Canon EOS M Handleiding

Type
Handleiding
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS
2
De EOS M is een hoogwaardige digitale camera met verwisselbare
objectieven en een uiterst nauwkeurige CMOS-sensor met circa 18,0
effectieve megapixels, een DIGIC 5-processor, uiterst nauwkeurige en
snelle scherpstelling met 31 AF-punten, continu-opnamen met circa
4,3 beelden per seconde en filmopnamen in Full High-Definition (Full HD).
De camera reageert uiterst snel bij alle opnamesituaties en biedt tal van
geavanceerde opnamefuncties.
Deze handleiding raadplegen tijdens het gebruik om nog
verder vertrouwd te raken met de camera
Met een digitale camera kunt u de opname die u hebt gemaakt, direct
bekijken. Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding
doorneemt en bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen.
Lees eerst de 'Veiligheidsmaatregelen' (pag. 333 en 334) en 'Tips en
waarschuwingen voor het gebruik' (pag. 16 - 19) om slechte foto's en
ongelukken te voorkomen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of ze goed zijn
vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart gebreken vertoont en de
opnamen niet kunnen worden vastgelegd of naar een computer kunnen worden
gedownload, is Canon niet verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van opnamen of
auteursrechtelijk beschermde muziek en beelden op de geheugenkaart voor andere
doeleinden dan privégebruik. Ook kan het maken van opnamen van bepaalde
openbare optredens, exposities en dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
Inleiding
Deze camera is compatibel met SD-geheugenkaarten, SDHC-
geheugenkaarten en SDXC-geheugenkaarten. In deze handleiding
wordt met 'kaart' naar al deze kaarten verwezen.
* Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van foto's of
films geleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
Kaarten waarop films kunnen worden opgeslagen
Voor filmopnamen moet u een SD-geheugenkaart met een hoge capaciteit en
van snelheidsklasse 6 ' ' of hoger gebruiken (pag. 177).
3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van
de camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er
iets ontbreekt.
* Batterijoplader LC-E12 of LC-E12E is meegeleverd. (Bij de LC-E12E wordt een
netsnoer geleverd.)
Als u een camerakit hebt gekocht, controleert u of alle onderdelen zijn
meegeleverd. Afhankelijk van het type camerakit is er mogelijk een objectief,
Speedlite-flitser of vatting adapter EF-EOS M meegeleverd.
Controlelijst onderdelen
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
Windows XXX XXX
EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Batterij
LP-E12
(met beschermdeksel)
Batterijoplader
LC-E12/LC-E12E*
Interfacekabel
Nekriem
EM-100DB
Camera
(met cameradop)
EOS Solution Disk
(software)
EOS Camera
Instruction Manuals
Disk
Basisinstructiehandleiding
4
Pictogrammen in deze handleiding
<5> : Geeft aan dat u aan het hoofdinstelwiel moet
draaien.
<Wj/i>/<XL>/<YA>/<ZO>
: Geeft aan dat u op de knoppen van het
hoofdinstelwiel (omhoog, omlaag, links of
rechts) moet drukken.
<Q/0> : Geeft aan dat u op de knop in het midden van
het hoofdinstelwiel moet drukken.
0, 9, 7, 8 :
Hiermee wordt aangeduid dat de desbetreffende
functie respectievelijk 4, 6, 10 of 16 seconden
actief blijft nadat u de knop loslaat.
* De pictogrammen en markeringen in deze handleiding die verwijzen naar
knoppen, instelwielen en instellingen op de camera, komen overeen met de
pictogrammen en markeringen op de camera en het LCD-scherm.
3 : Druk op de knop <M> om een functie in te stellen.
M : Indien het sterretje rechtsboven op een pagina wordt
weergegeven, is de functie alleen beschikbaar in de creatieve
modi (pag. 25).
(pag. **)
: Referentiepaginanummer voor meer informatie.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
: Tips en advies voor betere opnamen.
: Advies voor het oplossen van problemen.
Basisveronderstellingen
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven, wordt ervan
uitgegaan dat de camera is ingeschakeld (pag. 37) en dat de menufuncties
en persoonlijke voorkeuzen op de standaardinstellingen zijn ingesteld.
Ter verduidelijking is er in de afbeeldingen van de instructies een
EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM-objectief op de camera bevestigd.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
5
Voor nieuwe gebruikers van een digitale camera worden in hoofdstuk 1 en 2
de basisbediening en opnameprocedures voor de camera uitgelegd.
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag
31
Automatisch/scène + basismodi en opnamen weergeven
65
Creatieve opnamen
101
Opnamefuncties voor gevorderden
141
Filmopnamen
177
Handige functies
203
Opnamen weergeven
229
Opnamen nabewerken tijdens weergave
259
Opnamen afdrukken
265
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
281
Referentie
289
Opnamen naar een computer downloaden en Index
337
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
6
Inhoudsoverzicht
Opnamen maken
Automatisch opnamen maken Î pag. 65-87 (Basismodi)
De achtergrond onscherp maken Î pag. 75
(
C
Automatisch/creatief)
De achtergrond scherp houden
Continu-opnamen maken Î pag. 133
(
i
Continu-opnamen)
Een opname van uzelf maken in een groep
Î pag. 136 (j Zelfontspanner)
De actie bevriezen Î pag. 142
(
s
AE met sluitertijdvoorkeur)
De actie onscherp maken
De achtergrond onscherper maken
Î pag. 144
(
f
AE met diafragmavoorkeur)
dan met Automatisch/creatief
Opnamen maken met beeldeffecten
Î pag. 94 (Creatieve filters)
De helderheid van de opname aanpassen
Î pag. 153
(Belichtingscompensatie)
(belichting)
Opnamen maken bij weinig licht Î pag. 66, 138 (D
Flitsfotografie)
pag. 109
(Instelling ISO-snelheid)
's Avonds vuurwerk fotograferen Î pag. 150 (Bulb-belichting)
Films opnemen Î pag. 177 (k Filmopnamen)
Beeldkwaliteit
Opnamen maken met beeldeffecten
Î pag.114
(Een beeldstijl selecteren)
die bij het onderwerp passen
7
Een opname groot afdrukken
Î pag. 105 (73, 83, 1)
Veel opnamen maken Î pag. 105
(
7a
,
8a
,
b
,
c
)
Scherpstellen
Het scherpstelpunt wijzigen Î pag. 116 (AF-puntselectie)
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
Î pag. 81, 131 (Servo AF)
Weergave
De opnamen bekijken op de camera
Î pag. 98 (x Weergave)
Snel opnamen zoeken Î pag. 231 (Indexweergave)
pag. 232
(
I
Door beelden navigeren)
Opnamen classificeren Î pag. 234 (Classificaties)
Voorkomen dat belangrijke opnamen
Î pag. 252
(
K
Opnamebeveiliging)
per ongeluk worden gewist
Overbodige opnamen verwijderen
Î pag. 254 (L Wissen)
Opnamen en films automatisch weergeven
Î pag. 243 (Diavoorstelling)
De opnamen of films op een tv bekijken
Î pag. 247 (Video OUT)
De helderheid van het LCD-scherm instellen
Î pag. 207
(Helderheid van het LCD-scherm)
Verschillende effecten toepassen op een foto
Î pag. 260 (Creatieve filters)
Afdrukken
Eenvoudig opnamen afdrukken Î pag. 265
(Rechtstreeks afdrukken)
8
Voeding
Batterij
• Opladen
Î
pag. 32
• Plaatsen/verwijderen
Î
pag. 34
• Batterijniveau
Î
pag. 39
Stopcontact Î
pag. 290
Energiebesparing Î
pag. 38
Kaart
Plaatsen/verwijderen Î
pag. 34
Formatteren Î
pag. 57
Ontspan sluiter
zonder kaart
Î
pag. 204
Objectief
Bevestigen/verwijderen
Î
pag. 44
In- en uitzoomen Î
pag. 45
Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
Î
pag. 46
Wisselen tussen automatische
en handmatige scherpstelling
Î
pag. 116
Basisinstellingen
Taal Î
pag. 43
Datum/tijd/tijdzone Î
pag. 40
Pieptoon Î
pag. 204
LCD-scherm
De helderheid aanpassen
Î
pag. 207
Aanraakscherm Î
pag. 61
Opnamen opslaan
Een map maken/selecteren
Î
pag. 208
Bestandsnummering Î
pag. 210
Beeldkwaliteit
Opnamekwaliteit Î
pag. 105
Beeldstijl Î
pag. 114
Witbalans Î
pag. 172
Kleurruimte Î
pag. 176
Functies voor
kwaliteitsverbetering
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Î
pag. 159
Correctie helderheid randen
Î
pag. 163
Chromatische correctie
Î
pag. 164
Ruisreductie voor
lange belichtingstijden
Î
pag. 161
• Ruisreductie voor
hoge ISO-snelheden
Î
pag. 160
• Lichte tonen prioriteit
Î
pag. 285
AF
AF-bediening Î
pag. 130
AF-puntselectie Î
pag. 66
Handmatig scherpstellen
Î
pag. 126
Transport
Transportmodus Î
pag. 24
Continu-opnamen Î
pag. 133
Zelfontspanner Î
pag. 136
Maximale opnamereeks
Î
pag. 106
Opnamen maken
Opnamemodus Î
pag. 25
ISO-snelheid Î
pag. 109
Uitleg Î
pag. 60
Bulb Î
pag. 150
Functie-index
9
Functie-index
Lichtmeting (meetmethode)
Î
pag. 151
Afstandsbediening Î
pag. 291
Snel instellen Î
pag. 50
Creatieve filters Î
pag. 94
Belichtingsaanpassingen
Belichtingscompensatie
Î
pag. 153
AEB Î
pag. 155
Belichtingsvergrendeling
Î
pag. 157
Flitser
Externe flitser Î
pag. 292
Flitsbesturing Î
pag. 220
• Draadloze flitser
Î
pag.
223
Invulflitsen Î
pag.
140
Live view-opnamen
Methoden voor automatisch
scherpstellen (AF)
Î
pag. 116
AF-gebruik Î
pag. 130
Touch Shutter Î
pag. 125
Beeldverhouding Î
pag. 108
Rasterweergave Î
pag. 205
Snel instellen Î
pag. 50
Filmopnamen
Filmopnamen Î
pag. 177
Geluidsopname Î
pag. 197
Videofoto Î
pag. 189
Handmatige belichting
Î
pag. 180
Foto's maken Î
pag. 184
Snel instellen Î
pag. 186
Weergave
Weergaveduur (kijktijd)
Î
pag. 205
Weergave van één opname
Î
pag. 98
Weergave met opname-informatie
Î
pag. 256
Indexweergave Î
pag. 231
Door beelden navigeren
(opnamesprong)
Î
pag. 232
Vergrote weergave Î
pag. 231
Opnamen draaien Î
pag. 233
Classificatie Î
pag. 234
Filmweergave Î
pag. 239
Diavoorstelling Î
pag. 243
Opnamen op de tv bekijken
Î
pag. 247
Beveiligen Î
pag. 252
Wissen Î
pag. 254
Snel instellen Î
pag. 236
Opnamen bewerken
Creatieve filters Î
pag. 260
Formaat wijzigen Î
pag. 262
Afdrukken
PictBridge Î
pag. 268
Afdrukopties (DPOF) Î
pag. 275
Fotoboek instellen Î
pag. 279
Aanpassen
Persoonlijke voorkeuzen (C.Fn)
Î
pag. 282
My Menu Î
pag. 288
Software Î
pag. 337
10
1
Inleiding 2
Controlelijst onderdelen.................................................................... 3
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt ... 4
Hoofdstukken ................................................................................... 5
Inhoudsoverzicht .............................................................................. 6
Functie-index.................................................................................... 8
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ..................................... 16
Verkorte handleiding ...................................................................... 20
Namen van onderdelen .................................................................. 22
Aan de slag 31
De batterij opladen ......................................................................... 32
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen .................................. 34
De camera inschakelen.................................................................. 37
De datum, tijd en tijdzone instellen................................................. 40
De interfacetaal selecteren............................................................. 43
Een objectief bevestigen en verwijderen........................................ 44
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)...................... 46
Basisbediening ............................................................................... 48
Snel instellen.................................................................................. 50
3 Menugebruik ........................................................................ 54
De kaart formatteren ...................................................................... 57
Wisselen van scherm op het LCD-scherm ..................................... 59
Uitleg .............................................................................................. 60
d Het aanraakscherm en hoofdinstelwiel gebruiken...................... 61
Inhoud
11
Inhoud
3
2
Automatisch/scène +
basismodi en opnamen weergeven 65
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène) ...........66
A Volautomatische technieken (Automatisch/scène)...................71
Een opnamemodus selecteren .......................................................74
C Creatieve automatische opnamen ............................................75
2 Portretfoto's maken (Portret)......................................................78
3 Landschapsfoto's maken (Landschap) .....................................79
4 Close-ups maken (Close-up) .....................................................80
5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen (Sport)..........81
6
's Avonds portretfoto's maken (Nacht portret) (met een statief)
...83
F
's Avonds opnamen uit de hand maken (Nachtopnamen uit hand)
....85
G Opnamen met tegenlicht maken (HDR-tegenlicht)....................86
Q Snel instellen voor basismodi en Automatisch/scène ...............88
Opname via sfeerselectie ...............................................................89
Opname via licht of scènetype........................................................ 92
k Creatieve filters gebruiken.........................................................94
x Opnamen weergeven................................................................ 98
Creatieve opnamen 101
d: AE-programma........................................................................ 102
De opnamekwaliteit instellen ........................................................ 105
i: De ISO-snelheid wijzigen.....................................................109
A De beste beeldstijl voor het onderwerp selecteren...............114
De scherpstelmethode wijzigen ....................................................116
x Opnamen maken met de Touch Shutter.................................125
MF: Handmatig scherpstellen ....................................................... 126
Inhoud
12
4
5
f: De AF-bediening wijzigen...................................................... 130
i Continu-opnamen ................................................................... 133
j De zelfontspanner gebruiken .................................................. 136
D Een flitser gebruiken................................................................. 138
Opnamefuncties voor gevorderden 141
s: De beweging van het onderwerp vastleggen........................ 142
f: De scherptediepte wijzigen .................................................. 144
a: Handmatige belichting ........................................................... 148
q De lichtmeetmethode wijzigen................................................ 151
Belichtingscompensatie instellen ................................................. 153
Reeksopnamen met automatische belichting............................... 155
A De belichting vergrendelen (AE-vergrendeling) ...................... 157
Helderheid en contrast automatisch corrigeren............................ 159
Instellingen voor ruisreductie........................................................ 160
Correctie helderheid randen/Chromatische correctie................... 163
A De beeldstijl aanpassen ....................................................... 166
A Aangepaste beeldstijlen vastleggen..................................... 170
B: Aanpassen aan de lichtbron ................................................ 172
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen.............................. 174
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen........................ 176
Filmopnamen 177
k Filmopnamen ......................................................................... 178
Opnamen maken met automatische belichting.......................... 178
Opnamen maken met handmatige belichting ............................ 180
Instellingen voor de opnamefunctie.............................................. 186
13
Inhoud
7
6
Het filmopnameformaat instellen ..................................................187
Videofoto's maken.........................................................................189
Menufunctie-instellingen voor film.................................................197
Handige functies 203
Handige functies ...........................................................................204
De pieptoon uitzetten .................................................................204
Kaartwaarschuwing....................................................................204
De kijktijd instellen...................................................................... 205
Het raster weergeven.................................................................205
Energiebesparende functies instellen
(LCD uitschakelen, Cam. uitschakelen) .....................................206
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen ........................207
Een map maken en selecteren ..................................................208
Methoden voor bestandsnummering..........................................210
Copyrightinformatie instellen......................................................212
Verticale opnamen automatisch draaien....................................214
Camera-instellingen controleren ................................................215
De standaardinstellingen van de camera herstellen ..................216
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen ......219
Speedlite-functies instellen ........................................................... 220
f Automatische sensorreiniging ................................................225
Stofwisdata toevoegen..................................................................227
Opnamen weergeven 229
d Opnamen weergeven met het aanraakscherm.........................230
I Door opnamen springen (opnamesprong)...............................232
b De opname draaien ................................................................233
Classificaties instellen...................................................................234
Q Snel instellen tijdens weergave...............................................236
Inhoud
14
8
9
10
k Genieten van films ................................................................. 237
k Films afspelen ........................................................................ 239
X De eerste en laatste beelden van een film bewerken ............. 241
Diavoorstelling (automatische weergave) .................................... 243
Opnamen op de tv bekijken.......................................................... 247
K Opnamen beveiligen............................................................... 252
L Opnamen wissen..................................................................... 254
B: Weergave met opname-informatie..................................... 256
Opnamen nabewerken tijdens weergave 259
U Creatieve filters....................................................................... 260
S Formaat wijzigen .................................................................... 262
Opnamen afdrukken 265
Het afdrukken voorbereiden ......................................................... 266
wAfdrukken................................................................................ 268
De opname bijsnijden ................................................................ 273
W Digital Print Order Format (DPOF) ......................................... 275
W Rechtstreeks afdrukken met DPOF........................................ 278
p Opnamen selecteren voor een fotoboek ................................. 279
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 281
Persoonlijke voorkeuzen instellen ................................................ 282
Persoonlijke voorkeuze-instellingen ............................................. 284
C.Fn I: Belichting ....................................................................... 284
C.Fn II: Beeld............................................................................. 285
C.Fn III: Automatische scherpstelling ........................................ 286
C.Fn IV: Bediening/overig.......................................................... 286
My Menu vastleggen .................................................................... 288
15
Inhoud
11
12
Referentie 289
Een gewoon stopcontact gebruiken..............................................290
Opnamen maken met de afstandsbediening ................................291
Externe Speedlites........................................................................ 292
Eye-Fi-kaarten gebruiken..............................................................294
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus..............296
Systeemschema ...........................................................................298
Menu-instellingen..........................................................................300
Problemen oplossen .....................................................................311
Foutcodes ..................................................................................... 323
Specificaties.................................................................................. 324
Veiligheidsmaatregelen................................................................. 333
Opnamen naar een computer downloaden en Index
337
Opnamen downloaden naar een computer...................................338
Informatie over de software ..........................................................340
De software installeren .................................................................341
Instructiehandleidingen voor de camera.......................................343
Index .............................................................................................344
16
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
Richt het objectief op de camera niet rechtstreeks op de zon. De warmte van
de zon kan de interne onderdelen van de camera beschadigen.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera
per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een droge doek als
er waterspatten op de camera zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon
met een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische velden,
zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens uit de buurt van
apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote antennes. Sterke magnetische
velden kunnen storingen veroorzaken en opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die
in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer de camera
nooit zelf te demonteren.
Blokkeer het sluitermechanisme niet met uw vinger of iets anders. Als u dit
toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Gebruik een blaaskwastje of blaasinstrument om stofdeeltjes van het objectief te
blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten
om de camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van
hardnekkig vuil contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige
delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten
plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de camera is aangepast aan de
hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u het objectief, de kaart en de batterij uit de camera. Wacht tot de condens is
verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u de camera gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken. Ook als de camera is opgeborgen, moet u de sluiter zo nu en dan
enkele malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar bijtende chemicaliën worden gebruikt,
zoals een donkere kamer of een laboratorium.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
17
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, is het
raadzaam de camera te laten controleren door uw Canon-dealer of zelf te
controleren of de camera goed functioneert.
De beeldsensor komt bloot te liggen wanneer u het objectief loskoppelt. Om
krassen te voorkomen mag u de beeldsensor niet aanraken.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
18
LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en
meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01%
resterende pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben altijd
dezelfde kleur, bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode pixels
zijn ook niet van invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden
waardoor er restanten van de eerdere weergave te zien zijn. Dit is echter een
tijdelijk effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren en bij hoge
temperaturen kan het er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
Nadat u de helderheidsinstellingen van het LCD-scherm hebt aangepast,
ziet de weergave er wellicht wat korrelig uit, al naar gelang het onderwerp.
Dit is geen defect en is niet van invloed op de vastgelegde opname.
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen
druk op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en
trillingen.
Raak de elektronische contactpunten van de kaart nooit met uw vingers of
een metalen voorwerp aan.
Plak geen stickers of iets anders op de kaart.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met sterke
magnetische velden zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen
met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
19
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Objectief
Nadat u het objectief hebt losgedraaid van de camera,
plaatst u het objectief met de achterkant naar boven en
bevestigt u de lensdoppen om krassen op het lensoppervlak
en de elektrische contactpunten te voorkomen.
Waarschuwingen bij langdurig gebruik
Als u lange tijd achtereen continu-opnamen, Live view-
opnamen of filmopnamen maakt, kan de camera heet
worden. Dit is geen defect. Het langdurig vasthouden van
een hete camera kan echter wel een lichte verbranding van
de huid veroorzaken.
Vuil aan de voorzijde van de sensor
Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan binnendringen, kan er in
zeldzame gevallen ook smeermiddel van de interne onderdelen van de camera
op de sensor terechtkomen. Als er na de automatische sensorreiniging nog
vlekken zichtbaar zijn, kunt u de sensor het best laten reinigen door een Canon
Service Center.
Over de objectiefbevestiging
Het wordt aanbevolen de behuizing en objectiefbevestiging van de camera
regelmatig schoon te vegen met een zachte lensreinigingsdoek.
Contactpunten
20
Verkorte handleiding
1
Plaats de batterij (pag. 34).
De batterij opladen: pag. 32
2
Plaats een kaart (pag. 34).
Plaats de kaart in de sleuf met de
etiketzijde naar de voorzijde van de
camera gericht.
3
Bevestig het objectief (pag. 44).
Breng de markering op het objectief
op één lijn met de markering op de
camera.
4
Druk op de aan-uitknop om de
camera in te schakelen en stel
<A> (Automatisch/scène) in
(pag. 66).
Alle camera-instellingen worden
automatisch ingesteld.
Zie pagina 40 als op het LCD-
scherm het scherm voor het
instellen van de tijdzone en de
datum/tijd worden weergegeven.
21
Verkorte handleiding
5
Stel scherp op het
onderwerp
(pag. 49).
Richt het midden van het LCD-
scherm op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de
camera stelt vervolgens scherp op
het onderwerp.
6
Maak de opname (pag. 49).
Druk de ontspanknop helemaal in
om de opname te maken.
7
Bekijk de opname (pag. 205).
De opname wordt circa 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
Druk op de knop <x> om de
opname nogmaals weer te
geven (pag. 98).
Zie 'Opnamen weergeven' (pag. 98) voor het bekijken van de
opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar 'Opnamen wissen' (pag. 254).
Wanneer u klaar bent met het maken van opnamen, plaatst u ter
bescherming de lensdop terug op het objectief.
22
De vetgedrukte onderdelen worden vermeld in het gedeelte tot
'Automatisch/scène + basismodi en opnamen weergeven'.
Namen van onderdelen
<V> Scherpstelvlakmarkering (pag. 80)
Contactpunten voor flitssynchronisatie
Lampje van de
zelfontspanner/
AF-hulplicht
(pag. 136/132)
Luidspreker (pag. 239)
Flitserschoen (pag. 292)
Microfoon (pag. 178)
Bevestigingspunt
draagriem (pag. 31)
Sensor van
afstandsbediening
(pag. 291)
Aansluitingenklepje
Objectiefontgrendelingsknop
(pag. 45)
<Y> IN-aansluiting externe
microfoon (pag. 197)
<D> HDMI mini OUT-
aansluiting (pag. 247)
<
qC>
Aansluiting audio/video OUT/
digitaal (pag. 251, 266, 338)
Contactpunten (pag. 19)
Objectiefbevestiging
Objectiefvergrendelingsstift
Cameradop (pag. 44)
Greep
EF-M-objectiefbevestigingsmarkering
(pag. 44)
Programmakeuzewiel
(pag. 25)
Aan-uitknop (pag. 37)
Ontspanknop (pag. 49)
23
Namen van onderdelen
Deksel DC-koppeling-aansluiting
(pag. 290)
<o> Start-/stopknop
filmopnamen (pag. 178)
LCD-scherm/aanraakscherm (pag. 54, 59, 207/61, 230, 240)
Aan-uitlampje (pag. 36)
<M> Menuknop (pag. 54)
<x> Weergaveknop
(pag. 98)
<Q/0>
Knop voor
Snel instellen/instelknop
(pag. 50, 88, 186, 236/54)
<B>
Informatieknop
(pag. 50, 59, 70, 98, 182)
Klepje van het kaart-/
batterijcompartiment (pag. 34)
Statiefbevestigingspunt
<
5
> Hoofdinstelwiel (pag. 64)
<W
j
/i> Knop voor transportmodusselectie (pag. 133, 136)
<
X
L> Wisknop (pag. 254)
<YA>
Knop voor AE-vergrendeling/flitsbelichtingsvergrendeling (pag. 157)
<Z
O
>
Knop voor diafragma/flitsbelichtingscompensatie (pag. 148/153)
Kaartsleuf (pag. 34)
Batterijcompartiment (pag. 34)
Namen van onderdelen
24
Schermweergave (in creatieve modi, pag. 25)
*: Wordt weergegeven als er een Eye-Fi-kaart wordt gebruikt.
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast, worden weergegeven.
Opnamekwaliteit
(pag. 105)
73 Groot/Fijn
83 Groot/Normaal
74 Gemiddeld/Fijn
84 Gemiddeld/Normaal
7a Klein 1/Fijn
8a Klein 1/Normaal
b Klein 2 (Fijn)
c Klein 3 (Fijn)
1+73
RAW + Groot/Fijn
1 RAW
Sluitertijd
Eye-Fi-overdrachtstatus*
(pag. 294)
Maximale opnamereeks
e Snelle synchronisatie (FP-flits)
d FE-vergrendeling/FEB actief
Beeldstijl (pag. 114)
Q Snel instellen
Belichtingssimulatie
Vergrote weergave
AEB/FEB
AF-methode (pag. 116)
c u+volgen
o FlexiZone - Multi
d FlexiZone - Single
Aftelweergave zelfontspanner
Maximumaantal opnamen
Maximaal aantal opnamen
tijdens reeksopnamen met
automatische witbalans
AF-bediening (pag. 130)
X
1-beeld AF
Servo AF
Handmatige focus (MF)
Transportmodus (pag. 133, 136)
u Enkelbeeld
i Continue opname
Q Zelfontsp.:10sec/
Afstandsbed.
l Zelfontspanner:2 sec.
q Zelfontspanner:Continu
Instelwielwijzer
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) <OFF> (alleen met een objectief met beeldstabilisatie)
Indicator GPS-verbinding
Digitaal kompas
Diafragma
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscorrectie (pag. 153)
AEB-bereik (pag. 155)
Lichte tonen prioriteit (pag. 285)
ISO-snelheid (pag. 109)
Meetmethode (pag. 151)
q Meervlaks meting
w Deelmeting
r Spotmeting
e Centrum gew.
gemiddeld
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 159)
Creatieve filters (pag. 94)
Touch Shutter (pag. 125)
Witbalans (pag. 172)
Q Auto
W Daglicht
E Schaduw
R Bewolkt
Y Kunstlicht
U Wit TL licht
I Flitser
O Custom
Batterijniveau (pag. 39)
zxcn
Opnamemodus
25
Namen van onderdelen
Programmakeuzewiel
Schakelt over naar <A> Automatisch/scène, <z> Foto's of <k>
Films.
U kunt foto's maken met <A> of <z> of
films opnemen met <k>.
Met <A> Automatisch/scène hoeft u alleen
maar de ontspanknop in te drukken om een
opname te maken. De camera kiest dan zelf
de beste instellingen voor het onderwerp of
de scène.
Als u <z> Foto's selecteert, kunt u kiezen
tussen de creatieve modi en de basismodi.
Creatieve modi
Met deze modi is het eenvoudiger om verschillende onderwerpen vast
te leggen.
a : Handmatige belichting (pag. 148)
f :
AE met diafragmavoorkeur
(pag. 144)
s :
AE met sluitertijdvoorkeur
(pag. 142)
d : AE-programma (pag. 102)
Namen van onderdelen
26
Basismodi
U hoeft alleen maar de ontspanknop in te drukken. De camera stelt
alles in en zorgt dat de instellingen zijn afgestemd op het onderwerp of
de scène.
C : Automatisch/creatief (pag. 75)
2 : Portret (pag. 78)
3 : Landschap (pag. 79)
4 : Close-up (pag. 80)
5 : Sport (pag. 81)
6 : Nacht portret (pag. 83)
F : Nachtopnamen uit hand (pag. 85)
G : HDR-tegenlicht (pag. 86)
Films
Bij
<k>
Film kunt u kiezen tussen automatische of handmatige belichting.
k : Autom. moviebelichting
M : Handmatige belichting
27
Namen van onderdelen
Objectief
EF-M-objectief
(Objectief zonder focusinstellingsknop en schakelaar voor Image
Stabilizer (beeldstabilisatie).)
Focusring (pag. 117, 126)
Bevestigingspunt zonnekap
Filteraansluiting
(voorkant objectief)
Objectiefbevestigingsmarkering (pag. 44)
Contactpunten (pag. 19)
Zoomring (pag. 45)
Zoompositiemarkering (pag. 45)
Namen van onderdelen
28
EF- of EF-S-objectief
(Objectief met focusinstellingsknop en schakelaar voor Image Stabilizer (beeldstabilisatie).)
* Om een EF- of EF-S-objectief op de camera te kunnen bevestigen, hebt u
vatting adapter EF-EOS M nodig.
Vatting adapter EF-EOS M
Zoomring (pag. 45)
Objectiefbevestigingsmarkering (pag. 44)
Contactpunten (pag. 19)
Bevestigingspunt zonnekap
Afstandsschaal
Zoompositiemarkering (pag. 45)
Focusring (pag. 117, 126)
Filteraansluiting
(voorkant objectief)
EF-objectiefbevestigingsmarkering
Objectiefbevestigingsmarkering
camera
EF-S-objectiefbevestigingsmarkering
Ontgrendelknop objectief
Schroef voor
bevestiging
op statief
Statiefbevestigingspunt
Statiefbevestiging
Statiefbevestigingsaansluiting
Contactpunten
(camerazijde)
Statiefbevestigingsknop
Contactpunten
(objectiefzijde)
29
Namen van onderdelen
Batterijoplader LC-E12
Oplader voor batterij LP-E12 (pag. 32).
Batterijoplader LC-E12E
Oplader voor batterij LP-E12 (pag. 32).
Batterijcompartiment
Stekker
Oplaadlampje
Lampje 'volledig
opgeladen'
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES - BEWAAR DEZE INSTRUCTIES.
GEVAAR - VOLG DEZE INSTRUCTIES NAUWKEURIG OM HET RISICO
VAN BRAND EN ELEKTRISCHE SCHOKKEN TE BEPERKEN.
Voor aansluiting van een accessoire buiten de Verenigde Staten: gebruik zo nodig
een stekkeradapter met de juiste configuratie voor aansluiting op het stopcontact.
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Batterijcompartiment
Oplaadlampje
Lampje 'volledig opgeladen'
31
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen en
de basisbediening van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Plaats de metalen ring van de riem op het bevestigingspunt op de
camera. Gebruik een munt of een soortgelijk hulpmiddel om het schroefje
rechtsom te draaien tot het stopt (de markeringen staan dan op één lijn).
Zorg ervoor dat de metalen ring van de camera niet te los zit.
Pas de lengte van de riem naar wens aan.
De EOS M is ontworpen voor creatieve
geesten. Ontdek nieuwe mogelijkheden
en bekijk de wereld vanuit een ander
perspectief
Ð
32
1
Verwijder het beschermdeksel.
2
Plaats de batterij.
Plaats de markering h van de
batterij precies op de markeringslijn
van de oplader
g.
Om de batterij te verwijderen,
herhaalt u de bovenstaande
procedure in omgekeerde volgorde.
3
Laad de batterij op.
Voor LC-E12
Klap de contactpunten van de
batterijoplader naar buiten, in de
richting van de pijl, en steek ze in het
stopcontact.
Voor LC-E12E
Sluit het netsnoer aan op de oplader en
steek de stekker in het stopcontact.
X Het opladen begint automatisch en
het oplaadlampje wordt oranje.
X
Als de batterij volledig is opgeladen, wordt
het lampje 'volledig opgeladen' groen.
Het duurt ongeveer 2 uur om een volledig uitgeputte batterij
helemaal op te laden bij 23 °C. Hoe lang het duurt om de batterij
op te laden, is sterk afhankelijk van de omgevingstemperatuur
en de resterende capaciteit van de batterij.
Om veiligheidsredenen duurt opladen bij lage temperaturen
(5
°
C -10
°
C)
langer (tot
4 uur).
De batterij opladen
LC-E12
LC-E12E
33
De batterij opladen
Bij aankoop is de batterij niet volledig opgeladen.
Laad de batterij voor gebruik op.
Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op de dag
dat u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen
batterij geleidelijk aan leeg.
Verwijder de batterij na het opladen en haal de batterijoplader
uit het stopcontact.
Verwijder de batterij wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de batterij langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van
een kleine lekstroom, waardoor de batterij verder wordt ontladen en
minder lang meegaat. Bewaar de batterij met daarop het
beschermdeksel (meegeleverd) bevestigd. Als u de batterij opbergt
nadat u deze volledig hebt opgeladen, kunnen de prestaties van de
batterij teruglopen.
De batterijoplader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De batterijoplader is compatibel met een stroombron van 100 V AC tot
240 V AC, 50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel verkrijgbare
stekkeradapter voor het desbetreffende land of de desbetreffende regio
gebruiken. Sluit geen draagbare spanningsomvormer aan op de
batterijoplader. Dit kan de batterijoplader beschadigen.
Als de batterij snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, moet de batterij worden vervangen.
Koop een nieuwe batterij.
Tips voor het gebruik van de batterij en batterijoplader
Nadat u de stekker van de lader uit het stopcontact hebt verwijderd, dient u
de contactpunten van de stekker minstens 3 seconden niet aan te raken.
Laad geen andere batterij op dan een batterij van het type LP-E12.
Batterij LP-E12 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon. Wanneer u deze
oplaadt met een batterijoplader of een ander product dat niet compatibel is, kunnen zich
defecten of ongelukken voordoen waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
34
Plaats een volledig opgeladen batterij LP-E12 in de camera. De kaart
(afzonderlijk verkrijgbaar) kan een SD-, SDHC- of SDXC-geheugenkaart
zijn. SDHC- en SDXC-kaarten met UHS-I kunnen ook worden gebruikt.
De opnamen worden opgeslagen op de kaart.
Zorg ervoor dat het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart
omhoog staat zodat schrijven/wissen mogelijk is.
1
Open het klepje.
Schuif het schuifje in de richting van
de pijlen en open het klepje.
2
Plaats de batterij.
Het 'Canon'-logo van de batterij moet
bij het plaatsen van de batterij naar
de voorzijde van de camera wijzen.
De zijde met de contactpunten wordt
het eerst in de camera geschoven.
Schuif de batterij in de camera totdat
de batterij vastklikt.
3
Plaats de kaart.
De etiketzijde van de kaart moet
naar de voorzijde van de camera
wijzen.
Plaats de kaart recht omlaag tot deze
niet verder kan.
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen
De batterij en de kaart plaatsen
Schuifje voor schrijfbeveiliging
35
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen
4
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat
het dichtklikt.
Als u de camera met behulp van
de aan-uitknop <1> inschakelt,
wordt het aantal mogelijke opnamen
(pag. 39) op het LCD-scherm
weergegeven.
1
Schakel de camera in met behulp
van de aan-uitknop <2>.
2
Open het klepje.
Controleer of het LCD-scherm is
uitgeschakeld en het aan-uitlampje/
de lees-schrijfindicator uit is en open
vervolgens het klepje.
Sluit het klepje als [Opslaan...] wordt
weergegeven.
3
Verwijder de batterij.
1. Druk het batterijontgrendelingsschuifje in
de richting van de pijl. 2. Verwijder de batterij.
Plaats het beschermdeksel
(meegeleverd, pag. 32) op de batterij
om kortsluiting van de
batterijcontacten te voorkomen.
4
Verwijder de kaart.
Druk de kaart voorzichtig in de
camera en laat vervolgens los om de
kaart uit te werpen.
Trek de kaart recht uit de camera.
Maximumaantal opnamen
De batterij en de kaart verwijderen
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen
36
5
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het dichtklikt.
Pas op dat u bij het openen van het kaart-/batterijcompartiment het klepje
niet te ver naar achteren drukt. Het scharnier zou anders kunnen breken.
Wanneer het aan-uitlampje/de lees-/schrijfindicator oranje knippert,
betekent dit dat er opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen
of gewist, of dat er gegevens worden overgebracht. Maak het klepje
van het kaart-/batterijcompartiment op dat moment niet open. Verricht
ook geen van de volgende handelingen wanneer het aan-uitlampje/de
lees-/schrijfindicator oranje knippert. De opnamegegevens, kaart of
camera kunnen anders beschadigd raken.
• De kaart verwijderen.
• De batterij verwijderen.
• De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet bij 0001 begint (pag. 210).
Als er op het LCD-scherm een kaartfout wordt weergegeven, verwijdert u
de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het
probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart naar een computer kunt overbrengen,
brengt u alle opnamen over en formatteert u de kaart met de camera
(pag. 57). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
Raak de contactpunten van de kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen.
37
Als u de camera met de aan-uitknop inschakelt <1> en het
scherm voor het instellen van de tijdzone en de datum/tijd wordt
weergegeven, raadpleegt u pagina 40 voor het instellen van de
tijdzone en de datum en tijd.
Door op de aan-uitknop te drukken,
wisselt u tussen <1> en <2>.
Als de camera is uitgeschakeld <2>
en u de knop <x> 2 seconden of langer
indrukt, activeert u de weergavemodus.
Als er een EF-M-objectief op de
camera is bevestigd en de camera is
uitgeschakeld, sluit het diafragma om
licht buiten te houden de binnenkant
van de camera te beschermen.
Wanneer u de camera met behulp
van de aan-uitknop in- of uitschakelt
(<1> of <2>), hoort u een
geluid wanneer het diafragma wordt
geopend of gesloten.
De beeldsensor wordt automatisch schoongemaakt wanneer u de
camera instelt op <1>/<2> of als de camera wordt
uitgeschakeld met de functie [Cam. uitschakelen]. U hoort dan een
zacht geluid. Tijdens het reinigen van de beeldsensor na het
uitschakelen van de camera met <2> wordt <f> op het
LCD-scherm weergegeven.
Als u met de aan-uitknop snel achter elkaar tussen <1> en
<2> wisselt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven. Dit is normaal en is geen defect.
De automatische zelfreiniging van de beeldsensor kan worden in- of
uitgeschakeld via het menu (pag. 225).
De camera inschakelen
De zelfreinigende sensor
De camera inschakelen
38
Om stroom te besparen, schakelt eerst het LCD-scherm
automatisch uit als u de camera niet gebruikt. Als u de camera
vervolgens langere tijd niet gebruikt, schakelt ook de camera zelf
automatisch uit. Wanneer het LCD-scherm is uitgeschakeld, kunt u
het weer inschakelen door op een knop op de camera te drukken of
door het LCD-scherm aan te raken. Als de camera is uitgeschakeld,
kunt u ofwel op de aan-uitknop drukken, ofwel <x> minstens 2 sec.
ingedrukt houden om de camera weer in te schakelen.
U kunt instellen na hoeveel tijd het LCD-scherm en de
camera uitschakelen. Dat doet u via [LCD uitschakelen] en
[Cam. uitschakelen] onder [52: Energiebesparing] (pag. 206).
3 Stroombesparende functies
Als u de camera met de aan-uitknop uitschakelt <2> terwijl er een
opname op de kaart wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven
en wordt de camera pas uitgeschakeld nadat de opname op de kaart
is opgeslagen.
39
De camera inschakelen
Wanneer de camera wordt ingeschakeld, heeft het batterijniveau een
van de volgende vier niveaus.
z : De batterij is vol.
x : Batterijniveau is laag, maar
de camera kan nog
worden gebruikt.
c :
De batterij is bijna leeg. (knippert)
n : Laad de batterij op.
Levensduur batterij
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen
batterij LP-E12 en op de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging
Products Association).
z Het batterijniveau controleren
Temperatuur Bij 23 °C Bij 0 °C
Maximumaantal
opnamen
Circa 230 opnamen Circa 200 opnamen
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende
bewerkingen:
• Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
(Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.)
• Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief
wordt gebruikt.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het aantal mogelijke
opnamen afnemen.
Voor de bediening van het objectief wordt ook stroom van de batterij
gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte objectief kan het maximumaantal
opnamen lager zijn.
40
Als u de camera voor de eerste keer inschakelt, wordt het instelscherm
Datum/tijd en Tijdzone weergegeven. Stel eerst de tijdzone en
vervolgens de datum en de tijd in.
Houd er rekening mee dat de datum en tijd die aan opnamen
worden toegevoegd, worden gebaseerd op de ingestelde datum
en tijd. Zorg ervoor dat u de juiste datum en tijd instelt.
[Londen] is standaard ingesteld.
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M>.
2
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Tijdzone].
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <YA>/<ZO> om het tabblad
[52] te selecteren.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <Wj/i>/<XL> om
[Tijdzone] te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>.
3
Stel de tijdzone in.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <YA>/<ZO> om het kiezen
van de tijdzone mogelijk te maken.
Druk op <
Q/0
> zodat <
a
>
wordt weergegeven.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <Wj/i>/<XL> om de
tijdzone in te stellen en druk
vervolgens op <Q/0>.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <YA>/<ZO> om [OK] te
selecteren en druk vervolgens op
<Q/0>.
3
De datum, tijd en tijdzone instellen
De tijdzone instellen
41
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M>.
2
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Datum/tijd].
Druk op het hoofdinstelwiel op de knop
<YA>/
<ZO>
om het tabblad
[52]
te selecteren.
Druk op het hoofdinstelwiel op de knop
<Wj/
i>/<XL>
om [
Datum/tijd
] te selecteren
en druk vervolgens op
<Q/0>.
3
Stel de datum en de tijd in.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <YA>/<ZO> om het cijfer
dat u wilt wijzigen te selecteren.
Druk op <Q/0> zodat <a>
wordt weergegeven.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <Wj/i>/<XL> om het cijfer
in te stellen en druk vervolgens op
<Q/0> (u keert terug naar <b
>).
De datum en tijd instellen
De procedure voor het instellen van het menu wordt toegelicht op pagina 54 - 56.
De tijd die rechtsonder wordt weergegeven, is het tijdverschil met
Coordinated Universal Time (UTC). Als u uw tijdzone niet ziet, stel
de tijdzone dan in op basis van het tijdverschil met UTC.
Controleer nadat u de tijdzone hebt veranderd of de juiste datum/tijd is ingesteld.
U kunt de zomertijd ook instellen met de optie [52: Tijdzone].
De zomertijdinstellingen van [52: Tijdzone] en [52: Datum/Tijd] zijn
aan elkaar gekoppeld.
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
42
4
Stel de zomertijd in.
Stel de zomertijd in als dit nodig is.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <YA>/<ZO> om [Y]
te selecteren.
Druk op <Q/0> zodat <a> wordt
weergegeven.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <Wj/i>/<XL> om [Z]
te selecteren en druk vervolgens
<Q/0>.
Wanneer de zomertijd is ingesteld op
[Z], wordt de tijd die u hebt ingesteld
in stap 3 één uur vooruit gezet. Als
[Y] wordt ingesteld, wordt de
zomertijd uitgeschakeld en wordt de
tijd één uur teruggezet.
5
Verlaat de instelling.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <YA>/<ZO> om [OK] te
selecteren en druk vervolgens op
<Q/0>.
X De datum/tijd en zomertijd worden
ingesteld en het menu wordt weer
weergegeven.
Als u de batterij verwijdert of als de batterij van de camera leeg raakt, gaan
de tijdzone- en datum/tijd-instellingen mogelijk verloren. Als dit gebeurt, stelt
u de tijdzone en datum/tijd opnieuw in.
Om de seconden te synchroniseren, drukt u in stap 5 op <Q/0>
bij 0 sec.
43
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M>.
2
Selecteer op het tabblad [52]
de optie [TaalK].
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <YA>/<ZO> om het tabblad
[52] te selecteren.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <Wj/i>/<XL> om [Taal
K]
(de vijfde optie van boven) te
selecteren en druk vervolgens op
<Q/0>.
3
Stel de gewenste taal in.
Druk op het hoofdinstelwiel op de
knop <Wj/i>/<XL>/<YA>/
<ZO> om de taal te selecteren en
druk vervolgens op <Q/0>.
X De interfacetaal wordt gewijzigd.
3 De interfacetaal selecteren
44
De camera kan gebruikmaken van EF-M-, EF- en EF-S-objectieven.
Om een EF- of EF-S-objectief op de camera te bevestigen, hebt u
vatting adapter EF-EOS M nodig.
1
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en
de cameradop door ze los te draaien
in de richting die door de pijlen
wordt aangegeven.
2
Bevestig het objectief.
Breng de markering op het objectief
op één lijn met de markering op de
camera. Draai het objectief in de
richting van de pijl totdat het vastklikt.
3
Verwijder de voorste lensdop.
Een objectief bevestigen en verwijderen
Een objectief bevestigen
Index
Stof vermijden
Vervang objectieven zo snel mogelijk en op een plaats die zoveel mogelijk
stofvrij is.
Bevestig de cameradop op de camera wanneer u deze zonder objectief
bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
45
Een objectief bevestigen en verwijderen
Druk op de objectiefontgrendelingsknop
en draai het objectief in de richting
van de pijl.
Draai het objectief totdat dit niet meer
verder kan en koppel het objectief los.
Bevestig de achterste lensdop op het
losgekoppelde objectief.
Om in of uit te zoomen draait u de
zoomring op het objectief met uw vingers.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan
voordat u scherpstelt. Wanneer u na het
scherpstellen aan de zoomring draait, kan
de scherpstelling enigszins verloren gaan.
Het objectief verwijderen
In- en uitzoomen
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Als het voorste deel (de focusring) van het objectief tijdens het
automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan.
De voorinstelling voor scherpstellen van sommige objectieven kan niet
worden gebruikt met deze camera. Het is ook niet mogelijk om Power
Zoom te gebruiken als u een objectief met de Power Zoom-functie
bevestigt, bijvoorbeeld de EF 35-80 mm f/4-5.6 POWER ZOOM.
Het beeldsensorformaat is kleiner
dan bij het 35 mm-filmformaat,
waardoor de brandpuntsafstand
van het objectief circa
1,6 keer zo lang lijkt.
Grootte beeldsensor (bij benadering)
(22,3 x 14,9 mm)
Beeldformaat 35 mm
(36 x 24 mm.)
Voorbeeld: Een brandpuntsafstand van 18 - 55 mm bij deze camera komt
ongeveer overeen met een brandpuntsafstand van 29 - 88 mm op een
35mm-camera.
Brandpuntsafstand van objectief (beeldconversiefactor)
46
Wanneer u de ingebouwde Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het
IS-objectief gebruikt, wordt bewegingsonscherpte gecorrigeerd om
scherpere opnamen te krijgen.
* IS betekent Image Stabilizer (beeldstabilisatie).
U dient deze in te stellen via het menu*. De standaardinstelling
is [Inschakelen].
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M>.
2
Selecteer op het tabblad [A2]
de optie [Beeldstabilisatie].
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
het tabblad [A2] te selecteren.
Druk op de knop <Wj/i>/<XL>
om [Beeldstabilisatie] te selecteren
en druk vervolg
ens op <Q/0>.
3
Selecteer [Inschakelen].
Druk op de knop <Wj/i>/<XL>
om [Inschakelen] te selecteren en
druk vervolgens op <Q/0>.
Druk op de knop <M>.
* Dit menu wordt weergegeven wanneer een EF-M-objectief met IS-functie
is bevestigd.
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
Met een EF-M-objectief (bediend via een menu)
47
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
Gebruik de IS-schakelaar op het objectief.
Zet de schakelaar STABILIZER
op <1>.
1
Druk de ontspanknop half in.
X
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt nu.
2
Maak de opname.
Als het beeld op het LCD-scherm er stabiel
en trillingsvrij uitziet, drukt u de ontspanknop
volledig in om de opname te maken.
Met andere objectieven dan EF-M (voorzien van een schakelaar)
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) gebruiken bij het maken van opnamen
De Image Stabilizer (beeldstabilisatie) kan een onscherpe opname
niet corrigeren wanneer het onderwerp tijdens het belichtingsmoment
beweegt.
Voor bulb-belichting zet u de Image Stabilizer (beeldstabilisatie) op
<2>. Als <1> wordt ingesteld, kan het zijn dat de Image
Stabilizer (beeldstabilisatie) niet goed werkt.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is mogelijk niet effectief bij overmatige
beweging, zoals op een schommelende boot.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt in alle scherpstelmodi.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) wordt ingesteld op <2>,
wordt weergeven op het scherm.
Als u een statief gebruikt, kunt u zonder problemen opnamen maken als
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is ingesteld op <1>. Het wordt
echter aanbevolen om Image Stabilizer (beeldstabilisatie) in te stellen op
<2> om de batterij te sparen.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is zelfs effectief wanneer de camera
is bevestigd op een monopod.
48
Voor scherpe opnamen houdt u de camera stil om bewegingsonscherpte
te minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de camera stevig vast.
2. Houd het objectief onderaan vast met uw linkerhand.
3. Plaats de wijsvinger van uw rechterhand lichtjes op de ontspanknop.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5. Voor een stabiele houding plaatst u de ene voet een klein stukje voor
de andere.
Let er bij het maken van filmopnamen op
dat u de microfoon niet bedekt.
Basisbediening
De camera vasthouden
Verticaal fotograferen
Horizontaal fotograferen
49
Basisbediening
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
De camera zal scherpstellen en de
belichting automatisch bijstellen
(sluitertijd en diafragma worden
automatisch ingesteld).
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt weergegeven (8).
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
Bewegingsonscherpte voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan
leiden tot bewegingsonscherpte. Onscherpe opnamen kunnen hiervan
het resultaat zijn. Let op het volgende om bewegingsonscherpte
te voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige pagina.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en druk
de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in.
Ontspanknop
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
zal de opname iets worden vertraagd.
Zelfs wanneer een menu of opname wordt weergegeven of wanneer u
een opname maakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus door
de ontspanknop half in te drukken.
50
U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCD-
scherm, rechtstreeks selecteren en instellen. Dit wordt het scherm Snel
instellen genoemd.
Er zijn twee soorten schermen Snel instellen: Q Snel instellen en
B Snel instellen.
1
Q Snel instellen
Tik op [Q] op het scherm of druk
op <Q/
0>.
B Snel instellen
Houd de knop <B> ingedrukt
totdat het scherm B Snel instellen
(zie de volgende pagina) wordt
weergegeven.
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
2
Stel de gewenste functie in.
Tik op de functie die u wilt instellen.
X De geselecteerde functie en Uitleg
worden weergegeven.
Tik in het scherm dat verschijnt op de
gewenste functie en stel deze in.
X Er zijn ook functies met meer
instellingen wanneer u op de knop
<B> drukt.
Om de functie te selecteren en in te
stellen, kunt u op de knop <YA>,
<ZO>, <Wj/i> of <XL
> op het
hoofdinstelwiel drukken of aan het
hoofdinstelwiel draaien.
Snel instellen
51
Snel instellen
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
Basismodi
Creatieve modi
B
B
Automatisch/scène
B
Q Snel instellen
B Snel instellen
Functies die in de modus Automatisch/scène en in de basismodi kunnen
worden ingesteld, worden vermeld op pagina 88. Functies die in de
creatieve modi, de Filmmodus en de weergavemodus kunnen worden
ingesteld, worden vermeld op pagina 52, 186 en 236.
Snel instellen
52
Functies die via Snel instellen kunnen worden ingesteld
Witbalans (pag. 172)
Beeldstijl (pag. 114)
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 159)
Meetmethode (pag. 151)
AF-methode (pag. 116)
AF-bediening (pag. 130)
Creatieve filters
(pag. 260)
Opnamekwaliteit
(pag. 105)
Sluitertijd (pag. 142)
AF-bediening (pag. 130)
Witbalans (pag. 172)
Lichte tonen prioriteit (pag. 285)
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 159)
Meetmethode (pag. 151)
Beeldstijl (pag. 114)
Belichtingscompensatie/
AEB-instelling (pag. 153
en 155)
Flitsbelichtingscompen
satie (pag. 154)
ISO-snelheid (pag. 109)
Opnamekwaliteit
(pag. 105)
Diafragma (pag. 144)
Reeksopnamen met automatische
witbalans (pag. 175)
Transportmodus (pag. 133 en 136)
Witbalanscorrectie
(pag. 174)
Maximumaantal opnamen
(pag. 39)
Opnamemodus
(pag. 25, 26)
AF-methode (pag. 116)
53
Snel instellen
Scherm met functie-instellingen
<Q/0>
Ð
<Q/0>
Ð
54
U kunt verschillende instellingen opgeven via de menu's, zoals de
opnamekwaliteit, datum/tijd, enzovoort. Gebruik de knop <M>, het
hoofdinstelwiel en de knop <Q/0>.
3 Menugebruik
Hoofdinstelwiel
LCD-scherm
<Q/0>
Het menu dat bij de betreffende opnamemodus hoort, wordt weergegeven.
Menuscherm
Knop <M>
Basismodi
Automatisch/scène
55
3 Menugebruik
Tabblad
Menu-items Menu-instellingen
A Opnamen
5 Instellingen
9 My Menu
3 Weergave
Creatieve modi
Filmopnamen
3 Menugebruik
56
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M>.
2
Selecteer een tabblad.
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
een tabblad te selecteren.
Het tabblad
[A3]
verwijst bijvoorbeeld naar
het scherm dat wordt weergegeven als het
tabblad
A
(Opnamen) met het derde
pictogram
[]
van links wordt geselecteerd.
3
Selecteer het gewenste item.
Druk op de knop <Wj/i>/<XL>
om het item te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>.
4
Selecteer de instelling.
Druk op de knop
<Wj/i>/<XL>
of
<YA>/<ZO>
om de instelling te
selecteren. (Er zijn instellingen die u
selecteert met de knop
<Wj/i>/
<XL>
en instellingen die u selecteert
met de knop
<YA>/<ZO>.)
5
Stel de gewenste optie in.
Druk op
<Q/0>
om deze vast te leggen.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de knop
<M>
om naar het scherm
met opname-instellingen terug te gaan.
Procedure voor menu-instellingen
In stap 2 kunt u ook aan het instelwiel <5> draaien om een
menutabblad te selecteren.
Bij stap 2 tot en met 5 kunt u ook het aanraakscherm van het
LCD-scherm gebruiken (pag. 61).
Druk op de knop <M> om te annuleren.
Zie pagina 300 voor informatie over elk menu-item.
57
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met de camera formatteren.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle
opnamen en gegevens op de kaart verwijderd. Zelfs beveiligde
opnamen worden verwijderd; controleer dus of er geen
opnamen op de kaart staan die u wilt bewaren. Breng de
opnamen indien nodig over naar een computer of een ander
opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
1
Selecteer [Kaart formatteren].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Kaart formatteren] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Formatteer de kaart.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <Q/0>.
X Wanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Druk voor low-levelformattering op de
knop <B> om [Low level format]
van een <X> te voorzien en
selecteer [OK
].
3 De kaart formatteren
3 De kaart formatteren
58
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of
een computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 323).
Gebruik [Kaart formatteren] in de volgende gevallen:
Wat is low-levelformattering?
Voer een low-levelformattering uit als de opname- of leessnelheid van de
kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen.
Aangezien bij low-levelformattering alle sectoren op de kaart die opname-
informatie kunnen bevatten worden geformatteerd, duurt het formatteren
wat langer dan een normale formattering.
U kunt de low-levelformattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de
kaart gewoon gebruiken.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De
eigenlijke gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee
wanneer u de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient
u een low-levelformattering uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te
maken om te voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van
derden kunnen komen.
Voordat u een nieuwe Eye-Fi-kaart gebruikt, moet de software voor
de kaart op uw computer worden geïnstalleerd. Vervolgens
formatteert u de kaart met de camera.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm
wordt weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de
kaart staat.
Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een
licentie is verleend door Microsoft.
59
Elke keer dat u op de knop <B>
drukt, wisselt het LCD-scherm tussen
het Live view-scherm en B Snel
instellen (pag. 50).
Wisselen van scherm op het LCD-scherm
B Snel instellen
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <M> drukt.
Druk nogmaals op de knop om
naar het Live view-scherm
terug te keren.
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <x> drukt. Druk
nogmaals op de knop om naar
het Live view-scherm terug te
keren.
Menu
Opname
Zelfs als het menuscherm of de opname wordt weergegeven, kunt u
onmiddellijk opnamen maken door de ontspanknop in te drukken.
60
De Uitleg geeft een eenvoudige beschrijving van de betreffende
opnamemodus, functie of optie. Deze wordt weergegeven als u de
opnamemodus wijzigt of het scherm Snel instellen gebruikt tijdens het
maken van foto's, of filmopnamen of tijdens het weergeven daarvan.
Als u een functie of optie selecteert in het scherm Snel instellen, wordt
de Uitleg-beschrijving weergegeven. Wanneer u doorgaat met de
bewerking, verdwijnt de Uitleg.
Opnamemodus (voorbeeld)
Snel instellen (voorbeeld)
Selecteer [Uitleg].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Uitleg] en druk vervolgens op
<Q/0>. Selecteer [Uitschakelen]
en druk vervolgens op <Q/0>.
Uitleg
3 De Uitleg uitschakelen
Opnamefuncties Live view-opnamen Weergave
61
Het LCD-scherm is een aanraakgevoelig paneel dat u met uw vingers kunt bedienen.
Bovendien kunt u op de achterzijde van de camera aan het
hoofdinstelwiel draaien om een selectie te maken en vervolgens op de
knop boven, onder, links, rechts of midden van het instelwiel drukken.
U kunt deze camera bedienen door het LCD-scherm aan te raken of door het
hoofdinstelwiel te gebruiken (door eraan te draaien en op de knop boven, onder,
links of rechts te drukken) om een optie te selecteren en vervolgens op de knop in
het midden van het hoofdinstelwiel te drukken om de optie in te stellen.
Tikken
Snel instellen (voorbeeldscherm)
Gebruik uw vinger om op het LCD-
scherm te tikken (kort aanraken).
U kunt menu's, pictogrammen,
enzovoort op het LCD-scherm
selecteren door erop te tikken.
De pictogrammen waar u op kunt
tikken, worden in een kader
weergegeven (behalve het
menuscherm).
Door op [2] te tikken keert u naar
het vorige scherm terug.
Mogelijke bewerkingen door op het scherm te tikken
Menufuncties instellen nadat u op de knop <M> hebt gedrukt
Snel instellen
Een functie instellen nadat u op de knop <Wj/i>, <XL>,
<YA> of <ZO> hebt gedrukt
Touch Shutter
Afspeelopties
d
Het aanraakscherm en hoofdinstelwiel gebruiken
Aanraakscherm
d Het aanraakscherm en hoofdinstelwiel gebruiken
62
Slepen
Menuscherm (voorbeeldscherm)
Sleep uw vinger over het LCD-scherm.
Schaalweergave (voorbeeldscherm)
Mogelijke bewerkingen door met uw vinger over het scherm
te slepen
Een menutabblad of -item selecteren nadat u op de knop <M>
hebt gedrukt
Een schaal instellen
Snel instellen
Afspeelopties (vegen)
63
d Het aanraakscherm en hoofdinstelwiel gebruiken
Als [53: Pieptoon] is ingesteld op
[Aanr. op ] of [Uitschakelen], hoort u
geen pieptoon tijdens bewerkingen via
het aanraakscherm.
1
Selecteer de optie
[Aanraakbediening].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Aanraakbediening] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Stel de aanraakbediening in.
Stel deze optie normaliter in op
[Standaard].
In vergelijking met [
Standaard
]
reageert [
Gevoelig
] beter bij
bewerkingen via het aanraakscherm.
Probeer beide instellingen uit en
selecteer de instelling die u prefereert.
3
De pieptoon uitzetten tijdens bewerkingen via het aanraakscherm
3 De aanraakbediening instellen
Aandachtspunten bij bediening via het aanraakscherm
Het LCD-scherm is niet drukgevoelig; gebruik dus geen scherpe voorwerpen
zoals uw nagels, balpennen, enzovoort. om het scherm te bedienen.
Bedien het aanraakscherm niet met natte handen.
Als het LCD-scherm nat is of als u het met natte vingers bedient,
reageert het aanraakscherm misschien niet op uw aanraking of
functioneert het niet meer goed. Schakel in dergelijke gevallen de
camera uit en veeg het LCD-scherm af met een doekje.
Plak geen beschermfolie (in de handel verkrijgbaar) of stickers op het
LCD-scherm. Hierdoor kan het scherm trager op aanrakingen reageren.
d Het aanraakscherm en hoofdinstelwiel gebruiken
64
Om een functie te selecteren, kunt u aan het
instelwiel draaien of op de rand boven,
onder, links en rechts drukken.
Door op <Q/0
> in het midden te
drukken, kunt u de geselecteerde functie
instellen.
Hoofdinstelwiel
65
2
Automatisch/scène +
basismodi en opnamen weergeven
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u opnamen
maakt met de modus Automatisch/scène en met de
basismodi en hoe u opnamen weergeeft.
In de basismodi kunt u eenvoudig rechttoe rechtaan foto's maken door op
de ontspanknop te drukken. U kunt echter ook de achtergrond onscherp
maken (pag. 77), opname-effecten toepassen (pag. 89) en instellingen
automatisch aan de opnameomstandigheden laten aanpassen (pag. 92).
Î
Waar u ook gaat, de EOS M reist met u
mee. Leg bijzondere en alledaagse
momenten vast.
66
<A> is een volautomatische modus. De camera analyseert de
scène en stelt automatisch de optimale instellingen in.
Met Automatisch/scène stelt de camera altijd automatisch scherp.
U kunt één van de drie AF-methoden selecteren via het menu of het
scherm Snel instellen.
Wanneer u [u (gezicht)+volgen] selecteert, wordt het gezicht van de
betreffende persoon gedetecteerd en wordt daarop scherpgesteld
(pag. 118). Met [FlexiZone - Multi] is het eenvoudiger om op een
bewegend onderwerp scherp te stellen (pag. 120). Met [FlexiZone -
Single] wordt er slechts één AF-punt gebruikt om op het gewenste
onderwerp scherp te stellen (pag. 121).
Het gebruik van [u (gezicht)+volgen] wordt hieronder uitgelegd.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <A>.
2
Controleer het AF-punt.
Wanneer er een gezicht wordt
herkend, wordt het AF-punt <p>
weergegeven op het gezicht waarop
zal worden scherpgesteld.
U kunt ook op het scherm tikken om
het gezicht of onderwerp te
selecteren. Indien het onderwerp niet
een gezicht is, wordt < >
weergegeven.
Als er geen gezichten worden
gedetecteerd of als u op het scherm
tikt maar geen gezicht of onderwerp
selecteert, schakelt de camera over
naar [FlexiZone - Multi] voor
automatische selectie (pag. 120
).
A
Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
AF-punt
67
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
X De opname wordt circa 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
De modus <A> zorgt ervoor dat de kleuren in natuur- en
buitenopnamen en opnamen van zonsondergangen er indrukwekkender
uitzien. Als het niet lukt om de gewenste kleurtoon te krijgen, gebruikt u
een creatieve modus en selecteert u een andere beeldstijl dan <D>.
Maak vervolgens de opname (pag. 114).
Het weergaveoppervlak van het beeld is circa 99% (wanneer de
opnamekwaliteit is ingesteld op JPEG 73).
Tijdens continu-opnamen wordt de belichting die voor de eerste opname
is ingesteld ook toegepast op alle volgende opnamen.
Als u de camera niet gebruikt en de tijd die is ingesteld bij [LCD
uitschakelen] onder [52: Energiebesparing] verstrijkt, dan wordt het
LCD-scherm automatisch uitgeschakeld. Nadat het LCD-scherm is
uitgeschakeld en de tijd die is ingesteld bij [Cam. uitschakelen]
verstrijkt, schakelt de camera automatisch uit.
Met een stereo-AV-kabel of HDMI-kabel (beide afzonderlijk verkrijgbaar)
kunt u opnamen op een tv-scherm weergeven (pag. 247, 251).
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
68
Het AF-punt wordt niet groen en de camera stelt niet scherp.
Probeer het opnieuw terwijl u het AF-punt richt op een gebied met
een goed contrast tussen helder en donker. Druk de ontspanknop
vervolgens half in. Het kan ook zijn dat er niet wordt scherpgesteld
omdat u zich te dicht bij het onderwerp bevindt. Vergroot de afstand
tot het onderwerp en maak de opname.
Er worden meerdere groene AF-punten weergegeven.
Er is op al deze AF-punten scherpgesteld. Wanneer het AF-punt
behorend bij het gewenste onderwerp groen wordt, maakt u
de opname.
Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als de
ontspanknop half is indrukt.
Wanneer een EF- of EF-S-objectief wordt gebruikt en de
focusinstellingsknop op het objectief wordt ingesteld op <MF>
(Manual Focus), is handmatige scherpstelling actief. Stel de
focusinstellingsknop op het objectief in op <AF
> (AutoFocus;
automatische scherpstelling).
Veelgestelde vragen
69
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
(Als u de flitser gebruikt, kan er een korte vertraging optreden nadat u de
ontspanknop helemaal hebt ingedrukt voordat de opname wordt gemaakt.)
De flitser is afgegaan terwijl er daglicht is.
Bij een onderwerp met tegenlicht kan de flitser afgaan om donkere
schaduwen op het onderwerp lichter te maken. Als u de flitser niet
wilt laten afgaan, schakelt u de Speedlite uit <2>.
De flitser is afgegaan en de resulterende opname is te helder.
Vergroot de afstand tot het onderwerp en maak de opname. Als u
opnamen maakt met de flitser en het onderwerp bevindt zich te dicht
bij de camera, wordt de opname mogelijk te helder (overbelichting).
De flitser is afgegaan, maar de resulterende opname is te donker.
U bevond zich op te grote afstand tot het onderwerp. Zie "Effectief
flitsbereik" (pag. 139) en maak de opname.
De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van de
opname is onnatuurlijk donker.
Het onderwerp bevond zich te dicht bij de camera en het objectief
heeft een schaduw veroorzaakt. Het onderwerp moet minstens
1 meter van de camera verwijderd zijn. Als er een zonnekap op het
objectief is bevestigd, moet deze worden verwijderd voordat u een
opname met de flitser maakt.
Met Speedlite 90EX bevestigd
(pag. 138)
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
70
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Weergavescherm tijdens opnamen
ISO-snelheid
Vergrote weergave
Belichtingssimulatie
Opnamekwaliteit
Transportmodus
AF-methode
c : u+volgen
o : FlexiZone - Multi
d : FlexiZone - Single
Opnamemodus
Batterijniveau
Touch Shutter
Q Snel instellen
Maximumaantal opnamen
Wanneer
<g>
wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live
view-beeld bijna gelijk aan de helderheid van de daadwerkelijke opname.
Wanneer <g> knippert, betekent dit dat het Live view-beeld vanwege
te donkere of te heldere lichtomstandigheden niet met de juiste
helderheid wordt weergegeven. De daadwerkelijke opname wordt echter
met de ingestelde belichting gemaakt.
Met [Raster 1l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven om
u te helpen de camera in verticale of horizontale stand recht te
houden (pag. 205).
71
Met een digitale camera moet u een kaart met voldoende capaciteit
gebruiken. Als u twijfelt over de compositie of opnamemodus kunt u
diverse verschillende composities en modi naar wens uitproberen.
Zelfs een onscherpe foto kan een bepaalde sfeer overbrengen.
Mislukte of ongewenste opnamen kunt u altijd wissen, dus u kunt
naar hartenlust experimenteren.
Al naar gelang de scène kan het leuk zijn om het onderwerp eens niet
in het midden, maar meer naar links of naar rechts te plaatsen. U krijgt
dan wat meer achtergrond op de foto. Dit geeft de opname meer balans
en diepte.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt om scherp te stellen op een
niet-bewegend onderwerp, wordt de scherpstelling vergrendeld. Richt
de camera vervolgens naar rechts of links en druk de ontspanknop
volledig in. Dit heet 'focusvergrendeling'. Focusvergrendeling is ook
mogelijk in andere basismodi (behalve <5
> Sport).
A
Volautomatische technieken (Automatisch/scène)
De compositie opnieuw bepalen
A Volautomatische technieken (Automatisch/scène)
72
Tijdens het maken van opnamen in de modus <A> wordt een
pictogram weergegeven dat de scène vertegenwoordigt die door de
camera is gedetecteerd.
*1 :Wordt alleen weergegeven wanneer de AF-methode is ingesteld op
[u+volgen]. Indien er een andere AF-methode is ingesteld, wordt het
pictogram voor Niet-portret weergegeven, ook wanneer er een persoon wordt
gedetecteerd.
*2 :Wordt weergegeven wanneer het gebruikte objectief over afstandsinformatie
beschikt. Met een tussenring of macro-objectief kan het zijn dat het
weergegeven pictogram niet overeenkomt met de daadwerkelijke scène.
*3 :Het pictogram dat bij de gedetecteerde scène past, wordt weergegeven.
*4 : Wordt weergegeven wanneer u een statief gebruikt voor een opname bij
weinig licht of een nachtopname.
<o Lees verder op de volgende pagina>
Scènepictogrammen
Onderwerp
Portret
*1
Niet-portret
Achtergrondkleur
Achtergrond
Beweging
Natuur- en
buitenopname
Beweging
Dichtbij
*2
Helder
Grijs
Tegenlicht
Inclusief
blauwe lucht
Lichtblauw
Tegenlicht
Zonsondergang
*3 *3
Oranje
Spotlicht
Donkerblauw
Donker
Met statief
*4*5 *3 *4*5
*3
73
A Volautomatische technieken (Automatisch/scène)
*5 : Wordt weergegeven met een van de onderstaande objectieven:
EF 24mm f/2.8 IS USM EF 28mm f/2.8 IS USM
EF 300mm f/2.8L IS II USM EF 400mm f/2.8L IS II USM
EF 500mm f/4L IS II USM EF 600mm f/4L IS II USM
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS II EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM
EF-S 55-250mm f/4-5.6 IS II IS-objectieven die in 2012 of later op de
markt worden gebracht.
* Bij bepaalde scènes komt het weergegeven pictogram mogelijk niet met de
daadwerkelijke scène overeen.
De simulatie van de definitieve opname is een functie waarmee u de effecten
op de opname kunt bekijken van bijvoorbeeld de beeldstijl of de witbalans.
De volgende instellingen worden automatisch gereflecteerd.
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
witbalanscorrectie
Sfeeropnamen
Licht-/scèneopnamen
Creatieve filters (wanneer u [
Softfocus
] en [
Speelgoedcamera-
effect
] gebruikt, met de knop voor scherptedieptecontrole ingedrukt)*
Meetmethode
Belichting
Scherptediepte (waarbij de knop voor scherptedieptecontrole is ingedrukt)*
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Aspect ratio (bevestiging van opnamegebied)
*
Met Persoonlijke voorkeuze C.Fn-6 in het menu ingesteld op "Scherptedieptecontrole".
Simulatie van de definitieve opname
Met de simulatie van de definitieve opname kunt u de effecten van
verschillende instellingen op de opname controleren, al kunnen de kleuren
die op het scherm worden weergegeven enigszins afwijken van de kleuren
van de vastgelegde opname.
74
1
Tik op het pictogram van de
opnamemodus linksboven
in het scherm.
Het keuzescherm voor opnamemodi
wordt weergegeven.
2
Tik op het scherm om een
opnamemodus te selecteren.
U kunt ook de opnamemodus
selecteren op het scherm B
Snel instellen.
Tik op de pijl links of rechts in het scherm om naar een andere pagina
te gaan.
Het scherm met de opnamemodi heeft drie pagina's, het scherm met de
creatieve modi heeft één pagina en het scherm met de basismodi heeft
twee pagina's.
Creatieve modi
U kunt kiezen uit: a: Handmatig, f: AE met diafragmavoorkeur,
s: AE met sluitertijdvoorkeur en d: AE-programma.
Basismodi
C: Automatisch/creatief, 2: Portret, 3: Landschap, 4: Close-up,
5: Sport, 6: Nacht portret, F: Nachtopnamen uit hand,
G: HDR-tegenlicht
k: Automatische belichting, M: Handmatige belichting
Een opnamemodus selecteren
Met z
Met k
75
In de modus <C> kunt u gemakkelijk de achtergrond onscherp
maken, de transportmodus wijzigen of het activeren van een bevestigde
Speedlite-flitser instellen. U kunt de sfeer kiezen die u in uw opnamen
wilt vastleggen. De standaardinstellingen zijn hetzelfde als in de
modus <A>.
* CA staat voor Creative Auto (Automatisch/creatief).
1
Zet het programmakeuzewiel
op <z> en selecteer <C>
op het scherm.
2
Geef het scherm Snel instellen
weer.
Met het scherm Q Snel instellen
kunt u het effect controleren terwijl
u de functie instelt (behalve
[Achtergr.:wazig<->sch.]).
3
Stel de gewenste functie in.
Selecteer de functie en tik vervolgens
op [2].
X De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 60) worden weergegeven.
Zie pagina 76 en 77 voor de
instellingsprocedure en meer
informatie over de diverse functies.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop in.
C Creatieve automatische opnamen
Als u de opnamemodus wijzigt of de camera met de aan-uitknop op <2>
instelt, wordt de standaardinstelling hersteld van de functies die u in dit
scherm hebt ingesteld. De instellingen voor de AF-methode, de
opnamekwaliteit, de zelfontspanner en de afstandsbediening blijven echter
behouden. Bij creatieve modi die het gebruik van creatieve filters toestaan,
worden de instellingen voor de creatieve filters ook behouden.
C Creatieve automatische opnamen
76
(1) Sfeeropnamen (Q Snel instellen / B Snel instellen)
U kunt de sfeer instellen die u in uw opnamen wilt vastleggen.
(1)
(2)
(4)
(1)
(2)
(4)
Batterijniveau
Maximumaantal
opnamen
Opnamekwaliteit
(3)
77
C Creatieve automatische opnamen
(2)
De achtergrond onduidelijk maken/verscherpen
(
Q
Snel instellen /
B
Snel instellen)
Als u de indexmarkering naar links beweegt, wordt de achtergrond minder
scherp weergegeven. Als u de markering naar rechts beweegt, wordt de
achtergrond scherper weergegeven. Zie 'Portretfoto's maken' op pagina 78
als u de achtergrond onscherp wilt weergeven.
Afhankelijk van het objectief en de opnameomstandigheden ziet de
achtergrond er mogelijk minder onscherp uit. Als de flitser wordt
gebruikt, wordt deze instelling niet toegepast.
(3) Transportmodus (B Snel instellen)
<u> Enkelbeeld:
Een opname tegelijk maken.
<i> Continue opname:
Als u de ontspanknop volledig indrukt, worden er
continu opnamen gemaakt. U kunt maximaal
ongeveer 4,3 opnamen per seconde maken.
<Q> Zelfontsp.: 10sec/Afstandsbed.:
De opname wordt 10 seconden na het indrukken van
de ontspanknop gemaakt. U kunt ook een
afstandsbediening gebruiken.
<l> Zelfontspanner: 2 sec:
De opname wordt 2 seconden na het indrukken van
de ontspanknop gemaakt.
<q> Zelfontspanner: Continu:
Tik op
[W]/[X]
om het aantal opnamen in te stellen (2 - 10) dat u
met de zelfontspanner wilt maken. 10 seconden na het indrukken
van de ontspanknop wordt het ingestelde aantal opnamen gemaakt.
(4)
Bevestigde Speedlite 90EX-flitser
(
Q
Snel instellen /
B
Snel instellen)
<a>
Autom. flits
: De flitser flitst automatisch als dat nodig is.
<I> Flitser aan : De flitser flitst altijd.
<b>Flitser uit : De flitser is uitgeschakeld.
* Wanneer een andere flitser dan de Speedlite 90EX is bevestigd, wordt de
flitsmodus ingesteld op Flitser aan.
Zie de
opmerkingen op pagina 137 over het gebruik van de zelfontspanner.
78
In deze modus wordt de achtergrond onscherp, zodat personen
duidelijker naar voren komen. Ook worden de tinten van de huid en het
haar zachter gemaakt.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe beter.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe
waziger de achtergrond eruitziet. Het onderwerp steekt ook beter af
tegen een effen, donkere achtergrond.
Gebruik een teleobjectief.
Als u over een zoomlens beschikt, kunt u de telezijde gebruiken om
het onderwerp vanaf het middel beeldvullend vast te leggen. Kom
indien nodig dichterbij.
Stel scherp op het gezicht.
Controleer of het AF-punt op het gezicht groen wordt.
2 Portretfoto's maken (Portret)
Opnametips
De standaardinstelling is
<i>
(Continue opname). Als u de ontspanknop
ingedrukt houdt, kunt u continu-opnamen maken van verschillende poses
en gelaatsuitdrukkingen (maximaal circa 4,3 opnamen per seconde).
Het wordt aanbevolen om in de Portretmodus de Speedlite 90EX of een
vergelijkbare flitser te gebruiken.
79
Geschikt voor wijdse scènes waarbij u zowel dichtbij als veraf alles
scherp wilt hebben. Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer
scherpe en heldere opnamen.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde.
Wanneer u de groothoekzijde van een zoomlens gebruikt, wordt er
beter op onderwerpen die dichtbij of ver weg zijn scherpgesteld dan
met de telezijde. Het geeft landschappen ook meer breedte.
's Avonds opnamen maken.
De modus <3> is ook erg geschikt voor opnamen in de avonduren,
omdat bij deze modus de flitser is uitgeschakeld. Gebruik een statief
om bewegingsonscherpte te voorkomen.
3
Landschapsfoto's maken (Landschap)
Opnametips
80
Voor het van dichtbij maken van opnamen van bloemen en andere
kleine objecten. Gebruik een macro-objectief (afzonderlijk verkrijgbaar)
om kleine onderwerpen veel groter te laten uitkomen.
Gebruik een eenvoudige achtergrond.
Wanneer er in de achtergrond geen andere bloemen, bladeren,
enzovoort zijn, zal het onderwerp in de close-up beter uitkomen.
Nader het onder onderwerp zo dicht mogelijk.
Controleer de minimale scherpstelafstand van het objectief.
Sommige objectieven hebben een indicatie, zoals <40.25m>.
(In dit voorbeeld wordt uitgegaan van een minimale
scherpstelafstand van 25 cm.) De minimale scherpstelafstand van
het objectief wordt gemeten vanaf de scherpstelvlakmarkering
<V> (links van de flitserschoen) tot het onderwerp. Als u te dicht bij
het onderwerp komt, kan er niet worden scherpgesteld.
Gebruik bij een zoomlens de telezijde.
Het onderwerp ziet er groter uit als u bij een zoomlens de telezijde
gebruikt.
4 Close-ups maken (Close-up)
Opnametips
81
In deze modus kunt u een bewegend onderwerp fotograferen.
Maak continu-opnamen.
Als u de ontspanknop half indrukt, stelt de camera scherp en wordt
het AF-punt vastgezet.
U hoort de pieptoon terwijl de camera scherpstelt. Als niet kan
worden scherpgesteld, wordt het AF-punt oranje.
Zodra het juiste moment zich voordoet, drukt u de ontspanknop
volledig in om de foto te maken. Als u de ontspanknop volledig
ingedrukt houdt, blijft de camera scherpstellen en worden continu
opnamen gemaakt, zodat u de beweging kunt vastleggen.
De snelheid bij continu-opnamen (maximale aantal beelden per
seconde) is afhankelijk van het gebruikte objectief.
EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM: ca. 1,7 bps
EF-M 22mm f/2 STM: ca. 1,2 bps
EF- en EF-S-objectieven: ca. 4,3 bps
5
Opnamen maken van bewegende onderwerpen (Sport)
Opnametips
Zie ook de aandachtspunten op pagina 131.
5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen (Sport)
82
Bij weinig licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is,
knippert de sluitertijd linksonder in het LCD-scherm. Houd de camera stil en
maak de opname.
83
Bevestig een Speedlite 90EX en fotografeer portretten met een mooie,
heldere nachtscène op de achtergrond.
Gebruik een groothoekobjectief en een statief.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde om in het donker een
panorama-effect te verkrijgen. Gebruik tevens een statief om
bewegingsonscherpte te voorkomen.
Portretopnamen maken zonder flitser.
Wanneer u de Speedlite hebt ingeschakeld
<1>
, gaat de flitser bij
weinig licht automatisch af om tot een mooie portretfoto te komen.
Geef de opname vervolgens weer om de helderheid te controleren. Als het onderwerp
er donker uitziet, verkleint u de afstand en maakt u de opname opnieuw.
Het effectieve bereik van de flitser wordt uitgelegd in "Effectief
flitsbereik" op pagina 139.
Bij het maken van avondopnamen zonder menselijk onderwerp kunt
u de Speedlite uitschakelen.
Gebruik ook een andere opnamemodus.
Omdat bij avondopnamen bewegingsonscherpte vaker voorkomt,
wordt tevens aanbevolen om met <A> en <F
> te fotograferen.
6
's Avonds portretfoto's maken (Nacht portret)
(met een statief)
Opnametips
6 's Avonds portretfoto's maken (Nacht portret) (met een statief)
84
Vraag het onderwerp zich niet bewegen, ook niet nadat er is geflitst.
Als u een flitser samen met de zelfontspanner gebruikt, brandt het
lampje van de zelfontspanner/het AF-hulplicht kort wanneer de opname
wordt gemaakt.
Bij het maken van avondopnamen of andere scènes waarin meerdere
lichtpuntachtige lichtbronnen op het scherm worden getoond, kan de
camera mogelijk niet automatisch scherpstellen. In dergelijke gevallen
wordt het aanbevolen om [AF-methode] in te stellen op [FlexiZone -
Single]. Als de camera dan nog steeds niet automatisch kan
scherpstellen, stelt u de scherpstelmodus in op [MF] en stelt u
handmatig scherp.
85
Voor het maken van avondopnamen terwijl u de camera in de hand houdt.
Wanneer u een opname maakt, worden er vier opnamen achter elkaar
gemaakt om één heldere foto zonder bewegingsonscherpte te creëren.
Houd de camera stevig vast.
Houd de camera stevig vast en houd deze stil als u de opname maakt. Als de
continu-opnamen erg zijn verschoven door beweging van de camera of iets
anders, sluiten ze mogelijk niet goed op elkaar aan in de definitieve opname.
Met Speedlite 90EX bevestigd
Als u alleen een nachtscène fotografeert, schakelt u de Speedlite uit.
Als u alleen de nachtscène wilt vastleggen, zet u de flitser uit.
Als u ook een persoon fotografeert, schakelt u de Speedlite in.
Bij de eerste opname wordt de flitser gebruikt voor een mooi portret.
Vraag de persoon zich niet te bewegen totdat de vier opnamen zijn
gemaakt. Het effectieve bereik van de flitser voor het fotograferen
van personen wordt toegelicht in "Effectief flitsbereik" op pagina 139.
F
's Avonds opnamen uit de hand maken (Nachtopnamen uit hand)
Opnametips
Zie de aandachtspunten op pagina 87.
86
Bij het maken van opnamen van een scène met zowel lichte als donkere
gebieden. Voor elke opname die u maakt, worden drie continu-opnamen
met verschillende belichting gemaakt. Het verlies van details in de lichte
en donkere gebieden wordt zo verminderd in de definitieve opname.
Houd de camera stevig vast.
Houd de camera stevig vast en houd deze stil als u de opname
maakt. Als de continu-opnamen erg zijn verschoven door beweging
van de camera of iets anders, sluiten ze mogelijk niet goed op elkaar
aan in de definitieve opname.
G
Opnamen met tegenlicht maken (HDR-tegenlicht)
Opnametips
Het AF-hulplicht wordt ingeschakeld.
De flitser kan niet worden gebruikt.
Zie de aandachtspunten op pagina 87.
87
Aandachtspunten <F>
Bij het maken van avondopnamen en opnamen van andere scènes met meerdere
lichtpuntachtige lichtbronnen kan de camera mogelijk niet automatisch scherpstellen.
Stel in dergelijke gevallen de scherpstelmodus in op [
MF
] en stel handmatig scherp.
Als bij flitsfotografie de flitser afgaat en de achtergrond van het onderwerp
dichtbij genoeg is om te worden verlicht door de flitser of als de nachtscène
slechts een paar lichtbronnen heeft, dan kan het beeld in de opnamen
mogelijk verschuiven. Hierdoor kan een onscherpe opname ontstaan.
Als u opnamen maakt met de flitser en het onderwerp bevindt zich te
dicht bij de camera, wordt de opname mogelijk te helder (overbelichting).
Wanneer u een Speedlite met de instelling voor automatisch flitsbereik
gebruikt, wordt de zoompositie vast ingesteld op de groothoekzijde,
ongeacht de zoompositie van het objectief.
Wanneer u een Speedlite met schakelaar voor handmatig flitsbereik gebruikt,
maak dan opnamen met de flitskop in de groothoekpositie (normaal).
Aandachtspunten voor <G>
De opname wordt mogelijk niet vloeiend, maar onregelmatig of met
aanzienlijke ruis weergegeven.
HDR-tegenlicht is mogelijk niet effectief bij opnamen met overmatig
tegenlicht of met een zeer hoog contrast.
Bij het maken van opnamen van voldoende heldere onderwerpen,
bijvoorbeeld bij normaal verlichte scènes, kan de foto er onnatuurlijk
uitzien als gevolg van het toegepaste HDR-effect.
Aandachtspunten voor <F> en <G>
Vergeleken met andere opnamemodi is het opnamegebied kleiner.
1+73 of 1 kan niet worden geselecteerd. Als bij andere
opnamemodi 1+73 of 1 is ingesteld, wordt de opname
opgeslagen in 73.
Als u een bewegend onderwerp fotografeert, is de opname mogelijk wazig.
De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende
patronen (rasters, strepen, enz.), opnamen in één kleur of bij erg
verschoven opnamen door beweging van de camera.
Vergeleken met normale opnamen kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart
meer tijd. Tijdens de verwerking van de opnamen wordt [
BUSY
] weergegeven en kunt u
geen nieuwe opnamen maken totdat het verwerkingsproces is voltooid.
Bij het maken van opnamen kunt u geen gebruik maken van creatieve filters.
De simulatie van de definitieve opname is niet beschikbaar.
Als het programmakeuzewiel is ingesteld op
<F>
of
<G>
, is rechtstreeks afdrukken
niet mogelijk. Selecteer een andere modus om rechtstreeks af te drukken.
88
Functies voor Snel instellen
Q: Q Snel instellen B: B Snel instellen o: Stand. inst.
Als u de opnamemodus wijzigt of de camera uitschakelt
<
2
>
, worden de standaardinstellingen hersteld
(behalve de instellingen voor de AF-methode, opnamekwaliteit, zelfontspanner en afstandsbediening, en de
creatieve filterinstellingen alleen voor creatieve modi die het gebruik ervan toestaan).
Creatieve filters kunnen ook worden gebruikt in creatieve modi:
a, f, s
en
d.
Q
Snel instellen voor basismodi en Automatisch/scène
Functie
A
(pag. 66)
C
(pag. 75)
2
(pag. 78)
3
(pag. 79)
4
(pag. 80)
5
(pag. 81)
6
(pag. 83)
F
(pag. 85)
G
(pag. 86)
Transport-
modus
u:
Enkelbeeld
B
()o
B
()o
B
B
()o
B
()o
B
B
()o
B
()o
B
()o
i:
Continu-
opnamen (pag. 133)
B B
B
()o
B B
B
()o
B B B
Zelfontspanner
(pag. 136)
Q
B B B B B B B B B
l
q
Speedlite
90EX
a:
Automatisch
flitsen
o
Q
+
B
()o
o - o - o - -
D
:
Flitser aan
(flitst altijd)
-
Q
+
B
- - - - - o -
b: Flitser uit
-
Q
+
B
- o - o - - o
Sfeeropnamen (pag. 89)
-
Q
+
B
Q
+
B
Q
+
B
Q
+
B
Q
+
B
Q
+
B
Q
+
B
-
Licht-/scèneopnamen
(pag. 92)
- -
Q
+
B
Q
+
B
Q
+
B
Q
+
B
- - -
De achtergrond onscherper/
scherper maken (pag. 77)
-
Q
+
B
- - - - - - -
Creatieve filters
- Q Q Q Q Q Q - -
Beeldkwaliteit
Q Q Q Q Q Q Q Q Q
AF-
methode
u+volgen
Q
+
B
Q
+
B
Q
+
B
Q
+
B
Q
+
B
Q
+
B
Q
+
B
Q
+
B
Q
+
B
FlexiZone - Multi
FlexiZone - Single
Voorbeeld: Portretmodus
89
U kunt de sfeer selecteren die u voor de opname wilt gebruiken,
behalve wanneer de basismodus <G> is ingesteld.
