Nice Automation Run de handleiding

Categorie
Poortopener
Type
de handleiding
Sliding Gate Opener
EN - Instructions and warnings for installation and use
IT - Istruzioni ed avvertenze per l’installazione e l’uso
FR - Instructions et avertissements pour l’installation et l’utilisation
ES - Instrucciones y advertencias para la instalación y el uso
DE - Installierungs-und Gebrauchsanleitungen und Hinweise
PL -Instrukcjeiostrzeżeniadoinstalacjiiużytkowania
NL - Aanwijzingen en aanbevelingen voor installatie en gebruik
Nice
RUN400HS
RUN400HS / V1
RUN1200HS
RUN1200HS / V1
1
NL
NEDERLANDS
Inhoudsopgave
AFBEELDINGEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 - 6
Hoofdstuk 1 - ALGEMENE AANBEVELINGEN EN
VOORZORGSMAATREGELEN
1.1 - Aanbevelingen voor de veiligheid ............................. 1
1.2 - Aanbevelingen voor de installatie ............................. 1
1.3 - Aanbevelingen voor het gebruik .............................. 2
Hoofdstuk 2 – BESCHRVING VAN HET PRODUCT EN
GEBRUIKSBESTEMMING ..................................... 2
Hoofdstuk 3 - INSTALLATIE
3.1 - Controles voorafgaand aan de installatie ....................... 2
3.2 - Gebruikslimieten ......................................... 2
3.2.1 - Levensduur van het product .............................. 3
3.3 - Werkzaamheden ter voorbereiding van de installatie .............. 3
3.4 - Installatie van de reductiemotor .............................. 4
3.5 - Bevestiging beugels met inductieve naderingsschakelaar als
eindschakelaar ............................................... 4
3.6 - Handmatig ontgrendelen en vergrendelen van de reductiemotor ..... 4
Hoofdstuk 4 - ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN ................... 4
4.1 - Beschrving van de elektrische aansluitingen .................... 4
Hoofdstuk 5 - EINDCONTROLES EN START
5.1 - Keuze van de richting ..................................... 5
5.2 - Aansluiting op de stroomvoorziening .......................... 5
5.3 - Herkennen van de inrichtingen .............................. 5
5.4 - Herkennen van de vleugellengte ............................. 5
5.5 - Controle van de beweging van het hek ........................ 6
5.6 - Aansluiting van andere inrichtingen ........................... 6
Hoofdstuk 6 - EINDTEST EN INBEDRFSTELLING
6.1 - Eindtest ................................................ 6
6.2 - Inbedrfstelling .......................................... 6
ONDERHOUD VAN HET PRODUCT ............................. 6
AFDANKEN VAN HET PRODUCT ............................... 6
Hoofdstuk 7 - PROGRAMMERING
7.1 - Vooraf ingestelde functies ................................... 7
7.2 - Programmeertoetsen ..................................... 7
7.3 - Programmering .......................................... 7
7.4 - Programmering eerste niveau (functies ON-OFF) ................. 7
7.5 - Programmering tweede niveau (instelbare parameters) ............. 8
Hoofdstuk 8 - VERDERE DETAILS
8.1 - Toevoegen of verwderen van inrichtingen ...................... 9
8.1.1 - Bluebus ............................................ 9
8.1.2 - Ingang STOP ........................................ 9
8.1.3 - Fotocellen ........................................... 9
8.1.4 - Fotosensor FT210B ................................... 10
8.1.5 - RUN in Slave-modus .................................. 10
8.1.6 - Herkennen van andere inrichtingen ....................... 10
8.1.7 - Radio-ontvanger ..................................... 11
8.1.8 - Aansluiting van de Oview-programmeereenheid ............. 11
8.1.9 - Aansluiting en installatie van de bufferbatter ................ 11
8.2 - Speciale functies ........................................ 11
8.2.1 - Functie “Open altd” ................................... 11
8.2.2 - Functie “Beweeg in ieder geval” .......................... 11
8.2.3 - Onderhoudswaarschuwing ............................. 11
8.2.4 - Controle van het aantal uitgevoerde manoeuvre .............. 11
8.2.5 - Reset manoeuvreteller ................................. 12
Hoofdstuk 9 - WAT TE DOEN ALS...
(handleiding voor het oplossen van problemen) ................. 12
9.1 - Diagnostiek ............................................ 12
9.2 - Oplossen van problemen .................................. 12
9.3 - Lst historiek anomalieën .................................. 13
9.4 - Signalering met het knipperlicht ............................. 13
9.5 - Signalering van de besturingseenheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
TECHNISCHE GEGEVENS VAN HET PRODUCT .................. 16
Gebruikshandleiding (blage die uitgeknipt kan worden) ............. VII
Verklaring van overeenstemming .............................. XI
1
ALGEMENE AANBEVELINGEN EN
VOORZORGSMAATREGELEN
1.1 - Veiligheidswaarschuwingen
LET OP! – Deze handleiding bevat belangrke instructies en waarschu-
wingen voor de veiligheid. Een verkeerde installatie kan ernstig letsel
veroorzaken. Voordat u met het werk begint, moet de handleiding aan-
dachtig helemaal worden doorgelezen. In geval van twfel stopt u met
installeren en vraagt u de servicedienst van Nice om uitleg.
LET OP! – Belangrke instructies: bewaar deze handleiding voor aanw-
zingen voor eventueel onderhoud en de afvalverwerking van het product.
Bzondere aanbevelingen ten aanzien van de gebruiksgeschiktheid van dit pro-
duct met betrekking tot de Richtln “Machines” 98/37/CE (2006/42/CE):
Dit product wordt op de markt gebracht als een “machineonderdeel” en is
dus gemaakt om in een machine ingebouwd te worden of met andere machi-
nes geassembleerd te worden teneinde “een machine” op grond van Richtln
2006/42/EG te vormen alleen in combinatie met andere onderdelen en op
de manieren zoals dat in deze instructiehandleiding beschreven is. Zoals dat
voorzien is in Richtln 2006/42/EG, wordt gewaarschuwd dat het niet geoor-
loofd is dit product in bedrf te stellen zolang de fabrikant van de machine
waarin dit product wordt ingebouwd, deze niet heeft geïdenticeerd en als
conform Richtln 2006/95/EG heeft verklaard.
Bzondere aanbevelingen ten aanzien van de gebruiksgeschiktheid van dit pro-
duct met betrekking tot de Richtln “Laagspanning” 73/23/CEE en 2006/95/CE:
Dit product voldoet aan de eisen van de Laagspanningsrichtln als het wordt
aangewend voor het gebruik en de conguraties beschreven in deze instruc-
tiehandleiding en in combinatie met de artikelen uit de productencatalogus van
Nice S.p.a. De conformiteit aan de eisen kan niet gegarandeerd worden als het
product wordt gebruikt in niet-voorziene conguraties of met andere niet-voor-
ziene producten. Het is verboden het product in deze situaties te gebruiken tot
de installateur heeft gecontroleerd of aan de eisen van de richtln is voldaan.
Bzondere aanbevelingen ten aanzien van de gebruiksgeschiktheid van dit
product met betrekking tot de Richtln “Elektromagnetische Compatibiliteit”
2004/108/CE:
Dit product heeft tests ondergaan met betrekking tot de elektromagnetische
compatibiliteit in de meest veeleisende gebruiksomstandigheden, in de con-
guraties beschreven in deze instructiehandleiding en in combinatie met de
artikelen uit de productencatalogus van Nice S.p.a. De elektromagnetische
compatibiliteit kan niet gegarandeerd worden als het product wordt gebruikt
in niet-voorziene conguraties of met andere niet-voorziene producten. Het is
verboden het product in deze situaties te gebruiken tot de installateur heeft
gecontroleerd of aan de eisen van de richtln is voldaan.
1.2 - Waarschuwingen met betrekking tot de installatie
Voordat u met de installatie begint, controleert u of het aanwezige product
geschikt is voor het automatiseren van uw hek (zie Hoofdstuk 3 en de “Tech-
nische kenmerken van het product”). Als het product niet geschikt is, mag u
NIET overgaan tot de installatie.
Alle installatie- en onderhoudswerkzaamheden moeten worden ver-
richt b van het elektriciteitsnet afgekoppelde automatisering. Als de
ontkoppelinrichting van de voeding niet zichtbaar is vanaf de plaats waar het
automatische systeem is geplaatst, moet er voordat met het werk begon-
nen wordt een bord op de ontkoppelinrichting worden bevestigd met het
opschrift “LET OP! ONDERHOUD IN UITVOERING”.
Behandel het product tdens de installatie met zorg en voorkom dat het
wordt geplet, dat er tegen wordt gestoten, dat het valt of dat het in aanraking
komt met vloeistoffen van welke aard ook. Zet het product niet in de buurt
van warmtebronnen en stel het niet bloot aan open vuur. Hierdoor kan het
beschadigd worden, waardoor storingen of gevaarlke situaties kunnen ont-
staan. Als dit mocht gebeuren, stopt u de installatie onmiddellk en wendt u
zich tot de Servicedienst van Nice.
Wzig geen enkel deel van het product. Niet-toegestane handelingen zullen
slechts storingen in de werking veroorzaken. De fabrikant aanvaardt geen
aansprakelkheid voor schade die het gevolg is van op willekeurige wze
gewzigde inrichtingen.
Als het te automatiseren hek van een voetgangersdeur is voorzien, moet de
installatie een controlesysteem krgen dat de werking van de motor blokkeert
als de voetgangersdeur open is.
U moet op het spanningsnet van de installatie een uitschakelapparaat aan-
sluiten (niet meegeleverd) met een openingsafstand voor de contacten waar-
b volledige uitschakeling mogelk is b de condities die gelden voor over-
spanningscategorie III.
LET OP! - Het is strikt verboden de stroomvoorziening voor de motor
in te schakelen voordat de installatie voltooid is.
De sleutelschakelaar moet in het zicht van de automatisering worden
geplaatst, uit de buurt van de bewegende onderdelen, op een hoogte van
minimaal 1,5 m vanaf de grond en op een plek die niet voor iedereen toe-
gankelk is. Als de sleutelschakelaar in de modus “Iemand aanwezig” wordt
gebruikt, moet ervoor worden gezorgd dat er niemand in de buurt van de
automatisering aanwezig is.
Verzeker u ervan dat er nergens iets kan botsen tegen of bekneld kan komen
te zitten tussen vaste onderdelen, wanneer de vleugel van het hek zich in de
maximale stand van Openen en Sluiten bevindt; zorg zo nodig voor bescher-
ming van dergelke onderdelen.
2
NL
• Het product kan niet worden beschouwd als een systeem voor absolute
beveiliging tegen inbraak. Als u zich op efciënte wze wilt beschermen, moet
u andere beveiligingsvoorzieningen in de automatisering integreren.
Controleer of er verdere inrichtingen nodig zn om de automatisering met
NAKED op basis van de specieke toepassingssituatie en aanwezige gevaren
te completeren; u dient daarb bvoorbeeld risico’s op het gebied van botsen,
beknelling, scharen, etc. en andere algemene gevaren in acht te nemen.
Als er automatische onderbrekers of zekeringen in werking treden, moet de
storing opgespoord en verholpen worden voordat de installatie weer geac-
tiveerd wordt.
Het automatisme mag niet worden gebruikt voordat de inbedrfstelling heeft
plaatsgevonden zoals gespeciceerd in het hoofdstuk “Eindtest en inbe-
drfstelling”.
Laat de automatisering regelmatig controleren om na te gaan of er sprake is
van onevenwicht, tekenen van sltage of schade aan elektriciteitskabels of
aan mechanische onderdelen. Gebruik de automatisering niet als er afstel-
lingen of reparaties nodig zn.
Als de automatisering gedurende lange perioden niet gebruikt wordt, verdient
het de voorkeur om de optionele batter te verwderen en op een droge plaats
te bewaren, om te voorkomen dat er schadelke stoffen uit de batter lekken.
Het verpakkingsmateriaal van het product moet conform de plaatselke ver-
ordeningen worden afgedankt.
1.3 - Waarschuwingen met betrekking tot het gebruik
Het product is niet geschikt om gebruikt te worden door personen (kinde-
ren inbegrepen) met fysieke, zintuiglke of mentale beperkingen of die onvol-
doende kennis en/of ervaring hebben, tenz deze het product kunnen gebrui-
ken onder toezicht van een persoon die verantwoordelk is voor hun veilig-
heid of met de nodige instructies over het gebruik van het product.
Er moet toezicht worden gehouden op kinderen, die zich in de buurt van de
automatisering bevinden. Controleer of ze er niet mee spelen.
Laat kinderen niet met de vaste bedieningen spelen. Houd de (afstands)
bedieningen buiten bereik van kinderen.
Om de buitenkant van het product te reinigen, gebruikt u een zachte, licht bevoch-
tigde lap. Gebruik alleen water; gebruik geen reinigingsmiddelen of solventen.
2
BESCHRIJVING VAN HET PRODUCT EN
GEBRUIKSBESTEMMING
Dit product is bestemd voor de automatisering van schuifhekken voor resi-
dentieel gebruik. LET OP! Elk ander gebruik dan in deze handleiding
is beschreven of dat plaatsvindt in andere omgevingscondities dan in
deze handleiding worden beschreven, moet als oneigenlk en verboden
worden beschouwd!
RUN is een ln onomkeerbare elektromechanische reductiemotoren die beschik-
ken over een elektronische besturingseenheid en een plug-in van het type “SM”
voor de ontvanger van radio-instructies (apart leverbaar). De elektrische bedrading
naar de externe inrichtingen is vereenvoudigd dankz het gebruik van “BlueBUS”,
een techniek die het mogelk maakt om met slechts 2 draden meerdere inrichtin-
gen aan te sluiten. De lst met de inrichtingen die op de BlueBUS van Run kunnen
worden aangesloten vindt u in hoofdstuk 7.3.1 “BlueBUS”; een bgewerkte lst
met de bbehorende compatibiliteit vindt u ook op: www.niceforyou.com.
RUN beschikt over een stekker voor de programmeereenheid op afstand
waarmee installatie- en onderhoudswerkzaamheden, alsook de diagnose van
eventuele storingen snel en volledig kunnen worden uitgevoerd; zie ook 7.8.1
“Programmeereenheid op afstand”.
B gebruik van netvoeding kan in de Run een bufferbatter worden geplaatst
die b een uitval van de elektrische energie (stroomstoring) de uitvoering van
bepaalde manoeuvres van de automatisering kan garanderen, ook gedurende
een aantal uren na de storing b een stroomuitval (zie paragraaf 7.8.2). In geval
van onderbreking van de elektrische energie is het overigens wel mogelk om
de vleugel van het hek te bewegen door de reductiemotor te ontgrendelen met
behulp van de daarvoor bestemde handgreep (zie paragraaf 3.6).
Er kunnen verschillende accessoires voor het automatisme worden geïnstalleerd
waarmee de functionaliteit wordt uitgebreid en de veiligheid wordt vergroot.
De ln RUN bestaat uit producten waarvan de belangrkste verschillen in tabel
1 beschreven zn (zie afb.1).
TABEL 1
vergelking essentiële kenmerken reductiemotor RUN
Type reductiemotor RUN400HS RUN1200HS
Type eindschakelaar elektromechanisch elektromechanisch
Max. lengte vleugel 14 mt 14 mt
Max. gewicht vleugel 400 kg 1200 kg
Max. koppel b de start
(overeenkomend met kracht)
12.3 Nm
(340 N)
28.4 Nm
(790 N)
Motor 24 V; 5500 t/min. 24 V; 3100 t/min.
N.B.: 1 kg = 9,81 N, dus bv.: 1390 N = 142 kg
3
INSTALLATIE
3.1 - Controles voorafgaand aan de installatie
Let op! - De installatie van de RUN dient door gekwalificeerd personeel
uitgevoerd te worden, met inachtneming van de wetten, voorschriften
en regels en van wat in deze aanwijzingen staat.
Voordat u met de installatie van de RUN begint, dient u onderstaande controles
uit te voeren:
Verzeker u ervan dat al het te gebruiken materiaal in een optimale staat is,
geschikt is voor gebruik en conform de voorschriften.
Controleer of de structuur van het hek ervoor geschikt is geautomatiseerd te
worden.
Controleer of kracht en afmetingen van de vleugel binnen de gebruikslimieten
vallen zoals die in paragraaf “3.2 Gebruikslimieten” zijn aangegeven.
Verzeker u ervan, door de waarden uit het hoofdstuk “Technische gegevens”
te vergelijken, dat de benodigde kracht om de vleugel in beweging te bren-
gen kleiner is dan de helft van het “Maximale koppel” en dat de benodigde
kracht om de vleugel te laten bewegen als deze eenmaal loopt, kleiner is dan
de helft van het “Nominale koppel”; het is raadzaam een marge van 50%
op deze krachten aan te houden, omdat slechte weersomstandigheden de
wrijving kunnen verhogen.
Controleer of er over de gehele loop van het hek, zowel bij sluiting als ope-
ning, geen punten met een grotere wrijving zijn.
• Controleer dat er geen gevaar bestaat dat de vleugel ontspoort en uit de
geleiderails loopt.
Controleer of de mechanische stops voorbij het loopgebied van het hek sterk
genoeg zijn, waarbij u erop dient te letten dat er geen vervormingen ontstaan,
ook als de vleugel hard op de stop zou slaan.
Controleer dat de vleugel goed in evenwicht is; dat wil zeggen: de vleugel
mag niet in beweging komen wanneer de manoeuvre op een willekeurige
stand onderbroken wordt.
Controleer dat er op de plaats van bevestiging van de reductiemotor geen water-
overlast is; monteer de reductiemotor eventueel hoog genoeg boven de grond.
Kies de plaats van bevestiging van de reductiemotor zo, dat deze gemak-
kelijk ontgrendeld en gemakkelijk en veilig bewogen kan worden.
Controleer of de punten van bevestiging van de diverse inrichtingen zo geko-
zen zijn dat er niet tegenaan gestoten kan worden en of de bevestigingsvlak-
ken stevig genoeg zijn.
Zorg ervoor dat geen enkel deel van het automatisme in water of een andere
vloeistof kan terechtkomen.
Houd alle onderdelen van de RUN uit de buurt van relevante warmtebron-
nen en open vuur. Breng ze ook niet in omgevingen waar ontploffingsgevaar
bestaat of die bijzonder zuur of zout zijn. Anders zouden ze schade kunnen
oplopen of zouden er storingen of gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.
Indien er in de vleugel een kleinere toegangsdeur is, dient u zich ervan te
vergewissen dat deze de normale loop niet belemmert, en indien dit wel het
geval is, dient u voor een adequate blokkering te zorgen.
Sluit de besturingseenheid aan op een leiding van de elektrische stroomvoor-
ziening die correct geaard is.
Sluit het hek aan op de aarding in overeenstemming met de geldende normen.
U moet op het spanningsnet een apparaat aansluiten dat zorgt voor volledige
loskoppeling van de automatisering van de netvoeding. Het uitschakelap-
paraat moet contacten met openingsafstand hebben die volledige loskop-
peling mogelijk maken bij de condities die zijn vastgelegd voor overspan-
ningscategorie III, conform de installatieregels. Wanneer dit noodzakelijk
is, staat dit apparaat garant voor een snelle en veilige loskoppeling van de
voeding; daarom moet het in zicht van de automatisering worden geplaatst.
Als het apparaat daarentegen op een niet-zichtbare locatie wordt geplaatst,
moet het voorzien zijn van een systeem dat een eventuele onbedoelde of
onbevoegde heraansluiting blokkeert, zodat elk gevaar wordt afgewend. De
onderbrekingsinrichting wordt niet samen met het product geleverd.
3.2 - Gebruikslimieten
De gegevens met betrekking tot de prestaties van de RUN-productlijn kunt u
in het hoofdstuk “Technische gegevens van het product” vinden, en dat zijn
de enige waarden waarmee correct kan worden beoordeeld of die voor een
bepaalde toepassing geschikt is.
De structurele kenmerken van de RUN maken deze geschikt voor toepassing
op schuifvleugels, volgens de limieten zoals die in de tabellen 2 en 3 zijn weer-
gegeven.
De vraag of RUN daadwerkelijk geschikt is om een bepaald schuifhek te auto-
matiseren, hangt af van de wrijving en van andere, ook occasionele, feno-
menen zoals de aanwezigheid van ijs, waardoor de beweging van de vleugel
belemmerd zou kunnen worden.
Voor een reële controle is het absoluut noodzakelijk de kracht te meten die er
nodig is om de vleugel over haar gehele loop te laten bewegen en te controle-
ren dat deze kracht niet groter is dan de helft van het “nominale koppel” dat in
hoofdstuk “Technische gegevens” is aangegeven (het is raadzaam een marge
van 50% aan te houden omdat slechte weersomstandigheden de wrijving kun-
nen vergroten); bovendien dient er om het aantal cycli/uur, de opeenvolgende
cycli en de maximaal toegelaten snelheid vast te stellen rekening gehouden te
worden met wat er in de tabellen 1 en 2 opgevoerd is.
3
NL
TABEL 2 - Limieten met betrekking tot de lengte
van de vleugel
RUN400HS RUN1200HS
Lengte
vleugel (m)
Max. cycli/
uur
Max.
opeenvol-
gende cycli
Max. cycli/
uur
Max.
opeenvol-
gende cycli
Tot 4 67 33 36 21
4 à 6 45 26 26 15
6 à 8 37 21 23 12
8 à 10 29 18 17 10
10 à 12 25 15 14 8
12 à 14 22 13 13 7
TABEL 3 - Limieten met betrekking tot het gewicht
van de vleugel
RUN400HS RUN1200HS
Gewicht van de vleu-
gel (kg)
Percentage cycli Percentage cycli
50 à 100 100% 100%
100 à 200 50 80
200 à 400 30 75
400 à 550 --- 60
550 à 800 --- 50
800 à 1000 --- 40
1000 à 1200 --- 30
3.2.1 - Levensduur van het product
De levensduur is de gemiddelde gebruiksduur van het product. De waarde van de
levensduur wordt sterk beïnvloed door de zwaarte-index van de manoeuvres; d.w.z.
de som van alle factoren die bdragen tot de sltage van het product (zie Tabel 4).
Als u een schatting wilt maken van de levensduur van uw automatisme gaat u
als volgt te werk:
01. Tel alle waarden van de items in Tabel 4 met betrekking tot de voor de
installatie geldende condities b elkaar op.
02. In Afbeelding 1 voor de berekende waarde trekt u een verticale ln tot
deze de kromme sndt; vanaf dit punt trekt u een horizontale ln tot deze
de ln van de “manoeuvrecycli” sndt. De op deze wze bepaalde waarde
staat voor de geschatte levensduur van uw product.
De in de afbeelding aangegeven levensduurwaarden kunnen alleen worden
verkregen als het onderhoudsplan strikt wordt aangehouden, zie het hoofd-
stuk “Onderhoudsplan”. De levensduurschatting wordt uitgevoerd op basis
van projectberekeningen en testresultaten die voor prototypen zn verkregen.
Aangezien het een schatting betreft, biedt deze waarde geen enkele expliciete
garantie met betrekking tot de feitelke gebruiksduur van het product.
Voorbeeld van de berekening van de levensduur voor de RUN400HS: automati-
sering van een hek met een vleugel met een lengte van 10 m en een gewicht van
150 kg, dat zich bvoorbeeld in de buurt van de zee bevindt:
In tabel 4 worden de “zwaarte-indexen” voor dit type installatie weergegeven: 15% (“lengte
van de vleugel”), 30% (“gewicht van de vleugel”) en 10% (“omgevingstemperatuur van
meer dan 40°C of minder dan 0°C of vochtigheid van meer dan 80%”).
Deze indices moeten b elkaar worden opgeteld om de totale zwaarte-index te verkrgen;
in dit geval is dat 55%. Aan de hand van de gevonden waarde (55%) controleert u in
Afbeelding 1 op de horizontale as (“zwaarte-index”) de corresponderende waarde van de
“manoeuvrecycli” die ons product tdens de gebruiksduur in staat zal zn uit te voeren =
ongeveer 180.000 cycli.
TABEL 4 - Schatting van de levensduur in verhouding
tot de zwaarte-index van het manoeuvre
Zwaarte-index Run
400HS 1200HS
Lengte van de vleugel (meter)
Tot 6 5% 5%
6 à 9 10% 10%
9 à 12 15% 15%
12 à 14 20% 20%
Gewicht van de vleugel (kg)
50 à 100 10% 5%
100 à 200 30% 10%
200 à 400 60% 20%
400 à 550 - 30%
550 à 800 - 40%
800 à 100 - 50%
100 à 1200 - 60%
Andere vermoeidheidselementen (in
aanmerking te nemen als de mogelkheid
dat dit gebeurt groter is dan 10%)
Omgevingstemperatuur van meer dan
40°C of minder dan 0°C of vochtigheid
van meer dan 80%
10% 10%
Aanwezigheid van stof of zand 15% 15%
Aanwezigheid van zoutaanslag 20% 20%
Onderbreking manoeuvre door Foto 10% 10%
Onderbreking manoeuvre door Alt 20% 20%
Start actief 10% 10%
Totale zwaarte-index %:
GRAFIEK 1
Zwaarte-index (%)
Levensduur in cycli
0
50.000
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
100.000
150.000
200.000
250.000
300.000
350.000
400.000
450.000
500.000
3.3 - Werkzaamheden ter voorbereiding van de installatie
In afb. 2 wordt een voorbeeld van een automatiseringsinstallatie met Nice-
componenten weergegeven:
1 Sleutelschakelaar
2 Ontvanger FT210B
3 Fotocellen
4 Zender FT210B
5 Primaire mobiele contactlst
6 Beugel voor eindschakelaar “Open”
7 Tandheugel
8 Knipperlicht met ingebouwde antenne
9 RUN
10 Beugel voor eindschakelaar “Gesloten”
11 Secundaire mobiele contactlst (apart verkrgbaar)
12 Radiozender
Deze onderdelen zitten volgens een standaardschema op vaste plaatsen. Verw-
zend naar afb. 2, bepaalt u grofweg de positie waar elk onderdeel van de instal-
latie gemonteerd dient te worden. BelangrkPrepareer, voordat u het product
gaat installeren, de elektriciteitskabels die nodig zn voor de installatie, zie afb. 2
en “Tabel 5 - Technische specicaties van de elektriciteitskabels”.
Let op! – Houd er tdens het leggen van de leidingen voor de doorgang van de
elektriciteitskabels rekening mee dat de aansluitleidingen door mogelke afzet-
tingen van water, dat aanwezig is in de verdeelschachten, voor condensvor-
ming kunnen zorgen in de besturingseenheid, hetgeen de elektronische circuits
kan beschadigen.
4
NL
TABEL 5 - Technische kenmerken van de elektriciteitskabels (afb. 2)
Aansluiting Type kabel Type kabel
A: Kabel VOEDING 1 kabel 3 x 1,5 mm
2
30 m (opmerking 1)
B: Kabel KNIPPERLICHT met antenne 1 kabel 2 x 0,5 mm
2
1 afgeschermde kabel type RG58
20 m
20 m (aanbevolen lengte minder dan 5 m)
C: Kabel FOTOCELLEN 1 kabel 2 x 0,5 mm
2
30 m (opmerking 2)
D: Kabel SLEUTELSCHAKELAAR 2 kabels 2 x 0,5 mm
2
(opmerking 3) 50 m
E: Kabel AANSLUITING tussen de 2 mobiele contactlsten 1 kabel 3 x 0,5 mm
2
(opmerking 4) 20 m
F: Kabel AANSLUITING mobiele contactlsten 1 kabel 2 x 0,5 mm
2
(opmerking 5) 30 m
Opmerking 1Als de voedingskabel langer is dan 30 m, is er een kabel met een grotere doorsnede nodig (3 x 2,5 mm
2
), en moet er een aarding worden aangebracht in de nabheid
van de automatisering.
Opmerking 2Als de Bluebus-kabel langer dan 30 m is, tot maximaal 50 m, moet een kabel met een grotere doorsnede (2 x 1 mm
2
) worden gebruikt.
Opmerking 3Deze 2 kabels kunnen worden vervangen door 1 enkele kabel van 4 x 0,5 mm
2
.
Opmerking 4Deze kabels kunnen worden vervangen door 1 enkele kabel van 5 x 1,5 mm
2
.
Opmerking 5Voor de aansluiting van de mobiele contactlsten op schuifvleugels dient u de nodige maatregelen te nemen die ook een aansluiting met de in beweging znde vleugel
mogelk maken; op de afbeelding ziet u de toepassing van FT210B.
LET OP! – De gebruikte kabels moeten geschikt zn voor het type omgeving waar de automatisering geïnstalleerd wordt.
3.4 - Installatie van de reductiemotor
WAARSCHUWINGEN
Een onjuiste installatie kan ernstig letsel veroorzaken b de persoon
die de werkzaamheden uitvoert en b personen die gebruikmaken
van de installatie.
Voordat u begint met de montage van de automatisering, dient u de
voorafgaande controles uit te voeren die worden beschreven in para-
graaf 3.1 en 3.2.
