalen van de
stappen 1 en 2 kan dit knipperen worden uitgeschakeld.
De indicaties:
In de zoeker verschijnt als aanduiding voor de
handmatige flits-belichtingscorrectie naast het
flitssymbool ook rechts nog het betreffende
voorteken. Bij een correctiewaarde van 0 verschijnt geen voorteken.
In de display van SCA-3002 standaard flitsapparatuur verschijnen voorteken en correctiewaarde.
166
Tijdautomaat A en TTL-flitsfunctie
Diafragma-automaat T en TTL-gestuurde,
variabele flitsinvulling
Voor "normale" flitsopnamen in interieurs en in
het algemeen bij slechte lichtomstandigheden.
Het diafragma wordt overeenkomstig het werkgebied van het flitsapparaat en de gewenste
scherptediepte vrij gekozen, de belichtingstijd
wordt door de camera automatisch op 1/250 s
gezet. Wanneer deze combinatie op basis van het
aanwezige omgevingslicht tot overbelichting zou
leiden, knippert de tijdindicatie 250 (2.9 a). In dit
geval moet een kleiner diafragma worden gekozen.
Voor normale opnamen met aanwezig licht en
extra flitsinvulling. Alle tijden tussen 16 s en
1/250 s zijn vrij te kiezen, het diafragma moet
handmatig op de kleinste opening (bijv. 22) worden ingesteld. Wanneer kortere tijden zijn ingesteld, schakelt de camera automatisch over op
de flitssynchronisatietijd 1/250 s. Het diafragma
van de camera wordt in overeenstemming met
het aanwezige licht automatisch gestuurd, zodat
een correcte belichting van het motief (zonder
flits) gegarandeerd is.
Wanneer deze combinatie op basis van het aanwezige omgevingslicht tot overbelichting zou leiden, knippert de tijdindicatie 250 (2.9 a) (zie ook
"Belangrijk” en "Opmerkingen” op pag. 152). De
TTL-gestuurde flits leidt tot een extra belichting.
Op de SCA-adapter of op het flitsapparaat zelf
(bij SCA 3002 standaardapparatuur) kan het flitslicht door een belichtingscorrectie gericht verminderd (bijv. – 2 EV) worden, zodat op de voorgrond slechts schaduw of motiefdelen in tegenlicht opgehelderd worden. De natuurlijke
belichtingssituatie blijft daardoor behouden.
167
Flitsen met de computerautomaat van flitsapparaten
Bij het werken met de computerautomaat van
flitsapparaten en SCA 3501/3502 M3 wordt de
door het motief gereflecteerde lichthoeveelheid
niet door de camera, maar door een in het flitsapparaat geïntegreerde sensor gemeten en
berekend. Als met de instelknop sluitertijden van
de camera (1.16) de stand X wordt gekozen,
vindt belichting altijd plaats met de flitssynchronisatietijd 1/250 s. In het andere geval verlopen
de belichtingsfuncties in principe op dezelfde
wijze zonder flits. Als kortste sluitertijd wordt
echter de flitssynchronisatietijd 1/250 s gerealiseerd. Wanneer door deze begrenzing van de
flitssynchronisatietijd overbelichting ontstaat,
wordt dit door knipperen van de tijdindicatie 250
(2.9 a) bij de automatische belichtingsfuncties, of
bij m door de lichtschaal (2.8) in de zoeker) aangegeven.
Handmatige belichtingsregeling m en TTLgestuurde, variabele flitsinvulling
De belichting door het aanwezige licht en de
invloed van het flitslicht kunnen onafhankelijk
van elkaar worden geregeld.
Tijd en diafragma worden handmatig met de
lichtschaal (2.8) op het aanwezige licht afgestemd. Alle tijden tussen 16 s en de flitssynchronisatietijd 1/250 s kunnen worden gerealiseerd.
Het effect van het aanwezige licht en daarmee
ook de helderheid van de achtergrond kan zo
gericht door over- of onderbelichting worden
beïnvloed. Het effect van het flitslicht kan op de
SCA-adapter, resp. op het flitsapparaat zelf (bij
SCA-3002 standaardapparatuur) geregeld worden. Wanneer de flits alleen voor invulling dient,
wordt in overeenstemming een flits-belichtingscorrectie ingesteld (zie hiervoor ook "Instelling
van flits-belichtingscorrectie op de camera in de
belichtingsfunctie m", pag. 163).
168
Omdat de functies P, A en T op basis van het
omgevingslicht al een normaal belichte opname
produceren, moet het flitsvermogen verminderd,
d.w.z. een flits-belichtingscorrectie van bijv. –1
EV tot – 2 EV ingesteld worden. Bij modernen
flitsapparaten wordt het op het objectief ingestelde diafragma aan het flitsapparaat doorgegeven en automatisch als computerdiafragma gedefinieerd. Voor de meting worden de op de camera ingestelde filmgevoeligheid en eventueel ingestelde belichtingscorrecties voor het omgevingslicht en de flits in acht genomen.
Handmatig flitsen met constant flitsvermogen
Wanneer het flitsapparaat in de handmatige flitsfunctie met vol vermogen of vast deelvermogen
(voorzover instelbaar op het flitsapparaat) wordt
gebruikt, vindt geen regeling van de afgegeven
lichthoeveelheid plaats. De belichtingsfuncties
van de camera verlopen in principe op dezelfde
wijze als zonder flits, als kortste sluitertijd wordt
echter de flitssynchronisatietijd 1/250 s gerealiseerd. Wanneer door deze begrenzing overbelichting ontstaat, wordt dit door knipperen van
de tijdindicatie 250 (2.9 a) bij de automatische
belichtingsfuncties, of bij m door de lichtschaal
(2.8) in de zoeker aangegeven.
Het in te stellen objectiefdiafragma resulteert uit
flitsvermogen, filmgevoeligheid en afstand tot
het motief, of omgekeerd, het in te stellen
gedeeltelijke flitsvermogen resulteert uit diafragma, filmgevoeligheid, brandpuntsafstand en
afstand tot het motief (zie handleiding flitsapparaat). Het kan echter ook door de camera met
een flitsmeting worden bepaald (zie "Flitsmeting
voor de opname – F", pag. 178).
169
Samenvattend overzicht van het flitsen met SCA-3501/3502 M3-adapters
Instelling op de flitser (met de SCA 3501/3502 M3 adapter)
Camera
instelling
TTL-automatiek
Computer automatiek
X of B
(Programmakreuze is willekeurig)
De programma-keuzes m, A T, P werken niet meer, een belichtingsmeting van het voorhanden zijnde licht
is niet mogelijk. De belichting wordt in het algemeen met een 1/250 s bij X of so lang men wil bij B in
samenhang met het handmatig ingestelde diafragma uitgevoerd. Het flitslicht wordt overeenkomstig het
gekozen flitsprogramma gestuurd.
m
Met de programma-keuze m kunnen flitsopnamen met belichtingstijden tussen 1/250 s en 16 s
gerealiseerd worden. Het voorhanden zijnde licht wordt gemeten en door middel van de lichtweegschal
gecontroleerd. Het flitslicht wordt overeenkomstig het gekozen flitsprogramma gestuurd.
A
De tijd-automatiek is uitgeschakeld. Het ingestelde automatische belichtingsfunctie (A of T) zorgt
Er wordt geflitst met 1/250s
voor een juiste belichting met het
voorhanden zijnde licht. (als kortste belichtingstijd geldt de synchronisatie-tijd van 1/250s)
Het ingestelde automatische belichtingsfunctie (A of T) zorgt
voor een juiste belichting met het
voorhanden zijnde licht (als kortste belichtingstijd geldt de synchronisatie-tijd van 1/250s)
T
De diafragma-automaat met sluiterkeuze De flits moet daarom door
funktioneert en zorgt voor een juiste be- middel van de flitscorrectieknop
lichting met het voorhanden zijnde licht. verminderd worden.
Het aanvullende flitslicht moet daarom
dooimiddel van de flitscorrectie-knop verminderd worden, (als kortste belichtingstijd
geldt de synchronisatie-tijd van 1/250s)
De flits wordt met vol vermogen ontstoken.