1
Selecteer een andere basismodus
dan <G>.
2
Selecteer in het scherm Snel
instellen de gewenste sfeer.
Geef het scherm Snel instellen weer.
Tik, zoals getoond in de afbeelding,
op [ Standaard] zodat
[Sfeeropnamen] op het scherm
wordt weergegeven.
Tik op [Y]/[Z] om een sfeer
te selecteren.
X Met het scherm Q Snel instellen
kunt u op het LCD-scherm het effect
van de geselecteerde sfeer
controleren.
Opname via sfeerselectie
Sfeer
C 2 3 4 5 6 F
Sfeereffect
Standaard
2222222
Geen instelling
Levendig
2222222
Zwak / Standaard / Sterk
Soft
2222222
Zwak / Standaard / Sterk
Warm
2222222
Zwak / Standaard / Sterk
Intens
2222222
Zwak / Standaard / Sterk
Koel
2222222
Zwak / Standaard / Sterk
Helderder
2222222
Zwak / Normaal / Sterk
Donkerder
2222222
Zwak / Normaal / Sterk
Monochroom
2222222
Blauw / Z/W / Sepia
Opname via sfeerselectie
90
3
Stel het sfeereffect in.
Tik op het item zoals getoond in de
afbeelding zodat [Effect] onder in het
scherm wordt weergegeven.
Tik op het niveau en de instelling van
het effect.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop in.
Als u de opnamemodus wijzigt of met
de aan-uitknop <2> selecteert,
wordt de instelling [ Standaard]
hersteld.
De opname die op het LCD-scherm met de toegepaste sfeerinstelling
wordt weergegeven, ziet er niet exact hetzelfde uit als de eigenlijke foto.
Bij gebruik van de flitser is het sfeereffect mogelijk minimaal.
Bij fel licht buiten heeft de opname op het LCD-scherm mogelijk niet
dezelfde helderheid of sfeer als de eigenlijke foto die u maakt. Stel
[52: LCD-helderheid] in op 4 en kijk naar het LCD-scherm terwijl u
zorgt dat het omgevingslicht geen invloed op het scherm heeft.
91
Opname via sfeerselectie
Sfeerinstellingen
Standaard
Standaardinstellingen voor de respectieve opnamemodus. Let op:
<2> heeft opnamekenmerken die voor portretfoto's zijn
geoptimaliseerd en <3> is geoptimaliseerd voor landschapsfoto's.
Elke sfeer is een aanpassing van de opname-instellingen van de
respectieve opnamemodus.
Levendig
Met deze sfeerinstelling ziet de foto er levendiger en imposanter uit
dan met de instelling [ Standaard].
Soft
Geschikt voor portretten, huisdieren, bloemen, enzovoort, wanneer
u een zachte uitstraling wenst.
Warm
Voor portretten, huisdieren, enzovoort, wanneer u een warme
uitstraling wenst.
Intens
De algehele helderheid wordt enigszins onderdrukt, terwijl het
onderwerp wordt benadrukt. Geeft personen of dieren meer
aanwezigheid.
Koel
De algehele helderheid wordt enigszins onderdrukt, terwijl een koele
sfeer wordt neergezet. Een onderwerp in de schaduw komt hierdoor
rustiger en imposanter over.
Helderder
De opname wordt lichter weergegeven.
Donkerder
De opname wordt donkerder weergegeven.
Monochroom
U kunt de monochroomkleur instellen op zwart-wit, sepia of blauw.
92
In de basismodi <2>, <3>, <4> en <5> kunt u opnamen maken
waarbij de instellingen met de lichtomstandigheden of het type scène
overeenkomen. In de meeste situaties voldoet [ Stand. inst.], maar
als de instellingen aan de lichtomstandigheden of het type scène zijn
aangepast, zal de opname nauwkeuriger overeenkomen met wat u ziet.
1
Selecteer een basismodus: <2>
<3> <4> <5>.
2
Selecteer in het scherm Snel
instellen het type licht of scène.
Geef het scherm Snel instellen weer.
Tik, zoals getoond in de afbeelding, op
[ ] zodat [
Licht-/scèneopnamen
] op
het scherm wordt weergegeven.
Tik op [Y]/[Z] om het type licht of
scène te selecteren.
X
Met het scherm
Q
Snel instellen wordt
op het LCD-scherm weergegeven hoe
de opname er met het geselecteerde
type licht of scène zal uitzien.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop in.
Als u de opnamemodus wijzigt of met
de aan-uitknop <2> selecteert,
wordt de instelling [ Stand. inst.]
hersteld.
Opname via licht of scènetype
Licht of scène
2 3 4 5
Stand. inst.
k k k k
Daglicht
k k k k
Schaduw
k k k k
Bewolkt
k k k k
Kunstlicht
k k k
TL-licht
k k k
Zonsondergang
k k k k
93
Opname via licht of scènetype
Instellingen voor het type licht of scène
Stand. inst.
Een standaardinstelling die geschikt is voor de meeste onderwerpen.
Daglicht
Voor onderwerpen in zonlicht. Hiermee zien blauwe luchten en
groene gebieden zoals bomen en struiken er natuurlijker uit en
worden lichtgekleurde bloemen beter weergegeven.
Schaduw
Voor onderwerpen in de schaduw. Geschikt voor huidskleurtinten die
mogelijk te blauwachtig worden weergegeven en voor lichtgekleurde
bloemen.
Bewolkt
Voor onderwerpen bij een bewolkte lucht. Huidskleurtinten en
landschappen die er op een bewolkte dag mat kunnen uitzien, worden
warmer weergegeven. Dit werkt ook bij lichtgekleurde bloemen.
Kunstlicht
Voor onderwerpen die door kunstlicht worden verlicht. Vermindert de
roodoranje kleurzweem die door kunstlicht wordt veroorzaakt.
TL-licht
Voor onderwerpen die door TL-licht worden verlicht. Geschikt voor
alle typen TL-verlichting.
Zonsondergang
Geschikt voor het vastleggen van de indrukwekkende kleuren van
een zonsondergang.
Als u een flitser gebruikt, gaat de instelling over op [ Stand. inst.].
(In de opname-informatie wordt echter het ingestelde type licht of scène
weergegeven.)
Als u deze functie samen met [Sfeeropnamen] wilt instellen, kiest u de
optie onder [Licht-/scèneopnamen] die het beste past bij de sfeer die u
hebt ingesteld. Wanneer u bijvoorbeeld [Zonsondergang] hebt
gekozen, worden warme kleuren benadrukt. Dit past wellicht niet bij de
sfeer die u hebt ingesteld.
94
Behalve bij de opnamemodi Automatisch/scène, Nachtopnamen uit hand,
HDR-tegenlicht en Filmopnamen kunt u creatieve filters toepassen en het
effect en de compositie controleren. Wanneer u de opname maakt, wordt
alleen het beeld met het toegepaste creatieve filter opgeslagen. Als u de
opname ook zonder toepassing van het creatieve filter wilt opslaan,
gebruikt u het creatieve filter tijdens de opnameweergave (pag. 260).
1
Selecteer een andere opnamemodus dan
<A>, <F>, <G>
en Filmopnamen.
2
Selecteer een creatief filter met
het scherm Q Snel instellen.
Tik op [Creatieve filters].
Tik op het gewenste creatieve filter.
Zie pagina 96 en 97 voor informatie
over de kenmerken van creatieve
filters.
X
Op het LCD-scherm kunt u het effect van
het geselecteerde creatieve filter zien.
3
Pas het filtereffect aan.
Behalve het miniatuureffect kunt u
alle effecten aanpassen. Wanneer u
op een filter tikt, wordt [ ] (behalve
voor Speelgoedcamera) of [ ]
(Speelgoedcamera) weergegeven.
Tik terwijl u het effect op het LCD-
scherm controleert op [ ] of
[].
Tik voor het miniatuureffect op [2]
om het scherm Q
Snel instellen uit te
schakelen. Er verschijnt een wit kader
waarmee u aangeeft welk gebied er
scherp moet uitzien. Versleep het
kader naar de gewenste positie terwijl
u op het LCD-scherm kijkt.
k Creatieve filters gebruiken
95
k Creatieve filters gebruiken
Door op [ ], te tikken kunt u de
horizontale of verticale richting van
het witte kader aanpassen.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop in.
Er kan geen creatief filter worden toegepast als de opnamekwaliteit
1+73 of 1 is. Er kan ook geen creatief filter worden toegepast als
AEB (Auto Exposure Bracketing; reeksopnamen met automatische
belichting) of WBB (White Balance Bracketing; reeksopnamen met
automatische witbalans) is ingesteld of als [Hoge ISO-ruisreductie] is
ingesteld op [Ruisond. bij meerd. opn].
Wanneer u opnamen maakt met een creatief filter wordt het histogram
niet weergegeven.
Wanneer u opnamen maakt met een creatief filter, zullen enkele opnamen
worden gemaakt, zelfs als u de transportmodus instelt op continu-opnamen
(i/q).
k Creatieve filters gebruiken
96
Korrelig Z/W
Maakt het beeld korrelig en zwart-wit. Door het contrast aan te
passen, kunt u het zwart-witeffect veranderen.
Softfocus
Geeft het beeld een zachte uitstraling. Door de scherpte aan te
passen, bepaalt u de zachtheid van het beeld.
Fisheye-effect
Geeft het effect van een fisheye-objectief. De opname krijgt een
tonvormige vervorming.
Afhankelijk van het niveau van dit filtereffect, verandert het
bijgesneden gedeelte langs de rand van de opname. Aangezien dit
filtereffect er tevens voor zorgt dat het midden van het beeld wordt
vergroot, kan de ogenschijnlijke resolutie in het midden slechter zijn
afhankelijk van het aantal opgenomen pixels. Stel het filtereffect in
terwijl u de resulterende opname controleert. Met het fisheye-effect
wordt de automatische scherpstelling vast ingesteld op het
middelste AF-punt.
Effect kunst opvallend
Hiermee laat u de foto op een olieschilderij lijken en ziet het
onderwerp er driedimensionaal uit. U kunt het contrast en de
verzadiging aanpassen. Het kan zijn dat bijvoorbeeld de lucht, witte
muren en soortgelijke onderwerpen niet vloeiend, maar
onregelmatig of met aanzienlijke ruis worden weergegeven.
Aquareleffect
Hiermee ziet de foto eruit als een aquarel met zachte kleuren. U kunt
de intensiteit van de kleur aanpassen. Het kan zijn dat nachtelijke of
donkere scènes niet vloeiend, maar onregelmatig of met
aanzienlijke ruis worden weergegeven.
Kenmerken van creatieve filters
97
k Creatieve filters gebruiken
Speelgoedcamera-effect
Geeft een kleurentint die typisch is voor speelgoedcamera's en
maakt de vier hoeken van het beeld donkerder. Door de kleurtoon
aan te passen, bepaalt u de tint van de opname.
Miniatuureffect
Creëert een kijkdooseffect. U kunt aanpassen waar de opname
scherp moet zijn. De camera stelt scherp op het midden van het
witte kader en de AF-methode wordt vast ingesteld op [FlexiZone -
Single].
Bij [
Korrelig Z/W
] kan het korrelige effect van de opname die op het
scherm wordt weergegeven afwijken van dat van de vastgelegde opname.
Bij [Softfocus] en [Speelgoedcamera-effect] kan het soft-focuseffect
van de opname die op het scherm wordt weergegeven afwijken van dat
van de vastgelegde opname. Als u een andere opnamemodus dan de
basismodi of Filmopnamen gebruikt, kunt u in het menu Persoonlijke
voorkeuze C.Fn-6 instellen op [Scherptedieptecontrole] (pag. 287) en
op de knop <XL> drukken om de soft focus van de vastgelegde
opname te controleren.
Bij [
Korrelig Z/W
] kan het korrelige effect van de opname die op het
scherm wordt weergegeven afwijken van dat van de vastgelegde opname.
Bij [Softfocus] en [Speelgoedcamera-effect] kan het soft-focuseffect
van de opname die op het scherm wordt weergegeven afwijken van dat
van de vastgelegde opname. Als u een andere opnamemodus dan de
basismodi of Filmopnamen gebruikt, kunt u in het menu Persoonlijke
voorkeuze C.Fn-6 instellen op [Scherptedieptecontrole] (pag. 287) en
op de knop <XL> drukken om de soft focus van de vastgelegde
opname te controleren.
98
Hieronder wordt beschreven hoe u opnamen het eenvoudigst kunt
weergeven. Zie pagina 229 voor meer informatie over de weergaveprocedure.
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De laatst gemaakte of laatst bekeken
opname wordt weergegeven.
Wanneer de camera is uitgeschakeld
<2>
en u de knop
<x>
2 seconden
of langer indrukt, schakelt de camera in
<1>
en wordt het weergavescherm
weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Als u op de knop <YA> drukt, wordt
de laatstgemaakte opname eerst
weergegeven.
Als u op de knop <ZO> drukt, wordt
de eerstgemaakte opname eerst
weergegeven.
Telkens als u op de knop <
B
> drukt,
wordt het informatiedisplay vernieuwd.
x Opnamen weergeven
Geen informatie
Histogram
Met basisinformatie
Opname-informatie
99
x Opnamen weergeven
3
Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <x> om de
opnameweergave te beëindigen
en naar het Live view-scherm terug
te keren.
101
3
Creatieve opnamen
Met Automatisch/scène en de basismodi kunt u
eenvoudig foto's maken, maar geen functie-instellingen
wijzigen. In de modus <d> (AE-programma) kunt u
diverse functies instellen om creatiever te fotograferen.
In de modus <d> stelt de camera de sluitertijd en het
diafragma automatisch in om een standaardbelichting
te verkrijgen.
Het verschil tussen de basismodi en <d> wordt uitgelegd
op pagina 296.
De functies die in dit hoofdstuk worden toegelicht, kunnen
ook worden gebruikt in de modi <s>, <f> en <a>.
Deze komen in hoofdstuk 4 aan de orde.
De markering M rechts van de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 25) beschikbaar is.
*<d> staat voor programma.
* AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure).
Ontdek uw fotografisch talent en maak
originele, spannende opnamen. Probeer
steeds weer nieuwe perspectieven en
verschillende hoeken. Kijk uit naar
verschillende gezichtsuitdrukkingen en
poses voor uw portretten.
102
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die
het beste bij de helderheid van het onderwerp passen. Dit heet
AE-programma.
1
Selecteer <d> (pag. 74) in de
creatieve modi.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp.
Druk de ontspanknop vervolgens
half in.
X Het AF-punt waarop word
scherpgesteld wordt groen
(met 1-beeld AF).
X De sluitertijd en het diafragma
worden automatisch ingesteld en
weergegeven.
3
Controleer het scherm.
Er wordt een standaardbelichting
verkregen zolang de waarden voor
de sluitertijd en het diafragma
niet knipperen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
d: AE-programma
103
d: AE-programma
Wijzig de ISO-snelheid. Gebruik een Speedlite 90EX.
Als u de belichting op het omgevingslicht en het onderwerp wilt
afstemmen, kunt u de ISO-snelheid wijzigen (pag. 109) of de
Speedlite 90EX gebruiken (pag. 138). In de modus <d> gaat de
Speedlite 90EX niet automatisch af. Bij weinig licht schakelt u de
Speedlite 90EX in (<ON>) en stelt u onder [
:A 1: Externe
Speedlite besturing] de optie [Flitsen] in op [Inschakelen].
U kunt het programma aanpassen. (Programmakeuze)
Nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt, draait u aan het
instelwiel <5> om de combinatie van sluitertijd en diafragma (het
programma) te wijzigen. Programmakeuze wordt automatisch
geannuleerd nadat de opname is gemaakt*. Programmakeuze is
niet mogelijk wanneer u de flitser gebruikt.
* Als de instelwielwijzer <c> boven de belichtingscompensatie wordt
weergegeven, drukt u op de knop <ZO> om de instelwielwijzer te laten
verdwijnen. Draai vervolgens aan het instelwiel <5
>.
Controleer de scherptediepte.
In de creatieve modi kunt u de scherptediepte controleren als u
Persoonlijke voorkeuze C.Fn-6 gebruikt om de knop <XL> toe te
wijzen aan [Scherptedieptecontrole].
Opnametips
Wanneer de sluitertijd '30' en het maximale diafragma
knipperen, is er sprake van onderbelichting. Verhoog
de ISO-snelheid of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd '4000' en het minimale
diafragma knipperen, is er sprake van overbelichting.
Verlaag de ISO-snelheid.
Verschillen tussen <d> en <A> (Automatisch/scène)
In de modus <A> worden veel functies, bijvoorbeeld de AF-bediening,
automatisch ingesteld. U kunt daarom slechts een beperkt aantal functies
wijzigen. In de modus <d> worden echter alleen de sluitertijd en het
diafragma automatisch ingesteld. U kunt de AF-bediening en andere
functies naar wens instellen (pag. 296).
d: AE-programma
104
In de creatieve modi kunt u de AF-methode, AF-bediening, transportmodus,
beeldkwaliteit, witbalans, creatieve filters, beeldstijl, Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid), meetmethode, enzovoort instellen.
Snel instellen
Zie pagina 151 voor informatie over meetmethoden.
105
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn tien instellingen voor de
opnamekwaliteit:
73, 83, 74, 84, 7a, 8a, b, c, 1+73, 1.
1
Selecteer [Beeldkwalit.].
Selecteer op het tabblad [A1] de
optie [Beeldkwalit.] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer de opnamekwaliteit.
Het respectieve aantal pixels en het
aantal mogelijke opnamen worden
weergegeven om u te helpen de
gewenste kwaliteit te selecteren.
Druk vervolgens op <Q/0>.
Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering)
* De cijfers voor de bestandsgrootte, het aantal mogelijke opnamen en de maximale opnamereeks zijn
gebaseerd op een testgeheugenkaart van 8 GB en de testnormen van Canon (beeldverhouding 3:2,
ISO 100 en beeldstijl Standaard).
Deze cijfers kunnen verschillen afhankelijk van het onderwerp,
merk van de kaart, beeldverhouding, ISO-snelheid, beeldstijl, persoonlijke voorkeuze, enzovoort.
* De cijfers voor de maximale opnamereeks tussen haakjes zijn gebaseerd op de met
UHS-I compatibele testkaart van 8 GB van Canon.
3 De opnamekwaliteit instellen
Vastgelegde pixels (aantal pixels)
Maximumaantal opnamen
Beeldkwaliteit
Vastgelegde
pixels
(megapixels)
Bestandsgrootte
(MB)
Maximumaantal
opnamen
Maximale
opnamereeks
73 Hoge
kwaliteit
JPEG
Circa 17,9
(18 M)
6,4 1140 15 (17)
83 3,2 2240 2240 (2240)
74
Gemiddelde
kwaliteit
Circa 8,0
(8 M)
3,4 2150 2150 (2150)
84 1,7 4200 4200 (4200)
7a
Lage
kwaliteit
Circa 4,5
(4,5 M)
2,2 3350 3350 (3350)
8a 1,1 6360 6360 (6360)
b
Circa 2,5
(2,5
M)
1,3 5570 5570 (5570)
c
Circa 0,35
(0,35
M)
0,3 21560 21560 (21560)
173 Hoge
kwaliteit
Circa 17,9
(18 M)
23,5+6,4 230 3 (3)
1 23,5 290 6 (6)
3 De opnamekwaliteit instellen
106
Ik wil de opnamekwaliteit selecteren die bij het papierformaat
past waarop ik wil afdrukken.
Raadpleeg het diagram links bij het
kiezen van de opnamekwaliteit. Als u de
opname wilt bijsnijden, wordt het
aanbevolen om een hogere kwaliteit
(meer pixels) te selecteren, zoals 73,
83, 1+73 of 1.
b is geschikt voor het weergeven van
opnamen in een digitale fotolijst. c is
geschikt voor het e-mailen van de
opname of voor gebruik op een website.
Wat is het verschil tussen
7 en 8?
Dit geeft een andere opnamekwaliteit aan als gevolg van een
andere compressie. Zelfs met hetzelfde aantal pixels heeft de
opname die met
7 is gemaakt een hogere opnamekwaliteit. Als 8 is
geselecteerd, is de opnamekwaliteit iets lager, maar kunnen er meer
opnamen op de kaart worden opgeslagen. De opties b en c
hebben beide kwaliteitsinstelling 7 (Fijn).
Ik heb meer opnamen kunnen maken dan het aangegeven
maximumaantal opnamen.
Het aangegeven aantal mogelijke opnamen is slechts een schatting.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunt u mogelijk meer
opnamen maken dan is aangegeven. Minder is echter ook mogelijk.
Geeft de camera de maximale opnamereeks weer?
De maximale opnamereeks (1-9) wordt weergegeven rechts naast
het aantal mogelijke opnamen. (Wanneer de maximale
opnamereeks 10 of meer is, wordt dit niet weergegeven.)
Wanneer moet ik
1 gebruiken?
1-opnamen moeten met de computer worden bewerkt. Zie voor
meer informatie 'Informatie over 1' en 'Informatie over 1+73
'
op de volgende pagina.
Veelgestelde vragen
A4 (29,7 x 21 cm)
12,7 x 8,9 cm
A3 (42 x 29,7 cm)
74
84
73
83
1+73
1
7a
8a
b
Papierformaat
A2 (59,4 x 42 cm)
107
3 De opnamekwaliteit instellen
1-opnamen zijn onbewerkte opnamegegevens die nog moeten
worden omgezet in 73 of andere typen afbeeldingen. Hoewel voor het
weergeven van 1-opnamen op de computer software als Digital
Photo Professional nodig is (meegeleverd, pag. 340), kunnen op 1-
opnamen erg eenvoudig bewerkingen worden toegepast die bij andere
soorten opnamen niet mogelijk zijn. 1 is geschikt als u de opname
zelf nauwkeurig wilt bewerken of opnamen van een belangrijk
onderwerp wilt maken.
Met 1+73 wordt er door slechts één opname te maken zowel een
1- als een 73-opname opgeslagen. De twee opnamen worden
gelijktijdig op de kaart opgeslagen. De twee opnamen worden
opgeslagen in dezelfde map en met hetzelfde bestandsnummer
(bestandsextensie .JPG voor JPEG en .CR2 voor RAW). 73-opnamen
kunnen zelfs worden bekeken of afgedrukt met een computer waarop
de bij de camera geleverde software niet is geïnstalleerd.
Informatie over 1
Informatie over 1+73
File No.
Bestandsextensie
0001 . JPG
0001 . CR2
1 beeld
73 beeld
RAW-opnamen kunnen mogelijk niet worden weergegeven met
commerciële software van derden. We raden u aan om de meegeleverde
software te gebruiken.
3 De opnamekwaliteit instellen
108
Aspect ratio
De beeldverhouding (aspect ratio) van de opname kan worden ingesteld op
[3:2], [4:3],
[16:9]
of
[1:1]
. Het gebied rondom het beeld op het LCD-scherm wordt omgeven door een
zwart masker wanneer de volgende beeldverhoudingen zijn ingesteld:
[4:3] [16:9] [1:1].
De JPEG-opnamen worden samen met de ingestelde beeldverhouding opgeslagen.
De RAW-opnamen worden altijd met beeldverhouding [
3:2
] opgeslagen. Aangezien de
informatie over de beeldverhouding aan de RAW-opname wordt toegevoegd, wordt de
opname gegenereerd volgens de desbetreffende beeldverhouding wanneer de RAW-
opname met de meegeleverde software verwerkt. In het geval van beeldverhoudingen
[
4:3
], [
16:9
] en [
1:1
] verschijnen de lijnen voor beeldverhouding tijdens de
opnameweergave, maar de lijnen worden niet daadwerkelijk op de opname getekend.
Meettimer
U kunt instellen hoelang de belichtingswaarde (of de belichtingsvergrendeling
als u AE-vergrendeling gebruikt) wordt weergegeven.
In de basismodi is de duur vast ingesteld op 16 seconden als de
flitsbelichtingsvergrendeling is toegepast terwijl een externe flitser is aangesloten.
Beeldkwaliteit
Beeldverhouding en aantal pixels
3:2 4:3 16:9 1:1
3
1
5184 x 3456
(18,0 megapixels)
4608 x 3456
(16,0 megapixels)
5184 x 2912*
(15,1 megapixels)
3456 x 3456
(11,9 megapixels)
4
3456 x 2304
(8,0 megapixels)
3072 x 2304
(7,0 megapixels)
3456 x 1944
(6,7 megapixels)
2304 x 2304
(5,3 megapixels)
a
2592 x 1728
(4,5 megapixels)
2304 x 1728
(4,0 megapixels)
2592 x 1456*
(3,8 megapixels)
1728 x 1728
(3,0 megapixels)
b
1920 x 1280
(2,5 megapixels)
1696 x 1280*
(2,2 megapixels)
1920 x 1080
(2,1 megapixels)
1280 x 1280
(1,6 megapixels)
c
720 x 480
(350.000 pixels)
640 x 480
(310.000 pixels)
720 x 400*
(290.000 pixels)
480 x 480
(230.000 pixels)
Opnamekwaliteiten met een sterretje komen niet helemaal overeen met de ingestelde beeldverhouding.
Het opnamegebied dat wordt weergegeven voor de beeldverhouding
met een sterretje, is iets groter dan het opgenomen gebied. Controleer
de opnamen op het LCD-scherm wanneer u de opnamen maakt.
Als u een andere camera gebruikt voor het direct afdrukken van opnamen die met deze camera
zijn gemaakt in de beeldverhouding 1:1, worden de opnamen mogelijk niet goed afgedrukt.
109
Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de
waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt
de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 112).
U kunt u de ISO-snelheid instellen met: 1. de ISO-weergave op het Live view-
scherm, 2. de knop
<XL>
die is toegewezen met Persoonlijke voorkeuze in
het menu, 3. het menuscherm en 4. het scherm
B
Snel instellen.
1
Selecteer de ISO-snelheid.
Tik op de ISO-weergave rechtsonder
op het LCD-scherm.
2
Stel de ISO-snelheid in.
Tik op de ISO-weergave en selecteer
de gewenste ISO-snelheid. Tik
vervolgens op [2].
Als u [AUTO] selecteert, wordt de
ISO-snelheid automatisch ingesteld
(pag. 112).
Met Persoonlijke voorkeuze C.Fn-6 kunt
u de instelling voor de ISO-snelheid
toewijzen aan de knop <XL>
(pag. 287).
3 i: De ISO-snelheid wijzigenN
Met de ISO-weergave op het Live view-scherm
[ISO-snelheid] toewijzen aan de knop <XL> met het
menu Persoonlijke voorkeuze
3 i: De ISO-snelheid wijzigenN
110
1
Selecteer [ISO-snelheid].
Selecteer op het tabblad [A3] de
optie [ISO-snelheid] en druk op
<Q/0
>.
2
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
de gewenste ISO-snelheid te
selecteren en druk op <Q/0>.
Als u [AUTO] selecteert, wordt de
ISO-snelheid automatisch ingesteld
(pag. 112).
1
Selecteer de ISO-snelheid.
Selecteer op het scherm B
Snel instellen de ISO-weergave
rechtsboven in het LCD-scherm.
2
Stel de ISO-snelheid in.
Tik op de ISO-weergave en selecteer
de gewenste ISO-snelheid. Tik
vervolgens op [2].
Als u [AUTO] selecteert, wordt de
ISO-snelheid automatisch ingesteld
(pag. 112).
Met het menuscherm
Met scherm B Snel instellen
111
3 i: De ISO-snelheid wijzigenN
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
* Bij hoge ISO-snelheden kunnen opnamen er korreliger uitzien.
ISO-snelheid Opnamesituatie (geen flits) Flitsbereik
100 - 400 Zonnig, buiten
Hoe hoger de ISO-snelheid,
hoe groter het flitsbereik zal
zijn (pag. 139).
400 - 1600 Bewolkt of 's avonds
1600 - 12800, H Donker, binnen of 's avonds
Selecteer in [
54:
Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
] de optie
[
2: ISO vergroten
] is
ingesteld op [
1: Aan
], kan '
H
' (gelijk aan ISO 25600) ook worden ingesteld (pag. 284).
Ook wanneer er een lage ISO-snelheid is ingesteld, kan er ruis zichtbaar zijn op het beeld op het LCD-
scherm bij weinig licht. Maar wanneer u de opname maakt, bevat de opgeslagen opname minimale ruis.
(De beeldkwaliteit van het beeld op het LCD-scherm wijkt af van die van de opgeslagen opname.)
Selecteer in [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie [3: Lichte
tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kunnen ISO 100 en 'H'
(gelijk aan ISO 25600) niet worden ingesteld (pag. 285).
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen er korreliger uitzien. Lange
belichtingstijden kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Als u een hoge ISO-snelheid en de flitser gebruikt om een onderwerp te
fotograferen dat zich dichtbij bevindt, kan de opname overbelicht zijn.
Met ISO 12800 of
'H'
(gelijk aan ISO 25600) neemt het maximumaantal
opnamen/de maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af.
Omdat '
H
' (gelijk aan ISO 25600) een uitgebreide ISO-snelheid is, zullen ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) en onregelmatige kleuren beter zichtbaar zijn dan normaal.
De maximaal instelbare ISO-snelheid is bij het maken van foto's anders dan bij
het maken van filmopnamen (handmatige belichting). De door u ingestelde ISO-
snelheid wordt daarom mogelijk aangepast als u van fotograferen overschakelt
naar het maken van filmopnamen. Ook als u terugschakelt naar fotograferen,
wordt de ISO-snelheid niet teruggezet naar de oorspronkelijke instelling.
De maximaal instelbare ISO-snelheid is afhankelijk van de instelling voor
[2: ISO vergroten] onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)].
Wanneer [
0:
Uit
] is ingesteld: als u voor het maken van foto's de ISO-snelheid
instelt op ISO 12800 en vervolgens overschakelt naar het maken van filmopnamen,
wordt de ISO-snelheid gewijzigd naar ISO 6400.
Wanneer [
1:
Aan
] is ingesteld: als u voor het maken van foto's de ISO-snelheid instelt
op ISO 12800/H (gelijk aan ISO 25600) en vervolgens overschakelt naar het maken
van filmopnamen, wordt de ISO-snelheid gewijzigd in "
H
" (gelijk aan ISO 12800).
3 i: De ISO-snelheid wijzigenN
112
Als de ISO-snelheid is ingesteld op [
AUTO
]
en u de ontspanknop half indrukt, wordt de
huidige ISO-snelheid weergegeven. Zoals
hieronder wordt aangegeven, wordt de
ISO-snelheid automatisch aan de
opnamemodus aangepast.
*1: Vast op ISO 400 voor bulb-belichting.
*2: Afhankelijk van de ingestelde maximale ISO-snelheid.
*3: Indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt ISO 100 of een hogere
ISO-snelheid ingesteld (behalve in de modus <a>).
*4: Behalve in de modi A, 6, en F.
*5: Automatisch ingesteld tussen ISO 400 en 1600 (of tot de maximumgrens) in de
modi C, 2, 3, 4, 5 en <d> als u reflectieflitsen gebruikt met een
externe Speedlite.
ISO [AUTO]
Opnamemodus Instelling ISO-snelheid
A/C/2/3/4/5/6/G Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400
F Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 12800
d/s/f/a*
1
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400
*
2
Met flitser ISO 400*
3
*
4
*
5
Als [AUTO] is ingesteld, wordt de ISO-snelheid in volledige stappen
weergegeven. De ISO-snelheid wordt in werkelijkheid echter in kleinere
stappen ingesteld. In de opname-informatie (pag. 256) kan daarom een
ISO-snelheid van bijvoorbeeld 125 of 640 worden weergegeven.
113
3 i: De ISO-snelheid wijzigenN
Voor ISO auto kunt u de maximale ISO-snelheid instellen op een
waarde tussen ISO 400 en ISO 6400.
Selecteer op het tabblad [A3] de optie
[ISO auto] en druk op <Q/0>.
Selecteer de ISO-snelheid en druk op
<Q/0>.
3
De maximale ISO-snelheid instellen voor [ISO auto]
N
114
Er zijn zes beeldstijlen beschikbaar die aansluiten bij uw fotografische
expressie of onderwerp. Elke beeldstijl kan naar wens worden aangepast.
1
Geef het scherm Snel instellen
weer.
X Met het scherm Q Snel instellen
kunt u het effect controleren terwijl u
de beeldstijl instelt.
2
Tik op [D].
3
Tik op een beeldstijl om deze
te selecteren.
Om de beeldstijl naar wens aan te
passen, drukt u op de knop <B>.
D Automatisch
De kleurtoon wordt automatisch aangepast aan de
omstandigheden. In natuur- en buitenopnamen en opnamen van
zonsondergangen zien de kleuren er levendig uit, met name voor
blauwe luchten, bomen en struiken en zonsondergangen.
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een
algemene beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
A
De beste beeldstijl voor het onderwerp selecteren
N
Beschikbare beeldstijlen
Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt
verkregen met [Automatisch].
115
A De beste beeldstijl voor het onderwerp selecterenN
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Geschikt voor portretten in close-up.
Door de [Kleurtoon] te wijzigen (pag. 168), kunt u de
huidskleurtint aanpassen.
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en
heldere opnamen. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende
landschappen.
S Neutraal
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. Natuurlijke
kleurtonen en een ingetogen uitstraling.
U Natuurlijk
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. Wanneer het
onderwerp wordt vastgelegd bij een kleurtemperatuur van 5200 K,
wordt de kleur colorimetrisch aangepast aan de kleur van het
onderwerp. Levendige kleuren worden onderdrukt om ingetogen
opnamen te produceren.
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt een standaardstijl, zoals [Portret], [Landschap], een
beeldstijlbestand, enzovoort opslaan en deze naar wens
aanpassen (pag. 170). Als er geen beeldstijl wordt vastgelegd, zal
de instelling identiek zijn aan de standaardinstelling
[Automatisch].
Zwart-witopnamen die zijn vastgelegd in een ander bestandsformaat
dan 1 kunnen niet worden teruggezet naar kleur. Als u later
opnamen in kleur wilt maken, dient u ervoor te zorgen dat de
instelling [Monochroom] is geannuleerd.
116
*
'Scherpstelmodus' wordt weergegeven wanneer een EF-M-objectief is bevestigd.
1
Selecteer de AF-methode.
Selecteer op het tabblad [A2] de
optie [Scherpstelmodus], [AF-
methode] of [Continue AF].
Selecteer het item dat u wilt instellen
en druk op <Q/0>.
U kunt de [AF-methode] ook
selecteren op het scherm Snel
instellen.
De scherpstelmethode wijzigen
Automatisch/
scène
Basismodi, creatieve
modi
Scherpstelmodus*
Menu (Alleen AF) AF, MF, AF+MF
AF-methode
Menu, Snel
instellen
u+volgen, FlexiZone - Multi, FlexiZone -
Single
Continue AF Menu Inschakelen / Uitschakelen
117
De scherpstelmethode wijzigen
2
Stel de scherpstelmodus van het
objectief in op [AF].
Selecteer op het tabblad [A2] de
optie [Scherpstelmodus].
Selecteer [AF].
X Als u voor [Scherpstelmodus] de
instelling [AF+MF] kiest, kunt u de
ontspanknop na de AF-bediening half
ingedrukt houden en handmatig
scherpstellen (MF) met de focusring.
Stel de focusinstellingsknop op het
objectief in op <f>.
Met een EF-M-
objectief (bediend
via een menu):
Met een EF- of EF-S-
objectief (bediend
via een schakelaar):
De scherpstelmethode wijzigen
118
Gezichten worden herkend en er wordt hierop scherpgesteld. Indien een
gezicht beweegt, beweegt het AF-punt
<p>
mee om het gezicht te volgen.
1
Controleer het AF-punt.
Wanneer er een gezicht wordt herkend, wordt
het AF-punt
<p>
weergegeven op het
gezicht waarop zal worden scherpgesteld.
U kunt ook op het scherm tikken om het gezicht
of onderwerp te selecteren. Indien het onderwerp
niet een gezicht is, wordt
<>
weergegeven.
Als er geen gezichten worden
gedetecteerd of als u op het scherm
tikt maar geen gezicht of onderwerp
selecteert, schakelt de camera over
naar [FlexiZone - Multi] voor
automatische selectie (pag. 120).
2
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon. (Als [AF-bediening] is
ingesteld op [Servo AF], blijft het AF-
punt wit en klinkt er geen pieptoon.)
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal
in (pag. 67
).
u(gezicht)+volgen:
c
119
De scherpstelmethode wijzigen
Als de scherpstelling er flink naast zit, is gezichtsherkenning niet
mogelijk. Als u [Continue AF] instelt op [Inschakelen], kunt u
voorkomen dat de opname erg onscherp wordt.
Het is mogelijk dat een ander object dan een menselijk gezicht als
gezicht wordt herkend.
Gezichtsherkenning werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg
groot deel van het beeld beslaat, te helder of te donker is of gedeeltelijk
is verborgen.
<p> kan ook alleen een deel van het gezicht dekken.
Wanneer u op de knop <XL> drukt zal het < > AF-punt in het midden
van het scherm worden weergegeven. Sleep het AF-punt om het te
verplaatsen. Als u nogmaals op de knop <XL> drukt, wordt het AF-punt
verplaatst naar het gedetecteerde onderwerp.
Aangezien er niet automatisch kan worden scherpgesteld op een gezicht
dat zich dicht bij de rand van het beeld bevindt, wordt <p> in dat geval
grijs weergegeven. Als u de ontspanknop half indrukt, wordt het
onderwerp scherpgesteld met de methode FlexiZone - Multi met
automatische selectie.
De scherpstelmethode wijzigen
120
Er zijn maximaal 31 AF-punten (automatisch geselecteerd), die een groot
gebied dekken, beschikbaar voor scherpstellen. Dit grote gebied kan ook
in 9 zones worden opgedeeld voor scherpstellen (zoneselectie).
1
Selecteer de AF-zone. N
Door op de knop <XL>
te drukken,
schakelt u tussen automatische selectie
en zoneselectie. In de basismodi wordt
automatische selectie ingesteld.
Om een zone te selecteren, tikt u
erop op het scherm. Druk op de knop
<XL> als u wilt terugkeren naar de
middelste zone.
Tijdens het selecteren van de zone
tikt u op het pictogram [ ] op het
scherm om over te schakelen naar
automatische selectie.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon. (Als [
AF-bediening
] is
ingesteld op [
Servo AF
], blijft het
AF-punt wit en klinkt er geen pieptoon.)
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in
(pag. 67
).
FlexiZone - Multi:
o
121
De scherpstelmethode wijzigen
Omdat er slechts één AF-punt wordt gebruikt om scherp te stellen, kunt u
scherpstellen op het gewenste onderwerp.
1
Verplaats het AF-punt.
Tik op het scherm op het punt waarop u wilt
scherpstellen om het AF-punt te
verplaatsen. (Het AF-punt kan niet naar de
randen van het beeld worden verplaatst.)
Druk op de knop
<XL>
om het AF-punt
weer naar het midden te verplaatsen.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon. (Als [AF-bediening] is
ingesteld op [Servo AF], blijft het AF-
punt wit en klinkt er geen pieptoon.)
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal
in (pag. 67
).
FlexiZone - Single:
d
Als automatische AF-puntselectie is ingeschakeld maar de camera niet
scherpstelt op het gewenste doelonderwerp, stelt u de AF-methode in op
zoneselectie of [
FlexiZone - Single
] en probeert u opnieuw scherp te stellen.
Het aantal beschikbare AF-punten is afhankelijk van de beeldverhoudingsinstelling.
Bij [
3:2
] zijn er 31 AF-punten. Bij [
1:1
] en [
4:3
] zijn er 25 AF-punten. En bij
[
16:9
] zijn er 21 AF-punten. Bij [
16:9
] zijn er slechts drie zones.
Voor het maken van filmopnamen zijn er 21 AF-punten (of 25 AF-punten indien
[
640x480
] is ingesteld) en drie zones (of 9 zones indien [
640x480
] is ingesteld).
AF-punt
De scherpstelmethode wijzigen
122
AF-bediening
Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Tijdens en na de automatische scherpstelling kan de helderheid van de opname veranderen.
Als de lichtbron tijdens het automatisch scherpstellen verandert, kan het beeldscherm
flikkeren en kan er mogelijk moeilijk worden scherpgesteld. Stel in dat geval
automatisch scherp bij het licht dat wordt gebruikt voor het maken van opnamen.
Wanneer [
FlexiZone - Multi
] is ingesteld en u op [ ] op het scherm tikt, wordt het midden
van de zone (of het midden van het scherm bij automatische selectie) vergroot. Als u de
ontspanknop half indrukt, is de weergave weer normaal en zal de camera scherpstellen.
Wanneer [
FlexiZone - Single
] is ingesteld en u op [ ] op het scherm tikt, wordt het
beeld bij het AF-punt vergroot. Als u de ontspanknop half indrukt, stelt de camera scherp
terwijl het vergrote beeld wordt weergegeven (als echter [
AF-bediening
] is ingesteld op
[
Servo AF
], dan keert het scherm terug naar de normale weergave, waarna de camera
scherpstelt). Dit werkt goed wanneer de camera op een statief staat en de scherpstelling
heel nauwkeurig moet zijn. Als het lastig is om in de vergrote weergave scherp te stellen,
keert u terug naar de normale weergave en gebruikt u AF. De snelheid waarmee
automatisch wordt scherpgesteld, kan in de normale of vergrote weergave afwijken.
Als u de weergave vergroot nadat u hebt scherpgesteld met [
FlexiZone - Multi
] of [
FlexiZone -
Single
] in de normale weergave, kan het zijn dat het beeld er niet scherp uitziet.
Indien [u+volgen] is ingesteld, is vergrote weergave niet mogelijk.
Over continu-opnamen wanneer [AF-bediening] is ingesteld op [Servo AF]:
Indien [
u+volgen
] of [
FlexiZone - Multi
] is ingesteld,
stelt de camera
scherp en wordt het AF-punt vastgezet als u de ontspanknop half indrukt.
Als een EF-M-objectief wordt gebruikt, wordt Servo AF gebruikt om scherp te stellen. Als een EF- of
EF-S-objectief wordt gebruikt, wordt in plaats daarvan focusvergrendeling gebruikt.
Opmerkingen over [
u
+volgen], [FlexiZone - Multi] en [FlexiZone - Single]
Als u een onderwerp in het buitengebied wilt vastleggen en er niet op het onderwerp is
scherpgesteld, richt u het middelste AF-punt of de middelste AF-zone op het onderwerp
om scherp te stellen. Stel vervolgens opnieuw scherp en maak de opname.
Indien [
FlexiZone - Multi
] is ingesteld en AF wordt gebruikt, kan het scherpstellen
op het onderwerp langer duren, afhankelijk van de opnameomstandigheden.
In de vergrote weergave kan het vanwege het versterkte effect van bewegingsonscherpte
lastig zijn om automatisch scherp te stellen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
123
De scherpstelmethode wijzigen
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken of wanneer lichte tinten of schaduwpartijen niet
zichtbaar zijn.
Extreem heldere of donkere onderwerpen.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Onderwerpen met zich herhalende patronen (vensters in een
wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort).
Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon
steeds veranderen.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Wanneer het beeld flikkert bij TL-licht of bij ledlampverlichting.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het beeld.
Onderwerpen die licht sterk reflecteren.
Het AF-punt is tegelijk op een onderwerp dichtbij en een onderwerp
veraf gericht (bijvoorbeeld een dier in een kooi).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer
de camera niet stil kan worden gehouden.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer
onscherp is.
Wanneer met een soft-focusobjectief een soft-focuseffect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt.
In de bovenstaande gevallen moet u handmatig scherpstellen als de
camera niet automatisch kan scherpstellen.
Bij sommige EF-objectieven (waarvoor u vatting adapter EF-EOS M
nodig hebt), kan het langer duren voordat er wordt scherpgesteld of is
het wellicht niet mogelijk om correct scherp te stellen. Bezoek de Canon-
website voor uw land voor het laatste nieuws.
De scherpstelmethode wijzigen
124
De standaardinstelling is [Inschakelen].
Omdat het scherpstelpunt constant dicht bij het onderwerp ligt, kan de
camera snel op het onderwerp scherpstellen wanneer u de
ontspanknop indrukt. Indien [Inschakelen] is ingesteld, zal het objectief
vaak worden geactiveerd. Dit verbruikt meer batterijvermogen. Hierdoor
wordt het aantal mogelijke opnamen verminderd (levensduur batterij).
Indien een EF- of EF-S-objectief wordt gebruikt en u werkt in Continue
AF, moet u de camera uitschakelen voordat u de focusinstellingsknop
van het objectief instelt op <MF>.
Stel de scherpstelmodus in op [AF+MF].
Nadat de automatische scherpstelling is bereikt, kunt u de
scherpstelling handmatig aanpassen met behulp van de focusring
terwijl u de ontspanknop half ingedrukt houdt.
In de modus <5> (pag. 81) of als [AF-bediening] is ingesteld op
[Servo AF] (pag. 131), wordt er echter prioriteit gegeven aan Servo AF.
In dergelijke gevallen kunt u niet handmatig scherpstellen, ook al stelt u
de scherpstelmodus in op [AF+MF].
Continue AF gebruiken
De modus AF+MF gebruiken (volledige handmatige scherpstelling)
125
U hoeft alleen op het LCD-scherm te tikken om automatisch scherp te
stellen en te fotograferen. Dit werkt in alle opnamemodi.
1
Schakel de Touch Shutter in.
Tik op [y] linksonder op het scherm.
Elke keer dat u op het pictogram tikt,
schakelt u tussen [y] en [x].
Wanneer [
x
] is ingesteld, kunt u tikken om
scherp te stellen en opnamen te maken.
Wanneer
[
y
]
is ingesteld, kunt u tikken om
het punt te selecteren waarop u wilt
scherpstellen. Druk vervolgens de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken.
2
Tik op het scherm om een opname te maken.
Tik op het gezicht of het onderwerp op het scherm.
X
Op het punt waar u tikt, stelt de camera scherp
volgens de AF-methode die is ingesteld (pag. 118-
121). Wanneer [
FlexiZone - Multi
] is ingesteld,
schakelt de camera over naar [
FlexiZone - Single
].
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
de opname automatisch gemaakt.
De opname wordt niet gemaakt als niet is
scherpgesteld. Tik nogmaals op het
gezicht of het onderwerp op het scherm.
x
Opnamen maken met de Touch Shutter
U kunt bovendien de Touch Shutter inschakelen door [Touch Shutter:
Inschakelen] in te stellen op het tabblad [A3].
Als u een opname met bulb-belichting wilt maken, tikt u twee keer op het scherm. Bij de eerste keer
tikken op het scherm wordt de opname met bulb-belichting gestart. Door er nogmaals op te tikken,
wordt de belichting gestopt. Zorg dat u de camera niet beweegt wanneer u op het scherm tikt.
Zelfs als [
AF-bediening
] is ingesteld op [
Servo AF
], wordt 1-beeld AF gekozen als Touch Shutter wordt gebruikt.
Zelfs als u de transportmodus instelt op
<
i
>
(Continue opname), zullen enkele opnamen worden gemaakt.
De Touch Shutter werkt niet wanneer de weergave is vergroot.
Als [1: AE-vergrendeling/AF] of [3: AE/AF, geen AE] is ingesteld op
[5: Sluiter/AE-vergrendelknop] onder [54: Persoonlijke voorkeuze
(C.Fn)], is automatisch scherpstellen niet ingesteld.
126
U kunt de opname vergroten en nauwkeurig scherpstellen met handmatig scherpstellen.
1
Stel de scherpstelmodus van het
objectief in op [MF].
Selecteer op het tabblad [A2] de
optie [Scherpstelmodus].
Selecteer [MF].
Zet de focusinstellingsknop op het
objectief op <MF>.
2
Geef het vergrotingskader weer.
Tik op het pictogram [ ].
X
Het vergrotingskader wordt weergegeven.
Sleep het vergrotingskader over het scherm en
selecteer het gebied (bij benadering) dat u wilt
vergroten. Als u wilt terugkeren naar het midden
van het scherm, drukt u op de knop
<XL>.
3
Selecteer het gebied dat u wilt vergroten.
Tik op de vier [
W]
-markeringen om het
gebied te selecteren dat u wilt vergroten.
Als u wilt terugkeren naar het midden
van het scherm, drukt u op de knop
<XL
>.
MF: Handmatig scherpstellen
Met een EF-M-
objectief (bediend
via een menu):
Met een EF- of EF-S-
objectief (bediend
via een schakelaar):
127
MF: Handmatig scherpstellen
4
Vergroot het beeld.
Telkens wanneer u op [ ] op het
scherm tikt, wordt het vergrote gebied
als volgt gewijzigd:
5
Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar de vergrote
opname kijkt aan de focusring van
het objectief om scherp te stellen.
Tik na het scherpstellen op [ ] op
het scherm om naar de normale
weergave terug te keren.
6
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal
in (pag. 67).
Belichtingsvergrendeling
Positie van vergroot gebied
VergrotingVergroting
1
x a 5x a 10x a
Vergroting
geannuleerd
In de vergrote weergave kan het vanwege het versterkte effect van
bewegingsonscherpte lastig zijn om scherp te stellen. U wordt aangeraden
een statief te gebruiken.
128
Aandachtspunten bij het maken van opnamen
Beeldkwaliteit
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen ruis en afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
Als u binnen een kort tijdsbestek een groot aantal opnamen maakt, kan de interne
temperatuur van de camera oplopen, waardoor de opnamekwaliteit mogelijk afneemt.
Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Als u opnamen maakt met een lange belichtingstijd terwijl de interne temperatuur
van de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit afnemen. Stop met het maken van
opnamen en wacht een paar minuten voordat u verdergaat.
Waarschuwing voor interne temperatuur <s> (wit) of <E> (rood)
Wanneer u langdurig opnamen maakt of opnamen maakt bij een hoge
omgevingstemperatuur, loopt de interne temperatuur van de camera op en wordt
het witte pictogram
<
s
>
of het rode pictogram
<
E
>
weergegeven op het scherm.
Het witte pictogram <s> duidt op een afname van de fotokwaliteit. Het
wordt aanbevolen pas weer opnamen te maken als de interne
temperatuur van de camera is gezakt.
Het rode pictogram
<
E
>
geeft aan dat de camera spoedig automatisch wordt
uitgeschakeld. U kunt in dat geval geen opnamen meer maken totdat de interne temperatuur
van de camera is gedaald. Schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Als u langdurig opnamen maakt bij een hoge omgevingstemperatuur, wordt het pictogram
<s>
of
<E>
sneller weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Het maken van opnamen met een hoge ISO-snelheid of een lange belichtingstijd terwijl de
interne temperatuur van de camera hoog is, kan leiden tot een afname van de
beeldkwaliteit, zelfs als het witte pictogram
<s>
niet wordt weergegeven op het scherm.
Opnameresultaten
Als u de foto in de vergrote weergave maakt, is het mogelijk dat de belichting niet naar
wens is. Keer naar de normale weergave terug voordat u een foto maakt. (In de vergrote
weergave worden de sluitertijd en het diafragma oranje weergegeven.) Zelfs als u de foto in
de vergrote weergave maakt, wordt de opname in de normale weergave gemaakt.
Als [
A
3: Auto Lighting Optimizer/
A
3: Auto optimalisatie
helderheid
] (pag.
159
) niet op [
Deactiveren
] is ingesteld, kan de opname
nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere belichtingscompensatie of
kleinere flitsbelichtingscompensatie is ingesteld.
Als u een TS-E-objectief gebruikt (anders dan de TS-E 17mm f/4L of TS-E 24mm f/3.5L II) en
het objectief verschuift of kantelt of als u een tussenring gebruikt, kan de standaardbelichting
wellicht niet worden verkregen of kan een onregelmatige belichting het resultaat zijn.
129
Aandachtspunten bij het maken van opnamen
Beeld op het LCD-scherm
Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live view-beeld mogelijk niet
de helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven.
Als de lichtbron in het beeld verandert, kan het beeldscherm gaan
flikkeren. Als dit gebeurt, stopt u met het maken van opnamen en gaat u
verder bij de lichtbron die u daadwerkelijk wilt gebruiken.
Als u de camera een andere kant op richt, kan de helderheid van de
opname zeer kort sterk veranderen. Wacht met het maken van opnamen
totdat het helderheidsniveau is gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. Bij foto's worden dergelijke
heldere gedeelten correct vastgelegd als een helder gebied. In films
worden de heldere gedeelten vrijwel hetzelfde vastgelegd zoals u deze
op het LCD-scherm ziet.
Als u bij weinig licht [52: LCD-helderheid] instelt op een hogere
instelling, kan de opname op het LCD-scherm kleurruis vertonen. Deze
kleurruis wordt echter niet in de opname vastgelegd.
Wanneer u het beeld vergroot, lijkt dit mogelijk scherper dan het
daadwerkelijke beeld.
Objectief en flitser
De voorinstelling voor scherpstellen van sommige objectieven kan niet
worden gebruikt met deze camera.
Voorflitsen is met deze camera niet mogelijk.
130
In de opnamemodi <a>, <f>, <s> en <d> kunt u de AF-
bediening (AutoFocus) afstemmen op de opnameomstandigheden of
het onderwerp. In de basismodi wordt de optimale AF-bediening
ingesteld voor de respectieve opnamemodus.
1
Gebruik het menu of de
focusinstellingsknop om de
scherpstelmodus in te stellen
op <AF>.
2
Tik in het scherm Snel instellen
op de knop AF-bediening.
3
Tik op de AF-bediening.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in. De
camera stelt vervolgens automatisch
scherp met de geselecteerde AF-
bediening.
f: De AF-bediening wijzigenN
Als niet kan worden scherpgesteld, wordt het AF-punt oranje. In dit geval
kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop
helemaal in. Maak een nieuwe beeldcompositie en probeer opnieuw scherp
te stellen. Of zie "Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld" (pag. 123).
131
f: De AF-bediening wijzigenN
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt groen en klinkt er
een pieptoon.
Bij meervlaksmeting (pag. 151) wordt de belichting ingesteld op het
moment dat er op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de scherpstelling
vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe beeldcompositie maken.
Deze AF-bediening is geschikt voor het scherpstellen op
bewegende onderwerpen. Als u de ontspanknop eerst half
indrukt, stelt de camera scherp en wordt het AF-punt vastgezet.
Terwijl u de ontspanknop half ingedrukt houdt, blijft de camera
scherpstellen op het onderwerp.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
Tijdens continu-opnamen is de AF-bediening voor de opnamen na
de eerste opname als volgt:
Als er een EF-M-objectief is bevestigd: De camera blijft
voortdurend scherpstellen op het onderwerp.
Als er een EF- of EF-S-objectief is bevestigd: Focusvergrendeling
wordt gebruikt.
Als er een EF- of EF-S-objectief op de camera is bevestigd,
wordt het aanbevolen om [AF-methode] in te stellen op
[FlexiZone - Single].
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het even duren
voordat de sluiter wordt ontspannen.
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
Servo AF voor bewegende onderwerpen
Als [53: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u geen pieptoon
als er op het onderwerp is scherpgesteld.
f: De AF-bediening wijzigenN
132
Afhankelijk van het gebruikte objectief, de afstand tot het onderwerp
en de snelheid van het onderwerp kan de camera mogelijk niet goed
scherpstellen.
Tijdens continu-opnamen kan het beeld op het LCD-scherm
onscherp lijken.
Als u de zoom bedient tijdens continu-opnamen, gaat de
scherpstelling mogelijk verloren. Gebruik continu-opnamen nadat u
met de zoom de gewenste compositie hebt bepaald.
Bij weinig licht kan het AF-hulplicht worden geactiveerd wanneer u de
ontspanknop half indrukt. Daarmee wordt het onderwerp belicht, zodat
automatisch scherpstellen makkelijker is.
AF-hulplicht
In de modus Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als er op het
onderwerp is scherpgesteld.
Let er bij het vasthouden van de camera op dat u het lampje van de
zelfontspanner/het AF-hulplicht niet belemmert (pag. 48).
In de modus <5> wordt het AF-hulplicht niet gebruikt.
Het AF-hulplicht wordt ook niet geactiveerd tijdens het gebruik
AI Servo AF.
In de creatieve modi wordt het AF-hulplicht indien nodig ingeschakeld.
In de filmopnamemodus wordt het AF-hulplicht niet ingeschakeld.
Het AF-hulplicht maakt het gemakkelijker om scherp te stellen op het
midden van het scherm.
Afhankelijk van het bevestigde objectief kan het AF-hulplicht zelfs op
deze korte afstand worden belemmerd, waardoor de camera mogelijk
niet automatisch kan scherpstellen.
U kunt het AF-hulplicht in- of uitschakelen via de instelling
[4: AF-hulplicht (LED)] onder [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)].
Als u een externe flitser gebruikt, wordt het AF-hulplicht van de flitser
niet ingeschakeld. Indien u echter een Speedlite-flitser uit de EX-serie
(afzonderlijk verkrijgbaar) gebruikt en [AF-bediening] is ingesteld
op [ONE SHOT], wordt het LED-licht indien nodig ingeschakeld als
AF-hulplicht.
133
U kunt maximaal circa 4,3 opnamen per seconde maken (pag. 134).
Deze functie kunt u bijvoorbeeld gebruiken als een kind naar u toe loopt
en u de verschillende gezichtsuitdrukkingen wilt vastleggen.
1
Druk op de knop <Wj/i>.
U kunt ook de opnamemodus
selecteren op het scherm B Snel
instellen.
2
Tik op [i].
Door op [2] te tikken keert u terug
naar het vorige scherm.
3
Maak de opname.
De camera maakt voortdurend
opnamen terwijl u de ontspanknop
volledig ingedrukt houdt.
i Continu-opnamen
i Continu-opnamen
134
Stel ook de AF-bediening (pag. 130) in dat bij het onderwerp
past.
Voor een bewegend onderwerp
Wanneer u een EF-M-objectief gebruikt en [Servo AF] en
[AF-methode] zijn beide ingesteld, wordt bij continu-opnamen
continu scherpgesteld op een bewegend onderwerp.
Voor niet-bewegende onderwerpen
Als 1-beeld AF is ingesteld, stelt de camera tijdens continu-
opnamen slechts eenmaal scherp.
De snelheid bij continu-opnamen (maximale aantal frames per
seconde) is afhankelijk van de instellingen voor AF-bediening en het
gebruikte objectief.
* Tijdens continu-opnamen is de AF-bediening voor de opnamen na de eerste
opname als volgt:
Als er een EF-M-objectief is bevestigd: De camera blijft voortdurend
scherpstellen op het onderwerp.
Als er een EF- of EF-S-objectief is bevestigd: Focusvergrendeling
wordt gebruikt.
De snelheid van continu-opnamen kan afnemen als u onderwerpen
fotografeert waarvan de helderheid aanzienlijk verandert.
Afhankelijk van het gebruikte objectief kan het beeld op het LCD-
scherm tijdens continu-opnamen donkerder lijken. De opnamen
worden echter met de juiste belichting vastgelegd.
Als de ISO-snelheid is ingesteld op ISO 12800 of hoger, kan de
helderheid van het LCD-scherm alleen worden ingesteld op een
waarde tussen 1 en 4.
Opnametips
AF-bediening
1-beeld AF Servo AF
ca. 4,3 bps
EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM: ca. 1,7 bps
EF-M 22mm f/2 STM: ca. 1,2 bps
EF- en EF-S-objectieven: ca. 4,3 bps
135
i Continu-opnamen
U kunt ook de flitser gebruiken (met Speedlite 90EX bevestigd).
Aangezien de flitser oplaadtijd nodig heeft, worden de continu-
opnamen minder snel na elkaar gemaakt.
De snelheid van continu-opnamen neemt iets af als het batterijniveau
laag is.
De continu-opnamesnelheid kan lager zijn afhankelijk van het type
objectief, de sluitertijd, het diafragma, de onderwerpcondities, de
helderheid, het gebruik van de flitser, enzovoort.
Wanneer u opnamen maakt met een creatief filter, zullen enkele
opnamen worden gemaakt, zelfs als u de transportmodus instelt op
continu-opnamen <i>.
136
1
Druk op de knop <Wj/i>.
U kunt ook de opnamemodus
selecteren op het scherm B
Snel instellen.
2
Tik op de zelfontspanner.
Door op [2] te tikken keert u terug
naar het vorige scherm.
Q: Zelfontspanner:10 sec
U kunt ook de afstandsbediening
gebruiken (pag. 291).
l: Zelfontspanner:2 sec
q: Zelfontspanner:10 sec en
continu-opnamen
Tik op
[W]/[X]
om het aantal
opnamen in te stellen (2 - 10) dat u
met de zelfontspanner wilt maken.
3
Maak de opname.
Stel scherp op het onderwerp en druk
vervolgens de ontspanknop helemaal in.
X
U kunt de zelfontspanner in de gaten houden
door middel van het bijbehorende lampje/AF-
hulplicht, de pieptoon en de aftelweergave (in
seconden) op het LCD-scherm.
X
Twee seconden voordat de opname wordt
gemaakt, gaat het lampje van de zelfontspanner/
AF-hulplicht branden en klinkt de pieptoon sneller.
Het maken van opnamen met de zelfontspanner annuleren:
Druk op de knop <Wj/i> of schakel de camera uit met behulp van
de aan-uitknop <2>.
(Om de zelfontspanner te annuleren, drukt u op de knop <Wj/i>
en tikt u op [u] of [i
].)
j De zelfontspanner gebruiken
137
j De zelfontspanner gebruiken
Met <q> kan het interval tussen de verschillende opnamen worden
verlengd afhankelijk van de instellingen voor opnamefuncties, zoals de
opnamekwaliteit of gebruik van de flitser.
Wanneer u opnamen maakt met een creatief filter, zullen enkele
opnamen worden gemaakt, zelfs als u de transportmodus instelt op
<q> (Zelfontspanner: Continu).
Het wordt aanbevolen om na het maken van opnamen met de
zelfontspanner de opname weer te geven (pag. 98) om de scherpstelling
en belichting te controleren.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf wilt maken, vergrendelt u
de scherpstelling (pag. 71) op een onderwerp dat zich tijdens de opname
op ongeveer dezelfde afstand als uzelf bevindt.
138
Als u binnenshuis bent of te maken hebt met weinig licht of tegenlicht, kunt
u een flitser bevestigen. Vervolgens hoeft u alleen maar op de ontspanknop
te drukken om opnamen met de flitser te maken. In de modus
<d>
wordt
de sluitertijd automatisch ingesteld op een waarde tussen 1/60 seconde en
1/200 seconde om de juiste belichting van het onderwerp te bepalen.
In dit gedeelte wordt het gebruik van flitsfuncties met een Speedlite 90EX toegelicht.
Zie pagina
292
. voor meer informatie over het gebruik van andere Speedlite-flitsers uit
de EX-serie voor EOS-camera's. Zie de instructiehandleiding van de Speedlite 90EX
voor meer informatie over functies van deze flitser. (Wanneer de Speedlite 90EX op
deze camera is bevestigd, wordt het AF-hulplicht van de camera niet geactiveerd.)
In de opnamemodi
<A>
(Automatisch/scène),
<2>
(Portret),
<4>
(Close-up) of
<6>
(Nacht portret) is volautomatische flitsfotografie
mogelijk. In de opnamemodus
<C>
(Automatisch/creatief) kunt u [
Autom.
flits
], [
Flitser aan
]
of
[
Flitser uit
] selecteren in het scherm Snel instellen*.
* De flitsmodus kan per opnamemodus verschillen.
* Flitsmodus kan worden ingesteld via het scherm Snel instellen.
D
Een flitser gebruiken
Volautomatische flitsfotografie
Opnamemodus Flitsmodus
A (Scene Intelligent Auto)
Autom. flits
C (Automatisch creatief) Autom. flits/Flitser aan/Flitser uit*
2 (Portret) Autom. flits
3 (Landschap) Flitser uit
4 (Close-up) Autom. flits
5 (Sport) Flitser uit
6 (Nacht portret) Autom. flits
F (Nachtopnamen uit hand) Flitser aan
G (HDR-tegenlicht) Flitser uit
d (AE-programma) Flitser aan
s Flitser aan
f Flitser aan
a Flitser aan
Films Flitser uit
Als de opname te donker is, moet u de afstand tot het onderwerp
verkleinen. Maak vervolgens een nieuwe foto.
139
D Een flitser gebruiken
1
Bevestig een Speedlite en
schakel deze in.
X Het aan-uitlampje van de Speedlite
gaat branden en de flitser begint
met opladen.
2
Controleer of het lampje
<I>
brandt.
Wanneer het lampje brandt, kunt u
foto's maken.
In de basismodi (pag. 26) kunt u de
opname pas maken wanneer het
lampje <D> brandt.
3
Druk de ontspanknop half in.
Controleer linksonder op het LCD-scherm of
het pictogram
<D>
wordt weergegeven.
4
Maak de opname.
De flitser gaat af zodra er is
scherpgesteld en u de ontspanknop
volledig indrukt.
Effectief flitsbereik [bij benadering in meters]
ISO-
snelheid
EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM EF-M 22mm f/2 STM
18mm (f/3.5) 55mm (f/5.6) 22mm (f/2.0)
100 1 - 2,6 1 - 1,6 1 - 4,5
200 1 - 3,6 1 - 2,3 1 - 6,4
400 1 - 5,1 1 - 3,2 1 - 9,0
800 1 - 7,3 1 - 4,5 1,1 - 12,7
1600 1 - 10,3 1 - 6,4 1,6 - 18,0
3200 1,3 - 14,5 1 - 9,1 2,3 - 25,5
6400 1,8 - 20,6 1,1 - 12,9 3,2 - 36,0
12800 2,6 - 29,1 1,6 - 18,2 4,5 - 50,9
D Een flitser gebruiken
140
Wanneer u de camera uitschakelt <2> nadat u een opname hebt
gemaakt met een Speedlite 90EX bevestigd op de camera, wordt de
Speedlite ook uitgeschakeld <2>. Afhankelijk van het gebruik kan
het echter voorkomen dat de Speedlite niet wordt uitgeschakeld
wanneer u de camera uitschakelt.
Als de opname te donker is.
In de creatieve modi a, f, s of d moet u de afstand tot het
onderwerp verkleinen of de ISO-snelheid verhogen. Door de ISO-
snelheid te verhogen, kunt u het flitsbereik vergroten.
In andere opnamemodi moet u de afstand tot het onderwerp
verkleinen. Maak vervolgens een nieuwe foto.
Invulflitsen
Om onderwerpen met tegenlicht te fotograferen, selecteert u
[Evaluatief] voor [E-TTL II meting] (pag. 220). Met de functie
voor invulflitsen kunt u het gezicht van het onderwerp helderder
weergeven.
Verlaag de ISO-snelheid bij fel licht. (modus a, f, s of d)
Verlaag de ISO-snelheid als de belichtingsinstelling op het LCD-
scherm knippert.
Verwijder de zonnekap van het objectief en bewaar een afstand
tot het onderwerp van minstens 1 meter.
Als er een zonnekap op het objectief is bevestigd of als u te dicht bij
het onderwerp staat, kan de onderzijde van de opname er donker
uitzien doordat de flitser wordt belemmerd. Controleer bij belangrijke
opnamen op het LCD-scherm of de flitsbelichting er natuurlijk uit ziet
(niet donker onderaan).
Uitschakelfunctie voor op de camera bevestigde flitser
Opnametips
Wanneer u vatting adapter EF-EOS M gebruikt, kan het licht van de flitser
gedeeltelijk worden belemmerd, waardoor op het onderste deel van de
opname een schaduw te zien kan zijn.
141
4
Opnamefuncties voor gevorderden
Dit hoofdstuk is een aanvulling op hoofdstuk 3. U leest
in dit hoofdstuk op welke manieren u nog meer creatief
kunt fotograferen.
In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt uitgelegd
hoe u de modi <s> <f> en <a> kunt gebruiken.
Alle functies die in hoofdstuk 3 zijn besproken, kunnen ook
worden gebruikt met de modi <s>, <f> en <a>.
Zie pagina 296 voor informatie over welke functies in de
diverse opnamemodi kunnen worden gebruikt.
De markering M rechts van de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 25) beschikbaar is.
Als de instelwielwijzer <c> samen met
de sluitertijd, de diafragma-instelling of
de waarde voor belichtingscompensatie
wordt weergegeven, geeft dit aan dat u
aan het instelwiel <5> kunt draaien om
de desbetreffende instelling aan te
passen.
c De instelwielwijzer
U kunt alle kanten op met een camera met
verwisselbaar objectief, zoals de EOS M.
Met een teleobjectief haalt u onderwerpen
dichterbij voor een kleiner perspectief; met
groothoekobjectieven zorgt u juist voor
prachtige uitzichten.
142
Met de modus <s> (automatische belichting met sluitervoorkeur) kunt
u de actie bevriezen of onscherp maken.
* <s> staat voor Time value (tijdwaarde).
1
Tik in de linkerbovenhoek van het
scherm op het pictogram voor de
opnamemodus.
Het scherm voor het selecteren van
de opnamemodus wordt
weergegeven.
2
Tik op [s] op het scherm.
3
Stel de gewenste sluitertijd in.
Zie 'Opnametips' voor advies over het
instellen van de sluitertijd.
Als u op de sluitertijd tikt, wordt het
scherm met instellingen weergegeven. Tik
op [
Y]/[Z
] of draai aan het instelwiel
<5>
om de sluitertijd in te stellen.
Als u het instelwiel
<5>
naar rechts draait,
stelt u een kortere sluitertijd in. Als u het wiel
naar links draait, stelt u een langere sluitertijd in.
4
Maak de opname.
s:
De beweging van het onderwerp vastleggen
Onscherp gemaakte beweging
(lange sluitertijd: 1/30 seconde)
Bevroren actie
(korte sluitertijd: 1/2000 seconde)
143
s: De beweging van het onderwerp vastleggen
Een snel bewegend onderwerp bevriezen
Gebruik een korte sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/4000 en 1/500 seconde.
Een rennend kind of dier onscherp maken om de indruk van beweging te wekken
Gebruik een gemiddelde sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/250 en 1/30 seconde.
Volg het bewegende onderwerp en druk de ontspanknop in om de opname te
maken. Wanneer u gebruikmaakt van een teleobjectief, dient u dit goed vast te
houden om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Een stromende rivier of fontein onscherp maken
Gebruik een lange sluitertijd van 1/30 seconde of langer zijn.
Gebruik een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Stel de sluitertijd zo in dat de weergegeven diafragmawaarde niet knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de sluitertijd wijzigt terwijl
het diafragma wordt weergegeven, wordt de diafragmawaarde ook
gewijzigd. Op die manier wordt dezelfde belichting (hoeveelheid licht
die op de beeldsensor valt) gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
diafragmabereik overschrijdt, knippert de diafragmawaarde om aan te
geven dat de standaardbelichting niet kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de maximale diafragmawaarde (laagste getal).
Als dit gebeurt, tikt u om het scherm met instellingen weer te geven en tikt u
vervolgens op [
Y]
(of draai het instelwiel
<5>
naar links) om een langere
sluitertijd in te stellen of de ISO-snelheid te verhogen.
Bij overbelichting knippert de minimale diafragmawaarde (hoogste getal).
Als dit gebeurt, tikt u om het scherm met instellingen weer te geven en tikt
u vervolgens op [
Z
] (of draai het instelwiel
<5>
naar rechts) om een
kortere sluitertijd in te stellen of de ISO-snelheid te verlagen.
Om de juiste flitsbelichting van het onderwerp te verkrijgen, wordt het
flitsvermogen automatisch op het eveneens automatisch ingestelde
diafragma afgestemd (automatische flitsbelichting). De sluitertijd kan
worden ingesteld op een waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden.
Opnametips
De Speedlite 90EX gebruiken
144
Om de achtergrond onscherp te maken of om onderwerpen die dichtbij of ver weg zijn
scherp te krijgen, gebruikt u
<f>
(automatische belichting met diafragmavoorkeur)
om de scherptediepte (het bereik van een acceptabele scherpstelling) aan te passen.
*
<
f
>
staat voor Aperture value (diafragmawaarde). Dit is de grootte van de
diafragmaopening binnen het objectief.
1
Tik in de linkerbovenhoek van het scherm
op het pictogram voor de opnamemodus.
Het scherm voor het selecteren van de
opnamemodus wordt weergegeven.
2
Tik op [f] op het scherm.
3
Stel het gewenste diafragma in.
Hoe hoger het f-getal, hoe groter de scherptediepte
waarbij zowel de voor- als achtergrond scherper zijn.
Als u op de diafragma-instelling tikt, wordt
het scherm met instellingen weergegeven.
Tik op [
Y
]
/
[
Z
] of draai aan het instelwiel
<
5
>
om het diafragma in te stellen.
U stelt een hoger f-getal (kleinere
diafragmaopening) in als u het instelwiel
<5>
naar rechts draait en een lager
f-getal (grotere diafragmaopening) als u het
instelwiel naar links draait.
4
Maak de opname.
f: De scherptediepte wijzigen
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een hoog f-getal van het diafragma: f/32)
Onscherpe achtergrond
(met een laag f-getal van het diafragma: f/5.6)
145
f: De scherptediepte wijzigen
Wanneer u een diafragma met een hoog f-getal gebruikt of opnamen
maakt bij weinig licht, kan er bewegingsonscherpte optreden.
Bij een hoger f-getal van het diafragma is de sluitertijd langer.
In omstandigheden met weinig licht kan de sluitertijd maar liefst
30 seconden bedragen. Verhoog in zo'n geval de ISO-snelheid
en houd de camera stil of gebruik een statief.
De scherptediepte is niet alleen afhankelijk van het diafragma,
maar ook van het objectief en de afstand tot het onderwerp.
Aangezien groothoekobjectieven van zichzelf een grote
scherptediepte hebben (d.w.z. het gebied voor en achter het
scherpgestelde punt dat nog scherp is), hoeft u geen hoog f-getal
van het diafragma in te stellen om een opname te krijgen die van
voor tot achter scherp is. Een teleobjectief daarentegen heeft een
kleine scherptediepte.
En hoe dichterbij het onderwerp, hoe kleiner de scherptediepte. Een
onderwerp dat zich verder weg bevindt, heeft een grotere scherptediepte.
Stel het diafragma zo in dat de weergave van de sluitertijd
niet knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en het
diafragma wijzigt terwijl de sluitertijd wordt
weergegeven, wordt de sluitertijd ook gewijzigd.
Op die manier wordt dezelfde belichting (de
hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt)
gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
sluitertijdbereik overschrijdt, knippert de sluitertijd
om aan te geven dat de standaardbelichting niet kan
worden verkregen.
Opnametips
Weergegeven diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven
diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van het objectief. Als er geen
objectief op de camera is bevestigd, wordt '
00
' als diafragmawaarde weergegeven.
f: De scherptediepte wijzigen
146
Bij onderbelichting knippert de sluitertijd van 30 seconden ('30').
Als dit gebeurt, tikt u om het scherm met instellingen weer te geven
en tikt u vervolgens op [Y] (of draai het instelwiel <5> naar links)
om een lager f-getal van het diafragma in te stellen of de ISO-
snelheid te verhogen.
Bij overbelichting knippert de sluitertijd van 1/4000 seconde ('4000').
Als dit gebeurt, tikt u om het scherm met instellingen weer te geven
en tikt u vervolgens op [Z] (of draait u het instelwiel <5> naar
rechts) om een hoger f-getal van het diafragma in te stellen of de
ISO-snelheid te verlagen.
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch op het ingestelde diafragma afgestemd (automatische
flitsbelichting). De sluitertijd wordt automatisch ingesteld tussen 1/200
seconde en 30 seconden, afhankelijk van de lichtomstandigheden.
Bij weinig licht wordt het hoofdonderwerp belicht met de automatische
flitser. De achtergrond wordt belicht met de automatisch ingestelde
langere sluitertijd. Zowel het onderwerp als de achtergrond zien er goed
belicht uit (automatische lange flitssynchronisatietijd). Wanneer u de
camera in de hand houdt, dient u deze goed stil te houden om
bewegingsonscherpte te voorkomen. U wordt aangeraden een statief
te gebruiken.
Als u een lange sluitertijd wilt voorkomen, stelt u in [A1: Externe
Speedlite besturing] de functie [Flitssync.snelheid AV-modus] in op
[1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] (pag. 221
).
De Speedlite 90EX gebruiken
147
f: De scherptediepte wijzigen
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een
opname wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan.
Wanneer u via het LCD-scherm naar het onderwerp kijkt, ziet u daarom
een kleine scherptediepte.
Gebruik de volgende procedure om de scherptediepte te controleren.
1
Schakel scherptedieptecontrole in.
Stel in [54: Persoonlijke
voorkeuze (C.Fn)] de optie
[6:
XLknopfunctie] in op
[1: Scherptedieptecontrole]
(pag. 287).
Op pagina 282wordt uitgelegd hoe
u de persoonlijke voorkeuzen kunt
instellen.
2
Sluit het menu af.
3
Druk op de knop <XL>.
X Het diafragma wordt verkleind,
waarna u de scherptediepte kunt
controleren.
ScherptedieptecontroleN
148
U kunt zowel de sluitertijd als het diafragma handmatig naar wens
instellen. Stel de belichting in door naar de belichtingsniveauschaal te
kijken. Deze methode heet handmatige belichting.
*<a> staat voor Manual (handmatig).
1
Tik in de linkerbovenhoek van het
scherm op het pictogram voor de
opnamemodus.
Het scherm voor het selecteren van
de opnamemodus wordt
weergegeven.
2
Tik op [a] op het scherm.
3
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Als u op de sluitertijd en de diafragma-
instelling tikt, wordt het scherm met
instellingen weergegeven.
Tik op [Y]/[Z] of draai aan het
instelwiel <5> om de sluitertijd en
het diafragma in te stellen.
Druk op de knop
<ZO>
om de sluitertijd en
het diafragma in te stellen. U kunt de sluitertijd
en de diafragma-instelling ook selecteren om
deze in te stellen. (De instelwielwijzer
<c>
wordt dan weergegeven boven de waarde die
kan worden gewijzigd.) Draai aan het
instelwiel
<5>
om de sluitertijd of het
diafragma in te stellen.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsniveaumarkering
<N>
geeft
aan hoe ver het huidige belichtingsniveau
van het standaardbelichtingsniveau is
verwijderd.
a: Handmatige belichting
<5>
<ZO> + <5>
Markering standaardbelichting
Markering actuele
belichtingsniveau
149
a: Handmatige belichting
5
Stel de belichting in en maak
de opname.
Controleer het belichtingsniveau en
stel de sluitertijd en het diafragma in.
Als het belichtingsniveau groter is
dan ±3 stops, licht <I/J> op bij <-3>
of <+3> op de schaal voor het
belichtingsniveau.
Als u in [A3: Auto Lighting Optimizer/A3: Auto optimalisatie
helderheid] het selectieteken <X> voor [Uitsch. bij handm. bel.]
verwijdert, kunt u deze instelling ook instellen in de modus <a>
(pag. 159).
Wanneer ISO auto is ingesteld, kunt u op de knop <YA> drukken om
de ISO-snelheid te vergrendelen.
Nadat u de compositie van de opname opnieuw hebt bepaald, kunt u
aan de indicator voor het belichtingsniveau (pag. 24) zien wat de
afwijking van het belichtingsniveau is in vergelijking met het moment
waarop u de knop <YA> indrukte.
a: Handmatige belichting
150
Om de juiste flitsbelichting van het hoofdonderwerp te verkrijgen, wordt
het flitsvermogen automatisch op het ingestelde diafragma afgestemd
(automatische flitsbelichting). U kunt de sluitertijd instellen op een
waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden of op bulb.
Bij bulb-belichting blijft de sluiter
geopend zolang u de ontspanknop
ingedrukt houdt. Deze instelling kan
worden gebruikt voor opnamen van
vuurwerk en andere opnamen waarvoor
een lange belichting is vereist.
Zoals aangegeven in stap 3 op
pagina 148 tikt u op [Y] of draait u het
instelwiel <5> naar links om [BULB] te
selecteren. Druk vervolgens de
ontspanknop in. De verstreken
belichtingstijd wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
De Speedlite 90EX gebruiken
BULB: Bulb-belichting
Aangezien bulb-belichting meer ruis produceert dan normaal, kan de
opname er een beetje korrelig uitzien.
Als [A4: Ruisred. lange sluitertijd] is ingesteld op [Automatisch] of
[Inschakelen], wordt de ruis die wordt veroorzaakt door de lange
sluitertijd verminderd (pag. 161).
Het gebruik van een statief wordt bij bulb-belichting aangeraden.
U kunt ook een afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 291)
gebruiken voor bulb-belichting. Wanneer u op de verzendknop van de
afstandsbediening drukt, wordt de bulb-belichting onmiddellijk of na
2 seconden gestart. Druk nogmaals op de knop om de bulb-belichting
te stoppen.
151
Er zijn vier meetmethoden beschikbaar om de helderheid van het
onderwerp te meten. Meestal wordt meervlaksmeting aanbevolen.
In de basismodi wordt meervlaksmeting automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Meetmethode].
Selecteer op het tabblad [A3]
de optie [Meetmethode] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Stel de meetmethode in.
Selecteer de meetmethode en druk
vervolgens op <Q/0>.
q Meervlaks meting
Dit is een algemene meetmethode die zelfs
geschikt is voor onderwerpen met tegenlicht. De
camera past de belichting automatisch aan het
onderwerp aan.
w Deelmeting
Deze methode is effectief wanneer de achtergrond
veel helderder is dan het onderwerp (bijvoorbeeld bij
tegenlicht). Het grijskleurige gebied in de afbeelding
links is het gebied waar de helderheid wordt gemeten
om de standaardbelichting te verkrijgen.
r Spotmeting
Hiermee kunt u een lichtmeting uitvoeren voor een specifiek
gedeelte van het onderwerp. Het grijskleurige gebied in de
afbeelding links is het gebied waar de helderheid wordt
gemeten om de standaardbelichting te verkrijgen. Deze
meetmethode is voor gevorderde gebruikers.
3 q De lichtmeetmethode wijzigenN
3 q De lichtmeetmethode wijzigenN
152
e Centrum gew. gemiddeld
De helderheid wordt in het midden van het
beeld gemeten, waarna een gemiddelde voor
de gehele opname wordt berekend. Deze
meetmethode is voor gevorderde gebruikers.
Wanneer 1-beeld AF is ingesteld: Bij q wordt de belichtingsinstelling
vergrendeld wanneer u de ontspanknop half indrukt en op het onderwerp
hebt scherpgesteld. Bij w, r en e wordt de belichtingsinstelling
toegepast op het moment van de belichting. (De belichtingsinstelling wordt
niet vergrendeld wanneer u de ontspanknop half indrukt.)
153
Stel de belichtingscompensatie in wanneer de belichting (zonder flitser) anders uitvalt dan
gewenst. Deze functie kan worden gebruikt in de creatieve modi (met uitzondering van
<
a
>
).
U kunt de belichtingscompensatie instellen op maximaal ±3 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
U kunt de belichtingscompensatie instellen op het Live view-scherm of het scherm
B
Snel instellen.
Op het Live view-scherm kunt u de belichtingscompensatie aanpassen en de effecten hiervan gelijk zien.
Het Live view-scherm gebruiken
Als u op de belichtingscompensatieschaal
tikt, wordt het scherm met instellingen
weergegeven. Tik op [
+
]/[
-
] om de
belichtingscompensatie aan te passen.
Het scherm B
Snel instellen gebruiken
Selecteer de belichtingscompensatie op het
scherm
B
Snel instellen. Tik op
[
+
]
/
[
-
]
of druk op de knop
<
YA
>/<
ZO
>
om
de belichtingscompensatie aan te passen.
Lichter maken:
Tik op [+] of druk op de knop <ZO>.
(langere belichting)
Donkerder maken:
Tik op [-] of druk op de knop <YA>.
(kortere belichting)
Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt u de
belichtingscompensatie annuleren door
deze op 0 in te stellen.
Belichtingscompensatie instellen
N
O Belichtingscompensatie instellen
Langere belichting voor een
lichtere opname
Kortere belichting voor een
donkerdere opname
Als u deze optie combineert met AEB (pag. 155), kunt u meer dan ±3 stops instellen.
U doet dit met [
A3: Bel.comp./AEB
] of het scherm
B
Snel instellen.
Korte belichting
Langere belichting voor een lichtere opname
Belichtingscompensatie instellenN
154
Stel de flitsbelichtingscompensatie in wanneer de belichting van het onderwerp anders uitvalt dan
gewenst. U kunt de belichtingscompensatie instellen op maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3.
1
Geef het scherm B Snel
instellen weer.
2
Selecteer [y].
Druk op de knop
<Wj/i>/<XL>/
<YA>/<ZO
> om
[y*]
te selecteren.
X [Flitsbelichtingscomp.] wordt
onderin weergegeven.
3
Stel de waarde voor de belichtingscompensatie in.
Draai het instelwiel
<
5
>
naar rechts om de
flitsbelichting lichter te maken. (langere belichting)
Draai het instelwiel
<
5
>
naar links om de
flitsbelichting donkerder te maken. (kortere belichting)
U kunt ook op
<Q/0>
drukken om het instelscherm
weer te geven. Tik op [
Y]/[Z
] of draai aan het instelwiel
<
5
>
om de belichtingscompensatie aan te passen.
X Als u op [2] tikt, wordt het pictogram
<y> weergegeven.
Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt u de
flitsbelichtingscompensatie annuleren door
deze op 0 in te stellen.
y Flitsbelichtingscompensatie
Als [
A
3: Auto Lighting Optimizer/
A
3: Auto optimalisatie helderheid
] (pag. 159) is
ingesteld op iets anders dan [
Deactiveren
], kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs als er
een kleinere belichtingscompensatie of kleinere flitsbelichtingscompensatie is
ingesteld.
U kunt de flitsbelichtingscompensatie ook instellen met [Flits functie
instellingen] in [A1: Externe Speedlite besturing] (pag. 222).
155
Met deze functie gaat belichtingscompensatie een stap verder, doordat de belichting over
drie opnamen automatisch wordt gevarieerd (maximaal ±2 stops met tussenstappen van
1/3 stop), zoals hieronder is weergegeven. Vervolgens kunt u de beste belichting kiezen.
Dit heet AEB (Auto Exposure Bracketing, reeksopnamen met automatische belichting).
1
Geef het scherm B Snel
instellen weer.
2
Selecteer de
belichtingscompensatie.
3
Stel het AEB-bereik in.
Draai aan het instelwiel <5> of tik
op [ ]/[ ] om het AEB-bereik in te
stellen.
U kunt AEB en de belichtingscompensatie
ook allebei instellen. Tik op [
+
]/[
-
] of druk op
de knop
<YA>/<ZO>
om het AEB-
bereik aan te passen op basis van de
instelling van de belichtingscompensatie.
Als u de instelling hebt afgesloten,
wordt het AEB-bereik op het LCD-
scherm weergegeven.
Reeksopnamen met automatische belichting
N
Standaardbelichting
Donkerdere belichting
(kortere belichting)
Helderdere belichting
(langere belichting)
AEB-bereik
Reeksopnamen met automatische belichtingN
156
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in. De drie
reeksopnamen worden in deze volgorde
gemaakt: standaardbelichting, kortere
belichting en langere belichting.
Volg stap 1 tot 3 als u de AEB-waarde niet wilt weergeven.
De AEB-instelling wordt ook automatisch geannuleerd als de camera wordt
uitgeschakeld
<2>
, als de flitser weer gebruiksklaar is, enzovoort.
Gebruik van AEB bij het maken van continu-opnamen
Als
<i>
continue opname (pag. 133) is ingesteld en u de ontspanknop
volledig indrukt, wordt er een reeks van drie opnamen achter elkaar gemaakt in
deze volgorde: standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting.
Gebruik van AEB bij het maken van een <u> enkele opname
Druk de ontspanknop drie keer in om de drie reeksopnamen te
maken. De drie opnamen worden in deze volgorde belicht:
standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting.
Gebruik van AEB met de zelfontspanner of een afstandsbediening
(afzonderlijk verkrijgbaar)
Met de zelfontspanner of een afstandsbediening (<Q> of <l>)
kunt u drie opnamen achter elkaar maken na een vertraging van 10
of 2 seconden. Als <q> (pag. 136) is ingesteld, wordt het aantal
continu-opnamen drie maal het ingestelde aantal.
