Documenttranscriptie
NEDERLANDS
INSTRUCTIEHANDLEIDING
Inleiding
De EOS M is een hoogwaardige digitale camera met verwisselbare
objectieven en een uiterst nauwkeurige CMOS-sensor met circa 18,0
effectieve megapixels, een DIGIC 5-processor, uiterst nauwkeurige en
snelle scherpstelling met 31 AF-punten, continu-opnamen met circa
4,3 beelden per seconde en filmopnamen in Full High-Definition (Full HD).
De camera reageert uiterst snel bij alle opnamesituaties en biedt tal van
geavanceerde opnamefuncties.
Deze handleiding raadplegen tijdens het gebruik om nog
verder vertrouwd te raken met de camera
Met een digitale camera kunt u de opname die u hebt gemaakt, direct
bekijken. Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding
doorneemt en bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen.
Lees eerst de 'Veiligheidsmaatregelen' (pag. 333 en 334) en 'Tips en
waarschuwingen voor het gebruik' (pag. 16 - 19) om slechte foto's en
ongelukken te voorkomen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of ze goed zijn
vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart gebreken vertoont en de
opnamen niet kunnen worden vastgelegd of naar een computer kunnen worden
gedownload, is Canon niet verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van opnamen of
auteursrechtelijk beschermde muziek en beelden op de geheugenkaart voor andere
doeleinden dan privégebruik. Ook kan het maken van opnamen van bepaalde
openbare optredens, exposities en dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
Deze camera is compatibel met SD-geheugenkaarten, SDHCgeheugenkaarten en SDXC-geheugenkaarten. In deze handleiding
wordt met 'kaart' naar al deze kaarten verwezen.
* Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van foto's of
films geleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
Kaarten waarop films kunnen worden opgeslagen
Voor filmopnamen moet u een SD-geheugenkaart met een hoge capaciteit en
van snelheidsklasse 6 '
' of hoger gebruiken (pag. 177).
2
Controlelijst onderdelen
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van
de camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er
iets ontbreekt.
Batterij
LP-E12
(met beschermdeksel)
Camera
(met cameradop)
Nekriem
EM-100DB
EOS Solution Disk XXX
Batterijoplader
LC-E12/LC-E12E*
Interfacekabel
EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX
CEL-XXX XXX
CEL-XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
© CA
U.
the E
NON INC
. 20XX. Made in
EOS Solution Disk
(software)
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
© CA
.
e EU
NON IN
C. 20XX. Made in th
EOS Camera
Instruction Manuals
Disk
Basisinstructiehandleiding
* Batterijoplader LC-E12 of LC-E12E is meegeleverd. (Bij de LC-E12E wordt een
netsnoer geleverd.)
Als u een camerakit hebt gekocht, controleert u of alle onderdelen zijn
meegeleverd. Afhankelijk van het type camerakit is er mogelijk een objectief,
Speedlite-flitser of vatting adapter EF-EOS M meegeleverd.
3
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
Pictogrammen in deze handleiding
<5>
: Geeft aan dat u aan het hoofdinstelwiel moet
draaien.
<Wj/i>/<XL>/<YA>/<ZO>
: Geeft aan dat u op de knoppen van het
hoofdinstelwiel (omhoog, omlaag, links of
rechts) moet drukken.
<Q/0>
: Geeft aan dat u op de knop in het midden van
het hoofdinstelwiel moet drukken.
0, 9, 7, 8
: Hiermee wordt aangeduid dat de desbetreffende
functie respectievelijk 4, 6, 10 of 16 seconden
actief blijft nadat u de knop loslaat.
* De pictogrammen en markeringen in deze handleiding die verwijzen naar
knoppen, instelwielen en instellingen op de camera, komen overeen met de
pictogrammen en markeringen op de camera en het LCD-scherm.
3 : Druk op de knop <M> om een functie in te stellen.
M
: Indien het sterretje rechtsboven op een pagina wordt
weergegeven, is de functie alleen beschikbaar in de creatieve
modi (pag. 25).
(pag. **) : Referentiepaginanummer voor meer informatie.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
: Tips en advies voor betere opnamen.
: Advies voor het oplossen van problemen.
Basisveronderstellingen
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven, wordt ervan
uitgegaan dat de camera is ingeschakeld (pag. 37) en dat de menufuncties
en persoonlijke voorkeuzen op de standaardinstellingen zijn ingesteld.
Ter verduidelijking is er in de afbeeldingen van de instructies een
EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM-objectief op de camera bevestigd.
4
Hoofdstukken
Voor nieuwe gebruikers van een digitale camera worden in hoofdstuk 1 en 2
de basisbediening en opnameprocedures voor de camera uitgelegd.
Inleiding
2
1
Aan de slag
31
2
Automatisch/scène + basismodi en opnamen weergeven
65
3
Creatieve opnamen
101
4
Opnamefuncties voor gevorderden
141
5
Filmopnamen
177
6
Handige functies
203
7
Opnamen weergeven
229
8
Opnamen nabewerken tijdens weergave
259
9
Opnamen afdrukken
265
10
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
281
11
Referentie
289
12
Opnamen naar een computer downloaden en Index
337
5
Inhoudsoverzicht
Opnamen maken
Automatisch opnamen maken
Î pag. 65-87 (Basismodi)
De achtergrond onscherp maken Î pag. 75 (C Automatisch/creatief)
De achtergrond scherp houden
Continu-opnamen maken
Î pag. 133 (i Continu-opnamen)
Een opname van uzelf maken in een groep Î pag. 136 (j Zelfontspanner)
De actie bevriezen
De actie onscherp maken
Î pag. 142 (s AE met sluitertijdvoorkeur)
De achtergrond onscherper maken Î pag. 144 (f AE met diafragmavoorkeur)
dan met Automatisch/creatief
Opnamen maken met beeldeffecten Î pag. 94 (Creatieve filters)
De helderheid van de opname aanpassen Î pag. 153 (Belichtingscompensatie)
(belichting)
Opnamen maken bij weinig licht Î pag. 66, 138 (D Flitsfotografie)
pag. 109 (Instelling ISO-snelheid)
's Avonds vuurwerk fotograferen Î pag. 150 (Bulb-belichting)
Films opnemen
Î pag. 177 (k Filmopnamen)
Beeldkwaliteit
Opnamen maken met beeldeffecten Î pag.114 (Een beeldstijl selecteren)
die bij het onderwerp passen
6
Een opname groot afdrukken
Î pag. 105 (73, 83, 1)
Veel opnamen maken
Î pag. 105 (7a, 8a, b, c)
Scherpstellen
Het scherpstelpunt wijzigen
Î pag. 116 (AF-puntselectie)
Opnamen maken van een bewegend onderwerp Î pag. 81, 131 (Servo AF)
Weergave
De opnamen bekijken op de camera Î pag. 98 (x Weergave)
Snel opnamen zoeken
Î pag. 231 (Indexweergave)
pag. 232 (I Door beelden navigeren)
Opnamen classificeren
Î pag. 234 (Classificaties)
Voorkomen dat belangrijke opnamen Î pag. 252 (K Opnamebeveiliging)
per ongeluk worden gewist
Overbodige opnamen verwijderen Î pag. 254 (L Wissen)
Opnamen en films automatisch weergeven Î pag. 243 (Diavoorstelling)
De opnamen of films op een tv bekijken Î pag. 247 (Video OUT)
De helderheid van het LCD-scherm instellen Î pag. 207 (Helderheid van het LCD-scherm)
Verschillende effecten toepassen op een foto Î pag. 260 (Creatieve filters)
Afdrukken
Eenvoudig opnamen afdrukken
Î pag. 265 (Rechtstreeks afdrukken)
7
Functie-index
Voeding
Beeldkwaliteit
Batterij
Opnamekwaliteit
Î pag. 105
Î pag. 32
• Opladen
• Plaatsen/verwijderen Î pag. 34
Î pag. 39
• Batterijniveau
Beeldstijl
Î pag. 114
Witbalans
Î pag. 172
Kleurruimte
Î pag. 176
Stopcontact
Î pag. 290
Energiebesparing
Î pag. 38
Kaart
Plaatsen/verwijderen Î pag. 34
Formatteren
Î pag. 57
Ontspan sluiter
zonder kaart
Î pag. 204
Objectief
Bevestigen/verwijderen Î pag. 44
In- en uitzoomen
Î pag. 45
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) Î pag. 46
Wisselen tussen automatische
en handmatige scherpstelling Î pag. 116
Functies voor
kwaliteitsverbetering
• Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) Î pag. 159
• Correctie helderheid randenÎ pag. 163
• Chromatische correctie Î pag. 164
• Ruisreductie voor
lange belichtingstijden Î pag. 161
• Ruisreductie voor
hoge ISO-snelheden Î pag. 160
• Lichte tonen prioriteit Î pag. 285
AF
AF-bediening
Î pag. 130
AF-puntselectie
Î pag. 66
Handmatig scherpstellen Î pag. 126
Basisinstellingen
Î pag. 43
Datum/tijd/tijdzone
Î pag. 40
Transportmodus
Î pag. 24
Pieptoon
Î pag. 204
Continu-opnamen
Î pag. 133
Zelfontspanner
Î pag. 136
Maximale opnamereeks Î pag. 106
LCD-scherm
De helderheid aanpassenÎ pag. 207
Aanraakscherm
Î pag. 61
Opnamen maken
Opnamemodus
Î pag. 25
ISO-snelheid
Î pag. 109
Een map maken/selecteren Î pag. 208
Uitleg
Î pag. 60
Bestandsnummering Î pag. 210
Bulb
Î pag. 150
Opnamen opslaan
8
Transport
Taal
Functie-index
Lichtmeting (meetmethode) Î pag. 151
Weergave
Afstandsbediening
Î pag. 291
Weergaveduur (kijktijd)Î pag. 205
Snel instellen
Î pag. 50
Weergave van één opnameÎ pag. 98
Creatieve filters
Î pag. 94
Weergave met opname-informatie Î pag. 256
Belichtingsaanpassingen
Belichtingscompensatie Î pag. 153
AEB
Î pag. 155
Belichtingsvergrendeling Î pag. 157
Flitser
Externe flitser
Î pag. 292
Flitsbesturing
Î pag. 220
• Draadloze flitser
Î pag.223
Invulflitsen
Î pag.140
Live view-opnamen
Methoden voor automatisch
scherpstellen (AF)
Î pag. 116
Indexweergave
Î pag. 231
Door beelden navigeren
(opnamesprong)
Î pag. 232
Vergrote weergave
Î pag. 231
Opnamen draaien
Î pag. 233
Classificatie
Î pag. 234
Filmweergave
Î pag. 239
Diavoorstelling
Î pag. 243
Opnamen op de tv bekijken Î pag. 247
Beveiligen
Î pag. 252
Wissen
Î pag. 254
Snel instellen
Î pag. 236
Opnamen bewerken
Î pag. 130
Creatieve filters
Î pag. 260
Touch Shutter
Î pag. 125
Formaat wijzigen
Î pag. 262
Beeldverhouding
Î pag. 108
Rasterweergave
Î pag. 205
Snel instellen
Î pag. 50
AF-gebruik
Filmopnamen
Afdrukken
PictBridge
Fotoboek instellen
Filmopnamen
Î pag. 177
Geluidsopname
Î pag. 197
Videofoto
Î pag. 189
Handmatige belichting Î pag. 180
Foto's maken
Î pag. 184
Snel instellen
Î pag. 186
Î pag. 268
Afdrukopties (DPOF) Î pag. 275
Î pag. 279
Aanpassen
Persoonlijke voorkeuzen (C.Fn) Î pag. 282
My Menu
Î pag. 288
Software
Î pag. 337
9
Inhoud
Inleiding
2
Controlelijst onderdelen.................................................................... 3
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt ... 4
Hoofdstukken ................................................................................... 5
Inhoudsoverzicht .............................................................................. 6
Functie-index.................................................................................... 8
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ..................................... 16
Verkorte handleiding ...................................................................... 20
Namen van onderdelen .................................................................. 22
1
Aan de slag
31
De batterij opladen ......................................................................... 32
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen .................................. 34
De camera inschakelen .................................................................. 37
De datum, tijd en tijdzone instellen................................................. 40
De interfacetaal selecteren............................................................. 43
Een objectief bevestigen en verwijderen........................................ 44
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)...................... 46
Basisbediening ............................................................................... 48
Snel instellen .................................................................................. 50
3 Menugebruik ........................................................................ 54
De kaart formatteren ...................................................................... 57
Wisselen van scherm op het LCD-scherm ..................................... 59
Uitleg .............................................................................................. 60
d Het aanraakscherm en hoofdinstelwiel gebruiken...................... 61
10
Inhoud
2
Automatisch/scène +
basismodi en opnamen weergeven
65
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène) ........... 66
A Volautomatische technieken (Automatisch/scène)...................71
Een opnamemodus selecteren ....................................................... 74
C Creatieve automatische opnamen ............................................75
2 Portretfoto's maken (Portret)......................................................78
3 Landschapsfoto's maken (Landschap) .....................................79
4 Close-ups maken (Close-up) ..................................................... 80
5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen (Sport).......... 81
6 's Avonds portretfoto's maken (Nacht portret) (met een statief)... 83
F 's Avonds opnamen uit de hand maken (Nachtopnamen uit hand).... 85
G Opnamen met tegenlicht maken (HDR-tegenlicht).................... 86
Q Snel instellen voor basismodi en Automatisch/scène ...............88
Opname via sfeerselectie ............................................................... 89
Opname via licht of scènetype........................................................ 92
k Creatieve filters gebruiken.........................................................94
x Opnamen weergeven................................................................98
3
Creatieve opnamen
101
d: AE-programma........................................................................ 102
De opnamekwaliteit instellen ........................................................105
i: De ISO-snelheid wijzigen..................................................... 109
A De beste beeldstijl voor het onderwerp selecteren............... 114
De scherpstelmethode wijzigen ....................................................116
x Opnamen maken met de Touch Shutter................................. 125
MF: Handmatig scherpstellen .......................................................126
11
Inhoud
f: De AF-bediening wijzigen...................................................... 130
i Continu-opnamen ................................................................... 133
j De zelfontspanner gebruiken .................................................. 136
D Een flitser gebruiken................................................................. 138
4
Opnamefuncties voor gevorderden
141
s: De beweging van het onderwerp vastleggen........................ 142
f: De scherptediepte wijzigen .................................................. 144
a: Handmatige belichting ........................................................... 148
q De lichtmeetmethode wijzigen................................................ 151
Belichtingscompensatie instellen ................................................. 153
Reeksopnamen met automatische belichting............................... 155
A De belichting vergrendelen (AE-vergrendeling) ...................... 157
Helderheid en contrast automatisch corrigeren............................ 159
Instellingen voor ruisreductie........................................................ 160
Correctie helderheid randen/Chromatische correctie................... 163
A De beeldstijl aanpassen ....................................................... 166
A Aangepaste beeldstijlen vastleggen..................................... 170
B: Aanpassen aan de lichtbron ................................................ 172
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen.............................. 174
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen........................ 176
5
Filmopnamen
177
k Filmopnamen ......................................................................... 178
Opnamen maken met automatische belichting.......................... 178
Opnamen maken met handmatige belichting ............................ 180
Instellingen voor de opnamefunctie.............................................. 186
12
Inhoud
Het filmopnameformaat instellen .................................................. 187
Videofoto's maken.........................................................................189
Menufunctie-instellingen voor film.................................................197
6
Handige functies
203
Handige functies ........................................................................... 204
De pieptoon uitzetten ................................................................. 204
Kaartwaarschuwing .................................................................... 204
De kijktijd instellen......................................................................205
Het raster weergeven ................................................................. 205
Energiebesparende functies instellen
(LCD uitschakelen, Cam. uitschakelen) ..................................... 206
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen ........................207
Een map maken en selecteren .................................................. 208
Methoden voor bestandsnummering..........................................210
Copyrightinformatie instellen ...................................................... 212
Verticale opnamen automatisch draaien .................................... 214
Camera-instellingen controleren ................................................215
De standaardinstellingen van de camera herstellen .................. 216
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen ......219
Speedlite-functies instellen ...........................................................220
f Automatische sensorreiniging ................................................225
Stofwisdata toevoegen..................................................................227
7
Opnamen weergeven
229
d Opnamen weergeven met het aanraakscherm......................... 230
I Door opnamen springen (opnamesprong)...............................232
b De opname draaien ................................................................ 233
Classificaties instellen................................................................... 234
Q Snel instellen tijdens weergave ............................................... 236
13
Inhoud
k Genieten van films ................................................................. 237
k Films afspelen ........................................................................ 239
X De eerste en laatste beelden van een film bewerken ............. 241
Diavoorstelling (automatische weergave) .................................... 243
Opnamen op de tv bekijken.......................................................... 247
K Opnamen beveiligen............................................................... 252
L Opnamen wissen..................................................................... 254
B: Weergave met opname-informatie ..................................... 256
8
Opnamen nabewerken tijdens weergave
259
U Creatieve filters....................................................................... 260
S Formaat wijzigen .................................................................... 262
9
Opnamen afdrukken
265
Het afdrukken voorbereiden ......................................................... 266
wAfdrukken ................................................................................ 268
De opname bijsnijden ................................................................ 273
W Digital Print Order Format (DPOF) ......................................... 275
W Rechtstreeks afdrukken met DPOF........................................ 278
p Opnamen selecteren voor een fotoboek ................................. 279
10
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
281
Persoonlijke voorkeuzen instellen ................................................ 282
Persoonlijke voorkeuze-instellingen ............................................. 284
C.Fn I: Belichting ....................................................................... 284
C.Fn II: Beeld............................................................................. 285
C.Fn III: Automatische scherpstelling ........................................ 286
C.Fn IV: Bediening/overig.......................................................... 286
My Menu vastleggen .................................................................... 288
14
Inhoud
11
Referentie
289
Een gewoon stopcontact gebruiken.............................................. 290
Opnamen maken met de afstandsbediening ................................ 291
Externe Speedlites........................................................................ 292
Eye-Fi-kaarten gebruiken..............................................................294
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus .............. 296
Systeemschema ........................................................................... 298
Menu-instellingen.......................................................................... 300
Problemen oplossen .....................................................................311
Foutcodes ..................................................................................... 323
Specificaties.................................................................................. 324
Veiligheidsmaatregelen................................................................. 333
12
Opnamen naar een computer downloaden en Index
337
Opnamen downloaden naar een computer...................................338
Informatie over de software .......................................................... 340
De software installeren ................................................................. 341
Instructiehandleidingen voor de camera ....................................... 343
Index ............................................................................................. 344
15
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
Richt het objectief op de camera niet rechtstreeks op de zon. De warmte van
de zon kan de interne onderdelen van de camera beschadigen.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera
per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een droge doek als
er waterspatten op de camera zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon
met een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische velden,
zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens uit de buurt van
apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote antennes. Sterke magnetische
velden kunnen storingen veroorzaken en opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die
in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer de camera
nooit zelf te demonteren.
Blokkeer het sluitermechanisme niet met uw vinger of iets anders. Als u dit
toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Gebruik een blaaskwastje of blaasinstrument om stofdeeltjes van het objectief te
blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten
om de camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van
hardnekkig vuil contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige
delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten
plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de camera is aangepast aan de
hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u het objectief, de kaart en de batterij uit de camera. Wacht tot de condens is
verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u de camera gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken. Ook als de camera is opgeborgen, moet u de sluiter zo nu en dan
enkele malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar bijtende chemicaliën worden gebruikt,
zoals een donkere kamer of een laboratorium.
16
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, is het
raadzaam de camera te laten controleren door uw Canon-dealer of zelf te
controleren of de camera goed functioneert.
De beeldsensor komt bloot te liggen wanneer u het objectief loskoppelt. Om
krassen te voorkomen mag u de beeldsensor niet aanraken.
17
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en
meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01%
resterende pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben altijd
dezelfde kleur, bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode pixels
zijn ook niet van invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden
waardoor er restanten van de eerdere weergave te zien zijn. Dit is echter een
tijdelijk effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren en bij hoge
temperaturen kan het er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
Nadat u de helderheidsinstellingen van het LCD-scherm hebt aangepast,
ziet de weergave er wellicht wat korrelig uit, al naar gelang het onderwerp.
Dit is geen defect en is niet van invloed op de vastgelegde opname.
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen
druk op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en
trillingen.
Raak de elektronische contactpunten van de kaart nooit met uw vingers of
een metalen voorwerp aan.
Plak geen stickers of iets anders op de kaart.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met sterke
magnetische velden zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen
met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
18
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Objectief
Nadat u het objectief hebt losgedraaid van de camera,
plaatst u het objectief met de achterkant naar boven en
bevestigt u de lensdoppen om krassen op het lensoppervlak
en de elektrische contactpunten te voorkomen.
Contactpunten
Waarschuwingen bij langdurig gebruik
Als u lange tijd achtereen continu-opnamen, Live viewopnamen of filmopnamen maakt, kan de camera heet
worden. Dit is geen defect. Het langdurig vasthouden van
een hete camera kan echter wel een lichte verbranding van
de huid veroorzaken.
Vuil aan de voorzijde van de sensor
Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan binnendringen, kan er in
zeldzame gevallen ook smeermiddel van de interne onderdelen van de camera
op de sensor terechtkomen. Als er na de automatische sensorreiniging nog
vlekken zichtbaar zijn, kunt u de sensor het best laten reinigen door een Canon
Service Center.
Over de objectiefbevestiging
Het wordt aanbevolen de behuizing en objectiefbevestiging van de camera
regelmatig schoon te vegen met een zachte lensreinigingsdoek.
19
Verkorte handleiding
1
Plaats de batterij (pag. 34).
2
Plaats een kaart (pag. 34).
3
Bevestig het objectief (pag. 44).
4
Druk op de aan-uitknop om de
camera in te schakelen en stel
<A> (Automatisch/scène) in
(pag. 66).
De batterij opladen: pag. 32
Plaats de kaart in de sleuf met de
etiketzijde naar de voorzijde van de
camera gericht.
Breng de markering op het objectief
op één lijn met de markering op de
camera.
Alle camera-instellingen worden
automatisch ingesteld.
Zie pagina 40 als op het LCDscherm het scherm voor het
instellen van de tijdzone en de
datum/tijd worden weergegeven.
20
Verkorte handleiding
5
Stel scherp op het
onderwerp (pag. 49).
6
Maak de opname (pag. 49).
7
Bekijk de opname (pag. 205).
Richt het midden van het LCDscherm op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de
camera stelt vervolgens scherp op
het onderwerp.
Druk de ontspanknop helemaal in
om de opname te maken.
De opname wordt circa 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
Druk op de knop <x> om de
opname nogmaals weer te
geven (pag. 98).
Zie 'Opnamen weergeven' (pag. 98) voor het bekijken van de
opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar 'Opnamen wissen' (pag. 254).
Wanneer u klaar bent met het maken van opnamen, plaatst u ter
bescherming de lensdop terug op het objectief.
21
Namen van onderdelen
De vetgedrukte onderdelen worden vermeld in het gedeelte tot
'Automatisch/scène + basismodi en opnamen weergeven'.
Luidspreker (pag. 239)
<V> Scherpstelvlakmarkering (pag. 80)
Aan-uitknop (pag. 37)
Contactpunten voor flitssynchronisatie
Ontspanknop (pag. 49)
Flitserschoen (pag. 292)
Microfoon (pag. 178)
Programmakeuzewiel
(pag. 25)
Lampje van de
zelfontspanner/
AF-hulplicht
(pag. 136/132)
Bevestigingspunt
draagriem (pag. 31)
Sensor van
afstandsbediening
(pag. 291)
Aansluitingenklepje
Greep
EF-M-objectiefbevestigingsmarkering
(pag. 44)
Contactpunten (pag. 19)
Objectiefbevestiging
Objectiefvergrendelingsstift
<Y> IN-aansluiting externe
microfoon (pag. 197)
<D> HDMI mini OUTaansluiting (pag. 247)
Cameradop (pag. 44)
22
<qC>
Aansluiting audio/video OUT/
digitaal (pag. 251, 266, 338)
Objectiefontgrendelingsknop
(pag. 45)
Namen van onderdelen
LCD-scherm/aanraakscherm (pag. 54, 59, 207/61, 230, 240)
Aan-uitlampje (pag. 36)
<M> Menuknop (pag. 54)
<o> Start-/stopknop
filmopnamen (pag. 178)
<x> Weergaveknop
(pag. 98)
<Q/0> Knop voor
Snel instellen/instelknop
(pag. 50, 88, 186, 236/54)
<B> Informatieknop
(pag. 50, 59, 70, 98, 182)
Statiefbevestigingspunt
Deksel DC-koppeling-aansluiting
(pag. 290)
Klepje van het kaart-/
batterijcompartiment (pag. 34)
<5> Hoofdinstelwiel (pag. 64)
<Wj/i> Knop voor transportmodusselectie (pag. 133, 136)
<XL>
<YA>
Wisknop (pag. 254)
Knop voor AE-vergrendeling/flitsbelichtingsvergrendeling (pag. 157)
<ZO>
Knop voor diafragma/flitsbelichtingscompensatie (pag. 148/153)
Kaartsleuf (pag. 34)
Batterijcompartiment (pag. 34)
23
Namen van onderdelen
Schermweergave (in creatieve modi, pag. 25)
Maximumaantal opnamen
Maximaal aantal opnamen
tijdens reeksopnamen met
automatische witbalans
Aftelweergave zelfontspanner
Creatieve filters (pag. 94)
Opnamemodus
AF-methode (pag. 116)
c u+volgen
o FlexiZone - Multi
d FlexiZone - Single
AF-bediening (pag. 130)
X
1-beeld AF
Servo AF
Handmatige focus (MF)
Maximale opnamereeks
Batterijniveau (pag. 39)
zxcn
e Snelle synchronisatie (FP-flits)
d FE-vergrendeling/FEB actief
Eye-Fi-overdrachtstatus*
(pag. 294)
Beeldstijl (pag. 114)
Q Snel instellen
Witbalans (pag. 172)
Q Auto
W Daglicht
E Schaduw
R Bewolkt
Y Kunstlicht
U Wit TL licht
I Flitser
O Custom
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 159)
Meetmethode (pag. 151)
q Meervlaks meting
w Deelmeting
r Spotmeting
e Centrum gew.
gemiddeld
Belichtingssimulatie
Opnamekwaliteit
(pag. 105)
73 Groot/Fijn
83 Groot/Normaal
74 Gemiddeld/Fijn
84 Gemiddeld/Normaal
7a Klein 1/Fijn
8a Klein 1/Normaal
b Klein 2 (Fijn)
c Klein 3 (Fijn)
1+73
RAW + Groot/Fijn
1 RAW
Vergrote weergave
AEB/FEB
ISO-snelheid (pag. 109)
Touch Shutter (pag. 125)
Transportmodus (pag. 133, 136)
u Enkelbeeld
i Continue opname
Q Zelfontsp.:10sec/
Afstandsbed.
l Zelfontspanner:2 sec.
q Zelfontspanner:Continu
Sluitertijd
Lichte tonen prioriteit (pag. 285)
Indicator GPS-verbinding
Digitaal kompas
Diafragma
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscorrectie (pag. 153)
AEB-bereik (pag. 155)
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) <OFF> (alleen met een objectief met beeldstabilisatie)
Instelwielwijzer
*: Wordt weergegeven als er een Eye-Fi-kaart wordt gebruikt.
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast, worden weergegeven.
24
Namen van onderdelen
Programmakeuzewiel
Schakelt over naar <A> Automatisch/scène, <z> Foto's of <k>
Films.
U kunt foto's maken met <A> of <z> of
films opnemen met <k>.
Met <A> Automatisch/scène hoeft u alleen
maar de ontspanknop in te drukken om een
opname te maken. De camera kiest dan zelf
de beste instellingen voor het onderwerp of
de scène.
Als u <z> Foto's selecteert, kunt u kiezen
tussen de creatieve modi en de basismodi.
Creatieve modi
Met deze modi is het eenvoudiger om verschillende onderwerpen vast
te leggen.
a : Handmatige belichting (pag. 148)
f : AE met diafragmavoorkeur (pag. 144)
s : AE met sluitertijdvoorkeur (pag. 142)
d : AE-programma (pag. 102)
25
Namen van onderdelen
Basismodi
U hoeft alleen maar de ontspanknop in te drukken. De camera stelt
alles in en zorgt dat de instellingen zijn afgestemd op het onderwerp of
de scène.
C : Automatisch/creatief (pag. 75)
2 : Portret (pag. 78)
3 : Landschap (pag. 79)
4 : Close-up (pag. 80)
5 : Sport (pag. 81)
6 : Nacht portret (pag. 83)
F : Nachtopnamen uit hand (pag. 85)
G : HDR-tegenlicht (pag. 86)
Films
Bij <k> Film kunt u kiezen tussen automatische of handmatige belichting.
k : Autom. moviebelichting
M : Handmatige belichting
26
Namen van onderdelen
Objectief
EF-M-objectief
(Objectief zonder focusinstellingsknop en schakelaar voor Image
Stabilizer (beeldstabilisatie).)
Focusring (pag. 117, 126)
Zoomring (pag. 45)
Bevestigingspunt zonnekap
Zoompositiemarkering (pag. 45)
Filteraansluiting
(voorkant objectief)
Objectiefbevestigingsmarkering (pag. 44)
Contactpunten (pag. 19)
27
Namen van onderdelen
EF- of EF-S-objectief
(Objectief met focusinstellingsknop en schakelaar voor Image Stabilizer (beeldstabilisatie).)
* Om een EF- of EF-S-objectief op de camera te kunnen bevestigen, hebt u
vatting adapter EF-EOS M nodig.
Bevestigingspunt zonnekap
Zoompositiemarkering (pag. 45)
Afstandsschaal
Filteraansluiting
(voorkant objectief)
Zoomring (pag. 45)
Focusring (pag. 117, 126)
Contactpunten (pag. 19)
Objectiefbevestigingsmarkering (pag. 44)
Vatting adapter EF-EOS M
EF-objectiefbevestigingsmarkering
Objectiefbevestigingsmarkering
camera
EF-S-objectiefbevestigingsmarkering
Ontgrendelknop objectief
Schroef voor
bevestiging
op statief
Statiefbevestiging
Contactpunten
(camerazijde)
Contactpunten
(objectiefzijde)
Statiefbevestigingsknop
Statiefbevestigingspunt
28
Statiefbevestigingsaansluiting
Namen van onderdelen
Batterijoplader LC-E12
Oplader voor batterij LP-E12 (pag. 32).
Stekker
Batterijcompartiment
Oplaadlampje
Lampje 'volledig
opgeladen'
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES - BEWAAR DEZE INSTRUCTIES.
GEVAAR - VOLG DEZE INSTRUCTIES NAUWKEURIG OM HET RISICO
VAN BRAND EN ELEKTRISCHE SCHOKKEN TE BEPERKEN.
Voor aansluiting van een accessoire buiten de Verenigde Staten: gebruik zo nodig
een stekkeradapter met de juiste configuratie voor aansluiting op het stopcontact.
Batterijoplader LC-E12E
Oplader voor batterij LP-E12 (pag. 32).
Batterijcompartiment
Netsnoer
Lampje 'volledig opgeladen'
Oplaadlampje
Netsnoeraansluiting
29
De EOS M is ontworpen voor creatieve
geesten. Ontdek nieuwe mogelijkheden
en bekijk de wereld vanuit een ander
perspectief
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen en
de basisbediening van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Plaats de metalen ring van de riem op het bevestigingspunt op de
camera. Gebruik een munt of een soortgelijk hulpmiddel om het schroefje
rechtsom te draaien tot het stopt (de markeringen staan dan op één lijn).
Zorg ervoor dat de metalen ring van de camera niet te los zit.
Pas de lengte van de riem naar wens aan.
Ð
31
De batterij opladen
1
Verwijder het beschermdeksel.
de batterij.
2 Plaats
Plaats de markering h van de
batterij precies op de markeringslijn
van de oplader g.
Om de batterij te verwijderen,
herhaalt u de bovenstaande
procedure in omgekeerde volgorde.
LC-E12
de batterij op.
3 Laad
Voor LC-E12
Klap de contactpunten van de
batterijoplader naar buiten, in de
richting van de pijl, en steek ze in het
stopcontact.
LC-E12E
Voor LC-E12E
Sluit het netsnoer aan op de oplader en
steek de stekker in het stopcontact.
X Het opladen begint automatisch en
het oplaadlampje wordt oranje.
X Als de batterij volledig is opgeladen, wordt
het lampje 'volledig opgeladen' groen.
Het duurt ongeveer 2 uur om een volledig uitgeputte batterij
helemaal op te laden bij 23 °C. Hoe lang het duurt om de batterij
op te laden, is sterk afhankelijk van de omgevingstemperatuur
en de resterende capaciteit van de batterij.
Om veiligheidsredenen duurt opladen bij lage temperaturen
(5 °C -10 °C) langer (tot 4 uur).
32
De batterij opladen
Tips voor het gebruik van de batterij en batterijoplader
Bij aankoop is de batterij niet volledig opgeladen.
Laad de batterij voor gebruik op.
Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op de dag
dat u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen
batterij geleidelijk aan leeg.
Verwijder de batterij na het opladen en haal de batterijoplader
uit het stopcontact.
Verwijder de batterij wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de batterij langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van
een kleine lekstroom, waardoor de batterij verder wordt ontladen en
minder lang meegaat. Bewaar de batterij met daarop het
beschermdeksel (meegeleverd) bevestigd. Als u de batterij opbergt
nadat u deze volledig hebt opgeladen, kunnen de prestaties van de
batterij teruglopen.
De batterijoplader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De batterijoplader is compatibel met een stroombron van 100 V AC tot
240 V AC, 50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel verkrijgbare
stekkeradapter voor het desbetreffende land of de desbetreffende regio
gebruiken. Sluit geen draagbare spanningsomvormer aan op de
batterijoplader. Dit kan de batterijoplader beschadigen.
Als de batterij snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, moet de batterij worden vervangen.
Koop een nieuwe batterij.
Nadat u de stekker van de lader uit het stopcontact hebt verwijderd, dient u
de contactpunten van de stekker minstens 3 seconden niet aan te raken.
Laad geen andere batterij op dan een batterij van het type LP-E12.
Batterij LP-E12 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon. Wanneer u deze
oplaadt met een batterijoplader of een ander product dat niet compatibel is, kunnen zich
defecten of ongelukken voordoen waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
33
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen
Plaats een volledig opgeladen batterij LP-E12 in de camera. De kaart
(afzonderlijk verkrijgbaar) kan een SD-, SDHC- of SDXC-geheugenkaart
zijn. SDHC- en SDXC-kaarten met UHS-I kunnen ook worden gebruikt.
De opnamen worden opgeslagen op de kaart.
Zorg ervoor dat het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart
omhoog staat zodat schrijven/wissen mogelijk is.
De batterij en de kaart plaatsen
1
Open het klepje.
Schuif het schuifje in de richting van
de pijlen en open het klepje.
de batterij.
2 Plaats
Het 'Canon'-logo van de batterij moet
bij het plaatsen van de batterij naar
de voorzijde van de camera wijzen.
De zijde met de contactpunten wordt
het eerst in de camera geschoven.
Schuif de batterij in de camera totdat
de batterij vastklikt.
Schuifje voor schrijfbeveiliging
de kaart.
3 Plaats
De etiketzijde van de kaart moet
naar de voorzijde van de camera
wijzen.
Plaats de kaart recht omlaag tot deze
niet verder kan.
34
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen
4 SluitDrukhetopklepje.
het klepje totdat
Maximumaantal opnamen
het dichtklikt.
Als u de camera met behulp van
de aan-uitknop <1> inschakelt,
wordt het aantal mogelijke opnamen
(pag. 39) op het LCD-scherm
weergegeven.
De batterij en de kaart verwijderen
de camera in met behulp
1 Schakel
van de aan-uitknop <2>.
het klepje.
2 Open
Controleer of het LCD-scherm is
uitgeschakeld en het aan-uitlampje/
de lees-schrijfindicator uit is en open
vervolgens het klepje.
Sluit het klepje als [Opslaan...] wordt
weergegeven.
de batterij.
3 Verwijder
1. Druk het batterijontgrendelingsschuifje in
de richting van de pijl. 2. Verwijder de batterij.
Plaats het beschermdeksel
(meegeleverd, pag. 32) op de batterij
om kortsluiting van de
batterijcontacten te voorkomen.
de kaart.
4 Verwijder
Druk de kaart voorzichtig in de
camera en laat vervolgens los om de
kaart uit te werpen.
Trek de kaart recht uit de camera.
35
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen
5 SluitDrukhetopklepje.
het klepje totdat het dichtklikt.
Pas op dat u bij het openen van het kaart-/batterijcompartiment het klepje
niet te ver naar achteren drukt. Het scharnier zou anders kunnen breken.
Wanneer het aan-uitlampje/de lees-/schrijfindicator oranje knippert,
betekent dit dat er opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen
of gewist, of dat er gegevens worden overgebracht. Maak het klepje
van het kaart-/batterijcompartiment op dat moment niet open. Verricht
ook geen van de volgende handelingen wanneer het aan-uitlampje/de
lees-/schrijfindicator oranje knippert. De opnamegegevens, kaart of
camera kunnen anders beschadigd raken.
• De kaart verwijderen.
• De batterij verwijderen.
• De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet bij 0001 begint (pag. 210).
Als er op het LCD-scherm een kaartfout wordt weergegeven, verwijdert u
de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het
probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart naar een computer kunt overbrengen,
brengt u alle opnamen over en formatteert u de kaart met de camera
(pag. 57). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
Raak de contactpunten van de kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen.
36
De camera inschakelen
Als u de camera met de aan-uitknop inschakelt <1> en het
scherm voor het instellen van de tijdzone en de datum/tijd wordt
weergegeven, raadpleegt u pagina 40 voor het instellen van de
tijdzone en de datum en tijd.
Door op de aan-uitknop te drukken,
wisselt u tussen <1> en <2>.
Als de camera is uitgeschakeld <2>
en u de knop <x> 2 seconden of langer
indrukt, activeert u de weergavemodus.
Als er een EF-M-objectief op de
camera is bevestigd en de camera is
uitgeschakeld, sluit het diafragma om
licht buiten te houden de binnenkant
van de camera te beschermen.
Wanneer u de camera met behulp
van de aan-uitknop in- of uitschakelt
(<1> of <2>), hoort u een
geluid wanneer het diafragma wordt
geopend of gesloten.
De zelfreinigende sensor
De beeldsensor wordt automatisch schoongemaakt wanneer u de
camera instelt op <1>/<2> of als de camera wordt
uitgeschakeld met de functie [Cam. uitschakelen]. U hoort dan een
zacht geluid. Tijdens het reinigen van de beeldsensor na het
uitschakelen van de camera met <2> wordt <f> op het
LCD-scherm weergegeven.
Als u met de aan-uitknop snel achter elkaar tussen <1> en
<2> wisselt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven. Dit is normaal en is geen defect.
De automatische zelfreiniging van de beeldsensor kan worden in- of
uitgeschakeld via het menu (pag. 225).
37
De camera inschakelen
3 Stroombesparende functies
Om stroom te besparen, schakelt eerst het LCD-scherm
automatisch uit als u de camera niet gebruikt. Als u de camera
vervolgens langere tijd niet gebruikt, schakelt ook de camera zelf
automatisch uit. Wanneer het LCD-scherm is uitgeschakeld, kunt u
het weer inschakelen door op een knop op de camera te drukken of
door het LCD-scherm aan te raken. Als de camera is uitgeschakeld,
kunt u ofwel op de aan-uitknop drukken, ofwel <x> minstens 2 sec.
ingedrukt houden om de camera weer in te schakelen.
U kunt instellen na hoeveel tijd het LCD-scherm en de
camera uitschakelen. Dat doet u via [LCD uitschakelen] en
[Cam. uitschakelen] onder [52: Energiebesparing] (pag. 206).
Als u de camera met de aan-uitknop uitschakelt <2> terwijl er een
opname op de kaart wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven
en wordt de camera pas uitgeschakeld nadat de opname op de kaart
is opgeslagen.
38
De camera inschakelen
z Het batterijniveau controleren
Wanneer de camera wordt ingeschakeld, heeft het batterijniveau een
van de volgende vier niveaus.
z : De batterij is vol.
x : Batterijniveau is laag, maar
de camera kan nog
worden gebruikt.
c : De batterij is bijna leeg. (knippert)
n : Laad de batterij op.
Levensduur batterij
Temperatuur
Bij 23 °C
Bij 0 °C
Maximumaantal
opnamen
Circa 230 opnamen
Circa 200 opnamen
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen
batterij LP-E12 en op de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging
Products Association).
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende
bewerkingen:
• Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
(Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.)
• Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief
wordt gebruikt.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het aantal mogelijke
opnamen afnemen.
Voor de bediening van het objectief wordt ook stroom van de batterij
gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte objectief kan het maximumaantal
opnamen lager zijn.
39
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
Als u de camera voor de eerste keer inschakelt, wordt het instelscherm
Datum/tijd en Tijdzone weergegeven. Stel eerst de tijdzone en
vervolgens de datum en de tijd in.
Houd er rekening mee dat de datum en tijd die aan opnamen
worden toegevoegd, worden gebaseerd op de ingestelde datum
en tijd. Zorg ervoor dat u de juiste datum en tijd instelt.
De tijdzone instellen
[Londen] is standaard ingesteld.
weer.
1 GeefDrukhetopmenuscherm
de knop <M>.
op het tabblad [52] de
2 Selecteer
optie [Tijdzone].
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <YA>/<ZO> om het tabblad
[52] te selecteren.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <Wj/i>/<XL> om
[Tijdzone] te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>.
de tijdzone in.
3 StelDruk
op het hoofdinstelwiel op de
knop <YA>/<ZO> om het kiezen
van de tijdzone mogelijk te maken.
Druk op <Q/0> zodat <a>
wordt weergegeven.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <Wj/i>/<XL> om de
tijdzone in te stellen en druk
vervolgens op <Q/0>.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <YA>/<ZO> om [OK] te
selecteren en druk vervolgens op
<Q/0>.
40
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
De procedure voor het instellen van het menu wordt toegelicht op pagina 54 - 56.
De tijd die rechtsonder wordt weergegeven, is het tijdverschil met
Coordinated Universal Time (UTC). Als u uw tijdzone niet ziet, stel
de tijdzone dan in op basis van het tijdverschil met UTC.
Controleer nadat u de tijdzone hebt veranderd of de juiste datum/tijd is ingesteld.
U kunt de zomertijd ook instellen met de optie [52: Tijdzone].
De zomertijdinstellingen van [52: Tijdzone] en [52: Datum/Tijd] zijn
aan elkaar gekoppeld.
De datum en tijd instellen
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M>.
op het tabblad [52] de
2 Selecteer
optie [Datum/tijd].
Druk op het hoofdinstelwiel op de knop <YA>/
<ZO> om het tabblad [52] te selecteren.
Druk op het hoofdinstelwiel op de knop <Wj/
i>/<XL> om [Datum/tijd] te selecteren
en druk vervolgens op <Q/0>.
de datum en de tijd in.
3 StelDruk
op het hoofdinstelwiel op de
knop <YA>/<ZO> om het cijfer
dat u wilt wijzigen te selecteren.
Druk op <Q/0> zodat <a>
wordt weergegeven.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <Wj/i>/<XL> om het cijfer
in te stellen en druk vervolgens op
<Q/0> (u keert terug naar <b>).
41
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
in.
4 StelSteldedezomertijd
zomertijd in als dit nodig is.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <YA>/<ZO> om [Y]
te selecteren.
Druk op <Q/0> zodat <a> wordt
weergegeven.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <Wj/i>/<XL> om [Z]
te selecteren en druk vervolgens
<Q/0>.
Wanneer de zomertijd is ingesteld op
[Z], wordt de tijd die u hebt ingesteld
in stap 3 één uur vooruit gezet. Als
[Y] wordt ingesteld, wordt de
zomertijd uitgeschakeld en wordt de
tijd één uur teruggezet.
de instelling.
5 Verlaat
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <YA>/<ZO> om [OK] te
selecteren en druk vervolgens op
<Q/0>.
X De datum/tijd en zomertijd worden
ingesteld en het menu wordt weer
weergegeven.
Als u de batterij verwijdert of als de batterij van de camera leeg raakt, gaan
de tijdzone- en datum/tijd-instellingen mogelijk verloren. Als dit gebeurt, stelt
u de tijdzone en datum/tijd opnieuw in.
Om de seconden te synchroniseren, drukt u in stap 5 op <Q/0>
bij 0 sec.
42
3 De interfacetaal selecteren
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M>.
op het tabblad [52]
2 Selecteer
de optie [TaalK].
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <YA>/<ZO> om het tabblad
[52] te selecteren.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <Wj/i>/<XL> om [TaalK]
(de vijfde optie van boven) te
selecteren en druk vervolgens op
<Q/0>.
de gewenste taal in.
3 StelDruk
op het hoofdinstelwiel op de
knop <Wj/i>/<XL>/<YA>/
<ZO> om de taal te selecteren en
druk vervolgens op <Q/0>.
X De interfacetaal wordt gewijzigd.
43
Een objectief bevestigen en verwijderen
De camera kan gebruikmaken van EF-M-, EF- en EF-S-objectieven.
Om een EF- of EF-S-objectief op de camera te bevestigen, hebt u
vatting adapter EF-EOS M nodig.
Een objectief bevestigen
1
Index
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en
de cameradop door ze los te draaien
in de richting die door de pijlen
wordt aangegeven.
het objectief.
2 Bevestig
Breng de markering op het objectief
op één lijn met de markering op de
camera. Draai het objectief in de
richting van de pijl totdat het vastklikt.
3 Verwijder de voorste lensdop.
Stof vermijden
Vervang objectieven zo snel mogelijk en op een plaats die zoveel mogelijk
stofvrij is.
Bevestig de cameradop op de camera wanneer u deze zonder objectief
bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
44
Een objectief bevestigen en verwijderen
Het objectief verwijderen
Druk op de objectiefontgrendelingsknop
en draai het objectief in de richting
van de pijl.
Draai het objectief totdat dit niet meer
verder kan en koppel het objectief los.
Bevestig de achterste lensdop op het
losgekoppelde objectief.
In- en uitzoomen
Om in of uit te zoomen draait u de
zoomring op het objectief met uw vingers.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan
voordat u scherpstelt. Wanneer u na het
scherpstellen aan de zoomring draait, kan
de scherpstelling enigszins verloren gaan.
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Als het voorste deel (de focusring) van het objectief tijdens het
automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan.
De voorinstelling voor scherpstellen van sommige objectieven kan niet
worden gebruikt met deze camera. Het is ook niet mogelijk om Power
Zoom te gebruiken als u een objectief met de Power Zoom-functie
bevestigt, bijvoorbeeld de EF 35-80 mm f/4-5.6 POWER ZOOM.
Brandpuntsafstand van objectief (beeldconversiefactor)
Het beeldsensorformaat is kleiner
dan bij het 35 mm-filmformaat,
waardoor de brandpuntsafstand
van het objectief circa
1,6 keer zo lang lijkt.
Grootte beeldsensor (bij benadering)
(22,3 x 14,9 mm)
Beeldformaat 35 mm
(36 x 24 mm.)
Voorbeeld: Een brandpuntsafstand van 18 - 55 mm bij deze camera komt
ongeveer overeen met een brandpuntsafstand van 29 - 88 mm op een
35mm-camera.
45
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
Wanneer u de ingebouwde Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het
IS-objectief gebruikt, wordt bewegingsonscherpte gecorrigeerd om
scherpere opnamen te krijgen.
* IS betekent Image Stabilizer (beeldstabilisatie).
Met een EF-M-objectief (bediend via een menu)
U dient deze in te stellen via het menu*. De standaardinstelling
is [Inschakelen].
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M>.
Selecteer op het tabblad [A2]
2 de
optie [Beeldstabilisatie].
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
het tabblad [A2] te selecteren.
Druk op de knop <Wj/i>/<XL>
om [Beeldstabilisatie] te selecteren
en druk vervolgens op <Q/0>.
[Inschakelen].
3 Selecteer
Druk op de knop <Wj/i>/<XL>
om [Inschakelen] te selecteren en
druk vervolgens op <Q/0>.
Druk op de knop <M>.
* Dit menu wordt weergegeven wanneer een EF-M-objectief met IS-functie
is bevestigd.
46
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
Met andere objectieven dan EF-M (voorzien van een schakelaar)
Gebruik de IS-schakelaar op het objectief.
Zet de schakelaar STABILIZER
op <1>.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) gebruiken bij het maken van opnamen
de ontspanknop half in.
1 Druk
X Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt nu.
de opname.
2 Maak
Als het beeld op het LCD-scherm er stabiel
en trillingsvrij uitziet, drukt u de ontspanknop
volledig in om de opname te maken.
De Image Stabilizer (beeldstabilisatie) kan een onscherpe opname
niet corrigeren wanneer het onderwerp tijdens het belichtingsmoment
beweegt.
Voor bulb-belichting zet u de Image Stabilizer (beeldstabilisatie) op
<2>. Als <1> wordt ingesteld, kan het zijn dat de Image
Stabilizer (beeldstabilisatie) niet goed werkt.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is mogelijk niet effectief bij overmatige
beweging, zoals op een schommelende boot.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt in alle scherpstelmodi.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) wordt ingesteld op <2>,
wordt
weergeven op het scherm.
Als u een statief gebruikt, kunt u zonder problemen opnamen maken als
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is ingesteld op <1>. Het wordt
echter aanbevolen om Image Stabilizer (beeldstabilisatie) in te stellen op
<2> om de batterij te sparen.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is zelfs effectief wanneer de camera
is bevestigd op een monopod.
47
Basisbediening
De camera vasthouden
Voor scherpe opnamen houdt u de camera stil om bewegingsonscherpte
te minimaliseren.
Horizontaal fotograferen
Verticaal fotograferen
1. Pak met uw rechterhand de camera stevig vast.
2. Houd het objectief onderaan vast met uw linkerhand.
3. Plaats de wijsvinger van uw rechterhand lichtjes op de ontspanknop.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5. Voor een stabiele houding plaatst u de ene voet een klein stukje voor
de andere.
Let er bij het maken van filmopnamen op
dat u de microfoon niet bedekt.
48
Basisbediening
Ontspanknop
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
De camera zal scherpstellen en de
belichting automatisch bijstellen
(sluitertijd en diafragma worden
automatisch ingesteld).
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt weergegeven (8).
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
Bewegingsonscherpte voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan
leiden tot bewegingsonscherpte. Onscherpe opnamen kunnen hiervan
het resultaat zijn. Let op het volgende om bewegingsonscherpte
te voorkomen:
• Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige pagina.
• Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en druk
de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in.
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
zal de opname iets worden vertraagd.
Zelfs wanneer een menu of opname wordt weergegeven of wanneer u
een opname maakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus door
de ontspanknop half in te drukken.
49
Snel instellen
U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCDscherm, rechtstreeks selecteren en instellen. Dit wordt het scherm Snel
instellen genoemd.
Er zijn twee soorten schermen Snel instellen: Q Snel instellen en
B Snel instellen.
1
Q Snel instellen
Tik op [Q] op het scherm of druk
op <Q/0>.
B Snel instellen
Houd de knop <B> ingedrukt
totdat het scherm B Snel instellen
(zie de volgende pagina) wordt
weergegeven.
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
functie in.
2 StelTikdeopgewenste
de functie die u wilt instellen.
X De geselecteerde functie en Uitleg
worden weergegeven.
Tik in het scherm dat verschijnt op de
gewenste functie en stel deze in.
X Er zijn ook functies met meer
instellingen wanneer u op de knop
<B> drukt.
Om de functie te selecteren en in te
stellen, kunt u op de knop <YA>,
<ZO>, <Wj/i> of <XL> op het
hoofdinstelwiel drukken of aan het
hoofdinstelwiel draaien.
50
Snel instellen
Automatisch/scène
Q Snel instellen
B Snel instellen
B
Basismodi
B
Creatieve modi
B
de opname.
3 Maak
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
Functies die in de modus Automatisch/scène en in de basismodi kunnen
worden ingesteld, worden vermeld op pagina 88. Functies die in de
creatieve modi, de Filmmodus en de weergavemodus kunnen worden
ingesteld, worden vermeld op pagina 52, 186 en 236.
51
Snel instellen
Functies die via Snel instellen kunnen worden ingesteld
AF-methode (pag. 116)
Witbalans (pag. 172)
AF-bediening (pag. 130)
Opnamekwaliteit
(pag. 105)
Creatieve filters
(pag. 260)
Beeldstijl (pag. 114)
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 159)
Meetmethode (pag. 151)
Sluitertijd (pag. 142)
Opnamemodus
(pag. 25, 26)
Belichtingscompensatie/
AEB-instelling (pag. 153
en 155)
Witbalanscorrectie
(pag. 174)
Witbalans (pag. 172)
AF-methode (pag. 116)
AF-bediening (pag. 130)
Reeksopnamen met automatische
witbalans (pag. 175)
Transportmodus (pag. 133 en 136)
52
Diafragma (pag. 144)
Lichte tonen prioriteit (pag. 285)
ISO-snelheid (pag. 109)
Flitsbelichtingscompen
satie (pag. 154)
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 159)
Opnamekwaliteit
(pag. 105)
Maximumaantal opnamen
(pag. 39)
Beeldstijl (pag. 114)
Meetmethode (pag. 151)
Snel instellen
Scherm met functie-instellingen
Ð
<Q/0>
Ð
<Q/0>
53
3 Menugebruik
U kunt verschillende instellingen opgeven via de menu's, zoals de
opnamekwaliteit, datum/tijd, enzovoort. Gebruik de knop <M>, het
hoofdinstelwiel en de knop <Q/0>.
Knop <M>
<Q/0>
LCD-scherm
Hoofdinstelwiel
Menuscherm
Het menu dat bij de betreffende opnamemodus hoort, wordt weergegeven.
Automatisch/scène
Basismodi
54
3 Menugebruik
Creatieve modi
3 Weergave
5 Instellingen
9 My Menu
A Opnamen
Tabblad
Menu-items
Menu-instellingen
Filmopnamen
55
3 Menugebruik
Procedure voor menu-instellingen
weer.
1 GeefDrukhetopmenuscherm
de knop <M>.
een tabblad.
2 Selecteer
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
een tabblad te selecteren.
Het tabblad [A3] verwijst bijvoorbeeld naar
het scherm dat wordt weergegeven als het
tabblad A (Opnamen) met het derde
] van links wordt geselecteerd.
pictogram [
het gewenste item.