170
handmatig flitsen
met vaste lichtopbrengst
Instelling op de flitser (met de SCA 3501 adapter)
Camerainstelling
TTL-automatiek
Computer-automatiek
handmatig flitsen
met vaste lichtopbrengst
P
(bij donkere
lichtomstandig
heden)
De helderheid van de omgeving wordt bij
vaststaand diafragma 5,6 door selectie van
de sluitertijd (tot de "grens van de vrije
hand" voor de gebruikte brandpuntsafstand
= 1/brandpuntsafstand [met ROM-objectieven, zie pag. 164]) in acht genomen. De flits
wordt als hoofdbelichting TTL-gestuurd.
De belichtingsfunctie P zorgt
voor een juiste belichting met
het voorhanden zijnde licht. (als
kortste belichtingstijd wordt de
synchronisatie-tijd 1/250 s gekozen.)
De belichtingsfunctie P zorgt
voor een juiste belichting met
het voorhanden zijnde licht. (als
kortste belichtingstijd wordt de
synchronisatie-tijd 1/250 s gekozen.)
P
(Bij normale
lichtomstandig
heden)
De helderheid van de omgeving wordt Het flitslicht moet daarom door De flits wordt met vol vermogen
door selectie van de betreffende middel van de flits-correctie-knop ontstoken.
waarden voor diafragma en sluitertijd verminderd worden.
(tot de "grens van de vrije hand" voor
de
gebruikte
brandpuntsafstand
=1/brandpuntsafstand [met ROMobjectieven, zie pag. 164]) in acht
genomen. De flits dient met een automatisch verminderd vermogen (-1 2/3 EV)
alleen ter invulling. Als alternatief zijn
handmatige flits-belichtingscorrecties
(± 3 1/3 EV) mogelijk.
P
(bij zeer heldere
lichtomstandig
heden)
Omdat bij een flitsopname met de
1/250 sec. synchro-tijd door het vele
voorhanden zijnde licht altijd een
over-belichting zou volgen, gaat de
flits niet af. De camera functioneert
met de normale programma-automatiek
*) Als kortste belichtingstijd wordt 1/250 s gekozen.
171
Over de techniek:
Bij de gebruikelijke flitstechniek vindt flitsbelichting plaats door de afgifte van een – gestuurde of ongestuurde – lichtflits, waarvan het reflecterende licht bij openstaande sluiter het gehele
beeldveld kan belichten.
Bij spleetsluiters als in de LEICA R9 is het beeldvenster echter slechts tijdens een bepaalde tijdstip – de synchronisatietijd – voor een kort ogenblik volledig geopend.
Nog snellere tijden kunnen slechts worden
gerealiseerd als het 2. sluitergordijn al afloopt,
voordat het 1. sluitergordijn het beeldvenster
helemaal heeft vrijgegeven. Hierdoor kan het
beeldvenster bij kortere sluitertijden als deze
synchronisatietijd op geen enkel tijdstip door een
lichtflits worden bereikt.
Bij de lineaire flitsfunctie wordt echter door het
afgeven van meerdere flitsen zeer kort na elkaar
bij benadering een constante lichtbron gegenereerd en wordt tijdens de sluiterbeweging het
gehele beeldvenster gelijkmatig belicht.
Lineair flitsen is naar keuze met handmatige sturing of TTL mogelijk, evenals met de belichtingsfuncties m en A op de camera.
Lineaire flitsfunctie
(met overeenkomstig uitgeruste flitsapparaten
(met HSS-functie/s) en SCA-3502 M3 adapter)
De LEICA R9 maakt naast de beschreven flitsfotografie met sluitertijden tot en met een synchronisatietijd van 1/250 s ook het flitsen met alle
kortere sluitertijden van 1/350 s tot en met
1/8000 s mogelijk. Deze flitstechniek biedt u
nieuwe mogelijkheden voor flitsinvulling bij daglicht, bijvoorbeeld als u bij grote helderheid om
vormgevende redenen toch met open diafragma
wilt fotograferen of wanneer een snelle beweging
"bevroren" moet worden.
172
De lineaire flitsfunctie is bij geactiveerde spiegelvoorontspanning niet mogelijk (zie de betreffende paragraaf op pag. 184). In dit geval schakelt
de camera zelfstandig terug naar de synchronisatietijd en volgt een normale TTL-gestuurde flitsbelichting.
Meer informatie kunt u ontlenen aan de handleiding van het flitsapparaat.
Opmerkingen:
Door de verdeling van de beschikbare energie
over meerdere, kort na elkaar volgende flitsen
zijn bij lineair flitsen de richtgetallen en daarmee
de haalbare reikwijdten duidelijk minder dan bij
de ‚normale" flitsfunctie. Daarom is de lineaire
flitsfunctie vooral geschikt voor de invulling van
motieven op de voorgrond.
Wanneer sluitertijden van 1/250 s of langer zijn
ingesteld (bij m) of aangestuurd (bij A), schakelt
de camera het flitsapparaat automatisch om op
de betreffende functie met normaal gestuurd
flitslicht. Dit is ook te zien aan de veel grotere
reikwijdten in de display van het flitsapparaat.
Wanneer het flitsapparaat (nog) niet gereed,
d.w.z. nog niet (opnieuw) opgeladen is – de flitssymbolen in de displays van de zoeker (2.4) en
achterwand (3.5) knipperen – werken de ingestelde camerafuncties normaal en het flitsapparaat wordt niet geactiveerd.
173
Lineair flitsen met de functie M HSS van het
flitsapparaat
camera (zie "Handmatige instelling van diafragma en belichtingstijd - m", pag. 153).
De flitsbelichting wordt – aan de hand van de
indicatie in de display van het flitsapparaat – volgens berekening van het richtgetal bepaald. Hiervoor moet alleen de in de display van het flitsapparaat aangegeven, betreffende reikwijdte door
instellen van sluitertijd en/of diafragma en/of
flitsvermogen aan de afstand van het motief worden aangepast.
Voor totale controle via alle parameters van de
belichting.
De instellingen in detail:
1. keuzeknop belichtingsfuncties (1.11) op stand m,
2. instelknop sluitertijden (1.16) op de gewenste
waarde (1/350 of korter),
3. diafragmaring (1.12) op de gewenste waarde (bij
voorkeur grote opening, d.w.z. kleine waarde),
Opmerkingen:
Bij de belichtingsregeling voor het omgevingslicht met sluitertijd en diafragma volgens de
lichtschaal, kan de juiste flitsbelichting voor verschillende afstanden van het motief uitsluitend
worden bereikt met een handmatige aanpassing
van het afgegeven flitsvermogen.
Door instelling van het gestaffelde vermogen zijn
ook bij de M HSS-functie flits-belichtingscorrecties mogelijk.
4. keuzehendel voor methode belichtingsmeting
(1.15) op de gewenste methode,
5. voor voeding van de camera de ontspanner
(1.17) aantippen en
6. op het flitsapparaat M HSS instellen.
De indicaties:
Afwijkend van de normale indicaties in de camerafunctie m zijn in de zoeker afwisselend de tijdindicatie en
te zien (2.9 a/d).
In de display van het flitsapparaat verschijnen
M HSS, het ingestelde flitsvermogen en de daaruit voortvloeiende reikwijdte.
De regeling van de belichting door het omgevingslicht vindt plaats met de lichtschaal van de
174
Lineair flitsen met de functie TTL HSS van
het flitsapparaat
4. keuzehendel voor methode belichtingsmeting
(1.15) op de gewenste methode,
Voor TTL-gestuurde flitsbelichtingen voor invulling (met vooraf ingestelde –1 2/3 EV-correctie) in
combinatie met selectief gemeten voorflits(en).
5. voor voeding van de camera de ontspanner
(1.17) aantippen en
Opmerking:
Wanneer de camera zonder voorafgaande voorflits(en) wordt ontspannen, zal er afhankelijk van
de manuele of automatisch ingestelde sluitertijd
ofwel niet geflitst worden – bij sluitertijden korter
dan 1/250 , ofwel zal de camera, bij sluitertijden
binnen het normale synchronisatiebereik, een
TTL flits uitsturen in plaats van een flits met
snelle synchro.
De indicaties:
Afwijkend van de normale flitsfunctie verschijnt
in de zoeker rechts naast het flitssymbool het
minteken (2,5), afwisselend zijn de tijdindicatie
en
te zien (2.9 a/d) en het symbool voor
selectieve meting (2.3 c) knippert als aanduiding
dat voor bepaling van de flitsbelichting een voorflits moet worden geactiveerd.
In de display van het flitsapparaat wordt de maximale reikwijdte voor deze flitsfunctie getoond.