AEB annuleren
Opnametips
AEB kan ook worden ingesteld op het tabblad [
A3
] met de optie [
Bel.comp./AEB
].
AEB kan niet worden gebruikt in combinatie met de flitser, ruisonderdrukking
bij meerdere opnamen, opnamen met een creatief filter en bulb-belichting.
Als [A3: Auto Lighting Optimizer/A3: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 159) op iets anders dan [Deactiveren] wordt
ingesteld, is het effect van AEB mogelijk minimaal.
157
Wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt van het
lichtmetingsgebied, of wanneer u meerdere foto's met dezelfde
belichtingsinstelling wilt nemen, kunt u de belichting vergrendelen.
Druk op de knop <YA> om de belichting te vergrendelen, maak een
nieuwe compositie en maak de opname. Dit heet AE-vergrendeling.
Belichtingsvergrendeling is geschikt voor bijvoorbeeld onderwerpen
met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X De belichtingsinstelling wordt
weergegeven.
2
Druk op de knop <YA>. (8)
X <A> wordt weergegeven en de
belichting wordt vergrendeld (AE-
vergrendeling).
Druk nogmaals op de knop <YA>
om de AE-vergrendeling te
annuleren.
3
Bepaal de compositie opnieuw en
maak de opname.
Als u de belichtingsvergrendeling wilt
behouden terwijl u nog meer
opnamen maakt, houdt u de knop
<YA
> ingedrukt en drukt u op de
ontspanknop om nog een opname te
maken.
A
De belichting vergrendelen (AE-vergrendeling)
N
A De belichting vergrendelen (AE-vergrendeling)N
158
* Bij handmatige scherpstelling wordt belichtingsvergrendeling toegepast bij het
middelste AF-punt.
Effecten van belichtingsvergrendeling
Meetmethode
(pag.
151)
AF-puntselectiemethode (pag. 118-121)
Automatische selectie Handmatige selectie
q*
Belichtingsvergrendeling
wordt toegepast bij het AF-
punt waarmee is
scherpgesteld.
Belichtingsvergrendeling
wordt toegepast bij het
geselecteerde AF-punt.
wre
Belichtingsvergrendeling wordt toegepast bij het middelste
AF-punt.
159
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de helderheid
en het contrast van de opname automatisch worden verbeterd. Deze functie heet
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid). De standaardinstelling is
[
Standaard
]. Bij JPEG-opnamen wordt de correctie uitgevoerd wanneer de
opname is gemaakt. Voor RAW-opnamen kan dit worden gecorrigeerd met Digital
Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340).
Bij de basismodi wordt [Standaard] ingesteld.
1
Selecteer [Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid].
Selecteer op het tabblad [ A3] de
optie [Auto Lighting Optimizer/Auto
optimalisatie helderheid] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer de instelling.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <Q/0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt indien nodig vastgelegd
met gecorrigeerd(e) helderheid en contrast.
3
Helderheid en contrast automatisch corrigeren
N
Selecteer in [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie [3: Lichte
tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], wordt de functie Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) ingesteld op
[Deactiveren]. Deze instelling kunt u niet wijzigen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen.
Indien een andere optie dan [Deactiveren] is ingesteld en u
gebruikmaakt van belichtingscompensatie of flitsbelichtingscompensatie
om de opname donkerder te maken, kan de opname nog steeds licht
uitvallen. Indien u een kortere belichting wilt, dient u deze optie eerst op
[Deactiveren] in te stellen.
Als u bij stap 2 op de knop <B> drukt en het selectieteken <X> voor de
instelling [Uitsch. bij handm. bel.] verwijdert, kunt u de Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) instellen in de modus <a>.
160
Met deze functie vermindert u de ruis die in een opname ontstaat.
Hoewel ruisreductie wordt toegepast bij alle ISO-snelheden, is de
functie vooral effectief bij hoge ISO-snelheden. Bij lage ISO-snelheden
wordt de ruis in de donkere gedeelten van de opname (de
schaduwpartijen) verder gereduceerd. Wijzig de instelling zodat deze
aansluit op het ruisniveau.
1
Selecteer [Hoge ISO-
ruisreductie].
Selecteer op het tabblad [A4] de
optie [Hoge ISO-ruisreductie] en
druk vervolgens op <Q/0>.
2
Stel de optie in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <Q/0>.
X Het scherm met de instellingen wordt
afgesloten en het menu wordt
opnieuw weergegeven.
[Ruisond. bij meerd. opn.]
Bij deze instelling wordt ruisreductie met hogere beeldkwaliteit
toegepast dan bij de instelling [Sterk]. Voor elke foto worden vier
opnamen snel achter elkaar gemaakt en automatisch
samengevoegd tot een JPEG-afbeelding.
3
Maak de opname.
De opname wordt met toegepaste
ruisreductie opgeslagen.
3 Instellingen voor ruisreductieN
Hoge ISO-ruisreductie
Bij de instelling [Sterk] of [Ruisond. bij meerd. opn.] neemt de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af.
161
3 Instellingen voor ruisreductieN
U kunt de ruis, die wordt veroorzaakt door een lange belichtingstijd, verminderen.
1
Selecteer [Ruisred. lange
sluitertijd].
Selecteer op het tabblad [A4] de
optie [Ruisred. lange sluitertijd] en
druk vervolgens op <Q/0
>.
Ruisreductie lange sluitertijd
Informatie over [Ruisond. bij meerd. opn.]
De volgende functies kunnen niet worden ingesteld: AEB, reeksopnamen met
automatische witbalans, [
A
4: Ruisred. lange sluitertijd
],
1+73/1
. Als
een van deze functies al is ingesteld, kunt u [
Ruisond. bij meerd. opn.
] niet instellen.
Flitsopname is niet mogelijk.
U kunt [Ruisond. bij meerd. opn.] niet instellen bij bulb-belichting.
Als u de camera uitschakelt of de opnamemodus wijzigt naar een
basismodus, filmopname of opname met bulb-belichting, wordt de
instelling gewijzigd naar [Standaard].
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan er mogelijk ruis aan de
randen van een opname ontstaan.
Als de opnamen erg zijn verschoven door beweging van de camera of als het een
bewegend onderwerp betreft, is het effect van ruisreductie mogelijk minimaal.
De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende
patronen (rasters, strepen, enz.) en opnamen in één kleur.
Het opslaan van de opname op de kaart duurt langer dan bij normale opnamen.
Tijdens de verwerking van de opnamen wordt “
BUSY
” weergegeven en kunt u
geen nieuwe opnamen maken totdat het verwerkingsproces is voltooid.
[A4: Stofwisdata] kan niet worden ingesteld.
Als [
Ruisond. bij meerd. opn.
] is ingesteld, kunt u niet rechtstreeks afdrukken. Selecteer
een andere instelling dan [
Ruisond. bij meerd. opn.
] om rechtstreeks af te drukken.
Als u een 1+
-
73 of 1-opname met de camera weergeeft of een
opname direct afdrukt, zal het effect van de Hoge ISO-ruisreductie minimaal
lijken. Controleer de ruisreductie of druk de opnamen met ruisreductie af via
Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340).
3 Instellingen voor ruisreductieN
162
2
Stel de optie in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <Q/0>.
X Het scherm met de instellingen wordt
afgesloten en het menu wordt
opnieuw weergegeven.
[Automatisch]
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer ruis veroorzaakt door lange
belichting wordt gedetecteerd. De instelling [Automatisch] is in de
meeste gevallen effectief.
[Inschakelen]
Ruisreductie wordt uitgevoerd bij alle belichtingstijden van
1 seconde of langer). De instelling [Inschakelen] kan ruis
verminderen die niet kan worden gedetecteerd met de instelling
[Automatisch].
3
Maak de opname.
De opname wordt met toegepaste
ruisreductie opgeslagen.
Bij de instellingen [Automatisch] en [Inschakelen] duurt het reduceren
van ruis na het maken van de opname ongeveer even lang als het
instellen van de juiste belichting. U kunt pas weer opnamen maken als
het ruisreductieproces is voltooid.
Opnamen bij een ISO-instelling van 1600 of hoger zien er mogelijk
korreliger uit met de instelling [Inschakelen] dan met de instelling
[Uitschakelen] of [Automatisch].
Als [Automatisch] en [Inschakelen] zijn ingesteld en u opnamen maakt
met een lange belichtingstijd, wordt 'BUSY' weergegeven tijdens het
ruisreductieproces. U kunt dan geen andere opnamen maken.
163
Lichtafval is een verschijnsel dat ervoor zorgt dat de hoeken van de opname donkerder
eruit zien als gevolg van de fysieke eigenschappen van de lens. Een andere chromatische
afwijking is het verschijnen van kleurranden rond de contouren van het onderwerp. Deze
lensafwijkingen kunnen beide worden gecorrigeerd. RAW-opnamen kunnen worden
gecorrigeerd met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340).
1
Selecteer
[Lensafwijkingscorrectie].
Selecteer op het tabblad [A2] de
optie [Lensafwijkingscorrectie] en
druk vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor het gebruikte objectief.
Selecteer [Helderheid randen] en
druk vervolgens op <Q/0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
Als [
Correctiegeg. niet beschikbaar
] wordt
weergegeven, raadpleegt u 'Correctiegegevens
voor het objectief' op pagina 165.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde helderheid van de randen.
3
Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
Correctie helderheid randen
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan er mogelijk ruis aan de
randen van een opname ontstaan.
De toegepaste mate van correctie is iets lager dan de maximale correctie die
kan worden ingesteld met Digital Photo Professional (meegeleverde software).
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
3 Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
164
1
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor het gebruikte objectief.
Selecteer [Chromatische afw.] en
druk vervolgens op <Q/0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
Als [Correctiegeg. niet
beschikbaar] wordt weergegeven,
raadpleegt u 'Correctiegegevens voor
het objectief' op de volgende pagina.
2
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde chromatische afwijking.
Chromatische correctie
Bij de instelling [Inschakelen] neemt de maximale opnamereeks voor
continu-opnamen aanzienlijk af.
Als u een RAW-opname weergeeft waarvan de chromatische afwijking is
gecorrigeerd, wordt de opname zonder de toegepaste chromatische
correctie weergegeven. Controleer de chromatische correctie met Digital
Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340).
165
3 Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
De camera beschikt al over gegevens voor correctie helderheid randen
en chromatische correctie voor ongeveer 25 objectieven. Als u
[Inschakelen] selecteert, worden de correctie helderheid randen en de
chromatische correctie automatisch toegepast voor elk objectief
waarvoor correctiegegevens in de camera zijn opgenomen.
U kunt met EOS Utility (meegeleverde software) controleren voor welke
objectieven correctiegegevens zijn vastgelegd in de camera. U kunt ook
correctiegegevens voor niet-geregistreerde objectieven vastleggen. Zie
voor informatie de software-instructiehandleiding (pdf) op de dvd-rom
voor EOS Utility.
* EF-M-objectieven hoeven niet te worden geregistreerd.
Opmerkingen voor correctie helderheid randen en chromatische correctie
Correctiegegevens voor het objectief
Er kunnen naderhand geen correcties worden toegepast op JPEG-
opnamen die zijn gemaakt terwijl [Uitschakelen] was ingesteld.
Wanneer u een objectief van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt
het aanbevolen om de correcties in te stellen op [Uitschakelen], zelfs
als [Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
Als u de vergrote weergave gebruikt bij opnamen, zijn de correctie
helderheid randen en de chromatische correctie niet zichtbaar in de
opname die op het scherm wordt weergegeven.
Als het effect van de correctie niet goed zichtbaar is, vergroot u de
afbeelding en controleert u deze.
De correcties worden ook toegepast wanneer er een extender is
bevestigd.
Als de correctiegegevens voor het bevestigde objectief niet in de camera
aanwezig zijn, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de correctie is
ingesteld op [Uitschakelen].
Wanneer een objectief niet over afstandsinformatie beschikt, is de mate
van correctie lager.
166
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door afzonderlijke
parameters te wijzigen, bijvoorbeeld [Scherpte] en [Contrast]. Maak
proefopnamen om het resultaat te bekijken. Zie pagina 169 voor het
aanpassen van [Monochroom].
1
Geef het scherm Snel instellen
weer.
2
Tik op [D].
3
Tik op een beeldstijl om deze
te selecteren.
Druk op de knop <B> nadat u een
beeldstijl hebt geselecteerd.
X Het scherm met detailinstellingen
wordt weergegeven.
4
Selecteer een parameter.
Tik op de parameter die u
wilt instellen.
Q A De beeldstijl aanpassenN
167
Q A De beeldstijl aanpassenN
5
Stel de parameter in.
Tik op [Y]/[Z] om de parameter in te
stellen en tik vervolgens op [2].
Door bij stap 5 [zStand.inst.] te selecteren, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de gewijzigde beeldstijl, volgt u stap 3 op
pagina 114 om de gewijzigde beeldstijl te selecteren. Vervolgens kunt u
opnamen gaan maken.
Q A De beeldstijl aanpassenN
168
Scherpte
U kunt de scherpte van het onderwerp aanpassen.
Als u de opname minder scherp wilt maken, stelt u de scherpte in
naar de kant met E. Hoe dichter de markering zich bij E bevindt,
hoe zachter de opname.
Als u de opname scherper wilt maken, stelt u de scherpte in naar de
kant met F. Hoe dichter de markering zich bij F bevindt, hoe
scherper de opname.
Contrast
Hiermee kunt u het beeldcontrast en de levendigheid van de
kleuren aanpassen.
Als u het contrast wilt verlagen, stelt u het contrast in naar de kant
met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe
zachter de opname.
Als u het contrast wilt verhogen, stelt u het contrast in naar de kant
met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H bevindt, hoe
sterker de opname.
Verzadiging
Hiermee kunt u de kleurverzadiging van de opname aanpassen.
Als u de kleurverzadiging wilt verlagen, stelt u de verzadiging in naar
de kant met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G
bevindt, hoe zwakker de kleuren.
Als u de kleurverzadiging wilt verhogen, stelt u de verzadiging in
naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe sprekender de kleuren.
Kleurtoon
Hiermee kunt u huidskleurtinten aanpassen.
Als u de huidskleurtinten roder wilt maken, stelt u de kleurtoon in
naar de kant met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G
bevindt, hoe roder de huidskleur.
Als u de huidskleurtinten geler wilt maken, stelt u de kleurtoon in
naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe geler de huidskleur.
Parameterinstellingen en -effecten
169
Q A De beeldstijl aanpassenN
Voor Monochroom kunt u naast [Scherpte] en [Contrast] (zoals op
de vorige pagina is beschreven) ook [Filtereffect] en [Toningeffect]
instellen.
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect toe
te passen.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen,
kunt u een monochrome opname in de
desbetreffende kleur maken. Hierdoor kan
de opname er indrukwekkender uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen], [S:Sepia], [B:Blauw],
[P:Paars] of [G:Groen].
V Monochroom aanpassen
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken
lijken scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang
ziet er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren
zien er scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleurtinten en lippen zien er zachter uit. Boombladeren
zien er scherper en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
170
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3].
U kunt meerdere beeldstijlen maken met andere parameterinstellingen,
zoals scherpte en contrast.
U kunt ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met EOS
Utility (meegeleverde software, pag. 340) op de camera is vastgelegd.
1
Geef het scherm Snel instellen
weer.
2
Tik op [D].
3
Tik op een gebruiker om deze te
selecteren.
Selecteer een stijl voor [Gebruiker *]
en druk vervolgens op <B>.
X Het scherm met detailinstellingen
wordt weergegeven.
4
Selecteer de basisbeeldstijl.
Tik op de beeldstijl die u als basis
wilt gebruiken.
Als u de parameters wilt aanpassen
van een beeldstijl die met de EOS
Utility (meegeleverde software) op
de camera is vastgelegd, selecteert u
hier de beeldstijl.
Q A
Aangepaste beeldstijlen vastleggen
N
171
Q A Aangepaste beeldstijlen vastleggenN
5
Selecteer een parameter.
Tik op de parameter die u wilt
instellen.
6
Stel de parameter in.
Tik op [Y]/[Z] om de parameter in te
stellen en tik vervolgens op [2].
Zie 'De beeldstijl aanpassen' op
pagina 166-169 voor meer informatie.
X De basisbeeldstijl wordt aangegeven
onder [Gebruiker *].
Als er al een beeldstijl is vastgelegd in [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan gemaakt
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 216) uitvoert, worden de
standaardinstellingen voor [Gebruiker *] hersteld. Van beeldstijlen die
met EOS Utility (meegeleverde software) zijn vastgelegd, worden alleen
de standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Als u opnamen wilt maken met een vastgelegde beeldstijl, volgt u stap 3
op pagina 114 om [Gebruiker *] te selecteren. Vervolgens kunt u
opnamen gaan maken.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding (pag. 340) voor
informatie over het vastleggen van een beeldstijl op de camera.
172
De functie waarmee de kleurtoon zodanig kan worden aangepast dat
een wit object in de opname ook daadwerkelijk wit lijkt, wordt witbalans
(WB) genoemd. Bij de instelling <Q> (Auto) zal doorgaans
automatisch de juiste witbalans worden ingesteld. Als u met de
instelling <Q> geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u een witbalans
selecteren die bij de lichtbron past of de witbalans handmatig instellen
door een opname van een wit object (bijvoorbeeld wit papier) te maken.
1
Geef het scherm Snel instellen
weer.
2
Tik op een witbalans om deze te
selecteren.
De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke
lichtbron handmatig de witbalans in te stellen en zo de nauwkeurigheid
te verbeteren. Voer deze procedure uit onder de lichtbron die u
daadwerkelijk gaat gebruiken.
1
Fotografeer een wit object.
Richt de camera op een vel wit papier
of iets dergelijks, zodat dit op het
LCD-scherm wordt weergegeven.
Stel handmatig scherp en stel de
standaardbelichting voor het witte
object in.
U kunt elke witbalans instellen.
Q B: Aanpassen aan de lichtbronN
O Handmatige witbalans
173
Q B: Aanpassen aan de lichtbronN
2
Selecteer [Handmatige witbalans].
Selecteer op het tabblad [A4] de
optie [Handmatige witbalans] en
druk vervolgens op <Q/0>.
X Het scherm voor handmatige selectie
van de witbalans wordt weergegeven.
3
Importeer de witbalansgegevens.
Selecteer de opname die u bij stap 1
hebt gemaakt en druk op <Q/0>.
X In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven selecteert u [OK]. De
gegevens worden geïmporteerd.
Wanneer het menu opnieuw wordt
weergegeven, drukt u op de knop
<M> om het menu te sluiten.
4
Druk op <Q/0>.
X Geef het scherm Snel instellen weer.
5
Selecteer de handmatige witbalans.
Selecteer [O] en druk vervolgens op
<Q/0>.
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt van de
standaardbelichting, kan dit een incorrecte witbalansinstelling tot
gevolg hebben.
Een opname die is opgeslagen terwijl de beeldstijl was ingesteld op
[Monochroom] (pag. 115) of een opname die is bewerkt met een
creatieve filter, kan niet worden geselecteerd in stap 3.
In plaats van een wit object kan een kaart met 18% grijs (in de handel
verkrijgbaar) een nauwkeurigere witbalans opleveren.
174
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect
als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar kleurtemperatuurconversiefilter
of kleurcorrectiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor gevorderde gebruikers die bekend zijn met het
gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcorrectiefilters.
1
Selecteer [WB Shift/Bkt.].
Selecteer op het tabblad [A4] de
optie [WB Shift/Bkt.] en druk
vervolgens op <Q/0>.
X Het scherm voor witbalanscorrectie/
reeksopnamen met automatische
witbalans wordt weergegeven.
2
Stel de witbalanscorrectie in.
Druk op de knop <Wj/i>/<XL>/
<YA>/<ZO> om de markering ' '
op het scherm naar de gewenste
positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber, M voor
magenta en G voor groen. De kleur in de
desbetreffende richting wordt gecorrigeerd.
Rechts in het scherm wordt onder
'Shift' de richting en de mate van
correctie aangegeven.
Als u op de knop <B> drukt,
worden alle instellingen voor
[WB Shift/Bkt.] geannuleerd.
Druk op <Q/0> om de instelling
af te sluiten en naar het menu terug
te keren.
3 u
De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen
N
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan circa 5 mireds van een
kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de dichtheid
van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
175
3 u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassenN
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een verschillende
kleurbalans op te slaan. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de
kleurtemperatuur van de actuele witbalansinstelling, maar ook met meer blauw/amber
of magenta/groen. Dit wordt reeksopnamen met automatische witbalans (WB-BKT)
genoemd. Reeksopnamen met automatische witbalans zijn mogelijk in ±3 hele stappen.
Stel de witbalansvariatie in.
Als u in stap 2 voor de witbalanscorrectie aan het
instelwiel
<
5
>
draait, verandert de markering
''
op het scherm in
' '
(3 punten).
Als u het instelwiel naar rechts draait, wordt blauw/
amber (B/A) ingesteld en als u het wiel naar links
draait, is de instelling magenta/groen (M/G).
X
Rechtsboven in het scherm wordt onder
'
Bracket
' (reeksopname) de richting en de
mate van correctie aangegeven.
Als u op de knop
<
B
>
drukt, worden alle
instellingen voor [
WB Shift/Bkt.
] geannuleerd.
Druk op
<Q/0>
om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te keren.
Bracketingvolgorde
Reeksopnamen vinden in de volgende volgorde plaats:
1. standaardwitbalans, 2. meer blauw (B) en 3. meer amber (A), of
1. standaardwitbalans, 2. meer magenta (M) en 3. meer groen (G).
Reeksopnamen met automatische witbalans
B/A ±3 niveaus
Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans is de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen lager en neemt het maximum
aantal opnamen eveneens af tot circa een derde van het normale aantal.
U kunt ook de witbalanscorrectie en AEB samen met de reeksopnamen met
automatische witbalans instellen. Als u kiest voor AEB in combinatie met reeksopnamen
met automatische witbalans, worden er van elke opname negen versies opgeslagen.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
'BKT' staat voor bracketing (reeksopnamen).
176
Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt 'kleurruimte' genoemd.
Met deze camera kan de kleurruimte voor opnamen worden ingesteld
op sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB
aanbevolen.
Bij de basismodi wordt sRGB ingesteld.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [A4] de
optie [Kleurruimte] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB] en
druk vervolgens op <Q/0>.
Deze optie is voornamelijk bedoeld voor industrieel gebruik
(drukmachines etc.). Als u geen kennis hebt van beeldverwerking,
Adobe RGB en Design rule for Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of
hoger), kunt u deze instelling beter niet gebruiken. De opname ziet er
zeer mat uit op sRGB-computers en met printers die niet compatibel
zijn met Design rule for Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of hoger).
Het wordt daarom aangeraden de opname na te bewerken
met software.
3
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen
N
Adobe RGB
Als de genomen foto is gemaakt met Adobe RGB als kleurruimte, is het
eerste teken in de bestandsnaam een onderstrepingsteken '_'.
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Raadpleeg de software-
instructiehandleiding in pdf-indeling op de dvd-rom voor meer informatie
over het ICC-profiel.
177
5
Filmopnamen
Stel het programmakeuzewiel
in op <k> om filmopnamen
te maken. De opname-indeling
voor films is MOV.
Full HD 1080
Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-
Definition met 1080 verticale pixels (scanlijnen).
Films die u met de EOS M maakt, hebben
een andere uitstraling dan films die u met
een conventionele camcorder maakt.
Schep een klein focusgebied met een
groot diafragma en profiteer van de
uitstekende beeldkwaliteit bij weinig licht.
178
U wordt aangeraden de camera op een televisie aan te sluiten als u
opgenomen films wilt afspelen (pag. 247 en 251).
Als u de filmmodus [k] selecteert, wordt de belichting automatisch
ingesteld op de juiste helderheid.
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <k>.
2
Selecteer [
k
] (Autom. moviebelichting)
voor de opnamemodus.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Voordat u een film opneemt, stelt u
automatisch of handmatig scherp
(pag. 116-126).
[Servo AF voor film: Inschakelen]
(pag. 199) is standaard ingesteld op
voortdurend scherpstellen.
Als [Servo AF voor film] is ingesteld
op [Inschakelen] kunt u links onder
in het scherm tikken op [ ] om het
scherpstellen te starten of te stoppen.
Als u het scherpstellen stopzet, wordt
het AF-punt grijs.
4
Begin met opnemen.
Druk op de knop <o> (Film starten/
stoppen) om een filmopname te
beginnen. Druk nogmaals op de knop
<o> (Film starten/stoppen) om de
filmopname te beëindigen.
X
Terwijl de film wordt opgenomen, wordt de
markering '
o
' in de rechterbovenhoek
van het scherm weergegeven.
k Filmopnamen
Opnamen maken met automatische belichting
Filmopname
Microfoon
179
k Filmopnamen
Zorg er tijdens de filmopname voor
dat u de microfoon niet met uw
vinger afdekt.
Deze camera is compatibel met de functie waarmee tijdens opnamen
met automatische belichting de ledlamp bij weinig licht automatisch
wordt ingeschakeld. Raadpleeg de instructiehandleiding van de
Speedlite voor meer informatie.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie met
ledlamp (afzonderlijk verkrijgbaar)
Bij sommige objectieven kan er niet automatisch worden scherpgesteld.
In deze gevallen moet u handmatig scherpstellen (pag. 126).
Als [Servo AF voor film: Uitschakelen] is ingesteld, kunt u
scherpstellen door de ontspanknop half in te drukken.
De ISO-snelheid (100-6400), de sluitertijd en het diafragma worden
automatisch ingesteld.
Druk op de knop <YA> om de huidige belichtingsinstelling te
vergrendelen (AE-vergrendeling) (pag. 157). Druk nogmaals op de knop
<YA> om de AE-vergrendeling ongedaan te maken.
In de filmopnamemodus kunt u tikken op [A] om de belichting te
vergrendelen of de AE-vergrendeling op te heffen.
U kunt vervolgens de belichtingscompensatie instellen door te drukken
op de knop <ZO> om het instelbare bereik weer te geven [ ] en
daarna te draaien aan het instelwiel <5>.
Als u de ontspanknop half indrukt, worden onder aan het scherm de
sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid weergegeven. Dit is de
belichtingsinstelling voor het maken van foto's (pag. 182).
De belichtingsinstelling voor filmopnamen wordt niet weergegeven.
De belichtingsinstelling voor filmopnamen kan afwijken van de
belichtingsinstelling voor foto's.
k Filmopnamen
180
In de opnamemodus [
M
] (Handm. moviebelichting) kunt u de sluitertijd, het diafragma
en de ISO-snelheid naar wens instellen voor uw filmopname. Het handmatig instellen
van de belichting voor filmopnamen is bedoeld voor geavanceerde gebruikers.
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <k>.
2
Selecteer [
M
] (Handm. moviebelichting)
voor de opnamemodus.
3
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Als u op de sluitertijd en de diafragma-instelling tikt,
wordt het scherm met instellingen weergegeven.
Tik op [
Y
]/[
Z
] of draai aan het instelwiel <
5
>
om de sluitertijd en het diafragma in te stellen.
Druk op de knop <
ZO
> om de sluitertijd en
het diafragma in te stellen. U kunt de sluitertijd
en de diafragma-instelling ook selecteren om
deze in te stellen. (De instelwielwijzer <
c
>
wordt dan weergegeven boven de waarde die
kan worden gewijzigd.) Draai aan het
instelwiel <
5
> om de sluitertijd of het
diafragma in te stellen. De sluitertijden die
kunnen worden ingesteld, zijn afhankelijk van
de framesnelheid <
9
>.
8, 7 : 1/4000 sec. - 1/60 sec.
6, 5, 4 : 1/4000 sec. - 1/30 sec.
4
Stel de ISO-snelheid in.
Net als bij foto's kunt u de ISO-snelheid
instellen met: 1. het menuscherm, 2. het
opnamescherm, 3. het scherm
B
Snel
instellen en 4. de knop <
XL
> die is
toegewezen aan de persoonlijke
voorkeuze van het menu (pag. 287
).
Opnamen maken met handmatige belichting
<5>
<ZO> + <5>
181
k Filmopnamen
5
Stel scherp en start de filmopname.
De procedure is dezelfde als stap 3 en 4 voor 'Opnamen
maken met automatische belichting' (pag. 178).
ISO-snelheid tijdens opnamen met handmatige belichting
Als u [
AUTO
] selecteert, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en 6400.
U kunt de ISO-snelheid handmatig instellen tussen ISO 100 en ISO 6400 (in
volledige stappen). Als in [
54
:
Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie
[
2: ISO vergroten
] is ingesteld op [
1: Aan
], dan wordt het bereik voor de
handmatige instelling uitgebreid zodat u ook '
H
' (gelijk aan ISO 12800) kunt selecteren.
Als in [
54
: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie [
3: Lichte tonen prioriteit
] is
ingesteld op [
1: Inschakelen
], ligt het ISO-snelheidsbereik tussen ISO 200 en 6400.
Omdat het opnemen van een film met ISO 12800 kan resulteren in veel ruis, wordt
deze snelheid aangeduid als een uitgebreide ISO-snelheid (weergegeven als '
H
').
Het maximale bereik voor de handmatige instelling van de ISO-snelheid
is voor filmopnamen anders dan voor foto's. Als [2: ISO vergroten]
onder [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] is ingesteld op [1: Aan] en
u van het maken van foto's overschakelt naar het maken van
filmopnamen, wordt de maximale handmatige ISO-snelheid gewijzigd
van 'H' voor foto's (gelijk aan ISO 25600) naar 'H' voor films (gelijk aan
ISO 12800). Ook als u terugschakelt naar fotograferen, wordt de ISO-
snelheid niet teruggezet naar de oorspronkelijke instelling.
De belichtingscompensatie kan niet worden ingesteld.
Het wordt afgeraden om tijdens de filmopname de sluitertijd of het diafragma
aan te passen omdat de wijzigingen in de belichting worden opgenomen.
Als u de sluitertijd verandert terwijl u opnamen maakt bij TL- of
ledverlichting, kan er een flikkerend beeld worden opgenomen.
Wanneer ISO auto is ingesteld, kunt u op de knop <
YA
> drukken om de ISO-snelheid te vergrendelen.
Nadat u de compositie van de opname opnieuw hebt bepaald, kunt u
aan de indicator voor het belichtingsniveau (pag. 175) zien wat de
afwijking van het belichtingsniveau is in vergelijking met het moment
waarop u de knop <YA> indrukte.
Als [A1: zHistogram] niet is ingesteld op [Uitschakelen], kunt u de
knop <INFO.> indrukken om het histogram weer te geven.
Bij het opnemen van een film of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van 1/30 tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe korter de sluitertijd,
hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp eruit zal zien.
k Filmopnamen
182
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
*
Wanneer in de camera een Eye-Fi-kaart is geplaatst, wordt de Eye-Fi-overdrachtstatus
(pag. 294) weergegeven.
Filmopnamescherm
Resterende tijd/verstreken
tijd voor filmopname
ISO-snelheid
(automatisch)
Waarde belichtingscorrectie
Belichtingsvergrendeling
Witbalans
Filmopnameformaat
Opnamekwaliteit
(foto's)
Sluitertijd
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
AF-methode
c : u+volgen
o : FlexiZone - Multi
d : FlexiZone - Single
Batterijniveau
Beeldstijl
Filmmodus
L : Automatische
belichting
K : Handmatige
belichting
Opnameniveau:
Handmatig
Videofoto
Diafragma
Belichtingsmodus
Snel instellen
Demper
Windfilter
AF-punt
Opnameduur voor videofoto's
Transportmodus
Maximum aantal opnamen (foto's)
Servo AF voor
film: Inschakelen
Wanneer de filmopname wordt gestart, wordt de resterende opnameduur
gewijzigd in de verstreken tijd.
183
k Filmopnamen
Houd bij een filmopname rekening met het volgende:
Als <Q> is ingesteld en de ISO-snelheid of het diafragma tijdens de
filmopname verandert, kan het zijn dat de witbalans ook verandert.
Als u een film opneemt bij TL- of ledverlichting, kan de film flikkeren.
Het wordt afgeraden om tijdens filmopname in- of uit te zoomen. Door te
zoomen kunnen er veranderingen in de belichting optreden, ongeacht of
het maximale diafragma van het objectief verandert of niet. Dit kan ertoe
leiden dat veranderingen in de belichting worden opgenomen.
Aandachtspunten voor filmopnamen vindt u op pagina 201 en 202.
Instellingen voor het maken van filmopnamen kunt u opgeven op het
tabblad [Z1] (pag. 197).
Telkens wanneer u een film opneemt, wordt er een filmbestand gemaakt.
Indien de bestandsgrootte meer is dan 4 GB, wordt er automatisch een
nieuw bestand gemaakt.
Het weergaveoppervlak van de filmopname is circa 100% (waarbij het
filmopnameformaat is ingesteld op [A]).
Het geluid wordt door de ingebouwde stereomicrofoon van de camera
opgenomen (pag. 178).
De meeste in de handel verkrijgbare, externe stereomicrofoons met een
ministekker van 3,5 mm in diameter kunnen worden aangesloten op de
camera. Indien er een externe microfoon is aangesloten op de IN-
aansluiting voor externe microfoons (pag. 22), krijgt deze prioriteit boven
de ingebouwde microfoon.
U kunt de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 291)
gebruiken om de filmopname te starten en te stoppen indien de
transportmodus is ingesteld op <Q>. Stel de tijdschakelaar in op <2>
(vertraging van 2 seconden) en druk vervolgens op de verzendknop.
Als u de schakelaar hebt ingesteld op <o> (onmiddellijk opnemen),
wordt het maken van foto's ingeschakeld.
De totale opnametijd voor film met een volledig opgeladen batterij
LP-E12 is als volgt: circa 1 uur en en 30 min. bij kamertemperatuur
(23 °C) en circa 1 uur en 20 minuten. bij lage temperatuur (0 °C).
Als de Speedlite 90EX is bevestigd, schakelt u deze uit <2>.
k Filmopnamen
184
De simulatie van de definitieve opname is een functie waarmee u de effecten
op de opname kunt bekijken van bijvoorbeeld de beeldstijl of de witbalans.
Tijdens het maken van filmopnamen worden de effecten van de hieronder
vermelde instellingen automatisch in het filmbeeld weergegeven.
Simulatie van definitieve filmopnamen
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
witbalanscorrectie
Belichting
Scherptediepte
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Tijdens het maken van filmopnamen kunt
u nog altijd foto's maken door de
ontspanknop volledig in te drukken.
Foto's maken tijdens filmopnamen
Als u tijdens filmopnamen een foto maakt, staat de filmopname
gedurende circa 1 seconde stil.
De foto wordt opgeslagen op de kaart en als het filmbeeld weer
wordt weergegeven, wordt de filmopname hervat.
Simulatie van de definitieve opname
Foto's maken tijdens filmopnamen
Met de simulatie van de definitieve opname kunt u de effecten bekijken van de verschillende
instellingen voor het beeld. De kleuren die op het scherm worden weergegeven, komen
echter niet volledig overeen met de kleuren van het opgenomen beeld.
185
k Filmopnamen
De film en foto worden op de kaart opgeslagen als afzonderlijke bestanden.
Functies die specifiek bedoeld zijn voor het maken van foto's,
worden hieronder weergegeven. Overige functies zijn hetzelfde als
voor filmopnamen.
* Indien Lichte tonen prioriteit is ingesteld, begint het ISO-snelheidsbereik bij ISO 200.
Op pagina 200 wordt uitgelegd hoe u foto's kunt scherpstellen die
tijdens een filmopname worden gemaakt.
Continufoto-opnamen maken vóór een filmopname
Voordat u begint met het vastleggen van een film, kunt u via 1-beeld AF
continu-opnamen maken net zoals bij foto's.
Functie Instellingen
Opnamekwaliteit
Zoals ingesteld bij [z1: Beeldkwalit.].
Wanneer het filmopnameformaat [1920x1080] of [1280x720]
is, is de beeldverhouding 16:9. Wanneer het formaat
[640x480
] is, is de beeldverhouding 4:3.
ISO-snelheid*
Bij opnamen met automatische belichting: automatisch
ingesteld tussen ISO 100 en 6400.
Bij opnamen met handmatige belichting: zie 'ISO-snelheid
tijdens opnamen met handmatige belichting' op pagina 181
.
Belichtingsinstelling
Opnamen maken met automatische belichting: sluitertijd
en diafragma worden automatisch ingesteld (weergegeven
wanneer u de ontspanknop half indrukt).
Opnamen maken met handmatige belichting: sluitertijd en
diafragma worden handmatig ingesteld.
AEB Geannuleerd
Gewoon fotograferen is niet mogelijk wanneer u videofoto's maakt.
De zelfontspanner werkt voordat u begint met de filmopname. Tijdens
filmopnamen schakelt de camera over op het maken van een enkele opname.
Ongeacht de instelling van de transportmodus wordt het maken van enkele
opnamen (enkelbeeld) ingesteld voor het maken van foto's tijdens filmopnamen.
In de filmopnamemodus is 1-beeld AF de enige beschikbare
AF-bedieningsmodus.
186
In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn
voor filmopnamen.
U kunt instellingen opgeven voor de AF-methode, de opnamekwaliteit
(foto's), de grootte van filmopnamen, videofoto's, de witbalans, de
beeldstijl en Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid).
De bediening werkt hetzelfde als bij foto's (pag. 50).
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Snel instellen
187
Met de menu-optie [Z1: Movie-
opn.formaat] kunt u het opnameformaat
van de film [****x****] en de
framesnelheid [9] (aantal opgenomen
frames per seconde) selecteren. De 9
(framesnelheid) schakelt automatisch
over, afhankelijk van de instelling van
[52: Videosysteem].
Beeldformaat
A [1920x1080] : Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition).
De beeldverhouding is 16:9.
B [1280x720] : HD-opnamekwaliteit (High-Definition).
De beeldverhouding is 16:9.
C [640x480] : SD-opnamekwaliteit (Standard Definition).
De beeldverhouding is 4:3.
Framesnelheid (fps: frames per seconde)
6/8 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van NTSC
(Noord-Amerika, Japan, Korea, Mexico, enzovoort).
5/7 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van PAL
(Europa, Rusland, China, Australië, enzovoort).
4 : de film wordt met 24 fps in bioscoopstijl opgenomen.
3 Het filmopnameformaat instellen
3 Het filmopnameformaat instellen
188
Totale opnameduur voor film en bestandsgrootte per minuut
Filmbestanden die groter zijn dan 4 GB
Wanneer u een film opneemt die groter is dan 4 GB, kunt u zonder
onderbreking blijven opnemen.
Tijdens de filmopname, circa 30 seconden voordat de film een
bestandsgrootte van 4 GB bereikt, gaat de verstreken opnametijd op het
filmopnamescherm knipperen. Indien u blijft filmen en de bestandsgrootte
meer wordt dan 4 GB, wordt er automatisch een nieuw filmbestand
gemaakt en stopt de verstreken opnametijd of tijdcode met knipperen.
Wanneer u de film afspeelt, moet u elk filmbestand afzonderlijk
afspelen. Filmbestanden kunnen niet automatisch achter elkaar
worden afgespeeld. Wanneer de filmweergave stopt, selecteert u het
volgende filmbestand om af te spelen.
Tijdslimiet voor filmopnamen
De maximale opnametijd van één filmclip is 29 min. 59 sec. Als de
filmopnametijd 29 minuten en 59 seconden bereikt, wordt de
filmopname automatisch beëindigd. U kunt de filmopname hervatten
door op de knop <o> (Film starten/stoppen) te drukken. (Er wordt
een nieuw filmbestand gemaakt.)
Filmopname-
formaat
Totale opnameduur (bij benadering)
Bestandsgrootte
(bij benadering)
Kaart van
4 GB
Kaart van
8
GB
Kaart van
16 GB
[1920x1080]
6
11 min. 22 min. 44 min. 330 MB/min.5
4
[1280x720]
8
11 min. 22 min. 44 min. 330 MB/min.
7
[640x480]
6
46 min. 1 uur 32 min. 3 uur 4 min. 82,5 MB/min.
5
Een stijging van de interne temperatuur van de camera kan ertoe leiden dat
de filmopname wordt gestopt voordat de maximumopnametijd die in de
bovenstaande tabel wordt weergegeven (pag. 201), is bereikt.
189
Met de functie voor videofoto's kunt u gemakkelijk een kort filmpje maken.
Een videofoto is een korte filmclip van circa 2, 4 of 8 seconden.
Een verzameling videofoto's wordt een videofotoalbum genoemd en
kan op de kaart worden opgeslagen als een afzonderlijk filmbestand.
Door in elke videofoto de scène of hoek te veranderen, kunt u
dynamische korte filmpjes maken.
Een videofotoalbum kan ook worden afgespeeld met
achtergrondmuziek (pag. 194 en 240).
1
Selecteer [Videosnapshot].
Selecteer op het tabblad [Z1]
de optie [Videosnapshot] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
3 Videofoto's maken
De opnameduur voor videofoto's instellen
Het concept van een videofotoalbum
Videofotoalbum
Video-
foto 1
Video-
foto 2
Video-
foto x
3 Videofoto's maken
190
3
Selecteer [Albuminstellingen].
Selecteer [Albuminstellingen] en
druk vervolgens op <Q/0>.
Als u verder wilt gaan met opnamen
voor een bestaand album, gaat u
naar 'Toevoegen aan een bestaand
album' (pag. 193).
4
Selecteer [Nieuw album maken].
Selecteer [Nieuw album maken] en
druk vervolgens op <Q/0>.
5
Selecteer de duur van de
videofoto (Snapshotlengte).
Druk op <Q/0> en gebruik de
knop <Wj/i>/<XL> om de
lengte van de videofoto te selecteren.
Druk vervolgens op <Q/0>.
6
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<Q/0>.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en terug te keren
naar het filmopnamescherm. Er wordt
een blauwe balk weergegeven om de
duur van de videofoto aan te geven.
Ga naar 'Een videofotoalbum maken'
(pag. 191).
Opnameduur
191
3 Videofoto's maken
7
Maak de eerste videofoto.
Druk op de knop <
o
> (Film starten/
stoppen) om een filmopname te maken
X
De blauwe balk die de opnameduur
aangeeft, loopt langzaam terug. Nadat de
ingestelde opnameduur is verstreken,
stopt de opname automatisch.
X
Zodra het LCD-scherm is uitgeschakeld en de aan-
uit- en lees-/schrijfindicator gaat knipperen, wordt
het bevestigingsscherm weergegeven (pag. 192).
8
Sla de opname op als videofotoalbum.
Druk op de knop <ZO> om [JSla
op als album] te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>.
X
De filmclip wordt opgeslagen als de
eerste videofoto van het videofotoalbum.
9
Ga verder met het maken van
meer videofoto's.
Herhaal stap 7 om de volgende
videofoto te maken.
Druk op de knop <
ZO
> om [
J
Voeg
toe aan album
] te selecteren en druk
vervolgens op <
Q
/
0
>.
U kunt een ander videofotoalbum maken
door eerst [
W
Sla op als nieuw album
]
en vervolgens [
OK
] te selecteren.
10
De videofoto-opname stoppen.
Stel [
Videosnapshot
] in op [
Uitschakelen
].
Om terug te keren naar normale filmopnamen
moet u niet vergeten [Uitschakelen] in te stellen.
Druk op de knop <
M
> om het menu af te sluiten
en terug te keren naar het normale filmopnamescherm.
Een videofotoalbum maken
3 Videofoto's maken
192
Opties in stap 8 en 9
Handelingen bij [Speel videofoto af]
*
Bij [
Overslaan achteruit
] of [
Overslaan vooruit
] komt de duur van de sprong overeen
met het aantal seconden dat is ingesteld bij [
Videosnapshot
] (circa 2, 4 of 8 seconden).
Functie Omschrijving
JSla op als album (stap 8)
De filmclip wordt opgeslagen als de eerste
videofoto van het videofotoalbum.
JVoeg toe aan album (stap 9)
De zojuist opgenomen videofoto wordt toegevoegd
aan het album dat net daarvoor is opgenomen.
W
Sla op als nieuw album
(stap 9)
Er wordt een nieuw videofotoalbum gemaakt
en de filmclip wordt opgeslagen als de eerste
videofoto. Het nieuwe album is een afzonderlijk
bestand van het eerder opgenomen album.
1 Speel videofoto af
(stap 8 en 9)
De zojuist opgenomen videofoto wordt
afgespeeld. Bekijk onderstaande tabel voor
de afspeelopties.
rSla niet op in album (stap 8)
r
Verwijder zonder opsl. in album
(stap 9)
Als u de zojuist gemaakte videofoto wilt
verwijderen en niet wilt opslaan in het
album, selecteert u [OK].
Functie Beschrijving van weergave
7 Afspelen
Telkens als u op <Q/0> drukt, kunt de zojuist
opgenomen videofoto afspelen of pauzeren.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt de eerste scène van de eerste videofoto in het album weergegeven.
Overslaan
achteruit*
Telkens als u op <Q/0> drukt, springt de videofoto
enkele seconden achteruit.
3 Vorige beeld
Telkens als u op
<
Q/0
>
drukt, wordt het vorige beeld weergegeven. Als u
<
Q/0
>
ingedrukt houdt, wordt de film teruggespoeld.
6 Volgende
beeld
Telkens als u op
<
Q/0
>
drukt, wordt de film beeld voor beeld weergegeven.
Als u
<
Q/0
>
ingedrukt houdt, wordt de film vooruitgespoeld.
Overslaan
vooruit*
Telkens als u op <Q/0> drukt, springt de videofoto
enkele seconden vooruit.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt de laatste scène van de laatste videofoto in het album weergegeven.
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9
Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker
(pag.
239
) aanpassen door aan het instelwiel
<5>
te draaien.
32 Het vorige scherm wordt weergegeven.
193
3 Videofoto's maken
1
Selecteer [Aan bestaand
album toevoegen].
Voer stap 4 op pagina 190 uit om
[Aan bestaand album toevoegen]
te selecteren en druk vervolgens
op <Q/0>.
2
Selecteer een bestaand album.
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
een album te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk vervolgens op <Q/0>.
X Bepaalde videofoto-instellingen
worden aangepast aan de
instellingen van het bestaande album.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en terug te keren
naar het filmopnamescherm.
3
Maak de videofoto.
Ga naar 'Een videofotoalbum maken'
(pag. 191).
Toevoegen aan een bestaand album
U kunt geen album selecteren dat is gemaakt met een andere camera.
3 Videofoto's maken
194
Een voltooid album kan op dezelfde manier worden afgespeeld als een
normale film (pag. 239).
1
Speel de film af.
Druk op de knop <x> om opnamen
weer te geven.
2
Selecteer het album.
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
een album te selecteren.
Tijdens de weergave van één opname geeft het
pictogram [ ], dat linksboven wordt
weergegeven, aan dat de opname een videofoto is.
3
Speel het album af.
Tik in het midden van het scherm op het pictogram
[
Z
] (Afspelen) of tik op [ ] en tik
vervolgens op het filmweergavepaneel dat wordt
weergegeven, op het pictogram [
Z
] (Afspelen).
Een album afspelen
Waarschuwingen voor het maken van videofoto's
U kunt aan een album alleen videofoto's met dezelfde lengte (circa 2, 4
of 8 seconden) toevoegen.
Als u tijdens het maken van videofoto's een van de volgende handelingen
uitvoert, wordt er een nieuw album gemaakt voor de volgende videofoto's.
•Het [Movie-opn.formaat] (pag. 187) wijzingen.
De instelling [
Geluidsopname
] wijzigen van [
Automatisch
] of [
Handmatig
] in
[
Uitschakelen
] of van [
Uitschakelen
] in [
Automatisch
] of [
Handmatig
] (pag. 197).
De firmware bijwerken.
U kunt geen foto's maken terwijl u een videofoto maakt.
De opnameduur voor een videofoto is slechts een schatting. Afhankelijk
van de framesnelheid is de opnameduur die tijdens het afspelen wordt
weergegeven, mogelijk niet nauwkeurig.
195
3 Videofoto's maken
Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt u de videofoto's in het album
opnieuw ordenen, verwijderen of afspelen.
1
Selecteer [X] (Bewerken) in het
weergavepaneel.
X Het bewerkingsscherm wordt
weergegeven.
2
Selecteer een bewerking.
Tik op het pictogram van de
bewerking of druk op de knop
<YA>/<ZO> om een bewerking
te selecteren. Druk vervolgens op
<Q/0>.
Een album bewerken
Functie Omschrijving
Snapshot
verplaatsen
Tik op de videofoto die u wilt verplaatsen of druk op de
knop <YA>/<ZO> om de te verplaatsen videofoto te
selecteren. Druk vervolgens op <Q/0>. Druk op de
knop <YA>/<ZO
> om de videofoto naar de gewenste
locatie te verplaatsen.
Snapshot
verwijderen
Tik op de videofoto die u wilt verwijderen of druk op de
knop <YA>/<ZO> om de te verwijderen videofoto te
selecteren. Druk vervolgens op <Q/0>. Het
pictogram [L] wordt weergegeven op de geselecteerde
videofoto. Door nogmaals op <Q/0> te drukken, heft
u de selectie op en verdwijnt [L
].
Snapshot
afspelen
Tik op de videofoto die u wilt afspelen of druk op de knop
<YA>/<ZO> om de af te spelen videofoto te
selecteren. Druk vervolgens op <Q/0>.
3 Videofoto's maken
196
3
Sla het bewerkte album op.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het bewerkingspaneel
onder aan het scherm.
Tik op het pictogram [W] (Opslaan)
of druk op de knop <YA>/<ZO>
om [W] (Opslaan) te selecteren. Druk
vervolgens op <Q/0>.
X Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe film
op te slaan, selecteert u [Nieuw
bestand]. Als u het bestand wilt
opslaan en het originele filmbestand
wilt overschrijven, selecteert u
[Overschrijven] en drukt u
vervolgens op <Q/0>.
Achtergrondmuziek
Muziek die op de geheugenkaart wordt opgenomen, mag uitsluitend
worden gebruikt voor privégebruik. Pleeg geen inbreuk op het
auteursrecht.
U kunt achtergrondmuziek laten horen tijdens het afspelen van albums,
normale films en diavoorstellingen op de camera (pag. 240, 243). Als u
achtergrondmuziek wilt laten horen, moet u die eerst met behulp van
EOS Utility (meegeleverde software) kopiëren naar de kaart. Raadpleeg
de software-instructiehandleiding (pdf) op de dvd-rom voor informatie
over het kopiëren van de achtergrondmuziek.
Meegeleverde software die met albums kan worden gebruikt
EOS Video Snapshot Task: U kunt videofotoalbums bewerken.
Deze invoegfunctie voor ImageBrowser EX wordt automatisch
gedownload van internet via de functie voor automatisch bijwerken.
197
Wanneer u het programmakeuzewiel instelt op <k>, geeft het tabblad
[Z1] functies weer die speciaal zijn bedoeld voor filmopnamen.
Hieronder volgen de menuopties.
Het menu [Z1]
Filmopnameformaat
U kunt het beeldformaat en de framesnelheid instellen. Raadpleeg
pagina 187 en 188 voor meer informatie.
Geluidsopname
Normaliter neemt de ingebouwde
microfoon geluid in stereo op. Indien er
een in de handel verkrijgbare microfoon
met een ministekker (diameter van
3,5 mm) wordt aangesloten op de
IN-aansluiting voor externe microfoons
(pag. 22), krijgt deze prioriteit.
Opties voor [Geluidsopname/Opname niveau]
[Automatisch
]: Het geluidsopnameniveau wordt automatisch
aangepast. Automatische niveauregeling
functioneert in reactie op het geluidsniveau.
3 Menufunctie-instellingen voor film
Niveaumeter
3 Menufunctie-instellingen voor film
198
[Handmatig]
: Voor gevorderde gebruikers. U kunt het
opnameniveau handmatig aanpassen.
Selecteer [Opname niveau] en kijk op de
niveaumeter terwijl u op de knop <YA>/<ZO>
drukt om het opnameniveau aan te passen. Het
hardste geluid wordt ongeveer 3 seconden lang
weergegeven. Pas het niveau dusdanig aan dat
de niveaumeter rechts van '12' af en toe gaat
branden. Als de niveaumeter in de buurt van '0'
gaat branden, is het geluid mogelijk vervormd.
[Uitschakelen]: Er wordt geen geluid opgenomen.
[Windfilter]
Wanneer deze functie is ingesteld op [Inschakelen], wordt het
geluid dat wordt veroorzaakt door wind verminderd wanneer het
buiten waait. Deze functie wordt alleen geactiveerd bij gebruik van
de ingebouwde microfoon.
Als deze functie is ingesteld op [Inschakelen], worden ook de lage
bastonen verminderd. Stel deze functie dus in op [Uitschakelen]
als er geen sprake is van wind. Er wordt dan een natuurlijkere
geluidsopname gemaakt dan met de instelling [Inschakelen].
[Demper]
Zelfs als u [Geluidsopname] instelt op [Automatisch] of
[Handmatig] en dan een opname maakt, kan er geluidsvervorming
optreden indien er een zeer hard geluid is. In dergelijke gevallen
wordt het aanbevolen om de instelling [Inschakelen] te gebruiken.
Videofoto
U kunt videofoto's opnemen. Zie pagina 189 voor meer informatie.
De geluidsvolumebalans tussen L (links) en R (rechts) kan niet
worden aangepast.
Bij zowel L als R wordt er geluid opgenomen met een samplingfrequentie
van 48 kHz/16-bits.
199
3 Menufunctie-instellingen voor film
Servo AF voor film
De standaardinstelling is [Inschakelen]. Ongeacht de instelling kunt
u scherpstellen door de ontspanknop half in te drukken.
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld:
U kunt een film opnemen terwijl u continu scherpstelt op een bewegend
onderwerp. Let op: de camera kan dan het geluid van het objectief opnemen.
Om opname van het geluid van het objectief te verminderen, gebruikt u een in
de handel verkrijgbare, externe microfoon. Met het objectief EF-S 18-135mm
f/3.5-5.6 IS STM of EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM wordt het geluid van het
scherpstellen tijdens filmopnamen geminimaliseerd.
Wanneer u vatting adapter EF-EOS M gebruikt, moet u bij Servo AF voor film de camera
uitschakelen voordat u de focusinstellingsknop op het objectief instelt op
<MF>.
•Als [AF met ontspanknop tijdens k: Uitschakelen] is
ingesteld, wordt er niet opnieuw scherpgesteld wanneer de
ontspanknop tijdens een filmopname half wordt ingedrukt.
Omdat Servo AF voor film meer batterijvermogen verbruikt, neemt het
aantal mogelijke opnamen en de hoeveelheid mogelijke filmopnametijd af.
Als u de opname vergroot, wordt Servo AF voor film stopgezet.
Als u wilt scherpstellen op een bepaald punt of wilt voorkomen dat er
vóór of tijdens filmopnamen geluid van het objectief wordt opgenomen,
kunt u Servo AF voor film tijdelijk stopzetten door een van de volgende
handelingen uit te voeren. Wanneer u Servo AF voor film stopt, wordt het
AF-punt grijs weergegeven. Wanneer u dezelfde handeling nogmaals
uitvoert, wordt Servo AF voor film hervat.
Tik op het pictogram [ ] linksonder op het scherm.
Als [
5:
Sluiter/AE-vergrendelingsknop
] is ingesteld op [
2:
AF/AF-
vergrendeling, geen AE
] in [
54:
Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
], wordt
Servo AF voor film stopgezet terwijl u de knop
<YA>
ingedrukt houdt.
Wanneer u de knop
<YA>
loslaat, wordt Servo AF voor film hervat.
Wanneer u op de knop <M> of <x> drukt, de AF-methode
wijzigt of de scherpstellingsinstelling op het objectief aanpast,
wordt Servo AF voor film stopgezet. Servo AF voor film wordt
weer hervat wanneer u terugkeert naar de filmopname.
Wanneer [Uitschakelen] is ingesteld:
U kunt alleen scherpstellen wanneer de ontspanknop half wordt ingedrukt.
3 Menufunctie-instellingen voor film
200
AF met ontspanknop tijdens k (filmopname)
Als u de ontspanknop indrukt terwijl u filmopnamen aan het maken
bent, kunt u een foto maken. De standaardinstelling is [ONE SHOT].
Wanneer [ONE SHOT] is ingesteld:
Bij het maken van filmopnamen kunt u opnieuw scherpstellen en
een foto maken door de ontspanknop half in te drukken.
Als u opnamen maakt van een statisch (niet-bewegend)
onderwerp, kunt u de opname maken met een nauwkeurige
scherpstelling.
Wanneer [Uitschakelen] is ingesteld:
U kunt onmiddellijk een foto maken wanneer u op de
ontspanknop drukt, zonder dat er op het onderwerp is
scherpgesteld. Dit is effectief wanneer u het wijzigen van
de sluitertijd belangrijker vindt dan de scherpstelling.
201
Aandachtspunten voor filmopnamen
Waarschuwing voor interne temperatuur <s> (wit) of <E> (rood)
Wanneer u langdurig opnamen maakt of opnamen maakt bij een hoge
omgevingstemperatuur, loopt de interne temperatuur van de camera op en wordt
het witte pictogram <
s
> of het rode pictogram <
E
> weergegeven op het scherm.
Het witte pictogram <s> duidt op een afname van de fotokwaliteit. Het
wordt aanbevolen pas weer opnamen te maken als de interne
temperatuur van de camera is gezakt. De beeldkwaliteit van een film
wordt vrijwel niet beïnvloed en dus kunt u doorgaan met filmen.
Het rode pictogram <
E
> geeft aan dat de camera spoedig automatisch wordt uitgeschakeld.
U kunt in dat geval geen opnamen meer maken totdat de interne temperatuur van de camera is
gedaald. Schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Als u langdurig opnamen maakt bij een hoge omgevingstemperatuur, wordt het pictogram
<
s
> of <
E
> sneller weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Opname- en beeldkwaliteit
Als het gebruikte objectief beschikt over Image Stabilizer (beeldstabilisatie) en u deze
functie op <
1
> zet, is Image Stabilizer (beeldstabilisatie) altijd actief, zelfs als u de
ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer (beeldstabilisatie) gebruikt
batterijvermogen waardoor de totale filmopnametijd of het aantal mogelijke opnamen kan
afnemen. Als u een statief gebruikt of als Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet nodig is,
wordt het aanbevolen om Image Stabilizer (beeldstabilisatie) op <
2
> te zetten.
Met de ingebouwde microfoon worden ook camerageluiden opgenomen.
Door het gebruik van een in de handel verkrijgbare externe microfoon kunt u
voorkomen dat deze geluiden worden opgenomen (of het geluid dempen).
Sluit geen ander apparaat dan een externe microfoon aan op de
IN-aansluiting voor externe microfoons op de camera.
Als de helderheid tijdens filmopnamen met automatische belichting verandert, ziet
dat gedeelte er mogelijk kortstondig uit als een foto wanneer u de film weergeeft.
In dergelijke gevallen dient u filmopnamen te maken met handmatige belichting.
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt tijdens filmopnamen
rechts in het scherm mogelijk een indicator met vijf niveaus weergegeven.
Deze geeft aan hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven
(beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen). Hoe langzamer de
kaart, hoe sneller de indicator stijgt. Als de indicator vol raakt, wordt de
filmopname automatisch gestopt.
Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de indicator ofwel niet
weergegeven of het niveau (indien weergegeven) zal nauwelijks omhoog gaan.
Maak eerst een paar testfilms om te zien of de schrijfsnelheid van de kaart hoog genoeg is.
Indicator
202
Aandachtspunten voor filmopnamen
Foto's maken tijdens filmopname
Zie 'Beeldkwaliteit' op pagina 128 voor meer informatie over de
beeldkwaliteit van foto's.
Als de ontspanknop tijdens het maken van filmopnamen half wordt
ingedrukt, ondervindt u mogelijk de volgende problemen.
De opname wordt tijdelijk onscherp.
Een plotselinge verandering in de helderheid wordt opgenomen in de film.
Er wordt een tijdelijke stop opgenomen in de film.
Het geluid van het objectief wordt opgenomen in de film.
Als de camera niet kan worden scherpgesteld, bijvoorbeeld omdat het
onderwerp beweegt, kunnen er geen foto's worden gemaakt.
Aansluiten op een tv
Als u de camera op een tv aansluit (pag. 247 en 251) en een film
opneemt, wordt tijdens de opname op de tv geen geluid afgespeeld.
Het geluid wordt echter wel goed opgenomen.
Aandachtspunten wanneer [Servo AF voor films] is ingesteld
op [Inschakelen]
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld
Een snel bewegend onderwerp dat de camera nadert of van de camera
af beweegt.
Een onderwerp dat zich op korte afstand voor de camera beweegt.
Raadpleeg tevens 'Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld' op pagina 123.
Omdat Servo AF voor film meer batterijvermogen verbruikt, neemt het
aantal mogelijke opnamen en de hoeveelheid mogelijke filmopnametijd af.
Tijdens in- en uitzoomen en het vergroten van een opname wordt Servo
AF voor film tijdelijk stopgezet.
Als een onderwerp tijdens een filmopname de camera nadert of
er vandaan beweegt of als de camera horizontaal of verticaal wordt
bewogen, kan het filmbeeld kortstondig uitrekken of krimpen
(de beeldvergroting verandert).
203
6
Handige functies
De pieptoon uitzetten (pag. 204)
Kaartwaarschuwing (pag. 204)
De kijktijd instellen (pag. 205)
Het raster weergeven (pag. 205)
Energiebesparende functies instellen (LCD uitschakelen,
Cam. uitschakelen) (pag. 206)
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen (pag. 207)
Een map maken en selecteren (pag. 208)
Methoden voor bestandsnummering (pag. 210)
Copyrightinformatie instellen (pag. 212)
Verticale opnamen automatisch draaien (pag. 214)
Camera-instellingen controleren (pag. 215)
De standaardinstellingen van de camera herstellen
(pag. 216)
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
(pag. 219)
Speedlite-functies instellen (pag. 220)
Automatische sensorreiniging (pag. 225)
Stofwisdata toevoegen (pag. 227)
Met de EOS M hebt u de vrijheid om u als
fotograaf te ontwikkelen en om nieuwe
creatieve technieken te leren. Bent u wat
zekerder van uw zaak? Experimenteer dan met
de semiautomatische en handmatige
opnamemodi. Hiermee bepaalt u de manier
waarop licht in de camera komt. Geniet van de
ontdekkingstocht door de wereld van fotografie.
204
U kunt voorkomen dat er een pieptoon klinkt zodra er is scherpgesteld
of bij het gebruik van de zelfontspanner en bij bediening via het
aanraakscherm.
Selecteer op het tabblad [53] de optie
[Pieptoon] en druk vervolgens op
<Q/0>. Selecteer [Uitschakelen]
en druk vervolgens op <Q/0>.
Om de pieptoon alleen bij bediening via
het aanraakscherm uit te zetten,
selecteert u [Aanr. op ].
Door deze optie in te stellen voorkomt u dat u opnamen maakt zonder
dat er een kaart in de camera is geplaatst.
Selecteer op het tabblad [A1] de optie
[Ontspan sluiter zonder kaart] en druk
vervolgens op <Q/0>. Selecteer
[Uitschakelen] en druk vervolgens op
<Q/0>.
Als er geen kaart in de camera is
geplaatst en u de ontspanknop indrukt,
wordt het bericht 'Geen kaart' op het
LCD-scherm weergegeven en kunt u de
sluiter niet ontspannen.
Handige functies
3 De pieptoon uitzetten
3 Kaartwaarschuwing
205
Handige functies
U kunt aanpassen hoe lang de foto direct na de opname op het LCD-
scherm wordt weergegeven. Als [Uit] is ingesteld, wordt de opname niet
direct na het maken weergegeven. Als [Vastzetten] is ingesteld, wordt
de opname weergegeven totdat de tijd van de instelling
[LCD uitschakelen] is verstreken.
Als u tijdens het weergeven van een opname functies van de camera
gebruikt, bijvoorbeeld als u de ontspanknop half indrukt, wordt de
weergave beëindigd.
Selecteer op het tabblad [A1] de
optie [Kijktijd] en druk vervolgens
op <Q/0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk vervolgens
op <Q/0>.
Door een raster op het LCD-scherm weer te geven, kunt u de
opname controleren op horizontale en verticale kantelingen. Er zijn
twee rasterpatronen.
Selecteer op het tabblad [A1] de optie
[Rasterweergave] en druk vervolgens
op <Q/0>. Selecteer [Raster 1l]
of [Raster 2m] en druk vervolgens op
<Q/0>.
3 De kijktijd instellen
3 Het raster weergeven
Handige functies
206
Als u de camera enige tijd niet bedient, wordt het LCD-scherm automatisch
uitgeschakeld om energie te besparen. Als u de camera ook daarna enige tijd niet
gebruikt, wordt deze automatisch uitgeschakeld. U kunt opgeven hoeveel tijd er moet
verstrijken voordat het LCD-scherm en de camera automatisch worden uitgeschakeld.
Als het LCD-scherm is uitgeschakeld om energie te besparen, kunt u dit weer inschakelen
door op een willekeurige knop op de camera te drukken of door op het LCD-scherm te tikken.
Als de camera is uitgeschakeld om energie te besparen, kunt u deze
weer inschakelen door op de aan-uitknop te drukken of door de knop
<x> ten minste 2 seconden ingedrukt te houden
.
De aan-uit- en lees-/schrijfindicator knippert wanneer u de camera
inschakelt <1>. De indicator gaat uit wanneer de camera is
ingeschakeld. Als het LCD-scherm wordt uitgeschakeld, wordt de
aan-uit en lees-/schrijfindicator groen.
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[Energiebesparing] en druk vervolgens
op <Q/0>.
Selecteer de gewenste instelling
voor [LCD uitschakelen] en
[Cam. uitschakelen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
[Cam. uitschakelen] geeft aan hoeveel
tijd er moet zitten tussen het
uitschakelen van het LCD-scherm en het
uitschakelen van de camera.
3
Energiebesparende functies instellen (LCD uitschakelen, Cam. uitschakelen)
207
Handige functies
U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het
gemakkelijker te lezen is. U kunt de helderheid via het menu aanpassen of de
persoonlijke voorkeuze instellen om het scherm tijdelijk helderder te maken.
De helderheid aanpassen via het menu
Selecteer op het tabblad [
52
] de optie
[
LCD-helderheid
] en druk vervolgens op
<
Q/0
>. Tik op het aanpassingsscherm
op [
Y
]/[
Z
] of druk op de knop <
YA
>/
<
ZO
> om de helderheid aan te passen.
Druk vervolgens op <
Q/0
>.
Stel bij het controleren van de
belichtingstijd van een opname de
helderheid van het LCD-scherm op 4 in
en zorg dat omgevingslicht geen invloed
op het beeld heeft.
Als u met behulp van de persoonlijke
voorkeuze [Helderder LCD (tijd.)]
(pag. 287) instelt op de knop <XL>,
is de helderheid gelijk aan niveau 7
zoals ingesteld via het menu.
Druk opnieuw op de knop om terug te
gaan naar de vorige helderheid.
Als de camera is uitgeschakeld <2>
of als het scherm voor het aanpassen
van de helderheid wordt weergegeven
via het menu, wordt de helderheid
ingesteld op het vorige niveau.
3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
Handige functies
208
U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de opnamen
worden opgeslagen.
Deze handeling is optioneel, aangezien er automatisch een map voor
de opslag van opnamen wordt gemaakt.
Een map maken
1
Selecteer [Selecteer map].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Selecteer map] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer [Maak map].
Selecteer [Maak map] en druk
vervolgens op <Q/0>.
3
Maak een nieuwe map.
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<Q/0>.
X Er wordt een nieuwe map gemaakt
met een mapnummer dat één cijfer
hoger is.
3 Een map maken en selecteren
209
Handige functies
Een map selecteren
Open het scherm Selecteer map,
selecteer een map en druk op
<Q/0>.
Volgende opnamen zullen in de
geselecteerde map worden
opgeslagen.
Aantal opnamen
in de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf alfanumerieke
tekens. Bijvoorbeeld: '
100CANON
'. Een map kan maximaal 9999 opnamen bevatten
(bestandsnummer 0001 - 9999). Wanneer een map vol raakt, wordt er automatisch een
nieuwe map gemaakt met een mapnummer dat één cijfer hoger is. Ook wanneer de
bestandsnummering handmatig opnieuw is ingesteld (pag. 211), wordt er automatisch een
nieuwe map gemaakt. Er kunnen mappen worden gemaakt met de nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een nieuwe map
met de naam '
DCIM
'. Open de map DCIM en maak hierin net zoveel mappen als u
wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan. De mapnaam moet de notatie
'
100ABC_D
' hebben. De eerste drie cijfers zijn het mapnummer, van 100 tot 999.
De volgende vijf tekens kunnen bestaan uit een combinatie van hoofdletters en kleine
letters van A t/m Z, cijfers en het onderstrepingsteken '_'. De spatie kan niet worden
gebruikt. De camera kan mappen met hetzelfde mapnummer niet herkennen, zelfs
als de laatste vijf tekens anders zijn (bijvoorbeeld 100ABC_D en 100W_XYZ).
Handige functies
210
De beeldbestanden worden genummerd van 0001 tot 9999 in de volgorde
waarin de opnamen zijn gemaakt. Vervolgens worden de bestanden in een map
opgeslagen. U kunt instellen hoe het bestandsnummer wordt toegewezen.
Het bestandsnummer wordt op de computer in de volgende
notatie weergegeven: IMG_0001.JPG.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Bestandnr.] en druk vervolgens op
<Q/0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
een instelling en druk vervolgens op
<Q/0>.
[Continu]: de opeenvolgende bestandsnummering loopt door,
ook na het vervangen van de kaart of het maken van een map.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen of een nieuwe map hebt gemaakt,
loopt de opeenvolgende bestandsnummering door tot 9999. Dit is handig
wanneer u afbeeldingen met nummers tussen 0001 en 9999 op meerdere
kaarten of uit meerdere mappen in één map op de computer wilt opslaan.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de bestandsnummers van de
bestaande opnamen op de kaart of in de map. Als u een
doorlopende bestandsnummering wilt gebruiken, raden we u aan
elke keer een opnieuw geformatteerde kaart te gebruiken.
3 Methoden voor bestandsnummering
XXX-0051
Kaart 1
XXX-0052
Kaart 2
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
100
XXX-0051
101
XXX-0052
Kaart 1
Bestandsnummering na
het maken van een map
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
211
Handige functies
[Auto. reset]: De bestandsnummering begint elke keer opnieuw bij
0001 nadat de kaart is vervangen of een nieuwe map is gemaakt.
Als u de kaart vervangt of een map maakt, begint de bestandsnummering weer bij 0001
voor de nieuwe opnamen. Dit is handig als u de opnamen per kaart of map wilt archiveren.
Als de vervangende kaart of bestaande map echter al reeds opgenomen
opnamen bevat, is het mogelijk dat de bestandsnummering van de nieuwe
beelden verdergaat met de bestandsnummering van de bestaande opnamen op
de kaart of in de map. Als u opnamen wilt opslaan met een bestandsnummering
die begint bij 0001, gebruik dan elke keer een nieuwe, geformatteerde kaart.
[Handm. reset]: voor het handmatig terugzetten van de
bestandsnummering, of om in een nieuwe map met het
bestandsnummer 0001 te beginnen.
Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt
er automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering
van de opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001.
Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt gebruiken voor
opnamen van gisteren en opnamen van vandaag. Nadat de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld, keert deze terug naar Continu of Auto. reset.
(Er wordt geen bevestigingsscherm voor Handm. reset weergegeven.)
XXX-0051
Kaart 1
100-0001
Kaart 2
Bestandsnummer opnieuw ingesteld
100
XXX-0051
101
XXX-0001
Kaart 1
Bestandsnummering na
het maken van een map
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Indien het bestandsnummer in map 999 het nummer 9999 bereikt, kunt u geen opnamen
meer maken, zelfs niet als de kaart nog opslagcapaciteit heeft. Op het LCD-scherm wordt
dan een bericht weergegeven dat de kaart moet worden vervangen. Vervang de kaart.
Voor zowel JPEG- als RAW-opnamen begint de bestandsnaam met 'IMG_'.
Filmbestandsnamen beginnen met 'MVI_'. De extensie is '.JPG' voor
JPEG-opnamen, '.CR2' voor RAW-opnamen en '. MOV' voor films.
Handige functies
212
Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie
aan de opname toegevoegd.
1
Selecteer [Copyrightinformatie].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Copyrightinformatie] en druk
vervolgens op <
/Q 0>.
2
Selecteer de optie die u wilt instellen.
Selecteer [Voer naam van auteur in]
of [Voer copyrightdetails in] en druk
vervolgens op <Q/0>.
X Het tekstinvoerscherm wordt
geopend.
Selecteer [Geef copyrightinfo weer]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te controleren.
Selecteer [Verwijder copyrightinfo]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te verwijderen.
3
Voer tekst in.
Raadpleeg 'Tekstinvoerprocedure' op
de volgende pagina en voer de
copyrightinformatie in.
U kunt maximaal 63 alfanumerieke
tekens en symbolen invoeren.
4
Verlaat de instelling.
Tik op [OK] nadat u de tekst hebt
ingevoerd.
Selecteer [
OK
] in het bevestigingsvenster
en druk op <
Q
/
0
>.
3 Copyrightinformatie instellenN
213
Handige functies
Tekstinvoerprocedure
Het invoergebied wijzigen:
Druk op de knop <B> om
tussen het bovenste en onderste
invoergebied te wisselen.
De cursor verplaatsen:
Tik op [ ]/[ ] of druk op de knop
<YA>/<ZO> om de cursor
te verplaatsen.
Tekst invoeren:
Typ rechtstreeks met het toetsenbord in het onderste gebied of draai
aan het instelwiel <5> om een teken te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0> om dit in te voeren.
De invoermodus wijzigen:
Tik rechts onder in het onderste invoergebied op [ ]. Telkens
als u hierop tikt, wordt de invoermodus als volgt gewijzigd: kleine
letters a cijfers/symbolen 1 a cijfers/symbolen 2 a hoofdletters.
Een teken verwijderen:
Tik op [ ] of druk op de knop <M> om één teken te
verwijderen.
Afsluiten:
Tik op [OK] om de tekstinvoer te voltooien. Het scherm uit stap 2
wordt opnieuw weergegeven.
De tekstinvoer annuleren:
Tik op [Annuleer] om de tekstinvoer te annuleren. Het scherm uit
stap 2 wordt opnieuw weergegeven.
U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility
(meegeleverde software, pag. 340).
Handige functies
214
Wanneer u een verticale opname maakt en deze
op de camera of een computer weergeeft, wordt de
opname automatisch in de verticale stand
gedraaid. Deze instelling kunt u wijzigen.
Selecteer op het tabblad [
5
1
] de optie [
Auto. roteren
]
en druk vervolgens op <
Q
/
0
>. De beschikbare
instellingen worden hieronder beschreven. Selecteer
een instelling en druk vervolgens op <
Q
/
0
>.
[Aan
zD
]
:
De verticale opname wordt tijdens de weergave
automatisch gedraaid op zowel het LCD-scherm als de pc.
[AanD]:
De verticale opname wordt alleen op de pc automatisch gedraaid.
[Uit] : De verticale opname wordt niet automatisch gedraaid.
De verticale opname is niet gedraaid wanneer de foto direct na
de opname wordt weergegeven.
De opname wordt gedraaid als u op de knop <
x
> drukt om opnamen weer te geven.
[Aan
zD
] is ingesteld, maar de opname wordt bij weergave niet gedraaid.
Verticale opnamen die zijn gemaakt terwijl [
Auto. roteren
] was ingesteld op [
Uit
], kunnen
niet automatisch worden gedraaid. Als er een verticale opname is gemaakt terwijl de
camera naar boven of naar beneden werd gehouden, kan het zijn dat de opname niet
automatisch wordt gedraaid. In dergelijke gevallen kunt u de opname draaien aan de
hand van de procedure die wordt omschreven in 'De opname roteren' op pagina 233.
Ik wil op het LCD-scherm van de camera een opname draaien
die gemaakt is terwijl [AanD] was ingesteld.
Nadat u een opname hebt gemaakt, kunt u [AanzD] nog steeds
instellen zodat de opname tijdens de weergave wordt gedraaid.
De verticale opname wordt niet gedraaid op het scherm van de pc.
De gebruikte software is niet compatibel met de functie voor draaien van
opnamen. Gebruik in plaats daarvan de software die bij de camera is geleverd.
3 Verticale opnamen automatisch draaien
Veelgestelde vragen
215
Handige functies
Op het tabblad [54] kunt u met de optie [Geeft camera-inst. weer] de
belangrijkste instellingen van de camera controleren.
3 Camera-instellingen controleren
Datum/tijd (pag. 40)
Witbalanscorrectie (pag. 174)/
reeksopnamen met automatische
witbalans (pag. 175)
Kleurruimte (pag. 176)
Automatische beeldrotatie
(pag. 214)
Sensorreiniging (pag. 225)
Resterende capaciteit van kaart
Instellingenscherm
Pieptoon (pag. 204)
Cam. uitschakelen (pag. 206)
LCD uitschakelen (pag. 206)
Zomertijd (pag. 42)
Aanraakbediening (pag. 63)
Handige functies
216
In de filmopnamemodus of in een van de creatieve modi voor het
maken van foto's kunt u de opname-instellingen en de menu-
instellingen van de camera terugzetten naar de standaardwaarden. Met
deze procedure worden alle instellingen in alle opnamemodi, inclusief
de modus Automatisch/scène, teruggezet naar de standaardwaarden.
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op het tabblad <54> de
optie [Wis instellingen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen].
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen] en druk vervolgens op
<Q/0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<Q/0>.
X Wanneer u [Wis alle camera-
instellingen] selecteert, worden alle
standaardinstellingen (zoals vermeld
op de volgende pagina) van de
camera hersteld.
Alle camera-instellingen wissen:
Vóór de bovenstaande procedure selecteert u [Wis pers.
voorkeuze(C.Fn)] in [54: Wis instellingen] om alle persoonlijke
voorkeuzen te wissen (pag. 282
).
3
De standaardinstellingen van de camera herstellen
N
Veelgestelde vragen
217
Handige functies
Instellingen voor het maken
van foto's
Instellingen voor
opnamekwaliteit
Opnamemodus
C
(Automatisch/
creatief)
Beeldkwaliteit 73
Beeldstijl Automatisch
AF-bediening 1-beeld AF
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Standaard
Transportmodus
u
(Enkelbeeld)
Correctie
helderheid randen
Inschakelen/
correctiegege-
vens blijven
behouden
Meetmethode
q (Meervlaks
meting)
ISO-snelheid
AUTO
(automatisch)
Correctie
chromatische afw.
Uitschakelen/
correctiegegev
ens blijven
behouden
ISO auto Max.: 6400
Belichtingscompensatie
Geannuleerd
AEB Geannuleerd Kleurruimte sRGB
Flitsbelichtingscom
pensatie
0 (Nul)
Witbalans Q (Auto)
Handmatige
witbalans
Geannuleerd
Persoonlijke voorkeuzen
Ongewijzigd
Externe Speedlite
besturing
Ongewijzigd
Witbalanscorrectie Geannuleerd
Reeksopnamen met
automatische witbalans
Geannuleerd
Ruisred. lange
sluitertijd
Deactiveren
Hoge ISO-
ruisreductie
Standaard
File No. Continu
Auto. reiniging Inschakelen
Stofwisdata Gewist
Raadpleeg de instructiehandleiding van het GPS-apparaat voor de
GPS-instellingen.
Handige functies
218
Camera-instellingen
Instellingen voor het maken
van filmopnamen
Cam. uitschakelen 1 min.
Opnamemodus
Autom.
moviebelichting
Pieptoon Inschakelen
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen
AF-methode
FlexiZone -
Single
Kijktijd 2 sec. Servo AF voor film Inschakelen
z Histogram Uitschakelen
AF met ontspanknop
tijdens
k
ONE SHOT
x Histogram Helderheid
Spring met 5
e (10 beelden) Rasterweergave Uit
Auto. roteren AanzD Meettimer 16 sec.
LCD-helderheid
Filmopnameformaat
1920x1080
LCD auto uit 1 min. Geluidsopname Automatisch
Tijdzone Ongewijzigd Videofoto Deactiveren
Datum/tijd Ongewijzigd
Taal Ongewijzigd
Videosysteem Ongewijzigd
Schermkleur 1
Uitleg Inschakelen
Aanraakbediening Standaard
Copyrightinformatie Ongewijzigd
Ctrl over HDMI Deactiveren
Eye-Fi trans. Deactiveren
My Menu instellingen
Ongewijzigd
Weergave van
My
Menu
Deactiveren
AF-methode
FlexiZone -
Single
Continue AF Inschakelen
Touch Shutter Deactiveren
Rasterweergave Uit
Aspect ratio 3:2
Meettimer 16 sec.
219
Handige functies
U kunt de achtergrondkleur van het scherm met opname-
instellingen wijzigen.
Selecteer op het tabblad [53] de optie
[Schermkleur] en druk vervolgens op
<Q/0>. Selecteer de gewenste kleur
en druk vervolgens op <Q/0>.
3 De kleur van het scherm met opname-instellingen
(B Snel instellen) wijzigen
220
U kunt de Speedlite-functies instellen via het menu. Deze informatie
is alleen van toepassing op compatibele Speedlite-flitsers uit de
EX-serie die op de camera zijn bevestigd.
De instellingsprocedure is hetzelfde als voor het instellen van een menufunctie van de camera.
Selecteer [Externe Speedlite besturing].
Selecteer op het tabblad [A1] de
optie [Externe Speedlite besturing]
en druk vervolgens op <Q/0>.
X
Het scherm voor bediening van een
externe Speedlite wordt weergegeven.
Stel deze optie normaliter in op [
Inschakelen
].
Als [Uitschakelen] is ingesteld, zal de externe
Speedlite niet flitsen.
Dit is nuttig wanneer u
alleen het AF-hulplicht van de flitser wilt gebruiken.
Wanneer u een Speedlite 90EX gebruikt en de
opnamemodus is ingesteld op <
A
>
(Automatisch/scène), <
2
> (Portret), <
4
>
(Close-up) of <
6
> (Nacht portret), wordt de
flitser altijd geactiveerd, ongeacht de instelling
van deze optie. Als de opnamemodus is
ingesteld op <
C
> (Automatisch/creatief), kunt
u [
Autom. flits
], [
Flitser aan
] of [
Flitser uit
]
selecteren via het scherm Snel instellen.
Voor normale flitsbelichtingen stelt u
deze optie in op [Evaluatief].
De instelling [
Gemiddeld
] is voor
gevorderde gebruikers. Net als bij een
externe Speedlite wordt het gemiddelde van
het meetgebied genomen. Het kan nodig zijn
om flitsbelichtingscompensatie te gebruiken.
3 Speedlite-functies instellenN
[Flitsen]
[E-TTL II meting]
221
3 Speedlite-functies instellenN
U kunt de flitssynchronisatiesnelheid
voor flitsfotografie instellen in de modus
Aperture priority AE (f).
: Automatisch
De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in
een bereik van 1/200 tot 30 seconden, afhankelijk van de
lichtomstandigheden. Ook snelle synchronisatie kan worden
gebruikt.
: 1/200-1/60 sec. auto
Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig licht.
Dit is geschikt voor het voorkomen van onscherpe opnamen.
De achtergrond kan er echter donker uitzien, terwijl het onderwerp
goed door de flitser wordt belicht.
: 1/200 sec. (vast)
De flitssynchronisatiesnelheid wordt vast ingesteld op 1/200 sec.
Hiermee kunt u onscherpe opnamen effectiever voorkomen dan met
[1/200-1/60 sec. auto]. Maar bij weinig licht wordt de achtergrond
van het onderwerp donkerder dan met [1/200-1/60 sec. auto].
[Flitssynch.snelheid AV-modus]
Als [1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] is ingesteld, is snelle
synchronisatie niet mogelijk in de modus <f>.
3 Speedlite-functies instellenN
222
U kunt de functies in de onderstaande tabel instellen. De weergegeven
functies zijn afhankelijk van het Speedlite-model.
Selecteer [Flits functie
instellingen].
X De functies van de flitser worden
weergegeven.
Functies voor [Flits functie instellingen]
* Voor meer informatie over [FEB] (flitsbelichtingsbracketing) en [In-/uitzoomen
flitser] raadpleegt u de desbetreffende onderwerpen in de instructiehandleiding
van de Speedlite.
[Flits functie instellingen]
Functie Pagina
Flitsmodus 223
Sluiter sync. 223
FEB*
Draadloze functies 223
Kanaal
Flitsgroep
Flitsbelichtings-
compensatie
154
In-/uitzoomen flitser*
[Flits functie instellingen]
Flitsmodus
In-/uitzoomen flitser (flitsbereik)
Flitsbelichtingscompensatie
Draadloze functies
Sluiter sync.
FEB
Voorbeeldscherm
223
3 Speedlite-functies instellenN
Sluiter sync.
Normaal gesproken stelt u deze optie in op [Synchronisatie 1e
gordijn], zodat er direct na de belichting wordt geflitst.
Als [
Synchronisatie 2e gordijn
] wordt ingesteld, wordt er vlak
voordat de sluiter dichtgaat geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd
met een lange sluitertijd, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij
bijvoorbeeld aan de koplampen van een auto 's avonds. Met de
2e-gordijnsynchronisatie wordt er twee keer geflitst: één keer wanneer
u de ontspanknop helemaal indrukt en een tweede keer vlak voor het
einde van de belichting. Met sluitertijden korter dan 1/30 seconde
wordt tevens automatisch 1e-gordijnsynchronisatie gebruikt.
U kunt ook [
Hogesnelheidssynchronisatie
] (
e
) selecteren. Raadpleeg
de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie.
Draadloze functies
U kunt met meerdere Speedlites draadloos flitsen via optische transmissie of
radiotransmissie. Raadpleeg voor meer informatie de instructiehandleiding
van de draadloze Speedlite (voor de Speedlite 90EX etc.).
Flitsbelichtingscompensatie
Zie 'Flitsbelichtingscompensatie' op pagina 154.
Flitsmodus
U kunt de flitsmodus selecteren die geschikt is voor het maken van
opnamen met de flitser.
[E-TTL II-flitsmeting] is de
standaardmodus voor het maken van
opnamen met de automatische flitser
met Speedlites uit de EX-serie.
[Handmatig flitsen] is voor
geavanceerde gebruikers die de
waarde voor [Flitssterkteniveau]
(1/1 tot 1/128) zelf willen kunnen
instellen.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de Speedlite voor meer
informatie over andere flitsmodi.
3 Speedlite-functies instellenN
224
De persoonlijke voorkeuzen die bij [Flitser C.Fn instellingen] worden
weergegeven, verschillen per Speedlite-model.
1
Geef de persoonlijke voorkeuze weer.
Wanneer de camera klaar is om
opnamen met een externe Speedlite
te maken, selecteert u [Flitser C.Fn
instellingen]. Druk vervolgens op
<Q/0>.
2
Stel de persoonlijke voorkeuze in.
Tik op [Y]/[Z] of druk op de knop
<YA>/<ZO> om het nummer te
selecteren en de functie in te stellen.
De procedure is hetzelfde als voor
het instellen van de persoonlijke
voorkeuze van de camera (pag. 282).
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op het tabblad [A1:
Externe Speedlite besturing] de
optie [Wis instellingen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer de instellingen die u
wilt wissen.
Selecteer [Wis flitserinstellingen] of
[Wis alle SpeedliteC.Fn's] en druk
vervolgens op <Q/0>.
Wanneer u [
OK
] selecteert, worden de
respectievelijke instellingen voor de flitser gewist.
De persoonlijke voorkeuzen voor de Speedlite instellen
De instellingen wissen
225
Als u de camera in- of uitschakelt (<
1
> of <
2
>) of als de camera
automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de zelfreinigende sensor automatisch
ingeschakeld om stof van de beeldsensor te verwijderen. Normaal gesproken
is de reinigingseenheid actief zonder dat u daar iets van merkt. U kunt de
zelfreinigende sensor indien nodig ook zelf in- of uitschakelen.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Sensorreiniging] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer [Reinig nuf].
Selecteer [Reinig nuf] en druk
vervolgens op <Q/0>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk op <Q/0>.
X
Op het scherm wordt aangegeven dat de
sensor wordt gereinigd. Er klinkt een
sluitergeluid, maar er wordt geen foto gemaakt.