Als er al een steunoppervlak aanwezig is, moet de reductiemotor rechtstreeks
op dit oppervlak worden bevestigd met behulp van aangepast bevestigingsma-
teriaal, bvoorbeeld met uitzettingspluggen. Anders gaat u voor de bevestiging
van de reductiemotor als volgt te werk:
01. Maak een funderingsput met de juiste afmetingen en gebruik daarb als
aanwzing de op afb. 3 aangegeven waarden.
02. Plaats één of meer buizen voor de doorgang van de elektriciteitskabels
(afb. 4).
03. Monteer de 4 verankeringsbouten op de funderingsplaat en plaats daar-
b één bevestigingsmoer onder de plaat en één bevestigingsmoer op de
plaat; de bevestigingsmoer onder de plaat wordt zo aangebracht (afb. 5)
dat het schroefdraadgedeelte maximaal 40 mm boven de plaat uitsteekt.
04. Ga over tot het gieten van het beton en voordat deze begint te harden,
plaatst u de funderingsplaat volgens de afstandswaarden vermeld in afb.
3; controleer dat dit alles parallel loopt met en perfect afgestemd is op de
vleugel, afb. 6. Wacht tot het beton volledig gehard is.
05. Verwder de 4 bovenste moeren van de plaat en zet er vervolgens de reduc-
tiemotor op; controleer dat die geheel evenwdig aan de vleugel staat en draai
vervolgens de 4 meegeleverde moeren en borgringen lichtjes vast (afb. 7).
06. Ontgrendel de reductiemotor zoals aangegeven in paragraaf 3.6- De
reductiemotor handmatig ontgrendelen en vergrendelen.
07. Open de vleugel helemaal, laat het eerste deel van de tandheugel op het
rondsel rusten en controleer of het begin van de tandheugel overeenkomt
met het begin van de vleugel(afb. 8). Controleer of er tussen het rondsel
en de tandheugel enige speling van 1 à 2 mm is, bevestig vervolgens de
tandheugel op de vleugel met aangepaste hulpmiddelen.
08. Laat de vleugel lopen en gebruik altd het rondsel zoals aangegeven om de
andere elementen van de tandheugel vast te zetten.
09. Snd het overtollige gedeelte van het laatste deel van de tandheugel af.
10. Probeer de vleugel enkele keren in openings- en sluitstand te bewegen en
controleer of de tandheugel in ln met het rondsel loopt, met een maximale
foutieve uitlning van 5 mm; controleer ook of de speling van 1 à 2 mm tus-
sen rondsel en tandheugel over de hele lengte wordt gerespecteerd (afb. 9).
11. Schroef de bevestigingsmoeren van de reductiemotor stevig vast en zorg
ervoor dat h stevig op de grond staat; bedek de bevestigingsmoeren met
de daartoe bestemde doppen (afb. 10).
12. Bevestig de beugels voor de eindaanslagen zoals hieronder beschreven
wordt (voor de uitvoeringen met inductieve eindaanslag dient u de beugels
te bevestigen zoals beschreven in paragraaf “3.5 Bevestiging van de beu-
gels voor de eindaanslagen in de uitvoeringen met inductieve naderings-
schakelaar als eindschakelaar”):
a) Breng de vleugel handmatig in openingsstand en laat hem op een afstand
van minstens 2 à 3 cm van de mechanische stop tot stilstand komen.
b) Verschuif de beugel op de tandheugel in de openingsrichting totdat de
eindaanslag in werking treedt. Verschuif de beugel vervolgens nog minstens 2
cm en zet hem met de bbehorende stiften vast op de tandheugel (afb. 11).
c) Doe hetzelfde voor de eindaanslag van de sluitstand.
13. Vergrendel de reductiemotor zoals aangegeven in de paragraaf “Ontgren-
deling en handmatige manoeuvre” van het hoofdstuk “Aanwzingen en
aanbevelingen bestemd voor de gebruiker”.
3.5 - Bevestiging beugels met inductieve naderingsschakelaar
als eindschakelaar
Voor de uitvoeringen die gebruikmaken van een inductieve naderingsschake-
laar als eindschakelaar, dient u de beugels voor de eindaanslagen te bevesti-
gen zoals hierna beschreven.
01. Breng de vleugel handmatig in de openingsstand en laat hem op een afstand
van minstens 2 à 3 cm van de mechanische stop tot stilstand komen.
02. Verschuif de beugel op de tandheugel in de openingsrichting totdat het
desbetreffende ledlampje uitgaat, zoals weergegeven in afb. 12. Verschuif
de beugel vervolgens nog minstens 2 cm en zet hem met de bbehorende
stiften vast op de tandheugel.
03. Breng de vleugel handmatig in de sluitstand en laat hem op een afstand
van minstens 2 à 3 cm van de mechanische stop tot stilstand komen.
04. Verschuif de beugel op de tandheugel in de sluitrichting totdat het desbe-
treffende ledlampje uitgaat. Verschuif de beugel vervolgens nog minstens 2
cm en zet hem met de bbehorende stiften vast op de tandheugel.
Let op! - B de inductieve naderingsschakelaar als eindschakelaar
moet de afstand van de beugel tussen 3 en 8 mm zn, zoals weergege-
ven in afb. 13
.
3.6 - Handmatig ontgrendelen en vergrendelen van de reduc-
tiemotor
De reductiemotor is uitgerust met een mechanisch ontgrendelingssysteem
waarmee het hek handmatig geopend en gesloten kan worden.
Deze handelingen dienen te worden uitgevoerd wanneer de elektrische span-
ning wegvalt, b storingen in de werking en tdens de installatie.
01. Verschuif het plaatje dat het slot beschermt (fase 1 - afb. 14).
02. Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom; trek aan de ontgrende-
lingshandgreep (fase 2 - afb. 14).
03. Het is nu mogelk om de vleugel handmatig in de gewenste stand te plaat-
sen (fase 3 en 4 - afb. 14).
4
ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN
LET OP! Alle elektrische aansluitingen moeten tot stand worden
gebracht terwl de netspanning is uitgeschakeld en de eventuele buf-
ferbatterij losgekoppeld is.
01. Plaats alle verbindingskabels naar de verschillende inrichtingen en laat
deze 20 à 30 cm langer dan nodig is. Zie tabel 5 voor het type kabels en
afbeelding 17 voor de aansluitingen.
02. Bind alle kabels die de reductiemotor ingaan samen met een bandje, dat u
vlak onder de ingangsopening voor de kabels aanbrengt.
03. Sluit de voedingskabel op het daarvoor bestemde klemmetje aan, zoals
aangegeven in afbeelding 15, en zet de kabel vervolgens met een bandje
aan de eerste kabelblokkeringsring vast.
04. Sluit de overige kabels aan volgens het schema in afb. 16. Om het iets
makkelker te maken, kunnen de klemmen worden uitgenomen.
05. Als de aansluitingen voltooid zn, zet u de beengebrachte kabels vast met
de daarvoor bestemde ringen (afb. 16); het uitstekende deel van de anten-
nekabel moet aan de andere kabels worden vastgezet.
4.1 - Beschrijving van de elektrische aansluitingen
• FLASH = uitgang voor één of twee knipperlichten van het type “LUCYB” of
gelijkaardig met één enkele 12 V-lamp van maximaal 21 W.
S.C.A. = uitgang “Controlelampje Hek Open”; het is mogelijk hierop een sig-
naleringslamp van 24 V en maximaal 4 W aan te sluiten. Deze uitgang kan
5
NL
ook voor andere functies geprogrammeerd worden; zie paragraaf “7.5 Func-
ties tweede niveau”.
BLUEBUS = op dit klemmetje kunnen compatibele inrichtingen worden aan-
gesloten; ze worden allemaal parallel aangesloten met slechts twee draden
waarlangs zowel de elektrische voeding als de communicatiesignalen lopen.
Meer informatie over BlueBUS vindt u in paragraaf “8.1.1 BlueBUS”.
STOP = ingang voor inrichtingen die het lopende manoeuvre blokkeren of
eventueel onderbreken; door het uitvoeren van de juiste handelingen kunt u
op de ingang STOP contacten van het type “Normaal Gesloten”, type “Nor-
maal Open” of inrichtingen met een constante weerstand aansluiten. Meer
informatie over STOP vindt u in paragraaf “8.1.2 Ingang STOP”.
PP = ingang voor inrichtingen die het manoeuvre in de modus Stap-voor-Stap
aansturen; het is mogelijk contacten van het type “Normaal Open” aan te sluiten.
OPEN = ingang voor inrichtingen die alleen het openingsmanoeuvre aanstu-
ren; het is mogelijk contacten van het type “Normaal Open” aan te sluiten.
CLOSE = ingang voor inrichtingen die alleen het sluitmanoeuvre aansturen;
het is mogelijk contacten van het type “Normaal Open” aan te sluiten.
ANTENNE = ingang voor aansluiting van de antenne voor radio-ontvanger
(de antenne is ingebouwd bij LUCY B).
5
EINDCONTROLES EN START
Alvorens met de fase van de eindcontroles en de start van de automatisering te
beginnen, is het raadzaam de wagen los te haken en de vleugel halverwege te
zetten zodat deze vrijelijk zowel open als dicht kan gaan.
5.1 - Keuze van de richting
Afhankelijk van de plaats van de reductiemotor ten opzichte van de vleugel
dient u de richting voor de openingsmanoeuvre te kiezen; als de vleugel voor
opening naar links moet bewegen, moet de keuzeschakelaar naar links worden
bewogen, zoals in de afbeelding is weergegeven;
als de vleugel voor opening naar rechts moet bewegen, moet de keuzescha-
kelaar naar rechts worden bewogen, zoals in de afbeelding is weergegeven.
5.2 - Aansluiting op de stroomvoorziening
LET OP! – De aansluiting van de stroomvoorziening naar de RUN moet
worden uitgevoerd door ervaren, deskundig personeel dat in het bezit
is van de vereiste kenmerken, met volledige inachtneming van wetten,
voorschriften en reglementen.
Zodra de RUN onder spanning staat, is het raadzaam enkele eenvoudige con-
troles uit te voeren:
01. Controleer dat het BlueBUS-ledlampje regelmatig knippert met een fre-
quentie van één knippering per seconde.
02. Controleer of ook de ledlampjes op de fotocellen (zowel op TX als op RX)
knipperen; het is niet van belang hoe ze knipperen, dat hangt immers van
andere factoren af.
03. Controleer of het knipperlicht dat op de uitgang FLASH is aangesloten en
het controlelampje dat op de uitgang S.C.A. is aangesloten, uit zn.
Als dit alles niet gebeurt, dient u onmiddellijk de stroomtoevoer naar de besturings-
eenheid af te sluiten en de elektrische aansluitingen nauwkeuriger te controleren.
Meer nuttige informatie over het opsporen en analyseren van storingen vindt u
in het hoofdstuk “Oplossen van problemen”.
5.3 - Herkennen van de inrichtingen
Nadat de installatie van stroom is voorzien dient de besturingseenheid de op de
ingangen BlueBUS en STOP aangesloten inrichtingen te herkennen. Vóór deze
fase knipperen de ledlampjes L1 en L2 om aan te geven dat de procedure voor
het herkennen van de inrichtingen moet worden uitgevoerd.
01. Druk op de toetsen [s] en [Set], en houd ze ingedrukt.
Stop
Set
Close
Open
L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8
02. Laat de toetsen los wanneer de ledlampjes L1 en L2 heel snel beginnen te
knipperen (na ongeveer 3 sec.).
03. Wacht enkele seconden tot de besturingseenheid het leren van de appara-
ten voltooit.
04. Nadat de inrichtingen herkend zijn, moet het ledlampje STOP blijven bran-
den; de ledlampjes L1 en L2 zullen uitgaan (eventueel zullen de ledlampjes
L3 en L4 beginnen te knipperen).
Herkennen van de inrichtingen (methode 2)
Laat volgende configuraties toe:
De Bluebus-uitgang met de 12 V-hulpuitgang; kan worden gebruikt als uit-
gang voor de voeding van de elektronische 12 V-eenheden max. 6 W.
LET OP! - Wanneer de inrichtingen herkend worden volgens methode
2, is het niet langer mogelijk om de Bluebus-fotocellen te gebruiken.
De werkingsmodus klemingangen OPEN en CLOSE respectievelijk als veilig-
heid “foto” en “foto 2” (voor de functionaliteit: zie tabel 10 en afbeelding 18).
Deze werkingsmodus wordt tijdens de fase van de inrichtingsherkenning geac-
tiveerd door de toetsen [Open] en [Stop] langer dan 8 seconden ingedrukt te
houden.
Zodra de 8 seconden voorbij zijn, beginnen de ledlampjes L1 en L2 zeer snel te
knipperen; u mag de toetsen [Open] en [Stop] nu loslaten.
De fase van het herkennen van aangesloten inrichtingen kan op elk gewenst
moment herhaald worden, ook na de installatie, bijvoorbeeld als er een inrich-
ting toegevoegd zou worden; om een nieuwe herkenningsprocedure uit te voe-
ren, dient u paragraaf “8.1.6 Herkennen van andere inrichtingen” te raadplegen.
5.4 - Herkennen van de vleugellengte
Nadat de inrichtingen herkend zijn zullen de ledlampjes L3 en L4 beginnen
te knipperen; dit betekent dat de besturingseenheid de lengte van de vleugel
moet herkennen (de afstand van de eindaanslag sluitstand tot de eindaanslag
openingsstand); deze maat is nodig voor het berekenen van de punten van
vertraging en het punt van gedeeltelijke opening.
01. Druk op de toetsen [Set] en [t], en houd ze ingedrukt.
Stop
Set
Open
Close
L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7
02. Laat de toetsen los wanneer de manoeuvre van start gaat (na ongeveer 3
sec.).
03. Controleer of dit manoeuvre een openingsmanoeuvre is; zo niet, druk dan
op de toets [STOP] en controleer nog aandachtiger de paragraaf “5.1
Keuze van de richting”; herhaal dit vanaf punt 1.
04. Wacht dat de besturingseenheid een compleet openingsmanoeuvre uit-
voert totdat de eindaanslagopening bereikt is; onmiddellijk daarna begint
het sluitmanoeuvre.
05. Wacht totdat de besturingseenheid het sluitmanoeuvre volledig uitvoert.
Herkennen van de vleugellengte (methode 2)
Laat volgende configuraties toe:
De “vertraging” bij het openen en sluiten op 10 cm.
De “instelling van de motorsnelheid” voor opening en sluiting op 100%
(modaliteit zeer snel, zie tabel 8).
Deze werkingsmodus wordt tijdens de fase van de inrichtingsherkenning
geactiveerd door de toetsen [Stop] en [Close] langer dan 8 seconden inge-
drukt te houden. Zodra de 8 seconden voorbij zijn, beginnen de ledlampjes L3
en L4 zeer snel te knipperen; u mag de toetsen [Stop] en [Close] nu loslaten.
Als dit alles niet gebeurt, dient u onmiddellijk de stroomtoevoer naar de bestu-
ringseenheid af te sluiten en de elektrische aansluitingen nauwkeuriger te contro-
leren. Meer nuttige informatie vindt u in het hoofdstuk “Oplossen van problemen”.
6
NL
5.5 - Controle van de beweging van het hek
Na het herkennen van de lengte van de vleugel is het raadzaam enkele
manoeuvres uit te voeren om te controleren of het hek correct beweegt.
01. Druk op de toets [Open] om de instructie voor het manoeuvre “Openen” te
geven; controleer of het openingsmanoeuvre van het hek regelmatig verloopt
zonder verandering van snelheid; pas wanneer de vleugel tussen 70 en 50
cm van de eindaanslag van de openingsstand verwijderd is, zal hij langzamer
moeten gaan lopen en door middel van de eindaanslag tot stilstand komen
op 2 à 3 cm van de mechanische stop voor de openingsstand.
02. Druk op de toets [Close] om de instructie voor het manoeuvre “Sluiten”
te geven; controleer of het sluitmanoeuvre van het hek regelmatig verloopt
zonder verandering van snelheid; pas wanneer de vleugel tussen 70 en 50
cm van de eindaanslag van de sluitstand verwijderd is, zal hij langzamer
moeten gaan lopen en door middel van de eindaanslag tot stilstand komen
op 2 à 3 cm van de mechanische stop voor de sluitstand.
03. Controleer dat het knipperlicht tijdens de manoeuvres met een frequentie van
0,5 sec. aan en 0,5 sec. uit knippert. Indien aanwezig, dient u ook de knip-
pering te controleren van het controlelampje dat op het klemmetje S.C.A. is
aangesloten: dit knippert langzaam bij het openen, snel bij het sluiten.
04. Voer meerdere openings- en sluitmanoeuvres uit om te beoordelen of er
eventuele montage- of afstellingsdefecten zijn, of andere onregelmatighe-
den, zoals punten met een grotere wrijving.
05. Verzeker u ervan dat de bevestiging van de RUN-reductiemotor, de tand-
heugel en de eindaanslagbeugels stevig en stabiel is, alsook bestand tegen
plotse versnellingen of vertragingen in de beweging van het hek.
5.6 - Aansluiting van andere inrichtingen
Indien het vereist is om externe inrichtingen
te voorzien van stroom, bijvoorbeeld een lezer
voor transponderkaarten of de verlichting van
de sleutelschakelaar, kan de voeding verkre-
gen worden zoals aangegeven in de afbeel-
ding. De voedingsspanning is 24 Vcc -30%
+50% met een maximale beschikbare stroom
van 100 mA.
Mocht het nodig zijn om externe inrichtingen te
voorzien van een 12 V-hulpvoeding, dan kunt u
stroom afnemen via de Bluebus-klem zodra de
modaliteit voor de programmering van inrichtin-
gen type 2 is ingesteld op de besturingseenheid.
LET OP!Bij de programmering van inrichtin-
gen type 2 wordt de compatibiliteit tussen de
besturingseenheid en het Bluebus-systeem
gedeactiveerd.
6
EINDTEST EN INBEDRIJFSTELLING
Dit is de belangrijkste fase bij de aanleg van de automatisering teneinde een zo
groot mogelijke veiligheid te garanderen. De eindtest kan ook als periodieke con-
trole voor de verschillende inrichtingen van de automatisering worden gebruikt.
LET OP!De eindtest van de gehele installatie moet door vakbekwaam
en deskundig personeel worden uitgevoerd. Deze moet ook bepalen wel-
ke tests in functie van de bestaande risico’s noodzakelijk zijn en controle-
ren of de wettelijke voorschriften, regelgeving en regels en met name alle
vereisten van norm EN 12445, die de testmethodes voor de controle van
automatiseringen voor hekken bepaalt, in acht genomen zijn.
6.1 - Eindtest
Voor elk afzonderlijk onderdeel van het automatisme, zoals bijvoorbeeld con-
tactlijsten, fotocellen, noodstop, etc. is een specifieke fase in de eindtest ver-
eist; voor deze inrichtingen zullen de procedures uit de desbetreffende handlei-
dingen met aanwijzingen gevolgd moeten worden. Voor de eindtest van RUN
dient u onderstaande reeks handelingen uit te voeren:
01. Controleer dat de voorschriften in deze handleiding en met name die vervat
in hoofdstuk “1 Aanbevelingen” nauwkeurig in acht genomen worden.
02. Ontgrendel de reductiemotor zoals aangegeven in paragraaf 3.6 - De
reductiemotor handmatig ontgrendelen en vergrendelen.
03. Controleer of het mogelijk is de vleugel handmatig te openen en te sluiten
met een kracht die niet groter is dan 390 N (ongeveer 40 kg).
04. Vergrendel de motor.
05. Voer met behulp van de bedienings- of uitschakelingsorganen (sleutelscha-
kelaar, bedieningsknoppen of radiozenders) tests uit voor het sluiten, ope-
nen en stoppen van het hek en verifieer of de manoeuvre uitgevoerd wordt
zoals dat voorzien is.
06. Controleer één na één of alle veiligheidsinrichtingen in de installatie (foto-
cellen, contactlijsten, noodstoppen enz.) goed werken en verifieer dat het
hek zich zo gedraagt als dat voorzien is. Telkens wanneer een van deze
inrichtingen in werking treedt, dient het ledlampje “BlueBUS” op de bestu-
ringseenheid 2 maal snel te knipperen ter bevestiging van het feit dat de
- +
24 Vcc
besturingseenheid de gebeurtenis herkent.
07. Als de gevaarlijke situaties veroorzaakt door de beweging van de vleugel
zijn weggenomen door de beperking van de sluitkracht, moet de kracht
worden gemeten zoals bepaald door de norm EN 12445. Als de afstelling
van de “Snelheid” en de controle van de “Motorkracht” worden gebruikt als
hulpmiddel van het systeem om de botskracht te verminderen, probeert en
zoekt u de afstelling die voor de beste resultaten zorgt.
6.2 - Inbedrfstelling
De inbedrijfstelling kan alleen plaatsvinden nadat alle fasen van de eindtest van
RUN en de andere aanwezige inrichtingen met succes zijn afgesloten. Het is
verboden om de installatie gedeeltelijk of onder “provisorische” omstandighe-
den te laten werken.
01. Het technisch dossier van de automatisering moet samengesteld en min-
stens 10 jaar bewaard worden en moet ten minste bestaan uit: complete
tekening van de automatisering, schema van de elektrische aansluitingen,
risicoanalyse en de bijbehorende genomen maatregelen, verklaring van over-
eenstemming van de fabrikant van alle gebruikte inrichtingen (gebruik voor
RUN de bijgevoegde EG-verklaring van overeenstemming), exemplaar van
de gebruikshandleiding en het onderhoudsplan voor de automatisering.
02. Breng op het hek een identificatieplaatje aan met ten minste de volgende
gegevens: het type automatisering, naam en adres van de producent (verant-
woordelijke voor de “inbedrijfstelling”), serienummer, bouwjaar en CE-merk.
03. Breng in de nabijheid van het hek een niet te verwijderen etiket of plaatje
aan waarop de handelingen zijn aangegeven voor het ontgrendelen en
handmatig bewegen van het hek.
04. Overhandig de eigenaar de verklaring van overeenstemming van de auto-
matisering.
05. Overhandig de eigenaar de handleiding met “Instructies en aanbevelingen
voor het gebruik van de automatisering”.
06. Stel een onderhoudsplan (met daarin de voorschriften voor het onderhoud
van alle inrichtingen van de automatisering) op en geef dit aan de eigenaar
van de automatisering.
07. Alvorens de automatisering in werking te stellen moet de eigenaar op
adequate wijze en in schriftelijke vorm (bijvoorbeeld in de handleiding met
instructies en aanbevelingen voor het gebruik van de automatisering) geïn-
formeerd worden over de nog aanwezige gevaren en risico's.
ONDERHOUD VAN HET PRODUCT
Om de veiligheid op een constant niveau te houden en een zo lang mogelijke
levensduur van de gehele automatisering te waarborgen, is regelmatig onder-
houd vereist; hiervoor beschikt RUN over een teller voor de manoeuvres en een
systeem dat signaleert dat het tijd is voor het onderhoud; zie paragraaf “8.2.3
Onderhoudswaarschuwing”.
LET OP!Het onderhoud moet worden uitgevoerd met volledige
inachtneming van de veiligheidsvoorschriften in deze handleiding en
volgens de geldende wettelijke voorschriften en regelgevingen.
Volg voor de andere inrichtingen die niet tot de RUN behoren, de aanwijzingen
van het desbetreffende onderhoudsplan.
01. Voor de RUN moet maximaal binnen 6 maanden of na 20.000 manoeuvres
na de voorgaande onderhoudsbeurt een nieuwe onderhoudsbeurt worden
gepland.
02. Koppel alle elektrische voedingsbronnen los, inclusief eventuele bufferbat-
terijen.
03. Controleer de mate van slijtage bij alle onderdelen van de automatise-
ring, met bijzondere aandacht voor afslijting en oxidatie van de structurele
onderdelen. Vervang de onderdelen die onvoldoende garantie bieden.
04. Controleer de mate van slijtage bij de bewegende delen: tandwiel, tand-
heugel en alle delen van de vleugel; vervang versleten onderdelen.
05. Sluit de voedingsbronnen weer aan en voer alle tests en controles uit die
worden beschreven in paragraaf “6.1 Eindtest”.
AFDANKING VAN HET PRODUCT
Dit product maakt integraal deel uit van de automatisering en moet dan
ook samen met de automatisering worden afgedankt.
Zoals ook voor de installatiehandelingen geldt, moeten de handelingen voor
afdanking aan het einde van de levensduur van dit product door gekwaliceerd
personeel worden uitgevoerd.
Dit product bestaat uit verschillende soorten materialen: sommige kunnen
gerecycled worden, andere moeten verwerkt worden. Informeer u over de
methoden voor recycling of afvalverwerking die voorzien zn in de voorschriften
die in uw regio voor deze productcategorie gelden.
Let op! – Bepaalde onderdelen van het product kunnen verontreinigende of
gevaarlke stoffen bevatten die b aanraking met het milieu schadelke gevol-
gen voor het milieu of de volksgezondheid kunnen hebben.
Zoals door het symbool hiernaast wordt aangegeven, is het
+ -
12 Vcc
7
NL
verboden dit product met het huishoudelk huisafval weg te gooien. Pas dus
“gescheiden afvalinzameling” voor afdanking toe, volgens de methodes voor-
zien in de voor uw regio geldende voorschriften, of lever het product weer in b
de verkoper op het moment dat u een nieuw gelksoortig product aanschaft.
Let op!de plaatselke regelgeving kan in zware straffen voorzien in geval van
illegale dumping van dit product.
7
PROGRAMMERING
7.1 - Vooraf ingestelde functies
De besturingseenheid van RUN is uitgerust met een aantal programmeerbare
functies; standaard zijn deze functies ingesteld op een configuratie die geschikt
is voor de meeste gevallen van automatisering.
7.2 - Programmeertoetsen
Op de besturingseenheid van RUN bevinden zich 3 toetsen die gebruikt kun-
nen worden zowel om de besturingseenheid tijdens de tests aan te sturen als
voor het programmeren:
Open Met de toets “OPEN” kunt u het openen van het hek aansturen of
s het punt van programmering naar boven verplaatsen.
Stop Met de toets “STOP” kunt u het manoeuvre stopzetten. Als de
Set toets langer dan 5 seconden ingedrukt wordt gehouden, krijgt u
toegang tot de programmering.
Close Met de toets “CLOSE” kunt u het sluiten van het hek aansturen of
t het punt van programmering naar beneden verplaatsen.
Stop
Set
Close
Open
SCA
Flash
Bluebus
Stop
L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8
1.6A T
7.3 - Programmering
Op de besturingseenheid van RUN zijn enkele programmeerbare functies beschikbaar; de instelling van deze functies vindt plaats met behulp van 3 toetsen op de
besturingseenheid: [s] [Set] [t] en worden via 8 ledlampjes weergegeven: L1….L8.
De programmeerbare functies die op RUN beschikbaar zijn, zijn over 2 niveaus verdeeld:
Eerste niveau: functies instelbaar in modus ON-OFF (actief of niet actief); in dit geval geeft elk ledlampje L1….L8 een functie aan; als het aan is, is de functie
actief, als het uit is, is de functie niet actief; zie tabel 6.
Tweede niveau: parameters die instelbaar zijn op een schaal met waarden van 1 tot 8; in dit geval geeft elk ledlampje L1….L8 de waarde aan die uit 8 mogelijk-
heden is gekozen; zie tabel 8.
TABEL 6 - Lst met programmeerbare functies: eerste niveau
Led Functie Beschrving
L1 Automatische
sluiting
Met deze functie is een automatische sluiting van het hek mogelijk na afloop van de geprogrammeerde pauzeduur; in
de fabriek is de Pauzeduur afgesteld op 30 seconden maar dit kan gewijzigd worden in 5, 15, 30, 45, 60, 80, 120 of
180 seconden. Als de functie niet actief is, werkt het hek “semi-automatisch”.
L2 Hersluiten na foto
Met deze functie is het mogelk het hek zo lang open te houden als nodig is om er doorheen te gaan; door de active-
ring van “Foto” gaat het hek automatisch weer dicht na een pauzeduur van 5 sec (onafhankelk van de geprogram-
meerde waarde). Dit verandert al naar gelang de functie “Automatische Sluiting” al dan niet actief is.
B “AUTOMATISCHE SLUITINGniet actief: het hek gaat steeds helemaal open (ook als Foto eerder vrij komt). Bij het
vrijkomen van Foto gaat het hek automatisch weer dicht na een pauze van 5s.
B AUTOMATISCHE SLUITING” actief: het openingsmanoeuvre wordt onmiddellijk na het vrijkomen van de fotocellen
onderbroken en het hek gaat automatisch weer dicht na een pauze van 5 sec.
De functie “Terugloop na Foto” wordt altijd uitgeschakeld wanneer een manoeuvre met een instructie Stop onderbroken is.
Als de functie “Terugloop na Foto” niet actief is, zal de pauzeduur overeenkomen met de geprogrammeerde pauze-
duur of zal het hek niet automatisch dicht gaan als de functie niet actief is.