3 Selecteer
Druk op de knop <Wj/i>/<XL>
om het item te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>.
de instelling.
4 Selecteer
Druk op de knop <Wj/i>/<XL> of
<YA>/<ZO> om de instelling te
selecteren. (Er zijn instellingen die u
selecteert met de knop <Wj/i>/
<XL> en instellingen die u selecteert
met de knop <YA>/<ZO>.)
optie in.
5 StelDrukdeopgewenste
<Q/0> om deze vast te leggen.
de instelling.
6 Verlaat
Druk op de knop <M> om naar het scherm
met opname-instellingen terug te gaan.
In stap 2 kunt u ook aan het instelwiel <5> draaien om een
menutabblad te selecteren.
Bij stap 2 tot en met 5 kunt u ook het aanraakscherm van het
LCD-scherm gebruiken (pag. 61).
Druk op de knop <M> om te annuleren.
Zie pagina 300 voor informatie over elk menu-item.
56
3 De kaart formatteren
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met de camera formatteren.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle
opnamen en gegevens op de kaart verwijderd. Zelfs beveiligde
opnamen worden verwijderd; controleer dus of er geen
opnamen op de kaart staan die u wilt bewaren. Breng de
opnamen indien nodig over naar een computer of een ander
opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
1
Selecteer [Kaart formatteren].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Kaart formatteren] en druk
vervolgens op <Q/0>.
de kaart.
2 Formatteer
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <Q/0>.
X Wanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Druk voor low-levelformattering op de
knop <B> om [Low level format]
van een <X> te voorzien en
selecteer [OK].
57
3 De kaart formatteren
Gebruik [Kaart formatteren] in de volgende gevallen:
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of
een computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 323).
Wat is low-levelformattering?
Voer een low-levelformattering uit als de opname- of leessnelheid van de
kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen.
Aangezien bij low-levelformattering alle sectoren op de kaart die opnameinformatie kunnen bevatten worden geformatteerd, duurt het formatteren
wat langer dan een normale formattering.
U kunt de low-levelformattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de
kaart gewoon gebruiken.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De
eigenlijke gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee
wanneer u de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient
u een low-levelformattering uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te
maken om te voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van
derden kunnen komen.
Voordat u een nieuwe Eye-Fi-kaart gebruikt, moet de software voor
de kaart op uw computer worden geïnstalleerd. Vervolgens
formatteert u de kaart met de camera.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm
wordt weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de
kaart staat.
Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een
licentie is verleend door Microsoft.
58
Wisselen van scherm op het LCD-scherm
B Snel instellen
Elke keer dat u op de knop <B>
drukt, wisselt het LCD-scherm tussen
het Live view-scherm en B Snel
instellen (pag. 50).
Menu
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <M> drukt.
Druk nogmaals op de knop om
naar het Live view-scherm
terug te keren.
Opname
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <x> drukt. Druk
nogmaals op de knop om naar
het Live view-scherm terug te
keren.
Zelfs als het menuscherm of de opname wordt weergegeven, kunt u
onmiddellijk opnamen maken door de ontspanknop in te drukken.
59
Uitleg
De Uitleg geeft een eenvoudige beschrijving van de betreffende
opnamemodus, functie of optie. Deze wordt weergegeven als u de
opnamemodus wijzigt of het scherm Snel instellen gebruikt tijdens het
maken van foto's, of filmopnamen of tijdens het weergeven daarvan.
Als u een functie of optie selecteert in het scherm Snel instellen, wordt
de Uitleg-beschrijving weergegeven. Wanneer u doorgaat met de
bewerking, verdwijnt de Uitleg.
Opnamemodus (voorbeeld)
Snel instellen (voorbeeld)
Opnamefuncties
Live view-opnamen
Weergave
3 De Uitleg uitschakelen
Selecteer [Uitleg].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Uitleg] en druk vervolgens op
<Q/0>. Selecteer [Uitschakelen]
en druk vervolgens op <Q/0>.
60
d Het aanraakscherm en hoofdinstelwiel gebruiken
Het LCD-scherm is een aanraakgevoelig paneel dat u met uw vingers kunt bedienen.
Bovendien kunt u op de achterzijde van de camera aan het
hoofdinstelwiel draaien om een selectie te maken en vervolgens op de
knop boven, onder, links, rechts of midden van het instelwiel drukken.
U kunt deze camera bedienen door het LCD-scherm aan te raken of door het
hoofdinstelwiel te gebruiken (door eraan te draaien en op de knop boven, onder,
links of rechts te drukken) om een optie te selecteren en vervolgens op de knop in
het midden van het hoofdinstelwiel te drukken om de optie in te stellen.
Aanraakscherm
Tikken
Snel instellen (voorbeeldscherm)
Gebruik uw vinger om op het LCDscherm te tikken (kort aanraken).
U kunt menu's, pictogrammen,
enzovoort op het LCD-scherm
selecteren door erop te tikken.
De pictogrammen waar u op kunt
tikken, worden in een kader
weergegeven (behalve het
menuscherm).
Door op [2] te tikken keert u naar
het vorige scherm terug.
Mogelijke bewerkingen door op het scherm te tikken
Menufuncties instellen nadat u op de knop <M> hebt gedrukt
Snel instellen
Een functie instellen nadat u op de knop <Wj/i>, <XL>,
<YA> of <ZO> hebt gedrukt
Touch Shutter
Afspeelopties
61
d Het aanraakscherm en hoofdinstelwiel gebruiken
Slepen
Menuscherm (voorbeeldscherm)
Sleep uw vinger over het LCD-scherm.
Schaalweergave (voorbeeldscherm)
Mogelijke bewerkingen door met uw vinger over het scherm
te slepen
Een menutabblad of -item selecteren nadat u op de knop <M>
hebt gedrukt
Een schaal instellen
Snel instellen
Afspeelopties (vegen)
62
d Het aanraakscherm en hoofdinstelwiel gebruiken
3 De pieptoon uitzetten tijdens bewerkingen via het aanraakscherm
Als [53: Pieptoon] is ingesteld op
[Aanr. op ] of [Uitschakelen], hoort u
geen pieptoon tijdens bewerkingen via
het aanraakscherm.
3 De aanraakbediening instellen
1
Selecteer de optie
[Aanraakbediening].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Aanraakbediening] en druk
vervolgens op <Q/0>.
aanraakbediening in.
2 StelSteldedeze
optie normaliter in op
[Standaard].
In vergelijking met [Standaard]
reageert [Gevoelig] beter bij
bewerkingen via het aanraakscherm.
Probeer beide instellingen uit en
selecteer de instelling die u prefereert.
Aandachtspunten bij bediening via het aanraakscherm
Het LCD-scherm is niet drukgevoelig; gebruik dus geen scherpe voorwerpen
zoals uw nagels, balpennen, enzovoort. om het scherm te bedienen.
Bedien het aanraakscherm niet met natte handen.
Als het LCD-scherm nat is of als u het met natte vingers bedient,
reageert het aanraakscherm misschien niet op uw aanraking of
functioneert het niet meer goed. Schakel in dergelijke gevallen de
camera uit en veeg het LCD-scherm af met een doekje.
Plak geen beschermfolie (in de handel verkrijgbaar) of stickers op het
LCD-scherm. Hierdoor kan het scherm trager op aanrakingen reageren.
63
d Het aanraakscherm en hoofdinstelwiel gebruiken
Hoofdinstelwiel
Om een functie te selecteren, kunt u aan het
instelwiel draaien of op de rand boven,
onder, links en rechts drukken.
Door op <Q/0> in het midden te
drukken, kunt u de geselecteerde functie
instellen.
64
Waar u ook gaat, de EOS M reist met u
mee. Leg bijzondere en alledaagse
momenten vast.
2
Automatisch/scène +
basismodi en opnamen weergeven
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u opnamen
maakt met de modus Automatisch/scène en met de
basismodi en hoe u opnamen weergeeft.
In de basismodi kunt u eenvoudig rechttoe rechtaan foto's maken door op
de ontspanknop te drukken. U kunt echter ook de achtergrond onscherp
maken (pag. 77), opname-effecten toepassen (pag. 89) en instellingen
automatisch aan de opnameomstandigheden laten aanpassen (pag. 92).
Î
De functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
In de basismodi wordt de opname met de functie Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) (pag. 159) automatisch aangepast, zodat
een optimale helderheid en contrast worden verkregen. Deze functie is in
de creatieve modi ook standaard ingeschakeld.
65
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
<A> is een volautomatische modus. De camera analyseert de
scène en stelt automatisch de optimale instellingen in.
Met Automatisch/scène stelt de camera altijd automatisch scherp.
U kunt één van de drie AF-methoden selecteren via het menu of het
scherm Snel instellen.
Wanneer u [u (gezicht)+volgen] selecteert, wordt het gezicht van de
betreffende persoon gedetecteerd en wordt daarop scherpgesteld
(pag. 118). Met [FlexiZone - Multi] is het eenvoudiger om op een
bewegend onderwerp scherp te stellen (pag. 120). Met [FlexiZone Single] wordt er slechts één AF-punt gebruikt om op het gewenste
onderwerp scherp te stellen (pag. 121).
Het gebruik van [u (gezicht)+volgen] wordt hieronder uitgelegd.
1
AF-punt
Stel het programmakeuzewiel in
op <A>.
het AF-punt.
2 Controleer
Wanneer er een gezicht wordt
herkend, wordt het AF-punt <p>
weergegeven op het gezicht waarop
zal worden scherpgesteld.
U kunt ook op het scherm tikken om
het gezicht of onderwerp te
selecteren. Indien het onderwerp niet
een gezicht is, wordt < >
weergegeven.
Als er geen gezichten worden
gedetecteerd of als u op het scherm
tikt maar geen gezicht of onderwerp
selecteert, schakelt de camera over
naar [FlexiZone - Multi] voor
automatische selectie (pag. 120).
66
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
scherp op het onderwerp.
3 StelDruk
de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
de opname.
4 Maak
Druk de ontspanknop helemaal in.
X De opname wordt circa 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
De modus <A> zorgt ervoor dat de kleuren in natuur- en
buitenopnamen en opnamen van zonsondergangen er indrukwekkender
uitzien. Als het niet lukt om de gewenste kleurtoon te krijgen, gebruikt u
een creatieve modus en selecteert u een andere beeldstijl dan <D>.
Maak vervolgens de opname (pag. 114).
Het weergaveoppervlak van het beeld is circa 99% (wanneer de
opnamekwaliteit is ingesteld op JPEG 73).
Tijdens continu-opnamen wordt de belichting die voor de eerste opname
is ingesteld ook toegepast op alle volgende opnamen.
Als u de camera niet gebruikt en de tijd die is ingesteld bij [LCD
uitschakelen] onder [52: Energiebesparing] verstrijkt, dan wordt het
LCD-scherm automatisch uitgeschakeld. Nadat het LCD-scherm is
uitgeschakeld en de tijd die is ingesteld bij [Cam. uitschakelen]
verstrijkt, schakelt de camera automatisch uit.
Met een stereo-AV-kabel of HDMI-kabel (beide afzonderlijk verkrijgbaar)
kunt u opnamen op een tv-scherm weergeven (pag. 247, 251).
67
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
Veelgestelde vragen
Het AF-punt wordt niet groen en de camera stelt niet scherp.
Probeer het opnieuw terwijl u het AF-punt richt op een gebied met
een goed contrast tussen helder en donker. Druk de ontspanknop
vervolgens half in. Het kan ook zijn dat er niet wordt scherpgesteld
omdat u zich te dicht bij het onderwerp bevindt. Vergroot de afstand
tot het onderwerp en maak de opname.
Er worden meerdere groene AF-punten weergegeven.
Er is op al deze AF-punten scherpgesteld. Wanneer het AF-punt
behorend bij het gewenste onderwerp groen wordt, maakt u
de opname.
Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als de
ontspanknop half is indrukt.
Wanneer een EF- of EF-S-objectief wordt gebruikt en de
focusinstellingsknop op het objectief wordt ingesteld op <MF>
(Manual Focus), is handmatige scherpstelling actief. Stel de
focusinstellingsknop op het objectief in op <AF> (AutoFocus;
automatische scherpstelling).
68
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
Met Speedlite 90EX bevestigd (pag. 138)
(Als u de flitser gebruikt, kan er een korte vertraging optreden nadat u de
ontspanknop helemaal hebt ingedrukt voordat de opname wordt gemaakt.)
De flitser is afgegaan terwijl er daglicht is.
Bij een onderwerp met tegenlicht kan de flitser afgaan om donkere
schaduwen op het onderwerp lichter te maken. Als u de flitser niet
wilt laten afgaan, schakelt u de Speedlite uit <2>.
De flitser is afgegaan en de resulterende opname is te helder.
Vergroot de afstand tot het onderwerp en maak de opname. Als u
opnamen maakt met de flitser en het onderwerp bevindt zich te dicht
bij de camera, wordt de opname mogelijk te helder (overbelichting).
De flitser is afgegaan, maar de resulterende opname is te donker.
U bevond zich op te grote afstand tot het onderwerp. Zie "Effectief
flitsbereik" (pag. 139) en maak de opname.
De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van de
opname is onnatuurlijk donker.
Het onderwerp bevond zich te dicht bij de camera en het objectief
heeft een schaduw veroorzaakt. Het onderwerp moet minstens
1 meter van de camera verwijderd zijn. Als er een zonnekap op het
objectief is bevestigd, moet deze worden verwijderd voordat u een
opname met de flitser maakt.
69
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
Weergavescherm tijdens opnamen
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
AF-methode
• c : u+volgen
• o : FlexiZone - Multi
• d : FlexiZone - Single
Maximumaantal opnamen
Batterijniveau
Opnamemodus
Q Snel instellen
Opnamekwaliteit
Belichtingssimulatie
Touch Shutter
Transportmodus
Vergrote weergave
ISO-snelheid
Wanneer <g> wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live
view-beeld bijna gelijk aan de helderheid van de daadwerkelijke opname.
Wanneer <g> knippert, betekent dit dat het Live view-beeld vanwege
te donkere of te heldere lichtomstandigheden niet met de juiste
helderheid wordt weergegeven. De daadwerkelijke opname wordt echter
met de ingestelde belichting gemaakt.
Met [Raster 1l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven om
u te helpen de camera in verticale of horizontale stand recht te
houden (pag. 205).
70
A Volautomatische technieken (Automatisch/scène)
Met een digitale camera moet u een kaart met voldoende capaciteit
gebruiken. Als u twijfelt over de compositie of opnamemodus kunt u
diverse verschillende composities en modi naar wens uitproberen.
Zelfs een onscherpe foto kan een bepaalde sfeer overbrengen.
Mislukte of ongewenste opnamen kunt u altijd wissen, dus u kunt
naar hartenlust experimenteren.
De compositie opnieuw bepalen
Al naar gelang de scène kan het leuk zijn om het onderwerp eens niet
in het midden, maar meer naar links of naar rechts te plaatsen. U krijgt
dan wat meer achtergrond op de foto. Dit geeft de opname meer balans
en diepte.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt om scherp te stellen op een
niet-bewegend onderwerp, wordt de scherpstelling vergrendeld. Richt
de camera vervolgens naar rechts of links en druk de ontspanknop
volledig in. Dit heet 'focusvergrendeling'. Focusvergrendeling is ook
mogelijk in andere basismodi (behalve <5> Sport).
71
A Volautomatische technieken (Automatisch/scène)
Scènepictogrammen
Tijdens het maken van opnamen in de modus <A> wordt een
pictogram weergegeven dat de scène vertegenwoordigt die door de
camera is gedetecteerd.
Onderwerp
Portret*1
Niet-portret
Natuur- en
Beweging
Beweging
buitenopname
Achtergrond
Dichtbij*2
Achtergrondkleur
Helder
Grijs
Tegenlicht
Inclusief
blauwe lucht
Lichtblauw
Tegenlicht
Zonsondergang
*3
*3
Oranje
Spotlicht
Donker
Met statief
Donkerblauw
*4*5
*3
*4*5
*3
*1 : Wordt alleen weergegeven wanneer de AF-methode is ingesteld op
[u+volgen]. Indien er een andere AF-methode is ingesteld, wordt het
pictogram voor Niet-portret weergegeven, ook wanneer er een persoon wordt
gedetecteerd.
*2 : Wordt weergegeven wanneer het gebruikte objectief over afstandsinformatie
beschikt. Met een tussenring of macro-objectief kan het zijn dat het
weergegeven pictogram niet overeenkomt met de daadwerkelijke scène.
*3 : Het pictogram dat bij de gedetecteerde scène past, wordt weergegeven.
*4 : Wordt weergegeven wanneer u een statief gebruikt voor een opname bij
weinig licht of een nachtopname.
<o Lees verder op de volgende pagina>
72
A Volautomatische technieken (Automatisch/scène)
*5 : Wordt weergegeven met een van de onderstaande objectieven:
• EF 24mm f/2.8 IS USM
• EF 28mm f/2.8 IS USM
• EF 300mm f/2.8L IS II USM
• EF 400mm f/2.8L IS II USM
• EF 500mm f/4L IS II USM
• EF 600mm f/4L IS II USM
• EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS II • EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM
• EF-S 55-250mm f/4-5.6 IS II • IS-objectieven die in 2012 of later op de
markt worden gebracht.
* Bij bepaalde scènes komt het weergegeven pictogram mogelijk niet met de
daadwerkelijke scène overeen.
Simulatie van de definitieve opname
De simulatie van de definitieve opname is een functie waarmee u de effecten
op de opname kunt bekijken van bijvoorbeeld de beeldstijl of de witbalans.
De volgende instellingen worden automatisch gereflecteerd.
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
witbalanscorrectie
Sfeeropnamen
Licht-/scèneopnamen
Creatieve filters (wanneer u [Softfocus] en [Speelgoedcameraeffect] gebruikt, met de knop voor scherptedieptecontrole ingedrukt)*
Meetmethode
Belichting
Scherptediepte (waarbij de knop voor scherptedieptecontrole is ingedrukt)*
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Aspect ratio (bevestiging van opnamegebied)
* Met Persoonlijke voorkeuze C.Fn-6 in het menu ingesteld op "Scherptedieptecontrole".
Met de simulatie van de definitieve opname kunt u de effecten van
verschillende instellingen op de opname controleren, al kunnen de kleuren
die op het scherm worden weergegeven enigszins afwijken van de kleuren
van de vastgelegde opname.
73
Een opnamemodus selecteren
1
Tik op het pictogram van de
opnamemodus linksboven
in het scherm.
Het keuzescherm voor opnamemodi
wordt weergegeven.
op het scherm om een
2 Tik
opnamemodus te selecteren.
U kunt ook de opnamemodus
selecteren op het scherm B
Snel instellen.
Met z
Tik op de pijl links of rechts in het scherm om naar een andere pagina
te gaan.
Het scherm met de opnamemodi heeft drie pagina's, het scherm met de
creatieve modi heeft één pagina en het scherm met de basismodi heeft
twee pagina's.
Creatieve modi
U kunt kiezen uit: a: Handmatig, f: AE met diafragmavoorkeur,
s: AE met sluitertijdvoorkeur en d: AE-programma.
Basismodi
C: Automatisch/creatief, 2: Portret, 3: Landschap, 4: Close-up,
5: Sport, 6: Nacht portret, F: Nachtopnamen uit hand,
G: HDR-tegenlicht
Met k
k: Automatische belichting, M: Handmatige belichting
74
C Creatieve automatische opnamen
In de modus <C> kunt u gemakkelijk de achtergrond onscherp
maken, de transportmodus wijzigen of het activeren van een bevestigde
Speedlite-flitser instellen. U kunt de sfeer kiezen die u in uw opnamen
wilt vastleggen. De standaardinstellingen zijn hetzelfde als in de
modus <A>.
* CA staat voor Creative Auto (Automatisch/creatief).
1
Zet het programmakeuzewiel
op <z> en selecteer <C>
op het scherm.
het scherm Snel instellen
2 Geef
weer.
Met het scherm Q Snel instellen
kunt u het effect controleren terwijl
u de functie instelt (behalve
[Achtergr.:wazig<->sch.]).
de gewenste functie in.
3 StelSelecteer
de functie en tik vervolgens
op [2].
X De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 60) worden weergegeven.
Zie pagina 76 en 77 voor de
instellingsprocedure en meer
informatie over de diverse functies.
de opname.
4 Maak
Druk de ontspanknop in.
Als u de opnamemodus wijzigt of de camera met de aan-uitknop op <2>
instelt, wordt de standaardinstelling hersteld van de functies die u in dit
scherm hebt ingesteld. De instellingen voor de AF-methode, de
opnamekwaliteit, de zelfontspanner en de afstandsbediening blijven echter
behouden. Bij creatieve modi die het gebruik van creatieve filters toestaan,
worden de instellingen voor de creatieve filters ook behouden.
75
C Creatieve automatische opnamen
(1)
(4)
(2)
(1)
(2)
(3)
(4)
Batterijniveau
Opnamekwaliteit
Maximumaantal
opnamen
(1) Sfeeropnamen (Q Snel instellen / B Snel instellen)
U kunt de sfeer instellen die u in uw opnamen wilt vastleggen.
76
C Creatieve automatische opnamen
(2) De achtergrond onduidelijk maken/verscherpen (Q Snel instellen / B Snel instellen)
Als u de indexmarkering naar links beweegt, wordt de achtergrond minder
scherp weergegeven. Als u de markering naar rechts beweegt, wordt de
achtergrond scherper weergegeven. Zie 'Portretfoto's maken' op pagina 78
als u de achtergrond onscherp wilt weergeven.
Afhankelijk van het objectief en de opnameomstandigheden ziet de
achtergrond er mogelijk minder onscherp uit. Als de flitser wordt
gebruikt, wordt deze instelling niet toegepast.
(3) Transportmodus (B Snel instellen)
<u> Enkelbeeld:
Een opname tegelijk maken.
<i> Continue opname:
Als u de ontspanknop volledig indrukt, worden er
continu opnamen gemaakt. U kunt maximaal
ongeveer 4,3 opnamen per seconde maken.
<Q> Zelfontsp.: 10sec/Afstandsbed.:
De opname wordt 10 seconden na het indrukken van
de ontspanknop gemaakt. U kunt ook een
afstandsbediening gebruiken.
<l> Zelfontspanner: 2 sec:
De opname wordt 2 seconden na het indrukken van
de ontspanknop gemaakt.
<q> Zelfontspanner: Continu:
Tik op [W]/[X] om het aantal opnamen in te stellen (2 - 10) dat u
met de zelfontspanner wilt maken. 10 seconden na het indrukken
van de ontspanknop wordt het ingestelde aantal opnamen gemaakt.
(4) Bevestigde Speedlite 90EX-flitser (Q Snel instellen / B Snel instellen)
<a> Autom. flits : De flitser flitst automatisch als dat nodig is.
<I> Flitser aan : De flitser flitst altijd.
<b> Flitser uit : De flitser is uitgeschakeld.
* Wanneer een andere flitser dan de Speedlite 90EX is bevestigd, wordt de
flitsmodus ingesteld op Flitser aan.
Zie de
opmerkingen op pagina 137 over het gebruik van de zelfontspanner.
77
2 Portretfoto's maken (Portret)
In deze modus wordt de achtergrond onscherp, zodat personen
duidelijker naar voren komen. Ook worden de tinten van de huid en het
haar zachter gemaakt.
Opnametips
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe beter.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe
waziger de achtergrond eruitziet. Het onderwerp steekt ook beter af
tegen een effen, donkere achtergrond.
Gebruik een teleobjectief.
Als u over een zoomlens beschikt, kunt u de telezijde gebruiken om
het onderwerp vanaf het middel beeldvullend vast te leggen. Kom
indien nodig dichterbij.
Stel scherp op het gezicht.
Controleer of het AF-punt op het gezicht groen wordt.
De standaardinstelling is <i> (Continue opname). Als u de ontspanknop
ingedrukt houdt, kunt u continu-opnamen maken van verschillende poses
en gelaatsuitdrukkingen (maximaal circa 4,3 opnamen per seconde).
Het wordt aanbevolen om in de Portretmodus de Speedlite 90EX of een
vergelijkbare flitser te gebruiken.
78
3 Landschapsfoto's maken (Landschap)
Geschikt voor wijdse scènes waarbij u zowel dichtbij als veraf alles
scherp wilt hebben. Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer
scherpe en heldere opnamen.
Opnametips
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde.
Wanneer u de groothoekzijde van een zoomlens gebruikt, wordt er
beter op onderwerpen die dichtbij of ver weg zijn scherpgesteld dan
met de telezijde. Het geeft landschappen ook meer breedte.
's Avonds opnamen maken.
De modus <3> is ook erg geschikt voor opnamen in de avonduren,
omdat bij deze modus de flitser is uitgeschakeld. Gebruik een statief
om bewegingsonscherpte te voorkomen.
79
4 Close-ups maken (Close-up)
Voor het van dichtbij maken van opnamen van bloemen en andere
kleine objecten. Gebruik een macro-objectief (afzonderlijk verkrijgbaar)
om kleine onderwerpen veel groter te laten uitkomen.
Opnametips
Gebruik een eenvoudige achtergrond.
Wanneer er in de achtergrond geen andere bloemen, bladeren,
enzovoort zijn, zal het onderwerp in de close-up beter uitkomen.
Nader het onder onderwerp zo dicht mogelijk.
Controleer de minimale scherpstelafstand van het objectief.
Sommige objectieven hebben een indicatie, zoals <40.25m>.
(In dit voorbeeld wordt uitgegaan van een minimale
scherpstelafstand van 25 cm.) De minimale scherpstelafstand van
het objectief wordt gemeten vanaf de scherpstelvlakmarkering
<V> (links van de flitserschoen) tot het onderwerp. Als u te dicht bij
het onderwerp komt, kan er niet worden scherpgesteld.
Gebruik bij een zoomlens de telezijde.
Het onderwerp ziet er groter uit als u bij een zoomlens de telezijde
gebruikt.
80
5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen (Sport)
In deze modus kunt u een bewegend onderwerp fotograferen.
Opnametips
Maak continu-opnamen.
Als u de ontspanknop half indrukt, stelt de camera scherp en wordt
het AF-punt vastgezet.
U hoort de pieptoon terwijl de camera scherpstelt. Als niet kan
worden scherpgesteld, wordt het AF-punt oranje.
Zodra het juiste moment zich voordoet, drukt u de ontspanknop
volledig in om de foto te maken. Als u de ontspanknop volledig
ingedrukt houdt, blijft de camera scherpstellen en worden continu
opnamen gemaakt, zodat u de beweging kunt vastleggen.
De snelheid bij continu-opnamen (maximale aantal beelden per
seconde) is afhankelijk van het gebruikte objectief.
• EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM: ca. 1,7 bps
• EF-M 22mm f/2 STM: ca. 1,2 bps
• EF- en EF-S-objectieven: ca. 4,3 bps
Zie ook de aandachtspunten op pagina 131.
81
5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen (Sport)
Bij weinig licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is,
knippert de sluitertijd linksonder in het LCD-scherm. Houd de camera stil en
maak de opname.
82
6 's Avonds portretfoto's maken (Nacht portret) (met een statief)
Bevestig een Speedlite 90EX en fotografeer portretten met een mooie,
heldere nachtscène op de achtergrond.
Opnametips
Gebruik een groothoekobjectief en een statief.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde om in het donker een
panorama-effect te verkrijgen. Gebruik tevens een statief om
bewegingsonscherpte te voorkomen.
Portretopnamen maken zonder flitser.
Wanneer u de Speedlite hebt ingeschakeld <1>, gaat de flitser bij
weinig licht automatisch af om tot een mooie portretfoto te komen.
Geef de opname vervolgens weer om de helderheid te controleren. Als het onderwerp
er donker uitziet, verkleint u de afstand en maakt u de opname opnieuw.
Het effectieve bereik van de flitser wordt uitgelegd in "Effectief
flitsbereik" op pagina 139.
Bij het maken van avondopnamen zonder menselijk onderwerp kunt
u de Speedlite uitschakelen.
Gebruik ook een andere opnamemodus.
Omdat bij avondopnamen bewegingsonscherpte vaker voorkomt,
wordt tevens aanbevolen om met <A> en <F> te fotograferen.
83
6 's Avonds portretfoto's maken (Nacht portret) (met een statief)
Vraag het onderwerp zich niet bewegen, ook niet nadat er is geflitst.
Als u een flitser samen met de zelfontspanner gebruikt, brandt het
lampje van de zelfontspanner/het AF-hulplicht kort wanneer de opname
wordt gemaakt.
Bij het maken van avondopnamen of andere scènes waarin meerdere
lichtpuntachtige lichtbronnen op het scherm worden getoond, kan de
camera mogelijk niet automatisch scherpstellen. In dergelijke gevallen
wordt het aanbevolen om [AF-methode] in te stellen op [FlexiZone Single]. Als de camera dan nog steeds niet automatisch kan
scherpstellen, stelt u de scherpstelmodus in op [MF] en stelt u
handmatig scherp.
84
F 's Avonds opnamen uit de hand maken (Nachtopnamen uit hand)
Voor het maken van avondopnamen terwijl u de camera in de hand houdt.
Wanneer u een opname maakt, worden er vier opnamen achter elkaar
gemaakt om één heldere foto zonder bewegingsonscherpte te creëren.
Opnametips
Houd de camera stevig vast.
Houd de camera stevig vast en houd deze stil als u de opname maakt. Als de
continu-opnamen erg zijn verschoven door beweging van de camera of iets
anders, sluiten ze mogelijk niet goed op elkaar aan in de definitieve opname.
Met Speedlite 90EX bevestigd
Als u alleen een nachtscène fotografeert, schakelt u de Speedlite uit.
Als u alleen de nachtscène wilt vastleggen, zet u de flitser uit.
Als u ook een persoon fotografeert, schakelt u de Speedlite in.
Bij de eerste opname wordt de flitser gebruikt voor een mooi portret.
Vraag de persoon zich niet te bewegen totdat de vier opnamen zijn
gemaakt. Het effectieve bereik van de flitser voor het fotograferen
van personen wordt toegelicht in "Effectief flitsbereik" op pagina 139.
Zie de aandachtspunten op pagina 87.
85
G Opnamen met tegenlicht maken (HDR-tegenlicht)
Bij het maken van opnamen van een scène met zowel lichte als donkere
gebieden. Voor elke opname die u maakt, worden drie continu-opnamen
met verschillende belichting gemaakt. Het verlies van details in de lichte
en donkere gebieden wordt zo verminderd in de definitieve opname.
Opnametips
Houd de camera stevig vast.
Houd de camera stevig vast en houd deze stil als u de opname
maakt. Als de continu-opnamen erg zijn verschoven door beweging
van de camera of iets anders, sluiten ze mogelijk niet goed op elkaar
aan in de definitieve opname.
Het AF-hulplicht wordt ingeschakeld.
De flitser kan niet worden gebruikt.
Zie de aandachtspunten op pagina 87.
86
Aandachtspunten <F>
Bij het maken van avondopnamen en opnamen van andere scènes met meerdere
lichtpuntachtige lichtbronnen kan de camera mogelijk niet automatisch scherpstellen.
Stel in dergelijke gevallen de scherpstelmodus in op [MF] en stel handmatig scherp.
Als bij flitsfotografie de flitser afgaat en de achtergrond van het onderwerp
dichtbij genoeg is om te worden verlicht door de flitser of als de nachtscène
slechts een paar lichtbronnen heeft, dan kan het beeld in de opnamen
mogelijk verschuiven. Hierdoor kan een onscherpe opname ontstaan.
Als u opnamen maakt met de flitser en het onderwerp bevindt zich te
dicht bij de camera, wordt de opname mogelijk te helder (overbelichting).
Wanneer u een Speedlite met de instelling voor automatisch flitsbereik
gebruikt, wordt de zoompositie vast ingesteld op de groothoekzijde,
ongeacht de zoompositie van het objectief.
Wanneer u een Speedlite met schakelaar voor handmatig flitsbereik gebruikt,
maak dan opnamen met de flitskop in de groothoekpositie (normaal).
Aandachtspunten voor <G>
De opname wordt mogelijk niet vloeiend, maar onregelmatig of met
aanzienlijke ruis weergegeven.
HDR-tegenlicht is mogelijk niet effectief bij opnamen met overmatig
tegenlicht of met een zeer hoog contrast.
Bij het maken van opnamen van voldoende heldere onderwerpen,
bijvoorbeeld bij normaal verlichte scènes, kan de foto er onnatuurlijk
uitzien als gevolg van het toegepaste HDR-effect.
Aandachtspunten voor <F> en <G>
Vergeleken met andere opnamemodi is het opnamegebied kleiner.
1+73 of 1 kan niet worden geselecteerd. Als bij andere
opnamemodi 1+73 of 1 is ingesteld, wordt de opname
opgeslagen in 73.
Als u een bewegend onderwerp fotografeert, is de opname mogelijk wazig.
De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende
patronen (rasters, strepen, enz.), opnamen in één kleur of bij erg
verschoven opnamen door beweging van de camera.
Vergeleken met normale opnamen kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart
meer tijd. Tijdens de verwerking van de opnamen wordt [BUSY] weergegeven en kunt u
geen nieuwe opnamen maken totdat het verwerkingsproces is voltooid.
Bij het maken van opnamen kunt u geen gebruik maken van creatieve filters.
De simulatie van de definitieve opname is niet beschikbaar.
Als het programmakeuzewiel is ingesteld op <F> of <G>, is rechtstreeks afdrukken
niet mogelijk. Selecteer een andere modus om rechtstreeks af te drukken.
87
Q Snel instellen voor basismodi en Automatisch/scène
Voorbeeld: Portretmodus
Functies voor Snel instellen
Q: Q
Snel instellen B: B Snel instellen o: Stand. inst.
Functie
A
C
2
3
4
5
6
F
G
(pag. 66) (pag. 75) (pag. 78) (pag. 79) (pag. 80) (pag. 81) (pag. 83) (pag. 85) (pag. 86)
u:
B
( o)
Enkelbeeld
i: ContinuTransport- opnamen (pag. 133) B
modus
Q
Zelfontspanner
B
(pag. 136) l
q
a:
o
Automatisch
flitsen
Speedlite
D: Flitser aan
90EX
(flitst altijd)
b: Flitser uit
-
B
( o)
B
B
( o)
B
( o)
B
B
( o)
B
( o)
B
( o)
B
B
( o)
B
B
B
( o)
B
B
B
B
B
B
B
B
B
B
B
o
-
o
-
o
-
-
-
-
-
-
-
o
-
Q+
B
( o)
Q+
B
Q+
B
Q+
B
-
o
-
o
-
-
o
Q+
B
Q+
B
Q+
B
Q+
B
Q+
B
Q+
B
Q+
B
Q+
B
Q+
B
Q+
B
-
-
-
-
Sfeeropnamen (pag. 89)
-
Licht-/scèneopnamen
(pag. 92)
De achtergrond onscherper/
scherper maken (pag. 77)
Creatieve filters
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Q+
B
Q
Q
Q
Q
Q
Q
-
-
Q
Q
Q
Q
Q
Q
Q
Q
Q
Q+
B
Q+
B
Q+
B
Q+
B
Q+
B
Q+
B
Q+
B
Q+
B
Q+
B
Beeldkwaliteit
u+volgen
AFmethode FlexiZone - Multi
FlexiZone - Single
Als u de opnamemodus wijzigt of de camera uitschakelt <2>, worden de standaardinstellingen hersteld
(behalve de instellingen voor de AF-methode, opnamekwaliteit, zelfontspanner en afstandsbediening, en de
creatieve filterinstellingen alleen voor creatieve modi die het gebruik ervan toestaan).
Creatieve filters kunnen ook worden gebruikt in creatieve modi: a, f, s en d.
88
Opname via sfeerselectie
U kunt de sfeer selecteren die u voor de opname wilt gebruiken,
behalve wanneer de basismodus <G> is ingesteld.
C 2 3 4 5 6
F
Sfeereffect
Standaard
2
2
2
2
2
2
2
Geen instelling
Levendig
2
2
2
2
2
2
2 Zwak / Standaard / Sterk
Soft
2
2
2
2
2
2
2 Zwak / Standaard / Sterk
Warm
2
2
2
2
2
2
2 Zwak / Standaard / Sterk
Intens
2
2
2
2
2
2
2 Zwak / Standaard / Sterk
Koel
2
2
2
2
2
2
2 Zwak / Standaard / Sterk
Helderder
2
2
2
2
2
2
2 Zwak / Normaal / Sterk
Donkerder
2
2
2
2
2
2
2 Zwak / Normaal / Sterk
Monochroom
2
2
2
2
2
2
2 Blauw / Z/W / Sepia
Sfeer
een andere basismodus
1 Selecteer
dan <G>.
in het scherm Snel
2 Selecteer
instellen de gewenste sfeer.
Geef het scherm Snel instellen weer.
Tik, zoals getoond in de afbeelding,
op [
Standaard] zodat
[Sfeeropnamen] op het scherm
wordt weergegeven.
Tik op [Y]/[Z] om een sfeer
te selecteren.
X Met het scherm Q Snel instellen
kunt u op het LCD-scherm het effect
van de geselecteerde sfeer
controleren.
89
Opname via sfeerselectie
in.
3 StelTikhetop sfeereffect
het item zoals getoond in de
afbeelding zodat [Effect] onder in het
scherm wordt weergegeven.
Tik op het niveau en de instelling van
het effect.
de opname.
4 Maak
Druk de ontspanknop in.
Als u de opnamemodus wijzigt of met
de aan-uitknop <2> selecteert,
wordt de instelling [
Standaard]
hersteld.
De opname die op het LCD-scherm met de toegepaste sfeerinstelling
wordt weergegeven, ziet er niet exact hetzelfde uit als de eigenlijke foto.
Bij gebruik van de flitser is het sfeereffect mogelijk minimaal.
Bij fel licht buiten heeft de opname op het LCD-scherm mogelijk niet
dezelfde helderheid of sfeer als de eigenlijke foto die u maakt. Stel
[52: LCD-helderheid] in op 4 en kijk naar het LCD-scherm terwijl u
zorgt dat het omgevingslicht geen invloed op het scherm heeft.
90
Opname via sfeerselectie
Sfeerinstellingen
Standaard
Standaardinstellingen voor de respectieve opnamemodus. Let op:
<2> heeft opnamekenmerken die voor portretfoto's zijn
geoptimaliseerd en <3> is geoptimaliseerd voor landschapsfoto's.
Elke sfeer is een aanpassing van de opname-instellingen van de
respectieve opnamemodus.
Levendig
Met deze sfeerinstelling ziet de foto er levendiger en imposanter uit
dan met de instelling [
Standaard].
Soft
Geschikt voor portretten, huisdieren, bloemen, enzovoort, wanneer
u een zachte uitstraling wenst.
Warm
Voor portretten, huisdieren, enzovoort, wanneer u een warme
uitstraling wenst.
Intens
De algehele helderheid wordt enigszins onderdrukt, terwijl het
onderwerp wordt benadrukt. Geeft personen of dieren meer
aanwezigheid.
Koel
De algehele helderheid wordt enigszins onderdrukt, terwijl een koele
sfeer wordt neergezet. Een onderwerp in de schaduw komt hierdoor
rustiger en imposanter over.
Helderder
De opname wordt lichter weergegeven.
Donkerder
De opname wordt donkerder weergegeven.
Monochroom
U kunt de monochroomkleur instellen op zwart-wit, sepia of blauw.
91
Opname via licht of scènetype
In de basismodi <2>, <3>, <4> en <5> kunt u opnamen maken
waarbij de instellingen met de lichtomstandigheden of het type scène
overeenkomen. In de meeste situaties voldoet [
Stand. inst.], maar
als de instellingen aan de lichtomstandigheden of het type scène zijn
aangepast, zal de opname nauwkeuriger overeenkomen met wat u ziet.
Licht of scène
2
3
4 5
Stand. inst.
k
k
k
k
Daglicht
k
k
k
k
Schaduw
k
k
k
k
Bewolkt
k
k
k
k
Kunstlicht
k
k
k
TL-licht
k
k
k
Zonsondergang
k
k
k
k
Selecteer een basismodus: <2>
1 <3>
<4> <5>.
Selecteer in het scherm Snel
2 instellen het type licht of scène.
Geef het scherm Snel instellen weer.
Tik, zoals getoond in de afbeelding, op
[ ] zodat [Licht-/scèneopnamen] op
het scherm wordt weergegeven.
Tik op [Y]/[Z] om het type licht of
scène te selecteren.
X Met het scherm Q Snel instellen wordt
op het LCD-scherm weergegeven hoe
de opname er met het geselecteerde
type licht of scène zal uitzien.
de opname.
3 Maak
Druk de ontspanknop in.
Als u de opnamemodus wijzigt of met
de aan-uitknop <2> selecteert,
wordt de instelling [
Stand. inst.]
hersteld.
92
Opname via licht of scènetype
Als u een flitser gebruikt, gaat de instelling over op [
Stand. inst.].
(In de opname-informatie wordt echter het ingestelde type licht of scène
weergegeven.)
Als u deze functie samen met [Sfeeropnamen] wilt instellen, kiest u de
optie onder [Licht-/scèneopnamen] die het beste past bij de sfeer die u
hebt ingesteld. Wanneer u bijvoorbeeld [Zonsondergang] hebt
gekozen, worden warme kleuren benadrukt. Dit past wellicht niet bij de
sfeer die u hebt ingesteld.
Instellingen voor het type licht of scène
Stand. inst.
Een standaardinstelling die geschikt is voor de meeste onderwerpen.
Daglicht
Voor onderwerpen in zonlicht. Hiermee zien blauwe luchten en
groene gebieden zoals bomen en struiken er natuurlijker uit en
worden lichtgekleurde bloemen beter weergegeven.
Schaduw
Voor onderwerpen in de schaduw. Geschikt voor huidskleurtinten die
mogelijk te blauwachtig worden weergegeven en voor lichtgekleurde
bloemen.
Bewolkt
Voor onderwerpen bij een bewolkte lucht. Huidskleurtinten en
landschappen die er op een bewolkte dag mat kunnen uitzien, worden
warmer weergegeven. Dit werkt ook bij lichtgekleurde bloemen.
Kunstlicht
Voor onderwerpen die door kunstlicht worden verlicht. Vermindert de
roodoranje kleurzweem die door kunstlicht wordt veroorzaakt.
TL-licht
Voor onderwerpen die door TL-licht worden verlicht. Geschikt voor
alle typen TL-verlichting.
Zonsondergang
Geschikt voor het vastleggen van de indrukwekkende kleuren van
een zonsondergang.
93
k Creatieve filters gebruiken
Behalve bij de opnamemodi Automatisch/scène, Nachtopnamen uit hand,
HDR-tegenlicht en Filmopnamen kunt u creatieve filters toepassen en het
effect en de compositie controleren. Wanneer u de opname maakt, wordt
alleen het beeld met het toegepaste creatieve filter opgeslagen. Als u de
opname ook zonder toepassing van het creatieve filter wilt opslaan,
gebruikt u het creatieve filter tijdens de opnameweergave (pag. 260).
een andere opnamemodus dan
1 Selecteer
<A>, <F>, <G> en Filmopnamen.
een creatief filter met
2 Selecteer
het scherm Q Snel instellen.
Tik op [Creatieve filters].
Tik op het gewenste creatieve filter.
Zie pagina 96 en 97 voor informatie
over de kenmerken van creatieve
filters.
X Op het LCD-scherm kunt u het effect van
het geselecteerde creatieve filter zien.
het filtereffect aan.
3 PasBehalve
het miniatuureffect kunt u
alle effecten aanpassen. Wanneer u
op een filter tikt, wordt [
] (behalve
voor Speelgoedcamera) of [
]
(Speelgoedcamera) weergegeven.
Tik terwijl u het effect op het LCDscherm controleert op [
] of
[
].
Tik voor het miniatuureffect op [2]
om het scherm Q Snel instellen uit te
schakelen. Er verschijnt een wit kader
waarmee u aangeeft welk gebied er
scherp moet uitzien. Versleep het
kader naar de gewenste positie terwijl
u op het LCD-scherm kijkt.
94
k Creatieve filters gebruiken
Door op [ ], te tikken kunt u de
horizontale of verticale richting van
het witte kader aanpassen.
de opname.
4 Maak
Druk de ontspanknop in.
Wanneer u opnamen maakt met een creatief filter, zullen enkele opnamen
worden gemaakt, zelfs als u de transportmodus instelt op continu-opnamen
(i/q).
Er kan geen creatief filter worden toegepast als de opnamekwaliteit
1+73 of 1 is. Er kan ook geen creatief filter worden toegepast als
AEB (Auto Exposure Bracketing; reeksopnamen met automatische
belichting) of WBB (White Balance Bracketing; reeksopnamen met
automatische witbalans) is ingesteld of als [Hoge ISO-ruisreductie] is
ingesteld op [Ruisond. bij meerd. opn].
Wanneer u opnamen maakt met een creatief filter wordt het histogram
niet weergegeven.
95
k Creatieve filters gebruiken
Kenmerken van creatieve filters
Korrelig Z/W
Maakt het beeld korrelig en zwart-wit. Door het contrast aan te
passen, kunt u het zwart-witeffect veranderen.
Softfocus
Geeft het beeld een zachte uitstraling. Door de scherpte aan te
passen, bepaalt u de zachtheid van het beeld.
Fisheye-effect
Geeft het effect van een fisheye-objectief. De opname krijgt een
tonvormige vervorming.
Afhankelijk van het niveau van dit filtereffect, verandert het
bijgesneden gedeelte langs de rand van de opname. Aangezien dit
filtereffect er tevens voor zorgt dat het midden van het beeld wordt
vergroot, kan de ogenschijnlijke resolutie in het midden slechter zijn
afhankelijk van het aantal opgenomen pixels. Stel het filtereffect in
terwijl u de resulterende opname controleert. Met het fisheye-effect
wordt de automatische scherpstelling vast ingesteld op het
middelste AF-punt.
Effect kunst opvallend
Hiermee laat u de foto op een olieschilderij lijken en ziet het
onderwerp er driedimensionaal uit. U kunt het contrast en de
verzadiging aanpassen. Het kan zijn dat bijvoorbeeld de lucht, witte
muren en soortgelijke onderwerpen niet vloeiend, maar
onregelmatig of met aanzienlijke ruis worden weergegeven.
Aquareleffect
Hiermee ziet de foto eruit als een aquarel met zachte kleuren. U kunt
de intensiteit van de kleur aanpassen. Het kan zijn dat nachtelijke of
donkere scènes niet vloeiend, maar onregelmatig of met
aanzienlijke ruis worden weergegeven.
96
k Creatieve filters gebruiken
Speelgoedcamera-effect
Geeft een kleurentint die typisch is voor speelgoedcamera's en
maakt de vier hoeken van het beeld donkerder. Door de kleurtoon
aan te passen, bepaalt u de tint van de opname.
Miniatuureffect
Creëert een kijkdooseffect. U kunt aanpassen waar de opname
scherp moet zijn. De camera stelt scherp op het midden van het
witte kader en de AF-methode wordt vast ingesteld op [FlexiZone Single].
Bij [Korrelig Z/W] kan het korrelige effect van de opname die op het
scherm wordt weergegeven afwijken van dat van de vastgelegde opname.
Bij [Softfocus] en [Speelgoedcamera-effect] kan het soft-focuseffect
van de opname die op het scherm wordt weergegeven afwijken van dat
van de vastgelegde opname. Als u een andere opnamemodus dan de
basismodi of Filmopnamen gebruikt, kunt u in het menu Persoonlijke
voorkeuze C.Fn-6 instellen op [Scherptedieptecontrole] (pag. 287) en
op de knop <XL> drukken om de soft focus van de vastgelegde
opname te controleren.
97
x Opnamen weergeven
Hieronder wordt beschreven hoe u opnamen het eenvoudigst kunt
weergeven. Zie pagina 229 voor meer informatie over de weergaveprocedure.
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De laatst gemaakte of laatst bekeken
opname wordt weergegeven.
Wanneer de camera is uitgeschakeld
<2> en u de knop <x> 2 seconden
of langer indrukt, schakelt de camera in
<1> en wordt het weergavescherm
weergegeven.
een opname.
2 Selecteer
Als u op de knop <YA> drukt, wordt
de laatstgemaakte opname eerst
weergegeven.
Als u op de knop <ZO> drukt, wordt
de eerstgemaakte opname eerst
weergegeven.
Telkens als u op de knop <B> drukt,
wordt het informatiedisplay vernieuwd.
Geen informatie
Histogram
98
Met basisinformatie
Opname-informatie
x Opnamen weergeven
de opnameweergave.
3 Beëindig
Druk op de knop <x> om de
opnameweergave te beëindigen
en naar het Live view-scherm terug
te keren.
99
Ontdek uw fotografisch talent en maak
originele, spannende opnamen. Probeer
steeds weer nieuwe perspectieven en
verschillende hoeken. Kijk uit naar
verschillende gezichtsuitdrukkingen en
poses voor uw portretten.
3
Creatieve opnamen
Met Automatisch/scène en de basismodi kunt u
eenvoudig foto's maken, maar geen functie-instellingen
wijzigen. In de modus <d> (AE-programma) kunt u
diverse functies instellen om creatiever te fotograferen.
In de modus <d> stelt de camera de sluitertijd en het
diafragma automatisch in om een standaardbelichting
te verkrijgen.
Het verschil tussen de basismodi en <d> wordt uitgelegd
op pagina 296.
De functies die in dit hoofdstuk worden toegelicht, kunnen
ook worden gebruikt in de modi <s>, <f> en <a>.
Deze komen in hoofdstuk 4 aan de orde.
De markering M rechts van de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 25) beschikbaar is.
* <d> staat voor programma.
* AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure).
101
d: AE-programma
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die
het beste bij de helderheid van het onderwerp passen. Dit heet
AE-programma.
1
Selecteer <d> (pag. 74) in de
creatieve modi.
scherp op het onderwerp.
2 StelRicht
het AF-punt op het onderwerp.
Druk de ontspanknop vervolgens
half in.
X Het AF-punt waarop word
scherpgesteld wordt groen
(met 1-beeld AF).
X De sluitertijd en het diafragma
worden automatisch ingesteld en
weergegeven.
het scherm.
3 Controleer
Er wordt een standaardbelichting
verkregen zolang de waarden voor
de sluitertijd en het diafragma
niet knipperen.
de opname.
4 Maak
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
102
d: AE-programma
Opnametips
Wijzig de ISO-snelheid. Gebruik een Speedlite 90EX.
Als u de belichting op het omgevingslicht en het onderwerp wilt
afstemmen, kunt u de ISO-snelheid wijzigen (pag. 109) of de
Speedlite 90EX gebruiken (pag. 138). In de modus <d> gaat de
Speedlite 90EX niet automatisch af. Bij weinig licht schakelt u de
Speedlite 90EX in (<ON>) en stelt u onder [A: 1: Externe
Speedlite besturing] de optie [Flitsen] in op [Inschakelen].
U kunt het programma aanpassen. (Programmakeuze)
Nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt, draait u aan het
instelwiel <5> om de combinatie van sluitertijd en diafragma (het
programma) te wijzigen. Programmakeuze wordt automatisch
geannuleerd nadat de opname is gemaakt*. Programmakeuze is
niet mogelijk wanneer u de flitser gebruikt.
* Als de instelwielwijzer <c> boven de belichtingscompensatie wordt
weergegeven, drukt u op de knop <ZO> om de instelwielwijzer te laten
verdwijnen. Draai vervolgens aan het instelwiel <5>.
Controleer de scherptediepte.
In de creatieve modi kunt u de scherptediepte controleren als u
Persoonlijke voorkeuze C.Fn-6 gebruikt om de knop <XL> toe te
wijzen aan [Scherptedieptecontrole].
Wanneer de sluitertijd '30' en het maximale diafragma
knipperen, is er sprake van onderbelichting. Verhoog
de ISO-snelheid of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd '4000' en het minimale
diafragma knipperen, is er sprake van overbelichting.
Verlaag de ISO-snelheid.
Verschillen tussen <d> en <A> (Automatisch/scène)
In de modus <A> worden veel functies, bijvoorbeeld de AF-bediening,
automatisch ingesteld. U kunt daarom slechts een beperkt aantal functies
wijzigen. In de modus <d> worden echter alleen de sluitertijd en het
diafragma automatisch ingesteld. U kunt de AF-bediening en andere
functies naar wens instellen (pag. 296).
103
d: AE-programma
Snel instellen
In de creatieve modi kunt u de AF-methode, AF-bediening, transportmodus,
beeldkwaliteit, witbalans, creatieve filters, beeldstijl, Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid), meetmethode, enzovoort instellen.
Zie pagina 151 voor informatie over meetmethoden.
104
3 De opnamekwaliteit instellen
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn tien instellingen voor de
opnamekwaliteit: 73, 83, 74, 84, 7a, 8a, b, c, 1+73, 1.
1
Vastgelegde pixels (aantal pixels)
Maximumaantal opnamen
Selecteer [Beeldkwalit.].
Selecteer op het tabblad [A1] de
optie [Beeldkwalit.] en druk
vervolgens op <Q/0>.
de opnamekwaliteit.
2 Selecteer
Het respectieve aantal pixels en het
aantal mogelijke opnamen worden
weergegeven om u te helpen de
gewenste kwaliteit te selecteren.
Druk vervolgens op <Q/0>.
Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering)
Beeldkwaliteit
Vastgelegde
pixels
(megapixels)
73
Hoge
83 kwaliteit
74 Gemiddelde
84 kwaliteit
7a
JPEG
8a
Lage
b
kwaliteit
Circa 17,9
(18 M)
c
1
73
1
Hoge
kwaliteit
Bestandsgrootte Maximumaantal
Maximale
opnamen
opnamereeks
(MB)
6,4
3,2
3,4
1,7
2,2
1,1
1140
2240
2150
4200
3350
6360
15 (17)
2240 (2240)
2150 (2150)
4200 (4200)
3350 (3350)
6360 (6360)
1,3
5570
5570 (5570)
Circa 0,35
(0,35 M)
0,3
21560
21560 (21560)
Circa 17,9
(18 M)
23,5+6,4
23,5
230
290
3 (3)
6 (6)
Circa 8,0
(8 M)
Circa 4,5
(4,5 M)
Circa 2,5
(2,5 M)
* De cijfers voor de bestandsgrootte, het aantal mogelijke opnamen en de maximale opnamereeks zijn
gebaseerd op een testgeheugenkaart van 8 GB en de testnormen van Canon (beeldverhouding 3:2,
ISO 100 en beeldstijl Standaard). Deze cijfers kunnen verschillen afhankelijk van het onderwerp,
merk van de kaart, beeldverhouding, ISO-snelheid, beeldstijl, persoonlijke voorkeuze, enzovoort.