X Sensorreiniging wordt ook uitgevoerd
als er geen objectief is bevestigd. Als
er geen objectief is bevestigd, mag u
uw vinger of een blaasbuisje niet
verder dan de objectiefbevestiging in
de camera steken. Dit om schade
aan de sluitergordijnen te voorkomen.
De camera wordt opnieuw gestart.
f Automatische sensorreiniging
De sensor nu reinigen
Voor het beste resultaat plaatst u de camera tijdens de sensorreiniging
rechtop en stabiel op een tafel of een ander plat oppervlak.
Wanneer u de sensorreiniging een aantal keren herhaalt, wordt het
resultaat niet echt beter. Direct na het reinigen van de sensor is de optie
[Reinig nu
f] tijdelijk niet beschikbaar.
f Automatische sensorreiniging
226
Selecteer bij stap 2 [Auto. reinigingf] en selecteer
vervolgens [Uitschak.].
Stof dat na de automatische sensorreiniging is achtergebleven, kunt
u handmatig verwijderen met een blaasbuisje of een vergelijkbaar
hulpmiddel. Haal het objectief van de camera voordat u de sensor
gaat reinigen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden
u aan om fysieke reiniging van de sensor bij een Canon Service
Center te laten uitvoeren.
1 Schakel de camera uit <2>.
2 Verwijder het objectief.
3 Reinig de sensor.
4 Voltooi de reiniging.
Automatisch reinigen van de sensor uitschakelen
Handmatige sensorreiniging
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de
sensor voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefbevestiging in de
camera. Anders zou u de sluitergordijnen kunnen beschadigen.
Gebruik nooit lucht of gas uit flessen om de sensor schoon te maken.
De blaaskracht kan de sensor beschadigen en de nevel kan op de
sensor achterblijven.
Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden
verwijderd, kunt u de sensor het beste door een Canon Service
Center laten reinigen.
227
De zelfreinigende sensor zal er gewoonlijk voor zorgen dat er nauwelijks
stof zichtbaar is op opnamen. Als er echter zichtbaar stof achterblijft, kunt
u stofwisdata aan de opname toevoegen om naderhand stofvlekken te
verwijderen. Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340)
gebruikt de stofwisdata om stofvlekken automatisch te verwijderen.
Zorg voor een effen wit object, zoals een vel papier.
Stel de brandpuntsafstand van het objectief in op 50 mm of meer.
Zet de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (f). Als het objectief geen
focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van het objectief
en draait u de focusring helemaal met de klok mee.
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer op het tabblad [A4] de
optie [Stofwisdata] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [
OK
] en druk op <
Q
/
0
>.
Nadat de automatische zelfreiniging
van de sensor is uitgevoerd, wordt
een bericht weergegeven. Er klinkt
een sluitergeluid tijdens de reiniging,
maar er wordt geen foto gemaakt.
3 Stofwisdata toevoegenN
Voorbereiding
Stofwisdata verkrijgen
3 Stofwisdata toevoegenN
228
3
Fotografeer een effen wit object.
Vul het LCD-scherm op een afstand
van 20-30 cm met een effen wit object
zonder patroon en maak een opname.
X
De foto wordt in de diafragmavoorkeuzemodus
gemaakt bij een diafragma van f/22.
Aangezien de opname niet wordt opgeslagen,
kunnen de gegevens nog altijd worden opgehaald,
ook al is er geen kaart in de camera geplaatst.
X Nadat de foto is gemaakt, verzamelt
de camera de stofwisdata. Zodra de
stofwisdata zijn verkregen, wordt er
een bericht weergegeven.
Nadat u [
OK
] hebt geselecteerd, wordt
het menu opnieuw weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen,
wordt een waarschuwing weergegeven.
Volg de stappen bij 'Voorbereiding' op
de voorgaande pagina en selecteer
vervolgens [
OK
]. Maak de foto opnieuw.
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige JPEG- en
RAW-opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname gaat maken, wordt het
aanbevolen om eerst de stofwisdata bij te werken door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg de software-instructiehandleiding (pdf) op de dvd-rom voor
informatie over het gebruik van Digital Photo Professional (meegeleverde
software, pag. 340) voor het verwijderen van stofvlekken.
De grootte van de stofwisdata die aan de opname worden toegevoegd, is zo gering
dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op de bestandsgrootte van de opname.
Stofwisdata
Zorg ervoor dat u een effen wit object gebruikt, zoals een nieuw vel wit papier.
Als het papier een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien en zodoende
de nauwkeurigheid van de stofverwijdering door de software nadelig beïnvloeden.
229
7
Opnamen weergeven
In dit hoofdstuk vindt u een uitleg van functies die zijn
gerelateerd aan het weergeven van foto's en films.
De informatie in dit hoofdstuk is uitgebreider dan de
informatie in hoofdstuk 2, 'Automatisch/scène +
basismodi en opnamen weergeven'. Hier vindt u
informatie over hoe u foto's en films op de camera kunt
weergeven en wissen en op de tv kunt bekijken.
Fotoplezier is er in vele vormen, van
traditionele afdrukken tot diavoorstellingen
op een scherm en sociale media. Geniet
thuis met familie en vrienden van uw foto's
op een HDTV.
230
Het LCD-scherm is een aanraakgevoelig paneel dat u met uw vingers
kunt bedienen. Druk op de knop <x> om de opnamen weer te
geven. (De laatste opname wordt als eerste weergegeven.)
Als de camera is uitgeschakeld, houdt u de knop <
x
> 2 seconden of langer
ingedrukt om de camera in te schakelen en het weergavescherm te openen.
Veeg met één vinger.
Gebruik bij de weergave van afzonderlijke
opnamen
één vinger
om de opname naar
links of naar rechts te verplaatsen om een
andere opname te zien.
Veeg naar links om de volgende
(nieuwere) opname te zien of naar rechts
om de vorige (oudere) opname te zien.
Gebruik bij de indexweergave van vier
of negen opnamen
één vinger
om
omhoog of omlaag te gaan op het
scherm om een ander scherm met
indexopnamen te zien. Veeg omhoog
met uw vinger om nieuwere opnamen te
zien of omlaag om de oudere opnamen
te zien. Wanneer u een opname
selecteert en erop tikt, wordt deze als
afzonderlijke opname weergegeven.
Veeg met twee vingers.
Wanneer u twee vingers gebruikt om
een veegbeweging naar links of rechts
op het scherm te maken, kunt u een
opnamesprong maken met de methode
die is ingesteld in [Spring met 5]
op het tabblad [x2].
d
Opnamen weergeven met het aanraakscherm
Door opnamen bladeren
Door opnamen navigeren (opnamesprong)
231
d Opnamen weergeven met het aanraakscherm
Druk twee vingers tegen
elkaar aan.
Raak het scherm aan met twee
uitgespreide vingers en breng uw
vingers vervolgens samen op
het scherm.
Elke keer dat u uw vingers
samenbrengt, verandert het scherm
van de weergave van 1 opname
naar een indexweergave met
4 opnamen en een indexweergave
met 9 opnamen.
De geselecteerde opname heeft een
oranje kader in de indexweergave.
Filmopnamen hebben in de
indexweergave een verticale
perforatie.
Spreid twee vingers uit elkaar.
Raak het scherm aan met twee vingers
bij elkaar en spreid uw vingers
vervolgens uit op het scherm.
Terwijl u uw vingers uit elkaar trekt,
wordt de opname vergroot.
De opname kan tot 10x
worden vergroot.
Tik op het pictogram [2]
rechtsboven in het scherm om
terug te keren naar de weergave
van één opname.
Opnamen verkleinen (indexweergave)
Opnamen vergroten
232
Bij de weergave van één opname kunt u aan het instelwiel <5>
draaien om snel vooruit of achteruit door de opnamen te springen, al
naar gelang de ingestelde sprongmethode.
1
Selecteer [Spring met 5].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Spring met 5] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer de sprongmethode.
Druk op de knop <Wj/i>/<XL>/
<YA>/<ZO> om de gewenste
sprongmethode te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>.
d: Geef beelden een voor een
weer
e: Spring 10 beelden
f: Spring 100 beelden
g: Geef weer op datum
h: Geef weer per map
i: Geef alleen movies weer
j: Geef alleen foto's weer
k
:
Geef weer op classificatie
(pag. 234)
3
Navigeer door te springen.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
Draai bij de weergave van één
opname aan het instelwiel <5>.
I
Door opnamen springen (opnamesprong)
Weergavepositie
Sprongmethod
Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum.
Als u opnamen op map wilt zoeken, selecteert u [Map].
Als de kaart zowel films als foto's bevat, selecteert u [Movies] of [Foto's]
om een van beide categorieën weer te geven.
Als er geen opnamen overeenkomen met de geselecteerde
[Classificatie], [Foto's] of [Movies] is het niet mogelijk om door de
opnamen te navigeren met het instelwiel <5>.
233
U kunt opnamen bij de weergave draaien.
1
Selecteer [Beeld roteren].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Beeld roteren] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer een opname.
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
de te draaien opname te selecteren.
U kunt ook een opname selecteren in
de indexweergave (pag. 231).
3
Draai de opname.
Telkens als u op <Q/0> drukt,
wordt de opname als volgt naar
rechts gedraaid: 90° a 270° a 0°.
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
b De opname draaien
Als u [51: Auto. roteren] hebt ingesteld op [AanzD] (pag. 214),
hoeft u de opnamen niet meer op bovenstaande wijze te draaien.
Als de gedraaide opname tijdens de opnameweergave niet gedraaid
wordt weergegeven, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om
een opname te draaien.
Een film kan niet worden gedraaid.
234
U kunt opnamen en films classificeren met een van vijf classificaties:
l/m/n/o/p.
1
Selecteer [Classificatie].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Classificatie] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer een opname.
Druk op de toets <YA>/<ZO>
om een opname of film te selecteren
voor classificatie.
Raak het LCD-scherm met twee
uitgespreide vingers aan en breng uw
vingers vervolgens samen. U ziet een
weergave van drie opnamen.
Vervolgens kunt u opnamen
selecteren. Ga terug naar de
weergave van één opname door het
LCD-scherm aan te raken met twee
vingers tegen elkaar aan en uw
vingers vervolgens op het scherm uit
te spreiden.
3
Classificeer de opname of film.
Druk op de knop <Wj/i>/<XL>
om een classificatie te selecteren.
X Het totale aantal opnamen en films
dat is geclassificeerd, wordt voor elke
classificatie geteld.
Als u nog een opname of film wilt
classificeren, herhaalt u stap 2 en 3.
Druk op de knop <M
> om terug te
keren naar het menu.
3 Classificaties instellen
235
3 Classificaties instellen
Het totale aantal opnamen met een bepaalde classificatie dat kan worden
weergegeven, is 999. Indien er meer dan 999 opnamen zijn met een
bepaalde classificatie, wordt er [###] weergegeven voor die classificatie.
Het voordeel van classificaties
Met [x2: Spring met 5] kunt u alleen opnamen en films met een
specifieke classificatie weergeven.
Met [x2: Diavoorstelling] kunt u alleen opnamen en films met een
bepaalde classificatie afspelen.
Met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340) kunt u
alleen foto's met een specifieke classificatie selecteren.
Met Windows 7 en Windows Vista kunt u de classificatie van elk bestand
bekijken in de bestandsinformatieweergave of in de meegeleverde
opnameviewer (alleen foto's).
236
U kunt tijdens de weergave van opnamen op <Q/0> drukken om de
volgende opties in te stellen: [ : Beveilig beelden], [b: Beeld
roteren], [9: Classificatie], [U: Creatieve filters], [S: Wijzig formaat]
(alleen JPEG-bestanden) en [e: Spring met 5].
Voor films kunnen alleen de functies die hierboven vetgedrukt
worden weergegeven worden ingesteld.
Tijdens de weergave van opnamen kan het scherm Snel instellen alleen
worden weergegeven met Q Snel instellen en niet met de knop B.
De procedure is hetzelfde als voor het
gebruik van het scherm Snel instellen in
de opnamemodus. Bij de opties voor
Creatieve filters en Wijzig formaat moet
u echter ook nog op <Q/0> drukken
om ze in te stellen. Zie voor meer
informatie pagina 260 voor Creatieve
filters en pagina 262 voor Wijzig formaat.
Q Snel instellen tijdens weergave
Stel [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om een opname te draaien.
Als [51: Auto. roteren] is ingesteld op [AanD] of [Uit], wordt de instelling
[b Beeld roteren] toegevoegd aan de opname, maar zal de camera de
opname niet draaien voor weergave.
Als u in de indexweergave op <Q/0> drukt, wordt er overgeschakeld
naar de weergave van één opname. Druk nogmaals op <Q/0> om
het scherm Snel instellen weer te geven.
Voor opnamen die zijn gemaakt met een andere camera, kan het aantal
functies dat u kunt selecteren beperkt zijn.
237
Gebruik de AV-kabel AVC-DC400ST of de
HDMI-kabel HTC-100 (beide afzonderlijk
verkrijgbaar) om de camera op een tv aan
te sluiten. U kunt de gemaakte films en
foto's dan op uw tv bekijken.
Als u over een HD-televisie beschikt en
uw camera met een HDMI-kabel
aansluit, kunt u films in Full HD
(Full High-Definition: 1920x1080) en HD
(High-Definition: 1280x720) bekijken met
een hogere beeldkwaliteit.
U kunt films afspelen op het LCD-scherm
van de camera. U kunt bovendien de
eerste en laatste beelden van een film
bewerken en de foto's en films op de
kaart afspelen als automatische
diavoorstelling.
k Genieten van films
Afspelen op een tv
(pag. 247 en 251)
Afspelen op het LCD-scherm van de camera
(pag. 239 - 246)
Omdat recorders met vaste schijf geen HDMI IN-poort bevatten, kan de camera niet
op de recorder met vaste schijf worden aangesloten met behulp van een HDMI-kabel.
Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een recorder met vaste schijf
is aangesloten, kunnen films en foto's niet worden afgespeeld of opgeslagen.
Als de tv beschikt over een kaartsleuf die compatibel is met MOV-bestanden,
kunt u films afspelen vanaf de kaart als u deze in de tv plaatst.
Films die met andere apparaten zijn opgenomen, kunnen mogelijk niet
door deze camera worden afgespeeld.
Een film die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de kaart
worden opgeslagen en op de camera worden afgespeeld.
Videofotoalbums die zijn bewerkt met EOS Video Snapshot Task
(pag. 196), kunnen wel op de camera worden weergegeven.
k Genieten van films
238
De filmbestanden op de kaart kunnen
worden overgezet naar een computer
en worden afgespeeld of bewerkt
met ImageBrowser EX
(meegeleverde software).
Afspelen en bewerken op een computer
(pag. 340)
Om een film vloeiend af te spelen op een computer, is een hoogwaardige
computer nodig. Raadpleeg het pdf-bestand ImageBrowser EX
Gebruikershandleiding voor meer informatie over de hardwarevereisten
voor de computer voor ImageBrowser EX.
Als u commerciële software van derden wilt gebruiken om de films af te
spelen of te bewerken, dient u te controleren of de software compatibel is
met MOV-bestanden. Voor meer informatie over commerciële software
van derden dient u de fabrikant van de software te raadplegen.
239
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om opnamen
weer te geven.
2
Selecteer een film.
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
een film te selecteren.
Bij de weergave van één opname geeft het
pictogram <
1
> linksboven in het scherm
aan dat het een film betreft. Als de film een
videofoto is, wordt < > weergegeven.
U kunt op de knop <
B
> drukken om
over te schakelen naar de weergave
met opname-informatie (pag. 257).
In de indexweergave geeft de perforatie links
van een miniatuur aan dat het een film is.
Films kunnen niet worden weergegeven
in de indexweergave. Druk daarom op
<
Q
/
0
> om over te schakelen op de
weergave van één opname.
3
Druk in de weergave van één
opname op < 1>.
X Het filmweergavepaneel verschijnt
onder in het scherm.
4
Speel de film af.
Selecteer [7] (Afspelen) en druk
vervolgens op <Q/0>.
X De film wordt afgespeeld.
U kunt de filmweergave pauzeren
door op <Q/0> te drukken.
Tijdens de filmweergave kunt u het geluidsvolume
van de ingebouwde luidspreker aanpassen door
aan het instelwiel <
5>
te draaien.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over de weergaveprocedure.
k Films afspelen
Luidspreker
k Films afspelen
240
Filmweergavepaneel
* Als er achtergrondmuziek is ingesteld, wordt het geluid van de film niet afgespeeld.
Tik op [
7
] in het midden van het scherm.
X De film wordt afgespeeld.
Als u het filmweergavepaneel wilt weergeven,
tikt u op <
1
> linksboven in het scherm.
Als u de film tijdens weergave wilt pauzeren,
tikt u op het scherm. Het filmweergavepaneel
wordt ook weergegeven.
Bewerking Beschrijving van weergave
7 Afspelen
Door op <Q/0> te drukken, kunt u schakelen tussen
weergeven en stoppen.
8 Vertraagd
Wijzig de vertragingssnelheid door op de knop <
YA
>/<
ZO
> te
drukken. De vertragingssnelheid wordt rechtsboven in het scherm
weergegeven.
5 Eerste beeld Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven.
3 Vorige beeld
Telkens als u op <
Q
/
0
> drukt, wordt het vorige beeld weergegeven.
Als u <
Q
/
0
> ingedrukt houdt, wordt de film teruggespoeld.
6
Volgende beeld
Telkens als u op <
Q
/
0
> drukt, wordt de film beeld voor beeld
weergegeven. Als u <
Q
/
0
> ingedrukt houdt, wordt de film vooruitgespoeld.
4 Laatste beeld Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven.
X Bewerken
Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend (pag. 241).
Achtergrondmuziek
*
Speel een film af met de geselecteerde achtergrondmuziek
(pag. 246).
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker
(pag. 239) aanpassen door aan het instelwiel <
5
> te draaien.
3 2 Hiermee keert u terug naar de weergave van één opname.
Afspelen via het aanraakscherm
De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen
LP-E12-batterij bij 23 °C is: circa 2 uur 20 minuten.
Als u een foto hebt gemaakt toen u de film opnam, wordt de foto tijdens
de filmweergave circa 1 seconde weergegeven.
241
U kunt de eerste en laatste beelden van een film bewerken in
tussenstappen van 1 seconde (dit geldt niet voor videofoto's).
1
Selecteer [X] in het
filmweergavescherm.
X Het bewerkingsscherm wordt
weergegeven.
2
Geef aan welk deel moet worden
verwijderd.
Selecteer [U] (Snijden begin) of [V]
(Snijden eind) en druk op <Q/0>.
Tik op [3]/[6] om het vorige of
volgende beeld te zien. Houd [3]/
[6] ingedrukt om de beelden
achteruit of vooruit te spoelen.
Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt
verwijderen, drukt u op <Q/0>.
Het deel dat boven in het scherm
grijs is gemarkeerd, is het deel
dat overblijft.
3
Controleer de bewerkte film.
Selecteer [7] en druk op <Q/0>
om het grijs gemarkeerde deel af
te spelen.
Ga terug naar stap 2 om de
bewerking te wijzigen.
Als u de bewerking wilt annuleren,
drukt u op de knop <M>,
selecteert u [OK] in het
bevestigingsvenster en drukt u
vervolgens op <Q/0>.
X
De eerste en laatste beelden van een film bewerken
X De eerste en laatste beelden van een film bewerken
242
4
Sla de bewerkte film op.
Selecteer [W] en druk vervolgens
op <Q/0>.
X Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe
film op te slaan, selecteert u
[Nieuw bestand]. Als u het bestand
wilt opslaan en het originele
filmbestand wilt overschrijven,
selecteert u [Overschrijven] en
drukt u vervolgens op <Q/0>.
Selecteer [OK] in het
bevestigingsvenster en druk
vervolgens op <Q/0> om de
bewerkte film op te slaan en terug te
keren naar het filmweergavescherm.
Als de batterij bijna leeg is, kunt u de film niet bewerken. Gebruik een
volledig opgeladen batterij.
Aangezien bewerking alleen in tussenstappen van 1 seconde mogelijk is
(de positie wordt aangegeven met [X]), kan de exacte positie waar de
film wordt bewerkt, iets afwijken van de positie die u hebt aangegeven.
Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [Nieuw bestand]
niet worden geselecteerd.
243
U kunt de opnamen op de kaart weergeven als een automatische
diavoorstelling.
1
Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Diavoorstelling] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer de opnamen die u wilt
weergeven. U kunt selecteren op:
[iAlle bldn], [kMovies],
[zFoto's], [iDatum], [nMap]
of [9Classificatie].
Stel de optie [Alle bldn
] in. Deze is
omcirkeld in de illustratie.
Dit kan op
twee manieren.
Selecteer de optie [Alle bldn] met de
knop <Wj/i>/<XL>.
Druk op de knop <Wj/i>/<XL> om
de optie [Alle bldn] te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>. Druk op de
knop <Wj/i>/<XL> om de weer te
geven opnamen te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>.
Tik rechtstreeks op de optie
[Alle bldn].
Tik twee keer op de optie [Alle bldn].
De volgende zes opties worden dan
weergegeven. Selecteer de gewenste
optie: [Alle bldn], [Movies], [Datum],
[Foto's], [Map], [Classificatie]. Tik op
de opnamen die u wilt weergeven en tik
vervolgens op [sOK]. Tik in het
scherm met diavoorstellingsinstellingen
op [32].
3
Diavoorstelling (automatische weergave)
Aantal weer te geven
opnamen
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
244
[iDatum], [nMap] of
[9Classificatie]
Selecteer de datum, de map of de classificatie
van de opnamen die u wilt weergeven.
Wanneer <
zH
> wordt
gemarkeerd, drukt u op de knop <
B
>.
Selecteer de gewenste optie en druk
vervolgens op <Q/0>.
3
Stel [Stel in] naar wens in.
Selecteer [
Stel in
] en druk vervolgens
op <
Q/0>.
Stel de [Weergaveduur], [Herhalen],
[Overgangseffect] en
[Achtergrondmuziek] in voor foto's.
De procedure voor het selecteren van
achtergrondmuziek wordt toegelicht op pagina 246.
Druk na het selecteren van de
instellingen op de knop <M
>.
Optie Beschrijving van weergave
jAlle bldn Alle foto's en films op de geheugenkaart worden weergegeven.
iDatum
De foto's en films die zijn vastgelegd op de geselecteerde
opnamedatum, worden weergegeven.
nMap
De foto's en films in de geselecteerde map worden weergegeven.
kMovies Alleen de films op de geheugenkaart worden weergegeven.
zFoto's Alleen de foto's op de geheugenkaart worden weergegeven.
9
Classificatie
Alleen foto's en films met de geselecteerde classificatie worden weergegeven.
[Datum][Map][Classificatie]
245
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
4
Start de diavoorstelling.
Selecteer [
Start
] en druk vervolgens op <
Q
/
0
>.
X
Nadat de tekst [
Laden van beeld...
] is
weergegeven, begint de diavoorstelling.
5
Stop de diavoorstelling.
Als u de diavoorstelling wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het instellingenscherm,
drukt u op de knop <
M
>.
[Weergaveduur]
[Herhalen]
[Overgangseffect] [Achtergrondmuziek]
Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <
Q
/
0
>. Tijdens het
pauzeren wordt [
G
] in de linkerbovenhoek van de opname weergegeven.
Druk nogmaals op <
Q
/
0
> om weer verder te gaan met de diavoorstelling.
U kunt de diavoorstelling ook pauzeren door op het scherm te tikken.
Tijdens de diavoorstelling kunt u het weergaveformaat van de foto's
wijzigen door op de knop <B> te drukken (pag. 98).
Tijdens de filmweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen door aan
het instelwiel <5> te draaien.
Tijdens de diavoorstelling of een onderbreking, kunt u op de knop
<YA>/<ZO> drukken om een andere opname weer te geven.
Tijdens de diavoorstelling werkt de functie voor het automatisch uitschakelen van de camera niet.
De weergavetijd kan variëren, afhankelijk van de opname.
Zie pagina 247 als u de diavoorstelling op een tv wilt bekijken.
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
246
1
Selecteer [Achtergrondmuziek].
Stel [
Achtergrondmuziek
] in op [
Aan
]
en druk vervolgens op <
Q
/
0
>.
2
Selecteer de achtergrondmuziek.
Druk op de knop <
W
j
/
i
>/<
X
L
>
om de achtergrondmuziek te
selecteren en druk vervolgens op
<
Q
/
0
>. U kunt ook meerdere
tracks met achtergrondmuziek
selecteren.
3
Speel de achtergrondmuziek af.
Druk op de knop <B> om naar
een voorbeeld van de
achtergrondmuziek te luisteren.
Druk op de knop <
Wj
/
i
>/<
XL
> om
een andere track met achtergrondmuziek
af te spelen. Druk nogmaals op de knop
<
B
> om het beluisteren van
achtergrondmuziek te stoppen.
Pas het geluidsvolume aan door aan
het instelwiel <5> te draaien.
Tik op [Verwijder] om
achtergrondmuziek van de kaart
te verwijderen.
De achtergrondmuziek selecteren
Na aanschaf kunt u niet meteen met de camera een achtergrondmuziek
selecteren. U moet eerst EOS Utility (meegeleverde software) gebruiken
om de achtergrondmuziek naar de kaart te kopiëren. Zie voor informatie de
software-instructiehandleiding (pdf) voor EOS Utility op de dvd-rom.
247
U kunt de foto's en films ook weergeven op een tv.
Hiervoor hebt u de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) nodig.
1
Sluit de HDMI-kabel aan op
de camera.
Sluit de stekker met het <dHDMI
MINI>-logo naar de voorzijde van de
camera gericht aan op de
<D>-aansluiting.
2
Sluit de HDMI-kabel aan op de tv.
Sluit de HDMI-kabel aan op de HDMI
IN-poort van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Schakel de camera in <1>.
Opnamen op de tv bekijken
Een HDMI-kabel aansluiten en opnamen weergeven
op een tv
Pas het geluidsvolume van de film aan op de tv. Het geluidsvolume kan
niet met de camera worden aangepast.
Schakel, voordat u de kabel tussen de camera en de tv aansluit of
verwijdert, de camera en de tv uit.
Op bepaalde tv's worden de weergegeven opnamen mogelijk
afgesneden.
Opnamen op de tv bekijken
248
5
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
De opnamen worden automatisch
weergegeven met de optimale
resolutie van de tv.
U kunt het weergaveformaat wijzigen
door op de knop <B> te drukken.
Zie pagina 239 als u films wilt
weergeven.
De volgende bewerkingen kunnen niet worden uitgevoerd als de
camera is aangesloten op een tv:
tijdens opnamen:
Het AF-punt verplaatsen
De opname vergroten/verkleinen
Servo AF voor film in- of uitschakelen tijdens filmopnamen
tijdens filmweergave:
Snel instellen
De opnamen kunnen niet tegelijkertijd via zowel de <D>-
aansluiting als de <q >-aansluiting worden weergegeven.
Sluit geen andere apparaten aan op de <D>-aansluiting van
de camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Op sommige tv's kunnen de opnamen mogelijk niet worden afgespeeld.
Gebruik in dat geval de AV-kabel AVC-DC400ST (afzonderlijk
verkrijgbaar) om de camera op de tv aan te sluiten.
249
Opnamen op de tv bekijken
Als de tv die met de HDMI-kabel op de camera is aangesloten
compatibel is met HDMI CEC*, kunt u de afstandsbediening van de tv
gebruiken voor het bedienen van de weergaveopties.
* Een standaard-HDMI-functie waarmee HDMI-apparaten elkaar kunnen
bedienen zodat u ze kunt bedienen met één afstandsbediening.
1
Stel [Ctrl over HDMI] in op
[Inschakelen].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Ctrl over HDMI] en druk
vervolgens op <Q/0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Sluit de camera aan op een tv.
Gebruik een HDMI-kabel om de
camera aan te sluiten op de tv.
X De invoer van de tv wordt
automatisch overgeschakeld op
de HDMI-poort waarop de camera
is aangesloten.
3
Druk op de knop <x> op
de camera.
X Op de tv wordt een opname
weergegeven. U kunt de
afstandsbediening van de tv
gebruiken om opnamen af te spelen.
4
Selecteer een opname.
Druk op de knop / van de
afstandsbediening en selecteer
een
opname.
Voor HDMI CEC-tv's
Opnamen op de tv bekijken
250
5
Druk op Enter op de
afstandsbediening.
X Het menu wordt weergegeven en u
kunt de afspeelopties uitvoeren die
links worden weergegeven.
Druk op de toets / om de
gewenste optie te selecteren en druk
vervolgens op Enter. Voor een
diavoorstelling drukt u op /
op de
afstandsbediening om een optie te
selecteren. Druk vervolgens op Enter.
Als u [Terug] kiest en vervolgens op
Enter drukt, verdwijnt het menu en
kunt u de knop / gebruiken om
een opname te selecteren.
Fotoweergavemenu
Filmweergavemenu
Bij bepaalde tv's moet u eerst de HDMI CEC-verbinding activeren.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de tv voor meer informatie.
Bepaalde tv's, waaronder zelfs tv's die compatibel zijn met HDMI CEC,
functioneren wellicht niet naar behoren. In dat geval dient u de HDMI-kabel
los te koppelen en [
x
2: Ctrl over HDMI
] in te stellen op [
Uitschakelen
].
Sluit de camera vervolgens opnieuw met de HDMI-kabel op de tv aan.
U kunt nu de camera gebruiken om de weergaveopties te bedienen.
: Terug
: 9-beeldindex
: Movie afspelen
: Diavoorstelling
: Opn. info weergeven
: Roteren
251
Opnamen op de tv bekijken
Als u een AV-kabel gebruikt om de camera op een tv aan te sluiten,
worden de opnamen in SD (Standard Definition) weergegeven.
1
Sluit de AV-kabel AVC-DC400ST
(afzonderlijk verkrijgbaar) aan op
de camera.
Sluit de stekker met het <Canon>-
logo naar de achterzijde van de
camera gericht aan op de
<q >-aansluiting.
2
Sluit de AV-kabel aan op de tv.
Sluit de AV-kabel aan op de video
IN-aansluiting en op de audio
IN-aansluiting van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Schakel de camera in <1>.
5
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
Zie pagina 239 als u films wilt
weergeven.
Een AV-kabel aansluiten en opnamen weergeven op een tv
AUDIO
VIDEO
(rood)
(wit)
(geel)
Gebruik als AV-kabel uitsluitend de AVC-DC400ST (afzonderlijk
verkrijgbaar). Als u een andere kabel gebruikt, worden de opnamen
mogelijk niet weergegeven.
Als het videosysteem niet overeenkomt met de tv, worden de opnamen
niet correct weergeven. Als dit gebeurt, schakelt u over naar het juiste
videosysteem met [52: Videosysteem].
252
Door opnamen te beveiligen, voorkomt u dat deze per ongeluk
worden verwijderd.
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Beveilig beelden] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <Q/0>.
3
Beveilig de opname.
Selecteer een opname die u wilt
beveiligen met de knop <YA>/
<ZO> en druk vervolgens op
<Q/0>.
X Als een opname is beveiligd, wordt
het pictogram <K> boven in het
scherm weergegeven.
Als u de wisbeveiliging ongedaan wilt
maken, drukt u nogmaals op de knop
<Q/0>. Het pictogram <K>
verdwijnt dan.
Als u nog een opname wilt beveiligen,
herhaalt u stap 3.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het scherm van stap
2.
K Opnamen beveiligen
3 Een afzonderlijke opname beveiligen
Wisbeveiligingspictogram
253
K Opnamen beveiligen
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart
tegelijk beveiligen.
Als u [Alle beelden in map]
of [Alle beelden op kaart] selecteert in
[x1: Beveilig beelden], worden alle
opnamen in de map of op de kaart
beveiligd.
Om de opnamebeveiliging te annuleren,
selecteert u [Wis bev. beelden in map]
of [Wis bev. alle beelden op kaart].
3 Alle opnamen in een map of op een kaart beveiligen
Als u de kaart formatteert (pag. 57), worden ook de beveiligde
opnamen verwijderd.
Films kunnen ook worden beveiligd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd
met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt
wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle opnamen wist (pag. 255), blijven alleen de beveiligde opnamen
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige opnamen wilt wissen.
254
U kunt opnamen één voor één selecteren en wissen, of in een batch.
Beveiligde opnamen (pag. 252) worden niet gewist.
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden
teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze niet
meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te voorkomen
dat deze per ongeluk worden gewist. Als u een
1
+
7
3
-afbeelding
verwijdert, verwijdert u zowel de RAW- als de JPEG-afbeelding
.
1
Geef de opname weer die u
wilt wissen.
2
Druk op de knop <XL>.
X Het menu voor Wissen verschijnt
onder in het scherm.
3
Wis de opname.
Selecteer [
Wissen
] en druk vervolgens
op
<Q/0>
. De weergegeven
opname wordt gewist.
Door vinkjes <X> bij de te wissen opnamen te zetten, kunt u meerdere
opnamen tegelijk wissen.
1
Selecteer [Wis beelden].
Selecteer op het tabblad [x1]
de optie [Wis beelden] en druk
vervolgens op <Q/0
>.
L Opnamen wissen
Een afzonderlijke opname wissen
3
Opnamen selecteren <
X
> die in een batch moeten worden gewist
255
L Opnamen wissen
2
Selecteer [Selecteer en wis beelden].
Selecteer [
Selecteer en wis beelden
]
en druk vervolgens op <
Q
/
0
>.
X De opnamen worden weergegeven.
Raak het LCD-scherm met twee uitgespreide
vingers aan en breng uw vingers vervolgens samen.
U ziet een weergave van drie opnamen. Vervolgens
kunt u opnamen selecteren. Ga terug naar de
weergave van één opname door het scherm aan te
raken met twee vingers tegen elkaar aan en uw
vingers vervolgens op het scherm uit te spreiden.
3
Selecteer de opnamen die u wilt wissen.
Selecteer een opname die u wilt
wissen met de knop <YA>/<ZO>
en druk vervolgens op <Q/0>.
X Er wordt linksboven in het scherm
een vinkje <X> weergegeven.
Herhaal stap 3 om andere opnamen
te selecteren die u wilt wissen.
4
Wis de opname.
Druk op de knop <XL>.
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<Q/0>.
X
De geselecteerde opnamen worden gewist.
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk wissen. Als
[
x
1: Wis beelden
] is ingesteld op [
Alle beelden in map
] of [
Alle beelden
op kaart
], worden alle opnamen in de map of op de kaart gewist.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen
Als u ook beveiligde opnamen wilt wissen, dient u de kaart te formatteren (pag. 57).
256
* Bij 1+73-opnamen wordt de bestandsgrootte van 1 weergegeven.
* Bij foto's die tijdens een filmopname zijn gemaakt, wordt <G> weergegeven.
* Als de optie Creatief filter of Wijzig formaat op een opname is toegepast, wordt
het pictogram <u> weergegeven in plaats van het pictogram <1+>.
* Foto's die met flits zijn gemaakt zonder flitsbelichtingscompensatie worden
gemarkeerd met het pictogram < >. Foto's die zijn gemaakt met
flitsbelichtingscompensatie worden gemarkeerd met het pictogram <y>.
B: Weergave met opname-informatie
Voorbeeld van een opname gemaakt in een creatieve modus
Waarde
flitsbelichtingscompensatie
Meetmethode
Opnamemodus
Lichte tonen prioriteit
Opnamedatum
en -tijd
Witbalanscorrectie
Histogram
(Helderheid/RGB)
Kleurruimte
Witbalans
Beeldstijl/
Instellingen
Bestandsgrootte
Opnamekwaliteit
Nummer van de
opname/
Totaalaantal
opgeslagen opnamen
Mapnummer -
bestandsnummer
Classificatie
Diafragma
Sluitertijd
Beveilig beelden
Waarde
belichtingscorrectie
ISO-snelheid
Eye-Fi-overdracht
257
B: Weergave met opname-informatie
* Bij afbeeldingen die zijn gemaakt in de modus Automatisch/scène of in een
basismodus, is de weergegeven informatie afhankelijk van de opnamemodus.
* Foto's die zijn gemaakt in de modus <C> geven [Achtergrond wazig] weer.
* Als handmatige belichting is gebruikt, worden de sluitertijd, het diafragma en de
ISO-snelheid (indien handmatig ingesteld) weergegeven.
* Het pictogram < > wordt weergegeven voor videofoto's.
Voorbeeld van een opname gemaakt in een basismodus
Voorbeeldfilm
Sfeer en sfeereffecten
Licht of scène
Opnamemodus
Opnamemodus
Filmbestandsgrootte
Sluitertijd en
diafragma voor
filmopname
Framesnelheid
Filmopnameformaat
Opnametijd
Weergave
B: Weergave met opname-informatie
258
Overbelichtingswaarschuwing
Wanneer de opname-informatie wordt weergegeven, gaan overbelichte gedeelten
van de opname knipperen. Voor meer detail in de overbelichte gedeelten stelt u de
belichtingscompensatie in op een negatieve waarde en maakt u de foto opnieuw.
Het histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtingsniveau en
de algehele helderheid. Het RGB-histogram is geschikt voor controle van de
kleurverzadiging en -gradatie. De histogramweergave kan worden
gewisseld met [
x2: xHistogram
].
Weergave van de [Helderheid]
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling van het
helderheidsniveau van de opname. De horizontale as geeft
het helderheidsniveau aan (donkerder aan de linkerkant en
lichter aan de rechterkant) en de verticale as geeft aan
hoeveel pixels er voor ieder helderheidsniveau bestaan. Hoe
meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder de afbeelding.
Hoe meer pixels aan de rechterkant, hoe lichter de afbeelding.
Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn, zult u in de donkere
gedeelten weinig details kunnen onderscheiden. Als er te veel
pixels aan de rechterkant zijn, zijn de lichte gedeelten vaag.
De tussengelegen gradaties worden gereproduceerd. Aan de
hand van de opname en het helderheidshistogram van de
opname kunt u het belichtingspatroon en de algehele gradatie controleren.
Weergave van [RGB]
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van elke primaire kleur in
de opname (RGB, of rood, groen en blauw). De horizontale as geeft het
helderheidsniveau van de kleur aan (donkerder aan de linkerkant en lichter aan de
rechterkant) en de verticale as geeft aan uit hoeveel pixels het helderheidsniveau van
elke kleur bestaat. Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder en minder helder
de kleur is. Hoe meer pixels aan de rechterkant, hoe lichter en helderder de kleur.
Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de respectieve
kleuren. Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de kleuren oververzadigd en
bevatten ze geen gradatie. Aan de hand van het RGB-histogram van een opname kunt
u de kleurverzadiging, de kleurgradatie en het witbalanseffect controleren.
Voorbeeldhistogrammen
Donkere opname
Normale helderheid
Heldere opname
259
8
Opnamen nabewerken
tijdens weergave
Nadat u opnamen hebt gemaakt, kunt u creatieve filters
toepassen of het beeldformaat wijzigen (het aantal
pixels reduceren).
De camera kan mogelijk geen opnamen verwerken die zijn
gemaakt met een andere camera.
Wanneer de camera is aangesloten op een pc via de
<C>-aansluiting, kunt u geen opnamen verwerken
zoals wordt beschreven in dit hoofdstuk.
Vergroot en bewerk foto's direct op de
camera met een reeks ingebouwde
retoucheeropties. Zonder computer!
260
Zelfs tijdens het weergeven van opnamen kunt u creatieve filters
toepassen. Als er tijdens de weergave van een opname een creatief
filter wordt toegepast, kan de opname als een nieuw bestand worden
opgeslagen waardoor de originele opname intact blijft.
U kunt dezelfde creatieve filters gebruiken als bij het maken van de
opnamen zelf (pag. 94).
U kunt creatieve filters ook toepassen met het scherm
Q
Snel instellen.
1
Selecteer [Creatieve filters].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Creatieve filters] en druk
vervolgens op <Q/0>.
X De opnamen worden weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarop u het
filter wilt toepassen.
U kunt ook een opname selecteren in
de indexweergave.
3
Selecteer een filter.
Wanneer u op <Q/0> drukt,
worden de verschillende creatieve
filters weergegeven.
Zie pagina 96 en 97 voor
informatie over de kenmerken
van creatieve filters.
Druk op de knop <YA>/<ZO>
om een creatief filter te selecteren en
druk vervolgens op <Q/0>.
X De opname wordt weergegeven
waarbij de betreffende filter is
toegepast.
U Creatieve filters
261
U Creatieve filters
4
Pas het filtereffect aan.
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
het filtereffect aan te passen en druk
vervolgens op <Q/0>.
Voor het miniatuureffect drukt u op
de toets <Wj/i>/<XL> en
selecteert u het opnamegebied
(binnen het witte kader) waar u wilt
dat het beeld scherp is. Druk
vervolgens op <Q/0>.
Door op de knop <B> te drukken
kunt u schakelen tussen een
horizontale en verticale richting
van het witte kader.
5
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om de opname op
te slaan.
Controleer de bestemmingsmap
en het nummer van het bestand en
selecteer [OK].
Als u het filter op nog een
opname wilt toepassen, herhaalt
u stap 2 t/m 5.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het menu.
Wanneer u
1
+
73
- of
1
-opnamen maakt, wordt het creatieve filter toegepast
op de
1
-opname en wordt de opname opgeslagen als JPEG-bestand. Als er een
beeldverhouding wordt ingesteld voor een
1
-opname en er een creatief filter
wordt toegepast, wordt de opname opgeslagen in de ingestelde beeldverhouding.
262
U kunt het formaat van een opname wijzigen om het aantal pixels te
reduceren en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand opslaan.
Het is alleen bij JPEG 3/4/a/b-opnamen mogelijk om het formaat te
wijzigen. Het formaat van JPEG c- en RAW-opnamen kan niet
worden gewijzigd.
U kunt het formaat ook wijzigen met het scherm Q Snel instellen.
1
Selecteer [Wijzig formaat].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Wijzig formaat] en druk
vervolgens op <Q/0>.
X De opnamen worden weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarvan u het
formaat wilt wijzigen.
U kunt ook een opname selecteren in
de indexweergave.
3
Selecteer het gewenste
beeldformaat.
Als u op <Q/0> drukt, wordt het
beeldformaat weergegeven.
Druk op de knop <YA>/<ZO>
om het gewenste beeldformaat te
selecteren en druk vervolgens op
<Q/0>.
S Formaat wijzigen
Doelgrootte
263
S Formaat wijzigen
4
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om het gewijzigde
beeldformaat op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het nummer van het bestand en
selecteer [OK].
Als u het formaat van nog een
opname wilt wijzigen, herhaalt u
stap 2 t/m 4.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
Opties voor wijziging formaat op basis van het originele
beeldformaat
Origineel
beeldformaat
Beschikbare instellingen voor wijziging formaat
4 abc
3 kkkk
4
kkk
a
kk
b
k
c
S Formaat wijzigen
264
Het beeldformaat dat wordt weergegeven bij stap 3 op pagina 262,
bijvoorbeeld [***M ****x****], heeft een beeldverhouding van 3:2.
Het beeldformaat volgens de beeldverhoudingen wordt weergegeven
in de onderstaande tabel.
Opnamekwaliteiten met een sterretje komen niet helemaal overeen met
de beeldverhouding. De opname wordt iets bijgesneden.
Beeldformaten
Beeld-
kwaliteit
Beeldverhouding en aantal pixels (circa)
3:2 4:3 16:9 1:1
4
3456x2304
(8,0 megapixels)
3072x2304
(7,0 megapixels)
3456x1944
(6,7 megapixels)
2304x2304
(5,3 megapixels)
a
2592x1728
(4,5 megapixels)
2304x1728
(4,0 megapixels)
2592x1456*
(3,8 megapixels)
1728x1728
(3,0 megapixels)
b
1920x1280
(2,5 megapixels)
1696x1280*
(2,2 megapixels)
1920x1080
(2,1 megapixels)
1280x1280
(1,6 megapixels)
c
720x480
(350.000 pixels)
640x480
(310.000 pixels)
720x400*
(290.000 pixels)
480x480
(230.000 pixels)
265
9
Opnamen afdrukken
Afdrukken (pag. 266)
U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer en
de opnamen op de kaart afdrukken. De camera is
compatibel met 'wPictBridge', de standaard voor
rechtstreeks afdrukken.
Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 275)
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die
op de kaart staan, afdrukken volgens uw afdrukinstructies,
zoals de opnameselectie, het aantal exemplaren,
enzovoort. U kunt meerdere opnamen in één batch
afdrukken of de afdruktaak doorgeven aan een
foto-ontwikkelaar.
Opnamen selecteren voor een fotoboek (pag. 279)
U kunt aangeven welke opnamen op de kaart moeten
worden afgedrukt in een fotoboek.
Met afgedrukte foto's laat u aan vrienden
en familie zien hoe vaardig u bent met de
camera. Conventionele afdrukken,
fotoalbums of grote artistieke prints – met
de EOS M maakt u altijd indruk.
266
De procedure voor rechtstreeks afdrukken kan volledig worden
uitgevoerd via het LCD-scherm van de camera.
1
Schakel de camera uit <2>.
2
Installeer de printer.
Raadpleeg de instructiehandleiding
bij de printer voor meer informatie.
3
Sluit de camera op de printer aan.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de <C>-
aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de
stekker van de camera naar de
voorkant van camera wijst.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor aansluitinstructies.
4
Schakel de printer in.
5
Schakel de camera in <1>.
X Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Het afdrukken voorbereiden
De camera op een printer aansluiten
267
Het afdrukken voorbereiden
6
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt weergegeven en
het pictogram <w> dat in de
linkerbovenhoek van het scherm
verschijnt, geeft aan dat de camera
op een printer is aangesloten.
wPictBridge
U kunt films niet afdrukken.
De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel
zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct.
Gebruik alleen de meegeleverde interfacekabel.
Als u bij stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de
printer. Los het probleem op dat wordt weergegeven in het foutbericht
(pag. 274).
U kunt ook RAW-opnamen afdrukken die met deze camera zijn gemaakt.
Als u een batterij als voeding voor de camera gebruikt, moet de batterij
volledig opgeladen zijn. Met een volledig opgeladen batterij kunt u
maximaal circa 2 uur en 30 min. afdrukken.
Schakel eerst de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert.
Pak bij het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
Bij rechtstreeks afdrukken wordt aanbevolen om de camera met de
AC-adapterset ACK-E12 (afzonderlijk verkrijgbaar) op een stopcontact
aan te sluiten.
268
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
1
Selecteer de opname die u wilt
afdrukken.
Controleer of linksboven in het
LCD-scherm het pictogram <w>
wordt weergegeven.
Druk op de knop <
YA
>/<
ZO
> om
de af te drukken opname te selecteren.
2
Druk op <
Q
/
0
>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Papier inst.].
Selecteer [Papier inst.] en druk
vervolgens op <Q/0>.
X Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
wAfdrukken
Pictogram aangesloten
Scherm met
* Afhankelijk van de printer kunnen bepaalde instellingen, bijvoorbeeld voor het afdrukken van
de datum en het bestandsnummer en voor het bijsnijden, mogelijk niet worden geselecteerd.
Hiermee stelt u de afdrukeffecten in (pag. 270).
Hiermee schakelt u het afdrukken van
datum of bestandsnummer in of uit
Hiermee stelt u het aantal af te drukken exemplaren in
Hiermee stelt u het bijsnijden in (pag. 273).
Hiermee stelt u het papierformaat, de papiersoort en de indeling in.
Hiermee gaat u terug naar het scherm in stap 1.
Hiermee start u het afdrukken.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld,
worden weergegeven.
269
wAfdrukken
Selecteer het formaat van het papier
dat in de printer is geplaatst en druk
vervolgens op <Q/0>.
X
Het scherm met papiersoorten wordt weergegeven.
Selecteer het type papier dat in de printer is
geplaatst en druk vervolgens op <
Q
/
0
>.
X Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
Selecteer de pagina-indeling en druk
vervolgens op <Q
/
0>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
verschijnt weer.
*1: Van de Exif-gegevens worden de cameranaam, objectiefnaam, opnamemodus, sluitertijd, het
diafragma, de mate van belichtingscompensatie, ISO-snelheid, witbalans, enzovoort afgedrukt.
*2:
Wanneer u de afdruktaken met 'Digital Print Order Format (DPOF)' (pag. 275) hebt ingesteld, wordt het
aanbevolen de instructies te volgen in 'Rechtstreeks afdrukken met DPOF' (pag. 278) om af te drukken.
Q Het papierformaat instellen
Y De papiersoort instellen
U De pagina-indeling instellen
Randen Op de afdruk is een witte rand zichtbaar rondom de opname.
Randloos
De afdruk heeft geen randen. Als uw printer niet kan afdrukken
zonder randen, wordt de opname met randen afgedrukt.
Randenc
De opname-informatie*
1
wordt bij afdrukken van het formaat
9 x 13 cm en groter afgedrukt langs de rand van het papier.
xx-plus Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken.
20-plusc
35-plusp
20 of 35 opnamen worden afgedrukt als miniatuurafbeeldingen
op papier van A4- of Letter-formaat*
2
.
Bij [20-plusc] wordt de opname-informatie*
1
afgedrukt.
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het model of de instellingen van de printer.
Als de beeldverhouding van de opname afwijkt van de beeldverhouding van het afdrukpapier, kan
de opname aanzienlijk worden bijgesneden door de opname zonder randen af te drukken. Als de
opname is bijgesneden, kan deze er op papier korreliger uitzien vanwege het kleinere aantal pixels.
wAfdrukken
270
4
Stel de afdrukeffecten in.
Stel ze indien nodig in. Ga naar stap 5
als u geen afdrukeffecten wilt instellen.
De schermweergave kan per
printer verschillen.
Selecteer de optie en druk vervolgens
op <Q/0>.
Selecteer het gewenste afdrukeffect
en druk vervolgens op <Q/0>.
Als het pictogram <
ze
> helder
wordt weergegeven, kunt u het
afdrukeffect ook aanpassen (pag. 272).
*
Wijzigingen in de afdrukeffecten zijn zichtbaar in het beeld dat linksboven
wordt weergegeven. Het beeld dat wordt afgedrukt, kan er iets anders uitzien
dan het weergegeven beeld. Het weergegeven beeld is slechts een benadering.
Dit geldt ook voor de instellingen
[
Helderheid] en [Levels aanp.] op pagina 272.
Afdrukeffect Omschrijving
EAan
De opname wordt afgedrukt met de standaardkleuren van de
printer. De Exif-gegevens van de opname worden gebruikt voor
het maken van automatische correcties.
EUit Er wordt geen automatische correctie uitgevoerd.
EVivid
De opname wordt afgedrukt met een hogere verzadiging voor
levendige blauwe en groene tinten.
ENR
Beeldruis wordt vóór het afdrukken verminderd.
0 Z/W
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, waarbij zwart echt zwart is.
0
Koele toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met koele, blauwachtige zwarttinten.
0
Warme toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met warme, gelige zwarttinten.
zNatuurlijk
Opnamen worden afgedrukt met de oorspronkelijke kleuren en
het oorspronkelijke contrast. Er worden geen automatische
kleuraanpassingen gemaakt.
zNatuurl. M
De afdrukkenmerken zijn dezelfde als voor de instelling
'Natuurlijk'. Met deze instelling zijn echter fijnere aanpassingen
voor het afdrukken mogelijk dan met 'Natuurlijk'.
EStandaard
De afdrukken kunnen per printer verschillen. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
271
wAfdrukken
5
Stel het afdrukken van de datum
en het bestandsnummer in.
Stel de zomertijd in als dit nodig is.
Selecteer <
I> en druk vervolgens op
<Q/0>.
Kies de gewenste instelling en druk
vervolgens op <Q/0>.
6
Stel het aantal exemplaren in.
Stel de zomertijd in als dit nodig is.
Selecteer <
R> en druk vervolgens op
<Q/0>.
Stel het aantal exemplaren in en druk
vervolgens op <Q/0>.
7
Begin met afdrukken.
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <Q/0>.
Bij de instelling [Standaard] voor afdrukeffecten en andere opties
worden de standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze door
de fabrikant zijn ingesteld. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de
printer voor de [Standaard]-instellingen.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even
duren voordat het afdrukken begint nadat u [Print] hebt geselecteerd.
Als kantelcorrectie (pag. 273) op de opname is toegepast, duurt het
langer voordat de opname wordt afgedrukt.
Als u het afdrukken wilt beëindigen, drukt u op <Q/0> terwijl [Stop]
wordt weergegeven. Vervolgens selecteert u [OK].
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 216) uitvoert, worden de
standaardinstellingen hersteld.
wAfdrukken
272
Selecteer het afdrukeffect zoals beschreven
bij stap 4 op pagina 270. Als het pictogram
<
ze
> helder wordt weergegeven, kunt
u op de knop <
B
> drukken. Vervolgens
kunt u het afdrukeffect aanpassen. De selectie
die u bij stap 4 hebt gemaakt, bepaalt wat u
kunt aanpassen en wat er wordt weergegeven.
Helderheid
Hier stelt u de helderheid van de opname in.
Levels aanp.
Als u [Manual] selecteert, kunt u de spreiding
van het histogram wijzigen en de helderheid
en het contrast van de opname aanpassen.
Wanneer het scherm voor levels aanpassen wordt
weergegeven, drukt u op de knop <
B
> om de
positie van <
h
> te wijzigen. Druk op de knop <
YA
>/
<
ZO
> om de schaduw (0-127) en de helderheid (128-255) te wijzigen.
kVerhelderen
Effectief bij tegenlicht. Door tegenlicht kan het gezicht van de gefotografeerde persoon er
donker uitzien. Als [
Aan
] is ingesteld, wordt het gezicht voor het afdrukken helderder gemaakt.
Rode ogen co.
Effectief bij rode ogen op foto's die met een flitser zijn gemaakt. Als
[
Aan
] is ingesteld, worden rode ogen voor het afdrukken gecorrigeerd.
e Afdrukeffecten aanpassen
De effecten [kVerhelderen] en [Rode ogen co.] worden niet op het
scherm weergegeven.
Selecteer [Detail inst.] om het [Contrast], de [Verzadiging], de
[Kleurtoon] en de [Kleurbalans] aan te passen. Wijzig de waarden om
de [Kleurbalans] aan te passen: B staat voor blauw, A voor amber,
M voor magenta en G voor groen. De kleurbalans van de opname wordt
op basis van de geselecteerde kleur gecorrigeerd.
Als u [Wis alle] selecteert, worden de standaardinstellingen van alle
afdrukeffecten hersteld.
273
wAfdrukken
U kunt de opname bijsnijden en alleen
het bijgesneden gedeelte afdrukken, net
alsof de compositie opnieuw is bepaald.
Stel het bijsnijden in, vlak voordat u de
opname afdrukt.
Als u het bijsnijden instelt
en vervolgens de afdrukinstellingen instelt,
moet u wellicht opnieuw het bijsnijden
instellen voordat u kunt afdrukken.
1
Selecteer [Afstellen] in het scherm met afdrukinstellingen.
2
Stel de grootte, positie en beeldverhouding van het uitsnedekader in.
Het gedeelte van de opname dat binnen het uitsnedekader valt, wordt afgedrukt.
U kunt de beeldverhouding van het uitsnedekader wijzigen met [
Papier inst.
].
De grootte van het uitsnedekader wijzigen
Tik op het scherm en druk twee vingers tegen elkaar aan of spreid
ze uit om de grootte van het uitsnedekader te wijzigen. De vergroting
van de opname neemt toe naarmate het uitsnedekader kleiner wordt.
Het uitsnedekader verplaatsen
Druk op de knop <
Wj
/
i
>/<
XL
> /<
YA
>/<
ZO
> om het kader
verticaal of horizontaal over de opname te schuiven. Verplaats het
uitsnedekader tot het gewenste gebied binnen het kader wordt weergegeven.
Het kader draaien
Wanneer u op de knop <
B
> drukt, wisselt het uitsnedekader van verticaal naar horizontaal
en omgekeerd. Op deze wijze kunt u van een horizontale opname een verticale afdruk maken.
Opnamekanteling corrigeren
Door aan het instelwiel <
5
> te draaien kunt u de kantelhoek maximaal
±10 graden aanpassen in stappen van 0,5 graden. Wanneer u de
opnamekanteling aanpast, wordt het pictogram <
O
> op het scherm blauw.
3 Druk op <Q/0> om het bijsnijden af te sluiten.
XHet scherm met afdrukinstellingen verschijnt weer.
U kunt de bijgesneden opname in de linkerbovenhoek van het
scherm met afdrukinstellingen bekijken.
De opname bijsnijden
Kantelcorrectie
wAfdrukken
274
Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden gedeelte
van de opname niet wordt afgedrukt zoals u hebt opgegeven.
De afgedrukte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader
verkleint.
Controleer de opname tijdens het bijsnijden op het LCD-scherm van de
camera. Op een tv-scherm wordt het uitsnedekader mogelijk niet correct
weergegeven.
Printerproblemen oplossen
Als het afdrukken niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost
(geen inkt, geen papier, enzovoort) en [
Doorgaan
] hebt geselecteerd, gebruik
dan de knoppen op de printer om het afdrukken te hervatten. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie over het hervatten
van het afdrukken.
Foutberichten
Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, wordt er een foutbericht
op het LCD-scherm van de camera weergegeven. Druk op <Q/0> om
het afdrukken te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost, kunt u het
afdrukken hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor
informatie over het oplossen van een afdrukprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardware fout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen
en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet via PictBridge worden afgedrukt.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of met een computer
zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden afgedrukt.
275
U kunt het afdruktype instellen en instellen of de datum en het
bestandsnummer moeten worden afgedrukt. De afdrukinstellingen
worden toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te
worden afgedrukt. (Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk
worden ingesteld.)
1
Selecteer [Printopties].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Printopties] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer [Stel in].
Selecteer [Stel in] en druk vervolgens
op <Q/0>.
3
Stel de optie naar wens in.
Stel [Afdruktype], [Datum] en
[File No.] in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <Q/0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk
vervolgens op <Q/0>.
W Digital Print Order Format (DPOF)
De afdrukopties instellen
[Afdruktype][Datum][File No.]
W Digital Print Order Format (DPOF)
276
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <7>.
X
Het scherm met afdrukopties verschijnt weer.
Kies vervolgens voor het afdrukken
een van de volgende opties:
[Sel.beeld], [Pern] of [Alle bldn].
Afdruktype
K
Standaard
Er wordt één opname afgedrukt per vel.
L
Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen afgedrukt per vel.
K
L
Beide
Er worden zowel standaard- als indexafdrukken
gemaakt.
Datum
Aan
Bij [Aan] wordt de datum van de opname afgedrukt.
Uit
File No.
Aan
Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van de opname
afgedrukt.
Uit
Ook als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], kan het zijn dat de
datum of het bestandnummer niet wordt afgedrukt. Dit is afhankelijk van
het afdruktype en printermodel.
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet allebei tegelijk worden ingesteld op [Aan].
Wanneer u afdrukken maakt met DPOF, moet u de kaart gebruiken
waarvoor de afdrukopties zijn ingesteld. Het werkt niet als u opnamen
van de kaart haalt en deze probeert af te drukken.
Mogelijk kunnen bepaalde met DPOF compatibele printers en photofinishers
de opnamen niet afdrukken zoals u hebt aangegeven. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie voordat u begint
met afdrukken. U kunt ook contact opnemen met uw foto-ontwikkelaar voor
informatie over compatibiliteit wanneer u afdrukken bestelt.
Probeer geen kaart in de camera te plaatsen waarvoor de afdrukopties op
een andere camera zijn ingesteld en vervolgens een afdrukbestelling op
te geven. De afdruktaak kan mogelijk worden overschreven. Afhankelijk
van de bestandsindeling van de opnamen kan afdrukken onmogelijk zijn.
RAW-opnamen en films kunnen niet worden geselecteerd voor afdrukken.
U kunt RAW-opnamen afdrukken via rechtstreeks afdrukken (pag. 278).
277
W Digital Print Order Format (DPOF)
Sel.beeld
Selecteer een voor een opnamen en voeg ze aan
de afdruktaak toe.
Raak het LCD-scherm met twee uitgespreide
vingers aan en breng uw vingers vervolgens samen.
U ziet een weergave van drie opnamen. Vervolgens
kunt u opnamen selecteren. Ga terug naar de
weergave van één opname door het scherm aan te
raken met twee vingers tegen elkaar aan en uw
vingers vervolgens op het scherm uit te spreiden.
Druk op de knop
<M>
om de afdruktaak op
de kaart op te slaan.
[Standaard] [Beide]
Druk op de knop <
Wj
/
i>
/<
XL
> om
het aantal exemplaren in te stellen dat u van
de weergegeven opname wilt afdrukken.
[Index]
Druk op <Q/0> om het vakje van
een vinkje <X> te voorzien. De opname
wordt aan de indexafdruk toegevoegd.
Pern
Selecteer [
Markeer alle mappen
] en selecteer de map. Er wordt een afdruktaak voor één
afdruk van alle opnamen in de map geplaatst. Als u [
Verwijder alles in de map
] selecteert
en de map selecteert, worden de afdrukopties voor die map allemaal geannuleerd.
Alle bldn
Als u [
Markeer alles op de kaart
] selecteert, wordt van alle opnamen op de kaart één afdruk gemaakt.
Als u [
Verwijder alles op de kaart
] selecteert, wordt de afdruktaak voor alle opnamen op de kaart gewist.
Afdrukopties opgeven
Aantal
Totaalaantal geselecteerde opnamen
Indexpictogram
Vinkje
RAW-opnamen en films worden niet aan afdruktaken toegevoegd,
zelfs als u 'Pern' of 'Alle bldn' hebt geselecteerd.
Als u een PictBridge-printer gebruikt, kunt u maximaal 400 opnamen opgeven per
afdruktaak. Als u een groter aantal opgeeft, worden mogelijk niet alle opnamen afgedrukt.
278
Met een PictBridge-printer kunt u
opnamen eenvoudig met DPOF
afdrukken.
1 Bereid het afdrukken voor.
Zie pagina 266. Volg de procedure 'De camera op een printer
aansluiten' tot stap 5.
2 Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Printopties].
3 Selecteer [Print].
[Print] wordt alleen weergegeven als de camera op een printer is
aangesloten en afdrukken mogelijk is.
4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 268).
Stel de afdrukeffecten (pag. 270) naar wens in.
5 Selecteer [OK].
W Rechtstreeks afdrukken met DPOF
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat afdrukken.
Bepaalde printers kunnen het bestandsnummer niet afdrukken.
Als [
Randen
] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt afgedrukt.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze op een
heldere achtergrond of op de rand wordt afgedrukt.
[Manual] kan niet worden geselecteerd in [Levels aanp.].
Als u het afdrukken hebt onderbroken en de resterende opnamen nog wilt
afdrukken, selecteert u [
Hervat
]. Het afdrukken wordt niet hervat als u het
afdrukken onderbreekt en een van de volgende situaties zich voordoet:
Voordat u het afdrukken hervatte, hebt u de afdruktaak gewijzigd of
opnamen verwijderd die waren geselecteerd om te worden afgedrukt.
Bij het instellen van de index hebt u de papierinstellingen gewijzigd
voordat u het afdrukken hervatte.
Toen u het afdrukken onderbrak, was de resterende capaciteit van de kaart laag.
Zie pagina 274 als zich tijdens het afdrukken problemen voordoen.
279
Wanneer u opnamen selecteert om te gebruiken in fotoboeken (maximaal 998 opnamen)
en EOS Utility (meegeleverde software) gebruikt om ze over te brengen naar een computer,
worden de geselecteerde opnamen naar een speciale map gekopieerd. Deze functie is
handig als u online fotoboeken wilt bestellen en om fotoboeken af te drukken op een printer.
1
Selecteer [Fotoboek instellen].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Fotoboek instellen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <Q/0>.
X De opnamen worden weergegeven.
Raak het LCD-scherm met twee uitgespreide
vingers aan en breng uw vingers vervolgens samen.
U ziet een weergave van drie opnamen. Vervolgens
kunt u opnamen selecteren. Ga terug naar de
weergave van één opname door het scherm aan te
raken met twee vingers tegen elkaar aan en uw
vingers vervolgens op het scherm uit te spreiden.
3
Selecteer de gewenste opname voor het fotoboek.
Druk op de knop <
YA
>/<
ZO
> om de
opname voor het fotoboek te selecteren
en druk vervolgens op <
Q
/
0
>.
Herhaal deze stap. Het aantal opnamen dat is geselecteerd,
wordt linksboven in het scherm weergegeven.
Als u de selectie van de opname wilt annuleren,
drukt u nogmaals op de knop <
Q
/
0
>.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het scherm van stap
2.
p Opnamen selecteren voor een fotoboek
Eén opname tegelijk selecteren
p Opnamen selecteren voor een fotoboek
280
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart
tegelijk opgeven.
Als [x1: Fotoboek instellen] is
ingesteld op [Alle beelden in map] of
[Alle beelden op kaart], worden alle
opnamen in de map of op de kaart
geselecteerd.
Als u de selectie van de opnamen wilt
annuleren, selecteert u
[Verwijder alles in de map] of
[Verwijder alles op de kaart].
Alle opnamen in een map of op een kaart opgeven
U kunt maximaal 998 opnamen opgeven.
RAW-opnamen en films kunnen niet worden geselecteerd.
Geef met deze camera geen opnamen voor een fotoboek op die al met een
andere camera voor een ander fotoboek zijn opgegeven.
De fotoboekinstellingen kunnen mogelijk worden overschreven.
281
10
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
U kunt verschillende camerafuncties aanpassen aan uw
opnamevoorkeuren met behulp van persoonlijke
voorkeuzen. Persoonlijke voorkeuzen kunnen alleen
worden ingesteld en gebruikt in creatieve modi.
Stel de EOS M in zoals u het wilt.
Dankzij de aanpasbare bediening
kunt u de werking van uw camera
helemaal aanpassen aan uw
persoonlijke voorkeur.
282
1
Selecteer [Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)].
Selecteer op het tabblad [
5
4
] de optie
[
Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] en
druk vervolgens op <
Q
/
0
>.
2
Selecteer het nummer van de
persoonlijke voorkeuze.
Druk op de knop <YA>/<ZO> om
het nummer van de persoonlijke
voorkeuze te selecteren en druk
vervolgens op <Q/0>.
3
Wijzig de instelling.
Druk op de knop <Wj/i>/<XL>
om de instelling (het nummer) te
selecteren en druk vervolgens op
<Q/0>.
Herhaal stap 2 en 3 als u andere
persoonlijke voorkeuzen wilt instellen.
De ingestelde persoonlijke
voorkeuzen worden onder in het
scherm vermeld, onder de
respectieve functienummers.
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
X Het scherm van stap 1 wordt weer
weergegeven.
Selecteer in [
5
4: Wis instellingen
] de optie [
Wis pers. voorkeuze(C.Fn)
]
om alle persoonlijke voorkeuze-instellingen te wissen (pag. 216
).
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
Nummer van persoonlijke voorkeuze
Alle persoonlijke voorkeuzen wissen
283
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
* Ongeldig als [
Scherptedieptecontrole
] of [
Flitsbelicht.compensatie
] is
ingesteld ('-').
Persoonlijke voorkeuzen
C.Fn I: Belichting
Foto-
opnamen
Filmopnamen
1 Belichtingsniveauverhogingen
pag. 284
2 2
2 ISO vergroten
2 2
C.Fn II: Beeld
3 Lichte tonen prioriteit
pag. 285
22
C.Fn III: Automatische scherpstelling
4 AF-hulplicht (LED) pag. 286
2
-
* Als u een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) met een ledlamp
gebruikt, wordt de ledlamp zelfs in de c, o en d-modi ingeschakeld
als AF-hulplicht.
C.Fn IV: Bediening/overig
5 Sluiter/AE-vergrendelknop pag. 286
22
6 XL-knopfunctie
pag. 287
2
*
2
7 Ontspan sluiter zonder lens
2 2
284
De persoonlijke voorkeuzen zijn ondergebracht in vier groepen op basis
van functietype: C.Fn I: Belichting, C.Fn II: Beeld, C.Fn III: Autofocus,
C.Fn IV: Bediening/overig
3
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
N
C.Fn I: Belichting
C.Fn-1 Belichtingsniveauverhogingen
0: 1/3-stop
1: 1/2-stop
Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de sluitertijd,
het diafragma, AEB, de flitsbelichtingscompensatie, enzovoort. Deze
instelling is effectief als u de belichting wilt regelen in grotere stappen
dan 1/3 stop.
C.Fn-2 ISO vergroten
0: Uit
1: Aan
Wanneer u de ISO-snelheid instelt, kunt u 'H' (gelijk aan ISO 25600)
instellen voor foto's en 'H' (gelijk aan ISO 12800) voor films.
Als [C.Fn-3: Lichte tonen prioriteit] echter is ingesteld op
[1: Inschakelen], kan 'H' niet worden ingesteld.
Bij instelling 1 wordt de belichtingsinstelling zoals hieronder afgebeeld
weergegeven op het LCD-scherm.
285
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II: Beeld
C.Fn II -3 Lichte tonen prioriteit
0: Deactiveren
1: Inschakelen
Verbetert de details in lichte tinten. Het dynamische bereik wordt
uitgebreid van het standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten.
De overgang tussen grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker.
Met instelling 1 wordt de Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 159) automatisch ingesteld op [Deactiveren] en kan
de instelling niet worden gewijzigd.
Bij instelling 1 kan iets meer ruis (korrelig beeld, strepen, enzovoort)
optreden dan bij instelling 0.
Bij instelling 1 ligt het instelbare bereik tussen de 200 en 12800
(tot ISO 6400 voor films).
Daarnaast wordt het pictogram <A> op het LCD-scherm weergegeven
wanneer de prioriteit voor lichte tonen is ingeschakeld.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
286
C.Fn III: Automatische scherpstelling
C.Fn-4 AF-hulplicht (LED)
U kunt het AF-hulplicht in- of uitschakelen.
0: Inschakelen
Het AF-hulplicht wordt indien nodig ingeschakeld (ook voor de zelfontspanner).
Deze instelling is ook van toepassing op externe ledflitsers.
1: Deactiveren
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld.
C.Fn IV: Bediening/overig
C.Fn-5 Sluiter/AE-vergrendelknop
0: AF/AE-vergrendeling
1: AE-vergrendeling/AF
Dit is handig wanneer u afzonderlijk wilt scherpstellen en meten.
Druk op de knop <YA> om automatisch scherp te stellen en druk de
ontspanknop half in om de automatische belichting te vergrendelen.
2: AF/AF-vergrendeling, geen AE
Tijdens het gebruik van Servo AF kunt u op de knop <
YA
> drukken om het
automatisch scherpstellen tijdelijk te stoppen. Hierdoor voorkomt u dat een onjuiste
scherpstelling wordt verkregen door een obstakel dat tussen de camera en het onderwerp
passeert. De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
3: AE/AF, geen AE
Dit komt van pas als een voorwerp herhaaldelijk beweegt en weer
stilstaat. Als u bij Servo AF op de knop <
YA
> drukt, wordt Servo AF
gestart of gestopt. De belichting wordt ingesteld op het moment dat de
opname wordt gemaakt. Zo weet u zeker dat de scherpstelling en de
belichting steeds optimaal zijn terwijl u op het beslissende moment wacht.
Tijdens continu-opnamen wordt de AF-bediening niet gestart of gestopt,
zelfs niet als u op de knop <
YA
> drukt.
Tijdens continu-opnamen zonder automatische scherpstelling is, bij gebruik van de
instelling [
1:AE-vergrendel./AF
] of [
3: AE/AF, geen AE
], het maximumaantal frames per
seconde afhankelijk van de AF-bedieningsinstellingen en het gebruikte objectief (pag. 134).
287
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn-6 XL-knopfunctie
U kunt een vaakgebruikte functie toewijzen aan de knop <
XL
>. Wanneer
de camera gereed is om opnamen te maken, drukt u op de knop <
XL
>.
0: Normaal (met middelste AF-punt)
1: Scherptedieptecontrol
e
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een opname wordt
gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan. Wanneer u via het LCD-
scherm naar het onderwerp kijkt, ziet u daarom een kleine scherptediepte.
Druk op de knop <
XL
> om de huidige diafragma-instelling te selecteren voor het objectief
en de scherptediepte te controleren (het bereik van een acceptabele scherpstelling).
2: ISO-snelheid
Het scherm met ISO-snelheden wordt weergegeven. Druk op de knop <
YA
>/
<
ZO
> of draai aan het instelwiel <
5
> om de ISO-snelheid in te stellen.
3: Flitsbelichtingscompensatie
Stel de flitsbelichtingscompensatie in wanneer de belichting van het
onderwerp anders uitvalt dan gewenst. U kunt de belichtingscompensatie
instellen op maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3.
4: Helderder LCD (tijdelijk)
Als u op de knop <
XL
> drukt, wordt de helderheid van het LCD-scherm
ingesteld op het niveau dat is opgegeven in de instelling '7' van het menu. Druk
nogmaals op de knop om terug te keren naar het vorige helderheidsniveau.
Als de camera is uitgeschakeld <2> of als het instellingenscherm
voor de helderheid bij het menu wordt weergegeven, wordt er
teruggekeerd naar het vorige helderheidsniveau.
C.Fn-7 Ontspan sluiter zonder lens
0: Deactiveren
Als [
Uitschakelen
] is ingesteld, wordt niet alleen de ontspanknop uitgeschakeld
maar wordt ook de knop <
o
> (Film starten/stoppen) uitgeschakeld. Zelfs als u
de knop indrukt, zal er niet worden begonnen met een filmopname.
1: Inschakelen
Als u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt de sluiter ontspannen
zelfs als er geen objectief op de camera is bevestigd.
Ook als het diafragma wordt verkleind, wordt de voorflits van een externe
flitser niet ingeschakeld.
288
Op het tabblad My Menu kunt u tot zes menuopties en persoonlijke
voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt.
1
Selecteer [My Menu instellingen].
Selecteer op het tabblad [9] de optie
[My Menu instellingen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
2
Selecteer [Register in My Menu].
Selecteer [Register in My Menu] en
druk vervolgens op <Q/0>.
3
Leg de gewenste items vast.
Selecteer een item dat u wilt vastleggen
en druk vervolgens op <
Q/0
>.
Selecteer [
OK
] in het bevestigingsvenster en druk
vervolgens op
<
Q/0
>
om het item vast te leggen.
U kunt maximaal zes items vastleggen.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het scherm van stap 2.
Sorteer
U kunt de volgorde van de in My Menu vastgelegde items wijzigen.
Selecteer [Sorteer], selecteer het item waarvan u de volgorde wilt
wijzigen en druk vervolgens op <Q/0>. Zorg dat [W]/[X] wordt
weergegeven, druk op de knop <Wj/i>/<XL> om de volgorde
te wijzigen en druk vervolgens op <Q/0>.
Verwijder item/items en Verwijder alle items
U kunt alle vastgelegde items verwijderen. Met [
Verwijder item/items
] verwijdert u één
item tegelijk; met [
Verwijder alle items
] verwijdert u alle vastgelegde items in één keer.
Weergave van My Menu
Als [Inschak.] is ingesteld, wordt het tabblad [9
] als eerste
weergegeven wanneer u het menuscherm opent.
3 My Menu vastleggenN
Instellingen in My Menu
289
11
Referentie
Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties,
systeemaccessoires, enzovoort.
290
Met de AC-adapterset ACK-E12 (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de
camera op een gewoon stopcontact aansluiten en hoeft u het
resterende batterijniveau niet in de gaten te houden.
1
Plaats de DC-koppeling.
Open het klepje en schuif de
DC-koppeling naar binnen tot
deze vastklikt.
2
Sluit de DC-koppeling aan.
1. Open het klepje. 2. Steek de
stekker van de adapter in
de koppeling.
3
Sluit het netsnoer aan.
Sluit het netsnoer aan zoals
afgebeeld in de illustratie.
Verwijder na gebruik van de camera
het netsnoer uit het stopcontact.
Een gewoon stopcontact gebruiken
Sluit het netsnoer niet aan en verwijder het niet terwijl de camera is
ingeschakeld <
1>.
291
Met deze afstandsbediening kunt u draadloos opnamen maken op
maximaal circa 5 meter afstand van de voorkant van de camera. U kunt
de opname direct maken of na een vertraging van twee seconden.
Stel de zelfontspanner in op <Q> (pag. 136).
Richt de afstandsbediening op de sensor voor de afstandsbediening
op de camera en druk op de zendknop.
X De camera stelt vervolgens automatisch scherp.
X Als de scherpstelling is verkregen, gaat het lampje van de
zelfontspanner branden en wordt de opname gemaakt.
Opnamen maken met de afstandsbediening
Afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar)
Sensor van
afstandsbediening
TL- of ledverlichting kan ertoe leiden dat de camera niet goed functioneert
doordat de sluiter onbedoeld wordt geactiveerd. Houd de camera uit de
buurt van dergelijke lichtbronnen.
De afstandsbediening RC-1/RC-5 (afzonderlijk verkrijgbaar) kan ook
worden gebruikt.
De afstandsbediening kan ook worden gebruikt voor het maken van
filmopnamen (pag. 177). De afstandsbediening RC-5 kan niet worden
gebruikt om tijdens de filmopname foto's te maken.
292
De basisbediening is eenvoudig.
Wanneer er een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) op de camera
is bevestigd, wordt de automatische flitsbediening bijna volledig door de camera
geregeld. Een Speedlite werkt dus bijna hetzelfde als een ingebouwde flitser.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-serie
voor gedetailleerde instructies.
Deze camera is een camera van het type
A en daarom geschikt voor alle functies van Speedlites uit de EX-serie.
Flits- en opnamemodi bij het gebruik van EOS-Speedlites uit de EX-serie
(niet van toepassing op de Speedlite 90EX).
FE-vergrendeling
Met flitsbelichtingsvergrendeling zorgt u ervoor dat alle kanten van het
onderwerp op de juiste wijze worden belicht. Richt de camera op het onderwerp,
zodat het onderwerp in het midden van het scherm wordt weergegeven. Druk op
de knop <
YA
> van de camera, voordat u de foto maakt.
Externe Speedlites
EOS-Speedlites uit de EX-serie
Opnamemodus Flitsmodus
A
(Automatisch/scène)
Flitser aan
C (Automatisch/creatief) Flitser aan
2 (Portret) Flitser aan
3 (Landschap) Flitser aan
4 (Close-up) Flitser aan
5 (Sport) Flitser aan
6 (Nacht portret) Flitser aan
F (Nachtopnamen uit hand) Flitser aan
G (HDR-tegenlicht) Flitser uit
d (AE-programma)/s/f/a Flitser aan
Films Flitser uit
Speedlites voor op de
cameraschoen
Macro Lites
293
Externe Speedlites
Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden ingesteld op de
automatische TTL- of A-TTL-flitsmodus, werkt de flitser alleen op volledig vermogen.
Stel de opnamemodus van de camera in op
<
a
> (handmatige belichting) of
<
f
>
(AE met diafragmavoorkeur) en stel het diafragma in voordat u de opname maakt.
Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor handmatig flitsen
beschikt, maakt u de opname in de modus voor handmatig flitsen.
Synchronisatiesnelheid
De camera kan synchroniseren met compacte flitsers van andere
merken bij een sluitertijd van 1/200 seconde of langzamer. Gebruik een
synchronisatiesnelheid die langzamer is dan 1/200 seconde.
Test de flitser van te voren om er zeker van te zijn dat deze correct synchroniseert met de camera.
Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren
Flitsers van een ander merk dan Canon gebruiken
De flitsbelichtingsvergrendeling wordt mogelijk niet correct toegepast als de knop
<
YA
> niet ten minste 1 seconde wordt ingedrukt terwijl de flitseenheid is bevestigd.
Als er een flitser is bevestigd, wordt de sluiter niet ontspannen als u de
ontspanknop helemaal indrukt en meteen weer loslaat. De sluiter wordt pas
ontspannen wanneer u de ontspanknop ten minste 1 seconde ingedrukt houdt.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die niet compatibel is met functie-
instellingen voor de flitser (pag. 222), kan alleen [
Flitsbelichtingscompensatie
]
worden ingesteld voor [
Func.inst. externe flitser
]. (Bij bepaalde Speedlites uit
de EX-serie kan [
Sluitersynchronisatie
] ook worden ingesteld.)
Als flitsbelichtingscompensatie voor de externe Speedlite is ingesteld, verandert
het bijbehorende pictogram op het LCD-scherm van de camera van
y
in
0
.
Als de flitsmeetmethode via het persoonlijke flitsvoorkeuzemenu van de Speedlite op de
automatische TTL-flitsmodus wordt ingesteld, werkt de flitser alleen op volledig vermogen.
Bij externe flitsers die niet tot de Speedlites uit de EX-serie behoren maar
die wel een ledlamp hebben, wordt het AF-hulplicht niet ingeschakeld.
De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in combinatie met
een flitser of flitsaccessoire van een ander merk.
Plaats geen hogespanningsflitser op de flitserschoen van de camera. Deze werkt dan mogelijk niet.
294
Met een in de handel verkrijgbare en reeds geconfigureerde Eye-Fi-
kaart kunt u opnamen automatisch overbrengen naar een pc of
uploaden naar een online service via een draadloos LAN.
De opnameoverdracht is een functie van de Eye-Fi-kaart. Voor informatie over
het configureren en gebruiken van de Eye-Fi-kaart en het oplossen van eventuele
problemen met de opnameoverdracht, raadpleegt u de instructiehandleiding bij
de Eye-Fi-kaart of neemt u contact op met de fabrikant van de kaart.
Voor deze camera wordt ondersteuning van Eye-Fi-kaartfuncties
(waaronder draadloze overdracht) niet gegarandeerd. Neem in geval
van problemen met een Eye-Fi-kaart contact op met de fabrikant van de
kaart. In bepaalde landen of regio's is het gebruik van Eye-Fi-kaarten
aan goedkeuring onderhevig. Zonder goedkeuring is het gebruik van de
kaart niet toegestaan. Neem contact op met de fabrikant van de kaart als
het onduidelijk is of de kaart is goedgekeurd voor gebruik in uw gebied.
1
Plaats een Eye-Fi-kaart (pag. 34).
2
Selecteer [Eye-Fi instellingen].
Selecteer op het tabblad <51> de
optie [Eye-Fi instellingen] en druk
vervolgens op <Q/0>.
Dit menu wordt alleen weergegeven wanneer
een Eye-Fi-kaart in de camera is geplaatst.
3
Schakel Eye-Fi-overdracht in.
Druk op <Q/0>, stel [Eye-Fi
trans.] in op [Aan] en druk
vervolgens op <Q/0>.
Als u [
Uit
] instelt, wordt de automatische
overdracht niet uitgevoerd, ook niet als er
een Eye-Fi-kaart is geplaatst (pictogram
voor de overdrachtsstatus
I
).
4
Geef de verbindingsinformatie weer.
Selecteer [Verbindingsinfo] en druk
vervolgens op <Q/0
>.
Eye-Fi-kaarten gebruiken
295
Eye-Fi-kaarten gebruiken
5
Controleer de instelling [Toegangspunt SSID:].
Controleer of een toegangspunt wordt
weergegeven voor [
Toegangspunt SSID:
].
U kunt ook het MAC-adres en de
firmwareversie van de Eye-Fi-kaart controleren.
Druk drie keer op de knop <M>
om het menu af te sluiten.
6
Maak de opname.
X
De opname wordt overgebracht en het pictogram
<
H
> verandert van grijs (Niet verbonden)
in een van de onderstaande pictogrammen.
Voor overgebrachte opnamen wordt
O weergegeven in de weergave met
opname-informatie (pag. 256).
H(grijs) Niet verbonden :geen verbinding met het toegangspunt.
H(knippert) Verbinden :verbinding met het toegangspunt.
H
(weergegeven)
Verbonden
: er is verbinding met het toegangspunt.
H ( ) Verplaatsen :de opnameoverdracht naar het
toegangspunt wordt uitgevoerd.
Pictogram voor de overdrachtsstatus
Aandachtspunten bij het gebruik van Eye-Fi-kaarten
Als 'J' wordt weergegeven, is er een fout opgetreden bij het ophalen
van de kaartinformatie. Schakel de camera uit en weer in.
Zelfs als [
Eye-Fi trans.
] is ingesteld op [
Uit
], zendt de kaart wellicht nog steeds een
signaal uit. In ziekenhuizen, op vliegvelden en op andere plaatsen waar draadloze
gegevensoverdracht verboden is, dient u de Eye-Fi-kaart uit de camera te verwijderen.
Als de opnameoverdracht niet werkt, controleert u de instellingen van de Eye-Fi-kaart
en de pc. Raadpleeg de instructiehandleiding van de kaart voor meer informatie.
Afhankelijk van de verbinding van het draadloze LAN kan de
opnameoverdracht langer duren of worden onderbroken.
Door de overdrachtsfunctie kan de Eye-Fi-kaart erg warm worden.
De batterij raakt sneller leeg.
Tijdens de opnameoverdracht werkt de functie voor het automatisch
uitschakelen van de camera niet.
296
o
: automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen
: niet in te stellen/uitgeschakeld
* Wordt
k
(door gebruiker in te stellen) wanneer een EF- of EF-S-objectief wordt gebruikt.
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
Opnamemodus A
Basismodi
Creatieve modi
k
C 2 3 4 5 6 F G d s f a k M
Alle selecteerbare instellingen
voor beeldkwaliteit
kkkkkkkkkkkkkkk
ISO-
snelheid
Automatisch
ingesteld/ISO auto
oooooooookkkkok
Handmatig
kkkk k
Maximum voor auto
kkkk
Creatieve filters
kkkkkk kkkk
Beeldstijl
Automatische selectie
ooooooooo
Handmatige selectie
kkkkkk
Sfeeropnamen
kkkkkkk
Licht-/scèneopnamen
kkkk
Witbalans
Automatisch
oooooooookkkkkk
Vooraf ingesteld
kkkkkk
Handmatig
kkkkkk
Correctie/reeksopnamen
kkkkkk
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
oooooooookkkkkk
Lens-
afwijkings-
correctie
Correctie
helderheid randen
kkkkkkkkkkkkkkk
Correctie
chromatische afw.
kkkkkkkkkkkkk
Ruisred. lange sluitertijd
kkkk
Hoge ISO-ruisreductie
oooooooookkkk
Lichte tonen prioriteit
kkkkkk
Kleurruimte
sRGB
oooooooookkkk
Adobe RGB
kkkk
AF-
bediening
1-beeld AF
ooooo oookkkkoo
Servo AF
o kkkk
AF-
methode
Gezicht+volgen
kkkkkkkkkkkkkkk
FlexiZone - Multi
kkkkkkkkkkkkkkk
FlexiZone - Single
kkkkkkkkkkkkkkk
Scherpstel-
modus
AF
o* kkkkkkkkkkkkkk
MF *
kkkkkkkkkkkkkk
AF+MF *
kkkkkkkkkkkkkk
297
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
* Bij het maken van filmopnamen kunnen er slechts afzonderlijke opnamen
worden gemaakt en is continu-opname niet beschikbaar.
Opnamemodus A
Basismodi
Creatieve modi
k
C 2 3 4 5 6 F G d s f a k M
Continue AF
kkkkkkkkkkkkk
Servo AF voor film
kk
AF-hulplicht
oooooooookkkk
Meetmethode
Meervlaks meting
oooooooookkkk
Selectie meet-methode
kkkk
Belichting
Programmakeuze
k
Belichtingscompensatie
kkkkk
AEB
kkkkk
Belichtingsvergrendeling
kkkkk k
Scherptediepte-
controle
kkkk
Transport
Enkelbeeld
kkkkkkkkkkkkkk k
Continue opname
kkkkkkkkkkkkkk* k*
Q (10 sec.)
kkkkkkkkkkkkkk* k*
l (2 sec.)
kkkkkkkkkkkkkk* k*
q (Continu)
kkkkkkkkkkkkkk* k*
Speedlite
90EX
Automatisch flitsen
oko o o
Flitser aan
k o kkkk
Flitser uit
k o o okkkko o
Flitsbelichtingsvergrendeling
kkkk
Flitsbelichtingscompensatie
kkkk
Draadloze bediening
kkkk
Externe
flitser
Functie-instellingen
kkkk
Persoonlijke voorkeuze-
instellingen
kkkk
Aspect ratio
kkkk
Snel instellen
kkkkkkkkkkkkkk k
Uitleg
kkkkkkkkkkkkkk k
298
Systeemschema
90EX 270EX II
ST-E2**
ST-E3-RT
430EX II
320EX
600EX-RT/
600EX
Macro Ring Lite
MR-14EX
Macro Twin Lite
MT-24EX
Nekriem
EM-100DB
Batterij LP-E12
Camerabeschermhoes
EH23-CJ
Polsriem ER-E1
Nekriem EM-E1
Batterijoplader
LC-E12 of LC-E12E
Compacte stroom-adapter
CA-PS700
DC-koppeling
DR-E12
Standaard-accessoires
AC-adapterset
ACK-E12
* Controleer of de verpakking alle standaard met de camera meegeleverde accessoires bevat.