L3 Altijd sluiten De functie “Sluit altijd” treedt in werking, waarbij een sluiting veroorzaakt wordt, wanneer bij terugkeer van de stroom
wordt geconstateerd dat het hek open is. Om veiligheidsredenen wordt deze manoeuvre voorafgegaan door een
voorwaarschuwing van 5s. Als de functie niet actief is, zal bij terugkeer van de stroom het hek blijven staan.
L4 Stand-By Met deze functie kan het verbruik zoveel mogelijk teruggebracht worden; het is nuttig met name wannner de installatie
op de bufferbatterij werkt. Als deze functie actief is zal de besturingseenheid 1 minuut na afloop van de manoeuvre de
uitgang BlueBUS (en dus de inrichtingen) en alle ledlampjes uitschakelen met uitzondering van het ledlampje BlueBUS
dat langzamer zal gaan knipperen. Wanneer de besturingseenheid een instructie ontvangt, zal ze de volledige functi-
onering herstellen. Als deze functie niet actief is zal er geen vermindering van verbruik zijn.
L5 Start Door deze functie te activeren, wordt de geleidelijke toename van snelheid bij het begin van elke manoeuvre uitge-
schakeld; hiermee is het mogelijk de grootste kracht aan de start te verkrijgen en dit is nuttig wanneer er een hoge
statische wrijving is, bijvoorbeeld in geval van sneeuw of ijs die de vleugel blokkeren. Als de start niet actief is, begint
de manoeuvre met een geleidelijke toename van de snelheid.
L6 Voorwaarschuwing Met de functie voorwaarschuwing wordt er een pauze van 3s aangehouden tussen het moment waarop het knip-
perlicht gaat branden en de manoeuvre begint om van te voren voor een gevaarlijke situatie te waarschuwen. Als de
voorwaarschuwing niet actief is, zal het knipperlicht aangaan zodra de manoeuvre begint.
L7 “Sluit” wordt “Open
gedeeltelijk”.
Door deze functie te activeren, activeren alle instructies “Sluit” (ingang “CLOSE” of radio-instructie “Sluit”) “Open ge-
deeltelijk”, een manoeuvre voor gedeeltelijke opening (zie led L6 op tabel 8).
L8 Modus “Slave”
(slaaf)
Door deze functie te activeren, schakelt de ROBUS in “Slave”-modus (slaaf): zo is het mogelijk de werking van 2
motoren op tegenoverliggende vleugels te synchroniseren, waarbij één motor als Master werkt en één als Slave; voor
meer details dient u paragraaf “8.1.5 RUN in “Slave”-modus” te raadplegen.
Tdens de normale werking van de RUN branden de ledlichtjes L1….L8 al dan niet op basis van de staat van de functies die ze vertegenwoordigen; bvoor-
beeld: L1 brandt als de functie “Automatische sluiting” actief is.
7.4 - Programmering eerste niveau (functies ON-OFF)
De functies van het eerste niveau zn in de fabriek ingesteld op “OFF”, maar kunnen op elk gewenst moment gewzigd worden, zoals weergegeven in tabel 6.
Let op b het uitvoeren van de procedure, want deze voorziet een maximale duur van 10 seconden tussen het indrukken van de ene en de andere toets; zo niet,
wordt de procedure automatisch beëindigd en worden de tot dan toe gemaakte wzigingen opgeslagen.
TABEL 7
Voor het wzigen van de functies ON-OFF
01. Druk op de toets “Set” en houd hem ongeveer 3 seconden ingedrukt.
8
NL
02. Laat de toets “Set los zodra het ledlampje L1 begint te knipperen.
03.
Druk op de toets “s” of “t” om het knipperende ledlampje te verplaatsen op het ledlampje dat de te wzigen functie vertegenwoordigt.
04. Druk op de toets “Set” om de status van de functie te wzigen: (kort knipperen = OFF; lang knipperen = ON).
05. Wacht 10 seconden (maximale duur) om de programmering te verlaten.
Opmerking – De punten 3 en 4 kunnen tdens dezelfde programmeringsfase herhaald worden om andere functies op ON of OFF te zetten.
7.5 - Programmering tweede niveau (instelbare parameters)
De instelbare parameters zijn in de fabriek ingesteld zoals is aangegeven in Tabel 8 met: ”, maar ze kunnen op elk gewenst moment worden gewijzigd zoals
aangegeven in Tabel 9. Let op bij het uitvoeren van de procedure, want deze voorziet een maximale duur van 10 seconden tussen het indrukken van de ene en
de andere toets; zo niet, wordt de procedure automatisch beëindigd en worden de tot dan toe gemaakte wijzigingen opgeslagen.
TABEL 8 - Functies tweede niveau (instelbare parameters)
Ledlampje Parameter Ledlampje
(niveau)
Waarde Beschrving
L1 Pauzeduur L1 5 seconden Stelt de pauzeduur af, dat wil zeggen de
td die verstrkt voordat het hek weer auto-
matisch dicht gaat. Dit werkt alleen als de
functie automatisch sluiten actief is.
L2 15 seconden
L3 30 seconden
L4 45 seconden
L5 60 seconden
L6 80 seconden
L7 120 seconden
L8 180 seconden
L2 Functie P.P. L1 Open - stop - sluit - stop Stelt de reeks instructies af die gekoppeld
zn aan de ingang P.P of aan de eerste
radioinstructie.
L2 Open - stop - sluit - open
L3 Open - sluit - open - sluit
L4 Woonblok
L5 Woonblok 2 (langer dan 2” veroorzaakt een stop)
L6 Stap-voor-Stap 2 (korter dan 2” veroorzaakt een gedeelte-
lke opening)
L7 Iemand aanwezig
L8 “Semiautomatisch” openen, sluiten b “iemand aanwezig”
L3 Snelheid
Motor
L1 Zeer langzaam Regelt de snelheid van de motor tdens
het normale traject.
L2 Langzaam
L3 Standaard
L4 Snel
L5 Zeer snel
L6 Uiterst snel
L7 Opent “snel”; sluit “langzaam”
L8 Opent “uiterst snel”; sluit “snel”
L4 Uitgang
S.C.A.
L1 Functie “Controlelampje Hek Open” Regelt de functie gekoppeld aan de
uitgang S.C.A. (welke functie ook aan de
uitgang gekoppeld is, wanneer deze actief
is, is er een spanning van 24V –30 +50%
met een maximaal vermogen van 4W)
L2 Actief b gesloten vleugel
L3 Actief b open vleugel
L4 Actief b radio-uitgang nr.
L5 Actief b radio-uitgang nr.
L6 Actief b radio-uitgang nr.
L7 Controlelampje onderhoud
L8 Elektronische vergrendeling
L5 Motor-
kracht
L1 Uiterst licht hek De besturingseenheid van de kracht meet
ook de omgevingstemperatuur en zorgt
ervoor dat de kracht in geval van bzon-
der lage temperaturen automatisch wordt
vergroot.
L2 Zeer licht hek
L3 Licht hek
L4 Standaardhek
L5 Ietwat zwaar hek
L6 Zwaar hek
L7 Zeer zwaar hek
L8 Uiterst zwaar hek
L6 Open ge-
deeltelk
L1 0,5 mt Stelt de mate van gedeeltelke opening
af. De gedeeltelke opening kan met een
2de radio-instructie of met “SLUIT” worden
aangestuurd als er de functie bestaat
“Sluit” wordt “Open gedeeltelk”.
L2 1 mt
L3 1,5 mt
L4 2 mt
L5 2,5 mt
L6 3 mt
L7 3,4 mt
L8 4 mt
9
NL
L7 Waar-
schuwing
onderhoud
L1 Automatisch (op basis van de belasting van de manoeuvres) Stelt het aantal manoeuvres af waarna
wordt aangegeven dat onderhoud van
de automatisering nodig is (zie paragraaf
“8.2.3 Onderhoudswaarschuwing”).
L2 1000
L3 2000
L4 4000
L5 7000
L6 10000
L7 15000
L8 20000
L8 Lst ano-
malieën
L1 Resultaat 1
e
manoeuvre (de meest recente) Maakt het mogelk na te gaan welk type
anomalie zich heeft voorgedaan tdens de
laatste 8 manoeuvres (zie paragraaf “7.6.1
Historiek anomalieën”).
L2 Resultaat 2
e
manoeuvre
L3 Resultaat 3
e
manoeuvre
L4 Resultaat 4
e
manoeuvre
L5 Resultaat 5
e
manoeuvre
L6 Resultaat 6
e
manoeuvre
L7 Resultaat 7
e
manoeuvre
L8 Resultaat 8
e
manoeuvre
Opmerkingen:
• De grijs gemarkeerde cellen geven de fabrieksinstelling weer.
• Alle parameters kunnen naar believen zonder enige contra-indicatie worden afgesteld; alleen de afstelling van de “Motorkracht” zou enige nadere aandacht kunnen vereisen:
- Het is ten stelligste af te raden hoge krachtwaarden te gebruiken om het feit te compenseren dat de vleugel punten met een hoge wrijvingswaarde heeft; een te grote kracht kan afbreuk doen aan de werking van
het veiligheidssysteem of schade aan de vleugel toebrengen.
- Als de controle van de “Motorkracht” gebruikt wordt als hulpmiddel voor het systeem om de stootkracht bij botsing te beperken, dient na elke afstelling de kracht opnieuw gemeten te worden, zoals de norm EN
12445 dat voorschrijft.
- Slijtage en weersinvloeden zijn van invloed op de bewegingen van het hek; af en toe dient de afstelling van de kracht opnieuw gecontroleerd te worden.
TABEL 9
Procedure voor programmering op het tweede niveau (instelbare parameters)
01. Druk op de toets “Set” en houd hem ongeveer 3 seconden ingedrukt.
02. Laat de toets “Set los zodra het ledlampje L1 begint te knipperen.
03.
Druk op de toets “s” of “t” om het knipperende ledlampje te verplaatsen op het ledlampje dat de te wzigen functie vertegenwoordigt.
04. Druk op de toets “Set” en houd deze ingedrukt tot het voltooien van punt 06.
05. Wacht ongeveer 3 seconden tot de led gaat branden die het huidige niveau van de te wzigen parameter aangeeft.
06.
Druk op de toets “s” of “t” om het ledlampje dat de waarde van de parameter vertegenwoordigt, te verplaatsen.
07. Laat de toets “Set” los.
08. Wacht 10 seconden (maximale duur) om de programmering te verlaten.
Opmerking – De punten 3 tot 7 kunnen tdens dezelfde programmeringsfase herhaald worden om nog meer parameters in te stellen.
8
VERDERE DETAILS
8.1 - Toevoegen of verwderen van inrichtingen
U kunt op elk gewenst moment een inrichting aan een automatisering met RUN
toevoegen of er een uit verwijderen. Met name op “BlueBUS” en de ingang
“STOP” kunnen verschillende soorten inrichtingen worden aangesloten zoals
dat in de volgende paragrafen aangegeven is.
Nadat er inrichtingen zn toegevoegd of verwderd, is het noodza-
kelk een herkenningsprocedure voor inrichtingen uit te voeren zoals
beschreven in paragraaf “8.1.6 Herkennen van andere inrichtingen”.
8.1.1 - BlueBUS
BlueBUS is een techniek waarbij het mogelijk is alle compatibele inrichtingen
slechts met twee draden aan te sluiten waarover zowel de elektrische stroom
als de communicatiesignalen lopen. Alle inrichtingen worden parallel aange-
sloten op dezelfde 2 draden van BlueBUS en zonder dat daarbij de polari-
teit in acht genomen moet worden; elke inrichting wordt afzonderlijk herkend
omdat haar tijdens de installering een eenduidig adres wordt toegekend. Op
BlueBUS kunnen bijvoorbeeld fotocellen, veiligheidsinrichtingen, bedienings-
knoppen, signaleringslampjes enz. worden aangesloten. De besturingseenheid
van RUN herkent alle aangesloten inrichtingen één na één via een adequate
herkenningsprocedure en is in staat om met de grootst mogelijke zekerheid
alle eventuele anomalieën te detecteren. Steeds wanneer een aan BlueBUS
gekoppelde inrichting wordt toegevoegd of verwijderd, dient daarom een her-
kenningsprocedure in de besturingseenheid uitgevoerd te worden zoals dat in
paragraaf “8.1.6 Herkennen van andere inrichtingen” beschreven wordt.
8.1.2 - Ingang STOP
STOP is de ingang die de onmiddellijke onderbreking van het manoeuvre ver-
oorzaakt (met een kortstondige omkering). Op deze ingang kunnen inrichtingen
met uitgang met normaal open contacten “NA” aangesloten worden, maar ook
inrichtingen met normaal gesloten contacten “NC” of inrichtingen met een uit-
gang met constante weerstand 8,2 KΩ, zoals contactlijsten.
Net als bij BlueBUS herkent de besturingseenheid het soort inrichting dat tij-
dens de herkenningsfase op de ingang STOP is aangesloten (zie paragraaf
“8.1.6 Herkennen van andere inrichtingen”); daarna wordt er een STOP veroor-
zaakt indien er zich een wijziging ten opzichte van de herkende staat voordoet.
Door het uitvoeren van de juiste handelingen kunt u op de STOP-ingang meer
dan één inrichting aansluiten, ook al zijn die niet van het hetzelfde type:
Er kunnen meerdere NO inrichtingen parallel op elkaar aangesloten worden
zonder beperking van het aantal daarvan.
Er kunnen meerdere NC inrichtingen serieel op elkaar aangesloten worden
zonder beperking van het aantal daarvan.
• Twee inrichtingen met een uitgang met constante weerstand van 8,2
kunnen parallel geschakeld worden; als er meer dan twee inrichtingen zijn,
moeten alle inrichtingen via een “cascadeschakeling” op één enkele eind-
weerstand van 8,2 KΩ aangesloten worden.
• Een combinatie van NA en NC is mogelijk door de 2 contacten parallel te
schakelen en met contact NC serieel een weerstand van 8,2 te verbin-
den (en dus is ook de combinatie van 3 inrichtingen mogelijk: NA, NC en 8,2
KΩ).
LET OP! - Indien de ingang STOP gebruikt wordt om inrichtingen met
een veiligheidsfunctie aan te sluiten, garanderen alleen die inrichtingen
welke een uitgang met een constante weerstand van 8,2 hebben,
de veiligheidscategorie 3 tegen storingen volgens de norm EN 954-1.
8.1.3 - Fotocellen
Het systeem “BlueBUS” biedt de mogelijkheid de besturingseenheid via adres-
sering met speciale jumpers de fotocellen te laten herkennen en de correcte
detectiefunctie toe te kennen. Adressering dient zowel op TX als op RX uit-
gevoerd te worden (waarbij de jumpers op dezelfde manier geplaatst moeten
worden); hierbij dient u na te gaan of er geen andere stellen fotocellen met
hetzelfde adres bestaan.
Bij een automatisering voor schuifhekken met RUN is het mogelijk om de foto-
cellen te installeren volgens de specificaties in tabel 10 en afb. A.
Na het installeren of verwijderen van fotocellen dient er een herkenningsproce-
dure in de besturingseenheid uitgevoerd te worden zoals beschreven in para-
graaf “8.1.6 Herkennen van andere inrichtingen”.
10
NL
TABEL 10 - ADRESSEN VAN DE FOTOCELLEN
Fotocel Jumpers
FOTO Fotocel buitenzde h = 50 die b het
sluiten in werking treedt
FOTO II Fotocel buitenzde h = 100 die b het
sluiten in werking treedt
FOTO 1 Fotocel binnenzde h = 50 die b het
sluiten in werking treedt
FOTO 1 II Fotocel binnenzde h = 100 die b het
sluiten in werking treedt
FOTO 2 Fotocel buitenzde die b het openen in
werking treedt
FOTO 2 II Fotocel binnenzde die b het openen
in werking treedt
FOTO 3 Eén enkele fotocel die de hele
automatisering dekt
LET OP! – Bij installatie van FOTO 3 samen met FOTO II moet bij de posi-
tionering van de elementen waaruit de fotocel bestaat (TX - RX), rekening
worden gehouden met de waarschuwing vermeld in de handleiding van de
fotocellen.
A
8.1.4 - Fotosensor FT210B
De fotosensor FT210B verenigt in één enkele inrichting een systeem voor
krachtbeperking (type C volgens de norm EN12453) en een detectie-inrichting
voor obstakels op de optische as tussen de zender TX en de ontvanger RX
(type D volgens de norm EN12453). In de fotosensor FT210B worden de sig-
nalen van de status van de contactlijst via de straal van de fotocel verzonden
waarbij de 2 systemen in één enkele inrichting geïntegreerd worden. Het zen-
derdeel op de mobiele vleugel wordt door batterijen van stroom voorzien waar-
door lelijke worden vermeden; speciale circuits verminderen het verbruik van
de batterij zodat er een levensduur van maximaal 15 jaar gegarandeerd kan
worden (zie de details van deze schatting in de aanwijzingen voor dit product).
Eén enkele inrichting FT210B in combinatie met een contactlijst (voorbeeld TCB65)
maakt het mogelijk het veiligheidsniveau van de “primaire contactlijst” te bereiken
dat de norm EN12453 voor elk “type gebruik” en “type activering” vereist.
De fotosensor FT210B gecombineerd met contactlijsten “op een weerstand”
(8,2 KΩ) is beveiligd tegen een enkel defect (categorie 3 volgens EN 954-1).
Hij beschikt over een speciaal circuit ter voorkoming van botsingen, dat inter-
ferentie met andere detectoren vermijdt, ook als deze niet gesynchroniseerd
zijn, en maakt het toevoegen van andere fotocellen mogelijk: bijvoorbeeld, bij
verkeer van zware voertuigen waar normaal gesproken een tweede fotocel op
een hoogte van 1 m van de grond wordt geplaatst.
Voor verdere informatie omtrent de manier van aansluiten en adresseren gelie-
ve de handleiding met aanwijzingen voor FT210B te raadplegen.
8.1.5 - RUN in “Slave”-modus
Bij een juiste programmering en aansluiting kan RUN in de modus “Slave”
(slaaf) werken; deze werkingsmodus wordt gebruikt indien het nodig is 2 tegen-
over elkaar geplaatste vleugels te automatiseren en u wilt dat deze vleugels
synchroon lopen. In deze modus functioneert één RUN als Master (meester),
dat wil zeggen: hij stuurt de manoeuvres aan, terwijl de tweede RUN als Slave
functioneert, dat wil zeggen: de door de Master verstuurde instructies uitvoert
(alle RUN-modellen verlaten de fabriek als Master).
Voor het configureren van RUN als Slave dient u de functie van het eerste
niveau “Modus Slave” te activeren (zie tabel 6).
De koppeling tussen de RUN Master en de RUN Slave vindt via BlueBUS
plaats.
LET OP - In dit geval dient de polariteit in de koppeling tussen de twee
RUN-modellen gevolgd te worden zoals dat in afb. 18 te zien is (voor
de andere inrichtingen geldt nog steeds dat men niet op de polariteit
hoeft te letten).
Voor het installeren van 2 RUN-modellen in modus Master en Slave dient u de
volgende handelingen uit te voeren:
Voer de installatie van de 2 motoren uit zoals is weergegeven in de afbeel-
ding. Het is niet van belang welke motor als Master en welke als Slave werkt;
b de keuze hiervan dient u rekening te houden met het gemak van de aan-
sluitingen en het feit dat de instructie Stap-voor-Stap op de Slave alleen de
algehele opening van de vleugel Slave mogelk maakt.
Sluit de 2 motoren aan zoals weergegeven in afb. 18.
Kies de richting van het openingsmanoeuvre van de 2 motoren zoals weer-
gegeven in de afbeelding (zie ook paragraaf “5.1 Keuze van de richting”).
Schakel de stroomvoorziening voor de 2 motoren in.
Programmeer de functie “Modus Slave” voor de RUN Slave (zie tabel 6).
Voer de procedure voor herkenning van inrichtingen op de RUN Slave uit (zie
paragraaf “8.1.6 Herkennen van de inrichtingen”).
Voer de procedure voor herkenning van inrichtingen op de RUN Master uit
(zie paragraaf “8.1.6 Herkennen van de inrichtingen”).
Voer de procedure voor herkenning van de vleugellengte op de RUN Master
uit (zie paragraaf “5.4 Herkennen van de vleugellengte”).
Bij het koppelen van 2 RUN-modellen in de modus Master-Slave dient u op het
volgende te letten:
Alle inrichtingen dienen op RUN Master aangesloten te worden (zoals in afb.
18) met inbegrip van de radio-ontvanger.
Indien een bufferbatterij gebruikt wordt, moeten beide motoren hun eigen
batterij hebben.
Alle programmeringen op RUN Slave worden genegeerd (de programmerin-
gen op RUN Master hebben voorrang), met uitzondering van de program-
meringen vermeld in tabel 11.
TABEL 11 - Programmeringen op RUN Slave onafhankelk
van RUN Master
Functies van het eerste niveau
(functies ON – OFF)
Functies van het tweede niveau
(instelbare parameters)
Stand-by Snelheid Motor
Start Uitgang SCA
Modus Slave Motorkracht
Lst Fouten
In de Slave is het mogelk aan te sluiten:
• Een eigen knipperlicht (Flash).
• Een eigen Spia Cancello Aperto [Controlelampje Hek Open] (S.C.A.).
• Een eigen contactlst (Stop).
• Een eigen aansturingsinrichting (P.P.) die de algehele opening alleen van
de vleugel Slave aanstuurt.
In de Slave worden de ingangen Open en Close niet gebruikt.
11
NL
8.1.6 - Herkennen van andere inrichtingen
Normaal gesproken wordt de procedure voor het herkennen van inrichtingen die op
BlueBUS en de STOP-ingang zijn aangesloten, uitgevoerd tijdens de installatiefase;
als er inrichtingen worden toegevoegd of verwijderd, is het echter mogelijk om de
herkenning, zoals beschreven in tabel 12, opnieuw uit te voeren.
TABEL 12
Voor het herkennen van andere inrichtingen
01.
Druk op de toetsen “s” enSet”, en houd ze ingedrukt.
02. Laat de toets “Set los zodra het ledlampje L1 begint te knipperen.
03. Laat de toetsen los wanneer de ledlampjes L1en L2heel snel
beginnen te knipperen (na ongeveer 3 sec.).
04. Na aoop van de herkenningsprocedure zullen de ledlampjes L1 en
L2 ophouden te knipperen, terwl het ledlampje STOP moet blven
branden en de ledlampjes L1…L8 beginnen te branden op basis van
de status van de functies ON-OFF die ze vertegenwoordigen.
LET OP! – Nadat er inrichtingen toegevoegd of verwderd zn, is het nood-
zakelk opnieuw de eindtest van de automatisering uit te voeren, in overeen-
stemming met de bepalingen van paragraaf “6.1 Eindtest”.
8.1.7 - Radio-ontvanger
Voor de afstandsbediening van RUN is op de besturingseenheid de SM-koppe-
ling voor optionele radio-ontvangers van het type SMXI of SMXIS beschikbaar.
Voor nadere informatie raadpleegt u de gebruikershandleiding van de radio-ont-
vanger. Voor het aansluiten van de radio-ontvanger volgt u de procedure die in
afbeelding 20 wordt aangegeven. In tabel 13 wordt de koppeling beschreven
tussen de uitgang van de radio-ontvanger en de instructie die RUN zal uitvoeren:
TABEL 13 - Instructies met ontvanger SMXI, SMXIS
Uitgang nr. 1 Instructie “P.P.” (stap-voor-stap)
Uitgang nr. 2 Instructie “Gedeeltelke opening”
Uitgang nr. 3 Instructie “Open”
Uitgang nr. 4 Instructie “Sluit”
8.1.8 - Aansluiting van de Oview-programmeereenheid
Op de besturingseenheid is een BusT4-connector aanwezig, waarop de
Oview-programmeereenheid kan worden aangesloten; met deze eenheid kan
de fase van installatie, onderhoud en diagnostiek van de volledige automati-
sering in zn geheel snel beheerd worden. Om toegang te krgen tot de con-
nector, moet u te werk gaan zoals weergegeven in afb. 21 en de connec-
tor op het daarvoor bestemde punt aansluiten. De Oview kan op meerdere
besturingseenheden tegelk worden aangesloten (max. 16 zonder bzondere
voorzorgsmaatregelen, max. 60 rekening houdend met de speciale waarschu-
wingen) en kan ook tdens de normale werking van de automatisering op de
eenheid aangesloten blven. In dat geval kan de Oview worden gebruikt om
de instructies rechtstreeks naar de besturingseenheid te sturen via het speci-
eke “gebruikers”-menu. Er kan ook een update van de rmware worden uit-
gevoerd. Als de besturingseenheid uitgerust is met een radio-ontvanger uit de
OXI-serie (of OXIT-serie), is het met behulp van Oview mogelk om toegang te
krgen tot de parameters van de zenders die in de ontvanger zn opgeslagen.
Voor meer informatie raadpleegt u de respectieve gebruikershandleiding en de
systeemhandleiding “Opera system book”.
8.1.9 - Aansluiting, installatie en vervanging van de bufferbatter
LET OP! De elektrische aansluiting van de batterij op de besturings-
eenheid mag pas worden uitgevoerd nadat alle installatie- en program-
meerfasen zijn voltooid, aangezien de batterij voor noodvoeding zorgt.
Bij de modellen RUN400HS en RUN1200HS is de mogelijkheid voorzien om
bufferbatterijen aan te sluiten met als interface de oplaadkaart PS524, gecom-
bineerd met het stel batterijen B12-B.4310 (12V - 7ah).
Ga te werk zoals aangegeven in afb. 22:
01. Plaats de oplaadkaart PS524 zoals aangegeven in fase 1.
02. Plaats de al aangesloten batterijen zoals aangegeven in de fasen 2 en 3.
03. Sluit de connector van de batter aan op de oplaadkaart PS524 (fase 4)
en sluit vervolgens de aansluitkabel aan op de besturingseenheid zoals
aangegeven in fase 5.
04. Positioneer de aansluitkabel tussen de besturingseenheid en de oplaad-
kaart zoals aangegeven in de afbeeldingen van fase 6.
Opmerking - Indien nodig, kunnen de besturingseenheid en de oplaadkaart
verwijderd worden via de daartoe bestemde lipjes (afb. 23).
8.2 - Speciale functies
8.2.1 - Functie “Open altd”
De functie “Open Altijd” is een eigenschap van de besturingseenheid waardoor
het mogelijk is altijd een openingsmanoeuvre aan te sturen wanneer de instruc-
tie “Stap-voor-Stap” langer dan 2 seconden duurt; dit is met name nuttig bij
het aansluiten van het contact van een tijdschakelklok op het klemmetje P.P.
om het hek tijdens een bepaald tijdsbestek open te houden. Deze eigenschap
is geldig ongeacht de programmering van de ingang P.P., met uitzondering van
de programmering als “Sluit”, zie parameter “Functie P.P.” in tabel 8.
8.2.2 - Functie “Beweeg in ieder geval”
Mocht de een of andere veiligheidsinrichting niet correct werken of buiten
gebruik zijn, dan is het toch mogelijk het hek in de modus “Iemand aanwezig”
aan te sturen en te manoeuvreren.
Voor meer details verwijzen wij naar de paragraaf “Bediening terwijl de veilig-
heidsinrichtingen buiten gebruik zijn” in de bijlage “Aanwijzingen en aanbevelin-
gen bestemd voor de gebruiker van de reductiemotor RUN”.
8.2.3 - Onderhoudswaarschuwing
RUN biedt de gebruiker de mogelijkheid te waarschuwen wanneer er een onder-
houdscontrole van de automatisering dient te worden uitgevoerd. Het aantal
manoeuvres waarna signalering plaatsvindt, kan uit 8 niveaus geselecteerd wor-
den en wel via de instelbare parameter “Onderhoudswaarschuwing” (zie tabel 8).
Het niveau 1 van afstelling is “automatisch” en houdt rekening met de zwaarte van
de manoeuvres, dat wil zeggen de belasting en de duur van de manoeuvre, terwijl
de andere afstellingen op basis van het aantal manoeuvres vastgesteld zijn.
Signalering van het verzoek om onderhoud vindt plaats via het knipperlicht
Flash of de op de uitgang S.C.A. aangesloten lamp wanneer die geprogram-
meerd als “Controlelampje onderhoud “ (zie tabel 8).
Op basis van het aantal uitgevoerde manoeuvres ten opzicht van de gepro-
grammeerde limiet signaleren het knipperlicht Flash en het controlelampje
onderhoud wat in tabel 14 aangegeven is.
TABEL 14 - Onderhoudswaarschuwing met Flash en
controlelampje onderhoud
Aantal manoeuvres Signalering op Flash Signalering op het
controlelampje on-
derhoud
Minder dan 80% van
de limiet
Normaal (0,5 sec aan,
0,5 sec uit)
Blft gedurende 2 sec
aan het begin van de
opening branden
Tussen 81% en 100%
van de limiet
Blft aan het begin
van het manoeuvre
gedurende 2 seconden
branden
Knippert tdens de
manoeuvre
Meer dan 100% van
de limiet
Blft branden aan het
begin en het einde van
het manoeuvre
Knippert altd geduren-
de 2 sec, gaat daarna
normaal verder
8.2.4 - Controle van het aantal uitgevoerde manoeuvres
Met de functie “Onderhoudswaarschuwing” is het mogelijk het aantal uitge-
voerde manoeuvres te controleren weergegeven in een percentage van de
ingevoerde limiet. Om dit te controleren gaat u te werk zoals dat in tabel 15
beschreven is.