* De cijfers voor de maximale opnamereeks tussen haakjes zijn gebaseerd op de met
UHS-I compatibele testkaart van 8 GB van Canon.
105
3 De opnamekwaliteit instellen
Veelgestelde vragen
Ik wil de opnamekwaliteit selecteren die bij het papierformaat
past waarop ik wil afdrukken.
Raadpleeg het diagram links bij het
Papierformaat
kiezen van de opnamekwaliteit. Als u de
A2 (59,4 x 42 cm)
opname wilt bijsnijden, wordt het
73
aanbevolen om een hogere kwaliteit
83
A3 (42 x 29,7 cm)
1+73
(meer pixels) te selecteren, zoals 73,
1
74
83, 1+73 of 1.
84
7a
b is geschikt voor het weergeven van
8a
b
opnamen in een digitale fotolijst. c is
geschikt voor het e-mailen van de
A4 (29,7 x 21 cm)
opname of voor gebruik op een website.
12,7 x 8,9 cm
Wat is het verschil tussen 7 en 8?
Dit geeft een andere opnamekwaliteit aan als gevolg van een
andere compressie. Zelfs met hetzelfde aantal pixels heeft de
opname die met 7 is gemaakt een hogere opnamekwaliteit. Als 8 is
geselecteerd, is de opnamekwaliteit iets lager, maar kunnen er meer
opnamen op de kaart worden opgeslagen. De opties b en c
hebben beide kwaliteitsinstelling 7 (Fijn).
Ik heb meer opnamen kunnen maken dan het aangegeven
maximumaantal opnamen.
Het aangegeven aantal mogelijke opnamen is slechts een schatting.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunt u mogelijk meer
opnamen maken dan is aangegeven. Minder is echter ook mogelijk.
Geeft de camera de maximale opnamereeks weer?
De maximale opnamereeks (1-9) wordt weergegeven rechts naast
het aantal mogelijke opnamen. (Wanneer de maximale
opnamereeks 10 of meer is, wordt dit niet weergegeven.)
Wanneer moet ik 1 gebruiken?
1-opnamen moeten met de computer worden bewerkt. Zie voor
meer informatie 'Informatie over 1' en 'Informatie over 1+73'
op de volgende pagina.
106
3 De opnamekwaliteit instellen
Informatie over 1
1-opnamen zijn onbewerkte opnamegegevens die nog moeten
worden omgezet in 73 of andere typen afbeeldingen. Hoewel voor het
weergeven van 1-opnamen op de computer software als Digital
Photo Professional nodig is (meegeleverd, pag. 340), kunnen op 1opnamen erg eenvoudig bewerkingen worden toegepast die bij andere
soorten opnamen niet mogelijk zijn. 1 is geschikt als u de opname
zelf nauwkeurig wilt bewerken of opnamen van een belangrijk
onderwerp wilt maken.
Informatie over 1+73
Met 1+73 wordt er door slechts één opname te maken zowel een
1- als een 73-opname opgeslagen. De twee opnamen worden
gelijktijdig op de kaart opgeslagen. De twee opnamen worden
opgeslagen in dezelfde map en met hetzelfde bestandsnummer
(bestandsextensie .JPG voor JPEG en .CR2 voor RAW). 73-opnamen
kunnen zelfs worden bekeken of afgedrukt met een computer waarop
de bij de camera geleverde software niet is geïnstalleerd.
1 beeld
0001 . CR2
73 beeld
0001 . JPG
File No.
Bestandsextensie
RAW-opnamen kunnen mogelijk niet worden weergegeven met
commerciële software van derden. We raden u aan om de meegeleverde
software te gebruiken.
107
3 De opnamekwaliteit instellen
Aspect ratio
De beeldverhouding (aspect ratio) van de opname kan worden ingesteld op [3:2], [4:3],
[16:9] of [1:1]. Het gebied rondom het beeld op het LCD-scherm wordt omgeven door een
zwart masker wanneer de volgende beeldverhoudingen zijn ingesteld: [4:3] [16:9] [1:1].
De JPEG-opnamen worden samen met de ingestelde beeldverhouding opgeslagen.
De RAW-opnamen worden altijd met beeldverhouding [3:2] opgeslagen. Aangezien de
informatie over de beeldverhouding aan de RAW-opname wordt toegevoegd, wordt de
opname gegenereerd volgens de desbetreffende beeldverhouding wanneer de RAWopname met de meegeleverde software verwerkt. In het geval van beeldverhoudingen
[4:3], [16:9] en [1:1] verschijnen de lijnen voor beeldverhouding tijdens de
opnameweergave, maar de lijnen worden niet daadwerkelijk op de opname getekend.
Beeldkwaliteit
3
1
Beeldverhouding en aantal pixels
3:2
4:3
16:9
1:1
5184 x 3456
4608 x 3456
5184 x 2912*
3456 x 3456
(18,0 megapixels) (16,0 megapixels) (15,1 megapixels) (11,9 megapixels)
4
3456 x 2304
(8,0 megapixels)
3072 x 2304
(7,0 megapixels)
3456 x 1944
(6,7 megapixels)
2304 x 2304
(5,3 megapixels)
a
2592 x 1728
(4,5 megapixels)
2304 x 1728
(4,0 megapixels)
2592 x 1456*
(3,8 megapixels)
1728 x 1728
(3,0 megapixels)
b
1920 x 1280
(2,5 megapixels)
1696 x 1280*
(2,2 megapixels)
1920 x 1080
(2,1 megapixels)
1280 x 1280
(1,6 megapixels)
c
720 x 480
(350.000 pixels)
640 x 480
(310.000 pixels)
720 x 400*
(290.000 pixels)
480 x 480
(230.000 pixels)
Opnamekwaliteiten met een sterretje komen niet helemaal overeen met de ingestelde beeldverhouding.
Het opnamegebied dat wordt weergegeven voor de beeldverhouding
met een sterretje, is iets groter dan het opgenomen gebied. Controleer
de opnamen op het LCD-scherm wanneer u de opnamen maakt.
Als u een andere camera gebruikt voor het direct afdrukken van opnamen die met deze camera
zijn gemaakt in de beeldverhouding 1:1, worden de opnamen mogelijk niet goed afgedrukt.
Meettimer
U kunt instellen hoelang de belichtingswaarde (of de belichtingsvergrendeling
als u AE-vergrendeling gebruikt) wordt weergegeven.
In de basismodi is de duur vast ingesteld op 16 seconden als de
flitsbelichtingsvergrendeling is toegepast terwijl een externe flitser is aangesloten.
108
3 i: De ISO-snelheid wijzigenN
Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de
waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt
de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 112).
U kunt u de ISO-snelheid instellen met: 1. de ISO-weergave op het Live viewscherm, 2. de knop <XL> die is toegewezen met Persoonlijke voorkeuze in
het menu, 3. het menuscherm en 4. het scherm B Snel instellen.
Met de ISO-weergave op het Live view-scherm
1
Selecteer de ISO-snelheid.
Tik op de ISO-weergave rechtsonder
op het LCD-scherm.
in.
2 StelTikdeopISO-snelheid
de ISO-weergave en selecteer
de gewenste ISO-snelheid. Tik
vervolgens op [2].
Als u [AUTO] selecteert, wordt de
ISO-snelheid automatisch ingesteld
(pag. 112).
[ISO-snelheid] toewijzen aan de knop <XL> met het
menu Persoonlijke voorkeuze
Met Persoonlijke voorkeuze C.Fn-6 kunt
u de instelling voor de ISO-snelheid
toewijzen aan de knop <XL>
(pag. 287).
109
3 i: De ISO-snelheid wijzigenN
Met het menuscherm
1
Selecteer [ISO-snelheid].
Selecteer op het tabblad [A3] de
optie [ISO-snelheid] en druk op
<Q/0>.
de ISO-snelheid in.
2 StelDruk
op de knop <YA>/<ZO> om
de gewenste ISO-snelheid te
selecteren en druk op <Q/0>.
Als u [AUTO] selecteert, wordt de
ISO-snelheid automatisch ingesteld
(pag. 112).
Met scherm B Snel instellen
1
Selecteer de ISO-snelheid.
Selecteer op het scherm B
Snel instellen de ISO-weergave
rechtsboven in het LCD-scherm.
in.
2 StelTikdeopISO-snelheid
de ISO-weergave en selecteer
de gewenste ISO-snelheid. Tik
vervolgens op [2].
Als u [AUTO] selecteert, wordt de
ISO-snelheid automatisch ingesteld
(pag. 112).
110
3 i: De ISO-snelheid wijzigenN
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
ISO-snelheid
100 - 400
400 - 1600
1600 - 12800, H
Opnamesituatie (geen flits)
Zonnig, buiten
Bewolkt of 's avonds
Donker, binnen of 's avonds
Flitsbereik
Hoe hoger de ISO-snelheid,
hoe groter het flitsbereik zal
zijn (pag. 139).
* Bij hoge ISO-snelheden kunnen opnamen er korreliger uitzien.
Selecteer in [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie [2: ISO vergroten] is
ingesteld op [1: Aan], kan 'H' (gelijk aan ISO 25600) ook worden ingesteld (pag. 284).
Ook wanneer er een lage ISO-snelheid is ingesteld, kan er ruis zichtbaar zijn op het beeld op het LCDscherm bij weinig licht. Maar wanneer u de opname maakt, bevat de opgeslagen opname minimale ruis.
(De beeldkwaliteit van het beeld op het LCD-scherm wijkt af van die van de opgeslagen opname.)
Selecteer in [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie [3: Lichte
tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kunnen ISO 100 en 'H'
(gelijk aan ISO 25600) niet worden ingesteld (pag. 285).
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen er korreliger uitzien. Lange
belichtingstijden kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Als u een hoge ISO-snelheid en de flitser gebruikt om een onderwerp te
fotograferen dat zich dichtbij bevindt, kan de opname overbelicht zijn.
Met ISO 12800 of 'H' (gelijk aan ISO 25600) neemt het maximumaantal
opnamen/de maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af.
Omdat 'H' (gelijk aan ISO 25600) een uitgebreide ISO-snelheid is, zullen ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) en onregelmatige kleuren beter zichtbaar zijn dan normaal.
De maximaal instelbare ISO-snelheid is bij het maken van foto's anders dan bij
het maken van filmopnamen (handmatige belichting). De door u ingestelde ISOsnelheid wordt daarom mogelijk aangepast als u van fotograferen overschakelt
naar het maken van filmopnamen. Ook als u terugschakelt naar fotograferen,
wordt de ISO-snelheid niet teruggezet naar de oorspronkelijke instelling.
De maximaal instelbare ISO-snelheid is afhankelijk van de instelling voor
[2: ISO vergroten] onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)].
• Wanneer [0: Uit] is ingesteld: als u voor het maken van foto's de ISO-snelheid
instelt op ISO 12800 en vervolgens overschakelt naar het maken van filmopnamen,
wordt de ISO-snelheid gewijzigd naar ISO 6400.
• Wanneer [1: Aan] is ingesteld: als u voor het maken van foto's de ISO-snelheid instelt
op ISO 12800/H (gelijk aan ISO 25600) en vervolgens overschakelt naar het maken
van filmopnamen, wordt de ISO-snelheid gewijzigd in "H" (gelijk aan ISO 12800).
111
3 i: De ISO-snelheid wijzigenN
ISO [AUTO]
Als de ISO-snelheid is ingesteld op [AUTO]
en u de ontspanknop half indrukt, wordt de
huidige ISO-snelheid weergegeven. Zoals
hieronder wordt aangegeven, wordt de
ISO-snelheid automatisch aan de
opnamemodus aangepast.
Opnamemodus
A/C/2/3/4/5/6/G
F
d/s/f/a*1
Met flitser
Instelling ISO-snelheid
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 12800
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400*2
ISO 400*3*4*5
*1: Vast op ISO 400 voor bulb-belichting.
*2: Afhankelijk van de ingestelde maximale ISO-snelheid.
*3: Indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt ISO 100 of een hogere
ISO-snelheid ingesteld (behalve in de modus <a>).
*4: Behalve in de modi A, 6, en F.
*5: Automatisch ingesteld tussen ISO 400 en 1600 (of tot de maximumgrens) in de
modi C, 2, 3, 4, 5 en <d> als u reflectieflitsen gebruikt met een
externe Speedlite.
Als [AUTO] is ingesteld, wordt de ISO-snelheid in volledige stappen
weergegeven. De ISO-snelheid wordt in werkelijkheid echter in kleinere
stappen ingesteld. In de opname-informatie (pag. 256) kan daarom een
ISO-snelheid van bijvoorbeeld 125 of 640 worden weergegeven.
112
3 i: De ISO-snelheid wijzigenN
3 De maximale ISO-snelheid instellen voor [ISO auto]N
Voor ISO auto kunt u de maximale ISO-snelheid instellen op een
waarde tussen ISO 400 en ISO 6400.
Selecteer op het tabblad [A3] de optie
[ISO auto] en druk op <Q/0>.
Selecteer de ISO-snelheid en druk op
<Q/0>.
113
A De beste beeldstijl voor het onderwerp selecterenN
Er zijn zes beeldstijlen beschikbaar die aansluiten bij uw fotografische
expressie of onderwerp. Elke beeldstijl kan naar wens worden aangepast.
1
Geef het scherm Snel instellen
weer.
X Met het scherm Q Snel instellen
kunt u het effect controleren terwijl u
de beeldstijl instelt.
2 Tik op [D].
op een beeldstijl om deze
3 Tik
te selecteren.
Om de beeldstijl naar wens aan te
passen, drukt u op de knop <B>.
Beschikbare beeldstijlen
D Automatisch
De kleurtoon wordt automatisch aangepast aan de
omstandigheden. In natuur- en buitenopnamen en opnamen van
zonsondergangen zien de kleuren er levendig uit, met name voor
blauwe luchten, bomen en struiken en zonsondergangen.
Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt
verkregen met [Automatisch].
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een
algemene beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
114
A De beste beeldstijl voor het onderwerp selecterenN
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Geschikt voor portretten in close-up.
Door de [Kleurtoon] te wijzigen (pag. 168), kunt u de
huidskleurtint aanpassen.
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en
heldere opnamen. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende
landschappen.
S Neutraal
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. Natuurlijke
kleurtonen en een ingetogen uitstraling.
U Natuurlijk
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. Wanneer het
onderwerp wordt vastgelegd bij een kleurtemperatuur van 5200 K,
wordt de kleur colorimetrisch aangepast aan de kleur van het
onderwerp. Levendige kleuren worden onderdrukt om ingetogen
opnamen te produceren.
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
Zwart-witopnamen die zijn vastgelegd in een ander bestandsformaat
dan 1 kunnen niet worden teruggezet naar kleur. Als u later
opnamen in kleur wilt maken, dient u ervoor te zorgen dat de
instelling [Monochroom] is geannuleerd.
W Gebruiker 1-3
U kunt een standaardstijl, zoals [Portret], [Landschap], een
beeldstijlbestand, enzovoort opslaan en deze naar wens
aanpassen (pag. 170). Als er geen beeldstijl wordt vastgelegd, zal
de instelling identiek zijn aan de standaardinstelling
[Automatisch].
115
De scherpstelmethode wijzigen
Automatisch/
scène
Scherpstelmodus* Menu
(Alleen AF)
Basismodi, creatieve
modi
AF, MF, AF+MF
AF-methode
Menu, Snel
instellen
u+volgen, FlexiZone - Multi, FlexiZone Single
Continue AF
Menu
Inschakelen / Uitschakelen
* 'Scherpstelmodus' wordt weergegeven wanneer een EF-M-objectief is bevestigd.
1
116
Selecteer de AF-methode.
Selecteer op het tabblad [A2] de
optie [Scherpstelmodus], [AFmethode] of [Continue AF].
Selecteer het item dat u wilt instellen
en druk op <Q/0>.
U kunt de [AF-methode] ook
selecteren op het scherm Snel
instellen.
De scherpstelmethode wijzigen
Met een EF-Mobjectief (bediend
via een menu):
de scherpstelmodus van het
2 Stel
objectief in op [AF].
Selecteer op het tabblad [A2] de
optie [Scherpstelmodus].
Selecteer [AF].
X Als u voor [Scherpstelmodus] de
instelling [AF+MF] kiest, kunt u de
ontspanknop na de AF-bediening half
ingedrukt houden en handmatig
scherpstellen (MF) met de focusring.
Met een EF- of EF-Sobjectief (bediend
via een schakelaar):
Stel de focusinstellingsknop op het
objectief in op <f>.
117
De scherpstelmethode wijzigen
u(gezicht)+volgen: c
Gezichten worden herkend en er wordt hierop scherpgesteld. Indien een
gezicht beweegt, beweegt het AF-punt <p> mee om het gezicht te volgen.
1
Controleer het AF-punt.
Wanneer er een gezicht wordt herkend, wordt
het AF-punt <p> weergegeven op het
gezicht waarop zal worden scherpgesteld.
U kunt ook op het scherm tikken om het gezicht
of onderwerp te selecteren. Indien het onderwerp
niet een gezicht is, wordt < > weergegeven.
Als er geen gezichten worden
gedetecteerd of als u op het scherm
tikt maar geen gezicht of onderwerp
selecteert, schakelt de camera over
naar [FlexiZone - Multi] voor
automatische selectie (pag. 120).
scherp op het onderwerp.
2 StelDruk
de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon. (Als [AF-bediening] is
ingesteld op [Servo AF], blijft het AFpunt wit en klinkt er geen pieptoon.)
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
de opname.
3 Maak
Druk de ontspanknop helemaal
in (pag. 67).
118
De scherpstelmethode wijzigen
Als de scherpstelling er flink naast zit, is gezichtsherkenning niet
mogelijk. Als u [Continue AF] instelt op [Inschakelen], kunt u
voorkomen dat de opname erg onscherp wordt.
Het is mogelijk dat een ander object dan een menselijk gezicht als
gezicht wordt herkend.
Gezichtsherkenning werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg
groot deel van het beeld beslaat, te helder of te donker is of gedeeltelijk
is verborgen.
<p> kan ook alleen een deel van het gezicht dekken.
Wanneer u op de knop <XL> drukt zal het < > AF-punt in het midden
van het scherm worden weergegeven. Sleep het AF-punt om het te
verplaatsen. Als u nogmaals op de knop <XL> drukt, wordt het AF-punt
verplaatst naar het gedetecteerde onderwerp.
Aangezien er niet automatisch kan worden scherpgesteld op een gezicht
dat zich dicht bij de rand van het beeld bevindt, wordt <p> in dat geval
grijs weergegeven. Als u de ontspanknop half indrukt, wordt het
onderwerp scherpgesteld met de methode FlexiZone - Multi met
automatische selectie.
119
De scherpstelmethode wijzigen
FlexiZone - Multi: o
Er zijn maximaal 31 AF-punten (automatisch geselecteerd), die een groot
gebied dekken, beschikbaar voor scherpstellen. Dit grote gebied kan ook
in 9 zones worden opgedeeld voor scherpstellen (zoneselectie).
1
Selecteer de AF-zone. N
Door op de knop <XL> te drukken,
schakelt u tussen automatische selectie
en zoneselectie. In de basismodi wordt
automatische selectie ingesteld.
Om een zone te selecteren, tikt u
erop op het scherm. Druk op de knop
<XL> als u wilt terugkeren naar de
middelste zone.
Tijdens het selecteren van de zone
tikt u op het pictogram [
] op het
scherm om over te schakelen naar
automatische selectie.
scherp op het onderwerp.
2 StelRicht
het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon. (Als [AF-bediening] is
ingesteld op [Servo AF], blijft het
AF-punt wit en klinkt er geen pieptoon.)
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
de opname.
3 Maak
Druk de ontspanknop helemaal in
(pag. 67).
120
De scherpstelmethode wijzigen
Als automatische AF-puntselectie is ingeschakeld maar de camera niet
scherpstelt op het gewenste doelonderwerp, stelt u de AF-methode in op
zoneselectie of [FlexiZone - Single] en probeert u opnieuw scherp te stellen.
Het aantal beschikbare AF-punten is afhankelijk van de beeldverhoudingsinstelling.
Bij [3:2] zijn er 31 AF-punten. Bij [1:1] en [4:3] zijn er 25 AF-punten. En bij
[16:9] zijn er 21 AF-punten. Bij [16:9] zijn er slechts drie zones.
Voor het maken van filmopnamen zijn er 21 AF-punten (of 25 AF-punten indien
[640x480] is ingesteld) en drie zones (of 9 zones indien [640x480] is ingesteld).
FlexiZone - Single: d
Omdat er slechts één AF-punt wordt gebruikt om scherp te stellen, kunt u
scherpstellen op het gewenste onderwerp.
1
AF-punt
Verplaats het AF-punt.
Tik op het scherm op het punt waarop u wilt
scherpstellen om het AF-punt te
verplaatsen. (Het AF-punt kan niet naar de
randen van het beeld worden verplaatst.)
Druk op de knop <XL> om het AF-punt
weer naar het midden te verplaatsen.
scherp op het onderwerp.
2 StelRicht
het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon. (Als [AF-bediening] is
ingesteld op [Servo AF], blijft het AFpunt wit en klinkt er geen pieptoon.)
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
de opname.
3 Maak
Druk de ontspanknop helemaal
in (pag. 67).
121
De scherpstelmethode wijzigen
Opmerkingen over [u+volgen], [FlexiZone - Multi] en [FlexiZone - Single]
AF-bediening
Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Tijdens en na de automatische scherpstelling kan de helderheid van de opname veranderen.
Als de lichtbron tijdens het automatisch scherpstellen verandert, kan het beeldscherm
flikkeren en kan er mogelijk moeilijk worden scherpgesteld. Stel in dat geval
automatisch scherp bij het licht dat wordt gebruikt voor het maken van opnamen.
Wanneer [FlexiZone - Multi] is ingesteld en u op [ ] op het scherm tikt, wordt het midden
van de zone (of het midden van het scherm bij automatische selectie) vergroot. Als u de
ontspanknop half indrukt, is de weergave weer normaal en zal de camera scherpstellen.
Wanneer [FlexiZone - Single] is ingesteld en u op [ ] op het scherm tikt, wordt het
beeld bij het AF-punt vergroot. Als u de ontspanknop half indrukt, stelt de camera scherp
terwijl het vergrote beeld wordt weergegeven (als echter [AF-bediening] is ingesteld op
[Servo AF], dan keert het scherm terug naar de normale weergave, waarna de camera
scherpstelt). Dit werkt goed wanneer de camera op een statief staat en de scherpstelling
heel nauwkeurig moet zijn. Als het lastig is om in de vergrote weergave scherp te stellen,
keert u terug naar de normale weergave en gebruikt u AF. De snelheid waarmee
automatisch wordt scherpgesteld, kan in de normale of vergrote weergave afwijken.
Als u de weergave vergroot nadat u hebt scherpgesteld met [FlexiZone - Multi] of [FlexiZone Single] in de normale weergave, kan het zijn dat het beeld er niet scherp uitziet.
Indien [u+volgen] is ingesteld, is vergrote weergave niet mogelijk.
Over continu-opnamen wanneer [AF-bediening] is ingesteld op [Servo AF]:
Indien [u+volgen] of [FlexiZone - Multi] is ingesteld, stelt de camera
scherp en wordt het AF-punt vastgezet als u de ontspanknop half indrukt.
Als een EF-M-objectief wordt gebruikt, wordt Servo AF gebruikt om scherp te stellen. Als een EF- of
EF-S-objectief wordt gebruikt, wordt in plaats daarvan focusvergrendeling gebruikt.
Als u een onderwerp in het buitengebied wilt vastleggen en er niet op het onderwerp is
scherpgesteld, richt u het middelste AF-punt of de middelste AF-zone op het onderwerp
om scherp te stellen. Stel vervolgens opnieuw scherp en maak de opname.
Indien [FlexiZone - Multi] is ingesteld en AF wordt gebruikt, kan het scherpstellen
op het onderwerp langer duren, afhankelijk van de opnameomstandigheden.
In de vergrote weergave kan het vanwege het versterkte effect van bewegingsonscherpte
lastig zijn om automatisch scherp te stellen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
122
De scherpstelmethode wijzigen
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken of wanneer lichte tinten of schaduwpartijen niet
zichtbaar zijn.
Extreem heldere of donkere onderwerpen.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Onderwerpen met zich herhalende patronen (vensters in een
wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort).
Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon
steeds veranderen.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Wanneer het beeld flikkert bij TL-licht of bij ledlampverlichting.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het beeld.
Onderwerpen die licht sterk reflecteren.
Het AF-punt is tegelijk op een onderwerp dichtbij en een onderwerp
veraf gericht (bijvoorbeeld een dier in een kooi).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer
de camera niet stil kan worden gehouden.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer
onscherp is.
Wanneer met een soft-focusobjectief een soft-focuseffect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt.
In de bovenstaande gevallen moet u handmatig scherpstellen als de
camera niet automatisch kan scherpstellen.
Bij sommige EF-objectieven (waarvoor u vatting adapter EF-EOS M
nodig hebt), kan het langer duren voordat er wordt scherpgesteld of is
het wellicht niet mogelijk om correct scherp te stellen. Bezoek de Canonwebsite voor uw land voor het laatste nieuws.
123
De scherpstelmethode wijzigen
Continue AF gebruiken
De standaardinstelling is [Inschakelen].
Omdat het scherpstelpunt constant dicht bij het onderwerp ligt, kan de
camera snel op het onderwerp scherpstellen wanneer u de
ontspanknop indrukt. Indien [Inschakelen] is ingesteld, zal het objectief
vaak worden geactiveerd. Dit verbruikt meer batterijvermogen. Hierdoor
wordt het aantal mogelijke opnamen verminderd (levensduur batterij).
Indien een EF- of EF-S-objectief wordt gebruikt en u werkt in Continue
AF, moet u de camera uitschakelen voordat u de focusinstellingsknop
van het objectief instelt op <MF>.
De modus AF+MF gebruiken (volledige handmatige scherpstelling)
Stel de scherpstelmodus in op [AF+MF].
Nadat de automatische scherpstelling is bereikt, kunt u de
scherpstelling handmatig aanpassen met behulp van de focusring
terwijl u de ontspanknop half ingedrukt houdt.
In de modus <5> (pag. 81) of als [AF-bediening] is ingesteld op
[Servo AF] (pag. 131), wordt er echter prioriteit gegeven aan Servo AF.
In dergelijke gevallen kunt u niet handmatig scherpstellen, ook al stelt u
de scherpstelmodus in op [AF+MF].
124
x Opnamen maken met de Touch Shutter
U hoeft alleen op het LCD-scherm te tikken om automatisch scherp te
stellen en te fotograferen. Dit werkt in alle opnamemodi.
1
Schakel de Touch Shutter in.
Tik op [y] linksonder op het scherm.
Elke keer dat u op het pictogram tikt,
schakelt u tussen [y] en [x].
Wanneer [x] is ingesteld, kunt u tikken om
scherp te stellen en opnamen te maken.
Wanneer [y] is ingesteld, kunt u tikken om
het punt te selecteren waarop u wilt
scherpstellen. Druk vervolgens de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken.
om een opname te maken.
2 Tik Tikop ophethetscherm
gezicht of het onderwerp op het scherm.
X Op het punt waar u tikt, stelt de camera scherp
volgens de AF-methode die is ingesteld (pag. 118121). Wanneer [FlexiZone - Multi] is ingesteld,
schakelt de camera over naar [FlexiZone - Single].
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
de opname automatisch gemaakt.
De opname wordt niet gemaakt als niet is
scherpgesteld. Tik nogmaals op het
gezicht of het onderwerp op het scherm.
Zelfs als u de transportmodus instelt op <i> (Continue opname), zullen enkele opnamen worden gemaakt.
De Touch Shutter werkt niet wanneer de weergave is vergroot.
Als [1: AE-vergrendeling/AF] of [3: AE/AF, geen AE] is ingesteld op
[5: Sluiter/AE-vergrendelknop] onder [54: Persoonlijke voorkeuze
(C.Fn)], is automatisch scherpstellen niet ingesteld.
U kunt bovendien de Touch Shutter inschakelen door [Touch Shutter:
Inschakelen] in te stellen op het tabblad [A3].
Als u een opname met bulb-belichting wilt maken, tikt u twee keer op het scherm. Bij de eerste keer
tikken op het scherm wordt de opname met bulb-belichting gestart. Door er nogmaals op te tikken,
wordt de belichting gestopt. Zorg dat u de camera niet beweegt wanneer u op het scherm tikt.
Zelfs als [AF-bediening] is ingesteld op [Servo AF], wordt 1-beeld AF gekozen als Touch Shutter wordt gebruikt.
125
MF: Handmatig scherpstellen
U kunt de opname vergroten en nauwkeurig scherpstellen met handmatig scherpstellen.
Met een EF-Mobjectief (bediend
via een menu):
1
Stel de scherpstelmodus van het
objectief in op [MF].
Selecteer op het tabblad [A2] de
optie [Scherpstelmodus].
Selecteer [MF].
Met een EF- of EF-Sobjectief (bediend
via een schakelaar):
Zet de focusinstellingsknop op het
objectief op <MF>.
vergrotingskader weer.
2 GeefTik het
op het pictogram [ ].
X Het vergrotingskader wordt weergegeven.
Sleep het vergrotingskader over het scherm en
selecteer het gebied (bij benadering) dat u wilt
vergroten. Als u wilt terugkeren naar het midden
van het scherm, drukt u op de knop <XL>.
het gebied dat u wilt vergroten.
3 Selecteer
Tik op de vier [W]-markeringen om het
gebied te selecteren dat u wilt vergroten.
Als u wilt terugkeren naar het midden
van het scherm, drukt u op de knop
<XL>.
126
MF: Handmatig scherpstellen
het beeld.
4 Vergroot
Telkens wanneer u op [
] op het
scherm tikt, wordt het vergrote gebied
als volgt gewijzigd:
Vergroting
1x a 5x a 10x a geannuleerd
handmatig scherp.
5 StelDraai
terwijl u naar de vergrote
Belichtingsvergrendeling
Positie van vergroot gebied
Vergroting
opname kijkt aan de focusring van
het objectief om scherp te stellen.
Tik na het scherpstellen op [ ] op
het scherm om naar de normale
weergave terug te keren.
de opname.
6 Maak
Druk de ontspanknop helemaal
in (pag. 67).
In de vergrote weergave kan het vanwege het versterkte effect van
bewegingsonscherpte lastig zijn om scherp te stellen. U wordt aangeraden
een statief te gebruiken.
127
Aandachtspunten bij het maken van opnamen
Beeldkwaliteit
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen ruis en afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
Als u binnen een kort tijdsbestek een groot aantal opnamen maakt, kan de interne
temperatuur van de camera oplopen, waardoor de opnamekwaliteit mogelijk afneemt.
Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Als u opnamen maakt met een lange belichtingstijd terwijl de interne temperatuur
van de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit afnemen. Stop met het maken van
opnamen en wacht een paar minuten voordat u verdergaat.
Waarschuwing voor interne temperatuur <s> (wit) of <E> (rood)
Wanneer u langdurig opnamen maakt of opnamen maakt bij een hoge
omgevingstemperatuur, loopt de interne temperatuur van de camera op en wordt
het witte pictogram <s> of het rode pictogram <E> weergegeven op het scherm.
Het witte pictogram <s> duidt op een afname van de fotokwaliteit. Het
wordt aanbevolen pas weer opnamen te maken als de interne
temperatuur van de camera is gezakt.
Het rode pictogram <E> geeft aan dat de camera spoedig automatisch wordt
uitgeschakeld. U kunt in dat geval geen opnamen meer maken totdat de interne temperatuur
van de camera is gedaald. Schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Als u langdurig opnamen maakt bij een hoge omgevingstemperatuur, wordt het pictogram
<s> of <E> sneller weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Het maken van opnamen met een hoge ISO-snelheid of een lange belichtingstijd terwijl de
interne temperatuur van de camera hoog is, kan leiden tot een afname van de
beeldkwaliteit, zelfs als het witte pictogram <s> niet wordt weergegeven op het scherm.
Opnameresultaten
Als u de foto in de vergrote weergave maakt, is het mogelijk dat de belichting niet naar
wens is. Keer naar de normale weergave terug voordat u een foto maakt. (In de vergrote
weergave worden de sluitertijd en het diafragma oranje weergegeven.) Zelfs als u de foto in
de vergrote weergave maakt, wordt de opname in de normale weergave gemaakt.
Als [A3: Auto Lighting Optimizer/A3: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 159) niet op [Deactiveren] is ingesteld, kan de opname
nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere belichtingscompensatie of
kleinere flitsbelichtingscompensatie is ingesteld.
Als u een TS-E-objectief gebruikt (anders dan de TS-E 17mm f/4L of TS-E 24mm f/3.5L II) en
het objectief verschuift of kantelt of als u een tussenring gebruikt, kan de standaardbelichting
wellicht niet worden verkregen of kan een onregelmatige belichting het resultaat zijn.
128
Aandachtspunten bij het maken van opnamen
Beeld op het LCD-scherm
Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live view-beeld mogelijk niet
de helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven.
Als de lichtbron in het beeld verandert, kan het beeldscherm gaan
flikkeren. Als dit gebeurt, stopt u met het maken van opnamen en gaat u
verder bij de lichtbron die u daadwerkelijk wilt gebruiken.
Als u de camera een andere kant op richt, kan de helderheid van de
opname zeer kort sterk veranderen. Wacht met het maken van opnamen
totdat het helderheidsniveau is gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. Bij foto's worden dergelijke
heldere gedeelten correct vastgelegd als een helder gebied. In films
worden de heldere gedeelten vrijwel hetzelfde vastgelegd zoals u deze
op het LCD-scherm ziet.
Als u bij weinig licht [52: LCD-helderheid] instelt op een hogere
instelling, kan de opname op het LCD-scherm kleurruis vertonen. Deze
kleurruis wordt echter niet in de opname vastgelegd.
Wanneer u het beeld vergroot, lijkt dit mogelijk scherper dan het
daadwerkelijke beeld.
Objectief en flitser
De voorinstelling voor scherpstellen van sommige objectieven kan niet
worden gebruikt met deze camera.
Voorflitsen is met deze camera niet mogelijk.
129
f: De AF-bediening wijzigenN
In de opnamemodi <a>, <f>, <s> en <d> kunt u de AFbediening (AutoFocus) afstemmen op de opnameomstandigheden of
het onderwerp. In de basismodi wordt de optimale AF-bediening
ingesteld voor de respectieve opnamemodus.
1
Gebruik het menu of de
focusinstellingsknop om de
scherpstelmodus in te stellen
op <AF>.
in het scherm Snel instellen
2 Tik
op de knop AF-bediening.
3 Tik op de AF-bediening.
scherp op het onderwerp.
4 StelRicht
het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in. De
camera stelt vervolgens automatisch
scherp met de geselecteerde AFbediening.
Als niet kan worden scherpgesteld, wordt het AF-punt oranje. In dit geval
kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop
helemaal in. Maak een nieuwe beeldcompositie en probeer opnieuw scherp
te stellen. Of zie "Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld" (pag. 123).
130
f: De AF-bediening wijzigenN
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt groen en klinkt er
een pieptoon.
Bij meervlaksmeting (pag. 151) wordt de belichting ingesteld op het
moment dat er op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de scherpstelling
vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe beeldcompositie maken.
Als [53: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u geen pieptoon
als er op het onderwerp is scherpgesteld.
Servo AF voor bewegende onderwerpen
Deze AF-bediening is geschikt voor het scherpstellen op
bewegende onderwerpen. Als u de ontspanknop eerst half
indrukt, stelt de camera scherp en wordt het AF-punt vastgezet.
Terwijl u de ontspanknop half ingedrukt houdt, blijft de camera
scherpstellen op het onderwerp.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
Tijdens continu-opnamen is de AF-bediening voor de opnamen na
de eerste opname als volgt:
• Als er een EF-M-objectief is bevestigd: De camera blijft
voortdurend scherpstellen op het onderwerp.
• Als er een EF- of EF-S-objectief is bevestigd: Focusvergrendeling
wordt gebruikt.
Als er een EF- of EF-S-objectief op de camera is bevestigd,
wordt het aanbevolen om [AF-methode] in te stellen op
[FlexiZone - Single].
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het even duren
voordat de sluiter wordt ontspannen.
131
f: De AF-bediening wijzigenN
Afhankelijk van het gebruikte objectief, de afstand tot het onderwerp
en de snelheid van het onderwerp kan de camera mogelijk niet goed
scherpstellen.
Tijdens continu-opnamen kan het beeld op het LCD-scherm
onscherp lijken.
Als u de zoom bedient tijdens continu-opnamen, gaat de
scherpstelling mogelijk verloren. Gebruik continu-opnamen nadat u
met de zoom de gewenste compositie hebt bepaald.
In de modus Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als er op het
onderwerp is scherpgesteld.
AF-hulplicht
Bij weinig licht kan het AF-hulplicht worden geactiveerd wanneer u de
ontspanknop half indrukt. Daarmee wordt het onderwerp belicht, zodat
automatisch scherpstellen makkelijker is.
Let er bij het vasthouden van de camera op dat u het lampje van de
zelfontspanner/het AF-hulplicht niet belemmert (pag. 48).
In de modus <5> wordt het AF-hulplicht niet gebruikt.
Het AF-hulplicht wordt ook niet geactiveerd tijdens het gebruik
AI Servo AF.
In de creatieve modi wordt het AF-hulplicht indien nodig ingeschakeld.
In de filmopnamemodus wordt het AF-hulplicht niet ingeschakeld.
Het AF-hulplicht maakt het gemakkelijker om scherp te stellen op het
midden van het scherm.
Afhankelijk van het bevestigde objectief kan het AF-hulplicht zelfs op
deze korte afstand worden belemmerd, waardoor de camera mogelijk
niet automatisch kan scherpstellen.
U kunt het AF-hulplicht in- of uitschakelen via de instelling
[4: AF-hulplicht (LED)] onder [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)].
Als u een externe flitser gebruikt, wordt het AF-hulplicht van de flitser
niet ingeschakeld. Indien u echter een Speedlite-flitser uit de EX-serie
(afzonderlijk verkrijgbaar) gebruikt en [AF-bediening] is ingesteld
op [ONE SHOT], wordt het LED-licht indien nodig ingeschakeld als
AF-hulplicht.
132
i Continu-opnamen
U kunt maximaal circa 4,3 opnamen per seconde maken (pag. 134).
Deze functie kunt u bijvoorbeeld gebruiken als een kind naar u toe loopt
en u de verschillende gezichtsuitdrukkingen wilt vastleggen.
1
Druk op de knop <Wj/i>.
U kunt ook de opnamemodus
selecteren op het scherm B Snel
instellen.
op [i].
2 TikDoor
op [2] te tikken keert u terug
naar het vorige scherm.
3
Maak de opname.
De camera maakt voortdurend
opnamen terwijl u de ontspanknop
volledig ingedrukt houdt.
133
i Continu-opnamen
Opnametips
Stel ook de AF-bediening (pag. 130) in dat bij het onderwerp
past.
• Voor een bewegend onderwerp
Wanneer u een EF-M-objectief gebruikt en [Servo AF] en
[AF-methode] zijn beide ingesteld, wordt bij continu-opnamen
continu scherpgesteld op een bewegend onderwerp.
• Voor niet-bewegende onderwerpen
Als 1-beeld AF is ingesteld, stelt de camera tijdens continuopnamen slechts eenmaal scherp.
De snelheid bij continu-opnamen (maximale aantal frames per
seconde) is afhankelijk van de instellingen voor AF-bediening en het
gebruikte objectief.
AF-bediening
1-beeld AF
Servo AF
EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM: ca. 1,7 bps
ca. 4,3 bps
EF-M 22mm f/2 STM: ca. 1,2 bps
EF- en EF-S-objectieven: ca. 4,3 bps
* Tijdens continu-opnamen is de AF-bediening voor de opnamen na de eerste
opname als volgt:
• Als er een EF-M-objectief is bevestigd: De camera blijft voortdurend
scherpstellen op het onderwerp.
• Als er een EF- of EF-S-objectief is bevestigd: Focusvergrendeling
wordt gebruikt.
De snelheid van continu-opnamen kan afnemen als u onderwerpen
fotografeert waarvan de helderheid aanzienlijk verandert.
Afhankelijk van het gebruikte objectief kan het beeld op het LCDscherm tijdens continu-opnamen donkerder lijken. De opnamen
worden echter met de juiste belichting vastgelegd.
Als de ISO-snelheid is ingesteld op ISO 12800 of hoger, kan de
helderheid van het LCD-scherm alleen worden ingesteld op een
waarde tussen 1 en 4.
134
i Continu-opnamen
U kunt ook de flitser gebruiken (met Speedlite 90EX bevestigd).
Aangezien de flitser oplaadtijd nodig heeft, worden de continuopnamen minder snel na elkaar gemaakt.
De snelheid van continu-opnamen neemt iets af als het batterijniveau
laag is.
De continu-opnamesnelheid kan lager zijn afhankelijk van het type
objectief, de sluitertijd, het diafragma, de onderwerpcondities, de
helderheid, het gebruik van de flitser, enzovoort.
Wanneer u opnamen maakt met een creatief filter, zullen enkele
opnamen worden gemaakt, zelfs als u de transportmodus instelt op
continu-opnamen <i>.
135
j De zelfontspanner gebruiken
1
Druk op de knop <Wj/i>.
U kunt ook de opnamemodus
selecteren op het scherm B
Snel instellen.
op de zelfontspanner.
2 TikDoor
op [2] te tikken keert u terug
naar het vorige scherm.
Q: Zelfontspanner:10 sec
U kunt ook de afstandsbediening
gebruiken (pag. 291).
l: Zelfontspanner:2 sec
q: Zelfontspanner:10 sec en
continu-opnamen
Tik op [W]/[X] om het aantal
opnamen in te stellen (2 - 10) dat u
met de zelfontspanner wilt maken.
de opname.
3 Maak
Stel scherp op het onderwerp en druk
vervolgens de ontspanknop helemaal in.
X U kunt de zelfontspanner in de gaten houden
door middel van het bijbehorende lampje/AFhulplicht, de pieptoon en de aftelweergave (in
seconden) op het LCD-scherm.
X Twee seconden voordat de opname wordt
gemaakt, gaat het lampje van de zelfontspanner/
AF-hulplicht branden en klinkt de pieptoon sneller.
Het maken van opnamen met de zelfontspanner annuleren:
Druk op de knop <Wj/i> of schakel de camera uit met behulp van
de aan-uitknop <2>.
(Om de zelfontspanner te annuleren, drukt u op de knop <Wj/i>
en tikt u op [u] of [i].)
136
j De zelfontspanner gebruiken
Met <q> kan het interval tussen de verschillende opnamen worden
verlengd afhankelijk van de instellingen voor opnamefuncties, zoals de
opnamekwaliteit of gebruik van de flitser.
Wanneer u opnamen maakt met een creatief filter, zullen enkele
opnamen worden gemaakt, zelfs als u de transportmodus instelt op
<q> (Zelfontspanner: Continu).
Het wordt aanbevolen om na het maken van opnamen met de
zelfontspanner de opname weer te geven (pag. 98) om de scherpstelling
en belichting te controleren.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf wilt maken, vergrendelt u
de scherpstelling (pag. 71) op een onderwerp dat zich tijdens de opname
op ongeveer dezelfde afstand als uzelf bevindt.
137
D Een flitser gebruiken
Als u binnenshuis bent of te maken hebt met weinig licht of tegenlicht, kunt
u een flitser bevestigen. Vervolgens hoeft u alleen maar op de ontspanknop
te drukken om opnamen met de flitser te maken. In de modus <d> wordt
de sluitertijd automatisch ingesteld op een waarde tussen 1/60 seconde en
1/200 seconde om de juiste belichting van het onderwerp te bepalen.
In dit gedeelte wordt het gebruik van flitsfuncties met een Speedlite 90EX toegelicht.
Zie pagina 292. voor meer informatie over het gebruik van andere Speedlite-flitsers uit
de EX-serie voor EOS-camera's. Zie de instructiehandleiding van de Speedlite 90EX
voor meer informatie over functies van deze flitser. (Wanneer de Speedlite 90EX op
deze camera is bevestigd, wordt het AF-hulplicht van de camera niet geactiveerd.)
Volautomatische flitsfotografie
In de opnamemodi <A> (Automatisch/scène), <2> (Portret), <4>
(Close-up) of <6> (Nacht portret) is volautomatische flitsfotografie
mogelijk. In de opnamemodus <C> (Automatisch/creatief) kunt u [Autom.
flits], [Flitser aan] of [Flitser uit] selecteren in het scherm Snel instellen*.
* De flitsmodus kan per opnamemodus verschillen.
Opnamemodus
Flitsmodus
A (Scene Intelligent Auto)
Autom. flits
C (Automatisch creatief)
Autom. flits/Flitser aan/Flitser uit*
2 (Portret)
Autom. flits
3 (Landschap)
Flitser uit
4 (Close-up)
Autom. flits
5 (Sport)
Flitser uit
6 (Nacht portret)
Autom. flits
F (Nachtopnamen uit hand)
Flitser aan
G (HDR-tegenlicht)
Flitser uit
d (AE-programma)
Flitser aan
s
Flitser aan
f
Flitser aan
a
Flitser aan
Films
Flitser uit
* Flitsmodus kan worden ingesteld via het scherm Snel instellen.
Als de opname te donker is, moet u de afstand tot het onderwerp
verkleinen. Maak vervolgens een nieuwe foto.
138
D Een flitser gebruiken
1
Bevestig een Speedlite en
schakel deze in.
X Het aan-uitlampje van de Speedlite
gaat branden en de flitser begint
met opladen.
of het lampje <I> brandt.
2 Controleer
Wanneer het lampje brandt, kunt u
foto's maken.
In de basismodi (pag. 26) kunt u de
opname pas maken wanneer het
lampje <D> brandt.
de ontspanknop half in.
3 Druk
Controleer linksonder op het LCD-scherm of
het pictogram <D> wordt weergegeven.
de opname.
4 Maak
De flitser gaat af zodra er is
scherpgesteld en u de ontspanknop
volledig indrukt.
Effectief flitsbereik
[bij benadering in meters]
EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM
EF-M 22mm f/2 STM
ISOsnelheid
18mm (f/3.5)
55mm (f/5.6)
22mm (f/2.0)
100
1 - 2,6
1 - 1,6
1 - 4,5
200
1 - 3,6
1 - 2,3
1 - 6,4
400
1 - 5,1
1 - 3,2
1 - 9,0
800
1 - 7,3
1 - 4,5
1,1 - 12,7
1600
1 - 10,3
1 - 6,4
1,6 - 18,0
3200
1,3 - 14,5
1 - 9,1
2,3 - 25,5
6400
1,8 - 20,6
1,1 - 12,9
3,2 - 36,0
12800
2,6 - 29,1
1,6 - 18,2
4,5 - 50,9
139
D Een flitser gebruiken
Uitschakelfunctie voor op de camera bevestigde flitser
Wanneer u de camera uitschakelt <2> nadat u een opname hebt
gemaakt met een Speedlite 90EX bevestigd op de camera, wordt de
Speedlite ook uitgeschakeld <2>. Afhankelijk van het gebruik kan
het echter voorkomen dat de Speedlite niet wordt uitgeschakeld
wanneer u de camera uitschakelt.
Opnametips
Als de opname te donker is.
In de creatieve modi a, f, s of d moet u de afstand tot het
onderwerp verkleinen of de ISO-snelheid verhogen. Door de ISOsnelheid te verhogen, kunt u het flitsbereik vergroten.
In andere opnamemodi moet u de afstand tot het onderwerp
verkleinen. Maak vervolgens een nieuwe foto.
Invulflitsen
Om onderwerpen met tegenlicht te fotograferen, selecteert u
[Evaluatief] voor [E-TTL II meting] (pag. 220). Met de functie
voor invulflitsen kunt u het gezicht van het onderwerp helderder
weergeven.
Verlaag de ISO-snelheid bij fel licht. (modus a, f, s of d)
Verlaag de ISO-snelheid als de belichtingsinstelling op het LCDscherm knippert.
Verwijder de zonnekap van het objectief en bewaar een afstand
tot het onderwerp van minstens 1 meter.
Als er een zonnekap op het objectief is bevestigd of als u te dicht bij
het onderwerp staat, kan de onderzijde van de opname er donker
uitzien doordat de flitser wordt belemmerd. Controleer bij belangrijke
opnamen op het LCD-scherm of de flitsbelichting er natuurlijk uit ziet
(niet donker onderaan).
Wanneer u vatting adapter EF-EOS M gebruikt, kan het licht van de flitser
gedeeltelijk worden belemmerd, waardoor op het onderste deel van de
opname een schaduw te zien kan zijn.
140
U kunt alle kanten op met een camera met
verwisselbaar objectief, zoals de EOS M.
Met een teleobjectief haalt u onderwerpen
dichterbij voor een kleiner perspectief; met
groothoekobjectieven zorgt u juist voor
prachtige uitzichten.
4
Opnamefuncties voor gevorderden
Dit hoofdstuk is een aanvulling op hoofdstuk 3. U leest
in dit hoofdstuk op welke manieren u nog meer creatief
kunt fotograferen.
In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt uitgelegd
hoe u de modi <s> <f> en <a> kunt gebruiken.
Alle functies die in hoofdstuk 3 zijn besproken, kunnen ook
worden gebruikt met de modi <s>, <f> en <a>.
Zie pagina 296 voor informatie over welke functies in de
diverse opnamemodi kunnen worden gebruikt.
De markering M rechts van de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 25) beschikbaar is.
c De instelwielwijzer
Als de instelwielwijzer <c> samen met
de sluitertijd, de diafragma-instelling of
de waarde voor belichtingscompensatie
wordt weergegeven, geeft dit aan dat u
aan het instelwiel <5> kunt draaien om
de desbetreffende instelling aan te
passen.
141
s: De beweging van het onderwerp vastleggen
Met de modus <s> (automatische belichting met sluitervoorkeur) kunt
u de actie bevriezen of onscherp maken.
* <s> staat voor Time value (tijdwaarde).
Onscherp gemaakte beweging
(lange sluitertijd: 1/30 seconde)
1
Bevroren actie
(korte sluitertijd: 1/2000 seconde)
Tik in de linkerbovenhoek van het
scherm op het pictogram voor de
opnamemodus.
Het scherm voor het selecteren van
de opnamemodus wordt
weergegeven.
2 Tik op [s] op het scherm.
gewenste sluitertijd in.
3 StelZiede'Opnametips'
voor advies over het
instellen van de sluitertijd.
Als u op de sluitertijd tikt, wordt het
scherm met instellingen weergegeven. Tik
op [Y]/[Z] of draai aan het instelwiel
<5> om de sluitertijd in te stellen.
Als u het instelwiel <5> naar rechts draait,
stelt u een kortere sluitertijd in. Als u het wiel
naar links draait, stelt u een langere sluitertijd in.
4 Maak de opname.
142
s: De beweging van het onderwerp vastleggen
Opnametips
Een snel bewegend onderwerp bevriezen
Gebruik een korte sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/4000 en 1/500 seconde.
Een rennend kind of dier onscherp maken om de indruk van beweging te wekken
Gebruik een gemiddelde sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/250 en 1/30 seconde.
Volg het bewegende onderwerp en druk de ontspanknop in om de opname te
maken. Wanneer u gebruikmaakt van een teleobjectief, dient u dit goed vast te
houden om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Een stromende rivier of fontein onscherp maken
Gebruik een lange sluitertijd van 1/30 seconde of langer zijn.
Gebruik een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Stel de sluitertijd zo in dat de weergegeven diafragmawaarde niet knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de sluitertijd wijzigt terwijl
het diafragma wordt weergegeven, wordt de diafragmawaarde ook
gewijzigd. Op die manier wordt dezelfde belichting (hoeveelheid licht
die op de beeldsensor valt) gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
diafragmabereik overschrijdt, knippert de diafragmawaarde om aan te
geven dat de standaardbelichting niet kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de maximale diafragmawaarde (laagste getal).
Als dit gebeurt, tikt u om het scherm met instellingen weer te geven en tikt u
vervolgens op [Y] (of draai het instelwiel <5> naar links) om een langere
sluitertijd in te stellen of de ISO-snelheid te verhogen.
Bij overbelichting knippert de minimale diafragmawaarde (hoogste getal).
Als dit gebeurt, tikt u om het scherm met instellingen weer te geven en tikt
u vervolgens op [Z] (of draai het instelwiel <5> naar rechts) om een
kortere sluitertijd in te stellen of de ISO-snelheid te verlagen.
De Speedlite 90EX gebruiken
Om de juiste flitsbelichting van het onderwerp te verkrijgen, wordt het
flitsvermogen automatisch op het eveneens automatisch ingestelde
diafragma afgestemd (automatische flitsbelichting). De sluitertijd kan
worden ingesteld op een waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden.
143
f: De scherptediepte wijzigen
Om de achtergrond onscherp te maken of om onderwerpen die dichtbij of ver weg zijn
scherp te krijgen, gebruikt u <f> (automatische belichting met diafragmavoorkeur)
om de scherptediepte (het bereik van een acceptabele scherpstelling) aan te passen.
* <f> staat voor Aperture value (diafragmawaarde). Dit is de grootte van de
diafragmaopening binnen het objectief.
Onscherpe achtergrond
(met een laag f-getal van het diafragma: f/5.6)
1
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een hoog f-getal van het diafragma: f/32)
Tik in de linkerbovenhoek van het scherm
op het pictogram voor de opnamemodus.
Het scherm voor het selecteren van de
opnamemodus wordt weergegeven.
2 Tik op [f] op het scherm.
diafragma in.
3 StelHoehethogergewenste
het f-getal, hoe groter de scherptediepte
waarbij zowel de voor- als achtergrond scherper zijn.
Als u op de diafragma-instelling tikt, wordt
het scherm met instellingen weergegeven.
Tik op [Y]/[Z] of draai aan het instelwiel
<5> om het diafragma in te stellen.
U stelt een hoger f-getal (kleinere
diafragmaopening) in als u het instelwiel
<5> naar rechts draait en een lager
f-getal (grotere diafragmaopening) als u het
instelwiel naar links draait.
4 Maak de opname.
144
f: De scherptediepte wijzigen
Weergegeven diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven
diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van het objectief. Als er geen
objectief op de camera is bevestigd, wordt '00' als diafragmawaarde weergegeven.
