Canon EOS 5D Mark III Handleiding

Type
Handleiding
INSTRUCTIEHANDLEIDING
CEL-SS5MA280 © CANON INC. 2012 GEDRUKT IN DE EU
Deze instructiehandleiding is geldig vanaf januari 2012. Voor informatie over de
compatibiliteit van de camera met accessoires en objectieven van na deze datum,
kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over
het dichtstbijzijnde Canon-kantoor
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
De "Verkorte softwarehandleiding" vindt u achter in deze handleiding.
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS
2
De EOS 5D Mark III is een hoogwaardige digitale spiegelreflexcamera met
een uiterst nauwkeurige full-frame CMOS-sensor (d.w.z. kleinbeeldformaat,
circa 36 x 24 mm) en circa 22,3 effectieve megapixels, DIGIC 5+, circa
100% zoekerdekking, uiterst nauwkeurige en snelle scherpstelling met
61 AF-punten, continu-opnamen met circa 6 beelden per seconde,
Live view-opnamen en filmopnamen in Full High-Definition (Full HD).
De camera reageert zeer snel bij alle opnamesituaties, bevat tal
van functies voor veeleisende opnamen, en biedt nog meer
opnamemogelijkheden wanneer u accessoires aansluit.
Raadpleeg deze handleiding tijdens het gebruik om nog
verder vertrouwd te raken met de camera
Met een digitale camera kunt u de opname die u hebt gemaakt direct
bekijken. Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding
doorneemt en bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen.
Lees eerst de 'Veiligheidsmaatregelen' (pag. 383 en 384) en 'Tips en
waarschuwingen voor het gebruik' (pag. 14 en 15) om mislukte foto's
en ongelukken te voorkomen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of deze
goed zijn vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart
gebreken vertoont en de opnamen niet kunnen worden vastgelegd
of naar een computer kunnen worden gedownload, is Canon niet
verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen van mensen en bepaalde onderwerpen voor andere doeleinden
dan privégebruik. Ook kan het maken van opnamen van bepaalde openbare
optredens, exposities en dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
Geheugenkaarten
In deze handleiding verwijst 'CF-kaart' naar CompactFlash-kaarten en
'SD-kaart' naar SD/SDHC/SDXC-kaarten. 'Kaart' verwijst naar alle
geheugenkaarten die worden gebruikt voor het opslaan van foto's of
films. Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van foto's of
films meegeleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
Inleiding
3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de
camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt.
*
Batterijoplader LC-E6 of LC-E6E is meegeleverd. (Bij de LC-E6E wordt een netsnoer meegeleverd.)
Bevestig de oogschelp Eg op het zoekeroculair.
Als u een objectievenset hebt gekocht, controleer dan of het objectief is meegeleverd.
Mogelijk is er een instructiehandleiding meegeleverd, afhankelijk van het type
objectievenset.
Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Controlelijst onderdelen
Batterij
LP-E6
(met beschermdeksel)
Batterijoplader
LC-E6/LC-E6E*
Interfacekabel
IFC-200U
Stereo-AV-kabel
AVC-DC400ST
EOS Solution Disk
(software)
EOS Software Instruction
Manuals Disk
(1) Instructiehandleiding voor de camera
(dit document)
(2) Beknopte gebruikershandleiding
Camera
(met cameradop)
EOS Software Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
(1) (2)
Brede draagriem
EW-EOS5DMKIII
Oogschelp Eg
EOS Software Instruction Manuals Disk
De software-instructiehandleidingen staan als pdf-bestanden op
de cd-rom. Zie pagina 393 voor instructies over het gebruik van de
EOS Software Instruction Manuals Disk.
EOS Software Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
4
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het hoofdinstelwiel.
<5> : Het snelinstelwiel.
<9> : De multifunctionele knop.
<0> : De instelknop.
0, 9, 7, 8 : Hiermee wordt aangeduid dat de desbetreffende
functie 4, 6, 10 of 16 seconden actief blijft. nadat
u de knop loslaat.
* De pictogrammen en markeringen in deze handleiding die verwijzen naar
knoppen, instelwielen en instellingen op de camera, komen overeen met
de pictogrammen en markeringen op de camera en het LCD-scherm.
3
: Hiermee wordt verwezen naar een functie die u kunt wijzigen
door op de knop <
M
> te drukken en de instelling te wijzigen.
M : Indien het sterretje rechtsboven op de pagina wordt
weergegeven, is de functie alleen beschikbaar als het
programmakeuzewiel is ingesteld op d, s, f, a of F.
* De respectieve functie kan niet worden gebruikt in de modus <A>
(Automatisch/scène).
(pag. **)
: Referentiepaginanummers voor meer informatie.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
: Tips of advies voor betere opnamen.
: Advies voor het oplossen van problemen.
Basisveronderstellingen
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven,
wordt ervan uitgegaan dat de aan-uitschakelaar al is ingesteld
op <1> en de <R>-schakelaar naar links is ingesteld
(Multifunctievergrendeling ontgrendeld) (pag. 34, 47).
Er wordt aangenomen dat alle menu-instellingen en persoonlijke
voorkeuzen op de standaardinstellingen zijn ingesteld.
Als voorbeeld is er in de handleiding een EF 50mm f/1.4 USM-
objectief (of EF 24-105mm f/4L IS USM) op de camera bevestigd.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
5
Voor nieuwe DSLR-gebruikers worden in hoofdstuk 1 en 2 de
basisbediening en opnameprocedures voor de camera uitgelegd.
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag
27
Foto's maken met basisfuncties
63
De AF- en transportmodi instellen
69
Opname-instellingen
115
Geavanceerde functies
159
Opnamen maken met de flitser
187
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live view-opnamen)
197
Filmopnamen
217
Opnamen weergeven
243
Opnamen naverwerken
281
Sensorreiniging
289
Opnamen afdrukken en overbrengen naar een computer
295
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
313
Referentie
335
Verkorte softwarehandleiding
389
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
6
1
Inleiding 2
Controlelijst onderdelen.................................................................... 3
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt ... 4
Hoofdstukken ................................................................................... 5
Functie-index.................................................................................. 12
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ..................................... 14
Verkorte handleiding ...................................................................... 16
Namen van onderdelen .................................................................. 18
Aan de slag 27
De batterij opladen ......................................................................... 28
De batterij plaatsen en verwijderen ................................................ 30
De kaart plaatsen en verwijderen................................................... 31
De camera inschakelen.................................................................. 34
De datum, tijd en tijdzone instellen................................................. 36
De interfacetaal selecteren............................................................. 38
Een objectief bevestigen en verwijderen........................................ 39
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)...................... 42
Basisbediening ............................................................................... 43
Q Snel instellen voor opnamefuncties .......................................... 49
3 Menugebruik......................................................................... 51
Voordat u begint ............................................................................. 53
De kaart formatteren.................................................................... 53
De uitschakeltijd/automatisch uitschakelen instellen ................... 55
De kijktijd instellen ....................................................................... 55
De standaardinstellingen van de camera herstellen.................... 56
Het raster en de digitale horizon weergeven.................................. 59
Uitleg.......................................................................................... 61
Inhoudsopgave
7
Inhoudsopgave
2
3
4
Foto's maken met basisfuncties 63
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène) ...........64
A Volautomatische technieken (Automatisch/scène)...................67
De AF- en transportmodi instellen 69
f: De AF-modus selecteren .........................................................70
S Het AF-gebied selecteren .........................................................72
AF-gebiedselectiemodi ...................................................................75
De AF-sensor..................................................................................78
Objectieven en bruikbare AF-punten ..............................................79
AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren.............85
AF-functies aanpassen ...................................................................94
Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling (AF-fijnafstelling)
......104
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld .................110
MF: Handmatige focus ...............................................................111
i De transportmodus selecteren................................................112
j De zelfontspanner gebruiken...................................................113
Opname-instellingen 115
Kaart selecteren voor opname en weergave ................................116
De opnamekwaliteit instellen ........................................................119
i: De ISO-snelheid instellen......................................................124
A Een beeldstijl selecteren.......................................................129
A Een beeldstijl aanpassen......................................................132
A Een beeldstijl vastleggen......................................................135
B: De witbalans instellen ..........................................................137
O Handmatige witbalans .........................................................138
P De kleurtemperatuur instellen .............................................139
u Witbalanscorrectie ...................................................................140
De helderheid en het contrast automatisch corrigeren (Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid))
.......142
8
Inhoudsopgave
5
6
Instellingen voor ruisreductie........................................................ 143
Lichte tonen prioriteit.................................................................... 146
Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
....................... 147
Een map maken en selecteren..................................................... 150
De bestandsnaam wijzigen .......................................................... 152
Methoden voor bestandsnummering............................................ 154
Copyrightinformatie instellen........................................................ 156
De kleurruimte instellen................................................................ 158
Geavanceerde functies 159
d: AE-programma: ...................................................................... 160
s: AE met sluitervoorkeur......................................................... 162
f: AE met diafragmavoorkeur .................................................. 164
Scherptedieptecontrole.............................................................. 165
a: Handmatige belichting ........................................................... 166
q De meetmethode selecteren .................................................. 167
Belichtingscompensatie instellen ................................................. 169
h Reeksopnamen met automatische belichting (AEB).............. 170
A AE-vergrendeling .................................................................... 171
F: Bulb-belichting ........................................................................ 172
w: HDR-opnamen (High Dynamic Range) maken ................. 173
P Meerdere opnames ................................................................ 177
2 Spiegel opklappen................................................................. 184
De oculairdop gebruiken .............................................................. 185
F Een afstandsbediening gebruiken............................................ 185
R Opnamen maken met de afstandsbediening............................. 186
Opnamen maken met de flitser 187
D Flitsfotografie............................................................................ 188
De flitser instellen......................................................................... 191
9
Inhoudsopgave
7
8
9
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live view-opnamen)
197
A Opnamen maken met het LCD-scherm..................................198
Instellingen voor de opnamefunctie ..............................................202
Menufunctie-instellingen ...............................................................203
Automatisch scherpstellen............................................................207
Handmatige focus .........................................................................214
Filmopnamen 217
k Filmopnamen..........................................................................218
Opnamen maken met automatische belichting ..........................218
AE met sluitervoorkeur...............................................................219
AE met diafragmavoorkeur ........................................................220
Opnamen maken met handmatige belichting.............................223
Foto's maken..............................................................................228
Instellingen voor de opnamefunctie ..............................................230
Het filmopnameformaat instellen ..................................................231
De geluidsopname instellen..........................................................234
Stille bediening..............................................................................236
De tijdcode instellen......................................................................237
Menufunctie-instellingen ...............................................................239
Opnamen weergeven 243
x Opnamen weergeven .............................................................244
B: Weergave met opname-informatie ....................................246
H I Snel opnamen zoeken......................................................249
u Vergrote weergave ..................................................................251
X Beelden vergelijken (weergave van twee opnamen) ..............253
b De opname draaien .................................................................254
Classificaties instellen...................................................................255
Q Snel instellen tijdens weergave...............................................257
10
Inhoudsopgave
12
11
10
k Genieten van films ................................................................. 259
k Films afspelen........................................................................ 261
X De eerste en laatste beelden van de film bewerken ............... 263
Diavoorstelling (automatische weergave) .................................... 265
Opnamen op de tv bekijken.......................................................... 268
K Opnamen beveiligen............................................................... 272
a Opnamen kopiëren ................................................................. 274
L Opnamen wissen..................................................................... 277
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen......... 279
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen........................ 279
Verticale opnamen automatisch roteren .................................... 280
Opnamen naverwerken 281
R RAW-opnamen met de camera verwerken .......................... 282
S Wijzig formaat......................................................................... 287
Sensorreiniging 289
f Automatische sensorreiniging............................................... 290
Stofwisdata toevoegen................................................................. 291
Handmatige sensorreiniging......................................................... 293
Opnamen afdrukken en overbrengen naar een computer
295
Het afdrukken voorbereiden ......................................................... 296
wAfdrukken................................................................................ 298
De opname bijsnijden ................................................................ 303
W Digital Print Order Format (DPOF) ......................................... 305
W Rechtstreeks afdrukken met DPOF........................................ 308
d Opnamen overbrengen naar een computer........................... 309
11
Inhoudsopgave
13
14
15
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 313
Persoonlijke voorkeuze.................................................................314
Persoonlijke voorkeuze-instellingen..............................................315
C.Fn1: Exposure (Belichting) .....................................................315
C.Fn2: Display/Operation (Weergave/bediening).......................318
C.Fn3: Others (Overig)...............................................................320
82: Aangepaste bediening .........................................................321
My Menu vastleggen.....................................................................331
w Aangepaste opnamemodi instellen .........................................332
Referentie 335
B-knopfuncties .......................................................................336
De batterijgegevens controleren...................................................338
Een gewoon stopcontact gebruiken..............................................342
De batterij voor datum/tijd vervangen ...........................................343
Eye-Fi-kaarten gebruiken..............................................................344
Beschikbare functies per opnamemodus......................................346
Menu-instellingen..........................................................................348
Systeemschema ...........................................................................356
Problemen oplossen .....................................................................358
Foutcodes .....................................................................................371
Specificaties..................................................................................372
Veiligheidsmaatregelen.................................................................383
Verkorte softwarehandleiding 389
Verkorte softwarehandleiding .......................................................390
Index .............................................................................................394
12
Voeding
De batterij opladen Î
pag. 28
Batterijniveau Î
pag. 35
Batterijgegevenscontrole
Î
pag. 338
Stopcontact Î
pag. 342
Automatisch uitschakelen
Î
pag. 55
Kaart
Formatteren Î
pag. 53
Kaart selecteren Î
pag. 116
Sluiter ontspannen zonder kaart
Î
pag. 32
Objectief
Bevestigen/verwijderen Î
pag. 39
In-/uitzoomen Î
pag. 40
Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
Î
pag. 42
Basisinstellingen
Taal Î
pag. 38
Datum/tijd/zone Î
pag. 36
Pieptoon Î
pag. 348
Copyrightinformatie Î
pag. 156
Wis alle camera-instellingen
Î
pag. 56
Zoeker
Dioptrische aanpassing Î
pag. 43
Oculairdop Î
pag. 185
Rasterweergave Î
pag. 59
Digitale horizon Î
pag. 59
LCD-scherm
De helderheid van het
scherm aanpassen Î
pag. 279
Digitale horizon Î
pag. 60
Uitleg Î
pag. 61
AF
AF-modus Î
pag. 70
AF-gebiedselectiemodus
Î
pag. 72
AF-puntselectie Î
pag. 74
AI Servo AF-kenmerken
Î
pag. 85
Persoonlijke AF-voorkeuzen
Î
pag. 94
AF-fijnafstelling Î
pag. 104
Handmatige focus Î
pag. 111
Lichtmeting
Meetmethode Î
pag. 167
Transport
Transportmodus Î
pag. 112
Zelfontspanner Î
pag. 113
Maximale opnamereeks Î
pag. 123
Opnamen opslaan
Opnamefunctie Î
pag. 116
Een map maken/selecteren
Î
pag. 150
Bestandsnaam Î
pag. 152
File No. Î
pag. 154
Beeldkwaliteit
Opnamekwaliteit
Î
pag. 119
ISO-snelheid Î
pag. 124
Beeldstijl Î
pag. 129
Witbalans Î
pag. 137
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Î
pag. 142
Ruisreductie voor hoge
ISO-snelheden Î
pag. 143
Ruisreductie voor lange
belichtingstijden Î
pag. 144
Lichte tonen prioriteit Î
pag. 146
Correctie helderheid randen
Î
pag. 147
Functie-index
13
Functie-index
Correctie chromatische
afwijking Î
pag. 148
Kleurruimte Î
pag. 158
Opnamen maken
Opnamemodus Î
pag. 24
HDR Î
pag. 173
Meerdere opnamen Î
pag. 177
Spiegel opklappen Î
pag. 184
Scherptedieptecontrole Î
pag. 165
Afstandsbediening Î
pag. 186
Snel instellen Î
pag. 49
Aanpassing van de belichting
Belichtingscompensatie Î
pag. 169
Reeksopnamen met
automatische belichting Î
pag. 170
AE-vergrendeling Î
pag. 171
Veiligheidsshift Î
pag. 317
Flitser
Externe flitser Î
pag. 187
Instellingen voor externe flitser
Î
pag. 191
Persoonlijke voorkeuzen
externe Speedlite Î
pag. 196
Live view-opnamen
Live view-opnamen maken
Î
pag. 197
Scherpstellen Î
pag. 207
Beeldverhouding Î
pag. 204
Filmopnamen
Filmopnamen Î
pag. 217
Filmopnameformaat Î
pag. 231
Geluidsopname Î
pag. 234
Tijdcode Î
pag. 237
Foto's maken Î
pag. 228
Weergave
Kijktijd Î
pag. 55
Weergave van één opname
Î
pag. 244
Weergave met opname-informatie
Î
pag. 246
Indexweergave Î
pag. 249
Door beelden navigeren
(opnamesprong) Î
pag. 250
Vergrote weergave Î
pag. 251
Weergave van twee opnamen
Î
pag. 253
Opnamen roteren Î
pag. 254
Classificatie Î
pag. 255
Filmweergave Î
pag. 261
Diavoorstelling Î
pag. 265
Opnamen op de tv bekijken
Î
pag. 268
Beveiligen Î
pag. 272
Kopiëren Î
pag. 274
Wissen Î
pag. 277
Opnamen bewerken
RAW-beeldverwerking Î
pag. 282
Wijzig formaat Î
pag. 287
Opnamen afdrukken en overbrengen
PictBridge Î
pag. 296
Afdrukopties (DPOF) Î
pag. 305
Opnameoverdracht Î
pag. 309
Aanpassen
Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
Î
pag. 314
Aangepaste bediening Î
pag. 321
My Menu Î
pag. 331
Aangepaste opnamemodus
Î
pag. 332
Sensorreiniging en stof verwijderen
Sensorreiniging Î
pag. 290
Stofwisdata toevoegen Î
pag. 291
14
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera
per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een droge doek als
er waterspatten op de camera zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon
met een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische velden,
zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens uit de buurt van
apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote antennes. Sterke magnetische
velden kunnen storingen veroorzaken en opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die
in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer de camera
nooit zelf te demonteren.
Blokkeer de spiegelwerking niet met uw vinger of een ander object. Dit kan
een defect veroorzaken.
Gebruik een blaasbuisje om stof van de lens, zoeker, reflexspiegel of het matglas te
blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten
om de camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van
hardnekkig vuil contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving terechtkomt, kan zich
condens vormen op de camera en op de inwendige delen. Voorkom condensvorming
door de camera eerst in een afgesloten plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de
camera is aangepast aan de hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt u beschadiging
van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert u het objectief, de kaart en de
batterij uit de camera. Wacht tot de condens is verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u deze gedurende langere tijd niet gaat gebruiken.
Ook als de camera is opgeborgen, moet u de sluiter zo nu en dan enkele
malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar bijtende chemicaliën worden gebruikt,
zoals een donkere kamer of een laboratorium.
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, is het
raadzaam de camera te laten controleren door uw Canon-dealer of zelf te
controleren of de camera goed functioneert.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
15
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-paneel en LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en
meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01%
resterende pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben altijd
dezelfde kleur, bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode pixels
zijn ook niet van invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden en
zijn er restanten van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een tijdelijk
effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren of
er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het scherm weer
normaal.
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen
druk op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en
trillingen.
Raak de elektronische contactpunten van de kaart nooit met uw vingers of
een metalen voorwerp aan.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met sterke
magnetische velden zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen
met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Objectief
Nadat u het objectief hebt losgedraaid van de camera,
bevestigt u de lensdoppen en plaatst u het objectief met de
achterkant naar boven om krassen op het lensoppervlak en
de elektrische contactpunten te voorkomen.
Waarschuwingen bij langdurig gebruik
Als u lange tijd achtereen continue opnamen, Live view-opnamen of
filmopnamen maakt, kan de camera heet worden. Dit is geen defect.
Het langdurig vasthouden van een hete camera kan echter wel een lichte
verbranding van de huid veroorzaken.
Contactpunten
16
Verkorte handleiding
1
Plaats de batterij (pag. 30).
Ga voor meer informatie over
het opladen van de batterij naar
pagina 28.
2
Plaat een kaart (pag. 31).
De sleuf aan de voorzijde
van de camera is voor een
CF-kaart en de sleuf aan
de achterzijde voor een
SD-kaart.
3
Bevestig het objectief (pag. 39).
Zorg ervoor dat de rode punten zich
op één lijn bevinden.
4
Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <f>
(pag. 39).
5
Zet de aan-uitknop op <1>
(pag. 34).
17
Verkorte handleiding
6
Houd de knop in het midden van
het programmakeuzewiel ingedrukt
terwijl u het wiel instelt op <
A
>
(Automatisch/scène)
(pag. 64)
.
Alle camera-instellingen worden
automatisch ingesteld.
7
Stel scherp op het onderwerp
(pag. 44).
Kijk door de zoeker en richt het midden
van de zoeker op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de
camera stelt vervolgens scherp op
het onderwerp.
8
Maak de opname (pag. 44).
Druk de ontspanknop helemaal in
om de opname te maken.
9
Bekijk de opname (pag. 55).
De opname wordt ongeveer
2 seconden weergegeven. op het
LCD-scherm weergegeven.
Druk op de knop <
x
> om de opname
nogmaals weer te geven (pag. 244).
Zie 'Live view-opnamen' (pag. 197) voor het maken van opnamen
terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
Zie 'Opnamen weergeven' (pag. 244) voor het bekijken van de
opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar 'Opnamen wissen' (pag. 277).
18
Namen van onderdelen
Objectiefbevestigingsmarkering (pag. 39)
Greep
(batterij-
compartiment)
Aansluitpunt voor
DC-koppelingskabel (pag. 342)
Sensor van
afstandsbediening
(pag. 186)
Ontspanknop
(pag. 44)
Programmakeuzewiel
(pag. 24)
Ver-/ontgrendelknop
programmakeuzewiel
(pag. 45)
Flitserschoen (pag. 188)
Contactpunten voor flitssynchronisatie
Microfoon
(pag. 234)
Objectiefvergrendelingsstift
Objectiefbevestiging
Contactpunten (pag. 15)
Lampje van de
zelfontspanner
(pag. 113)
Bevestigingspunt
draagriem
(pag. 27)
Objectiefont-
grendelingsknop
(pag. 40)
Spiegel (pag. 184, 293)
<U> Knop voor
LCD-paneelverlichting
(pag. 48)
<B> AF-gebiedselectiemodus/
multifunctieknop (pag. 73/188)
<n> Knop voor lichtmeetmethode/
witbalansselectie (pag. 167/137)
<o>
Knop voor selectie AF-modus/
transportmodus (pag. 70/112)
<m> Knop voor
ISO-snelheid/flitsbelichtings-
compensatie (pag. 124/188)
<6> Hoofdinstelwiel
(pag. 45)
Cameradop (pag. 39)
Knop voor scherptediepte-
controle (pag. 165)
19
Namen van onderdelen
<Y> IN-aansluiting externe microfoon (pag. 235)
<D> HDMI mini OUT-aansluiting (pag. 268)
<F> Aansluiting afstandsbediening (type N3) (pag. 185)
<D> Pc-aansluiting (pag. 189)
<n> Hoofdtelefoonaansluiting (pag. 235)
<q/C>
Aansluiting audio/video OUT/digitaal (pag. 271/296, 309)
Batterij voor
datum/tijd (pag. 343)
Aansluitingenklepje
Aan-uitschakelaar (pag. 34)
<M> Menuknop
(pag. 51)
<B> Info-knop
(pag. 60, 61, 200, 225,
244, 336)
Touch pad (pag. 46)
<5> Snelinstelwiel
(pag. 46)
<0> Instelknop
(pag. 51)
<S> Knop voor
AF-puntselectie
(pag. 72)
<A> Knop voor
AE-vergrendeling
(pag. 171)
LCD-paneel (pag. 21, 22)
Zoekeroculair
Oogschelp (pag. 185)
<p> AF-startknop
(pag. 44, 70, 199, 226)
<Q> Knop
Snel instellen
(pag. 49)
20
Namen van onderdelen
Statiefbevestigingspunt
Klepje batterij-
compartiment (pag. 30)
Ontgrendelknop
batterijcompartiment
(pag. 30)
<9> Multifunctionele
knop (pag. 47)
Knop voor dioptrische aanpassing (pag. 43)
Bevestigings-
punt draagriem
(pag. 27)
Klepje van
kaartsleuf
(pag. 31)
SD-kaartsleuf (pag. 31)
CF-kaartsleuf (pag. 31)
Uitwerpknop CF-kaart (pag. 33)
LCD-scherm (pag. 279)
<b/m>
Knop voor creatieve
foto's/vergelijkende
weergave (weergave
van twee opnamen)/
Direct print (pag. 129,
173, 177/253/301)
<L> Wisknop
(pag. 277)
<x>
Weergaveknop
(pag. 244)
<c>
Classificatieknop
(pag. 255, 273)
<u> Knop voor
index/vergroten/
verkleinen
(pag. 249/251)
<V> Scherpstelvlakmarkering
Lees-/schrijfindicator (pag. 33)
Schakelaar voor multifunctie-
vergrendeling (pag. 47)
Luidspreker
Lichtsensor (pag. 279)
<A/k> Schakelaar voor
Live view-opnamen/
filmopnamen (pag. 197/217)
<0> Start-/stopknop
(pag. 198, 218)
21
Namen van onderdelen
LCD-paneel
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
<0> Monochroomopnamen (pag. 131)
AF-modus (pag. 70)
X
1-beeld AF
9
AI Focus AF
Z
AI Servo AF
4 L
Handmatige focus
Transportmodus (pag. 112)
u Enkelbeeld
o Continue opnamen
met hoge snelheid
i Continue opnamen
met lage snelheid
B Stille enkele opname
M Stille continuopname
Q
Zelfontspanner: 10 sec./
Afstandsbediening
k
Zelfontspanner: 2 sec./
Afstandsbediening
<u> Witbalanscorrectie
(pag. 140)
<r> Pictogram GPS-systeem
verbonden
<N> Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
(pag. 142)
<P> Meerdere opnames (pag. 177)
<w> HDR-opnames (pag. 173)
<2> Spiegel opklappen (pag. 184)
Witbalans (pag. 137)
Q Auto
W Daglicht
E Schaduw
R Bewolkt
Y Kunstlicht
U Wit TL licht
I Flitser
O Custom
P Kleurtemp.
Sluitertijd
FE-vergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Waarschuwing
multifunctievergrendeling (L)
Waarschuwing geen
kaart (Card)
Foutcode (Err)
Reiniging beeldsensor (CLn)
Diafragma
Maximumaantal opnamen
Timer zelfontspanner
Bulb-belichtingstijd
Waarschuwing volle kaart (Full)
Waarschuwing kaartfout (Err)
Foutnr.
Resterende opnamen
AF-puntselectie
(
[ ] AF
,
SEL [ ]
,
SEL AF
)
AF-puntregistratie
(
[ ] HP
,
SEL [ ]
,
SEL HP
)
Kaartwaarschuwing (Card 1/2/1.2)
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
22
Namen van onderdelen
<g> ISO-snelheid
(pag. 124)
Meetmethode (pag. 167)
q Meervlaks meting
w Deelmeting
r Spotmeting
e Gemiddelde meting
met nadruk
op midden
Opnamekwaliteit (pag. 119)
<h> AEB (pag. 170)
<y> Flitsbelichtings-
compensatie (pag. 188)
<A> Lichte tonen
prioriteit (pag. 146)
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscompensatie (pag. 169)
AEB-bereik (pag. 170)
Waarde flitsbelichtingscompensatie (pag. 188)
ISO-snelheid (pag. 124)
Batterijniveau (pag. 35)
<f> Indicator CF-kaart
<g> Indicator SD-kaart
<J> Pictogram SD-kaartselectie
<J> Pictogram CF-kaartselectie
3 Groot
4 Middelgroot
a Klein 1
b Klein 2 (Fijn)
c Klein 3 (Fijn)
1 RAW
41 Middelgroot RAW
61 Klein RAW
23
Namen van onderdelen
Zoekerinformatie:
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
<S> Eén punt AF
<O> Spot-AF (één punt) (pag. 75)
Gebied AF-kader (pag. 73)
<A> AE-vergrendeling
(pag. 171) / AEB actief
(pag. 170)
<D> Flitser gereed (pag. 188)
Waarschuwing voor
onjuiste FE-vergrendeling
<d> FE-vergrendeling
(pag. 188) / FEB actief
(pag. 195)
<e> Hi-speed synchronisatie
(pag. 194)
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscompensatie (pag. 169)
AEB-bereik (pag. 170)
Waarde flitsbelichtingscompensatie
(pag. 188)
<e>
Indicator AF-status (pag. 64)
<o>
Focus-
bevestigingslampje
(pag. 64)
Matglas
Spotmetingscirkel (pag. 168)
Raster (pag. 59)
Sluitertijd (pag. 162)
FE-vergrendeling (FEL)
Busy (buSY)
Waarschuwing
multifunctievergrendeling (L)
Diafragma (pag. 164)
<y> Flitsbelichtings-
compensatie (pag. 188)
Max. opnamereeks (pag. 123)
Aantal resterende opnamen met
verschillende belichting (pag. 179)
<A> Lichte tonen prioriteit (pag. 146)
<g>
ISO-snelheid
(pag. 124)
<h> Waar-
schuwings-
symbool
(pag. 318)
ISO-snelheid (pag. 124)
<z> Batterijniveau
(pag. 35)
AF-puntselectie
(
[ ] AF
,
SEL [ ]
,
SEL AF
)
AF-puntregistratie
(
[ ] HP
,
SEL [ ]
,
SEL HP
)
Kaartwaarschuwing (Card 1/2/1.2)
--
-
-
--
--
-
-
--
24
Namen van onderdelen
Programmakeuzewiel
Draai aan het programmakeuzewiel terwijl u de knop in het midden
van het programmakeuzewiel ingedrukt houdt (ver-/ontgrendelknop
programmakeuzewiel).
A :Automatisch/scène (pag. 64)
F : Bulb (pag. 172)
a :
Handmatige belichting (pag. 166)
f :
AE met diafragmavoorkeur (pag. 164)
s :
AE met sluitervoorkeur (pag. 162)
d : AE-programma (pag. 160)
Aangepaste opnamemodi
U kunt de opnamemodi (d/s/f/a/F), AF-modus, menu-
instellingen enzovoort, onder de instellingen w, x of y van het
programmakeuzewiel vastleggen en in die modus snel met de
gewenste instellingen opnamen maken (pag. 332).
25
Namen van onderdelen
EF 24-105mm f/4L IS USM-objectief
Focusinstellingsknop (pag. 39)
Bevestigingspunt
zonnekap (pag. 41)
Filteraansluiting
van 77 mm
(voorkant objectief)
Zoomring (pag. 40)
Schakelaar voor Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) (pag. 42)
Objectiefbevestigingsmarkering (pag. 39)
Contactpunten (pag. 15)
Focusafstandsschaal
Focusring (pag. 111, 214)
Infraroodmarkering
Zoompositiemarkering
(pag. 40)
26
Namen van onderdelen
Batterijoplader LC-E6
Lader voor batterij LP-E6 (pag. 28).
Batterijoplader LC-E6E
Lader voor batterij LP-E6 (pag. 28).
Batterijcompartiment
Oplaadlampje
Stekker
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES - BEWAAR DEZE INSTRUCTIES.
GEVAAR - VOLG DEZE INSTRUCTIES NAUWKEURIG OM HET RISICO
OP BRAND EN ELEKTRISCHE SCHOKKEN TE BEPERKEN.
Voor aansluiting op een stopcontact buiten de Verenigde Staten, gebruikt u zo
nodig een stekkeradapter die voor het desbetreffende land geschikt is.
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Batterijcompartiment
Oplaadlampje
27
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen
en de basisbediening van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Haal het uiteinde van de riem van
onderaf door de draagriemring.
Haal het uiteinde daarna door de
gesp van de riem zoals afgebeeld
in de illustratie. Trek de riem strak
en zorg ervoor dat deze goed
vastzit in de gesp.
De oculairdop is ook aan de riem
bevestigd (pag. 185).
28
1
Verwijder het beschermdeksel.
Verwijder het beschermdeksel van de
batterij.
2
Plaats de batterij.
Plaats de batterij op de juiste manier in de
oplader zoals afgebeeld in de illustratie.
Om de batterij te verwijderen, herhaalt u de
bovenstaande procedure in omgekeerde volgorde.
3
Laad de batterij op.
Voor LC-E6
Klap de contactpunten van de
batterijoplader naar buiten, in de
richting van de pijl, en steek ze in
het stopcontact.
Voor LC-E6E
Sluit het netsnoer aan op de oplader
en steek de stekker in het stopcontact.
X Het opladen begint automatisch en
het oplaadlampje knippert oranje.
Het duurt ongeveer 2,5 uur om een helemaal lege batterij volledig op te
laden bij 23 °C. Hoe lang het duurt om de batterij op te laden, is afhankelijk
van de omgevingstemperatuur en het laadniveau van de batterij.
Om veiligheidsredenen duurt opladen bij lage temperaturen (5 °C -
10 °C) langer (tot 4 uur).
De batterij opladen
LC-E6
LC-E6E
Laadniveau
Oplaadlampje
Kleur Indicator
0 - 49%
Oranje
Knippert eenmaal per seconde
50 - 74% Knippert tweemaal per seconde
75% of hoger Knippert driemaal per seconde
Volledig opgeladen Groen Gaat branden
29
De batterij opladen
Bij aankoop is de batterij niet volledig opgeladen.
Laad de batterij voor gebruik op.
Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op de dag dat u
deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen batterij geleidelijk aan leeg.
Verwijder de batterij na het opladen en haal de batterijoplader
uit het stopcontact.
U kunt het deksel in een andere richting
plaatsen om aan te geven of de batterij al
dan niet is opgeladen.
Als de batterij is opgeladen, bevestigt u het
deksel zodanig dat de opening, die de vorm heeft
van een batterij < >, overeenkomt met het blauwe zegel op de batterij.
Als de batterij leeg is, plaatst u het deksel in de omgekeerde richting.
Verwijder de batterij wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de batterij langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van een kleine
lekstroom, waardoor de batterij verder wordt ontladen en minder lang meegaat.
Bewaar de batterij met het beschermdeksel bevestigd. Als u de batterij opbergt nadat
u deze volledig hebt opgeladen, kunnen de prestaties van de batterij teruglopen.
De batterijoplader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De batterijoplader is compatibel met een stroombron van 100 V AC t/m 240 V
AC 50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel verkrijgbare stekkeradapter voor
het desbetreffende land of de desbetreffende regio gebruiken. Sluit geen draagbare
spanningsomvormer aan op de batterijoplader. Dit kan de batterijoplader beschadigen.
Als de batterij snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, moet de batterij worden vervangen.
Controleer de laadprestatie van de batterij (pag. 338) en schaf een nieuwe batterij aan.
Tips voor het gebruik van de batterij en batterijoplader
Nadat u de stekker van de lader uit het stopcontact hebt verwijderd, dient u
de contactpunten van de stekker minstens drie seconden niet aan te raken.
Indien de resterende capaciteit van de batterij (pag. 338) 94% of hoger
is, wordt de batterij niet opgeladen.
De oplader kan geen andere batterijen opladen dan batterij LP-E6.
30
Plaats een volledig opgeladen LP-E6-batterij in de camera. De zoeker
van de camera wordt verlicht zodra een batterij is geplaatst en
wordt donker wanneer de batterij wordt verwijderd.
1
Open het klepje.
Schuif het schuifje in de richting van
de pijlen en open het klepje.
2
Plaats de batterij.
Steek het uiteinde met de
batterijcontacten in de camera.
Schuif de batterij in de camera totdat
deze vastzit.
3
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het
dichtklikt.
Open het klepje en verwijder de
batterij.
Druk het batterijontgrendelingsschuifje in de
richting van de pijl en verwijder de batterij.
Plaats het beschermdeksel
(meegeleverd, pag. 29) op de batterij
om kortsluiting van de
batterijcontactpunten te voorkomen.
De batterij plaatsen en verwijderen
De batterij plaatsen
De batterij verwijderen
Alleen de batterij LP-E6 kan worden gebruikt.
31
U kunt in de camera zowel een CF-kaart als een SD-kaart gebruiken.
Opnamen kunnen worden opgeslagen als er ten minste één kaart
in de camera is geplaatst.
Als in beide kaartsleuven een kaart is geplaatst, kunt u kiezen op welke
kaart opnamen worden opgeslagen, of u kunt dezelfde opnamen
tegelijkertijd op beide kaarten opslaan (pag. 116 en 118).
Als u een SD-kaart gebruikt, moet de schakelaar voor
schrijfbeveiliging van de kaart omhoog staan om schrijven/
wissen toe te staan.
1
Open het klepje.
Schuif het klepje in de richting van de
pijl om het te openen.
2
Plaats de kaart.
De sleuf aan de voorzijde van de
camera is voor een CF-kaart en de
sleuf aan de achterzijde voor een
SD-kaart.
Houd de etiketzijde van de
CF-kaart naar u toe en plaats het
uiteinde met de kleine openingen
in de camera.
Als de kaart op de verkeerde
manier wordt geplaatst, kan de
camera beschadigd raken.
X De uitwerpknop voor de CF-kaart
steekt naar buiten.
Plaats de SD-kaart met de
etiketzijde naar u toe. Druk de
kaart in de sleuf totdat deze
vastklikt.
De kaart plaatsen en verwijderen
De kaart plaatsen
Schuifje voor
schrijfbeveiliging
SD-kaart
CF-kaart
32
De kaart plaatsen en verwijderen
3
Sluit het klepje.
Sluit het klepje en schuif het in de
richting van de pijlen totdat het
dichtklikt.
X Als u de aan-uitschakelaar op <1>
zet (pag. 34), wordt het aantal
mogelijke opnamen en de geplaatste
kaart(en) op het LCD-paneel
weergegeven.
De opnamen worden opgeslagen
op de kaart met het pictogram < >
naast de indicator van de
betreffende kaart.
Indicator CF-kaart
Indicator SD-kaart
Pictogram kaartselectie
Maximum-
aantal
De camera is niet compatibel met CF-kaarten van het type II of van het
type harde schijf.
Hoewel de camera niet voldoet aan de UHS-snelheidsklassestandaard
(Ultra-High Speed), kunnen UHS SDHC-/SDXC-kaarten toch worden
gebruikt.
Ook SDHC/SDXC-geheugenkaarten zijn in de camera te
gebruiken.
Ultra DMA (UDMA) CF-kaarten zijn ook in de camera te
gebruiken. Op CF-kaarten van het type Ultra DMA (UDMA) worden
de gegevens sneller weggeschreven.
Het aantal mogelijke opnamen is afhankelijk van de resterende
capaciteit van de kaart, de instelling voor de opnamekwaliteit,
de ISO-snelheid, enzovoort.
Door [
z1:
Ontspan sluiter zonder kaart
] in te stellen op
[
Uitschakelen
] voorkomt u dat u vergeet een kaart te plaatsen (pag. 348).
33
De kaart plaatsen en verwijderen
1
Open het klepje.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Controleer of de lees-/
schrijfindicator uit is en open
vervolgens het klepje.
Sluit het klepje als [Opslaan...] wordt
weergegeven.
2
Verwijder de kaart.
Druk op de uitwerpknop om de
CF-kaart te verwijderen.
Als u de SD-kaart wilt verwijderen,
drukt u deze voorzichtig in en laat
u de kaart weer los. Trek de kaart
vervolgens naar buiten.
Trek de kaart recht uit de camera en
sluit het klepje.
De kaart verwijderen
Lees-/schrijfindicator
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit dat
opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist, of dat
gegevens worden overgebracht. Maak het klepje van de kaartsleuf op
dat moment niet open. Verricht ook geen van de volgende handelingen
wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert. De opname-
gegevens, kaart of camera kunnen anders beschadigd raken.
De kaart verwijderen
De batterij verwijderen
De camera schudden of ergens tegenaan stoten
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 154).
Als er op het LCD-scherm een kaartfout wordt weergegeven, verwijdert u de kaart
en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart naar een computer kunt overbrengen,
brengt u alle opnamen over en formatteert u de kaart met de camera
(pag. 53). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
Raak de contactpunten van de SD-kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen.
34
Als na het aanzetten van de camera het scherm met datum-/tijd-/
zone-instelling wordt weergegeven, raadpleeg dan pagina 36 voor
het instellen van de datum, tijd en zone.
<1> : De camera is ingeschakeld.
<2>:
De camera is uitgeschakeld en
werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet gebruikt.
Wanneer u de aan-uitschakelaar op
<
1
> of <
2
> zet, wordt de
sensorreiniging automatisch uitgevoerd.
(Mogelijk hoort u een zacht, kort geluid.)
Tijdens het reinigen van de sensor wordt
<
f
> op het LCD-scherm weergegeven.
Zelfs tijdens het reinigen van de sensor kunt u
opnamen maken. Door de ontspanknop half in
te drukken (pag. 44), stopt u het reinigen van
de sensor en kunt u een opname maken.
Als u met de aan-uitschakelaar snel achter elkaar tussen <
1
> en <
2
> wisselt,
wordt het pictogram <
f
> mogelijk niet weergegeven. Dit is normaal en is geen defect.
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze ongeveer 1 minuut niet is gebruikt. Om de camera weer in
te schakelen, drukt u gewoon de ontspanknop half in (pag. 44).
U kunt de automatische uitschakeltijd wijzigen met
[52: Uitschakelen] (pag. 55)
De camera inschakelen
De zelfreinigende sensor
3 Automatisch uitschakelen
Als u de aan-uitschakelaar op <2> zet terwijl een opname op de kaart
wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven en wordt de camera
uitgeschakeld nadat de opname op de kaart is opgeslagen.
35
De camera inschakelen
Wanneer de aan-uitschakelaar op <1> staat, heeft het batterijniveau
een van de volgende zes niveaus. Een knipperend batterijpictogram
(b) geeft aan dat de batterij bijna leeg is.
Levensduur batterij
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E6-
batterij, zonder Live view-opnamen, en de testcriteria van de CIPA
(Camera & Imaging Products Association).
Mogelijke opnamen met batterijgreep BG-E11
Met LP-E6 x 2: Circa twee keer zoveel opnamen zonder de batterijgreep.
Met AA/LR6-alkalinebatterijen (bij 23 °C): circa 270 opnamen
z Het batterijniveau controleren
Pictogram
Niveau (%)
100 - 70
69 - 50 49 - 20 19 - 10 9 - 1 0
Temperatuur Bij 23 °C Bij 0 °C
Maximumaantal opnamen Circa 950 opnamen Circa 850 opnamen
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende bewerkingen:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer de AF regelmatig wordt geactiveerd zonder dat er een foto
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Het aantal opnamen kan afnemen, afhankelijk van de werkelijke
opnameomstandigheden.
Voor de bediening van het objectief wordt ook stroom van de batterij
gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte objectief kan het maximumaantal
opnamen lager zijn.
Zie pagina 199 voor het aantal mogelijke opnamen met Live view-opnamen.
Zie [
53: Accu-info
] om de status van de batterij verder te controleren (pag. 338).
Als AA-/LR6-batterijen worden gebruikt in batterijgreep BG-E11, wordt
een indicator met vier niveaus weergegeven. ([x/m] wordt niet
weergegeven.)
36
Als u de camera voor de eerste keer inschakelt of als de datum- en tijdinstellingen
zijn gereset, wordt het instelscherm Datum/tijd/zone weergegeven. Volg stappen
3 t/m 6 om de actuele datum, tijd en tijdzone in te stellen.
Houd er rekening mee dat de datum en tijd die aan opnamen
worden toegevoegd, worden gebaseerd op de ingestelde datum
en tijd. Zorg ervoor dat u de juiste datum en tijd instelt.
U kunt ook de tijdzone van uw huidige adres instellen. Wanneer u dan
naar een andere tijdzone reist, kunt u gewoon de tijdzone van uw
reisbestemming instellen zodat de juiste datum/tijd wordt opgeslagen.
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52]
[Datum/tijd/zone].
Druk op de knop <Q> en selecteer
het tabblad [5].
Draai aan het instelwiel <6> om
het tabblad [52] te selecteren.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Datum/tijd/zone] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Stel de datum en de tijd in.
Draai aan het instelwiel <5> om het
cijfer te selecteren.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
gewenste instelling te selecteren en druk
vervolgens op <
0
> (Terug naar <
s
>).
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
37
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
4
Stel de gewenste tijdzone in.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Tijdzone] te selecteren.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> om
de tijdzone te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
5
Stel zomertijd in.
Stel dit naar wens in.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Y] te selecteren.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
Z
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Wanneer zomertijd is ingesteld op
[
Z
], zal de tijd die is ingesteld in stap
3 met 1 uur vooruitgaan. Als [
Y
] is
ingesteld, wordt zomertijd geannuleerd
en gaat de tijd met 1 uur achteruit.
6
Verlaat de instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X De datum/tijd/zone wordt ingesteld en
het menu verschijnt weer.
De procedure voor het instellen van het menu wordt uitgelegd op
pagina 51-52.
De ingestelde datum en tijd worden van kracht wanneer u bij stap 6
op <0> drukt.
In stap 4 is de rechtsboven weergegeven tijd het tijdsverschil in
vergelijking met UTC. Als u uw tijdzone niet ziet, stelt u de tijdzone in
in verhouding tot het verschil met UTC.
38
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52]
[TaalK].
Druk op de knop <Q> en selecteer
het tabblad [5].
Draai aan het instelwiel <6> om
het tabblad [52] te selecteren.
Draai aan het instelwiel <5> om
[TaalK] te selecteren (het vierde
item van boven) en druk op <0>.
3
Stel de gewenste taal in.
Draai aan het instelwiel <5> om de
taal te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X De interfacetaal wordt gewijzigd.
3 De interfacetaal selecteren
39
De camera is compatibel met alle Canon EF-objectieven. De camera
kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-S-objectieven.
1
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijlen wordt
aangegeven.
2
Bevestig het objectief.
Zorg ervoor dat de rode stop op het
objectief en op de camera zich op
gelijke hoogte bevinden en draai het
objectief (zie pijl) totdat dit op zijn
plaats klikt.
3
Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <AF>.
<AF> staat voor 'autofocus', of
automatische scherpstelling.
Als de knop is ingesteld op <MF>
(handmatige focus), kan niet
automatisch worden scherpgesteld.
4
Verwijder de voorste lensdop.
Een objectief bevestigen en verwijderen
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Als het voorste deel (de focusring) van het objectief tijdens het
automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan.
40
Een objectief bevestigen en verwijderen
Om in of uit te zoomen draait u de
zoomring op het objectief met uw
vingers.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan
voordat u scherpstelt. Wanneer u na
het scherpstellen aan de zoomring
draait, kan de scherpstelling
enigszins verloren gaan.
Druk op de
objectiefontgrendelingsknop en
draai het objectief in de richting
van de pijl.
Draai het objectief totdat dit niet meer
verder kan en koppel het objectief
los.
Bevestig de achterste lensdop op het
losgekoppelde objectief.
In- en uitzoomen
Stof vermijden
Vervang objectieven zo snel mogelijk en op een plaats die zoveel mogelijk
stofvrij is.
Breng de cameradop aan op de camera wanneer u deze zonder objectief
bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
Het objectief verwijderen
41
Een objectief bevestigen en verwijderen
Wanneer u de speciale lenskap EW-83H op het EF 24-105mm f/4L IS
USM-objectief bevestigt, wordt ongewenst licht geblokkeerd en wordt
de voorkant van het objectief beschermd tegen regen, sneeuw, stof,
enzovoort. Voordat u het objectief in een tas, enzovoort stopt, kunt u
de lenskap ook andersom bevestigen.
1
Plaats de rode stip op de lenskap
op gelijke hoogte met die op het
objectief.
2
Draai de lenskap zoals op de
illustratie.
Draai de lenskap met de klok mee
tot deze goed is bevestigd.
Een lenskap bevestigen
Als de lenskap niet juist is bevestigd, ziet het buitengebied van de
afbeelding er mogelijk donker uit.
Pak de lenskap aan de onderkant vast wanneer u deze draait om deze
te bevestigen of te verwijderen. Als u de lenskap bij de randen vastpakt,
kan de kap vervormd raken.
42
Wanneer u de ingebouwde Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het
IS-objectief gebruikt, wordt bewegingsonscherpte gecorrigeerd om
scherpere opnamen te krijgen. De procedure die hier wordt uitgelegd,
is gebaseerd op het EF 24-105mm f/4L IS USM-objectief als voorbeeld.
* IS betekent Image Stabilizer (beeldstabilisatie).
1
Zet de IS-schakelaar op <1>.
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera ook op <1>.
2
Druk de ontspanknop half in.
X Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
werkt nu.
3
Maak de opname.
Als de opname er onbewogen uitziet
in de zoeker, drukt u de ontspanknop
volledig in om de opname te maken.
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) kan onscherpte van het onderwerp niet
tegengaan als het onderwerp tijdens het belichtingsmoment beweegt.
Zet voor opnamen met bulb-belichting de IS-schakelaar op <2>.
Als z<1> is ingesteld, kan het zijn dat de Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) niet goed functioneert.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is mogelijk niet effectief bij
overmatige beweging, zoals op een schommelende boot.
Het kan zijn dat de Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet effectief is
wanneer u het EF 24-105mm f/4L IS USM-objectief gebruikt voor
gepande opnamen.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt als de focusinstellingsknop op
het objectief is ingesteld op <AF> of <MF>.
Ook wanneer u een statief gebruikt, kunt u zonder problemen opnamen
maken met de IS-schakelaar ingesteld op <1>. Maar om de batterij te
besparen, wordt het aanbevolen de IS-schakelaar op <2> te zetten.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is zelfs effectief wanneer de camera
op een monopod is bevestigd.
43
Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts zodat
de AF-punten in de zoeker scherp zijn.
Als het lastig is om de knop te draaien,
verwijdert u de oogschelp (pag. 185).
Voor scherpe opnamen houdt u de camera stil om
bewegingsonscherpte te minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de camera stevig vast.
2. Houd het objectief onderaan vast met uw linkerhand.
3. Laat uw rechterwijsvinger lichtjes op de ontspanknop rusten.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5.
Voor een stabiele houding plaatst u de ene voet net voor de andere.
6. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
Basisbediening
De scherpte van de zoeker aanpassen
De camera vasthouden
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt u aangeraden om de dioptrische aanpassingslens Eg
(afzonderlijk verkrijgbaar) te gebruiken.
Verticaal fotograferen
Horizontaal fotograferen
Zie pagina 68 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
44
Basisbediening
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken en u kunt de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en het automatische
belichtingssysteem dat de sluitertijd
en het diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt in de zoeker en op
het LCD-paneel weergegeven (0).
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
Bewegingsonscherpte voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan leiden tot
bewegingsonscherpte. Onscherpe opnamen kunnen hiervan het resultaat
zijn. Let op het volgende om bewegingsonscherpte te voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals op de vorige pagina is
weergegeven.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en
druk de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in.
Ontspanknop
Als u in de modi
d
/
s
/
f
/
a
/
F
op de knop <
p
> drukt, wordt
dezelfde bewerking uitgevoerd als wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken, of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
zal de opname iets worden vertraagd.
Zelfs wanneer een menu of opname wordt weergegeven of wanneer u
een opname maakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus door
de ontspanknop half in te drukken.
45
Basisbediening
Draai aan het programma-
keuzewiel terwijl u de ver-/
ontgrendelknop van het
programmakeuzewiel in het
midden ingedrukt houdt.
(1) Druk op een knop en draai aan
het instelwiel <6>.
Wanneer u op een knop zoals
<n>, <o> of <m>
drukt, blijft de desbetreffende functie
zes seconden lang (9) geselecteerd.
Tijdens deze zes seconden kunt u de
gewenste instelling maken met het
instelwiel <6>.
Wanneer de functie niet meer actief is of
als u de ontspanknop half indrukt, is de
camera klaar om een opname te maken.
Gebruik dit instelwiel om de meetmethode,
AF-modus, ISO-snelheid, het AF-punt
enzovoort te selecteren of in te stellen.
(2)
Draai alleen aan het instelwiel <
6
>.
Draai terwijl u in de zoeker of op het LCD-
paneel kijkt aan het instelwiel <
6
> om
de gewenste instelling te selecteren.
Gebruik dit instelwiel om de sluitertijd,
het diafragma, enzovoort in te stellen.
Programmakeuzewiel
6 Hoofdinstelwiel
De handelingen in (1) zijn ook mogelijk wanneer de <R>-schakelaar
naar rechts staat (Multifunctievergrendeling, pag. 47).
46
Basisbediening
(1) Druk op een knop en draai aan
het instelwiel <5>.
Wanneer u op een knop zoals <
n
>, <
o
>
of <
m
> drukt, blijft de desbetreffende functie zes
seconden lang (
9
) geselecteerd. Tijdens deze zes seconden
kunt u de gewenste instelling maken met het instelwiel <
5
>.
Wanneer de functie niet meer actief is of als u de ontspanknop
half indrukt, is de camera klaar om een opname te maken.
Gebruik dit instelwiel als u de witbalans, de
transportmodus, de flitsbelichtingscompensatie,
het AF-punt, enzovoort wilt selecteren of instellen.
(2)
Draai alleen aan het instelwiel <
5
>.
Draai terwijl u in de zoeker of op het LCD-
paneel kijkt aan het instelwiel <
5
> om de
gewenste instelling te selecteren.
Gebruik dit instelwiel om de waarde voor de
belichtingscompensatie, het diafragma voor
handmatige belichting, enzovoort in te stellen.
Tijdens filmopname biedt het touch pad een geruisloos alternatief om de sluitertijd,
het diafragma, de ISO-snelheid, een belichtingscompensatie, het geluidsopname-
niveau en het hoofdtelefoonvolume aan te passen (pag. 236). Deze functie is
actief wanneer [
z5: Stille bediening
] is ingesteld op [
Insch.
h
].
Nadat u op de knop <Q> hebt
gedrukt, tikt u op de binnenste
ring van het instelwiel <5>,
boven, onder, links of rechts.
5 Snelinstelwiel
h Touch pad
De handelingen in (1) zijn ook mogelijk wanneer de <R>-schakelaar
naar rechts staat (Multifunctievergrendeling, pag. 47).
47
Basisbediening
De <9> heeft acht pijltoetsen en een knop in het midden.
Met deze knop kunt u het AF-punt
selecteren, de witbalans corrigeren,
het AF-punt of vergrotingskader
verplaatsen tijdens Live view-opnamen,
over de opname schuiven in de
vergrote weergave tijdens afspelen, het
Snelkeuzescherm bedienen, enzovoort.
U kunt er ook menuopties mee
selecteren (met uitzondering van
[31: Wis beelden] en [51: Kaart
formatteren]).
Bij menu's en het scherm Snel instellen
werkt de multifunctionele knop alleen
in verticale en horizontale richting.
Hij werkt niet in diagonale richtingen.
Met [82: Multifunctievergrendeling] ingesteld (pag. 319) en
de <R>-schakelaar naar rechts, wordt voorkomen dat het
hoofdinstelwiel, het snelinstelwiel, en de multifunctionele knop
onbedoeld bewegen en een instelling wordt veranderd.
<R>-schakelaar naar links:
ontgrendeld
<R>-schakelaar naar rechts:
vergrendeld
9 Multifunctionele knop
R Multifunctievergrendeling
Indien de <R>-schakelaar naar rechts staat en u een van de
vergrendelde camera-bedieningen probeert te gebruiken, wordt in de
zoeker en op het LCD-paneel <L> weergegeven. Op het scherm opname-
instellingen (pag. 48), wordt [LOCK] weergegeven.
48
Basisbediening
Schakel de verlichting van het LCD-
paneel in (9) of uit door op de knop
<U> te drukken. Wanneer u bij een
bulb-opname de ontspanknop volledig
indrukt, wordt de verlichting van het
LCD-paneel uitgeschakeld.
Nadat u een aantal keren op de knop
<B> hebt gedrukt, worden de
opname-instellingen weergegeven.
Wanneer de opname-instellingen zijn
weergegeven, kunt u aan het
programmakeuzewiel draaien om de
instellingen voor elke opnamemodus
te bekijken (pag. 337).
Door op de knop <Q> te drukken,
wordt Snel instellen van de opname-
instellingen ingeschakeld (pag. 49).
Druk nogmaals op de knop <B>
om de weergave uit te schakelen.
U LCD-paneelverlichting
Opname-instellingen weergeven
49
U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCD-
scherm rechtstreeks selecteren en instellen. Dit wordt het scherm
Snel instellen genoemd.
1
Druk op de knop <Q>.
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (7).
2
Stel de gewenste functie in.
Gebruik <9> om een functie te
selecteren.
X De instelling van de geselecteerde
functie wordt onderaan weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> of
<6> om de instelling te wijzigen.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
X De opname wordt weergegeven.
Q Snel instellen voor opnamefuncties
A-modus d/s/f/a/F-modi
In de <A>-modus kunt u alleen de opnamefunctie, kaart, opnamekwaliteit
en transportmodus selecteren of instellen.
50
Q Snel instellen voor opnamefuncties
Selecteer de gewenste functie en druk
op <
0
>. Het scherm met instellingen
voor de functie wordt weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> of
<6> om de instelling te wijzigen.
Er zijn ook functies die worden
ingesteld met de knop <B>.
Druk op <0> om de instelling te
voltooien en ga terug naar het
scherm Snel instellen.
Wanneer u < > (Aangepaste
bediening, pag. 321) selecteert en op de
knop <
M
> drukt, worden de opname-
instellingen weer weergegeven.
Instelbare functies in het scherm Snel instellen
Scherm met functie-instellingen
Sluitertijd (pag. 162)
AF-modus (pag. 70)
Witbalanscorrectie (pag. 140)
Opnamemodus
*
(pag. 24)
Lichte tonen prioriteit* (pag. 146)
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) (pag. 142)
Meetmethode (pag. 167)
Beeldstijl (pag. 129)
Belichtingscompensatie/AEB-
instelling (pag. 169 en
170
)
Flitsbelichtingscompensatie
(pag. 188)
ISO-snelheid (pag. 124)
Opnamekwaliteit
(pag. 119)
Diafragma (pag. 164)
Opnamefunctie/
kaartselectie (pag. 116)
Transportmodus (pag. 112)
Aangepaste bediening
(pag. 321)
Witbalans (pag. 137)
AE-vergrendeling* (pag. 171)
Functies met een sterretje kunnen niet worden ingesteld via het scherm Snel instellen.
<0>
Ð
51
In de menu's kunt u verschillende functies instellen, zoals de opnamekwaliteit, datum/
tijd, enzovoort. Terwijl u naar het LCD-scherm kijkt, gebruikt u de knop <
M
> en
<
Q
> op de achterkant van de camera, en de instelwielen <
6
> en <
5
>.
* Een aantal menutabbladen en menu-items wordt in de modus <A> niet
weergegeven.
3 Menugebruik
A Modusmenuscherm
d/s/f/a/F Modusmenuscherm
<5> Snelinstelwiel
Instelwiel
Knop <M>
<6>
Hoofdinstelwiel
LCD-scherm
Knop <0>
Knop <Q>
Menu-items
Menu-
instellingen
z: Opnamen maken
5: Set-up
9: My Menu
3: Weergave
8:
Persoonlijke voorkeuze
Hoofdtabbladen
Secundaire
tabbladen
2: AF
52
3 Menugebruik
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer een tabblad.
Telkens als u op de knop <Q> drukt,
wordt er van hoofdtabblad gewisseld.
Draai aan het instelwiel <6> om
een secundair tabblad te selecteren.
Zo verwijst het tabblad [
z4
] naar het scherm dat
wordt weergegeven wanneer het vierde punt van
links op het tabblad
z
(opname) is geselecteerd.
3
Selecteer het gewenste item.
Draai aan het instelwiel <
5
> om het item
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
4
Selecteer de instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren.
De huidige instelling wordt blauw weergegeven.
5
Stel de gewenste optie in.
Druk op <0> om de instelling vast te
leggen.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <
M
> om het menu af te
sluiten en naar de opnamemodus terug te keren.
Procedure voor menu-instellingen
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit gegaan
dat u op de knop <
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
U kunt ook <9> gebruiken om menu-instellingen te configureren.
(Behalve [31: Wis beelden] en [51: Kaart formatteren]).
Druk op de knop <M> om te annuleren.
Zie pagina 348 voor informatie over elk menu-item.
53
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met de camera formatteren.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle
opnamen en gegevens op de kaart verwijderd. Zelfs beveiligde
opnamen worden verwijderd; controleer dus of er geen
opnamen op de kaart staan die u wilt bewaren. Zet de
opnamen indien nodig over naar een computer of een ander
opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
1
Selecteer [Kaart formatteren].
Selecteer op het tabblad [51] [Kaart
formatteren] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer de kaart.
[f] is de CF-kaart en [g] is de SD-
kaart.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de kaart
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<0>.
X De kaart wordt geformatteerd.
X Wanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Wanneer [g] is geselecteerd, is low-
level-formattering mogelijk (pag. 54).
Druk voor low-levelformattering op de
knop <L> om [Low level format]
van een <X> te voorzien en
selecteer [OK].
Voordat u begint
3 De kaart formatteren
54
Voordat u begint
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of een computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 371).
Formatteer de kaart in de volgende gevallen:
Low-levelformattering
Voer een low-levelformattering uit als de opname- of leessnelheid van de
SD-kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen.
Aangezien bij low-levelformattering alle sectoren op de SD-kaart die
opname-informatie kunnen bevatten worden gewist, duurt het formatteren
wat langer dan normale formattering.
U kunt de low-levelformattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de
SD-kaart gewoon gebruiken.
Kaarten met een capaciteit van 128 GB of minder worden geformatteerd met
een FAT-indeling. Kaarten met een capaciteit van 128 GB of meer worden
geformatteerd met een exFAT-indeling. Als u een kaart met een capaciteit
van meer dan 128 GB formatteert met deze camera en de kaart vervolgens
in een andere camera plaatst, kan er een foutmelding worden weergegeven
en kan de kaart wellicht niet meer worden gebruikt. Afhankelijk van het
besturingssysteem of de kaartlezer van de computer, kan het zijn dat een
kaart die met de exFAT-indeling is geformatteerd niet wordt herkend.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De eigenlijke
gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee wanneer u
de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient u een low-
levelformattering uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te maken om te
voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van derden kunnen komen.
Voordat u een nieuwe Eye-Fi-kaart gebruikt, moet de software voor
de kaart op uw computer worden geïnstalleerd. Vervolgens
formatteert u de kaart met de camera.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt
weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.
Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een
licentie is verleend door Microsoft.
55
Voordat u begint
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze gedurende een bepaalde tijd niet is gebruikt. Als u niet wilt
dat de camera automatisch wordt uitgeschakeld, zet u deze functie op
[Deactiveren]. Nadat de camera is uitgeschakeld, kunt u deze weer
inschakelen door op de ontspanknop of andere knoppen te drukken.
1
Selecteer [Uitschakelen].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Deactiveren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste tijd in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
U kunt instellen hoe lang de foto direct na de opname op het LCD-
scherm wordt weergegeven. Als u wilt dat de camera de opname blijft
weergeven, stelt u [Vastzetten] in. Als u de opname niet wilt laten
weergeven, stelt u [Uit] in.
1
Selecteer [Kijktijd].
Selecteer op het tabblad [
z1
]
[
Kijktijd
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Stel de gewenste tijd in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
3
De uitschakeltijd/automatisch uitschakelen instellen
3 De kijktijd instellen
Zelfs als [
Deactiveren
] is ingesteld, wordt het LCD-scherm automatisch na 30 minuten
uitgeschakeld. om stroom te besparen. (De camera zelf wordt niet uitgeschakeld.)
Als [Vastzetten] is ingesteld, wordt de opname weergegeven totdat de
camera wordt uitgeschakeld omdat de ingestelde tijd voor automatische
uitschakeling is verstreken.
56
Voordat u begint
De opname-instellingen en menu-instellingen van de camera kunnen
worden teruggezet op de standaardinstellingen.
1
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Wis alle camera-instellingen]
en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<0>.
X
Als u [
Wis alle camera-instellingen
]
gebruikt, worden de volgende standaard-
instellingen van de camera hersteld:
3
De standaardinstellingen van de camera herstellen
N
Opname-instellingen
AF-modus 1-beeld AF Transportmodus u
(Enkelbeeld)
AF-gebied
selectiemodus
Eén punt AF
(Handmatige selectie)
Belichtings-
compensatie/
AEB
Geannuleerd
AF-puntselectie
Centrum
Ingesteld AF-punt
Geannuleerd
Flitsbelichtings-
compensatie
0 (Nul)
Meetmethode
q
(Meervlaksmeting)
Meerdere opnames
Uitschakelen
ISO-snelheid Automatisch HDR-modus HDR uitsch.
ISO-snelh.bereik
Minimumlimiet:
100
Maximumlimiet:
25600
Spiegel
opklappen
Uitschakelen
Persoonlijke
voorkeuze
Ongewijzigd
Auto ISO-bereik
Minimumlimiet:
100
Maximumlimiet:
12800
Instellingen voor
flitsfunctie
Ongewijzigd
Min. sluitertijd
Automatisch
57
Voordat u begint
Instellingen voor opnamekwaliteit AF-instellingen
Beeldkwaliteit 73
Case 1 - 6*
Case1/
Parameter-
instellingen voor
alle cases gewist
Beeldstijl Standaard
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Standaard
AI Servo 1e
beeldvoorkeur
Gelijke
voorkeur
Correctie
helderheid randen
Inschakelen/
correctiegegevens
blijven behouden
AI Servo 2e
beeldvoorkeur
Gelijke
voorkeur
Chromatische
correctie
Inschakelen/
correctiegegevens
blijven behouden
USM-obj.
elektronische MF
Inschakelen na
One-Shot AF
AF-hulplicht
Activeren
Witbalans Q (Auto)
Ontspanvoor. One-
Shot AF
Scherpstel-
voorkeur
Handmatige witbalans
Geannuleerd
Witbalanscorrectie Geannuleerd
Objectiefsturing bij
AF onmogelijk
Continu
scherpstellen
Reeksopnamen met
automatische
witbalans
Geannuleerd
Selecteerbaar
AF-punt
61 punten
Sel. AF-gebied-
selectiemodus
Alle modi
geselecteerd
Kleurruimte sRGB
Ruisreductie lange
sluitertijd
Uitschakelen
Selectiemethode
AF-gebied
B-knop
Hoge ISO-
ruisreductie
Standaard
AF-punt op basis
van richting
Gelijk voor vertic./
horiz.
Lichte tonen prioriteit
Uitschakelen
Handm. AF-
puntsel.patroon
Stopt bij rand
AF-gebied
Opn.functie Standaard
Bestandnr. Continu
AF-punt weerg.
tijdens focus
Geselecteerd
(constant)
Bestandsnaam Code voorinst.
Auto. reiniging Inschakelen
Zoekerweergaveverlic
hting
Automatisch
Stofwisdata Gewist
AF-fijnafstelling
Uitschakelen
* De standaardinstellingen worden
weergegeven op pagina 86 t/m 89.
58
Voordat u begint
Camera-instellingen
Instellingen voor Live view-opnamen
Uitschakelen 1 min.
Live view-opnamen
Inschakelen
Pieptoon Inschakelen AF-modus Live-modus
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen
Rasterweergave
Uit
Aspectratio 3:2
Kijktijd 2 sec.
Bel.simulatie Activeren
Overbel. waarsch. Uitschakelen
AF punt weerg. Uitschakelen
Stille LV-opname
Modus 1
Histogramweergave
Helderheid Meettimer 16 sec.
Weergaveraster Uit
Vergroting (ca.) 2x
Instellingen voor filmopnamen
Spring met
6
e (10 beelden) AF-modus Live-modus
Auto. roteren AanzD
Rasterweergave
Uit
Movie afs. teller Opn. tijd
Movie-opn.formaat
1920x1080/IPB
LCD-helderheid Automatisch
Geluidsopname
Automatisch
Datum/tijd/zone Ongewijzigd
Stille LV-opname
Modus 1
Taal Ongewijzigd Meettimer 16 sec.