6. op het flitsapparaat TTL HSS instellen.
De instellingen in detail:
Opmerking:
Als grotere waarden dan 5,6 worden ingesteld,
verschijnt weer de gekozen methode van
belichtingsmeting in plaats van de knipperende
selectieve punt en
wisselt niet meer met de
tijdindicatie als aanduiding dat geen voorflits –
en daarmee ook geen HSS-functie mogelijk is.
1. Keuzeknop belichtingsfuncties (1.11) op stand m of A,
2. instelknop sluitertijden (1.16) bij m op de
gewenste waarde (1/350 of korter), bij A is de
instelling niet van kracht,
3. diafragmaring (1.12) op de gewenste waarde
(bij voorkeur grote opening, d.w.z. kleine waarde), de grootste beschikbare waarde in deze
functie is 5,6)
175
Na de voorflits(en) blijft het meetresultaat van de
camera gedurende een verlengde weergave van
20 s (d.w.z. zolang de indicaties zijn te zien) en
onafhankelijk van het resultaat van de meting
van het omgevingslicht opgeslagen, zodat u het
beeldfragment vrij en in alle rust kunt kiezen.
Onafhankelijk van de opgeslagen flitsmeting kan
in de camerafunctie A ook de meting van het
omgevingslicht worden opgeslagen.
Bepaling van de flitsbelichting
1. Richt het selectieve meetveld van de instelring
op het betreffende motiefdetail / het hoofdmotief en
2. activeer door volledig neerdrukken van de
scherptediepteschuif (1.3) de voorflits (afhankelijk van helderheid en afstand van het motief
wordt het daardoor gegenereerde aantal voorflitsen automatisch geregeld).
Wanneer vervolgens de camera wordt ontspannen, vindt op basis van het meetresultaat van de
TTL-voorflits een door het richtgetal gestuurde,
d.w.z. op de berekende afstand van het motief
afgestemde flitsbelichting voor invulling plaats
met een automatische correctie van –1 2/3 EV.
Ook na de opname verschijnt gedurende 4s de
waarschuwing
/
(2.9 b) als het gemeten
motiefdeel zich buiten het flitsbereik bevond,
d.w.z. dat het te dichtbij of veraf was.
Opmerking:
Voor het activeren van voorflitsen moet de camera zijn opgetrokken, d.w.z. de sluiter moet
gespannen zijn.
De indicaties:
In de zoeker wordt het knipperende symbool
voor selectieve meting weer door dat van de
ingestelde meetmethode vervangen. Wanneer
het gemeten motiefdeel zich buiten het flitsbereik bevindt, d.w.z. het is te dichtbij of veraf, verschijnt gedurende 4 s een waarschuwing /
(2.9 b).
In de display van het flitsapparaat wordt vervolgens de voor het motiefdeel berekende maximale
reikwijdte getoond.
176
Opmerkingen:
Er zijn willekeurig veel voorflitsmetingen voor de
opname mogelijk. Elke nieuwe meting is van
kracht.
Handmatige flitscorrecties van ± 3 1/3 EV zijn ook
in de TTL-HSS-functie als alternatief voor de
automatische –1 2/3 EV correctie mogelijk. Ze
worden, als beschreven in de paragrafen "Flitsbelichtingscorrecties" op pag. 160 en "Handmatige flits-belichtingscorrecties in de camerabelichtingsfunctie P" op pag. 166, ingesteld en
uitgeschakeld.
Bij handmatig ingestelde (m) of automatisch
gestuurde (A) sluitertijd van 1/250 s en langzamer vindt zonder voorflits(en) een normale, TTLgestuurde flitsbelichting voor invulling plaats.
Met voorflits(en) vindt een door het richtgetal
gestuurde flitsbelichting voor invulling plaats in
overeenstemming met de berekende helderheid
van het motief op basis van het meetresultaat
van de TTL-voorflits.
Voor controle van de scherptediepte zonder
activering van de voorflits moet het flitsapparaat
vooraf worden uitgeschakeld.
177
Bundel van stralen voor flitsmeting voorafgaand aan de opname
Flitsmeting voor de opname - F
functies (1.11) in stand F gebracht en het selectieve meetveld van de instelring op het bewuste
motiefdetail gericht. Het flitsapparaat wordt vervolgens door volledig neerdrukken van de
scherptediepteschuif (1.3) geactiveerd. Na
activering van de flits verschijnt in de zoeker
(lichtschaal, 2.8 d) en in de achterwanddisplay
(3.6 c) de afwijking van de flitsbelichting ten
opzichte van een correcte belichting in een
bereik van -2,5 EV tot +2,5 EV in stappen van 0,5 EV.
Afwijkingen van 3 of meer EV-waarden worden
niet meer gedifferentieerd weergegeven en
maken een nieuwe meting met gewijzigde
diafragma-instelling noodzakelijk. Als kortste
belichtingstijd kan de flitssynchronisatietijd van
de LEICA R9 (1/250 s) worden ingesteld. Zeer
De functie flitsmeting van de LEICA R9 biedt de
mogelijkheid, de lichtenergie van flitsapparaten
die niet door TTL worden gestuurd (bijv. studioflitsinstallaties, flitsapparaten met vast vermogen) te meten om zo zonder extra flitsbelichtingsmeter het juiste diafragma te bepalen. In
tegenstelling tot externe flitsbelichtingsmeters
meet de LEICA R9 door het objectief (TTL), wat
bij gebruik van filters, bij Vario-objectieven van
wisselende lichtsterkte of op gebied van macro
belangrijke voordelen biedt. Om belangrijke
opnamedetails of bijv. een grijskaart doelgericht
te meten, gebeurt dit selectief via de markering
op de instelringen.
Voor de meting wordt de keuzeknop belichtings178
krachtige flitsapparaten en vooral studioflitsinstallaties kennen vaak verlichtingstijden die aanzienlijk langer zijn. Om de lichthoeveelheid van
deze flitsapparaten volledig te kunnen benutten,
wordt een langzamere tijd van bijv. 1/180 s of
1/125 s geadviseerd. De flitsmeting functioneert
ook in combinatie met de stroboscoopinstelling
op het flitsapparaat. In dit geval wordt de som
van de uitgezonden flitsen gemeten en berekend.
Deze meetmethode is gunstig als grote delen van
het object op dezelfde plaats blijven. Bij veel
flitsapparaten hebben de indicaties over diafragma en reikwijdte betrekking op één flits. Deze
informatie kan van voordeel zijn wanneer het
object niet op dezelfde plaats blijft, maar voor de
achtergrond beweegt.
Aanduiding voor de meting
Aanduiding na de meting
179
In de handmatige functie wordt de belichtingstijd
tussen 16 s en 1/250 s en het diafragma handmatig ingesteld; de lichtschaal is voor controle
van het aanwezige licht. Wanneer de benodigde
tijd, die uit het gekozen aantal flitsen en de flitsfrequentie van de stroboscoopflits resulteert,
langer is dan de ingestelde belichtingstijd, wordt
deze automatisch verlengd. De lichtschaal (2.8 a)
blijft zichtbaar en geeft aan in hoeverre hierdoor
overbelichting door het aanwezige licht ontstaat.
Dit kan met het diafragma weer worden gecorrigeerd.
Stroboscoop-flitsfunctie met SCA
3501/3502 M3-adapter
Deze flitsmethode, waarbij meerdere flitsen na
elkaar tijdens een belichting worden afgegeven,
is met de belichtingsfuncties handmatig m en
tijdautomaat A mogelijk. Wanneer de camerafuncties P of T werden gekozen, verschijnt in de zoeker de foutmelding
(3.6 h, zie "Waarschuwingen (foutmeldingen) bij foutieve instellingen in de flitsfunctie", pag. 182).
180
Bij het werken met de tijdautomaat berekent de
camera, afhankelijk van het aantal flitsen en de
flitsfrequentie, de benodigde tijd automatisch.
Wanneer dit door het aanwezige licht tot overbelichting leidt, knippert de tijdindicatie.
Voor een geslaagde stroboscoopopname, waarbij
bijvoorbeeld meerdere fasen van een beweging
op een beeld worden vastgehouden, zijn het
werkgebied van het flitsapparaat, het aantal flitsen, de afstand en natuurlijk het diafragma van
doorslaggevende betekenis. Informatie hierover
vindt u in de handleiding van het betreffende
flitsapparaat.