Opnametips
Wanneer u een diafragma met een hoog f-getal gebruikt of opnamen
maakt bij weinig licht, kan er bewegingsonscherpte optreden.
Bij een hoger f-getal van het diafragma is de sluitertijd langer.
In omstandigheden met weinig licht kan de sluitertijd maar liefst
30 seconden bedragen. Verhoog in zo'n geval de ISO-snelheid
en houd de camera stil of gebruik een statief.
De scherptediepte is niet alleen afhankelijk van het diafragma,
maar ook van het objectief en de afstand tot het onderwerp.
Aangezien groothoekobjectieven van zichzelf een grote
scherptediepte hebben (d.w.z. het gebied voor en achter het
scherpgestelde punt dat nog scherp is), hoeft u geen hoog f-getal
van het diafragma in te stellen om een opname te krijgen die van
voor tot achter scherp is. Een teleobjectief daarentegen heeft een
kleine scherptediepte.
En hoe dichterbij het onderwerp, hoe kleiner de scherptediepte. Een
onderwerp dat zich verder weg bevindt, heeft een grotere scherptediepte.
Stel het diafragma zo in dat de weergave van de sluitertijd
niet knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en het
diafragma wijzigt terwijl de sluitertijd wordt
weergegeven, wordt de sluitertijd ook gewijzigd.
Op die manier wordt dezelfde belichting (de
hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt)
gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
sluitertijdbereik overschrijdt, knippert de sluitertijd
om aan te geven dat de standaardbelichting niet kan
worden verkregen.
145
f: De scherptediepte wijzigen
Bij onderbelichting knippert de sluitertijd van 30 seconden ('30').
Als dit gebeurt, tikt u om het scherm met instellingen weer te geven
en tikt u vervolgens op [Y] (of draai het instelwiel <5> naar links)
om een lager f-getal van het diafragma in te stellen of de ISOsnelheid te verhogen.
Bij overbelichting knippert de sluitertijd van 1/4000 seconde ('4000').
Als dit gebeurt, tikt u om het scherm met instellingen weer te geven
en tikt u vervolgens op [Z] (of draait u het instelwiel <5> naar
rechts) om een hoger f-getal van het diafragma in te stellen of de
ISO-snelheid te verlagen.
De Speedlite 90EX gebruiken
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch op het ingestelde diafragma afgestemd (automatische
flitsbelichting). De sluitertijd wordt automatisch ingesteld tussen 1/200
seconde en 30 seconden, afhankelijk van de lichtomstandigheden.
Bij weinig licht wordt het hoofdonderwerp belicht met de automatische
flitser. De achtergrond wordt belicht met de automatisch ingestelde
langere sluitertijd. Zowel het onderwerp als de achtergrond zien er goed
belicht uit (automatische lange flitssynchronisatietijd). Wanneer u de
camera in de hand houdt, dient u deze goed stil te houden om
bewegingsonscherpte te voorkomen. U wordt aangeraden een statief
te gebruiken.
Als u een lange sluitertijd wilt voorkomen, stelt u in [A1: Externe
Speedlite besturing] de functie [Flitssync.snelheid AV-modus] in op
[1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] (pag. 221).
146
f: De scherptediepte wijzigen
ScherptedieptecontroleN
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een
opname wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan.
Wanneer u via het LCD-scherm naar het onderwerp kijkt, ziet u daarom
een kleine scherptediepte.
Gebruik de volgende procedure om de scherptediepte te controleren.
1
Schakel scherptedieptecontrole in.
Stel in [54: Persoonlijke
voorkeuze (C.Fn)] de optie
[6: XLknopfunctie] in op
[1: Scherptedieptecontrole]
(pag. 287).
Op pagina 282wordt uitgelegd hoe
u de persoonlijke voorkeuzen kunt
instellen.
2 Sluit het menu af.
op de knop <XL>.
3 Druk
X Het diafragma wordt verkleind,
waarna u de scherptediepte kunt
controleren.
147
a: Handmatige belichting
U kunt zowel de sluitertijd als het diafragma handmatig naar wens
instellen. Stel de belichting in door naar de belichtingsniveauschaal te
kijken. Deze methode heet handmatige belichting.
* <a> staat voor Manual (handmatig).
1
Tik in de linkerbovenhoek van het
scherm op het pictogram voor de
opnamemodus.
Het scherm voor het selecteren van
de opnamemodus wordt
weergegeven.
2 Tik op [a] op het scherm.
en het diafragma in.
3 StelAlsdeusluitertijd
op de sluitertijd en de diafragma<5>
<ZO> + <5>
Markering standaardbelichting
Markering actuele
belichtingsniveau
148
instelling tikt, wordt het scherm met
instellingen weergegeven.
Tik op [Y]/[Z] of draai aan het
instelwiel <5> om de sluitertijd en
het diafragma in te stellen.
Druk op de knop <ZO> om de sluitertijd en
het diafragma in te stellen. U kunt de sluitertijd
en de diafragma-instelling ook selecteren om
deze in te stellen. (De instelwielwijzer <c>
wordt dan weergegeven boven de waarde die
kan worden gewijzigd.) Draai aan het
instelwiel <5> om de sluitertijd of het
diafragma in te stellen.
scherp op het onderwerp.
4 StelDruk
de ontspanknop half in.
De belichtingsniveaumarkering <N> geeft
aan hoe ver het huidige belichtingsniveau
van het standaardbelichtingsniveau is
verwijderd.
a: Handmatige belichting
de belichting in en maak
5 Stel
de opname.
Controleer het belichtingsniveau en
stel de sluitertijd en het diafragma in.
Als het belichtingsniveau groter is
dan ±3 stops, licht <I/J> op bij <-3>
of <+3> op de schaal voor het
belichtingsniveau.
Als u in [A3: Auto Lighting Optimizer/A3: Auto optimalisatie
helderheid] het selectieteken <X> voor [Uitsch. bij handm. bel.]
verwijdert, kunt u deze instelling ook instellen in de modus <a>
(pag. 159).
Wanneer ISO auto is ingesteld, kunt u op de knop <YA> drukken om
de ISO-snelheid te vergrendelen.
Nadat u de compositie van de opname opnieuw hebt bepaald, kunt u
aan de indicator voor het belichtingsniveau (pag. 24) zien wat de
afwijking van het belichtingsniveau is in vergelijking met het moment
waarop u de knop <YA> indrukte.
149
a: Handmatige belichting
De Speedlite 90EX gebruiken
Om de juiste flitsbelichting van het hoofdonderwerp te verkrijgen, wordt
het flitsvermogen automatisch op het ingestelde diafragma afgestemd
(automatische flitsbelichting). U kunt de sluitertijd instellen op een
waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden of op bulb.
BULB: Bulb-belichting
Bij bulb-belichting blijft de sluiter
geopend zolang u de ontspanknop
ingedrukt houdt. Deze instelling kan
worden gebruikt voor opnamen van
vuurwerk en andere opnamen waarvoor
een lange belichting is vereist.
Zoals aangegeven in stap 3 op
pagina 148 tikt u op [Y] of draait u het
instelwiel <5> naar links om [BULB] te
selecteren. Druk vervolgens de
ontspanknop in. De verstreken
belichtingstijd wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
Aangezien bulb-belichting meer ruis produceert dan normaal, kan de
opname er een beetje korrelig uitzien.
Als [A4: Ruisred. lange sluitertijd] is ingesteld op [Automatisch] of
[Inschakelen], wordt de ruis die wordt veroorzaakt door de lange
sluitertijd verminderd (pag. 161).
Het gebruik van een statief wordt bij bulb-belichting aangeraden.
U kunt ook een afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 291)
gebruiken voor bulb-belichting. Wanneer u op de verzendknop van de
afstandsbediening drukt, wordt de bulb-belichting onmiddellijk of na
2 seconden gestart. Druk nogmaals op de knop om de bulb-belichting
te stoppen.
150
3 q De lichtmeetmethode wijzigenN
Er zijn vier meetmethoden beschikbaar om de helderheid van het
onderwerp te meten. Meestal wordt meervlaksmeting aanbevolen.
In de basismodi wordt meervlaksmeting automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Meetmethode].
Selecteer op het tabblad [A3]
de optie [Meetmethode] en druk
vervolgens op <Q/0>.
de meetmethode in.
2 StelSelecteer
de meetmethode en druk
vervolgens op <Q/0>.
q Meervlaks meting
Dit is een algemene meetmethode die zelfs
geschikt is voor onderwerpen met tegenlicht. De
camera past de belichting automatisch aan het
onderwerp aan.
w Deelmeting
Deze methode is effectief wanneer de achtergrond
veel helderder is dan het onderwerp (bijvoorbeeld bij
tegenlicht). Het grijskleurige gebied in de afbeelding
links is het gebied waar de helderheid wordt gemeten
om de standaardbelichting te verkrijgen.
r Spotmeting
Hiermee kunt u een lichtmeting uitvoeren voor een specifiek
gedeelte van het onderwerp. Het grijskleurige gebied in de
afbeelding links is het gebied waar de helderheid wordt
gemeten om de standaardbelichting te verkrijgen. Deze
meetmethode is voor gevorderde gebruikers.
151
3 q De lichtmeetmethode wijzigenN
e Centrum gew. gemiddeld
De helderheid wordt in het midden van het
beeld gemeten, waarna een gemiddelde voor
de gehele opname wordt berekend. Deze
meetmethode is voor gevorderde gebruikers.
Wanneer 1-beeld AF is ingesteld: Bij q wordt de belichtingsinstelling
vergrendeld wanneer u de ontspanknop half indrukt en op het onderwerp
hebt scherpgesteld. Bij w, r en e wordt de belichtingsinstelling
toegepast op het moment van de belichting. (De belichtingsinstelling wordt
niet vergrendeld wanneer u de ontspanknop half indrukt.)
152
Belichtingscompensatie instellenN
O Belichtingscompensatie instellen
Stel de belichtingscompensatie in wanneer de belichting (zonder flitser) anders uitvalt dan
gewenst. Deze functie kan worden gebruikt in de creatieve modi (met uitzondering van <a>).
U kunt de belichtingscompensatie instellen op maximaal ±3 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
U kunt de belichtingscompensatie instellen op het Live view-scherm of het scherm B Snel instellen.
Op het Live view-scherm kunt u de belichtingscompensatie aanpassen en de effecten hiervan gelijk zien.
Het Live view-scherm gebruiken
Als u op de belichtingscompensatieschaal
tikt, wordt het scherm met instellingen
weergegeven. Tik op [+]/[-] om de
belichtingscompensatie aan te passen.
Het scherm B Snel instellen gebruiken
Langere belichting voor een
lichtere opname
Kortere belichting voor een
donkerdere opname
Korte belichting
Selecteer de belichtingscompensatie op het
scherm B Snel instellen. Tik op [+]/[-]
of druk op de knop <YA>/<ZO> om
de belichtingscompensatie aan te passen.
Lichter maken:
Tik op [+] of druk op de knop <ZO>.
(langere belichting)
Donkerder maken:
Tik op [-] of druk op de knop <YA>.
(kortere belichting)
Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt u de
belichtingscompensatie annuleren door
deze op 0 in te stellen.
Langere belichting voor een lichtere opname
Als u deze optie combineert met AEB (pag. 155), kunt u meer dan ±3 stops instellen.
U doet dit met [A3: Bel.comp./AEB] of het scherm B Snel instellen.
153
Belichtingscompensatie instellenN
y Flitsbelichtingscompensatie
Stel de flitsbelichtingscompensatie in wanneer de belichting van het onderwerp anders uitvalt dan
gewenst. U kunt de belichtingscompensatie instellen op maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3.
1
Geef het scherm B Snel
instellen weer.
[y].
2 Selecteer
Druk op de knop <Wj/i>/<XL>/
<YA>/<ZO> om [y*] te selecteren.
X [Flitsbelichtingscomp.] wordt
onderin weergegeven.
de waarde voor de belichtingscompensatie in.
3 Stel Draai
het instelwiel <5> naar rechts om de
flitsbelichting lichter te maken. (langere belichting)
Draai het instelwiel <5> naar links om de
flitsbelichting donkerder te maken. (kortere belichting)
U kunt ook op <Q/0> drukken om het instelscherm
weer te geven. Tik op [Y]/[Z] of draai aan het instelwiel
<5> om de belichtingscompensatie aan te passen.
X Als u op [2] tikt, wordt het pictogram
<y> weergegeven.
Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt u de
flitsbelichtingscompensatie annuleren door
deze op 0 in te stellen.
Als [A3: Auto Lighting Optimizer/A3: Auto optimalisatie helderheid] (pag. 159) is
ingesteld op iets anders dan [Deactiveren], kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs als er
een kleinere belichtingscompensatie of kleinere flitsbelichtingscompensatie is ingesteld.
U kunt de flitsbelichtingscompensatie ook instellen met [Flits functie
instellingen] in [A1: Externe Speedlite besturing] (pag. 222).
154
Reeksopnamen met automatische belichtingN
Met deze functie gaat belichtingscompensatie een stap verder, doordat de belichting over
drie opnamen automatisch wordt gevarieerd (maximaal ±2 stops met tussenstappen van
1/3 stop), zoals hieronder is weergegeven. Vervolgens kunt u de beste belichting kiezen.
Dit heet AEB (Auto Exposure Bracketing, reeksopnamen met automatische belichting).
Standaardbelichting
Donkerdere belichting
(kortere belichting)
1
Helderdere belichting
(langere belichting)
Geef het scherm B Snel
instellen weer.
de
2 Selecteer
belichtingscompensatie.
het AEB-bereik in.
3 StelDraai
aan het instelwiel <5> of tik
AEB-bereik
op [ ]/[ ] om het AEB-bereik in te
stellen.
U kunt AEB en de belichtingscompensatie
ook allebei instellen. Tik op [+]/[-] of druk op
de knop <YA>/<ZO> om het AEBbereik aan te passen op basis van de
instelling van de belichtingscompensatie.
Als u de instelling hebt afgesloten,
wordt het AEB-bereik op het LCDscherm weergegeven.
155
Reeksopnamen met automatische belichtingN
de opname.
4 Maak
Druk de ontspanknop helemaal in. De drie
reeksopnamen worden in deze volgorde
gemaakt: standaardbelichting, kortere
belichting en langere belichting.
AEB kan ook worden ingesteld op het tabblad [A3] met de optie [Bel.comp./AEB].
AEB annuleren
Volg stap 1 tot 3 als u de AEB-waarde niet wilt weergeven.
De AEB-instelling wordt ook automatisch geannuleerd als de camera wordt
uitgeschakeld <2>, als de flitser weer gebruiksklaar is, enzovoort.
Opnametips
Gebruik van AEB bij het maken van continu-opnamen
Als <i> continue opname (pag. 133) is ingesteld en u de ontspanknop
volledig indrukt, wordt er een reeks van drie opnamen achter elkaar gemaakt in
deze volgorde: standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting.
Gebruik van AEB bij het maken van een <u> enkele opname
Druk de ontspanknop drie keer in om de drie reeksopnamen te
maken. De drie opnamen worden in deze volgorde belicht:
standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting.
Gebruik van AEB met de zelfontspanner of een afstandsbediening
(afzonderlijk verkrijgbaar)
Met de zelfontspanner of een afstandsbediening (<Q> of <l>)
kunt u drie opnamen achter elkaar maken na een vertraging van 10
of 2 seconden. Als <q> (pag. 136) is ingesteld, wordt het aantal
continu-opnamen drie maal het ingestelde aantal.
AEB kan niet worden gebruikt in combinatie met de flitser, ruisonderdrukking
bij meerdere opnamen, opnamen met een creatief filter en bulb-belichting.
Als [A3: Auto Lighting Optimizer/A3: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 159) op iets anders dan [Deactiveren] wordt
ingesteld, is het effect van AEB mogelijk minimaal.
156
A De belichting vergrendelen (AE-vergrendeling)N
Wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt van het
lichtmetingsgebied, of wanneer u meerdere foto's met dezelfde
belichtingsinstelling wilt nemen, kunt u de belichting vergrendelen.
Druk op de knop <YA> om de belichting te vergrendelen, maak een
nieuwe compositie en maak de opname. Dit heet AE-vergrendeling.
Belichtingsvergrendeling is geschikt voor bijvoorbeeld onderwerpen
met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X De belichtingsinstelling wordt
weergegeven.
op de knop <YA>. (8)
2 Druk
X <A> wordt weergegeven en de
belichting wordt vergrendeld (AEvergrendeling).
Druk nogmaals op de knop <YA>
om de AE-vergrendeling te
annuleren.
de compositie opnieuw en
3 Bepaal
maak de opname.
Als u de belichtingsvergrendeling wilt
behouden terwijl u nog meer
opnamen maakt, houdt u de knop
<YA> ingedrukt en drukt u op de
ontspanknop om nog een opname te
maken.
157
A De belichting vergrendelen (AE-vergrendeling)N
Effecten van belichtingsvergrendeling
Meetmethode
(pag. 151)
q*
wre
AF-puntselectiemethode (pag. 118-121)
Automatische selectie
Handmatige selectie
Belichtingsvergrendeling
Belichtingsvergrendeling
wordt toegepast bij het AFwordt toegepast bij het
punt waarmee is
geselecteerde AF-punt.
scherpgesteld.
Belichtingsvergrendeling wordt toegepast bij het middelste
AF-punt.
* Bij handmatige scherpstelling wordt belichtingsvergrendeling toegepast bij het
middelste AF-punt.
158
3 Helderheid en contrast automatisch corrigerenN
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de helderheid
en het contrast van de opname automatisch worden verbeterd. Deze functie heet
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid). De standaardinstelling is
[Standaard]. Bij JPEG-opnamen wordt de correctie uitgevoerd wanneer de
opname is gemaakt. Voor RAW-opnamen kan dit worden gecorrigeerd met Digital
Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340).
Bij de basismodi wordt [Standaard] ingesteld.
1
Selecteer [Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid].
Selecteer op het tabblad [ A3] de
optie [Auto Lighting Optimizer/Auto
optimalisatie helderheid] en druk
vervolgens op <Q/0>.
de instelling.
2 Selecteer
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <Q/0>.
de opname.
3 Maak
De opname wordt indien nodig vastgelegd
met gecorrigeerd(e) helderheid en contrast.
Selecteer in [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie [3: Lichte
tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], wordt de functie Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) ingesteld op
[Deactiveren]. Deze instelling kunt u niet wijzigen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen.
Indien een andere optie dan [Deactiveren] is ingesteld en u
gebruikmaakt van belichtingscompensatie of flitsbelichtingscompensatie
om de opname donkerder te maken, kan de opname nog steeds licht
uitvallen. Indien u een kortere belichting wilt, dient u deze optie eerst op
[Deactiveren] in te stellen.
Als u bij stap 2 op de knop <B> drukt en het selectieteken <X> voor de
instelling [Uitsch. bij handm. bel.] verwijdert, kunt u de Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) instellen in de modus <a>.
159
3 Instellingen voor ruisreductieN
Hoge ISO-ruisreductie
Met deze functie vermindert u de ruis die in een opname ontstaat.
Hoewel ruisreductie wordt toegepast bij alle ISO-snelheden, is de
functie vooral effectief bij hoge ISO-snelheden. Bij lage ISO-snelheden
wordt de ruis in de donkere gedeelten van de opname (de
schaduwpartijen) verder gereduceerd. Wijzig de instelling zodat deze
aansluit op het ruisniveau.
1
Selecteer [Hoge ISOruisreductie].
Selecteer op het tabblad [A4] de
optie [Hoge ISO-ruisreductie] en
druk vervolgens op <Q/0>.
de optie in.
2 StelSelecteer
de gewenste instelling en
druk op <Q/0>.
X Het scherm met de instellingen wordt
afgesloten en het menu wordt
opnieuw weergegeven.
[Ruisond. bij meerd. opn.]
Bij deze instelling wordt ruisreductie met hogere beeldkwaliteit
toegepast dan bij de instelling [Sterk]. Voor elke foto worden vier
opnamen snel achter elkaar gemaakt en automatisch
samengevoegd tot een JPEG-afbeelding.
de opname.
3 Maak
De opname wordt met toegepaste
ruisreductie opgeslagen.
Bij de instelling [Sterk] of [Ruisond. bij meerd. opn.] neemt de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af.
160
3 Instellingen voor ruisreductieN
Informatie over [Ruisond. bij meerd. opn.]
De volgende functies kunnen niet worden ingesteld: AEB, reeksopnamen met
automatische witbalans, [A4: Ruisred. lange sluitertijd], 1+73/1. Als
een van deze functies al is ingesteld, kunt u [Ruisond. bij meerd. opn.] niet instellen.
Flitsopname is niet mogelijk.
U kunt [Ruisond. bij meerd. opn.] niet instellen bij bulb-belichting.
Als u de camera uitschakelt of de opnamemodus wijzigt naar een
basismodus, filmopname of opname met bulb-belichting, wordt de
instelling gewijzigd naar [Standaard].
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan er mogelijk ruis aan de
randen van een opname ontstaan.
Als de opnamen erg zijn verschoven door beweging van de camera of als het een
bewegend onderwerp betreft, is het effect van ruisreductie mogelijk minimaal.
De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende
patronen (rasters, strepen, enz.) en opnamen in één kleur.
Het opslaan van de opname op de kaart duurt langer dan bij normale opnamen.
Tijdens de verwerking van de opnamen wordt “BUSY” weergegeven en kunt u
geen nieuwe opnamen maken totdat het verwerkingsproces is voltooid.
[A4: Stofwisdata] kan niet worden ingesteld.
Als [Ruisond. bij meerd. opn.] is ingesteld, kunt u niet rechtstreeks afdrukken. Selecteer
een andere instelling dan [Ruisond. bij meerd. opn.] om rechtstreeks af te drukken.
Als u een 1+73- of 1-opname met de camera weergeeft of een
opname direct afdrukt, zal het effect van de Hoge ISO-ruisreductie minimaal
lijken. Controleer de ruisreductie of druk de opnamen met ruisreductie af via
Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340).
Ruisreductie lange sluitertijd
U kunt de ruis, die wordt veroorzaakt door een lange belichtingstijd, verminderen.
1
Selecteer [Ruisred. lange
sluitertijd].
Selecteer op het tabblad [A4] de
optie [Ruisred. lange sluitertijd] en
druk vervolgens op <Q/0>.
161
3 Instellingen voor ruisreductieN
de optie in.
2 StelSelecteer
de gewenste instelling en
druk op <Q/0>.
X Het scherm met de instellingen wordt
afgesloten en het menu wordt
opnieuw weergegeven.
[Automatisch]
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer ruis veroorzaakt door lange
belichting wordt gedetecteerd. De instelling [Automatisch] is in de
meeste gevallen effectief.
[Inschakelen]
Ruisreductie wordt uitgevoerd bij alle belichtingstijden van
1 seconde of langer). De instelling [Inschakelen] kan ruis
verminderen die niet kan worden gedetecteerd met de instelling
[Automatisch].
de opname.
3 Maak
De opname wordt met toegepaste
ruisreductie opgeslagen.
Bij de instellingen [Automatisch] en [Inschakelen] duurt het reduceren
van ruis na het maken van de opname ongeveer even lang als het
instellen van de juiste belichting. U kunt pas weer opnamen maken als
het ruisreductieproces is voltooid.
Opnamen bij een ISO-instelling van 1600 of hoger zien er mogelijk
korreliger uit met de instelling [Inschakelen] dan met de instelling
[Uitschakelen] of [Automatisch].
Als [Automatisch] en [Inschakelen] zijn ingesteld en u opnamen maakt
met een lange belichtingstijd, wordt 'BUSY' weergegeven tijdens het
ruisreductieproces. U kunt dan geen andere opnamen maken.
162
3 Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
Lichtafval is een verschijnsel dat ervoor zorgt dat de hoeken van de opname donkerder
eruit zien als gevolg van de fysieke eigenschappen van de lens. Een andere chromatische
afwijking is het verschijnen van kleurranden rond de contouren van het onderwerp. Deze
lensafwijkingen kunnen beide worden gecorrigeerd. RAW-opnamen kunnen worden
gecorrigeerd met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340).
Correctie helderheid randen
1
Selecteer
[Lensafwijkingscorrectie].
Selecteer op het tabblad [A2] de
optie [Lensafwijkingscorrectie] en
druk vervolgens op <Q/0>.
de instelling.
2 Selecteer
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor het gebruikte objectief.
Selecteer [Helderheid randen] en
druk vervolgens op <Q/0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
Als [Correctiegeg. niet beschikbaar] wordt
weergegeven, raadpleegt u 'Correctiegegevens
voor het objectief' op pagina 165.
de opname.
3 Maak
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde helderheid van de randen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan er mogelijk ruis aan de
randen van een opname ontstaan.
De toegepaste mate van correctie is iets lager dan de maximale correctie die
kan worden ingesteld met Digital Photo Professional (meegeleverde software).
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
163
3 Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
Chromatische correctie
1
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor het gebruikte objectief.
Selecteer [Chromatische afw.] en
druk vervolgens op <Q/0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
Als [Correctiegeg. niet
beschikbaar] wordt weergegeven,
raadpleegt u 'Correctiegegevens voor
het objectief' op de volgende pagina.
de opname.
2 Maak
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde chromatische afwijking.
Bij de instelling [Inschakelen] neemt de maximale opnamereeks voor
continu-opnamen aanzienlijk af.
Als u een RAW-opname weergeeft waarvan de chromatische afwijking is
gecorrigeerd, wordt de opname zonder de toegepaste chromatische
correctie weergegeven. Controleer de chromatische correctie met Digital
Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340).
164
3 Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
Correctiegegevens voor het objectief
De camera beschikt al over gegevens voor correctie helderheid randen
en chromatische correctie voor ongeveer 25 objectieven. Als u
[Inschakelen] selecteert, worden de correctie helderheid randen en de
chromatische correctie automatisch toegepast voor elk objectief
waarvoor correctiegegevens in de camera zijn opgenomen.
U kunt met EOS Utility (meegeleverde software) controleren voor welke
objectieven correctiegegevens zijn vastgelegd in de camera. U kunt ook
correctiegegevens voor niet-geregistreerde objectieven vastleggen. Zie
voor informatie de software-instructiehandleiding (pdf) op de dvd-rom
voor EOS Utility.
* EF-M-objectieven hoeven niet te worden geregistreerd.
Opmerkingen voor correctie helderheid randen en chromatische correctie
Er kunnen naderhand geen correcties worden toegepast op JPEGopnamen die zijn gemaakt terwijl [Uitschakelen] was ingesteld.
Wanneer u een objectief van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt
het aanbevolen om de correcties in te stellen op [Uitschakelen], zelfs
als [Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
Als u de vergrote weergave gebruikt bij opnamen, zijn de correctie
helderheid randen en de chromatische correctie niet zichtbaar in de
opname die op het scherm wordt weergegeven.
Als het effect van de correctie niet goed zichtbaar is, vergroot u de
afbeelding en controleert u deze.
De correcties worden ook toegepast wanneer er een extender is
bevestigd.
Als de correctiegegevens voor het bevestigde objectief niet in de camera
aanwezig zijn, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de correctie is
ingesteld op [Uitschakelen].
Wanneer een objectief niet over afstandsinformatie beschikt, is de mate
van correctie lager.
165
Q A De beeldstijl aanpassenN
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door afzonderlijke
parameters te wijzigen, bijvoorbeeld [Scherpte] en [Contrast]. Maak
proefopnamen om het resultaat te bekijken. Zie pagina 169 voor het
aanpassen van [Monochroom].
het scherm Snel instellen
1 Geef
weer.
2 Tik op [D].
op een beeldstijl om deze
3 Tik
te selecteren.
Druk op de knop <B> nadat u een
beeldstijl hebt geselecteerd.
X Het scherm met detailinstellingen
wordt weergegeven.
een parameter.
4 Selecteer
Tik op de parameter die u
wilt instellen.
166
Q A De beeldstijl aanpassenN
in.
5 StelTikdeopparameter
[Y]/[Z] om de parameter in te
stellen en tik vervolgens op [2].
Door bij stap 5 [zStand.inst.] te selecteren, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de gewijzigde beeldstijl, volgt u stap 3 op
pagina 114 om de gewijzigde beeldstijl te selecteren. Vervolgens kunt u
opnamen gaan maken.
167
Q A De beeldstijl aanpassenN
Parameterinstellingen en -effecten
Scherpte
U kunt de scherpte van het onderwerp aanpassen.
Als u de opname minder scherp wilt maken, stelt u de scherpte in
naar de kant met E. Hoe dichter de markering zich bij E bevindt,
hoe zachter de opname.
Als u de opname scherper wilt maken, stelt u de scherpte in naar de
kant met F. Hoe dichter de markering zich bij F bevindt, hoe
scherper de opname.
Contrast
Hiermee kunt u het beeldcontrast en de levendigheid van de
kleuren aanpassen.
Als u het contrast wilt verlagen, stelt u het contrast in naar de kant
met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe
zachter de opname.
Als u het contrast wilt verhogen, stelt u het contrast in naar de kant
met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H bevindt, hoe
sterker de opname.
Verzadiging
Hiermee kunt u de kleurverzadiging van de opname aanpassen.
Als u de kleurverzadiging wilt verlagen, stelt u de verzadiging in naar
de kant met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G
bevindt, hoe zwakker de kleuren.
Als u de kleurverzadiging wilt verhogen, stelt u de verzadiging in
naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe sprekender de kleuren.
Kleurtoon
Hiermee kunt u huidskleurtinten aanpassen.
Als u de huidskleurtinten roder wilt maken, stelt u de kleurtoon in
naar de kant met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G
bevindt, hoe roder de huidskleur.
Als u de huidskleurtinten geler wilt maken, stelt u de kleurtoon in
naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe geler de huidskleur.
168
Q A De beeldstijl aanpassenN
V Monochroom aanpassen
Voor Monochroom kunt u naast [Scherpte] en [Contrast] (zoals op
de vorige pagina is beschreven) ook [Filtereffect] en [Toningeffect]
instellen.
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect toe
te passen.
Filter
Voorbeeldeffecten
N: Geen
Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken
lijken scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang
ziet er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren
zien er scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleurtinten en lippen zien er zachter uit. Boombladeren
zien er scherper en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen,
kunt u een monochrome opname in de
desbetreffende kleur maken. Hierdoor kan
de opname er indrukwekkender uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen], [S:Sepia], [B:Blauw],
[P:Paars] of [G:Groen].
169
Q A Aangepaste beeldstijlen vastleggenN
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3].
U kunt meerdere beeldstijlen maken met andere parameterinstellingen,
zoals scherpte en contrast.
U kunt ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met EOS
Utility (meegeleverde software, pag. 340) op de camera is vastgelegd.
het scherm Snel instellen
1 Geef
weer.
2 Tik op [D].
op een gebruiker om deze te
3 Tik
selecteren.
Selecteer een stijl voor [Gebruiker *]
en druk vervolgens op <B>.
X Het scherm met detailinstellingen
wordt weergegeven.
de basisbeeldstijl.
4 Selecteer
Tik op de beeldstijl die u als basis
wilt gebruiken.
Als u de parameters wilt aanpassen
van een beeldstijl die met de EOS
Utility (meegeleverde software) op
de camera is vastgelegd, selecteert u
hier de beeldstijl.
170
Q A Aangepaste beeldstijlen vastleggenN
een parameter.
5 Selecteer
Tik op de parameter die u wilt
instellen.
in.
6 StelTikdeopparameter
[Y]/[Z] om de parameter in te
stellen en tik vervolgens op [2].
Zie 'De beeldstijl aanpassen' op
pagina 166-169 voor meer informatie.
X De basisbeeldstijl wordt aangegeven
onder [Gebruiker *].
Als er al een beeldstijl is vastgelegd in [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan gemaakt
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 216) uitvoert, worden de
standaardinstellingen voor [Gebruiker *] hersteld. Van beeldstijlen die
met EOS Utility (meegeleverde software) zijn vastgelegd, worden alleen
de standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Als u opnamen wilt maken met een vastgelegde beeldstijl, volgt u stap 3
op pagina 114 om [Gebruiker *] te selecteren. Vervolgens kunt u
opnamen gaan maken.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding (pag. 340) voor
informatie over het vastleggen van een beeldstijl op de camera.
171
Q B: Aanpassen aan de lichtbronN
De functie waarmee de kleurtoon zodanig kan worden aangepast dat
een wit object in de opname ook daadwerkelijk wit lijkt, wordt witbalans
(WB) genoemd. Bij de instelling <Q> (Auto) zal doorgaans
automatisch de juiste witbalans worden ingesteld. Als u met de
instelling <Q> geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u een witbalans
selecteren die bij de lichtbron past of de witbalans handmatig instellen
door een opname van een wit object (bijvoorbeeld wit papier) te maken.
1
Geef het scherm Snel instellen
weer.
op een witbalans om deze te
2 Tik
selecteren.
O Handmatige witbalans
De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke
lichtbron handmatig de witbalans in te stellen en zo de nauwkeurigheid
te verbeteren. Voer deze procedure uit onder de lichtbron die u
daadwerkelijk gaat gebruiken.
1
172
Fotografeer een wit object.
Richt de camera op een vel wit papier
of iets dergelijks, zodat dit op het
LCD-scherm wordt weergegeven.
Stel handmatig scherp en stel de
standaardbelichting voor het witte
object in.
U kunt elke witbalans instellen.
Q B: Aanpassen aan de lichtbronN
[Handmatige witbalans].
2 Selecteer
Selecteer op het tabblad [A4] de
optie [Handmatige witbalans] en
druk vervolgens op <Q/0>.
X Het scherm voor handmatige selectie
van de witbalans wordt weergegeven.
de witbalansgegevens.
3 Importeer
Selecteer de opname die u bij stap 1
hebt gemaakt en druk op <Q/0>.
X In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven selecteert u [OK]. De
gegevens worden geïmporteerd.
Wanneer het menu opnieuw wordt
weergegeven, drukt u op de knop
<M> om het menu te sluiten.
op <Q/0>.
4 Druk
X Geef het scherm Snel instellen weer.
de handmatige witbalans.
5 Selecteer
Selecteer [O] en druk vervolgens op
<Q/0>.
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt van de
standaardbelichting, kan dit een incorrecte witbalansinstelling tot
gevolg hebben.
Een opname die is opgeslagen terwijl de beeldstijl was ingesteld op
[Monochroom] (pag. 115) of een opname die is bewerkt met een
creatieve filter, kan niet worden geselecteerd in stap 3.
In plaats van een wit object kan een kaart met 18% grijs (in de handel
verkrijgbaar) een nauwkeurigere witbalans opleveren.
173
3 u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassenN
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect
als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar kleurtemperatuurconversiefilter
of kleurcorrectiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor gevorderde gebruikers die bekend zijn met het
gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcorrectiefilters.
Witbalanscorrectie
1
Selecteer [WB Shift/Bkt.].
Selecteer op het tabblad [A4] de
optie [WB Shift/Bkt.] en druk
vervolgens op <Q/0>.
X Het scherm voor witbalanscorrectie/
reeksopnamen met automatische
witbalans wordt weergegeven.
de witbalanscorrectie in.
2 StelDruk
op de knop <Wj/i>/<XL>/
Voorbeeldinstelling: A2, G1
<YA>/<ZO> om de markering ' '
op het scherm naar de gewenste
positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber, M voor
magenta en G voor groen. De kleur in de
desbetreffende richting wordt gecorrigeerd.
Rechts in het scherm wordt onder
'Shift' de richting en de mate van
correctie aangegeven.
Als u op de knop <B> drukt,
worden alle instellingen voor
[WB Shift/Bkt.] geannuleerd.
Druk op <Q/0> om de instelling
af te sluiten en naar het menu terug
te keren.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan circa 5 mireds van een
kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de dichtheid
van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
174
3 u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassenN
Reeksopnamen met automatische witbalans
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een verschillende
kleurbalans op te slaan. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de
kleurtemperatuur van de actuele witbalansinstelling, maar ook met meer blauw/amber
of magenta/groen. Dit wordt reeksopnamen met automatische witbalans (WB-BKT)
genoemd. Reeksopnamen met automatische witbalans zijn mogelijk in ±3 hele stappen.
Stel de witbalansvariatie in.
B/A ±3 niveaus
Als u in stap 2 voor de witbalanscorrectie aan het
instelwiel <5> draait, verandert de markering
' ' op het scherm in '
' (3 punten).
Als u het instelwiel naar rechts draait, wordt blauw/
amber (B/A) ingesteld en als u het wiel naar links
draait, is de instelling magenta/groen (M/G).
X Rechtsboven in het scherm wordt onder
'Bracket' (reeksopname) de richting en de
mate van correctie aangegeven.
Als u op de knop <B> drukt, worden alle
instellingen voor [WB Shift/Bkt.] geannuleerd.
Druk op <Q/0> om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te keren.
Bracketingvolgorde
Reeksopnamen vinden in de volgende volgorde plaats:
1. standaardwitbalans, 2. meer blauw (B) en 3. meer amber (A), of
1. standaardwitbalans, 2. meer magenta (M) en 3. meer groen (G).
Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans is de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen lager en neemt het maximum
aantal opnamen eveneens af tot circa een derde van het normale aantal.
U kunt ook de witbalanscorrectie en AEB samen met de reeksopnamen met
automatische witbalans instellen. Als u kiest voor AEB in combinatie met reeksopnamen
met automatische witbalans, worden er van elke opname negen versies opgeslagen.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
'BKT' staat voor bracketing (reeksopnamen).
175
3 Het bereik van reproduceerbare kleuren instellenN
Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt 'kleurruimte' genoemd.
Met deze camera kan de kleurruimte voor opnamen worden ingesteld
op sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB
aanbevolen.
Bij de basismodi wordt sRGB ingesteld.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [A4] de
optie [Kleurruimte] en druk
vervolgens op <Q/0>.
de gewenste kleurruimte in.
2 StelSelecteer
[sRGB] of [Adobe RGB] en
druk vervolgens op <Q/0>.
Adobe RGB
Deze optie is voornamelijk bedoeld voor industrieel gebruik
(drukmachines etc.). Als u geen kennis hebt van beeldverwerking,
Adobe RGB en Design rule for Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of
hoger), kunt u deze instelling beter niet gebruiken. De opname ziet er
zeer mat uit op sRGB-computers en met printers die niet compatibel
zijn met Design rule for Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of hoger).
Het wordt daarom aangeraden de opname na te bewerken
met software.
Als de genomen foto is gemaakt met Adobe RGB als kleurruimte, is het
eerste teken in de bestandsnaam een onderstrepingsteken '_'.
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Raadpleeg de softwareinstructiehandleiding in pdf-indeling op de dvd-rom voor meer informatie
over het ICC-profiel.
176
Films die u met de EOS M maakt, hebben
een andere uitstraling dan films die u met
een conventionele camcorder maakt.
Schep een klein focusgebied met een
groot diafragma en profiteer van de
uitstekende beeldkwaliteit bij weinig licht.
5
Filmopnamen
Stel het programmakeuzewiel
in op <k> om filmopnamen
te maken. De opname-indeling
voor films is MOV.
Kaarten waarop films kunnen worden opgeslagen
Voor filmopnamen moet u een SD-geheugenkaart met een hoge
capaciteit en snelheidsklasse 6 '
' of hoger gebruiken.
Als de schrijfsnelheid van de kaart te laag is, wordt de film mogelijk
niet goed opgenomen. Daarnaast worden films die op de kaart zijn
opgeslagen, mogelijk niet goed afgespeeld als de leessnelheid van
de kaart te langzaam is.
Ga naar de website van de fabrikant van de kaart als u de lees-/
schrijfsnelheid van de kaart wilt weten.
Full HD 1080
Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met HighDefinition met 1080 verticale pixels (scanlijnen).
177
k Filmopnamen
U wordt aangeraden de camera op een televisie aan te sluiten als u
opgenomen films wilt afspelen (pag. 247 en 251).
Opnamen maken met automatische belichting
Als u de filmmodus [k] selecteert, wordt de belichting automatisch
ingesteld op de juiste helderheid.
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <k>.
[k] (Autom. moviebelichting)
2 Selecteer
voor de opnamemodus.
scherp op het onderwerp.
3 StelVoordat
u een film opneemt, stelt u
automatisch of handmatig scherp
(pag. 116-126).
[Servo AF voor film: Inschakelen]
(pag. 199) is standaard ingesteld op
voortdurend scherpstellen.
Als [Servo AF voor film] is ingesteld
op [Inschakelen] kunt u links onder
in het scherm tikken op [
] om het
scherpstellen te starten of te stoppen.
Als u het scherpstellen stopzet, wordt
het AF-punt grijs.
Filmopname
Microfoon
178
met opnemen.
4 Begin
Druk op de knop <o> (Film starten/
stoppen) om een filmopname te
beginnen. Druk nogmaals op de knop
<o> (Film starten/stoppen) om de
filmopname te beëindigen.
X Terwijl de film wordt opgenomen, wordt de
markering 'o' in de rechterbovenhoek
van het scherm weergegeven.
k Filmopnamen
Zorg er tijdens de filmopname voor
dat u de microfoon niet met uw
vinger afdekt.
Bij sommige objectieven kan er niet automatisch worden scherpgesteld.
In deze gevallen moet u handmatig scherpstellen (pag. 126).
Als [Servo AF voor film: Uitschakelen] is ingesteld, kunt u
scherpstellen door de ontspanknop half in te drukken.
De ISO-snelheid (100-6400), de sluitertijd en het diafragma worden
automatisch ingesteld.
Druk op de knop <YA> om de huidige belichtingsinstelling te
vergrendelen (AE-vergrendeling) (pag. 157). Druk nogmaals op de knop
<YA> om de AE-vergrendeling ongedaan te maken.
In de filmopnamemodus kunt u tikken op [A] om de belichting te
vergrendelen of de AE-vergrendeling op te heffen.
U kunt vervolgens de belichtingscompensatie instellen door te drukken
op de knop <ZO> om het instelbare bereik weer te geven [
] en
daarna te draaien aan het instelwiel <5>.
Als u de ontspanknop half indrukt, worden onder aan het scherm de
sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid weergegeven. Dit is de
belichtingsinstelling voor het maken van foto's (pag. 182).
De belichtingsinstelling voor filmopnamen wordt niet weergegeven.
De belichtingsinstelling voor filmopnamen kan afwijken van de
belichtingsinstelling voor foto's.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie met
ledlamp (afzonderlijk verkrijgbaar)
Deze camera is compatibel met de functie waarmee tijdens opnamen
met automatische belichting de ledlamp bij weinig licht automatisch
wordt ingeschakeld. Raadpleeg de instructiehandleiding van de
Speedlite voor meer informatie.
179
k Filmopnamen
Opnamen maken met handmatige belichting
In de opnamemodus [M] (Handm. moviebelichting) kunt u de sluitertijd, het diafragma
en de ISO-snelheid naar wens instellen voor uw filmopname. Het handmatig instellen
van de belichting voor filmopnamen is bedoeld voor geavanceerde gebruikers.
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <k>.
[M] (Handm. moviebelichting)
2 Selecteer
voor de opnamemodus.
en het diafragma in.
3 StelAlsdeu opsluitertijd
de sluitertijd en de diafragma-instelling tikt,
<5>
<ZO> + <5>
wordt het scherm met instellingen weergegeven.
Tik op [Y]/[Z] of draai aan het instelwiel <5>
om de sluitertijd en het diafragma in te stellen.
Druk op de knop <ZO> om de sluitertijd en
het diafragma in te stellen. U kunt de sluitertijd
en de diafragma-instelling ook selecteren om
deze in te stellen. (De instelwielwijzer <c>
wordt dan weergegeven boven de waarde die
kan worden gewijzigd.) Draai aan het
instelwiel <5> om de sluitertijd of het
diafragma in te stellen. De sluitertijden die
kunnen worden ingesteld, zijn afhankelijk van
de framesnelheid <9>.
• 8, 7
: 1/4000 sec. - 1/60 sec.
• 6, 5, 4 : 1/4000 sec. - 1/30 sec.
in.
4 StelNetdealsISO-snelheid
bij foto's kunt u de ISO-snelheid
instellen met: 1. het menuscherm, 2. het
opnamescherm, 3. het scherm B Snel
instellen en 4. de knop <XL> die is
toegewezen aan de persoonlijke
voorkeuze van het menu (pag. 287).
180
k Filmopnamen
en start de filmopname.
5 StelDescherp
procedure is dezelfde als stap 3 en 4 voor 'Opnamen
maken met automatische belichting' (pag. 178).
ISO-snelheid tijdens opnamen met handmatige belichting
Als u [AUTO] selecteert, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en 6400.
U kunt de ISO-snelheid handmatig instellen tussen ISO 100 en ISO 6400 (in
volledige stappen). Als in [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie
[2: ISO vergroten] is ingesteld op [1: Aan], dan wordt het bereik voor de
handmatige instelling uitgebreid zodat u ook 'H' (gelijk aan ISO 12800) kunt selecteren.
Als in [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte tonen prioriteit] is
ingesteld op [1: Inschakelen], ligt het ISO-snelheidsbereik tussen ISO 200 en 6400.
Omdat het opnemen van een film met ISO 12800 kan resulteren in veel ruis, wordt
deze snelheid aangeduid als een uitgebreide ISO-snelheid (weergegeven als 'H').
Het maximale bereik voor de handmatige instelling van de ISO-snelheid
is voor filmopnamen anders dan voor foto's. Als [2: ISO vergroten]
onder [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] is ingesteld op [1: Aan] en
u van het maken van foto's overschakelt naar het maken van
filmopnamen, wordt de maximale handmatige ISO-snelheid gewijzigd
van 'H' voor foto's (gelijk aan ISO 25600) naar 'H' voor films (gelijk aan
ISO 12800). Ook als u terugschakelt naar fotograferen, wordt de ISOsnelheid niet teruggezet naar de oorspronkelijke instelling.
De belichtingscompensatie kan niet worden ingesteld.
Het wordt afgeraden om tijdens de filmopname de sluitertijd of het diafragma
aan te passen omdat de wijzigingen in de belichting worden opgenomen.
Als u de sluitertijd verandert terwijl u opnamen maakt bij TL- of
ledverlichting, kan er een flikkerend beeld worden opgenomen.
Wanneer ISO auto is ingesteld, kunt u op de knop <YA> drukken om de ISO-snelheid te vergrendelen.
Nadat u de compositie van de opname opnieuw hebt bepaald, kunt u
aan de indicator voor het belichtingsniveau (pag. 175) zien wat de
afwijking van het belichtingsniveau is in vergelijking met het moment
waarop u de knop <YA> indrukte.
Als [A1: zHistogram] niet is ingesteld op [Uitschakelen], kunt u de
knop <INFO.> indrukken om het histogram weer te geven.
Bij het opnemen van een film of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van 1/30 tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe korter de sluitertijd,
hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp eruit zal zien.
181
k Filmopnamen
Filmopnamescherm
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
AF-methode
• c : u+volgen
• o : FlexiZone - Multi
• d : FlexiZone - Single
Maximum aantal opnamen (foto's)
Resterende tijd/verstreken
tijd voor filmopname
Filmmodus
L : Automatische
belichting
K : Handmatige
belichting
Batterijniveau
AF-punt
Snel instellen
Witbalans
Beeldstijl
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
Opnamekwaliteit
(foto's)
Filmopnameformaat
Videofoto
Belichtingsvergrendeling
Transportmodus
Belichtingsmodus
Servo AF voor
film: Inschakelen
Sluitertijd
Diafragma
Opnameduur voor videofoto's
Waarde belichtingscorrectie
Opnameniveau:
Handmatig
ISO-snelheid
(automatisch)
Demper
Windfilter
* Wanneer in de camera een Eye-Fi-kaart is geplaatst, wordt de Eye-Fi-overdrachtstatus
(pag. 294) weergegeven.
Wanneer de filmopname wordt gestart, wordt de resterende opnameduur
gewijzigd in de verstreken tijd.
182
k Filmopnamen
Houd bij een filmopname rekening met het volgende:
Als <Q> is ingesteld en de ISO-snelheid of het diafragma tijdens de
filmopname verandert, kan het zijn dat de witbalans ook verandert.
Als u een film opneemt bij TL- of ledverlichting, kan de film flikkeren.
Het wordt afgeraden om tijdens filmopname in- of uit te zoomen. Door te
zoomen kunnen er veranderingen in de belichting optreden, ongeacht of
het maximale diafragma van het objectief verandert of niet. Dit kan ertoe
leiden dat veranderingen in de belichting worden opgenomen.
Aandachtspunten voor filmopnamen vindt u op pagina 201 en 202.
Instellingen voor het maken van filmopnamen kunt u opgeven op het
tabblad [Z1] (pag. 197).
Telkens wanneer u een film opneemt, wordt er een filmbestand gemaakt.
Indien de bestandsgrootte meer is dan 4 GB, wordt er automatisch een
nieuw bestand gemaakt.
Het weergaveoppervlak van de filmopname is circa 100% (waarbij het
filmopnameformaat is ingesteld op [A]).
Het geluid wordt door de ingebouwde stereomicrofoon van de camera
opgenomen (pag. 178).
De meeste in de handel verkrijgbare, externe stereomicrofoons met een
ministekker van 3,5 mm in diameter kunnen worden aangesloten op de
camera. Indien er een externe microfoon is aangesloten op de INaansluiting voor externe microfoons (pag. 22), krijgt deze prioriteit boven
de ingebouwde microfoon.
U kunt de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 291)
gebruiken om de filmopname te starten en te stoppen indien de
transportmodus is ingesteld op <Q>. Stel de tijdschakelaar in op <2>
(vertraging van 2 seconden) en druk vervolgens op de verzendknop.
Als u de schakelaar hebt ingesteld op <o> (onmiddellijk opnemen),
wordt het maken van foto's ingeschakeld.
De totale opnametijd voor film met een volledig opgeladen batterij
LP-E12 is als volgt: circa 1 uur en en 30 min. bij kamertemperatuur
(23 °C) en circa 1 uur en 20 minuten. bij lage temperatuur (0 °C).
Als de Speedlite 90EX is bevestigd, schakelt u deze uit <2>.
183
k Filmopnamen
Simulatie van de definitieve opname
De simulatie van de definitieve opname is een functie waarmee u de effecten
op de opname kunt bekijken van bijvoorbeeld de beeldstijl of de witbalans.
Tijdens het maken van filmopnamen worden de effecten van de hieronder
vermelde instellingen automatisch in het filmbeeld weergegeven.
Simulatie van definitieve filmopnamen
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
witbalanscorrectie
Belichting
Scherptediepte
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Met de simulatie van de definitieve opname kunt u de effecten bekijken van de verschillende
instellingen voor het beeld. De kleuren die op het scherm worden weergegeven, komen
echter niet volledig overeen met de kleuren van het opgenomen beeld.
Foto's maken tijdens filmopnamen
Tijdens het maken van filmopnamen kunt
u nog altijd foto's maken door de
ontspanknop volledig in te drukken.
Foto's maken tijdens filmopnamen
Als u tijdens filmopnamen een foto maakt, staat de filmopname
gedurende circa 1 seconde stil.
De foto wordt opgeslagen op de kaart en als het filmbeeld weer
wordt weergegeven, wordt de filmopname hervat.
184
k Filmopnamen
De film en foto worden op de kaart opgeslagen als afzonderlijke bestanden.
Functies die specifiek bedoeld zijn voor het maken van foto's,
worden hieronder weergegeven. Overige functies zijn hetzelfde als
voor filmopnamen.
Functie
Instellingen
Zoals ingesteld bij [z1: Beeldkwalit.].
Wanneer het filmopnameformaat [1920x1080] of [1280x720]
Opnamekwaliteit
is, is de beeldverhouding 16:9. Wanneer het formaat
[640x480] is, is de beeldverhouding 4:3.
ISO-snelheid*
• Bij opnamen met automatische belichting: automatisch
ingesteld tussen ISO 100 en 6400.
• Bij opnamen met handmatige belichting: zie 'ISO-snelheid
tijdens opnamen met handmatige belichting' op pagina 181.
• Opnamen maken met automatische belichting: sluitertijd
en diafragma worden automatisch ingesteld (weergegeven
Belichtingsinstelling wanneer u de ontspanknop half indrukt).
• Opnamen maken met handmatige belichting: sluitertijd en
diafragma worden handmatig ingesteld.
AEB
Geannuleerd
* Indien Lichte tonen prioriteit is ingesteld, begint het ISO-snelheidsbereik bij ISO 200.
Op pagina 200 wordt uitgelegd hoe u foto's kunt scherpstellen die
tijdens een filmopname worden gemaakt.
Continufoto-opnamen maken vóór een filmopname
Voordat u begint met het vastleggen van een film, kunt u via 1-beeld AF
continu-opnamen maken net zoals bij foto's.
Gewoon fotograferen is niet mogelijk wanneer u videofoto's maakt.
De zelfontspanner werkt voordat u begint met de filmopname. Tijdens
filmopnamen schakelt de camera over op het maken van een enkele opname.
Ongeacht de instelling van de transportmodus wordt het maken van enkele
opnamen (enkelbeeld) ingesteld voor het maken van foto's tijdens filmopnamen.
In de filmopnamemodus is 1-beeld AF de enige beschikbare
AF-bedieningsmodus.
185
Instellingen voor de opnamefunctie
In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn
voor filmopnamen.
Q Snel instellen
U kunt instellingen opgeven voor de AF-methode, de opnamekwaliteit
(foto's), de grootte van filmopnamen, videofoto's, de witbalans, de
beeldstijl en Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid).
De bediening werkt hetzelfde als bij foto's (pag. 50).
186
3 Het filmopnameformaat instellen
Met de menu-optie [Z1: Movieopn.formaat] kunt u het opnameformaat
van de film [****x****] en de
framesnelheid [9] (aantal opgenomen
frames per seconde) selecteren. De 9
(framesnelheid) schakelt automatisch
over, afhankelijk van de instelling van
[52: Videosysteem].
Beeldformaat
A [1920x1080] : Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition).
De beeldverhouding is 16:9.
B [1280x720] : HD-opnamekwaliteit (High-Definition).
De beeldverhouding is 16:9.
C [640x480]
: SD-opnamekwaliteit (Standard Definition).
De beeldverhouding is 4:3.
Framesnelheid (fps: frames per seconde)
6/8 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van NTSC
(Noord-Amerika, Japan, Korea, Mexico, enzovoort).
5/7 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van PAL
(Europa, Rusland, China, Australië, enzovoort).
4
: de film wordt met 24 fps in bioscoopstijl opgenomen.