Videosysteem Ongewijzigd Tijdcode
Weergaveopties
z-knop
Alle items
geselecteerd
Count up Ongewijzigd
Instelling starttijd
Ongewijzigd
Movie opn.
teller
Ongewijzigd
Raster in zoeker Uitschakelen
Functie knop
m Classificatie
Movie afs.
teller
Ongewijzigd
Aangep. opnamemodus
Ongewijzigd
Copyrightinformatie
Ongewijzigd
Drop frame
Ongewijzigd
Ctrl over HDMI
Uitschakelen Stille bediening Uitschakelen
Eye-Fi trans.
Uit
Filmopnameknop
My Menu instellingen
Ongewijzigd
Weergave van My Menu
Uitschakelen
Raadpleeg voor WFT- en GPS-instellingen de instructiehandleiding van het
respectieve apparaat.
59
U kunt in de zoeker en op het LCD-scherm een raster en een digitale
horizon weergeven om de kanteling van de camera te helpen
corrigeren.
1
Selecteer [Raster in zoeker].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Raster in zoeker] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Inschakelen] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Het raster wordt in de zoeker
weergegeven.
De zoeker kan een digitale horizon weergeven met behulp van de AF-
punten. Zie Aangepaste bediening (pag. 321) voor meer informatie.
Het raster en de digitale horizon weergeven
De digitale horizon weergeven in de zoeker
De digitale horizon weergeven in de zoeker
Er kan ook een raster op het LCD-scherm worden weergeven tijdens
Live view-opnamen en filmopnamen (pag. 203, 239).
60
Het raster en de digitale horizon weergeven
1
Druk op de knop <B>.
Telkens als u op de knop <B>
drukt, wordt de schermweergave
vernieuwd.
Geef de digitale horizon weer.
Indien de digitale horizon niet wordt
weergegeven, stelt u [53: z
Weergaveopties INFO.-knop] in op
weergave van de digitale horizon
(pag. 336).
2
Controleer de kanteling van de
camera.
De horizontale en verticale
kantelingen worden weergegeven in
stappen van 1°.
Wanneer de rode lijn groen wordt,
wilt dit zeggen dat de kanteling is
gecorrigeerd.
De digitale horizon op het LCD-scherm weergeven
Verticale as
Horizontale as
Zelfs wanneer de kanteling wordt gecorrigeerd, is een foutmarge van
ongeveer 1° nog steeds mogelijk.
Indien de camera erg is gekanteld, wordt de foutmarge van de digitale horizon groter.
Met dezelfde procedure kunt u de digitale horizon weergeven tijdens Live
view-opnamen en voordat u een film opneemt (pag. 200, 225). De digitale
horizon kan niet tijdens filmopnamen worden weergegeven. (De digitale
horizon verdwijnt wanneer u begint met de opname van een film.)
61
Wanneer [zHelp] wordt weergegeven onder in het menuscherm,
kan de Uitleg worden weergegeven. De Uitleg wordt weergegeven
wanneer u de knop <B> ingedrukt houdt. Indien de Uitleg twee of
meer schermen beslaat, verschijnt er rechts een schuifbalk. Houd de
knop <B> ingedrukt en draai aan het instelwiel <5> om te
schuiven.
Voorbeeld: [21] tabblad [Case 2]
Voorbeeld: [23] tabblad [AF-hulplicht]
Voorbeeld: [82] tabblad [Multifunctievergrendeling]
Uitleg
B
Î
Schuifbalk
B
Î
B
Î
62
63
2
Foto's maken met
basisfuncties
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de modus <
A
>
(Automatisch/scène) van het programmakeuzewiel kunt
gebruiken om gemakkelijk opnamen te maken.
In de modus <
A
> hoeft u de camera alleen maar op het
onderwerp te richten en de opname te maken; de camera stelt alles
automatisch in (pag. 346). Bovendien kunnen de belangrijkste
opname-instellingen niet worden gewijzigd, zodat mislukte
opnamen als gevolg van foutieve handelingen worden voorkomen.
Automatisch/scène
De functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
In de modus <
A
> wordt de opname met de functie Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) (pag. 142) automatisch
aangepast, zodat een optimale helderheid en contrast worden verkregen.
Deze functie is in de modi
d
/
s
/
f
/
F
ook standaard ingeschakeld.
64
<A> is een volautomatische modus. De camera analyseert de
scène en stelt automatisch de optimale instellingen in. De camera
detecteert of het onderwerp beweegt en past de scherpstelling daar
automatisch op aan.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <A>.
Draai aan het programmakeuzewiel
terwijl u de ver-/ontgrendelknop in het
midden ingedrukt houdt.
2
Richt het AF-kader op het onderwerp.
Bij het scherpstellen worden alle AF-
punten gebruikt. Meestal wordt er
scherpgesteld op het dichtstbijzijnde
object.
Het scherpstellen kan worden
vereenvoudigd door het midden van
het AF-kader op het onderwerp te
richten.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Als u de ontspanknop half indrukt,
begint de focusring van het objectief
te draaien om scherp te stellen op het
onderwerp.
X Tijdens het automatisch scherpstellen
wordt <e> weergegeven.
X De een of meer AF-punten die u hebt
gebruikt om scherp te stellen, worden
weergegeven. Op hetzelfde moment
klinkt er een pieptoon en brandt het
focusbevestigingslampje <o> in de
zoeker.
X Bij weinig licht, lichten de gebruikte
AF-punten kort rood op.
A
Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
AF-kader
Focusbevestigingslampje
65
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
X De opname wordt 2 seconden lang
op het LCD-scherm weergegeven.
Het focusbevestigingslampje <o> knippert en het onderwerp
is niet scherp in beeld.
Richt het midden van het AF-kader op een gedeelte met goed contrast
en druk de ontspanknop vervolgens half in (pag.44). Ga iets achteruit als
u te dicht bij het onderwerp bent en probeer het nogmaals. Als er niet kan
worden scherpgesteld, knippert ook de AF-statusindicator <e>.
Meerdere AF-punten lichten tegelijk op.
Deze AF-punten zijn allemaal scherp. Zolang het AF-punt dat op het
gewenste onderwerp is gericht oplicht, kunt u de opname maken.
De pieptoon blijft zachtjes aanhouden. (Het focusbevestigings-
lampje <o> brandt niet.)
Dit geeft aan dat de camera voortdurend scherpstelt op een bewegend
onderwerp. (De AF-statusindicator <e> wordt weergegeven, maar het
focusbevestigingslampje <o> brandt niet.) U kunt scherpe opnamen
maken van een bewegend onderwerp.
De focusvergrendeling (pag. 67) werkt niet in dit geval.
Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als u de
ontspanknop half indrukt.
Wanneer de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> (handmatige
focus) staat, zet u deze op <AF> (Automatische scherpstelling).
Veelgestelde vragen
De modus <A> zorgt ervoor dat de kleuren in natuur- en buitenopnamen
en opnamen van zonsondergangen er indrukwekkender uitzien. Als u niet
de gewenste kleurtonen hebt verkregen, wijzigt u de opnamemodus in
<d/s/f/a>, stelt u een andere beeldstijl dan <D> in en probeert
u het opnieuw.
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
66
De weergegeven sluitertijd knippert.
Omdat het te donker is, kan het onderwerp onscherp worden door
beweging van de camera (bewegingsonscherpte). Het gebruik van een
statief of een Canon Speedlite uit de EX-serie (pag. 188) (afzonderlijk
verkrijgbaar) wordt aanbevolen.
De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van de
opname is onnatuurlijk donker.
Als er een kap op het objectief is bevestigd, kan deze het flitsbereik
belemmeren. Als het onderwerp dichtbij is, verwijdert u de kap voordat
u een flitsopname maakt.
67
Positioneer het onderwerp links of rechts, afhankelijk van de gehele
opname, om te zorgen voor een gebalanceerde achtergrond en een
goed perspectief.
In de modus <A> drukt u de ontspanknop half in om scherp te stellen
op een niet-bewegend onderwerp. De scherpstelling wordt vergrendeld.
U kunt de compositie vervolgens opnieuw bepalen en de ontspanknop
volledig indrukken om de opname te maken. Dit heet
'focusvergrendeling'.
Als het onderwerp tijdens of na het scherpstellen in de modus <A>
beweegt en de afstand tot de camera verandert, treedt AI Servo AF in
werking zodat er voortdurend op het onderwerp wordt scherpgesteld.
Zolang u het AF-kader over het onderwerp houdt terwijl u de
ontspanknop half indrukt, wordt voortdurend scherpgesteld. Druk de
ontspanknop volledig in om de opname te maken.
A
Volautomatische technieken (Automatisch/scène)
De compositie opnieuw bepalen
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
A Volautomatische technieken (Automatisch/scène)
68
U kunt opnamen maken terwijl het beeld op het LCD-scherm wordt
weergegeven. Dit heet 'Live view-opnamen'. Raadpleeg pagina 197
voor meer informatie.
1
Zet de schakelaar voor Live view-
opnamen/filmopnamen op <A>.
2
Geef het Live view-beeld op het
LCD-scherm weer.
Druk op de knop <0>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het middelste AF-punt < > op
het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
X
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het
AF-punt groen en klinkt er een pieptoon.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
X De foto wordt gemaakt en de
vastgelegde opname wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
X Nadat de kijktijd is verstreken, keert
de camera automatisch terug naar de
modus voor het maken van Live view-
opnamen.
Druk op de knop <0> om de Live
view-opname te beëindigen.
A Live view-opnamen
69
3
De AF- en
transportmodi instellen
Door de 61 AF-punten in de zoeker
is het mogelijk om op veel
verschillende onderwerpen en
in allerlei omstandigheden
automatisch scherp te stellen.
U kunt ook de AF-modus en de transportmodus
selecteren die voor de opnameomstandigheden en
het onderwerp het meest geschikt zijn.
Het pictogram M rechts boven de paginatitel geeft aan dat
de functie kan worden gebruikt wanneer het programma-
keuzewiel is ingesteld op <d/s/f/a/F>.
In de modus <A> worden de AF-modus en het AF-punt
(AF-gebiedselectiemodus) automatisch ingesteld.
<AF> staat voor 'autofocus', oftewel automatische scherpstelling.
<MF> staat voor Manual Focus, of handmatige scherpstelling.
70
U kunt de AF-modus selecteren die het beste bij de
opnameomstandigheden en het onderwerp past. In de modus <A>
wordt "AI Focus AF" automatisch ingesteld.
1
Stel op het objectief de
focusinstellingsknop in op <AF>.
2
Druk op de knop <o>. (9)
3
Selecteer de AF-modus.
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
X: 1-beeld AF
9: AI Focus AF
Z: AI Servo AF
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Wanneer er is scherpgesteld, wordt het AF-punt waarmee dit is gebeurd
weergegeven en brandt het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker.
Bij meervlaksmeting wordt de belichting ingesteld op het moment
dat op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de scherpstelling
vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe beeldcompositie maken.
f: De AF-modus selecterenN
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
In de opnamemodi d/s/f/a/F kunt u ook automatisch scherpstellen
door op de knop <p> te drukken.
71
f: De AF-modus selecterenN
Deze AF-modus is geschikt voor bewegende onderwerpen waarbij de
focusafstand telkens verandert. Zolang u de ontspanknop half ingedrukt
houdt, blijft de camera continu op het onderwerp scherpstellen.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
Als de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op 61-punts automatische
selectie-AF (pag. 72), stelt de camera eerst met het handmatig geselecteerde
AF-punt scherp. Als het onderwerp zich tijdens het automatisch scherpstellen
van het handmatig geselecteerde AF-punt vandaan beweegt, blijft de camera
het onderwerp volgen zolang dit nog binnen het AF-kader valt.
In de modus AI Focus AF wordt de AF-modus automatisch van 1-beeld
AF op AI Servo AF overgeschakeld als het onderwerp in beweging komt.
Als het onderwerp in beweging komt nadat er in de modus 1-beeld
AF op is scherpgesteld, signaleert de camera deze beweging en
wordt er automatisch op AI Servo AF overgeschakeld.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-modus
Als u niet kunt scherpstellen, gaan het focusbevestigingslampje <
o
> en de
AF-statusindicator <
e
> in de zoeker knipperen. In dit geval kan er geen
opname worden gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Maak
een nieuwe beeldcompositie en probeer opnieuw scherp te stellen. Of zie
'Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld' (pag. 110).
Als [z1: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u geen
pieptoon als er op het onderwerp is scherpgesteld.
Nadat u in de modus 1-beeld AF hebt scherpgesteld, kunt u de scherpstelling op een
onderwerp vergrendelen en de compositie aanpassen. Dit heet 'focusvergrendeling'.
Dit is handig als u wilt scherpstellen op een onderwerp dat buiten het AF-kader valt.
In de modus AI Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als op het onderwerp is
scherpgesteld. Ook gaat het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker niet branden.
Wanneer in de modus AI Focus AF met actieve Servo-modus op
het onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon.
Het focusbevestigingslampje <o> in de zoeker gaat echter niet branden.
De scherpstelling wordt in dit geval niet vergrendeld.
72
Er zijn 61 AF-punten beschikbaar voor automatische scherpstelling.
U kunt een of meer AF-punten selecteren die bij de
opnameomstandigheden en het onderwerp passen.
Afhankelijk van het objectief dat op de camera is bevestigd
kan het aantal bruikbare AF-punten en AF-puntpatronen
afwijken. Zie voor meer informatie "Objectieven en bruikbare
AF-punten" op pagina 79.
U kunt uit zes AF-gebiedselectiemodi kiezen. Zie de volgende pagina
voor de selectiestappen.
Eén punt Spot AF (handmatige
selectie)
Voor nauwkeurig scherpstellen.
Eén-punts AF (handmatige
selectie)
Selecteer één AF-punt om mee scherp
te stellen.
AF-gebiedsuitbreiding
(handmatige selectie )
Het handmatig geselecteerde AF-punt
<S> en vier omringende AF-punten <w>
(boven, onder, links en rechts) worden
gebruikt om mee scherp te stellen.
S Het AF-gebied selecterenN
AF-gebiedselectiemodus
73
S Het AF-gebied selecterenN
AF-gebiedsuitbreiding
(handmatige selectie,
omringende punten)
Het handmatig geselecteerde AF-punt
<
S
> en de omringende AF-punten <
w
>
worden gebruikt om mee scherp te stellen.
Zone-AF (handmatige selectie
van een zone)
De 61 AF-punten worden in negen zones
verdeeld om mee scherp te stellen.
61-punts automatische selectie-
AF
Alle AF-punten worden gebruikt om mee
scherp te stellen. Deze modus wordt
in de modus <A> automatisch
ingesteld.
Selecteer de AF-
gebiedselectiemodus.
Druk op de knop <S>.
Kijk door de zoeker en druk op de
knop <B>.
X Druk op de knop <B> om de AF-
gebiedselectiemodus te wisselen.
De AF-gebiedselectiemodus selecteren
Met [24: Sel. AF-gebiedselectiemodus] kunt u de selecteerbare AF-
gebiedselectiemodi beperken (pag. 99).
Als u [
24: Selectiemethode AF-gebied
] op [
Hoofdinstelwiel
]
instelt, kunt u de AF-gebiedselectiemodus selecteren door op de knop <
S
>
te drukken en vervolgens aan het instelwiel <
6
> (pag. 100) te draaien.
74
S Het AF-gebied selecterenN
U kunt het AF-punt of de AF-zone ook handmatig selecteren. Met 61-punts
automatische selectie-AF kunt u het start-AF-punt voor AI Servo AF instellen.
1
Druk op de knop <S>.
X De AF-punten worden in de zoeker
weergegeven.
In AF-gebiedsuitbreidingsmodi worden effectieve
aangrenzende AF-punten ook weergegeven.
In de Zone-AF-modus wordt de
geselecteerde zone weergegeven.
2
Selecteer een AF-punt.
De AF-puntselectie verschuift in de richting
waarin u <
9
> duwt. Als u <
9
> recht naar
beneden drukt, wordt het middelste AF-punt
(of de middelste zone) geselecteerd.
Met het instelwiel <6> beweegt u
horizontaal in de AF-punten en met
het instelwiel <5> verticaal.
Wanneer u in de Zone-AF-modus aan het
instelwiel <
6
> of <
5
> draait, verandert
de zone in een herhalende reeks.
Wanneer u op de knop <S> drukt, lichten de AF-punten op die
fungeren als AF-kruismetingspunten voor uiterst nauwkeurige
automatische scherpstelling. De knipperende AF-punten zijn gevoelig
over de horizontale lijn. Raadpleeg pagina 78 voor meer informatie.
Het AF-punt handmatig selecteren
Weergave-indicaties voor AF-punten
Wanneer u op de knop <
S
> drukt, wordt op het LCD-paneel het volgende weergegeven:
• 61-punts automatische selectie-AF en Zone-AF (handmatige selectie
van een zone): AF
Eén punt Spot AF en Eén-punts AF:
SEL
(midden)/
SEL AF
(buiten midden)
Met [25: Handmatig AF-puntsel.patroon] kunt u [Stopt bij rand AF-
gebied] of [Continu] (pag. 102) instellen.
75
Dit is hetzelfde als Eén-punts AF, maar het
geselecteerde AF-punt <O> dekt een kleiner
scherpstelgebied. Dit is effectief voor nauwkeurig
scherpstellen op overlappende onderwerpen,
zoals een dier in een kooi.
Omdat Spot-AF een zeer klein gebied dekt, is
scherpstellen soms moeilijk wanneer u uit de hand
werkt of een bewegend onderwerp wilt vastleggen.
Selecteer één AF-punt <S> om mee scherp te
stellen.
Het handmatig geselecteerde AF-punt <S> en aangrenzende AF-
punten <w> (boven, onder, links en rechts) worden gebruikt om mee
scherp te stellen. Dit is handig als het lastig is om een bewegend
onderwerp met slechts één AF-punt te volgen.
Met AI Servo AF moet het handmatig geselecteerde AF-punt <S> het
onderwerp eerst volgen. Daarmee is het echter wel eenvoudiger om op
het onderwerp scherp te stellen dan met Zone-AF.
Met 1-beeld AF wordt, wanneer er met AF-gebiedsuitbreiding is
scherpgesteld, mét het handmatig geselecteerde AF-punt <S> ook het
uitgebreide AF-punt weergegeven <S>.
AF-gebiedselectiemodiN
Eén punt Spot AF (handmatige selectie)
Eén-punts AF (handmatige selectie)
AF-gebiedsuitbreiding (handmatige selectie )
76
AF-gebiedselectiemodiN
Het handmatig geselecteerde AF-punt <S> en de aangrenzende
AF-punten <w> worden gebruikt om mee scherp te stellen. De AF-
gebiedsuitbreiding is groter dan met AF-gebiedsuitbreiding
(handmatige selectie ). Daardoor wordt er op een breder gebied
scherpgesteld. Dit is handig als het lastig is om een bewegend
onderwerp met slechts één AF-punt te volgen.
AI Servo AF en 1-beeld AF werken op dezelfde manier als in de modus
met AF-gebiedsuitbreiding (handmatige selectie ) (pag. 75).
De 61 AF-punten worden in negen zones verdeeld om mee scherp te
stellen. Alle AF-punten in de geselecteerde zone worden voor de
automatische selectie van het scherpstelpunt gebruikt. Hierdoor kan
er eenvoudiger worden scherpgesteld dan met Eén-punts AF of AF-
gebiedsuitbreiding en is deze methode effectief voor bewegende
onderwerpen.
Omdat er normaliter op het dichtstbijzijnde onderwerp wordt
scherpgesteld, is het echter moeilijker om op een specifiek onderwerp
scherp te stellen dan met Eén-punts AF of AF-gebiedsuitbreiding.
De AF-punten waarop wordt scherpgesteld, worden weergegeven
als <S>.
AF-gebiedsuitbreiding (handmatige selectie, omringende punten)
Zone-AF (handmatige selectie van een zone)
77
AF-gebiedselectiemodiN
Alle AF-punten worden gebruikt om mee scherp te stellen. Deze modus
wordt in de modus <A> automatisch ingesteld.
Wanneer bij Eén-punts AF de ontspanknop half wordt
ingedrukt, worden de AF-punten <
S
> waarop is
scherpgesteld weergegeven. Als er meer AF-punten
worden weergegeven, betekent dit dat er op al deze
punten is scherpgesteld. Met deze modus wordt er
normaliter op het dichtstbijzijnde onderwerp scherpgesteld.
Wanneer AI Servo AF wordt gebruikt, wordt het
handmatig geselecteerde (pag. 74) AF-punt <S>
in eerste instantie gebruikt om mee scherp te
stellen. De AF-punten waarop wordt
scherpgesteld, worden weergegeven als <S>.
61-punts automatische selectie-AF
Bij 61-punts automatische selectie-AF en Zone-AF blijft het actieve AF-
punt <S> in de AI Servo AF-modus verschuiven om het onderwerp te
volgen. Bij bepaalde opnameomstandigheden (bijvoorbeeld wanneer het
onderwerp klein is) kan het onderwerp echter wellicht niet meer worden
gevolgd. Bovendien gaat het volgen langzamer bij lage temperaturen.
Bij Eén punt Spot AF kan scherpstellen met het AF-hulplicht van de
Speedlite lastig zijn.
Als de camera niet met het AF-hulplicht van de Speedlite kan scherpstellen,
stelt u de AF-gebiedselectiemodus in op Eén-punts AF (handmatige
selectie) en selecteert u het middelste AF-punt om mee scherp te stellen.
Wanneer de AF-punten oplichten, kan de zoeker gedeeltelijk of geheel rood
oplichten. Dit is kenmerkend voor de AF-puntweergave (met vloeibare kristallen).
Bij lage temperaturen is het knipperen van het AF-punt (pag. 74) wellicht moeilijk
waarneembaar. Dit is kenmerkend voor de AF-puntweergave (met vloeibare kristallen).
Als u [24: AF-punt op basis van richting] instelt op [
Verschillende AF-punten], kunt u de AF-gebiedselectiemodus en het
handmatig geselecteerde AF-punt (of de handmatig geselecteerde zone)
afzonderlijk instellen voor verticale en horizontale opnamen (pag. 101).
Met [24: Selecteerbaar AF-punt] kunt u het aantal handmatig
selecteerbare AF-punten wijzigen (pag. 98).
78
De AF-sensor van de camera heeft 61 AF-punten. De onderstaande afbeelding
toont het AF-sensorpatroon dat met elk AF-punt overeenkomt. Bij objectieven
met een maximaal diafragma van f/2.8 of groter is uiterst nauwkeurige
automatische scherpstelling mogelijk in het midden van de zoeker.
Afhankelijk van het objectief dat op de camera is bevestigd kan het
aantal bruikbare AF-punten en het AF-patroon afwijken. Zie voor
meer informatie pagina 79 t/m 84.
De AF-sensor
De scherpstelsensor is afgestemd op een nauwkeurige
scherpstelling met objectieven met een maximaal
diafragma van f/2.8 of groter. Een diagonaal kruispatroon
maakt het makkelijker om scherp te stellen op onderwerpen
waarbij automatisch scherpstellen moeilijker is. Het patroon
beslaat de vijf verticale AF-punten in het midden.
De scherpstelsensor is afgestemd op een nauwkeurige
scherpstelling met objectieven met een maximaal
diafragma van f/4 of groter. Dankzij het horizontale patroon
kan de sensor verticale lijnen detecteren.
De scherpstelsensor is afgestemd op objectieven met
een maximaal diafragma van f/5.6 of groter. Dankzij het horizontale
patroon kan de sensor verticale lijnen detecteren. De sensor
beslaat drie kolommen van AF-punten in het midden van de zoeker.
De scherpstelsensor is afgestemd op objectieven met een
maximaal diafragma van f/5.6 of groter. De sensor kan
horizontale lijnen detecteren en beslaat alle 61 AF-punten
in een verticaal patroon.
Grafische
voorstelling
Scherpstelling op basis van kruismetingen: f/4 horizontaal + f/5.6 verticaal
f/5.6 verticale
scherpstelling
Scherpstelling op basis van dubbele kruismetingen:
f/2.8 diagonaal rechts + f/2.8 diagonaal links
f/5.6 verticaal + f/5.6 horizontaal
Scherpstelling op basis van kruismetingen:
f/5.6 verticaal + f/5.6 horizontaal
79
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Dubbel AF-kruismetingspunt. Het
onderwerp wordt gemakkelijker gevolgd en
de nauwkeurigheid van de scherpstelling is
hoger dan bij andere AF-punten.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
:
De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Objectieven en bruikbare AF-punten
Groep A
Hoewel de camera 61 AF-punten heeft,
is het aantal bruikbare AF-punten
en scherpstelpatronen afhankelijk van het gebruikte objectief.
Objectieven worden daarom onderverdeeld in acht groepen van
A t/m H. Controleer tot welke groep uw objectief behoort.
Wanneer u een objectief uit de groepen F t/m H gebruikt, zijn er minder AF-punten bruikbaar.
Wanneer u op de knop <
S
> drukt, gaan de AF-punten die worden aangeduid
met markering knipperen. (De AF-punten / / blijven branden.)
Zowel "Extender EF 1.4x" als "Extender EF 2x" is toepasbaar voor alle I/II/III-modellen.
Voor nieuwe objectieven die na de EOS 5D Mark III op de markt worden gebracht,
moet u op de website van Canon kijken om te zien tot welke groep deze behoren.
Sommige objectieven zijn mogelijk niet in alle landen of regio's beschikbaar.
EF 24mm f/1.4L USM EF 50mm f/1.8 II
EF 200mm f/1.8L USM
+ Extender EF 1.4x
EF 24mm f/1.4L II USM EF 85mm f/1.2L USM EF 200mm f/2L IS USM
EF 28mm f/1.8 USM EF 85mm f/1.2L II USM
EF 200mm f/2L IS USM
+ Extender EF 1.4x
EF 35mm f/1.4L USM EF 85mm f/1.8 USM EF 200mm f/2.8L USM
EF 35mm f/2 EF 100mm f/2 USM EF 200mm f/2.8L II USM
EF 50mm f/1.0L USM EF 135mm f/2L USM EF 300mm f/2.8L USM
EF 50mm f/1.2L USM
EF 135mm f/2L USM
+ Extender EF 1.4x
EF 300mm f/2.8L IS USM
EF 50mm f/1.4 USM EF 135mm f/2.8 (Softfocus) EF 300mm f/2.8L IS II USM
EF 50mm f/1.8 EF 200mm f/1.8L USM EF 400mm f/2.8L USM
80
Objectieven en bruikbare AF-punten
* Handmatig scherpstellen zonder kanteling/verschuiving.
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Dubbel AF-kruismetingspunt. Het
onderwerp wordt gemakkelijker
gevolgd en de nauwkeurigheid van
de scherpstelling is hoger dan bij
andere AF-punten.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
EF 400mm f/2.8L II USM EF 16-35mm f/2.8L USM EF 70-200mm f/2.8L USM
EF 400mm f/2.8L IS USM EF 16-35mm f/2.8L II USM EF 70-200mm f/2.8L IS USM
EF 400mm f/2.8L IS II USM EF 17-35mm f/2.8L USM EF 70-200mm f/2.8L IS II USM
TS-E 45mm f/2.8* EF 20-35mm f/2.8L EF 80-200mm f/2.8L
TS-E 90mm f/2.8* EF 28-70mm f/2.8L USM
Groep B
EF 14mm f/2.8L USM EF 15mm f/2.8 Fisheye EF 24mm f/2.8
EF 14mm f/2.8L II USM EF 20mm f/2.8 USM EF 24-70mm f/2.8L USM
Groep C
81
Objectieven en bruikbare AF-punten
* Handmatig scherpstellen zonder kanteling/verschuiving.
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Dubbel AF-kruismetingspunt. Het
onderwerp wordt gemakkelijker
gevolgd en de nauwkeurigheid van
de scherpstelling is hoger dan bij
andere AF-punten.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
EF 50mm f/2.5 Compact Macro TS-E 24mm f/3.5L*
EF 200mm f/1.8L USM
+ Extender EF 2x
EF 100mm f/2.8 Macro TS-E 24mm f/3.5L II*
EF 200mm f/2L IS USM
+ Extender EF 2x
EF 100mm f/2.8L Macro IS USM
EF 200mm f/2.8L USM
+ Extender EF 1.4x
EF 8-15mm f/4L Fisheye USM
EF 300mm f/4L USM
EF 200mm f/2.8L II USM
+ Extender EF 1.4x
EF 17-40mm f/4L USM
EF 300mm f/4L IS USM
EF 300mm f/2.8L USM
+ Extender EF 1.4x
EF 24-105mm f/4L IS USM
EF 400mm f/4 DO IS USM
EF 300mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF 1.4x
EF 28-80mm f/2.8-4L USM
EF 500mm f/4L IS USM
EF 300mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF 1.4x
EF 70-210mm f/4
EF 500mm f/4L IS II USM
EF 400mm f/2.8L USM
+ Extender EF 1.4x
EF 70-200mm f/4L USM
EF 600mm f/4L USM
EF 400mm f/2.8L II USM
+ Extender EF 1.4x
EF 70-200mm f/4L IS USM
EF 600mm f/4L IS USM
EF 400mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF 1.4x
EF 70-200mm f/2.8L USM
+ Extender EF 1.4x
EF 600mm f/4L IS II USM
EF 400mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF 1.4x
EF 70-200mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF 1.4x
TS-E 17mm f/4L*
EF 135mm f/2L USM
+ Extender EF 2x
EF 70-200mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF 1.4x
Groep D
EF 28mm f/2.8
82
Objectieven en bruikbare AF-punten
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Groep E
EF 50mm f/2.5 Compact
Macro + LIFE SIZE Converter
EF 300mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF 2x
EF 28-105mm f/3.5-4.5 USM
EF 100mm f/2.8 Macro USM
EF 400mm f/2.8L USM
+ Extender EF 2x
EF 28-105mm f/3.5-4.5 II USM
EF 400mm f/5.6L USM
EF 400mm f/2.8L II USM
+ Extender EF 2x
EF 28-135mm f/3.5-5.6 IS USM
EF 500mm f/4.5L USM
EF 400mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF 2x
EF 28-200mm f/3.5-5.6
EF 300mm f/4L USM
+ Extender EF 1.4x
EF 400mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF 2x
EF 28-200mm f/3.5-5.6 USM
EF 300mm f/4L IS USM
+ Extender EF 1.4x
EF 500mm f/4L IS II USM
+ Extender EF 1.4x
EF 28-300mm f/3.5-5.6L IS USM
EF 400mm f/4 DO IS USM
+ Extender EF 1.4x
EF 600mm f/4L IS II USM
+ Extender EF 1.4x
EF 35-105mm f/3.5-4.5
EF 500mm f/4L IS USM
+ Extender EF 1.4x
EF 20-35mm f/3.5-4.5 USM EF 35-135mm f/3.5-4.5
EF 600mm f/4L USM
+ Extender EF 1.4x
EF 24-85mm f/3.5-4.5 USM EF 35-135mm f/4-5.6 USM
EF 600mm f/4L IS USM
+ Extender EF 1.4x
EF 28-90mm f/4-5.6 EF 38-76mm f/4.5-5.6
EF 200mm f/2.8L USM
+ Extender EF 2x
EF 28-90mm f/4-5.6 USM EF 50-200mm f/3.5-4.5
EF 200mm f/2.8L II USM
+ Extender EF 2x
EF 28-90mm f/4-5.6 II EF 50-200mm f/3.5-4.5L
EF 300mm f/2.8L USM
+ Extender EF 2x
EF 28-90mm f/4-5.6 II USM EF 55-200mm f/4.5-5.6 USM
EF 300mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF 2x
EF 28-90mm f/4-5.6 III EF 55-200mm f/4.5-5.6 II USM
83
Objectieven en bruikbare AF-punten
Automatische scherpstelling is met slechts 47 punten mogelijk.
(Niet mogelijk met alle 61 AF-punten.) Alle AF-gebiedselectiemodi zijn
selecteerbaar. Tijdens automatische AF-puntselectie is het buitenste
kader dat de AF-zone markeert (het AF-kader) anders dan bij 61-punts
automatische selectie-AF.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
: Uitgeschakelde AF-punten
(niet weergegeven).
EF 70-200mm f/2.8L USM
+ Extender EF 2x
EF 70-300mm f/4.5-5.6 DO IS USM
EF 80-200mm f/4.5-5.6
EF 70-200mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF 2x
EF 75-300mm f/4-5.6 EF 90-300mm f/4.5-5.6
EF 70-200mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF 2x
EF 75-300mm f/4-5.6 USM EF 90-300mm f/4.5-5.6 USM
EF 70-200mm f/4L USM
+ Extender EF 1.4x
EF 75-300mm f/4-5.6 II EF 100-200mm f/4.5A
EF 70-200mm f/4L IS USM
+ Extender EF 1.4x
EF 75-300mm f/4-5.6 II USM EF 100-300mm f/4.5-5.6 USM
EF 70-210mm f/3.5-4.5 USM EF 75-300mm f/4-5.6 III EF 100-300mm f/5.6
EF 70-300mm f/4-5.6 IS USM EF 75-300mm f/4-5.6 III USM EF 100-300mm f/5.6L
EF 70-300mm f/4-5.6L IS USM EF 75-300mm f/4-5.6 IS USM
EF 100-400mm f/4.5-5.6L IS USM
Groep F
EF 800mm f/5.6L IS USM EF 28-80mm f/3.5-5.6 III USM EF 35-80mm f/4-5.6 II
EF 22-55mm f/4-5.6 USM EF 28-80mm f/3.5-5.6 IV USM EF 35-80mm f/4-5.6 III
EF 28-70mm f/3.5-4.5 EF 28-80mm f/3.5-5.6 V USM EF 35-80mm f/4-5.6 PZ
EF 28-70mm f/3.5-4.5 II EF 28-105mm f/4-5.6 EF 35-80mm f/4-5.6 USM
EF 28-80mm f/3.5-5.6 EF 28-105mm f/4-5.6 USM EF 35-350mm f/3.5-5.6L USM
EF 28-80mm f/3.5-5.6 USM EF 35-70mm f/3.5-4.5 EF 80-200mm f/4.5-5.6 II
EF 28-80mm f/3.5-5.6 II EF 35-70mm f/3.5-4.5A EF 80-200mm f/4.5-5.6 USM
EF 28-80mm f/3.5-5.6 II USM EF 35-80mm f/4-5.6
84
Objectieven en bruikbare AF-punten
Automatische scherpstelling is met slechts 33 punten mogelijk.
(Niet mogelijk met alle 61 AF-punten.) Alle AF-gebiedselectiemodi zijn
selecteerbaar. Tijdens automatische AF-puntselectie is het buitenste
kader dat de AF-zone markeert (het AF-kader) anders dan bij 61-punts
automatische selectie-AF.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
: Uitgeschakelde AF-punten
(niet weergegeven).
Automatische scherpstelling is alleen mogelijk met het AF-punt in het
midden van de zoeker. (Automatische scherpstelling met meerdere
AF-punten is niet mogelijk.) Alleen de volgende AF-gebiedselectiemodi
kunnen worden geselecteerd: Eén-punts AF (handmatige selectie) en
Eén punt Spot AF (handmatige selectie).
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: Uitgeschakelde AF-punten (niet
weergegeven).
Groep G
EF 180mm f/3.5L Macro USM
EF 180mm f/3.5L Macro USM
+ Extender EF 1.4x
EF 1200mm f/5.6L USM
Groep H
EF 35-105mm f/4.5-5.6 EF 35-105mm f/4.5-5.6 USM
Bij objectieven met een maximale diafragmawaarde die kleiner is dan f/5.6,
is er geen automatische scherpstelling mogelijk bij fotograferen met behulp
van de zoeker. Automatische scherpstelling met f is niet mogelijk tijdens
het maken van Live view-opnamen en het opnemen van films.
85
U kunt AI Servo AF gemakkelijk op een specifiek onderwerp of een
specifieke scène afstemmen door simpelweg uit case 1 t/m case 6
te kiezen. Deze functie wordt de "AF-configuratietool" genoemd.
1
Selecteer het tabblad [21].
2
Selecteer een case.
Draai aan het instelwiel <5> om een
pictogram van een case te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
X De geselecteerde case wordt
ingesteld. De geselecteerde case
wordt blauw weergegeven.
Zoals uitgelegd op pagina 90 t/m 92 zijn case 1 t/m 6 zes
instellingscombinaties van de gevoeligheid bij het volgen van een
onderwerp, het volgen van een versnelling/vertraging en automatisch
wisselen tussen AF-punten. Raadpleeg de onderstaande tabel om de
case te selecteren die het beste bij uw onderwerp of scène past.
3
AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren
N
Over case 1 t/m 6
Case
Pictogram
Omschrijving
Toepasselijke onderwerpen
Pagina
Case 1
Veelzijdige universele
instelling
Voor elk willekeurig
bewegend onderwerp.
86
Case 2
Onderwerpen blijven volgen
en obstakels negeren
Tennissers,
vlinderslagzwemmers,
freestyle-skiërs, enz.
86
Case 3
Direct scherpstellen op
onderw. plots. in AF-punt.
Startlijn van een
wielerwedstrijd,
afdalingsskiërs, enz.
87
Case 4
Voor onderwerpen die snel
versnellen of vertragen
Voetbal, motorsport,
basketbal, enz.
87
Case 5
Voor onregelmatige
beweging in willek. richting.
IJsdansers, enz. 88
Case 6
Voor onregelmatige bewegingen
en snelheidsverand.
Ritmische gymnasten, enz. 89
86
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecterenN
Standaardinstelling geschikt voor
elk willekeurig bewegend onderwerp.
Werkt bij een groot aantal onderwerpen
en scènes.
Selecteer [Case 2] t/m [Case 6] in de
volgende gevallen: wanneer obstakels
AF-punten naderen, wanneer het
onderwerp van AF-punten vandaan
beweegt, wanneer u wilt scherpstellen
op een onderwerp dat plotseling
verschijnt of wanneer het onderwerp zich
plots naar boven, onder, links of rechts
verplaatst.
De camera blijft proberen scherp te
stellen op het onderwerp, zelfs wanneer
een obstakel de AF-punten nadert of het
onderwerp zich van de AF-punten
vandaan beweegt. Dit is effectief
wanneer een obstakel het onderwerp
blokkeert of wanneer u niet op de
achtergrond wilt scherpstellen.
Case 1: Veelzijdige universele instelling
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid: [0]
Versn./vertr. tracking: [0]
AF-punt aut. schak.: [0]
Case 2:
Onderwerpen blijven volgen en obstakels negeren
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid:
[Vergrendeld: -1]
Versn./vertr. tracking: [0]
AF-punt aut. schak.: [0]
Als een obstakel de scherpstelling belemmert of als het onderwerp zich
gedurende lange tijd van de AF-punten vandaan beweegt en de
standaardinstelling niet in staat is om het onderwerp te volgen, krijgt u
wellicht betere resultaten als u [Trackinggevoeligheid] instelt op
[Vergrendeld: -2] (pag. 90).
87
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecterenN
Zodra een AF-punt het onderwerp begint
te volgen, zorgt deze instelling ervoor dat
de camera scherpstelt op
opeenvolgende onderwerpen op
verschillende afstanden. Als er een
nieuw onderwerp voor het aanvankelijk
gevolgde onderwerp verschijnt, zal de
camera op het nieuwe onderwerp
scherpstellen. Dit is ook effectief als u
altijd wilt scherpstellen op het onderwerp
dat zich het dichtst bij u bevindt.
Bedoeld voor het volgen van
onderwerpen die plotseling enorm van
snelheid kunnen veranderen.
Dit is effectief voor onderwerpen die
plotselinge bewegingen maken,
plotseling versnellen of vaart minderen
of plotseling stoppen.
Case 3:
Direct scherpstellen op onderw. plots. in AF-punt.
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid:
[Gevoelig: +1]
Versn./vertr. tracking: [+1]
AF-punt aut. schak.: [0]
Case 4:
Voor onderwerpen die snel versnellen of vertragen
Als u snel wilt scherpstellen op een onderwerp dat plotseling verschijnt,
krijgt u wellicht betere resultaten als u [Trackinggevoeligheid] instelt
op [+2] (pag. 90).
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid: [0]
Versn./vertr. tracking: [+1]
AF-punt aut. schak.: [0]
Als het bewegende onderwerp plotseling sterk van snelheid verandert, krijgt
u wellicht betere resultaten als u [Versn./vertr. tracking] instelt op [+2]
(pag. 91).
88
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecterenN
Zelfs wanneer het onderwerp zich met
hoge snelheid omhoog, omlaag, naar
links of naar rechts verplaatst, zal het
AF-punt automatisch wisselen om op het
gevolgde onderwerp scherp te stellen.
Dit is effectief voor het maken van
opnamen van onderwerpen die zich met
hoge snelheid omhoog, omlaag, naar
links of naar rechts verplaatsen. Deze
instelling wordt gebruikt wanneer de
volgende AF-gebiedselectiemodi zijn
ingesteld: AF-gebiedsuitbreiding
(handmatige selectie ), AF-
gebiedsuitbreiding (handmatige selectie,
omringende punten), Zone-AF
(handmatige selectie), 61-punts
automatische selectie-AF.
Deze instelling is wellicht niet
beschikbaar in de modi Eén punt
Spot AF (handmatige selectie) en
Eén-punts AF (handmatige selectie).
Case 5: Voor onregelmatige beweging in willek. richting.
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid: [0]
Versn./vertr. tracking: [0]
AF-punt aut. schak.: [+1]
Als het onderwerp zich onregelmatig omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts beweegt, stelt u [AF-punt aut. schak.] in op [+2] voor betere
resultaten (pag. 92).
89
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecterenN
Bedoeld voor het volgen van
onderwerpen die plotseling enorm van
snelheid kunnen veranderen. Wanneer
het onderwerp zich met hoge snelheid
omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts verplaatst, wisselt het AF-punt
automatisch om op het gevolgde
onderwerp scherp te stellen.
Deze instelling wordt gebruikt wanneer
de volgende AF-gebiedselectiemodi zijn
ingesteld: AF-gebiedsuitbreiding
(handmatige selectie ), AF-
gebiedsuitbreiding (handmatige selectie,
omringende punten), Zone-AF
(handmatige selectie), 61-punts
automatische selectie-AF.
Deze instelling is wellicht niet
beschikbaar in de modi Eén punt
Spot AF (handmatige selectie) en
Eén-punts AF (handmatige selectie).
Case 6:
Voor onregelmatige bewegingen en snelheidsverand.
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid: [0]
Versn./vertr. tracking: [+1]
AF-punt aut. schak.: [+1]
Als het bewegende onderwerp plotseling sterk van snelheid verandert,
krijgt u wellicht betere resultaten als u [Versn./vertr. tracking] instelt op
[+2] (pag. 91).
Als het onderwerp zich onregelmatig omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts beweegt, stelt u [AF-punt aut. schak.] in op [+2] voor betere
resultaten (pag. 92).
90
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecterenN
Trackinggevoeligheid
Bepaalt de gevoeligheid bij het volgen
van het onderwerp tijdens AI Servo AF
wanneer een obstakel de AF-punten
nadert of wanneer de AF-punten zich
van het onderwerp vandaan bewegen.
[0]
Deze standaardinstelling is geschikt voor de meeste bewegende
onderwerpen.
[Vergrendeld: -2 / Vergrendeld: -1]
De camera blijft proberen scherp te stellen op het onderwerp, zelfs
wanneer een obstakel de AF-punten nadert of het onderwerp zich
van de AF-punten vandaan beweegt. De instelling -2 zorgt ervoor dat
de camera het onderwerp langer volgt dan bij de instelling -1.
Als de camera echter op het verkeerde onderwerp scherpstelt, duurt
het wellicht iets langer om over te schakelen en op het gewenste
onderwerp scherp te stellen.
[Gevoelig: +2 / Gevoelig:+1]
Zodra een AF-punt een onderwerp volgt, kan de camera
scherpstellen op opeenvolgende onderwerpen op verschillende
afstanden. Dit is ook effectief als u altijd wilt scherpstellen op het
onderwerp dat zich het dichtst bij u bevindt. De instelling +2 zorgt
ervoor dat er sneller dan bij de instelling +1 op het volgende
opeenvolgende onderwerp wordt scherpgesteld.
De kans is echter groter dat de camera op het verkeerde onderwerp
scherpstelt.
Over de parameters
[Trackinggevoeligheid] is de functie met de naam [AI Servo-
trackinggevoeligheid] op de EOS-1D Mark III/IV, EOS-1Ds Mark III
en EOS 7D.
91
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecterenN
Versn./vertr. tracking
Dit bepaalt de gevoeligheid voor het
volgen van bewegende onderwerpen die
plotseling enorm kunnen versnellen of
vertragen, bijvoorbeeld als gevolg van
abrupt starten of stoppen, enz.
[0]
Geschikt voor onderwerpen die zich met een vaste snelheid
verplaatsen.
[+2 / +1]
Dit is effectief voor onderwerpen die plotselinge bewegingen maken,
plotseling versnellen of vaart minderen of plotseling stoppen. Zelfs
wanneer de snelheid van het bewegende onderwerp plotseling sterk
verandert, blijft de camera op het onderwerp scherpstellen.
Bijvoorbeeld: bij een naderend onderwerp is de kans kleiner dat de
camera scherpstelt op een plek achter het onderwerp, wat tot een
onscherp onderwerp zou leiden. Voor een onderwerp dat plotseling
tot stilstand komt, is de kans kleiner dat de camera op een plek voor
het onderwerp scherpstelt. Met de instelling +2 kan de camera grote
veranderingen in de snelheid van het bewegende onderwerp beter
volgen dan met de instelling +1.
Omdat de camera gevoelig is voor kleine bewegingen van het
onderwerp, kan de scherpstelling echter even onstabiel zijn.
92
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecterenN
AF-punt aut. schak.
Dit bepaalt de gevoeligheid voor het
wisselen van AF-punten bij het volgen
van een onderwerp dat zich met hoge
snelheid omhoog, omlaag, naar links of
naar rechts beweegt.
Deze instelling wordt gebruikt in de
volgende AF-gebiedselectiemodi:
AF-gebiedsuitbreiding (handmatige
selectie ), AF-gebiedsuitbreiding
(handmatige selectie, omringende
punten), Zone-AF (handmatige selectie),
61-punts automatische selectie-AF.
[0]
Standaardinstelling voor geleidelijke overschakeling tussen
AF-punten.
[+2 / +1]
Wanneer het onderwerp zich met hoge snelheid omhoog, omlaag,
naar links of naar rechts en van het AF-punt vandaan verplaatst,
schakelt de camera zelfs automatisch over naar een ander AF-punt
om op het gevolgde onderwerp te blijven scherpstellen. De camera
schakelt over naar het AF-punt dat het meest waarschijnlijk zal
scherpstellen op het onderwerp, uitgaand van de voortdurende
verplaatsing van het onderwerp, het contrast, enzovoort. Bij instelling
+2 zal de camera eerder van AF-punt wisselen dan bij instelling +1.
Bij een groothoekobjectief met een brede scherptediepte of als het
onderwerp te klein in het kader is, kan de camera echter met het
verkeerde AF-punt scherpstellen.
93
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecterenN
U kunt de drie parameters van elke case (1. Trackinggevoeligheid, 2.
Versn./vertr. tracking en 3. AF-punt aut. schak.) naar wens aanpassen.
1
Selecteer een case.
Draai aan het instelwiel <
5
> om het pictogram
van de case die u wilt aanpassen te selecteren.
2
Druk op de knop <c>.
De geselecteerde case heeft een
paars kader.
3
Selecteer het gewenste item.
Draai aan het instelwiel <5> om een
parameter te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer Trackinggevoeligheid wordt
geselecteerd, verschijnt het instelscherm.
4
Maak de aanpassing.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste aanpassing te doen en
druk vervolgens op <0>.
X De aanpassing wordt opgeslagen.
De standaardinstelling wordt aangegeven
met de lichtgrijze markering [
C
].
5
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <c> om terug te
keren naar het scherm van stap 1.
Parameterinstellingen van cases aanpassen
Wanneer u in stap 2 op de knop <
L
> drukt, worden de standaardinstellingen
van de drie parameters van de betreffende case hersteld.
U kunt de parameterinstellingen 1, 2 en 3 ook registreren in Mijn menu (pag. 331).
Als u dat doet, worden de instellingen van de geselecteerde case gewijzigd.
Wanneer u opnamen wilt maken met een case waarvan u de parameters hebt
aangepast, selecteert u de aangepaste case en maakt u vervolgens de opname.
94
Met de menutabbladen [22] t/m [25]
kunt u de AF-functies instellen die bij uw
fotografeerstijl of onderwerp passen.
U kunt de eigenschappen instellen voor de automatische scherpstelling
en de ontspantiming voor de eerste opname tijdens het maken van
continuopnamen met AI Servo AF.
: Gelijke voorkeur
Er wordt aan het scherpstellen en
ontspannen gelijke prioriteit gegeven.
: Ontspanvoorkeur
Wanneer u de ontspanknop indrukt,
wordt de opname direct gemaakt, ook al
is er nog niet scherpgesteld. Deze
instelling geeft voorrang aan het maken
van de opname en gaat ten koste van de
scherpstelling.
: Scherpstelvoorkeur
Wanneer u de ontspanknop indrukt, wordt er pas een opname gemaakt
wanneer de camera heeft scherpgesteld. Dit is effectief als u in ieder
geval wilt scherpstellen voordat u de opname maakt.
3 AF-functies aanpassenN
22: AI Servo
AI servo 1e beeldvoorkeur
95
3 AF-functies aanpassenN
U kunt de eigenschappen instellen voor de automatische scherpstelling
en de ontspantiming tijdens het maken van continuopnamen na de
eerste opname met AI Servo AF.
: Gelijke voorkeur
Er wordt aan het scherpstellen en
continu-opnamesnelheid gelijke prioriteit
gegeven. Bij weinig licht of met
onderwerpen met weinig contrast kan de
opnamesnelheid afnemen.
: Opnamesnelheidvoorkeur
Er wordt geen voorrang gegeven aan de scherpstelling, maar aan de
continu-opnamesnelheid. De continu-opnamesnelheid neemt niet af.
Dit is handig wanneer u de continu-opnamesnelheid wilt handhaven.
: Scherpstelvoorkeur
Er wordt geen voorrang gegeven aan de continu-opnamesnelheid,
maar aan de scherpstelling. De opname wordt pas gemaakt nadat op
het onderwerp is scherpgesteld. Dit is effectief als u in ieder geval wilt
scherpstellen voordat u de opname maakt.
AI servo 2e beeldvoorkeur
96
3 AF-functies aanpassenN
Voor de onderstaande objectieven met een elektronische
scherpstelring kunt u instellen of u van deze ring gebruik wilt maken.
: Inschakelen na One-Shot
AF
Na de automatische scherpstelling houdt
u de ontspanknop ingedrukt om
handmatig scherp te stellen.
: Uitschakelen na One-Shot
AF
Na de automatische scherpstelling wordt
handmatig scherpstellen uitgeschakeld.
OFF: Uitschakelen in AF-modus
Wanneer de focusinstellingsknop van het objectief wordt ingesteld
op [AF], wordt handmatig scherpstellen uitgeschakeld.
23: One Shot
USM-obj. elektronische MF
EF 50mm f/1.0L USM EF 300mm f/2.8L USM EF 600mm f/4L USM
EF 85mm f/1.2L USM EF 400mm f/2.8L USM EF 1200mm f/5.6L USM
EF 85mm f/1.2L II USM EF 400mm f/2.8L II USM EF 28-80mm f/2.8-4L USM
EF 200mm f/1.8L USM EF 500mm f/4.5L USM
97
3 AF-functies aanpassenN
Hiermee schakelt u het AF-hulplicht van de Speedlite voor EOS-camera's in of uit.
ON: Inschakelen
De externe Speedlite activeert indien
nodig het AF-hulplicht.
OFF: Uitschakelen
De externe Speedlite activeert het
AF-hulplicht niet. Dit voorkomt dat
het AF-hulplicht anderen stoort.
IR: Alleen IR AF-hulplicht
Alleen externe Speedlites met een infrarood AF-hulplicht kunnen het
hulplicht activeren. Stel dit in als u niet wilt dat het AF-hulplicht in de
vorm van kleine flitsen afgaat.
U kunt de eigenschappen instellen voor de automatische scherpstelling
en de ontspantiming voor 1-beeld AF.
: Scherpstelvoorkeur
De opname wordt pas gemaakt nadat op
het onderwerp is scherpgesteld. Dit is
effectief als u in ieder geval wilt
scherpstellen voordat u de opname maakt.
: Ontspanvoorkeur
Er wordt geen voorrang gegeven aan de
scherpstelling, maar aan het maken van
de opname. Deze instelling geeft
voorrang aan het maken van de opname
en gaat ten koste van de scherpstelling.
De opname wordt gemaakt, ook al is
er nog niet scherpgesteld.
AF-hulplicht
Ontspanvoor. One-Shot AF
Als de persoonlijke voorkeuze van de externe Speedlite [AF-hulplicht]
wordt ingesteld op [Uitschakelen], wordt de instelling van deze functie
onderdrukt en wordt het AF-hulplicht niet ingeschakeld.
98
3 AF-functies aanpassenN
Als niet kan worden scherpgesteld met automatische scherpstelling,
kunt u de camera naar de juiste scherpstelling laten zoeken of laten
stoppen met zoeken.
ON: Continu scherpstellen
Als er niet met automatische scherpstelling
kan worden scherpgesteld, blijft het objectief
naar de juiste scherpstelling zoeken.
OFF: Stop scherpstellen
Als de automatische scherpstelling start,
maar het resultaat onacceptabel is of
achterwege blijft, stopt het objectief.
Dit voorkomt dat het beeld extreem
onscherp wordt doordat de camera naar
de juiste scherpstelling blijft zoeken.
U kunt het aantal handmatig selecteerbare AF-punten wijzigen. Bij automatische
AF-puntselectie blijven alle 61 AF-punten actief, ongeacht deze instelling.
: 61 punten
Alle 61 AF-punten zijn handmatig
selecteerbaar.
: Alleen kruisv. AF-punten
Alleen AF-kruismetingspunten zijn
handmatig selecteerbaar. Het aantal
selecteerbare AF-kruismetingspunten
is afhankelijk van het objectief.
24
Obj.sturing bij AF onmogelijk
Selecteerbaar AF-punt
Bij superteleobjectieven kan het beeld extreem onscherp worden doordat de
camera blijft zoeken naar de juiste scherpstelling. Daardoor duurt het de
volgende keer langer voordat er is scherpgesteld. Het wordt daarom aanbevolen
om de instelling [
Stop scherpstellen
] te activeren voor superteleobjectieven.
99
3 AF-functies aanpassenN
: 15 punten
Vijftien belangrijke AF-punten zijn handmatig selecteerbaar.
: 9 punten
Negen belangrijke AF-punten zijn handmatig selecteerbaar.
U kunt de selecteerbare AF-gebiedselectiemodi beperken tot uw
opnamevoorkeuren. Draai aan het instelwiel <5> om een
selectiemodus te selecteren en druk vervolgens op <0> om er een
<X> bij te zetten. Selecteer daarna [OK] om de instelling te registreren.
: Handmatige selectie:Spot-AF
Voor nauwkeurig scherpstellen met een
smaller AF-punt dan Eén-punts AF.
: Handmatige selectie:1 pt AF
Een van de AF-punten die is ingesteld
door de instelling [Selecteerbaar
AF-punt] kan worden geselecteerd.
: AF-gebied uitbr.:
De camera stelt scherp met het handmatig geselecteerde AF-punt en
de aangrenzende AF-punten (boven, onder, links en rechts).
: AF-gebied uitbr.:omringen
De camera stelt scherp met het handmatig geselecteerde AF-punt en
de omringende AF-punten.
Sel. AF-gebiedselectiemodus
Bij een objectief uit groep F t/m H (pag. 83, 84) is het aantal handmatig
selecteerbare AF-punten lager.
Zelfs bij andere instellingen dan [61 punten] zijn AF-gebiedsuitbreiding
(handmatige selectie ), AF-gebiedsuitbreiding (handmatige selectie,
omliggende punten) en Zone-AF (handmatige selectie van een zone)
nog steeds mogelijk.
Wanneer u op de knop <S> drukt, worden de AF-punten die niet
handmatig selecteerbaar zijn niet weergegeven.
100
3 AF-functies aanpassenN
: Handmatige selectie:Zone-AF
De 61 AF-punten worden in negen zones verdeeld om mee scherp te
stellen.
: Aut. selectie: 61-pt AF
Alle AF-punten worden gebruikt om scherp te stellen.
U kunt de methode voor het wijzigen van de AF-gebiedselectiemodus
instellen.
M-Fn
Nadat u op de knop <S> hebt gedrukt,
wordt telkens wanneer u op de knop
<B> drukt de AF-
gebiedselectiemodus gewijzigd.
Hoofdinstelwiel
Nadat u op de knop <S> hebt gedrukt,
wordt de AF-gebiedselectiemodus
gewijzigd wanneer u aan het instelwiel
<6> draait.
Selectiemethode AF-gebied
De markering <X> kan niet worden verwijderd uit [Handmatige
selectie:1 pt AF] selecteren.
Als het bevestigde objectief tot Groep H (pag. 84) behoort, kunt u
uitsluitend [Handmatige selectie:Spot-AF] en [Handmatige
selectie:1 pt AF] selecteren.
Wanneer [ Hoofdinstelwiel] wordt ingesteld, gebruikt u <9> om het
AF-punt horizontaal te verplaatsen.
101
3 AF-functies aanpassenN
U kunt de AF-gebiedselectiemodus en het handmatig geselecteerde
AF-punt afzonderlijk instellen voor verticaal en horizontaal fotograferen.
: Gelijk voor vertic./horiz.
Voor zowel verticaal als horizontaal
fotograferen worden dezelfde AF-
gebiedselectiemodus en hetzelfde
handmatig geselecteerde AF-punt (of
dezelfde handmatig geselecteerde zone)
gebruikt.
: Verschillende AF-punten
De AF-gebiedselectiemodus en het handmatig geselecteerde AF-punt
(of de handmatig geselecteerde zone) kunnen afzonderlijk worden
ingesteld voor elke camerarichting (1. Horizontaal, 2. Verticaal met de
cameragreep aan de bovenkant, 3. Verticaal met de cameragreep aan
de onderkant). Dit kan handig zijn wanneer u bijvoorbeeld het goede
AF-punt wilt blijven gebruiken ongeacht de richting van de camera.
Wanneer u de AF-gebiedselectiemodus en het AF-punt (of de zone bij
Zone-AF) handmatig voor elk van de drie camerarichtingen selecteert,
worden deze voor de betreffende richting ingesteld. Wanneer u de
camerarichting wijzigt, schakelt de camera over naar de AF-
gebiedselectiemodus en het handmatig geselecteerde AF-punt
(of de handmatig geselecteerde zone) die voor de betreffende richting
is ingesteld.
AF-punt op basis van richting
Als u de standaardinstellingen van de camera herstelt (pag. 56), is de
instelling [Gelijk voor vertic./horiz.]. Ook worden uw instellingen voor de
drie camerarichtingen verwijderd. Deze worden alle drie teruggezet op Eén-
punts AF (handmatige selectie) met het middelste AF-punt geselecteerd.
102
3 AF-functies aanpassenN
Tijdens handmatige AF-puntselectie kan de selectie bij de buitenste rand
stoppen of doorgaan tot het tegenoverliggende AF-punt. Deze functie werkt in
alle AF-gebiedselectiemodi behalve 61-punts automatische selectie-AF en
Zone-AF. (Werkt in 61-punts automatische selectie-AF alleen met AI Servo AF.)
: Stopt bij rand AF-gebied
Dit is handig als u vaak gebruikmaakt
van een AF-punt aan de rand.
: Continu
De AF-puntselectie loopt door tot de
tegenoverliggende rand in plaats van bij
de buitenste rand te stoppen.
U kunt instellen of u het AF-punt (of de AF-punten) in de volgende
gevallen wilt weergeven: 1. wanneer u het AF-punt (of de AF-punten)
selecteert, 2. wanneer de camera gereed is voor het maken van
opnamen (voor de automatische scherpstelling), 3. tijdens de
automatische scherpstelling, en 4. als de scherpstelling is bereikt.
: Geselecteerd (constant)
De geselecteerde AF-punten worden
altijd weergegeven.
: Alles (constant)
Alle 61 AF-punten worden altijd
weergegeven.
: Geselecteerd (pre-AF, scherp)
De geselecteerde AF-punten worden weergegeven voor 1, 2 en 4.
: Geselecteerd (scherp)
De geselecteerde AF-punten worden weergegeven voor 1 en 4.
OFF: Weergave uit
Voor 2, 3 en 4 worden de geselecteerde AF-punten niet weergegeven.
25
Handm. AF-puntsel.patroon
AF-punt weerg. tijdens focus
103
3 AF-functies aanpassenN
De AF-punten en het raster in de zoeker kunnen rood oplichten als de
scherpstelling is bereikt.
AUTO: Automatisch
De AF-punten en het raster lichten
automatisch rood op bij weinig licht.
ON: Inschakelen
De AF-punten en het raster lichten altijd
rood op, ongeacht de hoeveelheid
omgevingslicht.
OFF: Uitschakelen
De AF-punten en het raster lichten niet
rood op.
U kunt het scherpstelpunt van de AF heel nauwkeurig aanpassen.
Zie voor meer informatie "Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij
automatische scherpstelling" op pagina 104.
Zoekerweergaveverlichting
Als [Gesel. (pre-AF, scherp)] of [Geselecteerd (scherp)] wordt ingesteld,
wordt het AF-punt niet weergegeven, zelfs wanneer er met AI Servo AF is
scherpgesteld.
AF-fijnafstelling
Deze instelling wordt niet toegepast op de weergegeven digitale horizon
(pag. 59) in de zoeker.
Wanneer u op de knop <S> drukt, lichten de AF-punten en het raster rood
op, ongeacht deze instelling.
104
Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling
is mogelijk voor opnamen met de zoeker en Live view-opnamen in
de Quick-modus. Dit wordt "AF-fijnafstelling" genoemd. Lees voordat
u aanpassingen doorvoert "Opmerkingen bij AF-fijnafstelling" op
pagina 109.
Gewoonlijk is deze aanpassing niet nodig. Gebruik deze
functie alleen indien nodig. Deze aanpassing kan tot gevolg
hebben dat er niet meer correct kan worden scherpgesteld.
Stel de aanpassing handmatig in door aan te passen, een opname
te maken en het resultaat te controleren. Herhaal dit tot de gewenste
aanpassing is doorgevoerd. Tijdens de automatische scherpstelling
wordt het scherpstelpunt altijd verschoven met de aanpassing,
ongeacht welk objectief wordt gebruikt.
1
Selecteer [AF-fijnafstelling].
Selecteer op het tabblad [25]
de optie [AF-fijnafstelling] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Alles even veel].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Alles even veel] te selecteren.
3
Druk op de knop <B>.
X Het scherm [Alles even veel]
verschijnt.
3
Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling
N
Alles even veel aanpassen
105
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
4
Maak de aanpassing.
Draai aan het instelwiel <5> om de
aanpassing door te voeren. Het
instelbare bereik is ±20 stappen.
Door een instelling in de richting van "–: "
te kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer
naar voren ten opzichte van het standaard
scherpstelpunt.
Door een instelling in de richting van "+: "
te kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer
naar achteren ten opzichte van het
standaard scherpstelpunt.
Druk na het doorvoeren van de
aanpassing op <0>.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Alles even veel] te selecteren en
druk vervolgens op <0>. Het menu
wordt weer weergegeven.
5
Controleer het resultaat van de
aanpassing.
Maak een opname en geef deze weer
(pag. 244) om het resultaat van de
aanpassing te controleren.
Wanneer de resulterende opname
wordt scherpgesteld voor het gewenste
punt, maakt u de aanpassing naar de
"+: "-kant. Wanneer de resulterende
opname wordt scherpgesteld achter
het gewenste punt, maakt u de
aanpassing naar de "–: "-kant.
Voer de aanpassing indien nodig
nogmaals uit.
Als [
Alles even veel
] wordt geselecteerd, is aanpassing van de automatische
scherpstelling niet mogelijk voor de groothoekstand en telestand van zoomlenzen.
106
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
U kunt de aanpassing. voor ieder objectief doorvoeren en de aanpassing in de
camera registreren. U kunt voor maximaal 40 objectieven aanpassingen registreren.
Wanneer u automatisch scherpstelt met een objectief waarvan de aanpassing is
geregistreerd, zal het scherpstelpunt door de aanpassing altijd zijn bijgesteld.
Stel de aanpassing handmatig in door aan te passen, een opname te maken en het resultaat
te controleren. Herhaal dit tot de gewenste aanpassing is doorgevoerd. Als u gebruik maakt
van een zoomlens, maakt u de aanpassing voor de groothoekstand (W) en de telestand (T).
1
Selecteer [Per lens afstellen].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Per lens afstellen] te selecteren.
2
Druk op de knop <B>.
X Het scherm [Per lens afstellen]
verschijnt.
3
Controleer en wijzig de objectiefgegevens.
Controleer de objectiefgegevens.
Druk op de knop <B >.
X
In het scherm worden de naam van het objectief
en een 10-cijferig serienummer weergegeven.
Wanneer het serienummer wordt weergegeven,
selecteert u [
OK
] en gaat u naar stap 4.
Als het serienummer van het objectief niet kan
worden bevestigd, wordt "0000000000"
weergegeven. Voer het nummer in zoals
hieronder aangegeven. Zie de volgende pagina
over het sterretje " * " dat voor het serienummer
van het objectief wordt weergegeven.
Per lens afstellen
107
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
Voer het serienummer in.
Draai aan het instelwiel <5> om
het cijfer te selecteren en druk
vervolgens op <0> om <r> weer
te geven.
Draai aan het instelwiel <5> om het
gewenste nummer in te voeren en
druk vervolgens op <0>.
Nadat u alle cijfers hebt ingevoerd,
draait u aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en drukt u
vervolgens op <0>.
Over het serienummer van het objectief
Als in stap 3 een sterretje voor het 10-cijferige serienummer
van het objectief wordt weergegeven, is het niet mogelijk om
meerdere exemplaren van hetzelfde objectiefmodel te
registreren. Zelfs wanneer u het serienummer invoert, blijft het
sterretje weergegeven.
Het serienummer van het objectief kan afwijken van het
serienummer dat in stap 3 op het scherm wordt weergegeven.
Dit is geen mankement.
Als het serienummer van het objectief letters bevat, voert u bij stap 3
alleen de cijfers in.
De locatie van het serienummer kan per objectief verschillen.
Op sommige objectieven wordt zelfs helemaal geen serienummer
vermeld. Als u een objectief waarop geen serienummer wordt
vermeld wilt registreren, voert u bij stap 3 een willekeurig
serienummer in.
Als u [Per lens afstellen] selecteert en een extender gebruikt, wordt de
aanpassing geregistreerd voor de combinatie van objectief en extender.
Als er 40 objectieven zijn geregistreerd, wordt er een bericht
weergegeven. Nadat u een objectief hebt geselecteerd waarvan de
registratie moet worden verwijderd (overschreven), kunt u een ander
objectief registreren.
108
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
4
Maak de aanpassing.
Draai voor een zoomlens aan het instelwiel
<
5
> en selecteer de groothoekstand (W) of
de telestand (T). Wanneer u op <
0
> drukt,
wordt het paarse kader uitgeschakeld en is
het mogelijk om de aanpassing te doen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de gewenste
aanpassing te doen en druk vervolgens op
<
0
>. Het instelbare bereik is ±20 stappen.
Door een instelling in de richting van "–: " te
kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer naar voren
ten opzichte van het standaard scherpstelpunt.
Door een instelling in de richting van "+: " te kiezen,
brengt u het scherpstelpunt meer naar achteren ten
opzichte van het standaard scherpstelpunt.
Herhaal voor een zoomlens stap 4 en
voer de aanpassing door voor de
groothoekstand (W) en de telestand (T).
Nadat u klaar bent met het doorvoeren van de aanpassing, drukt u op
de knop <
M
> om terug te keren naar het scherm uit stap 1.
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
Per lens
afstellen
] te selecteren en druk vervolgens op
<
0
>. Het menu wordt weer weergegeven.
5
Controleer het resultaat van de aanpassing.