TABEL 15
Controle van het aantal uitgevoerde manoeuvres
01. Druk op de toets “Seten houd hem ongeveer 3 seconden ingedrukt.
02. Laat de toets “Set los zodra het ledlampje L1 begint te knipperen.
03.
Druk op de toets “sof t om het knipperende ledlampje naar
L7 te verplaatsen, m.a.w. het “ledlampje ingang” voor de parameter
“Onderhoudswaarschuwing”.
04. Druk op de toets “Seten houd die ingedrukt; deze toets moet tdens
alle stappen 5, 6 en 7 ingedrukt gehouden worden.
05. Wacht ongeveer 3 seconden; daarna zal het ledlampje gaan branden
dat het actuele niveau van de parameter “Onderhoudswaarschuwing”
vertegenwoordigt.
06.
Druk op de toetsen “s” en “t” en laat ze onmiddellk los.
07. De led behorend b het geselecteerde niveau zal enkele keren
knipperen. Het aantal knipperingen identiceert het percentage
uitgevoerde manoeuvres (in veelvouden van 10%) ten opzichte van
de ingestelde limiet.
Bvoorbeeld: als de onderhoudswaarschuwing is ingesteld op L6,
m.a.w. 10.000, wil dat zeggen dat 10% overeenkomt met 1.000
manoeuvres; als het ledlampje 4 maal knippert, betekent dit dat
40% van de manoeuvres bereikt is (m.a.w. tussen 4.000 en 4.999
manoeuvres). Als nog geen 10% van de manoeuvres bereikt is, zal
het ledlampje helemaal niet gaan knipperen.
08. Laat de toets “Set” los.
12
NL
8.2.5 - Terugstelling teller manoeuvres
Na het onderhoud op de installatie verricht te hebben dient u de teller manoeu-
vres terug te stellen. Om dit te controleren gaat u te werk zoals dat in tabel 16
beschreven is.
TABEL 16
Reset manoeuvreteller
01. Druk op de toets “Seten houd hem ongeveer 3 seconden ingedrukt.
02. Laat de toets “Set los zodra het ledlampje L1 begint te knipperen.
03.
Druk op de toets “sof t om het knipperende ledlampje naar
L7 te verplaatsen, m.a.w. het “ledlampje ingang” voor de parameter
“Onderhoudswaarschuwing”.
04. Druk op de toets “Seten houd die ingedrukt; deze toets moet tdens
alle stappen 5 en 6 ingedrukt gehouden worden.
05. Wacht ongeveer 3 seconden; daarna zal het ledlampje gaan branden
dat het actuele niveau van de parameter “Onderhoudswaarschuwing”
vertegenwoordigt.
06.
Druk op de toetsen “sen ten houd die tenminste 5 seconden
ingedrukt, laat de 2 toetsen vervolgens los. De led die overeenkomt
met het geselecteerde niveau zal een aantal keren snel knipperen om
aan te geven dat de manoeuvreteller op nul is gezet.
07. Laat de toets “Set” los.
9
WAT TE DOEN ALS ... handleiding voor het oplossen van problemen
9.1 - DIAGNOSTIEK
Enkele inrichtingen zn ingesteld om signalen uit te zenden, waardoor de werkingsstatus of eventuele afwkingen bepaald kunnen worden.
In de volgende paragrafen worden de verschillende signaleringen per type inrichting beschreven.
9.2 - Oplossen van problemen
In tabel 17 worden enkele nuttige aanwijzingen beschreven om eventuele storingen te verhelpen die zich zouden kunnen voordoen tijdens de installatie of bij een
eventueel defect.
TABEL 17
Opsporing van defecten
01. De radiozender stuurt het hek niet aan en het ledlamp-
je op de zender gaat niet branden.
Controleer of de batteren van de zender leeg zn; vervang ze zo nodig.
02. De radiozender stuurt het hek niet aan, maar het led-
lampje op de zender gaat branden.
Controleer of de zender correct in het geheugen van de radio-ontvanger is opgeslagen.
03. Er wordt geen enkel manoeuvre aangestuurd en het
ledlampje “BlueBUS” knippert niet.
Controleer of de stroomvoorziening naar de RUN de spanning van het elektriciteitsnet heeft.
Vergewis u ervan dat de zekeringen F1, F2 en F3 niet onderbroken zn; als dat zo is, dient u de
oorzaak van de storing op te sporen en ze te vervangen door andere zekeringen met dezelfde
stroomwaarde en kenmerken.
04. Er wordt geen enkel manoeuvre aangestuurd en het
knipperlicht is uit.
Controleer of de instructie daadwerkelk ontvangen is. Als de instructie de ingang PP bereikt,
moet het overeenstemmende ledlampje “PP” gaan branden; als daarentegen de radiozender
wordt gebruikt, moet het ledlampje “BlueBus” tweemaal snel knipperen.
05. Er wordt geen enkele manoeuvre aangestuurd en het
knipperlicht knippert enkele malen.
Tel het aantal knipperingen en controleer dit aan de hand van de gegevens in tabel 19.
06. Het manoeuvre is in gang gezet, maar direct daarna
start de omkering.
De geselecteerde kracht is mogelk te laag voor het type hek. Controleer of er sprake is van
obstakels en selecteer eventueel een grotere kracht
07. De manoeuvre wordt op de gebruikelke wze uitge-
voerd, maar het knipperlicht werkt niet
Controleer of er tdens het manoeuvre spanning staat op het FLASH-klemmetje van het
knipperlicht (aangezien het licht knippert, is de spanningswaarde niet signicant: ongeveer 10
- 30 Vcc); als er spanning op staat, is het probleem toe te schrven aan de lamp: deze moet
worden vervangen door een lamp met dezelfde specicaties; als er geen spanning op staat, is
er mogelk sprake van overbelasting van de FLASH-uitgang: controleer of er toch geen sprake
is van kortsluiting op de kabel.
08. De manoeuvre wordt op de gebruikelke wze uitge-
voerd, maar het SCA-controlelampje werkt niet
Controleer het type functie dat geprogrammeerd is voor de SCA-uitgang (tabel 8).
Wanneer het controlelampje zou moeten branden, controleert u of er spanning op het SCA-
klemmetje zit (ongeveer 24 Vcc); als er spanning op staat, is het probleem toe te schrven aan
het controlelampje: dat moet worden vervangen door een lampje met dezelfde specicaties;
als er geen spanning op staat, is er mogelk sprake van overbelasting van de SCA-uitgang:
controleer of er sprake is van kortsluiting op de kabel.
13
NL
9.3 - Lst historiek anomalieën
RUN maakt het mogelk de eventuele storingen weer te geven die zich tdens de laatste 8 manoeuvres hebben voorgedaan, bvoorbeeld onderbreking van een
manoeuvre door de activering van een fotocel of contactlst. Om de lst met de anomalieën te controleren, gaat u te werk zoals beschreven in tabel 18.
TABEL 18
Historiek anomalieën
01. Druk op de toets “Set” en houd hem ongeveer 3 seconden ingedrukt.
02. Laat de toets “Set los zodra het ledlampje L1 begint te knipperen.
03.
Druk op de toets “s” of t” om het knipperende ledlampje naar L8 te verplaatsen, m.a.w. het “ledlampje ingang” voor de parameter “Lst anomalieën”.
04. Druk op de toets “Set” en houd die ingedrukt; deze toets moet tdens alle stappen 5 en 6 ingedrukt gehouden worden.
05. Wacht ongeveer 3 seconden; daarna zullen de ledlampjes gaan branden die overeenkomen met de manoeuvres waarb zich storingen hebben
voorgedaan. Het ledlampje L1 geeft het resultaat van het meest recente manoeuvre aan, het ledlampje L8 geeft het resultaat van het achtste manoeuvre
aan. Als het ledlampje aan is, betekent dit dat er zich tdens het manoeuvre storingen hebben voorgedaan; als het ledlampje uit is, betekent dit dat het
manoeuvre beëindigd is zonder storingen.
06.
Druk op de toetsen “s” en t” om het gewenste manoeuvre te selecteren: het bbehorende ledlampje knippert een aantal keer, overeenkomend met
het aantal keer dat het knipperlicht doorgaans na een storing knippert (zie Tabel 19).
07. Laat de toets “Set” los.
9.4 - Signaleringen met het knipperlicht
Als er aan de uitgang FLASH op de besturingseenheid een knipperlicht (of het knipperlicht met geprogrammeerde led als knipperlicht) wordt aangesloten, knippert
dit elke seconde tdens de uitvoering van een manoeuvre. Als er zich afwkingen voordoen, zendt het knipperlicht signalen uit. Deze worden twee keer herhaald
met een pauze van 1 seconde ertussen. Dezelfde signalen worden ook door het ledknipperlicht en de “Bluebus”-led uitgezonden. In Tabel 19 worden de oorzaak
en oplossing voor elk type signalering beschreven.
TABEL 19
Signalering Oorzaak Oplossing
1 knippering
pauze van 1 seconde
1 knippering
Fout op BlueBUS Het resultaat van de controle van de inrichtingen die aan het Bluebus-
systeem zn aangesloten, die wordt uitgevoerd aan het begin van het
manoeuvre, komt niet overeen met de inrichtingen die zn opgeslagen
tdens het aanleren. Er zn misschien defecte inrichtingen. Controleer dit
en vervang ze indien nodig.
2 knipperingen
pauze van 1 seconde
2 knipperingen
Inwerkingtreding van een fotocel B het begin van de beweging geven één of meerdere fotocellen geen
toestemming voor de beweging. Controleer of er obstakels aanwezig zn
of dat de fotocellen onderling interfereren met infrarood.
3 knipperingen
pauze van 1 seconde
3 knipperingen
Inwerkingtreding van de begrenzer van de
“Motorkracht”
Tdens de manoeuvre heeft het hek meer wrving ondervonden; contro-
leer de oorzaak
4 knippering
pauze van 1 seconde
4 knippering
Inwerkingtreding van de ingang STOP B het begin van of tdens de manoeuvre is de ingang STOP in werking
getreden; controleer de oorzaak.
5 knippering
pauze van 1 seconde
5 knippering
Fout in de interne parameters van de elek-
tronische
Wacht tenminste 30 seconden en probeer dan opnieuw een instructie te
geven; als er geen verandering in de status optreedt, zou er een ernstig
defect kunnen zn en dient de elektronische kaart vervangen te worden.
6 knippering
pauze van 1 seconde
6 knippering
De maximumlimiet voor het aantal manoeu-
vres per uur
Wacht enkele minuten dat de begrenzer van het aantal manoeuvres weer
onder de maximumlimiet komt.
7 knippering
pauze van 1 seconde
7 knippering
Fout in de interne elektrische circuits Koppel alle circuits enige seconden van de stroomtoevoer los; probeer
daarna een instructie te geven; als er geen verandering in de status op-
treedt, zou er een ernstig defect kunnen zn en dient de elektronische
kaart vervangen te worden.
8 knippering
pauze van 1 seconde
8 knippering
Er is reeds een instructie aanwezig waardoor
geen andere instructies uitgevoerd kunnen
worden
Controleer de aard van de voortdurend aanwezige instructie; het zou b-
voorbeeld de instructie van een timer op de ingang “Open” kunnen zn.
14
NL
9.5 - Signaleringen op de besturingseenheid
De leds van de klemmen, connectoren en toetsen op de besturingseenheid zenden speciale signalen uit om zowel de normale werking als eventuele afwkingen
aan te geven.
In Tabel 20 worden de oorzaak en oplossing voor elk type signalering beschreven.
TABEL 20
Leds van de klemmen
op de besturingseen-
heid
Stop
Set
Close
Open
SCA
Flash
L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8
1.6A T
Led Bluebus Oorzaak Oplossing
Uit Storing Controleer of er voeding is; controleer of de zekeringen niet gesprongen
zn; is dat wel zo, achterhaal dan de oorzaak van het defect en vervang
de zekeringen door nieuwe met dezelfde stroomwaarde.
Aan Ernstige storing Er is een ernstige storing; probeer de besturingseenheid enkele seconden
uit te schakelen; als de storing aanhoudt, is er een defect en moet de
elektronische printplaat worden vervangen.
1 knippering per seconde Alles OK Normale werking van de besturingseenheid.
2 snelle knipperingen Er heeft zich een verandering in de status voorge-
daan.
Dit is normaal wanneer een verandering in een van de ingangen plaats-
vindt: PP, STOP, OPEN, CLOSE, activering van de fotocellen of de RF-
zender wordt gebruikt.
Serie knipperingen, onderbro-
ken door een pauze
Diverse Dit is dezelfde signalering als die op het knipperlicht (zie Tabel 19).
pauze van 1 seconde
Led STOP Oorzaak Oplossing
Uit Inwerkingtreding van de ingang STOP Controleer de inrichtingen aangesloten aan de ingang STOP
Aan Alles OK Ingang STOP actief
Led PP Oorzaak Oplossing
Uit Alles OK Ingang PP niet actief
Aan Ingrpen van de ingang PP Dit is normaal als de inrichting aangesloten aan de ingang PP werkelk
actief is
Oplossing
Led OPEN Oorzaak
Uit Alles OK Ingang OPEN niet actief
Aan Ingrpen van de ingang OPEN Dit is normaal als de inrichting aangesloten aan de ingang OPEN werkelk
actief is
Led CLOSE Oorzaak Oplossing
Uit Alles OK Ingang CLOSE niet actief
Aan Ingrpen van de ingang CLOSE Dit is normaal als de inrichting aangesloten aan de ingang CLOSE wer-
kelk actief is
Led ALT Oorzaak Oplossing
Uit Ingang ALT Controleer de inrichtingen aangesloten aan de ingang ALT
Aan Alles OK Ingang ALT actief
15
NL
TABEL 21
Programmeringsleds op de besturingseenheid
Led 1 Beschrving
Uit B normaal functioneren geeft dit aan dat “Automatisch sluiten” niet actief is.
Aan B normaal functioneren geeft dit aan dat “Automatisch sluiten” actief is.
Knippert • Programmering van de functies in uitvoering.
Als het ledlampje tegelk met L2 knippert, betekent dit dat de procedure voor het herkennen van inrichtingen moet worden uitgevoerd
(zie paragraaf 4.3).
Led 2 Beschrving
Uit B normaal functioneren geeft dit aan dat “Terugloop na Foto” niet actief is.
Aan B normaal functioneren geeft dit aan dat “Terugloop na Foto” actief is.
Knippert • Programmering van de functies in uitvoering.
Als het ledlampje tegelk met L1 knippert, betekent dit dat de procedure voor het herkennen van inrichtingen moet worden uitgevoerd
(zie paragraaf 5.3).
Led 3 Beschrving
Uit Tdens de normale werking geeft dit aan dat “Altd sluiten” niet actief is.
Aan Tdens de normale werking geeft dit aan dat “Altd sluiten” actief is.
Knippert • Programmering van de functies in uitvoering.
Als het ledlampje tegelk met L4 knippert, betekent dit dat de procedure voor het herkennen van de vleugellengte moet worden
uitgevoerd (zie paragraaf 5.4 “Herkennen van de vleugellengte”).
Led 4 Beschrving
Uit B normaal functioneren geeft dit aan dat “Stand-by” niet actief is.
Aan B normaal functioneren geeft dit aan dat “Stand-by” actief is.
Knippert • Programmering van de functies in uitvoering.
Als het ledlampje tegelk met L3 knippert, betekent dit dat de procedure voor het herkennen van de vleugellengte moet worden
uitgevoerd (zie paragraaf 5.4 “Herkennen van de vleugellengte”).
Led 5 Beschrving
Uit B normaal functioneren geeft dit aan dat “Start” actief is.
Aan B normaal functioneren geeft dit aan dat “Start” actief is.
Knippert Programmering van de functies in uitvoering.
Led 6 Beschrving
Uit B normaal functioneren geeft dit aan dat “Voorwaarschuwing” niet actief is.
Aan B normaal functioneren geeft dit aan dat “Voorwaarschuwing” actief is.
Knippert Programmering van de functies in uitvoering.
Led 7 Beschrving
Uit B normaal functioneren geeft dit aan dat de SLUIT-ingang een sluitmanoeuvre activeert.
Aan B normaal functioneren geeft dit aan dat de SLUIT-ingang een manoeuvre voor gedeeltelke opening activeert.
Knippert Programmering van de functies in uitvoering.
Led 8 Beschrving
Uit B normaal functioneren geeft dit aan dat RUN als Master gecongureerd is.
Aan B normaal functioneren geeft dit aan dat RUN als Slave gecongureerd is.
Knippert Programmering van de functies in uitvoering.
16
NL
TECHNISCHE SPECIFICATIES VAN HET PRODUCT
WAARSCHUWINGEN: Alle vermelde technische gegevens hebben betrekking op een omgevingstemperatuur van 20°C 5°C). • Nice S.p.a. behoudt zich
het recht voor om, op elk moment dat dit noodzakelk wordt geacht, wzigingen aan het product aan te brengen, waarb hoe dan ook de gebruiksbestemming
en de functionaliteit ervan gelk blven.
Model type RUN400HS - RUN400HS/V1 RUN1200HS - RUN1200HS/V1
Type Elektromechanische reductiemotor voor het automatisch laten lopen van schuifhekken voor industrieel gebruik,
compleet met elektronische besturingseenheid
Rondsel Aantal tanden 18; Module 4 *
Maximumkoppel b de start (overeen-
stemmend met het vermogen om de
kracht te ontwikkelen die nodig is om
de vleugel in beweging te brengen)
12,3 Nm
(340 N)
28,4 Nm
(790 N)
Nenndrehmoment [entspricht der
Fähigkeit eine bestimmte Kraft zu ent-
wickeln, um den Flügel zu bewegen]
5,6 Nm
(157 N)
8,2 Nm
(320 N)
Snelheid (b leegloop) 42 m/min 22 m/min
Snelheid (b nominaal koppel) 32 m/min 19 m/min
Maximale Betriebszyklen-Frequenz
(bei Nenndrehmoment)
11Zyklen/Stunde (264Zyklen/Tag), für ein 15-m-Tor
(entspricht einem Zyklus von 63%), (die Steuerung
begrenzt die Zyklen auf die maximale Anzahl wie in
den Tabellen 2 und 3 angegeben)**
7-8Zyklen/Stunde (365Zyklen/Tag), für ein 15-m-Tor
(entspricht einem Zyklus von 63%), (die Steuerung
begrenzt die Zyklen auf die maximale Anzahl wie in
den Tabellen 2 und 3 angegeben)**
Maximale Dauerbetriebszeit (Bei
Nenndrehmoment)
40Minuten (die Steuerung begrenzt den Dauerbetrieb
auf die maximale Dauer wie in den Tabellen 2 und 3
angegeben)***
60Minuten (die Steuerung begrenzt den Dauerbetrieb
auf die maximale Dauer wie in den Tabellen 2 und 3
angegeben)***
Gebruikslimieten Over het algemeen is RUN in staat hekken te automatiseren met een gewicht of lengte volgens de limieten
vermeld in de tabellen 2, 3 en 4.
Levensduur Geschat op 150.000 tot 450.000 cycli, volgens de voorwaarden vermeld in tabel 4.
Voeding RUN 400HS - 1200HS
Versione V1
230 Vac (+10% - 15%) 50 Hz
120Vac 50/60 Hz
Maximale Leistungsaufnahme beim
Start [in Bezug auf A]
510 W
(4,7 A)
550 W
(5,2 A)
Isolatieklasse 1 (aarding is noodzakelk)
Knipperlichtuitgang Voor 2 LUCYB-knipperlichten (lamp 12 V, 21 W)
Uitgang S.C.A. Voor 1 lamp van 24 V en maximaal 4 W (de spanning aan de uitgang kan variëren tussen -30% en +50% en
kan ook kleine relais aansturen)
Uitgang BLUEBUS Een uitgang met een maximale belasting van 15 BlueBus-eenheden
Ingang STOP Voor normaal gesloten contacten, normaal open contacten of contacten met een constante weerstand van
8,2 KΩ; b automatische herkenning (een verandering ten opzichte van de opgeslagen status veroorzaakt de
instructie “STOP”)
Ingang PP Voor normaal open contacten (sluiting van het contact genereert de instructie P.P.)
Ingang OPEN Voor normaal open contacten (sluiting van het contact genereert de instructie OPEN)
Ingang SLUIT Voor normaal open contacten (sluiting van het contact genereert de instructie SLUIT)
Radiokoppeling SM-connector voor SMXI-, SMXIS- of OXI-ontvangers
OXI-ingang radioantenne Ingang radioantenne 52 Ω voor kabel type RG58 of gelkaardig
Programmeerbare functies 8 functies van het type ON-OFF en 8 instelbare functies (zie de tabellen 7 en 9)
Functies met automatische herkenning Automatische herkenning van de inrichtingen aangesloten aan de uitgang BlueBUS.
Automatische herkenning van het type “STOP”-inrichting (NA-contact, NC-contact of contact met weerstand
8,2KΩ).
Automatische herkenning van de lengte van het hek en berekening van de vertragingspunten en de gedeelte-
lke opening.
Werkingstemperatuur -20°C tot 50°C
Beschermingsklasse IP 44
Afmetingen en gewicht 400 x 255 h 390 mm; 24,5 kg
* Verkrgbaar: optioneel rondsel met 12 tanden module 6.
** Bei 50°C und mit einem 15-Meter-Tor ist die maximale Betriebsfrequenz 7Zyklen/Stunde (entspricht einem Zyklus von 40%).
*** Bei 50°C beträgt die maximale Dauerbetriebszeit 10Minuten.
VII
NL
10
GEBRUIKSHANDLEIDING (te overhandigen aan de eindgebruiker)
Alvorensdeautomatiseringvoorheteersttegebruiken,dientuzichdoordeinstallateurtelateninformerenoverderestrisico'sendeze
handleiding te lezen. Bewaar deze handleiding voor toekomstige raadpleging en overhandig haar aan een eventuele volgende eigenaar van
de automatisering.
LET OP! – Uw automatisering is een machine die trouw uw opdrachten uitvoert; onverantwoord en oneigenlijk gebruik kan haar
gevaarlijk maken:
Laat de automatisering niet bewegen als er zich personen, dieren of voorwerpen binnen het bewegingsbereik bevinden.
Het is ten strengste verboden om onderdelen van de automatisering aan te raken terwijl de poort in beweging is!
De fotocellen zn geen veiligheidsinrichting, maar slechts een hulpmiddel voor de veiligheid. Ze zn met zeer betrouwbare
technologie vervaardigd, maar kunnen in extreme situaties defecten vertonen en zelfs kapotgaan. In sommige gevallen is het
defect niet direct zicht- of merkbaar. Daarom is het belangrk om tdens het gebruik van de automatisering de volgende zaken
in acht te nemen:
- doorgang is alleen toegestaan als de poort volledig geopend is en stilstaat
- het is ten strengste verboden om door de poort te passeren terwl ze aan het sluiten is!
- controleer regelmatig of de fotocellen en veiligheidssystemen nog goed werken.
1 - Kinderen: een geautomatiseerde installatie biedt een hoge graad
vanveiligheid, doordat haar detectiesystemenervoor zorgen dat ze
nietkanbewegenbaanwezigheidvanpersonenofzaken,enzeeen
activeringgarandeertdiealtdtevoorzienenveiligis.Hetisinieder
geval verstandig om kinderen te verbieden in de buurt van de auto-
matisering te spelen en de afstandsbedieningen buiten hun bereik te
houden om te voorkomen dat ze per ongeluk in werking wordt gezet.
Dit is geen speelgoed!
2 - Het product is niet geschikt om gebruikt te worden door personen
(kindereninbegrepen)metfysieke,zintuiglkeofmentalebeperkingen
ofdieonvoldoendekennisen/ofervaringhebben,tenzdezeonder
toezichtofmetinstructiesvaneenpersoondieverantwoordelkisvoor
hun veiligheid het product kunnen gebruiken.
3 - Storingen: Zodra u merkt dat de automatisering niet werkt zoals
zezoumoeten,dientudestroomtoevoernaardeinstallatieteonder-
breken en haar handmatig te ontgrendelen. Probeer niet zelf reparaties
uit te voeren,maar wend u tot uw installateur: in de tussentd kan
deinstallatiewerkenalseenniet-geautomatiseerdetoegangsopening,
nadatdemotorontgrendeldis,zoalsverderopzalwordenbeschre-
ven. In geval van defecten of stroomuitvalkan,inafwachtingvan
uw installateur of het terugkeren van de stroom, de automatisering
opdezelfdewze(alsniet-geautomatiseerdetoegangsopening)wor-
den gebruikt. Hiervoor dient u de motor handmatig te ontgrendelen
(raadpleeg de instructiehandleiding van de motor) en beweeg de poort
handmatig naar wens.
4 - Bediening als de veiligheidsinrichtingen buiten gebruik zn:
als de veiligheidsinrichtingen van de installatie niet naar behoren func-
tioneren,kandepoortinmodus“mens aanwezig” worden bediend.
Ga als volgt te werk:
01. Stuurmeteenzenderofeensleutelschakelaar,etc.eeninstructie
omdepoorttestarten.Alsallescorrectwerkt,zaldepoortop
regelmatigewzegaanbewegen.Alsditniethetgevalis,gadan
als volgt te werk.
02. Stuur binnen 3 seconden opnieuw de instructie en houd de be-
treffende toets ingedrukt.
03. Na ongeveer 2 seconden zal de poort de gewenste beweging
uitvoeren in modus “mens aanwezig”;datwilzeggen,depoort
blftbewegenzolangdetoetsingedruktblft.
BELANGRK! Als de veiligheidsinrichtingen buiten gebruik
zn, wordt aanbevolen de reparatie zo snel mogelk te laten
uitvoeren door een gekwaliceerd technicus.
5 - Ook al denkt u het zelf te kunnen doen, breng geen wzigingen
aan de installatie en/of de programmerings- en instellingspara-
meters van de automatisering aan:uwinstallateurisaansprakelk.
6 -Hettesten,deperiodiekeonderhoudswerkzaamhedeneneventu-
ele reparaties moeten gedocumenteerd worden door degene die ze
uitvoert en de eigenaar van de installatie moet deze documenten be-
waren.Deenigewerkzaamhedendiedegebruikermaguitvoeren,en
waarvanweaanbevelendatdegebruikerzeregelmatiguitvoert,zn
het reinigen van de glaasjes van de fotocellen en van de automatise-
ring.Omtevoorkomendatiemanddepoortinbewegingkanzetten,
dientueraantedenkenom,alvorensmethetreinigentebeginnen,de
automatisering te ontgrendelen (raadpleeg hiervoor de instructiehand-
leiding van de motor). Gebruik voor de reiniging alleen een licht met
water bevochtigde doek.
7 - Afvalverwerking: Aan het eind van de levensduur van de au-
tomatisering dient u ervoor te zorgen dat de ontmanteling door ge-
kwaliceerdpersoneelwordtuitgevoerdendatdematerialenworden
gerecycledofverwerktvolgensdeplaatselkgeldendevoorschriften.
8 - De reductiemotor handmatig ontgrendelen en vergrendelen:
de reductiemotor is uitgerust met een mechanisch ontgrendelingssys-
teem waarmee het hek handmatig geopend en gesloten kan worden.
Deze handelingen dienen te worden uitgevoerd in geval van het weg-
vallenvanelektrischespanning,bstoringeninfunctioneringentdens
de installatie.
01. Verschuif het plaatje dat het slot beschermt (fase 1 - afb. A).
02.Steekdesleutelinhetslotendraaidezerechtsom;trekaande
ontgrendelingshandgreep (fase 2 en 3 - afb. A).
03.Hetisnumogelkomdevleugelhandmatigindegewenstestand
te plaatsen (fase 4 - afb. A).
A
1 2
3 4
XI
NL
EG-VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING en inbouwverklaring betreffende “niet-voltooide machine”
VerklaringconformRichtlnen:2014/30/UE(EMC);2006/42/EG(MD)blageII,deelB
Nummer verklaring: 500/RUN..HS Revisie: 3 Taal: NL
Naam fabrikant: NICE s.p.a.
Adres: ViaPezzaAlta13,Z.I.Rustignè,31046Oderzo(TV)Italië
Gemachtigde voor de samenstelling van de technische documentatie: NICE s.p.a.