** Afhankelijk van het bevestigde objectief kan gebruik van Flitsschoenkabel OC-E3
(afzonderlijk verkrijgbaar) nodig zijn.
299
Systeemschema
Vatting adapter
EF-EOS M
Afstands-
bediening
RC-6
EF-S-objectievenEF-objectievenEF-M-objectieven
SD-/SDHC-/SDXC-
geheugenkaart
Kaartlezer
Met PictBridge
compatibele printer
Kaartsleuf
USB-poort
Windows 7
Windows Vista
Windows XP
Mac OS X
Computer
Interfacekabel IFC-200U/500U
(1,9 m) / (4,7 m)
EOS
Solution Disk
EOS Camera
Instruction Manuals Disk
Interfacekabel (1,3 m)
Stereo-AV-kabel AVC-DC400ST
(1,3 m)
HDMI-kabel HTC-100 (2,9 m)
Externe microfoon
GPS-ontvanger
GP-E2*
Tv/video
(Alle opgegeven kabellengten zijn bij benadering.)
* Wanneer u gebruikmaakt van een GPS-systeem, dient u de landen en gebieden
voor gebruik te controleren en het systeem te gebruiken volgens de wetten en
regelgeving van het desbetreffende land of de desbetreffende regio.
300
Opname 1 (Rood) Pagina
3 Menu-instellingen
Foto
Beeldkwaliteit
73 / 83 / 74 / 84 / 7a / 8a / b / c /
1+73 /
1
105
Aspect ratio 3:2 / 4:3 / 16:9 / 1:1 108
Rasterweergave
Uit / Raster 1l / Raster 2m 205
z Histogram
Uitschakelen / Helderheid / RGB -
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschak. / Uitschak. 204
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 205
Externe Speedlite
besturing
Flitsen / E-TTL II meting / Flitssync.snelheid
AV-modus / Flits functie instellingen / Flitser
C.Fn instellingen
220
Grijze menuopties worden niet weergegeven in de modus Automatisch/
scène en in basismodi.
Als een EF-M-objectief op de camera is bevestigd, worden de
scherpstelmodus en Image Stabilizer (beeldstabilistatie) voor het objectief
weergeven. Dit is niet het geval in de modus Automatisch/scène.
301
3 Menu-instellingen
Opname 2 (Rood) Pagina
Opname 3 (Rood)
AF-bediening 1-beeld AF / Servo AF 130
AF-methode
u
+volgen / FlexiZone - Multi / FlexiZone - Single
116
Continue AF
Inschak. / Uitschak. 124
Scherpstelmodus AF / MF / AF+MF 116
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie)
Inschak. / Uitschak. 46
Lensafwijkingscorrectie
Helderheid randen: Inschak. / Uitschak.
Chromatische afw.: Inschak. / Uitschak.
163
Bel.comp./AEB
Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops
(AEB: ±2 stops)
155
ISO-snelheid
AUTO / 100 / 200 / 400 / 800 / 1600 / 3200 /
6400 / 12800 / H
110
ISO auto
Max.: 400 / Max.: 800 / Max.: 1600 /
Max.: 3200 / Max.: 6400
113
Auto Lighting Optimizer
(Auto
optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog
159
Uitschakelen tijdens opnamen met handmatige
Meetmethode
q Meervlaks meting / w Deelmeting /
r Spotmeting / e Centrum gew. gemiddeld
151
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
108
Touch Shutter
Inschak. / Uitschak. 125
3 Menu-instellingen
302
Opname 4 (Rood) Pagina
Handmatige
witbalans
De witbalans handmatig instellen 172
WB Shift/Bkt.
WB-correctie: witbalanscorrectie
BKT-instelling: reeksopnamen met
automatische witbalans
174
175
Kleurruimte sRGB / Adobe RGB 176
Beeldstijl
D
Automatisch /
P
Standaard /
Q
Portret /
R
Landschap /
S
Neutraal /
U
Natuurlijk /
V
Monochroom /
W
Gebruiker 1-3
114
166
170
Hoge ISO-
ruisreductie
Uitschakelen / Zwak / Standaard / Sterk /
Ruisond. bij meerd. opn.
160
Ruisred. lange
sluitertijd
Uitschakelen / Auto / Inschakelen 161
Stofwisdata
Gegevens verzamelen waarmee stofvlekken
kunnen worden verwijderd
227
303
3 Menu-instellingen
Weergave 1 (Blauw) Pagina
Weergave 2 (Blauw)
Beveilig beelden
Selecteer beelden / Alle beelden in map /
Wis bev. beelden in map / Alle beelden op
kaart / Wis bev. alle beelden op kaart
252
Beeld roteren
Verticale opnamen roteren 233
Wis beelden
Selecteer en wis beelden / Alle beelden in
map / Alle beelden op kaart
254
Printopties
Aangeven welke opnamen moeten worden
afgedrukt (DPOF)
275
Fotoboek instellen
Selecteer beelden / Alle beelden in map /
Verwijder alles in de map / Alle beelden op
kaart / Verwijder alles op de kaart
279
Creatieve filters
Korrelig Z/W / Softfocus / Fisheye-effect /
Effect kunst opvallend / Aquareleffect /
Speelgoedcamera-effect / Miniatuureffect
260
Wijzig formaat
Het aantal pixels van de opname reduceren 262
x Histogram
Helderheid / RGB 258
Spring met 5
1 beeld / 10 beelden / 100 beelden / Datum /
Map / Movies / Foto's / Classificatie
232
Diavoorstelling
Opnamen (beelden) om weer te geven /
Weergaveduur / Herhalen / Overgangseffect /
Achtergrondmuziek
243
Classificatie
[OFF] / l / m / n / o / p 234
Ctrl over HDMI
Uit / Aan 249
3 Menu-instellingen
304
Instellingen 1 (Geel) Pagina
Instellingen 2 (Geel)
* De zomertijdinstelling is gekoppeld aan [Tijdzone] en [Datum/tijd].
Selecteer map
Een map maken en selecteren 208
Bestandnr.
Continu / Auto. reset / Handm. reset 210
Auto. roteren
Aan zD / Aan D / Uit 214
Kaart formatteren
Gegevens op de kaart initialiseren en wissen 57
Eye-Fi instellingen
Weergegeven wanneer een in de handel
verkrijgbare Eye-Fi-kaart is geplaatst.
294
Energiebesparing
LCD uitschakelen: 15 sec. / 30 sec. / 1 min. /
3 min. / 5 min. / 10 min. / 30 min.
206
Cam. uitschakelen: 0 sec. / 30 sec. / 1 min. /
3 min. / 5 min. / 10 min. / Deactiveren
206
LCD-helderheid
Zeven helderheidsniveaus beschikbaar 207
Tijdzone
Zomertijd* / Tijdzone 40
Datum/tijd
Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uur, min., sec.) /
Zomertijd*
41
TaalK
De interfacetaal selecteren 43
Videosysteem
NTSC / PAL 251
305
3 Menu-instellingen
Instellingen 3 (Geel) Pagina
Instellingen 4 (Geel)
* Tijdens firmwareupdates, wordt het aanraakscherm uitgeschakeld om
onbedoelde handelingen te voorkomen.
9 My Menu (Groen)
Pieptoon Inschakelen / Aanr. op / Uitschakelen 204
Schermkleur
De kleur van het scherm met opname-
instellingen selecteren
219
Uitleg
Inschak. / Uitschak. 60
Aanraakbediening
Standaard / Gevoelig 63
Sensorreiniging
Auto. reiniging: Inschak. / Uitschak.
225
Reinig nu
Instellingen
GPS-systeem
Instellen als er een GPS-apparaat
is
aangesloten
-
Geeft camera-inst.
weer
De belangrijkste camera-instellingen
weergeven
215
Certificaatlogo
weergeven
Een aantal van de logo's van de
cameracertificaten weergeven
289
Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)
De camerafuncties aan uw persoonlijke
voorkeur aanpassen
282
Copyrightinformatie
Geef copyrightinformatie weer / Voer naam
van auteur in / Voer copyrightdetails in /
Verwijder copyrightinfo
212
Wis instellingen
Wis alle camera-instellingen / Wis pers.
voorkeuze(C.Fn)
216
z firmwarever.* Voor het bijwerken van de firmware -
My Menu instellingen
Hiermee kunt u vaakgebruikte menuopties en
persoonlijke voorkeuzen vastleggen
288
3 Menu-instellingen
306
Opname 1 (Rood) Pagina
Opname 2 (Rood)
Films
Beeldkwaliteit
73 / 83 / 74 / 84 / 7a / 8a / b / c /
1+73 /
1
105
Rasterweergave
Uit / Raster 1l / Raster 2m 205
z Histogram
Uitschakelen / Helderheid / RGB 181
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschak. / Uitschak. 204
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 205
AF-methode
u+volgen / FlexiZone - Multi / FlexiZone -
Single
116
Scherpstelmodus
AF / MF / AF+MF 116
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie)
Inschak. / Uitschak. 46
Lensafwijkingscorrectie
Helderheid randen: Inschak. / Uitschak. 163
307
3 Menu-instellingen
Opname 3 (Rood) Pagina
Opname 4 (Rood)
Belichtingscompensatie
Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops 155
ISO-snelheid
AUTO / 100 / 200 / 400 / 800 / 1600 / 3200 /
6400 / H
110
Auto Lighting Optimizer
(Auto
optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog
159
Uitschakelen tijdens opnamen met
handmatige belichting
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
108
Handmatige
witbalans
De witbalans handmatig instellen 172
WB Shift/Bkt.
WB-correctie: witbalanscorrectie
BKT-instelling: reeksopnamen met
automatische witbalans
174
175
Beeldstijl
D
Automatisch /
P
Standaard /
Q
Portret /
R
Landschap /
S
Neutraal /
U
Natuurlijk /
V
Monochroom /
W
Gebruiker 1-3
114
166
170
3 Menu-instellingen
308
Film 1 (Rood) Pagina
Weergave 1 (Blauw)
Filmopnameformaat
1920x1080 (6 / 5 / 4) / 1280x720 (8/7) /
640x480 (6/5)
187
Geluidsopname
Geluidsopname: Automatisch / Handmatig /
Uitschakelen
197
Opnameniveau
Windfilter/demper: Uit / Aan
Videofoto
Videosnapshot: Inschak. / Uitschak.
189
Albuminstellingen: Nieuw album maken /
Aan bestaand album toevoegen
Snapshotlengte: 2 sec. movie / 4-sec. movie /
8-sec. movie
Servo AF voor film
Inschak. / Uitschak. 199
AF met ontspanknop
tijdens k
ONE SHOT / Uitschakelen 200
Beveilig beelden
Selecteer beelden / Alle beelden in map /
Wis bev. beelden in map / Alle beelden op
kaart / Wis bev. alle beelden op kaart
252
Beeld roteren
Verticale opnamen roteren 233
Wis beelden
Selecteer en wis beelden / Alle beelden in map /
Alle beelden op kaart
254
Printopties
Aangeven welke opnamen moeten worden
afgedrukt (DPOF)
275
Fotoboek instellen
Selecteer beelden / Alle beelden in map /
Wis bev. beelden in map / Alle beelden op kaart /
Wis bev. alle beelden op kaart
279
Creatieve filters
Korrelig Z/W / Softfocus / Fisheye-effect /
Effect kunst opvallend / Aquareleffect /
Speelgoedcamera-effect / Miniatuureffect
260
Wijzig formaat
Het aantal pixels van de opname reduceren 262
309
3 Menu-instellingen
Weergave 2 (Blauw) Pagina
Instellingen 1 (Geel)
Instellingen 2 (Geel)
* De zomertijdinstelling is gekoppeld aan [Tijdzone] en [Datum/tijd].
x Histogram
Helderheid / RGB 258
Spring met 5
1 beeld / 10 beelden / 100 beelden / Datum /
Map / Movies / Foto's / Classificatie
232
Diavoorstelling
Opnamen (beelden) om weer te geven /
Weergaveduur / Herhalen / Overgangseffect /
Achtergrondmuziek
243
Classificatie
[OFF] / l / m / n / o / p 234
Ctrl over HDMI
Uit / Aan 249
Selecteer map
Een map maken en selecteren 208
Bestandnr.
Continu / Auto. reset / Handm. reset 210
Auto. roteren
Aan zD / Aan D / Uit 214
Kaart formatteren
Gegevens op de kaart initialiseren en wissen 57
Eye-Fi instellingen
Weergegeven wanneer een in de handel
verkrijgbare Eye-Fi-kaart is geplaatst.
294
Energiebesparing
LCD uitschakelen: 15 sec. / 30 sec. / 1 min. /
3 min. / 5 min. / 10 min. / 30 min.
206
Cam. uitschakelen: 0 sec. / 30 sec. / 1 min. /
3 min. / 5 min. / 10 min. / Deactiveren
206
LCD-helderheid
Zeven helderheidsniveaus beschikbaar 207
Tijdzone
Zomertijd* / Tijdzone 40
Datum/tijd
Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uur, min., sec.) /
Zomertijd*
41
TaalK
De interfacetaal selecteren 43
Videosysteem
NTSC / PAL 251
3 Menu-instellingen
310
Instellingen 3 (Geel) Pagina
Instellingen 4 (Geel)
Pieptoon Inschakelen / Aanr. op / Uitschakelen 204
Schermkleur
De kleur van het scherm met opname-
instellingen selecteren
219
Uitleg
Inschak. / Uitschak. 60
Aanraakbediening
Standaard / Gevoelig 63
Sensorreiniging
Auto. reiniging: Inschak. / Uitschak.
225
Reinig nu
Instellingen
GPS-systeem
Instellen als er een GPS-apparaat is
aangesloten
-
Geeft camera-inst.
weer
De belangrijkste camera-instellingen
weergeven
215
Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)
De camerafuncties aan uw persoonlijke
voorkeur aanpassen
282
Wis instellingen
Wis alle camera-instellingen / Wis pers.
voorkeuze(C.Fn)
216
311
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Controleer of de batterij correct in de batterijoplader is geplaatst.
Controleer of de batterijoplader correct op het stopcontact
is aangesloten.
Laad alleen originele Canon-batterijen van het type LP-E12 op.
Als er een probleem is met de batterijoplader, wordt het opladen
beëindigd en gaat het oplaadlampje oranje knipperen. Als dit gebeurt,
haalt u de stekker van de oplader uit het stopcontact en verwijdert u de
batterij. Plaats de batterij terug in de oplader en wacht even voor u de
stekker van de oplader weer in het stopcontact steekt.
Controleer of de batterij correct in de camera is geplaatst (pag. 34).
Controleer of het klepje van het kaart-/batterijcompartiment is
gesloten
(pag. 34).
Laad de batterij op (pag. 32).
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de
kaart wordt opgeslagen, blijft de aan-uit- en lees-/schrijfindicator aan
of blijft deze een paar seconden knipperen. Wanneer de opname is
voltooid, wordt de camera automatisch uitgeschakeld.
Problemen oplossen
Stroomgerelateerde problemen
De batterij laadt niet op.
Het lampje van de batterijoplader knippert.
De camera werkt niet, zelfs als er op de aan-uitknop wordt gedrukt.
De aan-uit- en lees-/schrijfindicator blijft knipperen, zelfs
wanneer de camera is uitgeschakeld <2>.
Problemen oplossen
312
Gebruik een volledig opgeladen batterij (pag. 32).
De prestaties van de oplaadbare batterij nemen na verloop van tijd af.
Koop een nieuwe batterij.
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de
volgende bewerkingen:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
(Hierbij wordt vaak de functie voor automatische scherpstelling
geactiveerd, zonder dat er een opname wordt gemaakt.)
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt gebruikt.
Wanneer u lange tijd achtereen filmopnamen maakt.
Bij lage temperaturen neemt het maximum aantal opnamen af (pag. 39).
Het LCD-scherm wordt uitgeschakeld door de
energiebesparingsfunctie. Druk op een willekeurige knop op de
camera of tik op het LCD-scherm om het scherm weer in te schakelen.
U kunt wijzigen na hoeveel tijd het LCD-scherm automatisch wordt
uitgeschakeld. Selecteer hiervoor achtereenvolgens
[52: Energiebesparing] en [LCD uitschakelen].
De camera wordt uitgeschakeld door de energiebesparingsfunctie. Als u niet
wilt dat de camera zichzelf uitschakelt, stelt u [
5
2: Energiebesparing
] >
[
Cam. uitschakelen
] in op [
Deactiveren
] (pag. 206).
Als u de camera uitschakelt, wordt het diafragma verkleind zodat er geen licht
in de camera kan komen. Dit is om de interne onderdelen van de camera te
beschermen. Als u de camera inschakelt <
1
> of uitschakelt <
2
>,
maakt het diafragma een geluid als dit wordt vergroot of verkleind.
De batterij raakt snel leeg.
Het LCD-scherm schakelt zichzelf uit.
De camera schakelt zichzelf uit.
De camera maakt geluid als deze wordt in- of uitgeschakeld
(met een EF-M-objectief bevestigd).
313
Problemen oplossen
Controleer of de kaart correct is geplaatst (pag. 34).
Schuif het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart naar de stand voor
schrijven/wissen (pag. 34).
Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen om ruimte
vrij te maken (pag. 34 en 254).
Zie pagina 36 of 323 als er een kaartfout wordt weergegeven.
Stel de scherpstelmodus in op <AF> (pag. 116).
Druk voorzichtig op de ontspanknop om bewegingsonscherpte te
voorkomen (pag. 48 en 49).
Als het objectief Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft, stelt u IS in
op <1> (pag. 46).
Bij weinig licht kan de sluitertijd toenemen. Gebruik een kortere
sluitertijd (pag. 142), stel een hogere ISO-snelheid in (pag. 109),
gebruik een flitser (pag. 138) of gebruik een statief.
Stel de AF-bediening in op 1-beeld AF. Het vergrendelen van de
scherpstelling is niet mogelijk als Servo AF wordt gebruikt (pag. 131).
Blijf het onderwerp volgen terwijl u de ontspanknop ingedrukt houdt.
Opnamegerelateerde problemen
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
De kaart kan niet worden gebruikt.
De opname is niet scherp.
Ik kan de scherpstelling niet vergrendelen en de compositie van
de opname niet opnieuw bepalen.
Als Servo AF is ingesteld, duurt het langer voordat de sluiter
wordt ontspannen.
Problemen oplossen
314
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het langer duren
voordat de camera scherpstelt op het onderwerp. Gebruik [FlexiZone
- Single] of stel de camera handmatig scherp.
De snelheid van continu-opnamen kan afnemen, afhankelijk van type
objectief, sluitertijd, diafragma, omstandigheden van onderwerp,
helderheid, enzovoort.
Het weergegeven beeld kan afwijken van de foto die is vastgelegd.
Controleer de opgeslagen opnamen.
Als u de ontspanknop hebt ingedrukt en de foto pas na 10 seconden of na
een pieptoon wordt gemaakt, betekent dit dat de zelfontspanner is ingesteld.
Druk op de knop <Wj/i> en tik op [u] of [i] om de
zelfontspanner uit te schakelen (pag. 136).
Als [FlexiZone - Multi] is ingesteld, duurt het langer voordat de
camera automatisch wordt scherpgesteld.
De snelheid van continu-opnamen is langzaam.
Tijdens continu-opnamen lijkt het beeld op het
LCD-scherm onscherp.
Als ik de ontspanknop indruk, wordt de foto niet
onmiddellijk genomen.
315
Problemen oplossen
In de opnamemodus <
F
> (Nachtopnamen uit hand) of <
G
> (HDR-tegenlicht),
is de maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk korter (pag. 87).
Met ISO 12800 of 'H' (gelijk aan ISO 25600) neemt de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af (pag. 111).
Als u [
Chromatische afw.: Inschakelen
] hebt ingesteld, neemt
de maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af (pag. 164).
Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans neemt de
maximale opnamereeks voor continu-opnamen af (pag. 175).
Stel [
A
4: Hoge ISO-ruisreductie
] in op [
Standaard
], [
Zwak
] of [
Uitschakelen
]. Als
u de optie [
Sterk
] inschakelt of als [
Ruisond. bij meerd. opn.
] is ingesteld, zal de
maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk kleiner worden (pag. 160).
Als u opnamen maakt van een onderwerp met fijne details (bijvoorbeeld een grasveld), is het bestand
groter en de daadwerkelijke maximale opnamereeks mogelijk kleiner dan wordt vermeld op pagina 105.
Selecteer in [
5
4: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie [
3: Lichte
tonen prioriteit
] is ingesteld op [
1: Inschakelen
], kan ISO 100 niet
worden ingesteld. Als [
0: Uitschakelen
] is ingesteld, kan ISO 100 wel
worden ingesteld (pag. 285). Dit geldt ook voor filmopnamen (pag. 181).
Als in [
5
4: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie [
3: Lichte tonen prioriteit
] is
ingesteld op [
1: Inschakelen
], kan de ISO-snelheid [
H
] (gelijk aan ISO 25600) niet
worden geselecteerd, zelfs niet als [
2: ISO vergroten
] is ingesteld op [
1: Aan
].
Als [
0: Uitschakelen
] is ingesteld, kan ISO [
H
] wel worden ingesteld (pag. 284).
Selecteer in [
5
4: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie [
3: Lichte tonen prioriteit
]
is ingesteld op [
1: Inschakelen
], kan Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) niet worden ingesteld. Als [
0: Uitschakelen
] is ingesteld, kan Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) wel worden ingesteld (pag. 285).
De maximale opnamereeks is lager bij continu-opnamen.
ISO 100 kan niet worden ingesteld.
De ISO-snelheid [H] (ISO 25600) kan niet worden ingesteld.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) kan niet worden ingesteld.
Problemen oplossen
316
Stel [
A
3: Auto Lighting Optimizer/
A
3: Auto optimalisatie helderheid
]
in op [
Deactiveren
]. Wanneer [
Standaard
], [
Zwak
] of [
Hoog
] is ingesteld,
kan de opname nog steeds licht uitvallen, zelfs wanneer u een kleinere
belichtingscompensatie of flitsbelichtingscompensatie hebt ingesteld (pag. 159).
Als u avondopnamen maakt wanneer de achtergrond donker is, wordt de sluitertijd
automatisch langer (opname met trage synchronisatie) om zowel het onderwerp als
de achtergrond goed te kunnen belichten. Als u een lange sluitertijd wilt voorkomen,
stelt u in [
A
1: Externe Speedlite besturing
] de optie [
Flitssync.snelheid AV-
modus
] in op [
1/200-1/60 sec. auto
] of [
1/200 sec. (vast)
] (pag. 221).
Als u een andere flitser gebruikt dan een Speedlite uit de EX-serie,
werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 293).
Als in [A1: Externe Speedlite besturing] > [Flitser C.Fn
instellingen] de optie [Flits meetmethode] is ingesteld op [TTL],
werkt de flitser altijd op volledig vermogen (pag. 224).
Als op een externe Speedlite flitsbelichtingscompensatie is ingesteld,
kan [Flitsbelichtingscompensatie] (pag. 223) niet worden ingesteld
in het scherm [Flits functie instellingen]. Verder is het zo dat als u
flitsbelichtingscompensatie op de camera en vervolgens
flitsbelichtingscompensatie op de externe Speedlite instelt, de
flitsbelichtingscompensatie van de Speedlite voorrang krijgt op die van
de camera. Wanneer de flitsbelichtingscompensatie van de Speedlite
wordt geannuleerd (ingesteld op 0), kan [
Flitsbelichtingscompensatie
]
wel op de camera worden ingesteld.
Ik heb een kleinere belichtingscompensatie ingesteld, maar de
opname valt nog steeds te licht uit.
Wanneer ik de modus <f> gebruik in combinatie met de flitser,
neemt de sluitertijd toe.
De flitser werkt altijd op vol vermogen.
De flitsbelichtingscompensatie kan niet worden ingesteld met
[Flits functie instellingen].
317
Problemen oplossen
Als in [A1: Externe Speedlite besturing] de optie
[Flitssync.snelheid AV-modus] in op [Automatisch] (pag. 221).
Dit pictogram geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te
hoog is. Het witte pictogram <s> duidt op een afname van de
fotokwaliteit. Het rode pictogram <E> geeft aan dat de camera
spoedig automatisch wordt uitgeschakeld (pag. 128, 201).
Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de filmopname
mogelijk automatisch beëindigd. Gebruik een kaart met SD-
snelheidsklasse 6 ' ' of een snellere kaart. Zie de website van
de fabrikant voor informatie over de lees-/schrijfsnelheid van de kaart.
Als de filmopnametijd 29 minuten en 59 seconden bereikt, wordt de
filmopname automatisch beëindigd.
Als automatische belichting voor filmopnamen is ingesteld, wordt de ISO-
snelheid eveneens automatisch ingesteld. U kunt de ISO-snelheid alleen
instellen als handmatige belichting voor filmopnamen is ingesteld (pag. 181).
Als u tijdens de filmopname de sluitertijd of het diafragma aanpast,
worden de wijzigingen mogelijk in de belichting opgenomen.
Door het objectief tijdens de filmopnamen in- of uit te zoomen, kunnen
er veranderingen in de belichting optreden, ongeacht of het maximale
diafragma van het objectief verandert of niet. Als gevolg hiervan kunnen
wijzigingen in de belichting worden vastgelegd (behalve bij het objectief
EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM of EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM).
Snelle synchronisatie kan niet worden ingesteld in de modus <
f
>.
Tijdens de opname wordt het witte pictogram <
s
> of het rode
pictogram <
E
> weergegeven.
De filmopname wordt automatisch beëindigd.
De ISO-snelheid kan niet worden ingesteld voor filmopname.
De belichting verandert tijdens de filmopname.
Problemen oplossen
318
Als u de camera snel naar links of rechts beweegt of een bewegend
voorwerp opneemt, kan het beeld er vervormd uitzien.
Flikkerend beeld, horizontale strepen (ruis) of onregelmatige belichting
kunnen worden veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of andere
lichtbronnen tijdens filmopnamen. Bovendien kunnen veranderingen in
de belichting (helderheid) of de kleurtoon ook worden opgenomen. Als
handmatige belichting voor filmopnamen is ingesteld, kan een langere
sluitertijd deze problemen verhelpen.
Controleer of uw vinger de luidspreker bedekt (pag. 22).
Het onderwerp ziet er vervormd uit tijdens filmopnamen.
De opname flikkert of er zijn horizontale strepen te zien tijdens
de filmopname.
Problemen met de bediening
Tijdens bediening via het aanraakscherm klinkt de pieptoon
ineens zachter.
319
Problemen oplossen
Bepaalde tabbladen en menu-opties worden niet weergegeven in de
modus Automatisch/scène, de basismodi en de filmmodus. Stel de
opnamemodus in op een creatieve modus (pag. 54).
Stel de kleurruimte in op sRGB. Als Adobe RGB is ingesteld, is het
eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 176).
Het is een filmbestand (pag. 211).
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 210).
Controleer of juiste datum en tijd zijn ingesteld (pag. 41).
Controleer de tijdzone en zomertijd (pag. 40, 42).
De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven.
De datum en tijd worden in plaats daarvan opgeslagen in de
opnamegegevens als opname-informatie. Wanneer u afdrukt, kunt u de
datum en tijd op de opname mee laten afdrukken door de datum en tijd,
die zijn opgeslagen in de opname-informatie, te gebruiken (pag. 271).
Als het aantal opnamen op de kaart hoger is dan het maximumaantal opnamen dat
door de camera kan worden weergegeven, wordt [
###
] weergegeven (pag. 235).
Problemen met weergave op het scherm
Het menuscherm geeft weinig tabbladen en opties weer.
Het eerste teken van de bestandsnaam is een onderstrepingsteken ('_').
De bestandsnaam begint met 'MVI_'.
De bestandsnummering begint niet bij 0001.
De weergegeven datum en tijd van de opname zijn onjuist.
De datum en tijd staan niet op de opname.
[###] wordt weergegeven.
Problemen oplossen
320
Indien het LCD-scherm vuil is, dient u een zachte doek te gebruiken
om het schoon te maken.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer
reageren of er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
[Eye-Fi instellingen] wordt alleen weergeven wanneer er een Eye-Fi-
kaart in de camera is geplaatst. Als de Eye-Fi-kaart een
schrijfbeveiligingsschuifje heeft dat in de vergrendelde stand staat,
kunt u de verbindingsstatus van de kaart niet controleren en kunt u de
overdracht van de Eye-Fi-kaart niet uitschakelen (pag. 294).
Dit is de overbelichtingswaarschuwing (pag. 258). Overbelichte
gedeelten met verlies van detail in de lichte delen zullen knipperen.
Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden
verwijderd (pag. 252).
Films die op een pc worden verwerkt met de meegeleverde
ImageBrowser EX (pag. 340) of andere software, kunnen niet worden
afgespeeld op de camera. Videofotoalbums die zijn bewerkt met
EOS Video Snapshot Task (pag. 196), kunnen wel op de camera
worden weergegeven.
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
[Eye-Fi instellingen] wordt niet weergegeven.
Problemen met weergave van opnamen
Een gedeelte van de opname knippert zwart.
De opname kan niet worden gewist.
De film kan niet worden afgespeeld.
321
Problemen oplossen
Als u tijdens filmopnamen aan de instelwielen draait of het objectief instelt,
wordt ook het bijbehorende geluid opgenomen. Het is raadzaam om een
externe microfoon (afzonderlijk verkrijgbaar) te gebruiken (pag. 197).
Als er tijdens filmopnamen met automatische belichting een
aanzienlijke verandering in de belichting is, wordt de opname kort
onderbroken tot de belichting zich stabiliseert. Als dit gebeurt, maakt u
de opname in de modus <M> (handmatige belichting) (pag. 180).
Gebruik een stereo-AV-kabel of een HDMI-kabel
(afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 247, 251).
Controleer of de stekker van de stereo-AV-kabel of HDMI-kabel
helemaal in de aansluiting is gestoken (pag. 247 en 251).
Stel het video-uitvoersysteem (NTSC/PAL) in op hetzelfde
videosysteem als de tv (pag. 251).
Wanneer de filmbestandsgrootte 4 GB bereikt, wordt er automatisch
een ander filmbestand gemaakt (pag. 188).
Afhankelijk van de kaartlezer en het gebruikte besturingssysteem van
de computer worden SDXC-kaarten mogelijk niet correct herkend.
In dat geval moet u uw camera en de computer met de meegeleverde
interfacekabel op elkaar aansluiten en de opnamen overbrengen naar uw
computer met behulp van EOS Utility (meegeleverde software, pag. 340).
Het formaat van JPEG
c
- en RAW-opnamen kan niet worden gewijzigd (pag. 262).
Bij het afspelen van de film is het geluid van de camera te horen.
De filmopname bevat momenten dat deze stilstaat.
Er worden geen opnamen weergegeven op het tv-scherm.
Er zijn verschillende filmbestanden voor één filmopname.
De kaartlezer herkent de kaart niet.
Ik kan het beeldformaat niet aanpassen.
Problemen oplossen
322
Als u [Reinig nuf] hebt geselecteerd, maakt de sluiter een geluid,
maar er wordt geen opname gemaakt (pag. 225).
Als u de camera binnen korte tijd herhaaldelijk in- en uitschakelt
(<1>/<2>), wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven (pag. 37).
De schermweergave kan per printer verschillen. In deze
instructiehandleiding worden alle beschikbare afdrukeffecten
vermeld (pag. 270).
Problemen met sensorreiniging
De sluiter maakt een geluid tijdens het reinigen van de sensor.
Automatische sensorreiniging werkt niet.
Problemen met afdrukken
Er zijn minder afdrukeffecten dan wordt vermeld in de
instructiehandleiding.
323
Als er zich een probleem met de camera
voordoet, wordt er een foutbericht
weergegeven. Volg de instructies op
het scherm.
* Als de fout blijft aanhouden, noteert u het foutnummer en neemt u contact
op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Foutcodes
Numme Foutbericht en oplossing
01
Communicatie tussen camera en lens is foutief.
Reinig
lenscontacten.
Î Reinig de elektrische contactpunten op de camera en het objectief
of gebruik een objectief van Canon (pag. 19 en 22
).
02
Geen toegang tot kaart. Herplaats/vervang kaart of formatteer
kaart met deze camera.
Î Verwijder de kaart en plaats deze opnieuw, vervang de kaart of
formatteer de kaart (pag. 34 en 57
).
04
Kan beelden niet opslaan omdat kaart vol is. Vervang kaart.
Î Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer de
kaart (pag. 34, 254 en 57
).
06
Kon de sensor niet reinigen. Schakel de camera uit en weer in.
Î Schakel de camera uit en weer in (pag. 37).
10, 20,
30, 40,
50, 70,
80,
99
Fout bij opname. Schakel de camera uit en weer in of
herplaats
batterij.
Î Schakel de camera uit en weer in, verwijder de batterij en plaats
deze opnieuw of gebruik een objectief van Canon (pag. 37 en 34
).
60
Fout bij opname. Schakel de camera uit en weer in of herplaats
de
batterij.
Î De lensverschuiving is mogelijk belemmerd. Schakel de camera uit
en weer in en zorg daarbij dat u het objectief niet aanraakt.
Foutnummer
Maatregelen
324
•Type
Type: Spiegelloze digitale AF/AE-camera met één objectief
Opnamemedia: SD-geheugenkaart, SDHC-geheugenkaart, SDXC-geheugenkaart
* Compatibel met UHS-I
Grootte beeldsensor: Circa 22,3 x 14,9 mm
Compatibele objectieven
:
Canon EF-M-, EF*- en EF-S*-objectieven
* Vatting adapter EF-EOS M vereist.
(De effectieve brandpuntsafstand (kleinbeeldequivalent)
is de brandpuntsafstand van het objectief
vermenigvuldigd met ongeveer 1,6)
Objectiefbevestiging: Canon EF-M-vatting
Beeldsensor
Type: CMOS-sensor
Effectieve pixels: Circa 18,00 megapixels
Beeldverhouding: 3:2
Stofwisfunctie: Automatisch, Stofwisdata toevoegen
Opnamesysteem
Opname-indeling: Design rule for Camera File System (DCF) 2.0
Opnametype: JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel)
gelijktijdige opnamen van RAW+JPEG Groot mogelijk
Vastgelegde pixels: L (Groot) : circa 17,90 megapixels (5184 x 3456)
M (Middelgroot):
circa 8,00 megapixels (3456 x 2304)
S1 (Klein 1) : circa 4,50 megapixels (2592 x 1728)
S2 (Klein 2) : circa 2,50 megapixels (1920 x 1280)
S3 (Klein 3) : circa 350.000 megapixels (720 x 480)
RAW : circa 17,90 megapixels (5184 x 3456)
Beeldverwerking tijdens opname
Beeldstijl: Auto, Standaard, Portret, Landschap, Neutraal,
Natuurlijk, Monochroom, Gebruiker 1 - 3
Basis+: Sfeeropnamen, Licht-/scèneopnamen, Creatieve filters
(Korrelig Z/W, Softfocus, Fisheye-effect, Effect kunst
opvallend, Aquareleffect, Speelgoedcamera-effect,
Miniatuureffect)
Witbalans: Auto, Vooraf ingesteld (Daglicht, Schaduw, Bewolkt,
Kunstlicht, Wit TL licht, Flitser), Custom
witbalanscorrectie en reeksopnamen met automatische
witbalans mogelijk
* Overdracht kleurtemperatuurgegevens van flitser ingeschakeld
Specificaties
325
Specificaties
Ruisreductie: Van toepassing op lange belichtingstijden en opnamen
met een hoge ISO-snelheid
Automatische
helderheidscorrectie: Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar
Optische correctie objectief: Correctie helderheid randen, chromatische correctie
Automatische scherpstelling
Type: Hybride CMOS AF-systeem
AF-punten: 31 punten (max.)
Bereik helderheid scherpstelling:
BW 1 - 18 (bij 23 °C, ISO 100)
Scherpstelmodus: Automatisch (AF), Handmatig (MF), AF+MF
AF-hulplicht: Ingebouwd (ledlamp)
Belichting
Meetmethoden: Meervlaksmeting met de beeldsensor in realtime
Meervlaksmeting (315 zones), deelmeting (circa 11% van
Live view-scherm), spotmeting (circa 2,8% van Live view-
scherm), gemiddelde meting met nadruk op het midden
Meetbereik: BW 1 - 20 (bij 23 °C, ISO 100)
Belichtingscontrole: AE-programma (Automatisch/scène, Automatisch/
creatief, Portret, Landschap, Close-up, Sport, Nacht
portret, Nachtopnamen uit hand, HDR-tegenlicht,
Programma), AE met sluitertijdvoorkeur, AE met
diafragmavoorkeur, handmatige belichting
ISO-snelheid: Basismodi*: ISO 100 - 6400 automatisch ingesteld
(Aanbevolen * Nachtopnamen uit hand:
belichtingsindex) ISO 100 - 12800 automatisch ingesteld
Creatieve modi: ISO 100 - 12800 handmatig ingesteld
(tussenstappen van volledige stops), ISO 100 - 6400
automatisch ingesteld, maximale ISO-snelheid
instelbaar met ISO auto of ISO vergroten tot 'H'
(gelijk aan ISO 25600)
Belichtingscompensatie
: Handmatig:±
3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
AEB: ±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
(kan worden gecombineerd met handmatige
belichtingscompensatie)
Belichtingsvergrendeling:
Automatisch:
toegepast in 1-beeld AF met evaluatieve meting
als scherpstelling is bereikt
Handmatig:
met AE-vergrendelknop
Specificaties
326
Sluiter
Type: Elektronisch gestuurde focal-planesluiter
Sluitertijden: 1/4000 sec. tot 1/60 sec. (modus Automatisch/scène),
X-synchronisatie bij 1/200 sec.
1/4000 sec. tot 30 sec., bulb (totale sluitertijdbereik.
Beschikbaar bereik varieert per opnamemodus.)
Externe Speedlite
Compatibele Speedlites:
Speedlite uit EX-serie (flitsfuncties kunnen met de
camera worden ingesteld)
Flitsmeting: Automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtings-
compensatie: ±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
Flitsbelichtingsvergrendeling:
Beschikbaar
Pc-aansluiting: Geen
Transportsysteem
Transportmodus: Enkelbeeld, continue opname, zelfontspanner met
10 sec. of 2 sec. vertraging en 10 sec. vertraging bij
continue opname
Continu-
opnamesnelheid: Max. circa 4,3 opnamen/seconde
Max. opnamereeks: JPEG Groot/Fijn: circa 15 (circa 17) opnamen
RAW: circa 6 (circa 6) opnamen
RAW+JPEG Groot/Fijn: circa 3 (circa 3) opnamen
* De getallen zijn gebaseerd op de testnormen van
Canon (ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een kaart
van 8 GB.
* De cijfers tussen haakjes hebben betrekking op een
kaart van 8 GB die compatibel is met UHS-I en die is
gebaseerd op de testnormen van Canon.
Foto-opnamen
Beeldverhoudinginstellingen:
3:2, 4:3, 16:9, 1:1
Continue AF: Beschikbaar
Touch Shutter: Beschikbaar
Rasterweergave: Twee typen
Scherptedieptecontrole: Beschikbaar
327
Specificaties
Filmopnamen
Filmcompressie: MPEG-4 AVC/H.264
Variabele (gemiddelde) bitsnelheid
Opname-indeling audio: Lineaire PCM
Opname-indeling: MOV
Formaat en framesnelheid
van opname: 1920x1080 (Full HD): 30p/25p/24p
1280x720 (HD) : 60p/50p
640x480 (SD) : 30p/25p
* 30p: 29,97 frames per seconde, 25p: 25,00 frames per
seconde, 24p: 23,976 frames per seconde, 60p: 59,94
frames per seconde, 50p: 50,00 frames per seconde
Bestandsgrootte: 1920x1080 (30p/25p/24p): circa 330 MB/min.
1280x720 (60p/50p) : circa 330 MB/min.
640x480 (30p/25p) : circa 82,5 MB/min.
Scherpstellen: Hybride CMOS AF-systeem* (Gezicht+volgen, FlexiZone
- Multi, FlexiZone - Single),
Handmatig scherpstellen (vergroting van circa 5x/
10x mogelijk)
* Bereik helderheid scherpstelling: BW 1 - 18 (bij 23 °C,
ISO 100)
Meetmethoden: Gemiddelde meting met nadruk op het midden en
meervlaksmeting met de beeldsensor
* Automatisch ingesteld door de scherpstelmodus
Meetbereik: BW 1 - 20 (bij 23 °C, ISO 100)
Belichtingscontrole: AE-programma voor films en handmatige belichting
Belichtingscompensatie
: ± 3 stops met tussenstappen van 1/3 stop
ISO-snelheid: Bij opnamen met automatische belichting:
(Aanbevolen ISO 100 - 6400 automatisch ingesteld
belichtingsmarkering) Met handmatige belichting: ISO 100 - 6400 automatisch
ingesteld / handmatig, uitbreidbaar tot 'H' (gelijk aan
ISO 12800)
Videofoto's: Instelbaar op 2 sec./4 sec./8 sec.
Geluidsopname: Ingebouwde stereomicrofoon
Externe stereomicrofoonaansluiting meegeleverd
Geluidsopnameniveau aanpasbaar, windfilter
meegeleverd, demper meegeleverd
Rasterweergave: Twee typen
Specificaties
328
•LCD-scherm
Type: TFT LCD-kleurenscherm
Schermformaat en punten: breed, 7,7 cm (3,0 inch) (3:2) met ongeveer 1,04 miljoen punten
Aanpassing helderheid: Handmatig (7 niveaus)
Interfacetalen: 25
Uitleg: Kan worden weergegeven
•Weergave
Weergaveformaten
voor opnamen:
Weergave enkele opname, weergave enkele opname met
informatie (basisinformatie, opname-informatie, histogram),
4-beeldindex, 9-beeldindex, opname roteren mogelijk
Zoomvergroting: Circa 1,5x - 10x
Overbelichtingswaarschuwing:
Overbelichte gedeelten knipperen
Navigatiemethoden
:
Enkele opname, opnamesprong met 10 of 100 beelden, op
opnamedatum, op map, op films, op foto's, op classificatie
Opname roteren: Mogelijk
Classificaties: Beschikbaar
Filmweergave:
Ingeschakeld (LCD-scherm, video/audio OUT, HDMI OUT)
Ingebouwde luidspreker
Opnamebeveiliging: Mogelijk
Diavoorstelling:
Alle beelden, op datum, op map, films, foto's of op classificatie
Keuze uit vijf overgangseffecten
Achtergrondmuziek: Selecteerbaar voor het weergeven van diavoorstellingen
en films
Naverwerking van beelden
Creatieve filters: Meegeleverd (toegepast tijdens opnamen)
Wijzig formaat: Mogelijk
Rechtstreeks afdrukken
Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers
Opnamen die kunnen
worden afgedrukt: JPEG- en RAW-opnamen
Afdrukopties opgeven: Compatibel met DPOF versie 1.1
Persoonlijke voorkeuzen
Persoonlijke voorkeuze: 7
My Menu vastleggen: Mogelijk
Copyrightinformatie: Invoer en invoegen mogelijk
329
Specificaties
Interface
Audio/video OUT/
Digitale aansluiting: Analoge video (compatibel met NTSC/PAL)/stereo-audio-output
Computercommunicatie en rechtstreeks afdrukken (gelijk aan
Hi-Speed USB), GPS-ontvanger GP-E2-verbinding
HDMI mini OUT-aansluiting:
Type C (automatisch wisselen van resolutie),
compatibel met CEC
Externe microfoon
externe microfoon: Stereomini-aansluiting van 3,5 mm diameter
Draadloze afstandsbediening:
Afstands bediening RC-6
Eye-Fi-kaart: Compatibel
Voeding
Batterij: Batterij LP-E12 (1x)
* Wisselstroom via de AC-adapterset ACK-E12
Levensduur batterij: Circa 230 opnamen bij 23 °C
(Op basis van de Circa 200 opnamen bij 0 °C
testcriteria van de CIPA)
Filmopnametijd: Circa 1 uur en en 30 minuten bij 23
°C
.
Circa 1 uur en 20 minuten bij 0
°C
(met een volledig opgeladen batterij van het type LP-E12)
Afmetingen en gewicht
Afmetingen (B x H x D):
Circa 108,6 x 66,5 x 32,3 mm
Gewicht:
Circa 298 g (CIPA-richtlijnen: inclusief behuizing, batterij en kaart)
Circa 262 g (alleen behuizing, zonder lensdop)
Gebruiksomgeving
Bedrijfstemperatuur
: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Batterij LP-E12
Type: Oplaadbare lithium-ionbatterij
Nominale spanning: 7,2 V DC
Batterijcapaciteit: 875 mAh
Bedrijfstemperatuur
: Tijdens opladen: 5 °C - 40 °C
tijdens opnamen: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D):
Circa 32,5 x 12,5 x 48,5 mm
Gewicht: Circa 35 g
Specificaties
330
Batterijoplader LC-E12
Compatibele batterij: Batterij LP-E12
Oplaadtijd: Circa 2 uur (bij 23 °C)
Nominaal
ingangsvermogen: 100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal
uitgangsvermogen: 8,4 V DC / 540 mA
Bedrijfstemperatuur: 5 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D):
Circa 65 x 25,5 x 90 mm
Gewicht: Circa 81 g
Batterijoplader LC-E12E
Compatibele batterij: Batterij LP-E12
Oplaadtijd: Circa 2 uur (bij 23 °C)
Nominaal
ingangsvermogen: 100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal
uitgangsvermogen: 8,4 V DC / 540 mA
Bedrijfstemperatuur: 5 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D):
Circa 65 x 25,5 x 90 mm (zonder netsnoer)
Gewicht: Circa 76 g (zonder netsnoer)
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van
Canon en de testcriteria en richtlijnen van CIPA (Camera & Imaging
Products Association).
Bovenstaande afmetingen, maximale diameter, lengte en gewicht zijn
gebaseerd op CIPA-richtlijnen (alleen met uitzondering van gewicht voor
camerabehuizing).
De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Als er zich een probleem voordoet met een objectief van een ander merk dat
is bevestigd op de camera, dient u contact op te nemen met de fabrikant van
het objectief.
331
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Windows is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Microsoft
Corporation in de Verenigde Staten en andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Apple Inc. in de Verenigde Staten en andere landen.
Het SDXC-logo is een handelsmerk van SD-3C, LLC.
HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn
handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC.
Alle overige bedrijfs- en productnamen en handelsmerken die in deze
handleiding worden genoemd, zijn eigendom van de respectieve eigenaren.
Over MPEG-4-licenties
'Dit product is in licentie gegeven krachtens AT&T-patenten voor de MPEG-4-
standaard en kan worden gebruikt voor het coderen van MPEG-4-video en/of het
decoderen van voor MPEG-4-video die uitsluitend is gecodeerd (1) voor een
persoonlijk en niet-commercieel doeleinde of (2) door een videoleverancier die
krachtens de AT&T-patenten bevoegd is om MPEG-4-video te leveren. Er wordt geen
licentie verleend of geïmpliceerd voor enig ander gebruik van de MPEG-4-standaard.'
About MPEG-4 Licensing
“This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be
used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video
that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by a
video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video.
No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.”
*Notice displayed in English as required.
332
Het gebruik van echte Canon-accessoires wordt aanbevolen
Dit product levert uitstekende prestaties wanneer het wordt gebruikt met echte
Canon-accessoires. Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit
product en/of ongelukken zoals brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door
accessoires die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van
een batterij). Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg
zijn van defecten in accessoires die niet van Canon zijn. U kunt dergelijke
reparaties aanvragen tegen vergoeding.
333
Veiligheidsmaatregelen
Voorkom letsel, dodelijke ongevallen of schade aan materiaal door deze
veiligheidsmaatregelen op te volgen en de apparatuur op de juiste manier te gebruiken.
Voorkomen van ernstig letsel en dodelijke ongevallen
Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen en explosies door de
onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
- Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of accessoires die niet in deze
handleiding worden genoemd. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen.
- Veroorzaak geen kortsluiting bij de batterij en de reservebatterij en probeer deze niet
te demonteren of aan te passen. Verhit de batterij en de reservebatterij niet en probeer
deze niet te solderen. Stel de batterij en de reservebatterij niet bloot aan vuur of water.
Stel de batterij en de reservebatterij ook niet bloot aan grote fysieke schokken.
- Installeer de batterij en de reservebatterij op de juiste manier (+ –). Plaats nooit oude
en nieuwe of verschillende soorten batterijen bij elkaar.
- Laad de batterij niet op bij een temperatuur die buiten het toegestane bereik van
0 °C - 40 °C ligt. Overschrijd de oplaadtijd niet.
- Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
Houd de reservebatterij buiten het bereik van kinderen. Waarschuw direct een arts als
een kind een batterij heeft doorgeslikt. (De chemicaliën in de batterij kunnen de maag
en ingewanden beschadigen.)
Dek de elektrische contactpunten van de batterij en de reservebatterij af voordat u
deze wegdoet, om te voorkomen dat deze contact maken met andere metalen
voorwerpen of batterijen. Zo voorkomt u brand en explosies.
Voorkom brand door de oplader direct uit het stopcontact te halen en te stoppen met
opladen als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt.
Verwijder de batterij of de reservebatterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of
vorm verandert, of als er rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen
brandwonden oploopt.
Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding.
Dit kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij
in contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
Houd de apparatuur tijdens het opladen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen
stikken als zij het snoer rond hun nek krijgen of een elektrische schok krijgen.
Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen
en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
Flits niet in het gezicht van automobilisten. Door de verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
Flits niet vlak bij iemands ogen. Het gezichtsvermogen kan hierdoor beschadigd
raken. Houd altijd minimaal 1 meter afstand als u met de flitser een kind fotografeert.
Verwijder de batterij en haal de stekker uit het stopcontact als u de camera of een
accessoire langere tijd niet gebruikt. Zo voorkomt u elektrische schokken,
warmteontwikkeling en brand.
Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een
explosie of brand.
334
Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de inwendige onderdelen
bloot komen te liggen, raak deze dan niet aan. Deze onderdelen staan mogelijk onder stroom.
Demonteer de apparatuur niet en pas deze ook niet aan. Er staat hoge spanning op de
interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron.
Uw gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
Houd de camera buiten het bereik van kleine kinderen. De nekdraagriem kan bij
kinderen tot verstikking leiden.
Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Hierdoor voorkomt u
brand en elektrische schokken.
Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt.
De
elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in acht te nemen:
- Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
- Pak het netsnoer nooit met natte handen vast.
- Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt.
- Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het
niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
- Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
- Gebruik geen snoeren waarvan het isolatiemateriaal is beschadigd.
Haal zo nu en dan de stekker uit het stopcontact en haal met een droge doek het stof
rond het stopcontact weg. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op
het stopcontact vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot brand.
Letsel en schade aan apparatuur voorkomen
Laat de apparatuur niet in een auto achter die in de zon staat of in de nabijheid van
een warmtebron. De apparatuur kan heet worden en brandwonden veroorzaken.
Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken.
Controleer of het statief stevig genoeg is om de camera en het objectief te dragen.
Laat een objectief of camera met objectief niet zonder lensdop in de zon liggen.
De zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdoor kan de
warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
Verwijder de batterij en de reservebatterij direct als u de camera in het water laat vallen
of als er water in de camera komt. Verwijder de batterijen ook als er metaaldeeltjes in
de camera komen. Hierdoor voorkomt u brand en elektrische schokken.
Gebruik en plaats de batterij en de reservebatterij niet in een hete omgeving. Hierdoor
kan de batterij gaan lekken of kan de levensduur van de batterij afnemen. Ook kunnen
de batterij en de reservebatterij te heet worden en brandwonden veroorzaken.
Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de apparatuur
schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk voor de gezondheid.
Neem contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon
Service Center als het product niet naar behoren functioneert of
moet worden gerepareerd.
335
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie (en EER).
Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit product in
overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2002/96/EC),
de richtlijn 2006/66/EC betreffende batterijen en accu's
en/of de plaatselijk geldende wetgeving waarin deze
richtlijnen zijn geïmplementeerd, niet bij het normale
huisvuil mag worden weggegooid.
Indien onder het hierboven getoonde symbool een chemisch symbool gedrukt
staat, geeft dit in overeenstemming met de richtlijn betreffende batterijen en
accu's aan dat deze batterij of accu een zwaar metaal bevat (Hg = kwik,
Cd = cadmium, Pb = lood) waarvan de concentratie de toepasselijke
drempelwaarde in overeenstemming met de genoemde richtlijn overschrijdt.
Dit product dient te worden ingeleverd bij een hiervoor aangewezen
inzamelpunt, bijv. door dit in te leveren bij een hiertoe erkend verkooppunt bij
aankoop van een gelijksoortig product, of bij een officiële inzameldienst voor de
recycling van elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en batterijen en
accu's. Door de potentieel gevaarlijke stoffen die gewoonlijk gepaard gaan met
EEA, kan onjuiste verwerking van dit type afval mogelijk nadelige gevolgen
hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid.
Uw medewerking bij het op juiste wijze weggooien van dit product draagt bij tot
effectief gebruik van natuurlijke bronnen.
Voor verdere informatie over recycling van dit product kunt u contact opnemen
met uw plaatselijke gemeente, afvaldienst, officiële dienst voor klein chemisch
afval of afvalstortplaats, of kunt u terecht op
www.canon-europe.com/environment
.
(EER: Noorwegen, IJsland en Liechtenstein)
336
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
1. BEWAAR DEZE INSTRUCTIESDeze handleiding bevat belangrijke
informatie over veiligheid en bedieningsinstructies voor batterijopladers
van het type LC-E12 & LC-E12E.
2. Lees voordat u de oplader in gebruik neemt, eerst alle instructies en
opmerkingen over (1) de oplader, (2) de batterij en (3) het product met
gebruik van de batterij.
3. WAARSCHUWING — Laad alleen batterij LP-E12 op om het risico op
letsel te verkleinen. Andere typen batterijen kunnen barsten wat kan leiden
tot persoonlijk letsel en andere schade.
4. Stel de oplader niet bloot aan regen of sneeuw.
5. Het gebruik van een bevestigd onderdeel dat niet wordt aanbevolen
of verkocht door Canon, kan leiden tot vuur, elektrische schok of
persoonlijk letsel.
6. Trek aan de stekker in plaats van aan het snoer wanneer u de oplader
verwijdert. Dit vermindert het risico op schade aan de elektrische stekker
en het snoer.
7. Zorg dat het snoer zo ligt dat u er niet op loopt, over struikelt of het op een
andere manier schade of stress veroorzaakt.
8. Gebruik de oplader niet indien het snoer of de stekker beschadigd zijn.
Vervang snoer en/of stekker onmiddellijk.
9. Gebruik de oplader niet als er op is geslagen, als de oplader is gevallen of
op andere wijze is beschadigd. Breng de oplader naar een gekwalificeerde
reparateur.
10. Haal de oplader niet uit elkaar. Breng de oplader naar een gekwalificeerde
reparateur indien onderhoud of reparatie nodig is. Onjuiste montage kan
leiden tot elektrische schok of brand.
11. Om het risico op een elektrische schok te verminderen, dient u de oplader
eerst uit het stopcontact te halen voordat u deze probeert te repareren
of schoonmaken.
ONDERHOUDINSTRUCTIES
Tenzij anders vermeld in deze handleiding, zijn er geen onderdelen in de
oplader aanwezig die onderhoud vereisen. Laat onderhoud over aan een
gekwalificeerde reparateur.
VOORZICHTIG
ONTPLOFFINGSGEVAAR ALS DE BATTERIJ WORDT VERVANGEN DOOR
EEN ONJUIST TYPE BATTERIJ.
HOUD U BIJ HET WEGGOOIEN VAN GEBRUIKTE BATTERIJEN AAN DE
LOKALE VOORSCHRIFTEN HIERVOOR.
337
12
Opnamen naar een computer
downloaden en Index
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u opnamen van de
camera naar uw computer kunt downloaden. Daarnaast
vindt u in dit hoofdstuk een overzicht van de software die op
de bij de camera geleverde EOS Solution Disk (cd-rom)
staat. Verder leest u in dit hoofdstuk hoe u de software op
uw computer installeert. Bovendien wordt in dit hoofdstuk
uitgelegd hoe u de pdf-bestanden op de EOS Camera
Instruction Manuals Disk (dvd-rom) kunt weergeven.
Controleer of het besturingssysteem van uw computer
compatibel is voordat u de software installeert.
EOS Solution Disk
(software)
EOS Camera Instruction
Manuals Disk
Windows XXX XXX
EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
Door uw foto's over te zetten op
de pc of Mac zorgt u ervoor dat
ze veilig zijn. Bovendien kunt u
ze dan afdrukken en bewerken
met de software die bij uw EOS
M is meegeleverd.
338
U kunt de meegeleverde software gebruiken om de opnamen op de
camera naar uw computer te downloaden. Dit kan op twee manieren.
1
Installeer de software (pag. 341).
2
Gebruik de meegeleverde
interfacekabel om de camera op
uw computer aan te sluiten.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de <C>-
aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de
stekker van de camera naar de
voorkant van camera wijst.
Steek de stekker van het snoer in de
USB-aansluiting van de computer.
3
Gebruik EOS Utility om opnamen
en films te downloaden.
Raadpleeg de software-
instructiehandleiding pdf, (pag. 343)
op de dvd-rom voor meer informatie.
Opnamen downloaden naar een computer
Opnamen downloaden door de camera op de computer aan te sluiten.
339
Opnamen downloaden naar een computer
Als u beschikt over een kaartlezer (afzonderlijk in de handel
verkrijgbaar), kunt u deze gebruiken om opnamen naar uw computer
te downloaden.
1
Installeer de software (pag. 341).
2
Plaats de kaart in de kaartlezer.
3
Gebruik Canon-software om de
opnamen en films te downloaden.
X Gebruik Digital Photo
Professional.
X Gebruik ImageBrowser EX.
Raadpleeg de software-
instructiehandleiding pdf, (pag. 343)
op de dvd-rom voor meer informatie.
Opnamen downloaden met een kaartlezer
Als u opnamen van de camera naar uw computer downloadt en hiervoor
een kaartlezer gebruikt in plaats van de Canon-software, kopieert u de map
DCIM op de kaart naar uw computer.
340
EOS Solution Disk
Deze dvd bevat de volgende software voor EOS-camera's.
Communicatiesoftware voor de camera en de computer
Opnamen (foto’s/films) die met de camera zijn gemaakt downloaden
naar uw computer.
De camera instellen vanaf uw computer.
Foto's op afstand maken door de camera op uw computer aan te sluiten.
Achtergrondmuziek kopiëren naar de kaart en de muziek tijdens het
weergeven afspelen.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
Zeer snel opnamen weergeven, bewerken en afdrukken op uw computer.
Opnamen bewerken zonder het origineel te wijzigen.
Geschikt voor de meest uiteenlopende gebruikers, van amateurs tot professionals.
Met name aanbevolen voor gebruikers die hoofdzakelijk RAW-opnamen maken.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
Door JPEG-opnamen bladeren en deze weergeven en afdrukken op uw computer.
Films (MOV-bestanden) en videofotoalbums afspelen en filmbeelden
omzetten in foto's.
Extra functies downloaden, zoals EOS Video Snapshot Task (
pag. 196)
(internetverbinding vereist).
Aanbevolen voor personen die voor het eerst een digitale camera
gebruiken en amateurfotografen.
Software voor het maken van beeldstijlbestanden
Deze software is bedoeld voor gevorderde gebruikers die ervaring
hebben met het bewerken van opnamen.
U kunt beeldstijlen aanpassen aan uw eigen specifieke
opnamekenmerken en een origineel beeldstijlbestand maken/opslaan.
C
EOS Utility
D
Digital Photo Professional
E
I
mageBrowser EX
F
Picture Style Editor
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
De ZoomBrowser EX/ImageBrowser-software die bij eerdere camera's werd geleverd, biedt
geen ondersteuning voor foto's en filmbestanden die met deze camera zijn gemaakt (die versie
is niet compatibel). Gebruik de ImageBrowser EX-software die bij deze camera is geleverd.
341
Compatibele besturingssystemen
1
Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten.
2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het dvd-romstation.
3 Selecteer uw regio, land en taal.
4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie
te starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatieprocedure te voltooien.
Installeer Microsoft Silverlight als daarom wordt gevraagd.
5 Klik op [Finish/Voltooien] als de installatie is voltooid.
6 Verwijder de cd.
De software op Windows installeren
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt
geïnstalleerd. Anders zal de software niet op de juiste manier worden
geïnstalleerd.
Windows 7
Windows Vista Windows XP
342
Compatibele besturingssystemen
1
Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten.
2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het dvd-romstation.
Dubbelklik op het bureaublad van uw computer op het dvd-
rompictogram en dubbelklik vervolgens op [Canon EOS Digital
Installer/Installatieprogramma Canon EOS Digital].
3 Selecteer uw regio, land en taal.
4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie
te starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatieprocedure
te voltooien.
5 Klik op [Restart/Opnieuw opstarten] als de installatie is voltooid.
6 Verwijder de cd zodra de computer opnieuw is opgestart.
De software op Macintosh installeren
MAC OS X 10.6 - 10.7
343
[WINDOWS]
EOS Camera Instruction Manuals Disk
Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de dvd naar de computer.
1 Plaats de EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd) in het
dvd-romstation van uw computer.
2 Open de dvd.
Dubbelklik op [
My Computer/Deze computer
] op het bureaublad en
dubbelklik vervolgens op het dvd-romstation waarin u de schijf hebt geplaatst.
Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de
instructiehandleidingen wordt weergegeven.
[MACINTOSH]
EOS Camera Instruction Manuals Disk
Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de dvd naar de Macintosh.
1 Plaats de EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd) in het
dvd-romstation van uw Macintosh.
2 Open de dvd.
Dubbelklik op het pictogram van de dvd.
3 Dubbelklik op het bestand START.html.
Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de
instructiehandleidingen wordt weergegeven.
U dient Adobe Reader (de meest recente versie wordt aanbevolen) te installeren om
de bestanden van de instructiehandleiding (pdf-indeling) te bekijken. Installeer Adobe
Reader als deze software nog niet op uw computer is geïnstalleerd.
Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Opslaan' van
Adobe Reader.
U dient Adobe Reader (de meest recente versie wordt aanbevolen) te installeren om
de bestanden van de instructiehandleiding (pdf-indeling) te bekijken. Installeer Adobe
Reader als deze software nog niet op uw Macintosh is geïnstalleerd.
Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Opslaan' van
Adobe Reader.
Windows XXX XXX
EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
344
Nummers
10-sec. of 2 sec. vertraging ..........136
1280x720......................................187
1920x1080.................................... 187
1-beeld AF .................................... 131
640x480........................................187
A
A (Automatisch/scène) ................66
A/V OUT ...............................237, 251
Aanraakscherm.........23, 61, 230, 240
AC-adapterset............................... 290
Accessoires ......................................3
Adobe RGB...................................176
AE met diafragmavoorkeur ...........144
AE met sluitertijdvoorkeur.............142
AEB.......................................155, 284
AE-programma ............................. 102
AE-vergrendeling ..........................157
AF o Scherpstellen
Afdrukken......................................265
Afdrukeffecten ..........................270
Bijsnijden ..................................273
Fotoboek instellen ....................279
Kantelcorrectie ......................... 273
Pagina-indeling.........................269
Papierinstellingen ..................... 268
Printopties (DPOF) ...................275
Aquareleffect...................................96
Audio/video OUT ..........................251
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid).........65, 159
Autofocus......................................130
Automatisch resetten ....................211
Automatisch/creatief .......................75
Automatische selectie (AF)...116, 130
Automatische weergave............... 243
Av (AE met diafragmavoorkeur)... 144
B
B/W (Monochroom) .............. 115, 169
Basismodi....................................... 26
Batterij ...................................... 32, 39
Batterijniveau ................................. 39
Beeld
Opnamekenmerken (Beeldstijl)
... 114, 166, 170
Beeldstijl....................... 114, 166, 170
Beeldverhouding .......................... 108
Bekijken op tv....................... 237, 247
Belichtingscompensatie ............... 153
Belichtingsniveauverhogingen ..... 284
Beschikbare functies in opnamemodus
.... 296
Bestandsgrootte ........... 105, 188, 256
Bestandsnaam ............................. 210
Beveiligen (wisbeveiliging) ........... 252
Bewegingsonscherpte.............. 46, 48
BGM ............................................. 246
Bijsnijden (afdrukken)................... 273
Bracketing ............................ 155, 175
BULB (Bulb-belichting)................. 150
Bulb-belichting.............................. 150
C
C (Automatisch/creatief) .............. 75
Camera
Camera-instellingen wissen..... 216
Instellingenscherm................... 215
Vasthouden................................ 48
Camera-instellingen wissen ......... 216
Centrum gewogen gemiddelde .... 152
Chromatische correctie ................ 164
Classificatie .................................. 234
Index
345
Index
Close-ups........................................80
Contactpunten voor flitssynchronisatie
....22
Continu..........................................210
Continu-opnamen .........................133
Contrast ........................................168
Copyrightinformatie.......................212
Correctie helderheid randen .........163
Creatieve filters.......................94, 260
Creatieve modi................................25
D
Datum en bestandsnummer afdrukken
....271, 275
Datum/tijd........................................41
DC-koppeling ................................290
Deelmeting....................................151
Diavoorstelling ..............................243
Digitale aansluiting........251, 266, 338
DPOF ............................................275
Draadloos flitsen ...........................223
E
Eén-punts AF................................121
Effect kunst opvallend.....................96
Enkelbeeld ..............................77, 297
Extensie ........................................211
Externe flitser ........................138, 292
Eye-Fi-kaart ..................................294
F
FEB ...............................................222
FE-vergrendeling ..........................292
Fijn (opnamekwaliteit)...................105
Film ...............................................177
AF-methode..............................186
Automatische belichting............178
Bekijken ....................................237
Bekijken op tv ...................237, 247
Bestandsgrootte ....................... 188
Bewerken ................................. 241
Demper .................................... 198
Eerste en laatste beelden
bewerken ................................. 241
Filmopnameformaat................. 187
Foto-opnamen.......................... 184
Framesnelheid ......................... 187
Geluidsopname........................ 197
Handmatige belichting ............. 180
Handmatige scherpstelling....... 178
Informatieweergave ................. 182
Opnametijd............................... 188
Servo AF voor film ................... 199
Snel instellen............................ 186
Videofoto.................................. 189
Videofotoalbum ........................ 189
Weergave................................. 239
Windfilter .................................. 198
Filtereffect....................... 94, 169, 260
Firmwareversie............................. 305
Fisheye-effect................................. 96
Flitsbelichtingscompensatie ......... 154
Flitser
Draadloos................................. 223
Effectief bereik ......................... 139
Externe flitser ................... 138, 292
Flitsbelichtingscompensatie ..... 154
Flitsbesturing............................ 220
Flitser uit .............................. 77, 88
Flitssynchronisatiesnelheid ...... 293
Handmatig flitsen ..................... 223
Sluitersynchronisatie (1e/2e gordijn)
... 223
Persoonlijke voorkeuze............ 224
Flitsers van een ander merk......... 293
Flitserschoen ................................ 292
Flitsmodus ............................ 222, 223
Focusinstellingsknop ...... 28, 117, 126
Focusvergrendeling........................ 71
346
Index
Formaat wijzigen...........................262
Formatteren (kaart initialiseren)......57
Fotoboek instellen.........................279
Foutcodes .....................................323
Framesnelheid ..............................187
Full HD (Full High-Definition)
.....187, 237
G
Geheugenkaart o Kaart
Gemiddeld (opnamekwaliteit)
....105, 263
Groot (opnamekwaliteit)................105
H
Half indrukken.................................49
Handmatig resetten ......................211
Handmatige belichting ..........148, 180
Handmatige scherpstelling ...........126
Handmatige scherpstelling (MF)
....126
Handmatige witbalans .................. 172
HDMI.....................................237, 247
HDMI CEC ....................................249
HDR-tegenlicht ...............................86
Helderheid (belichting)..................153
Belichtingscompensatie............153
Belichtingsvergrendeling
(AE-vergrendeling) ...................157
Meetmethode (Meetmodus) .....151
Reeksopnamen met automatische
belichting (AEB)................ 155, 284
Helemaal indrukken ........................49
High-Definition (HD)..............187, 237
Histogram (Helderheid/RGB)........258
Hoge ISO-ruisreductie ..................160
Hoofdinstelwiel..................23, 64, 141
I
ICC-profiel .................................... 176
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) (objectief)
... 46
Indexweergave............................. 231
Indexweergave met 4 of 9 opnamen
... 231
Invulflitsen .................................... 140
ISO-snelheid ................................ 109
Automatisch instellen (auto) .... 112
ISO vergroten .......................... 284
Maximale ISO-snelheid met ISO auto
.... 113
J
JPEG............................................ 105
K
Kaart................................... 18, 34, 57
Formatteren ............................... 57
Kaartwaarschuwing ................. 204
Low-levelformattering ................ 58
Probleem ............................. 36, 58
Schrijfbeveiliging........................ 34
SD-snelheidsklasse ................. 177
Kabel ........................ 3, 247, 266, 298
Kijktijd........................................... 205
Klein (opnamekwaliteit)........ 105, 263
Kleurruimte (bereik van
reproduceerbare kleuren)............. 176
Kleurtemperatuur ......................... 174
Kleurtoon...................................... 168
Korrelig Z/W ................................... 96
L
Landschap.............................. 79, 115
Lange belichtingstijden................. 150
LCD-scherm ................................... 18
Helderheid aanpassen ............. 207
LCD-scherm uit.................. 38, 206
Menuscherm ...................... 54, 300
Opname-instellingen, scherm .... 24
347
Index
Opnamen weergeven .........98, 229
Schermkleur .............................219
Lees-/schrijfindicator .......................23
Licht-/scèneopnamen......................92
Lichte tonen prioriteit.....................285
Live view-opname
Beeldverhouding.......................108
Continue AF......................116, 124
FlexiZone - Multi .......................120
FlexiZone - Single.....................121
Gezicht+volgen.........................118
Handmatige scherpstelling .......126
Informatieweergave ....................70
Maximumaantal opnamen
....39, 105
Snel instellen ........50, 88, 104, 186
Luidspreker ...................................239
M
M (Handmatige belichting)............148
Macrofotografie...............................80
Map maken/selecteren..................208
Maximale opnamereeks................106
Maximumaantal opnamen.......39, 105
Meervlaksmeting...........................151
Meetmethode................................151
Menu
Instellingen ...............................300
Instelprocedure...........................56
My Menu...................................288
3-pictogram................................4
MF (Handmatige scherpstelling)
.....126
Microfoon ......................................178
Miniatuureffect ................................97
Monochroom...................89, 115, 169
My Menu .......................................288
N
Nacht portret ...................................83
Nachtopname ........................... 83, 85
Nachtopnamen uit hand ................. 85
Namen van onderdelen.................. 22
Natuurlijk ...................................... 115
Neutraal........................................ 115
Normaal (opnamekwaliteit)........... 105
NTSC............................ 187, 304, 309
O
Objectief ................................... 27, 44
Chromatische correctie ............ 164
Correctie helderheid randen .... 163
Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
... 46
Ontgrendeling ............................ 45
ONE SHOT (1-beeld AF).............. 131
Ontspan sluiter zonder kaart ........ 204
Ontspanknop .................................. 49
Opladen.......................................... 32
Oplader..................................... 29, 32
Opname
Automatisch draaien ................ 214
Automatische weergave........... 243
Bekijken op tv................... 237, 247
Beveiligen ................................ 252
Classificatie.............................. 234
Diavoorstelling ......................... 243
Handmatig roteren ................... 233
Histogram................................. 258
Index ........................................ 231
Kijktijd....................................... 205
Nummer ................................... 210
Opname-informatie .................. 256
Opnamesprong (door opnamen navigeren)
... 232
Overbelichtingswaarschuwing
.... 258
Overbrengen............................ 294
Vergrote weergave................... 231
Weergave........................... 98, 229
Wissen ..................................... 254
Opnamegebied............................... 45
348
Index
Opname-instellingen, scherm .........24
Opnamekwaliteit ........................... 105
Opnamemodus ...............................25
Av
(AE met diafragmavoorkeur)
....144
M (Handmatige belichting) .......148
P (AE-programma) ...................102
Tv
(AE met sluitertijdvoorkeur)
...142
A (Automatisch/scène) ............66
C (Automatisch/creatief) .......... 75
2 (Portret) ................................. 78
3 (Landschap) .........................79
4 (Close-up) .............................80
5 (Sport) .................................. 81
6 (Nacht portret) .......................83
F (Nachtopnamen uit hand)......85
G (HDR-tegenlicht) ...................86
Opnamen maken met
afstandsbediening.........................291
Opnamesprong ............................. 232
Overbelichtingswaarschuwing ......258
P
P (AE-programma)........................ 102
PAL ...............................187, 304, 309
Papierinstellingen (afdrukken) ......268
Persoonlijke voorkeuze.................282
PictBridge .....................................265
M-pictogram .................................... 4
Pieptoon........................................204
Pieptoon bij aanraken.....................63
Pixels ............................................105
Portret ...............................78, 83, 115
Prioriteit voor tonen....................... 285
Programmakeuze ......................... 103
Programmakeuzewiel .....................25
Q
Q
(Snel instellen)
...50, 88, 104, 186, 236
R
Rasterweergave ........................... 205
RAW ..................................... 105, 107
RAW+JPEG ......................... 105, 107
Rechtstreeks afdrukken ............... 278
Reiniging (beeldsensor) ............... 225
Roteren (opname)........ 214, 233, 273
Ruisond. bij meerd. opn. .............. 160
Ruisreductie
Hoge ISO-snelheid .................. 160
Lange belichtingstijden ............ 161
Ruisreductie lange belichtingstijd
...... 161
S
Scènepictogram ............................. 72
Scherpstellen
AF-bediening ........................... 130
AF-hulplicht...................... 132, 286
AF-methode ............................. 116
Compositie opnieuw bepalen..... 71
Handmatige scherpstelling ...... 126
Onderwerpen waarop moeilijk kan
worden scherpgesteld.............. 123
Onscherp ..................... 46, 48, 123
Pieptoon................................... 204
Scherpte....................................... 168
Scherptedieptecontrole ................ 147
SD-, SDHC-, SDXC-kaart o Kaart
Sensorreiniging ............................ 225
Sepia (monochroom).............. 89, 169
Servo AF ...................................... 131
Sfeeropnamen.................... 82, 89, 94
Simulatie definitieve opname
... 73, 184
Slepen ............................................ 62
Sluitersynchronisatie .................... 223
Snel instellen.... 50, 88, 104, 186, 236
Softfocus ........................................ 96
349
Index
Software....................................3, 340
Speelgoedcamera-effect.................97
Sport ...............................................81
Spotmeting ....................................151
sRGB ............................................176
Standaardinstellingen herstellen
....216
Statiefbevestigingspunt ...................23
Stof op opnamen voorkomen
...225, 227
Stofwisdata....................................227
Stopcontact ...................................290
Storingen.......................................311
Synchronisatie 1e gordijn..............223
Synchronisatie 2e gordijn..............223
Systeemschema ...........................298
T
Taalselectie .....................................43
Temperatuurwaarschuwing
....128, 201
Tikken (aanraken) ...........................61
Toningeffect (monochroom) ..........169
Touch Shutter................................125
Transportmodus........24, 77, 133, 136
Tv (AE met sluitervoorkeur) ..........142
U
Uitleg...............................................60
USB-aansluiting (digitaal)
...251, 266, 338
V
Veiligheidsmaatregelen.................333
Vergrote weergave................126, 231
Verkleind diafragma ......................147
Verzadiging ...................................168
Videofoto.......................................189
Videofotoalbum .............................189
Videosysteem .......187, 251, 304, 309
Voeding
Batterijniveau ............................. 39
Camera automatisch uitschakelen
.... 206
Maximumaantal opnamen
.... 39, 105
Opladen ..................................... 32
Stopcontact .............................. 290
Volautomatisch (Automatisch/scène)
.... 66
Volume (filmweergave)................. 240
W
Waarschuwing detailverlies .......... 258
WB (Witbalans) ............................ 172
Weergave ............................... 98, 229
Weergave met opname-informatie
... 256
Weergave van één opname ........... 98
Windfilter ...................................... 198
Wissen (opname) ......................... 254
Witbalans...................................... 172
Correctie .................................. 174
Handmatig................................ 172
Reeksopnamen met
automatische............................ 175
Z
Zelfontspanner ............................. 136
Zomertijd ........................................ 42
Zone ............................................... 40
Zwart-witopname............ 89, 115, 169
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over het
dichtstbijzijnde Canon-kantoor
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
CEL-ST5GA280 © CANON INC. 2012
De objectieven en accessoires die in deze instructiehandleiding worden
genoemd, zijn in juli 2012 geactualiseerd. Voor informatie over de compatibiliteit
van de camera met objectieven en accessoires van na deze datum, kunt u zich
wenden tot een Canon Service Center.