187
3 Het filmopnameformaat instellen
Totale opnameduur voor film en bestandsgrootte per minuut
Filmopnameformaat
Totale opnameduur (bij benadering)
Bestandsgrootte
(bij benadering)
Kaart van
4 GB
Kaart van
8 GB
Kaart van
16 GB
11 min.
22 min.
44 min.
330 MB/min.
11 min.
22 min.
44 min.
330 MB/min.
46 min.
1 uur 32 min.
3 uur 4 min.
82,5 MB/min.
6
[1920x1080]
5
4
[1280x720]
[640x480]
8
7
6
5
Filmbestanden die groter zijn dan 4 GB
Wanneer u een film opneemt die groter is dan 4 GB, kunt u zonder
onderbreking blijven opnemen.
Tijdens de filmopname, circa 30 seconden voordat de film een
bestandsgrootte van 4 GB bereikt, gaat de verstreken opnametijd op het
filmopnamescherm knipperen. Indien u blijft filmen en de bestandsgrootte
meer wordt dan 4 GB, wordt er automatisch een nieuw filmbestand
gemaakt en stopt de verstreken opnametijd of tijdcode met knipperen.
Wanneer u de film afspeelt, moet u elk filmbestand afzonderlijk
afspelen. Filmbestanden kunnen niet automatisch achter elkaar
worden afgespeeld. Wanneer de filmweergave stopt, selecteert u het
volgende filmbestand om af te spelen.
Tijdslimiet voor filmopnamen
De maximale opnametijd van één filmclip is 29 min. 59 sec. Als de
filmopnametijd 29 minuten en 59 seconden bereikt, wordt de
filmopname automatisch beëindigd. U kunt de filmopname hervatten
door op de knop <o> (Film starten/stoppen) te drukken. (Er wordt
een nieuw filmbestand gemaakt.)
Een stijging van de interne temperatuur van de camera kan ertoe leiden dat
de filmopname wordt gestopt voordat de maximumopnametijd die in de
bovenstaande tabel wordt weergegeven (pag. 201), is bereikt.
188
3 Videofoto's maken
Met de functie voor videofoto's kunt u gemakkelijk een kort filmpje maken.
Een videofoto is een korte filmclip van circa 2, 4 of 8 seconden.
Een verzameling videofoto's wordt een videofotoalbum genoemd en
kan op de kaart worden opgeslagen als een afzonderlijk filmbestand.
Door in elke videofoto de scène of hoek te veranderen, kunt u
dynamische korte filmpjes maken.
Een videofotoalbum kan ook worden afgespeeld met
achtergrondmuziek (pag. 194 en 240).
Het concept van een videofotoalbum
Videofoto 1
Videofoto 2
Videofoto x
Videofotoalbum
De opnameduur voor videofoto's instellen
1
Selecteer [Videosnapshot].
Selecteer op het tabblad [Z1]
de optie [Videosnapshot] en druk
vervolgens op <Q/0>.
[Inschakelen].
2 Selecteer
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
189
3 Videofoto's maken
[Albuminstellingen].
3 Selecteer
Selecteer [Albuminstellingen] en
druk vervolgens op <Q/0>.
Als u verder wilt gaan met opnamen
voor een bestaand album, gaat u
naar 'Toevoegen aan een bestaand
album' (pag. 193).
[Nieuw album maken].
4 Selecteer
Selecteer [Nieuw album maken] en
druk vervolgens op <Q/0>.
de duur van de
5 Selecteer
videofoto (Snapshotlengte).
Druk op <Q/0> en gebruik de
knop <Wj/i>/<XL> om de
lengte van de videofoto te selecteren.
Druk vervolgens op <Q/0>.
[OK].
6 Selecteer
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
Opnameduur
190
<Q/0>.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en terug te keren
naar het filmopnamescherm. Er wordt
een blauwe balk weergegeven om de
duur van de videofoto aan te geven.
Ga naar 'Een videofotoalbum maken'
(pag. 191).
3 Videofoto's maken
Een videofotoalbum maken
de eerste videofoto.
7 Maak
Druk op de knop <o> (Film starten/
stoppen) om een filmopname te maken
X De blauwe balk die de opnameduur
aangeeft, loopt langzaam terug. Nadat de
ingestelde opnameduur is verstreken,
stopt de opname automatisch.
X Zodra het LCD-scherm is uitgeschakeld en de aanuit- en lees-/schrijfindicator gaat knipperen, wordt
het bevestigingsscherm weergegeven (pag. 192).
de opname op als videofotoalbum.
8 SlaDruk
op de knop <ZO> om [JSla
op als album] te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>.
X De filmclip wordt opgeslagen als de
eerste videofoto van het videofotoalbum.
verder met het maken van
9 Ga
meer videofoto's.
Herhaal stap 7 om de volgende
videofoto te maken.
Druk op de knop <ZO> om [JVoeg
toe aan album] te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>.
U kunt een ander videofotoalbum maken
door eerst [W Sla op als nieuw album]
en vervolgens [OK] te selecteren.
stoppen.
10 DeStelvideofoto-opname
[Videosnapshot] in op [Uitschakelen].
Om terug te keren naar normale filmopnamen
moet u niet vergeten [Uitschakelen] in te stellen.
Druk op de knop <M> om het menu af te sluiten
en terug te keren naar het normale filmopnamescherm.
191
3 Videofoto's maken
Opties in stap 8 en 9
Functie
Omschrijving
De filmclip wordt opgeslagen als de eerste
JSla op als album (stap 8)
videofoto van het videofotoalbum.
De zojuist opgenomen videofoto wordt toegevoegd
JVoeg toe aan album (stap 9)
aan het album dat net daarvoor is opgenomen.
Er wordt een nieuw videofotoalbum gemaakt
en de filmclip wordt opgeslagen als de eerste
W Sla op als nieuw album (stap 9)
videofoto. Het nieuwe album is een afzonderlijk
bestand van het eerder opgenomen album.
De zojuist opgenomen videofoto wordt
1 Speel videofoto af
afgespeeld. Bekijk onderstaande tabel voor
(stap 8 en 9)
de afspeelopties.
rSla niet op in album (stap 8)
Als u de zojuist gemaakte videofoto wilt
rVerwijder zonder opsl. in album
verwijderen en niet wilt opslaan in het
(stap 9)
album, selecteert u [OK].
Handelingen bij [Speel videofoto af]
Functie
7 Afspelen
5 Eerste beeld
Beschrijving van weergave
Telkens als u op <Q/0> drukt, kunt de zojuist
opgenomen videofoto afspelen of pauzeren.
Hiermee wordt de eerste scène van de eerste videofoto in het album weergegeven.
Overslaan
achteruit*
Telkens als u op <Q/0> drukt, springt de videofoto
enkele seconden achteruit.
Telkens als u op <Q/0> drukt, wordt het vorige beeld weergegeven. Als u
3 Vorige beeld
<Q/0> ingedrukt houdt, wordt de film teruggespoeld.
6 Volgende
Telkens als u op <Q/0> drukt, wordt de film beeld voor beeld weergegeven.
beeld
Als u <Q/0> ingedrukt houdt, wordt de film vooruitgespoeld.
Overslaan
Telkens als u op <Q/0> drukt, springt de videofoto
vooruit*
enkele seconden vooruit.
4 Laatste beeld Hiermee wordt de laatste scène van de laatste videofoto in het album weergegeven.
Weergavepositie
mm’ ss”
Weergavetijd (minuten:seconden)
9Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker
(pag. 239) aanpassen door aan het instelwiel <5> te draaien.
Het vorige scherm wordt weergegeven.
32
* Bij [Overslaan achteruit] of [Overslaan vooruit] komt de duur van de sprong overeen
met het aantal seconden dat is ingesteld bij [Videosnapshot] (circa 2, 4 of 8 seconden).
192
3 Videofoto's maken
Toevoegen aan een bestaand album
1
Selecteer [Aan bestaand
album toevoegen].
Voer stap 4 op pagina 190 uit om
[Aan bestaand album toevoegen]
te selecteren en druk vervolgens
op <Q/0>.
een bestaand album.
2 Selecteer
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
een album te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk vervolgens op <Q/0>.
X Bepaalde videofoto-instellingen
worden aangepast aan de
instellingen van het bestaande album.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en terug te keren
naar het filmopnamescherm.
de videofoto.
3 Maak
Ga naar 'Een videofotoalbum maken'
(pag. 191).
U kunt geen album selecteren dat is gemaakt met een andere camera.
193
3 Videofoto's maken
Waarschuwingen voor het maken van videofoto's
U kunt aan een album alleen videofoto's met dezelfde lengte (circa 2, 4
of 8 seconden) toevoegen.
Als u tijdens het maken van videofoto's een van de volgende handelingen
uitvoert, wordt er een nieuw album gemaakt voor de volgende videofoto's.
• Het [Movie-opn.formaat] (pag. 187) wijzingen.
• De instelling [Geluidsopname] wijzigen van [Automatisch] of [Handmatig] in
[Uitschakelen] of van [Uitschakelen] in [Automatisch] of [Handmatig] (pag. 197).
• De firmware bijwerken.
U kunt geen foto's maken terwijl u een videofoto maakt.
De opnameduur voor een videofoto is slechts een schatting. Afhankelijk
van de framesnelheid is de opnameduur die tijdens het afspelen wordt
weergegeven, mogelijk niet nauwkeurig.
Een album afspelen
Een voltooid album kan op dezelfde manier worden afgespeeld als een
normale film (pag. 239).
1
Speel de film af.
Druk op de knop <x> om opnamen
weer te geven.
het album.
2 Selecteer
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
een album te selecteren.
Tijdens de weergave van één opname geeft het
pictogram [
], dat linksboven wordt
weergegeven, aan dat de opname een videofoto is.
het album af.
3 Speel
Tik in het midden van het scherm op het pictogram
[Z] (Afspelen) of tik op [
] en tik
vervolgens op het filmweergavepaneel dat wordt
weergegeven, op het pictogram [Z] (Afspelen).
194
3 Videofoto's maken
Een album bewerken
Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt u de videofoto's in het album
opnieuw ordenen, verwijderen of afspelen.
1
Selecteer [X] (Bewerken) in het
weergavepaneel.
X Het bewerkingsscherm wordt
weergegeven.
een bewerking.
2 Selecteer
Tik op het pictogram van de
bewerking of druk op de knop
<YA>/<ZO> om een bewerking
te selecteren. Druk vervolgens op
<Q/0>.
Functie
Omschrijving
Snapshot
verplaatsen
Tik op de videofoto die u wilt verplaatsen of druk op de
knop <YA>/<ZO> om de te verplaatsen videofoto te
selecteren. Druk vervolgens op <Q/0>. Druk op de
knop <YA>/<ZO> om de videofoto naar de gewenste
locatie te verplaatsen.
Snapshot
verwijderen
Tik op de videofoto die u wilt verwijderen of druk op de
knop <YA>/<ZO> om de te verwijderen videofoto te
selecteren. Druk vervolgens op <Q/0>. Het
pictogram [L] wordt weergegeven op de geselecteerde
videofoto. Door nogmaals op <Q/0> te drukken, heft
u de selectie op en verdwijnt [L].
Snapshot
afspelen
Tik op de videofoto die u wilt afspelen of druk op de knop
<YA>/<ZO> om de af te spelen videofoto te
selecteren. Druk vervolgens op <Q/0>.
195
3 Videofoto's maken
het bewerkte album op.
3 SlaDruk
op de knop <M> om terug
te keren naar het bewerkingspaneel
onder aan het scherm.
Tik op het pictogram [W] (Opslaan)
of druk op de knop <YA>/<ZO>
om [W] (Opslaan) te selecteren. Druk
vervolgens op <Q/0>.
X Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe film
op te slaan, selecteert u [Nieuw
bestand]. Als u het bestand wilt
opslaan en het originele filmbestand
wilt overschrijven, selecteert u
[Overschrijven] en drukt u
vervolgens op <Q/0>.
Achtergrondmuziek
Muziek die op de geheugenkaart wordt opgenomen, mag uitsluitend
worden gebruikt voor privégebruik. Pleeg geen inbreuk op het
auteursrecht.
U kunt achtergrondmuziek laten horen tijdens het afspelen van albums,
normale films en diavoorstellingen op de camera (pag. 240, 243). Als u
achtergrondmuziek wilt laten horen, moet u die eerst met behulp van
EOS Utility (meegeleverde software) kopiëren naar de kaart. Raadpleeg
de software-instructiehandleiding (pdf) op de dvd-rom voor informatie
over het kopiëren van de achtergrondmuziek.
Meegeleverde software die met albums kan worden gebruikt
EOS Video Snapshot Task: U kunt videofotoalbums bewerken.
Deze invoegfunctie voor ImageBrowser EX wordt automatisch
gedownload van internet via de functie voor automatisch bijwerken.
196
3 Menufunctie-instellingen voor film
Wanneer u het programmakeuzewiel instelt op <k>, geeft het tabblad
[Z1] functies weer die speciaal zijn bedoeld voor filmopnamen.
Hieronder volgen de menuopties.
Het menu [Z1]
Filmopnameformaat
U kunt het beeldformaat en de framesnelheid instellen. Raadpleeg
pagina 187 en 188 voor meer informatie.
Geluidsopname
Niveaumeter
Normaliter neemt de ingebouwde
microfoon geluid in stereo op. Indien er
een in de handel verkrijgbare microfoon
met een ministekker (diameter van
3,5 mm) wordt aangesloten op de
IN-aansluiting voor externe microfoons
(pag. 22), krijgt deze prioriteit.
Opties voor [Geluidsopname/Opname niveau]
[Automatisch]: Het geluidsopnameniveau wordt automatisch
aangepast. Automatische niveauregeling
functioneert in reactie op het geluidsniveau.
197
3 Menufunctie-instellingen voor film
[Handmatig] : Voor gevorderde gebruikers. U kunt het
opnameniveau handmatig aanpassen.
Selecteer [Opname niveau] en kijk op de
niveaumeter terwijl u op de knop <YA>/<ZO>
drukt om het opnameniveau aan te passen. Het
hardste geluid wordt ongeveer 3 seconden lang
weergegeven. Pas het niveau dusdanig aan dat
de niveaumeter rechts van '12' af en toe gaat
branden. Als de niveaumeter in de buurt van '0'
gaat branden, is het geluid mogelijk vervormd.
[Uitschakelen]: Er wordt geen geluid opgenomen.
[Windfilter]
Wanneer deze functie is ingesteld op [Inschakelen], wordt het
geluid dat wordt veroorzaakt door wind verminderd wanneer het
buiten waait. Deze functie wordt alleen geactiveerd bij gebruik van
de ingebouwde microfoon.
Als deze functie is ingesteld op [Inschakelen], worden ook de lage
bastonen verminderd. Stel deze functie dus in op [Uitschakelen]
als er geen sprake is van wind. Er wordt dan een natuurlijkere
geluidsopname gemaakt dan met de instelling [Inschakelen].
[Demper]
Zelfs als u [Geluidsopname] instelt op [Automatisch] of
[Handmatig] en dan een opname maakt, kan er geluidsvervorming
optreden indien er een zeer hard geluid is. In dergelijke gevallen
wordt het aanbevolen om de instelling [Inschakelen] te gebruiken.
De geluidsvolumebalans tussen L (links) en R (rechts) kan niet
worden aangepast.
Bij zowel L als R wordt er geluid opgenomen met een samplingfrequentie
van 48 kHz/16-bits.
Videofoto
U kunt videofoto's opnemen. Zie pagina 189 voor meer informatie.
198
3 Menufunctie-instellingen voor film
Servo AF voor film
De standaardinstelling is [Inschakelen]. Ongeacht de instelling kunt
u scherpstellen door de ontspanknop half in te drukken.
• Wanneer [Inschakelen] is ingesteld:
• U kunt een film opnemen terwijl u continu scherpstelt op een bewegend
onderwerp. Let op: de camera kan dan het geluid van het objectief opnemen.
Om opname van het geluid van het objectief te verminderen, gebruikt u een in
de handel verkrijgbare, externe microfoon. Met het objectief EF-S 18-135mm
f/3.5-5.6 IS STM of EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM wordt het geluid van het
scherpstellen tijdens filmopnamen geminimaliseerd.
• Wanneer u vatting adapter EF-EOS M gebruikt, moet u bij Servo AF voor film de camera
uitschakelen voordat u de focusinstellingsknop op het objectief instelt op <MF>.
• Als [AF met ontspanknop tijdens k: Uitschakelen] is
ingesteld, wordt er niet opnieuw scherpgesteld wanneer de
ontspanknop tijdens een filmopname half wordt ingedrukt.
• Omdat Servo AF voor film meer batterijvermogen verbruikt, neemt het
aantal mogelijke opnamen en de hoeveelheid mogelijke filmopnametijd af.
• Als u de opname vergroot, wordt Servo AF voor film stopgezet.
• Als u wilt scherpstellen op een bepaald punt of wilt voorkomen dat er
vóór of tijdens filmopnamen geluid van het objectief wordt opgenomen,
kunt u Servo AF voor film tijdelijk stopzetten door een van de volgende
handelingen uit te voeren. Wanneer u Servo AF voor film stopt, wordt het
AF-punt grijs weergegeven. Wanneer u dezelfde handeling nogmaals
uitvoert, wordt Servo AF voor film hervat.
• Tik op het pictogram [
] linksonder op het scherm.
• Als [5: Sluiter/AE-vergrendelingsknop] is ingesteld op [2: AF/AFvergrendeling, geen AE] in [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)], wordt
Servo AF voor film stopgezet terwijl u de knop <YA> ingedrukt houdt.
Wanneer u de knop <YA> loslaat, wordt Servo AF voor film hervat.
• Wanneer u op de knop <M> of <x> drukt, de AF-methode
wijzigt of de scherpstellingsinstelling op het objectief aanpast,
wordt Servo AF voor film stopgezet. Servo AF voor film wordt
weer hervat wanneer u terugkeert naar de filmopname.
• Wanneer [Uitschakelen] is ingesteld:
• U kunt alleen scherpstellen wanneer de ontspanknop half wordt ingedrukt.
199
3 Menufunctie-instellingen voor film
AF met ontspanknop tijdens k (filmopname)
Als u de ontspanknop indrukt terwijl u filmopnamen aan het maken
bent, kunt u een foto maken. De standaardinstelling is [ONE SHOT].
• Wanneer [ONE SHOT] is ingesteld:
• Bij het maken van filmopnamen kunt u opnieuw scherpstellen en
een foto maken door de ontspanknop half in te drukken.
• Als u opnamen maakt van een statisch (niet-bewegend)
onderwerp, kunt u de opname maken met een nauwkeurige
scherpstelling.
• Wanneer [Uitschakelen] is ingesteld:
• U kunt onmiddellijk een foto maken wanneer u op de
ontspanknop drukt, zonder dat er op het onderwerp is
scherpgesteld. Dit is effectief wanneer u het wijzigen van
de sluitertijd belangrijker vindt dan de scherpstelling.
200
Aandachtspunten voor filmopnamen
Waarschuwing voor interne temperatuur <s> (wit) of <E> (rood)
Wanneer u langdurig opnamen maakt of opnamen maakt bij een hoge
omgevingstemperatuur, loopt de interne temperatuur van de camera op en wordt
het witte pictogram <s> of het rode pictogram <E> weergegeven op het scherm.
Het witte pictogram <s> duidt op een afname van de fotokwaliteit. Het
wordt aanbevolen pas weer opnamen te maken als de interne
temperatuur van de camera is gezakt. De beeldkwaliteit van een film
wordt vrijwel niet beïnvloed en dus kunt u doorgaan met filmen.
Het rode pictogram <E> geeft aan dat de camera spoedig automatisch wordt uitgeschakeld.
U kunt in dat geval geen opnamen meer maken totdat de interne temperatuur van de camera is
gedaald. Schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Als u langdurig opnamen maakt bij een hoge omgevingstemperatuur, wordt het pictogram
<s> of <E> sneller weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Opname- en beeldkwaliteit
Als het gebruikte objectief beschikt over Image Stabilizer (beeldstabilisatie) en u deze
functie op <1> zet, is Image Stabilizer (beeldstabilisatie) altijd actief, zelfs als u de
ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer (beeldstabilisatie) gebruikt
batterijvermogen waardoor de totale filmopnametijd of het aantal mogelijke opnamen kan
afnemen. Als u een statief gebruikt of als Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet nodig is,
wordt het aanbevolen om Image Stabilizer (beeldstabilisatie) op <2> te zetten.
Met de ingebouwde microfoon worden ook camerageluiden opgenomen.
Door het gebruik van een in de handel verkrijgbare externe microfoon kunt u
voorkomen dat deze geluiden worden opgenomen (of het geluid dempen).
Sluit geen ander apparaat dan een externe microfoon aan op de
IN-aansluiting voor externe microfoons op de camera.
Als de helderheid tijdens filmopnamen met automatische belichting verandert, ziet
dat gedeelte er mogelijk kortstondig uit als een foto wanneer u de film weergeeft.
In dergelijke gevallen dient u filmopnamen te maken met handmatige belichting.
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt tijdens filmopnamen
rechts in het scherm mogelijk een indicator met vijf niveaus weergegeven.
Deze geeft aan hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven
(beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen). Hoe langzamer de
kaart, hoe sneller de indicator stijgt. Als de indicator vol raakt, wordt de
filmopname automatisch gestopt.
Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de indicator ofwel niet
Indicator
weergegeven of het niveau (indien weergegeven) zal nauwelijks omhoog gaan.
Maak eerst een paar testfilms om te zien of de schrijfsnelheid van de kaart hoog genoeg is.
201
Aandachtspunten voor filmopnamen
Foto's maken tijdens filmopname
Zie 'Beeldkwaliteit' op pagina 128 voor meer informatie over de
beeldkwaliteit van foto's.
Als de ontspanknop tijdens het maken van filmopnamen half wordt
ingedrukt, ondervindt u mogelijk de volgende problemen.
• De opname wordt tijdelijk onscherp.
• Een plotselinge verandering in de helderheid wordt opgenomen in de film.
• Er wordt een tijdelijke stop opgenomen in de film.
• Het geluid van het objectief wordt opgenomen in de film.
• Als de camera niet kan worden scherpgesteld, bijvoorbeeld omdat het
onderwerp beweegt, kunnen er geen foto's worden gemaakt.
Aansluiten op een tv
Als u de camera op een tv aansluit (pag. 247 en 251) en een film
opneemt, wordt tijdens de opname op de tv geen geluid afgespeeld.
Het geluid wordt echter wel goed opgenomen.
Aandachtspunten wanneer [Servo AF voor films] is ingesteld
op [Inschakelen]
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld
Een snel bewegend onderwerp dat de camera nadert of van de camera
af beweegt.
Een onderwerp dat zich op korte afstand voor de camera beweegt.
Raadpleeg tevens 'Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld' op pagina 123.
• Omdat Servo AF voor film meer batterijvermogen verbruikt, neemt het
aantal mogelijke opnamen en de hoeveelheid mogelijke filmopnametijd af.
• Tijdens in- en uitzoomen en het vergroten van een opname wordt Servo
AF voor film tijdelijk stopgezet.
• Als een onderwerp tijdens een filmopname de camera nadert of
er vandaan beweegt of als de camera horizontaal of verticaal wordt
bewogen, kan het filmbeeld kortstondig uitrekken of krimpen
(de beeldvergroting verandert).
202
Met de EOS M hebt u de vrijheid om u als
fotograaf te ontwikkelen en om nieuwe
creatieve technieken te leren. Bent u wat
zekerder van uw zaak? Experimenteer dan met
de semiautomatische en handmatige
opnamemodi. Hiermee bepaalt u de manier
waarop licht in de camera komt. Geniet van de
ontdekkingstocht door de wereld van fotografie.
6
Handige functies
De pieptoon uitzetten (pag. 204)
Kaartwaarschuwing (pag. 204)
De kijktijd instellen (pag. 205)
Het raster weergeven (pag. 205)
Energiebesparende functies instellen (LCD uitschakelen,
Cam. uitschakelen) (pag. 206)
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen (pag. 207)
Een map maken en selecteren (pag. 208)
Methoden voor bestandsnummering (pag. 210)
Copyrightinformatie instellen (pag. 212)
Verticale opnamen automatisch draaien (pag. 214)
Camera-instellingen controleren (pag. 215)
De standaardinstellingen van de camera herstellen
(pag. 216)
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
(pag. 219)
Speedlite-functies instellen (pag. 220)
Automatische sensorreiniging (pag. 225)
Stofwisdata toevoegen (pag. 227)
203
Handige functies
3 De pieptoon uitzetten
U kunt voorkomen dat er een pieptoon klinkt zodra er is scherpgesteld
of bij het gebruik van de zelfontspanner en bij bediening via het
aanraakscherm.
Selecteer op het tabblad [53] de optie
[Pieptoon] en druk vervolgens op
<Q/0>. Selecteer [Uitschakelen]
en druk vervolgens op <Q/0>.
Om de pieptoon alleen bij bediening via
het aanraakscherm uit te zetten,
selecteert u [Aanr. op ].
3 Kaartwaarschuwing
Door deze optie in te stellen voorkomt u dat u opnamen maakt zonder
dat er een kaart in de camera is geplaatst.
Selecteer op het tabblad [A1] de optie
[Ontspan sluiter zonder kaart] en druk
vervolgens op <Q/0>. Selecteer
[Uitschakelen] en druk vervolgens op
<Q/0>.
Als er geen kaart in de camera is
geplaatst en u de ontspanknop indrukt,
wordt het bericht 'Geen kaart' op het
LCD-scherm weergegeven en kunt u de
sluiter niet ontspannen.
204
Handige functies
3 De kijktijd instellen
U kunt aanpassen hoe lang de foto direct na de opname op het LCDscherm wordt weergegeven. Als [Uit] is ingesteld, wordt de opname niet
direct na het maken weergegeven. Als [Vastzetten] is ingesteld, wordt
de opname weergegeven totdat de tijd van de instelling
[LCD uitschakelen] is verstreken.
Als u tijdens het weergeven van een opname functies van de camera
gebruikt, bijvoorbeeld als u de ontspanknop half indrukt, wordt de
weergave beëindigd.
Selecteer op het tabblad [A1] de
optie [Kijktijd] en druk vervolgens
op <Q/0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk vervolgens
op <Q/0>.
3 Het raster weergeven
Door een raster op het LCD-scherm weer te geven, kunt u de
opname controleren op horizontale en verticale kantelingen. Er zijn
twee rasterpatronen.
Selecteer op het tabblad [A1] de optie
[Rasterweergave] en druk vervolgens
op <Q/0>. Selecteer [Raster 1l]
of [Raster 2m] en druk vervolgens op
<Q/0>.
205
Handige functies
3 Energiebesparende functies instellen (LCD uitschakelen, Cam. uitschakelen)
Als u de camera enige tijd niet bedient, wordt het LCD-scherm automatisch
uitgeschakeld om energie te besparen. Als u de camera ook daarna enige tijd niet
gebruikt, wordt deze automatisch uitgeschakeld. U kunt opgeven hoeveel tijd er moet
verstrijken voordat het LCD-scherm en de camera automatisch worden uitgeschakeld.
Als het LCD-scherm is uitgeschakeld om energie te besparen, kunt u dit weer inschakelen
door op een willekeurige knop op de camera te drukken of door op het LCD-scherm te tikken.
Als de camera is uitgeschakeld om energie te besparen, kunt u deze
weer inschakelen door op de aan-uitknop te drukken of door de knop
<x> ten minste 2 seconden ingedrukt te houden.
De aan-uit- en lees-/schrijfindicator knippert wanneer u de camera
inschakelt <1>. De indicator gaat uit wanneer de camera is
ingeschakeld. Als het LCD-scherm wordt uitgeschakeld, wordt de
aan-uit en lees-/schrijfindicator groen.
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[Energiebesparing] en druk vervolgens
op <Q/0>.
Selecteer de gewenste instelling
voor [LCD uitschakelen] en
[Cam. uitschakelen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
[Cam. uitschakelen] geeft aan hoeveel
tijd er moet zitten tussen het
uitschakelen van het LCD-scherm en het
uitschakelen van de camera.
206
Handige functies
3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het
gemakkelijker te lezen is. U kunt de helderheid via het menu aanpassen of de
persoonlijke voorkeuze instellen om het scherm tijdelijk helderder te maken.
De helderheid aanpassen via het menu
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[LCD-helderheid] en druk vervolgens op
<Q/0>. Tik op het aanpassingsscherm
op [Y]/[Z] of druk op de knop <YA>/
<ZO> om de helderheid aan te passen.
Druk vervolgens op <Q/0>.
Stel bij het controleren van de
belichtingstijd van een opname de
helderheid van het LCD-scherm op 4 in
en zorg dat omgevingslicht geen invloed
op het beeld heeft.
Als u met behulp van de persoonlijke
voorkeuze [Helderder LCD (tijd.)]
(pag. 287) instelt op de knop <XL>,
is de helderheid gelijk aan niveau 7
zoals ingesteld via het menu.
Druk opnieuw op de knop om terug te
gaan naar de vorige helderheid.
Als de camera is uitgeschakeld <2>
of als het scherm voor het aanpassen
van de helderheid wordt weergegeven
via het menu, wordt de helderheid
ingesteld op het vorige niveau.
207
Handige functies
3 Een map maken en selecteren
U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de opnamen
worden opgeslagen.
Deze handeling is optioneel, aangezien er automatisch een map voor
de opslag van opnamen wordt gemaakt.
Een map maken
1
Selecteer [Selecteer map].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Selecteer map] en druk
vervolgens op <Q/0>.
[Maak map].
2 Selecteer
Selecteer [Maak map] en druk
vervolgens op <Q/0>.
een nieuwe map.
3 Maak
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<Q/0>.
X Er wordt een nieuwe map gemaakt
met een mapnummer dat één cijfer
hoger is.
208
Handige functies
Een map selecteren
Laagste bestandsnummer
Aantal opnamen
in de map
Open het scherm Selecteer map,
selecteer een map en druk op
<Q/0>.
Volgende opnamen zullen in de
geselecteerde map worden
opgeslagen.
Mapnaam
Hoogste bestandsnummer
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf alfanumerieke
tekens. Bijvoorbeeld: '100CANON'. Een map kan maximaal 9999 opnamen bevatten
(bestandsnummer 0001 - 9999). Wanneer een map vol raakt, wordt er automatisch een
nieuwe map gemaakt met een mapnummer dat één cijfer hoger is. Ook wanneer de
bestandsnummering handmatig opnieuw is ingesteld (pag. 211), wordt er automatisch een
nieuwe map gemaakt. Er kunnen mappen worden gemaakt met de nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een nieuwe map
met de naam 'DCIM'. Open de map DCIM en maak hierin net zoveel mappen als u
wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan. De mapnaam moet de notatie
'100ABC_D' hebben. De eerste drie cijfers zijn het mapnummer, van 100 tot 999.
De volgende vijf tekens kunnen bestaan uit een combinatie van hoofdletters en kleine
letters van A t/m Z, cijfers en het onderstrepingsteken '_'. De spatie kan niet worden
gebruikt. De camera kan mappen met hetzelfde mapnummer niet herkennen, zelfs
als de laatste vijf tekens anders zijn (bijvoorbeeld 100ABC_D en 100W_XYZ).
209
Handige functies
3 Methoden voor bestandsnummering
De beeldbestanden worden genummerd van 0001 tot 9999 in de volgorde
waarin de opnamen zijn gemaakt. Vervolgens worden de bestanden in een map
opgeslagen. U kunt instellen hoe het bestandsnummer wordt toegewezen.
Het bestandsnummer wordt op de computer in de volgende
notatie weergegeven: IMG_0001.JPG.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Bestandnr.] en druk vervolgens op
<Q/0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
een instelling en druk vervolgens op
<Q/0>.
[Continu]: de opeenvolgende bestandsnummering loopt door,
ook na het vervangen van de kaart of het maken van een map.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen of een nieuwe map hebt gemaakt,
loopt de opeenvolgende bestandsnummering door tot 9999. Dit is handig
wanneer u afbeeldingen met nummers tussen 0001 en 9999 op meerdere
kaarten of uit meerdere mappen in één map op de computer wilt opslaan.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de bestandsnummers van de
bestaande opnamen op de kaart of in de map. Als u een
doorlopende bestandsnummering wilt gebruiken, raden we u aan
elke keer een opnieuw geformatteerde kaart te gebruiken.
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Kaart 1
XXX-0051
Kaart 2
XXX-0052
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
210
Bestandsnummering na
het maken van een map
Kaart 1
100
101
XXX-0051
XXX-0052
Handige functies
[Auto. reset]: De bestandsnummering begint elke keer opnieuw bij
0001 nadat de kaart is vervangen of een nieuwe map is gemaakt.
Als u de kaart vervangt of een map maakt, begint de bestandsnummering weer bij 0001
voor de nieuwe opnamen. Dit is handig als u de opnamen per kaart of map wilt archiveren.
Als de vervangende kaart of bestaande map echter al reeds opgenomen
opnamen bevat, is het mogelijk dat de bestandsnummering van de nieuwe
beelden verdergaat met de bestandsnummering van de bestaande opnamen op
de kaart of in de map. Als u opnamen wilt opslaan met een bestandsnummering
die begint bij 0001, gebruik dan elke keer een nieuwe, geformatteerde kaart.
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Kaart 1
XXX-0051
Bestandsnummering na
het maken van een map
Kaart 2
100-0001
Kaart 1
100
101
XXX-0051
XXX-0001
Bestandsnummer opnieuw ingesteld
[Handm. reset]: voor het handmatig terugzetten van de
bestandsnummering, of om in een nieuwe map met het
bestandsnummer 0001 te beginnen.
Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt
er automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering
van de opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001.
Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt gebruiken voor
opnamen van gisteren en opnamen van vandaag. Nadat de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld, keert deze terug naar Continu of Auto. reset.
(Er wordt geen bevestigingsscherm voor Handm. reset weergegeven.)
Indien het bestandsnummer in map 999 het nummer 9999 bereikt, kunt u geen opnamen
meer maken, zelfs niet als de kaart nog opslagcapaciteit heeft. Op het LCD-scherm wordt
dan een bericht weergegeven dat de kaart moet worden vervangen. Vervang de kaart.
Voor zowel JPEG- als RAW-opnamen begint de bestandsnaam met 'IMG_'.
Filmbestandsnamen beginnen met 'MVI_'. De extensie is '.JPG' voor
JPEG-opnamen, '.CR2' voor RAW-opnamen en '. MOV' voor films.
211
Handige functies
3 Copyrightinformatie instellenN
Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie
aan de opname toegevoegd.
1
Selecteer [Copyrightinformatie].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Copyrightinformatie] en druk
vervolgens op <Q/ 0>.
de optie die u wilt instellen.
2 Selecteer
Selecteer [Voer naam van auteur in]
of [Voer copyrightdetails in] en druk
vervolgens op <Q/0>.
X Het tekstinvoerscherm wordt
geopend.
Selecteer [Geef copyrightinfo weer]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te controleren.
Selecteer [Verwijder copyrightinfo]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te verwijderen.
tekst in.
3 VoerRaadpleeg
'Tekstinvoerprocedure' op
de volgende pagina en voer de
copyrightinformatie in.
U kunt maximaal 63 alfanumerieke
tekens en symbolen invoeren.
de instelling.
4 Verlaat
Tik op [OK] nadat u de tekst hebt
ingevoerd.
Selecteer [OK] in het bevestigingsvenster
en druk op <Q/0>.
212
Handige functies
Tekstinvoerprocedure
Het invoergebied wijzigen:
Druk op de knop <B> om
tussen het bovenste en onderste
invoergebied te wisselen.
De cursor verplaatsen:
Tik op [ ]/[ ] of druk op de knop
<YA>/<ZO> om de cursor
te verplaatsen.
Tekst invoeren:
Typ rechtstreeks met het toetsenbord in het onderste gebied of draai
aan het instelwiel <5> om een teken te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0> om dit in te voeren.
De invoermodus wijzigen:
Tik rechts onder in het onderste invoergebied op [
]. Telkens
als u hierop tikt, wordt de invoermodus als volgt gewijzigd: kleine
letters a cijfers/symbolen 1 a cijfers/symbolen 2 a hoofdletters.
Een teken verwijderen:
Tik op [
] of druk op de knop <M> om één teken te
verwijderen.
Afsluiten:
Tik op [OK] om de tekstinvoer te voltooien. Het scherm uit stap 2
wordt opnieuw weergegeven.
De tekstinvoer annuleren:
Tik op [Annuleer] om de tekstinvoer te annuleren. Het scherm uit
stap 2 wordt opnieuw weergegeven.
U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility
(meegeleverde software, pag. 340).
213
Handige functies
3 Verticale opnamen automatisch draaien
Wanneer u een verticale opname maakt en deze
op de camera of een computer weergeeft, wordt de
opname automatisch in de verticale stand
gedraaid. Deze instelling kunt u wijzigen.
Selecteer op het tabblad [51] de optie [Auto. roteren]
en druk vervolgens op <Q/0>. De beschikbare
instellingen worden hieronder beschreven. Selecteer
een instelling en druk vervolgens op <Q/0>.
[AanzD]: De verticale opname wordt tijdens de weergave
automatisch gedraaid op zowel het LCD-scherm als de pc.
[AanD] : De verticale opname wordt alleen op de pc automatisch gedraaid.
[Uit]
: De verticale opname wordt niet automatisch gedraaid.
Veelgestelde vragen
De verticale opname is niet gedraaid wanneer de foto direct na
de opname wordt weergegeven.
De opname wordt gedraaid als u op de knop <x> drukt om opnamen weer te geven.
[AanzD] is ingesteld, maar de opname wordt bij weergave niet gedraaid.
Verticale opnamen die zijn gemaakt terwijl [Auto. roteren] was ingesteld op [Uit], kunnen
niet automatisch worden gedraaid. Als er een verticale opname is gemaakt terwijl de
camera naar boven of naar beneden werd gehouden, kan het zijn dat de opname niet
automatisch wordt gedraaid. In dergelijke gevallen kunt u de opname draaien aan de
hand van de procedure die wordt omschreven in 'De opname roteren' op pagina 233.
Ik wil op het LCD-scherm van de camera een opname draaien
die gemaakt is terwijl [AanD] was ingesteld.
Nadat u een opname hebt gemaakt, kunt u [AanzD] nog steeds
instellen zodat de opname tijdens de weergave wordt gedraaid.
De verticale opname wordt niet gedraaid op het scherm van de pc.
De gebruikte software is niet compatibel met de functie voor draaien van
opnamen. Gebruik in plaats daarvan de software die bij de camera is geleverd.
214
Handige functies
3 Camera-instellingen controleren
Op het tabblad [54] kunt u met de optie [Geeft camera-inst. weer] de
belangrijkste instellingen van de camera controleren.
Instellingenscherm
Resterende capaciteit van kaart
Kleurruimte (pag. 176)
Witbalanscorrectie (pag. 174)/
reeksopnamen met automatische
witbalans (pag. 175)
Aanraakbediening (pag. 63)
Automatische beeldrotatie
(pag. 214)
Datum/tijd (pag. 40)
Zomertijd (pag. 42)
Pieptoon (pag. 204)
Sensorreiniging (pag. 225)
Cam. uitschakelen (pag. 206)
LCD uitschakelen (pag. 206)
215
Handige functies
3 De standaardinstellingen van de camera herstellenN
In de filmopnamemodus of in een van de creatieve modi voor het
maken van foto's kunt u de opname-instellingen en de menuinstellingen van de camera terugzetten naar de standaardwaarden. Met
deze procedure worden alle instellingen in alle opnamemodi, inclusief
de modus Automatisch/scène, teruggezet naar de standaardwaarden.
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op het tabblad <54> de
optie [Wis instellingen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
[Wis alle camera2 Selecteer
instellingen].
Selecteer [Wis alle camerainstellingen] en druk vervolgens op
<Q/0>.
[OK].
3 Selecteer
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<Q/0>.
X Wanneer u [Wis alle camera-
instellingen] selecteert, worden alle
standaardinstellingen (zoals vermeld
op de volgende pagina) van de
camera hersteld.
Veelgestelde vragen
Alle camera-instellingen wissen:
Vóór de bovenstaande procedure selecteert u [Wis pers.
voorkeuze(C.Fn)] in [54: Wis instellingen] om alle persoonlijke
voorkeuzen te wissen (pag. 282).
216
Handige functies
Instellingen voor het maken
van foto's
Instellingen voor
opnamekwaliteit
C
(Automatisch/
creatief)
Beeldkwaliteit
73
Beeldstijl
Automatisch
AF-bediening
1-beeld AF
Transportmodus
u
(Enkelbeeld)
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
Standaard
helderheid)
Meetmethode
q (Meervlaks
meting)
Opnamemodus
AUTO
(automatisch)
ISO auto
Max.: 6400
Belichtingscompensatie Geannuleerd
AEB
Geannuleerd
ISO-snelheid
Flitsbelichtingscom
0 (Nul)
pensatie
Persoonlijke voorkeuzen Ongewijzigd
Externe Speedlite
besturing
Ongewijzigd
Correctie
helderheid randen
Inschakelen/
correctiegegevens blijven
behouden
Correctie
chromatische afw.
Uitschakelen/
correctiegegev
ens blijven
behouden
Kleurruimte
Witbalans
sRGB
Q (Auto)
Handmatige
witbalans
Geannuleerd
Witbalanscorrectie
Geannuleerd
Reeksopnamen met
Geannuleerd
automatische witbalans
Ruisred. lange
sluitertijd
Deactiveren
Hoge ISOruisreductie
Standaard
File No.
Auto. reiniging
Stofwisdata
Continu
Inschakelen
Gewist
Raadpleeg de instructiehandleiding van het GPS-apparaat voor de
GPS-instellingen.
217
Handige functies
Camera-instellingen
Instellingen voor het maken
van filmopnamen
Cam. uitschakelen
Pieptoon
1 min.
Inschakelen
Opnamemodus
Autom.
moviebelichting
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen
AF-methode
FlexiZone Single
Kijktijd
2 sec.
Servo AF voor film Inschakelen
z Histogram
Uitschakelen
x Histogram
Helderheid
AF met ontspanknop ONE SHOT
tijdensk
Spring met 5
Auto. roteren
LCD-helderheid
LCD auto uit
Tijdzone
Datum/tijd
Taal
Videosysteem
Schermkleur
Uitleg
Aanraakbediening
Copyrightinformatie
Ctrl over HDMI
Eye-Fi trans.
My Menu instellingen
e (10 beelden)
AanzD
1 min.
Ongewijzigd
Ongewijzigd
Ongewijzigd
Ongewijzigd
1
Inschakelen
Standaard
Ongewijzigd
Deactiveren
Deactiveren
Ongewijzigd
Weergave van
My Menu
Deactiveren
AF-methode
FlexiZone Single
Continue AF
Touch Shutter
Rasterweergave
Aspect ratio
Meettimer
Inschakelen
Deactiveren
Uit
3:2
16 sec.
218
Rasterweergave
Meettimer
Filmopnameformaat
Geluidsopname
Videofoto
Uit
16 sec.
1920x1080
Automatisch
Deactiveren
Handige functies
3 De kleur van het scherm met opname-instellingen
(B Snel instellen) wijzigen
U kunt de achtergrondkleur van het scherm met opnameinstellingen wijzigen.
Selecteer op het tabblad [53] de optie
[Schermkleur] en druk vervolgens op
<Q/0>. Selecteer de gewenste kleur
en druk vervolgens op <Q/0>.
219
3 Speedlite-functies instellenN
U kunt de Speedlite-functies instellen via het menu. Deze informatie
is alleen van toepassing op compatibele Speedlite-flitsers uit de
EX-serie die op de camera zijn bevestigd.
De instellingsprocedure is hetzelfde als voor het instellen van een menufunctie van de camera.
Selecteer [Externe Speedlite besturing].
Selecteer op het tabblad [A1] de
optie [Externe Speedlite besturing]
en druk vervolgens op <Q/0>.
X Het scherm voor bediening van een
externe Speedlite wordt weergegeven.
[Flitsen]
Stel deze optie normaliter in op [Inschakelen].
Als [Uitschakelen] is ingesteld, zal de externe
Speedlite niet flitsen. Dit is nuttig wanneer u
alleen het AF-hulplicht van de flitser wilt gebruiken.
Wanneer u een Speedlite 90EX gebruikt en de
opnamemodus is ingesteld op <A>
(Automatisch/scène), <2> (Portret), <4>
(Close-up) of <6> (Nacht portret), wordt de
flitser altijd geactiveerd, ongeacht de instelling
van deze optie. Als de opnamemodus is
ingesteld op <C> (Automatisch/creatief), kunt
u [Autom. flits], [Flitser aan] of [Flitser uit]
selecteren via het scherm Snel instellen.
[E-TTL II meting]
Voor normale flitsbelichtingen stelt u
deze optie in op [Evaluatief].
De instelling [Gemiddeld] is voor
gevorderde gebruikers. Net als bij een
externe Speedlite wordt het gemiddelde van
het meetgebied genomen. Het kan nodig zijn
om flitsbelichtingscompensatie te gebruiken.
220
3 Speedlite-functies instellenN
[Flitssynch.snelheid AV-modus]
U kunt de flitssynchronisatiesnelheid
voor flitsfotografie instellen in de modus
Aperture priority AE (f).
: Automatisch
De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in
een bereik van 1/200 tot 30 seconden, afhankelijk van de
lichtomstandigheden. Ook snelle synchronisatie kan worden
gebruikt.
: 1/200-1/60 sec. auto
Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig licht.
Dit is geschikt voor het voorkomen van onscherpe opnamen.
De achtergrond kan er echter donker uitzien, terwijl het onderwerp
goed door de flitser wordt belicht.
: 1/200 sec. (vast)
De flitssynchronisatiesnelheid wordt vast ingesteld op 1/200 sec.
Hiermee kunt u onscherpe opnamen effectiever voorkomen dan met
[1/200-1/60 sec. auto]. Maar bij weinig licht wordt de achtergrond
van het onderwerp donkerder dan met [1/200-1/60 sec. auto].
Als [1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] is ingesteld, is snelle
synchronisatie niet mogelijk in de modus <f>.
221
3 Speedlite-functies instellenN
[Flits functie instellingen]
U kunt de functies in de onderstaande tabel instellen. De weergegeven
functies zijn afhankelijk van het Speedlite-model.
Selecteer [Flits functie
instellingen].
X De functies van de flitser worden
weergegeven.
Voorbeeldscherm
Flitsmodus
Draadloze functies
In-/uitzoomen flitser (flitsbereik)
FEB
Flitsbelichtingscompensatie
Sluiter sync.
[Flits functie instellingen]
Functies voor [Flits functie instellingen]
Functie
Pagina
Flitsmodus
223
Sluiter sync.
223
FEB*
Draadloze functies
223
Kanaal
Flitsgroep
Flitsbelichtingscompensatie
154
In-/uitzoomen flitser*
* Voor meer informatie over [FEB] (flitsbelichtingsbracketing) en [In-/uitzoomen
flitser] raadpleegt u de desbetreffende onderwerpen in de instructiehandleiding
van de Speedlite.
222
3 Speedlite-functies instellenN
Sluiter sync.
Normaal gesproken stelt u deze optie in op [Synchronisatie 1e
gordijn], zodat er direct na de belichting wordt geflitst.
Als [Synchronisatie 2e gordijn] wordt ingesteld, wordt er vlak
voordat de sluiter dichtgaat geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd
met een lange sluitertijd, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij
bijvoorbeeld aan de koplampen van een auto 's avonds. Met de
2e-gordijnsynchronisatie wordt er twee keer geflitst: één keer wanneer
u de ontspanknop helemaal indrukt en een tweede keer vlak voor het
einde van de belichting. Met sluitertijden korter dan 1/30 seconde
wordt tevens automatisch 1e-gordijnsynchronisatie gebruikt.
U kunt ook [Hogesnelheidssynchronisatie] (e) selecteren. Raadpleeg
de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie.
Draadloze functies
U kunt met meerdere Speedlites draadloos flitsen via optische transmissie of
radiotransmissie. Raadpleeg voor meer informatie de instructiehandleiding
van de draadloze Speedlite (voor de Speedlite 90EX etc.).
Flitsbelichtingscompensatie
Zie 'Flitsbelichtingscompensatie' op pagina 154.
Flitsmodus
U kunt de flitsmodus selecteren die geschikt is voor het maken van
opnamen met de flitser.
[E-TTL II-flitsmeting] is de
standaardmodus voor het maken van
opnamen met de automatische flitser
met Speedlites uit de EX-serie.
[Handmatig flitsen] is voor
geavanceerde gebruikers die de
waarde voor [Flitssterkteniveau]
(1/1 tot 1/128) zelf willen kunnen
instellen.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de Speedlite voor meer
informatie over andere flitsmodi.
223
3 Speedlite-functies instellenN
De persoonlijke voorkeuzen voor de Speedlite instellen
De persoonlijke voorkeuzen die bij [Flitser C.Fn instellingen] worden
weergegeven, verschillen per Speedlite-model.
1
Geef de persoonlijke voorkeuze weer.
Wanneer de camera klaar is om
opnamen met een externe Speedlite
te maken, selecteert u [Flitser C.Fn
instellingen]. Druk vervolgens op
<Q/0>.
voorkeuze in.
2 StelTikdeoppersoonlijke
[Y]/[Z] of druk op de knop
<YA>/<ZO> om het nummer te
selecteren en de functie in te stellen.
De procedure is hetzelfde als voor
het instellen van de persoonlijke
voorkeuze van de camera (pag. 282).
De instellingen wissen
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op het tabblad [A1:
Externe Speedlite besturing] de
optie [Wis instellingen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
de instellingen die u
2 Selecteer
wilt wissen.
Selecteer [Wis flitserinstellingen] of
[Wis alle SpeedliteC.Fn's] en druk
vervolgens op <Q/0>.
Wanneer u [OK] selecteert, worden de
respectievelijke instellingen voor de flitser gewist.
224
f Automatische sensorreiniging
Als u de camera in- of uitschakelt (<1> of <2>) of als de camera
automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de zelfreinigende sensor automatisch
ingeschakeld om stof van de beeldsensor te verwijderen. Normaal gesproken
is de reinigingseenheid actief zonder dat u daar iets van merkt. U kunt de
zelfreinigende sensor indien nodig ook zelf in- of uitschakelen.
De sensor nu reinigen
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Sensorreiniging] en druk
vervolgens op <Q/0>.
[Reinig nuf].
2 Selecteer
Selecteer [Reinig nuf] en druk
vervolgens op <Q/0>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk op <Q/0>.
X Op het scherm wordt aangegeven dat de
sensor wordt gereinigd. Er klinkt een
sluitergeluid, maar er wordt geen foto gemaakt.
X Sensorreiniging wordt ook uitgevoerd
als er geen objectief is bevestigd. Als
er geen objectief is bevestigd, mag u
uw vinger of een blaasbuisje niet
verder dan de objectiefbevestiging in
de camera steken. Dit om schade
aan de sluitergordijnen te voorkomen.
De camera wordt opnieuw gestart.
Voor het beste resultaat plaatst u de camera tijdens de sensorreiniging
rechtop en stabiel op een tafel of een ander plat oppervlak.
Wanneer u de sensorreiniging een aantal keren herhaalt, wordt het
resultaat niet echt beter. Direct na het reinigen van de sensor is de optie
[Reinig nuf] tijdelijk niet beschikbaar.
225
f Automatische sensorreiniging
Automatisch reinigen van de sensor uitschakelen
Selecteer bij stap 2 [Auto. reinigingf] en selecteer
vervolgens [Uitschak.].
Handmatige sensorreiniging
Stof dat na de automatische sensorreiniging is achtergebleven, kunt
u handmatig verwijderen met een blaasbuisje of een vergelijkbaar
hulpmiddel. Haal het objectief van de camera voordat u de sensor
gaat reinigen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden
u aan om fysieke reiniging van de sensor bij een Canon Service
Center te laten uitvoeren.
1 Schakel de camera uit <2>.
2 Verwijder het objectief.
3 Reinig de sensor.
4 Voltooi de reiniging.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de
sensor voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefbevestiging in de
camera. Anders zou u de sluitergordijnen kunnen beschadigen.
Gebruik nooit lucht of gas uit flessen om de sensor schoon te maken.
De blaaskracht kan de sensor beschadigen en de nevel kan op de
sensor achterblijven.
Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden
verwijderd, kunt u de sensor het beste door een Canon Service
Center laten reinigen.
226
3 Stofwisdata toevoegenN
De zelfreinigende sensor zal er gewoonlijk voor zorgen dat er nauwelijks
stof zichtbaar is op opnamen. Als er echter zichtbaar stof achterblijft, kunt
u stofwisdata aan de opname toevoegen om naderhand stofvlekken te
verwijderen. Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340)
gebruikt de stofwisdata om stofvlekken automatisch te verwijderen.
Voorbereiding
Zorg voor een effen wit object, zoals een vel papier.
Stel de brandpuntsafstand van het objectief in op 50 mm of meer.
Zet de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (f). Als het objectief geen
focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van het objectief
en draait u de focusring helemaal met de klok mee.
Stofwisdata verkrijgen
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer op het tabblad [A4] de
optie [Stofwisdata] en druk
vervolgens op <Q/0>.
[OK].
2 Selecteer
Selecteer [OK] en druk op <Q/0>.
Nadat de automatische zelfreiniging
van de sensor is uitgevoerd, wordt
een bericht weergegeven. Er klinkt
een sluitergeluid tijdens de reiniging,
maar er wordt geen foto gemaakt.
227
3 Stofwisdata toevoegenN
een effen wit object.
3 Fotografeer
Vul het LCD-scherm op een afstand
van 20-30 cm met een effen wit object
zonder patroon en maak een opname.
X De foto wordt in de diafragmavoorkeuzemodus
gemaakt bij een diafragma van f/22.
Aangezien de opname niet wordt opgeslagen,
kunnen de gegevens nog altijd worden opgehaald,
ook al is er geen kaart in de camera geplaatst.
X Nadat de foto is gemaakt, verzamelt
de camera de stofwisdata. Zodra de
stofwisdata zijn verkregen, wordt er
een bericht weergegeven.
Nadat u [OK] hebt geselecteerd, wordt
het menu opnieuw weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen,
wordt een waarschuwing weergegeven.
Volg de stappen bij 'Voorbereiding' op
de voorgaande pagina en selecteer
vervolgens [OK]. Maak de foto opnieuw.