Soort product: Elektromechanische reductiemotor met ingebouwde besturingseenheid
Model / Type: RUN1200HS,RUN400HS
Accessoires: BatterladerPS524,radio-ontvangersmod.SMXI,SMXISenONEXI
OndergetekendeRobertoGriffa,inznhoedanigheidalsChiefExecutiveOfcer,verklaartonderzneigenverantwoordelkheiddathetbovenstaandeproduct
voldoetaandebepalingenvandevolgenderichtlnen:
•RICHTLN2014/30/EUVANHETEUROPEESPARLEMENTENDERAADvanwoensdag26februari2014betreffendedeonderlingeaanpassingvande
wetgevingenvandelidstateninzakeelektromagnetischecompatibiliteit(herschikking),opbasisvandevolgendegeharmoniseerdenormen:
EN61000-6-2:2005,EN61000-6-3:2007+A1:2011
Bovendienvoldoethetproductaandehieropvolgenderichtlnvolgensdevoor“pseudomachines”geldendevereisten:
•Richtln2006/42/EGVANHETEUROPEESPARLEMENTENDERAADVANDEEUROPESEUNIEvan17mei2006betreffendemachinesentotwziging
vanRichtln95/16/EG(herschikking)
•HierbverklaartmendathetrelevantetechnischedossierisingevuldvolgensdeaanwzingeninblageVIIBvanderichtln2006/42/EGendatdaarbaandehieropvolgende
verplichte eisen is voldaan: 1.1- 1.1.2- 1.1.3- 1.2.1-1.2.6- 1.5.1-1.5.2- 1.5.5- 1.5.6- 1.5.7- 1.5.8- 1.5.10- 1.5.11.
•Defabrikantzalzorgdragenvoordeoverdrachtvaninformatiebertreffendedenietvoltooidemachine,opspeciaalverzoekvandewetgevendeinstantieszonderdaarbschade
tedoentoekomenaanzneigenintellectueeleigendomsrecht.
•Mochtdeonvoltooidemachineingebruikwordengenomenineenlandwaareenanderetaalwordtgesprokendanindezeverklaringisgebruikt,isdeimporteurverplichtde
vertaling van het desbetreffende document aan de documentatie toe te voegen.
•Hetisniettoegestaandenietvoltooidemachineingebruiktenemenvoordatdeuiteindelkemachinewaaropdezezalwordeningebouwd,enindienvantoepassinggeschikt
isverklaardvolgensderichtln2006/42/EG.
Bovendien voldoet het product aan de hierop volgende normen: EN 60335-1:2002 + A1:2004 + A11:2004 + A12:2006 + A2:2006 + A13:2008 + A14:2010
+A15:2011,EN60335-2-103:2003+A11:2009
Hetproductvoldoet,waarvantoepassing,aandehieropvolgendenormen:EN13241-1:2003+A1:2011,EN12445:2002,EN12453:2002,
EN 12978:2003+A1:2009
Oderzo,21April2016 Ing. Roberto Griffa
(Chief Executive Ofcer)

Documenttranscriptie

Nice RUN400HS RUN400HS / V1 RUN1200HS RUN1200HS / V1 Sliding Gate Opener EN - Instructions and warnings for installation and use IT - Istruzioni ed avvertenze per l’installazione e l’uso FR - Instructions et avertissements pour l’installation et l’utilisation ES - Instrucciones y advertencias para la instalación y el uso DE - Installierungs-und Gebrauchsanleitungen und Hinweise PL - Instrukcje i ostrzeżenia do instalacji i użytkowania NL - Aanwijzingen en aanbevelingen voor installatie en gebruik 1 NEDERLANDS ALGEMENE AANBEVELINGEN EN VOORZORGSMAATREGELEN Inhoudsopgave AFBEELDINGEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 - 6 Hoofdstuk 1 - ALGEMENE AANBEVELINGEN EN VOORZORGSMAATREGELEN 1.1 - Aanbevelingen voor de veiligheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 1.2 - Aanbevelingen voor de installatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 1.3 - Aanbevelingen voor het gebruik. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Hoofdstuk 2 – BESCHRIJVING VAN HET PRODUCT EN GEBRUIKSBESTEMMING. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Hoofdstuk 3 - INSTALLATIE 3.1 - Controles voorafgaand aan de installatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2 - Gebruikslimieten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2.1 - Levensduur van het product. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3 - Werkzaamheden ter voorbereiding van de installatie . . . . . . . . . . . . . . . 3.4 - Installatie van de reductiemotor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.5 - Bevestiging beugels met inductieve naderingsschakelaar als eindschakelaar. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.6 - Handmatig ontgrendelen en vergrendelen van de reductiemotor . . . . . . 2 2 3 3 4 4 4 Hoofdstuk 4 - ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 4.1 - Beschrijving van de elektrische aansluitingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Hoofdstuk 5 - EINDCONTROLES EN START 5.1 - Keuze van de richting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.2 - Aansluiting op de stroomvoorziening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.3 - Herkennen van de inrichtingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.4 - Herkennen van de vleugellengte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.5 - Controle van de beweging van het hek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.6 - Aansluiting van andere inrichtingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 5 5 5 6 6 Hoofdstuk 6 - EINDTEST EN INBEDRIJFSTELLING 6.1 - Eindtest . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 6.2 - Inbedrijfstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 • LET OP! – Deze handleiding bevat belangrijke instructies en waarschuwingen voor de veiligheid. Een verkeerde installatie kan ernstig letsel veroorzaken. Voordat u met het werk begint, moet de handleiding aandachtig helemaal worden doorgelezen. In geval van twijfel stopt u met installeren en vraagt u de servicedienst van Nice om uitleg. • LET OP! – Belangrijke instructies: bewaar deze handleiding voor aanwijzingen voor eventueel onderhoud en de afvalverwerking van het product. Bijzondere aanbevelingen ten aanzien van de gebruiksgeschiktheid van dit product met betrekking tot de Richtlijn “Machines” 98/37/CE (2006/42/CE): • Dit product wordt op de markt gebracht als een “machineonderdeel” en is dus gemaakt om in een machine ingebouwd te worden of met andere machines geassembleerd te worden teneinde “een machine” op grond van Richtlijn 2006/42/EG te vormen alleen in combinatie met andere onderdelen en op de manieren zoals dat in deze instructiehandleiding beschreven is. Zoals dat voorzien is in Richtlijn 2006/42/EG, wordt gewaarschuwd dat het niet geoorloofd is dit product in bedrijf te stellen zolang de fabrikant van de machine waarin dit product wordt ingebouwd, deze niet heeft geïdentificeerd en als conform Richtlijn 2006/95/EG heeft verklaard. Bijzondere aanbevelingen ten aanzien van de gebruiksgeschiktheid van dit product met betrekking tot de Richtlijn “Laagspanning” 73/23/CEE en 2006/95/CE: • Dit product voldoet aan de eisen van de Laagspanningsrichtlijn als het wordt aangewend voor het gebruik en de configuraties beschreven in deze instructiehandleiding en in combinatie met de artikelen uit de productencatalogus van Nice S.p.a. De conformiteit aan de eisen kan niet gegarandeerd worden als het product wordt gebruikt in niet-voorziene configuraties of met andere niet-voorziene producten. Het is verboden het product in deze situaties te gebruiken tot de installateur heeft gecontroleerd of aan de eisen van de richtlijn is voldaan. Bijzondere aanbevelingen ten aanzien van de gebruiksgeschiktheid van dit product met betrekking tot de Richtlijn “Elektromagnetische Compatibiliteit” 2004/108/CE: • Dit product heeft tests ondergaan met betrekking tot de elektromagnetische compatibiliteit in de meest veeleisende gebruiksomstandigheden, in de configuraties beschreven in deze instructiehandleiding en in combinatie met de artikelen uit de productencatalogus van Nice S.p.a. De elektromagnetische compatibiliteit kan niet gegarandeerd worden als het product wordt gebruikt in niet-voorziene configuraties of met andere niet-voorziene producten. Het is verboden het product in deze situaties te gebruiken tot de installateur heeft gecontroleerd of aan de eisen van de richtlijn is voldaan. ONDERHOUD VAN HET PRODUCT. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 1.2 - Waarschuwingen met betrekking tot de installatie AFDANKEN VAN HET PRODUCT. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 • Voordat u met de installatie begint, controleert u of het aanwezige product geschikt is voor het automatiseren van uw hek (zie Hoofdstuk 3 en de “Technische kenmerken van het product”). Als het product niet geschikt is, mag u NIET overgaan tot de installatie. • Alle installatie- en onderhoudswerkzaamheden moeten worden verricht bij van het elektriciteitsnet afgekoppelde automatisering. Als de ontkoppelinrichting van de voeding niet zichtbaar is vanaf de plaats waar het automatische systeem is geplaatst, moet er voordat met het werk begonnen wordt een bord op de ontkoppelinrichting worden bevestigd met het opschrift “LET OP! ONDERHOUD IN UITVOERING”. • Behandel het product tijdens de installatie met zorg en voorkom dat het wordt geplet, dat er tegen wordt gestoten, dat het valt of dat het in aanraking komt met vloeistoffen van welke aard ook. Zet het product niet in de buurt van warmtebronnen en stel het niet bloot aan open vuur. Hierdoor kan het beschadigd worden, waardoor storingen of gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Als dit mocht gebeuren, stopt u de installatie onmiddellijk en wendt u zich tot de Servicedienst van Nice. • Wijzig geen enkel deel van het product. Niet-toegestane handelingen zullen slechts storingen in de werking veroorzaken. De fabrikant aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade die het gevolg is van op willekeurige wijze gewijzigde inrichtingen. • Als het te automatiseren hek van een voetgangersdeur is voorzien, moet de installatie een controlesysteem krijgen dat de werking van de motor blokkeert als de voetgangersdeur open is. • U moet op het spanningsnet van de installatie een uitschakelapparaat aansluiten (niet meegeleverd) met een openingsafstand voor de contacten waarbij volledige uitschakeling mogelijk is bij de condities die gelden voor overspanningscategorie III. • LET OP! - Het is strikt verboden de stroomvoorziening voor de motor in te schakelen voordat de installatie voltooid is. • De sleutelschakelaar moet in het zicht van de automatisering worden geplaatst, uit de buurt van de bewegende onderdelen, op een hoogte van minimaal 1,5 m vanaf de grond en op een plek die niet voor iedereen toegankelijk is. Als de sleutelschakelaar in de modus “Iemand aanwezig” wordt gebruikt, moet ervoor worden gezorgd dat er niemand in de buurt van de automatisering aanwezig is. • Verzeker u ervan dat er nergens iets kan botsen tegen of bekneld kan komen te zitten tussen vaste onderdelen, wanneer de vleugel van het hek zich in de maximale stand van Openen en Sluiten bevindt; zorg zo nodig voor bescherming van dergelijke onderdelen. Hoofdstuk 7 - PROGRAMMERING 7.1 - Vooraf ingestelde functies. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7.2 - Programmeertoetsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7.3 - Programmering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7.4 - Programmering eerste niveau (functies ON-OFF) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7.5 - Programmering tweede niveau (instelbare parameters). . . . . . . . . . . . . . 7 7 7 7 8 Hoofdstuk 8 - VERDERE DETAILS 8.1 - Toevoegen of verwijderen van inrichtingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 8.1.1 - Bluebus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 8.1.2 - Ingang STOP . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 8.1.3 - Fotocellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 8.1.4 - Fotosensor FT210B. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 8.1.5 - RUN in Slave-modus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 8.1.6 - Herkennen van andere inrichtingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 8.1.7 - Radio-ontvanger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 8.1.8 - Aansluiting van de Oview-programmeereenheid . . . . . . . . . . . . . . 11 8.1.9 - Aansluiting en installatie van de bufferbatterij . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 8.2 - Speciale functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 8.2.1 - Functie “Open altijd”. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 8.2.2 - Functie “Beweeg in ieder geval”. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 8.2.3 - Onderhoudswaarschuwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 8.2.4 - Controle van het aantal uitgevoerde manoeuvre. . . . . . . . . . . . . . . 11 8.2.5 - Reset manoeuvreteller. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 Hoofdstuk 9 - WAT TE DOEN ALS... (handleiding voor het oplossen van problemen) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9.1 - Diagnostiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9.2 - Oplossen van problemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9.3 - Lijst historiek anomalieën . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9.4 - Signalering met het knipperlicht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9.5 - Signalering van de besturingseenheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 12 12 13 13 14 TECHNISCHE GEGEVENS VAN HET PRODUCT. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 Gebruikshandleiding (bijlage die uitgeknipt kan worden). . . . . . . . . . . . . . VII Verklaring van overeenstemming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . XI 1 NL 1.1 - Veiligheidswaarschuwingen • Het product kan niet worden beschouwd als een systeem voor absolute beveiliging tegen inbraak. Als u zich op efficiënte wijze wilt beschermen, moet u andere beveiligingsvoorzieningen in de automatisering integreren. • Controleer of er verdere inrichtingen nodig zijn om de automatisering met NAKED op basis van de specifieke toepassingssituatie en aanwezige gevaren te completeren; u dient daarbij bijvoorbeeld risico’s op het gebied van botsen, beknelling, scharen, etc. en andere algemene gevaren in acht te nemen. • Als er automatische onderbrekers of zekeringen in werking treden, moet de storing opgespoord en verholpen worden voordat de installatie weer geactiveerd wordt. • Het automatisme mag niet worden gebruikt voordat de inbedrijfstelling heeft plaatsgevonden zoals gespecificeerd in het hoofdstuk “Eindtest en inbedrijfstelling”. • Laat de automatisering regelmatig controleren om na te gaan of er sprake is van onevenwicht, tekenen van slijtage of schade aan elektriciteitskabels of aan mechanische onderdelen. Gebruik de automatisering niet als er afstellingen of reparaties nodig zijn. • Als de automatisering gedurende lange perioden niet gebruikt wordt, verdient het de voorkeur om de optionele batterij te verwijderen en op een droge plaats te bewaren, om te voorkomen dat er schadelijke stoffen uit de batterij lekken. • Het verpakkingsmateriaal van het product moet conform de plaatselijke verordeningen worden afgedankt. NL 1.3 - Waarschuwingen met betrekking tot het gebruik • Het product is niet geschikt om gebruikt te worden door personen (kinderen inbegrepen) met fysieke, zintuiglijke of mentale beperkingen of die onvoldoende kennis en/of ervaring hebben, tenzij deze het product kunnen gebruiken onder toezicht van een persoon die verantwoordelijk is voor hun veiligheid of met de nodige instructies over het gebruik van het product. • Er moet toezicht worden gehouden op kinderen, die zich in de buurt van de automatisering bevinden. Controleer of ze er niet mee spelen. • Laat kinderen niet met de vaste bedieningen spelen. Houd de (afstands) bedieningen buiten bereik van kinderen. • Om de buitenkant van het product te reinigen, gebruikt u een zachte, licht bevochtigde lap. Gebruik alleen water; gebruik geen reinigingsmiddelen of solventen. 2 BESCHRIJVING VAN HET PRODUCT EN GEBRUIKSBESTEMMING Dit product is bestemd voor de automatisering van schuifhekken voor residentieel gebruik. LET OP! – Elk ander gebruik dan in deze handleiding is beschreven of dat plaatsvindt in andere omgevingscondities dan in deze handleiding worden beschreven, moet als oneigenlijk en verboden worden beschouwd! RUN is een lijn onomkeerbare elektromechanische reductiemotoren die beschikken over een elektronische besturingseenheid en een plug-in van het type “SM” voor de ontvanger van radio-instructies (apart leverbaar). De elektrische bedrading naar de externe inrichtingen is vereenvoudigd dankzij het gebruik van “BlueBUS”, een techniek die het mogelijk maakt om met slechts 2 draden meerdere inrichtingen aan te sluiten. De lijst met de inrichtingen die op de BlueBUS van Run kunnen worden aangesloten vindt u in hoofdstuk 7.3.1 “BlueBUS”; een bijgewerkte lijst met de bijbehorende compatibiliteit vindt u ook op: www.niceforyou.com. RUN beschikt over een stekker voor de programmeereenheid op afstand waarmee installatie- en onderhoudswerkzaamheden, alsook de diagnose van eventuele storingen snel en volledig kunnen worden uitgevoerd; zie ook 7.8.1 “Programmeereenheid op afstand”. Bij gebruik van netvoeding kan in de Run een bufferbatterij worden geplaatst die bij een uitval van de elektrische energie (stroomstoring) de uitvoering van bepaalde manoeuvres van de automatisering kan garanderen, ook gedurende een aantal uren na de storing bij een stroomuitval (zie paragraaf 7.8.2). In geval van onderbreking van de elektrische energie is het overigens wel mogelijk om de vleugel van het hek te bewegen door de reductiemotor te ontgrendelen met behulp van de daarvoor bestemde handgreep (zie paragraaf 3.6). Er kunnen verschillende accessoires voor het automatisme worden geïnstalleerd waarmee de functionaliteit wordt uitgebreid en de veiligheid wordt vergroot. De lijn RUN bestaat uit producten waarvan de belangrijkste verschillen in tabel 1 beschreven zijn (zie afb.1). TABEL 1 vergelijking essentiële kenmerken reductiemotor RUN Type reductiemotor RUN400HS RUN1200HS Type eindschakelaar elektromechanisch elektromechanisch Max. lengte vleugel 14 mt 14 mt Max. gewicht vleugel 400 kg 1200 kg 12.3 Nm (340 N) 28.4 Nm (790 N) 24 V; 5500 t/min. 24 V; 3100 t/min. Max. koppel bij de start (overeenkomend met kracht) Motor N.B.: 1 kg = 9,81 N, dus bv.: 1390 N = 142 kg 2 3 INSTALLATIE 3.1 - Controles voorafgaand aan de installatie Let op! - De installatie van de RUN dient door gekwalificeerd personeel uitgevoerd te worden, met inachtneming van de wetten, voorschriften en regels en van wat in deze aanwijzingen staat. Voordat u met de installatie van de RUN begint, dient u onderstaande controles uit te voeren: • Verzeker u ervan dat al het te gebruiken materiaal in een optimale staat is, geschikt is voor gebruik en conform de voorschriften. • Controleer of de structuur van het hek ervoor geschikt is geautomatiseerd te worden. • Controleer of kracht en afmetingen van de vleugel binnen de gebruikslimieten vallen zoals die in paragraaf “3.2 Gebruikslimieten” zijn aangegeven. • Verzeker u ervan, door de waarden uit het hoofdstuk “Technische gegevens” te vergelijken, dat de benodigde kracht om de vleugel in beweging te brengen kleiner is dan de helft van het “Maximale koppel” en dat de benodigde kracht om de vleugel te laten bewegen als deze eenmaal loopt, kleiner is dan de helft van het “Nominale koppel”; het is raadzaam een marge van 50% op deze krachten aan te houden, omdat slechte weersomstandigheden de wrijving kunnen verhogen. • Controleer of er over de gehele loop van het hek, zowel bij sluiting als opening, geen punten met een grotere wrijving zijn. • Controleer dat er geen gevaar bestaat dat de vleugel ontspoort en uit de geleiderails loopt. • Controleer of de mechanische stops voorbij het loopgebied van het hek sterk genoeg zijn, waarbij u erop dient te letten dat er geen vervormingen ontstaan, ook als de vleugel hard op de stop zou slaan. • Controleer dat de vleugel goed in evenwicht is; dat wil zeggen: de vleugel mag niet in beweging komen wanneer de manoeuvre op een willekeurige stand onderbroken wordt. • Controleer dat er op de plaats van bevestiging van de reductiemotor geen wateroverlast is; monteer de reductiemotor eventueel hoog genoeg boven de grond. • Kies de plaats van bevestiging van de reductiemotor zo, dat deze gemakkelijk ontgrendeld en gemakkelijk en veilig bewogen kan worden. • Controleer of de punten van bevestiging van de diverse inrichtingen zo gekozen zijn dat er niet tegenaan gestoten kan worden en of de bevestigingsvlakken stevig genoeg zijn. • Zorg ervoor dat geen enkel deel van het automatisme in water of een andere vloeistof kan terechtkomen. • Houd alle onderdelen van de RUN uit de buurt van relevante warmtebronnen en open vuur. Breng ze ook niet in omgevingen waar ontploffingsgevaar bestaat of die bijzonder zuur of zout zijn. Anders zouden ze schade kunnen oplopen of zouden er storingen of gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. • Indien er in de vleugel een kleinere toegangsdeur is, dient u zich ervan te vergewissen dat deze de normale loop niet belemmert, en indien dit wel het geval is, dient u voor een adequate blokkering te zorgen. • Sluit de besturingseenheid aan op een leiding van de elektrische stroomvoorziening die correct geaard is. • Sluit het hek aan op de aarding in overeenstemming met de geldende normen. • U moet op het spanningsnet een apparaat aansluiten dat zorgt voor volledige loskoppeling van de automatisering van de netvoeding. Het uitschakelapparaat moet contacten met openingsafstand hebben die volledige loskoppeling mogelijk maken bij de condities die zijn vastgelegd voor overspanningscategorie III, conform de installatieregels. Wanneer dit noodzakelijk is, staat dit apparaat garant voor een snelle en veilige loskoppeling van de voeding; daarom moet het in zicht van de automatisering worden geplaatst. Als het apparaat daarentegen op een niet-zichtbare locatie wordt geplaatst, moet het voorzien zijn van een systeem dat een eventuele onbedoelde of onbevoegde heraansluiting blokkeert, zodat elk gevaar wordt afgewend. De onderbrekingsinrichting wordt niet samen met het product geleverd. 3.2 - Gebruikslimieten De gegevens met betrekking tot de prestaties van de RUN-productlijn kunt u in het hoofdstuk “Technische gegevens van het product” vinden, en dat zijn de enige waarden waarmee correct kan worden beoordeeld of die voor een bepaalde toepassing geschikt is. De structurele kenmerken van de RUN maken deze geschikt voor toepassing op schuifvleugels, volgens de limieten zoals die in de tabellen 2 en 3 zijn weergegeven. De vraag of RUN daadwerkelijk geschikt is om een bepaald schuifhek te automatiseren, hangt af van de wrijving en van andere, ook occasionele, fenomenen zoals de aanwezigheid van ijs, waardoor de beweging van de vleugel belemmerd zou kunnen worden. Voor een reële controle is het absoluut noodzakelijk de kracht te meten die er nodig is om de vleugel over haar gehele loop te laten bewegen en te controleren dat deze kracht niet groter is dan de helft van het “nominale koppel” dat in hoofdstuk “Technische gegevens” is aangegeven (het is raadzaam een marge van 50% aan te houden omdat slechte weersomstandigheden de wrijving kunnen vergroten); bovendien dient er om het aantal cycli/uur, de opeenvolgende cycli en de maximaal toegelaten snelheid vast te stellen rekening gehouden te worden met wat er in de tabellen 1 en 2 opgevoerd is. TABEL 2 - Limieten met betrekking tot de lengte van de vleugel Max. cycli/ uur Max. opeenvolgende cycli Max. cycli/ uur Max. opeenvolgende cycli Tot 4 67 33 36 21 4à6 45 26 26 15 6à8 37 21 23 12 8 à 10 29 18 17 10 10 à 12 25 15 14 8 12 à 14 22 13 13 7 TABEL 3 - Limieten met betrekking tot het gewicht van de vleugel RUN1200HS Percentage cycli Percentage cycli 50 à 100 100% 100% 100 à 200 50 80 200 à 400 30 75 400 à 550 --- 60 550 à 800 --- 50 800 à 1000 --- 40 1000 à 1200 --- 30 - 50% 100 à 1200 - 60% Omgevingstemperatuur van meer dan 40°C of minder dan 0°C of vochtigheid van meer dan 80% 10% 10% Aanwezigheid van stof of zand 15% 15% Aanwezigheid van zoutaanslag 20% 20% Onderbreking manoeuvre door Foto 10% 10% Onderbreking manoeuvre door Alt 20% 20% Start actief 10% 10% Andere vermoeidheidselementen (in aanmerking te nemen als de mogelijkheid dat dit gebeurt groter is dan 10%) Totale zwaarte-index %: 500.000 450.000 Voorbeeld van de berekening van de levensduur voor de RUN400HS: automatisering van een hek met een vleugel met een lengte van 10 m en een gewicht van 150 kg, dat zich bijvoorbeeld in de buurt van de zee bevindt: In tabel 4 worden de “zwaarte-indexen” voor dit type installatie weergegeven: 15% (“lengte van de vleugel”), 30% (“gewicht van de vleugel”) en 10% (“omgevingstemperatuur van meer dan 40°C of minder dan 0°C of vochtigheid van meer dan 80%”). Deze indices moeten bij elkaar worden opgeteld om de totale zwaarte-index te verkrijgen; in dit geval is dat 55%. Aan de hand van de gevonden waarde (55%) controleert u in Afbeelding 1 op de horizontale as (“zwaarte-index”) de corresponderende waarde van de “manoeuvrecycli” die ons product tijdens de gebruiksduur in staat zal zijn uit te voeren = ongeveer 180.000 cycli. TABEL 4 - Schatting van de levensduur in verhouding tot de zwaarte-index van het manoeuvre Run 1200HS Lengte van de vleugel (meter) Tot 6 5% 5% 6à9 10% 10% 9 à 12 15% 15% 12 à 14 20% 20% 50 à 100 10% 5% 100 à 200 30% 10% 200 à 400 60% 20% NL 400.000 350.000 300.000 250.000 200.000 150.000 100.000 50.000 % 0% 10 % 90 % 80 70 % 60 % 50 % 40 % 30 % 0 20 De levensduur is de gemiddelde gebruiksduur van het product. De waarde van de levensduur wordt sterk beïnvloed door de zwaarte-index van de manoeuvres; d.w.z. de som van alle factoren die bijdragen tot de slijtage van het product (zie Tabel 4). Als u een schatting wilt maken van de levensduur van uw automatisme gaat u als volgt te werk: 01. Tel alle waarden van de items in Tabel 4 met betrekking tot de voor de installatie geldende condities bij elkaar op. 02. In Afbeelding 1 voor de berekende waarde trekt u een verticale lijn tot deze de kromme snijdt; vanaf dit punt trekt u een horizontale lijn tot deze de lijn van de “manoeuvrecycli” snijdt. De op deze wijze bepaalde waarde staat voor de geschatte levensduur van uw product. De in de afbeelding aangegeven levensduurwaarden kunnen alleen worden verkregen als het onderhoudsplan strikt wordt aangehouden, zie het hoofdstuk “Onderhoudsplan”. De levensduurschatting wordt uitgevoerd op basis van projectberekeningen en testresultaten die voor prototypen zijn verkregen. Aangezien het een schatting betreft, biedt deze waarde geen enkele expliciete garantie met betrekking tot de feitelijke gebruiksduur van het product. 