Maak een opname en geef deze weer (pag. 244)
om het resultaat van de aanpassing te controleren.
Wanneer de resulterende opname wordt scherpgesteld
voor het gewenste punt, maakt u de aanpassing naar
de "+: "-kant. Wanneer de resulterende opname
wordt scherpgesteld achter het gewenste punt, maakt u
de aanpassing naar de "– : "-kant.
Voer de aanpassing indien nodig nogmaals uit.
Objectief met een vaste
brandpuntsafstand
Zoomlens
Wanneer u opnamen maakt met het middenbereik (brandpuntsafstand) van een zoomlens, wordt het scherpstelpunt bij
automatische scherpstelling gecorrigeerd ten opzichte van de aanpassingen die werden gemaakt voor de groothoek- en telestand.
Zelfs wanneer alleen de groothoek- of telestand is aangepast, wordt automatisch een correctie doorgevoerd voor het middenbereik.
109
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
Wanneer [ Wis alle] onder in het scherm wordt weergegeven en u op
de knop <L> drukt, worden alle aanpassingen voor [Alles even veel]
en [Per lens afstellen] gewist.
Opmerkingen bij AF-fijnafstelling
Alle AF-fijnafstellingen ongedaan maken
Het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling kan enigszins
afwijken afhankelijk van de onderwerpomstandigheden, de helderheid,
de zoompositie en andere opnameomstandigheden. Daarom kan het
voorkomen dat de camera nog niet op de gewenste positie scherpstelt,
zelfs wanneer u AF-fijnafstelling gebruikt.
Wanneer u alle camera-instellingen wist (pag. 56), blijven deze
aanpassingen bewaard. De instelling zelf krijgt dan echter de waarde
[Uitschakelen].
Het is het beste om de aanpassing uit te voeren op de plaats van
opname. Dat komt de precisie van de aanpassing ten goede.
Het is aan te bevelen om bij het fijnafstellen van de AF een statief te
gebruiken.
Voor het controleren van het resultaat van de aanpassing, wordt
fotograferen met opnamekwaliteit 73 aangeraden.
Hoe groot de aanpassing is die met één stap wordt bereikt, is afhankelijk
van het maximale diafragma van het objectief. Blijf herhaaldelijk
aanpassen, fotograferen en de scherpstelling controleren om het
scherpstelpunt van de AF verder aan te passen.
Aanpassing van de automatische scherpstelling is niet mogelijk voor de
Live-modus en u Live-modus (contrast AF).
110
Soms kan er niet automatisch worden scherpgesteld (het
focusbevestigingslampje <o> van de zoeker knippert dan).
Dit kan onder meer voorkomen bij de volgende onderwerpen:
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
Onderwerpen met erg weinig contrast
(bijvoorbeeld strakblauwe luchten, muren met een effen kleur,
enzovoort)
Onderwerpen bij zeer weinig licht
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel
tegenlicht
(bijvoorbeeld auto's met een zeer reflecterende carrosserie,
enzovoort)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf door een AF-punt worden
gedekt
(bijvoorbeeld: een dier in een kooi, enzovoort)
Zich herhalende patronen
(bijvoorbeeld: vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden,
enzovoort)
Ga in dergelijke situaties op een van de volgende manieren te werk:
(1) Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat zich op
dezelfde afstand als het onderwerp bevindt en vergrendel de
scherpstelling vóórdat u de compositie opnieuw bepaalt (pag. 67).
(2) Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <MF> en stel
handmatig scherp (pag. 111).
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld
Raadpleeg pagina 211 voor situaties waarin automatisch scherpstellen
in de [Live-modus]/[u Live-modus] tijdens het maken van Live view-
opnamen wellicht niet mogelijk is.
111
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld
1
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <MF>.
X <4 L> wordt op het LCD-
paneel weergegeven.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel scherp door de focusring op het
objectief te draaien totdat u het
onderwerp scherp in de zoeker ziet.
MF: Handmatige focus
Focusring
Wanneer u bij handmatig scherpstellen de ontspanknop half indrukt,
gaat het focusbevestigingslampje <o> branden wanneer de
scherpstelling is bereikt.
Bij 61-punts automatische selectie licht het focusbevestigingslampje
<o> op wanneer er met het middelste AF-punt is scherpgesteld.
112
De camera heeft transportmodi voor enkele opnamen en continue opnamen.
1
Druk op de knop <o>. (9)
2
Selecteer de transportmodus.
Draai aan het instelwiel <5> terwijl u
naar het LCD-paneel kijkt.
u : Enkelbeeld
Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts
één opname gemaakt.
o:
Continue opnamen met hoge snelheid
(max. circa 6 opnamen/seconde)
i :
Continue opnamen met lage snelheid
(max. circa 3 opnamen/seconde)
Als u de ontspanknop volledig indrukt, worden er continue
opnamen gemaakt.
B : Stille enkele opname
Het geluid bij het maken van een enkele opname is geringer dan bij <
u
>.
M : Stille continuopname (max. circa 3 opnamen/seconde)
Het geluid bij het maken van continuopnamen is geringer dan bij <
i
>.
Q : Zelfontspanner: 10 sec./Afstandsbediening
k: Zelfontspanner: 2 sec./Afstandsbediening
Zie de volgende pagina voor het maken van opnamen met de
zelfontspanner. Zie pagina 186 voor het maken van opnamen
met de afstandsbediening.
i De transportmodus selecteren
113
j De zelfontspanner gebruiken
Gebruik de zelfontspanner wanneer u zelf op de foto wilt.
1
Druk op de knop <o>. (9)
2
Selecteer de zelfontspanner.
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <5> om
de zelfontspanner te selecteren.
Q : zelfontspanner: (10 sec.)
k : zelfontspanner: (2 sec.)
3
Maak de opname.
Kijk door de zoeker, stel scherp op het
onderwerp en druk de ontspanknop helemaal in.
X
U kunt de zelfontspanner in de gaten
houden door middel van het bijbehorende
lampje, de pieptoon en de aftelweergave
(in seconden) op het LCD-paneel.
X
Twee seconden voordat de opname wordt
gemaakt, blijft het lampje van de zelfontspanner
branden en klinkt de pieptoon sneller.
j De zelfontspanner gebruiken
Als <
B
> of <
M
> wordt ingesteld, is de vertraging tussen het volledig
indrukken van de ontspanknop en het maken van de opname langer dan normaal.
De snelheid bij continuopnamen kan iets lager liggen als het batterijniveau laag is.
o
: De maximale snelheid bij continu-opnamen van circa 6 opnamen per seconde wordt
bereikt onder de volgende omstandigheden*: een sluitertijd van 1/500 seconde of sneller
en de maximale waarde voor het diafragma (afhankelijk van het objectief). De snelheid bij
continu-opnamen kan lager zijn. Dit is afhankelijk van de sluitertijd, het diafragma, de
opnameomstandigheden, de helderheid, het type objectief, het flitsgebruik enzovoort.
*
Wanneer de AF-modus is ingesteld op 1-beeld AF en de Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
is uitgeschakeld bij gebruik van de volgende objectieven: EF 300mm f/4L IS USM, EF 28-
135mm f/3.5-5.6 IS USM, EF 75-300mm f/4-5.6 IS USM, EF 100-400mm f/4.5-5.6L IS USM..
114
j De zelfontspanner gebruiken
Als u niet door de zoeker kijkt bij het indrukken van de ontspanknop, kunt u
het beste de oculairdop bevestigen (pag. 185). Als er licht in de zoeker komt
wanneer een opname wordt gemaakt, kan dit een negatief effect hebben op
de belichting.
Met <k> kunt u opnamen maken zonder de camera op het statief aan
te raken. Dit voorkomt bewegingsonscherpte wanneer u stillevens
vastlegt of opnamen maakt met bulb-belichting.
Het wordt aanbevolen om na het maken van opnamen met de
zelfontspanner de opname weer te geven (pag. 244) om de
scherpstelling en de belichting te controleren.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf maakt, vergrendelt u de
scherpstelling (pag. 67) op een onderwerp dat zich tijdens de opname
ongeveer op dezelfde afstand als u bevindt.
Druk op de knop <o> om de zelfontspanner uit te schakelen
nadat het aftellen is begonnen.
115
4
Opname-instellingen
In dit hoofdstuk worden functie-instellingen voor
opnamen uitgelegd: opnamekwaliteit, ISO-snelheid,
beeldstijl, witbalans, Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid), correctie helderheid randen,
chromatische correctie en andere functies.
Het pictogram M rechtsboven de paginatitel geeft aan dat
de functie kan worden gebruikt wanneer het
programmakeuzewiel is ingesteld op <d/s/f/a/F>.
* De functie kan niet worden gebruikt in de modus <A>.
116
Indien er reeds een CF-kaart of een SD-kaart is geplaatst, kunt
u beginnen met fotograferen. Wanneer er slechts één kaart is
geplaatst, zijn de procedures die op pagina 116 t/m 118 worden
beschreven, niet van toepassing.
Indien u zowel een CF-kaart als een SD-kaart plaatst, kunt u de
opnamemethode selecteren en bepalen welke kaart u voor het
vastleggen en weergeven van opnamen wilt gebruiken.
1
Selecteer [Opn.functie+kaart/
map sel.].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Opn.functie+kaart/map sel.]
en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Opn.functie].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Opn.functie] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer de opslagmethode.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opslagmethode te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Kaart selecteren voor opname en weergave
Opnamemethode met twee kaarten
117
3 Kaart selecteren voor opname en weergave
Standaard
De opnamen worden opgeslagen op de kaart die met [Opn./weerg.]
is geselecteerd.
Auto. kaartwissel
Hetzelfde als bij de instelling [Standaard], maar als op een gegeven
moment de kaart vol is, zal de camera automatisch naar de andere
kaart overschakelen en daar de opnamen opslaan. Wanneer de
camera op de andere kaart overschakelt, wordt er automatisch een
nieuwe map gemaakt.
Apart opslaan
U kunt de opnamekwaliteit voor elke kaart afzonderlijk instellen
(pag. 119). Elke opname wordt op zowel de CF-kaart als de SD-
kaart met de ingestelde opnamekwaliteit opgeslagen. U kunt de
opnamekwaliteit naar wens instellen op 73 en 1, c en 41,
enzovoort.
Opsl. nr meerdere
Elke opname wordt gelijktijdig op zowel de CF-kaart als de SD-kaart
met hetzelfde beeldformaat opgeslagen. U kunt ook RAW+JPEG
selecteren.
Als [Apart opslaan] is ingesteld, is de maximale opnamereeks aanzienlijk
kleiner (pag. 121).
Wanneer [Apart opslaan] of [Opsl. nr meerdere] is ingesteld, wordt de
opname onder hetzelfde bestandsnummer op zowel de CF-kaart als de SD-
kaart opgeslagen. Bovendien wordt op het LCD-paneel het aantal mogelijke
opnamen van de kaart met het laagste aantal weergegeven. Als een van de
kaarten vol raakt, wordt [Kaart* vol] weergegeven en kunnen er geen
opnamen meer worden gemaakt. Als dat gebeurt, kunt u de kaart
vervangen of de opslagmethode op [Standaard] of [Auto. kaartwissel]
instellen. U kunt vervolgens de kaart selecteren waarop nog ruimte is en
doorgaan met het maken van opnamen.
118
3 Kaart selecteren voor opname en weergave
Indien [Opn.functie] is ingesteld op [Standaard] of [Auto.
kaartwissel], selecteert u de kaart voor de opname en weergave
van opnamen.
Indien [Opn.functie] is ingesteld op [Apart opslaan] of [Opsl. nr
meerdere], selecteert u de kaart voor de weergave van opnamen.
Indien [Standaard] of [Auto. kaartwissel] is ingesteld:
Selecteer [Opn./weerg.].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Opn./weerg.] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
f : Opnamen op de CF-kaart
opslaan en weergeven.
g : Opnamen op de SD-kaart
opslaan en weergeven.
Draai aan het instelwiel <5> om
de kaart te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Indien [Apart opslaan] of [Opn. nr meerdere] is ingesteld:
Selecteer [Weergave].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Weergave] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
f : De opnamen op de CF-kaart
weergeven.
g : De opnamen op de SD-kaart
weergeven.
Draai aan het instelwiel <5> om
de kaart te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
CF- of SD-kaart selecteren voor opname en weergave
119
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn acht
JPEG-instellingen voor opnamekwaliteit: 73, 83, 74, 84, 7a,
8a, b, c. Er zijn drie RAW-instellingen voor opnamekwaliteit: 1,
41 en 61 (pag. 122).
1
Selecteer [Beeldkwalit.].
Selecteer op het tabblad [z1]
[Beeldkwalit.] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer de opnamekwaliteit.
Draai aan het instelwiel <6> om
een RAW-instelling te selecteren.
Draai aan het instelwiel <5> om een
JPEG-instelling te selecteren.
'
**M
(megapixels)
**** x ****
' in de
rechterbovenhoek geeft het aantal
opgenomen pixels en [
***
] het aantal
mogelijke opnamen aan (maximaal 9999).
Druk op <0> om de instelling vast te
leggen.
Indien in [51: Opn.functie+kaart/
map sel.] [Opn.functie] is ingesteld
op [Apart opnemen], draait u aan het
instelwiel <5> om <f> of <g> te
selecteren. Vervolgens drukt u op
<0>.
Wanneer het scherm wordt geopend,
draait u aan het instelwiel <5> om
de gewenste opnamekwaliteit te
selecteren en drukt u vervolgens op
<0>.
3 De opnamekwaliteit instellen
Met [Standaard/Auto.
kaartwissel/Opsl. nr
meerdere] ingesteld:
Met [Apart opslaan]
ingesteld:
120
3 De opnamekwaliteit instellen
Voorbeelden van de instelling voor opnamekwaliteit
Alleen 73
61
+ 74
1 + 73
Alleen 1
Als [–] is ingesteld voor zowel RAW als JPEG, wordt 73 ingesteld.
Het aantal mogelijke opnamen wordt op het LCD-paneel tot 1999
weergegeven.
121
3 De opnamekwaliteit instellen
Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering)
*1: b is geschikt voor het weergeven van opnamen in een digitale fotolijst.
*2: c
is geschikt voor het e-mailen van de opname of voor gebruik op een website.
b en c hebben kwaliteitsinstelling 7 (Fijn).
De bestandsgrootte, het aantal mogelijke opnamen en de maximale
opnamereeks tijdens continu-opnamen zijn gebaseerd op testnormen van
Canon (beeldverhouding 3:2, ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een
CF-kaart van 8 GB. Deze cijfers kunnen verschillen afhankelijk van het
onderwerp, merk van de kaart, beeldverhouding, ISO-snelheid, beeldstijl,
persoonlijke voorkeuze, enzovoort.
De maximale opnamereeks is van toepassing op <
o
> continue opnamen met hoge
snelheid. Cijfers tussen haakjes hebben betrekking op een kaart van 128 GB van het
type ultra-DMA (UDMA) modus 7 en zijn gebaseerd op de testnormen van Canon.
Beeldkwaliteit
Opgeslagen
pixels
(megapixels)
Afdruk-
grootte
Bestands-
grootte
(MB)
Maximum-
aantal
opnamen
Maximale
opnamereeks
JPEG
73
22 M
A2 of
groter
7,0 1010 65 (16270)
83 3,7 1930 1930 (30990)
74
9,8 M
A3 of
groter
3,8 1860 1860 (29800)
84 2,0 3430 3430 (55000)
7a
5,5 M
A4 of
groter
2,5 2810 2810 (45140)
8a 1,3 5240 5240 (83980)
b*
1
2,5 M
Ongeveer
9x13cm
1,4 5030 5030 (80520)
c*
2
0,3 M 0,3 19520
19520 (312420)
RAW
1 22 M
A2 of
groter
27,1 260 13 (18)
41 10 M
A3 of
groter
19,1 370 10 (11)
61 5,5 M
A4 of
groter
15,1 480 12 (15)
RAW
+
JPEG
1
73
22 M
22 M
A2 of groter
A2 of groter
27,1+7,0 210 7 (7)
41
73
10 M
22 M
A3 of groter
A2 of groter
19,1+7,0 270 7 (7)
61
73
5,5 M
22 M
A4 of groter
A2 of groter
15,1+7,0 320 7 (7)
122
3 De opnamekwaliteit instellen
RAW-opname is de uitvoer van onbewerkte gegevens die afkomstig
zijn van de beeldsensor en zijn omgezet in digitale gegevens. De RAW-
opname wordt ongewijzigd op de kaart opgeslagen en u kunt de
volgende kwaliteitsinstelling kiezen: 1, 41 of 61.
Een 1-opname kan worden verwerkt met [31: RAW-
beeldverwerking] (pag. 282) en opgeslagen als een JPEG-bestand.
(41- en 61-opnamen kunnen niet met de camera worden
verwerkt.) De RAW-opname zelf blijft ongewijzigd, maar u kunt de
RAW-opname verwerken op basis van verschillende opties om hiermee
elk gewenst aantal JPEG-afbeeldingen te maken.
Met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 390)
kunt u alle RAW-opnamen op verschillende manieren aanpassen en
er onder andere JPEG-, TIFF-opnamen mee genereren, waarin die
aanpassingen zijn opgenomen.
RAW
Als u zowel RAW als JPEG selecteert, wordt de opname in zowel RAW-
als in JPEG-indeling tegelijkertijd op de kaart vastgelegd met de
geselecteerde opnamekwaliteit. De twee opnamen worden opgeslagen
met hetzelfde bestandsnummer (bestandsextensie .JPG voor .JPEG en
.CR2 voor RAW).
De pictogrammen voor opnamekwaliteit worden als volgt aangeduid:
1 (RAW), 41 (Medium RAW), 61 (Klein RAW), JPEG, 7 (Fijn),
8 (Normaal), 3 (Groot), 4 (Medium) en 6 (Klein).
RAW-opnamen kunnen mogelijk in software van derden niet worden
weergegeven. We raden u aan om de meegeleverde software te gebruiken.
123
3 De opnamekwaliteit instellen
Met aangepaste bediening kunt u de opnamekwaliteit toewijzen aan de
knop <B> of de knop voor scherptedieptecontrole zodat u dit met
één druk op de knop kunt wijzigen. Indien u [Directe inst.
beeldkwaliteit] toewijst aan de knop <B> of de knop voor
scherptedieptecontrole, kunt u snel overschakelen naar de gewenste
opnamekwaliteit en beginnen met opnemen.
Zie Aangepaste bediening (pag. 321) voor meer informatie.
De maximale opnamereeks wordt
rechtsonder in de zoeker weergegeven.
Als de maximale opnamereeks voor
continue opname 99 of hoger is, wordt
'99' weergegeven.
Directe instelling beeldkwaliteit
Maximale opnamereeks bij continue opnamen
Indien [51: Opn.functie+kaart/map sel.] is ingesteld op [Apart opnemen],
kunt u niet overschakelen op directe instelling beeldkwaliteit.
De maximale opnamereeks wordt altijd weergegeven, zelfs als er geen
kaart in de camera is geplaatst. Controleer of er een kaart in de camera is
geplaatst voordat u een opname maakt.
Als in de zoeker '
99
' wordt weergegeven voor de maximale opnamereeks,
betekent dit dat de maximale opnamereeks 99 foto's of meer bedraagt.
Indien de maximale opnamereeks afneemt naar 98 of minder en het interne
buffergeheugen vol raakt, wordt '
buSY
' weergegeven in de zoeker en op
het LCD-paneel. De camera kan dan tijdelijk geen opnamen meer maken.
Als u stopt met het maken van continue opnamen, neemt de maximale
opnamereeks toe. Nadat alle opnamen naar de kaart zijn weggeschreven,
is de maximale opnamereeks weer zoals vermeld op pagina 121.
De indicator voor de maximale opnamereeks in de zoeker verandert niet,
zelfs niet wanneer u een UDMA CF-kaart gebruikt. De maximale
opnamereeks zoals weergegeven tussen haakjes op pagina 121 is
echter van toepassing.
124
Stel de ISO-snelheid (lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de
waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. Wanneer de <
A
>-modus
is geselecteerd, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 125).
Raadpleeg pagina 221 en 224 voor meer informatie over de ISO-snelheid
tijdens filmopname.
1
Druk op de knop <m>. (9)
2
Stel de ISO-snelheid in.
Terwijl u naar het LCD-paneel of de
zoeker kijkt, draait u aan het
instelwiel <6>.
De ISO-snelheid kan worden ingesteld op
een waarde van ISO 100 tot en met ISO
25600, met tussenstappen van 1/3 stop.
'A' staat voor ISO Auto. De ISO-
snelheid wordt automatisch ingesteld
(pag. 125).
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
* Bij hogere ISO-snelheden kunnen opnamen er korreliger uitzien.
i: De ISO-snelheid instellenN
ISO-snelheid Opnamesituatie (Geen flits) Flitsbereik
L, 100 - 400 Zonnig, buiten
Hoe hoger de ISO-
snelheid, hoe groter
het flitsbereik zal zijn.
400 - 1600
Bewolkt of 's avonds
1600 - 25600, H1, H2 Donker, binnen of 's avonds
Indien [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen], kunt
u 'L' (ISO 50), ISO 100/125/160, 'H1' (ISO 51200) en 'H2' (ISO 102400)
niet selecteren (pag. 146).
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen er korreliger uitzien. Lange
belichtingstijden kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
Wanneer u opnamen maakt met hoge ISO-snelheden, kan er ruis (lichte
puntjes, strepen, enzovoort) op de opname zichtbaar zijn.
Wanneer u met omstandigheden werkt die een extreme hoeveelheid ruis
veroorzaken, zoals een combinatie van een hoge ISO-snelheid, hoge temperatuur
en lange belichtingstijd, kan het zijn dat opnamen niet goed worden opgeslagen.
125
i: De ISO-snelheid instellenN
Als u de ISO-snelheid instelt op '
A
' (auto), wordt de
werkelijk in te stellen ISO-snelheid weergegeven
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Zoals hieronder wordt aangegeven, wordt de ISO-
snelheid automatisch aangepast aan de opnamemodus.
*1: Het werkelijke ISO-snelheidsbereik is afhankelijk van de [Minimum]- en
[Maximum]-instellingen die zijn ingesteld in [Auto ISO-bereik].
*2: Indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt ISO 100 of een hogere ISO-
snelheid ingesteld.
*3: Wanneer u reflectieflitsen gebruikt met een externe Speedlite in de modi <
A
>
en <
d
>, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld tussen ISO 400 - 1600.
ISO auto
Omdat H1 (gelijk aan ISO 51200) en H2 (gelijk aan 102400) verhoogde ISO-
snelheidsinstellingen zijn, zijn ruis (lichte puntjes, strepen enzovoort) en
onregelmatige kleuren beter zichtbaar en is de resolutie lager dan normaal.
Indien u een hoge ISO-snelheid gebruikt en een flitser om een onderwerp
dat dichtbij staat op te nemen, kan dit leiden tot overbelichting.
Als u filmopnamen maakt terwijl [
Maximum: 25600
] is ingesteld voor [
ISO-snelh.bereik
]
en de ISO-snelheid is ingesteld op ISO 16000/20000/25600, wordt de ISO-snelheid veranderd in
ISO12800 (tijdens filmopnamen met handmatige belichting). Ook wanneer u terugschakelt op foto's
nemen, zal de ISO-snelheid niet terugschakelen naar de oorspronkelijke instelling.
Indien u een film opneemt met 1. L (50) of 2. H1 (51200)/H2 (102400), schakelt de
ISO-snelheid over op respectievelijk 1. ISO 100 of 2. H (25600) (tijdens
filmopnamen met handmatige belichting). Ook wanneer u terugschakelt op foto's
nemen, zal de ISO-snelheid niet terugschakelen naar de oorspronkelijke instelling.
In [
z2: ISO-snelheidsinst
] kunt u de optie [
ISO-snelh.bereik
] gebruiken om het
instelbare ISO-snelheidsbereik van ISO 50 (L) te verhogen naar ISO 102400 (H2) (pag. 126).
<h> kan in de zoeker worden weergegeven wanneer u een verhoogde
ISO-snelheid (L, H1 of H2) instelt (pag. 318).
Opnamemodus Instelling ISO-snelheid
A
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 12800
d/ s/ f/ a
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 25600*
1
F Vast op ISO 400*
1
Met flitser Vast op ISO 400*
1
*
2
*
3
126
i: De ISO-snelheid instellenN
U kunt het ISO-snelheidsbereik handmatig instellen (er zijn minimum- en
maximumlimieten). U kunt de minimumlimiet tussen L (ISO 50) en H1 (ISO
51200) instellen en de maximumlimiet tussen ISO 100 en H2 (ISO 102400).
1
Selecteer [ISO-snelheidsinst.].
Selecteer op het tabblad [z2] [ISO-
snelheidsinst.] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [ISO-snelh.bereik].
Selecteer [ISO-snelh.bereik] en druk
vervolgens op <0>.
3
Stel de minimumlimiet in.
Selecteer het vak voor de minimum-
limiet en druk vervolgens op <0>.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
minimum-ISO-snelheid te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
4
Stel de maximumlimiet in.
Selecteer het vak voor de
maximumlimiet en druk vervolgens
op <0>.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
maximum-ISO-snelheid te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
5
Verlaat de instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X Het menu wordt weer weergegeven.
3 Het ISO-snelheidsbereik instellen
127
i: De ISO-snelheid instellenN
U kunt het automatische ISO-snelheidsbereik voor Auto ISO tussen
ISO 100 en 25600 instellen. U kunt de minimumlimiet instellen tussen
ISO 100 en 12800 en de maximumlimiet tussen ISO 200 - 25600 met
tussenstappen van een volledige stop.
1
Selecteer [Auto ISO-bereik].
Selecteer [Auto ISO-bereik] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de minimumlimiet in.
Selecteer het vak voor de minimum-
limiet en druk vervolgens op <0>.
Draai aan het instelwiel <5> om de
minimum-ISO-snelheid te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3
Stel de maximumlimiet in.
Selecteer het vak voor de maximum-
limiet en druk vervolgens op <0>.
Draai aan het instelwiel <5> om de
maximum-ISO-snelheid te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
4
Verlaat de instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X Het menu wordt weer weergegeven.
3 Het ISO-snelheidsbereik voor Auto ISO instellen
De instellingen [Minimum] en [Maximum] worden ook toegepast op de
minimum- en maximum ISO-snelheid van de veiligheidsshifts van de ISO-
snelheid (pag. 317).
128
i: De ISO-snelheid instellenN
Wanneer Auto ISO is ingesteld, kunt u de minimale sluitertijd instellen
(1/250 sec. tot 1 sec.) zodat de automatisch ingestelde sluitertijd niet
te traag is.
Dit is handig in de modi <d> en <f> wanneer u een
groothoekobjectief gebruikt om een opname te maken van een
bewegend onderwerp. U kunt zowel onscherpte door beweging van de
camera als onscherpte door beweging van het onderwerp voorkomen.
1
Selecteer [Min. sluitertijd].
Selecteer [Min. sluitertijd] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste minimale
sluitertijd in.
Draai aan het instelwiel <5> om
de sluitertijd te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X Het menu wordt weer weergegeven.
3 De minimale sluitertijd voor Auto ISO instellen
Indien er geen juiste belichting kan worden verkregen wanneer de
maximumlimiet voor ISO-snelheid is ingesteld op [Auto ISO-bereik],
wordt er een sluitertijd ingesteld die lager is dan de [Min. sluitertijd]
om een standaardbelichting te verkrijgen.
Bij flitsfotografie wordt [Min. sluitertijd] niet toegepast.
129
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opnamekenmerken verkrijgen
die bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp passen.
De beeldstijl is automatisch ingesteld op <D> (Auto) in de
modus <A>.
1
Druk op de knop <b>.
2
Selecteer [A].
Draai aan het instelwiel <5>
om [A] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
3
Selecteer een beeldstijl.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste beeldstijl te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
X De beeldstijl wordt ingesteld en de
camera is gereed om opnamen te
maken.
A Een beeldstijl selecterenN
U kunt de beeldstijl ook selecteren met [z3: Beeldstijl].
130
A Een beeldstijl selecterenN
D Automatisch
De kleurtoon wordt automatisch aangepast aan de
omstandigheden. In natuur- en buitenopnamen en opnamen van
zonsondergangen zien de kleuren er levendig uit, met name voor
blauwe luchten, bomen en struiken en zonsondergangen.
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een
algemene beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Goed voor portretten in close-up.
Door de [Kleurtoon] te wijzigen (pag. 132), kunt u de
huidskleurtint aanpassen.
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en
heldere opnamen. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende
landschappen.
S Neutraal
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur
aan geven om opnamen met de computer te verwerken.
Voor natuurlijke kleuren en ingetogen opnamen.
U Natuurlijk
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. Wanneer het
onderwerp wordt vastgelegd bij een daglichtkleurtemperatuur van
5200 K, wordt de kleur colorimetrisch aangepast aan de kleur van
het onderwerp. Opnamen zullen er mat en ingetogen uitzien.
Kenmerken van beeldstijlen
Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt
verkregen met [Auto].
131
A Een beeldstijl selecterenN
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt een standaardstijl, zoals [Portret], [Landschap], een
beeldstijlbestand, enzovoort opslaan en deze naar wens
aanpassen (pag. 135). Een niet-aangepaste beeldstijl onder
Gebruiker 1, 2 of 3 heeft dezelfde instellingen als de beeldstijl
[Standaard].
De symbolen op het scherm waarin de beeldstijl kan worden gekozen,
hebben betrekking op parameters zoals [Scherpte] en [Contrast]. De
cijfers geven de parameterinstellingen, zoals [Scherpte] en [Contrast],
voor elke beeldstijl aan.
Symbolen
De symbolen
Zwart-witopnamen die zijn vastgelegd in JPEG, kunnen niet worden
teruggezet naar kleur. Als u later opnamen in kleur wilt maken, dient
u ervoor te zorgen dat de instelling [Monochroom] is geannuleerd.
Als [Monochroom] is geselecteerd, wordt <0> op het LCD-paneel
weergegeven.
<h> kan in de zoeker worden weergegeven wanneer [Monochroom] is
ingesteld (pag. 318).
g Scherpte
h Contrast
i
Verzadiging
j
Kleurtoon
k
Filtereffect (monochroom)
l
Toningeffect (monochroom)
132
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door afzonderlijke
parameters te wijzigen, bijvoorbeeld [Scherpte] en [Contrast].
Maak proefopnamen om het resultaat te bekijken. Zie pagina 134
voor het aanpassen van [Monochroom].
1
Druk op de knop <b>.
2
Selecteer [A].
Draai aan het instelwiel <5>
om [A] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
3
Selecteer een beeldstijl.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste beeldstijl te selecteren en
druk vervolgens op <B>.
4
Selecteer een parameter.
Draai aan het instelwiel <5> om een
parameter te selecteren, bijvoorbeeld
[Scherpte] en druk vervolgens op
<0>.
A Een beeldstijl aanpassenN
133
A Een beeldstijl aanpassenN
5
Stel de parameter in.
Draai aan het instelwiel <5> om de
parameter naar wens in te stellen en
druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameters op te slaan.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt weer.
X Instellingen die afwijken van de
standaardinstelling worden blauw
weergegeven.
Parameterinstellingen en -effecten
g Scherpte 0: minder scherpe contouren +7: scherpe contouren
h Contrast -4: laag contrast +4: hoog contrast
i Verzadiging -4: lage verzadiging +4: hoge verzadiging
j Kleurtoon -4: roodachtige huidskleur +4: geelachtige huidskleur
Door bij stap 4 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Om de aangepaste beeldstijl te gebruiken, selecteert u eerst de
aangepaste beeldstijl en vervolgens maakt u de opname.
134
A Een beeldstijl aanpassenN
Voor Monochroom kunt u naast [Scherpte] en [Contrast] (zoals op
de vorige pagina is beschreven) ook [Filtereffect] en [Toningeffect]
instellen.
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect toe
te passen.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen,
kunt u een monochrome opname in de
desbetreffende kleur maken. Hierdoor
kan de opname er indrukwekkender
uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen], [S:Sepia], [B:Blauw],
[P:Paars] of [G:Groen].
V Monochroom aanpassen
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye : Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken
scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet
er stralender uit.
R : Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren zien
er scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleur en lippen zien er mat uit. Boombladeren zien er
scherper en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
135
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3].
U kunt beeldstijlen maken met andere parameterinstellingen, zoals
scherpte en contrast.
U kunt ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met EOS
Utility (meegeleverde software, pag. 390) op de camera is vastgelegd.
1
Druk op de knop <b>.
2
Selecteer [A].
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
A
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Gebruiker].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Gebruiker *] te selecteren en druk
vervolgens op de knop <B>.
4
Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
5
Selecteer de basisbeeldstijl.
Draai aan het instelwiel <5> om de
basisbeeldstijl te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Als u de parameters wilt aanpassen van
een beeldstijl die met de EOS Utility
(meegeleverde software) op de camera is
vastgelegd, selecteert u hier de beeldstijl.
A Een beeldstijl vastleggenN
136
A Een beeldstijl vastleggenN
6
Selecteer een parameter.
Draai aan het instelwiel <5> om een
parameter te selecteren, bijvoorbeeld
[Scherpte] en druk vervolgens op
<0>.
7
Stel de parameter in.
Draai aan het instelwiel <5> om de
parameter naar wens in te stellen en
druk vervolgens op <0>.
Zie 'Een beeldstijl aanpassen' op
pagina 132-134 voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
gewijzigde beeldstijl vast te leggen.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt nu weer.
X De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan gemaakt
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 5 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 56) uitvoert, worden de
standaardinstellingen voor [Gebruiker *] hersteld. Van beeldstijlen die
met EOS Utility (meegeleverde software) zijn vastgelegd, worden alleen
de standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Om de aangepaste beeldstijl te gebruiken, selecteert u de
geregistreerde [Gebruiker *] en vervolgens maakt u de opname.
Raadpleeg de instructies van de EOS Utility (pag. 390) voor de
procedure voor het registreren van een beeldstijlbestand op de camera.
137
Witbalans (WB) zorgt ervoor dat witte gebieden er wit uitzien. Bij de instelling <
Q
> (Auto)
zal doorgaans automatisch de juiste witbalans worden ingesteld. Als u met de instelling
<
Q
> geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u een witbalans selecteren die bij de lichtbron
past of de witbalans handmatig instellen door een opname van een wit voorwerp te maken.
<Q> is automatisch ingesteld op de modus <A>.
1
Druk op de knop <n>. (9)
2
Selecteer de witbalans.
Draai aan het instelwiel <5> terwijl u
naar het LCD-paneel kijkt.
*
Van toepassing op Speedlites met een functie voor overdracht van kleurtemperatuur.
In andere gevallen wordt de kleurtemperatuur vast ingesteld op 6000 K.
Het menselijk oog ziet elk wit object altijd als wit, ongeacht het soort licht. Bij een
digitale camera wordt de kleurtemperatuur softwarematig aangepast om de witte
gebieden er ook daadwerkelijk wit te laten uitzien. Deze aanpassing is de basis
voor de kleurcorrectie. Het resultaat is een foto met natuurlijk ogende kleuren.
B: De witbalans instellenN
Weergave
Modus
Kleurtemperatuur (bij benadering, in K: Kelvin)
Q Auto 3000-7000
W Daglicht 5200
E Schaduw 7000
R
Bewolkt, schemer, zonsondergang
6000
Y Kunstlicht 3200
U Wit TL licht 4000
D Flitser Automatisch ingesteld*
O Custom (pag. 138) 2.000-10.000
P Kleurtemp. (pag. 139) 2.500-10.000
Witbalans
U kunt dit ook instellen met [z2: Witbalans].
138
B: De witbalans instellenN
De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke lichtbron
handmatig de witbalans in te stellen en zo de nauwkeurigheid te verbeteren.
Voer deze procedure uit bij de lichtbron die u daadwerkelijk gaat gebruiken.
1
Fotografeer een wit object.
Het effen witte object moet de cirkel
voor spotmeting vullen.
Stel handmatig scherp en stel de
standaardbelichting in voor het witte
object.
U kunt elke witbalans instellen.
2
Selecteer [Handmatige witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Handmatige witbalans] en
druk vervolgens op <0>.
X Het scherm voor handmatige selectie
van de witbalans wordt weergegeven.
3
Importeer de witbalansgegevens.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de in
stap 1 vastgelegde opname te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven, selecteert u [OK]. De
gegevens worden geïmporteerd.
Wanneer het menu opnieuw wordt weergegeven,
drukt u op de knop <
M
> om het menu te sluiten.
4
Druk op de knop <n>. (9)
5
Selecteer de handmatige witbalans.
Kijk naar het LCD-paneel en draai aan het
instelwiel <
5
> om <
O
> te selecteren.
O Handmatige witbalans
Spotmetingscirkel
139
B: De witbalans instellenN
U kunt de kleurtemperatuur voor de witbalans numeriek instellen in
graden Kelvin. Deze instelling is voor geavanceerde gebruikers.
1
Selecteer [Witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Witbalans] en druk vervolgens
op <0>.
2
Stel de kleurtemperatuur in.
Draai aan het instelwiel <5> om
[P] te selecteren.
Draai het instelwiel <
6
> om de kleurtemperatuur
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
De kleurtemperatuur kan worden ingesteld van
circa 2.500 K tot 10.000 K (in stappen van 100 K).
P De kleurtemperatuur instellen
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt van de
standaardbelichting, kan dit een incorrecte witbalans tot gevolg hebben.
In stap 3 kunnen de volgende opnamen niet worden geselecteerd: opnamen die
zijn gemaakt terwijl de beeldstijl was ingesteld op [
Monochroom
], opnamen met
meervoudige belichting en opnamen die zijn gemaakt met een andere camera.
In plaats van een wit object kan een kaart met 18% grijs (in de handel
verkrijgbaar) een nauwkeurigere witbalans opleveren.
De persoonlijke witbalans die is vastgelegd met de meegeleverde
software, wordt vastgelegd onder <O>. Als u stap 3 uitvoert, worden
de gegevens voor de geregistreerde persoonlijke witbalans gewist.
Wanneer u de kleurtemperatuur instelt voor een kunstlichtbron, moet u
indien nodig ook de witbalanscorrectie (magenta of groen) instellen.
Als u <P> instelt op de waarde die is gemeten met een in de handel
verkrijgbare kleurtemperatuurmeter, dient u proefopnamen te maken en
de instelling aan te passen om de verschillen tussen de meting van de
kleurtemperatuurmeter en de meting van de camera te compenseren.
140
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect
als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar kleurtemperatuurconversiefilter
of kleurcompensatiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor gevorderde gebruikers die bekend zijn met het
gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcorrectiefilters.
1
Selecteer [WB Shift/Bkt.].
Selecteer op het tabblad [z2]
[WB Shift/Bkt.] en druk vervolgens
op <0>.
2
Stel de witbalanscorrectie in.
Gebruik <
9
> om het symbool ' ' naar
de gewenste positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber,
M voor magenta en G voor groen.
De kleur in de desbetreffende richting
wordt gecorrigeerd.
Rechtsboven in het scherm wordt
onder 'Shift' de richting en de mate
van correctie aangegeven.
Als u op de knop <L> drukt, worden
alle instellingen voor [WB Shift/Bkt.]
geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en terug te keren naar het menu.
u WitbalanscorrectieN
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <
u
> weergegeven op het LCD-paneel.
<h> kan in de zoeker worden weergegeven wanneer
witbalanscorrectie is ingesteld (pag. 318).
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan 5 mireds van een
kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de
dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
141
u WitbalanscorrectieN
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een verschillende
kleurbalans op te slaan. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de
kleurtemperatuur van de huidige witbalansinstelling, maar ook met meer blauw/amber of
magenta/groen. Dit worden reeksopnamen met automatische witbalans genoemd (WB-
BKT). Reeksopnamen met automatische witbalans zijn mogelijk in ±3 hele stappen.
Stel het aantal reeksopnamen met
automatische witbalans in.
Als u in stap 2 voor de witbalanscorrectie aan het
instelwiel <
5
> draait, verandert de markering
" " op het scherm in " " (3 punten). Als u het
instelwiel naar rechts draait, wordt blauw/amber
(B/A) ingesteld en als u het wiel naar links draait,
is de instelling magenta/groen (M/G).
X
Rechtsboven in het scherm wordt onder '
Bracket
'
de richting en de mate van correctie aangegeven.
Als u op de knop <
L
> drukt, worden alle
instellingen voor [
WB Shift/Bkt.
] geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en terug te keren naar het menu.
Bracketingvolgorde
De opnamen worden in deze volgorde in de reeks gezet: 1.
Standaardwitbalans, 2. Meer blauw (B) en 3. Meer amber (A) of 1.
Standaardwitbalans, 2. Meer magenta (M) en 3. Meer groen (G).
Reeksopnamen met automatische witbalans
B/A ±3 niveaus
Tijdens reeksopnamen met witbalans is de maximale opnamereeks voor continue opnamen lager
en neemt het maximumaantal opnamen eveneens af tot een derde van het normale aantal.
U kunt ook witbalanscorrectie en AEB-opnamen samen met reeksopnamen met
witbalans instellen. Als u AEB-opnamen kiest in combinatie met reeksopnamen
met witbalans, worden van elke opname negen versies opgeslagen.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
Wanneer er een witbalanstrapje is ingesteld, knippert het witbalanspictogram.
U kunt het aantal opnamen voor een witbalanstrapje wijzigen (pag. 316).
'BKT' staat voor bracketing (opnametrapje).
142
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de helderheid en het
contrast van de opname automatisch worden verbeterd. Deze functie heet Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid). De standaardinstelling is [
Standaard
].
Bij JPEG-opnamen wordt de correctie toegepast wanneer de opname is gemaakt.
[Standaard] is automatisch ingesteld op de modus <A >.
1
Selecteer [Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid].
Selecteer op het tabblad [
z2
] [
Auto
Lighting Optimizer/Auto optimalisatie
helderheid
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer de instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt indien nodig vastgelegd
met gecorrigeerd(e) helderheid en contrast.
3
De helderheid en het contrast automatisch corrigeren
N
Indien [
z3: Lichte tonen prioriteit
] is ingesteld op [
Inschakelen
], wordt
de functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
automatisch ingesteld op [
Deactiveren
]. Deze instelling kunt u niet wijzigen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de beeldruis toenemen.
Indien een andere optie dan [
Deactiveren
] is ingesteld en u gebruikmaakt
van belichtingscompensatie of flitsbelichtingscompensatie om de opname
donkerder te maken, kan de opname nog steeds licht uitvallen. Indien u een
kortere belichting wilt, dient u deze optie op [
Deactiveren
] in te stellen.
Indien de HDR-modus (pag. 173) of opname met meerdere belichtingen (pag. 177)
is ingesteld, wordt de Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
automatisch ingesteld op [
Deactiveren
]. Indien de HDR-modus of opname met
meerdere belichtingen wordt geannuleerd, wordt de Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) teruggezet op de oorspronkelijke instelling.
Indien u bij stap 2 op de knop <B> drukt en het <X> bij de instelling
[Uitsch. bij handm. bel] uitschakelt, kan de Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) worden ingesteld in de modus <a>.
143
Deze functie vermindert de ruis die in een opname ontstaat. Hoewel
ruisreductie wordt toegepast bij alle ISO-snelheden, is de functie vooral
effectief bij hoge ISO-snelheden. Bij lage ISO-snelheden wordt de ruis
in schaduwpartijen verder gereduceerd.
1
Selecteer [Hoge ISO-
ruisreductie].
Selecteer op het tabblad [z3]
[Hoge ISO-ruisreductie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste optie in.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste ruisreductie te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
X Het instellingenscherm wordt
gesloten en het menu wordt weer
weergegeven.
3
Maak de opname.
De opname wordt met ruisreductie
gemaakt.
3 Instellingen voor ruisreductieN
Hoge ISO-ruisreductie
Als u een 1-opname met de camera weergeeft, zal het effect van
Hoge ISO-ruisreductie minimaal lijken. Controleer de ruisreductie met
Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 390).
144
3 Instellingen voor ruisreductieN
Ruisreductie wordt uitgevoerd bij alle belichtingstijden van 1 seconde
of langer.
1
Selecteer [Ruisred. lange
sluitertijd].
Selecteer op het tabblad [z3]
[Ruisred. lange sluitertijd] en
druk vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste optie in.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
X Het instellingenscherm wordt
gesloten en het menu wordt weer
weergegeven.
[Automatisch]
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer ruis veroorzaakt door lange
belichting wordt gedetecteerd. De instelling [Automatisch] is in
de meeste gevallen effectief.
[Inschakelen]
Ruisreductie wordt uitgevoerd bij alle belichtingstijden van
1 seconde of langer. De instelling [Inschakelen] kan ruis
verminderen die niet kan worden gedetecteerd met de instelling
[Automatisch].
3
Maak de opname.
De opname wordt met ruisreductie
gemaakt.
Ruisreductie lange sluitertijd
145
3 Instellingen voor ruisreductieN
Bij instellingen [Auto] en [Inschakelen] duurt het reduceren van ruis na
het maken van de opname ongeveer even lang als de opname zelf.
Tijdens de ruisreductie kunt u nog opnamen maken zolang de indicator
voor de maximale opnamereeks in de zoeker '1' of hoger aangeeft.
Opnamen die zijn gemaakt met ISO 1600 of sneller kunnen er korreliger
uitzien met de instelling [Inschakelen] dan met de instellingen
[Uitschakelen] en [Automatisch].
Als een opname wordt gemaakt met instelling [Inschakelen] en een
lange belichting tijdens Live view-weergave, wordt 'BUSY' weergegeven
tijdens het ruisreductieproces. De Live view-weergave verschijnt pas
wanneer het ruisreductieproces is voltooid. (U kunt niet nog een foto
nemen.)
146
U kunt overbelichting van lichte gebieden minimaliseren.
1
Selecteer [Lichte tonen prioriteit].
Selecteer op het tabblad [z3]
[Lichte tonen prioriteit] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Inschakelen] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
De lichte details worden verbeterd.
Het dynamische bereik wordt
uitgebreid van het standaard 18%
grijs naar heldere lichte tinten.
De overgang tussen grijstinten en
lichte tinten wordt geleidelijker.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met
de instelling Lichte tonen prioriteit
ingeschakeld.
3 Lichte tonen prioriteitN
Met instelling [Inschakelen] wordt de Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) (pag. 142) automatisch ingesteld op
[Deactiveren] en kan de instelling niet worden gewijzigd. Wanneer
[Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Uitschakelen], kan Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) wel weer worden
ingesteld op de oorspronkelijke instelling.
Met de instelling [Inschakelen] ingesteld, kan beeldruis enigszins meer
zijn dan met de instelling [Uitschakelen].
Met [
Inschakelen
] is het instelbare bereik ISO 200 - 25600 (ISO 200 - 12800
voor filmopname). Daarnaast wordt het pictogram <
A
> op het LCD-scherm en
in de zoeker weergegeven wanneer de prioriteit voor lichte tonen is ingeschakeld.
147
Lichtafval (vignettering) treedt op bij objectieven die door hun bouw de hoeken van
de opname donkerder maken. Kleurschifting langs de randen van een onderwerp
is een chromatische aberratie. Lichtafval en kleurschifting kunnen worden
gecorrigeerd. De standaardinstelling is [
Inschakelen
] voor beide correcties.
1
Selecteer [Lensafwijkingscorrectie].
Selecteer op het tabblad [z1]
[Lensafwijkingscorrectie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor het gebruikte objectief.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Helderheid randen] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als [Correctiegegevens niet
beschikbaar] wordt weergegeven,
raadpleegt u Correctiegegevens voor
het objectief op pagina 149.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde helderheid van de randen.
3
Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
Lichtafval corrigeren
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan er mogelijk ruis aan de
randen van een opname ontstaan.
De toegepaste mate van correctie is iets lager dan de maximale correctie die
kan worden ingesteld met Digital Photo Professional (meegeleverde software).
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
148
3 Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
1
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor het gebruikte objectief.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Chromatische afw.] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als [Correctiegeg. niet
beschikbaar] wordt weergegeven,
raadpleegt u 'Correctiegegevens voor
het objectief' op de volgende pagina.
2
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
kleurschifting gecorrigeerd.
Chromatische aberratie corrigeren
Indien u een 1-opname die is gemaakt met chromatische correctie
weergeeft, wordt de opname weergegeven op de camera zonder de
chromatische correctie. Controleer de chromatische correctie met Digital
Photo Professional (meegeleverde software, pag. 390).
149
3 Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
De camera bevat reeds correctiegegevens voor lichtafval en
chromatische aberratie voor ongeveer 25 objectieven. Als u
[Inschakelen] selecteert, worden de correctiegegevens voor lichtafval
en chromatische aberratie automatisch toegepast voor elk objectief
waarvoor correctiegegevens in de camera zijn opgenomen.
U kunt met EOS Utility (meegeleverde software) controleren voor welke
objectieven correctiegegevens zijn vastgelegd in de camera. U kunt ook
correctiegegevens voor niet-geregistreerde objectieven vastleggen.
Raadpleeg de instructiehandleiding voor EOS Utility (pdf) op de cd-rom
voor meer informatie (pag. 393)
Opmerkingen bij correctie van lichtafval en chromatische aberratie
Correctiegegevens voor het objectief
Correcties kunnen niet worden toegepast op JPEG-bestanden die zijn
vastgelegd terwijl de optie [Uitschakelen] was ingesteld.
Wanneer u een objectief van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt
het aanbevolen om de correcties in te stellen op [Uitschakelen], zelfs
als [Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
Indien u gebruikmaakt van vergrote weergave tijdens de Live view-
opname, zijn de correctie voor lichtafval en chromatische aberratie niet
in het beeld zichtbaar.
Indien het effect van de correctie niet zo zichtbaar is, dient u het beeld te
vergroten om de correctie te controleren.
De correcties worden ook toegepast wanneer er een extender is
bevestigd.
Als de correctiegegevens voor het bevestigde objectief niet in de camera
aanwezig zijn vastgelegd, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de
correctie is ingesteld op [Uitschakelen].
Wanneer geen informatie over de opnameafstand voor het objectief
beschikbaar is, is de mate van correctie lager.
150
U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de gemaakte
opnamen worden opgeslagen.
Dit is niet verplicht aangezien automatisch een map wordt gemaakt
voor het opslaan van opnamen.
1
Selecteer [Opn.functie+kaart/
map sel.].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Opn.functie+kaart/map sel.]
en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Map].
Draai aan het instelwiel <5>
om [Map] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer [Maak map].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Maak map] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
4
Maak een nieuwe map.
Draai aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X Er wordt een nieuwe map met een
hoger mapnummer gemaakt.
3 Een map maken en selecteren
Een map maken
151
3 Een map maken en selecteren
Open het scherm Selecteer map,
draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste map te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X De map waarin de vastgelegde
opnamen worden opgeslagen,
is geselecteerd.
Volgende opnamen zullen in de
geselecteerde map worden
opgeslagen.
Een map selecteren
Aantal opnamen
in de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf
alfanumerieke tekens. Bijvoorbeeld: '100EOS5D'. Een map kan maximaal
9999 opnamen bevatten (bestandsnummer 0001 - 9999). Wanneer een map
vol raakt, wordt er automatisch een nieuwe map met een hoger mapnummer
gemaakt. Ook wanneer de bestandsnummering handmatig opnieuw is
ingesteld (pag. 155), wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt.
Er kunnen mappen worden gemaakt met de nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een
nieuwe map met de naam 'DCIM'. Open de map DCIM en maak hierin net
zoveel mappen als u wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan.
De mapnaam moet de indeling 100ABC_D hebben. De eerste drie cijfers zijn
het mapnummer, tussen 100 en 999. De laatste vijf tekens kunnen bestaan uit
een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A t/m Z, cijfers en een
onderstrepingsteken '_'. De spatie kan niet worden gebruikt. Er kunnen niet
meerdere mappen zijn die dezelfde naam met drie cijfers bevatten
(bijvoorbeeld 100ABC_D en 100W_XYZ), ook als de overige vijf tekens in de
verschillende naam anders zijn.
152
De bestandsnaam bestaat uit vier alfanumerieke
tekens gevolgd door een viercijferig
opnamenummer (pag. 154) en de extensie.
De eerste vier alfanumerieke tekens zijn in de
fabriek ingesteld en zijn per camera uniek. U kunt deze echter wijzigen.
Met 'Gebruikersinstelling 1' kunt u de vier tekens naar wens aanpassen en
opslaan. Als u bij 'Gebruikersinstelling 2' drie tekens opslaat, wordt het vierde
teken van links automatisch toegevoegd om het beeldformaat aan te geven.
1
Selecteer [Bestandsnaam].
Selecteer op het tabblad [51]
[Bestandsnaam] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Wijzig gebruikersinstelling].
Draai aan het instelwiel <
5
> om
[
Wijzig gebruikersinstelling *
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
3
Voer willekeurige alfanumerieke
tekens in.
Voer vier tekens in bij Gebruikersinstelling 1.
Voer drie tekens in bij Gebruikersinstelling 2.
Druk op de knop <L> om onnodige
tekens te wissen.
Wanneer u op de knop <
Q
> drukt, wordt het
tekstpalet met een kleurkader gemarkeerd.
Er kan nu tekst worden ingevoerd.
Gebruik het instelwiel <5/6> of
<9> om het vakje te verplaatsen
en selecteer het gewenste teken.
Druk vervolgens op <0> om het in
te voeren.
3 De bestandsnaam wijzigen
De bestandsnaam vastleggen of wijzigen
(bijv.)
BE3B0001.JPG
153
3 De bestandsnaam wijzigen
4
Verlaat de instelling.
Voer het vereiste aantal
alfanumerieke tekens in en druk
vervolgens op de knop <M>.
X De nieuwe bestandsnaam wordt
vastgelegd en het scherm van stap 2
wordt weer weergegeven.
5
Selecteer de vastgelegde bestandsnaam.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Bestandsnaam] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
vastgelegde bestandsnaam te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Als Gebruikersinstelling 2 is
vastgelegd, selecteert u '*** (de 3
vastgelegde tekens) + formaat'.
Instellingen
Gebruikersinstelling 2
Wanneer u het bij Gebruikersinstelling 2 vastgelegde '*** + formaat'
selecteert en opnamen maakt, wordt het teken van de opnamekwaliteit
automatisch toegevoegd als het vierde teken van links in de bestandsnaam.
De betekenis van de tekens van de opnamekwaliteit is als volgt:
'***L'= 73, 83, 1 '***M' = 74, 84, 41
'***S' = 7a, 8a, 61 '***T' = b
'***U' = c
Wanneer de opname wordt overgezet naar een computer, wordt het automatisch toegevoegde
vierde teken meegenomen. U kunt dan het beeldformaat zien zonder dat u de opname hoeft te
openen. RAW- of JPEG-bestanden kunnen worden onderscheiden door de extensie.
Het eerste teken mag geen onderstrepingsteken '_' zijn.
De extensie is '.JPG' voor JPEG-opnamen, '.CR2' voor RAW-opnamen
en '.MOV' voor films.
Wanneer u een film opneemt met Gebruikersinstelling 2, is het vierde
teken van de bestandsnaam een onderstrepingsteken '_'.
154
Het viercijferige bestandsnummer is te vergelijken
met het beeldnummer op een fotorolletje. De
opnamen krijgen opeenvolgende bestandsnummers
van 0001 tot 9999 en worden opgeslagen in één
map. U kunt instellen hoe het bestandsnummer wordt toegewezen.
1
Selecteer [Bestandnr.].
Selecteer op het tabblad [
51
]
[
Bestandnr.
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer de methode voor
bestandsnummering.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de gewenste
instelling te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
De bestandsnummering loopt altijd door, zelfs nadat de kaart is
vervangen of er een nieuwe map is gemaakt.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen, een map hebt gemaakt of de doelkaart
hebt verwisseld (bijvoorbeeld
f
g
), loopt de bestandsnummering van de
opgeslagen foto’s door in een reeks tot 9999. Dit is handig wanneer u
afbeeldingen met nummers tussen 0001 en 9999 op meerdere kaarten of uit
meerdere mappen in één map op de computer wilt opslaan.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die eerder
zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe opnamen worden
voortgezet vanaf de bestandsnummers van de bestaande opnamen op de
kaart of in de map. Als u een doorlopende bestandsnummering wilt gebruiken,
moet elke keer een opnieuw geformatteerde kaart worden gebruikt.
3 Methoden voor bestandsnummering
(bijv.)
BE3B0001.JPG
Continu
0051
Kaart A (f)
0052
Kaart B (g)
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
100
0051
101
0052
Kaart A
Bestandsnummering na
het maken van een map
155
3 Methoden voor bestandsnummering
De bestandsnummering begint elke keer opnieuw bij 0001 nadat
de kaart is vervangen of een nieuwe map is gemaakt.
Wanneer u de kaart hebt vervangen, een map hebt gemaakt of de
doelkaart hebt verwisseld (bijvoorbeeld f g), loopt de
bestandsnummering van de opgeslagen foto’s door in een reeks vanaf
0001. Dit is handig als u de opnamen wilt archiveren per kaart of map.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die eerder
zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe opnamen worden
voortgezet vanaf de bestandsnummers van de bestaande opnamen op de
kaart of in de map. Als u opnamen wilt opslaan met een bestandsnummering
die begint bij 0001, gebruik dan elke keer een nieuwe, geformatteerde kaart.
De bestandsnummering wordt teruggezet op 0001 of wordt
begonnen met het bestandsnummer 0001 in een nieuwe map.
Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt er
automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering van de
opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001.
Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt gebruiken voor
opnamen van gisteren en opnamen van vandaag. Nadat de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld, keert deze terug naar Continu of Auto. reset.
(Er wordt geen bevestigingsscherm voor Handm. reset weergegeven.)
Auto. reset
Handm. reset
0051
Kaart A (f)
0001
Kaart B (g)
Bestandsnummering na
vervangen van de kaart
Opnieuw instellen bestandsnummer
100
0051
101
0001
Kaart A
Bestandsnummering na
het maken van een map
Indien het bestandsnummer in map 999 het nummer 9999 bereikt, kunt u geen opnamen
meer maken, zelfs niet als de kaart nog opslagcapaciteit heeft. Op het LCD-scherm wordt
dan een bericht weergegeven dat de kaart moet worden vervangen. Vervang de kaart.
156
Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie
aan de opname toegevoegd.
1
Selecteer [Copyrightinformatie].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Copyrightinformatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de optie die u wilt
instellen.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Voer naam van auteur in] of [Voer
copyrightdetails in] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Voer tekst in.
Wanneer u op de knop <Q> drukt,
wordt het tekstpalet met een
kleurkader gemarkeerd. Er kan nu
tekst worden ingevoerd.
Gebruik het instelwiel <5/6> of
<9> om het vakje te verplaatsen
en selecteer het gewenste teken.
Druk vervolgens op <0> om het in
te voeren.
U kunt maximaal 63 tekens invoeren.
Om een teken te verwijderen, drukt u
op de knop <L>.
4
Verlaat de instelling.
Druk na het invoeren van de tekst op
de knop <M>.
X De informatie wordt opgeslagen en
het scherm gaat terug naar stap 2.
3 Copyrightinformatie instellenN
157
3 Copyrightinformatie instellenN
Wanneer u bij stap 2 op de vorige pagina
[Geef copyrightinfo weer] selecteert,
kunt u de ingevoerde gegevens voor
[Auteur] en [Copyright] controleren.
Wanneer u [Verwijder copyrightinfo] selecteert in stap 2 op de vorige
pagina, kunt u de ingevoerde gegevens voor [Auteur] en [Copyright]
verwijderen.
De copyrightinformatie controleren
De copyrightinformatie verwijderen
U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility
(meegeleverde software, pag. 390).
158
Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt 'kleurruimte' genoemd.
Met deze camera kunt u de kleurruimte voor opnamen instellen op
sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen.
De kleurruimte is in de modus <A> automatisch op sRGB ingesteld.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Kleurruimte] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB] en
druk vervolgens op <0>.
Deze kleurruimte wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel
drukwerk en andere bedrijfsmatige toepassingen. Als u geen kennis
hebt van beeldverwerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File
System 2.0 (Exif 2.21 of hoger), kunt u deze instelling beter niet
gebruiken. De opname ziet er zeer mat uit op computers met een
sRGB-profiel en bij printers die niet compatibel zijn met Design rule
for Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of hoger). Het wordt daarom
aangeraden de opname na te verwerken met software.
3 De kleurruimte instellenN
Adobe RGB
Als de genomen foto is gemaakt met Adobe RGB als kleurruimte, is het
eerste teken in de bestandsnaam een onderstrepingsteken '_'.
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Raadpleeg de software-
instructiehandleiding (pdf, pag. 393) op de cd-rom voor meer informatie
over het ICC-profiel.
159
5
Geavanceerde functies
In de opnamemodi d/s/f/
a/F kunt u de sluitertijd, het
diafragma en andere camera-
instellingen selecteren om de
belichting te wijzigen en het
gewenste effect te verkrijgen.
Het pictogram M rechts boven de paginatitel geeft aan dat
de functie kan worden gebruikt wanneer het
programmakeuzewiel is ingesteld op <d/s/f/a/F>.
* De functie kan niet worden gebruikt in de modus <A>.
Als u de ontspanknop half indrukt en weer loslaat, worden
de belichtingswaarden gedurende 4 seconden in de zoeker
en op het LCD-paneel (0) weergegeven.
Zie pagina 346 voor de functies die in elke opnamemodus
kunnen worden ingesteld.
Zet de schakelaar <R> naar links.
160
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die
het beste passen bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE-
programma.
* <d> staat voor Program (programma).
* AE staat voor Auto Exposure oftewel automatische belichting.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <d>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Kijk door de zoeker en richt het AF-
punt op het onderwerp. Druk de
ontspanknop vervolgens half in.
X Zodra er is scherpgesteld, gaat het
focusbevestigingslampje <o>
rechtsonder in de zoeker branden.
(In de modus 1-beeld AF.)
X De sluitertijd en de diafragmawaarde
worden automatisch ingesteld en
weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel.
3
Controleer het scherm.
Er wordt een standaardbelichting
verkregen zolang de waarden voor
de sluitertijd en het diafragma niet
knipperen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
d: AE-programma
161
d: AE-programma
Wanneer de sluitertijd '30"' en het maximale
diafragma knipperen, is er sprake van onderbelichting.
Verhoog de ISO-snelheid of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd '8000' en de minimale
diafragmawaarde knipperen, is er sprake van
overbelichting.
Verlaag de ISO-snelheid of gebruik een ND-filter
(afzonderlijk verkrijgbaar) om de hoeveelheid licht die
op de lens valt te verminderen.
Verschillen tussen de modi <d> en <A>
In de modus <A> worden veel functies, zoals de AF-modus en de
meetmethode, automatisch ingesteld om slechte opnamen te voorkomen.
U kunt slechts een beperkt aantal functies instellen. Met de modus <d>
worden alleen de sluitertijd en het diafragma automatisch ingesteld. U kunt
de AF-modus, de meetmethode en andere functies geheel naar wens
instellen (pag. 346).
Programmakeuze
In de modus AE-programma kunt u naar wens de door de camera
automatisch ingestelde combinatie van sluitertijd en diafragma
(het programma) wijzigen en toch dezelfde belichting handhaven.
Dit heet programmakeuze.
Voor programmakeuze drukt u de ontspanknop half in en draait u
vervolgens aan het instelwiel <6> tot de gewenste sluitertijd of
diafragmawaarde wordt weergegeven.
Programmakeuze wordt automatisch geannuleerd nadat de opname
is gemaakt.
Programmakeuze kan niet worden gebruikt met flitser.
162
In deze modus stelt u de sluitertijd in en stelt de camera automatisch
het diafragma in om de standaardbelichting te verkrijgen die bij de
helderheid van het onderwerp past. Dit heet AE met sluitervoorkeur.
Een kortere sluitertijd kan de actie of een bewegend onderwerp als het
ware bevriezen. Een langere sluitertijd geeft een wazig effect, wat de
indruk van beweging wekt.
* <s> staat voor Time value (tijdwaarde).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <s>.
2
Stel de gewenste sluitertijd in.
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X De diafragmawaarde wordt
automatisch ingesteld.
4
Kijk in de zoeker en maak een opname.
Wanneer de diafragmawaarde niet
knippert, is er een standaard-
belichting verkregen.
s:
AE met sluitervoorkeur
Onscherp gemaakte beweging
(lange sluitertijd: 1/30 seconde)
Bevroren actie
(korte sluitertijd: 1/2000 seconde)
163
s: AE met sluitervoorkeur
Als de maximumdiafragmawaarde knippert, is er sprake
van onderbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een langere sluitertijd
in te stellen totdat de diafragmawaarde niet meer
knippert, of stel een hogere ISO-snelheid in.
Als de minimumdiafragmawaarde knippert, is er sprake
van overbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een kortere sluitertijd
in te stellen totdat de diafragmawaarde niet meer
knippert, of stel een lagere ISO-snelheid in.
Weergegeven sluitertijd
De sluitertijden van '
8000
' tot '
4
' geven de noemer van de breuk van de
sluitertijd aan. Bijvoorbeeld: '
125
' geeft 1/125 sec. aan. Verder betekent '
0"5
'
een sluitertijd van 0,5 seconden en '
15"
' een sluitertijd van 15 seconden.
164
In deze modus stelt u het gewenste diafragma in en stelt de camera
automatisch de sluitertijd in om de standaardbelichting te verkrijgen
die past bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE met
diafragmavoorkeur. Bij een hoger f/getal (een kleiner diafragma) vallen
de voorgrond en achtergrond meer samen binnen de acceptabele
scherpstelling (grotere scherptediepte). Bij een lager f/getal (een groter
diafragma) vallen de voorgrond en achtergrond daarentegen minder
samen binnen de acceptabele scherpstelling (kleinere scherptediepte).
* <f> staat voor Aperture Value (diafragmaopening).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <f>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X
De sluitertijd wordt automatisch ingesteld.
4
Kijk in de zoeker en maak een opname.
Wanneer de sluitertijd niet knippert, er
is een standaardbelichting verkregen.
f:
AE met diafragmavoorkeur
Scherpe voorgrond en achtergrond
(Met een hoog f/getal van het
diafragma: f/32)
Onscherpe achtergrond
(Met een laag f/getal van het
diafragma: f/5.6)
165
f: AE met diafragmavoorkeur
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een
opname wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma op de maximale
opening staan. Wanneer u via de zoeker of op het LCD-scherm naar het
onderwerp kijkt, ziet u daarom een kleine scherptediepte.
Druk op de knop voor scherptediepte-
controle om de huidige diafragma-
instelling te activeren en de scherptediepte
(het bereik van de acceptabele
scherpstelling) te controleren.
ScherptedieptecontroleN
Als de
'
30"
'
-sluitertijd knippert, is er sprake van
onderbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een groter diafragma
(lager f/getal) in te stellen totdat het knipperen van de
sluitertijd stopt, of stel een hogere ISO-snelheid in.
Wanneer de sluitertijd
'
8000
'
knippert, is er sprake van
overbelichting.
Draai aan het instelwiel <
6
> om een kleiner diafragma
(hoger f/getal) in te stellen totdat het knipperen van de
sluitertijd stopt, of stel een lagere ISO-snelheid in.
Weergegeven diafragmawaarde
Hoe hoger het f/getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven
diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van het objectief. Als er geen
objectief op de camera is bevestigd, wordt '
00
' weergegeven als diafragmawaarde.
Bij een hoger f/getal vallen de voorgrond en achtergrond meer samen binnen de
acceptabele scherpstelling. Hierdoor lijkt het door de zoeker echter donkerder.
Het scherptediepte-effect is duidelijk te zien op de Live view-opname als u het
diafragma wijzigt en op de knop voor scherptedieptecontrole (pag. 198) drukt.
De belichting wordt vergrendeld (AE-vergrendeling) terwijl de knop voor
scherptedieptecontrole wordt ingedrukt.
166
In deze modus stelt u zowel de sluitertijd als het diafragma naar wens
in. Raadpleeg de indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker of
gebruik een in de handel verkrijgbare belichtingsmeter om de belichting
te bepalen. Deze methode heet handmatige belichting.
* <a> staat voor Manual (handmatig).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <a>.
2
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om het
diafragma in te stellen.
