9
potmeter dicht bij de bovenste aanslag, ligt de plusingang spanningsmatig steeds hoger
(ca. 75% van +Uv) dan het maximum van het driehoek, welke slechts 66% van +Uv
bereikt; zodoende blijft de uitgang permanent ingeschakeld (100% pulsverhouding).
Als de potmeter op de onderste aanslag (ca. 25% van +Uv) ingesteld wordt, zal het
driehoeksignaal niet meer aangesneden worden (het gaat alleen terug op 33%), als
gevolg blijft de opamp uitgang permanent op nul Volt (altijd uitgeschakeld, 0%
pulsverhouding). Geconstateerd kan worden, dat onafhankelijk van de gekozen
voedingsspanning het instelbereik van de pulsverhouding van 0 … 100% voldoende is;
dit komt eerstens door de verhouding van de timer (condensator – oplading in het
bereik van 1/3…2/3 van de voedingsspanning) en ten tweede door de gekozen
weerstandsverhouding van de potmeter- tak.
Dit rechthoeksignaal heeft een amplitude van bijna +Uv; het stuurt een zijtak aan, welke
uit de serieschakeling van R10, D2, R11 en R12, D3, R13 bestaat. Gaat het middelpunt
op plus, geleid de onderste helft (met R12…), en transistor T2 schakelt door. Schakelt
de opamp tegen massa, geleid de bovenste helft (met R11…) en transistor T1 stuurt
door. De twee Z-diodes in deze tak zorgen er voor, dat trage flanken bij het
omschakelen aanstijgen, zodat de transistors T1 en T2 dus in elk geval onmiddellijk
doorschakelen en niet langzamerhand.
Dit resulteert in een optimale aansturing van de MOSFET T3, welke hier als
vermogensschakelaar gebruikt is. Hij heeft een ON- weerstand van slechts 0,14 , is
dus de ideale halfgeleiderschakelaar, hij werkt bijna zonder verlies. Met plus- potentiaal
aan zijn poort wordt hij geleidend, bij spanningen dicht bij 0 V blokkeert hij. Tegenover
de opamp- uitgang (pin 7) zal dus een signaal- omkeer plaats vinden (opgeroepen door
het inverterende gedrag van T1/T2). Voor de schakelfunctie is dit onbeduidend, omdat
het voor het mogelijke instelbereik van 0….100% niets verandert. Het is alleen, dat bij
de potmeter- pluspositie de opamp permanent- plus heeft en T3 permanent
uitgeschakeld blijft; omgekeerd ligt de opamp- uitgang bij potmeter- minimum vast op
massa, en dit schakelt T3 voor 100% in.
Parallel tot de verbruiker +M/ -M ligt nog de diode D5, die voor een kortsluiting van
inductiepieken dient. Zij beschermd daardoor de MOSFET tegen spanningspieken die
bij het uitschakelen van inductieve belastingen (bijv. gelijkstroommotoren) optreden.
Omdat de diode dezelfde stroom moet schakelen als de transistor, moet hier een
overeenkomstig "dik" type toegepast worden (5 A doorlaatstroom).
De twee weerstanden R17 en R18 in de belastingskring lijken op het eerste gezicht iets
irritant: streeft men niet naar een zo laag mogelijke ingangsweerstand en bederft men
op die manier niet de super On-weerstand van de FET? In principe geldt een "ja"-
antwoord voor beide, maar deze toevoeging aan de schakeling is wel zinvol: hij
beschermd de schakeltransistor T3 en eveneens een aangesloten verbruiker tegen
overbelastingen, die bijv. bij het blokkeren van een motor kunnen optreden.
Bij laststromen vanaf 5 A bereikt het spanningsverlies aan R17/18 bijna 0,4 V
(resulterende weerstand van 0,075 x 5A =375 mV). Bij overeenkomstige instelling
van P2 leidt dit bij de onderste opamp er toe, dat zijn uitgang (pin 1) op plus
overschakelt. Dit heeft als gevolg dat de potmeter P1 buiten werking is, omdat de
plusingang van de bovenste opamp nu continu- HIGH krijgt en zijn uitgang eveneens