400HS 800 à 100 GRAFIEK 1 3.2.1 - Levensduur van het product Zwaarte-index 40% % Gewicht van de vleugel (kg) RUN400HS 30% 10 Lengte vleugel (m) RUN1200HS - Levensduur in cycli RUN400HS 400 à 550 550 à 800 Zwaarte-index (%) 3.3 - Werkzaamheden ter voorbereiding van de installatie In afb. 2 wordt een voorbeeld van een automatiseringsinstallatie met Nicecomponenten weergegeven: 1 Sleutelschakelaar 2 Ontvanger FT210B 3 Fotocellen 4 Zender FT210B 5 Primaire mobiele contactlijst 6 Beugel voor eindschakelaar “Open” 7 Tandheugel 8 Knipperlicht met ingebouwde antenne 9 RUN 10 Beugel voor eindschakelaar “Gesloten” 11 Secundaire mobiele contactlijst (apart verkrijgbaar) 12 Radiozender Deze onderdelen zitten volgens een standaardschema op vaste plaatsen. Verwijzend naar afb. 2, bepaalt u grofweg de positie waar elk onderdeel van de installatie gemonteerd dient te worden. Belangrijk – Prepareer, voordat u het product gaat installeren, de elektriciteitskabels die nodig zijn voor de installatie, zie afb. 2 en “Tabel 5 - Technische specificaties van de elektriciteitskabels”. Let op! – Houd er tijdens het leggen van de leidingen voor de doorgang van de elektriciteitskabels rekening mee dat de aansluitleidingen door mogelijke afzettingen van water, dat aanwezig is in de verdeelschachten, voor condensvorming kunnen zorgen in de besturingseenheid, hetgeen de elektronische circuits kan beschadigen. Gewicht van de vleugel (kg) 3 TABEL 5 - Technische kenmerken van de elektriciteitskabels (afb. 2) Aansluiting Type kabel Type kabel A: Kabel VOEDING 1 kabel 3 x 1,5 mm 30 m (opmerking 1) B: Kabel KNIPPERLICHT met antenne 1 kabel 2 x 0,5 mm2 1 afgeschermde kabel type RG58 20 m 20 m (aanbevolen lengte minder dan 5 m) C: Kabel FOTOCELLEN 1 kabel 2 x 0,5 mm2 30 m (opmerking 2) 2 D: Kabel SLEUTELSCHAKELAAR 2 kabels 2 x 0,5 mm (opmerking 3) 50 m E: Kabel AANSLUITING tussen de 2 mobiele contactlijsten 1 kabel 3 x 0,5 mm2 (opmerking 4) 20 m F: Kabel AANSLUITING mobiele contactlijsten 1 kabel 2 x 0,5 mm (opmerking 5) 30 m 2 2 Opmerking 1 – Als de voedingskabel langer is dan 30 m, is er een kabel met een grotere doorsnede nodig (3 x 2,5 mm2), en moet er een aarding worden aangebracht in de nabijheid van de automatisering. Opmerking 2 – Als de Bluebus-kabel langer dan 30 m is, tot maximaal 50 m, moet een kabel met een grotere doorsnede (2 x 1 mm2) worden gebruikt. Opmerking 3 – Deze 2 kabels kunnen worden vervangen door 1 enkele kabel van 4 x 0,5 mm2. Opmerking 4 – Deze kabels kunnen worden vervangen door 1 enkele kabel van 5 x 1,5 mm2. Opmerking 5 – Voor de aansluiting van de mobiele contactlijsten op schuifvleugels dient u de nodige maatregelen te nemen die ook een aansluiting met de in beweging zijnde vleugel mogelijk maken; op de afbeelding ziet u de toepassing van FT210B. LET OP! – De gebruikte kabels moeten geschikt zijn voor het type omgeving waar de automatisering geïnstalleerd wordt. NL 3.4 - Installatie van de reductiemotor WAARSCHUWINGEN • Een onjuiste installatie kan ernstig letsel veroorzaken bij de persoon die de werkzaamheden uitvoert en bij personen die gebruikmaken van de installatie. • Voordat u begint met de montage van de automatisering, dient u de voorafgaande controles uit te voeren die worden beschreven in paragraaf 3.1 en 3.2. Als er al een steunoppervlak aanwezig is, moet de reductiemotor rechtstreeks op dit oppervlak worden bevestigd met behulp van aangepast bevestigingsmateriaal, bijvoorbeeld met uitzettingspluggen. Anders gaat u voor de bevestiging van de reductiemotor als volgt te werk: 01. Maak een funderingsput met de juiste afmetingen en gebruik daarbij als aanwijzing de op afb. 3 aangegeven waarden. 02. Plaats één of meer buizen voor de doorgang van de elektriciteitskabels (afb. 4). 03. Monteer de 4 verankeringsbouten op de funderingsplaat en plaats daarbij één bevestigingsmoer onder de plaat en één bevestigingsmoer op de plaat; de bevestigingsmoer onder de plaat wordt zo aangebracht (afb. 5) dat het schroefdraadgedeelte maximaal 40 mm boven de plaat uitsteekt. 04. Ga over tot het gieten van het beton en voordat deze begint te harden, plaatst u de funderingsplaat volgens de afstandswaarden vermeld in afb. 3; controleer dat dit alles parallel loopt met en perfect afgestemd is op de vleugel, afb. 6. Wacht tot het beton volledig gehard is. 05. Verwijder de 4 bovenste moeren van de plaat en zet er vervolgens de reductiemotor op; controleer dat die geheel evenwijdig aan de vleugel staat en draai vervolgens de 4 meegeleverde moeren en borgringen lichtjes vast (afb. 7). 06. Ontgrendel de reductiemotor zoals aangegeven in paragraaf 3.6- De reductiemotor handmatig ontgrendelen en vergrendelen. 07. Open de vleugel helemaal, laat het eerste deel van de tandheugel op het rondsel rusten en controleer of het begin van de tandheugel overeenkomt met het begin van de vleugel(afb. 8). Controleer of er tussen het rondsel en de tandheugel enige speling van 1 à 2 mm is, bevestig vervolgens de tandheugel op de vleugel met aangepaste hulpmiddelen. 08. Laat de vleugel lopen en gebruik altijd het rondsel zoals aangegeven om de andere elementen van de tandheugel vast te zetten. 09. Snijd het overtollige gedeelte van het laatste deel van de tandheugel af. 10. Probeer de vleugel enkele keren in openings- en sluitstand te bewegen en controleer of de tandheugel in lijn met het rondsel loopt, met een maximale foutieve uitlijning van 5 mm; controleer ook of de speling van 1 à 2 mm tussen rondsel en tandheugel over de hele lengte wordt gerespecteerd (afb. 9). 11. Schroef de bevestigingsmoeren van de reductiemotor stevig vast en zorg ervoor dat hij stevig op de grond staat; bedek de bevestigingsmoeren met de daartoe bestemde doppen (afb. 10). 12. Bevestig de beugels voor de eindaanslagen zoals hieronder beschreven wordt (voor de uitvoeringen met inductieve eindaanslag dient u de beugels te bevestigen zoals beschreven in paragraaf “3.5 Bevestiging van de beugels voor de eindaanslagen in de uitvoeringen met inductieve naderingsschakelaar als eindschakelaar”): a) Breng de vleugel handmatig in openingsstand en laat hem op een afstand van minstens 2 à 3 cm van de mechanische stop tot stilstand komen. b) Verschuif de beugel op de tandheugel in de openingsrichting totdat de eindaanslag in werking treedt. Verschuif de beugel vervolgens nog minstens 2 cm en zet hem met de bijbehorende stiften vast op de tandheugel (afb. 11). c) Doe hetzelfde voor de eindaanslag van de sluitstand. 13. Vergrendel de reductiemotor zoals aangegeven in de paragraaf “Ontgrendeling en handmatige manoeuvre” van het hoofdstuk “Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker”. 3.5 - Bevestiging beugels met inductieve naderingsschakelaar als eindschakelaar Voor de uitvoeringen die gebruikmaken van een inductieve naderingsschakelaar als eindschakelaar, dient u de beugels voor de eindaanslagen te bevestigen zoals hierna beschreven. 01. Breng de vleugel handmatig in de openingsstand en laat hem op een afstand van minstens 2 à 3 cm van de mechanische stop tot stilstand komen. 02. Verschuif de beugel op de tandheugel in de openingsrichting totdat het desbetreffende ledlampje uitgaat, zoals weergegeven in afb. 12. Verschuif de beugel vervolgens nog minstens 2 cm en zet hem met de bijbehorende stiften vast op de tandheugel. 03. Breng de vleugel handmatig in de sluitstand en laat hem op een afstand van minstens 2 à 3 cm van de mechanische stop tot stilstand komen. 04. Verschuif de beugel op de tandheugel in de sluitrichting totdat het desbetreffende ledlampje uitgaat. Verschuif de beugel vervolgens nog minstens 2 cm en zet hem met de bijbehorende stiften vast op de tandheugel. Let op! - Bij de inductieve naderingsschakelaar als eindschakelaar moet de afstand van de beugel tussen 3 en 8 mm zijn, zoals weergegeven in afb. 13. 3.6 - Handmatig ontgrendelen en vergrendelen van de reductiemotor De reductiemotor is uitgerust met een mechanisch ontgrendelingssysteem waarmee het hek handmatig geopend en gesloten kan worden. Deze handelingen dienen te worden uitgevoerd wanneer de elektrische spanning wegvalt, bij storingen in de werking en tijdens de installatie. 01. Verschuif het plaatje dat het slot beschermt (fase 1 - afb. 14). 02. Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom; trek aan de ontgrendelingshandgreep (fase 2 - afb. 14). 03. Het is nu mogelijk om de vleugel handmatig in de gewenste stand te plaatsen (fase 3 en 4 - afb. 14). 4 ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN LET OP! – Alle elektrische aansluitingen moeten tot stand worden gebracht terwijl de netspanning is uitgeschakeld en de eventuele bufferbatterij losgekoppeld is. 01. Plaats alle verbindingskabels naar de verschillende inrichtingen en laat deze 20 à 30 cm langer dan nodig is. Zie tabel 5 voor het type kabels en afbeelding 17 voor de aansluitingen. 02. Bind alle kabels die de reductiemotor ingaan samen met een bandje, dat u vlak onder de ingangsopening voor de kabels aanbrengt. 03. Sluit de voedingskabel op het daarvoor bestemde klemmetje aan, zoals aangegeven in afbeelding 15, en zet de kabel vervolgens met een bandje aan de eerste kabelblokkeringsring vast. 04. Sluit de overige kabels aan volgens het schema in afb. 16. Om het iets makkelijker te maken, kunnen de klemmen worden uitgenomen. 05. Als de aansluitingen voltooid zijn, zet u de bijeengebrachte kabels vast met de daarvoor bestemde ringen (afb. 16); het uitstekende deel van de antennekabel moet aan de andere kabels worden vastgezet. 4.1 - Beschrijving van de elektrische aansluitingen • FLASH = uitgang voor één of twee knipperlichten van het type “LUCYB” of gelijkaardig met één enkele 12 V-lamp van maximaal 21 W. • S.C.A. = uitgang “Controlelampje Hek Open”; het is mogelijk hierop een signaleringslamp van 24 V en maximaal 4 W aan te sluiten. Deze uitgang kan 4 ook voor andere functies geprogrammeerd worden; zie paragraaf “7.5 Functies tweede niveau”. • BLUEBUS = op dit klemmetje kunnen compatibele inrichtingen worden aangesloten; ze worden allemaal parallel aangesloten met slechts twee draden waarlangs zowel de elektrische voeding als de communicatiesignalen lopen. Meer informatie over BlueBUS vindt u in paragraaf “8.1.1 BlueBUS”. • OPEN = ingang voor inrichtingen die alleen het openingsmanoeuvre aansturen; het is mogelijk contacten van het type “Normaal Open” aan te sluiten. • CLOSE = ingang voor inrichtingen die alleen het sluitmanoeuvre aansturen; het is mogelijk contacten van het type “Normaal Open” aan te sluiten. • ANTENNE = ingang voor aansluiting van de antenne voor radio-ontvanger (de antenne is ingebouwd bij LUCY B). 5 EINDCONTROLES EN START Alvorens met de fase van de eindcontroles en de start van de automatisering te beginnen, is het raadzaam de wagen los te haken en de vleugel halverwege te zetten zodat deze vrijelijk zowel open als dicht kan gaan. 5.1 - Keuze van de richting Afhankelijk van de plaats van de reductiemotor ten opzichte van de vleugel dient u de richting voor de openingsmanoeuvre te kiezen; als de vleugel voor opening naar links moet bewegen, moet de keuzeschakelaar naar links worden bewogen, zoals in de afbeelding is weergegeven; Stop Set Close 02. Laat de toetsen los wanneer de ledlampjes L1 en L2 heel snel beginnen te knipperen (na ongeveer 3 sec.). 03. Wacht enkele seconden tot de besturingseenheid het leren van de apparaten voltooit. 04. Nadat de inrichtingen herkend zijn, moet het ledlampje STOP blijven branden; de ledlampjes L1 en L2 zullen uitgaan (eventueel zullen de ledlampjes L3 en L4 beginnen te knipperen). Herkennen van de inrichtingen (methode 2) Laat volgende configuraties toe: • De Bluebus-uitgang met de 12 V-hulpuitgang; kan worden gebruikt als uitgang voor de voeding van de elektronische 12 V-eenheden max. 6 W. LET OP! - Wanneer de inrichtingen herkend worden volgens methode 2, is het niet langer mogelijk om de Bluebus-fotocellen te gebruiken. • De werkingsmodus klemingangen OPEN en CLOSE respectievelijk als veiligheid “foto” en “foto 2” (voor de functionaliteit: zie tabel 10 en afbeelding 18). Deze werkingsmodus wordt tijdens de fase van de inrichtingsherkenning geactiveerd door de toetsen [Open] en [Stop] langer dan 8 seconden ingedrukt te houden. Zodra de 8 seconden voorbij zijn, beginnen de ledlampjes L1 en L2 zeer snel te knipperen; u mag de toetsen [Open] en [Stop] nu loslaten. De fase van het herkennen van aangesloten inrichtingen kan op elk gewenst moment herhaald worden, ook na de installatie, bijvoorbeeld als er een inrichting toegevoegd zou worden; om een nieuwe herkenningsprocedure uit te voeren, dient u paragraaf “8.1.6 Herkennen van andere inrichtingen” te raadplegen. 5.4 - Herkennen van de vleugellengte Nadat de inrichtingen herkend zijn zullen de ledlampjes L3 en L4 beginnen te knipperen; dit betekent dat de besturingseenheid de lengte van de vleugel moet herkennen (de afstand van de eindaanslag sluitstand tot de eindaanslag openingsstand); deze maat is nodig voor het berekenen van de punten van vertraging en het punt van gedeeltelijke opening. als de vleugel voor opening naar rechts moet bewegen, moet de keuzeschakelaar naar rechts worden bewogen, zoals in de afbeelding is weergegeven. 01. Druk op de toetsen [Set] en [t], en houd ze ingedrukt. Close Stop Set Open L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 5.2 - Aansluiting op de stroomvoorziening LET OP! – De aansluiting van de stroomvoorziening naar de RUN moet worden uitgevoerd door ervaren, deskundig personeel dat in het bezit is van de vereiste kenmerken, met volledige inachtneming van wetten, voorschriften en reglementen. Zodra de RUN onder spanning staat, is het raadzaam enkele eenvoudige controles uit te voeren: 01. Controleer dat het BlueBUS-ledlampje regelmatig knippert met een frequentie van één knippering per seconde. 02. Controleer of ook de ledlampjes op de fotocellen (zowel op TX als op RX) knipperen; het is niet van belang hoe ze knipperen, dat hangt immers van andere factoren af. 03. Controleer of het knipperlicht dat op de uitgang FLASH is aangesloten en het controlelampje dat op de uitgang S.C.A. is aangesloten, uit zijn. Als dit alles niet gebeurt, dient u onmiddellijk de stroomtoevoer naar de besturingseenheid af te sluiten en de elektrische aansluitingen nauwkeuriger te controleren. Meer nuttige informatie over het opsporen en analyseren van storingen vindt u in het hoofdstuk “Oplossen van problemen”. 5.3 - Herkennen van de inrichtingen Nadat de installatie van stroom is voorzien dient de besturingseenheid de op de ingangen BlueBUS en STOP aangesloten inrichtingen te herkennen. Vóór deze fase knipperen de ledlampjes L1 en L2 om aan te geven dat de procedure voor het herkennen van de inrichtingen moet worden uitgevoerd. 01. Druk op de toetsen [s] en [Set], en houd ze ingedrukt. 02. Laat de toetsen los wanneer de manoeuvre van start gaat (na ongeveer 3 sec.). 03. Controleer of dit manoeuvre een openingsmanoeuvre is; zo niet, druk dan op de toets [STOP] en controleer nog aandachtiger de paragraaf “5.1 Keuze van de richting”; herhaal dit vanaf punt 1. 04. Wacht dat de besturingseenheid een compleet openingsmanoeuvre uitvoert totdat de eindaanslagopening bereikt is; onmiddellijk daarna begint het sluitmanoeuvre. 05. Wacht totdat de besturingseenheid het sluitmanoeuvre volledig uitvoert. Herkennen van de vleugellengte (methode 2) Laat volgende configuraties toe: • De “vertraging” bij het openen en sluiten op 10 cm. • De “instelling van de motorsnelheid” voor opening en sluiting op 100% (modaliteit zeer snel, zie tabel 8). Deze werkingsmodus wordt tijdens de fase van de inrichtingsherkenning geactiveerd door de toetsen [Stop] en [Close] langer dan 8 seconden ingedrukt te houden. Zodra de 8 seconden voorbij zijn, beginnen de ledlampjes L3 en L4 zeer snel te knipperen; u mag de toetsen [Stop] en [Close] nu loslaten. Als dit alles niet gebeurt, dient u onmiddellijk de stroomtoevoer naar de besturingseenheid af te sluiten en de elektrische aansluitingen nauwkeuriger te controleren. Meer nuttige informatie vindt u in het hoofdstuk “Oplossen van problemen”. 5 NL • PP = ingang voor inrichtingen die het manoeuvre in de modus Stap-voor-Stap aansturen; het is mogelijk contacten van het type “Normaal Open” aan te sluiten. L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8 Open • STOP = ingang voor inrichtingen die het lopende manoeuvre blokkeren of eventueel onderbreken; door het uitvoeren van de juiste handelingen kunt u op de ingang STOP contacten van het type “Normaal Gesloten”, type “Normaal Open” of inrichtingen met een constante weerstand aansluiten. Meer informatie over STOP vindt u in paragraaf “8.1.2 Ingang STOP”. 5.5 - Controle van de beweging van het hek Na het herkennen van de lengte van de vleugel is het raadzaam enkele manoeuvres uit te voeren om te controleren of het hek correct beweegt. 01. Druk op de toets [Open] om de instructie voor het manoeuvre “Openen” te geven; controleer of het openingsmanoeuvre van het hek regelmatig verloopt zonder verandering van snelheid; pas wanneer de vleugel tussen 70 en 50 cm van de eindaanslag van de openingsstand verwijderd is, zal hij langzamer moeten gaan lopen en door middel van de eindaanslag tot stilstand komen op 2 à 3 cm van de mechanische stop voor de openingsstand. 02. Druk op de toets [Close] om de instructie voor het manoeuvre “Sluiten” te geven; controleer of het sluitmanoeuvre van het hek regelmatig verloopt zonder verandering van snelheid; pas wanneer de vleugel tussen 70 en 50 cm van de eindaanslag van de sluitstand verwijderd is, zal hij langzamer moeten gaan lopen en door middel van de eindaanslag tot stilstand komen op 2 à 3 cm van de mechanische stop voor de sluitstand. 03. Controleer dat het knipperlicht tijdens de manoeuvres met een frequentie van 0,5 sec. aan en 0,5 sec. uit knippert. Indien aanwezig, dient u ook de knippering te controleren van het controlelampje dat op het klemmetje S.C.A. is aangesloten: dit knippert langzaam bij het openen, snel bij het sluiten. 04. Voer meerdere openings- en sluitmanoeuvres uit om te beoordelen of er eventuele montage- of afstellingsdefecten zijn, of andere onregelmatigheden, zoals punten met een grotere wrijving. 05. Verzeker u ervan dat de bevestiging van de RUN-reductiemotor, de tandheugel en de eindaanslagbeugels stevig en stabiel is, alsook bestand tegen plotse versnellingen of vertragingen in de beweging van het hek. NL 5.6 - Aansluiting van andere inrichtingen Indien het vereist is om externe inrichtingen te voorzien van stroom, bijvoorbeeld een lezer voor transponderkaarten of de verlichting van de sleutelschakelaar, kan de voeding verkregen worden zoals aangegeven in de afbeelding. De voedingsspanning is 24 Vcc -30% +50% met een maximale beschikbare stroom van 100 mA. - + 24 Vcc Mocht het nodig zijn om externe inrichtingen te voorzien van een 12 V-hulpvoeding, dan kunt u stroom afnemen via de Bluebus-klem zodra de modaliteit voor de programmering van inrichtingen type 2 is ingesteld op de besturingseenheid. LET OP! – Bij de programmering van inrichtingen type 2 wordt de compatibiliteit tussen de besturingseenheid en het Bluebus-systeem gedeactiveerd. 6 6.2 - Inbedrijfstelling De inbedrijfstelling kan alleen plaatsvinden nadat alle fasen van de eindtest van RUN en de andere aanwezige inrichtingen met succes zijn afgesloten. Het is verboden om de installatie gedeeltelijk of onder “provisorische” omstandigheden te laten werken. 01. Het technisch dossier van de automatisering moet samengesteld en minstens 10 jaar bewaard worden en moet ten minste bestaan uit: complete tekening van de automatisering, schema van de elektrische aansluitingen, risicoanalyse en de bijbehorende genomen maatregelen, verklaring van overeenstemming van de fabrikant van alle gebruikte inrichtingen (gebruik voor RUN de bijgevoegde EG-verklaring van overeenstemming), exemplaar van de gebruikshandleiding en het onderhoudsplan voor de automatisering. 02. Breng op het hek een identificatieplaatje aan met ten minste de volgende gegevens: het type automatisering, naam en adres van de producent (verantwoordelijke voor de “inbedrijfstelling”), serienummer, bouwjaar en CE-merk. 03. Breng in de nabijheid van het hek een niet te verwijderen etiket of plaatje aan waarop de handelingen zijn aangegeven voor het ontgrendelen en handmatig bewegen van het hek. 04. Overhandig de eigenaar de verklaring van overeenstemming van de automatisering. 05. Overhandig de eigenaar de handleiding met “Instructies en aanbevelingen voor het gebruik van de automatisering”. 06. Stel een onderhoudsplan (met daarin de voorschriften voor het onderhoud van alle inrichtingen van de automatisering) op en geef dit aan de eigenaar van de automatisering. 07. Alvorens de automatisering in werking te stellen moet de eigenaar op adequate wijze en in schriftelijke vorm (bijvoorbeeld in de handleiding met instructies en aanbevelingen voor het gebruik van de automatisering) geïnformeerd worden over de nog aanwezige gevaren en risico's. ONDERHOUD VAN HET PRODUCT + - 12 Vcc EINDTEST EN INBEDRIJFSTELLING Dit is de belangrijkste fase bij de aanleg van de automatisering teneinde een zo groot mogelijke veiligheid te garanderen. De eindtest kan ook als periodieke controle voor de verschillende inrichtingen van de automatisering worden gebruikt. LET OP! – De eindtest van de gehele installatie moet door vakbekwaam en deskundig personeel worden uitgevoerd. Deze moet ook bepalen welke tests in functie van de bestaande risico’s noodzakelijk zijn en controleren of de wettelijke voorschriften, regelgeving en regels en met name alle vereisten van norm EN 12445, die de testmethodes voor de controle van automatiseringen voor hekken bepaalt, in acht genomen zijn. 6.1 - Eindtest Voor elk afzonderlijk onderdeel van het automatisme, zoals bijvoorbeeld contactlijsten, fotocellen, noodstop, etc. is een specifieke fase in de eindtest vereist; voor deze inrichtingen zullen de procedures uit de desbetreffende handleidingen met aanwijzingen gevolgd moeten worden. Voor de eindtest van RUN dient u onderstaande reeks handelingen uit te voeren: 01. Controleer dat de voorschriften in deze handleiding en met name die vervat in hoofdstuk “1 Aanbevelingen” nauwkeurig in acht genomen worden. 02. Ontgrendel de reductiemotor zoals aangegeven in paragraaf 3.6 - De reductiemotor handmatig ontgrendelen en vergrendelen. 03. Controleer of het mogelijk is de vleugel handmatig te openen en te sluiten met een kracht die niet groter is dan 390 N (ongeveer 40 kg). 04. Vergrendel de motor. 05. Voer met behulp van de bedienings- of uitschakelingsorganen (sleutelschakelaar, bedieningsknoppen of radiozenders) tests uit voor het sluiten, openen en stoppen van het hek en verifieer of de manoeuvre uitgevoerd wordt zoals dat voorzien is. 06. Controleer één na één of alle veiligheidsinrichtingen in de installatie (fotocellen, contactlijsten, noodstoppen enz.) goed werken en verifieer dat het hek zich zo gedraagt als dat voorzien is. Telkens wanneer een van deze inrichtingen in werking treedt, dient het ledlampje “BlueBUS” op de besturingseenheid 2 maal snel te knipperen ter bevestiging van het feit dat de 6 besturingseenheid de gebeurtenis herkent. 07. Als de gevaarlijke situaties veroorzaakt door de beweging van de vleugel zijn weggenomen door de beperking van de sluitkracht, moet de kracht worden gemeten zoals bepaald door de norm EN 12445. Als de afstelling van de “Snelheid” en de controle van de “Motorkracht” worden gebruikt als hulpmiddel van het systeem om de botskracht te verminderen, probeert en zoekt u de afstelling die voor de beste resultaten zorgt. Om de veiligheid op een constant niveau te houden en een zo lang mogelijke levensduur van de gehele automatisering te waarborgen, is regelmatig onderhoud vereist; hiervoor beschikt RUN over een teller voor de manoeuvres en een systeem dat signaleert dat het tijd is voor het onderhoud; zie paragraaf “8.2.3 Onderhoudswaarschuwing”. LET OP! – Het onderhoud moet worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de veiligheidsvoorschriften in deze handleiding en volgens de geldende wettelijke voorschriften en regelgevingen. Volg voor de andere inrichtingen die niet tot de RUN behoren, de aanwijzingen van het desbetreffende onderhoudsplan. 01. Voor de RUN moet maximaal binnen 6 maanden of na 20.000 manoeuvres na de voorgaande onderhoudsbeurt een nieuwe onderhoudsbeurt worden gepland. 02. Koppel alle elektrische voedingsbronnen los, inclusief eventuele bufferbatterijen. 03. Controleer de mate van slijtage bij alle onderdelen van de automatisering, met bijzondere aandacht voor afslijting en oxidatie van de structurele onderdelen. Vervang de onderdelen die onvoldoende garantie bieden. 04. Controleer de mate van slijtage bij de bewegende delen: tandwiel, tandheugel en alle delen van de vleugel; vervang versleten onderdelen. 05. Sluit de voedingsbronnen weer aan en voer alle tests en controles uit die worden beschreven in paragraaf “6.1 Eindtest”. AFDANKING VAN HET PRODUCT Dit product maakt integraal deel uit van de automatisering en moet dan ook samen met de automatisering worden afgedankt. Zoals ook voor de installatiehandelingen geldt, moeten de handelingen voor afdanking aan het einde van de levensduur van dit product door gekwalificeerd personeel worden uitgevoerd. Dit product bestaat uit verschillende soorten materialen: sommige kunnen gerecycled worden, andere moeten verwerkt worden. Informeer u over de methoden voor recycling of afvalverwerking die voorzien zijn in de voorschriften die in uw regio voor deze productcategorie gelden. Let op! – Bepaalde onderdelen van het product kunnen verontreinigende of gevaarlijke stoffen bevatten die bij aanraking met het milieu schadelijke gevolgen voor het milieu of de volksgezondheid kunnen hebben. Zoals door het symbool hiernaast wordt aangegeven, is het verboden dit product met het huishoudelijk huisafval weg te gooien. Pas dus “gescheiden afvalinzameling” voor afdanking toe, volgens de methodes voorzien in de voor uw regio geldende voorschriften, of lever het product weer in bij de verkoper op het moment dat u een nieuw gelijksoortig product aanschaft. Let op! – de plaatselijke regelgeving kan in zware straffen voorzien in geval van illegale dumping van dit product. 7 Open s Stop Set Close t Met de toets “OPEN” kunt u het openen van het hek aansturen of het punt van programmering naar boven verplaatsen. Met de toets “STOP” kunt u het manoeuvre stopzetten. Als de toets langer dan 5 seconden ingedrukt wordt gehouden, krijgt u toegang tot de programmering. Met de toets “CLOSE” kunt u het sluiten van het hek aansturen of het punt van programmering naar beneden verplaatsen. PROGRAMMERING 7.1 - Vooraf ingestelde functies Close Stop Set L1 L2 L3 L4 L5 L6 L7 L8 Open De besturingseenheid van RUN is uitgerust met een aantal programmeerbare functies; standaard zijn deze functies ingesteld op een configuratie die geschikt is voor de meeste gevallen van automatisering. 