Indien het niet kan worden ingesteld, zet u de
schakelaar <
R
> naar links en draait u
vervolgens aan het instelwiel <
6
> of <
5
>.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X
De belichtingsinstelling wordt weergegeven
in de zoeker en op het LCD-paneel.
De belichtingsniveaumarkering <
h
> geeft aan
hoe ver het huidige belichtingsniveau van het
standaardbelichtingsniveau is verwijderd.
4
Stel de belichting in en maak de opname.
Controleer het belichtingsniveau en
stel de sluitertijd en het diafragma in.
Indien de waarde voor belichtingscompensatie
hoger is dan ±3 stops, wordt bij het uiteinde
van de indicator voor het belichtingsniveau
<
I
> of <
J
> weergegeven.
a:
Handmatige belichting
Markering belichtingsniveau
Standaardbelichtingsindex
Als ISO auto is ingesteld, wordt de instelling van de ISO-snelheid aangepast
aan de sluitertijd en het diafragma om een standaardbelichting te verkrijgen.
Daardoor verkrijgt u mogelijk niet het gewenste belichtingseffect.
167
q De meetmethode selecterenN
1
Druk op de knop <n>. (9)
2
Selecteer de meetmethode.
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
q: Meervlaks meting
w: Deelmeting
r: Spotmeting
e: Centrum gew.
gemiddeld
q Meervlaks meting
Dit is een algemene meetmethode die zelfs geschikt
is voor onderwerpen met tegenlicht. De camera past
de belichting automatisch aan het onderwerp aan.
w Deelmeting
Deze methode is effectief als de achtergrond veel helderder is
dan het onderwerp zelf (bijvoorbeeld bij tegenlicht). Deelmeting
beslaat ongeveer 6,2% van het midden van de zoeker.
Als bij [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid], het vinkje <X> voor [Uitsch. bij handm. bel.] wordt
verwijderd, kan dit worden ingesteld in de modus <a> (pag. 142).
Wanneer ISO auto is ingesteld, kunt u op de knop <A> drukken om de
ISO-snelheid te vergrendelen.
Nadat u de compositie van de opname opnieuw hebt bepaald, kunt u op de
indicator voor het belichtingsniveau (pag. 22, 23) het verschil in belichtingsniveau
zien ten opzichte van het moment waarop u op de knop <
A
> drukte.
q De meetmethode selecterenN
U kunt een van vier methoden selecteren om de helderheid van het onderwerp te meten.
De meetmethode wordt automatisch ingesteld op meervlaksmeting in de modus <
A
>.
168
q De meetmethode selecterenN
r Spotmeting
Hiermee kunt u een lichtmeting uitvoeren voor een
specifiek gedeelte van het onderwerp. De meting
wordt uitgevoerd in het midden en beslaat
ongeveer 1,5% van het oppervlak van de zoeker.
e Centrum gew. gemiddeld
De meting wordt bepaald in het midden, waarna
een gemiddelde voor de gehele opname wordt
berekend.
Wanneer <r> is ingesteld, kan <h> worden weergegeven in de zoeker
(pag. 318).
169
Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door de camera
is ingesteld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere belichting) te maken.
Belichtingscompensatie kan worden ingesteld in de opnamemodi
d
/
s
/
f
.
De belichtingscompensatie kan worden ingesteld op ±5 stops met tussenstappen van
1/3 stop. De belichtingscompensatie-indicator in de zoeker en op het LCD-paneel kan
de instelling echter alleen tot ±3 stops weergeven. Als u de belichtingscompensatie
op meer dan ±3 stops wilt instellen, gebruikt u het Snelinstelwiel (pag. 49) of volgt u
de aanwijzingen voor [
z2: Bel.corr./AEB]
op de volgende pagina.
1
Controleer de indicator voor het
belichtingsniveau.
Druk de ontspanknop half in (
0
) en
controleer de belichtingsniveau-indicator.
2
Stel de waarde voor de
belichtingscompensatie in.
Draai aan het instelwiel <
5
> terwijl u
in de zoeker of op het LCD-paneel kijkt.
Indien deze niet kan worden ingesteld, zet u
de schakelaar <
R
> naar links en
draait u vervolgens aan het instelwiel <
5
>.
3
Maak de opname.
Om de belichtingscompensatie
te annuleren, stelt u deze weer in
op <E>.
Belichtingscompensatie instellenN
Langere belichting voor een
lichtere opname
Kortere belichting voor een
donkerdere opname
Als [
z2
: Auto Lighting Optimizer/
z2
: Auto optimalisatie helderheid
] (pag. 142) niet is ingesteld op
[
Deactiveren
], kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs wanneer er een kortere belichtingscompensatie is ingesteld.
De waarde voor de belichtingscompensatie blijft van toepassing, zelfs
nadat u de aan-uitschakelaar op <2> hebt gezet.
Nadat u de waarde voor de belichtingscompensatie hebt ingesteld, kunt
u de schakelaar <R> naar rechts zetten om te voorkomen dat de
waarde voor de belichtingscompensatie per ongeluk wordt gewijzigd.
Indien de waarde voor belichtingscompensatie hoger is dan ±3 stops, wordt bij het
uiteinde van de indicator voor het belichtingsniveau <
I
> of <
J
> weergegeven.
170
Als de sluitertijd of het diafragma automatisch wordt gewijzigd, wordt het belichtingsniveau voor
drie opeenvolgende opnamen gewijzigd tot ongeveer 3 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
Dit heet AEB.
* AEB staat voor Auto Exposure Bracketing (reeksopnamen met automatische belichting).
1
Selecteer [Bel.corr./AEB].
Selecteer op het tabblad [
z2
] de optie [
Bel.
corr./AEB
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Stel het AEB-bereik in.
Draai aan het instelwiel <
6
> om het AEB-
bereik in te stellen. Als u aan <
5
> draait,
kunt u belichtingscompensatie instellen.
Druk op <
0
> om de instelling vast te leggen.
X
Wanneer u het menu afsluit, worden <
h
> en
het AEB-bereik weergegeven op het LCD-paneel.
3
Maak de opname.
De drie opnamen van de reeks worden
overeenkomstig de ingestelde transportmodus
in deze volgorde gemaakt: standaardbelichting,
kortere belichting en langere belichting.
AEB wordt niet automatisch geannuleerd.
Om AEB te annuleren, volgt u stap 2 om de
weergave van het AEB-bereik uit te schakelen.
h
Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)
N
AEB-bereik
Tijdens het maken van AEB-opnamen knipperen <A> en <h> in de
zoeker en op het LCD-paneel.
Als de transportmodus staat ingesteld op <
u
> of <
B
>, moet u de ontspanknop driemaal
indrukken voor elke opname. Wanneer <
o
>, <
i
> of <
M
> is ingesteld en u de
ontspanknop volledig ingedrukt houdt, worden drie continuopnamen gemaakt, waarna de camera
automatisch stopt met het maken van opnamen. Wanneer <
Q
> of <
k
> is ingesteld,
worden de drie reeksopnamen na elkaar gemaakt na een vertraging van 10 of 2 seconden.
U kunt AEB instellen in combinatie met de belichtingscompensatie.
Indien het AEB-bereik groter is dan ±3 stops, wordt bij het uiteinde van
de indicator voor het belichtingsniveau <I> of <J> weergegeven.
AEB kan niet worden ingesteld voor bulb-belichting of voor gebruik met flitser.
AEB wordt automatisch geannuleerd wanneer de aan-uitschakelaar is
ingesteld op <2> of wanneer de flitser gereed is.
171
Gebruik AE-vergrendeling wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen
afwijkt van het lichtmetingsgebied, of wanneer u meerdere foto's wilt nemen
met dezelfde belichtingsinstelling. Druk op de knop <
A
> om de belichting te
vergrendelen, maak een nieuwe compositie en maak de opname. Dit heet AE-
vergrendeling. AE-vergrendeling is geschikt voor onderwerpen met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X
De belichtingsinstelling wordt weergegeven.
2
Druk op de knop <A>. (0)
X
Het pictogram <
A
> licht op in de zoeker
om aan te geven dat de belichtings-
instelling is vergrendeld (AE-vergrendeling).
Iedere keer dat u op de knop <A>
drukt, wordt de actuele instelling voor
automatische belichting vergrendeld.
3
Bepaal de compositie opnieuw en
maak de opname.
Als u de AE-vergrendeling wilt
behouden terwijl u nog meer opnamen
maakt, houdt u de knop <
A
> ingedrukt
en drukt u op de ontspanknop om nog
een opname te maken.
* Als de focusinstellingsknop op het objectief is ingesteld op <MF>, wordt AE-
vergrendeling toegepast bij het middelste AF-punt.
A AE-vergrendelingN
AE-vergrendelingseffecten
Meetmethode
(pag. 167)
AF-puntselectiemethode (pag. 74)
Automatische selectie Handmatige selectie
q*
AE-vergrendeling wordt toegepast bij
het AF-punt waarop is scherpgesteld.
AE-vergrendeling wordt toegepast
bij het geselecteerde AF-punt.
wre
AE-vergrendeling wordt toegepast bij het middelste AF-punt.
AE-vergrendeling is niet mogelijk bij bulb-belichting.
172
Als bulb is ingesteld, blijft de sluiter open zolang u de ontspanknop
volledig ingedrukt houdt. Zodra u de ontspanknop loslaat, gaat de
sluiter dicht. Dit heet bulb-belichting. Gebruik de instelling voor bulb-
belichting voor nachtopnamen, opnamen van vuurwerk, de
sterrenhemel en andere opnamen waarvoor een lange belichting is
vereist.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <F>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6> of
<5>.
3
Maak de opname.
Zolang u de ontspanknop ingedrukt
houdt, blijft de belichting van kracht.
X De verstreken belichtingstijd wordt
weergegeven op het LCD-paneel.
F: Bulb-belichting
Verstreken belichtingstijd
Een lange belichtingstijd zorgt voor meer ruis dan gewoonlijk.
Wanneer [z3: Ruisred. lange sluitertijd] wordt ingesteld op [Auto] of
[Inschakelen] kan de ruis die door de lange sluitertijd ontstaat, worden
verminderd (pag. 144).
Het gebruik van een statief en de afstandsbediening RS-80N3 (afzonderlijk
verkrijgbaar) of de afstandsbediening met timer TC-80N3 (afzonderlijk
verkrijgbaar) wordt aanbevolen voor bulb-opnamen (pag. 185).
U kunt ook een afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 186)
gebruiken voor bulb-belichting. Wanneer u op de overdrachtsknop van
de afstandsbediening drukt, wordt de bulb-belichting onmiddellijk of na
2 seconden gestart. Druk nogmaals op de knop om de bulb-belichting
te stoppen.
173
U kunt artistieke foto's met een hoog dynamisch bereik (High Dynamic Range, afgekort
HDR) maken, waarbij de details in hoge lichten en schaduwen behouden blijven. HDR-
opnamen zijn effectief bij het fotograferen van landschappen en stillevens.
Bij het maken van HDR-opnamen worden voor elke foto drie opnamen met
verschillende belichtingstijden (standaardbelichting, onderbelichting en
overbelichting) vastgelegd. Deze worden vervolgens automatisch
samengevoegd. De HDR-opname wordt vastgelegd als een JPEG-opname.
* HDR staat voor High Dynamic Range oftewel hoog dynamisch bereik.
1
Druk op de knop <b>.
2
Selecteer de HDR-modus.
Draai aan het instelwiel <5>
om [w] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm van de HDR-modus
wordt geopend.
3
Stel [Dyn. bereik aanp.] in.
Selecteer de gewenste instelling voor
het dynamisch bereik en druk op <
0
>.
Wanneer u [
Auto
] selecteert, wordt het dynamisch
bereik automatisch voor de opname ingesteld.
Hoe hoger het getal, des te groter het
dynamisch bereik.
Om het maken van HDR-opnamen uit te
schakelen, selecteert u [
HDR uitsch.
].
4
Stel [Effect] in.
Selecteer het gewenste effect en druk
vervolgens op <0>.
w: HDR-opnamen makenN
HDR-opnamen maken
De HDR-modus kan niet worden ingesteld als u gebruik maakt van: AEB, reeksopnamen
met automatische witbalans, meervoudige belichting, bulb-belichting of filmopnamen.
De flitser wordt niet gebruikt tijdens het maken van HDR-opnamen.
174
w: HDR-opnamen makenN
Over effecten
Natuurlijk
Voor opnamen met een breed kleurtoonbereik waarbij details in
hoge lichten en schaduwen anders verloren zouden gaan.
Kunst
Hoewel de details in hoge lichten en schaduwen beter behouden
blijven dan met [Natuurlijk], zal het contrast lager en de gradatie
vlakker zijn, waardoor de opname er meer als een schilderij uitziet.
Het onderwerp heeft heldere (of donkere) randen.
Kunst helder
De kleuren zijn meer verzadigd dan met [Kunst] en het lage contrast
en de vlakke gradatie zorgen voor een kunsteffect.
Kunst oliev.
De kleuren zijn het meest verzadigd, waardoor het onderwerp er
echt uitspringt en de opname er als een olieverfschilderij uitziet.
Kunst emb.
De kleurverzadiging, de helderheid, het contrast en de gradatie zijn
beperkt, wat ervoor zorgt dat de opname er vlak uitziet. De opname
ziet er vervaagd en oud uit. Het onderwerp heeft heldere
(of donkere) randen.
Kunst Kunst helder Kunst oliev.
Kunst emb.
Verzadiging Standaard Hoog Hoger Zwak
Sterke randen Standaard Zwak Sterk Sterker
Helderheid Standaard Standaard Standaard Donker
Toon Vlak Vlak Vlak Vlakker
Bij de toepassing van elk effect wordt uitgegaan van de beeldstijl die op dat
moment is ingesteld.
175
w: HDR-opnamen makenN
5
Stel [Continue HDR] in.
Selecteer [
1 opname
] of [
Elke
opname
] en druk vervolgens op <
0
>.
Met [
1 opname
] wordt het maken van
HDR-opnamen automatisch geannuleerd
nadat de opname is gemaakt.
Met [
Elke opname
] blijft u HDR-
opnamen maken tot de instelling in stap
3 wordt ingesteld op [
HDR uitsch.
].
6
Stel [Beeld aut. uitl.] in.
Selecteer [
Inschakelen
] voor het maken
van opnamen vanuit de hand. Selecteer
[
Uitschakelen
] wanneer u een statief
gebruikt. Druk vervolgens op <
0
>.
7
Stel in welke opnamen er moeten
worden opgeslagen.
Als u alle drie de opnamen en de samengevoegde
HDR-opname wilt opslaan, selecteert u [
Alle
beelden
]. Druk vervolgens op <
0
>.
Als u alleen de HDR-opname wilt opslaan, selecteert
u [
Alleen HDR
]. Druk vervolgens op <
0
>.
8
Maak de opname.
Het maken van HDR-opnamen is mogelijk bij zowel
opnamen met de zoeker als Live view-opnamen.
X
Op het LCD-paneel wordt <
w
> weergegeven.
Wanneer u de ontspanknop volledig
ingedrukt houdt, worden drie opeenvolgende
opnamen vastgelegd en wordt de HDR-
opname op de kaart opgeslagen.
Als ISO vergroten is geselecteerd, kunnen geen HDR-opnamen worden gemaakt.
(HDR-opnamen kunnen alleen worden gemaakt binnen het bereik van ISO 100 - 25600.)
Als u HDR-opnamen maakt terwijl [
Beeld aut. uitl.
] is ingesteld op
[
Inschakelen
], worden geen gegevens over de AF-puntweergave
(pag. 247) en geen stofwisgegevens (pag. 291) aan de opname toegevoegd.
176
w: HDR-opnamen makenN
U wordt aangeraden een statief te gebruiken. Voor het maken van
opnamen vanuit de hand wordt een korte sluitertijd aanbevolen.
Het maken van HDR-opnamen van een bewegend onderwerp wordt afgeraden, omdat de
beweging van het onderwerp zal worden weergegeven als nabeelden in de samengevoegde
opname. HDR-opnamen zijn wel geschikt voor niet-bewegende onderwerpen.
Bij het maken van HDR-opnamen worden 3 opnamen vastgelegd met verschillende
sluitertijden die automatisch worden ingesteld. Daarom wordt zelfs in de opnamemodi
s
en
a
de sluitertijd verschoven op basis van de sluitertijd die u hebt ingesteld.
Om bewegingsonscherpte te voorkomen, kan de ISO-snelheid hoger
worden ingesteld dan gebruikelijk.
Als [
Beeld auto. uitl.
] wordt ingesteld op [
Inschakelen
] en de HDR-opname
vanuit de hand wordt gemaakt, zullen de randen van de foto's worden
bijgesneden, waardoor de resolutie iets lager wordt. Als de opnamen niet goed
kunnen worden uitgelijnd als gevolg van bijvoorbeeld het bewegen van de
camera, dan werkt de functie voor automatische uitlijning van opnamen niet.
Wanneer u opnamen maakt met zeer hoge of lage belichtingswaarden, werkt
de automatische uitlijning van de opnamen mogelijk niet goed.
Als u HDR-opnamen vanuit de hand maakt terwijl [Beeld aut. uitl.] is
ingesteld op [Uitschakelen], dan worden de drie opnamen mogelijk niet
correct uitgelijnd en is het HDR-effect wellicht minimaal.
De automatische uitlijning van de opnamen werkt mogelijk niet goed bij zich
herhalende patronen (roosters, strepen, enz.) of vlakke opnamen in één toon.
De kleurgradatie van de lucht of witte muren wordt mogelijk niet correct
gereproduceerd. De opnamen kunnen afwijkende kleuren of ruis bevatten.
Het maken van HDR-opnamen onder tl- of led-licht kan leiden tot een
onnatuurlijke kleurweergave van de verlichte gedeelten.
Bij het maken van HDR-opnamen worden de drie opnamen na afloop samengevoegd.
Daarom duurt het vastleggen van de HDR-opname op de kaart langer dan bij normale
opnamen. Tijdens het samenvoegen van de opnamen wordt "
BUSY
" weergegeven
en kunt u pas weer een opname maken wanneer het samenvoegen is voltooid.
In de HDR-modus kunt u geen opties instellen die in het cameramenu
gedimd worden weergegeven. Wanneer u de HDR-modus instelt, wordt
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) automatisch
ingesteld op [Deactiveren]. De originele instelling wordt hersteld
wanneer de HDR-modus annuleert.
Als de opnamekwaliteit wordt ingesteld op RAW, wordt de HDR-opname
vastgelegd in
73
-kwaliteit. Als de opnamekwaliteit wordt ingesteld op
RAW+JPEG, wordt de HDR-opname vastgelegd in de ingestelde JPEG-kwaliteit.
U kunt het maken van HDR-opnamen ook instellen met [
z3: HDR-modus
].
177
U kunt twee tot negen opnamen met verschillende belichtingen laten samenvoegen
tot één opname.
Als u in de Live view-modus (pag. 197) opnamen met
meervoudige belichting maakt, kunt u zien hoe de afzonderlijke opnamen met
verschillende belichtingen worden samengevoegd tijdens het fotograferen.
1
Druk op de knop <b>.
2
Selecteer Meerdere opnames.
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
P
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X
Het instelscherm voor opnamen met
meervoudige belichting wordt weergegeven.
3
Stel [Meerdere opnamen] in.
Selecteer [
Aan:Fnc/bed
] of [
Aan:
ContOpn
] en druk vervolgens op <
0
>.
Om te stoppen met het maken van
opnamen met meervoudige belichting,
selecteert u [
Uitschakelen
].
Aan: Fnc/bed (voorrang voor functie en bediening)
Handig wanneer u het resultaat wilt bekijken tijdens het maken van opnamen met
meervoudige belichting. Bij continue opnamen is de opnamesnelheid aanzienlijk groter.
Aan: ContOpn (voorrang voor continuopnamen)
Bedoeld voor het maken van continuopnamen met meervoudige belichting van een
bewegend onderwerp. Het maken van continuopnamen is mogelijk, maar de
volgende bewerkingen zijn tijdens het fotograferen uitgeschakeld: het bekijken van
het menu, weergave van Live view-opnamen na het maken van de opname, het
weergeven van opnamen en het ongedaan maken van de laatste opname (pag. 182).
Ook wordt alleen de samengevoegde opname met de meervoudige belichting
opgeslagen. (De afzonderlijke opnamen met verschillende belichtingen die tot
één opname zijn samengevoegd, worden niet opgeslagen.)
P Meerdere opnamenN
Als u reeksopnamen met automatische witbalans of de HDR-modus instelt of als u
een film opneemt, kan opnemen met meervoudige belichting niet worden ingesteld.
Als u Live view-opnamen maakt terwijl [
Aan:ContOpn
] is ingesteld, stopt de
Live view-functie automatisch nadat de eerste opname is gemaakt. Vanaf de
tweede opname moet u bij het maken van de opnamen door de zoeker kijken.
178
P Meerdere opnamenN
4
Stel [Meerdere opn] in.
Selecteer de gewenste methode voor
de meervoudige belichting en druk op
<0>.
Additief
Iedere afzonderlijke belichting wordt cumulatief toegevoegd. Op basis van het [
Aantal
opnames
] moet u een negatieve belichtingscompensatie instellen. Raadpleeg de
onderstaande richtlijnen voor het instellen van een negatieve belichtingscompensatie.
Richtlijnen voor het instellen van de belichtingscompensatie
voor meervoudige belichting
Twee belichtingen: -1 stop, drie belichtingen: -1,5 stop, vier belichtingen: -2 stops
Gemiddeld
Op basis van het [
Aantal opnames
] wordt een negatieve
belichtingscompensatie automatisch ingesteld als u opnamen maakt met
meervoudige belichting. Als u meerdere opnamen met meervoudige belichting
maakt van dezelfde scène, wordt de belichting van de achtergrond van het
onderwerp automatisch geregeld om een standaardbelichting te verkrijgen.
Als u elke afzonderlijke belichting wilt aanpassen, selecteert u [
Additief
].
Helder/Donker
De helderheid (of donkerheid) van de basisopname en de toe te
voegen opnamen worden op dezelfde positie vergeleken. Het heldere
(of donkere) deel wordt vervolgens in de foto gelaten. Afhankelijk
van de mate van overlap tussen kleuren worden de kleuren mogelijk
gemengd. Dit is afhankelijk van de helderheidsverhouding
(of donkerheidsverhouding) van de vergeleken opnamen.
5
Stel het [Aantal opnamen] in.
Draai aan het instelwiel <5> om het
aantal opnamen (belichtingen) in te
stellen en druk vervolgens op <0>.
U kunt 2 t/m 9 belichtingen instellen.
Als [
Aan:Fnc/bed
] en [
Additief
] beide zijn ingesteld, kan de opname die tijdens het fotograferen
wordt weergegeven ruis vertonen. Wanneer u het ingestelde aantal opnamen hebt gemaakt, wordt de
ruisreductie toegepast en zal de definitieve opname met meervoudige belichting minder ruis vertonen.
179
P Meerdere opnamenN
6
Stel in welke opnamen er moeten
worden opgeslagen.
Als u alle afzonderlijke opnamen en de samengevoegde
opname met meervoudige belichting wilt opslaan, selecteert
u [
Alle beelden
]. Druk vervolgens op <
0
>.
Als u alleen de samengevoegde opname met
meervoudige belichting wilt opslaan, selecteert
u [
Alleen res.
]. Druk vervolgens op <
0
>.
7
Stel [Doorg. meerd.opn.] in.
Selecteer [1 opname] of [Continu]
en druk vervolgens op <0>.
Bij [
1 opname
] wordt de instelling in stap 3
automatisch ingesteld op [
Uitschakelen
]. Het
maken van opnamen met meervoudige belichting wordt
automatisch geannuleerd nadat de opname is gemaakt.
Met [
Continu
] blijft u opnamen met
meervoudige belichting maken tot de instelling
in stap 3 wordt ingesteld op [
Uitschakelen
].
8
Maak de eerste opname.
X
Wanneer [
Aan:Fnc/bed
] is ingesteld,
wordt de vastgelegde opname weergegeven.
X Het pictogram <P> knippert.
Het aantal resterende belichtingen wordt tussen rechte
haken [ ] weergegeven in de zoeker of op het scherm.
Wanneer u op de knop <
x
> drukt, kunt u
de vastgelegde opname bekijken (pag. 182).
Aantal resterende opnamen
Tijdens het maken van opnamen met meervoudige belichting zijn Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), Lichte tonen prioriteit,
Correctie helderheid randen en Chromatische correctie uitgeschakeld.
De opnamekwaliteit, ISO-snelheid, beeldstijl, hoge ISO-ruisreductie,
kleurruimte, enzovoort, die u voor de eerste afzonderlijke belichting hebt
ingesteld, zullen ook worden toegepast voor de volgende belichtingen.
Als de beeldstijl wordt ingesteld op [
Auto
], wordt de beeldstijl [
Standaard
]
ingesteld voor het maken van de opnamen.
180
P Meerdere opnamenN
9 Maak de volgende opnamen.
X Wanneer [Aan:Fnc/bed] is ingesteld, wordt de samengevoegde
opname met meervoudige belichting weergegeven.
Bij Live view-opnamen worden de tot dan toe samengevoegde
opnamen met meervoudige belichting weergegeven. Als u op de knop
<
B
> drukt, wordt alleen de Live view-opname weergegeven.
Nadat u het ingestelde aantal opnamen hebt gemaakt, wordt het
maken van opnamen met meervoudige belichting geannuleerd.
Bij continuopnamen stopt het maken van opnamen nadat u met de
ontspanknop ingedrukt het ingestelde aantal opnamen hebt gemaakt.
Bij meervoudige belichting geldt: hoe meer belichtingen er plaatsvinden, hoe groter de kans is
op ruis, afwijkende kleuren en strepen in de opnamen. Aangezien er bij hogere ISO-snelheden
meer ruis optreedt, wordt aanbevolen opnamen te maken met een lage ISO-snelheid.
Als [
Additief
] is ingesteld, neemt de opnameverwerking na het maken van opnamen met
meervoudige belichting enige tijd in beslag. (De lees-/schrijfindicator brandt langer dan gewoonlijk.)
Als u Live view-opnamen maakt terwijl [
Aan:Fnc/bed
] en [
Additief
] beide
zijn ingesteld, dan stopt de Live view-functie automatisch wanneer u klaar
bent met het maken van opnamen met meervoudige belichting.
In stap 9 wijkt de helderheid en ruis van de opname met meervoudige die
wordt weergegeven tijdens het maken van Live view-opnamen af van de
definitieve, vastgelegde opname met meervoudige belichting.
Als [
Aan:ContOpn
] is ingesteld, laat u de ontspanknop los nadat u het
ingestelde aantal opnamen hebt gemaakt.
Als de aan/uit-schakelaar wordt ingesteld op <
2
> of de batterij wordt
vervangen nadat u het aantal opnamen met meervoudige belichting hebt ingesteld,
dan wordt het maken van opnamen met meervoudige belichting geannuleerd.
Als u tijdens het fotograferen de opnamemodus overschakelt naar <
A
> <
w
/
x
/
y
>, wordt het maken van opnamen met meervoudige belichting beëindigd.
Tijdens het instellen en het maken van opnamen met meervoudige
belichting kunt u de gedimde functies in het cameramenu niet gebruiken.
Wanneer u de camera met een pc of printer verbindt, kunt u geen
opnamen met meervoudige belichting maken.
Wanneer [
Aan:Fnc/bed
] wordt ingesteld, kunt u op de knop <
x
> drukken
om de tot dan toe gemaakte opnamen met meervoudige belichting te
bekijken of om de laatste afzonderlijke opname (pag. 182) te verwijderen.
U kunt opnamen met meervoudige belichting ook instellen met
[z3: Meerdere opnames].
181
P Meerdere opnamenN
U kunt een opname die is vastgelegd op de kaart selecteren als de eerste
afzonderlijke opname. Het origineel van de geselecteerde opname blijft intact.
U kunt alleen 1-opnamen selecteren. U kunt geen 41/61- of
JPEG-opnamen selecteren.
1
Selecteer [Select. bld voor meerdere opn.].
Selecteer [
Select. bld voor meerdere
opn.
] en druk vervolgens op <
0
>.
X
De opnamen op de kaart worden weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de opname te
selecteren die als eerste afzonderlijke opname
moet wordt gebruikt en druk vervolgens op <
0
>.
Draai aan het instelwiel <5> om
<OK> te selecteren.
X
Het bestandsnummer van de geselecteerde
opname wordt onder in het scherm weergegeven.
3
Maak de opname.
Wanneer u de eerste opname selecteert, wordt
het aantal resterende opnamen zoals ingesteld
bij [
Aantal opnames
] met 1 verlaagd.
Bijvoorbeeld: als [
Aantal opnames
] is
ingesteld op 3, kunt u twee opnamen maken.
Opnamen met meervoudige belichting samenvoegen met een opname die al op de kaart is opgeslagen
Opnamen die werden gemaakt met Lichte tonen prioriteit ingesteld op
[
Inschakelen
] kunnen niet als eerste afzonderlijke opname worden geselecteerd.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), Correctie helderheid
randen en Chromatische correctie zijn uitgeschakeld, ongeacht de
instellingen van de
1
-opname die werd geselecteerd als eerste opname.
De ISO-snelheid, beeldstijl, hoge ISO-ruisreductie, kleurruimte, enzovoort, die zijn ingesteld
voor de eerste
1
-opname zullen ook worden toegepast voor de volgende opnamen.
Als de beeldstijl van de eerste 1-opname wordt ingesteld op [Auto],
wordt de beeldstijl [Standaard] ingesteld voor de volgende opnamen.
U kunt geen opname selecteren die met een andere camera werd gemaakt.
182
P Meerdere opnamenN
Wanneer [
Aan:Fnc/bed
] is ingesteld en
u nog niet het ingestelde aantal opnamen
hebt gemaakt, kunt u op de knop <
x
>
drukken om de tot dan toe samengevoegde
opname met meervoudige belichting te
bekijken. U kunt de belichting en de
weergave controleren. (Niet mogelijk
wanneer [
Aan:ContOpn
] wordt ingesteld.)
Als u op de knop <L> drukt, worden de
bewerkingen weergegeven die u kunt
uitvoeren tijdens het maken van
opnamen met meervoudige belichting.
Meervoudige belichting controleren en verwijderen tijdens het fotograferen
U kunt bij het maken van opnamen met meervoudige belichting ook
een 1-opname selecteren als eerste afzonderlijke opname.
Als u [
Hef sel. op
] selecteert, wordt de geselecteerde opname geannuleerd.
Bewerking Omschrijving
2Terug naar
vorige scherm
De bewerkingen verdwijnen en het scherm waar u was
voordat u op de knop <L> drukte, verschijnt weer.
qLaatste beeld
ongedaan
maken
Verwijdert de laatste opname die u hebt gemaakt
(wanneer u een nieuwe opname maakt). Het aantal
resterende opnamen wordt met 1 verhoogd.
WOpslaan en
afsluiten
Als [Bronbeelden opsl.: Alle beelden] wordt ingesteld,
worden alle afzonderlijke opnamen en de samengevoegde
opname met meervoudige belichting opgeslagen voordat
u afsluit.
Als [Bronbeelden opsl.: Alleen res.] wordt ingesteld,
wordt alleen de samengevoegde opname met
meervoudige belichting opgeslagen voordat u afsluit.
rAfsluiten zonder
opslaan
Geen van de opnamen wordt opgeslagen voordat u afsluit.
Tijdens het maken van opnamen met meervoudige belichting kunt u alleen
opnamen met meervoudige belichting weergeven.
183
P Meerdere opnamenN
Zijn er beperkingen ten aanzien van de opnamekwaliteit?
Alle instellingen voor opnamekwaliteit kunnen worden geselecteerd voor
JPEG-opnamen. Als 41 of 61 wordt ingesteld, wordt de
samengevoegde opname met meervoudige belichting een 1-opname.
Kan ik opnamen samenvoegen die al op de kaart staan?
Met [
Select. bld voor meerdere opn.
] kunt u de eerste afzonderlijke opname
selecteren uit de opnamen die op de kaart zijn vastgelegd (pag. 181). Het samenvoegen
van meerdere opnamen die al op de kaart zijn vastgelegd, is niet mogelijk.
Is meervoudige belichting mogelijk bij het maken van Live view-opnamen?
Wanneer [
Aan:Fnc/bed
] wordt ingesteld kunt u Live view-opnamen met meervoudige
belichting maken (pag. 197). [
z4: Aspect ratio
] wordt ingesteld op [
3:2
].
Welke bestandsnummers worden gebruikt voor het opslaan
van samengevoegde opnamen met meervoudige belichting?
Als alle opnamen moeten worden opgeslagen, krijgt de samengevoegde
opname met meervoudige belichting een serienummer achter het
bestandsnummer van de laatste afzonderlijke opname die wordt gebruikt
om de samengevoegde opname met meervoudige belichting te maken.
Is automatisch uitschakelen mogelijk tijdens het maken van
opnamen met meervoudige belichting?
Als [
52: Uitschakelen
] niet is ingesteld op [
Deactiveren
] schakelt de camera
automatisch uit na 30 min. van inactiviteit. Als de camera automatisch uitschakelt,
stopt het maken van opnamen met meervoudige belichting en worden de
instellingen die daarop betrekking hebben, geannuleerd. Voordat u start met het
maken van opnamen met meervoudige belichting, wordt de functie voor
automatisch uitschakelen actief volgens de instelling hiervoor op de camera. Ook
worden de instellingen voor opnamen met meervoudige opnamen geannuleerd.
Veelgestelde vragen
Instelling voor
opnamekwaliteit
Enkele opname
Samengevoegde opname
met meervoudige belichting
JPEG
JPEG JPEG
1 1 1
41/61 41/61 1
1+JPEG 1+JPEG 1+JPEG
41/61+JPEG 41/61+JPEG 1+JPEG
184
Hoewel het gebruik van de zelfontspanner of afstandsbediening bewegingsonscherpte kan voorkomen,
kan het bij gebruik van een superteleobjectief of het maken van close-ups (macrofotografie) ook helpen
om de spiegel op te klappen en zo te voorkomen dat de camera trilt vanwege de opklappende spiegel.
1 Stel [Spiegel opklappen] in op [Inschakelen].
Selecteer op het tabblad [z1] de optie [Spiegel opklappen]
en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk vervolgens op <0>.
2 Stel scherp op het onderwerp en druk vervolgens de
ontspanknop helemaal in.
X
De spiegel wordt opgeklapt en het pictogram <
2
> knippert op het LCD-paneel.
3 Druk de ontspanknop nogmaals helemaal in.
X
De opname wordt gemaakt en de spiegel wordt weer naar beneden geklapt.
2 Spiegel opklappenN
Bij zeer fel licht, bijvoorbeeld op het strand of tijdens het skiën op een zonnige
dag, kunt u de opname het beste direct na het opklappen van de spiegel maken.
Richt de camera niet direct op de zon. De warmte van de zon kan de
sluitergordijnen verschroeien en beschadigen.
Als u de zelfontspanner en de spiegelopklapfunctie gebruikt in combinatie met bulb-belichting, moet u de
ontspanknop volledig ingedrukt blijven houden (gedurende de vertragingstijd van de zelfontspanner en
de bulb-belichtingstijd). Als u de ontspanknop loslaat tijdens het aftellen van de zelfontspanner, klinkt er
een geluid dat aangeeft dat de ontspanknop is losgelaten, maar wordt er geen opname gemaakt.
Tijdens het opklappen van de spiegel zijn instellingen voor de opnamefunctie, menugebruik, enzovoort, uitgeschakeld.
Zelfs als de transportmodus is ingesteld op continuopnamen, wordt er
maar één opname gemaakt.
U kunt ook de zelfontspanner gebruiken in combinatie met het opklappen van de spiegel.
Als er 30 seconden verstrijken nadat de spiegel is opgeklapt, klapt deze weer automatisch
omlaag. Als u de ontspanknop nogmaals helemaal indrukt, wordt de spiegel opnieuw opgeklapt.
Voor opnamen met vooraf opgeklapte spiegel wordt het gebruik van een statief en
de afstandsbediening RS-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar) of de afstandsbediening
met timer TC-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar) aangeraden (pag. 185).
U kunt ook een andere afstandsbediening gebruiken (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 186).
Het is raadzaam om de afstandsbediening in te stellen op een vertraging van 2 seconden.
185
Als u de zelfontspanner gebruikt of bulb-opnamen maakt en niet door
de zoeker kijkt, kan het zijn dat er licht in de zoeker valt waardoor de
opname er donker uitziet. Om dit te voorkomen, gebruikt u de
oculairdop (pag. 27) die aan de draagriem van de camera is bevestigd.
U hoeft de oculairdop niet te bevestigen voor Live view-opnamen
en filmopnamen.
1
Verwijder de oogschelp.
Pak beide zijden van de oogschelp
beet en schuif de dop omhoog om
deze te verwijderen.
2
Bevestig de oculairdop.
Schuif de oculairdop omlaag in de
oculairgleuf om deze te bevestigen.
De oculairdop gebruiken
F Een afstandsbediening gebruiken
U kunt de afstandsbediening RS-80N3 of de afstandsbediening met timer TC-
80N3 (beide afzonderlijk verkrijgbaar) of elk ander EOS-accessoire met een
N3-aansluiting op de camera aansluiten en er opnamen mee maken (pag. 356).
Raadpleeg de instructiehandleiding voor informatie over het gebruik van dit accessoire.
1
Open het aansluitingenklepje.
2
Sluit de stekker aan op de aansluiting
voor de afstandsbediening.
Sluit de stekker aan zoals in de
afbeelding wordt weergegeven.
Als u de stekker wilt verwijderen, pakt
u het zilverkleurige gedeelte vast en
trekt u vervolgens de stekker los.
186
Met de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk
verkrijgbaar) kunt u opnamen maken tot op een afstand
van circa 5 meter van de camera. U kunt de opname
direct maken of na een vertraging van twee seconden.
U kunt ook de afstandsbediening RC-1 of RC-5 gebruiken.
1
Stel scherp op het onderwerp.
2
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <MF>.
U kunt ook opnamen maken met <
f
>.
3
Druk op de knop <o>. (9)
4
Selecteer de zelfontspanner.
Kijk naar het LCD-paneel en draai
aan het instelwiel <5> om <Q>
of <k> te selecteren.
5
Druk op de verzendknop van de
afstandsbediening.
Richt de afstandsbediening op de
sensor voor de afstandsbediening
op de camera en druk op de
verzendknop.
X Het lampje van de zelfontspanner
begint te branden en de opname
wordt gemaakt.
R
Opnamen maken met de afstandsbediening
Afstands-
bediening
sensor
Tl- of led-licht kan ervoor zorgen dat de sluiter onbedoeld wordt geactiveerd.
Houd de camera uit de buurt van dergelijke lichtbronnen.
187
6
Opnamen maken met
de flitser
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u opnamen
kunt maken met een EOS-Speedlite uit de EX-serie
(afzonderlijk verkrijgbaar) of met een flitser van een
ander merk dan Canon, en hoe u de flitsfuncties op
het menuscherm van de camera moet instellen.
188
Met een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) is
flitsfotografie net zo eenvoudig als het maken van normale opnamen.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-
serie voor gedetailleerde instructies.
Deze camera is een camera van
het type A en daarom geschikt voor alle functies van Speedlites uit de EX-serie.
Zie pagina 191-196 voor informatie over het instellen van de flitsfuncties
en persoonlijke voorkeuzen voor de flitser via het menu van de camera.
FE-vergrendeling
Hiermee kunt u zorgen voor een juiste flitsbelichting voor een bepaald
gedeelte van het onderwerp. Richt het midden van de zoeker op het
onderwerp, druk op de knop <
B
> op de camera en maak de foto.
Flitsbelichtingscompensatie
Net als bij de gewone belichtingscompensatie kan ook
belichtingscompensatie voor flitslicht worden ingesteld. U kunt de
flitsbelichtingscompensatie instellen op maximaal ongeveer 3 stops
met tussenstappen van 1/3 stop.
Druk op de knop <m> van de camera en draai aan het
instelwiel <5> terwijl u in de zoeker of op het LCD-paneel kijkt.
D Flitsfotografie
EOS-Speedlites uit de EX-serie
Speedlites voor op de cameraschoen Macro Lites
Indien [
z
2: Auto Lighting Optimizer/
z
2: Auto optimalisatie helderheid
]
(pag. 142) niet is ingesteld op [
Deactiveren
], kan de opname nog steeds licht
zijn, zelfs wanneer er een kortere flitsbelichtingcompensatie is ingesteld.
Indien het moeilijk is om scherp te stellen met automatische scherpstellen,
kan de externe Speedlite automatisch het AF-hulplicht inschakelen.
189
D Flitsfotografie
Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden
ingesteld op de automatische A-TTL- of TTL-flitsmodus, werkt
de flitser alleen op volledig vermogen.
Stel de opnamemodus van de camera in op <a> (handmatige
belichting) of <f> (AE met diafragmavoorkeur) en pas de
diafragma-instelling aan voordat u de opname maakt.
Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor handmatig flitsen
beschikt, maakt u de opname in de modus voor handmatig flitsen.
Synchronisatiesnelheid
De synchronisatietijd met compacte flitsers van andere merken is
1/200 seconde of langzamer. Aangezien de flitsduur bij grote studioflitsers
langer is dan bij compacte flitsers, moet u de synchronisatietijd bij deze
flitsers instellen op een tijd tussen 1/60 en 1/30 seconde. Test de
flitssynchronisatie altijd voordat u opnamen maakt.
Pc-aansluiting
De pc-aansluiting van de camera kan
worden gebruikt voor flitsers met een
synchronisatiesnoer. De pc-
aansluiting is voorzien van
schroefdraad om te voorkomen dat
het snoer per ongeluk losraakt.
De pc-aansluiting van de camera
heeft geen polariteit. U kunt elk
willekeurig synchronisatiesnoer
aansluiten, ongeacht de polariteit.
Live view-opnamen: waarschuwing
Als u een flitser van een ander merk gebruikt tijdens het maken van Live view-
opnamen, stelt u [
z4: Stille LV-opname
] in op [
Uitschakelen
] (pag. 206).
De flitser werkt niet als deze optie is ingesteld op [
Modus 1
] of [
Modus 2
].
Canon Speedlites gebruiken die niet van de EX-serie zijn
Flitsers van een ander merk gebruiken
190
D Flitsfotografie
De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in
combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk.
Sluit op de pc-aansluiting van de camera geen flitser aan die 250 V of
meer nodig heeft.
Plaats geen hogespanningsflitser op de flitserschoen van de camera.
Deze werkt dan mogelijk niet.
Het is mogelijk om gelijktijdig een flitser op de flitserschoen en een andere
flitser op de pc-aansluiting aan te sluiten en te gebruiken.
191
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die compatibel is met de
flitsfunctie-instellingen, kunt u het menuscherm van de camera gebruiken
om de functies van de Speedlite en Persoonlijke voorkeuzen in te stellen.
Bevestig de Speedlite op de camera en schakel de Speedlite in.
Zie de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over
functies van de Speedlite.
1
Selecteer [Externe Speedlite
besturing].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Externe Speedlite besturing]
en druk vervolgens op <0>.
X
Het scherm voor bediening van een
externe Speedlite wordt weergegeven.
2
Selecteer het gewenste item.
Selecteer de menuoptie die u wilt
instellen en druk op <0>.
Om flitsfotografie in te schakelen stelt u
[
Inschakelen
] in. Als u alleen het AF-hulplicht
wilt gebruiken, stelt u [
Uitschakelen
] in.
Voor normale flitsbelichtingen stelt u deze
optie in op [
Evaluatief
]. Als [
Gemiddeld
]
is ingesteld, wordt het gemiddelde van de
gehele gemeten scène berekend.
Het kan
nodig zijn om flitsbelichtingscompensatie
te gebruiken. Deze instelling is voor
geavanceerde gebruikers.
3 De flitser instellenN
[Flitsen]
[E-TTL II meting]
192
3 De flitser instellenN
U kunt de flitssynchronisatiesnelheid
voor flitsfotografie instellen in de modus
AE met diafragmavoorkeur (f).
: Automatisch
De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in
een bereik van 1/200 tot 30 seconden, afhankelijk van de
lichtomstandigheden. Ook snelle synchronisatie kan worden
gebruikt.
: 1/200-1/60 sec. auto
Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig licht.
Hiermee kunt u onscherpe opnamen voorkomen. De achtergrond
kan er echter donker uitzien, terwijl het onderwerp goed door de
flitser wordt belicht.
: 1/200 sec. (vast)
De flitssynchronisatiesnelheid wordt vast ingesteld op 1/200 sec.
Hiermee kunt u onscherpe opnamen effectiever voorkomen dan met
instelling [1/200-1/60 sec. auto]. In slechte lichtomstandigheden
wordt de achtergrond echter wel donkerder dan met instelling
[1/200-1/60 sec. auto].
[Flitssync.snelheid AV-modus]
Als [1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] is ingesteld, is snelle
synchronisatie niet mogelijk in de modus <f>.
193
3 De flitser instellenN
Op het scherm kunnen de instelbare en de weergegeven items
verschillen, afhankelijk van de Speedlite, de huidige flitsmodus,
de persoonlijke voorkeuze-instellingen voor flitsen, enzovoort.
Zie de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over
flitsfuncties van de Speedlite.
Weergavevoorbeeld
Flitsmodus
U kunt de flitsmodus selecteren die geschikt is voor het maken van
opnamen met de flitser.
[E-TTL II-flitsmeting] is de standaard-
modus voor het maken van opnamen
met de automatische flitser met
Speedlites uit de EX-serie.
De modus [Handmatig flitsen] is voor
de handmatige instelling van het
[Flitssterkteniveau] van uw Speedlite.
Raadpleeg de instructiehandleiding van
de Speedlite voor meer informatie over
andere flitsmodi.
[Flits functie instellingen]
Flitsmodus
Flitser in-/uitzoomen
(flitsbereik)
Flitsbelichtings-
compensatie
Draadloze functies
Sluitersynchronisatie
Flitsbelichtingstrapje
194
3 De flitser instellenN
Draadloze functies
Het is mogelijk om via radio- of optische
transmissie draadloos (meerdere keren)
te flitsen. Zie de instructiehandleiding
van de Speedlite voor meer informatie
over draadloos flitsen.
In-/uitzoomen flitser (flitsbereik)
Omdat Speedlites een flitskop hebben
die kan zoomen, kunt u het flitsbereik
instellen. Normaliter stelt u dit in op
[AUTO], zodat de camera automatisch
het flitsbereik instelt overeenkomstig de
brandpuntsafstand van het objectief.
Sluitersynchronisatie
Normaal gesproken stelt u deze optie in
op [Synchronisatie 1e gordijn] zodat er
direct na de belichting wordt geflitst.
Als [Synchronisatie 2e gordijn] wordt ingesteld, wordt er vlak voordat
de sluiter dichtgaat geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd met een
lange sluitertijd, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan de koplampen van een auto 's avonds. Met de Synchronisatie 2e
gordijn wordt er twee keer geflitst: één keer wanneer u de ontspanknop
helemaal indrukt en een tweede keer vlak voor het einde van de
belichting.
Als [Hogesnelheidssynchronisatie] is ingesteld, kan de flitser met alle
sluitertijden worden gebruikt. Dit is met name effectief voor portretten
waarbij gebruik wordt gemaakt van invulflitsen wanneer u voorrang wilt
geven aan het diafragma.
195
3 De flitser instellenN
Flitsbelichtingscompensatie
Dezelfde instelling als voor
flitsbelichtingscompensatie op pagina
188 kan worden gebruikt.
Raadpleeg de instructiehandleiding van
de Speedlite voor meer informatie.
Flitsbelichtingstrapje
Terwijl de flitssterkte automatisch wordt
gewijzigd, worden drie foto's gemaakt.
Zie de instructiehandleiding van de
Speedlite voor meer informatie over FEB
(Flash Exposure Bracketing/
Flitsbelichtingstrapje).
Stel tijdens het gebruik van 2e-gordijnsynchronisatie de sluitertijd in op
1/25 seconde of langer. Als de sluitertijd is ingesteld op 1/30 seconde of
korter, zal 1e-gordijnsynchronisatie worden toegepast, zelfs wanneer
[Synchronisatie 2e gordijn] is ingesteld.
Wanneer u [Wis flitserinstellingen] selecteert, kunt u de
standaardflitserinstellingen herstellen.
Met een Speedlite uit de EX-serie die niet compatibel is met instellingen
voor flitsfunctie, kunt u alleen het volgende instellen: [Flitsen], [E-TTL II
meting] en [Flitsbelichtingscompensatie] in [Flits functie
instellingen]. (Op bepaalde Speedlites uit de EX-serie kan ook
[Sluitersynchronisatie] worden ingesteld.)
Als flitsbelichtingscompensatie voor de externe Speedlite is ingesteld,
kunt u de flitsbelichtingscompensatie op de camera niet instellen
(met de knop <m> of Flits functie instellingen). Als de
flitsbelichtingscompensatie met zowel de camera als de Speedlite is
ingesteld, heeft de instelling van de Speedlite voorrang op die van de
camera.
196
3 De flitser instellenN
Zie de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over
de persoonlijke voorkeuze-instellingen van de Speedlite.
1
Selecteer [Flitser C.Fn
instellingen].
Selecteer [Flitser C.Fn instellingen]
en druk op <0>.
2
Stel de functies in.
Draai aan het instelwiel <5> om
het cijfer te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste menuoptie te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Door [Wis alle SpeedliteC.Fn's] te selecteren wist u alle persoonlijke
voorkeuze-instellingen voor de Speedlite (behalve [C.Fn-00: Afstands
indicatie weergave]).
Persoonlijke voorkeuze-instellingen voor flits
Persoonlijke voorkeuze-instellingen voor flits wissen
Wanneer de flitsvoorkeuze [Flits meetmethode] op een Speedlite uit de
EX-serie is ingesteld op [TTL] (automatische flits), werkt de Speedlite altijd
op vol vermogen.
De persoonlijke voorkeuzefuncties van de Speedlite (P.Fn) kunnen niet
worden ingesteld of worden geannuleerd via het scherm [Externe
Speedlite besturing] op de camera. U dient deze in te stellen op de
Speedlite.
197
7
Opnamen maken met het LCD-
scherm (Live view-opnamen)
U kunt opnamen maken terwijl
het beeld op het LCD-scherm van
de camera wordt weergegeven.
Dit heet 'Live view-opnamen'.
U kunt Live view-opnamen
inschakelen door de schakelaar
voor Live view-opname/
filmopname op <A> te zetten.
Live view-opnamen zijn geschikt voor foto's van niet-
bewegende onderwerpen.
Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen
maakt terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan het bewegen
van de camera onscherpe opnamen tot gevolg hebben.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Op afstand Live view-opnamen maken
Als u EOS Utility (meegeleverde software, pag. 390) op uw
computer installeert, kunt u de camera op de computer
aansluiten en op afstand opnamen maken met behulp van
het computerscherm. Raadpleeg de instructiehandleiding
(pdf, pag. 393) op de cd-rom voor meer informatie.
198
1
Zet de schakelaar voor Live view-
opnamen/filmopnamen op <A>.
2
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <0>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
In het Live view-beeld wordt het helderheidsniveau van de
daadwerkelijk te maken opname nauwkeurig benaderd.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de actuele AF-modus (pag. 207).
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
X
De foto wordt gemaakt en de vastgelegde
opname wordt op het LCD-scherm weergegeven.
X
Nadat de kijktijd is verstreken, keert de camera automatisch
terug naar de modus voor het maken van Live view-opnamen.
Druk op de knop <0> om de Live
view-opname te beëindigen.
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Het weergaveoppervlak van het beeld is circa 100% (wanneer de
opnamekwaliteit is ingesteld op JPEG 73).
De meetmethode wordt voor Live view-opnamen ingesteld op meervlaksmeting.
In de opnamemodi <d/s/f/a/F> kunt u de scherptediepte
controleren door op de knop voor Breedte-/dieptecontrole te drukken.
Tijdens continue opnamen wordt de belichting die is ingesteld voor de
eerste opname ook toegepast op alle volgende opnamen.
U kunt ook een afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 186) gebruiken voor Live view-opnamen.
199
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Stel [z4: Live view-opname.]
in op [Inschakelen].
In de modus <A> wordt dit
weergegeven onder [z2].
Gebruiksduur batterij bij Live view-opnamen
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E6-
batterij en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Met een volledig opgeladen LP-E6-batterij kunt u achter elkaar Live view-
opnamen maken gedurende circa 1 uur en 30 min. bij 23 °C.
Live view-opnamen inschakelen
Temperatuur Bij 23 °C Bij 0 °C
Maximumaantal opnamen Circa 200 opnamen Circa 180 opnamen
Richt het objectief tijdens het maken van Live view-opnamen niet direct
op de zon. De warmte van de zon kan de interne onderdelen van de
camera beschadigen.
Zie pagina 215 - 216 voor aandachtspunten bij het gebruik van
Live view-opnamen.
U kunt ook scherpstellen door op de knop <p> te drukken.
Bij gebruik van de flitser klinken er twee sluitergeluiden. Er wordt echter
maar één opname gemaakt.
Als de camera langere tijd niet wordt gebruikt, wordt deze automatisch
uitgeschakeld wanneer [52: Uitschakelen] actief is (pag. 55).
Als [52: Uitschakelen] is ingesteld op [Deactiveren], wordt het maken
van Live view-opnamen na 30 minuten automatisch gestopt (de camera
blijft ingeschakeld).
U kunt de meegeleverde stereo-AV-kabel of HDMI-kabel (afzonderlijk
verkrijgbaar) gebruiken om de Live view-opname op een tv-scherm weer
te geven (pag. 268, 271).
200
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Het informatiedisplay
ISO-snelheid
Maximumaantal opnamen
Belichtingsniveau
Diafragma
Sluitertijd
HDR-opname/
Meerdere opnames
Batterijniveau
Belichtings-
simulatie
Transportmodus
Witbalans
Flitsbelichtings-
compensatie
AF-modus
d: Live-modus
c : Live-modus met
gezichtsherkenning
f: Quick-modus
AF-punt (Live-modus)
FEB
Vergroting/
Vergrotingspositie
Lichte tonen prioriteit
Histogram
Opnamekwaliteit
AE-vergrendeling
Flitser gereed
Beeldstijl
Eye-Fi-overdrachtsstatus
Kaart voor
opname/weergave
Digitaal kompas
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Opnamemodus
AEB
GPS-verbindingsindicator
Het histogram kan worden weergegeven wanneer [Bel.simulatie:
Inschakelen] is ingesteld (pag. 205).
U kunt de digitale horizon weergeven door op de knop <
B
> te drukken (pag. 60).
Als de AF-modus is ingesteld op [
u
Live-modus
] of als de camera met een HDMI-
kabel op een tv is aangesloten, kan de digitale horizon niet worden weergegeven.
Als <g> wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live view-
beeld bijna gelijk aan de helderheid van de daadwerkelijke opname.
Wanneer <
g
> knippert, betekent dit dat het Live view-beeld vanwege te donkere
of te heldere lichtomstandigheden niet met de juiste helderheid wordt weergegeven.
De belichtingsinstelling is zichtbaar in het daadwerkelijk opgenomen beeld.
Als de flitser wordt gebruikt of bulb is ingesteld, worden het pictogram
<
g
> en het histogram grijs weergegeven (ter referentie). Mogelijk wordt
het histogram bij weinig of juist heel fel licht niet goed weergegeven.
201
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Bij de simulatie van de definitieve opname worden de effecten van
de beeldstijl, witbalans enzovoort in de Live view-opname zichtbaar
gemaakt, zodat u weet hoe de werkelijke opname eruit gaat zien.
Tijdens het maken van opnamen worden automatisch de hieronder
vermelde functie-instellingen in de Live view-opname weergegeven.
Simulatie van de definitieve opname tijdens Live view-opnamen
Beeldstijl
* Alle parameters zoals scherpte, contrast, verzadiging en kleurtoon worden
weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Belichting (met [Bel.simulatie: Inschakelen])
Scherptediepte (waarbij de knop voor Breedte-/dieptecontrole
is ingedrukt)
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Aspect ratio (bevestiging van opnamegebied)
Simulatie van de definitieve opname
202
Wanneer de Live view-opname wordt weergegeven en u op de knop
<m>, <o>, <n>, <S> of <b> drukt, wordt het
scherm met instellingen weergegeven op het LCD-scherm en kunt
u aan het instelwiel <6> of <5> draaien om de desbetreffende
opnamefunctie in te stellen.
Wanneer f is ingesteld, kunt u op de knop <S> drukken om de
AF-gebiedselectiemodus en het AF-punt te selecteren. De procedure
is hetzelfde als bij opnamen maken met de zoeker. De meetmethode
<q> kan niet worden ingesteld.
Terwijl de Live view-opnamen worden weergegeven, kunt u op de knop
<Q> drukken om de functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid), kaartselectie, opnamefunctie en de opnamekwaliteit in te
stellen.
1
Druk op de knop <Q>.
X De instelbare functies worden
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Gebruik <9> om een functie te
selecteren.
X De instelling van de geselecteerde
functie wordt onderaan weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> of
<6> om de instelling te kiezen.
Druk op <0> om de opnamefunctie
in te stellen en draai vervolgens aan
het instelwiel <5> of <6> om de
functie in te stellen.
Instellingen voor de opnamefunctie
Instellingen i / y / f / R / B / S / A
Q Snel instellen
203
In dit gedeelte worden de instellingen
besproken die specifiek zijn voor Live
view-opnamen. De menuopties op het
tabblad [z4] worden besproken op
pagina 203-206. In de modus <A>
wordt dit weergegeven onder [z2].
De instelbare functies in dit menu-
scherm worden alleen toegepast
tijdens Live view-opnamen. Deze
functies worden niet toegepast bij het
maken van opnamen met de zoeker.
Live view-opname.
U kunt Live view-opname. instellen op [Inschakelen] of
[Uitschakelen].
AF-modus
U kunt [Live-modus] (pag. 207), [u Live-modus] (pag. 208) of
[Quick-modus] (pag. 212) selecteren.
Rasterweergave:
Door een raster van [3x3 l] of [6x4 m] weer te geven, kunt u
controleren op kanteling van het beeld. Met [3x3+diag n] wordt
het raster met diagonale lijnen weergegeven om u te helpen de
intersecties over het onderwerp uit te lijnen voor een betere balans
in de compositie.
3 Menufunctie-instellingen
204
3 Menufunctie-instellingen
Aspect ratioN
De beeldverhouding (aspect ratio) van de opname kan worden
ingesteld op [3:2], [4:3], [16:9] of [1:1]. Het gebied rond de
Live view-opname wordt zwart gemaakt wanneer de volgende
beeldverhoudingen zijn ingesteld: [4:3] [16:9] [1:1].
De JPEG-opnamen worden samen met de ingestelde
beeldverhouding opgeslagen. De RAW-opnamen worden altijd met
beeldverhouding [3:2] opgeslagen. Aangezien de informatie over
de beeldverhouding aan de RAW-opname wordt toegevoegd,
kan de opname volgens de desbetreffende beeldverhouding
worden gegenereerd wanneer de RAW-opname met de
meegeleverde software verwerkt.
Wanneer [83: Voeg bijsnijdinformatie toe] niet is ingesteld
op [Uit], is de beeldverhouding 3:2. (De beeldverhouding kan
niet worden gewijzigd.)
Beeld-
kwaliteit
Beeldverhouding en aantal pixels (circa)
3:2 4:3 16:9 1:1
3
1
5760x3840
(22,1 megapixels)
5120x3840
(19,7 megapixels)
5760x3240
(18,7 megapixels)
3840x3840
(14,7 megapixels)
4
3840x2560
(9,8 megapixels)
3408x2560*
8,7 megapixels)
3840x2160
8,3 megapixels)
2560x2560
(6,6 megapixels)
41
3960x2640
(10,45 megapixels)
3520x2640
9,3 megapixels)
3960x2228*
8,8 megapixels)
2640x2640
(7,0 megapixels)
a
2880x1920
(5,5 megapixels)
2560x1920
(4,9 megapixels)
2880x1624*
(4,7 megapixels)
1920x1920
3,7 megapixels
61
2880x1920
(5,5 megapixels)
2560x1920
(4,9 megapixels)
2880x1620
(4,7 megapixels)
1920x1920
3,7 megapixels
b
1920 x 1280
(2,5 megapixels)
1696 x 1280*
(2,2 megapixels)
1920 x 1080
(2,1 megapixels)
1280 x 1280
(1,6 megapixels)
c
720 x 480
(350.000 pixels)
640 x 480
(310.000 pixels)
720 x 400*
(290.000 pixels)
480 x 480
(230.000 pixels)
205
3 Menufunctie-instellingen
Bel.simulatieN
Belichtingssimulatie toont en simuleert hoe licht de daadwerkelijke
opname (belichting) zal zijn.
Inschakelen (g)
De helderheid van de weergegeven opname is bijna gelijk aan
de werkelijke helderheid (belichting) van de gemaakte opname.
Wanneer u belichtingscompensatie instelt, wordt de helderheid
van de opname dienovereenkomstig aangepast.
Bij e
De opname wordt normaliter weergegeven met de standaardhelderheid zodat
de Live view-opname gemakkelijk te zien is. De weergave van de opname ligt
alleen dicht bij de werkelijke helderheid (belichting) van de uiteindelijke
opname wanneer u de knop voor Breedte-/dieptecontrole ingedrukt houdt.
Uitschakelen (E)
De opname wordt weergegeven met de standaardhelderheid zodat de Live
view-opname gemakkelijk te zien is. Ook wanneer u belichtingscompensatie
instelt, wordt de opname weergegeven met de standaardhelderheid.
Als er een sterretje voor de opnamekwaliteit staat, komt het aantal pixels
niet helemaal overeen met de ingestelde beeldverhouding.
Het opnamegebied dat wordt weergegeven voor beeldverhoudingen met
een sterretje is iets groter dan het opgenomen gebied. Controleer de
vastgelegde opnamen op het LCD-scherm wanneer u de opnamen maakt.
Als u een andere camera gebruikt voor het direct afdrukken van
opnamen die met deze camera zijn gemaakt in de beeldverhouding 1:1,
worden de opnamen mogelijk niet goed afgedrukt.
Met [82: Weergave LV-opnamegebied] kunt u de weergavemethode
instellen voor het opnamegebied (pag. 318).
Indien u een verhoogde ISO-snelheidsinstelling instelt als [
Maximum
] in [
ISO-
snel.bereik
], is Live view-opname mogelijk in donkere omstandigheden.
Ook wanneer een lage ISO-snelheid is ingesteld, kan ruis zichtbaar zijn in de
weergegeven Live view-opname bij weinig licht. Maar wanneer u de opname
maakt, zal de opgeslagen opname minimale ruis bevatten. (De beeldkwaliteit
van de Live view-opname is anders dan die van de opslagen opname.)
206
3 Menufunctie-instellingen
Stille LV-opnameN
Modus 1
Het geluid van de camera is zachter dan bij normale opname. Het is ook
mogelijk om continu opnamen te maken. Indien <
o
> is ingesteld, kunt u
opnamen maken met een maximale continu-opnamesnelheid van circa 6 fps.
Modus 2
Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts één
opname gemaakt. Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kan de camera
verder niet worden bediend. U kunt de overige camerafuncties pas weer
gebruiken als u de ontspanknop weer half indrukt. Opnamegeluiden
worden hierdoor geminimaliseerd. Ook wanneer continue opname is
ingesteld, kan er slechts één opname worden gemaakt.
Uitschakelen
Zorg dat u [
Uitschakelen
] instelt wanneer u een TS-E-objectief
gebruikt (anders dan degenen die hieronder worden vermeld in )
om
het beeld verticaal te verschuiven
of wanneer u een
tussenring gebruikt. Als u de optie instelt op [
Modus 1
] of [
Modus 2
]
kan dat een onjuiste of onregelmatige belichting veroorzaken.
MeettimerN
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(AE-vergrendelingstijd).
Indien u een flitser gebruikt, is stille bediening niet mogelijk, ongeacht
de instelling bij [Stille LV-opname].
Wanneer u een flitseenheid gebruikt van een ander merk dan Canon,
stelt u deze optie in op [Uitschakelen]. De flitser werkt niet als deze
optie is ingesteld op [Modus 1] of [Modus 2].
Als [
Modus 2
] is ingesteld en u een afstandsbediening gebruikt (pag. 186)
om opnamen te maken, gaat u op dezelfde manier te werk als bij [
Modus 1
].
Met het TS-E17mm f/4L- of TS-E24mm f/3.5L II-objectief, kunt u [Modus 1]
of [Modus 2] gebruiken.
Indien u [z3: Stofwisdata], [53: Sensorreiniging], [54: Wis alle
camera-instellingen] of [54: Firmwarever.] selecteert, wordt de Live view-
opname beëindigd.
207
De beschikbare AF-modi zijn [Live-modus], [u Live-modus]
(met gezichtsherkenning, pag. 208) en [Quick-modus] (pag. 212).
Wanneer u nauwkeurig wilt scherpstellen, stelt u de focusinstellingsknop op het
objectief in op <
MF
>, vergroot u de opname en stelt u handmatig scherp (pag. 214).
Selecteer de AF-modus.
Selecteer [AF-modus] op het tabblad
[z4]. In de modus <A> wordt dit
weergegeven onder [z2].
Wanneer de Live view-opname wordt
weergegeven, drukt u op de knop
<
o
> om de AF-modus te
selecteren in het weergegeven scherm.
De beeldsensor wordt gebruikt om scherp te stellen. Hoewel
automatisch scherpstellen tijdens weergave van het Live view-beeld
mogelijk is, duurt dat in deze modus langer dan in de Quick-modus.
Scherpstellen is in deze modus ook lastiger dan in de Quick-modus.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <0>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
X
Het AF-punt < > wordt weergegeven.
2
Verplaats het AF-punt.
U kunt <
9
> gebruiken om het AF-punt
te verplaatsen naar de plek waarop u
wilt scherpstellen. (U kunt niet tot aan
de randen van de foto gaan.)
Wanneer u <9> volledig indrukt,
wordt het AF-punt weer naar het
midden van het beeld verplaatst.
Automatisch scherpstellen
De AF-modus selecteren
Live-modus: d
AF-punt
208
Automatisch scherpstellen
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 198).
In deze modus worden gezichten herkend en wordt hierop
scherpgesteld met dezelfde AF-methode als in de Live-modus.
De persoon moet wel in de richting van de camera kijken.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <0>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Wanneer er een gezicht wordt
herkend, wordt het kader <p>
weergegeven over het gezicht
waarop zal worden scherpgesteld.
Wanneer meerdere gezichten worden
herkend, wordt <q> weergegeven.
Gebruik <9> om het kader <q>
over het gezicht te verplaatsen.
u Live-modus (met gezichtsherkenning): c
209
Automatisch scherpstellen
2
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de camera
stelt vervolgens scherp op het gezicht
dat door het kader <
p
> wordt bedekt.
X
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het
AF-punt groen en klinkt er een pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
Als er geen gezicht kan worden herkend,
wordt het AF-punt < > weergegeven en
wordt scherpgesteld op het midden.
3
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 198).
Als de scherpstelling er flink naast zit, is gezichtsherkenning niet mogelijk. Als
u handmatig kunt scherpstellen met het objectief, ook al is de focusinstellings-
knop op het objectief ingesteld op <
AF
>, draait u de focusring om ruw scherp
te stellen. Het gezicht wordt dan herkend en <
p
> wordt weergegeven.
Het is mogelijk dat een ander object dan een menselijk gezicht als gezicht wordt herkend.
Gezichtsherkenning werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg
groot deel van het beeld beslaat, te helder of te donker is, horizontaal of
diagonaal is gekanteld, of gedeeltelijk is verborgen.
Het scherpstelkader <
p
> dekt mogelijk slechts een gedeelte van het gezicht.
Als u <9> helemaal naar beneden drukt of op <0> drukt, schakelt de
AF-modus over naar de Live-modus (pag. 207). U kunt <9> kantelen
om het AF-punt te verplaatsen. Druk <9> helemaal in of druk op <0>
om terug te keren naar de u Live-modus (met gezichtsherkenning).
Aangezien niet automatisch kan worden scherpgesteld op een gezicht dat zich dicht bij de rand
van het beeld bevindt, wordt <
p
> in dat geval grijs weergegeven. Wanneer u de ontspanknop
dan half indrukt, wordt het middelste AF-punt < > gebruikt om scherp te stellen.