181
Waarschuwingen (foutmeldingen) bij foutieve instellingen in de flitsfunctie
systeemflitsapparatuur, maken ook instellingen
mogelijk die niet zinvol zijn. In deze gevallen verschijnt in de zoeker een foutmelding, bijv.
:
Het handmatige bedieningsconcept van de
camera en de vele mogelijkheden, vooral met
foutmelding:
Oorzaak:
oplossing:
Camera in de meetflits-functie (F)
en de flitser op TTL-sturing.
Flitser op handmatig instellen.
Camera in de meetflits-functie (F)
en de flitser op de computer-automatiek
Flitser op handmatig instellen
Stroboscoopflits terwijl de camera
op het keuzeprogramma P of T staat.
Camera op m of A instellen.
Camera ingesteld op de meetflits-functie (F)
en de tijdeninstellring op X, flitser
ingesteld op de stroboscoop-functie.
Tijden-instelring op elke tijd, behalve op X of B.
De filmgevoeligheid ligt beneden de waarde
van ISO 25/15°.
De meetflits-functie is alleen werkzaam bij filmgevoeligheden vanaf ISO 25/15° tot aan ISO 400/27° Een andere gevoeligheid gebruiken.
De filmgevoeligheid ligt boven de waarde
van ISO 400/27°.
182
door het knipperen van de LED aan de cameravoorzijde (1.5). Het langzame knipperen gaat 2s
voor de ontspanning over in snel knipperen.
Tijdens de voorloopfase kan door opnieuw
indrukken van een van beide achterwandknoppen de procedure worden afgebroken of door
opnieuw drukken op de ontspanner de voorlooptijd weer worden gestart en dus verlengd worden.
Een voorlooptijd kan alleen bij gespannen sluiter
worden ingesteld. De instelling geldt telkens voor
slechts één opname en wordt daarna automatisch verwijderd.
Ter bescherming en om onbedoeld verstellen van
de waarde te voorkomen, moet de afdekklep van
de camera-achterwand bij het fotograferen altijd
gesloten zijn.
Zelfontspanner
Voor het gebruik van de zelfontspanner wordt de
afdekklep (1.33) van de achterwand geopend. Er
zijn twee verschillende voorlooptijden beschikbaar: 2 s of 12 s. Als de camera spanning heeft,
wordt bij de eerste keer aantippen van een van
beide knoppen (1.36) de instelling gereed gezet,
op de achterwanddisplay (1.34) verschijnt het
zelfontspannersymbool (3.2) en OFF (3.6 f). Door
opnieuw kort indrukken van een van beide knoppen wordt nu een van de beide voorlooptijden
ingesteld.
Na aantippen en loslaten van de ontspanknop
begint de voorlooptijd. De resterende tijd tot de
ontspanning wordt op de achterwanddisplay
getoond. E en optische indicatie vindt plaats
Opmerking:
Een aflopende zelfontspanner-voorlooptijd wordt
door het uitschakelen van de camera, d.w.z. door
het draaien van de keuzeknop belichtingsfuncties
(1.11) in de OFF-stand slechts onderbroken. Na
opnieuw inschakelen van de camera vindt de
opname plaats na het aflopen van de resterende
looptijd.
183
gewenst, moet de keuzehendel weer worden
teruggezet, d.w.z. naar binnen worden bewogen.
De spiegelvoorontspanning kan met de zelfontspanner worden gecombineerd. Dan wordt door
indrukken van de ontspanner de spiegel geactiveerd en gelijktijdig start met het loslaten van
de ontspanner de voorlooptijd. Na afloop van de
voorlooptijd vindt opname plaats en de spiegel
keert in de normale stand terug. Voor het fotograferen zonder bewegingsonscherpte, bijv. met
lange brandpuntsafstanden op het statief, is
deze combinatie beslist te adviseren.
Bij gebruik van de automatische functies A, T of
P vindt de belichtingsmeting plaats bij de eerste
bediening van de ontspanner, d.w.z. kort voor de
spiegelontspanning. De waarde wordt opgeslagen en de opname met deze belichting gemaakt.
In de functie m wordt de tijd-diafragma combinatie vooraf handmatig gekozen.
1.6
Spiegelvoorontspanning
Om de minimale, resterende invloed van de spiegelbeweging en het sluiten van het objectiefdiafragma uit te schakelen, biedt de LEICA R9 de
mogelijkheid van spiegelvoorontspanning. Hiertoe wordt de keuzehendel spiegelvoorontspanning (1.6) naar buiten bewogen. Bij de eerste
bediening van de ontspanner (1.17) klapt dan
alleen de spiegel omhoog en het diafragma sluit
op de betreffende waarde. Het verloop van de
sluiter en daarmee de eigenlijke opname vindt
plaats door de ontspanner voor de tweede keer
in te drukken. Na de belichting klapt de omhoog
geplaatste spiegel terug en het diafragma opent
op gebruikelijke wijze. Als voor de volgende
opname geen spiegelvoorontspanning wordt
184
Na de spiegelvoorontspanning moet de opname
binnen circa 2 min. worden gemaakt, omdat de
spiegel om de batterij te sparen dan automatisch
naar beneden klapt. Door tijdens deze wachttijd
opnieuw spanning te geven (ontspanner aantippen!) starten de 2 min. opnieuw. Voor de volgende opname moet de sluiter weer opnieuw worden gespannen. Om transport van de film daarbij
tegen te gaan, kan de terugspoelknop vooraf
worden ingedrukt. Handmatig terugzetten van de
omhoog geklapte spiegel is niet mogelijk.
Opmerking:
Het uitschakelen van de camera door de keuzeknop belichtingsfuncties (1.11) in de OFF-stand
te draaien, laat de spiegel in zijn uitgangspositie
terugklappen en beëindigt daarmee de functie.
Wordt de knop echter na opnieuw in gebruik
nemen van de camera en voor de volgende opname niet weer naar binnen gezet, loopt de functie
als hiervoor beschreven af.
185
Het omzetten van de meervoudige belichtingsknop activeert gelijktijdig een "filmrem", zodat de
film precies gepositioneerd in het filmkanaal blijft.
Voor de laatste ontspanning wordt de knop weer
teruggedraaid. Vervolgens wordt na de belichting
de film met de spanhendel of motorisch getransporteerd.
1.19
Opmerking:
Bij het gebruik van de motoren moet erop worden gelet, dat deze voor de laatste gewenste
belichting door uitklappen van de sneltransporthendel (1.21) uitgeschakeld worden. Anders
wordt bij de daarop volgende opname opnieuw
hetzelfde filmgedeelte belicht. Direct na het
terugzetten van de meervoudige belichtingsknop
kunnen de motoren weer worden ingeschakeld
en zoals gebruikelijk worden bediend (zie hiervoor de betreffende handleidingen).
Meervoudige belichting
Voor meervoudige belichtingen wordt voor de
eerste opname de meervoudige belichtingsknop
(1.19), via de knop voor vrijgave van terugspoelen
(1.20), bediend en knipperen de beeldtelwerken
(1.22, 2.10 a, 3.7 a). Daardoor wordt bij het
bedienen van de spanhendel of bij het motorisch
optrekken na de eerste belichting alleen de sluiter gespannen en wordt de film niet getransporteerd. Het filmgedeelte kan nu onbeperkt worden
belicht.
186
11
4
1.3
De scherptediepteschaal van de objectieven
toont het bereik van de scherptediepte voor de
betreffende ingestelde afstand tot het object.
Wanneer bijv. het objectief Summilux-R
1:1,4/50mm op 5m is ingesteld, reikt de scherptediepte bij diafragma 4 ongeveer van
4m - 8m, bij diafragma 11 ongeveer van 3m - 20m.
Scherptediepteschuif en scherptediepte
De LEICA R9 meet de belichting bij geopend
objectiefdiafragma. Bij het bedienen van de
scherptediepteschuif (1.3) sluit het objectiefdiafragma en maakt zo de visuele beoordeling
van het scherpte-/onscherptebereik in de zoeker
mogelijk (de belichtingsmeting geeft hierbij verkeerde waarden aan!). Dit is vooral bij opnamen
van dichtbij zeer nuttig.
In de camerafunctie flitsmeting F evenals - in de
TTL-HSS functie van het flitsapparaat - m en A
wordt door bedienen van de scherptediepteschuif ook de flits geactiveerd. Tijdens het neerdrukken van de scherptediepteschuif is de
activering geblokkeerd.