Stofwisdata
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige JPEG- en
RAW-opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname gaat maken, wordt het
aanbevolen om eerst de stofwisdata bij te werken door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg de software-instructiehandleiding (pdf) op de dvd-rom voor
informatie over het gebruik van Digital Photo Professional (meegeleverde
software, pag. 340) voor het verwijderen van stofvlekken.
De grootte van de stofwisdata die aan de opname worden toegevoegd, is zo gering
dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op de bestandsgrootte van de opname.
Zorg ervoor dat u een effen wit object gebruikt, zoals een nieuw vel wit papier.
Als het papier een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien en zodoende
de nauwkeurigheid van de stofverwijdering door de software nadelig beïnvloeden.
228
Fotoplezier is er in vele vormen, van
traditionele afdrukken tot diavoorstellingen
op een scherm en sociale media. Geniet
thuis met familie en vrienden van uw foto's
op een HDTV.
7
Opnamen weergeven
In dit hoofdstuk vindt u een uitleg van functies die zijn
gerelateerd aan het weergeven van foto's en films.
De informatie in dit hoofdstuk is uitgebreider dan de
informatie in hoofdstuk 2, 'Automatisch/scène +
basismodi en opnamen weergeven'. Hier vindt u
informatie over hoe u foto's en films op de camera kunt
weergeven en wissen en op de tv kunt bekijken.
Opnamen die zijn gemaakt en opgeslagen met een
ander toestel
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt, met een
computer zijn bewerkt of waarvan de bestandsnaam is gewijzigd,
worden mogelijk niet correct op de camera weergeven.
229
d Opnamen weergeven met het aanraakscherm
Het LCD-scherm is een aanraakgevoelig paneel dat u met uw vingers
kunt bedienen. Druk op de knop <x> om de opnamen weer te
geven. (De laatste opname wordt als eerste weergegeven.)
Als de camera is uitgeschakeld, houdt u de knop <x> 2 seconden of langer
ingedrukt om de camera in te schakelen en het weergavescherm te openen.
Door opnamen bladeren
Veeg met één vinger.
Gebruik bij de weergave van afzonderlijke
opnamen één vinger om de opname naar
links of naar rechts te verplaatsen om een
andere opname te zien.
Veeg naar links om de volgende
(nieuwere) opname te zien of naar rechts
om de vorige (oudere) opname te zien.
Gebruik bij de indexweergave van vier
of negen opnamen één vinger om
omhoog of omlaag te gaan op het
scherm om een ander scherm met
indexopnamen te zien. Veeg omhoog
met uw vinger om nieuwere opnamen te
zien of omlaag om de oudere opnamen
te zien. Wanneer u een opname
selecteert en erop tikt, wordt deze als
afzonderlijke opname weergegeven.
Door opnamen navigeren (opnamesprong)
Veeg met twee vingers.
Wanneer u twee vingers gebruikt om
een veegbeweging naar links of rechts
op het scherm te maken, kunt u een
opnamesprong maken met de methode
die is ingesteld in [Spring met 5]
op het tabblad [x2].
230
d Opnamen weergeven met het aanraakscherm
Opnamen verkleinen (indexweergave)
Druk twee vingers tegen
elkaar aan.
Raak het scherm aan met twee
uitgespreide vingers en breng uw
vingers vervolgens samen op
het scherm.
Elke keer dat u uw vingers
samenbrengt, verandert het scherm
van de weergave van 1 opname
naar een indexweergave met
4 opnamen en een indexweergave
met 9 opnamen.
De geselecteerde opname heeft een
oranje kader in de indexweergave.
Filmopnamen hebben in de
indexweergave een verticale
perforatie.
Opnamen vergroten
Spreid twee vingers uit elkaar.
Raak het scherm aan met twee vingers
bij elkaar en spreid uw vingers
vervolgens uit op het scherm.
Terwijl u uw vingers uit elkaar trekt,
wordt de opname vergroot.
De opname kan tot 10x
worden vergroot.
Tik op het pictogram [2]
rechtsboven in het scherm om
terug te keren naar de weergave
van één opname.
231
I Door opnamen springen (opnamesprong)
Bij de weergave van één opname kunt u aan het instelwiel <5>
draaien om snel vooruit of achteruit door de opnamen te springen, al
naar gelang de ingestelde sprongmethode.
1
Selecteer [Spring met 5].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Spring met 5] en druk
vervolgens op <Q/0>.
de sprongmethode.
2 Selecteer
Druk op de knop <Wj/i>/<XL>/
<YA>/<ZO> om de gewenste
sprongmethode te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>.
d: Geef beelden een voor een
weer
e: Spring 10 beelden
f: Spring 100 beelden
g: Geef weer op datum
h: Geef weer per map
i: Geef alleen movies weer
j: Geef alleen foto's weer
k: Geef weer op classificatie (pag. 234)
door te springen.
3 Navigeer
Druk op de knop <x> om de
Sprongmethod
Weergavepositie
opnamen weer te geven.
Draai bij de weergave van één
opname aan het instelwiel <5>.
Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum.
Als u opnamen op map wilt zoeken, selecteert u [Map].
Als de kaart zowel films als foto's bevat, selecteert u [Movies] of [Foto's]
om een van beide categorieën weer te geven.
Als er geen opnamen overeenkomen met de geselecteerde
[Classificatie], [Foto's] of [Movies] is het niet mogelijk om door de
opnamen te navigeren met het instelwiel <5>.
232
b De opname draaien
U kunt opnamen bij de weergave draaien.
1
Selecteer [Beeld roteren].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Beeld roteren] en druk
vervolgens op <Q/0>.
een opname.
2 Selecteer
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
de te draaien opname te selecteren.
U kunt ook een opname selecteren in
de indexweergave (pag. 231).
de opname.
3 Draai
Telkens als u op <Q/0> drukt,
wordt de opname als volgt naar
rechts gedraaid: 90° a 270° a 0°.
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
Als u [51: Auto. roteren] hebt ingesteld op [AanzD] (pag. 214),
hoeft u de opnamen niet meer op bovenstaande wijze te draaien.
Als de gedraaide opname tijdens de opnameweergave niet gedraaid
wordt weergegeven, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om
een opname te draaien.
Een film kan niet worden gedraaid.
233
3 Classificaties instellen
U kunt opnamen en films classificeren met een van vijf classificaties:
l/m/n/o/p.
1
Selecteer [Classificatie].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Classificatie] en druk
vervolgens op <Q/0>.
een opname.
2 Selecteer
Druk op de toets <YA>/<ZO>
om een opname of film te selecteren
voor classificatie.
Raak het LCD-scherm met twee
uitgespreide vingers aan en breng uw
vingers vervolgens samen. U ziet een
weergave van drie opnamen.
Vervolgens kunt u opnamen
selecteren. Ga terug naar de
weergave van één opname door het
LCD-scherm aan te raken met twee
vingers tegen elkaar aan en uw
vingers vervolgens op het scherm uit
te spreiden.
de opname of film.
3 Classificeer
Druk op de knop <Wj/i>/<XL>
om een classificatie te selecteren.
X Het totale aantal opnamen en films
dat is geclassificeerd, wordt voor elke
classificatie geteld.
Als u nog een opname of film wilt
classificeren, herhaalt u stap 2 en 3.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
234
3 Classificaties instellen
Het totale aantal opnamen met een bepaalde classificatie dat kan worden
weergegeven, is 999. Indien er meer dan 999 opnamen zijn met een
bepaalde classificatie, wordt er [###] weergegeven voor die classificatie.
Het voordeel van classificaties
Met [x2: Spring met 5] kunt u alleen opnamen en films met een
specifieke classificatie weergeven.
Met [x2: Diavoorstelling] kunt u alleen opnamen en films met een
bepaalde classificatie afspelen.
Met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340) kunt u
alleen foto's met een specifieke classificatie selecteren.
Met Windows 7 en Windows Vista kunt u de classificatie van elk bestand
bekijken in de bestandsinformatieweergave of in de meegeleverde
opnameviewer (alleen foto's).
235
Q Snel instellen tijdens weergave
U kunt tijdens de weergave van opnamen op <Q/0> drukken om de
volgende opties in te stellen: [ : Beveilig beelden], [b: Beeld
roteren], [9: Classificatie], [U: Creatieve filters], [S: Wijzig formaat]
(alleen JPEG-bestanden) en [e: Spring met 5].
Voor films kunnen alleen de functies die hierboven vetgedrukt
worden weergegeven worden ingesteld.
Tijdens de weergave van opnamen kan het scherm Snel instellen alleen
worden weergegeven met Q Snel instellen en niet met de knop B.
De procedure is hetzelfde als voor het
gebruik van het scherm Snel instellen in
de opnamemodus. Bij de opties voor
Creatieve filters en Wijzig formaat moet
u echter ook nog op <Q/0> drukken
om ze in te stellen. Zie voor meer
informatie pagina 260 voor Creatieve
filters en pagina 262 voor Wijzig formaat.
Stel [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om een opname te draaien.
Als [51: Auto. roteren] is ingesteld op [AanD] of [Uit], wordt de instelling
[b Beeld roteren] toegevoegd aan de opname, maar zal de camera de
opname niet draaien voor weergave.
Als u in de indexweergave op <Q/0> drukt, wordt er overgeschakeld
naar de weergave van één opname. Druk nogmaals op <Q/0> om
het scherm Snel instellen weer te geven.
Voor opnamen die zijn gemaakt met een andere camera, kan het aantal
functies dat u kunt selecteren beperkt zijn.
236
k Genieten van films
Afspelen op een tv
(pag. 247 en 251)
Gebruik de AV-kabel AVC-DC400ST of de
HDMI-kabel HTC-100 (beide afzonderlijk
verkrijgbaar) om de camera op een tv aan
te sluiten. U kunt de gemaakte films en
foto's dan op uw tv bekijken.
Als u over een HD-televisie beschikt en
uw camera met een HDMI-kabel
aansluit, kunt u films in Full HD
(Full High-Definition: 1920x1080) en HD
(High-Definition: 1280x720) bekijken met
een hogere beeldkwaliteit.
Omdat recorders met vaste schijf geen HDMI IN-poort bevatten, kan de camera niet
op de recorder met vaste schijf worden aangesloten met behulp van een HDMI-kabel.
Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een recorder met vaste schijf
is aangesloten, kunnen films en foto's niet worden afgespeeld of opgeslagen.
Als de tv beschikt over een kaartsleuf die compatibel is met MOV-bestanden,
kunt u films afspelen vanaf de kaart als u deze in de tv plaatst.
Afspelen op het LCD-scherm van de camera
(pag. 239 - 246)
U kunt films afspelen op het LCD-scherm
van de camera. U kunt bovendien de
eerste en laatste beelden van een film
bewerken en de foto's en films op de
kaart afspelen als automatische
diavoorstelling.
Films die met andere apparaten zijn opgenomen, kunnen mogelijk niet
door deze camera worden afgespeeld.
Een film die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de kaart
worden opgeslagen en op de camera worden afgespeeld.
Videofotoalbums die zijn bewerkt met EOS Video Snapshot Task
(pag. 196), kunnen wel op de camera worden weergegeven.
237
k Genieten van films
Afspelen en bewerken op een computer
(pag. 340)
De filmbestanden op de kaart kunnen
worden overgezet naar een computer
en worden afgespeeld of bewerkt
met ImageBrowser EX
(meegeleverde software).
Om een film vloeiend af te spelen op een computer, is een hoogwaardige
computer nodig. Raadpleeg het pdf-bestand ImageBrowser EX
Gebruikershandleiding voor meer informatie over de hardwarevereisten
voor de computer voor ImageBrowser EX.
Als u commerciële software van derden wilt gebruiken om de films af te
spelen of te bewerken, dient u te controleren of de software compatibel is
met MOV-bestanden. Voor meer informatie over commerciële software
van derden dient u de fabrikant van de software te raadplegen.
238
k Films afspelen
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om opnamen
weer te geven.
een film.
2 Selecteer
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
een film te selecteren.
Bij de weergave van één opname geeft het
pictogram < 1> linksboven in het scherm
aan dat het een film betreft. Als de film een
videofoto is, wordt <
> weergegeven.
U kunt op de knop <B> drukken om
over te schakelen naar de weergave
met opname-informatie (pag. 257).
In de indexweergave geeft de perforatie links
van een miniatuur aan dat het een film is.
Films kunnen niet worden weergegeven
in de indexweergave. Druk daarom op
<Q/0> om over te schakelen op de
weergave van één opname.
in de weergave van één
3 Druk
opname op < 1>.
X Het filmweergavepaneel verschijnt
onder in het scherm.
4
Luidspreker
Speel de film af.
Selecteer [7] (Afspelen) en druk
vervolgens op <Q/0>.
X De film wordt afgespeeld.
U kunt de filmweergave pauzeren
door op <Q/0> te drukken.
Tijdens de filmweergave kunt u het geluidsvolume
van de ingebouwde luidspreker aanpassen door
aan het instelwiel <5> te draaien.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over de weergaveprocedure.
239
k Films afspelen
Filmweergavepaneel
Bewerking
Beschrijving van weergave
7 Afspelen
Door op <Q/0> te drukken, kunt u schakelen tussen
weergeven en stoppen.
8 Vertraagd
Wijzig de vertragingssnelheid door op de knop <YA>/<ZO> te
drukken. De vertragingssnelheid wordt rechtsboven in het scherm
weergegeven.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven.
3 Vorige beeld
Telkens als u op <Q/0> drukt, wordt het vorige beeld weergegeven.
Als u <Q/0> ingedrukt houdt, wordt de film teruggespoeld.
6 Volgende beeld
Telkens als u op <Q/0> drukt, wordt de film beeld voor beeld
weergegeven. Als u <Q/0> ingedrukt houdt, wordt de film vooruitgespoeld.
4 Laatste beeld Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven.
X Bewerken
Achtergrondmuziek*
Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend (pag. 241).
Speel een film af met de geselecteerde achtergrondmuziek
(pag. 246).
Weergavepositie
mm’ ss”
Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker
(pag. 239) aanpassen door aan het instelwiel <5> te draaien.
32
Hiermee keert u terug naar de weergave van één opname.
* Als er achtergrondmuziek is ingesteld, wordt het geluid van de film niet afgespeeld.
Afspelen via het aanraakscherm
Tik op [7] in het midden van het scherm.
X De film wordt afgespeeld.
Als u het filmweergavepaneel wilt weergeven,
tikt u op < 1> linksboven in het scherm.
Als u de film tijdens weergave wilt pauzeren,
tikt u op het scherm. Het filmweergavepaneel
wordt ook weergegeven.
De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen
LP-E12-batterij bij 23 °C is: circa 2 uur 20 minuten.
Als u een foto hebt gemaakt toen u de film opnam, wordt de foto tijdens
de filmweergave circa 1 seconde weergegeven.
240
X De eerste en laatste beelden van een film bewerken
U kunt de eerste en laatste beelden van een film bewerken in
tussenstappen van 1 seconde (dit geldt niet voor videofoto's).
1
Selecteer [X] in het
filmweergavescherm.
X Het bewerkingsscherm wordt
weergegeven.
aan welk deel moet worden
2 Geef
verwijderd.
Selecteer [U] (Snijden begin) of [V]
(Snijden eind) en druk op <Q/0>.
Tik op [3]/[6] om het vorige of
volgende beeld te zien. Houd [3]/
[6] ingedrukt om de beelden
achteruit of vooruit te spoelen.
Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt
verwijderen, drukt u op <Q/0>.
Het deel dat boven in het scherm
grijs is gemarkeerd, is het deel
dat overblijft.
de bewerkte film.
3 Controleer
Selecteer [7] en druk op <Q/0>
om het grijs gemarkeerde deel af
te spelen.
Ga terug naar stap 2 om de
bewerking te wijzigen.
Als u de bewerking wilt annuleren,
drukt u op de knop <M>,
selecteert u [OK] in het
bevestigingsvenster en drukt u
vervolgens op <Q/0>.
241
X De eerste en laatste beelden van een film bewerken
de bewerkte film op.
4 SlaSelecteer
[W] en druk vervolgens
op <Q/0>.
X Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe
film op te slaan, selecteert u
[Nieuw bestand]. Als u het bestand
wilt opslaan en het originele
filmbestand wilt overschrijven,
selecteert u [Overschrijven] en
drukt u vervolgens op <Q/0>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsvenster en druk
vervolgens op <Q/0> om de
bewerkte film op te slaan en terug te
keren naar het filmweergavescherm.
Als de batterij bijna leeg is, kunt u de film niet bewerken. Gebruik een
volledig opgeladen batterij.
Aangezien bewerking alleen in tussenstappen van 1 seconde mogelijk is
(de positie wordt aangegeven met [X]), kan de exacte positie waar de
film wordt bewerkt, iets afwijken van de positie die u hebt aangegeven.
Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [Nieuw bestand]
niet worden geselecteerd.
242
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
U kunt de opnamen op de kaart weergeven als een automatische
diavoorstelling.
1
Aantal weer te geven
opnamen
Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Diavoorstelling] en druk
vervolgens op <Q/0>.
de opnamen die u wilt
2 Selecteer
weergeven. U kunt selecteren op:
[iAlle bldn], [kMovies],
[zFoto's], [iDatum], [nMap]
of [9Classificatie].
Stel de optie [Alle bldn] in. Deze is
omcirkeld in de illustratie. Dit kan op
twee manieren.
Selecteer de optie [Alle bldn] met de
knop <Wj/i>/<XL>.
Druk op de knop <Wj/i>/<XL> om
de optie [Alle bldn] te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>. Druk op de
knop <Wj/i>/<XL> om de weer te
geven opnamen te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>.
Tik rechtstreeks op de optie
[Alle bldn].
Tik twee keer op de optie [Alle bldn].
De volgende zes opties worden dan
weergegeven. Selecteer de gewenste
optie: [Alle bldn], [Movies], [Datum],
[Foto's], [Map], [Classificatie]. Tik op
de opnamen die u wilt weergeven en tik
vervolgens op [sOK]. Tik in het
scherm met diavoorstellingsinstellingen
op [32].
243
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
[iDatum], [nMap] of
[9Classificatie]
Selecteer de datum, de map of de classificatie
van de opnamen die u wilt weergeven.
Wanneer <zH> wordt
gemarkeerd, drukt u op de knop <B>.
Selecteer de gewenste optie en druk
vervolgens op <Q/0>.
[Datum]
Optie
[Map]
[Classificatie]
Beschrijving van weergave
jAlle bldn
Alle foto's en films op de geheugenkaart worden weergegeven.
iDatum
De foto's en films die zijn vastgelegd op de geselecteerde
opnamedatum, worden weergegeven.
nMap
De foto's en films in de geselecteerde map worden weergegeven.
kMovies
Alleen de films op de geheugenkaart worden weergegeven.
zFoto's
Alleen de foto's op de geheugenkaart worden weergegeven.
9Classificatie Alleen foto's en films met de geselecteerde classificatie worden weergegeven.
[Stel in] naar wens in.
3 StelSelecteer
[Stel in] en druk vervolgens
op <Q/0>.
Stel de [Weergaveduur], [Herhalen],
[Overgangseffect] en
[Achtergrondmuziek] in voor foto's.
De procedure voor het selecteren van
achtergrondmuziek wordt toegelicht op pagina 246.
Druk na het selecteren van de
instellingen op de knop <M>.
244
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
[Weergaveduur]
[Herhalen]
[Overgangseffect]
[Achtergrondmuziek]
de diavoorstelling.
4 StartSelecteer
[Start] en druk vervolgens op <Q/0>.
X Nadat de tekst [Laden van beeld...] is
weergegeven, begint de diavoorstelling.
diavoorstelling.
5 StopAls de
u de diavoorstelling wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het instellingenscherm,
drukt u op de knop <M>.
Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <Q/0>. Tijdens het
pauzeren wordt [G] in de linkerbovenhoek van de opname weergegeven.
Druk nogmaals op <Q/0> om weer verder te gaan met de diavoorstelling.
U kunt de diavoorstelling ook pauzeren door op het scherm te tikken.
Tijdens de diavoorstelling kunt u het weergaveformaat van de foto's
wijzigen door op de knop <B> te drukken (pag. 98).
Tijdens de filmweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen door aan
het instelwiel <5> te draaien.
Tijdens de diavoorstelling of een onderbreking, kunt u op de knop
<YA>/<ZO> drukken om een andere opname weer te geven.
Tijdens de diavoorstelling werkt de functie voor het automatisch uitschakelen van de camera niet.
De weergavetijd kan variëren, afhankelijk van de opname.
Zie pagina 247 als u de diavoorstelling op een tv wilt bekijken.
245
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
De achtergrondmuziek selecteren
1
Selecteer [Achtergrondmuziek].
Stel [Achtergrondmuziek] in op [Aan]
en druk vervolgens op <Q/0>.
de achtergrondmuziek.
2 Selecteer
Druk op de knop <Wj/i>/<XL>
om de achtergrondmuziek te
selecteren en druk vervolgens op
<Q/0>. U kunt ook meerdere
tracks met achtergrondmuziek
selecteren.
de achtergrondmuziek af.
3 Speel
Druk op de knop <B> om naar
een voorbeeld van de
achtergrondmuziek te luisteren.
Druk op de knop <Wj/i>/<XL> om
een andere track met achtergrondmuziek
af te spelen. Druk nogmaals op de knop
<B> om het beluisteren van
achtergrondmuziek te stoppen.
Pas het geluidsvolume aan door aan
het instelwiel <5> te draaien.
Tik op [Verwijder] om
achtergrondmuziek van de kaart
te verwijderen.
Na aanschaf kunt u niet meteen met de camera een achtergrondmuziek
selecteren. U moet eerst EOS Utility (meegeleverde software) gebruiken
om de achtergrondmuziek naar de kaart te kopiëren. Zie voor informatie de
software-instructiehandleiding (pdf) voor EOS Utility op de dvd-rom.
246
Opnamen op de tv bekijken
U kunt de foto's en films ook weergeven op een tv.
Pas het geluidsvolume van de film aan op de tv. Het geluidsvolume kan
niet met de camera worden aangepast.
Schakel, voordat u de kabel tussen de camera en de tv aansluit of
verwijdert, de camera en de tv uit.
Op bepaalde tv's worden de weergegeven opnamen mogelijk
afgesneden.
Een HDMI-kabel aansluiten en opnamen weergeven
op een tv
Hiervoor hebt u de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) nodig.
1
Sluit de HDMI-kabel aan op
de camera.
Sluit de stekker met het <dHDMI
MINI>-logo naar de voorzijde van de
camera gericht aan op de
<D>-aansluiting.
aan op de tv.
2 SluitSluitdedeHDMI-kabel
HDMI-kabel aan op de HDMI
IN-poort van de tv.
de tv aan en verander de
3 Zet
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4 Schakel de camera in <1>.
247
Opnamen op de tv bekijken
op de knop <x>.
5 Druk
X De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
De opnamen worden automatisch
weergegeven met de optimale
resolutie van de tv.
U kunt het weergaveformaat wijzigen
door op de knop <B> te drukken.
Zie pagina 239 als u films wilt
weergeven.
De opnamen kunnen niet tegelijkertijd via zowel de <D>aansluiting als de <q>-aansluiting worden weergegeven.
Sluit geen andere apparaten aan op de <D>-aansluiting van
de camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Op sommige tv's kunnen de opnamen mogelijk niet worden afgespeeld.
Gebruik in dat geval de AV-kabel AVC-DC400ST (afzonderlijk
verkrijgbaar) om de camera op de tv aan te sluiten.
De volgende bewerkingen kunnen niet worden uitgevoerd als de
camera is aangesloten op een tv:
tijdens opnamen:
• Het AF-punt verplaatsen
• De opname vergroten/verkleinen
• Servo AF voor film in- of uitschakelen tijdens filmopnamen
tijdens filmweergave:
• Snel instellen
248
Opnamen op de tv bekijken
Voor HDMI CEC-tv's
Als de tv die met de HDMI-kabel op de camera is aangesloten
compatibel is met HDMI CEC*, kunt u de afstandsbediening van de tv
gebruiken voor het bedienen van de weergaveopties.
* Een standaard-HDMI-functie waarmee HDMI-apparaten elkaar kunnen
bedienen zodat u ze kunt bedienen met één afstandsbediening.
1
Stel [Ctrl over HDMI] in op
[Inschakelen].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Ctrl over HDMI] en druk
vervolgens op <Q/0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
de camera aan op een tv.
2 SluitGebruik
een HDMI-kabel om de
camera aan te sluiten op de tv.
X De invoer van de tv wordt
automatisch overgeschakeld op
de HDMI-poort waarop de camera
is aangesloten.
op de knop <x> op
3 Druk
de camera.
X Op de tv wordt een opname
weergegeven. U kunt de
afstandsbediening van de tv
gebruiken om opnamen af te spelen.
een opname.
4 Selecteer
Druk op de knop / van de
afstandsbediening en selecteer
een opname.
249
Opnamen op de tv bekijken
Fotoweergavemenu
op Enter op de
5 Druk
afstandsbediening.
Filmweergavemenu
: Terug
: 9-beeldindex
: Movie afspelen
: Diavoorstelling
: Opn. info weergeven
: Roteren
X Het menu wordt weergegeven en u
kunt de afspeelopties uitvoeren die
links worden weergegeven.
Druk op de toets / om de
gewenste optie te selecteren en druk
vervolgens op Enter. Voor een
diavoorstelling drukt u op / op de
afstandsbediening om een optie te
selecteren. Druk vervolgens op Enter.
Als u [Terug] kiest en vervolgens op
Enter drukt, verdwijnt het menu en
kunt u de knop / gebruiken om
een opname te selecteren.
Bij bepaalde tv's moet u eerst de HDMI CEC-verbinding activeren.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de tv voor meer informatie.
Bepaalde tv's, waaronder zelfs tv's die compatibel zijn met HDMI CEC,
functioneren wellicht niet naar behoren. In dat geval dient u de HDMI-kabel
los te koppelen en [x2: Ctrl over HDMI] in te stellen op [Uitschakelen].
Sluit de camera vervolgens opnieuw met de HDMI-kabel op de tv aan.
U kunt nu de camera gebruiken om de weergaveopties te bedienen.
250
Opnamen op de tv bekijken
Een AV-kabel aansluiten en opnamen weergeven op een tv
Als u een AV-kabel gebruikt om de camera op een tv aan te sluiten,
worden de opnamen in SD (Standard Definition) weergegeven.
1
Sluit de AV-kabel AVC-DC400ST
(afzonderlijk verkrijgbaar) aan op
de camera.
Sluit de stekker met het <Canon>logo naar de achterzijde van de
camera gericht aan op de
<q >-aansluiting.
(rood)
(wit)
AUDIO
(geel)
VIDEO
aan op de tv.
2 SluitSluitdedeAV-kabel
AV-kabel aan op de video
IN-aansluiting en op de audio
IN-aansluiting van de tv.
de tv aan en verander de
3 Zet
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4 Schakel de camera in <1>.
op de knop <x>.
5 Druk
X De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
Zie pagina 239 als u films wilt
weergeven.
Gebruik als AV-kabel uitsluitend de AVC-DC400ST (afzonderlijk
verkrijgbaar). Als u een andere kabel gebruikt, worden de opnamen
mogelijk niet weergegeven.
Als het videosysteem niet overeenkomt met de tv, worden de opnamen
niet correct weergeven. Als dit gebeurt, schakelt u over naar het juiste
videosysteem met [52: Videosysteem].
251
K Opnamen beveiligen
Door opnamen te beveiligen, voorkomt u dat deze per ongeluk
worden verwijderd.
3 Een afzonderlijke opname beveiligen
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Beveilig beelden] en druk
vervolgens op <Q/0>.
[Selecteer beelden].
2 Selecteer
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <Q/0>.
Wisbeveiligingspictogram
de opname.
3 Beveilig
Selecteer een opname die u wilt
beveiligen met de knop <YA>/
<ZO> en druk vervolgens op
<Q/0>.
X Als een opname is beveiligd, wordt
het pictogram <K> boven in het
scherm weergegeven.
Als u de wisbeveiliging ongedaan wilt
maken, drukt u nogmaals op de knop
<Q/0>. Het pictogram <K>
verdwijnt dan.
Als u nog een opname wilt beveiligen,
herhaalt u stap 3.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het scherm van stap 2.
252
K Opnamen beveiligen
3 Alle opnamen in een map of op een kaart beveiligen
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart
tegelijk beveiligen.
Als u [Alle beelden in map]
of [Alle beelden op kaart] selecteert in
[x1: Beveilig beelden], worden alle
opnamen in de map of op de kaart
beveiligd.
Om de opnamebeveiliging te annuleren,
selecteert u [Wis bev. beelden in map]
of [Wis bev. alle beelden op kaart].
Als u de kaart formatteert (pag. 57), worden ook de beveiligde
opnamen verwijderd.
Films kunnen ook worden beveiligd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd
met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt
wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle opnamen wist (pag. 255), blijven alleen de beveiligde opnamen
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige opnamen wilt wissen.
253
L Opnamen wissen
U kunt opnamen één voor één selecteren en wissen, of in een batch.
Beveiligde opnamen (pag. 252) worden niet gewist.
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden
teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze niet
meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te voorkomen
dat deze per ongeluk worden gewist. Als u een 1+73-afbeelding
verwijdert, verwijdert u zowel de RAW- als de JPEG-afbeelding.
Een afzonderlijke opname wissen
de opname weer die u
1 Geef
wilt wissen.
op de knop <XL>.
2 Druk
X Het menu voor Wissen verschijnt
onder in het scherm.
de opname.
3 WisSelecteer
[Wissen] en druk vervolgens
op <Q/0>. De weergegeven
opname wordt gewist.
3 Opnamen selecteren <X> die in een batch moeten worden gewist
Door vinkjes <X> bij de te wissen opnamen te zetten, kunt u meerdere
opnamen tegelijk wissen.
1
254
Selecteer [Wis beelden].
Selecteer op het tabblad [x1]
de optie [Wis beelden] en druk
vervolgens op <Q/0>.
L Opnamen wissen
[Selecteer en wis beelden].
2 Selecteer
Selecteer [Selecteer en wis beelden]
en druk vervolgens op <Q/0>.
X De opnamen worden weergegeven.
Raak het LCD-scherm met twee uitgespreide
vingers aan en breng uw vingers vervolgens samen.
U ziet een weergave van drie opnamen. Vervolgens
kunt u opnamen selecteren. Ga terug naar de
weergave van één opname door het scherm aan te
raken met twee vingers tegen elkaar aan en uw
vingers vervolgens op het scherm uit te spreiden.
de opnamen die u wilt wissen.
3 Selecteer
Selecteer een opname die u wilt
wissen met de knop <YA>/<ZO>
en druk vervolgens op <Q/0>.
X Er wordt linksboven in het scherm
een vinkje <X> weergegeven.
Herhaal stap 3 om andere opnamen
te selecteren die u wilt wissen.
de opname.
4 WisDruk
op de knop <XL>.
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<Q/0>.
X De geselecteerde opnamen worden gewist.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk wissen. Als
[x1: Wis beelden] is ingesteld op [Alle beelden in map] of [Alle beelden
op kaart], worden alle opnamen in de map of op de kaart gewist.
Als u ook beveiligde opnamen wilt wissen, dient u de kaart te formatteren (pag. 57).
255
B: Weergave met opname-informatie
Voorbeeld van een opname gemaakt in een creatieve modus
Waarde
belichtingscorrectie
Beveilig beelden
Classificatie
Waarde
flitsbelichtingscompensatie
Diafragma
Mapnummer bestandsnummer
Histogram
(Helderheid/RGB)
Sluitertijd
Beeldstijl/
Instellingen
Meetmethode
Opnamemodus
ISO-snelheid
Lichte tonen prioriteit
Witbalans
Kleurruimte
Opnamedatum
en -tijd
Opnamekwaliteit
Nummer van de
opname/
Totaalaantal
opgeslagen opnamen
Witbalanscorrectie
Bestandsgrootte
Eye-Fi-overdracht
* Bij 1+73-opnamen wordt de bestandsgrootte van 1 weergegeven.
* Bij foto's die tijdens een filmopname zijn gemaakt, wordt <G> weergegeven.
* Als de optie Creatief filter of Wijzig formaat op een opname is toegepast, wordt
het pictogram <u> weergegeven in plaats van het pictogram <1+>.
* Foto's die met flits zijn gemaakt zonder flitsbelichtingscompensatie worden
gemarkeerd met het pictogram < >. Foto's die zijn gemaakt met
flitsbelichtingscompensatie worden gemarkeerd met het pictogram <y>.
256
B: Weergave met opname-informatie
Voorbeeld van een opname gemaakt in een basismodus
Sfeer en sfeereffecten
Opnamemodus
Licht of scène
* Bij afbeeldingen die zijn gemaakt in de modus Automatisch/scène of in een
basismodus, is de weergegeven informatie afhankelijk van de opnamemodus.
* Foto's die zijn gemaakt in de modus <C> geven [Achtergrond wazig] weer.
Voorbeeldfilm
Opnametijd
Weergave
Sluitertijd en
diafragma voor
filmopname
Opnamemodus
Filmopnameformaat
Filmbestandsgrootte
Framesnelheid
* Als handmatige belichting is gebruikt, worden de sluitertijd, het diafragma en de
ISO-snelheid (indien handmatig ingesteld) weergegeven.
* Het pictogram < > wordt weergegeven voor videofoto's.
257
B: Weergave met opname-informatie
Overbelichtingswaarschuwing
Wanneer de opname-informatie wordt weergegeven, gaan overbelichte gedeelten
van de opname knipperen. Voor meer detail in de overbelichte gedeelten stelt u de
belichtingscompensatie in op een negatieve waarde en maakt u de foto opnieuw.
Het histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtingsniveau en
de algehele helderheid. Het RGB-histogram is geschikt voor controle van de
kleurverzadiging en -gradatie. De histogramweergave kan worden
gewisseld met [x2: xHistogram].
Weergave van de [Helderheid]
Voorbeeldhistogrammen
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling van het
helderheidsniveau van de opname. De horizontale as geeft
het helderheidsniveau aan (donkerder aan de linkerkant en
Donkere opname
lichter aan de rechterkant) en de verticale as geeft aan
hoeveel pixels er voor ieder helderheidsniveau bestaan. Hoe
meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder de afbeelding.
Hoe meer pixels aan de rechterkant, hoe lichter de afbeelding.
Normale helderheid
Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn, zult u in de donkere
gedeelten weinig details kunnen onderscheiden. Als er te veel
pixels aan de rechterkant zijn, zijn de lichte gedeelten vaag.
Heldere opname
De tussengelegen gradaties worden gereproduceerd. Aan de
hand van de opname en het helderheidshistogram van de
opname kunt u het belichtingspatroon en de algehele gradatie controleren.
Weergave van [RGB]
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van elke primaire kleur in
de opname (RGB, of rood, groen en blauw). De horizontale as geeft het
helderheidsniveau van de kleur aan (donkerder aan de linkerkant en lichter aan de
rechterkant) en de verticale as geeft aan uit hoeveel pixels het helderheidsniveau van
elke kleur bestaat. Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder en minder helder
de kleur is. Hoe meer pixels aan de rechterkant, hoe lichter en helderder de kleur.
Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de respectieve
kleuren. Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de kleuren oververzadigd en
bevatten ze geen gradatie. Aan de hand van het RGB-histogram van een opname kunt
u de kleurverzadiging, de kleurgradatie en het witbalanseffect controleren.
258
Vergroot en bewerk foto's direct op de
camera met een reeks ingebouwde
retoucheeropties. Zonder computer!
8
Opnamen nabewerken
tijdens weergave
Nadat u opnamen hebt gemaakt, kunt u creatieve filters
toepassen of het beeldformaat wijzigen (het aantal
pixels reduceren).
De camera kan mogelijk geen opnamen verwerken die zijn
gemaakt met een andere camera.
Wanneer de camera is aangesloten op een pc via de
<C>-aansluiting, kunt u geen opnamen verwerken
zoals wordt beschreven in dit hoofdstuk.
259
U Creatieve filters
Zelfs tijdens het weergeven van opnamen kunt u creatieve filters
toepassen. Als er tijdens de weergave van een opname een creatief
filter wordt toegepast, kan de opname als een nieuw bestand worden
opgeslagen waardoor de originele opname intact blijft.
U kunt dezelfde creatieve filters gebruiken als bij het maken van de
opnamen zelf (pag. 94).
U kunt creatieve filters ook toepassen met het scherm Q Snel instellen.
1
Selecteer [Creatieve filters].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Creatieve filters] en druk
vervolgens op <Q/0>.
X De opnamen worden weergegeven.
een opname.
2 Selecteer
Selecteer de opname waarop u het
filter wilt toepassen.
U kunt ook een opname selecteren in
de indexweergave.
een filter.
3 Selecteer
Wanneer u op <Q/0> drukt,
worden de verschillende creatieve
filters weergegeven.
Zie pagina 96 en 97 voor
informatie over de kenmerken
van creatieve filters.
Druk op de knop <YA>/<ZO>
om een creatief filter te selecteren en
druk vervolgens op <Q/0>.
X De opname wordt weergegeven
waarbij de betreffende filter is
toegepast.
260
U Creatieve filters
het filtereffect aan.
4 PasDruk
op de knop <YA>/<ZO> om
het filtereffect aan te passen en druk
vervolgens op <Q/0>.
Voor het miniatuureffect drukt u op
de toets <Wj/i>/<XL> en
selecteert u het opnamegebied
(binnen het witte kader) waar u wilt
dat het beeld scherp is. Druk
vervolgens op <Q/0>.
Door op de knop <B> te drukken
kunt u schakelen tussen een
horizontale en verticale richting
van het witte kader.
de opname op.
5 SlaSelecteer
[OK] om de opname op
te slaan.
Controleer de bestemmingsmap
en het nummer van het bestand en
selecteer [OK].
Als u het filter op nog een
opname wilt toepassen, herhaalt
u stap 2 t/m 5.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het menu.
Wanneer u 1+73- of 1-opnamen maakt, wordt het creatieve filter toegepast
op de 1-opname en wordt de opname opgeslagen als JPEG-bestand. Als er een
beeldverhouding wordt ingesteld voor een 1-opname en er een creatief filter
wordt toegepast, wordt de opname opgeslagen in de ingestelde beeldverhouding.
261
S Formaat wijzigen
U kunt het formaat van een opname wijzigen om het aantal pixels te
reduceren en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand opslaan.
Het is alleen bij JPEG 3/4/a/b-opnamen mogelijk om het formaat te
wijzigen. Het formaat van JPEG c- en RAW-opnamen kan niet
worden gewijzigd.
U kunt het formaat ook wijzigen met het scherm Q Snel instellen.
1
Selecteer [Wijzig formaat].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Wijzig formaat] en druk
vervolgens op <Q/0>.
X De opnamen worden weergegeven.
een opname.
2 Selecteer
Selecteer de opname waarvan u het
formaat wilt wijzigen.
U kunt ook een opname selecteren in
de indexweergave.
het gewenste
3 Selecteer
beeldformaat.
Doelgrootte
262
Als u op <Q/0> drukt, wordt het
beeldformaat weergegeven.
Druk op de knop <YA>/<ZO>
om het gewenste beeldformaat te
selecteren en druk vervolgens op
<Q/0>.
S Formaat wijzigen
de opname op.
4 SlaSelecteer
[OK] om het gewijzigde
beeldformaat op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het nummer van het bestand en
selecteer [OK].
Als u het formaat van nog een
opname wilt wijzigen, herhaalt u
stap 2 t/m 4.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
Opties voor wijziging formaat op basis van het originele
beeldformaat
Origineel
beeldformaat
3
4
a
b
Beschikbare instellingen voor wijziging formaat
4
a
b
k
k
k
k
k
k
k
k
c
k
k
c
263
S Formaat wijzigen
Beeldformaten
Het beeldformaat dat wordt weergegeven bij stap 3 op pagina 262,
bijvoorbeeld [***M ****x****], heeft een beeldverhouding van 3:2.
Het beeldformaat volgens de beeldverhoudingen wordt weergegeven
in de onderstaande tabel.
Opnamekwaliteiten met een sterretje komen niet helemaal overeen met
de beeldverhouding. De opname wordt iets bijgesneden.
Beeldkwaliteit
Beeldverhouding en aantal pixels (circa)
3:2
4:3
16:9
1:1
4
3456x2304
3072x2304
3456x1944
2304x2304
(8,0 megapixels) (7,0 megapixels) (6,7 megapixels) (5,3 megapixels)
a
2304x1728
2592x1456*
1728x1728
2592x1728
(4,5 megapixels) (4,0 megapixels) (3,8 megapixels) (3,0 megapixels)
b
1920x1280
1696x1280*
1920x1080
1280x1280
(2,5 megapixels) (2,2 megapixels) (2,1 megapixels) (1,6 megapixels)
c
720x480
640x480
720x400*
480x480
(350.000 pixels) (310.000 pixels) (290.000 pixels) (230.000 pixels)
264
Met afgedrukte foto's laat u aan vrienden
en familie zien hoe vaardig u bent met de
camera. Conventionele afdrukken,
fotoalbums of grote artistieke prints – met
de EOS M maakt u altijd indruk.
9
Opnamen afdrukken
Afdrukken (pag. 266)
U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer en
de opnamen op de kaart afdrukken. De camera is
compatibel met 'wPictBridge', de standaard voor
rechtstreeks afdrukken.
Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 275)
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die
op de kaart staan, afdrukken volgens uw afdrukinstructies,
zoals de opnameselectie, het aantal exemplaren,
enzovoort. U kunt meerdere opnamen in één batch
afdrukken of de afdruktaak doorgeven aan een
foto-ontwikkelaar.
Opnamen selecteren voor een fotoboek (pag. 279)
U kunt aangeven welke opnamen op de kaart moeten
worden afgedrukt in een fotoboek.
265
Het afdrukken voorbereiden
De procedure voor rechtstreeks afdrukken kan volledig worden
uitgevoerd via het LCD-scherm van de camera.
De camera op een printer aansluiten
1
Schakel de camera uit <2>.
de printer.
2 Installeer
Raadpleeg de instructiehandleiding
bij de printer voor meer informatie.
de camera op de printer aan.
3 SluitGebruik
de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de <C>aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de
stekker van de camera naar de
voorkant van camera wijst.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor aansluitinstructies.
4 Schakel de printer in.
de camera in <1>.
5 Schakel
X Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
266
Het afdrukken voorbereiden
wPictBridge
weer.
6 GeefDrukdeopopname
de knop <x>.
X De opname wordt weergegeven en
het pictogram <w> dat in de
linkerbovenhoek van het scherm
verschijnt, geeft aan dat de camera
op een printer is aangesloten.
U kunt films niet afdrukken.
De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel
zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct.
Gebruik alleen de meegeleverde interfacekabel.
Als u bij stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de
printer. Los het probleem op dat wordt weergegeven in het foutbericht
(pag. 274).
U kunt ook RAW-opnamen afdrukken die met deze camera zijn gemaakt.
Als u een batterij als voeding voor de camera gebruikt, moet de batterij
volledig opgeladen zijn. Met een volledig opgeladen batterij kunt u
maximaal circa 2 uur en 30 min. afdrukken.
Schakel eerst de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert.
Pak bij het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
Bij rechtstreeks afdrukken wordt aanbevolen om de camera met de
AC-adapterset ACK-E12 (afzonderlijk verkrijgbaar) op een stopcontact
aan te sluiten.
267
wAfdrukken
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
Pictogram aangesloten
1
Selecteer de opname die u wilt
afdrukken.
Controleer of linksboven in het
LCD-scherm het pictogram <w>
wordt weergegeven.
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
de af te drukken opname te selecteren.
op <Q/0>.
2 Druk
X Het scherm met afdrukinstellingen
wordt weergegeven.
Scherm met
Hiermee stelt u de afdrukeffecten in (pag. 270).
Hiermee schakelt u het afdrukken van
datum of bestandsnummer in of uit
Hiermee stelt u het aantal af te drukken exemplaren in
Hiermee stelt u het bijsnijden in (pag. 273).
Hiermee stelt u het papierformaat, de papiersoort en de indeling in.
Hiermee gaat u terug naar het scherm in stap 1.
Hiermee start u het afdrukken.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld,
worden weergegeven.
* Afhankelijk van de printer kunnen bepaalde instellingen, bijvoorbeeld voor het afdrukken van
de datum en het bestandsnummer en voor het bijsnijden, mogelijk niet worden geselecteerd.
[Papier inst.].
3 Selecteer
Selecteer [Papier inst.] en druk
vervolgens op <Q/0>.
X Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
268
wAfdrukken
Q Het papierformaat instellen
Selecteer het formaat van het papier
dat in de printer is geplaatst en druk
vervolgens op <Q/0>.
X Het scherm met papiersoorten wordt weergegeven.
Y De papiersoort instellen
Selecteer het type papier dat in de printer is
geplaatst en druk vervolgens op <Q/0>.
X Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
U De pagina-indeling instellen
Selecteer de pagina-indeling en druk
vervolgens op <Q/0>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
verschijnt weer.
Randen
Op de afdruk is een witte rand zichtbaar rondom de opname.
Randloos
De afdruk heeft geen randen. Als uw printer niet kan afdrukken
zonder randen, wordt de opname met randen afgedrukt.
Randenc
De opname-informatie*1 wordt bij afdrukken van het formaat
9 x 13 cm en groter afgedrukt langs de rand van het papier.
xx-plus
Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken.
20-plusc
35-plusp
20 of 35 opnamen worden afgedrukt als miniatuurafbeeldingen
op papier van A4- of Letter-formaat*2.
• Bij [20-plusc] wordt de opname-informatie*1 afgedrukt.
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het model of de instellingen van de printer.
*1: Van de Exif-gegevens worden de cameranaam, objectiefnaam, opnamemodus, sluitertijd, het
diafragma, de mate van belichtingscompensatie, ISO-snelheid, witbalans, enzovoort afgedrukt.
*2: Wanneer u de afdruktaken met 'Digital Print Order Format (DPOF)' (pag. 275) hebt ingesteld, wordt het
aanbevolen de instructies te volgen in 'Rechtstreeks afdrukken met DPOF' (pag. 278) om af te drukken.
Als de beeldverhouding van de opname afwijkt van de beeldverhouding van het afdrukpapier, kan
de opname aanzienlijk worden bijgesneden door de opname zonder randen af te drukken. Als de
opname is bijgesneden, kan deze er op papier korreliger uitzien vanwege het kleinere aantal pixels.
269
wAfdrukken
in.
4 StelSteldezeafdrukeffecten
indien nodig in. Ga naar stap 5
als u geen afdrukeffecten wilt instellen.
De schermweergave kan per
printer verschillen.
Selecteer de optie en druk vervolgens
op <Q/0>.
Selecteer het gewenste afdrukeffect
en druk vervolgens op <Q/0>.
Als het pictogram <ze> helder
wordt weergegeven, kunt u het
afdrukeffect ook aanpassen (pag. 272).
Afdrukeffect
Omschrijving
EAan
De opname wordt afgedrukt met de standaardkleuren van de
printer. De Exif-gegevens van de opname worden gebruikt voor
het maken van automatische correcties.
EUit
Er wordt geen automatische correctie uitgevoerd.
EVivid
De opname wordt afgedrukt met een hogere verzadiging voor
levendige blauwe en groene tinten.
ENR
Beeldruis wordt vóór het afdrukken verminderd.
0 Z/W
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, waarbij zwart echt zwart is.
0 Koele toon Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met koele, blauwachtige zwarttinten.
0 Warme toon Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met warme, gelige zwarttinten.
zNatuurlijk
Opnamen worden afgedrukt met de oorspronkelijke kleuren en
het oorspronkelijke contrast. Er worden geen automatische
kleuraanpassingen gemaakt.
zNatuurl. M
De afdrukkenmerken zijn dezelfde als voor de instelling
'Natuurlijk'. Met deze instelling zijn echter fijnere aanpassingen
voor het afdrukken mogelijk dan met 'Natuurlijk'.
EStandaard
De afdrukken kunnen per printer verschillen. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
* Wijzigingen in de afdrukeffecten zijn zichtbaar in het beeld dat linksboven
wordt weergegeven. Het beeld dat wordt afgedrukt, kan er iets anders uitzien
dan het weergegeven beeld. Het weergegeven beeld is slechts een benadering.
Dit geldt ook voor de instellingen [Helderheid] en [Levels aanp.] op pagina 272.
270
wAfdrukken
het afdrukken van de datum
5 Stel
en het bestandsnummer in.
Stel de zomertijd in als dit nodig is.
Selecteer <I> en druk vervolgens op
<Q/0>.
Kies de gewenste instelling en druk
vervolgens op <Q/0>.
exemplaren in.
6 StelStelhetdeaantal
zomertijd in als dit nodig is.
Selecteer <R> en druk vervolgens op
<Q/0>.
Stel het aantal exemplaren in en druk
vervolgens op <Q/0>.
met afdrukken.
7 Begin
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <Q/0>.
Bij de instelling [Standaard] voor afdrukeffecten en andere opties
worden de standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze door
de fabrikant zijn ingesteld. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de
printer voor de [Standaard]-instellingen.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even
duren voordat het afdrukken begint nadat u [Print] hebt geselecteerd.
Als kantelcorrectie (pag. 273) op de opname is toegepast, duurt het
langer voordat de opname wordt afgedrukt.
Als u het afdrukken wilt beëindigen, drukt u op <Q/0> terwijl [Stop]
wordt weergegeven. Vervolgens selecteert u [OK].
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 216) uitvoert, worden de
standaardinstellingen hersteld.
271
wAfdrukken
e Afdrukeffecten aanpassen
Selecteer het afdrukeffect zoals beschreven
bij stap 4 op pagina 270. Als het pictogram
<ze> helder wordt weergegeven, kunt
u op de knop <B> drukken. Vervolgens
kunt u het afdrukeffect aanpassen. De selectie
die u bij stap 4 hebt gemaakt, bepaalt wat u
kunt aanpassen en wat er wordt weergegeven.
Helderheid
Hier stelt u de helderheid van de opname in.
Levels aanp.
Als u [Manual] selecteert, kunt u de spreiding
van het histogram wijzigen en de helderheid
en het contrast van de opname aanpassen.
Wanneer het scherm voor levels aanpassen wordt
weergegeven, drukt u op de knop <B> om de
positie van <h> te wijzigen. Druk op de knop <YA>/
<ZO> om de schaduw (0-127) en de helderheid (128-255) te wijzigen.
kVerhelderen
Effectief bij tegenlicht. Door tegenlicht kan het gezicht van de gefotografeerde persoon er
donker uitzien. Als [Aan] is ingesteld, wordt het gezicht voor het afdrukken helderder gemaakt.
Rode ogen co.
Effectief bij rode ogen op foto's die met een flitser zijn gemaakt. Als
[Aan] is ingesteld, worden rode ogen voor het afdrukken gecorrigeerd.
De effecten [kVerhelderen] en [Rode ogen co.] worden niet op het
scherm weergegeven.
Selecteer [Detail inst.] om het [Contrast], de [Verzadiging], de
[Kleurtoon] en de [Kleurbalans] aan te passen. Wijzig de waarden om
de [Kleurbalans] aan te passen: B staat voor blauw, A voor amber,
M voor magenta en G voor groen. De kleurbalans van de opname wordt
op basis van de geselecteerde kleur gecorrigeerd.
Als u [Wis alle] selecteert, worden de standaardinstellingen van alle
afdrukeffecten hersteld.
272
wAfdrukken
De opname bijsnijden
Kantelcorrectie
U kunt de opname bijsnijden en alleen
het bijgesneden gedeelte afdrukken, net
alsof de compositie opnieuw is bepaald.
Stel het bijsnijden in, vlak voordat u de
opname afdrukt. Als u het bijsnijden instelt
en vervolgens de afdrukinstellingen instelt,
moet u wellicht opnieuw het bijsnijden
instellen voordat u kunt afdrukken.
1 Selecteer [Afstellen] in het scherm met afdrukinstellingen.
2 Stel de grootte, positie en beeldverhouding van het uitsnedekader in.
Het gedeelte van de opname dat binnen het uitsnedekader valt, wordt afgedrukt.
U kunt de beeldverhouding van het uitsnedekader wijzigen met [Papier inst.].
De grootte van het uitsnedekader wijzigen
Tik op het scherm en druk twee vingers tegen elkaar aan of spreid
ze uit om de grootte van het uitsnedekader te wijzigen. De vergroting
van de opname neemt toe naarmate het uitsnedekader kleiner wordt.
Het uitsnedekader verplaatsen
Druk op de knop <Wj/i>/<XL> /<YA>/<ZO> om het kader
verticaal of horizontaal over de opname te schuiven. Verplaats het
uitsnedekader tot het gewenste gebied binnen het kader wordt weergegeven.
Het kader draaien
Wanneer u op de knop <B> drukt, wisselt het uitsnedekader van verticaal naar horizontaal
en omgekeerd. Op deze wijze kunt u van een horizontale opname een verticale afdruk maken.
Opnamekanteling corrigeren
Door aan het instelwiel <5> te draaien kunt u de kantelhoek maximaal
±10 graden aanpassen in stappen van 0,5 graden. Wanneer u de
opnamekanteling aanpast, wordt het pictogram <O> op het scherm blauw.
3 Druk op <Q/0> om het bijsnijden af te sluiten.
XHet scherm met afdrukinstellingen verschijnt weer.
U kunt de bijgesneden opname in de linkerbovenhoek van het
scherm met afdrukinstellingen bekijken.
273
wAfdrukken
Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden gedeelte
van de opname niet wordt afgedrukt zoals u hebt opgegeven.
De afgedrukte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader
verkleint.
Controleer de opname tijdens het bijsnijden op het LCD-scherm van de
camera. Op een tv-scherm wordt het uitsnedekader mogelijk niet correct
weergegeven.
Printerproblemen oplossen
Als het afdrukken niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost
(geen inkt, geen papier, enzovoort) en [Doorgaan] hebt geselecteerd, gebruik
dan de knoppen op de printer om het afdrukken te hervatten. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie over het hervatten
van het afdrukken.
Foutberichten
Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, wordt er een foutbericht
op het LCD-scherm van de camera weergegeven. Druk op <Q/0> om
het afdrukken te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost, kunt u het
afdrukken hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor
informatie over het oplossen van een afdrukprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardware fout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen
en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet via PictBridge worden afgedrukt.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of met een computer
zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden afgedrukt.
274
W Digital Print Order Format (DPOF)
U kunt het afdruktype instellen en instellen of de datum en het
bestandsnummer moeten worden afgedrukt. De afdrukinstellingen
worden toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te
worden afgedrukt. (Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk
worden ingesteld.)
De afdrukopties instellen
1
Selecteer [Printopties].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Printopties] en druk
vervolgens op <Q/0>.