210
Automatisch scherpstellen
Automatisch scherpstellen
Het duurt iets langer om scherp te stellen.
Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Tijdens en na de automatische scherpstelling kan de helderheid van
de opname veranderen.
Als de lichtbron tijdens de weergave van de Live view-opname
verandert, kan het beeldscherm flikkeren en kan mogelijk moeilijk
worden scherp gesteld. Als dit gebeurt, stopt u de Live view-opname
en stelt u automatisch scherp bij de echte lichtbron.
Als u in de Live-modus op de knop <u> drukt, wordt de opname
vergroot bij het AF-punt. Als het lastig is om scherp te stellen in de
vergrote weergave, keert u terug naar de normale weergave en kiest
u voor automatisch scherpstellen. De snelheid waarmee
automatisch wordt scherpgesteld, kan afwijken in de normale of
vergrote weergave.
Wanneer u automatisch scherpstelt in de normale weergave van de
Live-modus en de opname vervolgens vergroot, kan het zijn dat de
scherpstelling niet meer klopt.
Als u in de u Live-modus op de knop <u> drukt, wordt de opname
niet vergroot.
Opmerkingen over de Live-modus en de
u
Live-modus
(met gezichtsherkenning)
Als u in de Live-modus of u Live-modus (met gezichtsherkenning) een
onderwerp vastlegt in het buitengebied en er niet is scherpgesteld op het
onderwerp, richt u het middelste AF-punt op het onderwerp om scherp te
stellen. Maak vervolgens de foto.
De externe Speedlite activeert het AF-hulplicht niet. Als u echter een
Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) met ledlamp gebruikt,
wordt de ledlamp automatisch als AF-hulplicht ingeschakeld wanneer dit
in de Live-modus en
u
Live-modus (met gezichtsherkenning) nodig is.
211
Automatisch scherpstellen
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherp
gesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds
verandert.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Opnamen bij fluorescerend of TL-lichtbronnen of wanneer het beeld
flikkert.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het beeld.
Onderwerpen die licht sterk reflecteren.
Het AF-punt is tegelijk op een onderwerp dichtbij en een onderwerp
veraf gericht (bijvoorbeeld een dier in een kooi).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer
de camera niet stil kan worden gehouden.
Onderwerpen die de camera naderen of er vandaan bewegen.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer onscherp
is.
Wanneer met een soft-focusobjectief een soft-focuseffect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor speciale effecten wordt gebruikt.
Indien u AF gebruikt met een van de volgende objectieven, wordt het
gebruik van [Quick-modus] aanbevolen. Indien u de [Live-modus] of
[u Live-modus] gebruikt voor AF, kan het langer duren om scherp te
stellen of kan de camera niet de juiste scherpstelling bereiken.
EF 24mm f/2.8, EF 35mm f/2, EF 50mm f/2.5 Compact Macro, EF 100mm
f/2.8 Macro, EF 135mm f/2.8 (Softfocus), EF 28-90mm f/4-5.6 III, EF 55-
200mm f/4.5-5.6 USM, EF 90-300mm f/4.5-5.6, EF 90-300mm f/4.5-5.6 USM
212
Automatisch scherpstellen
De speciale AF-sensor wordt gebruikt om in de modus 1-beeld AF
(pag. 70) op dezelfde manier scherp te stellen als bij het maken van
opnamen door de zoeker.
Hoewel u snel kunt scherpstellen op het gewenste gebied, wordt het
Live view-beeld tijdens het automatisch scherpstellen even
onderbroken.
In AF-gebiedselectiemodi anders dan Aut. selectie: 61-pt AF, kunt u het
AF-punt of de AF-zone handmatig instellen. In de modus <A>, wordt
Aut. selectie: 61-pt AF automatisch ingesteld.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <0>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Als de Sel. AF-gebiedsselectiemodus
is ingesteld op Aut. selectie: 61-pt AF,
wordt het AF-kader weergegeven.
In andere modi wordt het AF-punt
weergegeven als een klein kader.
Het grotere rechthoekige kader is het
vergrotingskader.
2
Selecteer de AF-
gebiedselectiemodus.
Druk op de knop <S>.
Elke keer dat u op de knop <B>
drukt, wordt de AF-
gebiedsselectiemodus gewijzigd.
Quick-modus: f
AF-kader
Vergrotingskader
213
Automatisch scherpstellen
3
Selecteer het AF-punt.
De AF-puntselectie verschuift in de
richting waarin u <9> duwt. Als u
<9> helemaal naar beneden drukt,
wordt het middelste AF-punt (of de
middelste zone) geselecteerd.
U kunt ook de instelwielen <
6
> en
<
5
> gebruiken om het AF-punt te
selecteren. Met het instelwiel <
6
>
beweegt u horizontaal in de AF-punten
en met het instelwiel <
5
> verticaal.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X
De Live view-opname wordt uitgeschakeld,
de reflexspiegel wordt neergeklapt en
er wordt automatisch scherpgesteld.
(Er wordt geen opname gemaakt.)
X Wanneer is scherpgesteld, laat de
camera een pieptoon horen en keert
u terug naar de Live view-opname.
X
Het AF-punt dat u hebt gebruikt om
scherp te stellen, gaat groen branden.
X
Als de scherpstelling niet wordt bereikt,
gaat het AF-punt oranje knipperen.
5
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 198).
U kunt geen opnamen maken tijdens automatische scherpstelling. Maak de
opname terwijl de Live view-opname wordt weergegeven.
214
U kunt de opname vergroten en handmatig nauwkeurig scherpstellen.
1
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <MF>.
Draai de focusring van het objectief
om ruw scherp te stellen.
2
Verplaats het vergrotingskader.
Gebruik <
9
> om het vergrotingskader
te verplaatsen naar de positie waarop
u wilt scherpstellen.
Wanneer u <9> volledig indrukt,
wordt het vergrotingskader weer naar
het midden van het beeld verplaatst.
3
Vergroot de opname.
Druk op de knop <u>.
X
Het gebied binnen het vergrotingskader
wordt vergroot weergegeven.
Telkens wanneer u op de knop <
u
> drukt,
wordt de weergave als volgt gewijzigd:
4
Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar de vergrote opname kijkt de
focusring van het objectief om scherp te stellen.
Nadat u hebt scherpgesteld, drukt u
op de knop <u> om terug te keren
naar de normale weergave.
5
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en belichting
en druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken (pag. 198).
Handmatige focus
Vergrotingskader
AE-vergrendeling
Positie van vergroot gebied
Vergroting
Circa
5x
Circa
10x
Normale
weergave
215
Aandachtspunten bij het maken van Live view-opnamen
Beeldkwaliteit
Wanneer u opnamen maakt met hoge ISO-snelheden, kan er ruis (lichte
puntjes, strepen, enzovoort) op de opname zichtbaar zijn.
Opnamen maken bij hoge temperaturen kan ruis en onregelmatige kleuren op de
opname veroorzaken.
Als u lange tijd constant Live view-opnamen maakt, kan de interne
temperatuur van de camera oplopen, waardoor de opnamekwaliteit mogelijk
minder wordt. Schakel Live view-opname uit wanneer u geen opnamen maakt.
Indien u een lange sluitertijd gebruikt terwijl de interne temperatuur van de camera
hoog is, kan de opnamekwaliteit mogelijk minder worden. Schakel Live view-opname
uit en wacht een paar minuten voordat u weer begint met het maken van opnamen.
Witte <s> en rode <E> waarschuwingen voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig gebruik van Live
view-opnamen of een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt er een wit pictogram
<
s
>. Als u doorgaat met maken van opnamen terwijl dit pictogram wordt weergegeven,
kan de beeldkwaliteit verslechteren. Stop met het maken van Live view-opnamen en laat
de camera enige tijd afkoelen voordat u verder gaat met het maken van opnamen.
Als het witte pictogram <
s
> wordt weergegeven en de interne temperatuur van de
camera nog verder oploopt, gaat er een rood pictogram <
E
> knipperen. Dit knipperende
pictogram waarschuwt u ervoor dat de Live view-opname spoedig automatisch wordt
beëindigd. U kunt in dat geval geen opnamen meer maken totdat de interne temperatuur
van de camera is gedaald. Schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur Live view-
opnamen maakt, worden de pictogrammen <s> en <E> eerder
weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Als de interne temperatuur van de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit van opnamen met hoge ISO-
snelheden of lange sluitertijden verslechteren voordat het witte pictogram <
s
> wordt weergegeven.
Opnameresultaten
Als u de foto in de vergrote weergave neemt, is het mogelijk dat de belichting niet naar
wens is. Keer voordat u een foto neemt terug naar de normale weergave. In de vergrote
weergave worden de sluitertijd en het diafragma in oranje weergegeven. De opname
wordt in de normale weergave gemaakt, ook als u de foto in de vergrote weergave neemt.
Als [
z2
: Auto Lighting Optimizer/
z2: Auto optimalisatie helderheid
]
(pag. 142) niet op [
Deactiveren
] is ingesteld, kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs als
er een kleinere belichtingscompensatie of kleinere flitsbelichtingscompensatie is ingesteld.
Als u een TS-E-objectief gebruikt om het beeld verticaal te verschuiven of als
u een tussenring gebruikt, kan er mogelijk geen standaardbelichting worden
verkregen of is de belichting mogelijk onregelmatig.
216
Aandachtspunten bij het maken van Live view-opnamen
Live view-opname
Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live view-beeld mogelijk
niet de helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven.
Als de lichtbron in het beeld verandert, kan het beeldscherm gaan
flikkeren. Als dit het geval is, stopt u met het maken van Live view-
opnamen en gaat u hiermee verder bij de lichtbron die u daadwerkelijk
gaat gebruiken.
Wanneer u de camera in een andere richting houdt, wordt de helderheid
van de Live view-opname mogelijk even niet juist weergegeven. Wacht
met het maken van opnamen totdat het helderheidsniveau is
gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt (bijvoorbeeld de zon),
kan het heldere gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. Op de
gemaakte opname zelf wordt het heldere gedeelte wél goed
weergegeven.
Als u bij slechte lichtomstandigheden [52: LCD-helderheid] op een
heldere instelling zet, kunnen er ruis of onregelmatige kleuren in het
Live view-beeld optreden. De ruis of onregelmatige kleuren wordt echter
niet in de opname vastgelegd.
Wanneer u de opname vergroot, lijkt deze mogelijk scherper dan hij
daadwerkelijk is.
Persoonlijke voorkeuze
Tijdens het maken van Live view-opnamen zijn bepaalde Persoonlijke
voorkeuze-instellingen niet actief (pag. 314).
Objectief en flitser
De functie voor scherpstellingsvoorkeuze bij superteleobjectieven kan
niet worden gebruikt.
FE-vergrendeling en Instellicht werken niet als er een externe Speedlite
wordt gebruikt.
217
8
Filmopnamen
U kunt filmopnamen inschakelen
door de schakelaar voor Live
view-opnamen/filmopnamen op
<k> te zetten. De opname-
indeling voor films is MOV.
Kaarten waarop films kunnen worden opgeslagen
Voor het opnemen van films moet u een kaart met een
hoge capaciteit en een hoge lees-/schrijfsnelheid
gebruiken zoals weergegeven in de onderstaande tabel.
Als u voor het opnemen van films een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt,
kan het zijn dat de film niet goed wordt opgeslagen. En als u een film afspeelt op een
kaart met een lage leessnelheid, wordt de film mogelijk niet goed weergegeven.
Indien u foto's wilt maken terwijl u een film opneemt, hebt u een
nog snellere kaart nodig.
Ga naar de website van de fabrikant van de kaart als u de lees-/
schrijfsnelheid van de kaart wilt weten.
Compressie
methode
(pag. 231)
CF-kaart SD-kaart
IPB 10 MB/sec. of sneller 6 MB/sec. of sneller
All-I (I-only) 30 MB/sec. of sneller 20 MB/sec. of sneller
218
Wanneer de opnamemodus is ingesteld op <
A
>, <
d
> of <
F
>, schakelt de
camera over op automatische belichting die geschikt is voor de
lichtomstandigheden. De belichtingscontrole is dezelfde voor alle opnamemodi.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <A>, <d> of <F>.
2
Stel de schakelaar voor Live view-
opnamen/filmopnamen in op <
k
>.
X De reflexspiegel maakt een geluid en
de opname verschijnt op het LCD-
scherm.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Voordat u een opname maakt, stelt
u handmatig of automatisch scherp
(pag. 207 - 214).
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp
met de huidige AF-modus.
4
Begin met opnemen.
Druk op de knop <0> om een
filmopname te starten.
X Terwijl de film wordt opgenomen,
wordt de markering 'o' in de
rechterbovenhoek van het scherm
weergegeven.
Om de filmopname te stoppen,
drukt u nogmaals op <0>.
k Filmopnamen
Opnamen maken met automatische belichting
Filmopname
Microfoon
219
k Filmopnamen
Wanneer de opnamemodus is ingesteld op <s>, kunt u de sluitertijd
handmatig instellen voor filmopname. De ISO-snelheid en het
diafragma worden automatisch ingesteld voor de juiste belichting voor
de lichtomstandigheden.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <s>.
2
Stel de schakelaar voor Live
view-opnamen/filmopnamen in
op <k>.
3
Stel de gewenste sluitertijd in.
Terwijl u op het LCD-scherm kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>. De
instelbare sluitertijden zijn afhankelijk
van de framesnelheid <9>.
6 5 4 : 1/4000 - 1/30 sec.
8 7 : 1/4000 - 1/60 sec.
4
Stel scherp en start de
filmopname.
De procedure is dezelfde als stap 3
en 4 voor 'Opnamen maken met
automatische belichting' (pag. 218).
AE met sluitervoorkeur
Sluitertijd
Het wordt afgeraden om tijdens de filmopname de sluitertijd aan te
passen omdat de wijzigingen in de belichting worden opgenomen.
Bij het opnemen van een film of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van 1/30 tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe korter de sluitertijd,
hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp eruit zal zien.
Indien u de sluitertijd wijzigt wanneer u bij TL- of ledlicht werkt, kan er
flikkering van het beeld worden opgenomen.
220
k Filmopnamen
Wanneer de opnamemodus is ingesteld op <f>, kunt u het
diafragma handmatig instellen voor filmopname. De ISO-snelheid en de
sluitertijd worden automatisch ingesteld voor de juiste belichting voor
de lichtomstandigheden.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <f>.
2
Stel de schakelaar voor Live
view-opnamen/filmopnamen in
op <k>.
3
Stel het gewenste diafragma in.
Terwijl u op het LCD-scherm kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
4
Stel scherp en start de
filmopname.
De procedure is dezelfde als stap 3
en 4 voor 'Opnamen maken met
automatische belichting' (pag. 218).
AE met diafragmavoorkeur
Diafragma
U kunt het diafragma tijdens de filmopname beter niet wijzigen, omdat
variaties in de belichting worden opgenomen vanwege de objectiefsturing
van het diafragma.
221
k Filmopnamen
ISO-snelheid in modus A
In modus A wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld op een
waarde tussen ISO 100 en 12800.
ISO-snelheid in de modi d, s, f en F
De ISO-snelheid wordt automatisch ingesteld op een waarde tussen
ISO 100 en 12800.
Indien u onder [z2: ISO-snelheidsinst.] (pag. 126) in [ISO-
snelh.bereik] de instelling [Maximum] instelt op [25600/H] in de
modus d, f of F, wordt het automatische ISO-bereik verhoogd
tot H (gelijk aan ISO 25600). Wanneer u [Maximum] instelt op
[25600], wordt de maximum-ISO-snelheid niet verhoogd en blijft
deze op de waarde ISO 12800 staan.
Indien [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag. 146), ligt het instelbare ISO-snelheidsbereik tussen ISO 200
en 12800.
In [z2: ISO-snelheidsinst.] kunnen [Auto ISO-bereik] en [Min.
sluitertijd] niet voor filmopnamen worden ingesteld (pag. 127, 128).
Daarnaast kan [ISO-snelh.bereik] niet worden ingesteld in de
modus s.
Indien [Minimum] is ingesteld op [L(50)] en [Maximum] op [H1(51200)] of
[H2(102400)] in [ISO-snelh.bereik] en u overschakelt van foto's maken
naar filmopnamen, wordt de minimuminstelling voor het automatisch
ingestelde ISO-bereik ISO 100 en wordt de maximuminstelling H (ISO
25600, behalve in de opnamemodi A en s). De ISO-snelheid kan niet
worden verhoogd naar ISO 50 of ISO 51200/102400.
222
k Filmopnamen
Opmerkingen voor automatische belichting, AE met
sluiterprioriteit en AE met diafragmaprioriteit
Bij filmopnamen in de modi A, d, s, f of F ondersteunt deze
camera de functie waarmee het ledlicht van de Speedlite automatisch
wordt ingeschakeld in slechte lichtomstandigheden. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie met ledlamp
(afzonderlijk verkrijgbaar)
U kunt de belichting vergrendelen (AE-vergrendeling) door op de knop
<A> te drukken (behalve in de modus A, pag. 171). Als u de AE-
vergrendeling hebt toegepast tijdens filmopnamen, kunt u deze
annuleren door op de knop <S> te drukken. (AE-
vergrendelinginstelling wordt onthouden tot u op <S> drukt)
U kunt de belichtingscompensatie instellen door de schakelaar<R>
naar links te zetten en aan het instelwiel <5> te draaien (behalve in de
modus <A>).
Als u de ontspanknop half indrukt, worden de ISO-snelheid en
de sluitertijd onder in het scherm weergegeven. Dit is de
belichtingsinstelling voor het maken van foto's (pag. 225).
De belichtingsinstelling voor filmopnamen wordt niet weergegeven.
De belichtingsinstelling voor filmopnamen kan afwijken van de
belichtingsinstelling voor foto's.
223
k Filmopnamen
U kunt de sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid voor filmopnamen handmatig instellen. Het
handmatig instellen van de belichting voor filmopnamen is bedoeld voor geavanceerde gebruikers.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <a>.
2
Stel de schakelaar voor Live view-
opnamen/filmopnamen in op <
k
>.
3
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de knop <m>.
X Het scherm ISO-snelheid wordt
geopend op het LCD-scherm.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de
ISO-snelheid in te stellen.
Zie de volgende pagina voor
informatie over de ISO-snelheid.
4
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Druk de ontspanknop half in en controleer
de indicator voor het belichtingsniveau.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de sluitertijd
in te stellen. De instelbare sluitertijden zijn
afhankelijk van de framesnelheid <
9
>.
6 5 4 : 1/4000 - 1/30 sec.
8 7 : 1/4000 - 1/60 sec.
Draai aan het instelwiel <5> om het
diafragma in te stellen.
Indien het niet kan worden ingesteld, zet u
de <
R
>-schakelaar naar links en
draait u aan het instelwiel <
6
> of <
5
>.
5
Stel scherp en start de filmopname.
De procedure is dezelfde als stap 3
en 4 voor 'Opnamen maken met
automatische belichting' (pag. 218).
Opnamen maken met handmatige belichting
Sluitertijd
Diafragma
224
k Filmopnamen
De ISO-snelheid tijdens opnamen met handmatige belichting
Met [Auto] (A) wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld op een
waarde tussen ISO 100 en 12800.
U kunt de ISO-snelheid handmatig tussen ISO 100 en 12800 instellen
met stappen van 1/3-stop. Wanneer u onder [
z2: ISO-
snelheidsinst.
] in [
ISO-snelh.bereik
] de instelling [
Maximum
] instelt
op [
25600/H
], wordt de maximale ISO-snelheid voor handmatige
instelling van de ISO-snelheid verhoogd tot H (gelijk aan ISO 25600).
Wanneer u [
Maximum
] instelt op [
25600
], wordt de maximum-ISO-
snelheid niet verhoogd en blijft deze op de waarde ISO 12800 staan.
Indien [z3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag. 146), kunt u de ISO-snelheid instellen tussen ISO 200 en
12800 (afhankelijk van de instelling bij [ISO-snelh.bereik].
In [z2: ISO-snelheidsinst.] kunnen [Auto ISO-bereik] en [Min.
sluitertijd] niet voor filmopnamen worden ingesteld (pag. 127, 128).
Omdat het opnemen van een film met ISO 16000/20000/25600 in veel
ruis kan resulteren, worden deze waarden gezien als verhoogde ISO-
snelheden (aangeduid met [H]).
Indien [Minimum] is ingesteld op [L(50)] en [Maximum] op [H1(51200)]
of [H2(102400)] in [ISO-snelh.bereik] en u overschakelt van foto's naar
filmopnamen, wordt de minimuminstelling voor het handmatig instelbare
ISO-bereik ISO 100 en wordt het maximum H (ISO 25600). De ISO-
snelheid kan niet worden verhoogd naar ISO 50 of ISO 51200/102400.
Het wordt afgeraden om tijdens de filmopname de sluitertijd of het diafragma
aan te passen omdat de wijzigingen in de belichting worden opgenomen.
Bij het opnemen van een film of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van 1/30 tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe korter de sluitertijd,
hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp eruit zal zien.
Indien u de sluitertijd wijzigt wanneer u bij TL- of ledlicht werkt, kan er
flikkering van het beeld worden opgenomen.
Indien ISO auto is ingesteld, kunt u op de knop <A> drukken om de
ISO-snelheid te vergrendelen.
Wanneer u op de knop <
A
> drukt en vervolgens een nieuwe beeldcompositie maakt,
kunt u het verschil in het belichtingsniveau zien op de indicator belichtings-niveau
(pag. 22, 225) in vergelijking met de eerste keer dat u op de knop <
A
> drukte.
U kunt het histogram weergeven door op de knop <B> te drukken.
225
k Filmopnamen
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
* Heeft betrekking op één filmclip.
Opname-informatie
Beeldstijl
Filmopname
AF-punt (Live-modus)
ISO-snelheid
Belichtingsniveau
Diafragma
Sluitertijd
Witbalans
Opnamekwaliteit
Opnamemodus
Filmopnameformaat
AE-vergrendeling
Kaart voor opname/
weergave
AF-modus
d: Live-modus
c :
Live-modus met gezichtsherkenning
f: Quick-modus
Maximumaantal opnamen
Batterijniveau
Framesnelheid
Resterende tijd*/verstreken tijd
voor filmopname
Lichte tonen prioriteit
Opnamemodus
L
:
Automatische belichting
:
AE met sluitervoorkeur
:
AE met diafragmavoorkeur
K
:
Handmatige belichting
Eye-Fi-over-
drachtsstatus
Opnameniveau: Handmatig
GPS-verbindings-
indicator
Compressiemethode
Niveaumeter
Transportmodus
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
Tijdcode
Vergroting/
Vergrotingspositie
Digitaal kompas
U kunt de digitale horizon weergeven door op de knop <
B
> te drukken (pag. 60).
Als de AF mode is ingesteld op [
u
Live-modus
] of als de camera via een HDMI-kabel
(pag. 268) op een tv is aangesloten, kan de digitale horizon niet worden weergegeven.
Als er geen kaart in de camera is geplaatst, wordt de resterende
filmopnameduur rood weergegeven.
Wanneer de filmopname wordt gestart, wordt de resterende
opnameduur gewijzigd in de verstreken tijd.
226
k Filmopnamen
Opmerkingen over filmopnamen
De camera kan niet ononderbroken automatisch scherpstellen zoals een camcorder.
Richt het objectief tijdens het maken van filmopnamen niet direct op de zon.
De warmte van de zon kan de interne onderdelen van de camera beschadigen.
Zelfs als bij [51: Opn.functie+kaart/map sel.] de functie [Opn.functie]
is ingesteld op [Opsl. nr meerdere] (pag. 116), kan de film niet op zowel
de CF-kaart <f> als de SD-kaart <g> worden opgenomen. Als [Apart
opslaan] of [Opsl. nr meerdere] is ingesteld, wordt de film opgeslagen
op de kaart die is ingesteld voor [Weergave].
Als <Q> is ingesteld en de ISO-snelheid of het diafragma tijdens de
filmopname verandert, kan het zijn dat de witbalans ook verandert.
Indien u een film opneemt bij TL-licht of ledlicht, kan de film flikkeren.
Het wordt afgeraden om te zoomen tijdens filmopname. Door te zoomen kan de
belichting veranderen, ongeacht of het maximale diafragma verandert of niet.
Dit kan ertoe leiden dat veranderingen in de belichting worden opgenomen.
Aandachtspunten voor filmopnamen vindt u op pagina 241 en 242.
Lees indien nodig ook de aandachtspunten voor Live view-
opnamen op pagina 215 en 216.
Instellingen voor filmopnamen staan op de menutabbladen [z4] en
[z5] (pag. 239). In de modus <A> worden de menutabbladen [z2]
en [z3] weergegeven.
Telkens wanneer u een film opneemt, wordt er een filmbestand gemaakt. Indien
de bestandsgrootte meer is dan 4 GB, wordt er een nieuw bestand gemaakt.
Het weergaveoppervlak van de film is circa 100% (wanneer het
filmopnameformaat is ingesteld op A).
U kunt het beeld ook scherpstellen door op de knop <
p
> te drukken.
Als u tijdens het opnemen van een film opnieuw wilt scherpstellen, drukt u op de knop
<
p
>. U kunt het beeld niet scherpstellen door op de ontspanknop te drukken.
Indien bij [
z5: Filmopname knop
] [
V/
] is geselecteerd, kunt u de
ontspanknop geheel indrukken om de filmopname te starten of te stoppen (pag. 240).
Het geluid wordt door de ingebouwde microfoon van de camera in mono
opgenomen (pag. 218).
Opname van stereogeluid is mogelijk door een externe stereo microfoon
(afzonderlijk verkrijgbaar) met een ministekker van 3,5 mm aan te sluiten
op de IN-aansluiting voor externe microfoons op de camera (pag. 19).
Luisteren naar geluid tijdens filmopname is mogelijk door een externe
stereohoofdtelefoon (afzonderlijk verkrijgbaar) met een ministekker van 3,5 mm
aan te sluiten op de aansluiting voor hoofdtelefoons op de camera (pag. 19).
227
k Filmopnamen
Opmerkingen over filmopnamen
De simulatie van de definitieve opname is een functie waarmee u de
effecten van de beeldstijl, witbalans enzovoort, kunt bekijken op de
opname.
Tijdens het maken van filmopnamen worden op de weergegeven
opname automatisch de hieronder vermelde instellingen weergegeven.
Simulatie van afgeronde film-opnamen
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Belichting
Scherptediepte
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Chromatische correctie
Lichte tonen prioriteit
Simulatie van de definitieve opname
U kunt de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 186)
gebruiken om de filmopname te starten en te stoppen indien de
transportmodus is ingesteld op <Q> of <k>. Stel de tijdschakelaar
in op <2> (vertraging van 2 seconden) en druk vervolgens op de
verzendknop. Als u de schakelaar hebt ingesteld op <o> (onmiddellijk
opnemen), wordt het maken van foto's ingeschakeld.
De totale opnametijd voor film met een volledig opgeladen LP-E6-batterij
is als volgt: circa 1 uur en en 30 min. bij kamertemperatuur (23 °C), en
circa 1 uur en 20 minuten bij lage temperaturen (0 °C).
228
k Filmopnamen
Tijdens het maken van filmopnamen
kunt u nog altijd foto's maken door de
ontspanknop volledig in te drukken.
Foto's maken tijdens filmopnamen
Als u tijdens filmopnamen een foto maakt, staat de filmopname
gedurende circa 1 seconde stil.
De gemaakte foto wordt op de kaart opgeslagen en de filmopname wordt
automatisch hervat wanneer de Live view-opname wordt weergegeven.
De film en foto worden op de kaart opgeslagen als afzonderlijke bestanden.
Als [Opn.functie] (pag. 116) wordt ingesteld op [Standaard] of
[Auto. kaartwissel], worden films en foto's op dezelfde kaart
opgeslagen. Als [Apart opslaan] of [Opsl. nr meerdere] is
ingesteld, wordt de film opgeslagen op de kaart die is ingesteld voor
[Weergave]. De foto's worden opgeslagen met de opnamekwaliteit
die is ingesteld voor de betreffende kaart.
Functies die specifiek zijn voor het maken van foto's, worden hieronder
weergegeven. Overige functies zijn hetzelfde als voor filmopnamen.
* Indien Lichte tonen prioriteit is ingesteld, begint het instelbare ISO-
snelheidsbereik bij ISO 200.
Foto's maken
Functie Instellingen
Opname-
kwaliteit
Zoals ingesteld in [z1: Beeldkwaliteit].
Wanneer het filmopnameformaat [1920x1080] of [1280x720] is,
is de beeldverhouding 16:9. Wanneer het formaat [640x480] is,
is de beeldverhouding 4:3.
ISO-snelheid*
•<A/d/s/f/F>: 100 - 12800
•<a>: Raadpleeg 'De ISO-snelheid tijdens opnamen met
handmatige belichting' op pagina 224.
Belichtings-
instelling
•<A/d/F>: Automatisch ingestelde sluitertijd en diafragma.
•<s>:
Handmatig ingestelde sluitertijd en automatisch ingesteld diafragma.
•<f> : Handmatig ingesteld diafragma en automatisch
ingestelde sluitertijd.
•<a> : Handmatig ingestelde sluitertijd en diafragma.
229
k Filmopnamen
AEB kan niet worden gebruikt.
Zelfs wanneer er een externe Speedlite wordt gebruikt, zal deze niet
flitsen.
Het is mogelijk om continu foto's te maken tijdens filmopname. Maar de
vastgelegde opnamen worden niet weergegeven op het scherm.
Filmopname kan worden stopgezet afhankelijk van de opnamekwaliteit
van de foto's, het aantal opnamen tijdens filmopname, prestatie van de
kaart, enzovoort.
Indien [z5: Filmopname knop] is ingesteld op [V/ ], kunt u geen
foto's maken.
Als u continu foto's wilt maken terwijl u een film opneemt, wordt een
snelle kaart aanbevolen. Het instellen van een lagere opnamekwaliteit
voor foto's en het maken van minder continu-opnamen worden
eveneens aanbevolen.
U kunt foto's in alle transportmodi maken.
De zelfontspanner kan worden gebruikt voordat u begint met een
filmopname. Indien u de zelfontspanner tijdens filmopname gebruikt,
schakelt deze over op het maken van één opname.
230
Indien u op de knop <
o
>, <
n
>, <
m
>, <
S
> of <
b
>
drukt terwijl de opname op het LCD-scherm wordt weergegeven, verschijnt
het scherm met instellingen op het LCD-scherm en kunt u het instelwiel
<
6
> of <
5
> gebruiken om de bijbehorende functie in te stellen.
Wanneer
f
is ingesteld, kunt u op de knop <
S
> drukken om de AF-
gebiedselectiemodus en het AF-punt te selecteren. De procedure is hetzelfde als
bij opnamen maken met de zoeker. Tijdens opname met handmatige belichting
(pag. 223), kunt u op de knop <
m
> drukken om de ISO-snelheid in te stellen.
De volgende opties kunnen niet worden ingesteld: <q> Meetmethode,
<y> Flitsbelichtingscompensatie, <w> HDR-modus en <P>
Meerdere opnames.
Terwijl de opname op het LCD-scherm wordt weergegeven, kunt u op
de knop <Q> drukken om het volgende in te stellen: Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), kaartselectie, opnamefunctie,
opnamekwaliteit (foto's), filmopnameformaat en geluidsopnameniveau
(met [Geluidsopname: Handmatig]).
1 Druk op de knop <Q>.
X De instelbare functies worden weergegeven.
2 Selecteer een functie en stel deze in.
Gebruik <9> om een functie te selecteren.
X
De instelling van de geselecteerde functie wordt onderaan weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
5
> of <
6
> om de instelling te kiezen.
Druk op <
0
> om de kaartselectie of opnamefunctie in te stellen en draai
vervolgens aan het instelwiel <
5
> of <
6
> om de functie in te stellen.
Instellingen voor de opnamefunctie
Instellingen f / R / B / i / S / A
Q Snel instellen
Tijdens het opnemen van films kunt u de volgende opties instellen:
sluitertijd, diafragma, ISO-snelheid, belichtingscompensatie en
geluidsopnameniveau. (Instelbare functies kunnen verschillen afhankelijk
van de opnamemodus en de instelling bij [Geluidsopname].)
231
Met [z4: Movie-opn.formaat] kunt
u het filmformaat, framesnelheid per
seconde en de compressiemethode
instellen. De framesnelheid wisselt
automatisch, afhankelijk van de instelling
voor [53: Videosysteem].
In de modus <A> worden deze
menuopties weergegeven onder [z2].
Beeldformaat
A [1920x1080] : Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition).
De beeldverhouding is 16:9.
B [1280x720] : HD-opnamekwaliteit (High-Definition).
De beeldverhouding is 16:9.
C [640x480] : SD-opnamekwaliteit (Standard Definition).
De beeldverhouding is 4:3.
Framesnelheid (fps: frames per seconde)
6/8 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van NTSC
(Noord-Amerika, Japan, Korea, Mexico, enzovoort).
5/7 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van PAL
(Europa, Rusland, China, Australië, enzovoort).
4 : voornamelijk voor films.
Compressiemethode
X IPB : Comprimeert meerdere frames tegelijkertijd
voor opname. Omdat de bestandsgrootte
kleiner is dan ALL-I, kunt u langer opnamen
maken.
W All-I (I-only) : Comprimeert één frame tegelijkertijd voor
opname. De bestandsgrootte is groter dan bij
IPB, maar de film kan beter worden bewerkt.
3 Het filmopnameformaat instellen
232
3 Het filmopnameformaat instellen
Informatie over films die groter zijn dan 4 GB
Zelfs wanneer u een film opneemt die groter is dan 4 GB,
kunt u zonder onderbrekingen blijven opnemen.
Circa 30 seconden voordat de film een grootte van 4 GB bereikt,
begint de verstreken opnametijd of de tijdcode die op de filmopname
wordt weergegeven, te knipperen. Indien u doorgaat met de
filmopname en de bestandsgrootte over 4 GB gaat, wordt er
automatisch een nieuw filmbestand gemaakt en stopt de verstreken
opnametijd of de tijdcode met knipperen.
Wanneer u de film afspeelt, moet u de filmbestanden afzonderlijk
afspelen. Filmbestanden kunnen niet automatisch achter elkaar
worden afgespeeld. Nadat de film is afgespeeld, selecteert u het
volgende filmbestand om af te spelen.
Limiet voor filmopnametijd
De maximale opnametijd van één filmclip is 29 min. 59 sec.
Indien de filmopname tijd 29 minuten en 59 seconden bereikt,
wordt de filmopname automatisch beëindigd. U kunt verder gaan
met het opnemen van een film door op de knop <0> te drukken.
(Er wordt een nieuw filmbestand gemaakt.)
Totale opnameduur voor film en bestandsgrootte per minuut
Filmopname-
formaat
Totale opnameduur (bij benadering)
Bestandsgrootte
(bij benadering)
Kaart van 4 GB Kaart van 8 GB Kaart van 16 GB
A
654 X 16 minuten 32 minuten
1 uur
4minuten
235 MB/min.
654 W 5 minuten 11 minuten 22 minuten 685 MB/min.
B
87 X 18 minuten 37 minuten
1 uur
14 minuten
205 MB/min.
87 W 6 minuten 12 minuten 25 minuten 610 MB/min.
C65 X 48 minuten
1 uur
37 minuten
3 uur
14 minuten
78 MB/min.
233
3 Het filmopnameformaat instellen
Een stijging van de interne temperatuur van de camera kan ertoe leiden
dat de filmopname wordt gestopt voordat de maximumopnametijd die op
de voorgaande pagina wordt weergegeven (pag. 241), is verstreken.
Zelfs als [Opnamefunctie] is ingesteld op [Auto. kaartwissel], kan de
kaart niet automatisch worden gewisseld tijdens de filmopname.
Full HD 1080
Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-Definition met
1080 verticale pixels (scanlijnen).
234
U kunt films opnemen terwijl u geluid
opneemt met de ingebouwde
monomicrofoon of een in de handel
verkrijgbare stereomicrofoon. U kunt
het geluidsopnameniveau naar wens
instellen.
Stel de geluidsopname in met [z4:
Geluidsopname]. In de modus <A>
wordt deze instelling weergegeven
onder [z2].
[Automatisch] : Het geluidsopnameniveau wordt automatisch
aangepast. Automatische niveauregeling functioneert
automatisch in reactie op het geluidsniveau.
[Handmatig] : Voor geavanceerde gebruikers. U kunt het
geluidsopnameniveau instellen op een van 64
niveaus. Selecteer [Opname niveau] en kijk op de
niveaumeter terwijl u aan instelwiel <5> draait om
het geluidsopnameniveau aan te passen. Kijk op de
piekenindicator (3 sec.) en pas het niveau dusdanig
aan dat de niveaumeter soms de 12 (-12 dB) rechts
laat branden voor de hardste geluiden. Indien dit meer
is dan 0, wordt het geluid vervormd.
[Uitschakelen] : Er wordt geen geluid opgenomen
Wanneer het filter is ingesteld op [Inschakelen], wordt het geluid dat
wordt veroorzaakt door wind, verminderd. Dit werkt alleen met de
ingebouwde microfoon.
De instelling [Inschakelen] vermindert ook lage bastonen, dus stel
Windfilter in op [Uitschakelen] als er geen sprake is van wind. Het
geluid zal natuurlijker klinken dan wanneer Windfilter is ingesteld op
[Inschakelen].
3 De geluidsopname instellen
Geluidsopname/Geluidsopnameniveau
Windfilter
235
3 De geluidsopname instellen
De microfoon gebruiken
De ingebouwde microfoon neemt geluid in mono op. Opname in
stereogeluid is mogelijk door een externe stereomicrofoon (in de
winkel verkrijgbaar) die is uitgerust met een ministereostekker
(van 3,5 mm) aan te sluiten op de IN-aansluiting voor externe
microfoons op de camera (pag. 19). Wanneer er een externe
microfoon wordt aangesloten, schakelt de geluidsopname
automatisch over op de externe microfoon.
Hoofdtelefoon gebruiken
Het is mogelijk om tijdens filmopname naar geluid te luisteren door
een externe stereohoofdtelefoon (afzonderlijk verkrijgbaar) met een
ministekker van 3,5 mm aan te sluiten op de aansluiting voor
hoofdtelefoons op de camera (pag. 19). Indien u gebruikmaakt van
een externe stereomicrofoon, kunt u het geluid in stereo horen.
U kunt ook een hoofdtelefoon gebruiken tijdens het afspelen van
de film.
Er wordt geen ruisreductie toegepast op de audio-output naar de
hoofdtelefoon. Deze zal daarom anders zijn dan het geluid dat is
opgenomen met de film.
In de opnamemodus <
A
> zijn de instellingen bij [
Geluidsopname
]
[
Aan/Uit
]. Indien [
Aan
] is ingesteld, wordt het geluidsopnameniveau
automatisch aangepast (zoals bij [
Auto
]) en zal de windfilterfunctie
worden ingeschakeld.
Om het volume van de hoofdtelefoon aan te passen, drukt u op de knop
<
Q
> en kantelt u de multifunctionele knop omhoog of omlaag terwijl u op
de knop <
c
> drukt. Maar het volume van de hoofdtelefoon wordt niet
weergegeven op het scherm. Pas het aan terwijl u naar het geluid luistert.
De geluidsvolumebalans tussen L (links) en R (rechts) kan niet worden
aangepast.
De 48 kHz samplingfrequentie wordt 16-bits opnamen voor zowel L als R.
Indien [z5: Stille bediening] is ingesteld op [h insch.] (pag. 236),
kunt u het geluidsopnameniveau aanpassen met het touch pad <h>
om de camerageluiden tijdens filmopname te verminderen.
236
Deze functie is handig wanneer u de ISO-snelheid, het geluidsopnameniveau,
enzovoort, tijdens een filmopname wilt instellen zonder geluid te maken.
Wanneer [z5: Stille bediening] is
ingesteld op [h insch.], kunt u het
touch pad <h> gebruiken op de
binnenste ring van het snelinstelwiel.
In de modus <A> wordt deze functie
weergegeven onder [z3].
U tikt gewoon op de boven-, onder-, linker-, of
rechterkant van <
h
> voor stille bediening.
Tijdens filmopname kunt u op de <
Q
>
drukken om het scherm Snel instellen weer
te geven en de onderstaande instellingen
te wijzigen met <
h
>.
3 Stille bediening
Instelbare
functies
Opnamemodus
d/F sf a
1. Sluitertijd k k
2. Diafragma kk
3. ISO-snelheid k
4. Bel.correctie kkk
5. Geluids-
opnameniveau
kkkk
Indien [
z5: Stille bediening
] is ingesteld op [
h
insch.
], kunt u het geluids-
opnameniveau tijdens filmopname niet aanpassen met het snelinstelwiel <
5
>.
Als u het diafragma stil aanpast met <h>, slaat de film nog wel het
geluid van het veranderende diafragma op.
Als er zich water of stof op <h> bevindt, kan het zijn dat aanraking niet
werkt. In dergelijke gevallen, dient u een schone doek te gebruiken om
<h> schoon te maken. Indien de bediening dan nog steeds niet werkt,
dient u even te wachten en het later opnieuw te proberen.
Voordat u een film opneemt, gebruikt u de <
h
> om het geluidopnameniveau
aan te passen in de schermen Snel instellen en [
Opname niveau
].
237
De tijdcode is een tijdreferentie die automatisch
wordt opgenomen om de videobeelden en het
geluid te synchroniseren tijdens filmopname.
De tijdcode wordt altijd opgenomen en wel met
de volgende eenheden: uren, minuten, seconden
en frames. De tijdcode wordt voornamelijk
gebruikt tijdens het bewerken van de film.
U stelt de tijdcode in met [z5:
Tijdcode]. In de modus <A> wordt
deze functie weergegeven onder [z3].
[Tijdens opn.]:
De tijdcode telt altijd alleen maar op terwijl u een film opneemt.
[Altijd] : De tijdcode telt op, of u nu een film opneemt of niet.
U kunt de starttijd van de tijdcode instellen.
[Handmatige instelling] : U kunt uren, minuten, seconden en frames
naar wens instellen.
[Resetten] : De tijd die is ingesteld met [Handmatige
instelling] en [Instellen op cameratijd]
wordt teruggezet op 00:00:00:00.
[Instellen op cameratijd]:
Hiermee stelt u uren, minuten en seconden in
zodat deze overeenkomen met de interne klok
van de camera. 'Frames' wordt ingesteld op 00.
U kunt selecteren wat u wilt weergeven op het filmopnamescherm.
[Opn.tijd]:
Geeft de verstreken tijd aan vanaf het begin van de filmopname.
[Tijdcode] : Geeft de tijdcode aan tijdens de filmopname.
3 De tijdcode instellen
Count up
Instelling starttijd
Movie opn. teller
Foto's maken tijdens filmopname zal resulteren in een afwijking tussen
de werkelijke tijd en de tijdcode.
Indien [Altijd] is ingesteld en u de tijd, zone of zomertijdinstelling wijzigt
(pag. 36), wordt de tijdcode hierdoor beïnvloed.
238
3 De tijdcode instellen
U kunt selecteren wat u wilt weergeven op het filmweergavescherm.
[Opn.tijd] : Geeft de opnametijd en weergavetijd weer tijdens de
filmweergave.
[Tijdcode] : Geeft de tijdcode weer tijdens de filmweergave.
Indien de instelling voor framesnelheid is ingesteld op
5
(25,00 fps) of
7
(50,00 fps), veroorzaakt het frame-aantal van de tijdcode een afwijking
tussen de werkelijke tijd en de tijdcode. Deze afwijking kan automatisch
worden gecorrigeerd. Deze correctiefunctie heet 'drop frame'.
[Inschakelen] : De afwijking wordt automatisch gecorrigeerd door
tijdcodenummers over te slaan.
[Uitschakelen]: De afwijking wordt niet gecorrigeerd.
Movie afs. teller
Drop frame
Ongeacht de instelling bij [Movie opn. teller] zal de tijdcode altijd worden
opgeslagen in het filmbestand.
Tijdens filmopname Tijdens filmweergave
Met [Tijdcode] ingesteld:
Indien u de instelling voor [Movie afs. teller] in [z5 (Movie): Tijdcode]
of voor [x3: Movie afs. teller] wijzigt, zal de andere instelling ook
automatisch worden gewijzigd.
'Frames' wordt niet weergegeven tijdens filmopname en filmweergave.
Wanneer de framesnelheid is ingesteld op 4 (23,976 fps), zal de functie
drop frame niet worden toegepast.
239
[z4] Menu
Wanneer de schakelaar voor Live view-
opnamen/filmopnamen is ingesteld op
<k>, worden de tabbladen [z4] en
[z5] voor filmopname weergegeven.
Dit zijn de menuopties.
In de modus <A> worden [z2] en
[z3] weergegeven.
AF-modus
De AF-modi werken hetzelfde als beschreven op pagina 207 - 213.
U kunt [Live-modus], [u Live-modus] of [Quick-modus]
selecteren. Voortdurend scherpstellen op een bewegend onderwerp
is niet mogelijk.
Zelfs als de AF-modus is ingesteld op [Quick-modus], wordt tijdens
filmopnamen de [Live-modus] geactiveerd.
Rasterweergave
Met [3x3 l] of [6x4 m] kunt u rasterlijnen weergeven. Deze
helpen u de camera in verticale of horizontale stand recht te houden.
Met [3x3+diag n] wordt het raster met diagonale lijnen
weergegeven om u te helpen de intersecties over het onderwerp
uit te lijnen voor een betere balans in de compositie.
Movie-opn.formaat
U kunt het filmopnameformaat (beeldformaat, framesnelheid en
compressiemethode) instellen. Raadpleeg pagina 231 - 233 voor
meer informatie.
Geluidsopname
U kunt instellingen voor geluidsopname instellen. Zie pagina 234 en
235 voor meer informatie.
3 Menufunctie-instellingen
240
3 Menufunctie-instellingen
Stille LV-opnameN
Deze functie is van toepassing op het maken van foto's. Raadpleeg
pagina 206 voor meer informatie.
MeettimerN
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(AE-vergrendelingstijd).
[z5] Menu
Tijdcode
U kunt de tijdcode instellen. Zie pagina 237 en 238 voor meer
informatie.
Stille bediening
Wanneer [h insch.] is ingesteld, kunt u het touch pad <h> en het
scherm Snel instellen tijdens filmopnamen gebruiken om instellingen
geluidloos te wijzigen. Raadpleeg pagina 236 voor meer informatie.
Filmopnameknop
Wanneer [V/ ] is ingesteld kunt u, naast de knop <0>, ook de
ontspanknop helemaal indrukken of de Afstandsbediening RS-80N3
(afzonderlijk verkrijgbaar) of de Afstandsbediening met timer TC-
80N3 (afzonderlijke verkrijgbaar) gebruiken om de filmopname te
starten of stoppen (pag. 185). Maar wanneer [V/ ] is ingesteld,
kunt u geen foto's maken (pag. 228).
241
Aandachtspunten voor filmopnamen
Witte <s> en rode <E>
waarschuwingspictogrammen voor interne
temperatuur
Indien de interne temperatuur van de camera stijgt vanwege langdurig
filmen of een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt het witte pictogram
<s>. Wanneer u filmt terwijl dit pictogram wordt weergegeven, wordt de
beeldkwaliteit van de film bijna niet beïnvloed. Maar als u overschakelt
op fotograferen, zal de beeldkwaliteit van de foto's afnemen. Stop met
het maken van foto's en laat de camera afkoelen.
Als het witte pictogram <s> wordt weergegeven en de interne
temperatuur van de camera nog verder oploopt, kan er een rood
pictogram <E> gaan knipperen. Dit knipperende pictogram waarschuwt
u ervoor dat de filmopname spoedig automatisch wordt beëindigd.
U kunt in dat geval geen opnamen meer maken totdat de interne
temperatuur van de camera is gedaald. Schakel de camera uit en laat
deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende langere tijd bij een hoge temperatuur
filmopnamen maakt, worden de pictogrammen <s> en <E> eerder
weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Opname- en beeldkwaliteit
Als het gebruikte objectief Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft,
werkt Image Stabilizer (beeldstabilisatie) altijd, zelfs als u de
ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
gebruikt stroom van de batterij, waardoor de totale filmopnametijd of het
aantal mogelijke opnamen kan afnemen. Als u een statief gebruikt of als
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet nodig is, moet u de IS-schakelaar
instellen op <2>.
Met de ingebouwde microfoon worden ook camerageluiden opgenomen.
Door het gebruik van een in de handel verkrijgbare externe microfoon
kunt u voorkomen dat deze geluiden worden opgenomen (of het geluid
dempen).
Sluit geen ander apparaat dan een externe microfoon aan op de
IN-aansluiting voor externe microfoons op de camera.
Het is niet aan te raden om automatisch scherp te stellen tijdens
filmopnamen omdat hierdoor de scherpstelling tijdelijk helemaal
verloren kan gaan of de belichting kan veranderen.
242
Aandachtspunten voor filmopnamen
Opname- en beeldkwaliteit
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt
tijdens filmopnamen rechts in het scherm mogelijk een
indicator met vijf niveaus weergegeven. Deze geeft aan
hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven
(beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen).
Hoe langzamer de kaart, hoe sneller de indicator stijgt. Als
de indicator vol raakt, wordt de filmopname automatisch
gestopt.
Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de
indicator ofwel niet weergegeven of het niveau (indien weergegeven) zal
nauwelijks omhoog gaan. Maak eerst een paar testfilms om te zien of de
schrijfsnelheid van de kaart hoog genoeg is.
Foto's maken tijdens filmopname
Raadpleeg 'Beeldkwaliteit' op pagina 215 voor meer informatie over de
beelkwaliteit van foto's.
Weergeven en aansluiten op een tv
De film kan tijdelijk vastlopen wanneer de helderheid wordt aangepast
tijdens de filmopname in de modi automatische belichting, AE met
sluitervoorkeur of AE met diafragmavoorkeur. In dergelijke gevallen
dient u filmopnamen te maken met handmatige belichting.
Als u de camera op een tv aansluit (pag. 268 en 271) en een film
opneemt, wordt tijdens de opname op de tv geen geluid afgespeeld.
Het geluid wordt echter wel goed opgenomen.
Indicator
243
9
Opnamen weergeven
Dit hoofdstuk bevat informatie over hoe u foto's en films
kunt weergeven en wissen, opnamen kunt weergeven
op een tv-scherm en over andere aan weergave
gerelateerde functies.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt, met een
computer zijn bewerkt of waarvan de bestandsnaam is gewijzigd,
worden mogelijk niet correct weergegeven op de camera.
244
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De laatst gemaakte of laatst
weergegeven opname wordt
weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Als u de opnamen in omgekeerde
volgorde wilt weergeven, draait u het
instelwiel <5> linksom. Wilt u de
opnamen in chronologische volgorde
weergeven, dan draait u het instelwiel
rechtsom.
Telkens als u op de knop <B>
drukt, wordt het weergaveformaat
gewijzigd.
x Opnamen weergeven
Weergave van één opname
Geen informatie
Histogram
Met basisinformatie
Weergave met opname-informatie
245
x Opnamen weergeven
3
Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <x> om de
opnameweergave te beëindigen en
om meteen weer opnamen te kunnen
maken.
In de weergave van één opname en de
weergave van twee opnamen (pag. 253)
kunt u het raster over de
opnameweergave heen leggen.
Bij [33: Weergaveraster] kunt u
[3x3 l], [6x4 m] of [3x3+diag n]
selecteren.
Deze functie is handig om de kanteling
en de compositie van de opname te
checken.
3 Rasterweergave
Tijdens de filmweergave wordt het raster niet weergegeven.
246
* Wanneer u opnamen maakt met beeldkwaliteit RAW+JPEG, wordt de grootte
van het RAW-beeldbestand weergegeven.
* Tijdens het maken van opnamen met flitser zonder flitsbelichtingscompensatie
wordt <0> weergegeven.
* Bij opnamen die in de HDR-modus zijn gemaakt, worden <w> en de
aanpassing van het dynamische bereik weergegeven.
* Bij opnamen met dubbele belichting wordt <P> weergegeven.
* Bij foto's die tijdens een filmopname zijn gemaakt, wordt <G> weergegeven.
* Bij JPEG-opnamen waarvan de grootte is gewijzigd of die zijn ontwikkeld met de
RAW-verwerkingsfunctie van de camera en die vervolgens zijn opgeslagen,
wordt <u> weergegeven.
B: Weergave met opname-informatie
Voorbeeldinformatie voor foto's
Waarde
flitsbelichtingscompensatie
Meetmethode
Opnamemodus
Lichte tonen prioriteit
Opnamedatum en -
tijd
Witbalanscorrectie
Histogram
(helderheid/RGB)
Kleurruimte
Witbalans
Beeldstijl/Instellingen
Bestandsgrootte
Opnamekwaliteit
Nummer van de
opname/totaalaantal
opgeslagen opnamen
Mapnummer - bestandsnummer
Classificatie
Diafragma
Sluitertijd
Beveilig beelden
Waarde belichtingscompensatie
ISO-snelheid
Eye-Fi-overdracht
Kaart
AF-fijnafstelling
Kleurtemperatuur
wanneer <P> is
ingesteld
247
B: Weergave met opname-informatie
Overbelichtingswaarschuwing
Wanneer [33: Overbel. waarsch.] is ingesteld op [Inschakelen],
knipperen de overbelichte gedeelten. Voor meer detail in de
overbelichte gedeelten stelt u de belichtingscompensatie in op een
negatieve waarde en maakt u opnieuw een opname.
De AF-puntweergave
Wanneer [33: AF-punt weerg.] is ingesteld op [Inschakelen],
wordt het AF-punt waarop is scherpgesteld rood. Als automatische
AF-puntselectie is gebruikt, worden er mogelijk meerdere AF-punten
rood weergegeven.
Voorbeeldinformatie voor films
Opnamemodus
Filmbestandsgrootte
Filmopname-
formaat
Sluitertijd
Compressiemethode
Framesnelheid
Opnametijd, weergavetijd/tijdcode
Weergave
Diafragma
248
B: Weergave met opname-informatie
Het histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtings-
niveau en de algehele helderheid. Het RGB-histogram is geschikt
voor controle van de kleurverzadiging en -gradatie. De histogram-
weergave kan worden gewisseld met [33: Histogram].
Weergave van de [Helderheid]
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling
van het helderheidsniveau van de opname. De
horizontale as geeft het helderheidsniveau aan
(donkerder aan de linkerkant en lichter aan de
rechterkant) en de verticale as geeft aan
hoeveel pixels er voor ieder helderheidsniveau
bestaan. Hoe meer pixels aan de linkerkant,
hoe donkerder de afbeelding. Hoe meer pixels
aan de rechterkant, hoe lichter de afbeelding.
Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn, zult u
in de donkere gedeelten weinig details kunnen
onderscheiden. Als er te veel pixels aan de
rechterkant zijn, zijn de lichte gedeelten vaag. De tussengelegen
gradaties worden gereproduceerd. Aan de hand van de opname
en het helderheidshistogram van de opname kunt u het
belichtingspatroon en de algehele gradatie controleren.
Weergave [RGB]
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van
elke primaire kleur in de opname (RGB, of rood, groen en blauw).
De horizontale as geeft het helderheidsniveau van de kleur aan
(donkerder aan de linkerkant en lichter aan de rechterkant) en de
verticale as geeft aan hoeveel pixels er voor het helderheidsniveau
van elke kleur zijn. Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe
donkerder en minder helder de kleur is. Hoe meer pixels aan de
rechterkant, hoe lichter en helderder de kleur. Als er te veel pixels
aan de linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de respectieve
kleuren. Zijn er te veel pixels aan de rechterkant, dan zijn de kleuren
oververzadigd en is er geen gradatie. Aan de hand van het RGB-
histogram van een opname kunt u de kleurverzadiging, de
kleurgradatie en het witbalanseffect controleren.
Voorbeeldhistogrammen
Donkere opname
Normale helderheid
Heldere opname
249
In de indexweergave kunt u snel naar opnamen zoeken, waarbij u vier
of negen opnamen per scherm te zien krijgt.
1
Druk op de knop <u>.
Druk tijdens het weergeven van
opnamen op de knop <u>.
X [6u] wordt rechtsonder op het
scherm weergegeven.
2
Schakel over naar de indexweergave.
Draai het instelwiel <
6
> linksom.
X
Er verschijnt een index van vier opnamen.
De momenteel geselecteerde opname is
gemarkeerd met een blauw kader.
Als u het instelwiel <
6
> verder linksom draait,
wordt de index van negen opnamen weergegeven.
Draait u het instelwiel <
6
> rechtsom, dan gaat
u van de indexweergave met negen opnamen naar
vier opnamen en tot slot één opname.
3
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <
5
> om het blauwe
kader te verplaatsen en de opname te selecteren.
Druk op de knop <
u
> om het pictogram
[
6u
] uit te schakelen en draai vervolgens
aan het instelwiel <
6
> om naar het
volgende of vorige scherm te gaan.
Druk in de indexweergave op <
0
> om de geselecteerde
opname weer te geven als één enkele opname.
x Snel opnamen zoeken
H
Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave)
ÄÄ
250
x Snel opnamen zoeken
In de weergave van één opname kunt u aan het instelwiel <6>
draaien om snel vooruit of achteruit door de opnamen te bladeren,
al naar gelang de geselecteerde sprongmethode.
1
Selecteer [Spring met 6].
Selecteer [
Spring met 6
] op het
tabblad [
32
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer de sprongmethode.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de sprong-
methode te selecteren en druk op <
0
>.
d:
Geef beelden een voor een weer
e: Spring 10 beelden
f: Spring 100 beelden
g: Geef weer op datum
h: Geef weer per map
i: Geef alleen movies weer
j: Geef alleen foto's weer
k:
Geef weer op classificatie
(pag. 255)
Draai aan het instelwiel <6>
om de classificatie te selecteren.
3
Navigeer door te springen.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
Draai in de weergave van één
opname aan het instelwiel <6>.
I Door opnamen navigeren (opnamesprong)
Weergavepositie
Sprongmethode
Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum.
Selecteer [Map] om opnamen te zoeken op map.
Als de kaart zowel films als foto's bevat, selecteert u [Movies] of [Foto's]
om alleen films respectievelijk alleen foto's weer te geven.
Als er geen opnamen zijn die overeenkomen met de geselecteerde
[
Classificatie
], is het niet mogelijk om door de opnamen te bladeren met <
6
>.
251
Opnamen kunnen op het LCD-scherm 1,5x tot 10x worden uitvergroot.
1
Vergroot de opname.
Opnamen kunnen tijdens de weergave
worden uitvergroot (weergave van één
opname), tijdens de weergave direct na
de opname en wanneer de camera
gereed is voor opname.
Druk op de knop <u>.
X
De vergrote weergave wordt geactiveerd.
Het vergrotingsgebied en [
6u
] worden
rechtsonder op het scherm weergegeven.
De beeldvergroting neemt toe wanneer
u het instelwiel <
6
> rechtsom draait.
U kunt de opname tot 10x vergroten.
De beeldvergroting neemt af wanneer u
het instelwiel <
6
> linksom draait. Als u
verder aan het instelwiel draait, verschijnt
de indexweergave (pag. 249).
2
Schuif over de opname.
Schuif met <9> in elke willekeurige
richting over de vergrote opname.
Als u de vergrote weergave wilt
beëindigen, drukt u op de knop <u>
of <x>. U keert dan terug naar de
weergave van één opname.
u Vergrote weergave
Positie van vergroot gebied
In de vergrote weergave kunt u aan het instelwiel <5> draaien om een
andere opname te bekijken met dezelfde uitvergroting.
U kunt het beeld ook vergroten wanneer u het meteen na de opname bekijkt.
Een film kan niet worden vergroot.
252
u Vergrote weergave
Wanneer u op het tabblad [33] de optie
[Vergroting (ca.)] selecteert, kunt u het
punt van waaruit wordt vergroot en het
startpunt voor de vergrote weergave
instellen.
1x (geen vergroting)
Het beeld wordt niet uitvergroot. De vergrote weergave start vanuit
de weergave van één opname.
2x, 4x, 8x, 10x (vergroot vanuit centrum)
De vergrote weergave start vanuit het midden van het beeld,
op de ingestelde vergroting.
Ware grootte (vanuit geselecteerd punt)
De pixels van de opname worden weergegeven op ongeveer 100%.
De vergrote weergave start bij het AF-punt waarop is scherpgesteld.
Als de foto is gemaakt met handmatig scherpstellen, start de
vergrote weergave vanuit het midden van het beeld.
Zelfde als ltste (centr.)
De vergroting is gelijk aan de laatste keer dat u de vergrote
weergave afsloot met de knop <x> of <u>. De vergrote
weergave start vanuit het midden van het beeld.
3 Instellingen voor vergroting
Bij opnamen die in de [Live-modus] of [u Live-modus] (pag. 207) zijn
gemaakt, start de vergrote weergave vanuit het midden van het beeld.
253
U kunt twee opnamen naast elkaar op het LCD-scherm weergeven.
1
Stel de weergave van twee
opnamen in.
Druk tijdens de opnameweergave op
de knop <m>.
X
Er worden twee opnamen weergegeven.
De momenteel geselecteerde opname is
gemarkeerd met een blauw kader.
2
Selecteer de opnamen die u met
elkaar wilt vergelijken.
Als u op <
0
> drukt, gaat het blauwe
kader van het ene beeld naar het andere.
Draai aan het instelwiel <5> om een
opname te selecteren.
Herhaal stap 2 om de tweede
opname te selecteren.
Als u op de knop <
Q
> drukt, kunt u voor
beide opnamen dezelfde vergrotingsfactor
en hetzelfde vergrotingsgebied instellen.
(Daarbij worden de vergrotingsinstellingen
gebruikt van de opname die niet in het
blauwe kader staat.)
Als u de knop <x> ingedrukt houdt,
gaat u naar de weergave van één
opname en wordt de opname in het
blauwe kader weergegeven.
Als u wilt terugkeren naar de
weergave van één opname,
drukt u op de knop <m>.
X
Beelden vergelijken (weergave van twee opnamen)
Vergrote weergave, opnamesprong, classificaties, beveiliging van
opnamen en verwijdering van opnamen worden ondersteund.
Als u de weergave met opname-informatie wilt wijzigen, drukt u op de
knop <B>.
Films kunnen niet worden afgespeeld in de weergave van twee opnamen.
254
U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien.
1
Selecteer [Beeld roteren].
Selecteer [Beeld roteren] op het
tabblad [31] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <5> om
de opname te selecteren die u wilt
draaien.
U kunt ook een opname selecteren
in de indexweergave (pag. 249).
3
Draai de opname.
Elke keer dat u op <0 > drukt, wordt
de opname als volgt naar rechts
gedraaid: 90° 270°
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het menu.
b De opname draaien
Wanneer het menu [51: Auto. roteren] vóór het maken van verticale
opnamen is ingesteld op [AanzD] (pag. 280), hoeft u de opnamen
niet te draaien zoals hierboven is beschreven.
Als het geroteerde beeld tijdens de weergave niet gedraaid wordt
weergegeven, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD].
Een film kan niet worden gedraaid.
255
U kunt opnamen en films classificeren met een van vijf classificaties:
l/m/n/o/p. Deze functie heet Classificatie.
1
Selecteer een opname of een film.
Draai tijdens de opnameweergave
aan het instelwiel <5> om de foto
of film te selecteren die u wilt
classificeren.
U kunt ook een foto of film selecteren
in de indexweergave (pag. 249).
2
Classificeer de opname of film.
Telkens als u op de knop <c>
drukt, verandert de classificatie:
l/m/n/o/p/geen.
Als u nog een foto of film wilt
classificeren, herhaalt u stap 1 en 2.
1
Selecteer [Classificatie].
Selecteer [Classificatie] op het
tabblad [32] en druk vervolgens
op <0>.
Classificaties instellen
Classificaties instellen met de knop <c>
3 Classificaties instellen via het menu
Als [53: Functieknop m] is ingesteld op [Beveiligen], wijzigt u deze
instelling in [Classific.].
Als u op de knop <Q> drukt terwijl [Classific.] is geselecteerd in
[53: Functieknop m], kunt u de classificaties instellen die worden
weergegeven wanneer u op de knop <c> drukt.
256
Classificaties instellen
2
Selecteer een opname of een film.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opname of film te selecteren die u wilt
classificeren.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait, kunt u
een foto of film selecteren in de weergave
van drie opnamen. Als u wilt terugkeren
naar de weergave van één opname,
draait u het instelwiel <
6
> rechtsom.
3
Classificeer de opname of film.
Wanneer u op <0> drukt, wordt het
pictogram [s] uitgeschakeld.
Draai aan het instelwiel <5> om een
classificatie te selecteren.
X Het totale aantal opnamen en films
dat is geclassificeerd, wordt voor elke
classificatie geteld.
Als u nog een opname of film wilt
classificeren, herhaalt u de stappen 2 en 3.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
De nummering van opnamen met een bepaalde classificatie kan oplopen
tot 999. Als er meer dan 999 opnamen met een bepaalde classificatie zijn,
wordt daarbij [###] weergegeven.
Het voordeel van classificaties
Met [32: Spring met 6] kunt u alleen geclassificeerde foto's en films
weergeven.
Met [32: Diavoorstelling] kunt u alleen geclassificeerde foto's en films
weergeven.
Met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 390) kunt u
alleen de geclassificeerde foto's en films selecteren.
In Windows Vista en Windows 7 kunt u de classificatie van elk bestand bekijken
in de bestandsinformatiedisplay of in de meegeleverde opnameviewer.
257
U kunt tijdens de weergave op de knop <
Q
> drukken om de volgende
opties in te stellen: [
K: Beveilig beelden
], [
b
: Beeld roteren],
[
9: Classificatie
], [
R
: RAW-beeldverwerking] (alleen RAW-beelden),
[
S
: Wijzig formaat] (alleen JPEG-beelden), [
: Overbelichtings-
waarschuwing
], [
:AF-puntweergave
], [
e: Spring met 6
].
Voor films kunnen alleen de functies die hierboven vetgedrukt worden
weergegeven worden ingesteld.
1
Druk op de knop <Q>.
Druk tijdens de opnameweergave
op de knop <Q>.
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze
in.
Beweeg <9> omhoog of omlaag om
een functie te selecteren.
X De instelling van de geselecteerde
functie wordt onderaan weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> om de
functie in te stellen.
Druk voor RAW-beeldverwerking en
Wijzig formaat op <0> en stel de
functie in. Raadpleeg pagina 282
voor meer informatie over RAW-
beeldverwerking en pagina 287 voor
informatie over Wijzig formaat. Druk
op de knop <M> om te annuleren.
3
Verlaat de instelling.
Wanneer u op de knop <Q> drukt,
wordt het scherm Snel instellen
uitgeschakeld.
Q Snel instellen tijdens weergave
258
Q Snel instellen tijdens weergave
Als u een opname wilt roteren, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD].
Als [51: Auto. roteren] is ingesteld op [AanD] of [Uit], wordt de instelling
[b Beeld roteren] aan de opname toegevoegd, maar wordt de opname
niet door de camera gedraaid bij afspelen.
Wanneer u op de knop <Q> drukt tijdens de indexweergave, wordt er
overgeschakeld op de weergave van één opname en verschijnt het
scherm Snel instellen. Druk nogmaals op de knop <Q> om terug te
keren naar de indexweergave.
Voor opnamen die zijn gemaakt met een andere camera, kan het aantal
instelbare functies beperkt zijn.
259
U kunt films op de volgende drie manieren afspelen:
Gebruik de meegeleverde AV-kabel of
een HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk
verkrijgbaar) om de camera op een tv
aan te sluiten. U kunt de films en foto's
dan op uw tv bekijken.
Als u over een HD-televisie beschikt
en uw camera met een HDMI-kabel
aansluit, kunt u films in Full HD
(Full High-Definition: 1920x1080) en HD
(High-Definition: 1280x720) bekijken
met een hogere beeldkwaliteit.
U kunt films afspelen op het LCD-scherm
van de camera. Bovendien kunt u de
eerste en laatste beelden van een film
bewerken, en de foto's en films op de
kaart afspelen als automatische
diavoorstelling.
k Genieten van films
Afspelen op een tv
(pag. 268 en 271)
Afspelen op het LCD-scherm van de camera
(pag. 261 - 267)
Films op een kaart kunnen alleen worden afgespeeld op apparaten die
compatibel zijn met MOV-bestanden.