187
Ook is het raadzaam alle overige bedieningselementen, zoals de programmakeuzeschakelaar en
DIN-ASA instelling regelmatig te verstellen of te
gebruiken. Ook de ringen voor de instelling van
afstand en diafragma moeten van tijd tot tijd
worden gedraaid.
Een objectief werkt als een brandglas als het
volle zonlicht frontaal op de camera staat. De
camera moet daarom in geen geval zonder
bescherming tegen de felle zon worden weggelegd. Het plaatsen van een objectiedeksel, het
opbergen van de camera in de schaduw (of gelijk
in de tas) kan ertoe bijdragen schade aan het
binnenwerk van de camera te voorkomen.
Camera en objectief worden voor het verwijderen van vlekken en vingerafdrukken met een
schone, pluisvrije doek afgeveegd. Vuil in moeilijk
toegankelijke hoeken van de camerabehuizing
kan met een klein borsteltje worden verwijderd.
Gebruik voor het schoonmaken van de behuizing
geen spitse of scherpe voorwerpen – ze kunnen
het lakoppervlak van de afdekkap beschadigen.
Er mogen ook geen vloeibare schoonmaakmiddelen worden gebruikt.
Tips voor het onderhoud van uw LEICA R9 en
objectieven
Wanneer uw Leica langere tijd wordt opgeborgen, neem dan de batterijen eruit en zorg voor
een droge, voldoende geventileerde bewaarplaats. Fototassen die bij gebruik nat zijn geworden, moeten worden leeggemaakt om beschadiging van uw uitrusting door vocht en eventueel
vrijkomende restanten leerlooimiddel uit te sluiten. Ter bescherming tegen schimmelvorming
(fungus) bij gebruik in een vochtig en warm tropisch klimaat moet de camera-uitrusting zo veel
mogelijk aan de zon en lucht worden blootgesteld. Het bewaren in dicht afgesloten koffers of
tassen is slechts aan te bevelen als bovendien
een droogmiddel, bijv. silicagel, wordt gebruikt.
Omdat elke vervuiling tevens een voedingsbodem voor micro-organismen vormt, moet de
uitrusting zorgvuldig worden schoongehouden.
Alle mechanisch bewegende lagers en glijvlakken
van uw Leica R9 zijn gesmeerd. Let op het volgende als u de camera langere tijd niet gebruikt:
Om verharsen van de smeerpunten te voorkomen, moet de camera elke drie maanden zonder
ingelegde film meerdere keren worden gespannen en op alle sluitertijden worden ontspannen.
188
tegenlichtkap beschermt het objectief ook tegen
ongewenste vingerafdrukken en regen.
Noteer het fabricagenummer van uw camera (op
de bodemplaat van uw LEICA R9 gegraveerd!) en
objectieven, omdat die in geval van verlies uitermate belangrijk zijn.
Stof en vezels in het binnenwerk van de camera
kunnen het beste voorzichtig verwijderd worden
met een haarpenseel, die telkens in ether ontvet
en daarna gedroogd wordt. Daarbij mag de
instelring, bijv. met de schacht van het penseel,
niet beschadigd worden.
Op de buitenlenzen van het objectief moet het
verwijderen van stof met het zachte haarpenseel
normaal gesproken volstaan. Bij sterkere vervuiling kunnen deze met een zeer schone, gegarandeerd smetvrije, zachte doek in cirkelvormige
bewegingen van binnen naar buiten voorzichtig
worden gereinigd.
Wij adviseren microvezeldoekjes (verkrijgbaar in
de foto- en optiekzaak) die in een beschermende
verpakking worden bewaard en bij temperaturen
tot 40°C wasbaar zijn (geen wasverzachter, nooit
strijken!). Reinigingsdoekjes voor brillen die met
chemische middelen zijn geïmpregneerd, mogen
niet worden gebruikt, omdat ze het objectiefglas
kunnen beschadigen.
Optimale bescherming van frontlenzen bij ongunstige omstandigheden (bijv. zand, spetters zout
water!) bereikt men met kleurloze UVa-filters, die
echter bij bepaalde tegenlichtsituaties en grote
contrasten, zoals elk filter, ongewenste reflecties
kunnen veroorzaken. De algemeen te adviseren
189
- Meetmethoden
- Aanpassen van belichtingsniveau aan de meerveldenmeting.......134
- Centrumgerichte integraalmeting ....................................136
- Keuzehendel.....................................................................121
- Meerveldenmeting ...........................................................133
- Meetwaardegeheugen......................................................138
- Selectieve meting.............................................................137
- Belichtingsfuncties.............................................................144
- Diafragma-automaat – T ...................................................151
- Handmatige instelling van diafragma en belichtingstijd – m .........153
- Tijdautomaat – A ..............................................................150
- Variabele programma-automaat – P .................................144
- Karakteristiek en gebruik van de variabele
programma-automaat ....................................................146
- Programmaverloop bij verschillende tijdsinstellingen ........147/148
Trefwoordenregister
Akademie, Leica...................................................................202
Accessoires voor de LEICA R9 .............................................192
- Correctielenzen ..................................................................194
- Fototassen .........................................................................196
- Instelringen ........................................................................192
- Motor-Drive R8/R9 ............................................................195
- Motor-Winder R8/R9 .........................................................195
- Opnamefilters ....................................................................196
- Oogschelpe ........................................................................193
- Zoeker met hoek ................................................................194
Achterwanddisplay ...............................................................112
- Inschakelen van de verlichting............................................113
Batterijen ..............................................................................114
- Aanwijzingen voor gebruik ..................................................115
- Automatische controle .......................................................115
- Plaatsen..............................................................................114
Behuizing van de camera .................................................8/101
CE–verwijzing.......................................................................102
Draagriem bevestigen ..........................................................107
Belichting .............................................................................132
- Correcties ..........................................................................138
- De totale belichting..........................................................138
- De flitsbelichting ..............................................................160
- Indicatie van de belichtingscorrectie ...............................138
- Instellen en verwijderen...................................................139
- Voorbeeld van een correctie naar min .............................140
- Voorbeeld van een correctie naar plus.............................140
- Meting / Algemeen ............................................................132
- Belichtingsmeting door het objectief (TTL-meting) ...........132
- In gebruik nemen van het belichtingsmeetsysteem..........131
- Meting bij open diafragma................................................141
- Meting bij werkdiafragma.................................................141
- Onder het meetbereik ......................................................141
- Werkdiagram van de belichtingsmeter.....................142/143
Flitsfunctie ...........................................................................154
- Algemeen gebruik van flitsapparaten .................................154
- Aansluitcontact flitser ......................................................157
- Flits-belichtingscorrecties ................................................160
- Indicaties voor controle en gereed...................................159
- Synchronisatietijd en keuze van het synchronisatietijdstip .....155
- X-contact .........................................................................157
- Flitsregeling met SCA 3000/3002 compatibele
flitsapparatuur en SCA 3501/3502M3 ..............................158
- Computerautomaat ..........................................................168
- Handmatig flitsen.............................................................169
- TTL-gestuurde, automatische flitsbelichting .....................163
- Diafragma-automaat T en TTL-gestuurde, variabele
flitsinvulling....................................................................167
190
- Handmatige belichtingsregeling m en TTL-gestuurde,
variabele flitsinvulling ..................................................168
- Overzichtstabel voor het flitsen met
SCA 3501/3502M3.............................................170/171
- Programma-automaat P en TTL-flitsfunctie ..................166
- Tijdautomaat A en TTL-flitsfunctie................................167
- Flitsmeting voor de opname - F ..........................................178
- Lineair flitsen .....................................................................172
- M HSS ..............................................................................174
- TTL HSS ...........................................................................175
- Stroboscoopflits met SCA 3501/3502M3 .........................180
Objectieven
- Gebruik van aanwezige objectieven en accessoires ...........128
- Leica R-objectieven..........................................................128
- LEICAFLEX SL/SL2-objectieven zonder R-stuurnokken ...129
- VISOFLEX-objectieven op de LEICA R9 ............................129
- Objectief wisselen ..............................................................127
Infodienst, Leica...................................................................203
Sluiter, zie ontspanner en technische gegevens ..........120/200
Inschakelen van de camera / - van de belichtingsmeting.....131
Technische gegevens............................................................197
Foutmeldingen .....................................................................182
Tips voor het behoud van uw LEICA R9 en objectieven ........188
Film
- Plaatsen .............................................................................122
- Terugspoelen......................................................................123
- Transporteren ............................................................122/123
- Wisselen.............................................................................122
Vasthouden van de camera ..................................................130
Oculair, zie zoekersysteem
Spiegelvoorontspanning.......................................................184
Scherpte/afstand instellen...................................................118
Scherptediepteschuif en scherptediepte ..............................187
Voeding, zie batterijen
Zelfontspanner .....................................................................183
Zoekersysteem...............................................................116-118
- Indicaties............................................................................110
- Oculair instellen..................................................................116
- Oculairafsluiting..................................................................117
- Oogschelp wisselen ............................................................117
Filmgevoeligheid...................................................................125
- Instellen .............................................................................125
- Instellingsbereik .................................................................125
Klantenservice / Leica Customer Service............................203
Lineair flitsen, zie onder flitsfunctie
Meervoudige belichting ........................................................186
Ontspanner, zie sluiter en technische gegevens ..........120/200
191
Accessoires voor de LEICA R9
Verwisselbare instelringen
• De volledig matte ring met rasterverdeling
(best. nr. 14 346), bijv. voor architectuur-, panorama- en repro-opnamen (heeft ook markeringen voor het maken van diapositieven voor
tv-weergave).