1.6A T 7.2 - Programmeertoetsen Op de besturingseenheid van RUN bevinden zich 3 toetsen die gebruikt kunnen worden zowel om de besturingseenheid tijdens de tests aan te sturen als voor het programmeren: Flash SCA Bluebus Stop Op de besturingseenheid van RUN zijn enkele programmeerbare functies beschikbaar; de instelling van deze functies vindt plaats met behulp van 3 toetsen op de besturingseenheid: [s] [Set] [t] en worden via 8 ledlampjes weergegeven: L1….L8. De programmeerbare functies die op RUN beschikbaar zijn, zijn over 2 niveaus verdeeld: Eerste niveau: functies instelbaar in modus ON-OFF (actief of niet actief); in dit geval geeft elk ledlampje L1….L8 een functie aan; als het aan is, is de functie actief, als het uit is, is de functie niet actief; zie tabel 6. Tweede niveau: parameters die instelbaar zijn op een schaal met waarden van 1 tot 8; in dit geval geeft elk ledlampje L1….L8 de waarde aan die uit 8 mogelijkheden is gekozen; zie tabel 8. TABEL 6 - Lijst met programmeerbare functies: eerste niveau Led Functie Beschrijving L1 Automatische sluiting Met deze functie is een automatische sluiting van het hek mogelijk na afloop van de geprogrammeerde pauzeduur; in de fabriek is de Pauzeduur afgesteld op 30 seconden maar dit kan gewijzigd worden in 5, 15, 30, 45, 60, 80, 120 of 180 seconden. Als de functie niet actief is, werkt het hek “semi-automatisch”. L2 Hersluiten na foto Met deze functie is het mogelijk het hek zo lang open te houden als nodig is om er doorheen te gaan; door de activering van “Foto” gaat het hek automatisch weer dicht na een pauzeduur van 5 sec (onafhankelijk van de geprogrammeerde waarde). Dit verandert al naar gelang de functie “Automatische Sluiting” al dan niet actief is. Bij “AUTOMATISCHE SLUITING” niet actief: het hek gaat steeds helemaal open (ook als Foto eerder vrij komt). Bij het vrijkomen van Foto gaat het hek automatisch weer dicht na een pauze van 5s. Bij “AUTOMATISCHE SLUITING” actief: het openingsmanoeuvre wordt onmiddellijk na het vrijkomen van de fotocellen onderbroken en het hek gaat automatisch weer dicht na een pauze van 5 sec. De functie “Terugloop na Foto” wordt altijd uitgeschakeld wanneer een manoeuvre met een instructie Stop onderbroken is. Als de functie “Terugloop na Foto” niet actief is, zal de pauzeduur overeenkomen met de geprogrammeerde pauzeduur of zal het hek niet automatisch dicht gaan als de functie niet actief is. L3 Altijd sluiten De functie “Sluit altijd” treedt in werking, waarbij een sluiting veroorzaakt wordt, wanneer bij terugkeer van de stroom wordt geconstateerd dat het hek open is. Om veiligheidsredenen wordt deze manoeuvre voorafgegaan door een voorwaarschuwing van 5s. Als de functie niet actief is, zal bij terugkeer van de stroom het hek blijven staan. L4 Stand-By Met deze functie kan het verbruik zoveel mogelijk teruggebracht worden; het is nuttig met name wannner de installatie op de bufferbatterij werkt. Als deze functie actief is zal de besturingseenheid 1 minuut na afloop van de manoeuvre de uitgang BlueBUS (en dus de inrichtingen) en alle ledlampjes uitschakelen met uitzondering van het ledlampje BlueBUS dat langzamer zal gaan knipperen. Wanneer de besturingseenheid een instructie ontvangt, zal ze de volledige functionering herstellen. Als deze functie niet actief is zal er geen vermindering van verbruik zijn. L5 Start Door deze functie te activeren, wordt de geleidelijke toename van snelheid bij het begin van elke manoeuvre uitgeschakeld; hiermee is het mogelijk de grootste kracht aan de start te verkrijgen en dit is nuttig wanneer er een hoge statische wrijving is, bijvoorbeeld in geval van sneeuw of ijs die de vleugel blokkeren. Als de start niet actief is, begint de manoeuvre met een geleidelijke toename van de snelheid. L6 Voorwaarschuwing Met de functie voorwaarschuwing wordt er een pauze van 3s aangehouden tussen het moment waarop het knipperlicht gaat branden en de manoeuvre begint om van te voren voor een gevaarlijke situatie te waarschuwen. Als de voorwaarschuwing niet actief is, zal het knipperlicht aangaan zodra de manoeuvre begint. L7 “Sluit” wordt “Open Door deze functie te activeren, activeren alle instructies “Sluit” (ingang “CLOSE” of radio-instructie “Sluit”) “Open gegedeeltelijk”. deeltelijk”, een manoeuvre voor gedeeltelijke opening (zie led L6 op tabel 8). L8 Modus “Slave” (slaaf) Door deze functie te activeren, schakelt de ROBUS in “Slave”-modus (slaaf): zo is het mogelijk de werking van 2 motoren op tegenoverliggende vleugels te synchroniseren, waarbij één motor als Master werkt en één als Slave; voor meer details dient u paragraaf “8.1.5 RUN in “Slave”-modus” te raadplegen. Tijdens de normale werking van de RUN branden de ledlichtjes L1….L8 al dan niet op basis van de staat van de functies die ze vertegenwoordigen; bijvoorbeeld: L1 brandt als de functie “Automatische sluiting” actief is. 7.4 - Programmering eerste niveau (functies ON-OFF) De functies van het eerste niveau zijn in de fabriek ingesteld op “OFF”, maar kunnen op elk gewenst moment gewijzigd worden, zoals weergegeven in tabel 6. Let op bij het uitvoeren van de procedure, want deze voorziet een maximale duur van 10 seconden tussen het indrukken van de ene en de andere toets; zo niet, wordt de procedure automatisch beëindigd en worden de tot dan toe gemaakte wijzigingen opgeslagen. TABEL 7 Voor het wijzigen van de functies ON-OFF 01. Druk op de toets “Set” en houd hem ongeveer 3 seconden ingedrukt. 7 NL 7.3 - Programmering 02. Laat de toets “Set” los zodra het ledlampje L1 begint te knipperen. 03. Druk op de toets “s” of “t” om het knipperende ledlampje te verplaatsen op het ledlampje dat de te wijzigen functie vertegenwoordigt. 04. Druk op de toets “Set” om de status van de functie te wijzigen: (kort knipperen = OFF; lang knipperen = ON). 05. Wacht 10 seconden (maximale duur) om de programmering te verlaten. Opmerking – De punten 3 en 4 kunnen tijdens dezelfde programmeringsfase herhaald worden om andere functies op ON of OFF te zetten. 7.5 - Programmering tweede niveau (instelbare parameters) De instelbare parameters zijn in de fabriek ingesteld zoals is aangegeven in Tabel 8 met: “ ”, maar ze kunnen op elk gewenst moment worden gewijzigd zoals aangegeven in Tabel 9. Let op bij het uitvoeren van de procedure, want deze voorziet een maximale duur van 10 seconden tussen het indrukken van de ene en de andere toets; zo niet, wordt de procedure automatisch beëindigd en worden de tot dan toe gemaakte wijzigingen opgeslagen. TABEL 8 - Functies tweede niveau (instelbare parameters) Ledlampje Parameter Ledlampje (niveau) Waarde Beschrijving L1 Pauzeduur L1 5 seconden L2 15 seconden L3 30 seconden Stelt de pauzeduur af, dat wil zeggen de tijd die verstrijkt voordat het hek weer automatisch dicht gaat. Dit werkt alleen als de functie automatisch sluiten actief is. L4 45 seconden L5 60 seconden L6 80 seconden L7 120 seconden L8 180 seconden L1 Open - stop - sluit - stop L2 Open - stop - sluit - open L3 Open - sluit - open - sluit L4 Woonblok L5 Woonblok 2 (langer dan 2” veroorzaakt een stop) L6 Stap-voor-Stap 2 (korter dan 2” veroorzaakt een gedeeltelijke opening) L7 Iemand aanwezig L8 “Semiautomatisch” openen, sluiten bij “iemand aanwezig” L1 Zeer langzaam L2 Langzaam L3 Standaard L4 Snel L5 Zeer snel L6 Uiterst snel L7 Opent “snel”; sluit “langzaam” L8 Opent “uiterst snel”; sluit “snel” L1 Functie “Controlelampje Hek Open” L2 Actief bij gesloten vleugel L3 Actief bij open vleugel L4 Actief bij radio-uitgang nr. L5 Actief bij radio-uitgang nr. L6 Actief bij radio-uitgang nr. L7 Controlelampje onderhoud L8 Elektronische vergrendeling L1 Uiterst licht hek L2 Zeer licht hek L3 Licht hek L4 Standaardhek L5 Ietwat zwaar hek L6 Zwaar hek L7 Zeer zwaar hek L8 Uiterst zwaar hek L1 0,5 mt L2 1 mt L3 1,5 mt L4 2 mt L5 2,5 mt L6 3 mt L7 3,4 mt L8 4 mt Functie P.P. NL L2 L3 L4 L5 L6 8 Snelheid Motor Uitgang S.C.A. Motorkracht Open gedeeltelijk Stelt de reeks instructies af die gekoppeld zijn aan de ingang P.P of aan de eerste radioinstructie. Regelt de snelheid van de motor tijdens het normale traject. Regelt de functie gekoppeld aan de uitgang S.C.A. (welke functie ook aan de uitgang gekoppeld is, wanneer deze actief is, is er een spanning van 24V –30 +50% met een maximaal vermogen van 4W) De besturingseenheid van de kracht meet ook de omgevingstemperatuur en zorgt ervoor dat de kracht in geval van bijzonder lage temperaturen automatisch wordt vergroot. Stelt de mate van gedeeltelijke opening af. De gedeeltelijke opening kan met een 2de radio-instructie of met “SLUIT” worden aangestuurd als er de functie bestaat “Sluit” wordt “Open gedeeltelijk”. L7 Waarschuwing onderhoud L8 Lijst anomalieën L1 Automatisch (op basis van de belasting van de manoeuvres) L2 1000 L3 2000 L4 4000 L5 7000 L6 10000 L7 15000 L8 20000 L1 Resultaat 1e manoeuvre (de meest recente) L2 Resultaat 2e manoeuvre L3 Resultaat 3e manoeuvre L4 Resultaat 4e manoeuvre L5 Resultaat 5e manoeuvre L6 Resultaat 6e manoeuvre L7 Resultaat 7e manoeuvre L8 Resultaat 8e manoeuvre Stelt het aantal manoeuvres af waarna wordt aangegeven dat onderhoud van de automatisering nodig is (zie paragraaf “8.2.3 Onderhoudswaarschuwing”). Maakt het mogelijk na te gaan welk type anomalie zich heeft voorgedaan tijdens de laatste 8 manoeuvres (zie paragraaf “7.6.1 Historiek anomalieën”). Opmerkingen: • De grijs gemarkeerde cellen geven de fabrieksinstelling weer. • Alle parameters kunnen naar believen zonder enige contra-indicatie worden afgesteld; alleen de afstelling van de “Motorkracht” zou enige nadere aandacht kunnen vereisen: - Het is ten stelligste af te raden hoge krachtwaarden te gebruiken om het feit te compenseren dat de vleugel punten met een hoge wrijvingswaarde heeft; een te grote kracht kan afbreuk doen aan de werking van het veiligheidssysteem of schade aan de vleugel toebrengen. - Als de controle van de “Motorkracht” gebruikt wordt als hulpmiddel voor het systeem om de stootkracht bij botsing te beperken, dient na elke afstelling de kracht opnieuw gemeten te worden, zoals de norm EN 12445 dat voorschrijft. - Slijtage en weersinvloeden zijn van invloed op de bewegingen van het hek; af en toe dient de afstelling van de kracht opnieuw gecontroleerd te worden. NL TABEL 9 Procedure voor programmering op het tweede niveau (instelbare parameters) 01. Druk op de toets “Set” en houd hem ongeveer 3 seconden ingedrukt. 02. Laat de toets “Set” los zodra het ledlampje L1 begint te knipperen. 03. Druk op de toets “s” of “t” om het knipperende ledlampje te verplaatsen op het ledlampje dat de te wijzigen functie vertegenwoordigt. 04. Druk op de toets “Set” en houd deze ingedrukt tot het voltooien van punt 06. 05. Wacht ongeveer 3 seconden tot de led gaat branden die het huidige niveau van de te wijzigen parameter aangeeft. 06. Druk op de toets “s” of “t” om het ledlampje dat de waarde van de parameter vertegenwoordigt, te verplaatsen. 07. Laat de toets “Set” los. 08. Wacht 10 seconden (maximale duur) om de programmering te verlaten. Opmerking – De punten 3 tot 7 kunnen tijdens dezelfde programmeringsfase herhaald worden om nog meer parameters in te stellen. 8 VERDERE DETAILS 8.1 - Toevoegen of verwijderen van inrichtingen U kunt op elk gewenst moment een inrichting aan een automatisering met RUN toevoegen of er een uit verwijderen. Met name op “BlueBUS” en de ingang “STOP” kunnen verschillende soorten inrichtingen worden aangesloten zoals dat in de volgende paragrafen aangegeven is. Nadat er inrichtingen zijn toegevoegd of verwijderd, is het noodzakelijk een herkenningsprocedure voor inrichtingen uit te voeren zoals beschreven in paragraaf “8.1.6 Herkennen van andere inrichtingen”. 8.1.1 - BlueBUS BlueBUS is een techniek waarbij het mogelijk is alle compatibele inrichtingen slechts met twee draden aan te sluiten waarover zowel de elektrische stroom als de communicatiesignalen lopen. Alle inrichtingen worden parallel aangesloten op dezelfde 2 draden van BlueBUS en zonder dat daarbij de polariteit in acht genomen moet worden; elke inrichting wordt afzonderlijk herkend omdat haar tijdens de installering een eenduidig adres wordt toegekend. Op BlueBUS kunnen bijvoorbeeld fotocellen, veiligheidsinrichtingen, bedieningsknoppen, signaleringslampjes enz. worden aangesloten. De besturingseenheid van RUN herkent alle aangesloten inrichtingen één na één via een adequate herkenningsprocedure en is in staat om met de grootst mogelijke zekerheid alle eventuele anomalieën te detecteren. Steeds wanneer een aan BlueBUS gekoppelde inrichting wordt toegevoegd of verwijderd, dient daarom een herkenningsprocedure in de besturingseenheid uitgevoerd te worden zoals dat in paragraaf “8.1.6 Herkennen van andere inrichtingen” beschreven wordt. 8.1.2 - Ingang STOP STOP is de ingang die de onmiddellijke onderbreking van het manoeuvre veroorzaakt (met een kortstondige omkering). Op deze ingang kunnen inrichtingen met uitgang met normaal open contacten “NA” aangesloten worden, maar ook inrichtingen met normaal gesloten contacten “NC” of inrichtingen met een uitgang met constante weerstand 8,2 KΩ, zoals contactlijsten. Net als bij BlueBUS herkent de besturingseenheid het soort inrichting dat tij- dens de herkenningsfase op de ingang STOP is aangesloten (zie paragraaf “8.1.6 Herkennen van andere inrichtingen”); daarna wordt er een STOP veroorzaakt indien er zich een wijziging ten opzichte van de herkende staat voordoet. Door het uitvoeren van de juiste handelingen kunt u op de STOP-ingang meer dan één inrichting aansluiten, ook al zijn die niet van het hetzelfde type: • Er kunnen meerdere NO inrichtingen parallel op elkaar aangesloten worden zonder beperking van het aantal daarvan. • Er kunnen meerdere NC inrichtingen serieel op elkaar aangesloten worden zonder beperking van het aantal daarvan. • Twee inrichtingen met een uitgang met constante weerstand van 8,2 KΩ kunnen parallel geschakeld worden; als er meer dan twee inrichtingen zijn, moeten alle inrichtingen via een “cascadeschakeling” op één enkele eindweerstand van 8,2 KΩ aangesloten worden. • Een combinatie van NA en NC is mogelijk door de 2 contacten parallel te schakelen en met contact NC serieel een weerstand van 8,2 KΩ te verbinden (en dus is ook de combinatie van 3 inrichtingen mogelijk: NA, NC en 8,2 KΩ). LET OP! - Indien de ingang STOP gebruikt wordt om inrichtingen met een veiligheidsfunctie aan te sluiten, garanderen alleen die inrichtingen welke een uitgang met een constante weerstand van 8,2 KΩ hebben, de veiligheidscategorie 3 tegen storingen volgens de norm EN 954-1. 8.1.3 - Fotocellen Het systeem “BlueBUS” biedt de mogelijkheid de besturingseenheid via adressering met speciale jumpers de fotocellen te laten herkennen en de correcte detectiefunctie toe te kennen. Adressering dient zowel op TX als op RX uitgevoerd te worden (waarbij de jumpers op dezelfde manier geplaatst moeten worden); hierbij dient u na te gaan of er geen andere stellen fotocellen met hetzelfde adres bestaan. Bij een automatisering voor schuifhekken met RUN is het mogelijk om de fotocellen te installeren volgens de specificaties in tabel 10 en afb. A. Na het installeren of verwijderen van fotocellen dient er een herkenningsprocedure in de besturingseenheid uitgevoerd te worden zoals beschreven in paragraaf “8.1.6 Herkennen van andere inrichtingen”. 9 TABEL 10 - ADRESSEN VAN DE FOTOCELLEN Fotocel NL FOTO Jumpers Fotocel buitenzijde h = 50 die bij het sluiten in werking treedt FOTO II Fotocel buitenzijde h = 100 die bij het sluiten in werking treedt FOTO 1 Fotocel binnenzijde h = 50 die bij het sluiten in werking treedt FOTO 1 II Fotocel binnenzijde h = 100 die bij het sluiten in werking treedt FOTO 2 Fotocel buitenzijde die bij het openen in werking treedt FOTO 2 II Fotocel binnenzijde die bij het openen in werking treedt FOTO 3 Eén enkele fotocel die de hele automatisering dekt LET OP! – Bij installatie van FOTO 3 samen met FOTO II moet bij de positionering van de elementen waaruit de fotocel bestaat (TX - RX), rekening worden gehouden met de waarschuwing vermeld in de handleiding van de fotocellen. A synchroon lopen. In deze modus functioneert één RUN als Master (meester), dat wil zeggen: hij stuurt de manoeuvres aan, terwijl de tweede RUN als Slave functioneert, dat wil zeggen: de door de Master verstuurde instructies uitvoert (alle RUN-modellen verlaten de fabriek als Master). Voor het configureren van RUN als Slave dient u de functie van het eerste niveau “Modus Slave” te activeren (zie tabel 6). De koppeling tussen de RUN Master en de RUN Slave vindt via BlueBUS plaats. LET OP - In dit geval dient de polariteit in de koppeling tussen de twee RUN-modellen gevolgd te worden zoals dat in afb. 18 te zien is (voor de andere inrichtingen geldt nog steeds dat men niet op de polariteit hoeft te letten). Voor het installeren van 2 RUN-modellen in modus Master en Slave dient u de volgende handelingen uit te voeren: • Voer de installatie van de 2 motoren uit zoals is weergegeven in de afbeelding. Het is niet van belang welke motor als Master en welke als Slave werkt; bij de keuze hiervan dient u rekening te houden met het gemak van de aansluitingen en het feit dat de instructie Stap-voor-Stap op de Slave alleen de algehele opening van de vleugel Slave mogelijk maakt. • Sluit de 2 motoren aan zoals weergegeven in afb. 18. • Kies de richting van het openingsmanoeuvre van de 2 motoren zoals weergegeven in de afbeelding (zie ook paragraaf “5.1 Keuze van de richting”). • Schakel de stroomvoorziening voor de 2 motoren in. • Programmeer de functie “Modus Slave” voor de RUN Slave (zie tabel 6). • Voer de procedure voor herkenning van inrichtingen op de RUN Slave uit (zie paragraaf “8.1.6 Herkennen van de inrichtingen”). • Voer de procedure voor herkenning van inrichtingen op de RUN Master uit (zie paragraaf “8.1.6 Herkennen van de inrichtingen”). • Voer de procedure voor herkenning van de vleugellengte op de RUN Master uit (zie paragraaf “5.4 Herkennen van de vleugellengte”). Bij het koppelen van 2 RUN-modellen in de modus Master-Slave dient u op het volgende te letten: • Alle inrichtingen dienen op RUN Master aangesloten te worden (zoals in afb. 18) met inbegrip van de radio-ontvanger. • Indien een bufferbatterij gebruikt wordt, moeten beide motoren hun eigen batterij hebben. • Alle programmeringen op RUN Slave worden genegeerd (de programmeringen op RUN Master hebben voorrang), met uitzondering van de programmeringen vermeld in tabel 11. TABEL 11 - Programmeringen op RUN Slave onafhankelijk van RUN Master 8.1.4 - Fotosensor FT210B De fotosensor FT210B verenigt in één enkele inrichting een systeem voor krachtbeperking (type C volgens de norm EN12453) en een detectie-inrichting voor obstakels op de optische as tussen de zender TX en de ontvanger RX (type D volgens de norm EN12453). In de fotosensor FT210B worden de signalen van de status van de contactlijst via de straal van de fotocel verzonden waarbij de 2 systemen in één enkele inrichting geïntegreerd worden. Het zenderdeel op de mobiele vleugel wordt door batterijen van stroom voorzien waardoor lelijke worden vermeden; speciale circuits verminderen het verbruik van de batterij zodat er een levensduur van maximaal 15 jaar gegarandeerd kan worden (zie de details van deze schatting in de aanwijzingen voor dit product). Eén enkele inrichting FT210B in combinatie met een contactlijst (voorbeeld TCB65) maakt het mogelijk het veiligheidsniveau van de “primaire contactlijst” te bereiken dat de norm EN12453 voor elk “type gebruik” en “type activering” vereist. De fotosensor FT210B gecombineerd met contactlijsten “op een weerstand” (8,2 KΩ) is beveiligd tegen een enkel defect (categorie 3 volgens EN 954-1). Hij beschikt over een speciaal circuit ter voorkoming van botsingen, dat interferentie met andere detectoren vermijdt, ook als deze niet gesynchroniseerd zijn, en maakt het toevoegen van andere fotocellen mogelijk: bijvoorbeeld, bij verkeer van zware voertuigen waar normaal gesproken een tweede fotocel op een hoogte van 1 m van de grond wordt geplaatst. Voor verdere informatie omtrent de manier van aansluiten en adresseren gelieve de handleiding met aanwijzingen voor FT210B te raadplegen. 8.1.5 - RUN in “Slave”-modus Bij een juiste programmering en aansluiting kan RUN in de modus “Slave” (slaaf) werken; deze werkingsmodus wordt gebruikt indien het nodig is 2 tegenover elkaar geplaatste vleugels te automatiseren en u wilt dat deze vleugels 10 Functies van het eerste niveau (functies ON – OFF) Functies van het tweede niveau (instelbare parameters) Stand-by Snelheid Motor Start Uitgang SCA Modus Slave Motorkracht Lijst Fouten In de Slave is het mogelijk aan te sluiten: • Een eigen knipperlicht (Flash). • Een eigen Spia Cancello Aperto [Controlelampje Hek Open] (S.C.A.). • Een eigen contactlijst (Stop). • Een eigen aansturingsinrichting (P.P.) die de algehele opening alleen van de vleugel Slave aanstuurt. • In de Slave worden de ingangen Open en Close niet gebruikt. TABEL 12 Voor het herkennen van andere inrichtingen 01. Druk op de toetsen “s” en “Set”, en houd ze ingedrukt. 02. Laat de toets “Set” los zodra het ledlampje L1 begint te knipperen. 03. Laat de toetsen los wanneer de ledlampjes “L1” en “L2” heel snel beginnen te knipperen (na ongeveer 3 sec.). 04. Na afloop van de herkenningsprocedure zullen de ledlampjes L1 en L2 ophouden te knipperen, terwijl het ledlampje STOP moet blijven branden en de ledlampjes L1…L8 beginnen te branden op basis van de status van de functies ON-OFF die ze vertegenwoordigen. LET OP! – Nadat er inrichtingen toegevoegd of verwijderd zijn, is het noodzakelijk opnieuw de eindtest van de automatisering uit te voeren, in overeenstemming met de bepalingen van paragraaf “6.1 Eindtest”. 8.1.7 - Radio-ontvanger Voor de afstandsbediening van RUN is op de besturingseenheid de SM-koppeling voor optionele radio-ontvangers van het type SMXI of SMXIS beschikbaar. Voor nadere informatie raadpleegt u de gebruikershandleiding van de radio-ontvanger. Voor het aansluiten van de radio-ontvanger volgt u de procedure die in afbeelding 20 wordt aangegeven. In tabel 13 wordt de koppeling beschreven tussen de uitgang van de radio-ontvanger en de instructie die RUN zal uitvoeren: TABEL 13 - Instructies met ontvanger SMXI, SMXIS Uitgang nr. 1 Instructie “P.P.” (stap-voor-stap) Uitgang nr. 2 Instructie “Gedeeltelijke opening” Uitgang nr. 3 Instructie “Open” Uitgang nr. 4 Instructie “Sluit” 8.1.8 - Aansluiting van de Oview-programmeereenheid Op de besturingseenheid is een BusT4-connector aanwezig, waarop de Oview-programmeereenheid kan worden aangesloten; met deze eenheid kan de fase van installatie, onderhoud en diagnostiek van de volledige automatisering in zijn geheel snel beheerd worden. Om toegang te krijgen tot de connector, moet u te werk gaan zoals weergegeven in afb. 21 en de connector op het daarvoor bestemde punt aansluiten. De Oview kan op meerdere besturingseenheden tegelijk worden aangesloten (max. 16 zonder bijzondere voorzorgsmaatregelen, max. 60 rekening houdend met de speciale waarschuwingen) en kan ook tijdens de normale werking van de automatisering op de eenheid aangesloten blijven. In dat geval kan de Oview worden gebruikt om de instructies rechtstreeks naar de besturingseenheid te sturen via het specifieke “gebruikers”-menu. Er kan ook een update van de firmware worden uitgevoerd. Als de besturingseenheid uitgerust is met een radio-ontvanger uit de OXI-serie (of OXIT-serie), is het met behulp van Oview mogelijk om toegang te krijgen tot de parameters van de zenders die in de ontvanger zijn opgeslagen. Voor meer informatie raadpleegt u de respectieve gebruikershandleiding en de systeemhandleiding “Opera system book”. het aansluiten van het contact van een tijdschakelklok op het klemmetje P.P. om het hek tijdens een bepaald tijdsbestek open te houden. Deze eigenschap is geldig ongeacht de programmering van de ingang P.P., met uitzondering van de programmering als “Sluit”, zie parameter “Functie P.P.” in tabel 8. 8.2.2 - Functie “Beweeg in ieder geval” Mocht de een of andere veiligheidsinrichting niet correct werken of buiten gebruik zijn, dan is het toch mogelijk het hek in de modus “Iemand aanwezig” aan te sturen en te manoeuvreren. Voor meer details verwijzen wij naar de paragraaf “Bediening terwijl de veiligheidsinrichtingen buiten gebruik zijn” in de bijlage “Aanwijzingen en aanbevelingen bestemd voor de gebruiker van de reductiemotor RUN”. 8.2.3 - Onderhoudswaarschuwing RUN biedt de gebruiker de mogelijkheid te waarschuwen wanneer er een onderhoudscontrole van de automatisering dient te worden uitgevoerd. Het aantal manoeuvres waarna signalering plaatsvindt, kan uit 8 niveaus geselecteerd worden en wel via de instelbare parameter “Onderhoudswaarschuwing” (zie tabel 8). Het niveau 1 van afstelling is “automatisch” en houdt rekening met de zwaarte van de manoeuvres, dat wil zeggen de belasting en de duur van de manoeuvre, terwijl de andere afstellingen op basis van het aantal manoeuvres vastgesteld zijn. Signalering van het verzoek om onderhoud vindt plaats via het knipperlicht Flash of de op de uitgang S.C.A. aangesloten lamp wanneer die geprogrammeerd als “Controlelampje onderhoud “ (zie tabel 8). Op basis van het aantal uitgevoerde manoeuvres ten opzicht van de geprogrammeerde limiet signaleren het knipperlicht Flash en het controlelampje onderhoud wat in tabel 14 aangegeven is. TABEL 14 - Onderhoudswaarschuwing met Flash en controlelampje onderhoud Aantal manoeuvres Signalering op Flash Signalering op het controlelampje onderhoud Minder dan 80% van de limiet Normaal (0,5 sec aan, 0,5 sec uit) Blijft gedurende 2 sec aan het begin van de opening branden Tussen 81% en 100% van de limiet Blijft aan het begin van het manoeuvre gedurende 2 seconden branden Knippert tijdens de manoeuvre Meer dan 100% van de limiet Blijft branden aan het begin en het einde van het manoeuvre Knippert altijd gedurende 2 sec, gaat daarna normaal verder 8.2.4 - Controle van het aantal uitgevoerde manoeuvres Met de functie “Onderhoudswaarschuwing” is het mogelijk het aantal uitgevoerde manoeuvres te controleren weergegeven in een percentage van de ingevoerde limiet. Om dit te controleren gaat u te werk zoals dat in tabel 15 beschreven is. TABEL 15 Controle van het aantal uitgevoerde manoeuvres 01. Druk op de toets “Set” en houd hem ongeveer 3 seconden ingedrukt. 02. Laat de toets “Set” los zodra het ledlampje L1 begint te knipperen. 03. Druk op de toets “s” of “t” om het knipperende ledlampje naar L7 te verplaatsen, m.a.w. het “ledlampje ingang” voor de parameter “Onderhoudswaarschuwing”. 04. Druk op de toets “Set” en houd die ingedrukt; deze toets moet tijdens alle stappen 5, 6 en 7 ingedrukt gehouden worden. 05. Wacht ongeveer 3 seconden; daarna zal het ledlampje gaan branden dat het actuele niveau van de parameter “Onderhoudswaarschuwing” vertegenwoordigt. 06. Druk op de toetsen “s” en “t” en laat ze onmiddellijk los. 07. De led behorend bij het geselecteerde niveau zal enkele keren knipperen. Het aantal knipperingen identificeert het percentage uitgevoerde manoeuvres (in veelvouden van 10%) ten opzichte van de ingestelde limiet. Bijvoorbeeld: als de onderhoudswaarschuwing is ingesteld op L6, m.a.w. 10.000, wil dat zeggen dat 10% overeenkomt met 1.000 manoeuvres; als het ledlampje 4 maal knippert, betekent dit dat 40% van de manoeuvres bereikt is (m.a.w. tussen 4.000 en 4.999 manoeuvres). Als nog geen 10% van de manoeuvres bereikt is, zal het ledlampje helemaal niet gaan knipperen. 08. Laat de toets “Set” los. 8.1.9 - Aansluiting, installatie en vervanging van de bufferbatterij LET OP! – De elektrische aansluiting van de batterij op de besturingseenheid mag pas worden uitgevoerd nadat alle installatie- en programmeerfasen zijn voltooid, aangezien de batterij voor noodvoeding zorgt. Bij de modellen RUN400HS en RUN1200HS is de mogelijkheid voorzien om bufferbatterijen aan te sluiten met als interface de oplaadkaart PS524, gecombineerd met het stel batterijen B12-B.4310 (12V - 7ah). Ga te werk zoals aangegeven in afb. 22: 01. Plaats de oplaadkaart PS524 zoals aangegeven in fase 1. 