Documenttranscriptie

NEDERLANDS INSTRUCTIEHANDLEIDING Inleiding De EOS M is een hoogwaardige digitale camera met verwisselbare objectieven en een uiterst nauwkeurige CMOS-sensor met circa 18,0 effectieve megapixels, een DIGIC 5-processor, uiterst nauwkeurige en snelle scherpstelling met 31 AF-punten, continu-opnamen met circa 4,3 beelden per seconde en filmopnamen in Full High-Definition (Full HD). De camera reageert uiterst snel bij alle opnamesituaties en biedt tal van geavanceerde opnamefuncties. Deze handleiding raadplegen tijdens het gebruik om nog verder vertrouwd te raken met de camera Met een digitale camera kunt u de opname die u hebt gemaakt, direct bekijken. Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding doorneemt en bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen. Lees eerst de 'Veiligheidsmaatregelen' (pag. 333 en 334) en 'Tips en waarschuwingen voor het gebruik' (pag. 16 - 19) om slechte foto's en ongelukken te voorkomen. De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of ze goed zijn vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart gebreken vertoont en de opnamen niet kunnen worden vastgelegd of naar een computer kunnen worden gedownload, is Canon niet verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak. Copyright Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van opnamen of auteursrechtelijk beschermde muziek en beelden op de geheugenkaart voor andere doeleinden dan privégebruik. Ook kan het maken van opnamen van bepaalde openbare optredens, exposities en dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn. Deze camera is compatibel met SD-geheugenkaarten, SDHCgeheugenkaarten en SDXC-geheugenkaarten. In deze handleiding wordt met 'kaart' naar al deze kaarten verwezen. * Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van foto's of films geleverd. Deze dient u apart aan te schaffen. Kaarten waarop films kunnen worden opgeslagen Voor filmopnamen moet u een SD-geheugenkaart met een hoge capaciteit en van snelheidsklasse 6 ' ' of hoger gebruiken (pag. 177). 2 Controlelijst onderdelen Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt. Batterij LP-E12 (met beschermdeksel) Camera (met cameradop) Nekriem EM-100DB EOS Solution Disk XXX Batterijoplader LC-E12/LC-E12E* Interfacekabel EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX CEL-XXX XXX CEL-XXX XXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX Windows XXX XXX Mac OS X XXX XXX © CA U. the E NON INC . 20XX. Made in EOS Solution Disk (software) Windows XXX XXX Mac OS X XXX XXX © CA . e EU NON IN C. 20XX. Made in th EOS Camera Instruction Manuals Disk Basisinstructiehandleiding * Batterijoplader LC-E12 of LC-E12E is meegeleverd. (Bij de LC-E12E wordt een netsnoer geleverd.) Als u een camerakit hebt gekocht, controleert u of alle onderdelen zijn meegeleverd. Afhankelijk van het type camerakit is er mogelijk een objectief, Speedlite-flitser of vatting adapter EF-EOS M meegeleverd. 3 Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt Pictogrammen in deze handleiding <5> : Geeft aan dat u aan het hoofdinstelwiel moet draaien. <Wj/i>/<XL>/<YA>/<ZO> : Geeft aan dat u op de knoppen van het hoofdinstelwiel (omhoog, omlaag, links of rechts) moet drukken. <Q/0> : Geeft aan dat u op de knop in het midden van het hoofdinstelwiel moet drukken. 0, 9, 7, 8 : Hiermee wordt aangeduid dat de desbetreffende functie respectievelijk 4, 6, 10 of 16 seconden actief blijft nadat u de knop loslaat. * De pictogrammen en markeringen in deze handleiding die verwijzen naar knoppen, instelwielen en instellingen op de camera, komen overeen met de pictogrammen en markeringen op de camera en het LCD-scherm. 3 : Druk op de knop <M> om een functie in te stellen. M : Indien het sterretje rechtsboven op een pagina wordt weergegeven, is de functie alleen beschikbaar in de creatieve modi (pag. 25). (pag. **) : Referentiepaginanummer voor meer informatie. : Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen. : Aanvullende informatie. : Tips en advies voor betere opnamen. : Advies voor het oplossen van problemen. Basisveronderstellingen Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven, wordt ervan uitgegaan dat de camera is ingeschakeld (pag. 37) en dat de menufuncties en persoonlijke voorkeuzen op de standaardinstellingen zijn ingesteld. Ter verduidelijking is er in de afbeeldingen van de instructies een  EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM-objectief op de camera bevestigd. 4 Hoofdstukken Voor nieuwe gebruikers van een digitale camera worden in hoofdstuk 1 en 2 de basisbediening en opnameprocedures voor de camera uitgelegd. Inleiding 2 1 Aan de slag 31 2 Automatisch/scène + basismodi en opnamen weergeven 65 3 Creatieve opnamen 101 4 Opnamefuncties voor gevorderden 141 5 Filmopnamen 177 6 Handige functies 203 7 Opnamen weergeven 229 8 Opnamen nabewerken tijdens weergave 259 9 Opnamen afdrukken 265 10 De camera aanpassen aan uw voorkeuren 281 11 Referentie 289 12 Opnamen naar een computer downloaden en Index 337 5 Inhoudsoverzicht Opnamen maken Automatisch opnamen maken Î pag. 65-87 (Basismodi) De achtergrond onscherp maken Î pag. 75 (C Automatisch/creatief) De achtergrond scherp houden Continu-opnamen maken Î pag. 133 (i Continu-opnamen) Een opname van uzelf maken in een groep Î pag. 136 (j Zelfontspanner) De actie bevriezen De actie onscherp maken Î pag. 142 (s AE met sluitertijdvoorkeur) De achtergrond onscherper maken Î pag. 144 (f AE met diafragmavoorkeur) dan met Automatisch/creatief Opnamen maken met beeldeffecten Î pag. 94 (Creatieve filters) De helderheid van de opname aanpassen Î pag. 153 (Belichtingscompensatie) (belichting) Opnamen maken bij weinig licht Î pag. 66, 138 (D Flitsfotografie) pag. 109 (Instelling ISO-snelheid) 's Avonds vuurwerk fotograferen Î pag. 150 (Bulb-belichting) Films opnemen Î pag. 177 (k Filmopnamen) Beeldkwaliteit Opnamen maken met beeldeffecten Î pag.114 (Een beeldstijl selecteren) die bij het onderwerp passen 6 Een opname groot afdrukken Î pag. 105 (73, 83, 1) Veel opnamen maken Î pag. 105 (7a, 8a, b, c) Scherpstellen Het scherpstelpunt wijzigen Î pag. 116 (AF-puntselectie) Opnamen maken van een bewegend onderwerp Î pag. 81, 131 (Servo AF) Weergave De opnamen bekijken op de camera Î pag. 98 (x Weergave) Snel opnamen zoeken Î pag. 231 (Indexweergave) pag. 232 (I Door beelden navigeren) Opnamen classificeren Î pag. 234 (Classificaties) Voorkomen dat belangrijke opnamen Î pag. 252 (K Opnamebeveiliging) per ongeluk worden gewist Overbodige opnamen verwijderen Î pag. 254 (L Wissen) Opnamen en films automatisch weergeven Î pag. 243 (Diavoorstelling) De opnamen of films op een tv bekijken Î pag. 247 (Video OUT) De helderheid van het LCD-scherm instellen Î pag. 207 (Helderheid van het LCD-scherm) Verschillende effecten toepassen op een foto Î pag. 260 (Creatieve filters) Afdrukken Eenvoudig opnamen afdrukken Î pag. 265 (Rechtstreeks afdrukken) 7 Functie-index Voeding Beeldkwaliteit Batterij Opnamekwaliteit Î pag. 105 Î pag. 32 • Opladen • Plaatsen/verwijderen Î pag. 34 Î pag. 39 • Batterijniveau Beeldstijl Î pag. 114 Witbalans Î pag. 172 Kleurruimte Î pag. 176 Stopcontact Î pag. 290 Energiebesparing Î pag. 38 Kaart Plaatsen/verwijderen Î pag. 34 Formatteren Î pag. 57 Ontspan sluiter zonder kaart Î pag. 204 Objectief Bevestigen/verwijderen Î pag. 44 In- en uitzoomen Î pag. 45 Image Stabilizer (beeldstabilisatie) Î pag. 46 Wisselen tussen automatische en handmatige scherpstelling Î pag. 116 Functies voor kwaliteitsverbetering • Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) Î pag. 159 • Correctie helderheid randenÎ pag. 163 • Chromatische correctie Î pag. 164 • Ruisreductie voor  lange belichtingstijden Î pag. 161 • Ruisreductie voor  hoge ISO-snelheden Î pag. 160 • Lichte tonen prioriteit Î pag. 285 AF AF-bediening Î pag. 130 AF-puntselectie Î pag. 66 Handmatig scherpstellen Î pag. 126 Basisinstellingen Î pag. 43 Datum/tijd/tijdzone Î pag. 40 Transportmodus Î pag. 24 Pieptoon Î pag. 204 Continu-opnamen Î pag. 133 Zelfontspanner Î pag. 136 Maximale opnamereeks Î pag. 106 LCD-scherm De helderheid aanpassenÎ pag. 207 Aanraakscherm Î pag. 61 Opnamen maken Opnamemodus Î pag. 25 ISO-snelheid Î pag. 109 Een map maken/selecteren Î pag. 208 Uitleg Î pag. 60 Bestandsnummering Î pag. 210 Bulb Î pag. 150 Opnamen opslaan 8 Transport Taal Functie-index Lichtmeting (meetmethode) Î pag. 151 Weergave Afstandsbediening Î pag. 291 Weergaveduur (kijktijd)Î pag. 205 Snel instellen Î pag. 50 Weergave van één opnameÎ pag. 98 Creatieve filters Î pag. 94 Weergave met opname-informatie Î pag. 256 Belichtingsaanpassingen Belichtingscompensatie Î pag. 153 AEB Î pag. 155 Belichtingsvergrendeling Î pag. 157 Flitser Externe flitser Î pag. 292 Flitsbesturing Î pag. 220 • Draadloze flitser Î pag.223 Invulflitsen Î pag.140 Live view-opnamen Methoden voor automatisch scherpstellen (AF) Î pag. 116 Indexweergave Î pag. 231 Door beelden navigeren (opnamesprong) Î pag. 232 Vergrote weergave Î pag. 231 Opnamen draaien Î pag. 233 Classificatie Î pag. 234 Filmweergave Î pag. 239 Diavoorstelling Î pag. 243 Opnamen op de tv bekijken Î pag. 247 Beveiligen Î pag. 252 Wissen Î pag. 254 Snel instellen Î pag. 236 Opnamen bewerken Î pag. 130 Creatieve filters Î pag. 260 Touch Shutter Î pag. 125 Formaat wijzigen Î pag. 262 Beeldverhouding Î pag. 108 Rasterweergave Î pag. 205 Snel instellen Î pag. 50 AF-gebruik Filmopnamen Afdrukken PictBridge Fotoboek instellen Filmopnamen Î pag. 177 Geluidsopname Î pag. 197 Videofoto Î pag. 189 Handmatige belichting Î pag. 180 Foto's maken Î pag. 184 Snel instellen Î pag. 186 Î pag. 268 Afdrukopties (DPOF) Î pag. 275 Î pag. 279 Aanpassen Persoonlijke voorkeuzen (C.Fn) Î pag. 282 My Menu Î pag. 288 Software Î pag. 337 9 Inhoud Inleiding 2 Controlelijst onderdelen.................................................................... 3 Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt ... 4 Hoofdstukken ................................................................................... 5 Inhoudsoverzicht .............................................................................. 6 Functie-index.................................................................................... 8 Tips en waarschuwingen voor het gebruik ..................................... 16 Verkorte handleiding ...................................................................... 20 Namen van onderdelen .................................................................. 22 1 Aan de slag 31 De batterij opladen ......................................................................... 32 De batterij en kaart plaatsen en verwijderen .................................. 34 De camera inschakelen .................................................................. 37 De datum, tijd en tijdzone instellen................................................. 40 De interfacetaal selecteren............................................................. 43 Een objectief bevestigen en verwijderen........................................ 44 Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)...................... 46 Basisbediening ............................................................................... 48 Snel instellen .................................................................................. 50 3 Menugebruik ........................................................................ 54 De kaart formatteren ...................................................................... 57 Wisselen van scherm op het LCD-scherm ..................................... 59 Uitleg .............................................................................................. 60 d Het aanraakscherm en hoofdinstelwiel gebruiken...................... 61 10 Inhoud 2 Automatisch/scène +  basismodi en opnamen weergeven 65 A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène) ........... 66 A Volautomatische technieken (Automatisch/scène)...................71 Een opnamemodus selecteren ....................................................... 74 C Creatieve automatische opnamen ............................................75 2 Portretfoto's maken (Portret)......................................................78 3 Landschapsfoto's maken (Landschap) .....................................79 4 Close-ups maken (Close-up) ..................................................... 80 5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen (Sport).......... 81 6 's Avonds portretfoto's maken (Nacht portret) (met een statief)... 83 F 's Avonds opnamen uit de hand maken (Nachtopnamen uit hand).... 85 G Opnamen met tegenlicht maken (HDR-tegenlicht).................... 86 Q Snel instellen voor basismodi en Automatisch/scène ...............88 Opname via sfeerselectie ............................................................... 89 Opname via licht of scènetype........................................................ 92 k Creatieve filters gebruiken.........................................................94 x Opnamen weergeven................................................................98 3 Creatieve opnamen 101 d: AE-programma........................................................................ 102 De opnamekwaliteit instellen ........................................................105 i: De ISO-snelheid wijzigen..................................................... 109 A De beste beeldstijl voor het onderwerp selecteren............... 114 De scherpstelmethode wijzigen ....................................................116 x Opnamen maken met de Touch Shutter................................. 125 MF: Handmatig scherpstellen .......................................................126 11 Inhoud f: De AF-bediening wijzigen...................................................... 130 i Continu-opnamen ................................................................... 133 j De zelfontspanner gebruiken .................................................. 136 D Een flitser gebruiken................................................................. 138 4 Opnamefuncties voor gevorderden 141 s: De beweging van het onderwerp vastleggen........................ 142 f: De scherptediepte wijzigen .................................................. 144 a: Handmatige belichting ........................................................... 148 q De lichtmeetmethode wijzigen................................................ 151 Belichtingscompensatie instellen ................................................. 153 Reeksopnamen met automatische belichting............................... 155 A De belichting vergrendelen (AE-vergrendeling) ...................... 157 Helderheid en contrast automatisch corrigeren............................ 159 Instellingen voor ruisreductie........................................................ 160 Correctie helderheid randen/Chromatische correctie................... 163 A De beeldstijl aanpassen ....................................................... 166 A Aangepaste beeldstijlen vastleggen..................................... 170 B: Aanpassen aan de lichtbron ................................................ 172 u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen.............................. 174 Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen........................ 176 5 Filmopnamen 177 k Filmopnamen ......................................................................... 178 Opnamen maken met automatische belichting.......................... 178 Opnamen maken met handmatige belichting ............................ 180 Instellingen voor de opnamefunctie.............................................. 186 12 Inhoud Het filmopnameformaat instellen .................................................. 187 Videofoto's maken.........................................................................189 Menufunctie-instellingen voor film.................................................197 6 Handige functies 203 Handige functies ........................................................................... 204 De pieptoon uitzetten ................................................................. 204 Kaartwaarschuwing .................................................................... 204 De kijktijd instellen......................................................................205 Het raster weergeven ................................................................. 205 Energiebesparende functies instellen (LCD uitschakelen, Cam. uitschakelen) ..................................... 206 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen ........................207 Een map maken en selecteren .................................................. 208 Methoden voor bestandsnummering..........................................210 Copyrightinformatie instellen ...................................................... 212 Verticale opnamen automatisch draaien .................................... 214 Camera-instellingen controleren ................................................215 De standaardinstellingen van de camera herstellen .................. 216 De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen ......219 Speedlite-functies instellen ...........................................................220 f Automatische sensorreiniging ................................................225 Stofwisdata toevoegen..................................................................227 7 Opnamen weergeven 229 d Opnamen weergeven met het aanraakscherm......................... 230 I Door opnamen springen (opnamesprong)...............................232 b De opname draaien ................................................................ 233 Classificaties instellen................................................................... 234 Q Snel instellen tijdens weergave ............................................... 236 13 Inhoud k Genieten van films ................................................................. 237 k Films afspelen ........................................................................ 239 X De eerste en laatste beelden van een film bewerken ............. 241 Diavoorstelling (automatische weergave) .................................... 243 Opnamen op de tv bekijken.......................................................... 247 K Opnamen beveiligen............................................................... 252 L Opnamen wissen..................................................................... 254 B: Weergave met opname-informatie ..................................... 256 8 Opnamen nabewerken tijdens weergave 259 U Creatieve filters....................................................................... 260 S Formaat wijzigen .................................................................... 262 9 Opnamen afdrukken 265 Het afdrukken voorbereiden ......................................................... 266 wAfdrukken ................................................................................ 268 De opname bijsnijden ................................................................ 273 W Digital Print Order Format (DPOF) ......................................... 275 W Rechtstreeks afdrukken met DPOF........................................ 278 p Opnamen selecteren voor een fotoboek ................................. 279 10 De camera aanpassen aan uw voorkeuren 281 Persoonlijke voorkeuzen instellen ................................................ 282 Persoonlijke voorkeuze-instellingen ............................................. 284 C.Fn I: Belichting ....................................................................... 284 C.Fn II: Beeld............................................................................. 285 C.Fn III: Automatische scherpstelling ........................................ 286 C.Fn IV: Bediening/overig.......................................................... 286 My Menu vastleggen .................................................................... 288 14 Inhoud 11 Referentie 289 Een gewoon stopcontact gebruiken.............................................. 290 Opnamen maken met de afstandsbediening ................................ 291 Externe Speedlites........................................................................ 292 Eye-Fi-kaarten gebruiken..............................................................294 Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus .............. 296 Systeemschema ........................................................................... 298 Menu-instellingen.......................................................................... 300 Problemen oplossen .....................................................................311 Foutcodes ..................................................................................... 323 Specificaties.................................................................................. 324 Veiligheidsmaatregelen................................................................. 333 12 Opnamen naar een computer downloaden en Index 337 Opnamen downloaden naar een computer...................................338 Informatie over de software .......................................................... 340 De software installeren ................................................................. 341 Instructiehandleidingen voor de camera ....................................... 343 Index ............................................................................................. 344 15 Tips en waarschuwingen voor het gebruik Omgaan met de camera Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel deze niet bloot aan fysieke schokken. Richt het objectief op de camera niet rechtstreeks op de zon. De warmte van de zon kan de interne onderdelen van de camera beschadigen. De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een droge doek als er waterspatten op de camera zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon met een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht. Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische velden, zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens uit de buurt van apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote antennes. Sterke magnetische velden kunnen storingen veroorzaken en opnamegegevens beschadigen. Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken. De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer de camera nooit zelf te demonteren. Blokkeer het sluitermechanisme niet met uw vinger of iets anders. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt. Gebruik een blaaskwastje of blaasinstrument om stofdeeltjes van het objectief te blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten om de camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van hardnekkig vuil contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center. Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan. Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de contactpunten kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert. Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de camera is aangepast aan de hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt. Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert u het objectief, de kaart en de batterij uit de camera. Wacht tot de condens is verdampt voordat u de camera gebruikt. Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed geventileerde plaats op als u de camera gedurende langere tijd niet gaat gebruiken. Ook als de camera is opgeborgen, moet u de sluiter zo nu en dan enkele malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert. Vermijd opslag op plaatsen waar bijtende chemicaliën worden gebruikt, zoals een donkere kamer of een laboratorium. 16 Tips en waarschuwingen voor het gebruik Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, is het raadzaam de camera te laten controleren door uw Canon-dealer of zelf te controleren of de camera goed functioneert. De beeldsensor komt bloot te liggen wanneer u het objectief loskoppelt. Om krassen te voorkomen mag u de beeldsensor niet aanraken. 17 Tips en waarschuwingen voor het gebruik LCD-scherm Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01% resterende pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben altijd dezelfde kleur, bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode pixels zijn ook niet van invloed op de vastgelegde opnamen. Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden waardoor er restanten van de eerdere weergave te zien zijn. Dit is echter een tijdelijk effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt. Bij lage temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren en bij hoge temperaturen kan het er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het scherm weer normaal. Nadat u de helderheidsinstellingen van het LCD-scherm hebt aangepast, ziet de weergave er wellicht wat korrelig uit, al naar gelang het onderwerp. Dit is geen defect en is niet van invloed op de vastgelegde opname. Kaarten Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen: Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen druk op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en trillingen. Raak de elektronische contactpunten van de kaart nooit met uw vingers of een metalen voorwerp aan. Plak geen stickers of iets anders op de kaart. Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met sterke magnetische velden zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen met statische elektriciteit. Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen. Bewaar de kaart in een houder. Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen. 18 Tips en waarschuwingen voor het gebruik Objectief Nadat u het objectief hebt losgedraaid van de camera, plaatst u het objectief met de achterkant naar boven en bevestigt u de lensdoppen om krassen op het lensoppervlak en de elektrische contactpunten te voorkomen. Contactpunten Waarschuwingen bij langdurig gebruik Als u lange tijd achtereen continu-opnamen, Live viewopnamen of filmopnamen maakt, kan de camera heet worden. Dit is geen defect. Het langdurig vasthouden van een hete camera kan echter wel een lichte verbranding van de huid veroorzaken. Vuil aan de voorzijde van de sensor Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan binnendringen, kan er in zeldzame gevallen ook smeermiddel van de interne onderdelen van de camera op de sensor terechtkomen. Als er na de automatische sensorreiniging nog vlekken zichtbaar zijn, kunt u de sensor het best laten reinigen door een Canon Service Center. Over de objectiefbevestiging Het wordt aanbevolen de behuizing en objectiefbevestiging van de camera regelmatig schoon te vegen met een zachte lensreinigingsdoek. 19 Verkorte handleiding 1 Plaats de batterij (pag. 34). 2 Plaats een kaart (pag. 34). 3 Bevestig het objectief (pag. 44). 4 Druk op de aan-uitknop om de camera in te schakelen en stel <A> (Automatisch/scène) in (pag. 66). De batterij opladen: pag. 32 Plaats de kaart in de sleuf met de etiketzijde naar de voorzijde van de camera gericht. Breng de markering op het objectief op één lijn met de markering op de camera. Alle camera-instellingen worden automatisch ingesteld. Zie pagina 40 als op het LCDscherm het scherm voor het instellen van de tijdzone en de datum/tijd worden weergegeven. 20 Verkorte handleiding 5 Stel scherp op het onderwerp (pag. 49). 6 Maak de opname (pag. 49). 7 Bekijk de opname (pag. 205). Richt het midden van het LCDscherm op het onderwerp. Druk de ontspanknop half in; de camera stelt vervolgens scherp op het onderwerp. Druk de ontspanknop helemaal in om de opname te maken. De opname wordt circa 2 seconden op het LCD-scherm weergegeven. Druk op de knop <x> om de opname nogmaals weer te geven (pag. 98). Zie 'Opnamen weergeven' (pag. 98) voor het bekijken van de opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt. Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname naar 'Opnamen wissen' (pag. 254). Wanneer u klaar bent met het maken van opnamen, plaatst u ter bescherming de lensdop terug op het objectief. 21 Namen van onderdelen De vetgedrukte onderdelen worden vermeld in het gedeelte tot 'Automatisch/scène + basismodi en opnamen weergeven'. Luidspreker (pag. 239) <V> Scherpstelvlakmarkering (pag. 80) Aan-uitknop (pag. 37) Contactpunten voor flitssynchronisatie Ontspanknop (pag. 49) Flitserschoen (pag. 292) Microfoon (pag. 178) Programmakeuzewiel (pag. 25) Lampje van de zelfontspanner/ AF-hulplicht (pag. 136/132)  Bevestigingspunt draagriem (pag. 31) Sensor van afstandsbediening (pag. 291) Aansluitingenklepje Greep EF-M-objectiefbevestigingsmarkering (pag. 44) Contactpunten (pag. 19) Objectiefbevestiging Objectiefvergrendelingsstift <Y> IN-aansluiting externe microfoon (pag. 197) <D> HDMI mini OUTaansluiting (pag. 247) Cameradop (pag. 44) 22 <qC> Aansluiting audio/video OUT/ digitaal (pag. 251, 266, 338) Objectiefontgrendelingsknop (pag. 45) Namen van onderdelen LCD-scherm/aanraakscherm (pag. 54, 59, 207/61, 230, 240) Aan-uitlampje (pag. 36) <M> Menuknop (pag. 54) <o> Start-/stopknop filmopnamen (pag. 178) <x> Weergaveknop (pag. 98) <Q/0> Knop voor Snel instellen/instelknop (pag. 50, 88, 186, 236/54) <B> Informatieknop (pag. 50, 59, 70, 98, 182) Statiefbevestigingspunt Deksel DC-koppeling-aansluiting (pag. 290) Klepje van het kaart-/ batterijcompartiment (pag. 34) <5> Hoofdinstelwiel (pag. 64) <Wj/i> Knop voor transportmodusselectie (pag. 133, 136) <XL> <YA> Wisknop (pag. 254) Knop voor AE-vergrendeling/flitsbelichtingsvergrendeling (pag. 157) <ZO> Knop voor diafragma/flitsbelichtingscompensatie (pag. 148/153) Kaartsleuf (pag. 34) Batterijcompartiment (pag. 34) 23 Namen van onderdelen Schermweergave (in creatieve modi, pag. 25) Maximumaantal opnamen Maximaal aantal opnamen tijdens reeksopnamen met automatische witbalans Aftelweergave zelfontspanner Creatieve filters (pag. 94) Opnamemodus AF-methode (pag. 116) c u+volgen o FlexiZone - Multi d FlexiZone - Single AF-bediening (pag. 130) X 1-beeld AF Servo AF Handmatige focus (MF) Maximale opnamereeks Batterijniveau (pag. 39) zxcn e Snelle synchronisatie (FP-flits) d FE-vergrendeling/FEB actief Eye-Fi-overdrachtstatus* (pag. 294) Beeldstijl (pag. 114) Q Snel instellen Witbalans (pag. 172) Q Auto W Daglicht E Schaduw R Bewolkt Y Kunstlicht U Wit TL licht I Flitser O Custom Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) (pag. 159) Meetmethode (pag. 151) q Meervlaks meting w Deelmeting r Spotmeting e Centrum gew. gemiddeld Belichtingssimulatie Opnamekwaliteit (pag. 105) 73 Groot/Fijn 83 Groot/Normaal 74 Gemiddeld/Fijn 84 Gemiddeld/Normaal 7a Klein 1/Fijn 8a Klein 1/Normaal b Klein 2 (Fijn) c Klein 3 (Fijn) 1+73 RAW + Groot/Fijn 1 RAW Vergrote weergave AEB/FEB ISO-snelheid (pag. 109) Touch Shutter (pag. 125) Transportmodus (pag. 133, 136) u Enkelbeeld i Continue opname Q Zelfontsp.:10sec/ Afstandsbed. l Zelfontspanner:2 sec. q Zelfontspanner:Continu Sluitertijd Lichte tonen prioriteit (pag. 285) Indicator GPS-verbinding Digitaal kompas Diafragma Indicator belichtingsniveau Waarde belichtingscorrectie (pag. 153) AEB-bereik (pag. 155) Image Stabilizer (beeldstabilisatie) <OFF> (alleen met een objectief met beeldstabilisatie) Instelwielwijzer *: Wordt weergegeven als er een Eye-Fi-kaart wordt gebruikt. Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast, worden weergegeven. 24 Namen van onderdelen Programmakeuzewiel Schakelt over naar <A> Automatisch/scène, <z> Foto's of <k> Films. U kunt foto's maken met <A> of <z> of films opnemen met <k>. Met <A> Automatisch/scène hoeft u alleen maar de ontspanknop in te drukken om een opname te maken. De camera kiest dan zelf de beste instellingen voor het onderwerp of de scène. Als u <z> Foto's selecteert, kunt u kiezen tussen de creatieve modi en de basismodi. Creatieve modi Met deze modi is het eenvoudiger om verschillende onderwerpen vast te leggen. a : Handmatige belichting (pag. 148) f : AE met diafragmavoorkeur (pag. 144) s : AE met sluitertijdvoorkeur (pag. 142) d : AE-programma (pag. 102) 25 Namen van onderdelen Basismodi U hoeft alleen maar de ontspanknop in te drukken. De camera stelt alles in en zorgt dat de instellingen zijn afgestemd op het onderwerp of de scène. C : Automatisch/creatief (pag. 75) 2 : Portret (pag. 78) 3 : Landschap (pag. 79) 4 : Close-up (pag. 80) 5 : Sport (pag. 81) 6 : Nacht portret (pag. 83) F : Nachtopnamen uit hand (pag. 85) G : HDR-tegenlicht (pag. 86) Films Bij <k> Film kunt u kiezen tussen automatische of handmatige belichting. k : Autom. moviebelichting M : Handmatige belichting 26 Namen van onderdelen Objectief EF-M-objectief (Objectief zonder focusinstellingsknop en schakelaar voor Image Stabilizer (beeldstabilisatie).) Focusring (pag. 117, 126) Zoomring (pag. 45) Bevestigingspunt zonnekap Zoompositiemarkering (pag. 45) Filteraansluiting (voorkant objectief) Objectiefbevestigingsmarkering (pag. 44) Contactpunten (pag. 19) 27 Namen van onderdelen EF- of EF-S-objectief (Objectief met focusinstellingsknop en schakelaar voor Image Stabilizer (beeldstabilisatie).) * Om een EF- of EF-S-objectief op de camera te kunnen bevestigen, hebt u vatting adapter EF-EOS M nodig. Bevestigingspunt zonnekap Zoompositiemarkering (pag. 45) Afstandsschaal Filteraansluiting (voorkant objectief) Zoomring (pag. 45) Focusring (pag. 117, 126) Contactpunten (pag. 19) Objectiefbevestigingsmarkering (pag. 44) Vatting adapter EF-EOS M EF-objectiefbevestigingsmarkering Objectiefbevestigingsmarkering camera EF-S-objectiefbevestigingsmarkering Ontgrendelknop objectief Schroef voor bevestiging op statief Statiefbevestiging Contactpunten (camerazijde) Contactpunten (objectiefzijde) Statiefbevestigingsknop Statiefbevestigingspunt 28 Statiefbevestigingsaansluiting Namen van onderdelen Batterijoplader LC-E12 Oplader voor batterij LP-E12 (pag. 32). Stekker Batterijcompartiment Oplaadlampje Lampje 'volledig opgeladen' BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES - BEWAAR DEZE INSTRUCTIES. GEVAAR - VOLG DEZE INSTRUCTIES NAUWKEURIG OM HET RISICO VAN BRAND EN ELEKTRISCHE SCHOKKEN TE BEPERKEN. Voor aansluiting van een accessoire buiten de Verenigde Staten: gebruik zo nodig een stekkeradapter met de juiste configuratie voor aansluiting op het stopcontact. Batterijoplader LC-E12E Oplader voor batterij LP-E12 (pag. 32). Batterijcompartiment Netsnoer Lampje 'volledig opgeladen' Oplaadlampje Netsnoeraansluiting 29 De EOS M is ontworpen voor creatieve geesten. Ontdek nieuwe mogelijkheden en bekijk de wereld vanuit een ander perspectief 1 Aan de slag In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen en de basisbediening van de camera uitgelegd. De riem bevestigen Plaats de metalen ring van de riem op het bevestigingspunt op de camera. Gebruik een munt of een soortgelijk hulpmiddel om het schroefje rechtsom te draaien tot het stopt (de markeringen staan dan op één lijn). Zorg ervoor dat de metalen ring van de camera niet te los zit. Pas de lengte van de riem naar wens aan. Ð 31 De batterij opladen 1 Verwijder het beschermdeksel. de batterij. 2 Plaats Plaats de markering h van de batterij precies op de markeringslijn van de oplader g. Om de batterij te verwijderen, herhaalt u de bovenstaande procedure in omgekeerde volgorde. LC-E12 de batterij op. 3 Laad Voor LC-E12 Klap de contactpunten van de batterijoplader naar buiten, in de richting van de pijl, en steek ze in het stopcontact. LC-E12E Voor LC-E12E Sluit het netsnoer aan op de oplader en steek de stekker in het stopcontact. X Het opladen begint automatisch en het oplaadlampje wordt oranje. X Als de batterij volledig is opgeladen, wordt het lampje 'volledig opgeladen' groen. Het duurt ongeveer 2 uur om een volledig uitgeputte batterij helemaal op te laden bij 23 °C. Hoe lang het duurt om de batterij op te laden, is sterk afhankelijk van de omgevingstemperatuur en de resterende capaciteit van de batterij. Om veiligheidsredenen duurt opladen bij lage temperaturen  (5 °C -10 °C) langer (tot 4 uur). 32 De batterij opladen Tips voor het gebruik van de batterij en batterijoplader Bij aankoop is de batterij niet volledig opgeladen. Laad de batterij voor gebruik op. Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op de dag dat u deze gaat gebruiken of een dag ervoor. Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen batterij geleidelijk aan leeg. Verwijder de batterij na het opladen en haal de batterijoplader uit het stopcontact. Verwijder de batterij wanneer u de camera niet gebruikt. Als de batterij langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van een kleine lekstroom, waardoor de batterij verder wordt ontladen en minder lang meegaat. Bewaar de batterij met daarop het beschermdeksel (meegeleverd) bevestigd. Als u de batterij opbergt nadat u deze volledig hebt opgeladen, kunnen de prestaties van de batterij teruglopen. De batterijoplader kan ook in het buitenland worden gebruikt. De batterijoplader is compatibel met een stroombron van 100 V AC tot 240 V AC, 50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel verkrijgbare stekkeradapter voor het desbetreffende land of de desbetreffende regio gebruiken. Sluit geen draagbare spanningsomvormer aan op de batterijoplader. Dit kan de batterijoplader beschadigen. Als de batterij snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is  opgeladen, moet de batterij worden vervangen. Koop een nieuwe batterij. Nadat u de stekker van de lader uit het stopcontact hebt verwijderd, dient u de contactpunten van de stekker minstens 3 seconden niet aan te raken. Laad geen andere batterij op dan een batterij van het type LP-E12. Batterij LP-E12 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon. Wanneer u deze oplaadt met een batterijoplader of een ander product dat niet compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt. 33 De batterij en kaart plaatsen en verwijderen Plaats een volledig opgeladen batterij LP-E12 in de camera. De kaart (afzonderlijk verkrijgbaar) kan een SD-, SDHC- of SDXC-geheugenkaart zijn. SDHC- en SDXC-kaarten met UHS-I kunnen ook worden gebruikt. De opnamen worden opgeslagen op de kaart. Zorg ervoor dat het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart omhoog staat zodat schrijven/wissen mogelijk is. De batterij en de kaart plaatsen 1 Open het klepje. Schuif het schuifje in de richting van de pijlen en open het klepje. de batterij. 2 Plaats Het 'Canon'-logo van de batterij moet bij het plaatsen van de batterij naar de voorzijde van de camera wijzen. De zijde met de contactpunten wordt het eerst in de camera geschoven. Schuif de batterij in de camera totdat de batterij vastklikt. Schuifje voor schrijfbeveiliging de kaart. 3 Plaats De etiketzijde van de kaart moet naar de voorzijde van de camera wijzen. Plaats de kaart recht omlaag tot deze niet verder kan. 34 De batterij en kaart plaatsen en verwijderen 4 SluitDrukhetopklepje. het klepje totdat Maximumaantal opnamen het dichtklikt. Als u de camera met behulp van de aan-uitknop <1> inschakelt, wordt het aantal mogelijke opnamen (pag. 39) op het LCD-scherm weergegeven. De batterij en de kaart verwijderen de camera in met behulp 1 Schakel van de aan-uitknop <2>. het klepje. 2 Open Controleer of het LCD-scherm is uitgeschakeld en het aan-uitlampje/ de lees-schrijfindicator uit is en open vervolgens het klepje. Sluit het klepje als [Opslaan...] wordt weergegeven. de batterij. 3 Verwijder 1. Druk het batterijontgrendelingsschuifje in de richting van de pijl. 2. Verwijder de batterij. Plaats het beschermdeksel (meegeleverd, pag. 32) op de batterij om kortsluiting van de batterijcontacten te voorkomen. de kaart. 4 Verwijder Druk de kaart voorzichtig in de camera en laat vervolgens los om de kaart uit te werpen. Trek de kaart recht uit de camera. 35 De batterij en kaart plaatsen en verwijderen 5 SluitDrukhetopklepje. het klepje totdat het dichtklikt. Pas op dat u bij het openen van het kaart-/batterijcompartiment het klepje niet te ver naar achteren drukt. Het scharnier zou anders kunnen breken. Wanneer het aan-uitlampje/de lees-/schrijfindicator oranje knippert, betekent dit dat er opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist, of dat er gegevens worden overgebracht. Maak het klepje van het kaart-/batterijcompartiment op dat moment niet open. Verricht ook geen van de volgende handelingen wanneer het aan-uitlampje/de lees-/schrijfindicator oranje knippert. De opnamegegevens, kaart of camera kunnen anders beschadigd raken. • De kaart verwijderen. • De batterij verwijderen. • De camera schudden of ergens tegenaan stoten. Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het opnamenummer niet bij 0001 begint (pag. 210). Als er op het LCD-scherm een kaartfout wordt weergegeven, verwijdert u de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het probleem aanhoudt. Als u alle opnamen op de kaart naar een computer kunt overbrengen, brengt u alle opnamen over en formatteert u de kaart met de camera (pag. 57). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal. Raak de contactpunten van de kaart niet aan met uw vingers of met metalen voorwerpen. 36 De camera inschakelen Als u de camera met de aan-uitknop inschakelt <1> en het scherm voor het instellen van de tijdzone en de datum/tijd wordt weergegeven, raadpleegt u pagina 40 voor het instellen van de tijdzone en de datum en tijd. Door op de aan-uitknop te drukken, wisselt u tussen <1> en <2>. Als de camera is uitgeschakeld <2> en u de knop <x> 2 seconden of langer indrukt, activeert u de weergavemodus. Als er een EF-M-objectief op de camera is bevestigd en de camera is uitgeschakeld, sluit het diafragma om licht buiten te houden de binnenkant van de camera te beschermen. Wanneer u de camera met behulp van de aan-uitknop in- of uitschakelt (<1> of <2>), hoort u een geluid wanneer het diafragma wordt geopend of gesloten. De zelfreinigende sensor De beeldsensor wordt automatisch schoongemaakt wanneer u de camera instelt op <1>/<2> of als de camera wordt uitgeschakeld met de functie [Cam. uitschakelen]. U hoort dan een zacht geluid. Tijdens het reinigen van de beeldsensor na het uitschakelen van de camera met <2> wordt <f> op het  LCD-scherm weergegeven. Als u met de aan-uitknop snel achter elkaar tussen <1> en <2> wisselt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet weergegeven. Dit is normaal en is geen defect. De automatische zelfreiniging van de beeldsensor kan worden in- of uitgeschakeld via het menu (pag. 225). 37 De camera inschakelen 3 Stroombesparende functies Om stroom te besparen, schakelt eerst het LCD-scherm automatisch uit als u de camera niet gebruikt. Als u de camera vervolgens langere tijd niet gebruikt, schakelt ook de camera zelf automatisch uit. Wanneer het LCD-scherm is uitgeschakeld, kunt u het weer inschakelen door op een knop op de camera te drukken of door het LCD-scherm aan te raken. Als de camera is uitgeschakeld, kunt u ofwel op de aan-uitknop drukken, ofwel <x> minstens 2 sec. ingedrukt houden om de camera weer in te schakelen. U kunt instellen na hoeveel tijd het LCD-scherm en de camera uitschakelen. Dat doet u via [LCD uitschakelen] en [Cam. uitschakelen] onder [52: Energiebesparing] (pag. 206). Als u de camera met de aan-uitknop uitschakelt <2> terwijl er een opname op de kaart wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven en wordt de camera pas uitgeschakeld nadat de opname op de kaart is opgeslagen. 38 De camera inschakelen z Het batterijniveau controleren Wanneer de camera wordt ingeschakeld, heeft het batterijniveau een van de volgende vier niveaus. z : De batterij is vol. x : Batterijniveau is laag, maar de camera kan nog worden gebruikt. c : De batterij is bijna leeg. (knippert) n : Laad de batterij op. Levensduur batterij Temperatuur Bij 23 °C Bij 0 °C Maximumaantal opnamen Circa 230 opnamen Circa 200 opnamen De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen  batterij LP-E12 en op de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association). Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende bewerkingen: • Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt. (Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname wordt gemaakt.) • Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt gebruikt. Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het aantal mogelijke opnamen afnemen. Voor de bediening van het objectief wordt ook stroom van de batterij gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte objectief kan het maximumaantal opnamen lager zijn. 39 3 De datum, tijd en tijdzone instellen Als u de camera voor de eerste keer inschakelt, wordt het instelscherm Datum/tijd en Tijdzone weergegeven. Stel eerst de tijdzone en vervolgens de datum en de tijd in. Houd er rekening mee dat de datum en tijd die aan opnamen worden toegevoegd, worden gebaseerd op de ingestelde datum en tijd. Zorg ervoor dat u de juiste datum en tijd instelt. De tijdzone instellen [Londen] is standaard ingesteld. weer. 1 GeefDrukhetopmenuscherm de knop <M>. op het tabblad [52] de 2 Selecteer optie [Tijdzone]. Druk op het hoofdinstelwiel op de knop <YA>/<ZO> om het tabblad [52] te selecteren. Druk op het hoofdinstelwiel op de knop <Wj/i>/<XL> om [Tijdzone] te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. de tijdzone in. 3 StelDruk op het hoofdinstelwiel op de knop <YA>/<ZO> om het kiezen van de tijdzone mogelijk te maken. Druk op <Q/0> zodat <a> wordt weergegeven. Druk op het hoofdinstelwiel op de knop <Wj/i>/<XL> om de tijdzone in te stellen en druk vervolgens op <Q/0>. Druk op het hoofdinstelwiel op de knop <YA>/<ZO> om [OK] te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. 40 3 De datum, tijd en tijdzone instellen De procedure voor het instellen van het menu wordt toegelicht op pagina 54 - 56. De tijd die rechtsonder wordt weergegeven, is het tijdverschil met Coordinated Universal Time (UTC). Als u uw tijdzone niet ziet, stel de tijdzone dan in op basis van het tijdverschil met UTC. Controleer nadat u de tijdzone hebt veranderd of de juiste datum/tijd is ingesteld. U kunt de zomertijd ook instellen met de optie [52: Tijdzone]. De zomertijdinstellingen van [52: Tijdzone] en [52: Datum/Tijd] zijn aan elkaar gekoppeld. De datum en tijd instellen 1 Geef het menuscherm weer. Druk op de knop <M>. op het tabblad [52] de 2 Selecteer optie [Datum/tijd]. Druk op het hoofdinstelwiel op de knop <YA>/ <ZO> om het tabblad [52] te selecteren. Druk op het hoofdinstelwiel op de knop <Wj/ i>/<XL> om [Datum/tijd] te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. de datum en de tijd in. 3 StelDruk op het hoofdinstelwiel op de knop <YA>/<ZO> om het cijfer dat u wilt wijzigen te selecteren. Druk op <Q/0> zodat <a> wordt weergegeven. Druk op het hoofdinstelwiel op de knop <Wj/i>/<XL> om het cijfer in te stellen en druk vervolgens op <Q/0> (u keert terug naar <b>). 41 3 De datum, tijd en tijdzone instellen in. 4 StelSteldedezomertijd zomertijd in als dit nodig is. Druk op het hoofdinstelwiel op de knop <YA>/<ZO> om [Y] te selecteren. Druk op <Q/0> zodat <a> wordt weergegeven. Druk op het hoofdinstelwiel op de knop <Wj/i>/<XL> om [Z] te selecteren en druk vervolgens <Q/0>. Wanneer de zomertijd is ingesteld op [Z], wordt de tijd die u hebt ingesteld in stap 3 één uur vooruit gezet. Als [Y] wordt ingesteld, wordt de zomertijd uitgeschakeld en wordt de tijd één uur teruggezet. de instelling. 5 Verlaat Druk op het hoofdinstelwiel op de knop <YA>/<ZO> om [OK] te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. X De datum/tijd en zomertijd worden ingesteld en het menu wordt weer weergegeven. Als u de batterij verwijdert of als de batterij van de camera leeg raakt, gaan de tijdzone- en datum/tijd-instellingen mogelijk verloren. Als dit gebeurt, stelt u de tijdzone en datum/tijd opnieuw in. Om de seconden te synchroniseren, drukt u in stap 5 op <Q/0> bij 0 sec. 42 3 De interfacetaal selecteren 1 Geef het menuscherm weer. Druk op de knop <M>. op het tabblad [52] 2 Selecteer de optie [TaalK]. Druk op het hoofdinstelwiel op de knop <YA>/<ZO> om het tabblad [52] te selecteren. Druk op het hoofdinstelwiel op de knop <Wj/i>/<XL> om [TaalK] (de vijfde optie van boven) te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. de gewenste taal in. 3 StelDruk op het hoofdinstelwiel op de knop <Wj/i>/<XL>/<YA>/ <ZO> om de taal te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. X De interfacetaal wordt gewijzigd. 43 Een objectief bevestigen en verwijderen De camera kan gebruikmaken van EF-M-, EF- en EF-S-objectieven. Om een EF- of EF-S-objectief op de camera te bevestigen, hebt u vatting adapter EF-EOS M nodig. Een objectief bevestigen 1 Index Verwijder de doppen. Verwijder de achterste lensdop en de cameradop door ze los te draaien in de richting die door de pijlen wordt aangegeven. het objectief. 2 Bevestig Breng de markering op het objectief op één lijn met de markering op de camera. Draai het objectief in de richting van de pijl totdat het vastklikt. 3 Verwijder de voorste lensdop. Stof vermijden Vervang objectieven zo snel mogelijk en op een plaats die zoveel mogelijk stofvrij is. Bevestig de cameradop op de camera wanneer u deze zonder objectief bewaart. Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt. 44 Een objectief bevestigen en verwijderen Het objectief verwijderen Druk op de objectiefontgrendelingsknop en draai het objectief in de richting van de pijl. Draai het objectief totdat dit niet meer verder kan en koppel het objectief los. Bevestig de achterste lensdop op het losgekoppelde objectief. In- en uitzoomen Om in of uit te zoomen draait u de zoomring op het objectief met uw vingers. Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan voordat u scherpstelt. Wanneer u na het scherpstellen aan de zoomring draait, kan de scherpstelling enigszins verloren gaan. Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het gezichtsvermogen beschadigen. Als het voorste deel (de focusring) van het objectief tijdens het automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan. De voorinstelling voor scherpstellen van sommige objectieven kan niet worden gebruikt met deze camera. Het is ook niet mogelijk om Power Zoom te gebruiken als u een objectief met de Power Zoom-functie bevestigt, bijvoorbeeld de EF 35-80 mm f/4-5.6 POWER ZOOM. Brandpuntsafstand van objectief (beeldconversiefactor) Het beeldsensorformaat is kleiner dan bij het 35 mm-filmformaat, waardoor de brandpuntsafstand van het objectief circa 1,6 keer zo lang lijkt. Grootte beeldsensor (bij benadering) (22,3 x 14,9 mm) Beeldformaat 35 mm (36 x 24 mm.) Voorbeeld: Een brandpuntsafstand van 18 - 55 mm bij deze camera komt ongeveer overeen met een brandpuntsafstand van 29 - 88 mm op een 35mm-camera. 45 Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie) Wanneer u de ingebouwde Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het IS-objectief gebruikt, wordt bewegingsonscherpte gecorrigeerd om scherpere opnamen te krijgen. * IS betekent Image Stabilizer (beeldstabilisatie). Met een EF-M-objectief (bediend via een menu) U dient deze in te stellen via het menu*. De standaardinstelling is [Inschakelen]. 1 Geef het menuscherm weer. Druk op de knop <M>. Selecteer op het tabblad [A2] 2 de optie [Beeldstabilisatie]. Druk op de knop <YA>/<ZO> om het tabblad [A2] te selecteren. Druk op de knop <Wj/i>/<XL> om [Beeldstabilisatie] te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. [Inschakelen]. 3 Selecteer Druk op de knop <Wj/i>/<XL> om [Inschakelen] te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. Druk op de knop <M>. * Dit menu wordt weergegeven wanneer een EF-M-objectief met IS-functie is bevestigd. 46 Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie) Met andere objectieven dan EF-M (voorzien van een schakelaar) Gebruik de IS-schakelaar op het objectief. Zet de schakelaar STABILIZER op <1>. Image Stabilizer (beeldstabilisatie) gebruiken bij het maken van opnamen de ontspanknop half in. 1 Druk X Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt nu. de opname. 2 Maak Als het beeld op het LCD-scherm er stabiel en trillingsvrij uitziet, drukt u de ontspanknop volledig in om de opname te maken. De Image Stabilizer (beeldstabilisatie) kan een onscherpe opname niet corrigeren wanneer het onderwerp tijdens het belichtingsmoment beweegt. Voor bulb-belichting zet u de Image Stabilizer (beeldstabilisatie) op <2>. Als <1> wordt ingesteld, kan het zijn dat de Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet goed werkt. Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is mogelijk niet effectief bij overmatige beweging, zoals op een schommelende boot. Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt in alle scherpstelmodi. Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) wordt ingesteld op <2>, wordt weergeven op het scherm. Als u een statief gebruikt, kunt u zonder problemen opnamen maken als Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is ingesteld op <1>. Het wordt echter aanbevolen om Image Stabilizer (beeldstabilisatie) in te stellen op <2> om de batterij te sparen. Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is zelfs effectief wanneer de camera is bevestigd op een monopod. 47 Basisbediening De camera vasthouden Voor scherpe opnamen houdt u de camera stil om bewegingsonscherpte te minimaliseren. Horizontaal fotograferen Verticaal fotograferen 1. Pak met uw rechterhand de camera stevig vast. 2. Houd het objectief onderaan vast met uw linkerhand. 3. Plaats de wijsvinger van uw rechterhand lichtjes op de ontspanknop. 4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam. 5. Voor een stabiele houding plaatst u de ene voet een klein stukje voor de andere. Let er bij het maken van filmopnamen op dat u de microfoon niet bedekt. 48 Basisbediening Ontspanknop De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken. Half indrukken De camera zal scherpstellen en de belichting automatisch bijstellen (sluitertijd en diafragma worden automatisch ingesteld). De belichtingsinstelling (sluitertijd en diafragma) wordt weergegeven (8). Helemaal indrukken De sluiter ontspant en de opname wordt gemaakt. Bewegingsonscherpte voorkomen Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan leiden tot bewegingsonscherpte. Onscherpe opnamen kunnen hiervan het resultaat zijn. Let op het volgende om bewegingsonscherpte te voorkomen: • Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige pagina. • Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en druk de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in. Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig, zal de opname iets worden vertraagd. Zelfs wanneer een menu of opname wordt weergegeven of wanneer u een opname maakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus door de ontspanknop half in te drukken. 49 Snel instellen U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCDscherm, rechtstreeks selecteren en instellen. Dit wordt het scherm Snel instellen genoemd. Er zijn twee soorten schermen Snel instellen: Q Snel instellen en B Snel instellen. 1 Q Snel instellen Tik op [Q] op het scherm of druk op <Q/0>. B Snel instellen Houd de knop <B> ingedrukt totdat het scherm B Snel instellen (zie de volgende pagina) wordt weergegeven. X Het scherm Snel instellen wordt weergegeven. functie in. 2 StelTikdeopgewenste de functie die u wilt instellen. X De geselecteerde functie en Uitleg worden weergegeven. Tik in het scherm dat verschijnt op de gewenste functie en stel deze in. X Er zijn ook functies met meer instellingen wanneer u op de knop <B> drukt. Om de functie te selecteren en in te stellen, kunt u op de knop <YA>, <ZO>, <Wj/i> of <XL> op het hoofdinstelwiel drukken of aan het hoofdinstelwiel draaien. 50 Snel instellen Automatisch/scène Q Snel instellen B Snel instellen B Basismodi B Creatieve modi B de opname. 3 Maak Druk de ontspanknop helemaal in om de opname te maken. Functies die in de modus Automatisch/scène en in de basismodi kunnen worden ingesteld, worden vermeld op pagina 88. Functies die in de creatieve modi, de Filmmodus en de weergavemodus kunnen worden ingesteld, worden vermeld op pagina 52, 186 en 236. 51 Snel instellen Functies die via Snel instellen kunnen worden ingesteld AF-methode (pag. 116) Witbalans (pag. 172) AF-bediening (pag. 130) Opnamekwaliteit (pag. 105) Creatieve filters (pag. 260) Beeldstijl (pag. 114) Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) (pag. 159) Meetmethode (pag. 151) Sluitertijd (pag. 142) Opnamemodus (pag. 25, 26) Belichtingscompensatie/ AEB-instelling (pag. 153 en 155) Witbalanscorrectie (pag. 174) Witbalans (pag. 172) AF-methode (pag. 116) AF-bediening (pag. 130) Reeksopnamen met automatische witbalans (pag. 175) Transportmodus (pag. 133 en 136) 52 Diafragma (pag. 144) Lichte tonen prioriteit (pag. 285) ISO-snelheid (pag. 109) Flitsbelichtingscompen satie (pag. 154) Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) (pag. 159) Opnamekwaliteit (pag. 105) Maximumaantal opnamen (pag. 39) Beeldstijl (pag. 114) Meetmethode (pag. 151) Snel instellen Scherm met functie-instellingen Ð <Q/0> Ð <Q/0> 53 3 Menugebruik U kunt verschillende instellingen opgeven via de menu's, zoals de opnamekwaliteit, datum/tijd, enzovoort. Gebruik de knop <M>, het hoofdinstelwiel en de knop <Q/0>. Knop <M> <Q/0> LCD-scherm Hoofdinstelwiel Menuscherm Het menu dat bij de betreffende opnamemodus hoort, wordt weergegeven. Automatisch/scène Basismodi 54 3 Menugebruik Creatieve modi 3 Weergave 5 Instellingen 9 My Menu A Opnamen Tabblad Menu-items Menu-instellingen Filmopnamen 55 3 Menugebruik Procedure voor menu-instellingen weer. 1 GeefDrukhetopmenuscherm de knop <M>. een tabblad. 2 Selecteer Druk op de knop <YA>/<ZO> om een tabblad te selecteren. Het tabblad [A3] verwijst bijvoorbeeld naar het scherm dat wordt weergegeven als het tabblad A (Opnamen) met het derde ] van links wordt geselecteerd. pictogram [ het gewenste item. 3 Selecteer Druk op de knop <Wj/i>/<XL> om het item te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. de instelling. 4 Selecteer Druk op de knop <Wj/i>/<XL> of <YA>/<ZO> om de instelling te selecteren. (Er zijn instellingen die u selecteert met de knop <Wj/i>/ <XL> en instellingen die u selecteert met de knop <YA>/<ZO>.) optie in. 5 StelDrukdeopgewenste <Q/0> om deze vast te leggen. de instelling. 6 Verlaat Druk op de knop <M> om naar het scherm met opname-instellingen terug te gaan. In stap 2 kunt u ook aan het instelwiel <5> draaien om een menutabblad te selecteren. Bij stap 2 tot en met 5 kunt u ook het aanraakscherm van het  LCD-scherm gebruiken (pag. 61). Druk op de knop <M> om te annuleren. Zie pagina 300 voor informatie over elk menu-item. 56 3 De kaart formatteren Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera of computer, moet u de kaart met de camera formatteren. Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle opnamen en gegevens op de kaart verwijderd. Zelfs beveiligde opnamen worden verwijderd; controleer dus of er geen opnamen op de kaart staan die u wilt bewaren. Breng de opnamen indien nodig over naar een computer of een ander opslagmedium voordat u de kaart formatteert. 1 Selecteer [Kaart formatteren]. Selecteer op het tabblad [51] de optie [Kaart formatteren] en druk vervolgens op <Q/0>. de kaart. 2 Formatteer Selecteer [OK] en druk vervolgens op <Q/0>. X Wanneer de kaart is geformatteerd, keert u terug naar het menu. Druk voor low-levelformattering op de knop <B> om [Low level format] van een <X> te voorzien en selecteer [OK]. 57 3 De kaart formatteren Gebruik [Kaart formatteren] in de volgende gevallen: De kaart is nieuw. De kaart is geformatteerd met een andere camera of een computer. De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens. Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 323). Wat is low-levelformattering? Voer een low-levelformattering uit als de opname- of leessnelheid van de kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen. Aangezien bij low-levelformattering alle sectoren op de kaart die opnameinformatie kunnen bevatten worden geformatteerd, duurt het formatteren wat langer dan een normale formattering. U kunt de low-levelformattering stoppen door [Annuleer] te selecteren. Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de kaart gewoon gebruiken. Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De eigenlijke gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee wanneer u de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient u een low-levelformattering uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te maken om te voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van derden kunnen komen. Voordat u een nieuwe Eye-Fi-kaart gebruikt, moet de software voor de kaart op uw computer worden geïnstalleerd. Vervolgens formatteert u de kaart met de camera. De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat. Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een licentie is verleend door Microsoft. 58 Wisselen van scherm op het LCD-scherm B Snel instellen Elke keer dat u op de knop <B> drukt, wisselt het LCD-scherm tussen het Live view-scherm en B Snel instellen (pag. 50). Menu Wordt weergegeven wanneer u op de knop <M> drukt. Druk nogmaals op de knop om naar het Live view-scherm terug te keren. Opname Wordt weergegeven wanneer u op de knop <x> drukt. Druk nogmaals op de knop om naar het Live view-scherm terug te keren. Zelfs als het menuscherm of de opname wordt weergegeven, kunt u onmiddellijk opnamen maken door de ontspanknop in te drukken. 59 Uitleg De Uitleg geeft een eenvoudige beschrijving van de betreffende opnamemodus, functie of optie. Deze wordt weergegeven als u de opnamemodus wijzigt of het scherm Snel instellen gebruikt tijdens het maken van foto's, of filmopnamen of tijdens het weergeven daarvan. Als u een functie of optie selecteert in het scherm Snel instellen, wordt de Uitleg-beschrijving weergegeven. Wanneer u doorgaat met de bewerking, verdwijnt de Uitleg. Opnamemodus (voorbeeld) Snel instellen (voorbeeld) Opnamefuncties Live view-opnamen Weergave 3 De Uitleg uitschakelen Selecteer [Uitleg]. Selecteer op het tabblad [53] de optie [Uitleg] en druk vervolgens op <Q/0>. Selecteer [Uitschakelen] en druk vervolgens op <Q/0>. 60 d Het aanraakscherm en hoofdinstelwiel gebruiken Het LCD-scherm is een aanraakgevoelig paneel dat u met uw vingers kunt bedienen. Bovendien kunt u op de achterzijde van de camera aan het hoofdinstelwiel draaien om een selectie te maken en vervolgens op de knop boven, onder, links, rechts of midden van het instelwiel drukken. U kunt deze camera bedienen door het LCD-scherm aan te raken of door het hoofdinstelwiel te gebruiken (door eraan te draaien en op de knop boven, onder, links of rechts te drukken) om een optie te selecteren en vervolgens op de knop in het midden van het hoofdinstelwiel te drukken om de optie in te stellen. Aanraakscherm Tikken Snel instellen (voorbeeldscherm) Gebruik uw vinger om op het LCDscherm te tikken (kort aanraken). U kunt menu's, pictogrammen, enzovoort op het LCD-scherm selecteren door erop te tikken. De pictogrammen waar u op kunt tikken, worden in een kader weergegeven (behalve het menuscherm). Door op [2] te tikken keert u naar het vorige scherm terug. Mogelijke bewerkingen door op het scherm te tikken Menufuncties instellen nadat u op de knop <M> hebt gedrukt Snel instellen Een functie instellen nadat u op de knop <Wj/i>, <XL>, <YA> of <ZO> hebt gedrukt Touch Shutter Afspeelopties 61 d Het aanraakscherm en hoofdinstelwiel gebruiken Slepen Menuscherm (voorbeeldscherm) Sleep uw vinger over het LCD-scherm. Schaalweergave (voorbeeldscherm) Mogelijke bewerkingen door met uw vinger over het scherm te slepen Een menutabblad of -item selecteren nadat u op de knop <M> hebt gedrukt Een schaal instellen Snel instellen Afspeelopties (vegen) 62 d Het aanraakscherm en hoofdinstelwiel gebruiken 3 De pieptoon uitzetten tijdens bewerkingen via het aanraakscherm Als [53: Pieptoon] is ingesteld op [Aanr. op ] of [Uitschakelen], hoort u geen pieptoon tijdens bewerkingen via het aanraakscherm. 3 De aanraakbediening instellen 1 Selecteer de optie [Aanraakbediening]. Selecteer op het tabblad [53] de optie [Aanraakbediening] en druk vervolgens op <Q/0>. aanraakbediening in. 2 StelSteldedeze optie normaliter in op [Standaard]. In vergelijking met [Standaard] reageert [Gevoelig] beter bij bewerkingen via het aanraakscherm. Probeer beide instellingen uit en selecteer de instelling die u prefereert. Aandachtspunten bij bediening via het aanraakscherm Het LCD-scherm is niet drukgevoelig; gebruik dus geen scherpe voorwerpen zoals uw nagels, balpennen, enzovoort. om het scherm te bedienen. Bedien het aanraakscherm niet met natte handen. Als het LCD-scherm nat is of als u het met natte vingers bedient, reageert het aanraakscherm misschien niet op uw aanraking of functioneert het niet meer goed. Schakel in dergelijke gevallen de camera uit en veeg het LCD-scherm af met een doekje. Plak geen beschermfolie (in de handel verkrijgbaar) of stickers op het LCD-scherm. Hierdoor kan het scherm trager op aanrakingen reageren. 63 d Het aanraakscherm en hoofdinstelwiel gebruiken Hoofdinstelwiel Om een functie te selecteren, kunt u aan het instelwiel draaien of op de rand boven, onder, links en rechts drukken. Door op <Q/0> in het midden te drukken, kunt u de geselecteerde functie instellen. 64 Waar u ook gaat, de EOS M reist met u mee. Leg bijzondere en alledaagse momenten vast. 2 Automatisch/scène + basismodi en opnamen weergeven In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u opnamen maakt met de modus Automatisch/scène en met de basismodi en hoe u opnamen weergeeft. In de basismodi kunt u eenvoudig rechttoe rechtaan foto's maken door op de ontspanknop te drukken. U kunt echter ook de achtergrond onscherp maken (pag. 77), opname-effecten toepassen (pag. 89) en instellingen automatisch aan de opnameomstandigheden laten aanpassen (pag. 92). Î De functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) In de basismodi wordt de opname met de functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) (pag. 159) automatisch aangepast, zodat een optimale helderheid en contrast worden verkregen. Deze functie is in de creatieve modi ook standaard ingeschakeld. 65 A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène) <A> is een volautomatische modus. De camera analyseert de scène en stelt automatisch de optimale instellingen in. Met Automatisch/scène stelt de camera altijd automatisch scherp. U kunt één van de drie AF-methoden selecteren via het menu of het scherm Snel instellen. Wanneer u [u (gezicht)+volgen] selecteert, wordt het gezicht van de betreffende persoon gedetecteerd en wordt daarop scherpgesteld (pag. 118). Met [FlexiZone - Multi] is het eenvoudiger om op een bewegend onderwerp scherp te stellen (pag. 120). Met [FlexiZone Single] wordt er slechts één AF-punt gebruikt om op het gewenste onderwerp scherp te stellen (pag. 121). Het gebruik van [u (gezicht)+volgen] wordt hieronder uitgelegd. 1 AF-punt Stel het programmakeuzewiel in op <A>. het AF-punt. 2 Controleer Wanneer er een gezicht wordt herkend, wordt het AF-punt <p> weergegeven op het gezicht waarop zal worden scherpgesteld. U kunt ook op het scherm tikken om het gezicht of onderwerp te selecteren. Indien het onderwerp niet een gezicht is, wordt < > weergegeven. Als er geen gezichten worden gedetecteerd of als u op het scherm tikt maar geen gezicht of onderwerp selecteert, schakelt de camera over naar [FlexiZone - Multi] voor automatische selectie (pag. 120). 66 A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène) scherp op het onderwerp. 3 StelDruk de ontspanknop half in om scherp te stellen. X Als de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt groen en klinkt er een pieptoon. de opname. 4 Maak Druk de ontspanknop helemaal in. X De opname wordt circa 2 seconden op het LCD-scherm weergegeven. De modus <A> zorgt ervoor dat de kleuren in natuur- en buitenopnamen en opnamen van zonsondergangen er indrukwekkender uitzien. Als het niet lukt om de gewenste kleurtoon te krijgen, gebruikt u een creatieve modus en selecteert u een andere beeldstijl dan <D>. Maak vervolgens de opname (pag. 114). Het weergaveoppervlak van het beeld is circa 99% (wanneer de opnamekwaliteit is ingesteld op JPEG 73). Tijdens continu-opnamen wordt de belichting die voor de eerste opname is ingesteld ook toegepast op alle volgende opnamen. Als u de camera niet gebruikt en de tijd die is ingesteld bij [LCD uitschakelen] onder [52: Energiebesparing] verstrijkt, dan wordt het LCD-scherm automatisch uitgeschakeld. Nadat het LCD-scherm is uitgeschakeld en de tijd die is ingesteld bij [Cam. uitschakelen] verstrijkt, schakelt de camera automatisch uit. Met een stereo-AV-kabel of HDMI-kabel (beide afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u opnamen op een tv-scherm weergeven (pag. 247, 251). 67 A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène) Veelgestelde vragen Het AF-punt wordt niet groen en de camera stelt niet scherp. Probeer het opnieuw terwijl u het AF-punt richt op een gebied met een goed contrast tussen helder en donker. Druk de ontspanknop vervolgens half in. Het kan ook zijn dat er niet wordt scherpgesteld omdat u zich te dicht bij het onderwerp bevindt. Vergroot de afstand tot het onderwerp en maak de opname. Er worden meerdere groene AF-punten weergegeven. Er is op al deze AF-punten scherpgesteld. Wanneer het AF-punt behorend bij het gewenste onderwerp groen wordt, maakt u de opname. Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als de ontspanknop half is indrukt. Wanneer een EF- of EF-S-objectief wordt gebruikt en de focusinstellingsknop op het objectief wordt ingesteld op <MF> (Manual Focus), is handmatige scherpstelling actief. Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <AF> (AutoFocus; automatische scherpstelling). 68 A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène) Met Speedlite 90EX bevestigd (pag. 138) (Als u de flitser gebruikt, kan er een korte vertraging optreden nadat u de ontspanknop helemaal hebt ingedrukt voordat de opname wordt gemaakt.) De flitser is afgegaan terwijl er daglicht is. Bij een onderwerp met tegenlicht kan de flitser afgaan om donkere schaduwen op het onderwerp lichter te maken. Als u de flitser niet wilt laten afgaan, schakelt u de Speedlite uit <2>. De flitser is afgegaan en de resulterende opname is te helder. Vergroot de afstand tot het onderwerp en maak de opname. Als u opnamen maakt met de flitser en het onderwerp bevindt zich te dicht bij de camera, wordt de opname mogelijk te helder (overbelichting). De flitser is afgegaan, maar de resulterende opname is te donker. U bevond zich op te grote afstand tot het onderwerp. Zie "Effectief flitsbereik" (pag. 139) en maak de opname. De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van de opname is onnatuurlijk donker. Het onderwerp bevond zich te dicht bij de camera en het objectief heeft een schaduw veroorzaakt. Het onderwerp moet minstens 1 meter van de camera verwijderd zijn. Als er een zonnekap op het objectief is bevestigd, moet deze worden verwijderd voordat u een opname met de flitser maakt. 69 A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène) Weergavescherm tijdens opnamen Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd. AF-methode • c : u+volgen • o : FlexiZone - Multi • d : FlexiZone - Single Maximumaantal opnamen Batterijniveau Opnamemodus Q Snel instellen Opnamekwaliteit Belichtingssimulatie Touch Shutter Transportmodus Vergrote weergave ISO-snelheid Wanneer <g> wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live view-beeld bijna gelijk aan de helderheid van de daadwerkelijke opname. Wanneer <g> knippert, betekent dit dat het Live view-beeld vanwege te donkere of te heldere lichtomstandigheden niet met de juiste helderheid wordt weergegeven. De daadwerkelijke opname wordt echter met de ingestelde belichting gemaakt. Met [Raster 1l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven om u te helpen de camera in verticale of horizontale stand recht te houden (pag. 205). 70 A Volautomatische technieken (Automatisch/scène) Met een digitale camera moet u een kaart met voldoende capaciteit gebruiken. Als u twijfelt over de compositie of opnamemodus kunt u diverse verschillende composities en modi naar wens uitproberen. Zelfs een onscherpe foto kan een bepaalde sfeer overbrengen. Mislukte of ongewenste opnamen kunt u altijd wissen, dus u kunt naar hartenlust experimenteren. De compositie opnieuw bepalen Al naar gelang de scène kan het leuk zijn om het onderwerp eens niet in het midden, maar meer naar links of naar rechts te plaatsen. U krijgt dan wat meer achtergrond op de foto. Dit geeft de opname meer balans en diepte. Wanneer u de ontspanknop half indrukt om scherp te stellen op een niet-bewegend onderwerp, wordt de scherpstelling vergrendeld. Richt de camera vervolgens naar rechts of links en druk de ontspanknop volledig in. Dit heet 'focusvergrendeling'. Focusvergrendeling is ook mogelijk in andere basismodi (behalve <5> Sport). 71 A Volautomatische technieken (Automatisch/scène) Scènepictogrammen Tijdens het maken van opnamen in de modus <A> wordt een pictogram weergegeven dat de scène vertegenwoordigt die door de camera is gedetecteerd. Onderwerp Portret*1 Niet-portret Natuur- en Beweging Beweging buitenopname Achtergrond Dichtbij*2 Achtergrondkleur Helder Grijs Tegenlicht Inclusief blauwe lucht Lichtblauw Tegenlicht Zonsondergang *3 *3 Oranje Spotlicht Donker Met statief Donkerblauw *4*5 *3 *4*5 *3 *1 : Wordt alleen weergegeven wanneer de AF-methode is ingesteld op [u+volgen]. Indien er een andere AF-methode is ingesteld, wordt het pictogram voor Niet-portret weergegeven, ook wanneer er een persoon wordt gedetecteerd. *2 : Wordt weergegeven wanneer het gebruikte objectief over afstandsinformatie beschikt. Met een tussenring of macro-objectief kan het zijn dat het weergegeven pictogram niet overeenkomt met de daadwerkelijke scène. *3 : Het pictogram dat bij de gedetecteerde scène past, wordt weergegeven. *4 : Wordt weergegeven wanneer u een statief gebruikt voor een opname bij weinig licht of een nachtopname. <o Lees verder op de volgende pagina> 72 A Volautomatische technieken (Automatisch/scène) *5 : Wordt weergegeven met een van de onderstaande objectieven: • EF 24mm f/2.8 IS USM • EF 28mm f/2.8 IS USM • EF 300mm f/2.8L IS II USM • EF 400mm f/2.8L IS II USM • EF 500mm f/4L IS II USM • EF 600mm f/4L IS II USM • EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS II • EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM • EF-S 55-250mm f/4-5.6 IS II • IS-objectieven die in 2012 of later op de markt worden gebracht. * Bij bepaalde scènes komt het weergegeven pictogram mogelijk niet met de daadwerkelijke scène overeen. Simulatie van de definitieve opname De simulatie van de definitieve opname is een functie waarmee u de effecten op de opname kunt bekijken van bijvoorbeeld de beeldstijl of de witbalans. De volgende instellingen worden automatisch gereflecteerd. Beeldstijl * Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon worden weergegeven. Witbalans witbalanscorrectie Sfeeropnamen Licht-/scèneopnamen Creatieve filters (wanneer u [Softfocus] en [Speelgoedcameraeffect] gebruikt, met de knop voor scherptedieptecontrole ingedrukt)* Meetmethode Belichting Scherptediepte (waarbij de knop voor scherptedieptecontrole is ingedrukt)* Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) Correctie helderheid randen Lichte tonen prioriteit Aspect ratio (bevestiging van opnamegebied) * Met Persoonlijke voorkeuze C.Fn-6 in het menu ingesteld op "Scherptedieptecontrole". Met de simulatie van de definitieve opname kunt u de effecten van verschillende instellingen op de opname controleren, al kunnen de kleuren die op het scherm worden weergegeven enigszins afwijken van de kleuren van de vastgelegde opname. 73 Een opnamemodus selecteren 1 Tik op het pictogram van de opnamemodus linksboven  in het scherm. Het keuzescherm voor opnamemodi wordt weergegeven. op het scherm om een 2 Tik opnamemodus te selecteren. U kunt ook de opnamemodus selecteren op het scherm B Snel instellen. Met z Tik op de pijl links of rechts in het scherm om naar een andere pagina te gaan. Het scherm met de opnamemodi heeft drie pagina's, het scherm met de creatieve modi heeft één pagina en het scherm met de basismodi heeft twee pagina's. Creatieve modi U kunt kiezen uit: a: Handmatig, f: AE met diafragmavoorkeur, s: AE met sluitertijdvoorkeur en d: AE-programma. Basismodi C: Automatisch/creatief, 2: Portret, 3: Landschap, 4: Close-up, 5: Sport, 6: Nacht portret, F: Nachtopnamen uit hand,  G: HDR-tegenlicht Met k k: Automatische belichting, M: Handmatige belichting 74 C Creatieve automatische opnamen In de modus <C> kunt u gemakkelijk de achtergrond onscherp maken, de transportmodus wijzigen of het activeren van een bevestigde Speedlite-flitser instellen. U kunt de sfeer kiezen die u in uw opnamen wilt vastleggen. De standaardinstellingen zijn hetzelfde als in de modus <A>. * CA staat voor Creative Auto (Automatisch/creatief). 1 Zet het programmakeuzewiel op <z> en selecteer <C> op het scherm. het scherm Snel instellen 2 Geef weer. Met het scherm Q Snel instellen kunt u het effect controleren terwijl u de functie instelt (behalve [Achtergr.:wazig<->sch.]). de gewenste functie in. 3 StelSelecteer de functie en tik vervolgens op [2]. X De geselecteerde functie en Uitleg (pag. 60) worden weergegeven. Zie pagina 76 en 77 voor de instellingsprocedure en meer informatie over de diverse functies. de opname. 4 Maak Druk de ontspanknop in. Als u de opnamemodus wijzigt of de camera met de aan-uitknop op <2> instelt, wordt de standaardinstelling hersteld van de functies die u in dit scherm hebt ingesteld. De instellingen voor de AF-methode, de opnamekwaliteit, de zelfontspanner en de afstandsbediening blijven echter behouden. Bij creatieve modi die het gebruik van creatieve filters toestaan, worden de instellingen voor de creatieve filters ook behouden. 75 C Creatieve automatische opnamen (1) (4) (2) (1) (2) (3) (4) Batterijniveau Opnamekwaliteit Maximumaantal opnamen (1) Sfeeropnamen (Q Snel instellen / B Snel instellen) U kunt de sfeer instellen die u in uw opnamen wilt vastleggen. 76 C Creatieve automatische opnamen (2) De achtergrond onduidelijk maken/verscherpen (Q Snel instellen / B Snel instellen) Als u de indexmarkering naar links beweegt, wordt de achtergrond minder scherp weergegeven. Als u de markering naar rechts beweegt, wordt de achtergrond scherper weergegeven. Zie 'Portretfoto's maken' op pagina 78 als u de achtergrond onscherp wilt weergeven. Afhankelijk van het objectief en de opnameomstandigheden ziet de achtergrond er mogelijk minder onscherp uit. Als de flitser wordt gebruikt, wordt deze instelling niet toegepast. (3) Transportmodus (B Snel instellen) <u> Enkelbeeld:  Een opname tegelijk maken. <i> Continue opname:  Als u de ontspanknop volledig indrukt, worden er continu opnamen gemaakt. U kunt maximaal ongeveer 4,3 opnamen per seconde maken. <Q> Zelfontsp.: 10sec/Afstandsbed.: De opname wordt 10 seconden na het indrukken van de ontspanknop gemaakt. U kunt ook een afstandsbediening gebruiken. <l> Zelfontspanner: 2 sec: De opname wordt 2 seconden na het indrukken van de ontspanknop gemaakt. <q> Zelfontspanner: Continu: Tik op [W]/[X] om het aantal opnamen in te stellen (2 - 10) dat u met de zelfontspanner wilt maken. 10 seconden na het indrukken van de ontspanknop wordt het ingestelde aantal opnamen gemaakt. (4) Bevestigde Speedlite 90EX-flitser (Q Snel instellen / B Snel instellen) <a> Autom. flits : De flitser flitst automatisch als dat nodig is. <I> Flitser aan : De flitser flitst altijd. <b> Flitser uit : De flitser is uitgeschakeld. * Wanneer een andere flitser dan de Speedlite 90EX is bevestigd, wordt de flitsmodus ingesteld op Flitser aan. Zie de opmerkingen op pagina 137 over het gebruik van de zelfontspanner. 77 2 Portretfoto's maken (Portret) In deze modus wordt de achtergrond onscherp, zodat personen duidelijker naar voren komen. Ook worden de tinten van de huid en het haar zachter gemaakt. Opnametips Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe beter. Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe waziger de achtergrond eruitziet. Het onderwerp steekt ook beter af tegen een effen, donkere achtergrond. Gebruik een teleobjectief. Als u over een zoomlens beschikt, kunt u de telezijde gebruiken om het onderwerp vanaf het middel beeldvullend vast te leggen. Kom indien nodig dichterbij. Stel scherp op het gezicht. Controleer of het AF-punt op het gezicht groen wordt. De standaardinstelling is <i> (Continue opname). Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kunt u continu-opnamen maken van verschillende poses en gelaatsuitdrukkingen (maximaal circa 4,3 opnamen per seconde). Het wordt aanbevolen om in de Portretmodus de Speedlite 90EX of een vergelijkbare flitser te gebruiken. 78 3 Landschapsfoto's maken (Landschap) Geschikt voor wijdse scènes waarbij u zowel dichtbij als veraf alles scherp wilt hebben. Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en heldere opnamen. Opnametips Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde. Wanneer u de groothoekzijde van een zoomlens gebruikt, wordt er beter op onderwerpen die dichtbij of ver weg zijn scherpgesteld dan met de telezijde. Het geeft landschappen ook meer breedte. 's Avonds opnamen maken. De modus <3> is ook erg geschikt voor opnamen in de avonduren, omdat bij deze modus de flitser is uitgeschakeld. Gebruik een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen. 79 4 Close-ups maken (Close-up) Voor het van dichtbij maken van opnamen van bloemen en andere kleine objecten. Gebruik een macro-objectief (afzonderlijk verkrijgbaar) om kleine onderwerpen veel groter te laten uitkomen. Opnametips Gebruik een eenvoudige achtergrond. Wanneer er in de achtergrond geen andere bloemen, bladeren, enzovoort zijn, zal het onderwerp in de close-up beter uitkomen. Nader het onder onderwerp zo dicht mogelijk. Controleer de minimale scherpstelafstand van het objectief. Sommige objectieven hebben een indicatie, zoals <40.25m>. (In dit voorbeeld wordt uitgegaan van een minimale scherpstelafstand van 25 cm.) De minimale scherpstelafstand van het objectief wordt gemeten vanaf de scherpstelvlakmarkering <V> (links van de flitserschoen) tot het onderwerp. Als u te dicht bij het onderwerp komt, kan er niet worden scherpgesteld. Gebruik bij een zoomlens de telezijde. Het onderwerp ziet er groter uit als u bij een zoomlens de telezijde gebruikt. 80 5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen (Sport) In deze modus kunt u een bewegend onderwerp fotograferen. Opnametips Maak continu-opnamen. Als u de ontspanknop half indrukt, stelt de camera scherp en wordt het AF-punt vastgezet. U hoort de pieptoon terwijl de camera scherpstelt. Als niet kan worden scherpgesteld, wordt het AF-punt oranje. Zodra het juiste moment zich voordoet, drukt u de ontspanknop volledig in om de foto te maken. Als u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt, blijft de camera scherpstellen en worden continu opnamen gemaakt, zodat u de beweging kunt vastleggen. De snelheid bij continu-opnamen (maximale aantal beelden per seconde) is afhankelijk van het gebruikte objectief. • EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM: ca. 1,7 bps • EF-M 22mm f/2 STM: ca. 1,2 bps • EF- en EF-S-objectieven: ca. 4,3 bps Zie ook de aandachtspunten op pagina 131. 81 5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen (Sport) Bij weinig licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is, knippert de sluitertijd linksonder in het LCD-scherm. Houd de camera stil en maak de opname. 82 6 's Avonds portretfoto's maken (Nacht portret) (met een statief) Bevestig een Speedlite 90EX en fotografeer portretten met een mooie, heldere nachtscène op de achtergrond. Opnametips Gebruik een groothoekobjectief en een statief. Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde om in het donker een panorama-effect te verkrijgen. Gebruik tevens een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen. Portretopnamen maken zonder flitser. Wanneer u de Speedlite hebt ingeschakeld <1>, gaat de flitser bij weinig licht automatisch af om tot een mooie portretfoto te komen. Geef de opname vervolgens weer om de helderheid te controleren. Als het onderwerp er donker uitziet, verkleint u de afstand en maakt u de opname opnieuw. Het effectieve bereik van de flitser wordt uitgelegd in "Effectief flitsbereik" op pagina 139. Bij het maken van avondopnamen zonder menselijk onderwerp kunt u de Speedlite uitschakelen. Gebruik ook een andere opnamemodus. Omdat bij avondopnamen bewegingsonscherpte vaker voorkomt, wordt tevens aanbevolen om met <A> en <F> te fotograferen. 83 6 's Avonds portretfoto's maken (Nacht portret) (met een statief) Vraag het onderwerp zich niet bewegen, ook niet nadat er is geflitst. Als u een flitser samen met de zelfontspanner gebruikt, brandt het lampje van de zelfontspanner/het AF-hulplicht kort wanneer de opname wordt gemaakt. Bij het maken van avondopnamen of andere scènes waarin meerdere lichtpuntachtige lichtbronnen op het scherm worden getoond, kan de camera mogelijk niet automatisch scherpstellen. In dergelijke gevallen wordt het aanbevolen om [AF-methode] in te stellen op [FlexiZone Single]. Als de camera dan nog steeds niet automatisch kan scherpstellen, stelt u de scherpstelmodus in op [MF] en stelt u handmatig scherp. 84 F 's Avonds opnamen uit de hand maken (Nachtopnamen uit hand) Voor het maken van avondopnamen terwijl u de camera in de hand houdt. Wanneer u een opname maakt, worden er vier opnamen achter elkaar gemaakt om één heldere foto zonder bewegingsonscherpte te creëren. Opnametips Houd de camera stevig vast. Houd de camera stevig vast en houd deze stil als u de opname maakt. Als de continu-opnamen erg zijn verschoven door beweging van de camera of iets anders, sluiten ze mogelijk niet goed op elkaar aan in de definitieve opname. Met Speedlite 90EX bevestigd Als u alleen een nachtscène fotografeert, schakelt u de Speedlite uit. Als u alleen de nachtscène wilt vastleggen, zet u de flitser uit. Als u ook een persoon fotografeert, schakelt u de Speedlite in. Bij de eerste opname wordt de flitser gebruikt voor een mooi portret. Vraag de persoon zich niet te bewegen totdat de vier opnamen zijn gemaakt. Het effectieve bereik van de flitser voor het fotograferen van personen wordt toegelicht in "Effectief flitsbereik" op pagina 139. Zie de aandachtspunten op pagina 87. 85 G Opnamen met tegenlicht maken (HDR-tegenlicht) Bij het maken van opnamen van een scène met zowel lichte als donkere gebieden. Voor elke opname die u maakt, worden drie continu-opnamen met verschillende belichting gemaakt. Het verlies van details in de lichte en donkere gebieden wordt zo verminderd in de definitieve opname. Opnametips Houd de camera stevig vast. Houd de camera stevig vast en houd deze stil als u de opname maakt. Als de continu-opnamen erg zijn verschoven door beweging van de camera of iets anders, sluiten ze mogelijk niet goed op elkaar aan in de definitieve opname. Het AF-hulplicht wordt ingeschakeld. De flitser kan niet worden gebruikt. Zie de aandachtspunten op pagina 87. 86 Aandachtspunten <F> Bij het maken van avondopnamen en opnamen van andere scènes met meerdere lichtpuntachtige lichtbronnen kan de camera mogelijk niet automatisch scherpstellen. Stel in dergelijke gevallen de scherpstelmodus in op [MF] en stel handmatig scherp. Als bij flitsfotografie de flitser afgaat en de achtergrond van het onderwerp dichtbij genoeg is om te worden verlicht door de flitser of als de nachtscène slechts een paar lichtbronnen heeft, dan kan het beeld in de opnamen mogelijk verschuiven. Hierdoor kan een onscherpe opname ontstaan. Als u opnamen maakt met de flitser en het onderwerp bevindt zich te dicht bij de camera, wordt de opname mogelijk te helder (overbelichting). Wanneer u een Speedlite met de instelling voor automatisch flitsbereik gebruikt, wordt de zoompositie vast ingesteld op de groothoekzijde, ongeacht de zoompositie van het objectief.  Wanneer u een Speedlite met schakelaar voor handmatig flitsbereik gebruikt, maak dan opnamen met de flitskop in de groothoekpositie (normaal). Aandachtspunten voor <G> De opname wordt mogelijk niet vloeiend, maar onregelmatig of met aanzienlijke ruis weergegeven. HDR-tegenlicht is mogelijk niet effectief bij opnamen met overmatig tegenlicht of met een zeer hoog contrast. Bij het maken van opnamen van voldoende heldere onderwerpen, bijvoorbeeld bij normaal verlichte scènes, kan de foto er onnatuurlijk uitzien als gevolg van het toegepaste HDR-effect. Aandachtspunten voor <F> en <G> Vergeleken met andere opnamemodi is het opnamegebied kleiner. 1+73 of 1 kan niet worden geselecteerd. Als bij andere opnamemodi 1+73 of 1 is ingesteld, wordt de opname opgeslagen in 73. Als u een bewegend onderwerp fotografeert, is de opname mogelijk wazig. De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende patronen (rasters, strepen, enz.), opnamen in één kleur of bij erg verschoven opnamen door beweging van de camera. Vergeleken met normale opnamen kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd. Tijdens de verwerking van de opnamen wordt [BUSY] weergegeven en kunt u geen nieuwe opnamen maken totdat het verwerkingsproces is voltooid. Bij het maken van opnamen kunt u geen gebruik maken van creatieve filters. De simulatie van de definitieve opname is niet beschikbaar. Als het programmakeuzewiel is ingesteld op <F> of <G>, is rechtstreeks afdrukken niet mogelijk. Selecteer een andere modus om rechtstreeks af te drukken. 