• De heldere ring (best. nr. 14347) voor de
wetenschappelijke fotografie, bijv. micro- of
astro-opnamen.
Bijzondere opdrachten vereisen op maat gesneden systemen voor snel en precies werken. Daarom zijn er voor de LEICA R9 naast de universele
ring vier andere instelringen:
• De volledig matte ring (best. nr. 14344), bijv.
voor zeer dichtbij en zeer lange brandpuntsafstanden.
• De microprismaring (best. nr. 14 345), bijv.
voor een ongestoorde beoordeling van de beeldopbouw.
192
Grote oogschelp
De flexibele oogschelp voor het afschermen van
strooilicht (best. nr. 14217) houdt storend licht
van het oog weg. Het zoekerbeeld wordt daardoor nog beter.
De matte ringen worden afzonderlijk in een houder met een wisselpincet en stofpenseel geleverd. Voor het wisselen van de ringen moet het
objectief worden verwijderd, de ringhouder naar
beneden worden geklapt en de instelring met de
pincet eruit worden genomen.
193
Correctielenzen
Zoeker met hoek
Om de oculairinstelling via de ingebouwde verstelmogelijkheid van ± 2 dioptrieën te veranderen, zijn correctielenzen van - 3 tot + 3 dioptrieën
(gefaseerd in hele dioptrieën) beschikbaar. Voor
het aanbrengen van een correctielens wordt
eerst de oogschelp afgenomen (zie pag. 117), de
lens in de oculairuitsparing gelegd en de oogschelp er weer opgeschoven. Beide worden in
een veiligheidsgleuf vergrendeld.
Op het repro-statief of voor opnamen vanuit het
kikkerperspectief vereenvoudigt de zoeker met
hoek (best. nr. 14300) de observatie van het zoekerbeeld. Door eenvoudig om te schakelen kan
bovendien een 2x-loep worden ingeschakeld.
Voor het plaatsen van de zoeker met hoek moet
eerst de oogschelp van de camera worden
verwijderd.
194
LEICA MOTOR-WINDER R8/R9
LEICA MOTOR-DRIVE R8/R9
De Motor-Winder R8/R9 wordt na het verwijderen van het batterijvak geplaatst en maakt een
opnamefrequentie van ca. 2 beelden per seconde en motorisch terugspoelen mogelijk.
De batterijen van de Motor-Winder R8/R9 (2 x
type "123") nemen dan ook de voeding van de
camera over.
De Motor-Winder R8/R9 heeft een aansluitmogelijkheid voor een afstandsontspanner, externe
voeding en Remote-Control R8/R9 met ingebouwde
timer.
De Motor-Drive R8/R9 wordt na het verwijderen
van het batterijvak van de camera geplaatst. Er
zijn enkele opnamen of een frequentie van 2 en
4,5 beelden per seconde mogelijk. De Drive kan
bovendien voor het motorisch terugspoelen worden gebruikt. Bovendien biedt de Motor-Drive
R8/R9 ook een bracketing-functie, d.w.z. er kunnen automatisch altijd 3 opnamen met verschillende belichtingswaarden (of een afwijking van
1/ of 1 EV-waarde) worden gemaakt.
2
De accu-pack van de Motor-Drive R8/R9 neemt
de voeding van de camera over. De Motor-Drive
R8/R9 heeft een aansluitmogelijkheid voor een
afstandsontspanner, externe voeding en RemoteControl R8/R9 met ingebouwde timer.
195
Opnamefilters
Voor gebruik op de Leica R-objectieven zijn een
reeks kleur-, UVa- en polfilters beschikbaar.
Bij een belichtingsmeting via het objectief wordt
meestal automatisch rekening gehouden met de
lichtabsorptie door het filter. De verschillende
films hebben echter in de afzonderlijke spectrale
gebieden een andere gevoeligheid. Bij minder
doorlatende en extreme filters kunnen daarom
afwijkingen ten opzichte van de gemeten tijd
optreden. Zo vereisen bijv. oranje-filters gewoonlijk een verlenging met één diafragmawaarde en
rood-filters gemiddeld ongeveer twee diafragmawaarden. Een algemeen geldende waarde kan
niet gegeven worden omdat de roodgevoeligheid
van de zwartwit-films zeer verschillend is.
Met circulair-polarisatiefilters kan als bij normale
filters worden gemeten en ingesteld. Lineaire
polarisatiefilters moeten niet worden gebruikt.
Bij de meting kunnen lineaire polarisatiefilters
sterke afwijkingen geven, omdat de gedeeltelijk
doorlaatbare hoofdspiegel zelf als een polarisator
werkt en daardoor afhankelijk van de stand van
het filter de meting sterk wordt vertekend.
Fototassen
Voor de LEICA R9 worden paraattassen aangeboden die de camera mechanisch in hoge mate
beschermen. (best. nr. 14519 voor camera zonder Motor-Winder R8/R9, best. nr. 14527 voor
camera met Motor-Winder R8/R9.) Bovendien
zijn voor omvangrijke uitrustingen met meerdere
objectieven en accessoires verschillende combitassen beschikbaar.
196
Belichtingscorrectie ± 3 EV (belichtingswaarde), in halve
stappen instelbaar.
Automatische belichtingsserie Met LEICA MOTOR-DRIVE R8/R9
kan een automatische belichtingsserie van telkens 3 opnamen
worden gemaakt. Als afwijking tussen de afzonderlijke opnamen kan telkens 1/2 EV of 1 EV worden gekozen.
Afhankelijk van de ingestelde functie worden de verschillende
belichtingen door het wijzigen van het diafragma en/of de sluitertijd gerealiseerd.
Technische gegevens
Cameratype Microprocessor-gestuurde, eenogige, handmatig
te focusseren kleinbeeld-spiegelreflexcamera met meervoudige
automaat en aansluitmogelijkheid motor
Objectieven
Objectiefaansluiting Leica R-bajonet met extra elektrische
contacten, alle Leica R-objectieven en de oudere
LEICAFLEX/SL/SL2-objectieven met naderhand ingebouwde
R-stuurnokken kunnen worden gebruikt.
Objectiefsysteem Leica R-objectieven van 15–800 mm
Meetbereik (bij diafragma 1,4 en ISO 100/21°)
Selectieve meting: van 0,007 cd/m2 tot 125 000 cd/m2, d.w.z.
van EV - 4 tot EV 20 of van 32 s bij diafragma 1,4 tot 1/8 000 s
bij diafragma 11
Integraalmeting en meerveldenmeting:
van 0,03 cd/m2 tot 125 000 cd/m2, d.w.z. van EV - 2 tot EV 20
of van 8 s bij diafragma 1,4 tot 1/8 000 s bij diafragma 11, waarschuwing in de zoeker bij waarde onder het meetbereik.
Meetcellen Tegen strooilicht beschermde silicium-fotodioden
op de camerabodem en op de hulpspiegel.
Filmgevoeligheidsbereik Handmatige instelling van ISO 6/9°
tot ISO 12 500/42° (door extra ingestelde belichtingscorrecties
van maximaal ± 3 EV kunnen films van ISO 0,8/0° tot ISO
100 000/51° belicht worden), DX-aftasting van ISO 25/15° tot
ISO 5 000/38°.