Omdat recorders met vaste schijf geen HDMI IN-poort bevatten, kan de
camera niet op de recorder met vaste schijf worden aangesloten met
behulp van een HDMI-kabel.
Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een recorder met vaste
schijf is aangesloten, kunnen films en foto's niet worden afgespeeld of
opgeslagen.
Een film die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de kaart
worden opgeslagen en op de camera worden afgespeeld.
260
k Genieten van films
De filmbestanden die zich op de kaart
bevinden, kunnen naar een computer
worden overgebracht en dan worden
afgespeeld met ImageBrowser EX.
Afspelen en bewerken op een computer
(pag. 390).
Om een film vloeiend af te spelen op een pc, hebt u een krachtige
computer nodig. Raadpleeg de gebruikershandleiding (pdf) van
ImageBrowser EX voor informatie over de vereisten die van toepassing
zijn op computerhardware.
Als u commerciële software van derden wilt gebruiken om de films af te
spelen of te bewerken, moet u controleren of de software compatibel is
met MOV-bestanden. Neem voor meer informatie over commerciële
software van derden contact op met de fabrikant van de software.
261
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om opnamen
weer te geven.
2
Selecteer een film.
Draai aan het instelwiel <5> om de
film te selecteren die u wilt afspelen.
Bij de weergave van één opname geeft
het pictogram <
1s
> linksboven op
het scherm aan dat het een film betreft.
In de indexweergave geeft de perforatie links
van de opname aan dat het een film betreft.
Films kunnen niet worden weergegeven in de
indexweergave. Druk daarom op <
0
> om
naar de weergave van één opname te gaan.
3
Druk in de weergave van één
opname op <0>.
X Onderaan verschijnt het paneel voor
het weergeven van films.
4
Geef de film weer.
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
7
] (Afspelen)
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X De film wordt afgespeeld.
U kunt de filmweergave pauzeren
door op <0> te drukken.
Tijdens de filmweergave kunt u het
geluidsvolume aanpassen door aan het
instelwiel <
6
> te draaien.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over de weergaveprocedure.
k Films afspelen
Luidspreker
Zet het volume zachter voordat u via een hoofdtelefoon naar het geluid van
een film luistert, zodat uw gehoor niet beschadigd raakt.
262
k Films afspelen
Functie Beschrijving van weergave
2 Afsluiten Hiermee keert u terug naar de weergave van één opname.
7 Afspelen
Door op <0> te drukken, kunt u schakelen tussen
weergeven en stoppen.
8 Vertraagd
Pas de vertragingssnelheid aan door aan het instelwiel
<5> te draaien. De vertragingssnelheid wordt
rechtsboven weergegeven.
5 Eerste beeld Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven.
3 Vorig beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt het voorgaande
beeld weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de
film teruggespoeld.
6 Volgend beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt de film beeld voor
beeld weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de
film vooruit gespoeld.
4 Laatste beeld Hiermee wordt het laatste beeld van de film weergegeven.
X Bewerken
Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend
(pag. 263).
Weergavepositie
mm’ ss”
Weergavetijd (minuten:seconden met [Movie afs. teller:
Opn. tijd] ingesteld)
uu:mm:ss:ff
Tijdcode (uren:minuten:seconden:frames met [Movie afs.
teller: Tijdcode] ingesteld)
Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker
(pag. 261) aanpassen door aan het instelwiel <6> te
draaien.
De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen
LP-E6-batterij bij 23 °C is als volgt: circa 3 uur en 30 min.
Als u het geluid van de film wilt horen (pag. 235), schaft u in de winkel
een hoofdtelefoon met een ministereostekker van 3,5 mm aan en sluit
u deze aan op de camera (pag. 19).
Als u de camera op een tv aansluit (pag. 268 en 271) om een film weer
te geven, moet u het geluidsvolume aanpassen via de tv. (U kunt het
geluidsvolume niet aanpassen door aan het instelwiel <6> te draaien.)
Als u tijdens het filmen een foto hebt gemaakt, wordt deze tijdens de
filmweergave gedurende ongeveer 1 seconde weergegeven (het beeld
staat even stil).
263
U kunt de eerste en laatste beelden van een film bewerken in
tussenstappen van 1 seconde.
1
Selecteer [X] in het
filmweergavescherm.
X Het paneel voor filmbewerking wordt
onder aan het scherm weergegeven.
2
Geef aan welk deel moet worden
verwijderd.
Selecteer [U] (Snijden begin) of [V]
(Snijden eind) en druk op <0>.
Kantel <9> naar links of rechts
om het vorige of volgende beeld te
bekijken. Als u de knop ingedrukt
houdt, worden de beelden
vooruitgespoeld. Draai aan het
instelwiel <5> om de film beeld
voor beeld weer te geven.
Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt
verwijderen, drukt u op <0>. Het
deel dat boven in het scherm blauw is
gemarkeerd, is het deel dat overblijft.
3
Controleer de bewerkte film.
Selecteer [7] en druk op <0> om
het blauw gemarkeerde deel af te
spelen.
Ga terug naar stap 2 om de
bewerking te wijzigen.
Om de bewerking te annuleren,
selecteert u [2] en drukt u op <0>.
X
De eerste en laatste beelden van de film bewerken
264
X De eerste en laatste beelden van de film bewerken
4
Sla de film op.
Selecteer [W] en druk vervolgens
op <0>.
X Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe film
op te slaan, selecteert u [Nieuw
bestand]. Om het bestand op te
slaan en het originele filmbestand
te overschrijven, selecteert u
[Overschrijven]. Druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [OK] op het
bevestigingsscherm en druk op <0>
om de bewerkte film op te slaan en
terug te keren naar het
filmweergavescherm.
Aangezien bewerking alleen in tussenstappen van 1 seconde mogelijk is
(de positie wordt aangegeven met [X]), kan de exacte positie waar de
film wordt bewerkt iets afwijken van de positie die u hebt aangegeven.
Als er onvoldoende ruimte beschikbaar is op de kaart, is de optie [Nieuw
bestand] niet beschikbaar.
265
U kunt de opnamen die zich op de kaart bevinden, weergeven als een
automatische diavoorstelling.
1
Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer [Diavoorstelling] op het
tabblad [32] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer de opnamen die u wilt
afspelen.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
[Alle bldn/Movies/Foto's]
Draai aan het instelwiel <5> om een
van de volgende opties te selecteren:
[jAlle bldn/kMovies/zFoto's].
Druk vervolgens op <0>.
[Datum/Map/Classificatie]
Draai aan het instelwiel <5> om een
van de volgende opties te selecteren:
[iDatum/
nMap/9Classificatie].
Wanneer <
zH
> wordt gemarkeerd,
drukt u op de knop <
B
>.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Diavoorstelling (automatische weergave)
Aantal weer te geven opnamen
[Datum][Map][Classificatie]
266
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
3
Stel de weergavetijd en de optie
voor herhalen in.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Stel in] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Stel de opties voor [Weergaveduur]
en [Herhalen] in voor foto's en druk
vervolgens op de knop <M>.
Optie Beschrijving van weergave
jAlle bldn
Alle foto's en films op de geheugenkaart worden
weergegeven.
iDatum
De foto's en films die zijn vastgelegd op de
geselecteerde opnamedatum, worden weergegeven.
nMap
De foto's en films in de geselecteerde map worden
weergegeven.
kMovies
Alleen de films op de geheugenkaart worden
weergegeven.
zFoto's
Alleen de foto's op de geheugenkaart worden
weergegeven.
9Classificatie
Alleen foto's en films met de geselecteerde classificatie
worden weergegeven.
[Weergaveduur]
[
Herhalen]
267
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
4
Start de diavoorstelling.
Draai aan het instelwiel <5>
om [Start] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X Nadat de tekst [Laden van beeld...]
is weergegeven, begint de
diavoorstelling.
5
Sluit de diavoorstelling af.
Als u de diavoorstelling wilt afsluiten
en wilt terugkeren naar het
instellingenscherm, drukt u op de
knop <M>.
Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <0>. Tijdens het
pauzeren wordt [G] in de linkerbovenhoek van de opname
weergegeven. Druk nogmaals op <0> om weer verder te gaan met
de diavoorstelling.
U kunt het weergaveformaat van foto's wijzigen door tijdens de
automatische weergave op de knop <B> drukken (pag. 244).
Tijdens de filmweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen door aan
het instelwiel <6> te draaien.
Tijdens automatische weergave of pauze kunt u aan het instelwiel <5>
draaien om een andere opname te bekijken.
Tijdens het automatisch afspelen werkt de automatische uitschakeling
van de camera niet.
De weergavetijd kan variëren, afhankelijk van de opname.
Zie pagina 268 en 271 als u de diavoorstelling op een tv wilt bekijken.
268
U kunt de foto's en films ook weergeven op een tv.
Hiervoor hebt u de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar)
nodig.
1
Sluit de HDMI-kabel aan op de
camera.
Sluit de stekker met het <dHDMI
MINI>-logo naar de voorzijde van
de camera gericht aan op de
<D>-aansluiting.
2
Sluit de HDMI-kabel aan op de tv.
Sluit de HDMI-kabel aan op de HDMI
IN-poort van de tv.
3
Schakel de tv in en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Opnamen op de tv bekijken
Opnamen bekijken op een HD-tv (High-Definition)
Pas het geluidsvolume van de film aan op de tv. Het geluidsvolume kan
niet met de camera worden aangepast.
Schakel, voordat u de kabel tussen de camera en de tv aansluit of
verwijdert, de camera en de tv uit.
Op bepaalde televisies worden de weergegeven opnamen mogelijk
afgesneden.
269
Opnamen op de tv bekijken
5
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
De opnamen worden automatisch
weergegeven met de optimale
resolutie van de tv.
U kunt het weergaveformaat wijzigen
door op de knop <B> te drukken.
Zie pagina 261 als u films wilt
weergeven.
Als de tv die compatibel is met HDMI CEC*, met de HDMI-kabel op
de camera is aangesloten, kunt u de afstandsbediening van de tv
gebruiken voor het afspelen.
* Een standaard-HDMI-functie waarmee HDMI-apparaten elkaar kunnen
bedienen zodat u ze kunt bedienen met één afstandsbediening.
1
Stel [Ctrl over HDMI] in op
[Inschakelen].
Selecteer [Ctrl over HDMI] op het
tabblad [33] en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Voor HDMI CEC-tv's
Het is niet mogelijk om een film gelijktijdig weer te geven via de
<D>- en <q>-aansluiting.
Sluit geen andere apparaten aan op de <D>-aansluiting van
de camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Op sommige tv's kunnen de opnamen mogelijk niet worden afgespeeld.
Gebruik in dat geval de meegeleverde AV-kabel om de camera op de tv
aan te sluiten.
270
Opnamen op de tv bekijken
2
Sluit de camera aan op een tv.
Gebruik een HDMI-kabel om de
camera aan te sluiten op de tv.
X
De invoer van de tv wordt automatisch
overgeschakeld op de HDMI-poort
waarop de camera is aangesloten.
3
Druk op de knop <
x
> op de camera.
X
Op de tv wordt een opname weergegeven.
U kunt de afstandsbediening van de tv
gebruiken om opnamen af te spelen.
4
Selecteer een opname of een film.
Richt de afstandsbediening op de tv en druk op
de knop
/
om een opname te selecteren.
5
Druk op Enter op de afstandsbediening.
X
Het menu wordt weergegeven en u kunt
de afspeelopties uitvoeren die links
worden weergegeven.
Druk op de toets
/
om de gewenste
optie te selecteren en druk vervolgens op
Enter. Voor een diavoorstelling drukt u op
/
op de afstandsbediening om een optie
te selecteren. Druk vervolgens op Enter.
Als u [
Terug
] kiest en vervolgens op Enter
drukt, verdwijnt het menu en kunt u de knop
/
gebruiken om een opname te selecteren.
Fotoweergavemenu
Filmweergavemenu
: Terug
: 9-beeldindex
: Movie afspelen
: Diavoorstelling
: Opn. info weergeven
: Roteren
In de weergave van twee opnamen (pag. 253) is afspelen via de afstandsbediening van
de tv niet mogelijk. Als u de afstandsbediening van de tv wilt gebruiken voor afspelen,
drukt u eerst op de knop <
m
> om terug te gaan naar de weergave van één opname.
Bij bepaalde tv's moet u eerst de HDMI CEC-verbinding activeren.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de tv voor meer informatie.
Bepaalde tv's, waaronder zelfs tv's die compatibel zijn met HDMI CEC,
functioneren wellicht niet naar behoren. Stel in dat geval [
33: Ctrl over
HDMI
] in op [
Uitschakelen
] en speel de opnamen af vanaf de camera.
271
Opnamen op de tv bekijken
1
Sluit de meegeleverde AV-kabel
aan op de camera.
Sluit de stekker met het <Canon>-
logo naar de achterzijde van de
camera gericht aan op de
<q>-aansluiting.
2
Sluit de AV-kabel aan op de tv.
Sluit de AV-kabel aan op de video
IN-aansluiting en op de audio IN-
aansluiting van de tv.
3
Schakel de tv in en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
5
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm
van de camera blijft leeg.)
Zie pagina 261 als u films wilt
weergeven.
Opnamen bekijken op een niet-HD-tv (High-Definition)
(rood)
(wit)
(geel)
Gebruik alleen de meegeleverde AV-kabel. Als u een andere kabel
gebruikt, worden de opnamen mogelijk niet weergegeven.
Als het videosysteem niet overeenkomt met de tv, worden de
opnamen niet correct weergeven. Stel het juiste videosysteem in
bij [53: Videosysteem].
272
Door opnamen te beveiligen, voorkomt u dat deze per ongeluk worden
verwijderd.
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer [Beveilig beelden] op het
tabblad [31] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <0>.
X De opnamen worden weergegeven.
3
Beveilig de opname.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste opname te kiezen en druk
vervolgens op <0>.
X De opname wordt beveiligd en het
pictogram <K> wordt boven aan het
scherm weergegeven.
Als u de wisbeveiliging ongedaan wilt
maken, druk dan nogmaals op de
knop <0>. Het pictogram <K>
verdwijnt dan.
Als u nog een opname wilt beveiligen,
herhaalt u stap 3.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
K Opnamen beveiligen
3 Een afzonderlijke opname beveiligen
Opnamebeveiligingspictogram
273
K Opnamen beveiligen
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk beveiligen.
Wanneer het menu [
31: Beveilig
beelden
] is ingesteld op [
Alle beelden in
map
] of [
Alle beelden op kaart
], worden
alle opnamen in de map of op de kaart beveiligd.
Om de opnamebeveiliging te annuleren,
selecteert u [Wis bev. beelden in map]
of [Wis bev. alle beelden op kaart].
Tijdens de opnameweergave kunt u de knop <c> gebruiken om
een opname te beveiligen.
Stel [53: Functieknop m] in op
[Beveiligen].
Geef de opnamen weer en selecteer
de opname die u wilt beveiligen.
Wanneer u op de knop <c>
drukt, wordt de opname beveiligd en
wordt het pictogram <K> boven aan
het scherm weergegeven.
Als u de beveiliging wilt opheffen,
drukt u nogmaals op <c>.
Het pictogram <K> verdwijnt dan.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart beveiligen
Instellen met de knop <c>
Als u de kaart formatteert
(pag. 53)
, worden ook de beveiligde opnamen verwijderd.
Films kunnen ook worden beveiligd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd
met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt
wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle opnamen wist (pag. 278), blijven alleen de beveiligde opnamen
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige opnamen wilt wissen.
274
Opnamen die zich op een geheugenkaart bevinden, kunnen naar een
andere geheugenkaart worden gekopieerd.
1
Selecteer [Beeldkopie].
Selecteer [Beeldkopie] op het
tabblad [31] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Sel.Beeld].
Controleer de kopieerbron en de
capaciteit van de kaart.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Sel.Beeld] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer de map.
Draai aan het instelwiel <5> om de
map te selecteren die de te kopiëren
opname bevat. Druk vervolgens op
<0>.
Selecteer de gewenste map aan de
hand van de opnamen rechts op het
scherm.
X De opnamen in de geselecteerde
map worden weergegeven.
a Opnamen kopiëren
3 Afzonderlijke opnamen kopiëren
Aantal opnamen in de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
De kopieerbron is de kaart die is geselecteerd in het menu [51: Opn.
functie+kaart/map sel.] bij de instelling [Opn./weerg.] ([Weergave]).
275
a Opnamen kopiëren
4
Selecteer de opnamen die u wilt
kopiëren.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste opname te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
X Het pictogram <X> wordt linksboven
in het scherm weergegeven.
Als u op de knop <u> drukt en het
instelwiel <6> linksom draait, kunt
u een opname selecteren in de
weergave van drie opnamen. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
één opname, draait u het instelwiel
<6> rechtsom.
Als u meer opnamen wilt kopiëren,
herhaalt u stap 4.
5
Druk op de knop <c>.
Wanneer alle opnamen die u wilt
kopiëren zijn geselecteerd, drukt u
op de knop <c>.
6
Selecteer [OK].
Controleer de geheugenkaart
waarnaar u wilt kopiëren en druk
op <0>.
7
Selecteer de doelmap.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
map te selecteren waarnaar u de
opnamen wilt kopiëren en druk op <
0
>.
Als u een nieuwe map wilt maken,
selecteert u [Maak map].
Totaalaantal
geselecteerde opnamen
276
a Opnamen kopiëren
8
Selecteer [OK].
Controleer de kopieerbron en de
gegevens op de kaart.
Draai aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X Het kopiëren gaat van start en de
voortgang wordt weergegeven.
Als het kopiëren voltooid is, wordt
het resultaat weergegeven.
Selecteer [OK] om terug te keren
naar het scherm van stap 2.
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk kopiëren.
Wanneer het menu [
x1: Beeldkopie
] is ingesteld op [
Sel.n
] of [
Alle
bldn
], kunt u alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk kopiëren.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart kopiëren
De bestandsnaam van de gekopieerde opname is gelijk aan de bestandsnaam van de bronopname.
Als [
Sel.Beeld
] is ingesteld, is het niet mogelijk om opnamen uit meerdere mappen
tegelijk te kopiëren. Selecteer in elke map opnamen om ze map voor map te kopiëren.
Wanneer een opname naar een doelmap/-kaart wordt gekopieerd waar zich een opname bevindt met hetzelfde
bestandsnummer, wordt het volgende weergegeven: [
Sla beeld over en ga door
] [
Vervang
bestaand beeld
] [
Annuleer kopie
]. Selecteer de kopieermethode en druk vervolgens op <
0
>.
•[Sla beeld over en ga door]:
Iedere opname in de bronmap met hetzelfde bestandsnummer als de
opname in de doelmap wordt overgeslagen en niet gekopieerd.
•[Vervang bestaand beeld]:
Iedere opname in de doelmap met hetzelfde bestandsnummer als de
bronopname (inclusief beveiligde opnamen) wordt overschreven.
Als een opname met een afdrukopdracht (pag. 305) wordt overschreven,
moet u de afdrukopdracht opnieuw instellen.
Wanneer de opname wordt gekopieerd, blijft de informatie over de
afdrukopdracht en de beeldoverdracht niet behouden.
Tijdens het kopiëren is het niet mogelijk om opnamen te maken.
Selecteer [Annuleer] voordat u een opname maakt.
277
U kunt opnamen één voor één of in een batch selecteren en wissen.
Beveiligde opnamen (pag. 272) worden niet gewist.
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden
teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze niet
meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te voorkomen dat
deze per ongeluk worden gewist. Als u een RAW+JPEG-afbeelding
verwijdert, wordt zowel de RAW- als de JPEG-afbeelding verwijderd.
1
Geef de opname weer die u wilt
wissen.
2
Druk op de knop <L>.
X Het wismenu wordt onder aan het
scherm weergegeven.
3
Wis de opname.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Wissen] te selecteren en druk
vervolgens op <0>. De
weergegeven opname wordt gewist.
Als u de selectievakjes bij opnamen die u wilt wissen inschakelt met
behulp van een <X>, kunt u meerdere opnamen tegelijk wissen.
1
Selecteer [Wis beelden].
Selecteer [Wis beelden] op het
tabblad [31] en druk vervolgens
op <0>.
L Opnamen wissen
Een afzonderlijke opname wissen
3
Opnamen selecteren <
X
> die in een batch moeten worden gewist
Als [83: Standaardwisoptie] is ingesteld op [[Wissen] geselecteerd],
verloopt het wissen van opnamen sneller (pag. 320).
278
L Opnamen wissen
2
Selecteer [
Selecteer en wis beelden
].
Selecteer [
Selecteer en wis beelden
]
en druk vervolgens op <
0
>.
X De opnamen worden weergegeven.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait, kunt u
een opname selecteren in de weergave
van drie opnamen. Als u wilt terugkeren
naar de weergave van één opname,
draait u het instelwiel <
6
> rechtsom.
3
Selecteer de opnamen die u wilt wissen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de gewenste
opname te kiezen en druk vervolgens op <
0
>.
X
Er verschijnt een <
X
> in de linkerbovenhoek.
Herhaal stap 3 om andere opnamen
te selecteren die u wilt wissen.
4
Wis de opnamen.
Druk op de knop <L>.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De geselecteerde opnamen worden
gewist.
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
wissen. Wanneer het menu [31: Wis beelden] is ingesteld op [Alle
beelden in map] of [Alle beelden op kaart], worden alle opnamen in
de map of op de kaart gewist.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen
Als u ook beveiligde opnamen wilt wissen, dient u de kaart te formatteren
(pag. 53).
Als [Alle beelden op kaart] is ingesteld, worden de opnamen gewist op
de kaart die is geselecteerd in het menu [51: Opn.functie+kaart/map
sel.] bij de instelling [Opn./weerg.] ([Weergave]).
279
De helderheid van het LCD-scherm wordt automatisch aangepast
voor een optimale weergave. U kunt het helderheidsniveau van de
automatische aanpassing instellen (lichter of donkerder) of de
helderheid handmatig aanpassen.
1
Selecteer [LCD-helderheid].
Selecteer [LCD-helderheid] op het
tabblad [52] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Auto] of [Handmatig].
Draai aan het instelwiel <6> om
een optie te selecteren.
3
Pas de helderheid aan.
Kijk naar het diagram met grijswaarden
en draai aan het instelwiel <
5
>.
Druk vervolgens op <
0
>.
U kunt [
Auto
] instellen op drie niveaus,
en [
Handmatig
] op zeven niveaus.
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen
3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
Automatische aanpassing Handmatige aanpassing
Let erop wanneer [
Auto
] is ingesteld dat de ronde, externe lichtsensor (pag. 20)
rechts op het LCD-scherm niet wordt geblokkeerd door uw vinger of iets dergelijks.
Als u de belichting van de opname wilt controleren, raden we u aan om naar
het histogram te kijken (pag. 248).
280
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen
Verticale opnamen worden automatisch gedraaid,
zodat ze verticaal in plaats van horizontaal op het
LCD-scherm van de camera of op de pc worden
weergegeven. De instelling van deze functie kan
worden veranderd.
1
Selecteer [Auto. roteren].
Selecteer [Auto. roteren] op het
tabblad [51] en druk vervolgens op
<0>.
2
Stel de optie Auto. roteren in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
AanzD
De verticale opname wordt tijdens de weergave automatisch
gedraaid op zowel het LCD-scherm als de pc.
AanD
De verticale opname wordt alleen op de pc automatisch gedraaid.
Uit
De verticale opname wordt niet automatisch gedraaid.
3 Verticale opnamen automatisch roteren
Verticale opnamen die zijn gemaakt terwijl Auto. roteren was ingesteld op
[Uit], kunnen niet automatisch worden gedraaid. De opnamen kunnen zelfs
niet worden gedraaid als u de instelling later op [Aan] zet voor weergave.
De verticale opname wordt niet automatisch geroteerd als u de opname
direct na het maken bekijkt.
Als er een verticale opname is gemaakt terwijl de camera omhoog of
omlaag was gericht, wordt de opname mogelijk niet automatisch gedraaid.
Als de verticale opname op het beeldscherm van de pc niet automatisch
wordt gedraaid, betekent dit dat de door u gebruikte software de opname niet
kan draaien. We raden u aan om de meegeleverde software te gebruiken.
281
10
Opnamen naverwerken
U kunt RAW-opnamen met de camera verwerken en
het formaat van JPEG-opnamen wijzigen (verkleinen).
Het pictogram M rechtsboven de paginatitel geeft aan dat
de functie kan worden gebruikt wanneer het programma-
keuzewiel is ingesteld op <d/s/f/a/F>.
* De functie kan niet worden gebruikt in de modus <A>.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt, worden
mogelijk niet correct verwerkt door de camera.
Naverwerking van opnamen zoals beschreven in dit hoofdstuk
is niet mogelijk wanneer de camera is ingesteld op HDR-
opnamen of dubbele belichting, of wanneer de camera via de
<C>-aansluiting is aangesloten op een pc.
282
U kunt 1-bestanden verwerken met de camera en ze opslaan als
JPEG-bestanden. Ook al verandert het RAW-bestand zelf niet, u kunt
het RAW-bestand toch verwerken voor verschillende omstandigheden
om er vervolgens diverse JPEG-bestanden van te maken.
41- en 61-bestanden kunnen niet worden verwerkt met de
camera. Gebruik Digital Photo Professional (meegeleverde software,
pag. 390) om die bestanden te verwerken.
1
Selecteer [
RAW-beeldverwerking
].
Selecteer [RAW-beeldverwerking]
op het tabblad [31] en druk
vervolgens op <0>.
X 1-opnamen worden weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
opname te selecteren die u wilt verwerken.
Als u op de knop <u> drukt en het
instelwiel <6> linksom draait, kunt
u een opname selecteren in de
indexweergave.
3
Verwerk de opname.
Druk op <
0
> om de RAW-verwerkings-
opties weer te geven (pag. 284-286).
Gebruik <
9
> om een optie te selecteren
en draai vervolgens aan het instelwiel
<
5
> om uw keuze vast te leggen.
X De gewijzigde instellingen voor
'Helderheid aanpassen', 'Witbalans'
en overige instellingen zijn zichtbaar
in de weergegeven opname.
Druk op de knop <B> om terug te
keren naar de instellingen van de
opname zoals ze waren toen de
opname werd gemaakt.
R
RAW-opnamen met de camera verwerken
N
283
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
Het instellingenscherm weergeven
Druk op <0> om het
instellingenscherm weer te geven.
Draai aan het instelwiel <5> of
<6> om de instelling te wijzigen.
Druk op <0> om terug te keren naar
het scherm van stap 3.
4
Sla de opname op.
Selecteer [W] (Opslaan) en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] om de opname op te
slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het nummer van het bestand, en
selecteer [OK].
Als u nog een opname wilt
verwerken, herhaalt u stap 2 t/m 4.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
Als u bij stap 3 op de knop <u> drukt, kunt u de opname vergroten.
De vergroting is afhankelijk van het aantal pixels voor [Beeldkwaliteit]
dat is ingesteld bij [RAW-beeldverwerking]. Met <9> kunt u door de
vergrote opname schuiven.
Als u de vergrote weergave wilt beëindigen, drukt u nogmaals op de
knop <u>.
Opnamen die zijn gemaakt met een Live view-beeldverhouding
([4:3][16:9] [1:1]) worden in de respectievelijke beeldverhouding
weergegeven. JPEG-bestanden worden ook opgeslagen met de
ingestelde beeldverhouding.
De vergrote weergave
Opnamen met de instelling Aspect ratio
284
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
Helderheid aanpassen
U kunt de helderheid van de opname aanpassen met maximaal
±1 stop in stappen van 1/3-stop. Het effect van de instelling is
zichtbaar in de weergegeven opname.
Witbalans (pag. 137)
U kunt de witbalans selecteren. Selecteer [P] en draai het aan
instelwiel <6> om de kleurtemperatuur in te stellen op het
instellingenscherm. Het effect van de instelling is zichtbaar in de
weergegeven opname.
Beeldstijl (pag. 129)
U kunt de beeldstijl selecteren. Om parameters zoals Scherpte in te
stellen, drukt u op <
0
> om het instellingenscherm weer te geven.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de beeldstijl te selecteren. Draai aan
het instelwiel <
5
> om de parameter te selecteren die u wilt aanpassen
en draai vervolgens aan het instelwiel <
6
> om de gewenste instelling
op te geven. Druk op <
0
> om terug te keren naar het scherm van stap
3. Het effect van de instelling is zichtbaar in de weergegeven opname.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
(pag. 142)
U kunt de optie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) instellen. Het effect van de instelling is zichtbaar in de
weergegeven opname.
Hoge ISO-ruisreductie (pag. 143)
U kunt ruisreductie instellen voor hoge ISO-snelheden. Het effect van de
instelling is zichtbaar in de weergegeven opname. Indien het moeilijk is
om het effect te zien, drukt u op de knop <
u
> om het beeld te vergroten.
(Druk op de knop <
u
> om terug te keren naar de normale weergave.)
Beeldkwaliteit (pag. 119)
U kunt instellen dat de beeldkwaliteit van het JPEG-bestand wordt
opgeslagen bij conversie van het RAW-bestand. Het weergegeven
beeldformaat, bijvoorbeeld [***M ****x****], heeft een
beeldverhouding van 3:2. Het aantal pixels van elke
beeldverhouding wordt vermeld op pagina 288.
RAW-beeldverwerkingsopties
285
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
Kleurruimte (pag. 158)
U kunt sRGB of Adobe RGB selecteren. Omdat het LCD-scherm
van de camera niet compatibel is met Adobe RGB, zal de opname
er niet heel anders uitzien, ongeacht de kleurruimte die is ingesteld.
Correctie helderheid randen (pag. 147)
Indien [Inschakelen] is ingesteld, wordt het gecorrigeerde beeld
weergegeven. Als het effect niet goed te zien is, drukt u op de knop
<u> om het beeld te vergroten en bekijkt u de hoeken van het
beeld. (Druk nogmaals op de knop <u> om terug te keren naar de
normale weergave.) De gecorrigeerde helderheid van de randen die
met de camera wordt uitgevoerd, is minder uitgesproken dan de
correctie die met Digital Photo Professional (meegeleverde
software) wordt uitgevoerd en is mogelijk ook minder goed
zichtbaar. Gebruik in dat geval Digital Photo Professional om
de gecorrigeerde helderheid uit te voeren.
Vervormings correctie
Wanneer deze optie is ingesteld op [Inschakelen], wordt
beeldvervorming gecorrigeerd die wordt veroorzaakt door fysieke
eigenschappen van de lens. Indien [Inschakelen] is ingesteld, wordt
het gecorrigeerde beeld weergegeven. De randen van het beeld zijn
bijgesneden in het gecorrigeerde beeld.
Omdat de beeldresolutie iets lager lijkt, kunt u bij Beeldstijl de
parameter Scherpte gebruiken om eventueel noodzakelijke
aanpassingen aan te brengen.
Als u opnamen verwerkt terwijl [
Vervormingscorrectie
] is ingesteld op
[
Inschakelen
], worden geen gegevens over de AF-puntweergave (pag. 247)
en geen stofwisgegevens (pag. 291) aan de opname toegevoegd.
286
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
Chromatische correctie
Wanneer deze optie is ingesteld op [Inschakelen], kan
lensaberratie (kleurranden langs de randen van een opname)
worden gecorrigeerd. Indien [Inschakelen] is ingesteld, wordt het
gecorrigeerde beeld weergegeven. Indien het moeilijk is om het
effect te zien, drukt u op de knop <u> om het beeld te vergroten.
(Druk op de knop <u> om terug te keren naar de normale
weergave.)
Correctie helderheid randen, vervormingscorrectie en
chromatische correctie
Om correctie helderheid randen, vervormingscorrectie en chromatische
correctie uit te voeren met de camera, dienen de gegevens van het objectief
dat wordt gebruikt voor de opname, te worden geregistreerd in de camera.
Als de objectiefgegevens niet zijn geregistreerd in de camera, gebruikt u
EOS Utility (meegeleverde software, pag. 390) om de objectiefgegevens
te registreren.
Verwerking van RAW-bestanden in de camera levert niet hetzelfde resultaat
op als verwerking met Digital Photo Professional.
287
U kunt het formaat van een opname wijzigen om het aantal pixels te reduceren
en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand opslaan. Het is alleen bij
JPEG
3
/
4
/
a
/
b
-opnamen mogelijk om het formaat te wijzigen.
Het formaat
van JPEG c- en RAW-bestanden kan niet worden gewijzigd.
1
Selecteer [Wijzig formaat].
Selecteer [
Wijzig formaat
] op het tabblad
[
32
] en druk vervolgens op <
0
>.
X De opnamen worden weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opname te selecteren waarvan u het
formaat wilt wijzigen.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait, kunt u een
opname selecteren in de indexweergave.
3
Selecteer het gewenste
beeldformaat.
Druk op <0> om het beeldformaat
weer te geven.
Draai aan het instelwiel <5> om het
gewenste beeldformaat te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
4
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om de opname met
het gewijzigde formaat op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het nummer van het bestand, en
selecteer [OK].
Als u het formaat van nog een opname
wilt wijzigen, herhaalt u stap 2 t/m 4.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
S Wijzig formaat
Doelgrootte
288
S Wijzig formaat
Opties voor wijziging formaat op basis van het originele
beeldformaat
Het beeldformaat dat wordt weergegeven in stap 3 op de voorgaande
pagina, bijvoorbeeld [**M ****x****], heeft een beeldverhouding van 3:2.
Het beeldformaat volgens de beeldverhoudingen wordt weergegeven in
de onderstaande tabel.
Opnamekwaliteiten met een sterretje komen niet helemaal overeen met
de beeldverhouding. De opname wordt iets bijgesneden.
Origineel
beeldformaat
Beschikbare instellingen voor wijziging formaat
4 a b c
3 kkkk
4
kkk
a
kk
b
k
Beeldformaten
Beeld-
kwaliteit
Beeldverhouding en aantal pixels
3:2 4:3 16:9 1:1
4
3840 x 2560
(9,8
megapixels
)
3408 x 2560*
(8,7 megapixels)
3840 x 2160
(8,3 megapixels)
2560 x 2560
(6,6 megapixels)
a
2880 x 1920
(5,5
megapixels
)
2560 x 1920
(4,9 megapixels)
2880 x 1624*
(4,7 megapixels)
1920 x 1920
(3,7 megapixels)
b
1920 x 1280
(2,5
megapixels
)
1696 x 1280*
(2,2
megapixels
)
1920 x 1080
(2,1
megapixels
)
1280 x 1280
(1,6
megapixels
)
c
720 x 480
(350.000 pixels)
640 x 480
(310.000 pixels)
720 x 400*
(290.000 pixels)
480 x 480
(230.000 pixels)
289
11
Sensorreiniging
De voorzijde van de beeldsensor (low-pass-filter)
beschikt over een zelfreinigende sensor die
automatisch stof verwijdert.
Ook kunnen stofwisdata aan de opname worden
toegevoegd, zodat achtergebleven stofdeeltjes
automatisch kunnen worden verwijderd met Digital
Photo Professional (meegeleverde software, pag. 390).
Vuil aan de voorzijde van de sensor
Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan binnendringen,
kan er in zeldzame gevallen ook smeermiddel van de interne
onderdelen van de camera op de sensor terechtkomen. Mochten er
na de automatische sensorreiniging nog vlekken zichtbaar zijn, dan
kunt u de sensor het beste laten reinigen door een Canon Service
Center.
Zelfs als de zelfreinigende sensor actief is, kunt u de ontspanknop
half indrukken om het reinigen te onderbreken en direct foto's
maken.
290
Als u de aan-uitschakelaar op <1> of <2> zet, verwijdert de
zelfreinigende sensor automatisch het stof van de voorzijde van de
sensor. Normaal gesproken is de reinigingseenheid actief zonder dat u
daar iets van merkt. U kunt de sensorreiniging echter op elk gewenst
moment activeren of uitschakelen.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer [Sensorreiniging] op het
tabblad [53] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Reinig nuf].
Selecteer [Reinig nuf] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk op <0>.
X Op het scherm wordt aangegeven dat
de sensor wordt gereinigd. Tijdens de
reiniging hoort u een sluitergeluid,
maar er wordt geen foto gemaakt.
Selecteer bij stap 2 [Auto. reinigingf] en selecteer vervolgens
[Uitschak.].
X De sensor wordt niet meer gereinigd als u de aan-uitschakelaar
op <1> of <2> zet.
f Automatische sensorreiniging
De sensor nu reinigen
Automatisch reinigen van de sensor uitschakelen
Voor het beste resultaat plaatst u de camera tijdens de sensorreiniging
met de onderkant op een tafel of een ander plat oppervlak.
Zelfs als u de sensorreiniging herhaalt, wordt het resultaat niet echt
beter. Direct na het reinigen van de sensor is de optie [Reinig nuf]
tijdelijk niet beschikbaar.
291
De zelfreinigende sensor zal gewoonlijk ervoor zorgen dat er nauwelijks
stof zichtbaar is op opnamen. Als er echter zichtbaar stof achterblijft,
kunt u stofwisdata aan de opname toevoegen om naderhand
stofvlekken te verwijderen. Digital Photo Professional (meegeleverde
software, pag. 390) gebruikt de stofwisdata om stofvlekken automatisch
te verwijderen.
Neem een effen wit object, bijvoorbeeld een vel papier.
Stel de brandpuntsafstand van het objectief in op 50 mm of meer.
Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (). Als het objectief geen
focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van het objectief
en draait u de focusring helemaal met de klok mee.
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer [Stofwisdata] op het
tabblad [z3] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Nadat de automatische zelfreiniging
van de sensor is uitgevoerd, wordt
een bericht weergegeven. Tijdens de
reiniging hoort u een sluitergeluid,
maar er wordt geen foto gemaakt.
3 Stofwisdata toevoegenN
Voorbereiding
Stofwisdata verkrijgen
292
3 Stofwisdata toevoegenN
3
Fotografeer een effen wit object.
Vul de zoeker op een afstand van
20-30 cm met een effen wit object
zonder patroon en maak een opname.
X
De foto wordt in de modus AE met diafragmavoorkeur
gemaakt met een diafragma van f/22.
Aangezien de opname niet wordt
opgeslagen, kunnen de gegevens
nog altijd worden opgehaald, ook al is
er geen kaart in de camera geplaatst.
X
Nadat de foto is gemaakt, verzamelt de camera
de stofwisdata. Zodra de stofwisdata zijn
verkregen, wordt er een bericht weergegeven.
Nadat u [
OK
] hebt geselecteerd, wordt het
menu opnieuw weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen,
wordt een waarschuwing weergegeven.
Volg de stappen bij 'Voorbereiding' op
de voorgaande pagina en selecteer
vervolgens [
OK
]. Maak de foto opnieuw.
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige JPEG-
en RAW-opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname gaat maken, kunt
u het beste eerst de stofwisdata bijwerken door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg de instructiehandleiding (pdf, pag. 393) op de cd-rom voor
informatie over het gebruik van Digital Photo Professional (meegeleverde
software, pag.390) voor het verwijderen van stofvlekken.
De grootte van de stofwisdata die aan de opname worden toegevoegd, is zo gering
dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op de bestandsgrootte van de opname.
Stofwisdata
Zorg ervoor dat u een effen wit object gebruikt, zoals een nieuw vel wit papier.
Als het papier een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien en zodoende
de nauwkeurigheid van de stofverwijdering door de software nadelig beïnvloeden.
293
Stof dat na de automatische sensorreiniging is achtergebleven, kunt u
handmatig verwijderen met een blaasbuisje of een vergelijkbaar hulpmiddel.
Haal het objectief van de camera voordat u de sensor gaat reinigen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden u
aan om fysieke reiniging van de sensor bij een Canon Service
Center te laten uitvoeren.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer [Sensorreiniging] op
het tabblad [53] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Reinig handmatig].
Selecteer [Reinig handmatig] en
druk vervolgens op <0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De reflexspiegel wordt opgeklapt en
de sluiter wordt geopend.
'CLn' knippert op het LCD-paneel.
4
Reinig de sensor.
5
Beëindig het reinigen.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 Handmatige sensorreinigingN
Als u een batterij gebruikt, moet deze volledig zijn opgeladen. Handmatige
sensorreiniging is niet mogelijk als de batterijgreep met AA/LR6-batterijen
is bevestigd.
Als de stroomvoorziening wordt de AC-adapterset ACK-E6 (afzonderlijk
verkrijgbaar) aanbevolen.
294
3 Handmatige sensorreinigingN
Tijdens het reinigen van de sensor moet u geen van de
onderstaande handelingen verrichten. Wanneer u dit wel doet,
wordt de stroomvoorziening onderbroken en gaat de sluiter dicht.
De sluitergordijnen en de beeldsensor kunnen dan beschadigd
raken.
• De aan-uitschakelaar op <2> zetten.
• De batterij verwijderen/plaatsen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de sensor
voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefbevestiging in de
camera. Als de stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en
kunnen de sluitergordijnen of de reflexspiegel beschadigd raken.
Gebruik nooit lucht of gas uit flessen om de sensor schoon te maken.
De druk kan de sensor beschadigen en de nevel kan op de sensor
achterblijven.
Als de batterij leeg raakt terwijl u de sensor reinigt, klinkt er een pieptoon
als waarschuwing. Stop het reinigen van de sensor.
Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden verwijderd,
kunt u de sensor het best laten reinigen door een Canon Service Center.
295
12
Opnamen afdrukken en
overbrengen naar een computer
Afdrukken (pag. 298)
U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer
en de opnamen op de kaart afdrukken. De camera is
compatibel met 'wPictBridge', de standaard voor
rechtstreeks afdrukken.
Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 305)
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die
op de kaart staan, afdrukken volgens uw afdrukinstructies,
zoals de opnameselectie, het aantal exemplaren,
enzovoort. U kunt meerdere opnamen in één batch
afdrukken of de afdruktaak doorgeven aan een foto-
ontwikkelaar.
Opnamen overbrengen naar een computer (pag. 309)
U kunt de camera op een pc aansluiten en opnamen die
zich op de kaart bevinden vanuit de camera naar de pc
overbrengen.
296
De procedure voor rechtstreeks afdrukken kan volledig via het
LCD-scherm van de camera worden uitgevoerd.
1
Zet de aan-uitschakelaar van
de camera op <2>.
2
Installeer de printer.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor meer informatie.
3
De camera op een printer
aansluiten.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de <C>-
aansluiting van de camera en let
daarbij erop dat het pictogram <D>
op de stekker naar de voorkant van
de camera wijst.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor
aansluitinstructies.
4
Schakel de printer in.
5
Zet de aan-uitschakelaar van
de camera op <1>.
X Bepaalde printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Het afdrukken voorbereiden
De camera op een printer aansluiten
297
Het afdrukken voorbereiden
6
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt weergegeven en
het pictogram <w> dat in de
linkerbovenhoek van het scherm
verschijnt, geeft aan dat de camera
op een printer is aangesloten.
wPictBridge
U kunt films niet afdrukken.
De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel
zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct.
Gebruik alleen de meegeleverde interfacekabel.
Als u bij stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de
printer. Los het probleem op dat wordt weergegeven met het foutbericht
(pag. 304).
Afdrukken is niet mogelijk in de HDR-modus.
U kunt ook RAW-opnamen afdrukken die met deze camera zijn gemaakt.
Als u een batterij als voeding voor de camera gebruikt, moet deze
volledig opgeladen zijn. Met een volledig opgeladen batterij kan
maximaal ongeveer 4 uur worden afgedrukt.
Schakel eerst de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert.
Pak bij het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
Bij rechtstreeks afdrukken wordt aanbevolen om de camera aan te
sluiten met de voedingsadapterset ACK-E6 (afzonderlijk verkrijgbaar).
298
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen. Bepaalde instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
1
Selecteer de opname die u wilt
afdrukken.
Controleer of linksboven in het LCD-
scherm het pictogram <w> wordt
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> om
de opname te selecteren die u wilt
afdrukken.
2
Druk op <
0
>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Papier inst.].
Selecteer [Papier inst.] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
wAfdrukken
Pictogram aangesloten printer
Scherm met
afdrukinstellingen
*
Afhankelijk van de printer zijn bepaalde instellingen, zoals bijsnijden en het
afdrukken van de datum en het bestandsnummer, mogelijk niet beschikbaar.
Hiermee stelt u de afdrukeffecten in (pag. 300).
Hiermee schakelt u het afdrukken van datum
of bestandsnummer in of uit.
Hiermee stelt u het aantal af te drukken exemplaren in.
Hiermee stelt u het bijsnijden in (pag. 303).
Hiermee stelt u het papierformaat, de papiersoort en de indeling in.
Hiermee gaat u terug naar het scherm in stap 1.
Hiermee start u het afdrukken.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld, worden weergegeven.
299
wAfdrukken
Selecteer het formaat van het papier dat in de
printer is geplaatst en druk vervolgens op <
0
>.
X Het scherm met papiertypen wordt
weergegeven.
Selecteer het type papier dat in de printer
is geplaatst en druk vervolgens op <
0
>.
X Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
Selecteer de pagina-indeling en
druk vervolgens op <0>.
X Het scherm met afdrukopties
verschijnt weer.
*1:
Van de Exif-gegevens worden de cameranaam, objectiefnaam, opnamemodus, sluitertijd, het
diafragma, de mate van belichtingscompensatie, ISO-snelheid, witbalans, enzovoort afgedrukt.
*2:
Wanneer u de afdruktaken met 'Digital Print Order Format (DPOF)' (pag. 305) hebt ingesteld,
volgt u de instructies in 'Rechtstreeks afdrukken met DPOF' (pag. 308) om af te drukken.
Q Het papierformaat instellen
Y De papiersoort instellen
U De pagina-indeling instellen
Randen Op de afdruk is een witte rand zichtbaar rondom de opname.
Randloos
De afdruk heeft geen randen. Als uw printer niet zonder randen
kan afdrukken, wordt de opname met randen afgedrukt.
Randenc
De opname-informatie*
1
wordt bij afdrukken van het formaat
9 x 13 cm en groter afgedrukt langs de rand van het papier.
xx-plus Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken.
20-plusc
35-plusp
20 of 35 opnamen worden afgedrukt als miniatuurafbeeldingen op
papier van A4- of Letter-formaat*
2
.
• Bij [20-plusc] wordt de opname-informatie*
1
afgedrukt.
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het model of de instellingen van de printer.
Als de beeldverhouding van de opname afwijkt van de beeldverhouding van het afdrukpapier, kan
de opname aanzienlijk worden bijgesneden door de opname zonder randen af te drukken. Als de
opname is bijgesneden, kan deze er op papier korreliger uitzien vanwege het kleinere aantal pixels.
300
wAfdrukken
4
Stel de afdrukeffecten in.
Geef de instellingen op, indien
gewenst. Als u geen afdrukeffecten
wilt instellen, gaat u naar stap 5.
De schermweergave kan per printer verschillen.
Selecteer de optie en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer het gewenste afdrukeffect
en druk vervolgens op <0>.
Als het pictogram <
e
> naast <
z
>
helder wordt weergegeven, kunt u het
afdrukeffect aanpassen (pag. 302).
*
Wijzigingen in de afdrukeffecten zijn zichtbaar in de opname, die linksboven wordt weergegeven. Het
beeld dat wordt afgedrukt, kan er iets anders uitzien dan het weergegeven beeld. Het weergegeven beeld
is slechts een benadering. Dit geldt ook voor de instellingen [Helderheid] en [Levels aanp.] op pagina 302.
Afdrukeffect Omschrijving
EAan
De opname wordt afgedrukt in overeenstemming met de
standaardkleuren van de printer. De Exif-gegevens van de opname
worden gebruikt voor het maken van automatische correcties.
EUit Er wordt geen automatische correctie uitgevoerd.
EVIVID
De opname wordt afgedrukt met een hogere verzadiging,
voor levendige blauw- en groentinten.
ENR Beeldruis wordt vóór het afdrukken verminderd.
0 Z/W
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, waarbij zwart echt zwart is.
0
Koele toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met koele, blauwachtige zwarttinten.
0
Warme toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met warme, gelige zwarttinten.
zNatuurlijk
Opnamen worden afgedrukt met de oorspronkelijke kleuren en het oorspronkelijke
contrast. Er worden geen automatische kleuraanpassingen gemaakt.
zNatuurl. M
De afdrukkenmerken zijn hetzelfde als voor de instelling 'Natuurlijk'. Met deze
instelling zijn fijnere aanpassingen voor het afdrukken mogelijk dan met 'Natuurlijk'.
EStandaard
De afdrukken verschillen per printer. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
Wanneer de opnamegegevens van een opname die is gemaakt bij ISO-snelheid
H1 of H2 worden afgedrukt, wordt mogelijk niet de juiste ISO-snelheid afgedrukt.
301
wAfdrukken
5
Stel het afdrukken van de datum
en het bestandsnummer in.
Geef de instellingen op, indien gewenst.
Selecteer <
I
> en druk vervolgens op <
0
>.
Kies de gewenste instelling en druk
vervolgens op <0>.
6
Stel het aantal exemplaren in.
Geef de instellingen op, indien gewenst.
Selecteer [R] en druk vervolgens
op <0>.
Stel het aantal exemplaren in en druk
vervolgens op <0>.
7
Begin met afdrukken.
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <0>.
Met de functie voor eenvoudig afdrukken kunt u nog een opname met
dezelfde instellingen afdrukken. U hoeft slechts de opname te selecteren
en op de knop <
m
> te drukken. Bij de functie voor eenvoudig
afdrukken is het aantal exemplaren altijd 1. (U kunt het aantal exemplaren
niet instellen.) Ook worden bijsnijdbewerkingen (pag. 303) niet toegepast.
Bij de instelling [
Standaard
] voor afdrukeffecten en andere opties worden de
standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze door de fabrikant zijn ingesteld.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor de [
Standaard
]-instellingen.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even
duren voordat het afdrukken begint nadat u [Print] hebt geselecteerd.
Als kantelcorrectie (pag. 303) op de opname is toegepast, duurt het
langer voordat de opname wordt afgedrukt.
Als u het afdrukken wilt beëindigen, drukt u op <
0> terwijl [Stop] wordt
weergegeven. Vervolgens selecteert u [OK].
Als u [54: Wis alle camera-instellingen] (pag. 56) uitvoert, worden de
standaardinstellingen hersteld.
302
wAfdrukken
Selecteer het afdrukeffect zoals beschreven bij
stap 4 op pagina 300. Druk op de knop <
B
>
wanneer naast <
z
> het pictogram <
e
>
duidelijk wordt weergegeven. Vervolgens kunt u
het afdrukeffect aanpassen. De selectie die u bij
stap 4 hebt gemaakt, bepaalt wat u kunt
aanpassen en wat er wordt weergegeven.
Helderheid
Hier stelt u de helderheid van de opname in.
Levels aanp.
Als u [Manual] selecteert, kunt u de spreiding
van het histogram wijzigen en de helderheid
en het contrast van de opname aanpassen.
Wanneer het scherm voor levels aanpassen wordt weergegeven,
drukt u op de knop <
B
> om de positie van <
h
> te wijzigen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de niveaus voor schaduw
(0-127) en lichte plekken (128-255) naar wens aan te passen.
kVerhelderen
Effectief bij tegenlicht, dat ertoe kan leiden dat het gezicht van de gefotografeerde persoon er
donker uitziet. Als [
Aan
] is ingesteld, wordt het gezicht voor het afdrukken helderder gemaakt.
Rode ogen co.
Effectief bij rode ogen op foto's die met een flitser zijn gemaakt. Als
[
Aan
] is ingesteld, worden rode ogen voor het afdrukken gecorrigeerd.
e Afdrukeffecten aanpassen
De effecten [kVerhelderen] en [Rode ogen co.] worden niet
weergegeven op het scherm.
Selecteer [
Detail inst.
] om het [
Contrast
], de [
Verzadiging
], de [
Kleurtoon
]
en de [
Kleurbalans
] aan te passen. Gebruik <
9
> om de [
Kleurbalans
] aan
te passen. B staat voor blauw, A voor amber, M voor magenta en G voor groen.
De kleur in de desbetreffende richting wordt gecorrigeerd.
Als u [Wis alle] selecteert, worden de standaardinstellingen van alle
afdrukeffecten hersteld.
303
wAfdrukken
U kunt de opname bijsnijden en alleen
het bijgesneden gedeelte afdrukken, net
alsof de compositie opnieuw is bepaald.
Stel de opties voor bijsnijden in vlak
voordat u gaat afdrukken.
Als u
bijsnijden instelt en vervolgens de
afdrukinstellingen, moet u bijsnijden mogelijk
opnieuw instellen vóór het afdrukken.
1
Selecteer [
Afstellen
] in het scherm met afdrukinstellingen.
2 Stel de grootte, positie en beeldverhouding in.
Het gedeelte van de opname dat binnen het bijsnijdkader valt, wordt afgedrukt.
De beeldverhouding van het bijsnijdkader kunt u wijzigen met [
Papier inst.
].
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Draai aan het instelwiel <
6
> om de grootte van het bijsnijdkader te wijzigen.
De vergroting van de opname neemt toe naarmate het bijsnijdkader kleiner wordt.
Het bijsnijdkader verplaatsen
Met <
9
> kunt u het kader verticaal of horizontaal over de opname
schuiven. Verplaats het bijsnijdkader tot het gewenste gebied binnen
het kader wordt weergegeven.
Het kader draaien
Wanneer u op de knop <
B
> drukt, wisselt het bijsnijdkader van
verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Zo kunt u een verticale
afdruk maken van een horizontale opname.
Opnamekanteling corrigeren
Door aan het instelwiel <
5
> te draaien kunt u de kantelhoek ongeveer
10 graden aanpassen in stappen van 0,5 graden. Wanneer u de
opnamekanteling aanpast, wordt het pictogram <
O
> op het scherm blauw.
3 Druk op <0> om de optie voor bijsnijden af te sluiten.
X Het scherm met afdrukopties verschijnt weer.
U kunt de bijgesneden opname bekijken in de linkerbovenhoek
van het scherm met afdrukinstellingen.
De opname bijsnijden
Kantelcorrectie
304
wAfdrukken
Afhankelijk van de printer wordt het bijgesneden gedeelte van de
opname mogelijk niet afgedrukt zoals u hebt opgegeven.
De afgedrukte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader
verkleint.
Controleer de opname tijdens het bijsnijden op het LCD-scherm van de
camera. Op een tv-scherm wordt het bijsnijdkader mogelijk niet correct
weergegeven.
Printerproblemen oplossen
Als het afdrukken niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost
(geen inkt, geen papier, enzovoort) en [
Doorgaan
] hebt geselecteerd, gebruik
dan de knoppen op de printer om het afdrukken te hervatten. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie over het hervatten
van het afdrukken.
Foutberichten
Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, wordt er een foutbericht
op het LCD-scherm van de camera weergegeven. Druk op <
0> om het
afdrukken te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost, kunt u het
afdrukken hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor
informatie over het oplossen van een afdrukprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardware fout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen
en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet via PictBridge worden afgedrukt.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of met een computer
zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden afgedrukt.
305
U kunt het afdruktype instellen en aangeven of ook de datum en het
bestandsnummer moeten worden afgedrukt. De afdrukinstellingen
worden toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te
worden afgedrukt. (Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk
worden ingesteld.)
1
Selecteer [Printopties].
Selecteer [Printopties] op het
tabblad [31] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Stel in].
Selecteer [Stel in] en druk vervolgens
op <0>.
3
Stel de optie naar wens in.
Stel [Afdruktype], [Datum] en
[File No.] in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk op <0>.
W Digital Print Order Format (DPOF)
De afdrukopties instellen
[Afdruktype][Datum][File No.]
306
W Digital Print Order Format (DPOF)
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
X Het scherm met afdrukopties
verschijnt weer.
Kies vervolgens voor het afdrukken
een van de volgende opties:
[Sel.beeld], [Pern] of [Alle bldn].
Afdruktype
K
Standaard
Er wordt één opname afgedrukt per vel.
L
Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen
afgedrukt per vel.
K
L
Beide
Er worden zowel standaard- als indexafdrukken
gemaakt.
Datum
Aan
Bij [Aan] wordt de datum van de opname afgedrukt.
Uit
File No.
Aan
Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van de opname
afgedrukt.
Uit
Zelfs als [
Datum
] en [
File No.
] zijn ingesteld op [
Aan
], worden de datum of het bestands-
nummer, afhankelijk van het afdruktype en het printermodel, mogelijk niet afgedrukt.
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet beide worden ingesteld op [Aan].
Wanneer u afdrukken maakt met DPOF, moet u de kaart gebruiken
waarvoor de afdrukopties zijn ingesteld. Het werkt niet als u opnamen
van de kaart haalt en deze probeert af te drukken.
Mogelijk kunnen bepaalde met DPOF compatibele printers en photofinishers
de opnamen niet afdrukken zoals u hebt aangegeven. Raadpleeg in dat geval
de instructiehandleiding van uw printer, of neem contact op met uw foto-
ontwikkelaar en informeer naar de compatibiliteit wanneer u afdrukken bestelt.
Probeer geen kaart in de camera te plaatsen waarvoor de afdrukopties op een andere
camera zijn ingesteld en vervolgens een afdrukbestelling op te geven. De afdruktaak
kan mogelijk niet worden uitgevoerd of de opdracht wordt overschreven. Afhankelijk
van de bestandsindeling van de opnamen kan afdrukken onmogelijk zijn.
RAW-opnamen en films kunnen niet worden geselecteerd voor afdrukken.
U kunt RAW-opnamen afdrukken met PictBridge (pag. 296).
307
W Digital Print Order Format (DPOF)
Sel.beeld
Selecteer een voor een opnamen
en voeg ze aan de afdruktaak toe.
Als u op de knop <
u
> drukt en het instelwiel
<
6
> linksom draait, kunt u een opname
selecteren in de weergave van drie opnamen.
Als u wilt terugkeren naar de weergave van één
opname, draait u het instelwiel <
6
> rechtsom.
Druk op de knop <M> om de
afdruktaak op de kaart op te slaan.
[Standaard] [Beide]
Druk op <
0
> om een afdruktaak voor één
afdruk van de weergegeven opname te plaatsen.
Door aan het instelwiel <
5
> te draaien, kunt u
het aantal instellen op maximaal 99.
[Index]
Druk op <0> om opnamen die zijn
gemarkeerd met een <X> in de
indexafdruk op te nemen.
Pern
Selecteer [
Markeer alle mappen
] en selecteer de map. Er wordt een
afdruktaak voor één afdruk van alle opnamen in de map geplaatst.
Als u [
Verwijder alles in de map
] selecteert en de map selecteert,
worden de afdrukopties voor die map allemaal geannuleerd.
Alle bldn
Als u [
Markeer alles op de kaart
] selecteert, wordt van alle opnamen
op de kaart één afdruk gemaakt. Als u [
Verwijder alles op de kaart
]
selecteert, wordt de afdruktaak voor alle opnamen op de kaart gewist.
Printopties
Aantal
Totaalaantal geselecteerde
opnamen
Indexpictogram
Vinkje
RAW-opnamen en films worden niet aan afdruktaken toegevoegd, zelfs
al hebt u 'Pern' of 'Alle bldn' geselecteerd.
Als u een PictBridge-printer gebruikt, kunt u maximaal 400 opnamen afdrukken per
afdruktaak. Als u een groter aantal opgeeft, worden mogelijk niet alle opnamen afgedrukt.
308
Met een PictBridge-printer kunt u
opnamen eenvoudig met DPOF
afdrukken.
1 Bereid het afdrukken voor.
Zie pagina 296. Volg de procedure 'De camera op een printer
aansluiten' tot stap 5.
2 Selecteer [Printopties] op het tabblad [31].
3 Selecteer [Print].
[Print] wordt alleen weergegeven als de camera op een printer
is aangesloten en afdrukken mogelijk is.
4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 298).
Stel indien nodig de afdrukeffecten (pag. 300) in.
5 Selecteer [OK].
W Rechtstreeks afdrukken met DPOF
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat afdrukken.
Bepaalde printers kunnen het bestandsnummer niet afdrukken.
Als [Randen] is ingesteld, wordt de datum mogelijk op de rand afgedrukt.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze op een
heldere achtergrond of op de rand wordt afgedrukt.
[Manual] kan niet worden geselecteerd in [Levels aanp.].
Als u het afdrukken hebt onderbroken en de resterende opnamen nog wilt
afdrukken, selecteert u [
Hervat
]. Het afdrukken wordt niet hervat als u het
afdrukken onderbreekt en een van de volgende situaties zich voordoet:
Voordat u het afdrukken hervatte, hebt u de afdruktaak gewijzigd of
opnamen verwijderd die waren geselecteerd om te worden afgedrukt.
Bij het instellen van de index hebt u de papierinstelling gewijzigd
voordat u het afdrukken hervatte.
Toen u het afdrukken onderbrak, was de resterende capaciteit van de
kaart laag.
Zie pagina 304 als zich tijdens het afdrukken problemen voordoen.
309
U kunt de camera op een pc aansluiten en opnamen die zich op de
kaart bevinden vanuit de camera naar de pc overbrengen. Dit wordt
een rechtstreekse beeldoverdracht genoemd.
De procedure voor rechtstreekse beeldoverdracht kan volledig
via het LCD-scherm van de camera worden uitgevoerd.
De opnamen die naar de computer worden verzonden, worden in de
map [Pictures/Afbeeldingen] of [My Pictures/Mijn afbeeldingen]
opgeslagen en in submappen geordend op opnamedatum.
Controleer voordat u de camera op de pc aansluit of de
meegeleverde software (cd-rom EOS Solution Disk) op de
computer is geïnstalleerd.
Zie pagina 391 en 392 voor informatie over het installeren van
de meegeleverde software.
1
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <2>.
2
Sluit de camera aan op de pc.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de <C>-
aansluiting van de camera en let
daarbij erop dat het pictogram <D>
op de stekker naar de voorkant van
de camera wijst.
Sluit de stekker aan op de USB-
aansluiting van de pc.
d
Opnamen overbrengen naar een computer
Voorbereiding voor beeldoverdracht
310
d Opnamen overbrengen naar een computer
3
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Wanneer op de pc een scherm
verschijnt waarin u het programma
kunt selecteren, selecteert u
[EOS Utility].
X Het scherm EOS Utility wordt op
de pc weergegeven.
Bij RAW+JPEG-opnamen kunt u
aangeven welke opname u wilt
overbrengen. Selecteer bij stap 2 op de
volgende pagina de optie [RAW+JPEG-
overbr.] en selecteer de opname die u
wilt overbrengen: [JPEG], [RAW] of
[RAW+JPEG].
3 RAW+JPEG-opnamen overbrengen
Gebruik EOS Utility niet wanneer het scherm EOS Utility wordt
weergegeven. Als er een ander scherm dan het eerste scherm van
EOS Utility wordt weergegeven, wordt [Directe overdracht] uit stap 5 op
pagina 312 niet weergegeven. (De functie voor beeldoverdracht is dan niet
beschikbaar.)
Als het scherm EOS Utility niet wordt weergegeven, raadpleegt u de
instructiehandleiding (pag. 393) op de cd-rom.
Voordat u de kabel verwijdert, dient u de camera uit te schakelen. Pak bij
het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
311
d Opnamen overbrengen naar een computer
Sel.beeld
1
Selecteer [Beeldoverdracht].
Selecteer [Beeldoverdracht] op
het tabblad [32] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Beeldsel./overdr.].
Selecteer [
Beeldsel./overdr.
] en druk op <
0
>.
3
Selecteer [Sel.beeld].
Selecteer [Sel.beeld] en druk
vervolgens op <0>.
4
Selecteer de opnamen die u wilt overbrengen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de gewenste
opname te kiezen en druk vervolgens op <
0
>.
Draai aan het instelwiel <5> om de
<X> linksboven op het scherm weer
te geven en druk op <0>.
Als u op de knop <
u
> drukt en het instelwiel
<
6
> linksom draait, kunt u een opname
selecteren in de weergave van drie opnamen.
Als u wilt terugkeren naar de weergave van één
opname, draait u het instelwiel <
6
> rechtsom.
Herhaal stap 4 als u nog meer
opnamen wilt overbrengen.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het scherm uit stap 3.
3 Opnamen selecteren voor overdracht
Als [
Sel.beeld
] is geselecteerd, krijgt u de overdrachtsstatus van de opname
linksboven op het scherm te zien: Geen vinkje: niet geselecteerd.
X
: geselecteerd voor overdracht.
l
: overdracht mislukt.
k
: overdracht voltooid.
De procedure voor [
RAW+JPEG-overbr.
] op pagina 310 en stap 1 tot en met 4
hierboven kunnen ook worden uitgevoerd wanneer de camera niet op een pc is aangesloten.
312
d Opnamen overbrengen naar een computer
5
Verzend het beeld.
Controleer of het eerste scherm van EOS Utility
op het computerscherm wordt weergegeven.
Selecteer [Directe overdracht] en
druk op <0>.
Wanneer u op het bevestigings-
scherm [OK] selecteert, worden de
beelden naar de pc overgebracht.
Ook beelden die met [
Sel.n
] en [
Alle
bldn
] zijn geselecteerd, kunnen op deze
manier worden overgebracht.
Sel.n
Selecteer [Sel.n] en vervolgens [Mapbeelden niet overgebr.].
Wanneer u een map selecteert, worden alle opnamen in die map
geselecteerd die nog niet naar de pc zijn overgebracht.
Als u [Mapbeelden overbr. fout] selecteert, worden in de actieve
map de beelden geselecteerd waarvan de overdracht is mislukt.
Als u [
Wis map overbr. historie
] selecteert, wordt de overdracht-
geschiedenis van de beelden in de geselecteerde map gewist. Wanneer
de overdrachtgeschiedenis is gewist, kunt u [
Mapbeelden niet
overgebr.
] selecteren en alle beelden in de map nogmaals verzenden.
Alle bldn
Als [Alle bldn] is geselecteerd en u [Kaartbeelden niet overgebr.]
selecteert, worden alle beelden geselecteerd die zich op de kaart
bevinden en nog niet naar een pc zijn overgebracht.
Een beschrijving van [Kaartbeelden overbrengfout] en [Wis kaart
overbreng historie] vindt u hierboven bij 'Sel.n'.
Als er een ander scherm dan het eerste scherm van EOS Utility op de pc
wordt weergegeven, wordt [Directe overdracht] niet weergegeven.
Bepaalde menuopties zijn tijdens de beeldoverdracht niet beschikbaar.
U kunt ook films overbrengen.
Er kunnen maximaal 9.999 opnamen tegelijk worden overgebracht.
Tijdens de beeldoverdracht kunt u foto's blijven maken.
313
13
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
U kunt verschillende camerafuncties aanpassen aan
uw opnamevoorkeuren met behulp van persoonlijke
voorkeuzen.
U kunt de huidige camera-instellingen ook opslaan
onder de standen <w>, <x> en <y> van het
programmakeuzewiel.
De functies die worden uitgelegd in dit hoofdstuk,
kunnen worden ingesteld en gebruikt in de volgende
opnamemodi: d/s/f/a/F.
314
Als u [84: Wis pers. voorkeuze (C.Fn)] selecteert, worden alle
persoonlijke voorkeuzen gewist.
3 Persoonlijke voorkeuzeN
C.Fn1: Exposure (Belichting)
A LV-
opnamen
k Film-
opnamen
Belichtingsniveauverhogingen
pag. 315
k k
ISO-stappen k In a
Bracketing automatisch annuleren k
(Foto, met
reeksopnamen
met witbalans
ingesteld)
Bracketingvolgorde
pag. 316
k
Aantal bracketed opnamen k
Veiligheidsshift
pag. 317
k
C.Fn2: Display/Operation (Weergave/bediening)
Waarschuwingen z in zoeker
pag. 318
Weergave LV-opnamegebied k
Wielrichting bij tv/AV
pag. 319
kk
Multifunctievergrendeling k k
Aangepaste bediening Afhankelijk van instelling
C.Fn3: Others (Overig)
Voeg bijsnijdinformatie toe
pag. 320
k
Standaardwisoptie (Tijdens weergave)
C.Fn4: Clear (Wissen)
Grijs weergegeven persoonlijke voorkeuzen werken niet tijdens Live view-
opnamen (LV-opnamen) of filmopnamen. (De instellingen zijn uitgeschakeld.)