[Stel in].
2 Selecteer
Selecteer [Stel in] en druk vervolgens
op <Q/0>.
optie naar wens in.
3 StelStelde[Afdruktype],
[Datum] en
[File No.] in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <Q/0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk
vervolgens op <Q/0>.
[Afdruktype]
[Datum]
[File No.]
275
W Digital Print Order Format (DPOF)
Afdruktype
Datum
File No.
K
L
K
L
Standaard Er wordt één opname afgedrukt per vel.
Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen afgedrukt per vel.
Beide
Er worden zowel standaard- als indexafdrukken
gemaakt.
Aan
Uit
Aan
Uit
Bij [Aan] wordt de datum van de opname afgedrukt.
Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van de opname
afgedrukt.
de instelling.
4 Verlaat
Druk op de knop <7>.
X Het scherm met afdrukopties verschijnt weer.
Kies vervolgens voor het afdrukken
een van de volgende opties:
[Sel.beeld], [Pern] of [Alle bldn].
Ook als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], kan het zijn dat de
datum of het bestandnummer niet wordt afgedrukt. Dit is afhankelijk van
het afdruktype en printermodel.
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet allebei tegelijk worden ingesteld op [Aan].
Wanneer u afdrukken maakt met DPOF, moet u de kaart gebruiken
waarvoor de afdrukopties zijn ingesteld. Het werkt niet als u opnamen
van de kaart haalt en deze probeert af te drukken.
Mogelijk kunnen bepaalde met DPOF compatibele printers en photofinishers
de opnamen niet afdrukken zoals u hebt aangegeven. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie voordat u begint
met afdrukken. U kunt ook contact opnemen met uw foto-ontwikkelaar voor
informatie over compatibiliteit wanneer u afdrukken bestelt.
Probeer geen kaart in de camera te plaatsen waarvoor de afdrukopties op
een andere camera zijn ingesteld en vervolgens een afdrukbestelling op
te geven. De afdruktaak kan mogelijk worden overschreven. Afhankelijk
van de bestandsindeling van de opnamen kan afdrukken onmogelijk zijn.
RAW-opnamen en films kunnen niet worden geselecteerd voor afdrukken.
U kunt RAW-opnamen afdrukken via rechtstreeks afdrukken (pag. 278).
276
W Digital Print Order Format (DPOF)
Afdrukopties opgeven
Sel.beeld
Selecteer een voor een opnamen en voeg ze aan
de afdruktaak toe.
Raak het LCD-scherm met twee uitgespreide
vingers aan en breng uw vingers vervolgens samen.
U ziet een weergave van drie opnamen. Vervolgens
kunt u opnamen selecteren. Ga terug naar de
weergave van één opname door het scherm aan te
raken met twee vingers tegen elkaar aan en uw
vingers vervolgens op het scherm uit te spreiden.
Druk op de knop <M> om de afdruktaak op
de kaart op te slaan.
Aantal
Totaalaantal geselecteerde opnamen
Vinkje
Indexpictogram
[Standaard] [Beide]
Druk op de knop <Wj/i>/<XL> om
het aantal exemplaren in te stellen dat u van
de weergegeven opname wilt afdrukken.
[Index]
Druk op <Q/0> om het vakje van
een vinkje <X> te voorzien. De opname
wordt aan de indexafdruk toegevoegd.
Pern
Selecteer [Markeer alle mappen] en selecteer de map. Er wordt een afdruktaak voor één
afdruk van alle opnamen in de map geplaatst. Als u [Verwijder alles in de map] selecteert
en de map selecteert, worden de afdrukopties voor die map allemaal geannuleerd.
Alle bldn
Als u [Markeer alles op de kaart] selecteert, wordt van alle opnamen op de kaart één afdruk gemaakt.
Als u [Verwijder alles op de kaart] selecteert, wordt de afdruktaak voor alle opnamen op de kaart gewist.
RAW-opnamen en films worden niet aan afdruktaken toegevoegd,
zelfs als u 'Pern' of 'Alle bldn' hebt geselecteerd.
Als u een PictBridge-printer gebruikt, kunt u maximaal 400 opnamen opgeven per
afdruktaak. Als u een groter aantal opgeeft, worden mogelijk niet alle opnamen afgedrukt.
277
W Rechtstreeks afdrukken met DPOF
Met een PictBridge-printer kunt u
opnamen eenvoudig met DPOF
afdrukken.
1
Bereid het afdrukken voor.
Zie pagina 266. Volg de procedure 'De camera op een printer
aansluiten' tot stap 5.
2 Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Printopties].
3 Selecteer [Print].
[Print] wordt alleen weergegeven als de camera op een printer is
aangesloten en afdrukken mogelijk is.
4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 268).
Stel de afdrukeffecten (pag. 270) naar wens in.
5 Selecteer [OK].
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat afdrukken.
Bepaalde printers kunnen het bestandsnummer niet afdrukken.
Als [Randen] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt afgedrukt.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze op een
heldere achtergrond of op de rand wordt afgedrukt.
[Manual] kan niet worden geselecteerd in [Levels aanp.].
Als u het afdrukken hebt onderbroken en de resterende opnamen nog wilt
afdrukken, selecteert u [Hervat]. Het afdrukken wordt niet hervat als u het
afdrukken onderbreekt en een van de volgende situaties zich voordoet:
• Voordat u het afdrukken hervatte, hebt u de afdruktaak gewijzigd of
opnamen verwijderd die waren geselecteerd om te worden afgedrukt.
• Bij het instellen van de index hebt u de papierinstellingen gewijzigd
voordat u het afdrukken hervatte.
• Toen u het afdrukken onderbrak, was de resterende capaciteit van de kaart laag.
Zie pagina 274 als zich tijdens het afdrukken problemen voordoen.
278
p Opnamen selecteren voor een fotoboek
Wanneer u opnamen selecteert om te gebruiken in fotoboeken (maximaal 998 opnamen)
en EOS Utility (meegeleverde software) gebruikt om ze over te brengen naar een computer,
worden de geselecteerde opnamen naar een speciale map gekopieerd. Deze functie is
handig als u online fotoboeken wilt bestellen en om fotoboeken af te drukken op een printer.
Eén opname tegelijk selecteren
1
Selecteer [Fotoboek instellen].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Fotoboek instellen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
[Selecteer beelden].
2 Selecteer
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <Q/0>.
X De opnamen worden weergegeven.
Raak het LCD-scherm met twee uitgespreide
vingers aan en breng uw vingers vervolgens samen.
U ziet een weergave van drie opnamen. Vervolgens
kunt u opnamen selecteren. Ga terug naar de
weergave van één opname door het scherm aan te
raken met twee vingers tegen elkaar aan en uw
vingers vervolgens op het scherm uit te spreiden.
de gewenste opname voor het fotoboek.
3 Selecteer
Druk op de knop <YA>/<ZO> om de
opname voor het fotoboek te selecteren
en druk vervolgens op <Q/0>.
Herhaal deze stap. Het aantal opnamen dat is geselecteerd,
wordt linksboven in het scherm weergegeven.
Als u de selectie van de opname wilt annuleren,
drukt u nogmaals op de knop <Q/0>.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het scherm van stap 2.
279
p Opnamen selecteren voor een fotoboek
Alle opnamen in een map of op een kaart opgeven
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart
tegelijk opgeven.
Als [x1: Fotoboek instellen] is
ingesteld op [Alle beelden in map] of
[Alle beelden op kaart], worden alle
opnamen in de map of op de kaart
geselecteerd.
Als u de selectie van de opnamen wilt
annuleren, selecteert u
[Verwijder alles in de map] of
[Verwijder alles op de kaart].
Geef met deze camera geen opnamen voor een fotoboek op die al met een
andere camera voor een ander fotoboek zijn opgegeven.
De fotoboekinstellingen kunnen mogelijk worden overschreven.
U kunt maximaal 998 opnamen opgeven.
RAW-opnamen en films kunnen niet worden geselecteerd.
280
Stel de EOS M in zoals u het wilt.
Dankzij de aanpasbare bediening
kunt u de werking van uw camera
helemaal aanpassen aan uw
persoonlijke voorkeur.
10
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
U kunt verschillende camerafuncties aanpassen aan uw
opnamevoorkeuren met behulp van persoonlijke
voorkeuzen. Persoonlijke voorkeuzen kunnen alleen
worden ingesteld en gebruikt in creatieve modi.
281
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
1
Selecteer [Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)].
Selecteer op het tabblad [54] de optie
[Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] en
druk vervolgens op <Q/0>.
Nummer van persoonlijke voorkeuze
het nummer van de
2 Selecteer
persoonlijke voorkeuze.
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
het nummer van de persoonlijke
voorkeuze te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>.
de instelling.
3 Wijzig
Druk op de knop <Wj/i>/<XL>
om de instelling (het nummer) te
selecteren en druk vervolgens op
<Q/0>.
Herhaal stap 2 en 3 als u andere
persoonlijke voorkeuzen wilt instellen.
De ingestelde persoonlijke
voorkeuzen worden onder in het
scherm vermeld, onder de
respectieve functienummers.
de instelling.
4 Verlaat
Druk op de knop <M>.
X Het scherm van stap 1 wordt weer
weergegeven.
Alle persoonlijke voorkeuzen wissen
Selecteer in [54: Wis instellingen] de optie [Wis pers. voorkeuze(C.Fn)]
om alle persoonlijke voorkeuze-instellingen te wissen (pag. 216).
282
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
Persoonlijke voorkeuzen
C.Fn I: Belichting
1
Belichtingsniveauverhogingen
2
ISO vergroten
pag. 284
Fotoopnamen
Filmopnamen
2
2
2
2
2
2
2
-
C.Fn II: Beeld
3
Lichte tonen prioriteit
pag. 285
C.Fn III: Automatische scherpstelling
4
AF-hulplicht (LED)
pag. 286
* Als u een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) met een ledlamp
gebruikt, wordt de ledlamp zelfs in de c, o en d-modi ingeschakeld
als AF-hulplicht.
C.Fn IV: Bediening/overig
5
Sluiter/AE-vergrendelknop
6
XL-knopfunctie
7
Ontspan sluiter zonder lens
pag. 286
pag. 287
2
2
2
2*
2
2
* Ongeldig als [Scherptedieptecontrole] of [Flitsbelicht.compensatie] is
ingesteld ('-').
283
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
De persoonlijke voorkeuzen zijn ondergebracht in vier groepen op basis
van functietype: C.Fn I: Belichting, C.Fn II: Beeld, C.Fn III: Autofocus,
C.Fn IV: Bediening/overig
C.Fn I: Belichting
C.Fn-1
0:
1:
Belichtingsniveauverhogingen
1/3-stop
1/2-stop
Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de sluitertijd,
het diafragma, AEB, de flitsbelichtingscompensatie, enzovoort. Deze
instelling is effectief als u de belichting wilt regelen in grotere stappen
dan 1/3 stop.
Bij instelling 1 wordt de belichtingsinstelling zoals hieronder afgebeeld
weergegeven op het LCD-scherm.
C.Fn-2
0:
1:
284
ISO vergroten
Uit
Aan
Wanneer u de ISO-snelheid instelt, kunt u 'H' (gelijk aan ISO 25600)
instellen voor foto's en 'H' (gelijk aan ISO 12800) voor films.
Als [C.Fn-3: Lichte tonen prioriteit] echter is ingesteld op
[1: Inschakelen], kan 'H' niet worden ingesteld.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II: Beeld
C.Fn II -3 Lichte tonen prioriteit
0: Deactiveren
1: Inschakelen
Verbetert de details in lichte tinten. Het dynamische bereik wordt
uitgebreid van het standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten.
De overgang tussen grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker.
Met instelling 1 wordt de Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 159) automatisch ingesteld op [Deactiveren] en kan
de instelling niet worden gewijzigd.
Bij instelling 1 kan iets meer ruis (korrelig beeld, strepen, enzovoort)
optreden dan bij instelling 0.
Bij instelling 1 ligt het instelbare bereik tussen de 200 en 12800
(tot ISO 6400 voor films).
Daarnaast wordt het pictogram <A> op het LCD-scherm weergegeven
wanneer de prioriteit voor lichte tonen is ingeschakeld.
285
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn III: Automatische scherpstelling
C.Fn-4
AF-hulplicht (LED)
U kunt het AF-hulplicht in- of uitschakelen.
0:
1:
Inschakelen
Het AF-hulplicht wordt indien nodig ingeschakeld (ook voor de zelfontspanner).
Deze instelling is ook van toepassing op externe ledflitsers.
Deactiveren
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld.
C.Fn IV: Bediening/overig
C.Fn-5
0:
1:
2:
3:
Sluiter/AE-vergrendelknop
AF/AE-vergrendeling
AE-vergrendeling/AF
Dit is handig wanneer u afzonderlijk wilt scherpstellen en meten.
Druk op de knop <YA> om automatisch scherp te stellen en druk de
ontspanknop half in om de automatische belichting te vergrendelen.
AF/AF-vergrendeling, geen AE
Tijdens het gebruik van Servo AF kunt u op de knop <YA> drukken om het
automatisch scherpstellen tijdelijk te stoppen. Hierdoor voorkomt u dat een onjuiste
scherpstelling wordt verkregen door een obstakel dat tussen de camera en het onderwerp
passeert. De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
AE/AF, geen AE
Dit komt van pas als een voorwerp herhaaldelijk beweegt en weer
stilstaat. Als u bij Servo AF op de knop <YA> drukt, wordt Servo AF
gestart of gestopt. De belichting wordt ingesteld op het moment dat de
opname wordt gemaakt. Zo weet u zeker dat de scherpstelling en de
belichting steeds optimaal zijn terwijl u op het beslissende moment wacht.
Tijdens continu-opnamen wordt de AF-bediening niet gestart of gestopt,
zelfs niet als u op de knop <YA> drukt.
Tijdens continu-opnamen zonder automatische scherpstelling is, bij gebruik van de
instelling [1:AE-vergrendel./AF] of [3: AE/AF, geen AE], het maximumaantal frames per
seconde afhankelijk van de AF-bedieningsinstellingen en het gebruikte objectief (pag. 134).
286
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn-6
XL-knopfunctie
U kunt een vaakgebruikte functie toewijzen aan de knop <XL>. Wanneer
de camera gereed is om opnamen te maken, drukt u op de knop <XL>.
0: Normaal (met middelste AF-punt)
1: Scherptedieptecontrole
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een opname wordt
gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan. Wanneer u via het LCDscherm naar het onderwerp kijkt, ziet u daarom een kleine scherptediepte.
Druk op de knop <XL> om de huidige diafragma-instelling te selecteren voor het objectief
en de scherptediepte te controleren (het bereik van een acceptabele scherpstelling).
Ook als het diafragma wordt verkleind, wordt de voorflits van een externe
flitser niet ingeschakeld.
2:
ISO-snelheid
Het scherm met ISO-snelheden wordt weergegeven. Druk op de knop <YA>/
<ZO> of draai aan het instelwiel <5> om de ISO-snelheid in te stellen.
3: Flitsbelichtingscompensatie
Stel de flitsbelichtingscompensatie in wanneer de belichting van het
onderwerp anders uitvalt dan gewenst. U kunt de belichtingscompensatie
instellen op maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3.
4: Helderder LCD (tijdelijk)
Als u op de knop <XL> drukt, wordt de helderheid van het LCD-scherm
ingesteld op het niveau dat is opgegeven in de instelling '7' van het menu. Druk
nogmaals op de knop om terug te keren naar het vorige helderheidsniveau.
Als de camera is uitgeschakeld <2> of als het instellingenscherm
voor de helderheid bij het menu wordt weergegeven, wordt er
teruggekeerd naar het vorige helderheidsniveau.
C.Fn-7
0:
1:
Ontspan sluiter zonder lens
Deactiveren
Als [Uitschakelen] is ingesteld, wordt niet alleen de ontspanknop uitgeschakeld
maar wordt ook de knop <o> (Film starten/stoppen) uitgeschakeld. Zelfs als u
de knop indrukt, zal er niet worden begonnen met een filmopname.
Inschakelen
Als u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt de sluiter ontspannen
zelfs als er geen objectief op de camera is bevestigd.
287
3 My Menu vastleggenN
Op het tabblad My Menu kunt u tot zes menuopties en persoonlijke
voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt.
1
Selecteer [My Menu instellingen].
Selecteer op het tabblad [9] de optie
[My Menu instellingen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
[Register in My Menu].
2 Selecteer
Selecteer [Register in My Menu] en
druk vervolgens op <Q/0>.
de gewenste items vast.
3 LegSelecteer
een item dat u wilt vastleggen
en druk vervolgens op <Q/0>.
Selecteer [OK] in het bevestigingsvenster en druk
vervolgens op <Q/0> om het item vast te leggen.
U kunt maximaal zes items vastleggen.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het scherm van stap 2.
Instellingen in My Menu
Sorteer
U kunt de volgorde van de in My Menu vastgelegde items wijzigen.
Selecteer [Sorteer], selecteer het item waarvan u de volgorde wilt
wijzigen en druk vervolgens op <Q/0>. Zorg dat [W]/[X] wordt
weergegeven, druk op de knop <Wj/i>/<XL> om de volgorde
te wijzigen en druk vervolgens op <Q/0>.
Verwijder item/items en Verwijder alle items
U kunt alle vastgelegde items verwijderen. Met [Verwijder item/items] verwijdert u één
item tegelijk; met [Verwijder alle items] verwijdert u alle vastgelegde items in één keer.
Weergave van My Menu
Als [Inschak.] is ingesteld, wordt het tabblad [9] als eerste
weergegeven wanneer u het menuscherm opent.
288
11
Referentie
Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties,
systeemaccessoires, enzovoort.
Certificaatlogo
Als u op het tabblad [54] de optie [Certificaatlogo weergeven]
selecteert en op <Q/0> drukt, wordt er een aantal logo's van de
cameracertificaten weergegeven. Andere certificaatlogo's zijn te
vinden in deze instructiehandleiding, op de camerabehuizing en op
de verpakking van de camera.
289
Een gewoon stopcontact gebruiken
Met de AC-adapterset ACK-E12 (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de
camera op een gewoon stopcontact aansluiten en hoeft u het
resterende batterijniveau niet in de gaten te houden.
1
Plaats de DC-koppeling.
Open het klepje en schuif de
DC-koppeling naar binnen tot
deze vastklikt.
de DC-koppeling aan.
2 Sluit1. Open
het klepje. 2. Steek de
stekker van de adapter in
de koppeling.
aan.
3 SluitSluithethetnetsnoer
netsnoer aan zoals
afgebeeld in de illustratie.
Verwijder na gebruik van de camera
het netsnoer uit het stopcontact.
Sluit het netsnoer niet aan en verwijder het niet terwijl de camera is
ingeschakeld <1>.
290
Opnamen maken met de afstandsbediening
Afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar)
Met deze afstandsbediening kunt u draadloos opnamen maken op
maximaal circa 5 meter afstand van de voorkant van de camera. U kunt
de opname direct maken of na een vertraging van twee seconden.
Sensor van
afstandsbediening
Stel de zelfontspanner in op <Q> (pag. 136).
Richt de afstandsbediening op de sensor voor de afstandsbediening
op de camera en druk op de zendknop.
X De camera stelt vervolgens automatisch scherp.
X Als de scherpstelling is verkregen, gaat het lampje van de
zelfontspanner branden en wordt de opname gemaakt.
TL- of ledverlichting kan ertoe leiden dat de camera niet goed functioneert
doordat de sluiter onbedoeld wordt geactiveerd. Houd de camera uit de
buurt van dergelijke lichtbronnen.
De afstandsbediening RC-1/RC-5 (afzonderlijk verkrijgbaar) kan ook
worden gebruikt.
De afstandsbediening kan ook worden gebruikt voor het maken van
filmopnamen (pag. 177). De afstandsbediening RC-5 kan niet worden
gebruikt om tijdens de filmopname foto's te maken.
291
Externe Speedlites
EOS-Speedlites uit de EX-serie
De basisbediening is eenvoudig.
Wanneer er een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) op de camera
is bevestigd, wordt de automatische flitsbediening bijna volledig door de camera
geregeld. Een Speedlite werkt dus bijna hetzelfde als een ingebouwde flitser.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-serie
voor gedetailleerde instructies. Deze camera is een camera van het type
A en daarom geschikt voor alle functies van Speedlites uit de EX-serie.
Speedlites voor op de
cameraschoen
Macro Lites
Flits- en opnamemodi bij het gebruik van EOS-Speedlites uit de EX-serie
(niet van toepassing op de Speedlite 90EX).
Opnamemodus
A (Automatisch/scène)
C (Automatisch/creatief)
2 (Portret)
3 (Landschap)
4 (Close-up)
5 (Sport)
6 (Nacht portret)
F (Nachtopnamen uit hand)
G (HDR-tegenlicht)
d (AE-programma)/s/f/a
Films
Flitsmodus
Flitser aan
Flitser aan
Flitser aan
Flitser aan
Flitser aan
Flitser aan
Flitser aan
Flitser aan
Flitser uit
Flitser aan
Flitser uit
FE-vergrendeling
Met flitsbelichtingsvergrendeling zorgt u ervoor dat alle kanten van het
onderwerp op de juiste wijze worden belicht. Richt de camera op het onderwerp,
zodat het onderwerp in het midden van het scherm wordt weergegeven. Druk op
de knop <YA> van de camera, voordat u de foto maakt.
292
Externe Speedlites
De flitsbelichtingsvergrendeling wordt mogelijk niet correct toegepast als de knop
<YA> niet ten minste 1 seconde wordt ingedrukt terwijl de flitseenheid is bevestigd.
Als er een flitser is bevestigd, wordt de sluiter niet ontspannen als u de
ontspanknop helemaal indrukt en meteen weer loslaat. De sluiter wordt pas
ontspannen wanneer u de ontspanknop ten minste 1 seconde ingedrukt houdt.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die niet compatibel is met functieinstellingen voor de flitser (pag. 222), kan alleen [Flitsbelichtingscompensatie]
worden ingesteld voor [Func.inst. externe flitser]. (Bij bepaalde Speedlites uit
de EX-serie kan [Sluitersynchronisatie] ook worden ingesteld.)
Als flitsbelichtingscompensatie voor de externe Speedlite is ingesteld, verandert
het bijbehorende pictogram op het LCD-scherm van de camera van y in 0.
Als de flitsmeetmethode via het persoonlijke flitsvoorkeuzemenu van de Speedlite op de
automatische TTL-flitsmodus wordt ingesteld, werkt de flitser alleen op volledig vermogen.
Bij externe flitsers die niet tot de Speedlites uit de EX-serie behoren maar
die wel een ledlamp hebben, wordt het AF-hulplicht niet ingeschakeld.
Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren
Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden ingesteld op de
automatische TTL- of A-TTL-flitsmodus, werkt de flitser alleen op volledig vermogen.
Stel de opnamemodus van de camera in op <a> (handmatige belichting) of <f>
(AE met diafragmavoorkeur) en stel het diafragma in voordat u de opname maakt.
Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor handmatig flitsen
beschikt, maakt u de opname in de modus voor handmatig flitsen.
Flitsers van een ander merk dan Canon gebruiken
Synchronisatiesnelheid
De camera kan synchroniseren met compacte flitsers van andere
merken bij een sluitertijd van 1/200 seconde of langzamer. Gebruik een
synchronisatiesnelheid die langzamer is dan 1/200 seconde.
Test de flitser van te voren om er zeker van te zijn dat deze correct synchroniseert met de camera.
De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in combinatie met
een flitser of flitsaccessoire van een ander merk.
Plaats geen hogespanningsflitser op de flitserschoen van de camera. Deze werkt dan mogelijk niet.
293
Eye-Fi-kaarten gebruiken
Met een in de handel verkrijgbare en reeds geconfigureerde Eye-Fikaart kunt u opnamen automatisch overbrengen naar een pc of
uploaden naar een online service via een draadloos LAN.
De opnameoverdracht is een functie van de Eye-Fi-kaart. Voor informatie over
het configureren en gebruiken van de Eye-Fi-kaart en het oplossen van eventuele
problemen met de opnameoverdracht, raadpleegt u de instructiehandleiding bij
de Eye-Fi-kaart of neemt u contact op met de fabrikant van de kaart.
Voor deze camera wordt ondersteuning van Eye-Fi-kaartfuncties
(waaronder draadloze overdracht) niet gegarandeerd. Neem in geval
van problemen met een Eye-Fi-kaart contact op met de fabrikant van de
kaart. In bepaalde landen of regio's is het gebruik van Eye-Fi-kaarten
aan goedkeuring onderhevig. Zonder goedkeuring is het gebruik van de
kaart niet toegestaan. Neem contact op met de fabrikant van de kaart als
het onduidelijk is of de kaart is goedgekeurd voor gebruik in uw gebied.
1 Plaats een Eye-Fi-kaart (pag. 34).
[Eye-Fi instellingen].
2 Selecteer
Selecteer op het tabblad <51> de
optie [Eye-Fi instellingen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
Dit menu wordt alleen weergegeven wanneer
een Eye-Fi-kaart in de camera is geplaatst.
Eye-Fi-overdracht in.
3 Schakel
Druk op <Q/0>, stel [Eye-Fi
trans.] in op [Aan] en druk
vervolgens op <Q/0>.
Als u [Uit] instelt, wordt de automatische
overdracht niet uitgevoerd, ook niet als er
een Eye-Fi-kaart is geplaatst (pictogram
voor de overdrachtsstatus I).
de verbindingsinformatie weer.
4 GeefSelecteer
[Verbindingsinfo] en druk
vervolgens op <Q/0>.
294
Eye-Fi-kaarten gebruiken
de instelling [Toegangspunt SSID:].
5 Controleer
Controleer of een toegangspunt wordt
weergegeven voor [Toegangspunt SSID:].
U kunt ook het MAC-adres en de
firmwareversie van de Eye-Fi-kaart controleren.
Druk drie keer op de knop <M>
om het menu af te sluiten.
de opname.
6 Maak
X De opname wordt overgebracht en het pictogram
Pictogram voor de overdrachtsstatus
<H> verandert van grijs (Niet verbonden)
in een van de onderstaande pictogrammen.
Voor overgebrachte opnamen wordt
O weergegeven in de weergave met
opname-informatie (pag. 256).
H(grijs) Niet verbonden :geen verbinding met het toegangspunt.
H(knippert) Verbinden :verbinding met het toegangspunt.
H(weergegeven) Verbonden : er is verbinding met het toegangspunt.
H ( ) Verplaatsen
:de opnameoverdracht naar het
toegangspunt wordt uitgevoerd.
Aandachtspunten bij het gebruik van Eye-Fi-kaarten
Als 'J' wordt weergegeven, is er een fout opgetreden bij het ophalen
van de kaartinformatie. Schakel de camera uit en weer in.
Zelfs als [Eye-Fi trans.] is ingesteld op [Uit], zendt de kaart wellicht nog steeds een
signaal uit. In ziekenhuizen, op vliegvelden en op andere plaatsen waar draadloze
gegevensoverdracht verboden is, dient u de Eye-Fi-kaart uit de camera te verwijderen.
Als de opnameoverdracht niet werkt, controleert u de instellingen van de Eye-Fi-kaart
en de pc. Raadpleeg de instructiehandleiding van de kaart voor meer informatie.
Afhankelijk van de verbinding van het draadloze LAN kan de
opnameoverdracht langer duren of worden onderbroken.
Door de overdrachtsfunctie kan de Eye-Fi-kaart erg warm worden.
De batterij raakt sneller leeg.
Tijdens de opnameoverdracht werkt de functie voor het automatisch
uitschakelen van de camera niet.
295
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
o: automatisch ingesteld k: door gebruiker in te stellen
Opnamemodus
Alle selecteerbare instellingen
voor beeldkwaliteit
Automatisch
ingesteld/ISO auto
ISOsnelheid Handmatig
A
: niet in te stellen/uitgeschakeld
Basismodi
Beeldstijl
Automatische selectie
k
k k k k k k k k k k k k k k k
o o o o o o o o o k k k k o k
Maximum voor auto
Creatieve filters
Creatieve modi
C 2 3 4 5 6 F G d sfa k M
k k k k k k
o o o o o o o o o
k k k k
k k k k
k k k k
Handmatige selectie
k
k k k k k k k
Licht-/scèneopnamen
k k k k
Automatisch
o o o o o o o o o k
Vooraf ingesteld
k
Witbalans
Handmatig
k
Correctie/reeksopnamen
k
k
k k k k k
Sfeeropnamen
Auto Lighting Optimizer
o o o o o o o o o k
(Auto optimalisatie helderheid)
Correctie
k k k k k k k k k k
Lenshelderheid randen
afwijkingsCorrectie
correctie
k k k k k k k k k k
chromatische afw.
Ruisred. lange sluitertijd
k
Hoge ISO-ruisreductie
o o o o o o o o o k
Lichte tonen prioriteit
k
sRGB
o o o o o o o o o k
Kleurruimte
Adobe RGB
k
1-beeld AF
o o o o o
o o o k
AFbediening Servo AF
o
k
Gezicht+volgen
k k k k k k k k k k
AFFlexiZone - Multi
k k k k k k k k k k
methode
FlexiZone - Single k k k k k k k k k k
AF
o* k k k k k k k k k
ScherpstelMF
* k k k k k k k k k
modus
AF+MF
* k k k k k k k k k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k k k k k
k k k k k
k k k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k k
o o
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
* Wordt k (door gebruiker in te stellen) wanneer een EF- of EF-S-objectief wordt gebruikt.
296
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
Opnamemodus
Continue AF
A
Basismodi
k k k k k k k k k k k k k
Servo AF voor film
AF-hulplicht
Meetmethode
k
Creatieve modi
C 2 3 4 5 6 F G d sfa k M
k k
o o o o o o o o o k k k k
Meervlaks meting o o o o o o o o o k k k k
Selectie meet-methode
k k k k
Programmakeuze
k
Belichtingscompensatie
k k k k k
Belichting AEB
Belichtingsvergrendeling
Scherptedieptecontrole
k k k k k
k k k k k k
k k k k
Enkelbeeld
k k k k k k k k k k k k k k k
Continue opname
k k k k k k k k k k k k k k* k*
Transport Q (10 sec.)
k k k k k k k k k k k k k k* k*
l (2 sec.)
k k k k k k k k k k k k k k* k*
q (Continu)
k k k k k k k k k k k k k k* k*
Automatisch flitsen o k o
Flitser aan
Speedlite Flitser uit
90EX
Flitsbelichtingsvergrendeling
o
o
k
k
o
o
o
k k k k
o k k k k o o
k k k k
Flitsbelichtingscompensatie
k k k k
Draadloze bediening
k k k k
Functie-instellingen
Externe
Persoonlijke voorkeuzeflitser
instellingen
Aspect ratio
k k k k
k k k k
k k k k
Snel instellen
k k k k k k k k k k k k k k k
Uitleg
k k k k k k k k k k k k k k k
* Bij het maken van filmopnamen kunnen er slechts afzonderlijke opnamen
worden gemaakt en is continu-opname niet beschikbaar.
297
Systeemschema
ST-E2** ST-E3-RT 90EX 270EX II 320EX 430EX II 600EX-RT/ Macro Ring Lite Macro Twin Lite
MR-14EX
MT-24EX
600EX
Standaard-accessoires
Nekriem
EM-100DB
Nekriem EM-E1
AC-adapterset
ACK-E12
Polsriem ER-E1
Batterij LP-E12
Batterijoplader
LC-E12 of LC-E12E
DC-koppeling
DR-E12
Camerabeschermhoes
EH23-CJ
Compacte stroom-adapter
CA-PS700
* Controleer of de verpakking alle standaard met de camera meegeleverde accessoires bevat.
** Afhankelijk van het bevestigde objectief kan gebruik van Flitsschoenkabel OC-E3
(afzonderlijk verkrijgbaar) nodig zijn.
298
Systeemschema
Afstandsbediening
RC-6
GPS-ontvanger
GP-E2*
EF-M-objectieven
EF-objectieven
EF-S-objectieven
Vatting adapter
EF-EOS M
Externe microfoon
HDMI-kabel HTC-100 (2,9 m)
Tv/video
Stereo-AV-kabel AVC-DC400ST
(1,3 m)
EOS
Solution Disk
EOS Camera
Instruction Manuals Disk
Met PictBridge
compatibele printer
Interfacekabel (1,3 m)
Interfacekabel IFC-200U/500U
(1,9 m) / (4,7 m)
Computer
USB-poort
SD-/SDHC-/SDXCgeheugenkaart
Windows 7
Windows Vista
Windows XP
Mac OS X
Kaartlezer
Kaartsleuf
(Alle opgegeven kabellengten zijn bij benadering.)
* Wanneer u gebruikmaakt van een GPS-systeem, dient u de landen en gebieden
voor gebruik te controleren en het systeem te gebruiken volgens de wetten en
regelgeving van het desbetreffende land of de desbetreffende regio.
299
3 Menu-instellingen
Foto
Opname 1 (Rood)
Pagina
Beeldkwaliteit
73 / 83 / 74 / 84 / 7a / 8a / b / c /
1+73 / 1
105
Aspect ratio
3:2 / 4:3 / 16:9 / 1:1
108
Rasterweergave
Uit / Raster 1l / Raster 2m
205
z Histogram
Uitschakelen / Helderheid / RGB
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschak. / Uitschak.
204
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten
205
Externe Speedlite
besturing
Flitsen / E-TTL II meting / Flitssync.snelheid
AV-modus / Flits functie instellingen / Flitser
C.Fn instellingen
220
-
Grijze menuopties worden niet weergegeven in de modus Automatisch/
scène en in basismodi.
Als een EF-M-objectief op de camera is bevestigd, worden de
scherpstelmodus en Image Stabilizer (beeldstabilistatie) voor het objectief
weergeven. Dit is niet het geval in de modus Automatisch/scène.
300
3 Menu-instellingen
Opname 2 (Rood)
Pagina
AF-bediening
1-beeld AF / Servo AF
130
AF-methode
u+volgen / FlexiZone - Multi / FlexiZone - Single
116
Continue AF
Inschak. / Uitschak.
124
Scherpstelmodus
AF / MF / AF+MF
116
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie)
Inschak. / Uitschak.
46
Lensafwijkingscorrectie
Helderheid randen: Inschak. / Uitschak.
Chromatische afw.: Inschak. / Uitschak.
163
Opname 3 (Rood)
Bel.comp./AEB
Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops
(AEB: ±2 stops)
155
ISO-snelheid
AUTO / 100 / 200 / 400 / 800 / 1600 / 3200 /
6400 / 12800 / H
110
ISO auto
Max.: 400 / Max.: 800 / Max.: 1600 /
Max.: 3200 / Max.: 6400
113
Auto Lighting Optimizer Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog
(Auto optimalisatie
Uitschakelen tijdens opnamen met handmatige
helderheid)
159
Meetmethode
q Meervlaks meting / w Deelmeting /
r Spotmeting / e Centrum gew. gemiddeld
151
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
108
Touch Shutter
Inschak. / Uitschak.
125
301
3 Menu-instellingen
Opname 4 (Rood)
Pagina
Handmatige
witbalans
De witbalans handmatig instellen
172
WB Shift/Bkt.
WB-correctie: witbalanscorrectie
BKT-instelling: reeksopnamen met
automatische witbalans
174
175
Kleurruimte
sRGB / Adobe RGB
176
Beeldstijl
DAutomatisch / PStandaard / QPortret /
RLandschap / SNeutraal / UNatuurlijk /
VMonochroom / WGebruiker 1-3
114
166
170
Hoge ISOruisreductie
Uitschakelen / Zwak / Standaard / Sterk /
Ruisond. bij meerd. opn.
160
Ruisred. lange
sluitertijd
Uitschakelen / Auto / Inschakelen
161
Stofwisdata
Gegevens verzamelen waarmee stofvlekken
kunnen worden verwijderd
227
302
3 Menu-instellingen
Weergave 1 (Blauw)
Pagina
Beveilig beelden
Selecteer beelden / Alle beelden in map /
Wis bev. beelden in map / Alle beelden op
kaart / Wis bev. alle beelden op kaart
252
Beeld roteren
Verticale opnamen roteren
233
Wis beelden
Selecteer en wis beelden / Alle beelden in
map / Alle beelden op kaart
254
Printopties
Aangeven welke opnamen moeten worden
afgedrukt (DPOF)
275
Fotoboek instellen
Creatieve filters
Wijzig formaat
Selecteer beelden / Alle beelden in map /
Verwijder alles in de map / Alle beelden op
kaart / Verwijder alles op de kaart
Korrelig Z/W / Softfocus / Fisheye-effect /
Effect kunst opvallend / Aquareleffect /
Speelgoedcamera-effect / Miniatuureffect
Het aantal pixels van de opname reduceren
279
260
262
Weergave 2 (Blauw)
x Histogram
Helderheid / RGB
258
Spring met 5
1 beeld / 10 beelden / 100 beelden / Datum /
Map / Movies / Foto's / Classificatie
232
Diavoorstelling
Opnamen (beelden) om weer te geven /
Weergaveduur / Herhalen / Overgangseffect /
Achtergrondmuziek
243
Classificatie
[OFF] / l / m / n / o / p
234
Ctrl over HDMI
Uit / Aan
249
303
3 Menu-instellingen
Instellingen 1 (Geel)
Pagina
Selecteer map
Een map maken en selecteren
208
Bestandnr.
Continu / Auto. reset / Handm. reset
210
Auto. roteren
Aan zD / Aan D / Uit
214
Kaart formatteren
Gegevens op de kaart initialiseren en wissen
57
Eye-Fi instellingen
Weergegeven wanneer een in de handel
verkrijgbare Eye-Fi-kaart is geplaatst.
294
Instellingen 2 (Geel)
LCD uitschakelen: 15 sec. / 30 sec. / 1 min. /
3 min. / 5 min. / 10 min. / 30 min.
206
Cam. uitschakelen: 0 sec. / 30 sec. / 1 min. /
3 min. / 5 min. / 10 min. / Deactiveren
206
LCD-helderheid
Zeven helderheidsniveaus beschikbaar
207
Tijdzone
Zomertijd* / Tijdzone
40
Datum/tijd
Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uur, min., sec.) /
Zomertijd*
41
TaalK
De interfacetaal selecteren
43
Videosysteem
NTSC / PAL
251
Energiebesparing
* De zomertijdinstelling is gekoppeld aan [Tijdzone] en [Datum/tijd].
304
3 Menu-instellingen
Instellingen 3 (Geel)
Pagina
Pieptoon
Inschakelen / Aanr. op
/ Uitschakelen
Schermkleur
De kleur van het scherm met opnameinstellingen selecteren
204
219
Uitleg
Inschak. / Uitschak.
60
Aanraakbediening
Standaard / Gevoelig
63
Auto. reiniging: Inschak. / Uitschak.
Sensorreiniging
225
Reinig nu
Instellingen
GPS-systeem
Instellen als er een GPS-apparaat
is aangesloten
-
Instellingen 4 (Geel)
Geeft camera-inst.
weer
De belangrijkste camera-instellingen
weergeven
215
Certificaatlogo
weergeven
Een aantal van de logo's van de
cameracertificaten weergeven
289
Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)
De camerafuncties aan uw persoonlijke
voorkeur aanpassen
282
Copyrightinformatie
Geef copyrightinformatie weer / Voer naam
van auteur in / Voer copyrightdetails in /
Verwijder copyrightinfo
212
Wis instellingen
Wis alle camera-instellingen / Wis pers.
voorkeuze(C.Fn)
216
z firmwarever.*
Voor het bijwerken van de firmware
-
* Tijdens firmwareupdates, wordt het aanraakscherm uitgeschakeld om
onbedoelde handelingen te voorkomen.
9 My Menu (Groen)
My Menu instellingen
Hiermee kunt u vaakgebruikte menuopties en
persoonlijke voorkeuzen vastleggen
288
305
3 Menu-instellingen
Films
Opname 1 (Rood)
Pagina
Beeldkwaliteit
73 / 83 / 74 / 84 / 7a / 8a / b / c /
1+73 / 1
105
Rasterweergave
Uit / Raster 1l / Raster 2m
205
z Histogram
Uitschakelen / Helderheid / RGB
181
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschak. / Uitschak.
204
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten
205
Opname 2 (Rood)
AF-methode
u+volgen / FlexiZone - Multi / FlexiZone Single
116
Scherpstelmodus
AF / MF / AF+MF
116
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie)
Inschak. / Uitschak.
46
Lensafwijkingscorrectie
Helderheid randen: Inschak. / Uitschak.
163
306
3 Menu-instellingen
Opname 3 (Rood)
Pagina
Belichtingscompensatie
Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops
155
ISO-snelheid
AUTO / 100 / 200 / 400 / 800 / 1600 / 3200 /
6400 / H
110
Auto Lighting Optimizer Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog
(Auto optimalisatie
Uitschakelen tijdens opnamen met
helderheid)
handmatige belichting
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
Meettimer
159
108
Opname 4 (Rood)
Handmatige
witbalans
De witbalans handmatig instellen
172
WB Shift/Bkt.
WB-correctie: witbalanscorrectie
BKT-instelling: reeksopnamen met
automatische witbalans
174
175
Beeldstijl
DAutomatisch / PStandaard / QPortret /
RLandschap / SNeutraal / UNatuurlijk /
VMonochroom / WGebruiker 1-3
114
166
170
307
3 Menu-instellingen
Film 1 (Rood)
Filmopnameformaat
Pagina
1920x1080 (6 / 5 / 4) / 1280x720 (8/7) /
640x480 (6/5)
187
Geluidsopname: Automatisch / Handmatig /
Uitschakelen
Geluidsopname
Opnameniveau
197
Windfilter/demper: Uit / Aan
Videosnapshot: Inschak. / Uitschak.
Videofoto
Albuminstellingen: Nieuw album maken /
Aan bestaand album toevoegen
Snapshotlengte: 2 sec. movie / 4-sec. movie /
8-sec. movie
189
Servo AF voor film
Inschak. / Uitschak.
199
AF met ontspanknop
tijdens k
ONE SHOT / Uitschakelen
200
Weergave 1 (Blauw)
Beveilig beelden
Selecteer beelden / Alle beelden in map /
Wis bev. beelden in map / Alle beelden op
kaart / Wis bev. alle beelden op kaart
252
Beeld roteren
Verticale opnamen roteren
233
Wis beelden
Selecteer en wis beelden / Alle beelden in map /
Alle beelden op kaart
254
Printopties
Aangeven welke opnamen moeten worden
afgedrukt (DPOF)
275
Fotoboek instellen
Selecteer beelden / Alle beelden in map /
Wis bev. beelden in map / Alle beelden op kaart /
Wis bev. alle beelden op kaart
279
Creatieve filters
Korrelig Z/W / Softfocus / Fisheye-effect /
Effect kunst opvallend / Aquareleffect /
Speelgoedcamera-effect / Miniatuureffect
260
Wijzig formaat
Het aantal pixels van de opname reduceren
262
308
3 Menu-instellingen
Weergave 2 (Blauw)
Pagina
x Histogram
Helderheid / RGB
258
Spring met 5
1 beeld / 10 beelden / 100 beelden / Datum /
Map / Movies / Foto's / Classificatie
232
Diavoorstelling
Opnamen (beelden) om weer te geven /
Weergaveduur / Herhalen / Overgangseffect /
Achtergrondmuziek
243
Classificatie
[OFF] / l / m / n / o / p
234
Ctrl over HDMI
Uit / Aan
249
Instellingen 1 (Geel)
Selecteer map
Een map maken en selecteren
208
Bestandnr.
Continu / Auto. reset / Handm. reset
210
Auto. roteren
Aan zD / Aan D / Uit
214
Kaart formatteren
Gegevens op de kaart initialiseren en wissen
57
Eye-Fi instellingen
Weergegeven wanneer een in de handel
verkrijgbare Eye-Fi-kaart is geplaatst.
294
Instellingen 2 (Geel)
LCD uitschakelen: 15 sec. / 30 sec. / 1 min. /
3 min. / 5 min. / 10 min. / 30 min.
206
Cam. uitschakelen: 0 sec. / 30 sec. / 1 min. /
3 min. / 5 min. / 10 min. / Deactiveren
206
LCD-helderheid
Zeven helderheidsniveaus beschikbaar
207
Tijdzone
Zomertijd* / Tijdzone
40
Datum/tijd
Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uur, min., sec.) /
Zomertijd*
41
TaalK
De interfacetaal selecteren
43
Videosysteem
NTSC / PAL
251
Energiebesparing
* De zomertijdinstelling is gekoppeld aan [Tijdzone] en [Datum/tijd].
309
3 Menu-instellingen
Instellingen 3 (Geel)
Pagina
Pieptoon
Inschakelen / Aanr. op
/ Uitschakelen
Schermkleur
De kleur van het scherm met opnameinstellingen selecteren
204
219
Uitleg
Inschak. / Uitschak.
60
Aanraakbediening
Standaard / Gevoelig
63
Auto. reiniging: Inschak. / Uitschak.
Sensorreiniging
225
Reinig nu
Instellingen
GPS-systeem
Instellen als er een GPS-apparaat is
aangesloten
-
Instellingen 4 (Geel)
Geeft camera-inst.
weer
De belangrijkste camera-instellingen
weergeven
215
Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)
De camerafuncties aan uw persoonlijke
voorkeur aanpassen
282
Wis instellingen
Wis alle camera-instellingen / Wis pers.
voorkeuze(C.Fn)
216
310
Problemen oplossen
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Stroomgerelateerde problemen
De batterij laadt niet op.
Controleer of de batterij correct in de batterijoplader is geplaatst.
Controleer of de batterijoplader correct op het stopcontact
is aangesloten.
Laad alleen originele Canon-batterijen van het type LP-E12 op.
Het lampje van de batterijoplader knippert.
Als er een probleem is met de batterijoplader, wordt het opladen
beëindigd en gaat het oplaadlampje oranje knipperen. Als dit gebeurt,
haalt u de stekker van de oplader uit het stopcontact en verwijdert u de
batterij. Plaats de batterij terug in de oplader en wacht even voor u de
stekker van de oplader weer in het stopcontact steekt.
De camera werkt niet, zelfs als er op de aan-uitknop wordt gedrukt.
Controleer of de batterij correct in de camera is geplaatst (pag. 34).
Controleer of het klepje van het kaart-/batterijcompartiment is
gesloten (pag. 34).
Laad de batterij op (pag. 32).
De aan-uit- en lees-/schrijfindicator blijft knipperen, zelfs
wanneer de camera is uitgeschakeld <2>.
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de
kaart wordt opgeslagen, blijft de aan-uit- en lees-/schrijfindicator aan
of blijft deze een paar seconden knipperen. Wanneer de opname is
voltooid, wordt de camera automatisch uitgeschakeld.
311
Problemen oplossen
De batterij raakt snel leeg.
Gebruik een volledig opgeladen batterij (pag. 32).
De prestaties van de oplaadbare batterij nemen na verloop van tijd af.
Koop een nieuwe batterij.
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de
volgende bewerkingen:
• Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
(Hierbij wordt vaak de functie voor automatische scherpstelling
geactiveerd, zonder dat er een opname wordt gemaakt.)
• Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt gebruikt.
• Wanneer u lange tijd achtereen filmopnamen maakt.
Bij lage temperaturen neemt het maximum aantal opnamen af (pag. 39).
Het LCD-scherm schakelt zichzelf uit.
Het LCD-scherm wordt uitgeschakeld door de
energiebesparingsfunctie. Druk op een willekeurige knop op de
camera of tik op het LCD-scherm om het scherm weer in te schakelen.
U kunt wijzigen na hoeveel tijd het LCD-scherm automatisch wordt
uitgeschakeld. Selecteer hiervoor achtereenvolgens
[52: Energiebesparing] en [LCD uitschakelen].
De camera schakelt zichzelf uit.
De camera wordt uitgeschakeld door de energiebesparingsfunctie. Als u niet
wilt dat de camera zichzelf uitschakelt, stelt u [52: Energiebesparing] >
[Cam. uitschakelen] in op [Deactiveren] (pag. 206).
De camera maakt geluid als deze wordt in- of uitgeschakeld
(met een EF-M-objectief bevestigd).
Als u de camera uitschakelt, wordt het diafragma verkleind zodat er geen licht
in de camera kan komen. Dit is om de interne onderdelen van de camera te
beschermen. Als u de camera inschakelt <1> of uitschakelt <2>,
maakt het diafragma een geluid als dit wordt vergroot of verkleind.
312
Problemen oplossen
Opnamegerelateerde problemen
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
Controleer of de kaart correct is geplaatst (pag. 34).
Schuif het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart naar de stand voor
schrijven/wissen (pag. 34).
Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen om ruimte
vrij te maken (pag. 34 en 254).
De kaart kan niet worden gebruikt.
Zie pagina 36 of 323 als er een kaartfout wordt weergegeven.
De opname is niet scherp.
Stel de scherpstelmodus in op <AF> (pag. 116).
Druk voorzichtig op de ontspanknop om bewegingsonscherpte te
voorkomen (pag. 48 en 49).
Als het objectief Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft, stelt u IS in
op <1> (pag. 46).
Bij weinig licht kan de sluitertijd toenemen. Gebruik een kortere
sluitertijd (pag. 142), stel een hogere ISO-snelheid in (pag. 109),
gebruik een flitser (pag. 138) of gebruik een statief.
Ik kan de scherpstelling niet vergrendelen en de compositie van
de opname niet opnieuw bepalen.
Stel de AF-bediening in op 1-beeld AF. Het vergrendelen van de
scherpstelling is niet mogelijk als Servo AF wordt gebruikt (pag. 131).
Als Servo AF is ingesteld, duurt het langer voordat de sluiter
wordt ontspannen.
Blijf het onderwerp volgen terwijl u de ontspanknop ingedrukt houdt.
313
Problemen oplossen
Als [FlexiZone - Multi] is ingesteld, duurt het langer voordat de
camera automatisch wordt scherpgesteld.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het langer duren
voordat de camera scherpstelt op het onderwerp. Gebruik [FlexiZone
- Single] of stel de camera handmatig scherp.
De snelheid van continu-opnamen is langzaam.
De snelheid van continu-opnamen kan afnemen, afhankelijk van type
objectief, sluitertijd, diafragma, omstandigheden van onderwerp,
helderheid, enzovoort.
Tijdens continu-opnamen lijkt het beeld op het
LCD-scherm onscherp.
Het weergegeven beeld kan afwijken van de foto die is vastgelegd.
Controleer de opgeslagen opnamen.
Als ik de ontspanknop indruk, wordt de foto niet
onmiddellijk genomen.
Als u de ontspanknop hebt ingedrukt en de foto pas na 10 seconden of na
een pieptoon wordt gemaakt, betekent dit dat de zelfontspanner is ingesteld.
Druk op de knop <Wj/i> en tik op [u] of [i] om de
zelfontspanner uit te schakelen (pag. 136).
314
Problemen oplossen
De maximale opnamereeks is lager bij continu-opnamen.
In de opnamemodus <F> (Nachtopnamen uit hand) of <G> (HDR-tegenlicht),
is de maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk korter (pag. 87).
Met ISO 12800 of 'H' (gelijk aan ISO 25600) neemt de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af (pag. 111).
Als u [Chromatische afw.: Inschakelen] hebt ingesteld, neemt
de maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af (pag. 164).
Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans neemt de
maximale opnamereeks voor continu-opnamen af (pag. 175).
Stel [A4: Hoge ISO-ruisreductie] in op [Standaard], [Zwak] of [Uitschakelen]. Als
u de optie [Sterk] inschakelt of als [Ruisond. bij meerd. opn.] is ingesteld, zal de
maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk kleiner worden (pag. 160).
Als u opnamen maakt van een onderwerp met fijne details (bijvoorbeeld een grasveld), is het bestand
groter en de daadwerkelijke maximale opnamereeks mogelijk kleiner dan wordt vermeld op pagina 105.
ISO 100 kan niet worden ingesteld.
Selecteer in [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte
tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan ISO 100 niet
worden ingesteld. Als [0: Uitschakelen] is ingesteld, kan ISO 100 wel
worden ingesteld (pag. 285). Dit geldt ook voor filmopnamen (pag. 181).
De ISO-snelheid [H] (ISO 25600) kan niet worden ingesteld.
Als in [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte tonen prioriteit] is
ingesteld op [1: Inschakelen], kan de ISO-snelheid [H] (gelijk aan ISO 25600) niet
worden geselecteerd, zelfs niet als [2: ISO vergroten] is ingesteld op [1: Aan].
Als [0: Uitschakelen] is ingesteld, kan ISO [H] wel worden ingesteld (pag. 284).
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) kan niet worden ingesteld.
Selecteer in [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte tonen prioriteit]
is ingesteld op [1: Inschakelen], kan Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) niet worden ingesteld. Als [0: Uitschakelen] is ingesteld, kan Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) wel worden ingesteld (pag. 285).
315
Problemen oplossen
Ik heb een kleinere belichtingscompensatie ingesteld, maar de
opname valt nog steeds te licht uit.
Stel [A3: Auto Lighting Optimizer/A3: Auto optimalisatie helderheid]
in op [Deactiveren]. Wanneer [Standaard], [Zwak] of [Hoog] is ingesteld,
kan de opname nog steeds licht uitvallen, zelfs wanneer u een kleinere
belichtingscompensatie of flitsbelichtingscompensatie hebt ingesteld (pag. 159).
Wanneer ik de modus <f> gebruik in combinatie met de flitser,
neemt de sluitertijd toe.
Als u avondopnamen maakt wanneer de achtergrond donker is, wordt de sluitertijd
automatisch langer (opname met trage synchronisatie) om zowel het onderwerp als
de achtergrond goed te kunnen belichten. Als u een lange sluitertijd wilt voorkomen,
stelt u in [A1: Externe Speedlite besturing] de optie [Flitssync.snelheid AVmodus] in op [1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] (pag. 221).
De flitser werkt altijd op vol vermogen.
Als u een andere flitser gebruikt dan een Speedlite uit de EX-serie,
werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 293).
Als in [A1: Externe Speedlite besturing] > [Flitser C.Fn
instellingen] de optie [Flits meetmethode] is ingesteld op [TTL],
werkt de flitser altijd op volledig vermogen (pag. 224).
De flitsbelichtingscompensatie kan niet worden ingesteld met
[Flits functie instellingen].