Belichtingsfuncties
m
handmatige instelling van sluitertijd en diafragma, regeling met lichtschaal
A
tijdautomaat
P
variabele programma-automaat
T
diafragma-automaat
F
selectieve TTL-flitsbelichtingsmeting voor de opname
Belichtingsmeting
Meetmethoden
• Selectieve meting (meetveld 7 mm), meetveld in de zoeker
gemarkeerd, voor alle functies
• Meerveldenmeting (6 velden), voor alle functies, belichtingsniveau van de meerveldenmeting kan in stappen van
1/10 EV maximaal ± 0.7 EV worden gewijzigd.
• Centrumgerichte integraalmeting, voor alle functies
• In het midden geaccentueerde, integrale TTL-meting voor
flitsbelichting met aan het systeem aangepaste SCA
3000/3002 standaard flitsapparatuur.
• Selectieve TTL-testflits-belichtingsmeting voor de opname
met willekeurige flitsapparaten
Meting via open diafragma voor alle Leica R-objectieven en
accessoires met automatische overdracht springdiafragma,
anders meting via werkdiafragma. Ergonomisch geoptimaliseerde vormgeving van de keuzehendel voor meetmethode.
Meetwaardegeheugen Bij selectieve en integrale meting voor
alle automatische functies door vasthouden van drukpunt van
de ontspanner. Indicatie door het verdwijnen van het betreffende meetmethodesymbool in de zoeker.
197
Lineaire flitsfunctie Voor flitsfotografie met kortere sluitertijden dan de synchronisatietijd (1/350 s – 1/8 000 s) en diafragma-instellingen tussen volledig open en 5,6 (bij langere sluitertijden en kleiner diafragma automatische omschakeling op normale, handmatige of TTL-flitsbelichting). Door het afgeven van
meerdere flitsen zeer kort na elkaar wordt bij benadering een
constante lichtbron gegenereerd en wordt tijdens de sluiterbeweging het gehele beeldvenster gelijkmatig belicht.
Naar keuze met de belichtingsfuncties m of A. Uitsluitend met
conform uitgeruste flitsapparaten (met High Speed Synchronisation functie/-s) en SCA 3502 M3-adapter.
Bij functie M HSS van het flitsapparaat, belichtingsfunctie m
van de camera en ingestelde sluitertijd korter dan 1/250 s:
Regeling van de belichting door het omgevingslicht volgens de
lichtschaal van de camera. Bepaling van de flitsbelichting volgens berekening van het richtgetal (indicatie van de betreffende reikwijdte in de display van het flitsapparaat) door aanpassing van sluitertijd en/of diafragma en/of flitsvermogen aan de
afstand tot het motief (bij correcte belichting door het omgevingslicht aanpassing van de reikwijdte alleen door wijziging
van het flitsvermogen mogelijk). Bij handmatig ingestelde (m)
sluitertijd van 1/250 s en langer vindt flitsbelichting plaats met
het handmatig ingestelde vermogen.
Bij de functie TTL HSS van het flitsapparaat (in principe flitsbelichting voor invulling met –1 2/3 EV gestuurd), belichtingsfuncties m of A van de camera en ingestelde of automatisch
gestuurde sluitertijd korter dan 1/250 s: Bepaling van de automatische flitsbelichting door een voorflits met selectieve
meting van het hoofdmotief (zonder voorflits geen flitsfunctie).
Onafhankelijk van het resultaat en instelling van de meting van
het omgevingslicht blijft het meetresultaat tijdens de verlengde
weergave van de camera (20 s) opgeslagen, zodat het beeldfragment vrij kan worden gekozen. Meetwaardegeheugen (bij
Keuzeknop functies in elke klikstand mechanisch tegen verdraaien beveiligd, ontgrendelingsdrukknop achter de keuzeknop. Vergrendelen gaat vanzelf als het wieltje in een nieuwe
stand wordt gebracht en de drukknop niet wordt ingedrukt.
Flits-belichtingsregeling
Aansluiting flitsapparaten Via accessoireschoen met midden- en stuurcontacten of genormeerde aansluitbus voor flits.
Synchronisatie Flitssynchronisatietijd: X = 1/250 s; naar
keuze op het 1. of 2. sluitergordijn; flitsen ook met de kortere
sluitertijden (1/350 s – 1/8 000 s) mogelijk met overeenkomstig uitgeruste flitsapparaten (HSS-functie) en SCA 3502 M3adapter.
Met systeemconforme flitsapparaten (SCA 3000/3002
standaard met SCA 3501/3502 M3-adapter of LEICA SF 20/
SF 24D) TTL-sturing met centrumgerichte integraalmeting.
Computergestuurd met flitsapparaat en automatische overdracht en inachtneming van filmgevoeligheid, belichtingscorrecties en ingesteld objectiefdiafragma. Met overeenkomstig
uitgeruste Leica-R (ROM-) objectieven en flitsapparatuur (met
zoomreflector), automatische aanpassing van de flitshoek aan
de gebruikte brandpuntsafstand. Alle belichtingsfuncties te
gebruiken in overeenstemming met verschillende belichtingsniveaus en het aandeel van omgevingslicht en flitslicht. Bij P volautomatisch met optimale sturing voor uitgebalanceerde opnamen door verhoogd aandeel van omgevingslicht en verminderd
aandeel van flitslicht afhankelijk van situatie; alternatieve,
handmatige flits-belichtingscorrecties (± 3 1/3 EV) mogelijk.
Met willekeurige flitsapparaten (bijv. studioflitsapparatuur)
selectieve TTL-meting door flitsmeting voor de opname, indicatie van het meetresultaat in de zoeker en op de achterwandlcd.
198
A) voor belichting door het omgevingslicht is onafhankelijk
daarvan mogelijk. Er zijn willekeurig veel voorflitsmetingen voor
de opname mogelijk. Handmatige flitscorrecties ± 3 1/3 EV zijn
als alternatief voor de automatische correctie mogelijk. Indicaties afhankelijk van instelling en bedieningsfase in flitsdisplay
en camerazoeker (hier ook de waarschuwingen
/
voor
waarden buiten het flitsbereik). Bij handmatig ingestelde (m) of
automatisch gestuurde (A) sluitertijd van 1/250 s en langer:
Zonder voorflits: normale, TTL-gestuurde flitsbelichting voor
invulling met voorflits: door het richtgetal gestuurde flitsbelichting voor invulling in overeenstemming met de gemiddelde
afstand tot het motief op basis van het meetresultaat van de
TTL-voorflits.
Stroboscoop-flitsfunctie (meerdere flitsen tijdens een opname)
Automatische aanpassing van belichtingstijd met systeemconforme en overeenkomstig uitgeruste flitsapparatuur.
Flits-meetcellen Tegen strooilicht beschermde silicium-fotodioden onderin de cameraruimte.
Filmgevoeligheidsbereik voor TTL flits-belichtingsmeting:
Bij SCA-gestuurde meting: ISO 12/12° tot 3 200/36°
Bij testflits-meting: ISO 25/15° tot 400/27°
Indicaties bij flitsfunctie Paraatstatus: door knipperen of
constant oplichten van het flitssymbool in de zoeker en op de
achterwand-lcd. Voortgangscontrole: indicatie van over- en
onderbelichting door
- of
-signaal in de camerazoeker
gedurende 4s na de opname.
Flits-belichtingscorrectie ± 3 1/3 EV in stappen van 1/3 EV
op SCA 3002 standaard flitsapparatuur of op SCA 3501/
3502 M3-adapter bij TTL en computersturing van het flitsapparaat in de camerafuncties m, A en T instelbaar. Vaste –1 2/3 EV
voorinstelling bij programma-automaat en normale lichtomstandigheden, extra handmatige correcties (± 3 1/3 EV) mogelijk. Op de LEICA SF 20/SF 24D is ± 3 EV in stappen van 1/3 EV
bij TTL-sturing of in stappen van 1 EV bij computerbesturing
instelbaar.
Automatische aanpassing van de flitsreflector Bij systeemconforme SCA 3000/3002 standaard flitsapparatuur met
motor-zoomreflector, SCA 3501/3502 M3-adapters en objectieven met elektrische contacten.
Zoekersysteem
Prisma Vast ingebouwd pentaprisma
Oculair High-Eyepoint zoeker. Dioptrieëncorrectie van. ± 2 dpt.
op de zoeker instelbaar. Extra correctielenzen van – 3 bis
+ 3 dpt. verkrijgbaar. Ingebouwde afsluiting.