87 Q Snel instellen voor basismodi en Automatisch/scène Voorbeeld: Portretmodus Functies voor Snel instellen Q: Q Snel instellen B: B Snel instellen o: Stand. inst. Functie A C 2 3 4 5 6 F G (pag. 66) (pag. 75) (pag. 78) (pag. 79) (pag. 80) (pag. 81) (pag. 83) (pag. 85) (pag. 86) u: B ( o) Enkelbeeld i: ContinuTransport- opnamen (pag. 133) B modus Q Zelfontspanner B (pag. 136) l q a: o Automatisch flitsen Speedlite D: Flitser aan 90EX (flitst altijd) b: Flitser uit - B ( o) B B ( o) B ( o) B B ( o) B ( o) B ( o) B B ( o) B B B ( o) B B B B B B B B B B B o - o - o - - - - - - - o - Q+ B ( o) Q+ B Q+ B Q+ B - o - o - - o Q+ B Q+ B Q+ B Q+ B Q+ B Q+ B Q+ B Q+ B Q+ B Q+ B - - - - Sfeeropnamen (pag. 89) - Licht-/scèneopnamen (pag. 92) De achtergrond onscherper/ scherper maken (pag. 77) Creatieve filters - - - - - - - - - - Q+ B Q Q Q Q Q Q - - Q Q Q Q Q Q Q Q Q Q+ B Q+ B Q+ B Q+ B Q+ B Q+ B Q+ B Q+ B Q+ B Beeldkwaliteit u+volgen AFmethode FlexiZone - Multi FlexiZone - Single Als u de opnamemodus wijzigt of de camera uitschakelt <2>, worden de standaardinstellingen hersteld (behalve de instellingen voor de AF-methode, opnamekwaliteit, zelfontspanner en afstandsbediening, en de creatieve filterinstellingen alleen voor creatieve modi die het gebruik ervan toestaan). Creatieve filters kunnen ook worden gebruikt in creatieve modi: a, f, s en d. 88 Opname via sfeerselectie U kunt de sfeer selecteren die u voor de opname wilt gebruiken, behalve wanneer de basismodus <G> is ingesteld. C 2 3 4 5 6 F Sfeereffect Standaard 2 2 2 2 2 2 2 Geen instelling Levendig 2 2 2 2 2 2 2 Zwak / Standaard / Sterk Soft 2 2 2 2 2 2 2 Zwak / Standaard / Sterk Warm 2 2 2 2 2 2 2 Zwak / Standaard / Sterk Intens 2 2 2 2 2 2 2 Zwak / Standaard / Sterk Koel 2 2 2 2 2 2 2 Zwak / Standaard / Sterk Helderder 2 2 2 2 2 2 2 Zwak / Normaal / Sterk Donkerder 2 2 2 2 2 2 2 Zwak / Normaal / Sterk Monochroom 2 2 2 2 2 2 2 Blauw / Z/W / Sepia Sfeer een andere basismodus 1 Selecteer dan <G>. in het scherm Snel 2 Selecteer instellen de gewenste sfeer. Geef het scherm Snel instellen weer. Tik, zoals getoond in de afbeelding, op [ Standaard] zodat [Sfeeropnamen] op het scherm wordt weergegeven. Tik op [Y]/[Z] om een sfeer te selecteren. X Met het scherm Q Snel instellen kunt u op het LCD-scherm het effect van de geselecteerde sfeer controleren. 89 Opname via sfeerselectie in. 3 StelTikhetop sfeereffect het item zoals getoond in de afbeelding zodat [Effect] onder in het scherm wordt weergegeven. Tik op het niveau en de instelling van het effect. de opname. 4 Maak Druk de ontspanknop in. Als u de opnamemodus wijzigt of met de aan-uitknop <2> selecteert, wordt de instelling [ Standaard] hersteld. De opname die op het LCD-scherm met de toegepaste sfeerinstelling wordt weergegeven, ziet er niet exact hetzelfde uit als de eigenlijke foto. Bij gebruik van de flitser is het sfeereffect mogelijk minimaal. Bij fel licht buiten heeft de opname op het LCD-scherm mogelijk niet dezelfde helderheid of sfeer als de eigenlijke foto die u maakt. Stel [52: LCD-helderheid] in op 4 en kijk naar het LCD-scherm terwijl u zorgt dat het omgevingslicht geen invloed op het scherm heeft. 90 Opname via sfeerselectie Sfeerinstellingen Standaard Standaardinstellingen voor de respectieve opnamemodus. Let op: <2> heeft opnamekenmerken die voor portretfoto's zijn geoptimaliseerd en <3> is geoptimaliseerd voor landschapsfoto's. Elke sfeer is een aanpassing van de opname-instellingen van de respectieve opnamemodus. Levendig Met deze sfeerinstelling ziet de foto er levendiger en imposanter uit dan met de instelling [ Standaard]. Soft Geschikt voor portretten, huisdieren, bloemen, enzovoort, wanneer u een zachte uitstraling wenst. Warm Voor portretten, huisdieren, enzovoort, wanneer u een warme uitstraling wenst. Intens De algehele helderheid wordt enigszins onderdrukt, terwijl het onderwerp wordt benadrukt. Geeft personen of dieren meer aanwezigheid. Koel De algehele helderheid wordt enigszins onderdrukt, terwijl een koele sfeer wordt neergezet. Een onderwerp in de schaduw komt hierdoor rustiger en imposanter over. Helderder De opname wordt lichter weergegeven. Donkerder De opname wordt donkerder weergegeven. Monochroom U kunt de monochroomkleur instellen op zwart-wit, sepia of blauw. 91 Opname via licht of scènetype In de basismodi <2>, <3>, <4> en <5> kunt u opnamen maken waarbij de instellingen met de lichtomstandigheden of het type scène overeenkomen. In de meeste situaties voldoet [ Stand. inst.], maar als de instellingen aan de lichtomstandigheden of het type scène zijn aangepast, zal de opname nauwkeuriger overeenkomen met wat u ziet. Licht of scène 2 3 4 5 Stand. inst. k k k k Daglicht k k k k Schaduw k k k k Bewolkt k k k k Kunstlicht k k k TL-licht k k k Zonsondergang k k k k Selecteer een basismodus: <2> 1 <3> <4> <5>. Selecteer in het scherm Snel 2 instellen het type licht of scène. Geef het scherm Snel instellen weer. Tik, zoals getoond in de afbeelding, op [ ] zodat [Licht-/scèneopnamen] op het scherm wordt weergegeven. Tik op [Y]/[Z] om het type licht of scène te selecteren. X Met het scherm Q Snel instellen wordt op het LCD-scherm weergegeven hoe de opname er met het geselecteerde type licht of scène zal uitzien. de opname. 3 Maak Druk de ontspanknop in. Als u de opnamemodus wijzigt of met de aan-uitknop <2> selecteert, wordt de instelling [ Stand. inst.] hersteld. 92 Opname via licht of scènetype Als u een flitser gebruikt, gaat de instelling over op [ Stand. inst.]. (In de opname-informatie wordt echter het ingestelde type licht of scène weergegeven.) Als u deze functie samen met [Sfeeropnamen] wilt instellen, kiest u de optie onder [Licht-/scèneopnamen] die het beste past bij de sfeer die u hebt ingesteld. Wanneer u bijvoorbeeld [Zonsondergang] hebt gekozen, worden warme kleuren benadrukt. Dit past wellicht niet bij de sfeer die u hebt ingesteld. Instellingen voor het type licht of scène Stand. inst. Een standaardinstelling die geschikt is voor de meeste onderwerpen. Daglicht Voor onderwerpen in zonlicht. Hiermee zien blauwe luchten en groene gebieden zoals bomen en struiken er natuurlijker uit en worden lichtgekleurde bloemen beter weergegeven. Schaduw Voor onderwerpen in de schaduw. Geschikt voor huidskleurtinten die mogelijk te blauwachtig worden weergegeven en voor lichtgekleurde bloemen. Bewolkt Voor onderwerpen bij een bewolkte lucht. Huidskleurtinten en landschappen die er op een bewolkte dag mat kunnen uitzien, worden warmer weergegeven. Dit werkt ook bij lichtgekleurde bloemen. Kunstlicht Voor onderwerpen die door kunstlicht worden verlicht. Vermindert de roodoranje kleurzweem die door kunstlicht wordt veroorzaakt. TL-licht Voor onderwerpen die door TL-licht worden verlicht. Geschikt voor alle typen TL-verlichting. Zonsondergang Geschikt voor het vastleggen van de indrukwekkende kleuren van een zonsondergang. 93 k Creatieve filters gebruiken Behalve bij de opnamemodi Automatisch/scène, Nachtopnamen uit hand, HDR-tegenlicht en Filmopnamen kunt u creatieve filters toepassen en het effect en de compositie controleren. Wanneer u de opname maakt, wordt alleen het beeld met het toegepaste creatieve filter opgeslagen. Als u de opname ook zonder toepassing van het creatieve filter wilt opslaan, gebruikt u het creatieve filter tijdens de opnameweergave (pag. 260). een andere opnamemodus dan 1 Selecteer <A>, <F>, <G> en Filmopnamen. een creatief filter met 2 Selecteer het scherm Q Snel instellen. Tik op [Creatieve filters]. Tik op het gewenste creatieve filter. Zie pagina 96 en 97 voor informatie over de kenmerken van creatieve filters. X Op het LCD-scherm kunt u het effect van het geselecteerde creatieve filter zien. het filtereffect aan. 3 PasBehalve het miniatuureffect kunt u alle effecten aanpassen. Wanneer u op een filter tikt, wordt [ ] (behalve voor Speelgoedcamera) of [ ] (Speelgoedcamera) weergegeven. Tik terwijl u het effect op het LCDscherm controleert op [ ] of [ ]. Tik voor het miniatuureffect op [2] om het scherm Q Snel instellen uit te schakelen. Er verschijnt een wit kader waarmee u aangeeft welk gebied er scherp moet uitzien. Versleep het kader naar de gewenste positie terwijl u op het LCD-scherm kijkt. 94 k Creatieve filters gebruiken Door op [ ], te tikken kunt u de horizontale of verticale richting van het witte kader aanpassen. de opname. 4 Maak Druk de ontspanknop in. Wanneer u opnamen maakt met een creatief filter, zullen enkele opnamen worden gemaakt, zelfs als u de transportmodus instelt op continu-opnamen (i/q). Er kan geen creatief filter worden toegepast als de opnamekwaliteit 1+73 of 1 is. Er kan ook geen creatief filter worden toegepast als AEB (Auto Exposure Bracketing; reeksopnamen met automatische belichting) of WBB (White Balance Bracketing; reeksopnamen met automatische witbalans) is ingesteld of als [Hoge ISO-ruisreductie] is ingesteld op [Ruisond. bij meerd. opn]. Wanneer u opnamen maakt met een creatief filter wordt het histogram niet weergegeven. 95 k Creatieve filters gebruiken Kenmerken van creatieve filters Korrelig Z/W Maakt het beeld korrelig en zwart-wit. Door het contrast aan te passen, kunt u het zwart-witeffect veranderen. Softfocus Geeft het beeld een zachte uitstraling. Door de scherpte aan te passen, bepaalt u de zachtheid van het beeld. Fisheye-effect Geeft het effect van een fisheye-objectief. De opname krijgt een tonvormige vervorming. Afhankelijk van het niveau van dit filtereffect, verandert het bijgesneden gedeelte langs de rand van de opname. Aangezien dit filtereffect er tevens voor zorgt dat het midden van het beeld wordt vergroot, kan de ogenschijnlijke resolutie in het midden slechter zijn afhankelijk van het aantal opgenomen pixels. Stel het filtereffect in terwijl u de resulterende opname controleert. Met het fisheye-effect wordt de automatische scherpstelling vast ingesteld op het middelste AF-punt. Effect kunst opvallend Hiermee laat u de foto op een olieschilderij lijken en ziet het onderwerp er driedimensionaal uit. U kunt het contrast en de verzadiging aanpassen. Het kan zijn dat bijvoorbeeld de lucht, witte muren en soortgelijke onderwerpen niet vloeiend, maar onregelmatig of met aanzienlijke ruis worden weergegeven. Aquareleffect Hiermee ziet de foto eruit als een aquarel met zachte kleuren. U kunt de intensiteit van de kleur aanpassen. Het kan zijn dat nachtelijke of donkere scènes niet vloeiend, maar onregelmatig of met aanzienlijke ruis worden weergegeven. 96 k Creatieve filters gebruiken Speelgoedcamera-effect Geeft een kleurentint die typisch is voor speelgoedcamera's en maakt de vier hoeken van het beeld donkerder. Door de kleurtoon aan te passen, bepaalt u de tint van de opname. Miniatuureffect Creëert een kijkdooseffect. U kunt aanpassen waar de opname scherp moet zijn. De camera stelt scherp op het midden van het witte kader en de AF-methode wordt vast ingesteld op [FlexiZone Single]. Bij [Korrelig Z/W] kan het korrelige effect van de opname die op het scherm wordt weergegeven afwijken van dat van de vastgelegde opname. Bij [Softfocus] en [Speelgoedcamera-effect] kan het soft-focuseffect van de opname die op het scherm wordt weergegeven afwijken van dat van de vastgelegde opname. Als u een andere opnamemodus dan de basismodi of Filmopnamen gebruikt, kunt u in het menu Persoonlijke voorkeuze C.Fn-6 instellen op [Scherptedieptecontrole] (pag. 287) en op de knop <XL> drukken om de soft focus van de vastgelegde opname te controleren. 97 x Opnamen weergeven Hieronder wordt beschreven hoe u opnamen het eenvoudigst kunt weergeven. Zie pagina 229 voor meer informatie over de weergaveprocedure. 1 Geef de opname weer. Druk op de knop <x>. X De laatst gemaakte of laatst bekeken opname wordt weergegeven. Wanneer de camera is uitgeschakeld <2> en u de knop <x> 2 seconden of langer indrukt, schakelt de camera in <1> en wordt het weergavescherm weergegeven. een opname. 2 Selecteer Als u op de knop <YA> drukt, wordt de laatstgemaakte opname eerst weergegeven. Als u op de knop <ZO> drukt, wordt de eerstgemaakte opname eerst weergegeven. Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd. Geen informatie Histogram 98 Met basisinformatie Opname-informatie x Opnamen weergeven de opnameweergave. 3 Beëindig Druk op de knop <x> om de opnameweergave te beëindigen en naar het Live view-scherm terug te keren. 99 Ontdek uw fotografisch talent en maak originele, spannende opnamen. Probeer steeds weer nieuwe perspectieven en verschillende hoeken. Kijk uit naar verschillende gezichtsuitdrukkingen en poses voor uw portretten. 3 Creatieve opnamen Met Automatisch/scène en de basismodi kunt u eenvoudig foto's maken, maar geen functie-instellingen wijzigen. In de modus <d> (AE-programma) kunt u diverse functies instellen om creatiever te fotograferen. In de modus <d> stelt de camera de sluitertijd en het diafragma automatisch in om een standaardbelichting te verkrijgen. Het verschil tussen de basismodi en <d> wordt uitgelegd op pagina 296. De functies die in dit hoofdstuk worden toegelicht, kunnen ook worden gebruikt in de modi <s>, <f> en <a>. Deze komen in hoofdstuk 4 aan de orde. De markering M rechts van de paginatitel geeft aan dat de functie alleen in de creatieve modi (pag. 25) beschikbaar is. * <d> staat voor programma. * AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure). 101 d: AE-programma De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die het beste bij de helderheid van het onderwerp passen. Dit heet  AE-programma. 1 Selecteer <d> (pag. 74) in de creatieve modi. scherp op het onderwerp. 2 StelRicht het AF-punt op het onderwerp. Druk de ontspanknop vervolgens half in. X Het AF-punt waarop word scherpgesteld wordt groen  (met 1-beeld AF). X De sluitertijd en het diafragma worden automatisch ingesteld en weergegeven. het scherm. 3 Controleer Er wordt een standaardbelichting verkregen zolang de waarden voor de sluitertijd en het diafragma niet knipperen. de opname. 4 Maak Bepaal de compositie en druk de ontspanknop helemaal in. 102 d: AE-programma Opnametips Wijzig de ISO-snelheid. Gebruik een Speedlite 90EX. Als u de belichting op het omgevingslicht en het onderwerp wilt afstemmen, kunt u de ISO-snelheid wijzigen (pag. 109) of de Speedlite 90EX gebruiken (pag. 138). In de modus <d> gaat de Speedlite 90EX niet automatisch af. Bij weinig licht schakelt u de Speedlite 90EX in (<ON>) en stelt u onder [A: 1: Externe Speedlite besturing] de optie [Flitsen] in op [Inschakelen]. U kunt het programma aanpassen. (Programmakeuze) Nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt, draait u aan het instelwiel <5> om de combinatie van sluitertijd en diafragma (het programma) te wijzigen. Programmakeuze wordt automatisch geannuleerd nadat de opname is gemaakt*. Programmakeuze is niet mogelijk wanneer u de flitser gebruikt. * Als de instelwielwijzer <c> boven de belichtingscompensatie wordt weergegeven, drukt u op de knop <ZO> om de instelwielwijzer te laten verdwijnen. Draai vervolgens aan het instelwiel <5>. Controleer de scherptediepte. In de creatieve modi kunt u de scherptediepte controleren als u Persoonlijke voorkeuze C.Fn-6 gebruikt om de knop <XL> toe te wijzen aan [Scherptedieptecontrole]. Wanneer de sluitertijd '30' en het maximale diafragma knipperen, is er sprake van onderbelichting. Verhoog de ISO-snelheid of gebruik de flitser. Wanneer de sluitertijd '4000' en het minimale diafragma knipperen, is er sprake van overbelichting. Verlaag de ISO-snelheid. Verschillen tussen <d> en <A> (Automatisch/scène) In de modus <A> worden veel functies, bijvoorbeeld de AF-bediening, automatisch ingesteld. U kunt daarom slechts een beperkt aantal functies wijzigen. In de modus <d> worden echter alleen de sluitertijd en het diafragma automatisch ingesteld. U kunt de AF-bediening en andere functies naar wens instellen (pag. 296). 103 d: AE-programma Snel instellen In de creatieve modi kunt u de AF-methode, AF-bediening, transportmodus, beeldkwaliteit, witbalans, creatieve filters, beeldstijl, Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), meetmethode, enzovoort instellen. Zie pagina 151 voor informatie over meetmethoden. 104 3 De opnamekwaliteit instellen U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn tien instellingen voor de opnamekwaliteit: 73, 83, 74, 84, 7a, 8a, b, c, 1+73, 1. 1 Vastgelegde pixels (aantal pixels) Maximumaantal opnamen Selecteer [Beeldkwalit.]. Selecteer op het tabblad [A1] de optie [Beeldkwalit.] en druk vervolgens op <Q/0>. de opnamekwaliteit. 2 Selecteer Het respectieve aantal pixels en het aantal mogelijke opnamen worden weergegeven om u te helpen de gewenste kwaliteit te selecteren. Druk vervolgens op <Q/0>. Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering) Beeldkwaliteit Vastgelegde pixels (megapixels) 73 Hoge 83 kwaliteit 74 Gemiddelde 84 kwaliteit 7a JPEG 8a Lage b kwaliteit Circa 17,9 (18 M) c 1 73 1 Hoge kwaliteit Bestandsgrootte Maximumaantal Maximale opnamen opnamereeks (MB) 6,4 3,2 3,4 1,7 2,2 1,1 1140 2240 2150 4200 3350 6360 15 (17) 2240 (2240) 2150 (2150) 4200 (4200) 3350 (3350) 6360 (6360) 1,3 5570 5570 (5570) Circa 0,35 (0,35 M) 0,3 21560 21560 (21560) Circa 17,9 (18 M) 23,5+6,4 23,5 230 290 3 (3) 6 (6) Circa 8,0 (8 M) Circa 4,5 (4,5 M) Circa 2,5 (2,5 M) * De cijfers voor de bestandsgrootte, het aantal mogelijke opnamen en de maximale opnamereeks zijn gebaseerd op een testgeheugenkaart van 8 GB en de testnormen van Canon (beeldverhouding 3:2, ISO 100 en beeldstijl Standaard). Deze cijfers kunnen verschillen afhankelijk van het onderwerp, merk van de kaart, beeldverhouding, ISO-snelheid, beeldstijl, persoonlijke voorkeuze, enzovoort. * De cijfers voor de maximale opnamereeks tussen haakjes zijn gebaseerd op de met UHS-I compatibele testkaart van 8 GB van Canon. 105 3 De opnamekwaliteit instellen Veelgestelde vragen Ik wil de opnamekwaliteit selecteren die bij het papierformaat past waarop ik wil afdrukken. Raadpleeg het diagram links bij het Papierformaat kiezen van de opnamekwaliteit. Als u de A2 (59,4 x 42 cm) opname wilt bijsnijden, wordt het 73 aanbevolen om een hogere kwaliteit 83 A3 (42 x 29,7 cm) 1+73 (meer pixels) te selecteren, zoals 73, 1 74 83, 1+73 of 1. 84 7a b is geschikt voor het weergeven van 8a b opnamen in een digitale fotolijst. c is geschikt voor het e-mailen van de A4 (29,7 x 21 cm) opname of voor gebruik op een website. 12,7 x 8,9 cm Wat is het verschil tussen 7 en 8? Dit geeft een andere opnamekwaliteit aan als gevolg van een andere compressie. Zelfs met hetzelfde aantal pixels heeft de opname die met 7 is gemaakt een hogere opnamekwaliteit. Als 8 is geselecteerd, is de opnamekwaliteit iets lager, maar kunnen er meer opnamen op de kaart worden opgeslagen. De opties b en c hebben beide kwaliteitsinstelling 7 (Fijn). Ik heb meer opnamen kunnen maken dan het aangegeven maximumaantal opnamen. Het aangegeven aantal mogelijke opnamen is slechts een schatting. Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunt u mogelijk meer opnamen maken dan is aangegeven. Minder is echter ook mogelijk. Geeft de camera de maximale opnamereeks weer? De maximale opnamereeks (1-9) wordt weergegeven rechts naast het aantal mogelijke opnamen. (Wanneer de maximale opnamereeks 10 of meer is, wordt dit niet weergegeven.) Wanneer moet ik 1 gebruiken? 1-opnamen moeten met de computer worden bewerkt. Zie voor meer informatie 'Informatie over 1' en 'Informatie over 1+73' op de volgende pagina. 106 3 De opnamekwaliteit instellen Informatie over 1 1-opnamen zijn onbewerkte opnamegegevens die nog moeten worden omgezet in 73 of andere typen afbeeldingen. Hoewel voor het weergeven van 1-opnamen op de computer software als Digital Photo Professional nodig is (meegeleverd, pag. 340), kunnen op 1opnamen erg eenvoudig bewerkingen worden toegepast die bij andere soorten opnamen niet mogelijk zijn. 1 is geschikt als u de opname zelf nauwkeurig wilt bewerken of opnamen van een belangrijk onderwerp wilt maken. Informatie over 1+73 Met 1+73 wordt er door slechts één opname te maken zowel een 1- als een 73-opname opgeslagen. De twee opnamen worden gelijktijdig op de kaart opgeslagen. De twee opnamen worden opgeslagen in dezelfde map en met hetzelfde bestandsnummer (bestandsextensie .JPG voor JPEG en .CR2 voor RAW). 73-opnamen kunnen zelfs worden bekeken of afgedrukt met een computer waarop de bij de camera geleverde software niet is geïnstalleerd. 1 beeld 0001 . CR2 73 beeld 0001 . JPG File No. Bestandsextensie RAW-opnamen kunnen mogelijk niet worden weergegeven met commerciële software van derden. We raden u aan om de meegeleverde software te gebruiken. 107 3 De opnamekwaliteit instellen Aspect ratio De beeldverhouding (aspect ratio) van de opname kan worden ingesteld op [3:2], [4:3], [16:9] of [1:1]. Het gebied rondom het beeld op het LCD-scherm wordt omgeven door een zwart masker wanneer de volgende beeldverhoudingen zijn ingesteld: [4:3] [16:9] [1:1]. De JPEG-opnamen worden samen met de ingestelde beeldverhouding opgeslagen. De RAW-opnamen worden altijd met beeldverhouding [3:2] opgeslagen. Aangezien de informatie over de beeldverhouding aan de RAW-opname wordt toegevoegd, wordt de opname gegenereerd volgens de desbetreffende beeldverhouding wanneer de RAWopname met de meegeleverde software verwerkt. In het geval van beeldverhoudingen [4:3], [16:9] en [1:1] verschijnen de lijnen voor beeldverhouding tijdens de opnameweergave, maar de lijnen worden niet daadwerkelijk op de opname getekend. Beeldkwaliteit 3 1 Beeldverhouding en aantal pixels 3:2 4:3 16:9 1:1 5184 x 3456 4608 x 3456 5184 x 2912* 3456 x 3456 (18,0 megapixels) (16,0 megapixels) (15,1 megapixels) (11,9 megapixels) 4 3456 x 2304 (8,0 megapixels) 3072 x 2304 (7,0 megapixels) 3456 x 1944 (6,7 megapixels) 2304 x 2304 (5,3 megapixels) a 2592 x 1728 (4,5 megapixels) 2304 x 1728 (4,0 megapixels) 2592 x 1456* (3,8 megapixels) 1728 x 1728 (3,0 megapixels) b 1920 x 1280 (2,5 megapixels) 1696 x 1280* (2,2 megapixels) 1920 x 1080 (2,1 megapixels) 1280 x 1280 (1,6 megapixels) c 720 x 480 (350.000 pixels) 640 x 480 (310.000 pixels) 720 x 400* (290.000 pixels) 480 x 480 (230.000 pixels) Opnamekwaliteiten met een sterretje komen niet helemaal overeen met de ingestelde beeldverhouding. Het opnamegebied dat wordt weergegeven voor de beeldverhouding met een sterretje, is iets groter dan het opgenomen gebied. Controleer de opnamen op het LCD-scherm wanneer u de opnamen maakt. Als u een andere camera gebruikt voor het direct afdrukken van opnamen die met deze camera zijn gemaakt in de beeldverhouding 1:1, worden de opnamen mogelijk niet goed afgedrukt. Meettimer U kunt instellen hoelang de belichtingswaarde (of de belichtingsvergrendeling als u AE-vergrendeling gebruikt) wordt weergegeven. In de basismodi is de duur vast ingesteld op 16 seconden als de flitsbelichtingsvergrendeling is toegepast terwijl een externe flitser is aangesloten. 108 3 i: De ISO-snelheid wijzigenN Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 112). U kunt u de ISO-snelheid instellen met: 1. de ISO-weergave op het Live viewscherm, 2. de knop <XL> die is toegewezen met Persoonlijke voorkeuze in het menu, 3. het menuscherm en 4. het scherm B Snel instellen. Met de ISO-weergave op het Live view-scherm 1 Selecteer de ISO-snelheid. Tik op de ISO-weergave rechtsonder op het LCD-scherm. in. 2 StelTikdeopISO-snelheid de ISO-weergave en selecteer de gewenste ISO-snelheid. Tik vervolgens op [2]. Als u [AUTO] selecteert, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 112). [ISO-snelheid] toewijzen aan de knop <XL> met het menu Persoonlijke voorkeuze Met Persoonlijke voorkeuze C.Fn-6 kunt u de instelling voor de ISO-snelheid toewijzen aan de knop <XL> (pag. 287). 109 3 i: De ISO-snelheid wijzigenN Met het menuscherm 1 Selecteer [ISO-snelheid]. Selecteer op het tabblad [A3] de optie [ISO-snelheid] en druk op  <Q/0>. de ISO-snelheid in. 2 StelDruk op de knop <YA>/<ZO> om de gewenste ISO-snelheid te selecteren en druk op <Q/0>. Als u [AUTO] selecteert, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 112). Met scherm B Snel instellen 1 Selecteer de ISO-snelheid. Selecteer op het scherm B Snel instellen de ISO-weergave rechtsboven in het LCD-scherm. in. 2 StelTikdeopISO-snelheid de ISO-weergave en selecteer de gewenste ISO-snelheid. Tik vervolgens op [2]. Als u [AUTO] selecteert, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 112). 110 3 i: De ISO-snelheid wijzigenN Richtlijnen voor de ISO-snelheid ISO-snelheid 100 - 400 400 - 1600 1600 - 12800, H Opnamesituatie (geen flits) Zonnig, buiten Bewolkt of 's avonds Donker, binnen of 's avonds Flitsbereik Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe groter het flitsbereik zal zijn (pag. 139). * Bij hoge ISO-snelheden kunnen opnamen er korreliger uitzien. Selecteer in [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie [2: ISO vergroten] is ingesteld op [1: Aan], kan 'H' (gelijk aan ISO 25600) ook worden ingesteld (pag. 284). Ook wanneer er een lage ISO-snelheid is ingesteld, kan er ruis zichtbaar zijn op het beeld op het LCDscherm bij weinig licht. Maar wanneer u de opname maakt, bevat de opgeslagen opname minimale ruis. (De beeldkwaliteit van het beeld op het LCD-scherm wijkt af van die van de opgeslagen opname.) Selecteer in [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie [3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kunnen ISO 100 en 'H' (gelijk aan ISO 25600) niet worden ingesteld (pag. 285). Opnamen bij hoge temperaturen kunnen er korreliger uitzien. Lange belichtingstijden kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben. Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn. Als u een hoge ISO-snelheid en de flitser gebruikt om een onderwerp te fotograferen dat zich dichtbij bevindt, kan de opname overbelicht zijn. Met ISO 12800 of 'H' (gelijk aan ISO 25600) neemt het maximumaantal opnamen/de maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af. Omdat 'H' (gelijk aan ISO 25600) een uitgebreide ISO-snelheid is, zullen ruis (zoals lichte puntjes en strepen) en onregelmatige kleuren beter zichtbaar zijn dan normaal. De maximaal instelbare ISO-snelheid is bij het maken van foto's anders dan bij het maken van filmopnamen (handmatige belichting). De door u ingestelde ISOsnelheid wordt daarom mogelijk aangepast als u van fotograferen overschakelt naar het maken van filmopnamen. Ook als u terugschakelt naar fotograferen, wordt de ISO-snelheid niet teruggezet naar de oorspronkelijke instelling. De maximaal instelbare ISO-snelheid is afhankelijk van de instelling voor [2: ISO vergroten] onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)]. • Wanneer [0: Uit] is ingesteld: als u voor het maken van foto's de ISO-snelheid instelt op ISO 12800 en vervolgens overschakelt naar het maken van filmopnamen, wordt de ISO-snelheid gewijzigd naar ISO 6400. • Wanneer [1: Aan] is ingesteld: als u voor het maken van foto's de ISO-snelheid instelt op ISO 12800/H (gelijk aan ISO 25600) en vervolgens overschakelt naar het maken van filmopnamen, wordt de ISO-snelheid gewijzigd in "H" (gelijk aan ISO 12800). 111 3 i: De ISO-snelheid wijzigenN ISO [AUTO] Als de ISO-snelheid is ingesteld op [AUTO] en u de ontspanknop half indrukt, wordt de huidige ISO-snelheid weergegeven. Zoals hieronder wordt aangegeven, wordt de ISO-snelheid automatisch aan de opnamemodus aangepast. Opnamemodus A/C/2/3/4/5/6/G F d/s/f/a*1 Met flitser Instelling ISO-snelheid Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400 Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 12800 Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400*2 ISO 400*3*4*5 *1: Vast op ISO 400 voor bulb-belichting. *2: Afhankelijk van de ingestelde maximale ISO-snelheid. *3: Indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt ISO 100 of een hogere  ISO-snelheid ingesteld (behalve in de modus <a>). *4: Behalve in de modi A, 6, en F. *5: Automatisch ingesteld tussen ISO 400 en 1600 (of tot de maximumgrens) in de modi C, 2, 3, 4, 5 en <d> als u reflectieflitsen gebruikt met een externe Speedlite. Als [AUTO] is ingesteld, wordt de ISO-snelheid in volledige stappen weergegeven. De ISO-snelheid wordt in werkelijkheid echter in kleinere stappen ingesteld. In de opname-informatie (pag. 256) kan daarom een ISO-snelheid van bijvoorbeeld 125 of 640 worden weergegeven. 112 3 i: De ISO-snelheid wijzigenN 3 De maximale ISO-snelheid instellen voor [ISO auto]N Voor ISO auto kunt u de maximale ISO-snelheid instellen op een waarde tussen ISO 400 en ISO 6400. Selecteer op het tabblad [A3] de optie [ISO auto] en druk op <Q/0>. Selecteer de ISO-snelheid en druk op <Q/0>. 113 A De beste beeldstijl voor het onderwerp selecterenN Er zijn zes beeldstijlen beschikbaar die aansluiten bij uw fotografische expressie of onderwerp. Elke beeldstijl kan naar wens worden aangepast. 1 Geef het scherm Snel instellen weer. X Met het scherm Q Snel instellen kunt u het effect controleren terwijl u de beeldstijl instelt. 2 Tik op [D]. op een beeldstijl om deze 3 Tik te selecteren. Om de beeldstijl naar wens aan te passen, drukt u op de knop <B>. Beschikbare beeldstijlen D Automatisch De kleurtoon wordt automatisch aangepast aan de omstandigheden. In natuur- en buitenopnamen en opnamen van zonsondergangen zien de kleuren er levendig uit, met name voor blauwe luchten, bomen en struiken en zonsondergangen. Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt verkregen met [Automatisch]. P Standaard Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een algemene beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is. 114 A De beste beeldstijl voor het onderwerp selecterenN Q Portret Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren. Geschikt voor portretten in close-up. Door de [Kleurtoon] te wijzigen (pag. 168), kunt u de huidskleurtint aanpassen. R Landschap Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en heldere opnamen. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende landschappen. S Neutraal Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan geven om opnamen met de computer te verwerken. Natuurlijke kleurtonen en een ingetogen uitstraling. U Natuurlijk Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan geven om opnamen met de computer te verwerken. Wanneer het onderwerp wordt vastgelegd bij een kleurtemperatuur van 5200 K, wordt de kleur colorimetrisch aangepast aan de kleur van het onderwerp. Levendige kleuren worden onderdrukt om ingetogen opnamen te produceren. V Monochroom Voor zwart-witopnamen. Zwart-witopnamen die zijn vastgelegd in een ander bestandsformaat dan 1 kunnen niet worden teruggezet naar kleur. Als u later opnamen in kleur wilt maken, dient u ervoor te zorgen dat de instelling [Monochroom] is geannuleerd. W Gebruiker 1-3 U kunt een standaardstijl, zoals [Portret], [Landschap], een beeldstijlbestand, enzovoort opslaan en deze naar wens aanpassen (pag. 170). Als er geen beeldstijl wordt vastgelegd, zal de instelling identiek zijn aan de standaardinstelling [Automatisch]. 115 De scherpstelmethode wijzigen Automatisch/ scène Scherpstelmodus* Menu (Alleen AF) Basismodi, creatieve modi AF, MF, AF+MF AF-methode Menu, Snel instellen u+volgen, FlexiZone - Multi, FlexiZone Single Continue AF Menu Inschakelen / Uitschakelen * 'Scherpstelmodus' wordt weergegeven wanneer een EF-M-objectief is bevestigd. 1 116 Selecteer de AF-methode. Selecteer op het tabblad [A2] de optie [Scherpstelmodus], [AFmethode] of [Continue AF]. Selecteer het item dat u wilt instellen en druk op <Q/0>. U kunt de [AF-methode] ook selecteren op het scherm Snel instellen. De scherpstelmethode wijzigen Met een EF-Mobjectief (bediend via een menu): de scherpstelmodus van het 2 Stel objectief in op [AF]. Selecteer op het tabblad [A2] de optie [Scherpstelmodus]. Selecteer [AF]. X Als u voor [Scherpstelmodus] de instelling [AF+MF] kiest, kunt u de ontspanknop na de AF-bediening half ingedrukt houden en handmatig scherpstellen (MF) met de focusring. Met een EF- of EF-Sobjectief (bediend via een schakelaar): Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <f>. 117 De scherpstelmethode wijzigen u(gezicht)+volgen: c Gezichten worden herkend en er wordt hierop scherpgesteld. Indien een gezicht beweegt, beweegt het AF-punt <p> mee om het gezicht te volgen. 1 Controleer het AF-punt. Wanneer er een gezicht wordt herkend, wordt het AF-punt <p> weergegeven op het gezicht waarop zal worden scherpgesteld. U kunt ook op het scherm tikken om het gezicht of onderwerp te selecteren. Indien het onderwerp niet een gezicht is, wordt < > weergegeven. Als er geen gezichten worden gedetecteerd of als u op het scherm tikt maar geen gezicht of onderwerp selecteert, schakelt de camera over naar [FlexiZone - Multi] voor automatische selectie (pag. 120). scherp op het onderwerp. 2 StelDruk de ontspanknop half in om scherp te stellen. X Als de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt groen en klinkt er een pieptoon. (Als [AF-bediening] is ingesteld op [Servo AF], blijft het AFpunt wit en klinkt er geen pieptoon.) X Als de scherpstelling niet wordt bereikt, wordt het AF-punt oranje. de opname. 3 Maak Druk de ontspanknop helemaal in (pag. 67). 118 De scherpstelmethode wijzigen Als de scherpstelling er flink naast zit, is gezichtsherkenning niet mogelijk. Als u [Continue AF] instelt op [Inschakelen], kunt u voorkomen dat de opname erg onscherp wordt. Het is mogelijk dat een ander object dan een menselijk gezicht als gezicht wordt herkend. Gezichtsherkenning werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg groot deel van het beeld beslaat, te helder of te donker is of gedeeltelijk is verborgen. <p> kan ook alleen een deel van het gezicht dekken. Wanneer u op de knop <XL> drukt zal het < > AF-punt in het midden van het scherm worden weergegeven. Sleep het AF-punt om het te verplaatsen. Als u nogmaals op de knop <XL> drukt, wordt het AF-punt verplaatst naar het gedetecteerde onderwerp. Aangezien er niet automatisch kan worden scherpgesteld op een gezicht dat zich dicht bij de rand van het beeld bevindt, wordt <p> in dat geval grijs weergegeven. Als u de ontspanknop half indrukt, wordt het onderwerp scherpgesteld met de methode FlexiZone - Multi met automatische selectie. 119 De scherpstelmethode wijzigen FlexiZone - Multi: o Er zijn maximaal 31 AF-punten (automatisch geselecteerd), die een groot gebied dekken, beschikbaar voor scherpstellen. Dit grote gebied kan ook in 9 zones worden opgedeeld voor scherpstellen (zoneselectie). 1 Selecteer de AF-zone. N Door op de knop <XL> te drukken, schakelt u tussen automatische selectie en zoneselectie. In de basismodi wordt automatische selectie ingesteld. Om een zone te selecteren, tikt u erop op het scherm. Druk op de knop <XL> als u wilt terugkeren naar de middelste zone. Tijdens het selecteren van de zone tikt u op het pictogram [ ] op het scherm om over te schakelen naar automatische selectie. scherp op het onderwerp. 2 StelRicht het AF-punt op het onderwerp en druk de ontspanknop half in. X Als de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt groen en klinkt er een pieptoon. (Als [AF-bediening] is ingesteld op [Servo AF], blijft het  AF-punt wit en klinkt er geen pieptoon.) X Als de scherpstelling niet wordt bereikt, wordt het AF-punt oranje. de opname. 3 Maak Druk de ontspanknop helemaal in (pag. 67). 120 De scherpstelmethode wijzigen Als automatische AF-puntselectie is ingeschakeld maar de camera niet scherpstelt op het gewenste doelonderwerp, stelt u de AF-methode in op zoneselectie of [FlexiZone - Single] en probeert u opnieuw scherp te stellen. Het aantal beschikbare AF-punten is afhankelijk van de beeldverhoudingsinstelling. Bij [3:2] zijn er 31 AF-punten. Bij [1:1] en [4:3] zijn er 25 AF-punten. En bij [16:9] zijn er 21 AF-punten. Bij [16:9] zijn er slechts drie zones. Voor het maken van filmopnamen zijn er 21 AF-punten (of 25 AF-punten indien [640x480] is ingesteld) en drie zones (of 9 zones indien [640x480] is ingesteld). FlexiZone - Single: d Omdat er slechts één AF-punt wordt gebruikt om scherp te stellen, kunt u scherpstellen op het gewenste onderwerp. 1 AF-punt Verplaats het AF-punt. Tik op het scherm op het punt waarop u wilt scherpstellen om het AF-punt te verplaatsen. (Het AF-punt kan niet naar de randen van het beeld worden verplaatst.) Druk op de knop <XL> om het AF-punt weer naar het midden te verplaatsen. scherp op het onderwerp. 2 StelRicht het AF-punt op het onderwerp en druk de ontspanknop half in. X Als de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt groen en klinkt er een pieptoon. (Als [AF-bediening] is ingesteld op [Servo AF], blijft het AFpunt wit en klinkt er geen pieptoon.) X Als de scherpstelling niet wordt bereikt, wordt het AF-punt oranje. de opname. 3 Maak Druk de ontspanknop helemaal in (pag. 67). 121 De scherpstelmethode wijzigen Opmerkingen over [u+volgen], [FlexiZone - Multi] en [FlexiZone - Single] AF-bediening Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld wanneer u de ontspanknop half indrukt. Tijdens en na de automatische scherpstelling kan de helderheid van de opname veranderen. Als de lichtbron tijdens het automatisch scherpstellen verandert, kan het beeldscherm flikkeren en kan er mogelijk moeilijk worden scherpgesteld. Stel in dat geval automatisch scherp bij het licht dat wordt gebruikt voor het maken van opnamen. Wanneer [FlexiZone - Multi] is ingesteld en u op [ ] op het scherm tikt, wordt het midden van de zone (of het midden van het scherm bij automatische selectie) vergroot. Als u de ontspanknop half indrukt, is de weergave weer normaal en zal de camera scherpstellen. Wanneer [FlexiZone - Single] is ingesteld en u op [ ] op het scherm tikt, wordt het beeld bij het AF-punt vergroot. Als u de ontspanknop half indrukt, stelt de camera scherp terwijl het vergrote beeld wordt weergegeven (als echter [AF-bediening] is ingesteld op [Servo AF], dan keert het scherm terug naar de normale weergave, waarna de camera scherpstelt). Dit werkt goed wanneer de camera op een statief staat en de scherpstelling heel nauwkeurig moet zijn. Als het lastig is om in de vergrote weergave scherp te stellen, keert u terug naar de normale weergave en gebruikt u AF. De snelheid waarmee automatisch wordt scherpgesteld, kan in de normale of vergrote weergave afwijken. Als u de weergave vergroot nadat u hebt scherpgesteld met [FlexiZone - Multi] of [FlexiZone Single] in de normale weergave, kan het zijn dat het beeld er niet scherp uitziet. Indien [u+volgen] is ingesteld, is vergrote weergave niet mogelijk. Over continu-opnamen wanneer [AF-bediening] is ingesteld op [Servo AF]: Indien [u+volgen] of [FlexiZone - Multi] is ingesteld, stelt de camera scherp en wordt het AF-punt vastgezet als u de ontspanknop half indrukt. Als een EF-M-objectief wordt gebruikt, wordt Servo AF gebruikt om scherp te stellen. Als een EF- of EF-S-objectief wordt gebruikt, wordt in plaats daarvan focusvergrendeling gebruikt. Als u een onderwerp in het buitengebied wilt vastleggen en er niet op het onderwerp is scherpgesteld, richt u het middelste AF-punt of de middelste AF-zone op het onderwerp om scherp te stellen. Stel vervolgens opnieuw scherp en maak de opname. Indien [FlexiZone - Multi] is ingesteld en AF wordt gebruikt, kan het scherpstellen op het onderwerp langer duren, afhankelijk van de opnameomstandigheden. In de vergrote weergave kan het vanwege het versterkte effect van bewegingsonscherpte lastig zijn om automatisch scherp te stellen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken. 122 De scherpstelmethode wijzigen Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen, platte oppervlakken of wanneer lichte tinten of schaduwpartijen niet zichtbaar zijn. Extreem heldere of donkere onderwerpen. Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast. Onderwerpen met zich herhalende patronen (vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort). Dunne lijnen en contouren van het onderwerp. Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds veranderen. Avondopnamen of opnamen bij fel licht. Wanneer het beeld flikkert bij TL-licht of bij ledlampverlichting. Hele kleine onderwerpen. Onderwerpen aan de rand van het beeld. Onderwerpen die licht sterk reflecteren. Het AF-punt is tegelijk op een onderwerp dichtbij en een onderwerp veraf gericht (bijvoorbeeld een dier in een kooi). Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer de camera niet stil kan worden gehouden. Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer onscherp is. Wanneer met een soft-focusobjectief een soft-focuseffect wordt toegepast. Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt. In de bovenstaande gevallen moet u handmatig scherpstellen als de camera niet automatisch kan scherpstellen. Bij sommige EF-objectieven (waarvoor u vatting adapter EF-EOS M nodig hebt), kan het langer duren voordat er wordt scherpgesteld of is het wellicht niet mogelijk om correct scherp te stellen. Bezoek de Canonwebsite voor uw land voor het laatste nieuws. 123 De scherpstelmethode wijzigen Continue AF gebruiken De standaardinstelling is [Inschakelen]. Omdat het scherpstelpunt constant dicht bij het onderwerp ligt, kan de camera snel op het onderwerp scherpstellen wanneer u de ontspanknop indrukt. Indien [Inschakelen] is ingesteld, zal het objectief vaak worden geactiveerd. Dit verbruikt meer batterijvermogen. Hierdoor wordt het aantal mogelijke opnamen verminderd (levensduur batterij). Indien een EF- of EF-S-objectief wordt gebruikt en u werkt in Continue AF, moet u de camera uitschakelen voordat u de focusinstellingsknop van het objectief instelt op <MF>. De modus AF+MF gebruiken (volledige handmatige scherpstelling) Stel de scherpstelmodus in op [AF+MF]. Nadat de automatische scherpstelling is bereikt, kunt u de scherpstelling handmatig aanpassen met behulp van de focusring terwijl u de ontspanknop half ingedrukt houdt. In de modus <5> (pag. 81) of als [AF-bediening] is ingesteld op [Servo AF] (pag. 131), wordt er echter prioriteit gegeven aan Servo AF. In dergelijke gevallen kunt u niet handmatig scherpstellen, ook al stelt u de scherpstelmodus in op [AF+MF]. 124 x Opnamen maken met de Touch Shutter U hoeft alleen op het LCD-scherm te tikken om automatisch scherp te stellen en te fotograferen. Dit werkt in alle opnamemodi. 1 Schakel de Touch Shutter in. Tik op [y] linksonder op het scherm. Elke keer dat u op het pictogram tikt, schakelt u tussen [y] en [x]. Wanneer [x] is ingesteld, kunt u tikken om scherp te stellen en opnamen te maken. Wanneer [y] is ingesteld, kunt u tikken om het punt te selecteren waarop u wilt scherpstellen. Druk vervolgens de ontspanknop helemaal in om de opname te maken. om een opname te maken. 2 Tik Tikop ophethetscherm gezicht of het onderwerp op het scherm. X Op het punt waar u tikt, stelt de camera scherp volgens de AF-methode die is ingesteld (pag. 118121). Wanneer [FlexiZone - Multi] is ingesteld, schakelt de camera over naar [FlexiZone - Single]. X Als de scherpstelling is bereikt, wordt de opname automatisch gemaakt. De opname wordt niet gemaakt als niet is scherpgesteld. Tik nogmaals op het gezicht of het onderwerp op het scherm. Zelfs als u de transportmodus instelt op <i> (Continue opname), zullen enkele opnamen worden gemaakt. De Touch Shutter werkt niet wanneer de weergave is vergroot. Als [1: AE-vergrendeling/AF] of [3: AE/AF, geen AE] is ingesteld op [5: Sluiter/AE-vergrendelknop] onder [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)], is automatisch scherpstellen niet ingesteld. U kunt bovendien de Touch Shutter inschakelen door [Touch Shutter: Inschakelen] in te stellen op het tabblad [A3]. Als u een opname met bulb-belichting wilt maken, tikt u twee keer op het scherm. Bij de eerste keer tikken op het scherm wordt de opname met bulb-belichting gestart. Door er nogmaals op te tikken, wordt de belichting gestopt. Zorg dat u de camera niet beweegt wanneer u op het scherm tikt. Zelfs als [AF-bediening] is ingesteld op [Servo AF], wordt 1-beeld AF gekozen als Touch Shutter wordt gebruikt. 125 MF: Handmatig scherpstellen U kunt de opname vergroten en nauwkeurig scherpstellen met handmatig scherpstellen. Met een EF-Mobjectief (bediend via een menu): 1 Stel de scherpstelmodus van het objectief in op [MF]. Selecteer op het tabblad [A2] de optie [Scherpstelmodus]. Selecteer [MF]. Met een EF- of EF-Sobjectief (bediend via een schakelaar): Zet de focusinstellingsknop op het objectief op <MF>. vergrotingskader weer. 2 GeefTik het op het pictogram [ ]. X Het vergrotingskader wordt weergegeven. Sleep het vergrotingskader over het scherm en selecteer het gebied (bij benadering) dat u wilt vergroten. Als u wilt terugkeren naar het midden van het scherm, drukt u op de knop <XL>. het gebied dat u wilt vergroten. 3 Selecteer Tik op de vier [W]-markeringen om het gebied te selecteren dat u wilt vergroten. Als u wilt terugkeren naar het midden van het scherm, drukt u op de knop <XL>. 126 MF: Handmatig scherpstellen het beeld. 4 Vergroot Telkens wanneer u op [ ] op het scherm tikt, wordt het vergrote gebied als volgt gewijzigd: Vergroting 1x a 5x a 10x a geannuleerd handmatig scherp. 5 StelDraai terwijl u naar de vergrote Belichtingsvergrendeling Positie van vergroot gebied Vergroting opname kijkt aan de focusring van het objectief om scherp te stellen. Tik na het scherpstellen op [ ] op het scherm om naar de normale weergave terug te keren. de opname. 6 Maak Druk de ontspanknop helemaal in (pag. 67). In de vergrote weergave kan het vanwege het versterkte effect van bewegingsonscherpte lastig zijn om scherp te stellen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken. 127 Aandachtspunten bij het maken van opnamen Beeldkwaliteit Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn. Opnamen bij hoge temperaturen kunnen ruis en afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben. Als u binnen een kort tijdsbestek een groot aantal opnamen maakt, kan de interne temperatuur van de camera oplopen, waardoor de opnamekwaliteit mogelijk afneemt. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt. Als u opnamen maakt met een lange belichtingstijd terwijl de interne temperatuur van de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit afnemen. Stop met het maken van opnamen en wacht een paar minuten voordat u verdergaat. Waarschuwing voor interne temperatuur <s> (wit) of <E> (rood) Wanneer u langdurig opnamen maakt of opnamen maakt bij een hoge omgevingstemperatuur, loopt de interne temperatuur van de camera op en wordt het witte pictogram <s> of het rode pictogram <E> weergegeven op het scherm. Het witte pictogram <s> duidt op een afname van de fotokwaliteit. Het wordt aanbevolen pas weer opnamen te maken als de interne temperatuur van de camera is gezakt. Het rode pictogram <E> geeft aan dat de camera spoedig automatisch wordt uitgeschakeld. U kunt in dat geval geen opnamen meer maken totdat de interne temperatuur van de camera is gedaald. Schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen. Als u langdurig opnamen maakt bij een hoge omgevingstemperatuur, wordt het pictogram <s> of <E> sneller weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt. Het maken van opnamen met een hoge ISO-snelheid of een lange belichtingstijd terwijl de interne temperatuur van de camera hoog is, kan leiden tot een afname van de beeldkwaliteit, zelfs als het witte pictogram <s> niet wordt weergegeven op het scherm. Opnameresultaten Als u de foto in de vergrote weergave maakt, is het mogelijk dat de belichting niet naar wens is. Keer naar de normale weergave terug voordat u een foto maakt. (In de vergrote weergave worden de sluitertijd en het diafragma oranje weergegeven.) Zelfs als u de foto in de vergrote weergave maakt, wordt de opname in de normale weergave gemaakt. Als [A3: Auto Lighting Optimizer/A3: Auto optimalisatie helderheid] (pag. 159) niet op [Deactiveren] is ingesteld, kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere belichtingscompensatie of kleinere flitsbelichtingscompensatie is ingesteld. Als u een TS-E-objectief gebruikt (anders dan de TS-E 17mm f/4L of TS-E 24mm f/3.5L II) en het objectief verschuift of kantelt of als u een tussenring gebruikt, kan de standaardbelichting wellicht niet worden verkregen of kan een onregelmatige belichting het resultaat zijn. 128 Aandachtspunten bij het maken van opnamen Beeld op het LCD-scherm Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live view-beeld mogelijk niet de helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven. Als de lichtbron in het beeld verandert, kan het beeldscherm gaan flikkeren. Als dit gebeurt, stopt u met het maken van opnamen en gaat u verder bij de lichtbron die u daadwerkelijk wilt gebruiken. Als u de camera een andere kant op richt, kan de helderheid van de opname zeer kort sterk veranderen. Wacht met het maken van opnamen totdat het helderheidsniveau is gestabiliseerd. Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. Bij foto's worden dergelijke heldere gedeelten correct vastgelegd als een helder gebied. In films worden de heldere gedeelten vrijwel hetzelfde vastgelegd zoals u deze op het LCD-scherm ziet. Als u bij weinig licht [52: LCD-helderheid] instelt op een hogere instelling, kan de opname op het LCD-scherm kleurruis vertonen. Deze kleurruis wordt echter niet in de opname vastgelegd. Wanneer u het beeld vergroot, lijkt dit mogelijk scherper dan het daadwerkelijke beeld. Objectief en flitser De voorinstelling voor scherpstellen van sommige objectieven kan niet worden gebruikt met deze camera. Voorflitsen is met deze camera niet mogelijk. 129 f: De AF-bediening wijzigenN In de opnamemodi <a>, <f>, <s> en <d> kunt u de AFbediening (AutoFocus) afstemmen op de opnameomstandigheden of het onderwerp. In de basismodi wordt de optimale AF-bediening ingesteld voor de respectieve opnamemodus. 1 Gebruik het menu of de focusinstellingsknop om de scherpstelmodus in te stellen op <AF>. in het scherm Snel instellen 2 Tik op de knop AF-bediening. 3 Tik op de AF-bediening. scherp op het onderwerp. 4 StelRicht het AF-punt op het onderwerp en druk de ontspanknop half in. De camera stelt vervolgens automatisch scherp met de geselecteerde AFbediening. Als niet kan worden scherpgesteld, wordt het AF-punt oranje. In dit geval kan er geen opname worden gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Maak een nieuwe beeldcompositie en probeer opnieuw scherp te stellen. Of zie "Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld" (pag. 123). 130 f: De AF-bediening wijzigenN 1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp. Als de scherpstelling is bereikt, wordt het AF-punt groen en klinkt er een pieptoon. Bij meervlaksmeting (pag. 151) wordt de belichting ingesteld op het moment dat er op het onderwerp is scherpgesteld. Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de scherpstelling vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe beeldcompositie maken. Als [53: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u geen pieptoon als er op het onderwerp is scherpgesteld. Servo AF voor bewegende onderwerpen Deze AF-bediening is geschikt voor het scherpstellen op bewegende onderwerpen. Als u de ontspanknop eerst half indrukt, stelt de camera scherp en wordt het AF-punt vastgezet. Terwijl u de ontspanknop half ingedrukt houdt, blijft de camera scherpstellen op het onderwerp. De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt. Tijdens continu-opnamen is de AF-bediening voor de opnamen na de eerste opname als volgt: • Als er een EF-M-objectief is bevestigd: De camera blijft voortdurend scherpstellen op het onderwerp. • Als er een EF- of EF-S-objectief is bevestigd: Focusvergrendeling wordt gebruikt. Als er een EF- of EF-S-objectief op de camera is bevestigd, wordt het aanbevolen om [AF-methode] in te stellen op [FlexiZone - Single]. Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het even duren voordat de sluiter wordt ontspannen. 131 f: De AF-bediening wijzigenN Afhankelijk van het gebruikte objectief, de afstand tot het onderwerp en de snelheid van het onderwerp kan de camera mogelijk niet goed scherpstellen. Tijdens continu-opnamen kan het beeld op het LCD-scherm onscherp lijken. Als u de zoom bedient tijdens continu-opnamen, gaat de scherpstelling mogelijk verloren. Gebruik continu-opnamen nadat u met de zoom de gewenste compositie hebt bepaald. In de modus Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als er op het onderwerp is scherpgesteld. AF-hulplicht Bij weinig licht kan het AF-hulplicht worden geactiveerd wanneer u de ontspanknop half indrukt. Daarmee wordt het onderwerp belicht, zodat automatisch scherpstellen makkelijker is. Let er bij het vasthouden van de camera op dat u het lampje van de zelfontspanner/het AF-hulplicht niet belemmert (pag. 48). In de modus <5> wordt het AF-hulplicht niet gebruikt. Het AF-hulplicht wordt ook niet geactiveerd tijdens het gebruik AI Servo AF. In de creatieve modi wordt het AF-hulplicht indien nodig ingeschakeld. In de filmopnamemodus wordt het AF-hulplicht niet ingeschakeld. Het AF-hulplicht maakt het gemakkelijker om scherp te stellen op het midden van het scherm. Afhankelijk van het bevestigde objectief kan het AF-hulplicht zelfs op deze korte afstand worden belemmerd, waardoor de camera mogelijk niet automatisch kan scherpstellen. U kunt het AF-hulplicht in- of uitschakelen via de instelling  [4: AF-hulplicht (LED)] onder [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)]. Als u een externe flitser gebruikt, wordt het AF-hulplicht van de flitser niet ingeschakeld. Indien u echter een Speedlite-flitser uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) gebruikt en [AF-bediening] is ingesteld op [ONE SHOT], wordt het LED-licht indien nodig ingeschakeld als  AF-hulplicht. 132 i Continu-opnamen U kunt maximaal circa 4,3 opnamen per seconde maken (pag. 134). Deze functie kunt u bijvoorbeeld gebruiken als een kind naar u toe loopt en u de verschillende gezichtsuitdrukkingen wilt vastleggen. 1 Druk op de knop <Wj/i>. U kunt ook de opnamemodus selecteren op het scherm B Snel instellen. op [i]. 2 TikDoor op [2] te tikken keert u terug naar het vorige scherm. 3 Maak de opname. De camera maakt voortdurend opnamen terwijl u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt. 133 i Continu-opnamen Opnametips Stel ook de AF-bediening (pag. 130) in dat bij het onderwerp past. • Voor een bewegend onderwerp Wanneer u een EF-M-objectief gebruikt en [Servo AF] en [AF-methode] zijn beide ingesteld, wordt bij continu-opnamen continu scherpgesteld op een bewegend onderwerp. • Voor niet-bewegende onderwerpen Als 1-beeld AF is ingesteld, stelt de camera tijdens continuopnamen slechts eenmaal scherp. De snelheid bij continu-opnamen (maximale aantal frames per seconde) is afhankelijk van de instellingen voor AF-bediening en het gebruikte objectief. AF-bediening 1-beeld AF Servo AF EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM: ca. 1,7 bps ca. 4,3 bps EF-M 22mm f/2 STM: ca. 1,2 bps EF- en EF-S-objectieven: ca. 4,3 bps * Tijdens continu-opnamen is de AF-bediening voor de opnamen na de eerste opname als volgt: • Als er een EF-M-objectief is bevestigd: De camera blijft voortdurend scherpstellen op het onderwerp. • Als er een EF- of EF-S-objectief is bevestigd: Focusvergrendeling wordt gebruikt. De snelheid van continu-opnamen kan afnemen als u onderwerpen fotografeert waarvan de helderheid aanzienlijk verandert. Afhankelijk van het gebruikte objectief kan het beeld op het LCDscherm tijdens continu-opnamen donkerder lijken. De opnamen worden echter met de juiste belichting vastgelegd. Als de ISO-snelheid is ingesteld op ISO 12800 of hoger, kan de helderheid van het LCD-scherm alleen worden ingesteld op een waarde tussen 1 en 4. 134 i Continu-opnamen U kunt ook de flitser gebruiken (met Speedlite 90EX bevestigd). Aangezien de flitser oplaadtijd nodig heeft, worden de continuopnamen minder snel na elkaar gemaakt. De snelheid van continu-opnamen neemt iets af als het batterijniveau laag is. De continu-opnamesnelheid kan lager zijn afhankelijk van het type objectief, de sluitertijd, het diafragma, de onderwerpcondities, de helderheid, het gebruik van de flitser, enzovoort. Wanneer u opnamen maakt met een creatief filter, zullen enkele opnamen worden gemaakt, zelfs als u de transportmodus instelt op continu-opnamen <i>. 135 j De zelfontspanner gebruiken 1 Druk op de knop <Wj/i>. U kunt ook de opnamemodus selecteren op het scherm B Snel instellen. op de zelfontspanner. 2 TikDoor op [2] te tikken keert u terug naar het vorige scherm. Q: Zelfontspanner:10 sec U kunt ook de afstandsbediening gebruiken (pag. 291). l: Zelfontspanner:2 sec q: Zelfontspanner:10 sec en continu-opnamen Tik op [W]/[X] om het aantal opnamen in te stellen (2 - 10) dat u met de zelfontspanner wilt maken. de opname. 3 Maak Stel scherp op het onderwerp en druk vervolgens de ontspanknop helemaal in. X U kunt de zelfontspanner in de gaten houden door middel van het bijbehorende lampje/AFhulplicht, de pieptoon en de aftelweergave (in seconden) op het LCD-scherm. X Twee seconden voordat de opname wordt gemaakt, gaat het lampje van de zelfontspanner/ AF-hulplicht branden en klinkt de pieptoon sneller. Het maken van opnamen met de zelfontspanner annuleren: Druk op de knop <Wj/i> of schakel de camera uit met behulp van de aan-uitknop <2>. (Om de zelfontspanner te annuleren, drukt u op de knop <Wj/i> en tikt u op [u] of [i].) 136 j De zelfontspanner gebruiken Met <q> kan het interval tussen de verschillende opnamen worden verlengd afhankelijk van de instellingen voor opnamefuncties, zoals de opnamekwaliteit of gebruik van de flitser. Wanneer u opnamen maakt met een creatief filter, zullen enkele opnamen worden gemaakt, zelfs als u de transportmodus instelt op <q> (Zelfontspanner: Continu). Het wordt aanbevolen om na het maken van opnamen met de zelfontspanner de opname weer te geven (pag. 98) om de scherpstelling en belichting te controleren. Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf wilt maken, vergrendelt u de scherpstelling (pag. 71) op een onderwerp dat zich tijdens de opname op ongeveer dezelfde afstand als uzelf bevindt. 137 D Een flitser gebruiken Als u binnenshuis bent of te maken hebt met weinig licht of tegenlicht, kunt u een flitser bevestigen. Vervolgens hoeft u alleen maar op de ontspanknop te drukken om opnamen met de flitser te maken. In de modus <d> wordt de sluitertijd automatisch ingesteld op een waarde tussen 1/60 seconde en 1/200 seconde om de juiste belichting van het onderwerp te bepalen. In dit gedeelte wordt het gebruik van flitsfuncties met een Speedlite 90EX toegelicht. Zie pagina 292. voor meer informatie over het gebruik van andere Speedlite-flitsers uit de EX-serie voor EOS-camera's. Zie de instructiehandleiding van de Speedlite 90EX voor meer informatie over functies van deze flitser. (Wanneer de Speedlite 90EX op deze camera is bevestigd, wordt het AF-hulplicht van de camera niet geactiveerd.) Volautomatische flitsfotografie In de opnamemodi <A> (Automatisch/scène), <2> (Portret), <4> (Close-up) of <6> (Nacht portret) is volautomatische flitsfotografie mogelijk. In de opnamemodus <C> (Automatisch/creatief) kunt u [Autom. flits], [Flitser aan] of [Flitser uit] selecteren in het scherm Snel instellen*. * De flitsmodus kan per opnamemodus verschillen. Opnamemodus Flitsmodus A (Scene Intelligent Auto) Autom. flits C (Automatisch creatief) Autom. flits/Flitser aan/Flitser uit* 2 (Portret) Autom. flits 3 (Landschap) Flitser uit 4 (Close-up) Autom. flits 5 (Sport) Flitser uit 6 (Nacht portret) Autom. flits F (Nachtopnamen uit hand) Flitser aan G (HDR-tegenlicht) Flitser uit d (AE-programma) Flitser aan s Flitser aan f Flitser aan a Flitser aan Films Flitser uit * Flitsmodus kan worden ingesteld via het scherm Snel instellen. Als de opname te donker is, moet u de afstand tot het onderwerp verkleinen. Maak vervolgens een nieuwe foto. 138 D Een flitser gebruiken 1 Bevestig een Speedlite en schakel deze in. X Het aan-uitlampje van de Speedlite gaat branden en de flitser begint met opladen. of het lampje <I> brandt. 2 Controleer Wanneer het lampje brandt, kunt u foto's maken. In de basismodi (pag. 26) kunt u de opname pas maken wanneer het lampje <D> brandt. de ontspanknop half in. 3 Druk Controleer linksonder op het LCD-scherm of het pictogram <D> wordt weergegeven. de opname. 4 Maak De flitser gaat af zodra er is scherpgesteld en u de ontspanknop volledig indrukt. Effectief flitsbereik [bij benadering in meters] EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM EF-M 22mm f/2 STM ISOsnelheid 18mm (f/3.5) 55mm (f/5.6) 22mm (f/2.0) 100 1 - 2,6 1 - 1,6 1 - 4,5 200 1 - 3,6 1 - 2,3 1 - 6,4 400 1 - 5,1 1 - 3,2 1 - 9,0 800 1 - 7,3 1 - 4,5 1,1 - 12,7 1600 1 - 10,3 1 - 6,4 1,6 - 18,0 3200 1,3 - 14,5 1 - 9,1 2,3 - 25,5 6400 1,8 - 20,6 1,1 - 12,9 3,2 - 36,0 12800 2,6 - 29,1 1,6 - 18,2 4,5 - 50,9 139 D Een flitser gebruiken Uitschakelfunctie voor op de camera bevestigde flitser Wanneer u de camera uitschakelt <2> nadat u een opname hebt gemaakt met een Speedlite 90EX bevestigd op de camera, wordt de Speedlite ook uitgeschakeld <2>. Afhankelijk van het gebruik kan het echter voorkomen dat de Speedlite niet wordt uitgeschakeld wanneer u de camera uitschakelt. Opnametips Als de opname te donker is. In de creatieve modi a, f, s of d moet u de afstand tot het onderwerp verkleinen of de ISO-snelheid verhogen. Door de ISOsnelheid te verhogen, kunt u het flitsbereik vergroten. In andere opnamemodi moet u de afstand tot het onderwerp verkleinen. Maak vervolgens een nieuwe foto. Invulflitsen Om onderwerpen met tegenlicht te fotograferen, selecteert u [Evaluatief] voor [E-TTL II meting] (pag. 220). Met de functie voor invulflitsen kunt u het gezicht van het onderwerp helderder weergeven. Verlaag de ISO-snelheid bij fel licht. (modus a, f, s of d) Verlaag de ISO-snelheid als de belichtingsinstelling op het LCDscherm knippert. Verwijder de zonnekap van het objectief en bewaar een afstand tot het onderwerp van minstens 1 meter. Als er een zonnekap op het objectief is bevestigd of als u te dicht bij het onderwerp staat, kan de onderzijde van de opname er donker uitzien doordat de flitser wordt belemmerd. Controleer bij belangrijke opnamen op het LCD-scherm of de flitsbelichting er natuurlijk uit ziet (niet donker onderaan). Wanneer u vatting adapter EF-EOS M gebruikt, kan het licht van de flitser gedeeltelijk worden belemmerd, waardoor op het onderste deel van de opname een schaduw te zien kan zijn. 140 U kunt alle kanten op met een camera met verwisselbaar objectief, zoals de EOS M. Met een teleobjectief haalt u onderwerpen dichterbij voor een kleiner perspectief; met groothoekobjectieven zorgt u juist voor prachtige uitzichten. 4 Opnamefuncties voor gevorderden Dit hoofdstuk is een aanvulling op hoofdstuk 3. U leest in dit hoofdstuk op welke manieren u nog meer creatief kunt fotograferen. In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de modi <s> <f> en <a> kunt gebruiken. Alle functies die in hoofdstuk 3 zijn besproken, kunnen ook worden gebruikt met de modi <s>, <f> en <a>. Zie pagina 296 voor informatie over welke functies in de diverse opnamemodi kunnen worden gebruikt. De markering M rechts van de paginatitel geeft aan dat de functie alleen in de creatieve modi (pag. 25) beschikbaar is. c De instelwielwijzer Als de instelwielwijzer <c> samen met de sluitertijd, de diafragma-instelling of de waarde voor belichtingscompensatie wordt weergegeven, geeft dit aan dat u aan het instelwiel <5> kunt draaien om de desbetreffende instelling aan te passen. 141 s: De beweging van het onderwerp vastleggen Met de modus <s> (automatische belichting met sluitervoorkeur) kunt u de actie bevriezen of onscherp maken. * <s> staat voor Time value (tijdwaarde). Onscherp gemaakte beweging (lange sluitertijd: 1/30 seconde) 1 Bevroren actie (korte sluitertijd: 1/2000 seconde) Tik in de linkerbovenhoek van het scherm op het pictogram voor de opnamemodus. Het scherm voor het selecteren van de opnamemodus wordt weergegeven. 2 Tik op [s] op het scherm. gewenste sluitertijd in. 3 StelZiede'Opnametips' voor advies over het instellen van de sluitertijd. Als u op de sluitertijd tikt, wordt het scherm met instellingen weergegeven. Tik op [Y]/[Z] of draai aan het instelwiel <5> om de sluitertijd in te stellen. Als u het instelwiel <5> naar rechts draait, stelt u een kortere sluitertijd in. Als u het wiel naar links draait, stelt u een langere sluitertijd in. 4 Maak de opname. 142 s: De beweging van het onderwerp vastleggen Opnametips Een snel bewegend onderwerp bevriezen Gebruik een korte sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/4000 en 1/500 seconde. Een rennend kind of dier onscherp maken om de indruk van beweging te wekken Gebruik een gemiddelde sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/250 en 1/30 seconde. Volg het bewegende onderwerp en druk de ontspanknop in om de opname te maken. Wanneer u gebruikmaakt van een teleobjectief, dient u dit goed vast te houden om bewegingsonscherpte te voorkomen. Een stromende rivier of fontein onscherp maken Gebruik een lange sluitertijd van 1/30 seconde of langer zijn. Gebruik een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen. Stel de sluitertijd zo in dat de weergegeven diafragmawaarde niet knippert. Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de sluitertijd wijzigt terwijl het diafragma wordt weergegeven, wordt de diafragmawaarde ook gewijzigd. Op die manier wordt dezelfde belichting (hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt) gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare diafragmabereik overschrijdt, knippert de diafragmawaarde om aan te geven dat de standaardbelichting niet kan worden verkregen. Bij onderbelichting knippert de maximale diafragmawaarde (laagste getal). Als dit gebeurt, tikt u om het scherm met instellingen weer te geven en tikt u vervolgens op [Y] (of draai het instelwiel <5> naar links) om een langere sluitertijd in te stellen of de ISO-snelheid te verhogen. Bij overbelichting knippert de minimale diafragmawaarde (hoogste getal). Als dit gebeurt, tikt u om het scherm met instellingen weer te geven en tikt u vervolgens op [Z] (of draai het instelwiel <5> naar rechts) om een kortere sluitertijd in te stellen of de ISO-snelheid te verlagen. De Speedlite 90EX gebruiken Om de juiste flitsbelichting van het onderwerp te verkrijgen, wordt het flitsvermogen automatisch op het eveneens automatisch ingestelde diafragma afgestemd (automatische flitsbelichting). De sluitertijd kan worden ingesteld op een waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden. 143 f: De scherptediepte wijzigen Om de achtergrond onscherp te maken of om onderwerpen die dichtbij of ver weg zijn scherp te krijgen, gebruikt u <f> (automatische belichting met diafragmavoorkeur) om de scherptediepte (het bereik van een acceptabele scherpstelling) aan te passen. * <f> staat voor Aperture value (diafragmawaarde). Dit is de grootte van de diafragmaopening binnen het objectief. Onscherpe achtergrond (met een laag f-getal van het diafragma: f/5.6) 1 Scherpe voorgrond en achtergrond (met een hoog f-getal van het diafragma: f/32) Tik in de linkerbovenhoek van het scherm op het pictogram voor de opnamemodus. Het scherm voor het selecteren van de opnamemodus wordt weergegeven. 2 Tik op [f] op het scherm. diafragma in. 3 StelHoehethogergewenste het f-getal, hoe groter de scherptediepte waarbij zowel de voor- als achtergrond scherper zijn. Als u op de diafragma-instelling tikt, wordt het scherm met instellingen weergegeven. Tik op [Y]/[Z] of draai aan het instelwiel <5> om het diafragma in te stellen. U stelt een hoger f-getal (kleinere diafragmaopening) in als u het instelwiel <5> naar rechts draait en een lager  f-getal (grotere diafragmaopening) als u het instelwiel naar links draait. 4 Maak de opname. 144 f: De scherptediepte wijzigen Weergegeven diafragmawaarde Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van het objectief. Als er geen objectief op de camera is bevestigd, wordt '00' als diafragmawaarde weergegeven. Opnametips Wanneer u een diafragma met een hoog f-getal gebruikt of opnamen maakt bij weinig licht, kan er bewegingsonscherpte optreden. Bij een hoger f-getal van het diafragma is de sluitertijd langer. In omstandigheden met weinig licht kan de sluitertijd maar liefst 30 seconden bedragen. Verhoog in zo'n geval de ISO-snelheid en houd de camera stil of gebruik een statief. De scherptediepte is niet alleen afhankelijk van het diafragma, maar ook van het objectief en de afstand tot het onderwerp. Aangezien groothoekobjectieven van zichzelf een grote scherptediepte hebben (d.w.z. het gebied voor en achter het scherpgestelde punt dat nog scherp is), hoeft u geen hoog f-getal van het diafragma in te stellen om een opname te krijgen die van voor tot achter scherp is. Een teleobjectief daarentegen heeft een kleine scherptediepte. En hoe dichterbij het onderwerp, hoe kleiner de scherptediepte. Een onderwerp dat zich verder weg bevindt, heeft een grotere scherptediepte. Stel het diafragma zo in dat de weergave van de sluitertijd niet knippert. Wanneer u de ontspanknop half indrukt en het diafragma wijzigt terwijl de sluitertijd wordt weergegeven, wordt de sluitertijd ook gewijzigd. Op die manier wordt dezelfde belichting (de hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt) gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare sluitertijdbereik overschrijdt, knippert de sluitertijd om aan te geven dat de standaardbelichting niet kan worden verkregen. 145 f: De scherptediepte wijzigen Bij onderbelichting knippert de sluitertijd van 30 seconden ('30'). Als dit gebeurt, tikt u om het scherm met instellingen weer te geven en tikt u vervolgens op [Y] (of draai het instelwiel <5> naar links) om een lager f-getal van het diafragma in te stellen of de ISOsnelheid te verhogen. Bij overbelichting knippert de sluitertijd van 1/4000 seconde ('4000'). Als dit gebeurt, tikt u om het scherm met instellingen weer te geven en tikt u vervolgens op [Z] (of draait u het instelwiel <5> naar rechts) om een hoger f-getal van het diafragma in te stellen of de ISO-snelheid te verlagen. De Speedlite 90EX gebruiken Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen automatisch op het ingestelde diafragma afgestemd (automatische flitsbelichting). De sluitertijd wordt automatisch ingesteld tussen 1/200 seconde en 30 seconden, afhankelijk van de lichtomstandigheden. Bij weinig licht wordt het hoofdonderwerp belicht met de automatische flitser. De achtergrond wordt belicht met de automatisch ingestelde langere sluitertijd. Zowel het onderwerp als de achtergrond zien er goed belicht uit (automatische lange flitssynchronisatietijd). Wanneer u de camera in de hand houdt, dient u deze goed stil te houden om bewegingsonscherpte te voorkomen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken. Als u een lange sluitertijd wilt voorkomen, stelt u in [A1: Externe Speedlite besturing] de functie [Flitssync.snelheid AV-modus] in op [1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] (pag. 221). 146 f: De scherptediepte wijzigen ScherptedieptecontroleN De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een opname wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan. Wanneer u via het LCD-scherm naar het onderwerp kijkt, ziet u daarom een kleine scherptediepte. Gebruik de volgende procedure om de scherptediepte te controleren. 1 Schakel scherptedieptecontrole in. Stel in [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie  [6: XLknopfunctie] in op  [1: Scherptedieptecontrole] (pag. 287). Op pagina 282wordt uitgelegd hoe u de persoonlijke voorkeuzen kunt instellen. 2 Sluit het menu af. op de knop <XL>. 3 Druk X Het diafragma wordt verkleind, waarna u de scherptediepte kunt controleren. 147 a: Handmatige belichting U kunt zowel de sluitertijd als het diafragma handmatig naar wens instellen. Stel de belichting in door naar de belichtingsniveauschaal te kijken. Deze methode heet handmatige belichting. * <a> staat voor Manual (handmatig). 1 Tik in de linkerbovenhoek van het scherm op het pictogram voor de opnamemodus. Het scherm voor het selecteren van de opnamemodus wordt weergegeven. 2 Tik op [a] op het scherm. en het diafragma in. 3 StelAlsdeusluitertijd op de sluitertijd en de diafragma<5> <ZO> + <5> Markering standaardbelichting Markering actuele belichtingsniveau 148 instelling tikt, wordt het scherm met instellingen weergegeven. Tik op [Y]/[Z] of draai aan het instelwiel <5> om de sluitertijd en het diafragma in te stellen. Druk op de knop <ZO> om de sluitertijd en het diafragma in te stellen. U kunt de sluitertijd en de diafragma-instelling ook selecteren om deze in te stellen. (De instelwielwijzer <c> wordt dan weergegeven boven de waarde die kan worden gewijzigd.) Draai aan het instelwiel <5> om de sluitertijd of het diafragma in te stellen. scherp op het onderwerp. 4 StelDruk de ontspanknop half in. De belichtingsniveaumarkering <N> geeft aan hoe ver het huidige belichtingsniveau van het standaardbelichtingsniveau is verwijderd. a: Handmatige belichting de belichting in en maak 5 Stel de opname. Controleer het belichtingsniveau en stel de sluitertijd en het diafragma in. Als het belichtingsniveau groter is dan ±3 stops, licht <I/J> op bij <-3> of <+3> op de schaal voor het belichtingsniveau. Als u in [A3: Auto Lighting Optimizer/A3: Auto optimalisatie helderheid] het selectieteken <X> voor [Uitsch. bij handm. bel.] verwijdert, kunt u deze instelling ook instellen in de modus <a> (pag. 159). Wanneer ISO auto is ingesteld, kunt u op de knop <YA> drukken om de ISO-snelheid te vergrendelen. Nadat u de compositie van de opname opnieuw hebt bepaald, kunt u aan de indicator voor het belichtingsniveau (pag. 24) zien wat de afwijking van het belichtingsniveau is in vergelijking met het moment waarop u de knop <YA> indrukte. 149 a: Handmatige belichting De Speedlite 90EX gebruiken Om de juiste flitsbelichting van het hoofdonderwerp te verkrijgen, wordt het flitsvermogen automatisch op het ingestelde diafragma afgestemd (automatische flitsbelichting). U kunt de sluitertijd instellen op een waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden of op bulb. BULB: Bulb-belichting Bij bulb-belichting blijft de sluiter geopend zolang u de ontspanknop ingedrukt houdt. Deze instelling kan worden gebruikt voor opnamen van vuurwerk en andere opnamen waarvoor een lange belichting is vereist. Zoals aangegeven in stap 3 op pagina 148 tikt u op [Y] of draait u het instelwiel <5> naar links om [BULB] te selecteren. Druk vervolgens de ontspanknop in. De verstreken belichtingstijd wordt op het LCD-scherm weergegeven. Aangezien bulb-belichting meer ruis produceert dan normaal, kan de opname er een beetje korrelig uitzien. Als [A4: Ruisred. lange sluitertijd] is ingesteld op [Automatisch] of [Inschakelen], wordt de ruis die wordt veroorzaakt door de lange sluitertijd verminderd (pag. 161). Het gebruik van een statief wordt bij bulb-belichting aangeraden. U kunt ook een afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 291) gebruiken voor bulb-belichting. Wanneer u op de verzendknop van de afstandsbediening drukt, wordt de bulb-belichting onmiddellijk of na 2 seconden gestart. Druk nogmaals op de knop om de bulb-belichting te stoppen. 150 3 q De lichtmeetmethode wijzigenN Er zijn vier meetmethoden beschikbaar om de helderheid van het onderwerp te meten. Meestal wordt meervlaksmeting aanbevolen. In de basismodi wordt meervlaksmeting automatisch ingesteld. 1 Selecteer [Meetmethode]. Selecteer op het tabblad [A3] de optie [Meetmethode] en druk vervolgens op <Q/0>. de meetmethode in. 2 StelSelecteer de meetmethode en druk vervolgens op <Q/0>. q Meervlaks meting Dit is een algemene meetmethode die zelfs geschikt is voor onderwerpen met tegenlicht. De camera past de belichting automatisch aan het onderwerp aan. w Deelmeting Deze methode is effectief wanneer de achtergrond veel helderder is dan het onderwerp (bijvoorbeeld bij tegenlicht). Het grijskleurige gebied in de afbeelding links is het gebied waar de helderheid wordt gemeten om de standaardbelichting te verkrijgen. r Spotmeting Hiermee kunt u een lichtmeting uitvoeren voor een specifiek gedeelte van het onderwerp. Het grijskleurige gebied in de afbeelding links is het gebied waar de helderheid wordt gemeten om de standaardbelichting te verkrijgen. Deze meetmethode is voor gevorderde gebruikers. 151 3 q De lichtmeetmethode wijzigenN e Centrum gew. gemiddeld De helderheid wordt in het midden van het beeld gemeten, waarna een gemiddelde voor de gehele opname wordt berekend. Deze meetmethode is voor gevorderde gebruikers. Wanneer 1-beeld AF is ingesteld: Bij q wordt de belichtingsinstelling vergrendeld wanneer u de ontspanknop half indrukt en op het onderwerp hebt scherpgesteld. Bij w, r en e wordt de belichtingsinstelling toegepast op het moment van de belichting. (De belichtingsinstelling wordt niet vergrendeld wanneer u de ontspanknop half indrukt.) 152 Belichtingscompensatie instellenN O Belichtingscompensatie instellen Stel de belichtingscompensatie in wanneer de belichting (zonder flitser) anders uitvalt dan gewenst. Deze functie kan worden gebruikt in de creatieve modi (met uitzondering van <a>). U kunt de belichtingscompensatie instellen op maximaal ±3 stops met tussenstappen van 1/3 stop. U kunt de belichtingscompensatie instellen op het Live view-scherm of het scherm B Snel instellen. Op het Live view-scherm kunt u de belichtingscompensatie aanpassen en de effecten hiervan gelijk zien. Het Live view-scherm gebruiken Als u op de belichtingscompensatieschaal tikt, wordt het scherm met instellingen weergegeven. Tik op [+]/[-] om de belichtingscompensatie aan te passen. Het scherm B Snel instellen gebruiken Langere belichting voor een lichtere opname Kortere belichting voor een donkerdere opname Korte belichting Selecteer de belichtingscompensatie op het scherm B Snel instellen. Tik op [+]/[-] of druk op de knop <YA>/<ZO> om de belichtingscompensatie aan te passen. Lichter maken: Tik op [+] of druk op de knop <ZO>. (langere belichting) Donkerder maken: Tik op [-] of druk op de knop <YA>. (kortere belichting) Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt u de belichtingscompensatie annuleren door deze op 0 in te stellen. Langere belichting voor een lichtere opname Als u deze optie combineert met AEB (pag. 155), kunt u meer dan ±3 stops instellen. U doet dit met [A3: Bel.comp./AEB] of het scherm B Snel instellen. 153 Belichtingscompensatie instellenN y Flitsbelichtingscompensatie Stel de flitsbelichtingscompensatie in wanneer de belichting van het onderwerp anders uitvalt dan gewenst. U kunt de belichtingscompensatie instellen op maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3. 1 Geef het scherm B Snel instellen weer. [y]. 2 Selecteer Druk op de knop <Wj/i>/<XL>/ <YA>/<ZO> om [y*] te selecteren. X [Flitsbelichtingscomp.] wordt onderin weergegeven. de waarde voor de belichtingscompensatie in. 3 Stel Draai het instelwiel <5> naar rechts om de flitsbelichting lichter te maken. (langere belichting) Draai het instelwiel <5> naar links om de flitsbelichting donkerder te maken. (kortere belichting) U kunt ook op <Q/0> drukken om het instelscherm weer te geven. Tik op [Y]/[Z] of draai aan het instelwiel <5> om de belichtingscompensatie aan te passen. X Als u op [2] tikt, wordt het pictogram <y> weergegeven. Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt u de flitsbelichtingscompensatie annuleren door deze op 0 in te stellen. Als [A3: Auto Lighting Optimizer/A3: Auto optimalisatie helderheid] (pag. 159) is ingesteld op iets anders dan [Deactiveren], kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere belichtingscompensatie of kleinere flitsbelichtingscompensatie is ingesteld. U kunt de flitsbelichtingscompensatie ook instellen met [Flits functie instellingen] in [A1: Externe Speedlite besturing] (pag. 222). 154 Reeksopnamen met automatische belichtingN Met deze functie gaat belichtingscompensatie een stap verder, doordat de belichting over drie opnamen automatisch wordt gevarieerd (maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3 stop), zoals hieronder is weergegeven. Vervolgens kunt u de beste belichting kiezen. Dit heet AEB (Auto Exposure Bracketing, reeksopnamen met automatische belichting). Standaardbelichting Donkerdere belichting (kortere belichting) 1 Helderdere belichting (langere belichting) Geef het scherm B Snel instellen weer. de 2 Selecteer belichtingscompensatie. het AEB-bereik in. 3 StelDraai aan het instelwiel <5> of tik AEB-bereik op [ ]/[ ] om het AEB-bereik in te stellen. U kunt AEB en de belichtingscompensatie ook allebei instellen. Tik op [+]/[-] of druk op de knop <YA>/<ZO> om het AEBbereik aan te passen op basis van de instelling van de belichtingscompensatie. Als u de instelling hebt afgesloten, wordt het AEB-bereik op het LCDscherm weergegeven. 155 Reeksopnamen met automatische belichtingN de opname. 4 Maak Druk de ontspanknop helemaal in. De drie reeksopnamen worden in deze volgorde gemaakt: standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting. AEB kan ook worden ingesteld op het tabblad [A3] met de optie [Bel.comp./AEB]. AEB annuleren Volg stap 1 tot 3 als u de AEB-waarde niet wilt weergeven. De AEB-instelling wordt ook automatisch geannuleerd als de camera wordt uitgeschakeld <2>, als de flitser weer gebruiksklaar is, enzovoort. Opnametips Gebruik van AEB bij het maken van continu-opnamen Als <i> continue opname (pag. 133) is ingesteld en u de ontspanknop volledig indrukt, wordt er een reeks van drie opnamen achter elkaar gemaakt in deze volgorde: standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting. Gebruik van AEB bij het maken van een <u> enkele opname Druk de ontspanknop drie keer in om de drie reeksopnamen te maken. De drie opnamen worden in deze volgorde belicht: standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting. Gebruik van AEB met de zelfontspanner of een afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar) Met de zelfontspanner of een afstandsbediening (<Q> of <l>) kunt u drie opnamen achter elkaar maken na een vertraging van 10 of 2 seconden. Als <q> (pag. 136) is ingesteld, wordt het aantal continu-opnamen drie maal het ingestelde aantal. AEB kan niet worden gebruikt in combinatie met de flitser, ruisonderdrukking bij meerdere opnamen, opnamen met een creatief filter en bulb-belichting. Als [A3: Auto Lighting Optimizer/A3: Auto optimalisatie helderheid] (pag. 159) op iets anders dan [Deactiveren] wordt ingesteld, is het effect van AEB mogelijk minimaal. 156 A De belichting vergrendelen (AE-vergrendeling)N Wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt van het lichtmetingsgebied, of wanneer u meerdere foto's met dezelfde belichtingsinstelling wilt nemen, kunt u de belichting vergrendelen. Druk op de knop <YA> om de belichting te vergrendelen, maak een nieuwe compositie en maak de opname. Dit heet AE-vergrendeling. Belichtingsvergrendeling is geschikt voor bijvoorbeeld onderwerpen met tegenlicht. 1 Stel scherp op het onderwerp. Druk de ontspanknop half in. X De belichtingsinstelling wordt weergegeven. op de knop <YA>. (8) 2 Druk X <A> wordt weergegeven en de belichting wordt vergrendeld (AEvergrendeling). Druk nogmaals op de knop <YA> om de AE-vergrendeling te annuleren. de compositie opnieuw en 3 Bepaal maak de opname. Als u de belichtingsvergrendeling wilt behouden terwijl u nog meer opnamen maakt, houdt u de knop <YA> ingedrukt en drukt u op de ontspanknop om nog een opname te maken. 157 A De belichting vergrendelen (AE-vergrendeling)N Effecten van belichtingsvergrendeling Meetmethode (pag. 151) q* wre AF-puntselectiemethode (pag. 118-121) Automatische selectie Handmatige selectie Belichtingsvergrendeling Belichtingsvergrendeling wordt toegepast bij het AFwordt toegepast bij het punt waarmee is geselecteerde AF-punt. scherpgesteld. Belichtingsvergrendeling wordt toegepast bij het middelste AF-punt. * Bij handmatige scherpstelling wordt belichtingsvergrendeling toegepast bij het middelste AF-punt. 158 3 Helderheid en contrast automatisch corrigerenN Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de helderheid en het contrast van de opname automatisch worden verbeterd. Deze functie heet Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid). De standaardinstelling is [Standaard]. Bij JPEG-opnamen wordt de correctie uitgevoerd wanneer de opname is gemaakt. Voor RAW-opnamen kan dit worden gecorrigeerd met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340). Bij de basismodi wordt [Standaard] ingesteld. 1 Selecteer [Auto Lighting Optimizer/ Auto optimalisatie helderheid]. Selecteer op het tabblad [ A3] de optie [Auto Lighting Optimizer/Auto optimalisatie helderheid] en druk vervolgens op <Q/0>. de instelling. 2 Selecteer Selecteer de gewenste instelling en druk op <Q/0>. de opname. 3 Maak De opname wordt indien nodig vastgelegd met gecorrigeerd(e) helderheid en contrast. Selecteer in [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie [3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], wordt de functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) ingesteld op [Deactiveren]. Deze instelling kunt u niet wijzigen. Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen. Indien een andere optie dan [Deactiveren] is ingesteld en u gebruikmaakt van belichtingscompensatie of flitsbelichtingscompensatie om de opname donkerder te maken, kan de opname nog steeds licht uitvallen. Indien u een kortere belichting wilt, dient u deze optie eerst op [Deactiveren] in te stellen. Als u bij stap 2 op de knop <B> drukt en het selectieteken <X> voor de instelling [Uitsch. bij handm. bel.] verwijdert, kunt u de Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) instellen in de modus <a>. 159 3 Instellingen voor ruisreductieN Hoge ISO-ruisreductie Met deze functie vermindert u de ruis die in een opname ontstaat. Hoewel ruisreductie wordt toegepast bij alle ISO-snelheden, is de functie vooral effectief bij hoge ISO-snelheden. Bij lage ISO-snelheden wordt de ruis in de donkere gedeelten van de opname (de schaduwpartijen) verder gereduceerd. Wijzig de instelling zodat deze aansluit op het ruisniveau. 1 Selecteer [Hoge ISOruisreductie]. Selecteer op het tabblad [A4] de optie [Hoge ISO-ruisreductie] en druk vervolgens op <Q/0>. de optie in. 2 StelSelecteer de gewenste instelling en druk op <Q/0>. X Het scherm met de instellingen wordt afgesloten en het menu wordt opnieuw weergegeven. [Ruisond. bij meerd. opn.] Bij deze instelling wordt ruisreductie met hogere beeldkwaliteit toegepast dan bij de instelling [Sterk]. Voor elke foto worden vier opnamen snel achter elkaar gemaakt en automatisch samengevoegd tot een JPEG-afbeelding. de opname. 3 Maak De opname wordt met toegepaste ruisreductie opgeslagen. Bij de instelling [Sterk] of [Ruisond. bij meerd. opn.] neemt de maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af. 160 3 Instellingen voor ruisreductieN Informatie over [Ruisond. bij meerd. opn.] De volgende functies kunnen niet worden ingesteld: AEB, reeksopnamen met automatische witbalans, [A4: Ruisred. lange sluitertijd], 1+73/1. Als een van deze functies al is ingesteld, kunt u [Ruisond. bij meerd. opn.] niet instellen. Flitsopname is niet mogelijk. U kunt [Ruisond. bij meerd. opn.] niet instellen bij bulb-belichting. Als u de camera uitschakelt of de opnamemodus wijzigt naar een basismodus, filmopname of opname met bulb-belichting, wordt de instelling gewijzigd naar [Standaard]. Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan er mogelijk ruis aan de randen van een opname ontstaan. Als de opnamen erg zijn verschoven door beweging van de camera of als het een bewegend onderwerp betreft, is het effect van ruisreductie mogelijk minimaal. De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende patronen (rasters, strepen, enz.) en opnamen in één kleur. Het opslaan van de opname op de kaart duurt langer dan bij normale opnamen. Tijdens de verwerking van de opnamen wordt “BUSY” weergegeven en kunt u geen nieuwe opnamen maken totdat het verwerkingsproces is voltooid. [A4: Stofwisdata] kan niet worden ingesteld. Als [Ruisond. bij meerd. opn.] is ingesteld, kunt u niet rechtstreeks afdrukken. Selecteer een andere instelling dan [Ruisond. bij meerd. opn.] om rechtstreeks af te drukken. Als u een 1+73- of 1-opname met de camera weergeeft of een opname direct afdrukt, zal het effect van de Hoge ISO-ruisreductie minimaal lijken. Controleer de ruisreductie of druk de opnamen met ruisreductie af via Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340). Ruisreductie lange sluitertijd U kunt de ruis, die wordt veroorzaakt door een lange belichtingstijd, verminderen. 1 Selecteer [Ruisred. lange sluitertijd]. Selecteer op het tabblad [A4] de optie [Ruisred. lange sluitertijd] en druk vervolgens op <Q/0>. 161 3 Instellingen voor ruisreductieN de optie in. 2 StelSelecteer de gewenste instelling en druk op <Q/0>. X Het scherm met de instellingen wordt afgesloten en het menu wordt opnieuw weergegeven. [Automatisch] Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie automatisch uitgevoerd wanneer ruis veroorzaakt door lange belichting wordt gedetecteerd. De instelling [Automatisch] is in de meeste gevallen effectief. [Inschakelen] Ruisreductie wordt uitgevoerd bij alle belichtingstijden van 1 seconde of langer). De instelling [Inschakelen] kan ruis verminderen die niet kan worden gedetecteerd met de instelling [Automatisch]. de opname. 3 Maak De opname wordt met toegepaste ruisreductie opgeslagen. Bij de instellingen [Automatisch] en [Inschakelen] duurt het reduceren van ruis na het maken van de opname ongeveer even lang als het instellen van de juiste belichting. U kunt pas weer opnamen maken als het ruisreductieproces is voltooid. Opnamen bij een ISO-instelling van 1600 of hoger zien er mogelijk korreliger uit met de instelling [Inschakelen] dan met de instelling [Uitschakelen] of [Automatisch]. Als [Automatisch] en [Inschakelen] zijn ingesteld en u opnamen maakt met een lange belichtingstijd, wordt 'BUSY' weergegeven tijdens het ruisreductieproces. U kunt dan geen andere opnamen maken. 162 3 Correctie helderheid randen/Chromatische correctie Lichtafval is een verschijnsel dat ervoor zorgt dat de hoeken van de opname donkerder eruit zien als gevolg van de fysieke eigenschappen van de lens. Een andere chromatische afwijking is het verschijnen van kleurranden rond de contouren van het onderwerp. Deze lensafwijkingen kunnen beide worden gecorrigeerd. RAW-opnamen kunnen worden gecorrigeerd met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340). Correctie helderheid randen 1 Selecteer [Lensafwijkingscorrectie]. Selecteer op het tabblad [A2] de optie [Lensafwijkingscorrectie] en druk vervolgens op <Q/0>. de instelling. 2 Selecteer Controleer of [Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven voor het gebruikte objectief. Selecteer [Helderheid randen] en druk vervolgens op <Q/0>. Selecteer [Inschakelen] en druk vervolgens op <Q/0>. Als [Correctiegeg. niet beschikbaar] wordt weergegeven, raadpleegt u 'Correctiegegevens voor het objectief' op pagina 165. de opname. 