Als op een externe Speedlite flitsbelichtingscompensatie is ingesteld,
kan [Flitsbelichtingscompensatie] (pag. 223) niet worden ingesteld
in het scherm [Flits functie instellingen]. Verder is het zo dat als u
flitsbelichtingscompensatie op de camera en vervolgens
flitsbelichtingscompensatie op de externe Speedlite instelt, de
flitsbelichtingscompensatie van de Speedlite voorrang krijgt op die van
de camera. Wanneer de flitsbelichtingscompensatie van de Speedlite
wordt geannuleerd (ingesteld op 0), kan [Flitsbelichtingscompensatie]
wel op de camera worden ingesteld.
316
Problemen oplossen
Snelle synchronisatie kan niet worden ingesteld in de modus <f>.
Als in [A1: Externe Speedlite besturing] de optie
[Flitssync.snelheid AV-modus] in op [Automatisch] (pag. 221).
Tijdens de opname wordt het witte pictogram <s> of het rode
pictogram <E> weergegeven.
Dit pictogram geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te
hoog is. Het witte pictogram <s> duidt op een afname van de
fotokwaliteit. Het rode pictogram <E> geeft aan dat de camera
spoedig automatisch wordt uitgeschakeld (pag. 128, 201).
De filmopname wordt automatisch beëindigd.
Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de filmopname
mogelijk automatisch beëindigd. Gebruik een kaart met SDsnelheidsklasse 6 '
' of een snellere kaart. Zie de website van
de fabrikant voor informatie over de lees-/schrijfsnelheid van de kaart.
Als de filmopnametijd 29 minuten en 59 seconden bereikt, wordt de
filmopname automatisch beëindigd.
De ISO-snelheid kan niet worden ingesteld voor filmopname.
Als automatische belichting voor filmopnamen is ingesteld, wordt de ISOsnelheid eveneens automatisch ingesteld. U kunt de ISO-snelheid alleen
instellen als handmatige belichting voor filmopnamen is ingesteld (pag. 181).
De belichting verandert tijdens de filmopname.
Als u tijdens de filmopname de sluitertijd of het diafragma aanpast,
worden de wijzigingen mogelijk in de belichting opgenomen.
Door het objectief tijdens de filmopnamen in- of uit te zoomen, kunnen
er veranderingen in de belichting optreden, ongeacht of het maximale
diafragma van het objectief verandert of niet. Als gevolg hiervan kunnen
wijzigingen in de belichting worden vastgelegd (behalve bij het objectief
EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM of EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM).
317
Problemen oplossen
Het onderwerp ziet er vervormd uit tijdens filmopnamen.
Als u de camera snel naar links of rechts beweegt of een bewegend
voorwerp opneemt, kan het beeld er vervormd uitzien.
De opname flikkert of er zijn horizontale strepen te zien tijdens
de filmopname.
Flikkerend beeld, horizontale strepen (ruis) of onregelmatige belichting
kunnen worden veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of andere
lichtbronnen tijdens filmopnamen. Bovendien kunnen veranderingen in
de belichting (helderheid) of de kleurtoon ook worden opgenomen. Als
handmatige belichting voor filmopnamen is ingesteld, kan een langere
sluitertijd deze problemen verhelpen.
Problemen met de bediening
Tijdens bediening via het aanraakscherm klinkt de pieptoon
ineens zachter.
Controleer of uw vinger de luidspreker bedekt (pag. 22).
318
Problemen oplossen
Problemen met weergave op het scherm
Het menuscherm geeft weinig tabbladen en opties weer.
Bepaalde tabbladen en menu-opties worden niet weergegeven in de
modus Automatisch/scène, de basismodi en de filmmodus. Stel de
opnamemodus in op een creatieve modus (pag. 54).
Het eerste teken van de bestandsnaam is een onderstrepingsteken ('_').
Stel de kleurruimte in op sRGB. Als Adobe RGB is ingesteld, is het
eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 176).
De bestandsnaam begint met 'MVI_'.
Het is een filmbestand (pag. 211).
De bestandsnummering begint niet bij 0001.
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 210).
De weergegeven datum en tijd van de opname zijn onjuist.
Controleer of juiste datum en tijd zijn ingesteld (pag. 41).
Controleer de tijdzone en zomertijd (pag. 40, 42).
De datum en tijd staan niet op de opname.
De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven.
De datum en tijd worden in plaats daarvan opgeslagen in de
opnamegegevens als opname-informatie. Wanneer u afdrukt, kunt u de
datum en tijd op de opname mee laten afdrukken door de datum en tijd,
die zijn opgeslagen in de opname-informatie, te gebruiken (pag. 271).
[###] wordt weergegeven.
Als het aantal opnamen op de kaart hoger is dan het maximumaantal opnamen dat
door de camera kan worden weergegeven, wordt [###] weergegeven (pag. 235).
319
Problemen oplossen
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
Indien het LCD-scherm vuil is, dient u een zachte doek te gebruiken
om het schoon te maken.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer
reageren of er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
[Eye-Fi instellingen] wordt niet weergegeven.
[Eye-Fi instellingen] wordt alleen weergeven wanneer er een Eye-Fikaart in de camera is geplaatst. Als de Eye-Fi-kaart een
schrijfbeveiligingsschuifje heeft dat in de vergrendelde stand staat,
kunt u de verbindingsstatus van de kaart niet controleren en kunt u de
overdracht van de Eye-Fi-kaart niet uitschakelen (pag. 294).
Problemen met weergave van opnamen
Een gedeelte van de opname knippert zwart.
Dit is de overbelichtingswaarschuwing (pag. 258). Overbelichte
gedeelten met verlies van detail in de lichte delen zullen knipperen.
De opname kan niet worden gewist.
Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden
verwijderd (pag. 252).
De film kan niet worden afgespeeld.
Films die op een pc worden verwerkt met de meegeleverde
ImageBrowser EX (pag. 340) of andere software, kunnen niet worden
afgespeeld op de camera. Videofotoalbums die zijn bewerkt met
EOS Video Snapshot Task (pag. 196), kunnen wel op de camera
worden weergegeven.
320
Problemen oplossen
Bij het afspelen van de film is het geluid van de camera te horen.
Als u tijdens filmopnamen aan de instelwielen draait of het objectief instelt,
wordt ook het bijbehorende geluid opgenomen. Het is raadzaam om een
externe microfoon (afzonderlijk verkrijgbaar) te gebruiken (pag. 197).
De filmopname bevat momenten dat deze stilstaat.
Als er tijdens filmopnamen met automatische belichting een
aanzienlijke verandering in de belichting is, wordt de opname kort
onderbroken tot de belichting zich stabiliseert. Als dit gebeurt, maakt u
de opname in de modus <M> (handmatige belichting) (pag. 180).
Er worden geen opnamen weergegeven op het tv-scherm.
Gebruik een stereo-AV-kabel of een HDMI-kabel
(afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 247, 251).
Controleer of de stekker van de stereo-AV-kabel of HDMI-kabel
helemaal in de aansluiting is gestoken (pag. 247 en 251).
Stel het video-uitvoersysteem (NTSC/PAL) in op hetzelfde
videosysteem als de tv (pag. 251).
Er zijn verschillende filmbestanden voor één filmopname.
Wanneer de filmbestandsgrootte 4 GB bereikt, wordt er automatisch
een ander filmbestand gemaakt (pag. 188).
De kaartlezer herkent de kaart niet.
Afhankelijk van de kaartlezer en het gebruikte besturingssysteem van
de computer worden SDXC-kaarten mogelijk niet correct herkend.
In dat geval moet u uw camera en de computer met de meegeleverde
interfacekabel op elkaar aansluiten en de opnamen overbrengen naar uw
computer met behulp van EOS Utility (meegeleverde software, pag. 340).
Ik kan het beeldformaat niet aanpassen.
Het formaat van JPEG c- en RAW-opnamen kan niet worden gewijzigd (pag. 262).
321
Problemen oplossen
Problemen met sensorreiniging
De sluiter maakt een geluid tijdens het reinigen van de sensor.
Als u [Reinig nuf] hebt geselecteerd, maakt de sluiter een geluid,
maar er wordt geen opname gemaakt (pag. 225).
Automatische sensorreiniging werkt niet.
Als u de camera binnen korte tijd herhaaldelijk in- en uitschakelt
(<1>/<2>), wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven (pag. 37).
Problemen met afdrukken
Er zijn minder afdrukeffecten dan wordt vermeld in de
instructiehandleiding.
De schermweergave kan per printer verschillen. In deze
instructiehandleiding worden alle beschikbare afdrukeffecten
vermeld (pag. 270).
322
Foutcodes
Foutnummer
Als er zich een probleem met de camera
voordoet, wordt er een foutbericht
weergegeven. Volg de instructies op
het scherm.
Maatregelen
Numme
01
02
Foutbericht en oplossing
Communicatie tussen camera en lens is foutief.
Reinig lenscontacten.
Î Reinig de elektrische contactpunten op de camera en het objectief
of gebruik een objectief van Canon (pag. 19 en 22).
Geen toegang tot kaart. Herplaats/vervang kaart of formatteer
kaart met deze camera.
Î Verwijder de kaart en plaats deze opnieuw, vervang de kaart of
formatteer de kaart (pag. 34 en 57).
Kan beelden niet opslaan omdat kaart vol is. Vervang kaart.
04
Î Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer de
kaart (pag. 34, 254 en 57).
Kon de sensor niet reinigen. Schakel de camera uit en weer in.
06
Î Schakel de camera uit en weer in (pag. 37).
10, 20,
30, 40,
50, 70,
80, 99
60
Fout bij opname. Schakel de camera uit en weer in of
herplaats batterij.
Î Schakel de camera uit en weer in, verwijder de batterij en plaats
deze opnieuw of gebruik een objectief van Canon (pag. 37 en 34).
Fout bij opname. Schakel de camera uit en weer in of herplaats
de batterij.
Î De lensverschuiving is mogelijk belemmerd. Schakel de camera uit
en weer in en zorg daarbij dat u het objectief niet aanraakt.
* Als de fout blijft aanhouden, noteert u het foutnummer en neemt u contact
op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
323
Specificaties
• Type
Type:
Opnamemedia:
Spiegelloze digitale AF/AE-camera met één objectief
SD-geheugenkaart, SDHC-geheugenkaart, SDXC-geheugenkaart
* Compatibel met UHS-I
Grootte beeldsensor:
Circa 22,3 x 14,9 mm
Compatibele objectieven: Canon EF-M-, EF*- en EF-S*-objectieven
* Vatting adapter EF-EOS M vereist.
(De effectieve brandpuntsafstand (kleinbeeldequivalent)
is de brandpuntsafstand van het objectief
vermenigvuldigd met ongeveer 1,6)
Objectiefbevestiging:
Canon EF-M-vatting
• Beeldsensor
Type:
Effectieve pixels:
Beeldverhouding:
Stofwisfunctie:
CMOS-sensor
Circa 18,00 megapixels
3:2
Automatisch, Stofwisdata toevoegen
• Opnamesysteem
Opname-indeling:
Opnametype:
Vastgelegde pixels:
Design rule for Camera File System (DCF) 2.0
JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel)
gelijktijdige opnamen van RAW+JPEG Groot mogelijk
L (Groot)
: circa 17,90 megapixels (5184 x 3456)
M (Middelgroot): circa 8,00 megapixels (3456 x 2304)
S1 (Klein 1) : circa 4,50 megapixels (2592 x 1728)
S2 (Klein 2) : circa 2,50 megapixels (1920 x 1280)
S3 (Klein 3) : circa 350.000 megapixels (720 x 480)
RAW
: circa 17,90 megapixels (5184 x 3456)
• Beeldverwerking tijdens opname
Beeldstijl:
Basis+:
Witbalans:
324
Auto, Standaard, Portret, Landschap, Neutraal,
Natuurlijk, Monochroom, Gebruiker 1 - 3
Sfeeropnamen, Licht-/scèneopnamen, Creatieve filters
(Korrelig Z/W, Softfocus, Fisheye-effect, Effect kunst
opvallend, Aquareleffect, Speelgoedcamera-effect,
Miniatuureffect)
Auto, Vooraf ingesteld (Daglicht, Schaduw, Bewolkt,
Kunstlicht, Wit TL licht, Flitser), Custom
witbalanscorrectie en reeksopnamen met automatische
witbalans mogelijk
* Overdracht kleurtemperatuurgegevens van flitser ingeschakeld
Specificaties
Ruisreductie:
Van toepassing op lange belichtingstijden en opnamen
met een hoge ISO-snelheid
Automatische
helderheidscorrectie:
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar
Optische correctie objectief: Correctie helderheid randen, chromatische correctie
• Automatische scherpstelling
Type:
Hybride CMOS AF-systeem
AF-punten:
31 punten (max.)
Bereik helderheid scherpstelling: BW 1 - 18 (bij 23 °C, ISO 100)
Scherpstelmodus:
Automatisch (AF), Handmatig (MF), AF+MF
AF-hulplicht:
Ingebouwd (ledlamp)
• Belichting
Meetmethoden:
Meetbereik:
Belichtingscontrole:
ISO-snelheid:
(Aanbevolen
belichtingsindex)
Belichtingscompensatie:
Meervlaksmeting met de beeldsensor in realtime
Meervlaksmeting (315 zones), deelmeting (circa 11% van
Live view-scherm), spotmeting (circa 2,8% van Live viewscherm), gemiddelde meting met nadruk op het midden
BW 1 - 20 (bij 23 °C, ISO 100)
AE-programma (Automatisch/scène, Automatisch/
creatief, Portret, Landschap, Close-up, Sport, Nacht
portret, Nachtopnamen uit hand, HDR-tegenlicht,
Programma), AE met sluitertijdvoorkeur, AE met
diafragmavoorkeur, handmatige belichting
Basismodi*: ISO 100 - 6400 automatisch ingesteld
* Nachtopnamen uit hand:
ISO 100 - 12800 automatisch ingesteld
Creatieve modi: ISO 100 - 12800 handmatig ingesteld
(tussenstappen van volledige stops), ISO 100 - 6400
automatisch ingesteld, maximale ISO-snelheid
instelbaar met ISO auto of ISO vergroten tot 'H'
(gelijk aan ISO 25600)
Handmatig:±3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
AEB:
±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
(kan worden gecombineerd met handmatige
belichtingscompensatie)
Belichtingsvergrendeling: Automatisch: toegepast in 1-beeld AF met evaluatieve meting
als scherpstelling is bereikt
Handmatig: met AE-vergrendelknop
325
Specificaties
• Sluiter
Type:
Sluitertijden:
Elektronisch gestuurde focal-planesluiter
1/4000 sec. tot 1/60 sec. (modus Automatisch/scène),
X-synchronisatie bij 1/200 sec.
1/4000 sec. tot 30 sec., bulb (totale sluitertijdbereik.
Beschikbaar bereik varieert per opnamemodus.)
• Externe Speedlite
Compatibele Speedlites: Speedlite uit EX-serie (flitsfuncties kunnen met de
camera worden ingesteld)
Flitsmeting:
Automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtings-
compensatie:
±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
Flitsbelichtingsvergrendeling: Beschikbaar
Pc-aansluiting:
Geen
• Transportsysteem
Transportmodus:
Continu-
opnamesnelheid:
Max. opnamereeks:
Enkelbeeld, continue opname, zelfontspanner met
10 sec. of 2 sec. vertraging en 10 sec. vertraging bij
continue opname
Max. circa 4,3 opnamen/seconde
JPEG Groot/Fijn: circa 15 (circa 17) opnamen
RAW: circa 6 (circa 6) opnamen
RAW+JPEG Groot/Fijn: circa 3 (circa 3) opnamen
* De getallen zijn gebaseerd op de testnormen van
Canon (ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een kaart
van 8 GB.
* De cijfers tussen haakjes hebben betrekking op een
kaart van 8 GB die compatibel is met UHS-I en die is
gebaseerd op de testnormen van Canon.
• Foto-opnamen
Beeldverhoudinginstellingen:
Continue AF:
Touch Shutter:
Rasterweergave:
Scherptedieptecontrole:
326
3:2, 4:3, 16:9, 1:1
Beschikbaar
Beschikbaar
Twee typen
Beschikbaar
Specificaties
• Filmopnamen
Filmcompressie:
MPEG-4 AVC/H.264
Variabele (gemiddelde) bitsnelheid
Opname-indeling audio: Lineaire PCM
Opname-indeling:
MOV
Formaat en framesnelheid
van opname:
1920x1080 (Full HD) : 30p/25p/24p
1280x720 (HD)
: 60p/50p
640x480 (SD)
: 30p/25p
* 30p: 29,97 frames per seconde, 25p: 25,00 frames per
seconde, 24p: 23,976 frames per seconde, 60p: 59,94
frames per seconde, 50p: 50,00 frames per seconde
Bestandsgrootte:
1920x1080 (30p/25p/24p): circa 330 MB/min.
1280x720 (60p/50p)
: circa 330 MB/min.
640x480 (30p/25p)
: circa 82,5 MB/min.
Scherpstellen:
Hybride CMOS AF-systeem* (Gezicht+volgen, FlexiZone
- Multi, FlexiZone - Single),
Handmatig scherpstellen (vergroting van circa 5x/
10x mogelijk)
* Bereik helderheid scherpstelling: BW 1 - 18 (bij 23 °C,
ISO 100)
Meetmethoden:
Gemiddelde meting met nadruk op het midden en
meervlaksmeting met de beeldsensor
* Automatisch ingesteld door de scherpstelmodus
Meetbereik:
BW 1 - 20 (bij 23 °C, ISO 100)
Belichtingscontrole:
AE-programma voor films en handmatige belichting
Belichtingscompensatie: ± 3 stops met tussenstappen van 1/3 stop
ISO-snelheid:
Bij opnamen met automatische belichting:
(Aanbevolen
ISO 100 - 6400 automatisch ingesteld
belichtingsmarkering) Met handmatige belichting: ISO 100 - 6400 automatisch
ingesteld / handmatig, uitbreidbaar tot 'H' (gelijk aan
ISO 12800)
Videofoto's:
Instelbaar op 2 sec./4 sec./8 sec.
Geluidsopname:
Ingebouwde stereomicrofoon
Externe stereomicrofoonaansluiting meegeleverd
Geluidsopnameniveau aanpasbaar, windfilter
meegeleverd, demper meegeleverd
Rasterweergave:
Twee typen
327
Specificaties
• LCD-scherm
Type:
TFT LCD-kleurenscherm
Schermformaat en punten: breed, 7,7 cm (3,0 inch) (3:2) met ongeveer 1,04 miljoen punten
Aanpassing helderheid: Handmatig (7 niveaus)
Interfacetalen:
25
Uitleg:
Kan worden weergegeven
• Weergave
Weergaveformaten
voor opnamen:
Weergave enkele opname, weergave enkele opname met
informatie (basisinformatie, opname-informatie, histogram),
4-beeldindex, 9-beeldindex, opname roteren mogelijk
Zoomvergroting:
Circa 1,5x - 10x
Overbelichtingswaarschuwing: Overbelichte gedeelten knipperen
Navigatiemethoden:
Enkele opname, opnamesprong met 10 of 100 beelden, op
opnamedatum, op map, op films, op foto's, op classificatie
Opname roteren:
Mogelijk
Classificaties:
Beschikbaar
Filmweergave:
Ingeschakeld (LCD-scherm, video/audio OUT, HDMI OUT)
Ingebouwde luidspreker
Opnamebeveiliging:
Mogelijk
Diavoorstelling:
Alle beelden, op datum, op map, films, foto's of op classificatie
Keuze uit vijf overgangseffecten
Achtergrondmuziek:
Selecteerbaar voor het weergeven van diavoorstellingen
en films
• Naverwerking van beelden
Creatieve filters:
Wijzig formaat:
Meegeleverd (toegepast tijdens opnamen)
Mogelijk
• Rechtstreeks afdrukken
Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers
Opnamen die kunnen
worden afgedrukt:
JPEG- en RAW-opnamen
Afdrukopties opgeven: Compatibel met DPOF versie 1.1
• Persoonlijke voorkeuzen
Persoonlijke voorkeuze: 7
My Menu vastleggen: Mogelijk
Copyrightinformatie:
Invoer en invoegen mogelijk
328
Specificaties
• Interface
Audio/video OUT/
Digitale aansluiting:
Analoge video (compatibel met NTSC/PAL)/stereo-audio-output
Computercommunicatie en rechtstreeks afdrukken (gelijk aan
Hi-Speed USB), GPS-ontvanger GP-E2-verbinding
HDMI mini OUT-aansluiting: Type C (automatisch wisselen van resolutie),
compatibel met CEC
Externe microfoon
externe microfoon:
Stereomini-aansluiting van 3,5 mm diameter
Draadloze afstandsbediening: Afstands bediening RC-6
Eye-Fi-kaart:
Compatibel
• Voeding
Batterij:
Batterij LP-E12 (1x)
* Wisselstroom via de AC-adapterset ACK-E12
Circa 230 opnamen bij 23 °C
Circa 200 opnamen bij 0 °C
Levensduur batterij:
(Op basis van de
testcriteria van de CIPA)
Filmopnametijd:
Circa 1 uur en en 30 minuten bij 23 °C.
Circa 1 uur en 20 minuten bij 0 °C
(met een volledig opgeladen batterij van het type LP-E12)
• Afmetingen en gewicht
Afmetingen (B x H x D): Circa 108,6 x 66,5 x 32,3 mm
Circa 298 g (CIPA-richtlijnen: inclusief behuizing, batterij en kaart)
Gewicht:
Circa 262 g (alleen behuizing, zonder lensdop)
• Gebruiksomgeving
Bedrijfstemperatuur:
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik:
0 °C - 40 °C
85% of lager
• Batterij LP-E12
Type:
Nominale spanning:
Batterijcapaciteit:
Bedrijfstemperatuur:
Oplaadbare lithium-ionbatterij
7,2 V DC
875 mAh
Tijdens opladen: 5 °C - 40 °C
tijdens opnamen: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik:
85% of lager
Afmetingen (B x H x D): Circa 32,5 x 12,5 x 48,5 mm
Gewicht:
Circa 35 g
329
Specificaties
• Batterijoplader LC-E12
Compatibele batterij:
Oplaadtijd:
Nominaal
ingangsvermogen:
Nominaal
uitgangsvermogen:
Bedrijfstemperatuur:
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik:
Afmetingen (B x H x D):
Gewicht:
Batterij LP-E12
Circa 2 uur (bij 23 °C)
100-240 V AC (50/60 Hz)
8,4 V DC / 540 mA
5 °C - 40 °C
85% of lager
Circa 65 x 25,5 x 90 mm
Circa 81 g
• Batterijoplader LC-E12E
Compatibele batterij:
Oplaadtijd:
Nominaal
ingangsvermogen:
Nominaal
uitgangsvermogen:
Bedrijfstemperatuur:
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik:
Afmetingen (B x H x D):
Gewicht:
Batterij LP-E12
Circa 2 uur (bij 23 °C)
100-240 V AC (50/60 Hz)
8,4 V DC / 540 mA
5 °C - 40 °C
85% of lager
Circa 65 x 25,5 x 90 mm (zonder netsnoer)
Circa 76 g (zonder netsnoer)
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van
Canon en de testcriteria en richtlijnen van CIPA (Camera & Imaging
Products Association).
Bovenstaande afmetingen, maximale diameter, lengte en gewicht zijn
gebaseerd op CIPA-richtlijnen (alleen met uitzondering van gewicht voor
camerabehuizing).
De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Als er zich een probleem voordoet met een objectief van een ander merk dat
is bevestigd op de camera, dient u contact op te nemen met de fabrikant van
het objectief.
330
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Windows is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Microsoft
Corporation in de Verenigde Staten en andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Apple Inc. in de Verenigde Staten en andere landen.
Het SDXC-logo is een handelsmerk van SD-3C, LLC.
HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn
handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC.
Alle overige bedrijfs- en productnamen en handelsmerken die in deze
handleiding worden genoemd, zijn eigendom van de respectieve eigenaren.
Over MPEG-4-licenties
'Dit product is in licentie gegeven krachtens AT&T-patenten voor de MPEG-4standaard en kan worden gebruikt voor het coderen van MPEG-4-video en/of het
decoderen van voor MPEG-4-video die uitsluitend is gecodeerd (1) voor een
persoonlijk en niet-commercieel doeleinde of (2) door een videoleverancier die
krachtens de AT&T-patenten bevoegd is om MPEG-4-video te leveren. Er wordt geen
licentie verleend of geïmpliceerd voor enig ander gebruik van de MPEG-4-standaard.'
About MPEG-4 Licensing
“This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be
used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video
that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by a
video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video.
No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.”
*Notice displayed in English as required.
331
Het gebruik van echte Canon-accessoires wordt aanbevolen
Dit product levert uitstekende prestaties wanneer het wordt gebruikt met echte
Canon-accessoires. Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit
product en/of ongelukken zoals brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door
accessoires die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van
een batterij). Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg
zijn van defecten in accessoires die niet van Canon zijn. U kunt dergelijke
reparaties aanvragen tegen vergoeding.
332
Veiligheidsmaatregelen
Voorkom letsel, dodelijke ongevallen of schade aan materiaal door deze
veiligheidsmaatregelen op te volgen en de apparatuur op de juiste manier te gebruiken.
Voorkomen van ernstig letsel en dodelijke ongevallen
• Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen en explosies door de
onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
- Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of accessoires die niet in deze
handleiding worden genoemd. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen.
- Veroorzaak geen kortsluiting bij de batterij en de reservebatterij en probeer deze niet
te demonteren of aan te passen. Verhit de batterij en de reservebatterij niet en probeer
deze niet te solderen. Stel de batterij en de reservebatterij niet bloot aan vuur of water.
Stel de batterij en de reservebatterij ook niet bloot aan grote fysieke schokken.
- Installeer de batterij en de reservebatterij op de juiste manier (+ –). Plaats nooit oude
en nieuwe of verschillende soorten batterijen bij elkaar.
- Laad de batterij niet op bij een temperatuur die buiten het toegestane bereik van
0 °C - 40 °C ligt. Overschrijd de oplaadtijd niet.
- Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
• Houd de reservebatterij buiten het bereik van kinderen. Waarschuw direct een arts als
een kind een batterij heeft doorgeslikt. (De chemicaliën in de batterij kunnen de maag
en ingewanden beschadigen.)
• Dek de elektrische contactpunten van de batterij en de reservebatterij af voordat u
deze wegdoet, om te voorkomen dat deze contact maken met andere metalen
voorwerpen of batterijen. Zo voorkomt u brand en explosies.
• Voorkom brand door de oplader direct uit het stopcontact te halen en te stoppen met
opladen als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt.
• Verwijder de batterij of de reservebatterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of
vorm verandert, of als er rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen
brandwonden oploopt.
• Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding.
Dit kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij
in contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
• Houd de apparatuur tijdens het opladen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen
stikken als zij het snoer rond hun nek krijgen of een elektrische schok krijgen.
• Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen
en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
• Flits niet in het gezicht van automobilisten. Door de verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
• Flits niet vlak bij iemands ogen. Het gezichtsvermogen kan hierdoor beschadigd
raken. Houd altijd minimaal 1 meter afstand als u met de flitser een kind fotografeert.
• Verwijder de batterij en haal de stekker uit het stopcontact als u de camera of een
accessoire langere tijd niet gebruikt. Zo voorkomt u elektrische schokken,
warmteontwikkeling en brand.
• Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een
explosie of brand.
333
• Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de inwendige onderdelen
bloot komen te liggen, raak deze dan niet aan. Deze onderdelen staan mogelijk onder stroom.
• Demonteer de apparatuur niet en pas deze ook niet aan. Er staat hoge spanning op de
interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
• Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron.
Uw gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
• Houd de camera buiten het bereik van kleine kinderen. De nekdraagriem kan bij
kinderen tot verstikking leiden.
• Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Hierdoor voorkomt u
brand en elektrische schokken.
• Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt.
De elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
• Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in acht te nemen:
- Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
- Pak het netsnoer nooit met natte handen vast.
- Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt.
- Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het
niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
- Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
- Gebruik geen snoeren waarvan het isolatiemateriaal is beschadigd.
• Haal zo nu en dan de stekker uit het stopcontact en haal met een droge doek het stof
rond het stopcontact weg. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op
het stopcontact vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot brand.
Letsel en schade aan apparatuur voorkomen
• Laat de apparatuur niet in een auto achter die in de zon staat of in de nabijheid van
een warmtebron. De apparatuur kan heet worden en brandwonden veroorzaken.
• Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken.
Controleer of het statief stevig genoeg is om de camera en het objectief te dragen.
• Laat een objectief of camera met objectief niet zonder lensdop in de zon liggen.
De zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
• Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdoor kan de
warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
• Verwijder de batterij en de reservebatterij direct als u de camera in het water laat vallen
of als er water in de camera komt. Verwijder de batterijen ook als er metaaldeeltjes in
de camera komen. Hierdoor voorkomt u brand en elektrische schokken.
• Gebruik en plaats de batterij en de reservebatterij niet in een hete omgeving. Hierdoor
kan de batterij gaan lekken of kan de levensduur van de batterij afnemen. Ook kunnen
de batterij en de reservebatterij te heet worden en brandwonden veroorzaken.
• Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de apparatuur
schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk voor de gezondheid.
Neem contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon
Service Center als het product niet naar behoren functioneert of
moet worden gerepareerd.
334
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie (en EER).
Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit product in
overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2002/96/EC),
de richtlijn 2006/66/EC betreffende batterijen en accu's
en/of de plaatselijk geldende wetgeving waarin deze
richtlijnen zijn geïmplementeerd, niet bij het normale
huisvuil mag worden weggegooid.
Indien onder het hierboven getoonde symbool een chemisch symbool gedrukt
staat, geeft dit in overeenstemming met de richtlijn betreffende batterijen en
accu's aan dat deze batterij of accu een zwaar metaal bevat (Hg = kwik,
Cd = cadmium, Pb = lood) waarvan de concentratie de toepasselijke
drempelwaarde in overeenstemming met de genoemde richtlijn overschrijdt.
Dit product dient te worden ingeleverd bij een hiervoor aangewezen
inzamelpunt, bijv. door dit in te leveren bij een hiertoe erkend verkooppunt bij
aankoop van een gelijksoortig product, of bij een officiële inzameldienst voor de
recycling van elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en batterijen en
accu's. Door de potentieel gevaarlijke stoffen die gewoonlijk gepaard gaan met
EEA, kan onjuiste verwerking van dit type afval mogelijk nadelige gevolgen
hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid.
Uw medewerking bij het op juiste wijze weggooien van dit product draagt bij tot
effectief gebruik van natuurlijke bronnen.
Voor verdere informatie over recycling van dit product kunt u contact opnemen
met uw plaatselijke gemeente, afvaldienst, officiële dienst voor klein chemisch
afval of afvalstortplaats, of kunt u terecht op
www.canon-europe.com/environment.
(EER: Noorwegen, IJsland en Liechtenstein)
335
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
1. BEWAAR DEZE INSTRUCTIES — Deze handleiding bevat belangrijke
informatie over veiligheid en bedieningsinstructies voor batterijopladers
van het type LC-E12 & LC-E12E.
2. Lees voordat u de oplader in gebruik neemt, eerst alle instructies en
opmerkingen over (1) de oplader, (2) de batterij en (3) het product met
gebruik van de batterij.
3. WAARSCHUWING — Laad alleen batterij LP-E12 op om het risico op
letsel te verkleinen. Andere typen batterijen kunnen barsten wat kan leiden
tot persoonlijk letsel en andere schade.
4. Stel de oplader niet bloot aan regen of sneeuw.
5. Het gebruik van een bevestigd onderdeel dat niet wordt aanbevolen
of verkocht door Canon, kan leiden tot vuur, elektrische schok of
persoonlijk letsel.
6. Trek aan de stekker in plaats van aan het snoer wanneer u de oplader
verwijdert. Dit vermindert het risico op schade aan de elektrische stekker
en het snoer.
7. Zorg dat het snoer zo ligt dat u er niet op loopt, over struikelt of het op een
andere manier schade of stress veroorzaakt.
8. Gebruik de oplader niet indien het snoer of de stekker beschadigd zijn.
Vervang snoer en/of stekker onmiddellijk.
9. Gebruik de oplader niet als er op is geslagen, als de oplader is gevallen of
op andere wijze is beschadigd. Breng de oplader naar een gekwalificeerde
reparateur.
10. Haal de oplader niet uit elkaar. Breng de oplader naar een gekwalificeerde
reparateur indien onderhoud of reparatie nodig is. Onjuiste montage kan
leiden tot elektrische schok of brand.
11. Om het risico op een elektrische schok te verminderen, dient u de oplader
eerst uit het stopcontact te halen voordat u deze probeert te repareren
of schoonmaken.
ONDERHOUDINSTRUCTIES
Tenzij anders vermeld in deze handleiding, zijn er geen onderdelen in de
oplader aanwezig die onderhoud vereisen. Laat onderhoud over aan een
gekwalificeerde reparateur.
VOORZICHTIG
ONTPLOFFINGSGEVAAR ALS DE BATTERIJ WORDT VERVANGEN DOOR
EEN ONJUIST TYPE BATTERIJ.
HOUD U BIJ HET WEGGOOIEN VAN GEBRUIKTE BATTERIJEN AAN DE
LOKALE VOORSCHRIFTEN HIERVOOR.
336
Door uw foto's over te zetten op
de pc of Mac zorgt u ervoor dat
ze veilig zijn. Bovendien kunt u
ze dan afdrukken en bewerken
met de software die bij uw EOS
M is meegeleverd.
12
Opnamen naar een computer
downloaden en Index
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u opnamen van de
camera naar uw computer kunt downloaden. Daarnaast
vindt u in dit hoofdstuk een overzicht van de software die op
de bij de camera geleverde EOS Solution Disk (cd-rom)
staat. Verder leest u in dit hoofdstuk hoe u de software op
uw computer installeert. Bovendien wordt in dit hoofdstuk
uitgelegd hoe u de pdf-bestanden op de EOS Camera
Instruction Manuals Disk (dvd-rom) kunt weergeven.
Controleer of het besturingssysteem van uw computer
compatibel is voordat u de software installeert.
EOS Solution Disk XXX
EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX
CEL-XXX XXX
CEL-XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
© CA
U.
the E
NON INC
. 20XX. Made in
EOS Solution Disk
(software)
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
© CA
.
e EU
NON IN
C. 20XX. Made in th
EOS Camera Instruction
Manuals Disk
337
Opnamen downloaden naar een computer
U kunt de meegeleverde software gebruiken om de opnamen op de
camera naar uw computer te downloaden. Dit kan op twee manieren.
Opnamen downloaden door de camera op de computer aan te sluiten.
1
Installeer de software (pag. 341).
de meegeleverde
2 Gebruik
interfacekabel om de camera op
uw computer aan te sluiten.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de <C>aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de
stekker van de camera naar de
voorkant van camera wijst.
Steek de stekker van het snoer in de
USB-aansluiting van de computer.
EOS Utility om opnamen
3 Gebruik
en films te downloaden.
Raadpleeg de softwareinstructiehandleiding pdf, (pag. 343)
op de dvd-rom voor meer informatie.
338
Opnamen downloaden naar een computer
Opnamen downloaden met een kaartlezer
Als u beschikt over een kaartlezer (afzonderlijk in de handel
verkrijgbaar), kunt u deze gebruiken om opnamen naar uw computer
te downloaden.
Installeer de software (pag. 341).
1
2 Plaats de kaart in de kaartlezer.
Canon-software om de
3 Gebruik
opnamen en films te downloaden.
X Gebruik Digital Photo
Professional.
X Gebruik ImageBrowser EX.
Raadpleeg de softwareinstructiehandleiding pdf, (pag. 343)
op de dvd-rom voor meer informatie.
Als u opnamen van de camera naar uw computer downloadt en hiervoor
een kaartlezer gebruikt in plaats van de Canon-software, kopieert u de map
DCIM op de kaart naar uw computer.
339
EOS Solution Disk XXX
EOS Solution Disk
Deze dvd bevat de volgende software voor EOS-camera's.
CEL-XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
© CA
U.
the E
NON INC
. 20XX. Made in
C EOS Utility
Communicatiesoftware voor de camera en de computer
Opnamen (foto’s/films) die met de camera zijn gemaakt downloaden
naar uw computer.
De camera instellen vanaf uw computer.
Foto's op afstand maken door de camera op uw computer aan te sluiten.
Achtergrondmuziek kopiëren naar de kaart en de muziek tijdens het
weergeven afspelen.
D Digital Photo Professional
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
Zeer snel opnamen weergeven, bewerken en afdrukken op uw computer.
Opnamen bewerken zonder het origineel te wijzigen.
Geschikt voor de meest uiteenlopende gebruikers, van amateurs tot professionals.
Met name aanbevolen voor gebruikers die hoofdzakelijk RAW-opnamen maken.
E ImageBrowser EX
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
Door JPEG-opnamen bladeren en deze weergeven en afdrukken op uw computer.
Films (MOV-bestanden) en videofotoalbums afspelen en filmbeelden
omzetten in foto's.
Extra functies downloaden, zoals EOS Video Snapshot Task (pag. 196)
(internetverbinding vereist).
Aanbevolen voor personen die voor het eerst een digitale camera
gebruiken en amateurfotografen.
De ZoomBrowser EX/ImageBrowser-software die bij eerdere camera's werd geleverd, biedt
geen ondersteuning voor foto's en filmbestanden die met deze camera zijn gemaakt (die versie
is niet compatibel). Gebruik de ImageBrowser EX-software die bij deze camera is geleverd.
F Picture Style Editor
Software voor het maken van beeldstijlbestanden
Deze software is bedoeld voor gevorderde gebruikers die ervaring
hebben met het bewerken van opnamen.
U kunt beeldstijlen aanpassen aan uw eigen specifieke
opnamekenmerken en een origineel beeldstijlbestand maken/opslaan.
340
De software op Windows installeren
Compatibele besturingssystemen Windows 7
1
Windows Vista
Windows XP
Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten.
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt
geïnstalleerd. Anders zal de software niet op de juiste manier worden
geïnstalleerd.
2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het dvd-romstation.
3 Selecteer uw regio, land en taal.
4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie
te starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatieprocedure te voltooien.
Installeer Microsoft Silverlight als daarom wordt gevraagd.
5 Klik op [Finish/Voltooien] als de installatie is voltooid.
6 Verwijder de cd.
341
De software op Macintosh installeren
Compatibele besturingssystemen
1
MAC OS X 10.6 - 10.7
Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten.
2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het dvd-romstation.
Dubbelklik op het bureaublad van uw computer op het dvdrompictogram en dubbelklik vervolgens op [Canon EOS Digital
Installer/Installatieprogramma Canon EOS Digital].
3 Selecteer uw regio, land en taal.
4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie
te starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatieprocedure
te voltooien.
5 Klik op [Restart/Opnieuw opstarten] als de installatie is voltooid.
6 Verwijder de cd zodra de computer opnieuw is opgestart.
342
[WINDOWS]
EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX
EOS Camera Instruction Manuals Disk
Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de dvd naar de computer.
CEL-XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
© CA
1
.
e EU
NON IN
C. 20XX. Made in th
Plaats de EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd) in het
dvd-romstation van uw computer.
2 Open de dvd.
Dubbelklik op [My Computer/Deze computer] op het bureaublad en
dubbelklik vervolgens op het dvd-romstation waarin u de schijf hebt geplaatst.
Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de
instructiehandleidingen wordt weergegeven.
U dient Adobe Reader (de meest recente versie wordt aanbevolen) te installeren om
de bestanden van de instructiehandleiding (pdf-indeling) te bekijken. Installeer Adobe
Reader als deze software nog niet op uw computer is geïnstalleerd.
Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Opslaan' van
Adobe Reader.
[MACINTOSH]
EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX
EOS Camera Instruction Manuals Disk
Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de dvd naar de Macintosh.
CEL-XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
© CA
1
.
e EU
NON IN
C. 20XX. Made in th
Plaats de EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd) in het
dvd-romstation van uw Macintosh.
2 Open de dvd.
Dubbelklik op het pictogram van de dvd.
3 Dubbelklik op het bestand START.html.
Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de
instructiehandleidingen wordt weergegeven.
U dient Adobe Reader (de meest recente versie wordt aanbevolen) te installeren om
de bestanden van de instructiehandleiding (pdf-indeling) te bekijken. Installeer Adobe
Reader als deze software nog niet op uw Macintosh is geïnstalleerd.
Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Opslaan' van
Adobe Reader.
343
Index
Nummers
10-sec. of 2 sec. vertraging ..........136
1280x720 ......................................187
Automatische weergave............... 243
Av (AE met diafragmavoorkeur) ... 144
B
1920x1080 ....................................187
B/W (Monochroom) .............. 115, 169
1-beeld AF ....................................131
Basismodi....................................... 26
640x480 ........................................187
Batterij ...................................... 32, 39
A
A (Automatisch/scène) ................66
Batterijniveau ................................. 39
Aanraakscherm.........23, 61, 230, 240
Beeld
Opnamekenmerken (Beeldstijl) ... 114, 166, 170
Beeldstijl....................... 114, 166, 170
AC-adapterset...............................290
Beeldverhouding .......................... 108
Accessoires ......................................3
Bekijken op tv....................... 237, 247
Adobe RGB...................................176
Belichtingscompensatie ............... 153
AE met diafragmavoorkeur ...........144
Belichtingsniveauverhogingen ..... 284
A/V OUT ...............................237, 251
AE met sluitertijdvoorkeur.............142
Beschikbare functies in opnamemodus.... 296
AEB.......................................155, 284
Bestandsgrootte ........... 105, 188, 256
AE-programma .............................102
Bestandsnaam ............................. 210
AE-vergrendeling ..........................157
Beveiligen (wisbeveiliging) ........... 252
AF o Scherpstellen
Bewegingsonscherpte.............. 46, 48
Afdrukken......................................265
Afdrukeffecten ..........................270
Bijsnijden ..................................273
Fotoboek instellen ....................279
Kantelcorrectie .........................273
Pagina-indeling.........................269
Papierinstellingen .....................268
Printopties (DPOF) ...................275
Aquareleffect...................................96
BGM ............................................. 246
Bijsnijden (afdrukken)................... 273
Bracketing ............................ 155, 175
BULB (Bulb-belichting)................. 150
Bulb-belichting.............................. 150
C
C (Automatisch/creatief) .............. 75
Autofocus......................................130
Camera
Camera-instellingen wissen..... 216
Instellingenscherm................... 215
Vasthouden ................................ 48
Camera-instellingen wissen ......... 216
Automatisch resetten ....................211
Centrum gewogen gemiddelde .... 152
Automatisch/creatief .......................75
Chromatische correctie ................ 164
Automatische selectie (AF)...116, 130
Classificatie .................................. 234
Audio/video OUT ..........................251
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid).........65, 159
344
Index
Close-ups........................................80
Digitale aansluiting........251, 266, 338
Bestandsgrootte....................... 188
Bewerken ................................. 241
Demper .................................... 198
Eerste en laatste beelden
bewerken ................................. 241
Filmopnameformaat ................. 187
Foto-opnamen.......................... 184
Framesnelheid ......................... 187
Geluidsopname........................ 197
Handmatige belichting ............. 180
Handmatige scherpstelling....... 178
Informatieweergave ................. 182
Opnametijd............................... 188
Servo AF voor film ................... 199
Snel instellen............................ 186
Videofoto.................................. 189
Videofotoalbum ........................ 189
Weergave................................. 239
Windfilter .................................. 198
Filtereffect....................... 94, 169, 260
DPOF ............................................275
Firmwareversie............................. 305
Draadloos flitsen ...........................223
Fisheye-effect................................. 96
Contactpunten voor flitssynchronisatie ....22
Continu..........................................210
Continu-opnamen .........................133
Contrast ........................................168
Copyrightinformatie.......................212
Correctie helderheid randen .........163
Creatieve filters .......................94, 260
Creatieve modi................................25
D
Datum en bestandsnummer afdrukken ....271, 275
Datum/tijd........................................41
DC-koppeling ................................290
Deelmeting....................................151
Diavoorstelling ..............................243
E
Eén-punts AF ................................121
Effect kunst opvallend.....................96
Enkelbeeld ..............................77, 297
Extensie ........................................211
Externe flitser ........................138, 292
Eye-Fi-kaart ..................................294
F
FEB ...............................................222
FE-vergrendeling ..........................292
Fijn (opnamekwaliteit) ...................105
Film ...............................................177
AF-methode..............................186
Automatische belichting............178
Bekijken ....................................237
Bekijken op tv ...................237, 247
Flitsbelichtingscompensatie ......... 154
Flitser
Draadloos................................. 223
Effectief bereik ......................... 139
Externe flitser ................... 138, 292
Flitsbelichtingscompensatie ..... 154
Flitsbesturing............................ 220
Flitser uit .............................. 77, 88
Flitssynchronisatiesnelheid ...... 293
Handmatig flitsen ..................... 223
Sluitersynchronisatie (1e/2e gordijn) ... 223
Persoonlijke voorkeuze............ 224
Flitsers van een ander merk......... 293
Flitserschoen ................................ 292
Flitsmodus ............................ 222, 223
Focusinstellingsknop ...... 28, 117, 126
Focusvergrendeling........................ 71
345
Index
Formaat wijzigen...........................262
Formatteren (kaart initialiseren)......57
I
ICC-profiel .................................... 176
Fotoboek instellen.........................279
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) (objectief) ... 46
Foutcodes .....................................323
Indexweergave............................. 231
Framesnelheid ..............................187
Indexweergave met 4 of 9 opnamen... 231
Full HD (Full High-Definition).....187, 237
Invulflitsen .................................... 140
G
Geheugenkaart o Kaart
Gemiddeld (opnamekwaliteit)....105, 263
Groot (opnamekwaliteit)................105
H
Half indrukken.................................49
Handmatig resetten ......................211
Handmatige belichting ..........148, 180
Handmatige scherpstelling ...........126
Handmatige scherpstelling (MF) ....126
Handmatige witbalans ..................172
HDMI.....................................237, 247
HDMI CEC ....................................249
HDR-tegenlicht ...............................86
Helderheid (belichting)..................153
Belichtingscompensatie............153
Belichtingsvergrendeling
(AE-vergrendeling) ...................157
Meetmethode (Meetmodus) .....151
Reeksopnamen met automatische
belichting (AEB)................155, 284
Helemaal indrukken ........................49
High-Definition (HD)..............187, 237
ISO-snelheid ................................ 109
Automatisch instellen (auto) .... 112
ISO vergroten .......................... 284
Maximale ISO-snelheid met ISO auto .... 113
J
JPEG............................................ 105
K
Kaart................................... 18, 34, 57
Formatteren ............................... 57
Kaartwaarschuwing ................. 204
Low-levelformattering ................ 58
Probleem ............................. 36, 58
Schrijfbeveiliging........................ 34
SD-snelheidsklasse ................. 177
Kabel ........................ 3, 247, 266, 298
Kijktijd........................................... 205
Klein (opnamekwaliteit) ........ 105, 263
Kleurruimte (bereik van
reproduceerbare kleuren)............. 176
Kleurtemperatuur ......................... 174
Kleurtoon...................................... 168
Korrelig Z/W ................................... 96
L
Histogram (Helderheid/RGB)........258
Landschap.............................. 79, 115
Hoge ISO-ruisreductie ..................160
Lange belichtingstijden................. 150
Hoofdinstelwiel..................23, 64, 141
LCD-scherm ................................... 18
Helderheid aanpassen............. 207
LCD-scherm uit.................. 38, 206
Menuscherm ...................... 54, 300
Opname-instellingen, scherm .... 24
346
Index
Opnamen weergeven .........98, 229
Schermkleur .............................219
Lees-/schrijfindicator .......................23
Nachtopname ........................... 83, 85
Licht-/scèneopnamen......................92
Natuurlijk ...................................... 115
Lichte tonen prioriteit.....................285
Neutraal........................................ 115
Live view-opname
Beeldverhouding.......................108
Continue AF......................116, 124
FlexiZone - Multi .......................120
FlexiZone - Single.....................121
Gezicht+volgen.........................118
Handmatige scherpstelling .......126
Informatieweergave ....................70
Maximumaantal opnamen ....39, 105
Snel instellen ........50, 88, 104, 186
Luidspreker ...................................239
Normaal (opnamekwaliteit)........... 105
M
Nachtopnamen uit hand ................. 85
Namen van onderdelen .................. 22
NTSC............................ 187, 304, 309
O
Objectief ................................... 27, 44
Chromatische correctie ............ 164
Correctie helderheid randen .... 163
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) ... 46
Ontgrendeling ............................ 45
ONE SHOT (1-beeld AF).............. 131
Ontspan sluiter zonder kaart ........ 204
Ontspanknop .................................. 49
M (Handmatige belichting) ............148
Opladen.......................................... 32
Macrofotografie ...............................80
Oplader..................................... 29, 32
Map maken/selecteren..................208
Opname
Automatisch draaien ................ 214
Automatische weergave........... 243
Bekijken op tv................... 237, 247
Beveiligen ................................ 252
Classificatie.............................. 234
Diavoorstelling ......................... 243
Handmatig roteren ................... 233
Histogram................................. 258
Index ........................................ 231
Kijktijd....................................... 205
Nummer ................................... 210
Opname-informatie .................. 256
Opnamesprong (door opnamen navigeren) ... 232
Overbelichtingswaarschuwing.... 258
Overbrengen ............................ 294
Vergrote weergave................... 231
Weergave........................... 98, 229
Wissen ..................................... 254
Opnamegebied............................... 45
Maximale opnamereeks................106
Maximumaantal opnamen.......39, 105
Meervlaksmeting...........................151
Meetmethode ................................151
Menu
Instellingen ...............................300
Instelprocedure...........................56
My Menu...................................288
3-pictogram................................4
MF (Handmatige scherpstelling).....126
Microfoon ......................................178
Miniatuureffect ................................97
Monochroom ...................89, 115, 169
My Menu .......................................288
N
Nacht portret ...................................83
347
Index
Opname-instellingen, scherm .........24
R
Opnamekwaliteit ...........................105
Rasterweergave ........................... 205
Opnamemodus ...............................25
Av (AE met diafragmavoorkeur)....144
M (Handmatige belichting) .......148
P (AE-programma) ...................102
Tv (AE met sluitertijdvoorkeur) ...142
A (Automatisch/scène) ............66
C (Automatisch/creatief) ..........75
2 (Portret) .................................78
3 (Landschap) .........................79
4 (Close-up) .............................80
5 (Sport) ..................................81
6 (Nacht portret) .......................83
F (Nachtopnamen uit hand)......85
G (HDR-tegenlicht) ...................86
Opnamen maken met
afstandsbediening.........................291
RAW ..................................... 105, 107
Opnamesprong .............................232
Overbelichtingswaarschuwing ......258
P
P (AE-programma)........................102
PAL ...............................187, 304, 309
Papierinstellingen (afdrukken) ......268
Persoonlijke voorkeuze.................282
PictBridge .....................................265
M-pictogram ....................................4
Pieptoon........................................204
Pieptoon bij aanraken .....................63
Pixels ............................................105
Portret ...............................78, 83, 115
Prioriteit voor tonen.......................285
Programmakeuze .........................103
Programmakeuzewiel .....................25
Q
Q (Snel instellen) ...50, 88, 104, 186, 236
348
RAW+JPEG ......................... 105, 107
Rechtstreeks afdrukken ............... 278
Reiniging (beeldsensor) ............... 225
Roteren (opname) ........ 214, 233, 273
Ruisond. bij meerd. opn. .............. 160
Ruisreductie
Hoge ISO-snelheid .................. 160
Lange belichtingstijden ............ 161
Ruisreductie lange belichtingstijd ...... 161
S
Scènepictogram ............................. 72
Scherpstellen
AF-bediening ........................... 130
AF-hulplicht...................... 132, 286
AF-methode ............................. 116
Compositie opnieuw bepalen..... 71
Handmatige scherpstelling ...... 126
Onderwerpen waarop moeilijk kan
worden scherpgesteld.............. 123
Onscherp ..................... 46, 48, 123
Pieptoon................................... 204
Scherpte....................................... 168
Scherptedieptecontrole ................ 147
SD-, SDHC-, SDXC-kaart o Kaart
Sensorreiniging ............................ 225
Sepia (monochroom).............. 89, 169
Servo AF ...................................... 131
Sfeeropnamen.................... 82, 89, 94
Simulatie definitieve opname... 73, 184
Slepen ............................................ 62
Sluitersynchronisatie .................... 223
Snel instellen.... 50, 88, 104, 186, 236
Softfocus ........................................ 96
Index
Software....................................3, 340
Standaardinstellingen herstellen ....216
Voeding
Batterijniveau ............................. 39
Camera automatisch uitschakelen .... 206
Maximumaantal opnamen.... 39, 105
Opladen ..................................... 32
Stopcontact .............................. 290
Volautomatisch (Automatisch/scène) .... 66
Statiefbevestigingspunt ...................23
Volume (filmweergave)................. 240
Speelgoedcamera-effect .................97
Sport ...............................................81
Spotmeting ....................................151
sRGB ............................................176
Stof op opnamen voorkomen ...225, 227
Stofwisdata....................................227
Stopcontact ...................................290
Storingen.......................................311
Synchronisatie 1e gordijn..............223
Synchronisatie 2e gordijn..............223
Systeemschema ...........................298
T
Taalselectie .....................................43
Temperatuurwaarschuwing ....128, 201
Tikken (aanraken) ...........................61
Toningeffect (monochroom) ..........169
Touch Shutter................................125
Transportmodus........24, 77, 133, 136
Tv (AE met sluitervoorkeur) ..........142
U
Uitleg...............................................60
W
Waarschuwing detailverlies .......... 258
WB (Witbalans) ............................ 172
Weergave ............................... 98, 229
Weergave met opname-informatie ... 256
Weergave van één opname ........... 98
Windfilter ...................................... 198
Wissen (opname) ......................... 254
Witbalans...................................... 172
Correctie .................................. 174
Handmatig................................ 172
Reeksopnamen met
automatische............................ 175
Z
Zelfontspanner ............................. 136
Zomertijd ........................................ 42
Zone ............................................... 40
Zwart-witopname............ 89, 115, 169
USB-aansluiting (digitaal) ...251, 266, 338
V
Veiligheidsmaatregelen.................333
Vergrote weergave................126, 231
Verkleind diafragma ......................147
Verzadiging ...................................168
Videofoto.......................................189
Videofotoalbum .............................189
Videosysteem .......187, 251, 304, 309
349
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over het
dichtstbijzijnde Canon-kantoor
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
De objectieven en accessoires die in deze instructiehandleiding worden
genoemd, zijn in juli 2012 geactualiseerd. Voor informatie over de compatibiliteit
van de camera met objectieven en accessoires van na deze datum, kunt u zich
wenden tot een Canon Service Center.
CEL-ST5GA280
© CANON INC. 2012