Instelringen Uitwisselbaar, 5 modellen verkrijgbaar: universele ring (matte ring met microprismaring en centrale cirkel, standaarduitrusting), volledig matte ring, volledig matte ring met
rasterverdeling, microprismaring, heldere ring met dradenkruis
Zoekerveld 23 x 35 mm, komt overeen met 93 % van het
beeldvlak (96 % verticaal x 97 % horizontaal) en daarmee het
gestandaardiseerde diaformaat.
Vergroting 0,75 x met 50 mm-objectief bij stand op oneindig
en 0 dpt.
Indicaties
Zoeker lcd-regel onder het zoekerbeeld met: waarschuwingssymbool bij waarde onder het meetbereik, aanduiding voor
belichtingscorrectie of van de DX-waarde afwijkende, handmatige gevoeligheidsinstelling, symbolen voor meetmethode incl.
indicatie voor meetwaardegeheugen
flitssymbool, flitsgereed en flitscontrole, aanduiding voor flitsbelichtingscorrectie, indicatie voor functie, indicatie van
diafragma in halve trappen, bij zoomobjectieven met variabele
lichtsterkte ook de waarden die afhankelijk zijn van de brandpuntsafstand, lichtschaal voor handmatige belichtingsregeling,
belichtingscorrecties, automatische belichtingsserie en flitsmeting, signaal voor sluitertijd of over-, resp. onderbelichting, sig199
Ontspanner Drietraps: voeding – meetwaardegeheugen – ontspanning. Genormeerde schroefdraad voor draadontspanner
geïntegreerd.
Zelfontspanner Twee voorlooptijden: 2 s of 12 s, rode led-indicatie tijdens aflopen.
Zwenkspiegel Gedeeltelijk doorlatend met 17 opgedampte
lagen (70 % reflecterend, 30 % doorlatend).
Spiegel-voorontspanning Via afzonderlijke schakelaars kan
zonder de sluiter te activeren met de ontspanner de zwenkspiegel omhoog worden geklapt en het springdiafragma van het
aangebrachte objectief op de ingestelde waarde worden gesloten; de sluiter wordt pas na opnieuw bedienen van de ontspanner geactiveerd.
naal voor langdurige belichting of voor niet te realiseren camera-instellingen, beeldtelwerk met indicatie voor meervoudige
belichtingen, automatische belichtingsserie en verkeerd ingelegde film.
Afdekkap Rechterbovenkant: lcd-beeldtelwerk, wordt met de
camera (met keuzeknop belichtingsfuncties) in– en uitgeschakeld. Voorkant: led voor zelfontspanner
Achterwand Verlichtbare lcd-veld met: aanduiding voor
belichtingscorrectie of van de DX-waarde afwijkende, handmatige gevoeligheidsinstelling, aanduiding voor handmatige of
automatische filmgevoeligheidsinstelling, afgetaste filmgevoeligheid
wordt ook bij ingeschakelde DX-functie getoond, batterijconditie, automatische waarschuwing bij verminderde batterijspanning, flitssymbool, cijferaanduiding voor filmgevoeligheid,
belichtingscorrecties, belichtingsregeling bij flitsmeting, zelfontspanner-resttijd, over- en onderbelichtingssignalen en niet
realiseerbare camera-instellingen, beeldtelwerk met indicatie
voor meervoudige belichtingen, automatische belichtingsserie
en verkeerd ingelegde of (alleen met Motor-Winder R8/R9 /
Motor-Drive R8/R9) teruggespoelde film
Filmtransport
Inleggen Eenvoudig en snel gebruik door automatische invoer.
Transport vooruit Handmatig met sneltransporthendel of
motorisch met Motor-Winder R8/R9 (2 b/s) of Motor-Drive
R8/R9 (omschakelbaar 4,5 b/s, 2 b/s of afzonderlijke beelden). Venster in achterwand voor transportcontrole.
Terugspoelen Handmatig met terugspoelslinger of motorisch
met Motor-Winder R8/R9 / Motor-Drive R8/R9.
Beeldtelwerk In display van zoeker, achterwand en afdekkap,
automatische reset na het openen van de achterwand.
Meervoudige belichting Oneindig aantal meervoudige
belichtingen zonder beeldtransport (filmrem) en beeldtelling
vooruit mogelijk.
Sluiter en ontspanning
Sluiter Door microprocessor gestuurde spleetsluiter van metalen lamellen met verticaal verloop.
Sluitertijden Handmatige instelling (bij T en m): 16 s tot
1/8 000 s in halve stappen, B voor langdurige opnamen van
willekeurige duur, X = 1/250 s voor flitssynchronisatie. Automatische instelling (bij P en A): traploos van 32 s tot 1/8 000 s.
Lineair flitsen met alle sluitertijden korter dan 1/250 s mogelijk (met SCA 3002 standaard flitsapparatuur en SCA 3502 M3adapter)
200
Camerabehuizing
Materiaal Afdekkap van gegoten magnesium, zwart of antraciet gespoten. Binnenwerk van aluminium, vaste verbinding
met de aluminium statiefplaat. Bodemdeksel van polycarbonaat (met glasvezel vesterkt) met aluminium statiefplaat,
onderzijde met rubber bekleed.
Scherptediepteschuif Voor de visuele beoordeling van de
scherptediepte en activering van voorflitsen.
Statiefschroefdraad A1/4 (1/4") DIN (stalen inzet) tegen verdraaien geborgd conform DIN 4503, in de statiefplaat, in het
midden onder de objectiefas.
Achterwand lcd-veld met verlichting voor de indicatie van verschillende functies of situaties (zie hiervoor), kijkvenster filmcassette voor controle van het ingelegde filmtype, venster voor
transportcontrole.
Bedrijfsspanning 6 V
Voeding In het batterijvak: twee 3 V lithiumcellen type »CR2«,
met Motor-Winder R8/R9: twee lithiumcellen, type »123« van
de winder, met Motor-Drive R8/R9: Ni-MH accu-pack van de
drive, batterijcontrole door symbool in achterwanddisplay.
Afmetingen (b x h x d) 158 x 101 x 62 mm
Gewicht ca. 790 g (zonder batterij)
201
Leica Academie
Leica op internet
Naast hoogwaardige producten uit de topklasse
voor observatie tot en met weergave bieden wij
reeds vele jaren als bijzondere service in de
Leica Academie praktijkgerichte seminars en
opleidingen aan. Hier kunnen zowel beginners als
gevorderde foto-enthousiastelingen kennis vergaren over fotografie, projectie en vergroting.
De inhoud van de cursussen – die in modern uitgeruste cursusruimten in de fabriek in Solms en
in het nabijgelegen landgoed Altenberg worden
verzorgd door een hoog opgeleid team van vakdocenten – varieert van algemene fotografie tot
interessante specialisaties en omvat een overvloed van suggesties, informatie en adviezen
voor de praktijk.
Nadere inlichtingen en het actuele seminarprogramma, inclusief de fotoreizen, zijn verkrijgbaar
bij:
Actuele informatie over producten, wetenswaardigheden, evenementen en de onderneming
Leica krijgt u op onze homepage op internet
onder:
http://www.leica-camera.com
Leica Camera AG
Leica Akademie
Oskar-Barnack Str. 11
D - 35606 Solms
Tel.:
+49 (0) 6442 208 421
Fax:
+49 (0) 6442 208 425
E-mail:
[email protected]
202
Leica Infodienst
Leica klantenservice
Technische vragen over het Leica-programma
worden schriftelijk, telefonisch of per e-mail
beantwoord door de Leica informatiedienst:
Voor het onderhoud van uw Leica-uitrusting alsmede in geval van schade kunt u gebruik maken
van de Customer Service van Leica Camera AG
of de reparatieservice van een nationale vertegenwoordiging van Leica (voor adressenlijst zie
garantiebewijs). Wend u tot een erkende Leicaspeciaalzaak (in Duitsland: Leica Repräsentanz).
Leica Camera AG
Informations-Service
Postfach 1180
D - 35606 Solms
Tel.:
+49 (0) 6442 208 111
Fax:
+49 (0) 6442 208 339
E-mail:
[email protected]
Leica Camera AG
Customer Service
Solmser Gewerbepark 8
D - 35606 Solms
Tel.:
+49 (0) 6442 208 189
Fax:
+49 (0) 6442 208 339
E-mail:
[email protected]
203