Zelfs wanneer alle persoonlijke voorkeuzen worden gewist, blijven de
instellingen voor [82: Aangepaste bediening] ongewijzigd.
315
Op het tabblad [8] kunt u een
aantal camerafuncties aan uw
opnamevoorkeuren aanpassen.
Instellingen die afwijken van de
standaardinstelling worden blauw
weergegeven.
3
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
N
C.Fn1: Exposure (Belichting)
Belichtingsniveauverhogingen
1/3: 1/3-stop
1/2: 1/2-stop
Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de sluitertijd,
het diafragma, AEB, de flitsbelichtingscompensatie, enzovoort. Dit is
effectief als u de belichting wilt regelen in grotere stappen dan 1/3 stop.
ISO-stappen
1/3: 1/3-stop
1/1: 1-stop
Bracketing automatisch annuleren
ON: Activeren
Wanneer u de aan-uitschakelaar op <2> zet, worden de instellingen
voor AEB en WB-BKT geannuleerd. AEB wordt ook geannuleerd als de
flitser gereed is voor gebruik of als u overschakelt op de filmmodus.
OFF: Uitschakelen
De instellingen voor AEB en WB-BKT worden geannuleerd, zelfs
wanneer u de aan-uitschakelaar op <2> zet. (Als de flitser gereed is
voor gebruik of als u overschakelt op de filmmodus, wordt AEB tijdelijk
geannuleerd; het AEB-bereik blijft echter behouden.)
Met de instelling [1/2-stop] wordt het belichtingsniveau als volgt
weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel.
316
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
Bracketingvolgorde
De volgorde van de opnamereeks voor AEB en WB-BKT kan worden
gewijzigd.
0-+: 0, -, +
-0+: -, 0, +
+0-: +, 0, -
Aantal bracketed opnamen
U kunt in plaats van het gebruikelijke aantal van drie opnamen bij AEB en
WB-BKT ook kiezen voor 2, 5 of 7 opnamen.
Wanneer [Bracketingvolgorde: 0, -, +] is ingesteld, worden de bracketed
opnamen gemaakt zoals aangeduid in de tabel hieronder.
3: 3 opnamen
2: 2 opnamen
5: 5 opnamen
7: 7 opnamen
AEB
Witbalans bracketing
Richting b/a Richting m/g
0 : standaardbelichting 0 : standaardwitbalans 0 : standaardwitbalans
- : kortere belichting - : meer blauw - : meer magenta
+ : langere belichting + : meer amber + : meer groen
(tussenstappen van 1 stop)
1e opname 2e opname 3e opname 4e opname 5e opname 6e opname 7e opname
3: 3 opnamen
Standaard
(0)
-1 +1
2: 2 opnamen
Standaard
(0)
±1
5: 5 opnamen
Standaard
(0)
-2 -1 +1 +2
7: 7 opnamen
Standaard
(0)
-3 -2 -1 +1 +2 +3
Wanneer [2 opnamen] is ingesteld, kunt u bij het instellen van het AEB-
bereik de plus- of minzijde selecteren.
317
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
Veiligheidsshift
OFF: Uitschakelen
Tv/Av: Sluitertijd/diafragma
Dit werkt in de modi AE met sluitervoork. (s) en AE met
diafragmavoork. (f). Als de helderheid van het onderwerp verandert
en de standaardbelichting niet binnen het bereik van de automatische
belichting valt, wordt de handmatig opgegeven instelling automatisch
door de camera gewijzigd zodat een standaardbelichting kan worden
gebruikt.
ISO: ISO-snelheid
Dit werkt in de modi AE-programma (d), AE met sluitervoorkeur (s)
en AE met diafragmavoorkeur (f). Als de helderheid van het
onderwerp verandert en de standaardbelichting niet binnen het bereik
van de automatische belichting valt, wordt de handmatig ingestelde
ISO-snelheid automatisch door de camera gewijzigd zodat een
standaardbelichting kan worden gebruikt.
Wanneer onder [z2: ISO-snelheidsinst.] de standaardinstelling van
[ISO-snelh.bereik] of [Min. sluitertijd] is gewijzigd, wordt deze waarde
door de veiligheidsshift overschreven als er geen standaardbelichting
kan worden verkregen.
De minimale en maximale ISO-snelheden van de veiligheidsshift die
gebruikmaakt van de ISO-snelheid wordt bepaald met de instelling
[Auto ISO-bereik] (pag. 127). Als de handmatig ingestelde ISO-snelheid
echter hoger is dan de waarde van [Auto ISO-bereik], wordt de
veiligheidsshift toegepast tot aan de hoogte van de handmatig
ingestelde ISO-snelheid.
Als [Sluitertijd/diafragma] of [ISO-snelheid] is ingesteld, wordt de
veiligheidsshift indien nodig toegepast, zelfs wanneer de flitser wordt
gebruikt.
318
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn2: Display/Operation (Weergave/bediening)
Waarschuwingen z in zoeker
Wanneer een van de volgende functies is ingesteld, wordt het pictogram
<h> rechtsonder in de zoeker (pag. 23) weergegeven.
Selecteer de functie waarvoor u het waarschuwingspictogram wilt
weergeven, druk op <0> om er een <X> bij te zetten en selecteer [OK].
Als monochroom V ingest.
Wanneer de beeldstijl is ingesteld op [Monochroom] (pag. 131),
wordt het waarschuwingspictogram weergegeven.
Als WB is gecorrigeerd
Wanneer witbalanscorrectie (pag. 140) is ingesteld, wordt het
waarschuwingspictogram weergegeven.
Als directe instelling beeldkwaliteit is ingesteld
Wanneer u de opnamekwaliteit wijzigt met de functie voor directe
beeldkwaliteit (pag. 328), wordt het waarschuwingspictogram
weergegeven.
Als ISO-uitbr. w. gebruikt
Wanneer de ISO-snelheid handmatig is ingesteld op L (50), H1 (51200)
of H2 (102400) (pag. 125), wordt het waarschuwingspictogram
weergegeven.
Als spotmeting is ingesteld
Wanneer de meetmethode is ingesteld op [Spotmeting] (pag. 168),
wordt het waarschuwingspictogram weergegeven.
Weergave LV-opnamegebied
Wanneer de aspectratio (beeldverhouding) voor Live view-opnamen
is ingesteld op [4:3], [16:9] of [1:1] (pag. 204), kunt u de gewenste
weergavemethode voor het opnamegebied instellen.
Gemaskeerd
Omkaderd
319
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
Wielrichting bij tv/AV
Normaal
Omgekeerde richting
U kunt de richting omkeren waarin u het instelwiel moet draaien om de
sluitertijd en het diafragma in te stellen.
In de opnamemodus <a> is de draairichting van de instelwielen <6>
en <5> omgekeerd. In de andere opnamemodi is alleen de
draairichting van het instelwiel <6> omgekeerd. De draairichting van
het instelwiel <5> is gelijk aan die voor de modus <a> en het instellen
van de belichtingscompensatie.
Multifunctievergrendeling
Wanneer de schakelaar <R> naar rechts staat, is het niet mogelijk
om een instelling per ongeluk te wijzigen met <6>, <5> of <9>.
Selecteer de camerafunctie die u wilt vergrendelen, druk op <0> om
er een <X> bij te zetten en selecteer [OK].
6Hoofdinstelwiel
5Snelinstelwiel
9Multifunctionele knop
Aangepaste bediening
U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan cameraknoppen of
instelwielen. Raadpleeg pagina 321 voor meer informatie.
Wanneer de schakelaar <R> is ingesteld en u een vergrendelde
camerafunctie probeert te gebruiken, wordt <L> in de zoeker en op het
LCD-paneel weergegeven. Verder wordt op het scherm met opname-
instellingen (pag. 48) [LOCK] weergegeven.
Wanneer de schakelaar <R> naar rechts staat, is het instelwiel
<5> standaard vergrendeld.
Ook als er een <X> bij het instelwiel <5> staat, kunt u <h>
gebruiken.
320
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn3: Others (Overig)
Voeg bijsnijdinformatie toe
Als u bijsnijdinformatie opgeeft, worden op de Live view-opname verticale
lijnen voor de ingestelde aspectratio weergegeven. Dit biedt u de
mogelijkheid om de compositie te bepalen zoals bij middelgrote en grote
filmformaten (6x6 cm, 4x5 inch, enzovoort).
Wanneer u een opname maakt, wordt de aspectratio aan de opname
toegevoegd, zodat u deze kunt bijsnijden met de meegeleverde software.
(De opname wordt ongesneden op de kaart opgeslagen.)
Als u de opname naar een pc overbrengt, kunt u Digital Photo Professional
(meegeleverde software, pag. 390) gebruiken om de opname eenvoudig bij
te snijden naar de ingestelde aspectratio.
OFF : Uit 6:7 : Aspectratio 6:7
6:6 : Aspectratio 6:6 5:6 : Aspectratio 10:12
3:4 : Aspectratio 3:4 5:7 : Aspectratio 5:7
4:5 : Aspectratio 4:5
Standaardwisoptie
Wanneer u tijdens opnameweergave of weergave direct na de opname op
de knop <L> drukt, wordt het wismenu weergegeven (pag. 277). U kunt
aangeven of de optie [Annuleren] of [Wissen] standaard moet zijn
geselecteerd in dit scherm.
Als [Wissen] is ingesteld, kunt u de opname snel wissen door eenvoudig
op <0> te drukken.
[Annuleren] geselecteerd
L [Wissen] geselecteerd
Als [z4: Aspectratio] niet is ingesteld op [3:2], kan er geen
bijsnijdinformatie aan de opname worden toegevoegd.
Als er bijsnijdinformatie aan een 1-opname is toegevoegd, kan deze
niet worden bijgesneden met de camerafunctie RAW-beeldverwerking.
Let erop dat u niet per ongeluk een opname wist wanneer [Wissen] is
ingesteld.
321
U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan cameraknoppen of instelwielen.
1
Selecteer [
8
2: Aangepaste bediening
].
Selecteer [Aangepaste bediening]
op het tabblad [82] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm Aangepaste bediening
wordt weergegeven.
2
Selecteer een knop of instelwiel.
Draai aan het instelwiel <
5
> om een knop
of instelwiel te selecteren en druk op <
0
>.
X De naam van de knop of het wiel van
de camera en de toewijsbare functies
worden weergegeven.
3
Wijs een functie toe.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste functie te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Wanneer het pictogram [
z
]
linksonder wordt weergegeven, kunt u op
de knop <
B
> drukken en andere,
verwante opties instellen (pag. 324-330).
Selecteer de gewenste optie in het
weergegeven scherm en druk op <
0
>.
4
Verlaat de instelling.
Wanneer u op <0> drukt om de
instelling af te sluiten, verschijnt
het scherm uit stap 2 weer.
Druk op de knop <M> om de
instelling te sluiten.
82: Aangepaste bediening
Wanneer het scherm uit stap 2 wordt weergegeven, kunt u de instellingen
voor Aangepaste bediening annuleren door op de knop <L> te drukken.
De instellingen voor [82: Aangepaste bediening] worden niet
geannuleerd, zelfs als u [84: Wis pers. voorkeuze (C.Fn)] selecteert.
322
82: Aangepaste bediening
Toewijsbare functies voor knoppen/wielen op de camera
Functie
Pagina
Meten en AF-start 324 k k*
1
k*
1
AF-stop
325
kk
Naar ingestelde AF-functie gaan
ONE SHOT z AI SERVO
Naar ingesteld AF-punt gaan
326
Directe AF-puntselectie
Start meten
326
k
AE-vergrendeling kk
AE-vergrendeling (bij ingedrukte knop)
k
AE-vergrendeling (vasthouden) k k
FE-vergrendeling
327
kk
ISO-snelheid instellen (knop vasthouden, draaien)
ISO-snelheid instellen ( tijdens meting)
Sluitertijdinstel. in M-modus
Diafragma-instelling in M-modus
Directe inst. beeldkwaliteit
328
Directe inst. beeldkwaliteit
Beeldkwaliteit
Beeldstijl
Scherpte-dieptecontrole
329
Beeldstabilisatie starten
Digitale horizon in zoeker
Menuweergave
330
Beeldweergave
Vergroten/verkleinen (SET indrukken, draaien)
Geen functie (uitgeschakeld) kk
AF Belichting Beeld
Bewerking
323
82: Aangepaste bediening
* De AF-stopknop ( ) is alleen aanwezig op IS-superteleobjectieven.
*
k
kk
k*
2
k*
2
k k
k*
3
k*
3
k k*
4
kkk
k k k
k k
k
k
kk
k k
k*
5
k*
5
k*
5
k*
5
k
k
k
k k
k k
k
k
k
k k k
324
82: Aangepaste bediening
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen,
worden de meting en de AF uitgevoerd.
*1: Als u de functie [Meten en AF-start] aan de knoppen <p> en <A> toewijst
en de functie toevoegt om naar het ingesteld AF-punt over te schakelen, schakelt u
direct over naar het ingestelde AF-punt. Druk op de knop <B> in stap 3 op
pagina 321 om deze functie in te schakelen. Selecteer [Ingesteld AF-punt] in het
selectiescherm [AF-startpunt].
Een AF-punt instellen en gebruiken
1. Stel de AF-gebiedselectiemodus in op een van de volgende opties:
Één punt Spot AF, Eén punt AF, AF-puntuitbreiding (handmatige
selectie, omringende punten) of Automatische selectie: 61-punten AF.
(Zone-AF kan niet worden ingesteld.)
2. Selecteer handmatig een AF-punt (pag. 74).
3. Houd de knop <S> ingedrukt en druk op de knop <U>. Er klinkt een
pieptoon. Het AF-punt is nu vastgelegd. Als de AF-gebiedselectie-
modus niet is ingesteld op Automatische selectie: 61-punten AF,
knippert het ingestelde AF-punt.
Als [24: AF-punt op basis van richting] is ingesteld op
[Verschillende AF-punten], kunt u het AF-punt afzonderlijk instellen
voor verticale (cameragreep aan de boven- of onderkant) en
horizontale richting.
4. Wanneer u drukt op de knop <p> die aan deze functie is
toegewezen of op de knop <A>, gaat de camera naar de ingestelde
AF-gebiedselectiemodus en het handmatig geselecteerde AF-punt.
Als u het ingestelde AF-punt wilt annuleren, houdt u de knop <S>
ingedrukt en drukt u op de knop <m>. Het ingestelde AF-punt
wordt ook geannuleerd als u [54: Wis alle camera-instellingen]
selecteert.
: Meten en AF-start
Wanneer een AF-punt is vastgelegd, wordt het volgende weergegeven:
• Automatische selectie: 61-punten AF: HP
• Één punt Spot AF, Eén punt AF, AF-puntuitbreiding: SEL (midden)/
SEL HP (buiten midden)
Wanneer
SEL
of
SEL HP
is ingesteld, knippert het opgegeven AF-punt.
325
82: Aangepaste bediening
De AF stopt wanneer u de knop die aan deze functie is toegewezen
ingedrukt houdt. Dit is handig wanneer u de focus wilt vergrendelen
tijdens AI Servo AF.
Wanneer u AF-gebiedselectiemodus (pag. 72), Trackinggevoeligheid
(pag. 90), Versnellen/vertragen tracking (pag. 91), AF-punt
automatische schakeling (pag. 92), AI Servo 1e beeldvoorkeur
(pag. 94) en AI Servo 2e beeldvoorkeur (pag. 95) hebt ingesteld en
deze functie aan een knop toewijst, kunt u deze instellingen toepassen
door de knop die aan AF is toegewezen ingedrukt te houden. Dit is
handig wanneer u de AF-kenmerken wilt wijzigen tijdens AI Servo AF.
*2: Als u bij stap 3 op pagina 321 op de knop <B>
drukt, wordt het instellingenscherm 'Naar
ingestelde AF-functie gaan' weergegeven. Draai
aan het instelwiel <5> of <6> om de parameter
te selecteren die u wilt instellen en druk op <0>
om er een <X> bij te zetten. Als u een parameter
selecteert en op <0> drukt, kunt u de parameter
instellen.
Als u op de knop <L> drukt, worden de
standaardinstellingen hersteld.
U kunt van AF-modus wisselen. Wanneer u in de modus 1-beeld AF de
knop ingedrukt houdt waaraan deze functie is toegewezen, schakelt de
camera over naar de modus AI Servo AF. In de modus AI Servo AF
schakelt de camera alleen over naar de modus 1-beeld AF wanneer u
de knop ingedrukt houdt. Dit is handig als u steeds heen en weer moet
schakelen tussen 1-beeld AF en AI Servo AF voor een onderwerp dat
steeds beweegt en dan weer tot stilstand komt.
: AF-stop
: Naar ingestelde AF-functie gaan
: ONE SHOT z AI SERVO
326
82: Aangepaste bediening
Wanneer u tijdens een meting op de knop drukt die aan deze functie is
toegewezen, gaat de camera naar het AF-punt dat is ingesteld op pagina 324.
*3: Wanneer u bij stap 3 op pagina 321 op de knop <B> drukt, kunt u [Alleen bij
vasthouden schakelen] of [Elke keer schak. bij drk. knop] selecteren.
Tijdens een meting kunt u een AF-punt rechtstreeks met het instelwiel
<5> of <9> selecteren, zonder op de knop <S> te drukken. Met het
instelwiel <5> kunt u een AF-punt links of rechts selecteren. (Met
Zone-AF verandert de geselecteerde zone in een herhalende reeks.)
*4: Als u <9> gebruikt en bij stap 3 op pagina 321 op de knop <B> drukt, kunt u
[Naar middelste AF-punt gaan] of [Naar ingesteld AF-punt gaan] selecteren door
<9> helemaal naar beneden te duwen.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt alleen een lichtmeting uitgevoerd.
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, kunt u de
belichting tijdens de meting vergrendelen (AE-vergrendeling). Dit is handig
wanneer u de opname op meerdere gebieden wilt scherpstellen en meten
of een aantal opnamen wilt maken met dezelfde belichtingsinstelling.
De belichting wordt vergrendeld (AE-vergrendeling) wanneer u de ontspanknop indrukt.
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, kunt
u de belichting vergrendelen (AE-vergrendeling). De AE-vergrendeling
blijft actief totdat u nogmaals op de knop drukt. Dit is handig wanneer
u de opname op meerdere gebieden wilt scherpstellen en meten of een
aantal opnamen wilt maken met dezelfde belichtingsinstelling.
: Naar ingesteld AF-punt gaan
: Directe AF-puntselectie
: Start meten
: AE-vergrendeling
: AE-vergrendeling (bij ingedrukte knop)
: AE-vergrendeling (vasthouden)
Als [AE-vergr. (bij ingedrukte knop)] aan de ontspanknop is toegewezen,
functioneren knoppen die aan [AE-vergrendeling] of [AE-vergr. (vasth.)]
zijn toegewezen ook als [AE-vergr. (bij ingedrukte knop)].
327
82: Aangepaste bediening
Wanneer u bij fotografie met flits op de knop drukt die aan deze functie
is toegewezen, wordt er voorgeflitst en wordt de vereiste flitsoutput
(FE-vergrendeling) vastgelegd.
U kunt de ISO-snelheid instellen door <0> ingedrukt te houden en
aan het instelwiel <6> te draaien. Als Auto ISO is ingesteld, dient de
ISO-snelheid handmatig te worden ingesteld. Auto ISO kan niet worden
ingesteld. Als u deze functie in de modus <a> gebruikt, kunt u de
belichting aanpassen via de ISO-snelheid en daarbij de ingestelde
sluitertijd en het diafragma behouden.
Tijdens meting kunt u de ISO-snelheid instellen door aan het instelwiel
<5> te draaien.
Als Auto ISO is ingesteld, dient de ISO-snelheid handmatig te worden
ingesteld. Auto ISO kan niet worden ingesteld. Als u deze functie in de
modus <a> gebruikt, kunt u de belichting aanpassen via de ISO-
snelheid en daarbij de ingestelde sluitertijd en het diafragma behouden.
In de modus <a> (handmatige belichting) kunt u de sluitertijd instellen
met het instelwiel <6> of <5>.
In de modus <a> (handmatige belichting) kunt u het diafragma
instellen met het instelwiel <6> of <5>.
: FE-vergrendeling
: ISO-snelheid instellen (knop vasthouden, draaien)
: ISO-snelheid instellen ( tijdens meting)
: Sluitertijdinstel. in M-modus
: Diafragma-instelling in M-modus
328
82: Aangepaste bediening
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen,
schakelt u meteen over op de ingestelde opnamekwaliteit. De opname-
kwaliteit knippert op het LCD-paneel wanneer de camera van opname-
kwaliteit verandert. Na de opname wordt de instelling Directe inst.
beeldkwaliteit geannuleerd en wordt de camera weer ingesteld op de
voorgaande opnamekwaliteit.
*5: Als u bij stap 3 op pagina 321 op de knop <B> drukt, kunt u aangeven welke
opnamekwaliteit door deze functie moet worden geactiveerd.
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen,
schakelt u meteen over op de ingestelde opnamekwaliteit. De opname-
kwaliteit knippert op het LCD-paneel wanneer de camera van opname-
kwaliteit verandert. Ook na de opnamen wordt de instelling Directe inst.
beeldkwaliteit niet geannuleerd. Als u wilt teruggaan naar de vorige
instelling voor opnamekwaliteit, drukt u nogmaals op de knop die aan
deze functie is toegewezen.
*5: Als u bij stap 3 op pagina 321 op de knop <B> drukt, kunt u aangeven welke
opnamekwaliteit door deze functie moet worden geactiveerd.
Druk op <0> om het instellingenscherm voor beeldkwaliteit (pag. 119)
op het LCD-scherm weer te geven.
Druk op <0> om het scherm voor het selecteren van een beeldstijl
(pag. 129) op het LCD-scherm weer te geven.
: Directe inst. beeldkwaliteit
: Directe inst. beeldkwaliteit
: Beeldkwaliteit
: Beeldstijl
Tijdens het overschakelen naar de instelling Directe inst. beeldkwaliteit,
wordt <h> mogelijk in de zoeker weergegeven (pag. 318).
329
82: Aangepaste bediening
Wanneer u op de knop voor scherptedieptecontrole drukt, wordt het
diafragma verkleind en kunt u de scherptediepte controleren (pag. 165).
Als de IS-schakelaar op het objectief is ingesteld op <1>, wordt
de Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief geactiveerd
wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen.
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen,
worden met behulp van de AF-punten een raster en een digitale
horizon weergegeven in de zoeker.
: Scherpte-dieptecontrole
: Beeldstabilisatie starten
: Digitale horizon in zoeker
Meer dan 4°
Meer dan 6°
330
82: Aangepaste bediening
Wanneer u op <0> drukt, wordt het menu op het LCD-scherm
weergegeven.
Wanneer u op <0> drukt, worden de opnamen weergegeven.
Druk op <0> om de opnamen die zich op de kaart bevinden uit te
vergroten. Zie pag. 251 voor meer aanwijzingen. Wanneer u scherpstelt
in de Live-modus, de Quick-modus of handmatig scherpstelt (pag. 210
en 214), kunt u Live view-opnamen ook vergroten tijdens het maken
van de opnamen en tijdens filmopnamen.
Gebruik deze instelling wanneer u geen functie aan de knop wilt
toewijzen.
: Menuweergave
: Beeldweergave
: Vergroten/verkleinen (SET indrukken, draaien)
: Geen functie (uitgeschakeld)
331
Op het tabblad My Menu kunt u tot zes menuopties en persoonlijke
voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt.
1
Selecteer [My Menu instellingen].
Selecteer [My Menu instellingen] op
het tabblad [9] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Register in My Menu].
Selecteer [Register in My Menu] en
druk op <0>.
3
Leg de gewenste items vast.
Selecteer het item dat u wilt
vastleggen en druk op <0>.
Selecteer [
OK
] in het
bevestigingsvenster en druk op <
0
>
om het item vast te leggen.
U kunt tot zes items vastleggen.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het scherm van stap 2.
Sorteer
U kunt de volgorde van de in My Menu vastgelegde items wijzigen.
Selecteer [Sorteer] en het item waarvan u de volgorde wilt wijzigen.
Druk vervolgens op <0>. Draai, als [z] wordt weergegeven, aan
<5> om de volgorde te wijzigen en druk vervolgens op <0>.
Verwijder item/items en Verwijder alle items
U kunt alle vastgelegde items verwijderen. Met [Verwijder item/
items] verwijdert u één item tegelijk, met [Verwijder alle items]
verwijdert u alle items in één keer.
Weergave van My Menu
Als [Inschak.] is ingesteld, wordt het tabblad [9] eerst
weergegeven wanneer u het menuscherm opent.
3 My Menu vastleggenN
My Menu-instellingen
332
U kunt de huidige camera-instellingen, zoals de opnamemodus, menu-
functies en persoonlijke voorkeuzen, onder de stand <
w
>, <
x
> en <
y
>
van het programmakeuzewiel instellen als aangepaste opnamemodi.
1
Selecteer [Aangep.
opnamemodus (C1-C3)].
Selecteer [Aangep. opnamemodus
(C1-C3)] op het tabblad [54] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [
Registreer instellingen
].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Registreer instellingen] te
selecteren en druk op <0>.
3
Registreer de aangepaste opnamemodus.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
aangepaste opnamemodus te selecteren
die u wilt opslaan en druk op <
0
>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk op <0>.
X
De huidige camera-instellingen (pag. 333
en 334) worden opgeslagen onder de
stand C* van het programmakeuzewiel.
Als u een instelling wijzigt terwijl u opnamen maakt in de modus <
w
>, <
x
>
of <
y
>, kan de aangepaste opnamemodus automatisch worden bijgewerkt
met die gewijzigde instelling(en). U kunt Automatisch bijwerken gebruiken door
bij stap 2 [
Inst. aut. bijw.
] in te stellen op [
Inschakelen
]. De instellingen die
automatisch kunnen worden bijgewerkt, staan op pagina 333 en 334.
Als u in stap 2 [
Wis instellingen
] selecteert, wordt de standaardinstelling van de
bijbehorende stand van het programmakeuzewiel hersteld (de instelling die van kracht
was voordat u de camera-instellingen vastlegde). De procedure is hetzelfde als stap 3.
w Aangepaste opnamemodi instellenN
Automatisch bijwerken
Opgeslagen aangepaste opnamemodi annuleren
333
w Aangepaste opnamemodi instellenN
Opnamefuncties
Opnamemodus + belichtingsinstelling, ISO-snelheid, AF-modus,
AF-gebiedselectiemodus, AF-punt, Meetmethode, Transportmodus,
Waarde belichtingscompensatie, Waarde flitsbelichtingscompensatie
Menufuncties
[
z1
] Beeldkwaliteit, Kijktijd, Pieptoon, Ontspan sluiter zonder kaart,
Lensafwijkingscorrectie (Helderheid randen, Chromatische
correctie), Externe Speedlite besturing, Spiegel opklappen
[z2] Belichtingscompensatie/AEB, ISO-snelheidsinstellingen,
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid),
Witbalans, Handmatige witbalans, Witbalans Shift/
Bracketing, Kleurruimte
[z3] Beeldstijl, Ruisred. lange sluitertijd, Hoge ISO-ruisreductie,
Lichte tonen prioriteit, Meerdere opnames (instellingen),
HDR-modus (instellingen)
[z4 (Live view-opname)]
Live view-opname, AF-modus, Rasterweergave, Aspect ratio,
Bel.simulatie, Stille LV-opname, Meettimer
[z4 (Film)]
AF-modus, Rasterweergave, Movie-opn.formaat,
Geluidsopname, Stille LV-opname, Meettimer
[z5 (Film)]
Movie opn. teller, Movie afspeelteller, Stille bediening,
knop voor filmopnamen
[21] Case 1, Case 2, Case 3, Case 4, Case 5, Case 6
[22] AI Servo 1e beeldvoorkeur, AI Servo 2e beeldvoorkeur
[23] USM-objectief elektronische MF, AF-hulplicht,
Ontspanvoorkeur 1-beeld AF
[24] Obj.sturing bij AF onmogelijk, Selecteerbaar AF-punt,
Sel. AF-gebiedselectiemodus, Selectiemethode AF-gebied,
AF-punt op basis van richting
[25] Handmatige AF-puntselectiepatroon, AF-puntweerg. tijdens
focus, Zoekerweergaveverlichting
Vastgelegde instellingen
334
w Aangepaste opnamemodi instellenN
[x2] Diavoorstelling, Spring met 6
[x3] Overbel. waarsch., AF-puntweergave, Weergaveraster,
Histogramweergave, Movie afs. teller, Vergroting (ca.)
[51] Bestandsnr., Auto. roteren, Eye-Fi-instellingen
[52] Uitschakelen, LCD-helderheid, Raster in zoeker
[53] Sensorreiniging (Auto. reiniging),Weergaveopties z-knop,
Functieknop m
[81] Belichtingsniveauverhogingen, ISO-stappen, Bracketing
automatisch annuleren, Bracketingvolgorde, Aantal
bracketed opnamen, Veiligheidsshift
[82] Weergave LV-opnamegebied, Wielrichting bij tv/AV,
Multifunctievergrendeling, Aangepaste bediening
[83] Voeg bijsnijdinformatie toe, Standaardwisoptie
My Menu-instellingen worden niet vastgelegd.
Wanneer het programmakeuzewiel is ingesteld op <w>, <x> of <y>,
is het niet mogelijk om [54: Wis alle camera-instellingen] en
[84: Wis pers. voorkeuze (C.Fn)] te selecteren.
Zelfs wanneer het programmakeuzewiel is ingesteld op <w>, <x> of
<y>, kunt u instellingen voor de opnamefunctie en menu-instellingen
wijzigen.
Druk op de knop <B> om te controleren welke opnamemodi zijn
vastgelegd onder <w>, <x> en <y> (pag. 336 en 337).
335
14
Referentie
Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties,
systeemaccessoires, enzovoort.
336
Als u op de knop <B> drukt wanneer
de camera gereed is om opnamen te
maken, kunt u [Geeft camera-inst.
weer], [Digitale horizon] (pag. 60) en
[Geeft opname-inst. weer] (pag. 337)
weergeven.
Op het tabblad [
53
] kunt u met
[
Weergaveopties z
-knop] aangeven
welke opties moeten worden weergegeven
wanneer u op de knop <
B
> drukt.
Selecteer de gewenste optie en druk op
<
0
> om er een <
X
> bij te zetten.
Nadat u de selectie hebt gemaakt,
selecteert u [OK] en drukt u
vervolgens op <0>.
* Dit pictogram wordt weergegeven wanneer de overdracht van bepaalde
opnamen is mislukt.
B-knopfuncties
Camera-instellingen
U kunt de <X> niet voor alle drie weergaveopties verwijderen.
Het voorbeeldscherm [Geeft camera-inst. weer] wordt voor alle talen in
het Engels weergegeven.
Ook als u [
Digitale horizon
] deselecteert zodat deze optie niet wordt weergegeven, wordt deze
voor Live view-opnamen en filmopnamen toch weergegeven wanneer u op de knop <
B
> drukt.
(pag. 158).
(pag. 140
en 141)
De opnamemodi die zijn
vastgelegd onder de stand
w, x en y van het
programmakeuzewiel
(pag. 32 en 121)
Overdracht van
bepaalde opnamen
is mislukt*
(pag. 144)
(pag. 143)
(pag. 152)
Kleurtemp.
(pag. 139)
337
B-knopfuncties
Als u op de knop <Q> drukt, wordt Snel instellen ingeschakeld voor
de opname-instellingen (pag. 49).
Als u op de knop <
m
>, <
o
>, <
n
> of <
S
> drukt,
wordt het scherm met instellingen weergegeven op het LCD-scherm en
kunt u aan het instelwiel <
6
> of <
5
> draaien om de desbetreffende
functie in te stellen. U kunt het AF-punt ook selecteren met <
9
>.
Opname-instellingen
Batterijniveau
Sluitertijd
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
Opnamekwaliteit
Beeldstijl
Opnamemodus
ISO-snelheid
Kaartindicator
Maximumaantal
opnamen
Eye-Fi-overdrachtsstatus
Resterende opnamen
(bij meerdere opnamen)
AF-modus
Witbalanscorrectie
Indicator
belichtingsniveau
Diafragma
Lichte tonen prioriteit
Pictogram Snel
instellen
Aangepaste bediening
AE-vergrendeling
Witbalans
Pictogram kaartselectie
Transportmodus
Meetmethode
Flitsbelichtingscompensatie
Meerdere opnamen/HDR
Flitser gereed/FE-vergrendeling/
High-speed synchronisatie
Als u de camera uitschakelt terwijl het scherm 'Weergave van opname-instellingen'
wordt weergegeven, wordt dit scherm opnieuw weergegeven wanneer u de
camera weer inschakelt. Als u dit niet wilt, drukt u op de knop <
B
> om het
scherm uit te schakelen en schakelt u vervolgens de camera uit.
338
U kunt de status van de batterij controleren op het LCD-scherm. Elke LP-E6-
batterij heeft een uniek serienummer en u kunt meerdere batterijen registreren
in de camera. Wanneer u deze functie gebruikt, kunt u de resterende capaciteit
en de gebruiksgeschiedenis van de geregistreerde batterij controleren.
Selecteer [Accu-info].
Selecteer [Accu-info] op het tabblad
[53] en druk vervolgens op <0>.
X Het scherm met de batterijgegevens
wordt weergegeven.
3 De batterijgegevens controleren
Model van de batterij of stroomvoorziening die u gebruikt.
Het batterijniveau (pag. 35) wordt
weergegeven, samen met de resterende
capaciteit van de batterij in stappen van 1%.
Opnamen die zijn gemaakt met de huidige
batterij. Deze waarde wordt opnieuw ingesteld
wanneer de batterij opnieuw is opgeladen.
Het oplaadprestatieniveau van de batterij
wordt aangegeven met een van drie niveaus.
(Groen):
de oplaadprestaties van de batterij zijn in orde.
(Groen):
de oplaadprestaties van de batterij
zijn een beetje afgenomen.
(Rood): het wordt aanbevolen een
nieuwe batterij te kopen.
Batterijpositie
Gebruik uitsluitend originele Canon-batterijen van het type LP-E6. Als u een
andere batterij gebruikt dan de LP-E6, zijn de prestaties van de camera niet
optimaal of kunnen er storingen optreden.
De sluitertelling is het aantal foto's dat werd genomen. (Films worden niet meegeteld.)
Het batterijniveau wordt ook weergegeven wanneer de batterij LP-E6
zich in de batterijgreep BG-E11 bevindt. Als u AA/LR6-batterijen
gebruikt, wordt alleen het batterijniveau weergegeven.
Als communicatie met de batterij om welke reden ook niet mogelijk of
onregelmatig is, verschijnt de vraag [
Deze accu gebruiken?
]. Als u [
OK
]
selecteert, kunt u doorgaan met opnamen maken. Afhankelijk van de batterij
echter, worden de batterijgegevens mogelijk niet of niet correct weergegeven.
339
3 De batterijgegevens controleren
U kunt maximaal zes LP-E6-batterijen registreren in de camera. Als u
meerdere batterijen wilt registreren in de camera, voert u voor elke
batterij de onderstaande procedure uit.
1
Druk op de knop <B>.
Druk, terwijl het scherm Accu-info wordt
weergegeven, op de knop <
B
>.
X Het scherm met de batterij-
geschiedenis wordt weergegeven.
X
Als de batterij nog niet is geregistreerd,
wordt deze grijs weergegeven.
2
Selecteer [Registreer].
Selecteer [Registreer] en druk
vervolgens op <0>.
X Het bevestigingsdialoogvenster wordt
weergegeven.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De batterij wordt geregistreerd en het
scherm met de batterijgeschiedenis
verschijnt weer.
X Het grijze batterijnummer wordt nu
weergegeven in witte letters.
Druk op de knop <M>. Het scherm
Accu-info verschijnt weer.
De batterij registreren in de camera
Batterijregistratie is niet mogelijk wanneer zich AA/LR6-batterijen in de
batterijgreep BG-E11 bevinden of als u de voedingsadapterset ACK-E6 gebruikt.
Als er al zes batterijen zijn geregistreerd, kunt u [
Registreer
] niet selecteren.
Zie pagina 341 als u overbodige batterijgegevens wilt verwijderen.
340
3 De batterijgegevens controleren
Het is handig om een etiket met het serienummer op alle geregistreerde
LP-E6-batterijen te plakken.
1
Schrijf het serienummer op een
etiket.
Schrijf het serienummer op het scherm
met de batterijgeschiedenis over op
een etiket (in de handel verkrijgbaar)
van ongeveer 25 x 15 mm.
2
Haal de batterij uit de camera en
plak het etiket op de batterij.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Open het batterijcompartiment en
verwijder de batterij.
Plak het etiket zoals wordt
weergegeven in de illustratie
(op de zijde zonder elektrische
contactpunten).
Herhaal deze procedure voor alle
batterijen, zodat het serienummer
altijd goed zichtbaar is.
Een etiket met het serienummer op de batterij plakken
Serienummer
7c400300
Plak het etiket niet op een ander deel dan het deel dat wordt
weergegeven in de illustratie bij stap 2. Als u dit doet, kunt u de batterij
mogelijk niet meer plaatsen of de camera niet meer inschakelen.
Als u batterijgreep BG-E11 gebruikt, laat het etiket mogelijk los wanneer
u de batterij herhaaldelijk plaatst en verwijdert. Als het label loslaat,
kunt u er een nieuw label op plakken.
341
3 De batterijgegevens controleren
U kunt nagaan wat de resterende capaciteit van een batterij is (zelfs
wanneer deze zich niet in de camera bevindt) en wanneer de batterij
voor het laatst is gebruikt.
Zoek het serienummer op.
Zoek het etiket met het gewenste
serienummer en kijk bij hetzelfde
serienummer op het scherm met de
batterijgeschiedenis.
X U kunt de resterende capaciteit van
de desbetreffende batterij controleren
en nagaan wanneer de batterij voor
het laatst is gebruikt.
1 Selecteer [Verwijder info].
Voer stap 2 op pagina 339 uit om [Verwijder info] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
2 Selecteer de batterijgegevens die u wilt verwijderen.
Selecteer de batterijgegevens die u wilt verwijderen en druk
vervolgens op <0>.
X <X> wordt weergegeven.
Herhaal deze procedure als u nog een batterij wilt verwijderen.
3 Druk op de knop <L>.
X Het bevestigingsdialoogvenster wordt weergegeven.
4 Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens op <0>.
X De batterijgegevens worden verwijderd en het scherm uit stap 1
verschijnt weer.
De resterende capaciteit van een geregistreerde batterij controleren
Serienummer
Datum laatste
gebruik
Resterende capaciteit
De gegevens van de geregistreerde batterij verwijderen
342
Met de AC-adapterset ACK-E6 (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u
de camera aansluiten op een gewoon stopcontact en hoeft u het
resterende batterijniveau niet in de gaten te houden.
1
Sluit de stekker van de DC-
koppeling aan.
Plaats de stekker van de DC-
koppeling in de aansluiting op
de AC-adapter.
2
Sluit het netsnoer aan.
Sluit het netsnoer aan zoals in de
afbeelding wordt weergegeven.
Verwijder na gebruik van de camera
het netsnoer uit het stopcontact.
3
Plaats het snoer in de groef.
Plaats het snoer van de DC-
koppeling voorzichtig, zonder
het snoer te beschadigen.
4
Plaats de DC-koppeling.
Open het klepje van het
batterijcompartiment en het deksel
van het DC-koppelingssnoer.
Plaats de DC-koppeling zodat deze
vastklikt en leid het snoer door de
snoeropening.
Sluit het klepje.
Een gewoon stopcontact gebruiken
Aansluitpunt voor
DC-koppelingskabel
Plaats of verwijder het netsnoer of de DC-koppeling nooit wanneer de aan-
uitschakelaar van de camera op <1> staat.
343
De batterij voor datum/tijd (reservebatterij) houdt de datum en tijd van de camera bij.
Deze batterij heeft een levensduur van ongeveer 5 jaar. Als de datum en tijd worden
gereset wanneer de camera wordt ingeschakeld, volgt u de procedure hieronder om
de reservebatterij te vervangen door een nieuwe CR1616-lithiumbatterij.
De datum/tijd-instelling gaat verloren, waardoor u de correcte
datum en tijd opnieuw moet instellen (pag. 36).
1
Zet de aan-uitschakelaar op <
2
>.
2
Draai de schroef van de
batterijhouder los.
Gebruik hiervoor een kleine
kruiskopschroevendraaier.
Zorg ervoor dat u de schroef niet kwijtraakt.
3
Neem de batterijhouder uit het
apparaat.
Duw de batterij naar buiten, zoals
aangeduid met pijl 2.
4
Vervang de batterij in de
batterijhouder.
Let erop dat de +-pool van de
nieuwe batterij zich aan de juiste
kant bevindt.
5
Draai de schroef van de
batterijhouder vast.
De batterij voor datum/tijd vervangen
Zorg ervoor dat de batterij voor datum/tijd een lithiumbatterij van het type CR1616 is.
344
Met een in de handel verkrijgbare en reeds geconfigureerde Eye-Fi-
kaart kunt u opnamen automatisch overbrengen naar een pc of
uploaden naar een online service via een draadloos LAN.
De opnameoverdracht is een functie van de Eye-Fi-kaart. Raadpleeg de
instructiehandleiding bij de Eye-Fi-kaart of neem contact op met de fabrikant
van de kaart voor informatie over het configureren en gebruiken van de Eye-
Fi-kaart en het oplossen van eventuele problemen met beeldoverdracht.
Voor deze camera wordt ondersteuning van Eye-Fi-kaartfuncties
(waaronder draadloze overdracht) niet gegarandeerd. Neem in geval van
problemen met een Eye-Fi-kaart contact op met de fabrikant van de
kaart. In bepaalde landen of regio's is het gebruik van Eye-Fi-kaarten aan
goedkeuring onderhevig. Zonder goedkeuring is het gebruik van de
kaart niet toegestaan. Neem contact op met de fabrikant van de kaart als
het onduidelijk is of de kaart is goedgekeurd voor gebruik in uw gebied.
1
Plaats een Eye-Fi-kaart. (pag. 31)
2
Selecteer [Eye-Fi instellingen].
Selecteer [
Eye-Fi instellingen
] op het
tabblad <
51
> en druk vervolgens op <
0
>.
Dit menu wordt alleen weergegeven
wanneer zich een Eye-Fi-kaart in de
camera bevindt.
3
Schakel de Eye-Fi-overdracht in.
Druk op <
0
>, stel [
Eye-Fi trans.
] in
op [
Aan
] en druk vervolgens op <
0
>.
Als u [Uit] instelt, wordt de
automatische overdracht niet
uitgevoerd, ook niet als er een Eye-
Fi-kaart is geplaatst (pictogram voor
de overdrachtsstatus I).
4
Geef de verbindingsinformatie weer.
Selecteer [Verbindingsinfo] en druk
vervolgens op <0>.
Eye-Fi-kaarten gebruiken
345
Eye-Fi-kaarten gebruiken
5
Controleer de instelling
[Toegangspunt SSID:].
Controleer of een toegangspunt wordt weer-
gegeven voor [
Toegangspunt SSID:
].
U kunt ook het MAC-adres en de firmware-
versie van de Eye-Fi-kaart controleren.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten.
6
Maak de opname.
X
De opname wordt overgebracht en het pictogram
<
H
> verandert van grijs (Niet verbonden) in
een van de onderstaande pictogrammen.
Voor overgebrachte opnamen wordt
O weergegeven in de weergave met
opname-informatie (pag. 246).
H (grijs) Niet verbonden : geen verbinding met het toegangspunt.
H (knippert) Verbinden : verbinding met het toegangspunt.
H
(weergegeven)
Verbonden
: er is verbinding met het toegangspunt.
H ( ) Verplaatsen : de opnameoverdracht naar het
toegangspunt wordt uitgevoerd.
Pictogram voor de
overdrachtsstatus
Aandachtspunten bij het gebruik van Eye-Fi-kaarten
Als wordt weergegeven, is er een fout opgetreden bij het ophalen van
de kaartinformatie. Schakel de camera uit en weer in.
Zelfs als [
Eye-Fi trans.
] is ingesteld op [
Uit
] zendt de kaart wellicht nog steeds een
signaal uit. In ziekenhuizen, op vliegvelden en op andere plaatsen waar draadloze
gegevensoverdracht verboden is, dient u de Eye-Fi-kaart uit de camera te verwijderen.
Als de opnameoverdracht niet werkt, controleert u de instellingen van de Eye-Fi-kaart
en de pc. Raadpleeg de instructiehandleiding van de kaart voor meer informatie.
Afhankelijk van de verbinding van het draadloze LAN kan de
beeldoverdracht lang duren of worden onderbroken.
Door de overdrachtsfunctie kan de Eye-Fi-kaart erg warm worden.
De batterij gaat sneller leeg.
Tijdens de opnameoverdracht werkt de functie voor het automatisch
uitschakelen van de camera niet.
346
o
: automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen/uitgeschakeld
*1:
Het pictogram
z
geeft aan dat er foto's worden gemaakt in de filmopnamemodus.
*2: Bij gebruik tijdens filmopname wordt de modus d geactiveerd.
Beschikbare functies per opnamemodus
Functie
Foto's Films
A d s f a F
k z
*1
Alle instellingen voor opnamekwaliteit
zijn selecteerbaar
k kkkkk k
ISO-snelheid
Automatisch ingesteld/
Auto ISO
o kkkkk
o
Behalve a
kIn a
Handmatig
kkkkk
k
In a
Beeldstijl
Automatische selectie
D
Modus A: D
Handmatige selectie
kkkkk k
Witbalans
Automatisch
o kkkkk k
Vooraf ingesteld
kkkkk k
Handmatig
kkkkk k
Instelling van
kleurtemperatuur
kkkkk k
Correctie/Bracketing
kkkkk k
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
o kkkkk k
Lensafwijkings-
correctie
Correctie helderheid randen
k kkkkk k
Chromatische correctie
k kkkkk k
Ruisreductie lange sluitertijd
kkkkk
Hoge ISO-ruisreductie
o kkkkk k
Lichte tonen prioriteit
kkkkk k
Meerdere opnames
kkkkk
HDR-opnamen
kkkk
Kleurruimte
sRGB
o kkkkk o k
Adobe RGB
kkkkk k
AF
AF-
modus
1-beeld AF
kkkkk
d
c
f
*2*4
AI Servo AF
kkkkk
AI Focus AF
o kkkkk
AF-gebiedselectiemodus
kkkkk
Met
f
(behalve
A
)
347
Beschikbare functies per opnamemodus
*3:
In de modus <
a
> kunt u Auto ISO gebruiken om een vaste ISO-snelheid in te stellen.
*4: Werkt alleen vóór de start van filmopnamen.
*5: Alleen instelbaar voor Live view-opnamen.
Functie
Foto's Films
A d s f a F
k z*
1
AF
AF-puntselectie
Automatisch
o kkkkk
Met
f
(behalve
A
)
Handmatig
kkkkk
AF-hulplicht
o kkkkk
Handmatige focus (MF)
k kkkkk
k
AF-configuratietool
kkkkk
AF-fijnafstelling
kkkkk
Met
f
(behalve
A
)
Meet-
methode
Meervlaks meting
o kkkkk
Selectie meet-methode
kkkkk
Belichting
Programmakeuze
k
AE-vergrendeling
*3
kkk
In
d
,
s
,
f
,
F
Bel.correctie
kkk
AEB
kkkk
Scherpte-dieptecontrole
kkkkk
Transport
Enkelbeeld
k kkkkk k
Continue opnamen met hoge
snelheid
k kkkkk k
Continue opnamen met lage
snelheid
k kkkkk k
Stille enkele opname
k kkkkk k
Stille continue opname
k kkkkk k
Q (10 sec.)
k kkkkk k
*4
k (2 sec.)
k kkkkk k
*4
Externe
Speedlite
FE-vergrendeling
kkkkk
Flitsbelichtingscompensatie
kkkkk
Live view-opname.
k kkkkk
Aspectratio
*5
kkkkk
Snel instellen
k kkkkk k
348
z: Opname 1 (rood) Pagina
Menu-instellingen
Voor opnamen met de zoeker en Live view-opnamen
Beeldkwaliteit
1 / 41 / 61
119
73 / 83 / 74 / 84 / 7a / 8a / b / c
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 55
Pieptoon
Inschak. / Uitschak. -
Ontspan sluiter zonder
kaart
Inschak. / Uitschak. 32
Lensafwijkings-
correctie
Helderheid randen: Inschak. / Uitschak.
Chromatische afw.: Inschakelen / Uitschakelen
147
Externe Speedlite
besturing
Flitsen / E-TTL II meting / Flitssync.snelheid
AV-modus / Flits functie instellingen / Wis
flitserinstellingen / Flitser C.Fn instellingen /
Wis alle SpeedliteC.Fn's
191
Spiegel opklappen Uitschakelen / Inschakelen 184
Grijze menuopties worden niet weergegeven in de modus <A>.
Wat wordt weergegeven onder [z1: Beeldkwalit.], is afhankelijk van de
instelling voor [Opn.functie] (pag. 116) onder [51: Opn.functie+kaart/
map sel.]. Als [Apart opslaan] is ingesteld, stelt u de beeldkwaliteit voor
elke kaart in.
349
Menu-instellingen
z: Opname 2 (rood) Pagina
* Tijdens filmopnamen is [Bel.corr./AEB] ingesteld op [Bel.correctie].
z: Opname 3 (rood)
* De opties [
Meerdere opnames
] en [
HDR-modus
] zijn niet beschikbaar (grijs) voor filmopnamen.
Bel.corr./AEB
Tussenstappen van 1/3 stops, ongeveer
5 stops (AEB ongeveer 3 stops)
169
170
ISO-snelheidsinst.
ISO-snelheid / ISO-snelheidsbereik / Auto ISO-
bereik / Minimale sluitertijd
124
tot
128
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog
142
Uitschakelen bij handmatige belichting
Witbalans
Q / W / E / R / Y / U / D / O / P
(ca. 2.500 - 10.000)
137
Handmatige witbalans De witbalans handmatig instellen 138
Witbalans Shift/
Bracketing
Witbalanscorrectie: B/A/M/G-correctie, elk negen niveaus
Witbalans bracketing: B/A- en M/G-correctie,
stappen van één niveau, circa drie niveaus
140
141
Kleurruimte sRGB / Adobe RGB 158
Beeldstijl
DAutomatisch / PStandaard /
QPortret / RLandschap / SNeutraal /
UNatuurlijk / VMonochroom /
WGebruiker 1, 2, 3
129
tot
136
Ruisreductie lange
sluitertijd
Uitschakelen / Automatisch / Inschakelen 144
Hoge ISO-ruisreductie Standaard / Zwak / Sterk / Uitschakelen 143
Lichte tonen prioriteit Uit / Aan 146
Stofwisdata
Gegevens verkrijgen voor gebruik door meegeleverde
software om stofvlekken te verwijderen
291
Meerdere opnames
Meerdere opnamen / Meerdere opnamen /
Aantal opnames / Bronbeelden opsl. /
Doorg. meerd. opn.
177
HDR-modus
Dyn. bereik aanp. / Effect / Continue HDR /
Beeld aut. uitl. / Bronbeelden opsl.
173
350
Menu-instellingen
z: Opname 4* (rood) Pagina
* In de modus <A> vindt u deze menuopties onder [z2].
2: AF1 (paars)
2: AF2 (paars)
Live view-opname. Inschakelen / Uitschakelen 203
AF-modus
Live-modus / u Live-modus / Quick-modus 207
Rasterweergave
Uit / 3x3 l / 6x4 m / 3x3+diag n 203
Aspect ratio 3:2 / 4:3 / 16:9 / 1:1 204
Bel.simulatie Inschakelen / Tijdens e / Uitschakelen 205
Stille LV-opname Modus 1 / Modus 2 / Uitschakelen 206
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
206
Case 1 Veelzijdige universele instelling 86
Case 2
Onderwerpen blijven volgen en obstakels
negeren
86
Case 3
Direct scherpstellen op onderw. plots. in
AF-punt.
87
Case 4
Voor onderwerpen die snel versnellen of
vertragen
87
Case 5
Voor onregelmatige be- weging in willek.
richting. (uitgeschakeld bij Eén punt AF)
88
Case 6
Voor onregelmatige bewegingen en
snelheidsverand. (uitgeschakeld bij
Eén punt AF)
89
AI Servo 1e
beeldvoorkeur
Ontspanvoorkeur / Gelijke voorkeur /
Scherpstelvoorkeur
94
AI Servo 2e
beeldvoorkeur
Opnamesnelheidvoorkeur / Gelijke voorkeur /
Scherpstelvoorkeur
95
351
Menu-instellingen
2: AF3 (paars) Pagina
2: AF4 (paars)
2: AF5 (paars)
USM-obj.,
elektronische MF
Inschakelen na One-Shot AF / Uitschakelen na
One-Shot AF / Uitschakelen in AF-modus
96
AF-hulplicht
Inschakelen / Uitschakelen / Alleen IR
AF-hulplicht
97
Ontspanvoor.
One-Shot AF
Ontspanvoorkeur / Scherpstelvoorkeur 97
Objectiefsturing bij
AF onmogelijk
Continu scherpstellen / Stop scherpstellen 98
Selecteerbaar AF-punt
61 punten / Alleen kruisv. AF-punten /
15 punten / 9 punten
98
Selecteer AF-
gebiedselectiemodus
Handmatige selectie: Spot-AF / Handmatige
selectie: 1 punt AF / AF-gebied uitbr.: /
AF-gebied uitbr.: omringen / Handmatige
selectie: Zone-AF / Aut. selectie: 61 punten AF
99
Selectiemethode
AF-gebied
Knop S M-Fn / Hoofdinstelwiel S 100
AF-punt op basis van
richting
Gelijk voor vertic./horiz. / Verschillende
AF-punten
101
Handmatig AF-
puntsel.patroon
Stopt bij rand AF-gebied / Continue 102
AF-punt weergeven
tijdens focus
Geselecteerd (constant) / Alles (constant) /
Gesel. (pre-AF, scherp) / Geselecteerd
(scherp) / Weergave uit
102
Zoekerweergave-
verlichting
Auto / Inschakelen / Uitschakelen 103
AF-fijnafstelling
Uitschakelen / Alles even veel / Per lens
afstellen
104
352
Menu-instellingen
3: Weergave 1 (blauw) Pagina
3: Weergave 2 (blauw)
3: Weergave 3 (blauw)
* Deze instelling is gekoppeld aan de [tijdcode] die is opgegeven bij [Movie afs.
teller] op het tabblad [z5 (Movie)].
Beveilig beelden
Opnamen beveiligen tegen wissen 272
Beeld roteren
Verticale opnamen roteren 254
Wis beelden
Opnamen wissen 277
Printopties
Aangeven welke opnamen moeten worden
afgedrukt (DPOF)
305
Beeldkopie
Opnamen kopiëren tussen kaarten 274
RAW-beeldverwerking 1-bestanden verwerken 282
Wijzig formaat
Het aantal pixels van de opname reduceren 287
Classificatie
[OFF] / l / m / n / o / p 255
Diavoorstelling
Beschrijving van weergave, Weergaveduur en
Herhalen voor het afspelen van geluid
265
Beeldoverdracht
Opnamen selecteren die moeten worden
overgezet naar een computer
309
Spring met 6
1 beeld / 10 beelden / 100 bldn / Datum / Map /
Movies / Foto's / Classificatie
250
Overbel. waarsch.
Uitschakelen / Inschakelen 247
AF punt weerg.
Uitschakelen / Inschakelen 247
Weergaveraster
Uit / 3x3 l / 6x4 m / 3x3+diag n 245
Histogramweergave
Helderheid / RGB 248
Movie afs.teller*
Opn. tijd / Tijdcode 238
Vergroting (ca.)
1x (geen vergroting) / 2x (vergroot vanuit centrum) /
4x (vergroot vanuit centrum) / 8x (vergroot vanuit
centrum) / 10x (vergroot vanuit centrum) / Ware
grootte (v. ges. punt) / Zelfde als ltste (centr.)
252
Ctrl over HDMI
Uitschakelen / Inschakelen 269
353
Menu-instellingen
5: Instellingen 1 (geel) Pagina
5: Instellingen 2 (geel)
* Werk de camerafirmware bij als [Instellingen GPS-systeem] niet wordt
weergegeven.
Opn.functie+kaart/
map sel.
[Opn.functie]
Standaard / Auto. kaartwissel /
Apart opslaan / Opsl. nr meerdere
[Opn./weerg.] [Weergave] f / g
[Map] Een map maken en selecteren
116
118
150
Bestandnr. Continu / Auto. reset / Handm. reset 154
Bestandsnaam
Code voorinst. / Gebr.inst. 1 / Gebr.inst. 2 152
Auto. roteren
Aan zD / Aan D / Uit 280
Kaart formatteren
Hiermee kunt u gegevens op de kaart
initialiseren en wissen
53
Eye-Fi-instellingen
Weergegeven wanneer een in de handel
verkrijgbare Eye-Fi-kaart is geplaatst.
344
Uitschakelen
1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. / 15 min. /
30 min. / Uitschakelen
55
LCD-helderheid
automatisch: aanpassing tot een van drie
helderheidsniveaus
handmatig: Aanpassing tot een van zeven
helderheidsniveaus
279
Datum/tijd/zone
Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uren, minuten,
seconden) / Zomertijd / Tijdzone
36
TaalK
Selecteer de interfacetaal 38
Raster in zoeker
Uit / Aan 59
Instellingen
GPS-apparaat*
Instellingen beschikbaar wanneer de GPS-
ontvanger GP-E2 (afzonderlijk verkrijgbaar)
is bevestigd.
-
Controleer, wanneer u een GPS-apparaat of Wireless File Transmitter
gebruikt, de wet- en regelgeving van het land of de streek waar u het
apparaat gebruikt en gebruik het apparaat in overeenstemming hiermee.
354
Menu-instellingen
5: Instellingen 3 (geel) Pagina
5: Instellingen 4 (geel)
8: Persoonlijke voorkeuze (oranje)
9: My Menu (groen)
Videosysteem NTSC / PAL
231
271
Accu-info
Voeding / Resterende cap. / Sluiterteller /
Laadprestatie / batterijregistratie /
batterijgeschiedenis
338
tot
341
Sensorreiniging
Auto. reiniging: Inschak. / Uitschak.
290
Reinig nu
Reinig handmatig 293
Weergaveopties
z-knop
Geeft camera-inst. weer / Digitale horizon/
Geeft opname-inst. weer
336
Functieknop m
Classificatie / Beveiligen
255
273
Communicatie-
instellingen
Weergegeven wanneer WFT-E7 (afzonderlijk
verkrijgbaar) is aangesloten.
-
Aangep.
opnamemodus (C1-C3)
De huidige camera-instellingen vastleggen op positie
w
,
x
en
y
van het programmakeuzewiel.
332
Wis alle camera-instellingen
De camera wordt ingesteld op de standaardinstellingen
56
Copyrightinformatie
Geef copyrightinfo weer / Voer naam van auteur in /
Voer copyrightdetails in / Verwijder copyrightinfo
156
Firmwareversie Voor het bijwerken van de firmware -
C.Fn1: Exposure (Belichting)
Hiermee past u de camerafuncties aan uw
persoonlijke voorkeuren aan
315
C.Fn2:
Display/Operation
(Weergave/bediening)
318
C.Fn3: Others (Overig) 320
C.Fn4: Clear (Wissen) Wist alle persoonlijke voorkeuze-instellingen 314
My Menu instellingen
Hiermee kunt u vaakgebruikte menuopties en persoonlijke
voorkeuzen vastleggen
331
355
Menu-instellingen
z: Opname 4*
1
(Movie) (rood) Pagina
*1: In de modus <A> vindt u deze menuopties onder [z2].
*2: In de modus <A> is dit [Geluidsopname]: [Aan/Uit].
z: Opname 5*
1
(Movie) (rood)
*1: In de modus <A> vindt u deze menuopties onder [z3].
*2: Deze instelling is gekoppeld aan [Movie afs. teller] op het tabblad [x3].
Voor filmopnamen
AF-modus Live-modus / u Live-modus / Quick-modus 239
Rasterweergave
Uit / 3x3 l / 6x4 m / 3x3+diag n 239
Movie-opn.formaat
1920x1080 (6 / 5 / 4) (W / X)
1280x720 (8 / 7) (W / X)
640x480 (6 / 5) (X)
231
Geluidsopname*
2
Geluidsopname: Automatisch / Handmatig /
Uitschakelen
234
Opnameniveau
Windfilter: Uitschakelen / Inschakelen
Stille LV-opname Modus 1 / Modus 2 / Uitschakelen 240
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
240
Tijdcode
Count up / Instelling starttijd / Movie opn.
teller / Movie afs. teller*
2
/ Drop frame
237
Stille bediening
h insch. / h uitsch. 236
Knop voor
filmopnamen
/ V/ 240
356
Systeemschema
CR1616-
lithiumbatterij
voor datum/tijd
Brede draagriem
EW-EOS5DMKIII
Standaard-
accessoires
Batterij
LP-E6
Batterijgreep
BG-E11
Batterijoplader
LC-E6 of LC-E6E
Handriem E2
ST-E2 270EX II 320EX
600EX-RT/
600EX
430EX IIST-E3-RT
Oogschelp Eg
Niet-beslaand
oculair Eg
Dioptrische
aanpassingslenzen Eg
Hoekzoeker C
Batterijoplader
voor in de auto
CBC-E6
Oplaadkabel voor in
de auto CB-570
AC-adapter
AC-E6
DC-koppeling
DR-E6
AC-adapterset
ACK-E6
Macro Ring Lite
MR-14EX
Macro Twin Lite
MT-24EX
Batterijmagazijn
BGM-E11A voor
AA/LR6-batterijen
(bevestigd aan BG-E11)
Batterijmagazijn
BGM-E11L voor twee
LP-E6-batterijen
(bevestigd aan BG-E11)
357
Systeemschema
Hoofdtelefoon
GPS-ontvanger
GP-E2
CF-kaart
SD-/SDHC-/SDXC-
geheugenkaart
Kaartlezer
Ethernetpoort
USB-poort
Adapter draadloos LAN
EF-objectieven
Afstands-
bediening met
timer TC-80N3
Draadloze
afstandsbediening
LC-5
Met PictBridge compatibele printer
Tv/video
Toegangspunt
draadloos LAN
Externe microfoon
Stereo-AV-kabel
AVC-DC400ST
(1,3 m)
HDMI-kabel
HTC-100 (2,9 m)
Leren koker EH20-L * De lengte van alle kabels is circa **m.
EOS
Solution Disk
EOS Software
Instruction Manuals
Disk
Interfacekabel
IFC-200U (1,9 m)
Interfacekabel IFC-500U (4,7 m)
Windows 7
Windows Vista
Windows XP
Mac OS X
Computer
Wireless File
Transmitter
WFT-E7
Afstands-
bediening
RS-80N3
Afstands-
bediening
RC-6
358
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst het gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Indien de resterende capaciteit van de batterij (pag. 338) 94% of hoger
is, wordt de batterij niet opgeladen.
Laad alleen echte Canon-batterijen op van het type LP-E6.
Als er een probleem is met de batterijoplader of de batterij, of als er geen
communicatie mogelijk is met de batterij (batterijen van een ander merk),
wordt het opladen beëindigd en gaat het oranje lampje met tussenpozen
snel knipperen. Als er een probleem is met de batterijoplader of de batterij,
haalt u de stekker van de oplader uit het stopcontact. Haal de batterij uit de
oplader en plaats deze vervolgens terug. Wacht 2 tot 3 minuten en steek de
stekker vervolgens weer in het stopcontact. Als het probleem aanhoudt,
neemt u contact op met uw dealer of dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Als de interne temperatuur van de batterij die in de oplader is geplaatst hoog is,
wordt de batterij om veiligheidsredenen niet opgeladen (lampje is uit). Als de
temperatuur van de batterij tijdens het opladen om welke reden dan ook te hoog
wordt, wordt het opladen automatisch stopgezet (lampje knippert). Wanneer de
temperatuur van de batterij weer daalt, wordt het opladen automatisch hervat.
De batterij is niet correct in de camera geplaatst (pag. 30).
Controleer of het klepje van het batterijcompartiment is gesloten (pag. 30).
Controleer of het klepje van de kaartsleuf is gesloten (pag. 31).
Laad de batterij op (pag. 28).
Problemen oplossen
Stroomgerelateerde problemen
De batterij laadt niet op.
Het lampje van de oplader knippert snel.
Het lampje van de oplader knippert niet.
De camera werkt niet, zelfs niet als de aan-uitschakelaar op <
1
> staat.
359
Problemen oplossen
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op
de kaart wordt opgeslagen, blijft de lees-/schrijfindicator een paar
seconden aan/knipperen. Wanneer de opname is voltooid, wordt
de camera automatisch uitgeschakeld.
Gebruik een volledig opgeladen batterij (pag. 28).
Mogelijk presteert de batterij niet meer helemaal naar behoren.
Zie [53: Accu-info] om de oplaadprestaties van de batterij te
controleren (pag. 338). Als de prestaties van de batterij slecht zijn,
vervangt u de batterij door een nieuwe.
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende
bewerkingen:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt
gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Wanneer langdurig Live view-opnamen of filmopnamen worden
gemaakt.
De functie voor automatisch uitschakelen is geactiveerd. Als u niet wilt
dat deze functie wordt geactiveerd, stelt u [52: Uitschakelen] in op
[Deactiveren] (pag. 55).
Zelfs als [52: Uitschakelen] is ingesteld op [Deactiveren], wordt het
LCD-scherm uitgeschakeld wanneer de camera gedurende 30
minuten niet wordt gebruikt. (De camera zelf wordt niet uitgeschakeld.)
De lees-/schrijfindicator blijft knipperen, zelfs wanneer
de aan-uitschakelaar op <2> staat.
De batterij raakt snel leeg.
De camera schakelt zichzelf uit.
360
Problemen oplossen
De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-S-
objectieven (pag. 39).
Plaats een opgeladen batterij in de camera (pag. 28).
De kaart is niet correct geplaatst (pag. 31).
Als u een SD-kaart gebruikt, zet u het schuifje voor schrijfbeveiliging
op de stand voor schrijven/wissen (pag. 31).
Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen om
ruimte vrij te maken (pag. 31 en 277).
Als u probeert om scherp te stellen in de modus 1-beeld AF terwijl het
focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker knippert, kan er geen foto
worden gemaakt. Druk de ontspanknop nogmaals half in om
automatisch scherp te stellen of stel handmatig scherp (pag.44 en 111).
Zie pagina 33 of 371 als er een kaartfout wordt weergegeven.
Kaarten met een grotere capaciteit dan 128 GB worden geformatteerd
in exFAT. Dit betekent dat als u een kaart met een grotere capaciteit
dan 128 GB met deze camera formatteert en de kaart vervolgens in
een andere camera plaatst, er een foutbericht wordt weergegeven en
de kaart mogelijk niet kan worden gebruikt.
Opnamegerelateerde problemen
Het objectief kan niet worden bevestigd.
De zoeker is donker.
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
De kaart kan niet worden gebruikt.
Wanneer de kaart in een andere camera wordt geplaatst,
verschijnt er een foutbericht.
361
Problemen oplossen
Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <AF> (pag. 39).
Druk voorzichtig op de ontspanknop om bewegingsonscherpte te
voorkomen (pag. 43 en 44).
Als het objectief een Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft,
stelt u de IS-schakelaar in op <1> (pag. 42).
Bij weinig licht kan de sluitertijd toenemen. Gebruik een kortere
sluitertijd (pag. 162), stel een hogere ISO-snelheid in (pag. 124),
gebruik een flitser (pag. 188) of gebruik een statief.
Het aantal bruikbare AF-punten en -patronen kan variëren, afhankelijk
van het gebruikte objectief. De objectieven zijn per categorie
onderverdeeld in acht groepen, van A tot H. Ga na tot welke groep
uw objectief behoort. Een objectief uit groep F tot H levert minder
bruikbare AF-punten op (pag. 79).
Wanneer u op de knop <S> drukt, zijn de knipperende AF-punten de
punten die geen AF-punten voor kruismetingen zijn en alleen gevoelig
zijn voor horizontale lijnen. De AF-punten die oplichten, zijn AF-punten
voor kruismetingen (pag. 74).