02. Plaats de al aangesloten batterijen zoals aangegeven in de fasen 2 en 3. 03. Sluit de connector van de batterij aan op de oplaadkaart PS524 (fase 4) en sluit vervolgens de aansluitkabel aan op de besturingseenheid zoals aangegeven in fase 5. 04. Positioneer de aansluitkabel tussen de besturingseenheid en de oplaadkaart zoals aangegeven in de afbeeldingen van fase 6. Opmerking - Indien nodig, kunnen de besturingseenheid en de oplaadkaart verwijderd worden via de daartoe bestemde lipjes (afb. 23). 8.2 - Speciale functies 8.2.1 - Functie “Open altijd” De functie “Open Altijd” is een eigenschap van de besturingseenheid waardoor het mogelijk is altijd een openingsmanoeuvre aan te sturen wanneer de instructie “Stap-voor-Stap” langer dan 2 seconden duurt; dit is met name nuttig bij NL 8.1.6 - Herkennen van andere inrichtingen Normaal gesproken wordt de procedure voor het herkennen van inrichtingen die op BlueBUS en de STOP-ingang zijn aangesloten, uitgevoerd tijdens de installatiefase; als er inrichtingen worden toegevoegd of verwijderd, is het echter mogelijk om de herkenning, zoals beschreven in tabel 12, opnieuw uit te voeren. 11 8.2.5 - Terugstelling teller manoeuvres Na het onderhoud op de installatie verricht te hebben dient u de teller manoeuvres terug te stellen. Om dit te controleren gaat u te werk zoals dat in tabel 16 beschreven is. TABEL 16 NL Reset manoeuvreteller 01. Druk op de toets “Set” en houd hem ongeveer 3 seconden ingedrukt. 02. Laat de toets “Set” los zodra het ledlampje L1 begint te knipperen. 03. Druk op de toets “s” of “t” om het knipperende ledlampje naar L7 te verplaatsen, m.a.w. het “ledlampje ingang” voor de parameter “Onderhoudswaarschuwing”. 04. Druk op de toets “Set” en houd die ingedrukt; deze toets moet tijdens alle stappen 5 en 6 ingedrukt gehouden worden. 05. Wacht ongeveer 3 seconden; daarna zal het ledlampje gaan branden dat het actuele niveau van de parameter “Onderhoudswaarschuwing” vertegenwoordigt. 06. Druk op de toetsen “s” en “t” en houd die tenminste 5 seconden ingedrukt, laat de 2 toetsen vervolgens los. De led die overeenkomt met het geselecteerde niveau zal een aantal keren snel knipperen om aan te geven dat de manoeuvreteller op nul is gezet. 07. Laat de toets “Set” los. 9 WAT TE DOEN ALS ... handleiding voor het oplossen van problemen 9.1 - DIAGNOSTIEK Enkele inrichtingen zijn ingesteld om signalen uit te zenden, waardoor de werkingsstatus of eventuele afwijkingen bepaald kunnen worden. In de volgende paragrafen worden de verschillende signaleringen per type inrichting beschreven. 9.2 - Oplossen van problemen In tabel 17 worden enkele nuttige aanwijzingen beschreven om eventuele storingen te verhelpen die zich zouden kunnen voordoen tijdens de installatie of bij een eventueel defect. TABEL 17 Opsporing van defecten 01. De radiozender stuurt het hek niet aan en het ledlampje op de zender gaat niet branden. Controleer of de batterijen van de zender leeg zijn; vervang ze zo nodig. 02. De radiozender stuurt het hek niet aan, maar het ledlampje op de zender gaat branden. Controleer of de zender correct in het geheugen van de radio-ontvanger is opgeslagen. 03. Er wordt geen enkel manoeuvre aangestuurd en het ledlampje “BlueBUS” knippert niet. Controleer of de stroomvoorziening naar de RUN de spanning van het elektriciteitsnet heeft. Vergewis u ervan dat de zekeringen F1, F2 en F3 niet onderbroken zijn; als dat zo is, dient u de oorzaak van de storing op te sporen en ze te vervangen door andere zekeringen met dezelfde stroomwaarde en kenmerken. 04. Er wordt geen enkel manoeuvre aangestuurd en het knipperlicht is uit. Controleer of de instructie daadwerkelijk ontvangen is. Als de instructie de ingang PP bereikt, moet het overeenstemmende ledlampje “PP” gaan branden; als daarentegen de radiozender wordt gebruikt, moet het ledlampje “BlueBus” tweemaal snel knipperen. 05. Er wordt geen enkele manoeuvre aangestuurd en het knipperlicht knippert enkele malen. Tel het aantal knipperingen en controleer dit aan de hand van de gegevens in tabel 19. 06. Het manoeuvre is in gang gezet, maar direct daarna start de omkering. De geselecteerde kracht is mogelijk te laag voor het type hek. Controleer of er sprake is van obstakels en selecteer eventueel een grotere kracht 07. De manoeuvre wordt op de gebruikelijke wijze uitgevoerd, maar het knipperlicht werkt niet Controleer of er tijdens het manoeuvre spanning staat op het FLASH-klemmetje van het knipperlicht (aangezien het licht knippert, is de spanningswaarde niet significant: ongeveer 10 - 30 Vcc); als er spanning op staat, is het probleem toe te schrijven aan de lamp: deze moet worden vervangen door een lamp met dezelfde specificaties; als er geen spanning op staat, is er mogelijk sprake van overbelasting van de FLASH-uitgang: controleer of er toch geen sprake is van kortsluiting op de kabel. 08. De manoeuvre wordt op de gebruikelijke wijze uitgevoerd, maar het SCA-controlelampje werkt niet Controleer het type functie dat geprogrammeerd is voor de SCA-uitgang (tabel 8). Wanneer het controlelampje zou moeten branden, controleert u of er spanning op het SCAklemmetje zit (ongeveer 24 Vcc); als er spanning op staat, is het probleem toe te schrijven aan het controlelampje: dat moet worden vervangen door een lampje met dezelfde specificaties; als er geen spanning op staat, is er mogelijk sprake van overbelasting van de SCA-uitgang: controleer of er sprake is van kortsluiting op de kabel. 12 9.3 - Lijst historiek anomalieën RUN maakt het mogelijk de eventuele storingen weer te geven die zich tijdens de laatste 8 manoeuvres hebben voorgedaan, bijvoorbeeld onderbreking van een manoeuvre door de activering van een fotocel of contactlijst. Om de lijst met de anomalieën te controleren, gaat u te werk zoals beschreven in tabel 18. TABEL 18 Historiek anomalieën 01. Druk op de toets “Set” en houd hem ongeveer 3 seconden ingedrukt. 02. Laat de toets “Set” los zodra het ledlampje L1 begint te knipperen. 03. Druk op de toets “s” of “t” om het knipperende ledlampje naar L8 te verplaatsen, m.a.w. het “ledlampje ingang” voor de parameter “Lijst anomalieën”. 04. Druk op de toets “Set” en houd die ingedrukt; deze toets moet tijdens alle stappen 5 en 6 ingedrukt gehouden worden. 05. Wacht ongeveer 3 seconden; daarna zullen de ledlampjes gaan branden die overeenkomen met de manoeuvres waarbij zich storingen hebben voorgedaan. Het ledlampje L1 geeft het resultaat van het meest recente manoeuvre aan, het ledlampje L8 geeft het resultaat van het achtste manoeuvre aan. Als het ledlampje aan is, betekent dit dat er zich tijdens het manoeuvre storingen hebben voorgedaan; als het ledlampje uit is, betekent dit dat het manoeuvre beëindigd is zonder storingen. 06. Druk op de toetsen “s” en “t” om het gewenste manoeuvre te selecteren: het bijbehorende ledlampje knippert een aantal keer, overeenkomend met het aantal keer dat het knipperlicht doorgaans na een storing knippert (zie Tabel 19). 07. Laat de toets “Set” los. 9.4 - Signaleringen met het knipperlicht NL Als er aan de uitgang FLASH op de besturingseenheid een knipperlicht (of het knipperlicht met geprogrammeerde led als knipperlicht) wordt aangesloten, knippert dit elke seconde tijdens de uitvoering van een manoeuvre. Als er zich afwijkingen voordoen, zendt het knipperlicht signalen uit. Deze worden twee keer herhaald met een pauze van 1 seconde ertussen. Dezelfde signalen worden ook door het ledknipperlicht en de “Bluebus”-led uitgezonden. In Tabel 19 worden de oorzaak en oplossing voor elk type signalering beschreven. TABEL 19 Signalering Oorzaak Oplossing 1 knippering pauze van 1 seconde 1 knippering Fout op BlueBUS Het resultaat van de controle van de inrichtingen die aan het Bluebussysteem zijn aangesloten, die wordt uitgevoerd aan het begin van het manoeuvre, komt niet overeen met de inrichtingen die zijn opgeslagen tijdens het aanleren. Er zijn misschien defecte inrichtingen. Controleer dit en vervang ze indien nodig. 2 knipperingen pauze van 1 seconde 2 knipperingen Inwerkingtreding van een fotocel Bij het begin van de beweging geven één of meerdere fotocellen geen toestemming voor de beweging. Controleer of er obstakels aanwezig zijn of dat de fotocellen onderling interfereren met infrarood. 3 knipperingen pauze van 1 seconde 3 knipperingen Inwerkingtreding van de begrenzer van de “Motorkracht” Tijdens de manoeuvre heeft het hek meer wrijving ondervonden; controleer de oorzaak 4 knippering pauze van 1 seconde 4 knippering Inwerkingtreding van de ingang STOP Bij het begin van of tijdens de manoeuvre is de ingang STOP in werking getreden; controleer de oorzaak. 5 knippering pauze van 1 seconde 5 knippering Fout in de interne parameters van de elek- Wacht tenminste 30 seconden en probeer dan opnieuw een instructie te tronische geven; als er geen verandering in de status optreedt, zou er een ernstig defect kunnen zijn en dient de elektronische kaart vervangen te worden. 6 knippering pauze van 1 seconde 6 knippering De maximumlimiet voor het aantal manoeu- Wacht enkele minuten dat de begrenzer van het aantal manoeuvres weer vres per uur onder de maximumlimiet komt. 7 knippering pauze van 1 seconde 7 knippering Fout in de interne elektrische circuits 8 knippering pauze van 1 seconde 8 knippering Er is reeds een instructie aanwezig waardoor Controleer de aard van de voortdurend aanwezige instructie; het zou bijgeen andere instructies uitgevoerd kunnen voorbeeld de instructie van een timer op de ingang “Open” kunnen zijn. worden Koppel alle circuits enige seconden van de stroomtoevoer los; probeer daarna een instructie te geven; als er geen verandering in de status optreedt, zou er een ernstig defect kunnen zijn en dient de elektronische kaart vervangen te worden. 13 9.5 - Signaleringen op de besturingseenheid De leds van de klemmen, connectoren en toetsen op de besturingseenheid zenden speciale signalen uit om zowel de normale werking als eventuele afwijkingen aan te geven. In Tabel 20 worden de oorzaak en oplossing voor elk type signalering beschreven. TABEL 20 Leds van de klemmen op de besturingseenheid L4 Stop Set L3 L5 L6 L7 L8 Close L2 Open L1 1.6A T Flash SCA Oorzaak Oplossing Uit Storing Controleer of er voeding is; controleer of de zekeringen niet gesprongen zijn; is dat wel zo, achterhaal dan de oorzaak van het defect en vervang de zekeringen door nieuwe met dezelfde stroomwaarde. Aan Ernstige storing Er is een ernstige storing; probeer de besturingseenheid enkele seconden uit te schakelen; als de storing aanhoudt, is er een defect en moet de elektronische printplaat worden vervangen. 1 knippering per seconde Alles OK Normale werking van de besturingseenheid. 2 snelle knipperingen Er heeft zich een verandering in de status voorge- Dit is normaal wanneer een verandering in een van de ingangen plaatsdaan. vindt: PP, STOP, OPEN, CLOSE, activering van de fotocellen of de RFzender wordt gebruikt. Serie knipperingen, onderbroken door een pauze Diverse Dit is dezelfde signalering als die op het knipperlicht (zie Tabel 19). pauze van 1 seconde Led STOP Oorzaak Oplossing Uit Inwerkingtreding van de ingang STOP Controleer de inrichtingen aangesloten aan de ingang STOP Aan Alles OK Ingang STOP actief Led PP Oorzaak Oplossing Uit Alles OK Ingang PP niet actief Aan Ingrijpen van de ingang PP Dit is normaal als de inrichting aangesloten aan de ingang PP werkelijk actief is Led OPEN Oorzaak Oplossing Uit Alles OK Ingang OPEN niet actief Aan Ingrijpen van de ingang OPEN Dit is normaal als de inrichting aangesloten aan de ingang OPEN werkelijk actief is Led CLOSE Oorzaak Oplossing Uit Alles OK Ingang CLOSE niet actief Aan Ingrijpen van de ingang CLOSE Dit is normaal als de inrichting aangesloten aan de ingang CLOSE werkelijk actief is Led ALT Oorzaak Oplossing Uit Ingang ALT Controleer de inrichtingen aangesloten aan de ingang ALT Aan Alles OK Ingang ALT actief NL Led Bluebus 14 Led 1 Beschrijving Uit Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Automatisch sluiten” niet actief is. Aan Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Automatisch sluiten” actief is. Knippert • Programmering van de functies in uitvoering. • Als het ledlampje tegelijk met L2 knippert, betekent dit dat de procedure voor het herkennen van inrichtingen moet worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.3). Led 2 Beschrijving Uit Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Terugloop na Foto” niet actief is. Aan Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Terugloop na Foto” actief is. Knippert • Programmering van de functies in uitvoering. • Als het ledlampje tegelijk met L1 knippert, betekent dit dat de procedure voor het herkennen van inrichtingen moet worden uitgevoerd (zie paragraaf 5.3). Led 3 Beschrijving Uit Tijdens de normale werking geeft dit aan dat “Altijd sluiten” niet actief is. Aan Tijdens de normale werking geeft dit aan dat “Altijd sluiten” actief is. Knippert • Programmering van de functies in uitvoering. • Als het ledlampje tegelijk met L4 knippert, betekent dit dat de procedure voor het herkennen van de vleugellengte moet worden uitgevoerd (zie paragraaf 5.4 “Herkennen van de vleugellengte”). Led 4 Beschrijving Uit Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Stand-by” niet actief is. Aan Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Stand-by” actief is. Knippert • Programmering van de functies in uitvoering. • Als het ledlampje tegelijk met L3 knippert, betekent dit dat de procedure voor het herkennen van de vleugellengte moet worden uitgevoerd (zie paragraaf 5.4 “Herkennen van de vleugellengte”). Led 5 Beschrijving Uit Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Start” actief is. Aan Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Start” actief is. Knippert Programmering van de functies in uitvoering. Led 6 Beschrijving Uit Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Voorwaarschuwing” niet actief is. Aan Bij normaal functioneren geeft dit aan dat “Voorwaarschuwing” actief is. Knippert Programmering van de functies in uitvoering. Led 7 Beschrijving Uit Bij normaal functioneren geeft dit aan dat de SLUIT-ingang een sluitmanoeuvre activeert. Aan Bij normaal functioneren geeft dit aan dat de SLUIT-ingang een manoeuvre voor gedeeltelijke opening activeert. Knippert Programmering van de functies in uitvoering. Led 8 Beschrijving Uit Bij normaal functioneren geeft dit aan dat RUN als Master geconfigureerd is. Aan Bij normaal functioneren geeft dit aan dat RUN als Slave geconfigureerd is. Knippert Programmering van de functies in uitvoering. 15 NL TABEL 21 Programmeringsleds op de besturingseenheid TECHNISCHE SPECIFICATIES VAN HET PRODUCT WAARSCHUWINGEN: • Alle vermelde technische gegevens hebben betrekking op een omgevingstemperatuur van 20 °C (± 5°C). • Nice S.p.a. behoudt zich het recht voor om, op elk moment dat dit noodzakelijk wordt geacht, wijzigingen aan het product aan te brengen, waarbij hoe dan ook de gebruiksbestemming en de functionaliteit ervan gelijk blijven. Model type RUN400HS - RUN400HS/V1 Elektromechanische reductiemotor voor het automatisch laten lopen van schuifhekken voor industrieel gebruik, compleet met elektronische besturingseenheid Rondsel Aantal tanden 18; Module 4 * Maximumkoppel bij de start (overeenstemmend met het vermogen om de kracht te ontwikkelen die nodig is om de vleugel in beweging te brengen) 12,3 Nm (340 N) 28,4 Nm (790 N) Nenndrehmoment [entspricht der Fähigkeit eine bestimmte Kraft zu entwickeln, um den Flügel zu bewegen] 5,6 Nm (157 N) 8,2 Nm (320 N) 42 m/min 22 m/min Snelheid (bij leegloop) Snelheid (bij nominaal koppel) 32 m/min 19 m/min 11 Zyklen/Stunde (264 Zyklen/Tag), für ein 15-m-Tor (entspricht einem Zyklus von 63 %), (die Steuerung begrenzt die Zyklen auf die maximale Anzahl wie in den Tabellen 2 und 3 angegeben)** 7-8 Zyklen/Stunde (365 Zyklen/Tag), für ein 15-m-Tor (entspricht einem Zyklus von 63 %), (die Steuerung begrenzt die Zyklen auf die maximale Anzahl wie in den Tabellen 2 und 3 angegeben)** Maximale Dauerbetriebszeit (Bei Nenndrehmoment) 40 Minuten (die Steuerung begrenzt den Dauerbetrieb auf die maximale Dauer wie in den Tabellen 2 und 3 angegeben)*** 60 Minuten (die Steuerung begrenzt den Dauerbetrieb auf die maximale Dauer wie in den Tabellen 2 und 3 angegeben)*** Gebruikslimieten Over het algemeen is RUN in staat hekken te automatiseren met een gewicht of lengte volgens de limieten vermeld in de tabellen 2, 3 en 4. Levensduur Geschat op 150.000 tot 450.000 cycli, volgens de voorwaarden vermeld in tabel 4. Voeding RUN 400HS - 1200HS Versione V1 230 Vac (+10 % - 15 %) 50 Hz 120Vac 50/60 Hz Maximale Betriebszyklen-Frequenz (bei Nenndrehmoment) NL RUN1200HS - RUN1200HS/V1 Type Maximale Leistungsaufnahme beim Start [in Bezug auf A] 510 W (4,7 A) 550 W (5,2 A) Isolatieklasse 1 (aarding is noodzakelijk) Knipperlichtuitgang Voor 2 LUCYB-knipperlichten (lamp 12 V, 21 W) Uitgang S.C.A. Voor 1 lamp van 24 V en maximaal 4 W (de spanning aan de uitgang kan variëren tussen -30% en +50% en kan ook kleine relais aansturen) Uitgang BLUEBUS Een uitgang met een maximale belasting van 15 BlueBus-eenheden Ingang STOP Voor normaal gesloten contacten, normaal open contacten of contacten met een constante weerstand van 8,2 KΩ; bij automatische herkenning (een verandering ten opzichte van de opgeslagen status veroorzaakt de instructie “STOP”) Ingang PP Voor normaal open contacten (sluiting van het contact genereert de instructie P.P.) Ingang OPEN Voor normaal open contacten (sluiting van het contact genereert de instructie OPEN) Ingang SLUIT Voor normaal open contacten (sluiting van het contact genereert de instructie SLUIT) Radiokoppeling SM-connector voor SMXI-, SMXIS- of OXI-ontvangers OXI-ingang radioantenne Ingang radioantenne 52 Ω voor kabel type RG58 of gelijkaardig Programmeerbare functies 8 functies van het type ON-OFF en 8 instelbare functies (zie de tabellen 7 en 9) Functies met automatische herkenning Automatische herkenning van de inrichtingen aangesloten aan de uitgang BlueBUS. Automatische herkenning van het type “STOP”-inrichting (NA-contact, NC-contact of contact met weerstand 8,2 KΩ). Automatische herkenning van de lengte van het hek en berekening van de vertragingspunten en de gedeeltelijke opening. Werkingstemperatuur -20 °C tot 50 °C Beschermingsklasse IP 44 Afmetingen en gewicht 400 x 255 h 390 mm; 24,5 kg * Verkrijgbaar: optioneel rondsel met 12 tanden module 6. ** Bei 50 °C und mit einem 15-Meter-Tor ist die maximale Betriebsfrequenz 7 Zyklen/Stunde (entspricht einem Zyklus von 40 %). *** Bei 50 °C beträgt die maximale Dauerbetriebszeit 10 Minuten. 16 10 GEBRUIKSHANDLEIDING (te overhandigen aan de eindgebruiker) Alvorens de automatisering voor het eerst te gebruiken, dient u zich door de installateur te laten informeren over de restrisico's en deze handleiding te lezen. Bewaar deze handleiding voor toekomstige raadpleging en overhandig haar aan een eventuele volgende eigenaar van de automatisering. LET OP! – Uw automatisering is een machine die trouw uw opdrachten uitvoert; onverantwoord en oneigenlijk gebruik kan haar gevaarlijk maken: Laat de automatisering niet bewegen als er zich personen, dieren of voorwerpen binnen het bewegingsbereik bevinden. Het is ten strengste verboden om onderdelen van de automatisering aan te raken terwijl de poort in beweging is! – De fotocellen zijn geen veiligheidsinrichting, maar slechts een hulpmiddel voor de veiligheid. Ze zijn met zeer betrouwbare technologie vervaardigd, maar kunnen in extreme situaties defecten vertonen en zelfs kapotgaan. In sommige gevallen is het defect niet direct zicht- of merkbaar. Daarom is het belangrijk om tijdens het gebruik van de automatisering de volgende zaken in acht te nemen: - doorgang is alleen toegestaan als de poort volledig geopend is en stilstaat - het is ten strengste verboden om door de poort te passeren terwijl ze aan het sluiten is! - controleer regelmatig of de fotocellen en veiligheidssystemen nog goed werken. 2 - Het product is niet geschikt om gebruikt te worden door personen (kinderen inbegrepen) met fysieke, zintuiglijke of mentale beperkingen of die onvoldoende kennis en/of ervaring hebben, tenzij deze onder toezicht of met instructies van een persoon die verantwoordelijk is voor hun veiligheid het product kunnen gebruiken. 3 - Storingen: Zodra u merkt dat de automatisering niet werkt zoals ze zou moeten, dient u de stroomtoevoer naar de installatie te onderbreken en haar handmatig te ontgrendelen. Probeer niet zelf reparaties uit te voeren, maar wend u tot uw installateur: in de tussentijd kan de installatie werken als een niet-geautomatiseerde toegangsopening, nadat de motor ontgrendeld is, zoals verderop zal worden beschreven. In geval van defecten of stroomuitval kan, in afwachting van uw installateur of het terugkeren van de stroom, de automatisering op dezelfde wijze (als niet-geautomatiseerde toegangsopening) worden gebruikt. Hiervoor dient u de motor handmatig te ontgrendelen (raadpleeg de instructiehandleiding van de motor) en beweeg de poort handmatig naar wens. 4 - Bediening als de veiligheidsinrichtingen buiten gebruik zijn: als de veiligheidsinrichtingen van de installatie niet naar behoren functioneren, kan de poort in modus “mens aanwezig” worden bediend. Ga als volgt te werk: automatisering te ontgrendelen (raadpleeg hiervoor de instructiehandleiding van de motor). Gebruik voor de reiniging alleen een licht met water bevochtigde doek. 7 - Afvalverwerking: Aan het eind van de levensduur van de automatisering dient u ervoor te zorgen dat de ontmanteling door gekwalificeerd personeel wordt uitgevoerd en dat de materialen worden gerecycled of verwerkt volgens de plaatselijk geldende voorschriften. 8 - De reductiemotor handmatig ontgrendelen en vergrendelen: de reductiemotor is uitgerust met een mechanisch ontgrendelingssysteem waarmee het hek handmatig geopend en gesloten kan worden. Deze handelingen dienen te worden uitgevoerd in geval van het wegvallen van elektrische spanning, bij storingen in functionering en tijdens de installatie. 01. Verschuif het plaatje dat het slot beschermt (fase 1 - afb. A). 02. Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom; trek aan de ontgrendelingshandgreep (fase 2 en 3 - afb. A). 03. Het is nu mogelijk om de vleugel handmatig in de gewenste stand te plaatsen (fase 4 - afb. A). A 1 2 3 4 01. Stuur met een zender of een sleutelschakelaar, etc. een instructie om de poort te starten. Als alles correct werkt, zal de poort op regelmatige wijze gaan bewegen. Als dit niet het geval is, ga dan als volgt te werk. 02. Stuur binnen 3 seconden opnieuw de instructie en houd de betreffende toets ingedrukt. 03. Na ongeveer 2 seconden zal de poort de gewenste beweging uitvoeren in modus “mens aanwezig”; dat wil zeggen, de poort blijft bewegen zolang de toets ingedrukt blijft. BELANGRIJK! – Als de veiligheidsinrichtingen buiten gebruik zijn, wordt aanbevolen de reparatie zo snel mogelijk te laten uitvoeren door een gekwalificeerd technicus. 5 - Ook al denkt u het zelf te kunnen doen, breng geen wijzigingen aan de installatie en/of de programmerings- en instellingsparameters van de automatisering aan: uw installateur is aansprakelijk. 6 - Het testen, de periodieke onderhoudswerkzaamheden en eventuele reparaties moeten gedocumenteerd worden door degene die ze uitvoert en de eigenaar van de installatie moet deze documenten bewaren. De enige werkzaamheden die de gebruiker mag uitvoeren, en waarvan we aanbevelen dat de gebruiker ze regelmatig uitvoert, zijn het reinigen van de glaasjes van de fotocellen en van de automatisering. Om te voorkomen dat iemand de poort in beweging kan zetten, dient u eraan te denken om, alvorens met het reinigen te beginnen, de VII NL 1 - Kinderen: een geautomatiseerde installatie biedt een hoge graad van veiligheid, doordat haar detectiesystemen ervoor zorgen dat ze niet kan bewegen bij aanwezigheid van personen of zaken, en ze een activering garandeert die altijd te voorzien en veilig is. Het is in ieder geval verstandig om kinderen te verbieden in de buurt van de automatisering te spelen en de afstandsbedieningen buiten hun bereik te houden om te voorkomen dat ze per ongeluk in werking wordt gezet. Dit is geen speelgoed! EG-VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING en inbouwverklaring betreffende “niet-voltooide machine” Verklaring conform Richtlijnen: 2014/30/UE (EMC); 2006/42/EG (MD) bijlage II, deel B Nummer verklaring: 500/RUN..HS Revisie: 3 Taal: NL Naam fabrikant: NICE s.p.a. Adres: Via Pezza Alta 13, Z.I. Rustignè, 31046 Oderzo (TV) Italië Gemachtigde voor de samenstelling van de technische documentatie: NICE s.p.a. Soort product: Elektromechanische reductiemotor met ingebouwde besturingseenheid Model / Type: RUN1200HS, RUN400HS Accessoires: Batterijlader PS524, radio-ontvangers mod. SMXI, SMXIS en ONEXI Ondergetekende Roberto Griffa, in zijn hoedanigheid als Chief Executive Officer, verklaart onder zijn eigen verantwoordelijkheid dat het bovenstaande product voldoet aan de bepalingen van de volgende richtlijnen: • RICHTLIJN 2014/30/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van woensdag 26 februari 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (herschikking), op basis van de volgende geharmoniseerde normen: EN 61000-6-2:2005, EN 61000-6-3:2007+A1:2011 Bovendien voldoet het product aan de hieropvolgende richtlijn volgens de voor “pseudo machines” geldende vereisten: • Richtlijn 2006/42/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (herschikking) Bovendien voldoet het product aan de hierop volgende normen: EN 60335-1:2002 + A1:2004 + A11:2004 + A12:2006 + A2:2006 + A13:2008 + A14:2010 + A15:2011, EN 60335-2-103:2003+A11:2009 Het product voldoet, waar van toepassing, aan de hierop volgende normen: EN 13241-1:2003+A1:2011, EN 12445:2002, EN 12453:2002, EN 12978:2003+A1:2009 Oderzo, 21 April 2016 Ing. Roberto Griffa (Chief Executive Officer) XI NL • Hierbij verklaart men dat het relevante technische dossier is ingevuld volgens de aanwijzingen in bijlage VII B van de richtlijn 2006/42/EG en dat daarbij aan de hieropvolgende verplichte eisen is voldaan: 1.1- 1.1.2- 1.1.3- 1.2.1-1.2.6- 1.5.1-1.5.2- 1.5.5- 1.5.6- 1.5.7- 1.5.8- 1.5.10- 1.5.11. • De fabrikant zal zorgdragen voor de overdracht van informatie bertreffende de niet voltooide machine, op speciaal verzoek van de wetgevende instanties zonder daarbij schade te doen toekomen aan zijn eigen intellectueel eigendomsrecht. • Mocht de onvoltooide machine in gebruik worden genomen in een land waar een andere taal wordt gesproken dan in deze verklaring is gebruikt, is de importeur verplicht de vertaling van het desbetreffende document aan de documentatie toe te voegen. • Het is niet toegestaan de niet voltooide machine in gebruik te nemen voordat de uiteindelijke machine waarop deze zal worden ingebouwd, en indien van toepassing geschikt is verklaard volgens de richtlijn 2006/42/EG.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132

Nice Automation Run de handleiding

Categorie
Poortopener
Type
de handleiding