Het AF-punt bij het vastgelegde gebied knippert (pag. 324).
Stel de AF-modus in op One-Shot AF. Focusvergrendeling is niet
mogelijk in de modi AI Servo AF en AI Focus AF (pag. 70).
Afhankelijk van de sluitertijd, het diafragma, de
opnameomstandigheden, de helderheid, enzovoort kan de snelheid
van continue opnamen afnemen.
De opname is niet scherp.
Er zijn minder AF-punten.
Het AF-punt knippert.
Ik kan de scherpstelling niet vergrendelen en geen nieuwe
beeldcompositie maken.
De snelheid van continue opnamen is laag.
362
Problemen oplossen
Als u opnamen maakt van een onderwerp met fijne details (bijvoorbeeld
een grasveld), wordt het bestand groter en de daadwerkelijke maximale
opnamereeks mogelijk kleiner dan is vermeld op pagina 121.
Als [
z3: Lichte tonen prioriteit
] is ingesteld op [
Inschakelen
], is het
instelbereik voor de ISO-snelheid ISO 200-25600 (of maximaal 12800
voor filmopnamen). Zelfs als u het instelbereik voor de ISO-snelheid instelt
bij [
ISO-snelh.bereik
], kunt u geen verhoogde ISO-snelheden (L, H, H1,
H2) instellen. Wanneer [
z3: Lichte tonen prioriteit
] is ingesteld op
[
Uitschakelen
], kan ISO 100/125/160 worden ingesteld (pag. 146).
Als [
z3: Lichte tonen prioriteit
] is ingesteld op [
Inschakelen
], kan Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) niet worden ingesteld. Als
[
z3: [Lichte tonen prioriteit
] is ingesteld op [
Uitschakelen
], kan Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) wel worden ingesteld (pag. 146).
Stel [
z
2: Auto Lighting Optimizer/
z
2: Auto optimalisatie helderheid
]
in op [
Deactiveren
]. Als [
Standaard/Zwak/Hoog
] is ingesteld, kan de
opname toch licht uitvallen zelfs als u een kleinere belichtings-compensatie
of flitsbelichtingscompensatie (pag. 169) hebt ingesteld.
Als [
Aan:ContOpn
] is ingesteld, zijn Live view-weergave, weergave direct na de
opname en opnameweergave niet mogelijk tijdens het maken van opnamen (pag. 177).
Wanneer de opnamekwaliteit is ingesteld op 41 of 61, worden
meerdere opnamen gemaakt met opnamekwaliteit in 1 (pag. 183).
De maximale opnamereeks is lager bij continue opnamen.
ISO 100 kan niet worden ingesteld. De ISO-snelheid kan niet worden verhoogd.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) kan niet worden ingesteld.
Ik stel een kleinere belichtingscompensatie in, maar de opname is toch licht.
Het Live view-beeld of de filmopname wordt niet
weergegeven tijdens het maken van meerdere opnamen.
Meerdere opnamen worden gemaakt met opnamekwaliteit
1
.
363
Problemen oplossen
Als u avondopnamen maakt wanneer de achtergrond donker is, wordt
de sluitertijd automatisch langer (opname met trage synchronisatie)
om zowel het onderwerp als de achtergrond goed te kunnen belichten.
U kunt een lange sluitertijd vermijden door onder [
z1: Externe
Speedlite besturing
] de functie [
Flitssyn.snelheid AV-modus
] in te
stellen op [
1/200-1/60 sec. auto
] of [
1/200 sec. (vast)
] (pag. 192).
Controleer of de flitser (of het pc-synchronisatiesnoer) goed is
bevestigd op de camera.
Als u voor Live view-opnamen een flitser gebruikt van een ander merk dan
Canon, stelt u [
z4: Stille LV-opname
] in op [
Uitschakelen
] (pag. 206).
Als u een andere flitser gebruikt dan een Speedlite uit de EX-serie,
werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 189).
Wanneer de flitsvoorkeuze [
Flits meetmethode
] is ingesteld op [
TTL
(automatische flits)
], werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 196).
Als de flitsbelichtingscompensatie al is ingesteld op de Speedlite, kan
flitsbelichtingscompensatie niet meer worden ingesteld op de camera. Wanneer
de flitsbelichtingscompensatie van de Speedlite wordt geannuleerd (ingesteld
op 0), kan de flitsbelichtingscompensatie van de camera wel worden ingesteld.
Stel onder [z1: Externe Speedlite besturing] de functie [Flitssync.
snelheid in AV-modus] in op [Automatisch] (pag. 192).
Als u de flitser gebruikt, maakt de sluiter bij iedere opname twee geluiden (pag. 199).
Wanneer ik de modus <f> gebruik in combinatie
met de flitser, neemt de sluitertijd toe.
De flitser werkt niet.
De flitser werkt altijd op vol vermogen.
De flitsbelichtingscompensatie kan niet worden ingesteld.
Snelle synchronisatie kan niet worden ingesteld in de modus <
f
>.
De sluiter maakt bij Live view-opnamen twee opnamegeluiden.
364
Problemen oplossen
Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is.
Wanneer het witte pictogram < > verschijnt, neemt de beeldkwaliteit
van foto's mogelijk af. Als het rode pictogram <E> wordt
weergegeven, geeft dit aan dat de Live view-opname of filmopname
binnen afzienbare tijd automatisch wordt stopgezet (pag. 215 en 241).
Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de filmopname
mogelijk automatisch beëindigd. Wanneer de compressiemethode
is ingesteld op [
IPB
], gebruikt u een CF-kaart met een lees-/
schrijfsnelheid van minstens 10 MB per seconde of een SD-kaart
met een lees-/schrijfsnelheid van minstens 6 MB per seconde. Is de
compressiemethode ingesteld op [
ALL-I (I-only)
], dan gebruikt u
een CF-kaart met een lees-/schrijfsnelheid van minstens 30 MB per
seconde of een SD-kaart met een lees-/schrijfsnelheid van minstens
20 MB per seconde. Ga naar de website van de fabrikant van de kaart
als u wilt weten wat de lees-/schrijfsnelheid van de kaart is (pag.217).
Als de filmtijd 29 minuten, 59 seconden bereikt, wordt de filmopname
automatisch beëindigd.
Als de opnamemodus <
A
/
d
/
s
/
f
/
F
> is, wordt de ISO-snelheid
automatisch ingesteld. In de modus <
a
> kunt u de ISO-snelheid naar
wens instellen (pag. 224).
Wanneer onder [z2: ISO-snelheidsinst.] bij [ISO-snelh.bereik]
de optie [Maximum] is ingesteld op [25600/H], wordt de maximale
ISO-snelheid voor handmatige instelling verhoogd en kan ISO 16000/
20000/25600 wel worden ingesteld. Omdat filmopnamen bij
ISO 16000/20000/256000 echter veel ruis opleveren, wordt deze optie
aangeduid als een verhoogde ISO-snelheid (weergegeven als [H]).
Tijdens Live view- en filmopnamen wordt er een witte of
rode E weergegeven.
De filmopname wordt automatisch beëindigd.
De ISO-snelheid kan niet worden ingesteld voor filmopnamen.
ISO 16000/20000/25600 kan niet worden ingesteld voor filmopnamen.
365
Problemen oplossen
Als u filmopnamen maakt terwijl [Maximum: 25600] is ingesteld voor
[ISO-snelh.bereik] en de ISO-snelheid is ingesteld op ISO 16000/
20000/25600, wordt de ISO-snelheid veranderd in ISO12800
(tijdens filmopnamen met handmatige belichting). Zelfs wanneer u
overschakelt op fotograferen, wordt de oorspronkelijke instelling voor
de ISO-snelheid niet hersteld.
Als u filmopnamen maakt terwijl 1. L (50) of 2. H1 (51200)/H2
(102400) is ingesteld, wordt de ISO-snelheid veranderd in
respectievelijk 1. ISO 100 of 2. H (25600) (tijdens filmopnamen met
handmatige belichting). Zelfs wanneer u overschakelt op fotograferen,
wordt de oorspronkelijke instelling voor de ISO-snelheid niet hersteld.
Als u de sluitertijd of het diafragma tijdens filmopnamen wijzigt,
worden de wijzigingen in de belichting mogelijk opgenomen.
Gebruik van de zoomlens tijdens filmopnamen kan leiden tot
wijzigingen in de belichting, ongeacht of het maximale diafragma van
het objectief al dan niet wordt gewijzigd. Als gevolg daarvan worden
wijzigingen in de belichting mogelijk opgenomen.
Als u de camera snel naar links of rechts beweegt of een bewegend
voorwerp opneemt, kan het beeld er vervormd uitzien.
Flikkerend beeld, horizontale strepen (ruis) of onregelmatige belichting
kunnen worden veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of ander
kunstmatig licht tijdens filmopnamen. Bovendien kunnen
veranderingen in de belichting (helderheid) of de kleurtoon ook
worden opgenomen. In de modus <a> kan een langere sluitertijd
het probleem verhelpen.
De handmatig ingestelde ISO-snelheid verandert
wanneer u overschakelt op de filmmodus.
De belichting verandert tijdens filmopnamen.
Het onderwerp ziet er vervormd uit tijdens filmopnamen.
De opname flikkert of er zijn horizontale strepen te zien tijdens de filmopname.
366
Problemen oplossen
Om foto's te maken tijdens filmopnamen, is het raadzaam om een CF-
kaart te gebruiken die compatibel is met UDMA-overdrachtsnelheden.
Ook het instellen van een lagere beeldkwaliteit voor foto's en het
maken van minder continu-opnamen kan het probleem verhelpen.
Wanneer u tijdens filmopnamen foto's maakt, ontstaat er een
discrepantie tussen de feitelijke tijd en de tijdcode. Als u een film wilt
bewerken aan de hand van de tijdcode, is het raadzaam om tijdens
het filmen geen foto's te maken.
Schuif de schakelaar <R> naar links (ontgrendeling, pag. 47).
Controleer de instelling [82: Multifunctievergrendeling] (pag. 319).
Controleer de instelling [82: Aangepaste bediening] (pag. 321).
In de modus <
A
> worden alleen bepaalde tabbladen en menuopties
weergegeven. Stel de opnamemodus in op <
d
/
s
/
f
/
a
/
F
> (pag. 51).
Stel de kleurruimte in op sRGB. Als Adobe RGB is ingesteld, is het
eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 158).
Als ik foto's maak tijdens filmopnamen, stopt de filmopname.
De tijdcode klopt niet.
Problemen met de bediening
Ik kan de instelling niet wijzigen met <6>, <5> of <9>.
De functie van de knop of het instelwiel van de camera is veranderd.
Problemen met weergave op het scherm
Het menuscherm geeft weinig tabbladen en opties weer.
Het eerste teken van de bestandsnaam is een onderstrepingsteken ('_').
367
Problemen oplossen
Ga naar [
1
5 : Bestandsnaam
] en selecteer de unieke bestandsnaam van de
camera of de bestandsnaam die is vermeld onder Gebruikersinstelling 1 (pag. 152).
Als er al opnamen op de kaart staan, begint de opnamenummering
mogelijk niet bij 0001 (pag. 154).
De juiste datum en tijd zijn nog niet ingesteld (pag. 36).
Controleer de tijdzone en de zomertijd (pag. 37).
De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven.
De datum en tijd worden in plaats daarvan opgeslagen in de opname-
gegevens als opname-informatie. Wanneer u afdrukt, kunt u ook de datum
en tijd op de opname afdrukken door gebruik te maken van de datum en
tijd die in de opname-informatie zijn opgeslagen (pag. 301 en 305).
Als de kaart meer opnamen heeft opgeslagen dan de camera kan
weergeven, wordt er [###] weergegeven (pag. 256).
Bij lage temperaturen kan de weergavesnelheid van AF-punten trager worden
door de eigenschappen van het AF-puntweergavemiddel (vloeibare
kristallen). De weergavesnelheid zal bij kamertemperatuur weer normaal zijn.
Indien het LCD-scherm vuil is, dient u een zachte doek te gebruiken
om het schoon te maken.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm trager reageren of er
zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het scherm weer normaal.
Het vierde teken in de bestandsnaam wijzigt.
De bestandsnummering begint niet met 0001.
De weergegeven datum en tijd van opname zijn onjuist.
De datum en tijd staan niet op de opname.
[###] wordt weergegeven.
Het AF-punt wordt langzaam weergegeven in de zoeker.
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
368
Problemen oplossen
[
Eye-Fi instellingen
] wordt alleen weergeven wanneer de Eye-Fi-kaart in
de camera is geplaatst. Als de Eye-Fi-kaart een schrijfbeveiligingslipje heeft
dat is vergrendeld, kunt u de verbindingsstatus van de kaart niet controleren
en de overdracht van de Eye-Fi-kaart niet uitschakelen (pag. 344).
[33: Overbel. waarsch.] is ingesteld op [Inschakelen] (pag. 247).
[33: AF-punt weerg.] is ingesteld op [Inschakelen] (pag. 247).
Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden
verwijderd (pag. 272).
Films die op een pc zijn bewerkt, kunnen niet worden afgespeeld
op de camera.
Als u tijdens filmopnamen aan de instelwielen draait of het objectief
instelt, wordt ook het bijbehorende geluid opgenomen. Gebruik een
externe microfoon (in de handel verkrijgbaar, pag. 235).
Als er tijdens filmopnamen met automatische belichting een
aanzienlijke verandering in de belichting is, wordt de opname kort
onderbroken tot de belichting zich stabiliseert. Wanneer deze situatie
zich voordoet, gebruikt u de opnamemodus <a> (pag. 223).
[Eye-Fi instellingen] wordt niet weergegeven.
Problemen met weergave van opnamen
Een gedeelte van de opname knippert zwart.
Er wordt een rood vakje weergegeven op de opname.
De opname kan niet worden gewist.
De film kan niet worden afgespeeld.
Wanneer u de film weergeeft, is het geluid van de camera te horen.
De filmopname bevat momenten dat deze stilstaat.
369
Problemen oplossen
Gebruik de stereo-AV-kabel die bij de camera is geleverd (pag. 271).
Controleer of de stekker van de stereo-AV-kabel of de HDMI-kabel
goed in de aansluiting is bevestigd (pag. 268 en 271).
Stel het video-uitvoersysteem (NTSC/PAL) in op hetzelfde
videosysteem als de tv (pag. 271).
Als een filmbestand 4 GB groot is, wordt er automatisch nog een
filmbestand gemaakt (pag. 232).
Als u een kaart van 128 GB of meer met deze camera formatteert,
wordt de formattering uitgevoerd in exFAT. Dit heeft tot gevolg dat
sommige kaartlezers en besturingssystemen de kaart niet herkennen.
In dat geval moet u uw camera en de computer met de meegeleverde
interfacekabel op elkaar aansluiten en de opnamen overbrengen naar
uw computer met behulp van EOS Utility (meegeleverde software,
pag. 390).
41- en 61-bestanden kunnen niet met de camera worden
verwerkt. Verwerk de opname met de meegeleverde software
Digital Photo Professional (pag. 390).
Het beeldformaat van c JPEG-opnamen en 1/41/61-
opnamen kan niet met de camera worden gewijzigd (pag. 287).
Er worden geen opnamen weergegeven op het tv-scherm.
Er zijn meerdere filmbestanden voor één filmopname.
De kaartlezer herkent de kaart niet.
Ik kan de RAW-opname niet verwerken.
Ik kan het beeldformaat niet wijzigen.
370
Problemen oplossen
Als u [Reinig nuf] hebt geselecteerd, maakt de sluiter een geluid
maar wordt er geen opname gemaakt (pag. 290).
Als u met de aan-uitschakelaar snel achter elkaar tussen <1>
en <2> wisselt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven (pag. 34).
De schermweergave kan per printer verschillen. In deze instructie-
handleiding worden alle beschikbare afdrukeffecten vermeld (pag. 300).
installeer de meegeleverde software (cd-rom EOS Solution Disk) op
de pc (pag.391 en 392).
Controleer of het eerste scherm van EOS Utility wordt weergegeven.
Problemen met sensorreiniging
De sluiter maakt een geluid tijdens het reinigen van de sensor.
Automatische sensorreiniging werkt niet.
Problemen met afdrukken
Er zijn minder afdrukeffecten dan in de instructiehandleiding
wordt vermeld.
Problemen met beeldoverdracht
Ik kan geen beelden overbrengen naar een pc.
371
Als er zich een probleem met de camera
voordoet, wordt er een foutbericht
weergegeven. Volg de instructies op
het scherm.
* Als de fout blijft aanhouden, noteert u het foutnummer en neemt u contact
op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Foutcodes
Nr. Foutbericht en oplossing
01
Communicatie tussen camera en lens is foutief. Reinig
lenscontacten.
Î Reinig de elektrische contactpunten op de camera en het objectief
of gebruik een objectief van Canon (pag 15 en 18).
02
Geen toegang tot kaart*. Herplaats/vervang kaart* of formatteer
kaart* met deze camera.
Î Verwijder en plaats de kaart opnieuw of vervang of formatteer de
kaart (pag. 31 en 53).
04
Kan beelden niet opslaan omdat kaart* vol is. Vervang kaart*.
Î Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer de
kaart (pag. 31, 53 en 277).
06
Kan de sensor niet reinigen. Schakel de camera uit en weer in.
Î Schakel de camera uit en weer in (pag. 34).
10, 20,
30, 40,
50, 60,
70, 80,
99
Opname is niet mogelijk vanwege een fout. Schakel de camera uit
en weer in of herplaats batterij.
Î Schakel de camera uit en weer in, verwijder de batterij en plaats
deze opnieuw of gebruik een objectief van Canon (pag. 30 en 34).
Foutnummer
Maatregelen
372
•Type
Type: Digitale single-lens AF/AE-spiegelreflexcamera
Opnamemedia:
CF-kaart (Type I, compatibel met UDMA mode 7), SD-
geheugenkaart, SDHC-geheugenkaart, SDXC-geheugenkaart
Grootte beeldsensor: Circa 36 x 24 mm
Compatibele objectieven:
Canon EF-objectieven (met uitzondering van EF-S-objectieven) (de 35 mm-
equivalente brandpuntsafstand wordt op het objectief weergegeven)
Objectiefbevestiging: EF-vatting van Canon
Beeldsensor
Type: CMOS-sensor
Effectieve pixels: Circa 22,30 megapixels
Beeldverhouding: 3:2
Stofwisfunctie: Automatisch, Handmatig, Stofwisdata toevoegen
Opnamesysteem
Opname-indeling: Design rule for Camera File System 2.0
Opnametype: JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel) gelijktijdige
opnamen van RAW+JPEG mogelijk
Vastgelegde pixels: L (Groot) : Circa 22,10 megapixels (5760 x 3840)
M (Medium) : Circa 9,80 megapixels (3840 x 2560)
S1 (Klein 1) : Circa 5,50 megapixels (2880 x 1920)
S2 (Klein 2) : Circa 2,50 megapixels (1920 x 1280)
S3 (Klein 3) : Circa 350.000 pixels (720 x 480)
RAW : Circa 22,10 megapixels (5760 x 3840)
M-RAW : Circa 10,50 megapixels (3960 x 2640)
S-RAW : Circa 5,50 megapixels (2880 x 1920)
Opnamefunctie:
Standaard, Auto. kaartwissel, Apart opslaan, Opsl. nr meerdere
Een map maken/selecteren
: Mogelijk
Bestandsnaam: Vooraf ingestelde code, Gebr.inst. 1 Gebr.inst. 2
Bestandsnummering: Continu, Auto. reset, Handm. reset
Beeldverwerking tijdens opname
Beeldstijl: Auto, Standaard, Portret, Landschap, Neutraal,
Natuurlijk, Monochroom, Gebruiker 1 - 3
Witbalans: Automatisch, vooraf ingesteld (Daglicht, Schaduw, Bewolkt,
Kunstlicht, Wit TL licht, Flitser), Custom, Kleurt. (circa 2.500-
10.000 K), witbalanscorrectie en witbalans bracketing mogelijk
* Overdracht kleurtemperatuurgegevens van de flitser
ingeschakeld.
Specificaties
373
Specificaties
Ruisreductie: Van toepassing op lange belichtingstijden en opnamen
met een hoge ISO-snelheid
Automatische
helderheidscorrectie: Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar
Lensafwijkingscorrectie
: Helderheid randen, Chromatische correctie
•Zoeker
Type: Pentaprisma met vast oogniveau
Dekking: Verticaal/horizontaal circa 100% (met gezichtspunt van
circa 21 mm)
Vergroting:
Circa 0,71x (-1 m
-1
met een objectief van 50 mm bij oneindig)
Gezichtspunt:
Circa 21 mm (vanaf het midden van de oculairlens bij -1 m
-1
)
Ingebouwde dioptrische
aanpassing: Circa -3,0 - +1,0 m
-1
(dpt)
Matglas: Vast
AF-statusindicator: Beschikbaar
Rasterweergave: Beschikbaar
Digitale horizon: Horizontaal: stappen van 1°, ±6°
Verticaal: stappen van 1°, ±4°
* Tijdens filmopnamen
Spiegel: Snel terugklappend
Scherptedieptecontrole: Beschikbaar
Automatische scherpstelling
Type: TTL secundaire beeldregistratie, fasedetectie
AF-punten: 61 punten (maximaal 41 kruismetingspunten)
* Het aantal beschikbare AF-punten en
kruismetingspunten varieert per objectief.
Helderheidsbereik
: EV -2 - 18 (met middelste f/2.8 AF-punt, 23 °C, ISO 100)
Scherpstelmodi:
1-beeld AF, AI Servo AF, AI Focus AF, Handmatige focus (MF)
AF-gebiedselectiemodi
: Eén punt Spot AF (handmatige selectie), Eén punt AF
(handmatige selectie), AF-puntuitbreiding (handmatige
selectie; omhoog, omlaag, links en rechts), AF-
puntuitbreiding (handmatige selectie; omringen),
Zone-AF (handmatige selectie), automatische selectie
van 61 punten AF
AF-configuratietool: Case 1 - 6
AI Servo-kenmerken
: Trackinggevoeligheid, Versnellen/vertragen tracking,
AF-punt automatische schakeling
374
Specificaties
AF-fijnafstelling: AF-fijnafstelling (Alles even veel, Per lens afstellen)
AF-hulplicht:
geactiveerd door de externe Speedlite voor EOS-camera's
Belichting
Meetmethoden: TTL-meting met volledige diafragmaopening en 63 zones
Meervlaksmeting (koppelbaar aan elk AF-punt)
Deelmeting (circa 6,2% van de zoeker in het midden)
Spotmeting (circa 1,5% van de zoeker in het midden)
Gemiddelde meting met nadruk op midden
Meetbereik:
BW 1 - 20 (bij 23 °C met EF 50mm f/1.4 USM-objectief, ISO 100)
Belichtingscontrole: AE-programma (Automatisch/scène, Programma), AE
met sluitervoorkeur, AE met diafragmavoorkeur,
handmatige belichting, bulb-belichting
ISO-snelheid:
Automatisch/scène: ISO 100 - 12800 automatisch ingesteld
(Aanbevolen
P, Tv, Av, M, B: Auto ISO, ISO 100 - 25600 (met tussen-
belichtingsindex)
stappen van 1/3 of volledige stop) of ISO-vergroting tot L (50),
H1 (gelijk aan ISO 51200), H2 (gelijk aan ISO 102400)
ISO-snelheidsinstellingen
: ISO-snelheidsbereik, Automatisch ISO-bereik en
automatische minimale sluitertijd instelbaar
Belichtingscompensatie
:
Handmatig
: ±5 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
AEB: ±3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
(kan worden gecombineerd met handmatige
belichtingscompensatie)
AE-vergrendeling:
Automatisch
:
toegepast in de modus 1-beeld AF met
meervlaksmeting als het onderwerp is scherpgesteld.
Handmatig
:met AE-vergrendelknop
HDR-opnamen
Dynamisch bereik
aanpassen: Automatisch, ±1 EV, ±2 EV, ±3 EV
Effect:
Natuurlijk, Kunst, Kunst helder, Kunst oliev., Kunst embossed
Beeld automatisch
uitlijnen: Mogelijk
Meerdere opnames
Opnamemethode: Functie/bediening, continu-opnamen
Aantal opnamen: 2 tot 9
Instelling meerdere
opnamen: Additief, Gemiddeld, Helder, Donker
375
Specificaties
Sluiter
Type: Elektronisch gestuurde focal-planesluiter
Sluitertijden: 1/8000 tot 1/60 seconde. (modus Automatisch/scène),
X-synchronisatie bij 1/200 sec.
* Met een groothoeklens kan de sluitertijd 1/60 seconden
zijn of langer.
1/8000 tot 30 sec., bulb (totale sluitertijdbereik.
Beschikbaar bereik varieert per opnamemodus.)
Transportsysteem
Transportmodi:
Enkelbeeld, Continue opnamen met hoge snelheid,
Continue opnamen met lage snelheid, Stille enkele opname,
Stille continue opname, Zelfontspanner (10 sec.)/
afstandsbediening, Zelfontspanner (2 sec.)/afstandsbediening
Continue opname
snelheid: Continue opnamen met hoge snelheid:
max. circa 6 opnamen/seconde
Continue opnamen met lage snelheid:
max. circa 3 opnamen/seconde
Stille continue opname: max. circa 3 opnamen/seconde
Max. opnamereeks:
JPEG Groot/Fijn: circa 65 opnamen (circa 16270 opnamen)
RAW: circa 13 opnamen (circa 18 opnamen)
RAW+JPEG Groot/Fijn: circa 7 opnamen (circa 7 opnamen)
* De getallen zijn gebaseerd op de testnormen van
Canon (ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een kaart
van 8 GB.
*
De cijfers tussen haakjes hebben betrekking op een
kaart van 128 GB van het type ultra-DMA (UDMA) mode
7 en zijn gebaseerd op de testnormen van Canon.
Externe Speedlite
Compatibele Speedlites: Speedlites uit de EX-serie
Flitsmeting: automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtings-
compensatie: ±3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
FE-vergrendeling: Beschikbaar
Pc-aansluiting: Beschikbaar
Externe Speedlite
besturing: Beschikbaar
* Compatibel met draadloze flitsfotografie.
376
Specificaties
Live view-opnamen
Beeldverhoudinginstellingen
: 3:2, 4:3, 16:9, 1:1
Scherpstelmodi: Live-modus, Live-modus met gezichtsherkenning
(contrastdetectie), Quick-modus (faseverschildetectie),
Handmatige focus (vergroting van circa 5x/10x mogelijk)
Helderheidsbereik
:EV 1 - 18
(met contrastdetectie, bij 23 °C, ISO 100)
Meetmethoden: Meervlaksmeting met de beeldsensor
Meetbereik:
BW 0 - 20 (bij 23 °C met EF 50mm f/1.4 USM-objectief, ISO 100)
Stille opname: Beschikbaar (Modus 1 en 2)
Rasterweergave: Drie typen
Filmopnamen
Filmopname-
compressie: MPEG-4 AVC/H.264
Variabele (gemiddelde) bitsnelheid
Opname-indeling audio: Lineaire PCM
Opname-indeling: MOV
Formaat en framesnelheid
van opname
: 1920x1080 (Full HD): 30p/25p/24p
1280x720 (HD) : 60p/50p
640x480 (SD) : 30p/25p
* 30p: 29,97 frames per seconde, 25p: 25,00 frames per
seconde, 24p: 23,976 frames per seconde,
60p: 59,94 frames per seconde, 50p: 50,00 frames per
seconde
Compressiemethode: ALL-I (I-only), IPB
Bestandsgrootte: 1920x1080 (30p/25p/24p) / IPB : circa 235 MB/min.
1920x1080 (30p/25p/24p) / ALL-I : circa 685 MB/min.
1280x720 (60p/50p) / IPB : circa 205 MB/min.
1280x720 (60p/50p) / ALL-I : circa 610 MB/min.
640x480 (30p/25p) / IPB : circa 78 MB/min.
* Lees-/schrijfsnelheid kaart vereist voor filmopnamen:
CF-kaart: IPB: minstens 10 MB per sec./ALL-I: minstens
30 MB per sec.
SD-kaart: IPB: minstens 6 MB per sec./ALL-I: minstens
20 MB per sec.
Scherpstelmodi: Hetzelfde als scherpstellen bij Live view-opnamen
Meetmethoden: Gemiddelde meting met nadruk op het midden en
meervlaksmeting met de beeldsensor
* Automatisch ingesteld door de scherpstelmodus.
377
Specificaties
Meetbereik:
BW 0 - 20 (bij 23 °C met EF 50mm f/1.4 USM-objectief, ISO 100)
Belichtingscontrole: 1. Automatische belichting, 2. AE met sluitervoorkeur,
3. AE met diafragmavoorkeur, 4. Handmatige belichting
*
Bij 1, 2 en 3 zijn belichtingscompensatie en AE-vergrendeling
mogelijk (behalve in de modus Automatisch/scène).
Belichtingscompensatie
:
±3 stops met tussenstappen van 1/3 stop (±5 stops bij fotografie)
ISO-snelheid:
Automatisch/scène en tv: automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 12800
(Aanbevolen P, Av en B:
automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 12800,
belichtingsindex) uitbreidbaar tot H (gelijk aan ISO 25600)
M:
Auto ISO (automatisch ingesteld tussen ISO 100 - 12800), ISO 100 -
12800 handmatig ingesteld (met tussenstappen van 1/3 of volledige
stop), uitbreidbaar tot H (gelijk aan ISO 16000/20000/25600)
Tijdcode: Ondersteund
Drop frames: Compatibel met 60p/30p
Geluidsopname:
Ingebouwde monomicrofoon, externe
stereomicrofoonaansluiting meegeleverd
Geluidsopnameniveau aanpasbaar, windfilter meegeleverd
Hoofdtelefoon: Hoofdtelefoonaansluiting meegeleverd
Rasterweergave: Drie typen
Foto's: Mogelijk
•LCD-scherm
Type: TFT-kleurenscherm van vloeibare kristallen
Schermformaat en punten
:
Breed, 8,1 cm (3,2 inch) (3:2) met ongeveer 1,04 miljoen punten
Aanpassing helderheid:
Automatisch (Donker, Standaard, Helder), Handmatig (7 niveaus)
Digitale horizon: Horizontaal: stappen van 1°, ±6°
Verticaal: stappen van 1°, ±4°
Interfacetalen: 25
Uitleg: Kan worden weergegeven
•Weergave
Weergaveformaten voor opnamen
:
Weergave van één opname, weergave van één opname met
informatie (Basisinformatie, Opname-informatie, Histogram),
4-beeldindex, 9-beeldindex, weergave van twee opnamen
Overbelichtingswaarschuwing
: Overbelichte gedeelten knipperen
Weergave AF-punt: Mogelijk
Rasterweergave: Drie typen
Zoomvergroting:
Circa 1,5x - 10x, startpunt en positie voor uitvergroting instelbaar
Navigatiemethoden
:
Enkele opname, opnamesprong met 10 of 100 beelden, op
opnamedatum, op map, op films, op foto's, op classificatie
378
Specificaties
Beeld roteren: Mogelijk
Classificaties: Beschikbaar
Filmweergave: Ingeschakeld (LCD-scherm, video/audio OUT,
HDMI OUT), ingebouwde luidspreker
Diavoorstelling:
Alle beelden, op datum, op map, films, foto's of op classificatie
Opnamebeveiliging: Mogelijk
Opnamen kopiëren: Mogelijk
Naverwerking van beelden
RAW-bestandsverwerking
in camera:
Helderheidscorrectie, Witbalans, Beeldstijl, Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), Hoge ISO-ruisreductie,
JPEG-opnamekwaliteit, Kleurruimte, Correctie helderheid randen,
Vervormingscorrectie en Chromatische correctie
Wijzig formaat: Mogelijk
Rechtstreeks afdrukken
Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers
Opnamen die kunnen
worden afgedrukt: JPEG- en RAW-opnamen
Afdrukopties opgeven: Compatibel met DPOF versie 1.1
Beeldoverdracht
Overdraagbare beelden
: Foto's (JPEG, RAW, RAW+JPEG), films
Persoonlijke voorkeuze
Persoonlijke voorkeuze: 13
My Menu vastleggen: Mogelijk
Aangepaste opnamemodi
:
Vastleggen onder stand C1/C2/C3 van het programmakeuzewiel
Copyrightinformatie: Invoer en invoegen mogelijk
Interface
Audio/video OUT/
Digitale aansluiting:
Analoge video (compatibel met NTSC/PAL)/stereo-audio-output
Computercommunicatie, Rechtstreeks afdrukken (Hi-
Speed USB of gelijkwaardig), Wireless File Transmitter
WFT-E7, GPS-ontvanger GP-E2
HDMI mini OUT-aansluiting
:
Type C (automatisch wisselen van resolutie), compatibel met CEC
IN-aansluiting externe
microfoon: Ministereostekker van 3,5 mm
Aansluiting hoofdtelefoon
: Ministereostekker van 3,5 mm
Aansluiting afstandsbediening
: Compatibel met afstandsbediening van het N3-type
379
Specificaties
Draadloze
afstandsbediening
: Afstandsbediening RC-6
Eye-Fi-kaart: Compatibel
Voeding
Batterij: Batterij LP-E6 (1 stuk)
* Wisselstroom via de voedingsadapterset ACK-E6.
* Als batterijgreep BG-E11 is bevestigd, kunnen AA/LR6-
batterijen worden gebruikt.
Batterijgegevens: Resterende capaciteit, sluitertelling, laadprestaties en
batterijregistratie mogelijk
Levensduur batterij: Bij het maken van opnamen met de zoeker:
(Gebaseerd op CIPA Circa 950 opnamen bij 23 °C, circa 850 opnamen
testcriteria) Bij 0 °C
Met Live view-opnamen:
Circa 200 opnamen bij 23 °C, circa 180 opnamen bij 0 °C
Filmopnametijd: Circa 1 uur en 30 min. bij 23 °C
Circa 1 uur en 20 minuten bij 0 °C
(met volledig opgeladen LP-E6-batterij)
Batterij voor datum/tijd: CR1616-lithiumbatterij (1 stuk)
Afmetingen en gewicht
Afmetingen (B x H x D)
: Circa 152,0 x 116,4 x 76,4 mm
Gewicht: Circa 950 g (CIPA-richtlijnen,
Circa 860 g (alleen behuizing)
Gebruiksomgeving
Bereik
bedrijfstemperatuur: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens
gebruik: 85% of lager
•Batterij LP-E6
Type: Oplaadbare lithium-ionbatterij
Nominale spanning: 7,2 V DC
Batterijcapaciteit: 1800 mAh
Afmetingen (B x H x D)
: Circa 38,4 x 21,0 x 56,8 mm
Gewicht: Circa 80 g
380
Specificaties
Batterijoplader LC-E6
Compatibele batterij: Batterij LP-E6
Oplaadtijd: Circa 2 uur en 30 min.
Nominaal ingangsvermogen
:100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal uitgangsvermogen
:8,4 V DC / 1,2 A
Bereik bedrijfstemperatuur
:5 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens
gebruik: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D): Circa 69,0 x 33,0 x 93,0 mm
Gewicht: Circa 130 g
Batterijoplader LC-E6E
Compatibele batterij: Batterij LP-E6
Lengte netsnoer: Circa 1 m
Oplaadtijd: Circa 2 uur en 30 min.
Nominaal ingangsvermogen
:100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal uitgangsvermogen
:8,4 V DC/1,2 A
Bereik
bedrijfstemperatuur: 5 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens
gebruik: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D)
: Circa 69,0 x 33,0 x 93,0 mm
Gewicht: Circa 125 g (zonder netsnoer)
EF 24-105mm f/4L IS USM
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 84° - 23°20'
Horizontaal bereik: 74° - 19°20'
Verticaal bereik: 53° - 13°
Objectiefconstructie: 18 elementen in 13 groepen
Minimaal diafragma: f/22
Kortste focusafstand
: 0,45 m (vanaf beeldsensorvlak)
Maximale vergroting: 0,23x (bij 105 mm)
Weergaveoppervlak: 535 x 345 - 158 x 106 mm (bij 0,45 m)
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie): Type lensverschuiver
Filtergrootte: 77 mm
Lensdop: E-77U
Maximale diameter x lengte
:83,5 x 107 mm
Gewicht: Circa 670 g
Kap EW-83H
Objectieftas LP1219
381
Specificaties
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon en de
testcriteria en richtlijnen van CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Bovenstaande afmetingen, maximale diameter, lengte en gewicht zijn gebaseerd
op CIPA-richtlijnen (alleen met uitzondering van gewicht voor camerabehuizing).
De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Als er zich een probleem voordoet met een objectief van een ander merk dat op de
camera is bevestigd, dient u contact op te nemen met de fabrikant van het objectief.
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Windows is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Microsoft
Corporation in de Verenigde Staten en andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Apple Inc. in de Verenigde Staten en andere landen.
CompactFlash is een handelsmerk van SanDisk Corporation.
Het SDXC-logo is een handelsmerk van SD-3C, LLC.
HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn
handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC.
Alle overige bedrijfs- en productnamen en handelsmerken die in deze
handleiding worden genoemd, zijn eigendom van de respectieve eigenaren.
Over MPEG-4-licenties
'Dit product is in licentie gegeven krachtens AT&T-patenten voor de MPEG-4-
standaard en kan worden gebruikt voor het coderen van MPEG-4-video en/of het
decoderen van voor MPEG-4-video die uitsluitend is gecodeerd (1) voor een
persoonlijk en niet-commercieel doeleinde of (2) door een videoleverancier die
krachtens de AT&T-patenten bevoegd is om MPEG-4-video te leveren.
Er wordt geen licentie verleend of geïmpliceerd voor enig ander gebruik van de
MPEG-4-standaard.'
About MPEG-4 Licensing
“This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be
used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video
that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by a
video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video.
No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.”
* Notice displayed in English as required.
382
Het gebruik van echte Canon-accessoires wordt aanbevolen
Dit product levert uitstekende prestaties wanneer het wordt gebruikt met echte
Canon-accessoires. Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit
product en/of ongelukken zoals brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door
accessoires die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van
een batterij). Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg
zijn van defecten in accessoires die niet van Canon zijn. U kunt dergelijke
reparaties aanvragen tegen vergoeding.
Batterij LP-E6 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon. Wanneer
u deze oplaadt met een batterijoplader of een ander product dat niet
compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen waarvoor
Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
383
Veiligheidsmaatregelen
Voorkom letsel, dodelijke ongevallen of schade aan materiaal door deze veiligheids-
maatregelen op te volgen en de apparatuur op de juiste manier te gebruiken.
Voorkomen van ernstig letsel en dodelijke ongevallen
Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen en explosies door de
onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
- Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of accessoires die niet in deze
handleiding worden genoemd. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen.
- Veroorzaak geen kortsluiting bij de batterij en de reservebatterij en probeer deze niet te
demonteren of aan te passen. Verhit de batterij en de reservebatterij niet en probeer
deze niet te solderen. Stel de batterij en de reservebatterij niet bloot aan vuur of water.
Stel de batterij en de reservebatterij ook niet bloot aan grote fysieke schokken.
- Installeer de batterij en de reservebatterij op de juiste manier (+ –). Plaats nooit oude
en nieuwe of verschillende soorten batterijen bij elkaar.
- Laad de batterij niet op bij een temperatuur die buiten het toegestane bereik van
0 °C - 40 °C ligt. Overschrijd de oplaadtijd niet.
- Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
Houd de reservebatterij buiten het bereik van kinderen. Waarschuw direct een arts als
een kind een batterij heeft doorgeslikt. (De chemicaliën in de batterij kunnen de maag
en ingewanden beschadigen.)
Dek de elektrische contactpunten van de batterij en de reservebatterij af voordat u
deze wegdoet, om te voorkomen dat deze contact maken met andere metalen
voorwerpen of batterijen. Zo voorkomt u brand en explosies.
Voorkom brand door de oplader direct uit het stopcontact te halen en te stoppen met
opladen als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt.
Verwijder de batterij of de reservebatterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of vorm verandert,
of als er rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen brandwonden oploopt.
Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding.
Dit kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij
in contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een arts.
Houd de apparatuur tijdens het opladen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen
stikken als zij het snoer rond hun nek krijgen of een elektrische schok krijgen.
Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen
en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
Flits niet in het gezicht van automobilisten. Door de verblinding kunt u een ongeluk
veroorzaken.
Flits niet vlak bij iemands ogen. Het gezichtsvermogen kan hierdoor beschadigd
raken. Houd altijd minimaal 1 meter afstand als u met de flitser een kind fotografeert.
Verwijder de batterij en haal de stekker uit het stopcontact als u de camera of een
accessoire langere tijd niet gebruikt. Zo voorkomt u elektrische schokken,
warmteontwikkeling en brand.
Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een
explosie of brand.
384
Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de inwendige onderdelen
bloot komen te liggen, raak deze dan niet aan. Deze onderdelen staan mogelijk onder stroom.
Demonteer de apparatuur niet en pas deze ook niet aan. Er staat hoge spanning op de
interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron.
Uw gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
Houd de camera buiten het bereik van kleine kinderen. De nekdraagriem kan bij
kinderen tot verstikking leiden.
Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Hierdoor voorkomt u
brand en elektrische schokken.
Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt. De
elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in acht te nemen:
- Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
- Pak het netsnoer nooit met natte handen vast.
- Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt.
- Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het
niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
- Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
- Gebruik geen snoeren waarvan het isolatiemateriaal is beschadigd.
Haal zo nu en dan de stekker uit het stopcontact en haal met een droge doek het stof
rond het stopcontact weg. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op
het stopcontact vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot brand.
Letsel en schade aan apparatuur voorkomen
Laat de apparatuur niet in een auto achter die in de zon staat of in de nabijheid van
een warmtebron. De apparatuur kan heet worden en brandwonden veroorzaken.
Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken.
Controleer of het statief stevig genoeg is om de camera en het objectief te dragen.
Laat een objectief of camera met objectief niet zonder lensdop in de zon staan.
De zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdoor kan de
warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
Verwijder de batterij en de reservebatterij direct als u de camera in het water laat vallen
of als er water in de camera komt. Verwijder de batterijen ook als er metaaldeeltjes in
de camera komen. Hierdoor voorkomt u brand en elektrische schokken.
Gebruik en plaats de batterij en de reservebatterij niet in een hete omgeving. Hierdoor
kan de batterij gaan lekken of kan de levensduur van de batterij afnemen. Ook kunnen
de batterij en de reservebatterij te heet worden en brandwonden veroorzaken.
Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de apparatuur
schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk voor de gezondheid.
Neem contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon
Service Center als het product niet naar behoren functioneert
of moet worden gerepareerd.
385
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie (en EER).
Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit product
in overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2002/96/
EC), de richtlijn 2006/66/EC betreffende batterijen en
accu's en/of de plaatselijk geldende wetgeving waarin
deze richtlijnen zijn geïmplementeerd, niet bij het
normale huisvuil mag worden weggegooid.
Indien onder het hierboven getoonde symbool een
chemisch symbool gedrukt staat, geeft dit in overeenstemming met de richtlijn
betreffende batterijen en accu's aan dat deze batterij of accu een zwaar metaal
bevat (Hg = kwik, Cd = cadmium, Pb = lood) waarvan de concentratie de
toepasselijke drempelwaarde in overeenstemming met de genoemde richtlijn
overschrijdt.
Dit product dient te worden ingeleverd bij een hiervoor aangewezen
inzamelpunt, bijv. door dit in te leveren bij een hiertoe erkend verkooppunt bij
aankoop van een gelijksoortig product, of bij een officiële inzameldienst voor de
recycling van elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en batterijen en
accu's. Door de potentieel gevaarlijke stoffen die gewoonlijk gepaard gaan met
EEA, kan onjuiste verwerking van dit type afval mogelijk nadelige gevolgen
hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid.
Uw medewerking bij het op juiste wijze weggooien van dit product draagt bij tot
effectief gebruik van natuurlijke bronnen.
Voor verdere informatie over recycling van dit product kunt u contact opnemen
met uw plaatselijke gemeente, afvaldienst, officiële dienst voor klein chemisch
afval of afvalstortplaats, of kunt u terecht op
www.canon-europe.com/environment
.
(EER: Noorwegen, IJsland en Liechtenstein)
386
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
1. BEWAAR DEZE INSTRUCTIES — Deze handleiding bevat belangrijke
informatie over veiligheid en bedieningsinstructies voor batterijopladers
LC-E6 & LC-E6E.
2. Lees voordat u de oplader in gebruik neemt, eerst alle instructies en
opmerkingen over (1) de oplader, (2) de batterij en (3) het product met
gebruik van de batterij.
3. WAARSCHUWING
Laad alleen batterij LP-E6 op om het risico op letsel
te verkleinen. Andere typen batterijen kunnen barsten wat kan leiden tot
persoonlijk letsel en andere schade.
4. Stel de oplader niet bloot aan regen of sneeuw.
5. Het gebruik van een bevestigd onderdeel dat niet wordt aanbevolen of
verkocht door Canon, kan leiden tot vuur, elektrische schok of persoonlijk
letsel.
6. Trek aan de stekker in plaats van aan het snoer wanneer u de oplader
verwijdert. Dit vermindert het risico op schade aan de elektrische stekker
en het snoer.
7. Zorg dat het snoer zo ligt dat u er niet op loopt, over struikelt of het op een
andere manier schade of stress veroorzaakt.
8. Gebruik de oplader niet indien het snoer of de stekker beschadigd zijn.
Vervang snoer en/of stekker onmiddellijk.
9. Gebruik de oplader niet als er op is geslagen, als de oplader is gevallen of
op andere wijze is beschadigd. Breng de oplader naar een gekwalificeerde
reparateur.
10. Haal de oplader niet uit elkaar. Breng de oplader naar een gekwalificeerde
reparateur indien onderhoud of reparatie nodig is. Onjuiste montage kan
leiden tot elektrische schok of brand.
11. Om het risico op een elektrische schok te verminderen, dient u de oplader
eerst uit het stopcontact te halen voordat u deze probeert te repareren of
schoonmaken.
ONDERHOUDINSTRUCTIES
Tenzij anders vermeld in deze handleiding, zijn er geen onderdelen in de
oplader aanwezig die onderhoud vereisen. Laat onderhoud over aan een
gekwalificeerde reparateur.
VOORZICHTIG
ONTPLOFFINGSGEVAAR ALS DE BATTERIJ WORDT VERVANGEN DOOR
EEN ONJUIST TYPE BATTERIJ. HOUD U BIJ HET WEGGOOIEN VAN
GEBRUIKTE BATTERIJEN AAN DE LOKALE VOORSCHRIFTEN HIERVOOR.
387
388
389
15
Verkorte
softwarehandleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de
software op de bij de camera geleverde EOS Solution
Disk (cd-rom) en wordt uitgelegd hoe de software kan
worden geïnstalleerd op een pc. Ook wordt uitgelegd
hoe u de pdf-bestanden op de EOS Software
Instruction Manuals Disk (cd-rom) kunt bekijken.
EOS Solution Disk
(software)
EOS Software Instruction
Manuals Disk
EOS Software Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
390
Verkorte softwarehandleiding
EOS Solution Disk
Deze cd bevat de volgende software voor EOS-camera's.
Communicatiesoftware voor de camera en de computer
Opnamen (foto’s/films) die met de camera zijn gemaakt, downloaden
naar uw computer.
De camera instellen vanaf uw computer.
Foto's op afstand maken door de camera op uw computer aan te sluiten.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
Zeer snel opnamen weergeven, bewerken en afdrukken op uw computer.
Opnamen bewerken zonder het origineel te wijzigen.
Geschikt voor de meest uiteenlopende gebruikers, van amateurs tot professionals.
Met name aanbevolen voor gebruikers die hoofdzakelijk RAW-opnamen maken.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
JPEG-opnamen weergeven, doorbladeren en afdrukken op uw computer.
U kunt films (MOV-bestanden) en videofotoalbums afspelen en
filmbeelden omzetten in foto's.
Via een internetverbinding kunt u aanvullende functionaliteit downloaden.
Aanbevolen voor personen die voor het eerst een digitale camera
gebruiken en amateurfotografen.
Software voor het maken van beeldstijlbestanden
Deze software is bedoeld voor gevorderde gebruikers die ervaring
hebben met het bewerken van opnamen.
U kunt beeldstijlen aanpassen aan uw eigen specifieke
opnamekenmerken en een origineel beeldstijlbestand maken/opslaan.
a EOS Utility
b Digital Photo Professional
c
ImageBrowser EX
d Picture Style Editor
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
Opmerking: de met vorige cameramodellen meegeleverde software ZoomBrowser EX/ImageBrowser
biedt geen ondersteuning voor foto's en films die met deze camera zijn gemaakt (de software is hier
niet compatibel mee). Gebruik de met deze camera meegeleverde versie van ImageBrowser EX.
391
Verkorte softwarehandleiding
Compatibele besturingssystemen
1
Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten.
2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het cd-romstation.
3 Selecteer uw geografische regio, land en taal.
4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie te
starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
5 Klik op [Finish/Voltooien] wanneer de installatie is voltooid.
6 Verwijder de cd.
De software installeren in Windows
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt
geïnstalleerd. Anders zal de software niet op de juiste manier worden
geïnstalleerd.
Windows 7
Windows Vista Windows XP
392
Verkorte softwarehandleiding
Compatibele besturingssystemen
1
Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten.
2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het cd-romstation.
Dubbelklik op het bureaublad van uw computer op het cd-
rompictogram en dubbelklik vervolgens op [Canon EOS Digital
Installer/Installatieprogramma Canon EOS Digital].
3 Selecteer uw geografische regio, land en taal.
4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie te
starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
5 Klik op [Restart/Opnieuw opstarten] wanneer de installatie is
voltooid.
6 Verwijder de cd zodra de computer opnieuw is opgestart.
De software installeren op de Macintosh
MAC OS X 10.6 - 10.7
393
Verkorte softwarehandleiding
[WINDOWS]
EOS Software Instruction Manuals Disk
Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de cd naar de computer.
1 Plaats de EOS Software Instruction Manuals Disk (cd) in het
cd-romstation van de computer.
2 Open de cd.
Dubbelklik op [
My Computer/Deze computer
] op het bureaublad en
dubbelklik vervolgens op het cd-romstation waarin u de cd hebt geplaatst.
Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de
instructiehandleidingen wordt weergegeven.
[MACINTOSH]
EOS Software Instruction Manuals Disk
Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de cd naar de Macintosh.
1 Plaats de EOS Software Instruction Manuals Disk (cd) in het
cd-romstation van uw Macintosh.
2 Open de cd.
Dubbelklik op het pictogram van de cd.
3 Dubbelklik op het bestand START.html.
Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de
instructiehandleidingen wordt weergegeven.
U dient Adobe Reader (de nieuwste versie wordt aanbevolen) te installeren om
de bestanden van de instructiehandleiding (pdf-indeling) te bekijken. Installeer
Adobe Reader als deze software nog niet op uw computer is geïnstalleerd.
Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Save'
(Opslaan) van Adobe Reader.
U dient Adobe Reader (de nieuwste versie wordt aanbevolen) te installeren om
de bestanden van de instructiehandleiding (pdf-indeling) te bekijken. Installeer
Adobe Reader als deze software nog niet op uw Macintosh is geïnstalleerd.
Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Save'
(Opslaan) van Adobe Reader.
EOS Software Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
EOS Software Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
394
10-sec. of 2 sec. vertraging ..........113
1280x720......................................231
1920x1080....................................231
1-beeld AF ......................................70
640x480........................................231
A
A ..........................................64, 218
A/V OUT ...............................259, 271
Aangepaste bediening............50, 321
Aangepaste opnamemodus..........332
AC-adapterset...............................342
Adobe RGB...................................158
AE met diafragmavoorkeur
.....164, 220
AE met sluitervoorkeur .........162, 219
AEB.......................................170, 315
AE-programma .....................160, 218
Programmakeuze .....................161
AE-vergrendeling..........................171
AF
Aanpassen .................................94
AF-fijnafstelling.........................104
AF-gebiedselectiemodus......72, 75
AF-hulplicht ................................97
AF-modus...................................70
AF-punt.................................72, 75
AF-puntselectie ..................74, 326
AF-statusindicator ......................64
Compositie opnieuw bepalen .....67
Handmatige focus ............111, 214
Onderwerpen waarop
moeilijk kan worden
scherpgesteld...................110, 211
Onscherp..............42, 43, 110, 211
Pieptoon ...................................348
AF-configuratietool..........................85
Afdrukken ..................................... 295
Afdrukeffecten.......................... 300
Afstellen ................................... 303
Kantelcorrectie......................... 303
Pagina-indeling........................ 299
Papierinstellingen .................... 299
Printopties (DPOF) .................. 305
AF-gebiedselectiemodus.......... 72, 75
AF-kader ............................ 23, 72, 77
AF-ON-knop (AF-start)................... 44
AF-punt registreren en gebruiken
..... 324
AF-puntuitbreiding.................... 72, 75
Afstellen (afdrukken) .................... 303
AI FOCUS (AI Focus AF) ............... 71
AI SERVO (AI Servo AF) ............... 71
AF-punt automatische
schakeling.................................. 92
Trackinggevoeligheid................. 90
Versnellen/vertragen tracking .... 91
AI Servo AF.............................. 67, 71
ALL-I (I-only) ................................ 231
Apart opslaan ............................... 117
Audio/video OUT.................. 259, 268
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) ........ 63, 142
Autofocus 9 AF
Automatisch resetten ................... 155
Automatische kaartwissel............. 117
Automatische selectie
61-punten AF ....................... 73, 77
Automatische selectie (AF) ...... 73, 77
Automatische selectie
van AF-punt.............................. 73, 77
Automatische weergave............... 265
AV (AE met
diafragmavoorkeur).............. 164, 220
Index
395
Index
B
B (Bulb) .................................172, 218
B/W (Z/W) .............................131, 134
Batterij.................................28, 30, 35
Batterijgreep............................35, 356
Beeldstijl........................129, 132, 135
Beeldverhouding...........................204
Bekijken op tv........................259, 268
Belichtingscompensatie ................169
Belichtingsniveauverhogingen ......315
Belichtingssimulatie ......................205
Bestandsgrootte............121, 232, 246
Bestandsnaam ......................152, 154
Beveiligen (wisbeveiliging)............272
Bewegingsonscherpte...............42, 43
Bijsnijdinformatie...........................320
Bracketing .............................141, 170
Bulb-belichting ..............................172
C
w (Aangepaste opnamemodus)..332
Camera
Bewegingsonscherpte ..............184
Camera-instellingen wissen........56
Instellingenscherm....................336
Vasthouden.................................43
Camera-instellingen wissen............56
CF-kaart 9 Kaart
Chromatische correctie.................148
Classificatie...................................255
Contactpunten voor
flitssynchronisatie............................18
Continu..........................................154
Continue opname..........................112
Contrast........................................ 133
Copyrightinformatie ...................... 156
Correctie helderheid randen......... 147
Creatieve foto............... 129, 173, 177
D
Datum/tijd ....................................... 36
Batterij voor datum/tijd
vervangen ................................ 343
DC-koppeling................................ 342
Deelmeting ................................... 167
Diavoorstelling.............................. 265
Digitale aansluiting ............... 296, 309
Digitale horizon....................... 60, 329
Dioptrische aanpassing.................. 43
Directe instelling beeldkwaliteit .... 123
Directe selectie (AF-punt)............. 326
DPOF ........................................... 305
E
Eén punt AF ............................. 72, 75
Enkelbeeld.................................... 112
exFAT ............................................. 54
Extensie........................................ 153
Externe Speedlite 9 Flitser
Eye-Fi-kaart.................................. 344
F
FE-vergrendeling.......................... 188
Fijn (opnamekwaliteit) .................. 119
Fijnafstelling ................................. 104
396
Index
Film...............................................217
AE met diafragmavoorkeur.......220
AE met sluitervoorkeur .............219
AE-vergrendeling......................222
AF-modus.........................230, 239
Bekijken....................................259
Bekijken op tv...................259, 268
Bestandsgrootte .......................232
Bewerken .................................263
Compressiemethode ................231
Drop frame ...............................238
Eerste en laatste beelden
bewerken..................................263
Externe microfoon ....................235
Filmopnameformaat .................231
Foto-opnamen..........................228
Framesnelheid..........................231
Geluidsopname ........................234
Hoofdtelefoon ...........................235
Informatiedisplay ......................225
Meettimer .................................240
Microfoon..........................218, 235
Opnamen met automatische
belichting ..................................218
Opnamen met handmatige
belichting ..................................223
Opnametijd ...............................232
Rasterweergave .......................239
Snel instellen ............................230
Stille bediening .........................236
Stille opname............................240
Tijdcode....................................237
Weergave .................................261
Windfilter ..................................234
Filtereffect .....................................134
Firmwareversie .............................354
Flitsbelichtingsbracketing..............195
Flitsbelichtingscompensatie
.....188, 195
Flitser (Speedlite)
Draadloos ................................ 194
Externe Speedlite..................... 188
FE-vergrendeling ..................... 188
Flitsbelichtingscompensatie..... 188
Flitsbesturing ........................... 191
Flitssynchronisatiesnelheid...... 189
Handmatig flitsen ..................... 193
Persoonlijke voorkeuze............ 196
Sluitersynchronisatie
(1e/2e gordijn).......................... 194
Flitsers van een ander merk......... 189
Flitserschoen................................ 188
Flitsmodus.................................... 193
Focusbevestigingslampje............... 64
Focusinstellingsknop...... 39, 111, 214
Focusvergrendeling........................ 67
Formatteren (kaart initialiseren) ..... 53
Foutcodes .................................... 371
Framesnelheid ............................. 231
Full HD ................................. 231, 233
Full HD
(Full High-Definition) .... 231, 259, 268
G
Geheugenkaart 9 Kaart
Gemiddeld
(opnamekwaliteit) ................. 121, 287
Gemiddelde meting met nadruk op
midden ......................................... 168
Groot (opnamekwaliteit)............... 121
H
Half indrukken ................................ 44
Handmatig resetten...................... 155
Handmatige belichting.......... 166, 223
Handmatige focus ................ 111, 214
Handmatige selectie (AF)......... 72, 75
397
Index
Handmatige witbalans...................138
HD.........................................231, 268
HDMI.....................................259, 268
HDMI CEC ....................................269
HDR ..............................................173
Helemaal indrukken ........................44
High-Definition (HD)......231, 259, 268
Histogram (Helderheid/RGB)........248
Hoge ISO-ruisreductie ..................143
Hoofdinstelwiel................................45
Hoofdtelefoon................................235
I
ICC-profiel.....................................158
Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
(objectief) ........................................42
Indexweergave..............................249
Indexweergave met
4 of 9 opnamen.............................249
Indicator
belichtingsniveau ..............22, 23, 337
INFO.-knop ...........200, 225, 244, 336
Instelbare functies
opnamemodus ..............................346
Instelwiel
Hoofdinstelwiel ...........................45
Snelinstelwiel..............................46
IPB ................................................231
ISO-snelheid .................124, 221, 224
Automatisch instellen
(Auto)................................125, 127
Bereik handmatig instellen .......126
ISO vergroten ...........................126
Minimale sluitertijd....................128
Stappen instellen ......................315
J
JPEG.............................................119
K
Kaart................................... 15, 31, 53
Formatteren ............................... 53
Kaartwaarschuwing.................... 32
Low-levelformattering................. 54
Probleem.............................. 33, 54
Kabel ........................ 3, 268, 271, 356
Kijktijd............................................. 55
Klein (opnamekwaliteit) ........ 121, 287
Kleurruimte ................................... 158
Kleurtemperatuur.................. 137, 139
Kleurtoon ...................................... 133
L
Lange belichtingstijden................. 172
LCD-paneel .................................... 21
LCD-scherm ................................... 15
Digitale horizon .......................... 60
Helderheid aanpassen............. 279
Menuscherm ...................... 51, 348
Opname-instellingen.......... 48, 337
Opnamen weergeven............... 243
Lees-/schrijfindicator ...................... 33
Lenskap.......................................... 41
Lichte tonen prioriteit.................... 146
Live view-opname
Handmatige focus.................... 214
Informatiedisplay...................... 200
Live-modus (AF) ...................... 207
Live-modus met
gezichtsherkenning (AF) .......... 208
Maximum aantal opnamen....... 199
Meettimer ................................. 206
Quick-modus (AF).................... 212
Rasterweergave....................... 203
Snel instellen............................ 202
Stille opname ........................... 206
Live view-opnamen ................ 68, 197
Belichtingssimulatie ................. 205
398
Index
LOCK..............................................47
Luidspreker...................................261
M
M (Handmatige
belichting) .............................166, 223
Map maken/selecteren .................150
Maximale opnamereeks........121, 123
Maximumaantal
opnamen.........................35, 121, 199
Meerdere opnames.......................177
Meervlaks meting..........................167
Meetmethode................................167
Meettimer..............................206, 240
Menu...............................................51
Instellingen ...............................348
Instelprocedure...........................52
My Menu...................................331
3-pictogram................................4
MF (Handmatige focus) ........111, 214
M-Fn .......................................73, 323
Microfoon ..............................218, 235
Monochroomopname............131, 134
M-RAW (Gemiddeld RAW) ...119, 122
Multifunctie......................73, 188, 323
Multifunctievergrendeling................47
Multifunctionele knop......................47
My Menu .......................................331
N
Namen van onderdelen ..................18
Normaal (opnamekwaliteit)...........119
NTSC....................................231, 354
O
Objectief ................................... 25, 39
Chromatische correctie............ 148
Correctie helderheid randen .... 147
Ontgrendeling ............................ 40
Oculairdop.............................. 27, 185
Omgevingslichtsensor.................... 20
ONE SHOT (1-beeld AF) ............... 70
Ontspan sluiter zonder kaart .......... 32
Ontspanknop.................................. 44
Oogschelp .................................... 185
Opladen.......................................... 28
Oplader .................................... 26, 28
Opname
AF-puntweergave .................... 247
Automatisch roteren................. 280
Automatische weergave .......... 265
Bekijken op tv .................. 259, 268
Beveiligen ................................ 272
Classificatie.............................. 255
Diavoorstelling ......................... 265
Handmatig roteren ................... 254
Histogram ................................ 248
Index ........................................ 249
Kopiëren .................................. 274
Nummer ................................... 154
Opname-informatie .................. 246
Opnamesprong (door opnamen
navigeren)................................ 250
Overbelichtings-
waarschuwing .......................... 247
Overbrengen............................ 309
Vergrote weergave................... 251
Weergave ................................ 243
Weergave van twee
opnamen.................................. 253
Wissen ..................................... 277
Opnamefunctie............................. 116
399
Index
Opname-instellingen,
scherm ....................................48, 337
Opnamekwaliteit ...........................119
Opnamemodus ...............................24
Av (AE met diafragma-
voorkeur) ..................................164
B (Bulb).....................................172
w (Aangepaste
opnamemodus).........................332
M (Handmatige belichting)........166
P (AE-programma) ...................160
Tv (AE met sluitervoorkeur)......162
A (Automatisch/scène) ............64
Opnamen maken met de
afstandsbediening.........................186
Opnamen met
afstandsbediening.........................185
Opnameniveau..............................234
Opnamerichting vastleggen ..........101
Opnamesprong .............................250
Opsl. nr meerdere .........................117
Overbelichtingswaarschuwing ......247
P
P (AE-programma)................160, 218
PAL .......................................231, 354
Pc-aansluiting ...............................189
Persoonlijke voorkeuze.................314
Persoonlijke witbalans ..................139
PictBridge......................................295
M-pictogram ....................................4
Pieptoon........................................348
Pixels ............................................119
Programmakeuzewiel ...............24, 45
Q
Q ...........................49, 202, 230, 257
Quick-modus (AF).........................212
R
Rasterweergave ..... 59, 203, 239, 245
RAW..................................... 119, 122
RAW+JPEG.................................. 119
RAW-beeldverwerking.................. 282
Rechtstreeks afdrukken................ 308
Reiniging ...................................... 289
Riem............................................... 27
Roteren (opname) ........ 254, 280, 303
Ruisreductie
Hoge ISO-snelheid................... 143
Lange belichtingstijden ............ 144
Ruisreductie lange
belichtingstijd................................ 144
S
Scherpstellen 9 AF
Scherpstellen kruismeting ........ 74, 78
Scherpte ....................................... 133
Scherptediepte-
controle......................... 165, 198, 201
SD-, SDHC-, SDXC-kaart 9 Kaart
Sensorreiniging ............................ 289
Sepia (monochroom).................... 134
Simulatie afgeronde
opname ................................ 201, 227
Single-point Spot AF................. 72, 75
Sluitersynchronisatie .................... 194
Snel instellen.......... 49, 202, 230, 257
Snelinstelwiel.................................. 46
Software ....................................... 389
Spiegel opklappen........................ 184
Spot AF point.................................. 23
Spotmeting ................................... 168
S-RAW (Klein RAW)............. 119, 122
400
Index
sRGB ............................................158
Statiefbevestigingspunt...................20
Stille opname
Continue opname.....................112
Enkelbeeld................................112
Stille LV-opname...............206, 240
Stof op opnamen voorkomen........289
Stofwisdata ...................................291
Stopcontact ...................................342
Storingen.......................................358
Synchronisatie 1e gordijn .............194
Synchronisatie 2e gordijn .............194
Systeemschema ...........................356
T
Taal .................................................38
Temperatuur-
waarschuwing .......................215, 241
Tijdcode ........................................237
Tonen prioriteit ..............................146
Toningeffect (monochroom)..........134
Touch pad ...............................46, 236
Transportmodus............................112
Tv (AE met sluitervoork.) ......162, 219
U
Uitleg...............................................61
Uitschakelen .............................34, 55
Ultra-DMA (UDMA).........................32
USB-aansluiting (digitale)
apparaten..............................296, 309
V
Veiligheidsmaatregelen.................383
Veiligheidsshift..............................317
Vergrote weergave................214, 251
Vergroting/Startpositie...................252
Verkleind diafragma ..... 165, 198, 201
Verkleinde weergave............ 249, 251
Verlichting (LCD-paneel) ................ 48
Verticale opnamen automatisch
roteren.......................................... 280
Verzadiging .................................. 133
Videosysteem............... 231, 271, 354
Voeding
Accu-info.................................. 338
Batterijniveau ..................... 35, 338
Laadprestatie ........................... 338
Maximum aantal
opnamen.................... 35, 121, 199
Opladen ..................................... 28
Stopcontact .............................. 342
Uitschakelen .............................. 55
Volautomatisch
(Automatisch/scène) ...................... 64
Volume (filmweergave)................. 262
W
Waarschuwing detailverlies.......... 247
Waarschuwingspictogram ............ 318
WB (witbalans) ............................. 137
Weergave..................................... 243
Weergave met opname-
informatie ..................................... 246
Weergave van één opname......... 244
Weergave van twee opnamen ..... 253
Wijzig formaat .............................. 287
Windfilter ...................................... 234
Wissen (opname) ......................... 277
Witbalans ..................................... 137
Bracketing................................ 141
Correctie .................................. 140
Handmatige ............................. 138
Kleurtemperatuur instellen....... 139
Persoonlijke ............................. 139
401
Index
Z
Zelfontspanner ......................113, 186
Zoeker.............................................23
Digitale horizon...................59, 329
Dioptrische aanpassing ..............43
Rasterweergave .........................59
Zomertijd .........................................37
Zone................................................36
Zone-AF..........................................73
Zwart-witopname ..................131, 134
INSTRUCTIEHANDLEIDING
CEL-SS5MA280 © CANON INC. 2012 GEDRUKT IN DE EU
Deze instructiehandleiding is geldig vanaf januari 2012. Voor informatie over de
compatibiliteit van de camera met accessoires en objectieven van na deze datum,
kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over
het dichtstbijzijnde Canon-kantoor
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
De "Verkorte softwarehandleiding" vindt u achter in deze handleiding.
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384
  • Page 385 385
  • Page 386 386
  • Page 387 387
  • Page 388 388
  • Page 389 389
  • Page 390 390
  • Page 391 391
  • Page 392 392
  • Page 393 393
  • Page 394 394
  • Page 395 395
  • Page 396 396
  • Page 397 397
  • Page 398 398
  • Page 399 399
  • Page 400 400
  • Page 401 401
  • Page 402 402
  • Page 403 403
  • Page 404 404

Canon EOS 5D Mark III Handleiding

Type
Handleiding