3 Maak De opname wordt vastgelegd met de gecorrigeerde helderheid van de randen. Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan er mogelijk ruis aan de randen van een opname ontstaan. De toegepaste mate van correctie is iets lager dan de maximale correctie die kan worden ingesteld met Digital Photo Professional (meegeleverde software). Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie. 163 3 Correctie helderheid randen/Chromatische correctie Chromatische correctie 1 Selecteer de instelling. Controleer of [Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven voor het gebruikte objectief. Selecteer [Chromatische afw.] en druk vervolgens op <Q/0>. Selecteer [Inschakelen] en druk vervolgens op <Q/0>. Als [Correctiegeg. niet beschikbaar] wordt weergegeven, raadpleegt u 'Correctiegegevens voor het objectief' op de volgende pagina. de opname. 2 Maak De opname wordt vastgelegd met de gecorrigeerde chromatische afwijking. Bij de instelling [Inschakelen] neemt de maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af. Als u een RAW-opname weergeeft waarvan de chromatische afwijking is gecorrigeerd, wordt de opname zonder de toegepaste chromatische correctie weergegeven. Controleer de chromatische correctie met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340). 164 3 Correctie helderheid randen/Chromatische correctie Correctiegegevens voor het objectief De camera beschikt al over gegevens voor correctie helderheid randen en chromatische correctie voor ongeveer 25 objectieven. Als u [Inschakelen] selecteert, worden de correctie helderheid randen en de chromatische correctie automatisch toegepast voor elk objectief waarvoor correctiegegevens in de camera zijn opgenomen. U kunt met EOS Utility (meegeleverde software) controleren voor welke objectieven correctiegegevens zijn vastgelegd in de camera. U kunt ook correctiegegevens voor niet-geregistreerde objectieven vastleggen. Zie voor informatie de software-instructiehandleiding (pdf) op de dvd-rom voor EOS Utility. * EF-M-objectieven hoeven niet te worden geregistreerd. Opmerkingen voor correctie helderheid randen en chromatische correctie Er kunnen naderhand geen correcties worden toegepast op JPEGopnamen die zijn gemaakt terwijl [Uitschakelen] was ingesteld. Wanneer u een objectief van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt het aanbevolen om de correcties in te stellen op [Uitschakelen], zelfs als [Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven. Als u de vergrote weergave gebruikt bij opnamen, zijn de correctie helderheid randen en de chromatische correctie niet zichtbaar in de opname die op het scherm wordt weergegeven. Als het effect van de correctie niet goed zichtbaar is, vergroot u de afbeelding en controleert u deze. De correcties worden ook toegepast wanneer er een extender is bevestigd. Als de correctiegegevens voor het bevestigde objectief niet in de camera aanwezig zijn, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de correctie is ingesteld op [Uitschakelen]. Wanneer een objectief niet over afstandsinformatie beschikt, is de mate van correctie lager. 165 Q A De beeldstijl aanpassenN U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door afzonderlijke parameters te wijzigen, bijvoorbeeld [Scherpte] en [Contrast]. Maak proefopnamen om het resultaat te bekijken. Zie pagina 169 voor het aanpassen van [Monochroom]. het scherm Snel instellen 1 Geef weer. 2 Tik op [D]. op een beeldstijl om deze 3 Tik te selecteren. Druk op de knop <B> nadat u een beeldstijl hebt geselecteerd. X Het scherm met detailinstellingen wordt weergegeven. een parameter. 4 Selecteer Tik op de parameter die u wilt instellen. 166 Q A De beeldstijl aanpassenN in. 5 StelTikdeopparameter [Y]/[Z] om de parameter in te stellen en tik vervolgens op [2]. Door bij stap 5 [zStand.inst.] te selecteren, kunt u de standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen. Als u opnamen wilt maken met de gewijzigde beeldstijl, volgt u stap 3 op pagina 114 om de gewijzigde beeldstijl te selecteren. Vervolgens kunt u opnamen gaan maken. 167 Q A De beeldstijl aanpassenN Parameterinstellingen en -effecten Scherpte U kunt de scherpte van het onderwerp aanpassen. Als u de opname minder scherp wilt maken, stelt u de scherpte in naar de kant met E. Hoe dichter de markering zich bij E bevindt, hoe zachter de opname. Als u de opname scherper wilt maken, stelt u de scherpte in naar de kant met F. Hoe dichter de markering zich bij F bevindt, hoe scherper de opname. Contrast Hiermee kunt u het beeldcontrast en de levendigheid van de kleuren aanpassen. Als u het contrast wilt verlagen, stelt u het contrast in naar de kant met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe zachter de opname. Als u het contrast wilt verhogen, stelt u het contrast in naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H bevindt, hoe sterker de opname. Verzadiging Hiermee kunt u de kleurverzadiging van de opname aanpassen. Als u de kleurverzadiging wilt verlagen, stelt u de verzadiging in naar de kant met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe zwakker de kleuren. Als u de kleurverzadiging wilt verhogen, stelt u de verzadiging in naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H bevindt, hoe sprekender de kleuren. Kleurtoon Hiermee kunt u huidskleurtinten aanpassen. Als u de huidskleurtinten roder wilt maken, stelt u de kleurtoon in naar de kant met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe roder de huidskleur. Als u de huidskleurtinten geler wilt maken, stelt u de kleurtoon in naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H bevindt, hoe geler de huidskleur. 168 Q A De beeldstijl aanpassenN V Monochroom aanpassen Voor Monochroom kunt u naast [Scherpte] en [Contrast] (zoals op de vorige pagina is beschreven) ook [Filtereffect] en [Toningeffect] instellen. kFiltereffect U kunt op een monochrome opname witte wolken of groene bomen meer laten afsteken door een filtereffect toe te passen. Filter Voorbeeldeffecten N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten. Ye: Geel De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken scherper. Or: Oranje De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet er stralender uit. R: Rood De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren zien er scherper en helderder uit. G: Groen Huidskleurtinten en lippen zien er zachter uit. Boombladeren zien er scherper en helderder uit. Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker. lToningeffect Door een toningeffect toe te passen, kunt u een monochrome opname in de desbetreffende kleur maken. Hierdoor kan de opname er indrukwekkender uitzien. U kunt de volgende opties selecteren: [N:Geen], [S:Sepia], [B:Blauw], [P:Paars] of [G:Groen]. 169 Q A Aangepaste beeldstijlen vastleggenN U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap], de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3]. U kunt meerdere beeldstijlen maken met andere parameterinstellingen, zoals scherpte en contrast. U kunt ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met EOS Utility (meegeleverde software, pag. 340) op de camera is vastgelegd. het scherm Snel instellen 1 Geef weer. 2 Tik op [D]. op een gebruiker om deze te 3 Tik selecteren. Selecteer een stijl voor [Gebruiker *] en druk vervolgens op <B>. X Het scherm met detailinstellingen wordt weergegeven. de basisbeeldstijl. 4 Selecteer Tik op de beeldstijl die u als basis wilt gebruiken. Als u de parameters wilt aanpassen van een beeldstijl die met de EOS Utility (meegeleverde software) op de camera is vastgelegd, selecteert u hier de beeldstijl. 170 Q A Aangepaste beeldstijlen vastleggenN een parameter. 5 Selecteer Tik op de parameter die u wilt instellen. in. 6 StelTikdeopparameter [Y]/[Z] om de parameter in te stellen en tik vervolgens op [2]. Zie 'De beeldstijl aanpassen' op pagina 166-169 voor meer informatie. X De basisbeeldstijl wordt aangegeven onder [Gebruiker *]. Als er al een beeldstijl is vastgelegd in [Gebruiker *], worden de parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan gemaakt wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt. Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 216) uitvoert, worden de standaardinstellingen voor [Gebruiker *] hersteld. Van beeldstijlen die met EOS Utility (meegeleverde software) zijn vastgelegd, worden alleen de standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld. Als u opnamen wilt maken met een vastgelegde beeldstijl, volgt u stap 3 op pagina 114 om [Gebruiker *] te selecteren. Vervolgens kunt u opnamen gaan maken. Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding (pag. 340) voor informatie over het vastleggen van een beeldstijl op de camera. 171 Q B: Aanpassen aan de lichtbronN De functie waarmee de kleurtoon zodanig kan worden aangepast dat een wit object in de opname ook daadwerkelijk wit lijkt, wordt witbalans (WB) genoemd. Bij de instelling <Q> (Auto) zal doorgaans automatisch de juiste witbalans worden ingesteld. Als u met de instelling <Q> geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u een witbalans selecteren die bij de lichtbron past of de witbalans handmatig instellen door een opname van een wit object (bijvoorbeeld wit papier) te maken. 1 Geef het scherm Snel instellen weer. op een witbalans om deze te 2 Tik selecteren. O Handmatige witbalans De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke lichtbron handmatig de witbalans in te stellen en zo de nauwkeurigheid te verbeteren. Voer deze procedure uit onder de lichtbron die u daadwerkelijk gaat gebruiken. 1 172 Fotografeer een wit object. Richt de camera op een vel wit papier of iets dergelijks, zodat dit op het LCD-scherm wordt weergegeven. Stel handmatig scherp en stel de standaardbelichting voor het witte object in. U kunt elke witbalans instellen. Q B: Aanpassen aan de lichtbronN [Handmatige witbalans]. 2 Selecteer Selecteer op het tabblad [A4] de optie [Handmatige witbalans] en druk vervolgens op <Q/0>. X Het scherm voor handmatige selectie van de witbalans wordt weergegeven. de witbalansgegevens. 3 Importeer Selecteer de opname die u bij stap 1 hebt gemaakt en druk op <Q/0>. X In het dialoogvenster dat wordt weergegeven selecteert u [OK]. De gegevens worden geïmporteerd. Wanneer het menu opnieuw wordt weergegeven, drukt u op de knop <M> om het menu te sluiten. op <Q/0>. 4 Druk X Geef het scherm Snel instellen weer. de handmatige witbalans. 5 Selecteer Selecteer [O] en druk vervolgens op <Q/0>. Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt van de standaardbelichting, kan dit een incorrecte witbalansinstelling tot gevolg hebben. Een opname die is opgeslagen terwijl de beeldstijl was ingesteld op [Monochroom] (pag. 115) of een opname die is bewerkt met een creatieve filter, kan niet worden geselecteerd in stap 3. In plaats van een wit object kan een kaart met 18% grijs (in de handel verkrijgbaar) een nauwkeurigere witbalans opleveren. 173 3 u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassenN U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar kleurtemperatuurconversiefilter of kleurcorrectiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd. Deze functie is voor gevorderde gebruikers die bekend zijn met het gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcorrectiefilters. Witbalanscorrectie 1 Selecteer [WB Shift/Bkt.]. Selecteer op het tabblad [A4] de optie [WB Shift/Bkt.] en druk vervolgens op <Q/0>. X Het scherm voor witbalanscorrectie/ reeksopnamen met automatische witbalans wordt weergegeven. de witbalanscorrectie in. 2 StelDruk op de knop <Wj/i>/<XL>/ Voorbeeldinstelling: A2, G1 <YA>/<ZO> om de markering ' ' op het scherm naar de gewenste positie te verplaatsen. B staat voor blauw, A voor amber, M voor magenta en G voor groen. De kleur in de desbetreffende richting wordt gecorrigeerd. Rechts in het scherm wordt onder 'Shift' de richting en de mate van correctie aangegeven. Als u op de knop <B> drukt, worden alle instellingen voor [WB Shift/Bkt.] geannuleerd. Druk op <Q/0> om de instelling af te sluiten en naar het menu terug te keren. Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan circa 5 mireds van een kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.) 174 3 u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassenN Reeksopnamen met automatische witbalans Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een verschillende kleurbalans op te slaan. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de kleurtemperatuur van de actuele witbalansinstelling, maar ook met meer blauw/amber of magenta/groen. Dit wordt reeksopnamen met automatische witbalans (WB-BKT) genoemd. Reeksopnamen met automatische witbalans zijn mogelijk in ±3 hele stappen. Stel de witbalansvariatie in. B/A ±3 niveaus Als u in stap 2 voor de witbalanscorrectie aan het instelwiel <5> draait, verandert de markering ' ' op het scherm in ' ' (3 punten). Als u het instelwiel naar rechts draait, wordt blauw/ amber (B/A) ingesteld en als u het wiel naar links draait, is de instelling magenta/groen (M/G). X Rechtsboven in het scherm wordt onder 'Bracket' (reeksopname) de richting en de mate van correctie aangegeven. Als u op de knop <B> drukt, worden alle instellingen voor [WB Shift/Bkt.] geannuleerd. Druk op <Q/0> om de instelling af te sluiten en naar het menu terug te keren. Bracketingvolgorde Reeksopnamen vinden in de volgende volgorde plaats:  1. standaardwitbalans, 2. meer blauw (B) en 3. meer amber (A), of  1. standaardwitbalans, 2. meer magenta (M) en 3. meer groen (G). Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans is de maximale opnamereeks voor continu-opnamen lager en neemt het maximum aantal opnamen eveneens af tot circa een derde van het normale aantal. U kunt ook de witbalanscorrectie en AEB samen met de reeksopnamen met automatische witbalans instellen. Als u kiest voor AEB in combinatie met reeksopnamen met automatische witbalans, worden er van elke opname negen versies opgeslagen. Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen, kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd. 'BKT' staat voor bracketing (reeksopnamen). 175 3 Het bereik van reproduceerbare kleuren instellenN Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt 'kleurruimte' genoemd. Met deze camera kan de kleurruimte voor opnamen worden ingesteld op sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen. Bij de basismodi wordt sRGB ingesteld. 1 Selecteer [Kleurruimte]. Selecteer op het tabblad [A4] de optie [Kleurruimte] en druk vervolgens op <Q/0>. de gewenste kleurruimte in. 2 StelSelecteer [sRGB] of [Adobe RGB] en druk vervolgens op <Q/0>. Adobe RGB Deze optie is voornamelijk bedoeld voor industrieel gebruik (drukmachines etc.). Als u geen kennis hebt van beeldverwerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of hoger), kunt u deze instelling beter niet gebruiken. De opname ziet er zeer mat uit op sRGB-computers en met printers die niet compatibel zijn met Design rule for Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of hoger). Het wordt daarom aangeraden de opname na te bewerken met software. Als de genomen foto is gemaakt met Adobe RGB als kleurruimte, is het eerste teken in de bestandsnaam een onderstrepingsteken '_'. Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Raadpleeg de softwareinstructiehandleiding in pdf-indeling op de dvd-rom voor meer informatie over het ICC-profiel. 176 Films die u met de EOS M maakt, hebben een andere uitstraling dan films die u met een conventionele camcorder maakt. Schep een klein focusgebied met een groot diafragma en profiteer van de uitstekende beeldkwaliteit bij weinig licht. 5 Filmopnamen Stel het programmakeuzewiel in op <k> om filmopnamen te maken. De opname-indeling voor films is MOV. Kaarten waarop films kunnen worden opgeslagen Voor filmopnamen moet u een SD-geheugenkaart met een hoge capaciteit en snelheidsklasse 6 ' ' of hoger gebruiken. Als de schrijfsnelheid van de kaart te laag is, wordt de film mogelijk niet goed opgenomen. Daarnaast worden films die op de kaart zijn opgeslagen, mogelijk niet goed afgespeeld als de leessnelheid van de kaart te langzaam is. Ga naar de website van de fabrikant van de kaart als u de lees-/ schrijfsnelheid van de kaart wilt weten. Full HD 1080 Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met HighDefinition met 1080 verticale pixels (scanlijnen). 177 k Filmopnamen U wordt aangeraden de camera op een televisie aan te sluiten als u opgenomen films wilt afspelen (pag. 247 en 251). Opnamen maken met automatische belichting Als u de filmmodus [k] selecteert, wordt de belichting automatisch ingesteld op de juiste helderheid. 1 Stel het programmakeuzewiel in op <k>. [k] (Autom. moviebelichting) 2 Selecteer voor de opnamemodus. scherp op het onderwerp. 3 StelVoordat u een film opneemt, stelt u automatisch of handmatig scherp (pag. 116-126). [Servo AF voor film: Inschakelen] (pag. 199) is standaard ingesteld op voortdurend scherpstellen. Als [Servo AF voor film] is ingesteld op [Inschakelen] kunt u links onder in het scherm tikken op [ ] om het scherpstellen te starten of te stoppen. Als u het scherpstellen stopzet, wordt het AF-punt grijs. Filmopname Microfoon 178 met opnemen. 4 Begin Druk op de knop <o> (Film starten/ stoppen) om een filmopname te beginnen. Druk nogmaals op de knop <o> (Film starten/stoppen) om de filmopname te beëindigen. X Terwijl de film wordt opgenomen, wordt de markering 'o' in de rechterbovenhoek van het scherm weergegeven. k Filmopnamen Zorg er tijdens de filmopname voor dat u de microfoon niet met uw vinger afdekt. Bij sommige objectieven kan er niet automatisch worden scherpgesteld. In deze gevallen moet u handmatig scherpstellen (pag. 126). Als [Servo AF voor film: Uitschakelen] is ingesteld, kunt u scherpstellen door de ontspanknop half in te drukken. De ISO-snelheid (100-6400), de sluitertijd en het diafragma worden automatisch ingesteld. Druk op de knop <YA> om de huidige belichtingsinstelling te vergrendelen (AE-vergrendeling) (pag. 157). Druk nogmaals op de knop <YA> om de AE-vergrendeling ongedaan te maken. In de filmopnamemodus kunt u tikken op [A] om de belichting te vergrendelen of de AE-vergrendeling op te heffen. U kunt vervolgens de belichtingscompensatie instellen door te drukken op de knop <ZO> om het instelbare bereik weer te geven [ ] en daarna te draaien aan het instelwiel <5>. Als u de ontspanknop half indrukt, worden onder aan het scherm de sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid weergegeven. Dit is de belichtingsinstelling voor het maken van foto's (pag. 182). De belichtingsinstelling voor filmopnamen wordt niet weergegeven. De belichtingsinstelling voor filmopnamen kan afwijken van de belichtingsinstelling voor foto's. Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie met ledlamp (afzonderlijk verkrijgbaar) Deze camera is compatibel met de functie waarmee tijdens opnamen met automatische belichting de ledlamp bij weinig licht automatisch wordt ingeschakeld. Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie. 179 k Filmopnamen Opnamen maken met handmatige belichting In de opnamemodus [M] (Handm. moviebelichting) kunt u de sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid naar wens instellen voor uw filmopname. Het handmatig instellen van de belichting voor filmopnamen is bedoeld voor geavanceerde gebruikers. 1 Stel het programmakeuzewiel in op <k>. [M] (Handm. moviebelichting) 2 Selecteer voor de opnamemodus. en het diafragma in. 3 StelAlsdeu opsluitertijd de sluitertijd en de diafragma-instelling tikt, <5> <ZO> + <5> wordt het scherm met instellingen weergegeven. Tik op [Y]/[Z] of draai aan het instelwiel <5> om de sluitertijd en het diafragma in te stellen. Druk op de knop <ZO> om de sluitertijd en het diafragma in te stellen. U kunt de sluitertijd en de diafragma-instelling ook selecteren om deze in te stellen. (De instelwielwijzer <c> wordt dan weergegeven boven de waarde die kan worden gewijzigd.) Draai aan het instelwiel <5> om de sluitertijd of het diafragma in te stellen. De sluitertijden die kunnen worden ingesteld, zijn afhankelijk van de framesnelheid <9>. • 8, 7 : 1/4000 sec. - 1/60 sec. • 6, 5, 4 : 1/4000 sec. - 1/30 sec. in. 4 StelNetdealsISO-snelheid bij foto's kunt u de ISO-snelheid instellen met: 1. het menuscherm, 2. het opnamescherm, 3. het scherm B Snel instellen en 4. de knop <XL> die is toegewezen aan de persoonlijke voorkeuze van het menu (pag. 287). 180 k Filmopnamen en start de filmopname. 5 StelDescherp procedure is dezelfde als stap 3 en 4 voor 'Opnamen maken met automatische belichting' (pag. 178). ISO-snelheid tijdens opnamen met handmatige belichting Als u [AUTO] selecteert, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en 6400. U kunt de ISO-snelheid handmatig instellen tussen ISO 100 en ISO 6400 (in volledige stappen). Als in [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [2: ISO vergroten] is ingesteld op [1: Aan], dan wordt het bereik voor de handmatige instelling uitgebreid zodat u ook 'H' (gelijk aan ISO 12800) kunt selecteren. Als in [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], ligt het ISO-snelheidsbereik tussen ISO 200 en 6400. Omdat het opnemen van een film met ISO 12800 kan resulteren in veel ruis, wordt deze snelheid aangeduid als een uitgebreide ISO-snelheid (weergegeven als 'H'). Het maximale bereik voor de handmatige instelling van de ISO-snelheid is voor filmopnamen anders dan voor foto's. Als [2: ISO vergroten] onder [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] is ingesteld op [1: Aan] en u van het maken van foto's overschakelt naar het maken van filmopnamen, wordt de maximale handmatige ISO-snelheid gewijzigd van 'H' voor foto's (gelijk aan ISO 25600) naar 'H' voor films (gelijk aan ISO 12800). Ook als u terugschakelt naar fotograferen, wordt de ISOsnelheid niet teruggezet naar de oorspronkelijke instelling. De belichtingscompensatie kan niet worden ingesteld. Het wordt afgeraden om tijdens de filmopname de sluitertijd of het diafragma aan te passen omdat de wijzigingen in de belichting worden opgenomen. Als u de sluitertijd verandert terwijl u opnamen maakt bij TL- of ledverlichting, kan er een flikkerend beeld worden opgenomen. Wanneer ISO auto is ingesteld, kunt u op de knop <YA> drukken om de ISO-snelheid te vergrendelen. Nadat u de compositie van de opname opnieuw hebt bepaald, kunt u aan de indicator voor het belichtingsniveau (pag. 175) zien wat de afwijking van het belichtingsniveau is in vergelijking met het moment waarop u de knop <YA> indrukte. Als [A1: zHistogram] niet is ingesteld op [Uitschakelen], kunt u de knop <INFO.> indrukken om het histogram weer te geven. Bij het opnemen van een film of een bewegend onderwerp wordt een sluitertijd van 1/30 tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe korter de sluitertijd, hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp eruit zal zien. 181 k Filmopnamen Filmopnamescherm Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd. AF-methode • c : u+volgen • o : FlexiZone - Multi • d : FlexiZone - Single Maximum aantal opnamen (foto's) Resterende tijd/verstreken tijd voor filmopname Filmmodus L : Automatische belichting K : Handmatige belichting Batterijniveau AF-punt Snel instellen Witbalans Beeldstijl Auto Lighting Optimizer  (Auto optimalisatie helderheid) Opnamekwaliteit (foto's) Filmopnameformaat Videofoto Belichtingsvergrendeling Transportmodus Belichtingsmodus Servo AF voor film: Inschakelen Sluitertijd Diafragma Opnameduur voor videofoto's Waarde belichtingscorrectie Opnameniveau: Handmatig ISO-snelheid (automatisch) Demper Windfilter * Wanneer in de camera een Eye-Fi-kaart is geplaatst, wordt de Eye-Fi-overdrachtstatus (pag. 294) weergegeven. Wanneer de filmopname wordt gestart, wordt de resterende opnameduur gewijzigd in de verstreken tijd. 182 k Filmopnamen Houd bij een filmopname rekening met het volgende: Als <Q> is ingesteld en de ISO-snelheid of het diafragma tijdens de filmopname verandert, kan het zijn dat de witbalans ook verandert. Als u een film opneemt bij TL- of ledverlichting, kan de film flikkeren. Het wordt afgeraden om tijdens filmopname in- of uit te zoomen. Door te zoomen kunnen er veranderingen in de belichting optreden, ongeacht of het maximale diafragma van het objectief verandert of niet. Dit kan ertoe leiden dat veranderingen in de belichting worden opgenomen. Aandachtspunten voor filmopnamen vindt u op pagina 201 en 202. Instellingen voor het maken van filmopnamen kunt u opgeven op het tabblad [Z1] (pag. 197). Telkens wanneer u een film opneemt, wordt er een filmbestand gemaakt. Indien de bestandsgrootte meer is dan 4 GB, wordt er automatisch een nieuw bestand gemaakt. Het weergaveoppervlak van de filmopname is circa 100% (waarbij het filmopnameformaat is ingesteld op [A]). Het geluid wordt door de ingebouwde stereomicrofoon van de camera opgenomen (pag. 178). De meeste in de handel verkrijgbare, externe stereomicrofoons met een ministekker van 3,5 mm in diameter kunnen worden aangesloten op de camera. Indien er een externe microfoon is aangesloten op de INaansluiting voor externe microfoons (pag. 22), krijgt deze prioriteit boven de ingebouwde microfoon. U kunt de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 291) gebruiken om de filmopname te starten en te stoppen indien de transportmodus is ingesteld op <Q>. Stel de tijdschakelaar in op <2> (vertraging van 2 seconden) en druk vervolgens op de verzendknop. Als u de schakelaar hebt ingesteld op <o> (onmiddellijk opnemen), wordt het maken van foto's ingeschakeld. De totale opnametijd voor film met een volledig opgeladen batterij  LP-E12 is als volgt: circa 1 uur en en 30 min. bij kamertemperatuur (23 °C) en circa 1 uur en 20 minuten. bij lage temperatuur (0 °C). Als de Speedlite 90EX is bevestigd, schakelt u deze uit <2>. 183 k Filmopnamen Simulatie van de definitieve opname De simulatie van de definitieve opname is een functie waarmee u de effecten op de opname kunt bekijken van bijvoorbeeld de beeldstijl of de witbalans. Tijdens het maken van filmopnamen worden de effecten van de hieronder vermelde instellingen automatisch in het filmbeeld weergegeven. Simulatie van definitieve filmopnamen Beeldstijl * Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon worden weergegeven. Witbalans witbalanscorrectie Belichting Scherptediepte Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) Correctie helderheid randen Lichte tonen prioriteit Met de simulatie van de definitieve opname kunt u de effecten bekijken van de verschillende instellingen voor het beeld. De kleuren die op het scherm worden weergegeven, komen echter niet volledig overeen met de kleuren van het opgenomen beeld. Foto's maken tijdens filmopnamen Tijdens het maken van filmopnamen kunt u nog altijd foto's maken door de ontspanknop volledig in te drukken. Foto's maken tijdens filmopnamen Als u tijdens filmopnamen een foto maakt, staat de filmopname gedurende circa 1 seconde stil. De foto wordt opgeslagen op de kaart en als het filmbeeld weer wordt weergegeven, wordt de filmopname hervat. 184 k Filmopnamen De film en foto worden op de kaart opgeslagen als afzonderlijke bestanden. Functies die specifiek bedoeld zijn voor het maken van foto's, worden hieronder weergegeven. Overige functies zijn hetzelfde als voor filmopnamen. Functie Instellingen Zoals ingesteld bij [z1: Beeldkwalit.]. Wanneer het filmopnameformaat [1920x1080] of [1280x720] Opnamekwaliteit is, is de beeldverhouding 16:9. Wanneer het formaat [640x480] is, is de beeldverhouding 4:3. ISO-snelheid* • Bij opnamen met automatische belichting: automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400. • Bij opnamen met handmatige belichting: zie 'ISO-snelheid tijdens opnamen met handmatige belichting' op pagina 181. • Opnamen maken met automatische belichting: sluitertijd  en diafragma worden automatisch ingesteld (weergegeven Belichtingsinstelling wanneer u de ontspanknop half indrukt). • Opnamen maken met handmatige belichting: sluitertijd en diafragma worden handmatig ingesteld. AEB Geannuleerd * Indien Lichte tonen prioriteit is ingesteld, begint het ISO-snelheidsbereik bij ISO 200. Op pagina 200 wordt uitgelegd hoe u foto's kunt scherpstellen die tijdens een filmopname worden gemaakt. Continufoto-opnamen maken vóór een filmopname Voordat u begint met het vastleggen van een film, kunt u via 1-beeld AF continu-opnamen maken net zoals bij foto's. Gewoon fotograferen is niet mogelijk wanneer u videofoto's maakt. De zelfontspanner werkt voordat u begint met de filmopname. Tijdens filmopnamen schakelt de camera over op het maken van een enkele opname. Ongeacht de instelling van de transportmodus wordt het maken van enkele opnamen (enkelbeeld) ingesteld voor het maken van foto's tijdens filmopnamen. In de filmopnamemodus is 1-beeld AF de enige beschikbare  AF-bedieningsmodus. 185 Instellingen voor de opnamefunctie In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn voor filmopnamen. Q Snel instellen U kunt instellingen opgeven voor de AF-methode, de opnamekwaliteit (foto's), de grootte van filmopnamen, videofoto's, de witbalans, de beeldstijl en Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid). De bediening werkt hetzelfde als bij foto's (pag. 50). 186 3 Het filmopnameformaat instellen Met de menu-optie [Z1: Movieopn.formaat] kunt u het opnameformaat van de film [****x****] en de framesnelheid [9] (aantal opgenomen frames per seconde) selecteren. De 9 (framesnelheid) schakelt automatisch over, afhankelijk van de instelling van [52: Videosysteem]. Beeldformaat A [1920x1080] : Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition).  De beeldverhouding is 16:9. B [1280x720] : HD-opnamekwaliteit (High-Definition).  De beeldverhouding is 16:9. C [640x480] : SD-opnamekwaliteit (Standard Definition).  De beeldverhouding is 4:3. Framesnelheid (fps: frames per seconde) 6/8 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van NTSC  (Noord-Amerika, Japan, Korea, Mexico, enzovoort). 5/7 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van PAL  (Europa, Rusland, China, Australië, enzovoort). 4 : de film wordt met 24 fps in bioscoopstijl opgenomen. 187 3 Het filmopnameformaat instellen Totale opnameduur voor film en bestandsgrootte per minuut Filmopnameformaat Totale opnameduur (bij benadering) Bestandsgrootte (bij benadering) Kaart van 4 GB Kaart van 8 GB Kaart van 16 GB 11 min. 22 min. 44 min. 330 MB/min. 11 min. 22 min. 44 min. 330 MB/min. 46 min. 1 uur 32 min. 3 uur 4 min. 82,5 MB/min. 6 [1920x1080] 5 4 [1280x720] [640x480] 8 7 6 5 Filmbestanden die groter zijn dan 4 GB Wanneer u een film opneemt die groter is dan 4 GB, kunt u zonder onderbreking blijven opnemen. Tijdens de filmopname, circa 30 seconden voordat de film een bestandsgrootte van 4 GB bereikt, gaat de verstreken opnametijd op het filmopnamescherm knipperen. Indien u blijft filmen en de bestandsgrootte meer wordt dan 4 GB, wordt er automatisch een nieuw filmbestand gemaakt en stopt de verstreken opnametijd of tijdcode met knipperen. Wanneer u de film afspeelt, moet u elk filmbestand afzonderlijk afspelen. Filmbestanden kunnen niet automatisch achter elkaar worden afgespeeld. Wanneer de filmweergave stopt, selecteert u het volgende filmbestand om af te spelen. Tijdslimiet voor filmopnamen De maximale opnametijd van één filmclip is 29 min. 59 sec. Als de filmopnametijd 29 minuten en 59 seconden bereikt, wordt de filmopname automatisch beëindigd. U kunt de filmopname hervatten door op de knop <o> (Film starten/stoppen) te drukken. (Er wordt een nieuw filmbestand gemaakt.) Een stijging van de interne temperatuur van de camera kan ertoe leiden dat de filmopname wordt gestopt voordat de maximumopnametijd die in de bovenstaande tabel wordt weergegeven (pag. 201), is bereikt. 188 3 Videofoto's maken Met de functie voor videofoto's kunt u gemakkelijk een kort filmpje maken. Een videofoto is een korte filmclip van circa 2, 4 of 8 seconden. Een verzameling videofoto's wordt een videofotoalbum genoemd en kan op de kaart worden opgeslagen als een afzonderlijk filmbestand. Door in elke videofoto de scène of hoek te veranderen, kunt u dynamische korte filmpjes maken. Een videofotoalbum kan ook worden afgespeeld met achtergrondmuziek (pag. 194 en 240). Het concept van een videofotoalbum Videofoto 1 Videofoto 2 Videofoto x Videofotoalbum De opnameduur voor videofoto's instellen 1 Selecteer [Videosnapshot]. Selecteer op het tabblad [Z1] de optie [Videosnapshot] en druk vervolgens op <Q/0>. [Inschakelen]. 2 Selecteer Selecteer [Inschakelen] en druk vervolgens op <Q/0>. 189 3 Videofoto's maken [Albuminstellingen]. 3 Selecteer Selecteer [Albuminstellingen] en druk vervolgens op <Q/0>. Als u verder wilt gaan met opnamen voor een bestaand album, gaat u naar 'Toevoegen aan een bestaand album' (pag. 193). [Nieuw album maken]. 4 Selecteer Selecteer [Nieuw album maken] en druk vervolgens op <Q/0>. de duur van de 5 Selecteer videofoto (Snapshotlengte). Druk op <Q/0> en gebruik de knop <Wj/i>/<XL> om de lengte van de videofoto te selecteren. Druk vervolgens op <Q/0>. [OK]. 6 Selecteer Selecteer [OK] en druk vervolgens op Opnameduur 190 <Q/0>. Druk op de knop <M> om het menu af te sluiten en terug te keren naar het filmopnamescherm. Er wordt een blauwe balk weergegeven om de duur van de videofoto aan te geven. Ga naar 'Een videofotoalbum maken' (pag. 191). 3 Videofoto's maken Een videofotoalbum maken de eerste videofoto. 7 Maak Druk op de knop <o> (Film starten/ stoppen) om een filmopname te maken X De blauwe balk die de opnameduur aangeeft, loopt langzaam terug. Nadat de ingestelde opnameduur is verstreken, stopt de opname automatisch. X Zodra het LCD-scherm is uitgeschakeld en de aanuit- en lees-/schrijfindicator gaat knipperen, wordt het bevestigingsscherm weergegeven (pag. 192). de opname op als videofotoalbum. 8 SlaDruk op de knop <ZO> om [JSla op als album] te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. X De filmclip wordt opgeslagen als de eerste videofoto van het videofotoalbum. verder met het maken van 9 Ga meer videofoto's. Herhaal stap 7 om de volgende videofoto te maken. Druk op de knop <ZO> om [JVoeg toe aan album] te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. U kunt een ander videofotoalbum maken door eerst [W Sla op als nieuw album] en vervolgens [OK] te selecteren. stoppen. 10 DeStelvideofoto-opname [Videosnapshot] in op [Uitschakelen]. Om terug te keren naar normale filmopnamen moet u niet vergeten [Uitschakelen] in te stellen. Druk op de knop <M> om het menu af te sluiten en terug te keren naar het normale filmopnamescherm. 191 3 Videofoto's maken Opties in stap 8 en 9 Functie Omschrijving De filmclip wordt opgeslagen als de eerste JSla op als album (stap 8) videofoto van het videofotoalbum. De zojuist opgenomen videofoto wordt toegevoegd JVoeg toe aan album (stap 9) aan het album dat net daarvoor is opgenomen. Er wordt een nieuw videofotoalbum gemaakt en de filmclip wordt opgeslagen als de eerste W Sla op als nieuw album (stap 9) videofoto. Het nieuwe album is een afzonderlijk bestand van het eerder opgenomen album. De zojuist opgenomen videofoto wordt 1 Speel videofoto af afgespeeld. Bekijk onderstaande tabel voor (stap 8 en 9) de afspeelopties. rSla niet op in album (stap 8) Als u de zojuist gemaakte videofoto wilt rVerwijder zonder opsl. in album verwijderen en niet wilt opslaan in het (stap 9) album, selecteert u [OK]. Handelingen bij [Speel videofoto af] Functie 7 Afspelen 5 Eerste beeld Beschrijving van weergave Telkens als u op <Q/0> drukt, kunt de zojuist opgenomen videofoto afspelen of pauzeren. Hiermee wordt de eerste scène van de eerste videofoto in het album weergegeven. Overslaan achteruit* Telkens als u op <Q/0> drukt, springt de videofoto enkele seconden achteruit. Telkens als u op <Q/0> drukt, wordt het vorige beeld weergegeven. Als u 3 Vorige beeld <Q/0> ingedrukt houdt, wordt de film teruggespoeld. 6 Volgende Telkens als u op <Q/0> drukt, wordt de film beeld voor beeld weergegeven. beeld Als u <Q/0> ingedrukt houdt, wordt de film vooruitgespoeld. Overslaan Telkens als u op <Q/0> drukt, springt de videofoto vooruit* enkele seconden vooruit. 4 Laatste beeld Hiermee wordt de laatste scène van de laatste videofoto in het album weergegeven. Weergavepositie mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden) 9Volume U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker (pag. 239) aanpassen door aan het instelwiel <5> te draaien. Het vorige scherm wordt weergegeven. 32 * Bij [Overslaan achteruit] of [Overslaan vooruit] komt de duur van de sprong overeen met het aantal seconden dat is ingesteld bij [Videosnapshot] (circa 2, 4 of 8 seconden). 192 3 Videofoto's maken Toevoegen aan een bestaand album 1 Selecteer [Aan bestaand album toevoegen]. Voer stap 4 op pagina 190 uit om [Aan bestaand album toevoegen] te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. een bestaand album. 2 Selecteer Druk op de knop <YA>/<ZO> om een album te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. Selecteer [OK] in het dialoogvenster en druk vervolgens op <Q/0>. X Bepaalde videofoto-instellingen worden aangepast aan de instellingen van het bestaande album. Druk op de knop <M> om het menu af te sluiten en terug te keren naar het filmopnamescherm. de videofoto. 3 Maak Ga naar 'Een videofotoalbum maken' (pag. 191). U kunt geen album selecteren dat is gemaakt met een andere camera. 193 3 Videofoto's maken Waarschuwingen voor het maken van videofoto's U kunt aan een album alleen videofoto's met dezelfde lengte (circa 2, 4 of 8 seconden) toevoegen. Als u tijdens het maken van videofoto's een van de volgende handelingen uitvoert, wordt er een nieuw album gemaakt voor de volgende videofoto's. • Het [Movie-opn.formaat] (pag. 187) wijzingen. • De instelling [Geluidsopname] wijzigen van [Automatisch] of [Handmatig] in [Uitschakelen] of van [Uitschakelen] in [Automatisch] of [Handmatig] (pag. 197). • De firmware bijwerken. U kunt geen foto's maken terwijl u een videofoto maakt. De opnameduur voor een videofoto is slechts een schatting. Afhankelijk van de framesnelheid is de opnameduur die tijdens het afspelen wordt weergegeven, mogelijk niet nauwkeurig. Een album afspelen Een voltooid album kan op dezelfde manier worden afgespeeld als een normale film (pag. 239). 1 Speel de film af. Druk op de knop <x> om opnamen weer te geven. het album. 2 Selecteer Druk op de knop <YA>/<ZO> om een album te selecteren. Tijdens de weergave van één opname geeft het pictogram [ ], dat linksboven wordt weergegeven, aan dat de opname een videofoto is. het album af. 3 Speel Tik in het midden van het scherm op het pictogram [Z] (Afspelen) of tik op [ ] en tik vervolgens op het filmweergavepaneel dat wordt weergegeven, op het pictogram [Z] (Afspelen). 194 3 Videofoto's maken Een album bewerken Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt u de videofoto's in het album opnieuw ordenen, verwijderen of afspelen. 1 Selecteer [X] (Bewerken) in het weergavepaneel. X Het bewerkingsscherm wordt weergegeven. een bewerking. 2 Selecteer Tik op het pictogram van de bewerking of druk op de knop <YA>/<ZO> om een bewerking te selecteren. Druk vervolgens op <Q/0>. Functie Omschrijving Snapshot verplaatsen Tik op de videofoto die u wilt verplaatsen of druk op de knop <YA>/<ZO> om de te verplaatsen videofoto te selecteren. Druk vervolgens op <Q/0>. Druk op de knop <YA>/<ZO> om de videofoto naar de gewenste locatie te verplaatsen. Snapshot verwijderen Tik op de videofoto die u wilt verwijderen of druk op de knop <YA>/<ZO> om de te verwijderen videofoto te selecteren. Druk vervolgens op <Q/0>. Het pictogram [L] wordt weergegeven op de geselecteerde videofoto. Door nogmaals op <Q/0> te drukken, heft u de selectie op en verdwijnt [L]. Snapshot afspelen Tik op de videofoto die u wilt afspelen of druk op de knop <YA>/<ZO> om de af te spelen videofoto te selecteren. Druk vervolgens op <Q/0>. 195 3 Videofoto's maken het bewerkte album op. 3 SlaDruk op de knop <M> om terug te keren naar het bewerkingspaneel onder aan het scherm. Tik op het pictogram [W] (Opslaan) of druk op de knop <YA>/<ZO> om [W] (Opslaan) te selecteren. Druk vervolgens op <Q/0>. X Het scherm Opslaan wordt weergegeven. Om het bestand als een nieuwe film op te slaan, selecteert u [Nieuw bestand]. Als u het bestand wilt opslaan en het originele filmbestand wilt overschrijven, selecteert u [Overschrijven] en drukt u vervolgens op <Q/0>. Achtergrondmuziek Muziek die op de geheugenkaart wordt opgenomen, mag uitsluitend worden gebruikt voor privégebruik. Pleeg geen inbreuk op het auteursrecht. U kunt achtergrondmuziek laten horen tijdens het afspelen van albums, normale films en diavoorstellingen op de camera (pag. 240, 243). Als u achtergrondmuziek wilt laten horen, moet u die eerst met behulp van EOS Utility (meegeleverde software) kopiëren naar de kaart. Raadpleeg de software-instructiehandleiding (pdf) op de dvd-rom voor informatie over het kopiëren van de achtergrondmuziek. Meegeleverde software die met albums kan worden gebruikt EOS Video Snapshot Task: U kunt videofotoalbums bewerken. Deze invoegfunctie voor ImageBrowser EX wordt automatisch gedownload van internet via de functie voor automatisch bijwerken. 196 3 Menufunctie-instellingen voor film Wanneer u het programmakeuzewiel instelt op <k>, geeft het tabblad [Z1] functies weer die speciaal zijn bedoeld voor filmopnamen. Hieronder volgen de menuopties. Het menu [Z1] Filmopnameformaat U kunt het beeldformaat en de framesnelheid instellen. Raadpleeg pagina 187 en 188 voor meer informatie. Geluidsopname Niveaumeter Normaliter neemt de ingebouwde microfoon geluid in stereo op. Indien er een in de handel verkrijgbare microfoon met een ministekker (diameter van 3,5 mm) wordt aangesloten op de  IN-aansluiting voor externe microfoons (pag. 22), krijgt deze prioriteit. Opties voor [Geluidsopname/Opname niveau] [Automatisch]: Het geluidsopnameniveau wordt automatisch aangepast. Automatische niveauregeling functioneert in reactie op het geluidsniveau. 197 3 Menufunctie-instellingen voor film [Handmatig] : Voor gevorderde gebruikers. U kunt het opnameniveau handmatig aanpassen. Selecteer [Opname niveau] en kijk op de niveaumeter terwijl u op de knop <YA>/<ZO> drukt om het opnameniveau aan te passen. Het hardste geluid wordt ongeveer 3 seconden lang weergegeven. Pas het niveau dusdanig aan dat de niveaumeter rechts van '12' af en toe gaat branden. Als de niveaumeter in de buurt van '0' gaat branden, is het geluid mogelijk vervormd. [Uitschakelen]: Er wordt geen geluid opgenomen. [Windfilter] Wanneer deze functie is ingesteld op [Inschakelen], wordt het geluid dat wordt veroorzaakt door wind verminderd wanneer het buiten waait. Deze functie wordt alleen geactiveerd bij gebruik van de ingebouwde microfoon. Als deze functie is ingesteld op [Inschakelen], worden ook de lage bastonen verminderd. Stel deze functie dus in op [Uitschakelen] als er geen sprake is van wind. Er wordt dan een natuurlijkere geluidsopname gemaakt dan met de instelling [Inschakelen]. [Demper] Zelfs als u [Geluidsopname] instelt op [Automatisch] of [Handmatig] en dan een opname maakt, kan er geluidsvervorming optreden indien er een zeer hard geluid is. In dergelijke gevallen wordt het aanbevolen om de instelling [Inschakelen] te gebruiken. De geluidsvolumebalans tussen L (links) en R (rechts) kan niet worden aangepast. Bij zowel L als R wordt er geluid opgenomen met een samplingfrequentie van 48 kHz/16-bits. Videofoto U kunt videofoto's opnemen. Zie pagina 189 voor meer informatie. 198 3 Menufunctie-instellingen voor film Servo AF voor film De standaardinstelling is [Inschakelen]. Ongeacht de instelling kunt u scherpstellen door de ontspanknop half in te drukken. • Wanneer [Inschakelen] is ingesteld: • U kunt een film opnemen terwijl u continu scherpstelt op een bewegend onderwerp. Let op: de camera kan dan het geluid van het objectief opnemen. Om opname van het geluid van het objectief te verminderen, gebruikt u een in de handel verkrijgbare, externe microfoon. Met het objectief EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM of EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM wordt het geluid van het scherpstellen tijdens filmopnamen geminimaliseerd. • Wanneer u vatting adapter EF-EOS M gebruikt, moet u bij Servo AF voor film de camera uitschakelen voordat u de focusinstellingsknop op het objectief instelt op <MF>. • Als [AF met ontspanknop tijdens k: Uitschakelen] is ingesteld, wordt er niet opnieuw scherpgesteld wanneer de ontspanknop tijdens een filmopname half wordt ingedrukt. • Omdat Servo AF voor film meer batterijvermogen verbruikt, neemt het aantal mogelijke opnamen en de hoeveelheid mogelijke filmopnametijd af. • Als u de opname vergroot, wordt Servo AF voor film stopgezet. • Als u wilt scherpstellen op een bepaald punt of wilt voorkomen dat er vóór of tijdens filmopnamen geluid van het objectief wordt opgenomen, kunt u Servo AF voor film tijdelijk stopzetten door een van de volgende handelingen uit te voeren. Wanneer u Servo AF voor film stopt, wordt het AF-punt grijs weergegeven. Wanneer u dezelfde handeling nogmaals uitvoert, wordt Servo AF voor film hervat. • Tik op het pictogram [ ] linksonder op het scherm. • Als [5: Sluiter/AE-vergrendelingsknop] is ingesteld op [2: AF/AFvergrendeling, geen AE] in [54: Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)], wordt Servo AF voor film stopgezet terwijl u de knop <YA> ingedrukt houdt. Wanneer u de knop <YA> loslaat, wordt Servo AF voor film hervat. • Wanneer u op de knop <M> of <x> drukt, de AF-methode wijzigt of de scherpstellingsinstelling op het objectief aanpast, wordt Servo AF voor film stopgezet. Servo AF voor film wordt weer hervat wanneer u terugkeert naar de filmopname. • Wanneer [Uitschakelen] is ingesteld: • U kunt alleen scherpstellen wanneer de ontspanknop half wordt ingedrukt. 199 3 Menufunctie-instellingen voor film AF met ontspanknop tijdens k (filmopname) Als u de ontspanknop indrukt terwijl u filmopnamen aan het maken bent, kunt u een foto maken. De standaardinstelling is [ONE SHOT]. • Wanneer [ONE SHOT] is ingesteld: • Bij het maken van filmopnamen kunt u opnieuw scherpstellen en een foto maken door de ontspanknop half in te drukken. • Als u opnamen maakt van een statisch (niet-bewegend) onderwerp, kunt u de opname maken met een nauwkeurige scherpstelling. • Wanneer [Uitschakelen] is ingesteld: • U kunt onmiddellijk een foto maken wanneer u op de ontspanknop drukt, zonder dat er op het onderwerp is scherpgesteld. Dit is effectief wanneer u het wijzigen van de sluitertijd belangrijker vindt dan de scherpstelling. 200 Aandachtspunten voor filmopnamen Waarschuwing voor interne temperatuur <s> (wit) of <E> (rood) Wanneer u langdurig opnamen maakt of opnamen maakt bij een hoge omgevingstemperatuur, loopt de interne temperatuur van de camera op en wordt het witte pictogram <s> of het rode pictogram <E> weergegeven op het scherm. Het witte pictogram <s> duidt op een afname van de fotokwaliteit. Het wordt aanbevolen pas weer opnamen te maken als de interne temperatuur van de camera is gezakt. De beeldkwaliteit van een film wordt vrijwel niet beïnvloed en dus kunt u doorgaan met filmen. Het rode pictogram <E> geeft aan dat de camera spoedig automatisch wordt uitgeschakeld. U kunt in dat geval geen opnamen meer maken totdat de interne temperatuur van de camera is gedaald. Schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen. Als u langdurig opnamen maakt bij een hoge omgevingstemperatuur, wordt het pictogram <s> of <E> sneller weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt. Opname- en beeldkwaliteit Als het gebruikte objectief beschikt over Image Stabilizer (beeldstabilisatie) en u deze functie op <1> zet, is Image Stabilizer (beeldstabilisatie) altijd actief, zelfs als u de ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer (beeldstabilisatie) gebruikt batterijvermogen waardoor de totale filmopnametijd of het aantal mogelijke opnamen kan afnemen. Als u een statief gebruikt of als Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet nodig is, wordt het aanbevolen om Image Stabilizer (beeldstabilisatie) op <2> te zetten. Met de ingebouwde microfoon worden ook camerageluiden opgenomen. Door het gebruik van een in de handel verkrijgbare externe microfoon kunt u voorkomen dat deze geluiden worden opgenomen (of het geluid dempen). Sluit geen ander apparaat dan een externe microfoon aan op de  IN-aansluiting voor externe microfoons op de camera. Als de helderheid tijdens filmopnamen met automatische belichting verandert, ziet dat gedeelte er mogelijk kortstondig uit als een foto wanneer u de film weergeeft. In dergelijke gevallen dient u filmopnamen te maken met handmatige belichting. Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt tijdens filmopnamen rechts in het scherm mogelijk een indicator met vijf niveaus weergegeven. Deze geeft aan hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven (beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen). Hoe langzamer de kaart, hoe sneller de indicator stijgt. Als de indicator vol raakt, wordt de filmopname automatisch gestopt. Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de indicator ofwel niet Indicator weergegeven of het niveau (indien weergegeven) zal nauwelijks omhoog gaan. Maak eerst een paar testfilms om te zien of de schrijfsnelheid van de kaart hoog genoeg is. 201 Aandachtspunten voor filmopnamen Foto's maken tijdens filmopname Zie 'Beeldkwaliteit' op pagina 128 voor meer informatie over de beeldkwaliteit van foto's. Als de ontspanknop tijdens het maken van filmopnamen half wordt ingedrukt, ondervindt u mogelijk de volgende problemen. • De opname wordt tijdelijk onscherp. • Een plotselinge verandering in de helderheid wordt opgenomen in de film. • Er wordt een tijdelijke stop opgenomen in de film. • Het geluid van het objectief wordt opgenomen in de film. • Als de camera niet kan worden scherpgesteld, bijvoorbeeld omdat het onderwerp beweegt, kunnen er geen foto's worden gemaakt. Aansluiten op een tv Als u de camera op een tv aansluit (pag. 247 en 251) en een film opneemt, wordt tijdens de opname op de tv geen geluid afgespeeld. Het geluid wordt echter wel goed opgenomen. Aandachtspunten wanneer [Servo AF voor films] is ingesteld op [Inschakelen] Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld Een snel bewegend onderwerp dat de camera nadert of van de camera af beweegt. Een onderwerp dat zich op korte afstand voor de camera beweegt. Raadpleeg tevens 'Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld' op pagina 123. • Omdat Servo AF voor film meer batterijvermogen verbruikt, neemt het aantal mogelijke opnamen en de hoeveelheid mogelijke filmopnametijd af. • Tijdens in- en uitzoomen en het vergroten van een opname wordt Servo AF voor film tijdelijk stopgezet. • Als een onderwerp tijdens een filmopname de camera nadert of er vandaan beweegt of als de camera horizontaal of verticaal wordt bewogen, kan het filmbeeld kortstondig uitrekken of krimpen (de beeldvergroting verandert). 202 Met de EOS M hebt u de vrijheid om u als fotograaf te ontwikkelen en om nieuwe creatieve technieken te leren. Bent u wat zekerder van uw zaak? Experimenteer dan met de semiautomatische en handmatige opnamemodi. Hiermee bepaalt u de manier waarop licht in de camera komt. Geniet van de ontdekkingstocht door de wereld van fotografie. 6 Handige functies De pieptoon uitzetten (pag. 204) Kaartwaarschuwing (pag. 204) De kijktijd instellen (pag. 205) Het raster weergeven (pag. 205) Energiebesparende functies instellen (LCD uitschakelen, Cam. uitschakelen) (pag. 206) De helderheid van het LCD-scherm aanpassen (pag. 207) Een map maken en selecteren (pag. 208) Methoden voor bestandsnummering (pag. 210) Copyrightinformatie instellen (pag. 212) Verticale opnamen automatisch draaien (pag. 214) Camera-instellingen controleren (pag. 215) De standaardinstellingen van de camera herstellen (pag. 216) De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen (pag. 219) Speedlite-functies instellen (pag. 220) Automatische sensorreiniging (pag. 225) Stofwisdata toevoegen (pag. 227) 203 Handige functies 3 De pieptoon uitzetten U kunt voorkomen dat er een pieptoon klinkt zodra er is scherpgesteld of bij het gebruik van de zelfontspanner en bij bediening via het aanraakscherm. Selecteer op het tabblad [53] de optie [Pieptoon] en druk vervolgens op  <Q/0>. Selecteer [Uitschakelen] en druk vervolgens op <Q/0>. Om de pieptoon alleen bij bediening via het aanraakscherm uit te zetten, selecteert u [Aanr. op ]. 3 Kaartwaarschuwing Door deze optie in te stellen voorkomt u dat u opnamen maakt zonder dat er een kaart in de camera is geplaatst. Selecteer op het tabblad [A1] de optie [Ontspan sluiter zonder kaart] en druk vervolgens op <Q/0>. Selecteer [Uitschakelen] en druk vervolgens op <Q/0>. Als er geen kaart in de camera is geplaatst en u de ontspanknop indrukt, wordt het bericht 'Geen kaart' op het LCD-scherm weergegeven en kunt u de sluiter niet ontspannen. 204 Handige functies 3 De kijktijd instellen U kunt aanpassen hoe lang de foto direct na de opname op het LCDscherm wordt weergegeven. Als [Uit] is ingesteld, wordt de opname niet direct na het maken weergegeven. Als [Vastzetten] is ingesteld, wordt de opname weergegeven totdat de tijd van de instelling [LCD uitschakelen] is verstreken. Als u tijdens het weergeven van een opname functies van de camera gebruikt, bijvoorbeeld als u de ontspanknop half indrukt, wordt de weergave beëindigd. Selecteer op het tabblad [A1] de optie [Kijktijd] en druk vervolgens op <Q/0>. Selecteer de gewenste instelling en druk vervolgens op <Q/0>. 3 Het raster weergeven Door een raster op het LCD-scherm weer te geven, kunt u de opname controleren op horizontale en verticale kantelingen. Er zijn twee rasterpatronen. Selecteer op het tabblad [A1] de optie [Rasterweergave] en druk vervolgens op <Q/0>. Selecteer [Raster 1l] of [Raster 2m] en druk vervolgens op <Q/0>. 205 Handige functies 3 Energiebesparende functies instellen (LCD uitschakelen, Cam. uitschakelen) Als u de camera enige tijd niet bedient, wordt het LCD-scherm automatisch uitgeschakeld om energie te besparen. Als u de camera ook daarna enige tijd niet gebruikt, wordt deze automatisch uitgeschakeld. U kunt opgeven hoeveel tijd er moet verstrijken voordat het LCD-scherm en de camera automatisch worden uitgeschakeld. Als het LCD-scherm is uitgeschakeld om energie te besparen, kunt u dit weer inschakelen door op een willekeurige knop op de camera te drukken of door op het LCD-scherm te tikken. Als de camera is uitgeschakeld om energie te besparen, kunt u deze weer inschakelen door op de aan-uitknop te drukken of door de knop <x> ten minste 2 seconden ingedrukt te houden. De aan-uit- en lees-/schrijfindicator knippert wanneer u de camera inschakelt <1>. De indicator gaat uit wanneer de camera is ingeschakeld. Als het LCD-scherm wordt uitgeschakeld, wordt de aan-uit en lees-/schrijfindicator groen. Selecteer op het tabblad [52] de optie [Energiebesparing] en druk vervolgens op <Q/0>. Selecteer de gewenste instelling voor [LCD uitschakelen] en [Cam. uitschakelen] en druk vervolgens op <Q/0>. [Cam. uitschakelen] geeft aan hoeveel tijd er moet zitten tussen het uitschakelen van het LCD-scherm en het uitschakelen van de camera. 206 Handige functies 3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het gemakkelijker te lezen is. U kunt de helderheid via het menu aanpassen of de persoonlijke voorkeuze instellen om het scherm tijdelijk helderder te maken. De helderheid aanpassen via het menu Selecteer op het tabblad [52] de optie [LCD-helderheid] en druk vervolgens op <Q/0>. Tik op het aanpassingsscherm op [Y]/[Z] of druk op de knop <YA>/ <ZO> om de helderheid aan te passen. Druk vervolgens op <Q/0>. Stel bij het controleren van de belichtingstijd van een opname de helderheid van het LCD-scherm op 4 in en zorg dat omgevingslicht geen invloed op het beeld heeft. Als u met behulp van de persoonlijke voorkeuze [Helderder LCD (tijd.)] (pag. 287) instelt op de knop <XL>, is de helderheid gelijk aan niveau 7 zoals ingesteld via het menu. Druk opnieuw op de knop om terug te gaan naar de vorige helderheid. Als de camera is uitgeschakeld <2> of als het scherm voor het aanpassen van de helderheid wordt weergegeven via het menu, wordt de helderheid ingesteld op het vorige niveau. 207 Handige functies 3 Een map maken en selecteren U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de opnamen worden opgeslagen. Deze handeling is optioneel, aangezien er automatisch een map voor de opslag van opnamen wordt gemaakt. Een map maken 1 Selecteer [Selecteer map]. Selecteer op het tabblad [51] de optie [Selecteer map] en druk vervolgens op <Q/0>. [Maak map]. 2 Selecteer Selecteer [Maak map] en druk vervolgens op <Q/0>. een nieuwe map. 3 Maak Selecteer [OK] en druk vervolgens op <Q/0>. X Er wordt een nieuwe map gemaakt met een mapnummer dat één cijfer hoger is. 208 Handige functies Een map selecteren Laagste bestandsnummer Aantal opnamen in de map Open het scherm Selecteer map, selecteer een map en druk op  <Q/0>. Volgende opnamen zullen in de geselecteerde map worden opgeslagen. Mapnaam Hoogste bestandsnummer Mappen De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf alfanumerieke tekens. Bijvoorbeeld: '100CANON'. Een map kan maximaal 9999 opnamen bevatten (bestandsnummer 0001 - 9999). Wanneer een map vol raakt, wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt met een mapnummer dat één cijfer hoger is. Ook wanneer de bestandsnummering handmatig opnieuw is ingesteld (pag. 211), wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt. Er kunnen mappen worden gemaakt met de nummers 100 t/m 999. Mappen maken op een computer Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een nieuwe map met de naam 'DCIM'. Open de map DCIM en maak hierin net zoveel mappen als u wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan. De mapnaam moet de notatie '100ABC_D' hebben. De eerste drie cijfers zijn het mapnummer, van 100 tot 999. De volgende vijf tekens kunnen bestaan uit een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A t/m Z, cijfers en het onderstrepingsteken '_'. De spatie kan niet worden gebruikt. De camera kan mappen met hetzelfde mapnummer niet herkennen, zelfs als de laatste vijf tekens anders zijn (bijvoorbeeld 100ABC_D en 100W_XYZ). 209 Handige functies 3 Methoden voor bestandsnummering De beeldbestanden worden genummerd van 0001 tot 9999 in de volgorde waarin de opnamen zijn gemaakt. Vervolgens worden de bestanden in een map opgeslagen. U kunt instellen hoe het bestandsnummer wordt toegewezen. Het bestandsnummer wordt op de computer in de volgende notatie weergegeven: IMG_0001.JPG. Selecteer op het tabblad [51] de optie [Bestandnr.] en druk vervolgens op <Q/0>. De beschikbare instellingen worden hieronder beschreven. Selecteer een instelling en druk vervolgens op <Q/0>. [Continu]: de opeenvolgende bestandsnummering loopt door, ook na het vervangen van de kaart of het maken van een map. Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen of een nieuwe map hebt gemaakt, loopt de opeenvolgende bestandsnummering door tot 9999. Dit is handig wanneer u afbeeldingen met nummers tussen 0001 en 9999 op meerdere kaarten of uit meerdere mappen in één map op de computer wilt opslaan. Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe opnamen worden voortgezet vanaf de bestandsnummers van de bestaande opnamen op de kaart of in de map. Als u een doorlopende bestandsnummering wilt gebruiken, raden we u aan elke keer een opnieuw geformatteerde kaart te gebruiken. Bestandsnummering na het vervangen van de kaart Kaart 1 XXX-0051 Kaart 2 XXX-0052 Volgende opeenvolgende bestandsnummer 210 Bestandsnummering na het maken van een map Kaart 1 100 101 XXX-0051 XXX-0052 Handige functies [Auto. reset]: De bestandsnummering begint elke keer opnieuw bij 0001 nadat de kaart is vervangen of een nieuwe map is gemaakt. Als u de kaart vervangt of een map maakt, begint de bestandsnummering weer bij 0001 voor de nieuwe opnamen. Dit is handig als u de opnamen per kaart of map wilt archiveren. Als de vervangende kaart of bestaande map echter al reeds opgenomen opnamen bevat, is het mogelijk dat de bestandsnummering van de nieuwe beelden verdergaat met de bestandsnummering van de bestaande opnamen op de kaart of in de map. Als u opnamen wilt opslaan met een bestandsnummering die begint bij 0001, gebruik dan elke keer een nieuwe, geformatteerde kaart. Bestandsnummering na het vervangen van de kaart Kaart 1 XXX-0051 Bestandsnummering na het maken van een map Kaart 2 100-0001 Kaart 1 100 101 XXX-0051 XXX-0001 Bestandsnummer opnieuw ingesteld [Handm. reset]: voor het handmatig terugzetten van de bestandsnummering, of om in een nieuwe map met het bestandsnummer 0001 te beginnen. Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering van de opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001. Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt gebruiken voor opnamen van gisteren en opnamen van vandaag. Nadat de bestandsnummering handmatig opnieuw is ingesteld, keert deze terug naar Continu of Auto. reset. (Er wordt geen bevestigingsscherm voor Handm. reset weergegeven.) Indien het bestandsnummer in map 999 het nummer 9999 bereikt, kunt u geen opnamen meer maken, zelfs niet als de kaart nog opslagcapaciteit heeft. Op het LCD-scherm wordt dan een bericht weergegeven dat de kaart moet worden vervangen. Vervang de kaart. Voor zowel JPEG- als RAW-opnamen begint de bestandsnaam met 'IMG_'. Filmbestandsnamen beginnen met 'MVI_'. De extensie is '.JPG' voor  JPEG-opnamen, '.CR2' voor RAW-opnamen en '. MOV' voor films. 211 Handige functies 3 Copyrightinformatie instellenN Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie aan de opname toegevoegd. 1 Selecteer [Copyrightinformatie]. Selecteer op het tabblad [54] de optie [Copyrightinformatie] en druk vervolgens op <Q/ 0>. de optie die u wilt instellen. 2 Selecteer Selecteer [Voer naam van auteur in] of [Voer copyrightdetails in] en druk vervolgens op <Q/0>. X Het tekstinvoerscherm wordt geopend. Selecteer [Geef copyrightinfo weer] om de momenteel ingestelde copyrightinformatie te controleren. Selecteer [Verwijder copyrightinfo] om de momenteel ingestelde copyrightinformatie te verwijderen. tekst in. 3 VoerRaadpleeg 'Tekstinvoerprocedure' op de volgende pagina en voer de copyrightinformatie in. U kunt maximaal 63 alfanumerieke tekens en symbolen invoeren. de instelling. 4 Verlaat Tik op [OK] nadat u de tekst hebt ingevoerd. Selecteer [OK] in het bevestigingsvenster en druk op <Q/0>. 212 Handige functies Tekstinvoerprocedure Het invoergebied wijzigen: Druk op de knop <B> om tussen het bovenste en onderste invoergebied te wisselen. De cursor verplaatsen: Tik op [ ]/[ ] of druk op de knop <YA>/<ZO> om de cursor te verplaatsen. Tekst invoeren: Typ rechtstreeks met het toetsenbord in het onderste gebied of draai aan het instelwiel <5> om een teken te selecteren en druk vervolgens op <Q/0> om dit in te voeren. De invoermodus wijzigen: Tik rechts onder in het onderste invoergebied op [ ]. Telkens als u hierop tikt, wordt de invoermodus als volgt gewijzigd: kleine letters a cijfers/symbolen 1 a cijfers/symbolen 2 a hoofdletters. Een teken verwijderen: Tik op [ ] of druk op de knop <M> om één teken te verwijderen. Afsluiten: Tik op [OK] om de tekstinvoer te voltooien. Het scherm uit stap 2 wordt opnieuw weergegeven. De tekstinvoer annuleren: Tik op [Annuleer] om de tekstinvoer te annuleren. Het scherm uit stap 2 wordt opnieuw weergegeven. U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility (meegeleverde software, pag. 340). 213 Handige functies 3 Verticale opnamen automatisch draaien Wanneer u een verticale opname maakt en deze op de camera of een computer weergeeft, wordt de opname automatisch in de verticale stand gedraaid. Deze instelling kunt u wijzigen. Selecteer op het tabblad [51] de optie [Auto. roteren] en druk vervolgens op <Q/0>. De beschikbare instellingen worden hieronder beschreven. Selecteer een instelling en druk vervolgens op <Q/0>. [AanzD]: De verticale opname wordt tijdens de weergave automatisch gedraaid op zowel het LCD-scherm als de pc. [AanD] : De verticale opname wordt alleen op de pc automatisch gedraaid. [Uit] : De verticale opname wordt niet automatisch gedraaid. Veelgestelde vragen De verticale opname is niet gedraaid wanneer de foto direct na de opname wordt weergegeven. De opname wordt gedraaid als u op de knop <x> drukt om opnamen weer te geven. [AanzD] is ingesteld, maar de opname wordt bij weergave niet gedraaid. Verticale opnamen die zijn gemaakt terwijl [Auto. roteren] was ingesteld op [Uit], kunnen niet automatisch worden gedraaid. Als er een verticale opname is gemaakt terwijl de camera naar boven of naar beneden werd gehouden, kan het zijn dat de opname niet automatisch wordt gedraaid. In dergelijke gevallen kunt u de opname draaien aan de hand van de procedure die wordt omschreven in 'De opname roteren' op pagina 233. Ik wil op het LCD-scherm van de camera een opname draaien die gemaakt is terwijl [AanD] was ingesteld. Nadat u een opname hebt gemaakt, kunt u [AanzD] nog steeds instellen zodat de opname tijdens de weergave wordt gedraaid. De verticale opname wordt niet gedraaid op het scherm van de pc. De gebruikte software is niet compatibel met de functie voor draaien van opnamen. Gebruik in plaats daarvan de software die bij de camera is geleverd. 214 Handige functies 3 Camera-instellingen controleren Op het tabblad [54] kunt u met de optie [Geeft camera-inst. weer] de belangrijkste instellingen van de camera controleren. Instellingenscherm Resterende capaciteit van kaart Kleurruimte (pag. 176) Witbalanscorrectie (pag. 174)/ reeksopnamen met automatische witbalans (pag. 175) Aanraakbediening (pag. 63) Automatische beeldrotatie (pag. 214) Datum/tijd (pag. 40) Zomertijd (pag. 42) Pieptoon (pag. 204) Sensorreiniging (pag. 225) Cam. uitschakelen (pag. 206) LCD uitschakelen (pag. 206) 215 Handige functies 3 De standaardinstellingen van de camera herstellenN In de filmopnamemodus of in een van de creatieve modi voor het maken van foto's kunt u de opname-instellingen en de menuinstellingen van de camera terugzetten naar de standaardwaarden. Met deze procedure worden alle instellingen in alle opnamemodi, inclusief de modus Automatisch/scène, teruggezet naar de standaardwaarden. 1 Selecteer [Wis instellingen]. Selecteer op het tabblad <54> de optie [Wis instellingen] en druk vervolgens op <Q/0>. [Wis alle camera2 Selecteer instellingen]. Selecteer [Wis alle camerainstellingen] en druk vervolgens op <Q/0>. [OK]. 3 Selecteer Selecteer [OK] en druk vervolgens op <Q/0>. X Wanneer u [Wis alle camera- instellingen] selecteert, worden alle standaardinstellingen (zoals vermeld op de volgende pagina) van de camera hersteld. Veelgestelde vragen Alle camera-instellingen wissen: Vóór de bovenstaande procedure selecteert u [Wis pers. voorkeuze(C.Fn)] in [54: Wis instellingen] om alle persoonlijke voorkeuzen te wissen (pag. 282). 216 Handige functies Instellingen voor het maken van foto's Instellingen voor opnamekwaliteit C (Automatisch/ creatief) Beeldkwaliteit 73 Beeldstijl Automatisch AF-bediening 1-beeld AF Transportmodus u (Enkelbeeld) Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie Standaard helderheid) Meetmethode q (Meervlaks meting) Opnamemodus AUTO (automatisch) ISO auto Max.: 6400 Belichtingscompensatie Geannuleerd AEB Geannuleerd ISO-snelheid Flitsbelichtingscom 0 (Nul) pensatie Persoonlijke voorkeuzen Ongewijzigd Externe Speedlite besturing Ongewijzigd Correctie helderheid randen Inschakelen/ correctiegegevens blijven behouden Correctie chromatische afw. Uitschakelen/ correctiegegev ens blijven behouden Kleurruimte Witbalans sRGB Q (Auto) Handmatige witbalans Geannuleerd Witbalanscorrectie Geannuleerd Reeksopnamen met Geannuleerd automatische witbalans Ruisred. lange sluitertijd Deactiveren Hoge ISOruisreductie Standaard File No. Auto. reiniging Stofwisdata Continu Inschakelen Gewist Raadpleeg de instructiehandleiding van het GPS-apparaat voor de  GPS-instellingen. 217 Handige functies Camera-instellingen Instellingen voor het maken van filmopnamen Cam. uitschakelen Pieptoon 1 min. Inschakelen Opnamemodus Autom. moviebelichting Ontspan sluiter zonder kaart Inschakelen AF-methode FlexiZone Single Kijktijd 2 sec. Servo AF voor film Inschakelen z Histogram Uitschakelen x Histogram Helderheid AF met ontspanknop ONE SHOT tijdensk Spring met 5 Auto. roteren LCD-helderheid LCD auto uit Tijdzone Datum/tijd Taal Videosysteem Schermkleur Uitleg Aanraakbediening Copyrightinformatie Ctrl over HDMI Eye-Fi trans. My Menu instellingen e (10 beelden) AanzD 1 min. Ongewijzigd Ongewijzigd Ongewijzigd Ongewijzigd 1 Inschakelen Standaard Ongewijzigd Deactiveren Deactiveren Ongewijzigd Weergave van My Menu Deactiveren AF-methode FlexiZone Single Continue AF Touch Shutter Rasterweergave Aspect ratio Meettimer Inschakelen Deactiveren Uit 3:2 16 sec. 218 Rasterweergave Meettimer Filmopnameformaat Geluidsopname Videofoto Uit 16 sec. 1920x1080 Automatisch Deactiveren Handige functies 3 De kleur van het scherm met opname-instellingen (B Snel instellen) wijzigen U kunt de achtergrondkleur van het scherm met opnameinstellingen wijzigen. Selecteer op het tabblad [53] de optie [Schermkleur] en druk vervolgens op <Q/0>. Selecteer de gewenste kleur en druk vervolgens op <Q/0>. 219 3 Speedlite-functies instellenN U kunt de Speedlite-functies instellen via het menu. Deze informatie is alleen van toepassing op compatibele Speedlite-flitsers uit de EX-serie die op de camera zijn bevestigd. De instellingsprocedure is hetzelfde als voor het instellen van een menufunctie van de camera. Selecteer [Externe Speedlite besturing]. Selecteer op het tabblad [A1] de optie [Externe Speedlite besturing] en druk vervolgens op <Q/0>. X Het scherm voor bediening van een externe Speedlite wordt weergegeven. [Flitsen] Stel deze optie normaliter in op [Inschakelen]. Als [Uitschakelen] is ingesteld, zal de externe Speedlite niet flitsen. Dit is nuttig wanneer u alleen het AF-hulplicht van de flitser wilt gebruiken. Wanneer u een Speedlite 90EX gebruikt en de opnamemodus is ingesteld op <A> (Automatisch/scène), <2> (Portret), <4> (Close-up) of <6> (Nacht portret), wordt de flitser altijd geactiveerd, ongeacht de instelling van deze optie. Als de opnamemodus is ingesteld op <C> (Automatisch/creatief), kunt u [Autom. flits], [Flitser aan] of [Flitser uit] selecteren via het scherm Snel instellen. [E-TTL II meting] Voor normale flitsbelichtingen stelt u deze optie in op [Evaluatief]. De instelling [Gemiddeld] is voor gevorderde gebruikers. Net als bij een externe Speedlite wordt het gemiddelde van het meetgebied genomen. Het kan nodig zijn om flitsbelichtingscompensatie te gebruiken. 220 3 Speedlite-functies instellenN [Flitssynch.snelheid AV-modus] U kunt de flitssynchronisatiesnelheid voor flitsfotografie instellen in de modus Aperture priority AE (f). : Automatisch De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in een bereik van 1/200 tot 30 seconden, afhankelijk van de lichtomstandigheden. Ook snelle synchronisatie kan worden gebruikt. : 1/200-1/60 sec. auto Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig licht. Dit is geschikt voor het voorkomen van onscherpe opnamen. De achtergrond kan er echter donker uitzien, terwijl het onderwerp goed door de flitser wordt belicht. : 1/200 sec. (vast) De flitssynchronisatiesnelheid wordt vast ingesteld op 1/200 sec. Hiermee kunt u onscherpe opnamen effectiever voorkomen dan met [1/200-1/60 sec. auto]. Maar bij weinig licht wordt de achtergrond van het onderwerp donkerder dan met [1/200-1/60 sec. auto]. Als [1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] is ingesteld, is snelle synchronisatie niet mogelijk in de modus <f>. 221 3 Speedlite-functies instellenN [Flits functie instellingen] U kunt de functies in de onderstaande tabel instellen. De weergegeven functies zijn afhankelijk van het Speedlite-model. Selecteer [Flits functie instellingen]. X De functies van de flitser worden weergegeven. Voorbeeldscherm Flitsmodus Draadloze functies In-/uitzoomen flitser (flitsbereik) FEB Flitsbelichtingscompensatie Sluiter sync. [Flits functie instellingen] Functies voor [Flits functie instellingen] Functie Pagina Flitsmodus 223 Sluiter sync. 223 FEB* Draadloze functies 223 Kanaal Flitsgroep Flitsbelichtingscompensatie 154 In-/uitzoomen flitser* * Voor meer informatie over [FEB] (flitsbelichtingsbracketing) en [In-/uitzoomen flitser] raadpleegt u de desbetreffende onderwerpen in de instructiehandleiding van de Speedlite. 222 3 Speedlite-functies instellenN Sluiter sync. Normaal gesproken stelt u deze optie in op [Synchronisatie 1e gordijn], zodat er direct na de belichting wordt geflitst. Als [Synchronisatie 2e gordijn] wordt ingesteld, wordt er vlak voordat de sluiter dichtgaat geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd met een lange sluitertijd, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de koplampen van een auto 's avonds. Met de  2e-gordijnsynchronisatie wordt er twee keer geflitst: één keer wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt en een tweede keer vlak voor het einde van de belichting. Met sluitertijden korter dan 1/30 seconde wordt tevens automatisch 1e-gordijnsynchronisatie gebruikt. U kunt ook [Hogesnelheidssynchronisatie] (e) selecteren. Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie. Draadloze functies U kunt met meerdere Speedlites draadloos flitsen via optische transmissie of radiotransmissie. Raadpleeg voor meer informatie de instructiehandleiding van de draadloze Speedlite (voor de Speedlite 90EX etc.). Flitsbelichtingscompensatie Zie 'Flitsbelichtingscompensatie' op pagina 154. Flitsmodus U kunt de flitsmodus selecteren die geschikt is voor het maken van opnamen met de flitser. [E-TTL II-flitsmeting] is de standaardmodus voor het maken van opnamen met de automatische flitser met Speedlites uit de EX-serie. [Handmatig flitsen] is voor geavanceerde gebruikers die de waarde voor [Flitssterkteniveau]  (1/1 tot 1/128) zelf willen kunnen instellen. Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over andere flitsmodi. 223 3 Speedlite-functies instellenN De persoonlijke voorkeuzen voor de Speedlite instellen De persoonlijke voorkeuzen die bij [Flitser C.Fn instellingen] worden weergegeven, verschillen per Speedlite-model. 1 Geef de persoonlijke voorkeuze weer. Wanneer de camera klaar is om opnamen met een externe Speedlite te maken, selecteert u [Flitser C.Fn instellingen]. Druk vervolgens op <Q/0>. voorkeuze in. 2 StelTikdeoppersoonlijke [Y]/[Z] of druk op de knop <YA>/<ZO> om het nummer te selecteren en de functie in te stellen. De procedure is hetzelfde als voor het instellen van de persoonlijke voorkeuze van de camera (pag. 282). De instellingen wissen 1 Selecteer [Wis instellingen]. Selecteer op het tabblad [A1: Externe Speedlite besturing] de optie [Wis instellingen] en druk vervolgens op <Q/0>. de instellingen die u 2 Selecteer wilt wissen. Selecteer [Wis flitserinstellingen] of [Wis alle SpeedliteC.Fn's] en druk vervolgens op <Q/0>. Wanneer u [OK] selecteert, worden de respectievelijke instellingen voor de flitser gewist. 224 f Automatische sensorreiniging Als u de camera in- of uitschakelt (<1> of <2>) of als de camera automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de zelfreinigende sensor automatisch ingeschakeld om stof van de beeldsensor te verwijderen. Normaal gesproken is de reinigingseenheid actief zonder dat u daar iets van merkt. U kunt de zelfreinigende sensor indien nodig ook zelf in- of uitschakelen. De sensor nu reinigen 1 Selecteer [Sensorreiniging]. Selecteer op het tabblad [53] de optie [Sensorreiniging] en druk vervolgens op <Q/0>. [Reinig nuf]. 2 Selecteer Selecteer [Reinig nuf] en druk vervolgens op <Q/0>. Selecteer [OK] in het dialoogvenster en druk op <Q/0>. X Op het scherm wordt aangegeven dat de sensor wordt gereinigd. Er klinkt een sluitergeluid, maar er wordt geen foto gemaakt. X Sensorreiniging wordt ook uitgevoerd als er geen objectief is bevestigd. Als er geen objectief is bevestigd, mag u uw vinger of een blaasbuisje niet verder dan de objectiefbevestiging in de camera steken. Dit om schade aan de sluitergordijnen te voorkomen. De camera wordt opnieuw gestart. Voor het beste resultaat plaatst u de camera tijdens de sensorreiniging rechtop en stabiel op een tafel of een ander plat oppervlak. Wanneer u de sensorreiniging een aantal keren herhaalt, wordt het resultaat niet echt beter. Direct na het reinigen van de sensor is de optie [Reinig nuf] tijdelijk niet beschikbaar. 225 f Automatische sensorreiniging Automatisch reinigen van de sensor uitschakelen Selecteer bij stap 2 [Auto. reinigingf] en selecteer vervolgens [Uitschak.]. Handmatige sensorreiniging Stof dat na de automatische sensorreiniging is achtergebleven, kunt u handmatig verwijderen met een blaasbuisje of een vergelijkbaar hulpmiddel. Haal het objectief van de camera voordat u de sensor gaat reinigen. Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden u aan om fysieke reiniging van de sensor bij een Canon Service Center te laten uitvoeren. 1 Schakel de camera uit <2>. 2 Verwijder het objectief. 3 Reinig de sensor. 4 Voltooi de reiniging. Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de sensor voorzichtig. Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan het oppervlak van de sensor beschadigen. Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefbevestiging in de camera. Anders zou u de sluitergordijnen kunnen beschadigen. Gebruik nooit lucht of gas uit flessen om de sensor schoon te maken. De blaaskracht kan de sensor beschadigen en de nevel kan op de sensor achterblijven. Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden verwijderd, kunt u de sensor het beste door een Canon Service Center laten reinigen. 226 3 Stofwisdata toevoegenN De zelfreinigende sensor zal er gewoonlijk voor zorgen dat er nauwelijks stof zichtbaar is op opnamen. Als er echter zichtbaar stof achterblijft, kunt u stofwisdata aan de opname toevoegen om naderhand stofvlekken te verwijderen. Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340) gebruikt de stofwisdata om stofvlekken automatisch te verwijderen. Voorbereiding Zorg voor een effen wit object, zoals een vel papier. Stel de brandpuntsafstand van het objectief in op 50 mm of meer. Zet de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> en zet de scherpstelling op oneindig (f). Als het objectief geen focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van het objectief en draait u de focusring helemaal met de klok mee. Stofwisdata verkrijgen 1 Selecteer [Stofwisdata]. Selecteer op het tabblad [A4] de optie [Stofwisdata] en druk vervolgens op <Q/0>. [OK]. 2 Selecteer Selecteer [OK] en druk op <Q/0>. Nadat de automatische zelfreiniging van de sensor is uitgevoerd, wordt een bericht weergegeven. Er klinkt een sluitergeluid tijdens de reiniging, maar er wordt geen foto gemaakt. 227 3 Stofwisdata toevoegenN een effen wit object. 3 Fotografeer Vul het LCD-scherm op een afstand van 20-30 cm met een effen wit object zonder patroon en maak een opname. X De foto wordt in de diafragmavoorkeuzemodus gemaakt bij een diafragma van f/22. Aangezien de opname niet wordt opgeslagen, kunnen de gegevens nog altijd worden opgehaald, ook al is er geen kaart in de camera geplaatst. X Nadat de foto is gemaakt, verzamelt de camera de stofwisdata. Zodra de stofwisdata zijn verkregen, wordt er een bericht weergegeven. Nadat u [OK] hebt geselecteerd, wordt het menu opnieuw weergegeven. Als de gegevens niet zijn verkregen, wordt een waarschuwing weergegeven. Volg de stappen bij 'Voorbereiding' op de voorgaande pagina en selecteer vervolgens [OK]. Maak de foto opnieuw. Stofwisdata Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige JPEG- en RAW-opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname gaat maken, wordt het aanbevolen om eerst de stofwisdata bij te werken door deze opnieuw te verzamelen. Raadpleeg de software-instructiehandleiding (pdf) op de dvd-rom voor informatie over het gebruik van Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340) voor het verwijderen van stofvlekken. De grootte van de stofwisdata die aan de opname worden toegevoegd, is zo gering dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op de bestandsgrootte van de opname. Zorg ervoor dat u een effen wit object gebruikt, zoals een nieuw vel wit papier. Als het papier een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien en zodoende de nauwkeurigheid van de stofverwijdering door de software nadelig beïnvloeden. 228 Fotoplezier is er in vele vormen, van traditionele afdrukken tot diavoorstellingen op een scherm en sociale media. Geniet thuis met familie en vrienden van uw foto's op een HDTV. 7 Opnamen weergeven In dit hoofdstuk vindt u een uitleg van functies die zijn gerelateerd aan het weergeven van foto's en films. De informatie in dit hoofdstuk is uitgebreider dan de informatie in hoofdstuk 2, 'Automatisch/scène + basismodi en opnamen weergeven'. Hier vindt u informatie over hoe u foto's en films op de camera kunt weergeven en wissen en op de tv kunt bekijken. Opnamen die zijn gemaakt en opgeslagen met een ander toestel Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt, met een computer zijn bewerkt of waarvan de bestandsnaam is gewijzigd, worden mogelijk niet correct op de camera weergeven. 229 d Opnamen weergeven met het aanraakscherm Het LCD-scherm is een aanraakgevoelig paneel dat u met uw vingers kunt bedienen. Druk op de knop <x> om de opnamen weer te geven. (De laatste opname wordt als eerste weergegeven.) Als de camera is uitgeschakeld, houdt u de knop <x> 2 seconden of langer ingedrukt om de camera in te schakelen en het weergavescherm te openen. Door opnamen bladeren Veeg met één vinger. Gebruik bij de weergave van afzonderlijke opnamen één vinger om de opname naar links of naar rechts te verplaatsen om een andere opname te zien. Veeg naar links om de volgende (nieuwere) opname te zien of naar rechts om de vorige (oudere) opname te zien. Gebruik bij de indexweergave van vier of negen opnamen één vinger om omhoog of omlaag te gaan op het scherm om een ander scherm met indexopnamen te zien. Veeg omhoog met uw vinger om nieuwere opnamen te zien of omlaag om de oudere opnamen te zien. Wanneer u een opname selecteert en erop tikt, wordt deze als afzonderlijke opname weergegeven. Door opnamen navigeren (opnamesprong) Veeg met twee vingers. Wanneer u twee vingers gebruikt om een veegbeweging naar links of rechts op het scherm te maken, kunt u een opnamesprong maken met de methode die is ingesteld in [Spring met 5] op het tabblad [x2]. 230 d Opnamen weergeven met het aanraakscherm Opnamen verkleinen (indexweergave) Druk twee vingers tegen elkaar aan. Raak het scherm aan met twee uitgespreide vingers en breng uw vingers vervolgens samen op het scherm. Elke keer dat u uw vingers samenbrengt, verandert het scherm van de weergave van 1 opname naar een indexweergave met 4 opnamen en een indexweergave met 9 opnamen. De geselecteerde opname heeft een oranje kader in de indexweergave. Filmopnamen hebben in de indexweergave een verticale perforatie. Opnamen vergroten Spreid twee vingers uit elkaar. Raak het scherm aan met twee vingers bij elkaar en spreid uw vingers vervolgens uit op het scherm. Terwijl u uw vingers uit elkaar trekt, wordt de opname vergroot. De opname kan tot 10x worden vergroot. Tik op het pictogram [2] rechtsboven in het scherm om terug te keren naar de weergave van één opname. 231 I Door opnamen springen (opnamesprong) Bij de weergave van één opname kunt u aan het instelwiel <5> draaien om snel vooruit of achteruit door de opnamen te springen, al naar gelang de ingestelde sprongmethode. 1 Selecteer [Spring met 5]. Selecteer op het tabblad [x2] de optie [Spring met 5] en druk vervolgens op <Q/0>. de sprongmethode. 2 Selecteer Druk op de knop <Wj/i>/<XL>/ <YA>/<ZO> om de gewenste sprongmethode te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. d: Geef beelden een voor een weer e: Spring 10 beelden f: Spring 100 beelden g: Geef weer op datum h: Geef weer per map i: Geef alleen movies weer j: Geef alleen foto's weer k: Geef weer op classificatie (pag. 234) door te springen. 3 Navigeer Druk op de knop <x> om de Sprongmethod Weergavepositie opnamen weer te geven. Draai bij de weergave van één opname aan het instelwiel <5>. Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum. Als u opnamen op map wilt zoeken, selecteert u [Map]. Als de kaart zowel films als foto's bevat, selecteert u [Movies] of [Foto's] om een van beide categorieën weer te geven. Als er geen opnamen overeenkomen met de geselecteerde [Classificatie], [Foto's] of [Movies] is het niet mogelijk om door de opnamen te navigeren met het instelwiel <5>. 232 b De opname draaien U kunt opnamen bij de weergave draaien. 1 Selecteer [Beeld roteren]. Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Beeld roteren] en druk vervolgens op <Q/0>. een opname. 2 Selecteer Druk op de knop <YA>/<ZO> om de te draaien opname te selecteren. U kunt ook een opname selecteren in de indexweergave (pag. 231). de opname. 3 Draai Telkens als u op <Q/0> drukt, wordt de opname als volgt naar rechts gedraaid: 90° a 270° a 0°. Als u nog een opname wilt draaien, herhaalt u stap 2 en 3. Als u de functie wilt afsluiten en wilt terugkeren naar het menu, drukt u op de knop <M>. Als u [51: Auto. roteren] hebt ingesteld op [AanzD] (pag. 214), hoeft u de opnamen niet meer op bovenstaande wijze te draaien. Als de gedraaide opname tijdens de opnameweergave niet gedraaid wordt weergegeven, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om een opname te draaien. Een film kan niet worden gedraaid. 233 3 Classificaties instellen U kunt opnamen en films classificeren met een van vijf classificaties: l/m/n/o/p. 1 Selecteer [Classificatie]. Selecteer op het tabblad [x2] de optie [Classificatie] en druk vervolgens op <Q/0>. een opname. 2 Selecteer Druk op de toets <YA>/<ZO> om een opname of film te selecteren voor classificatie. Raak het LCD-scherm met twee uitgespreide vingers aan en breng uw vingers vervolgens samen. U ziet een weergave van drie opnamen. Vervolgens kunt u opnamen selecteren. Ga terug naar de weergave van één opname door het LCD-scherm aan te raken met twee vingers tegen elkaar aan en uw vingers vervolgens op het scherm uit te spreiden. de opname of film. 3 Classificeer Druk op de knop <Wj/i>/<XL> om een classificatie te selecteren. X Het totale aantal opnamen en films dat is geclassificeerd, wordt voor elke classificatie geteld. Als u nog een opname of film wilt classificeren, herhaalt u stap 2 en 3. Druk op de knop <M> om terug te keren naar het menu. 234 3 Classificaties instellen Het totale aantal opnamen met een bepaalde classificatie dat kan worden weergegeven, is 999. Indien er meer dan 999 opnamen zijn met een bepaalde classificatie, wordt er [###] weergegeven voor die classificatie. Het voordeel van classificaties Met [x2: Spring met 5] kunt u alleen opnamen en films met een specifieke classificatie weergeven. Met [x2: Diavoorstelling] kunt u alleen opnamen en films met een bepaalde classificatie afspelen. Met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 340) kunt u alleen foto's met een specifieke classificatie selecteren. Met Windows 7 en Windows Vista kunt u de classificatie van elk bestand bekijken in de bestandsinformatieweergave of in de meegeleverde opnameviewer (alleen foto's). 235 Q Snel instellen tijdens weergave U kunt tijdens de weergave van opnamen op <Q/0> drukken om de volgende opties in te stellen: [ : Beveilig beelden], [b: Beeld roteren], [9: Classificatie], [U: Creatieve filters], [S: Wijzig formaat] (alleen JPEG-bestanden) en [e: Spring met 5]. Voor films kunnen alleen de functies die hierboven vetgedrukt worden weergegeven worden ingesteld. Tijdens de weergave van opnamen kan het scherm Snel instellen alleen worden weergegeven met Q Snel instellen en niet met de knop B. De procedure is hetzelfde als voor het gebruik van het scherm Snel instellen in de opnamemodus. Bij de opties voor Creatieve filters en Wijzig formaat moet u echter ook nog op <Q/0> drukken om ze in te stellen. Zie voor meer informatie pagina 260 voor Creatieve filters en pagina 262 voor Wijzig formaat. Stel [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om een opname te draaien. Als [51: Auto. roteren] is ingesteld op [AanD] of [Uit], wordt de instelling [b Beeld roteren] toegevoegd aan de opname, maar zal de camera de opname niet draaien voor weergave. Als u in de indexweergave op <Q/0> drukt, wordt er overgeschakeld naar de weergave van één opname. Druk nogmaals op <Q/0> om het scherm Snel instellen weer te geven. Voor opnamen die zijn gemaakt met een andere camera, kan het aantal functies dat u kunt selecteren beperkt zijn. 236 k Genieten van films Afspelen op een tv (pag. 247 en 251) Gebruik de AV-kabel AVC-DC400ST of de HDMI-kabel HTC-100 (beide afzonderlijk verkrijgbaar) om de camera op een tv aan te sluiten. U kunt de gemaakte films en foto's dan op uw tv bekijken. Als u over een HD-televisie beschikt en uw camera met een HDMI-kabel aansluit, kunt u films in Full HD (Full High-Definition: 1920x1080) en HD (High-Definition: 1280x720) bekijken met een hogere beeldkwaliteit. Omdat recorders met vaste schijf geen HDMI IN-poort bevatten, kan de camera niet op de recorder met vaste schijf worden aangesloten met behulp van een HDMI-kabel. Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een recorder met vaste schijf is aangesloten, kunnen films en foto's niet worden afgespeeld of opgeslagen. Als de tv beschikt over een kaartsleuf die compatibel is met MOV-bestanden, kunt u films afspelen vanaf de kaart als u deze in de tv plaatst. Afspelen op het LCD-scherm van de camera (pag. 239 - 246) U kunt films afspelen op het LCD-scherm van de camera. U kunt bovendien de eerste en laatste beelden van een film bewerken en de foto's en films op de kaart afspelen als automatische diavoorstelling. Films die met andere apparaten zijn opgenomen, kunnen mogelijk niet door deze camera worden afgespeeld. Een film die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de kaart worden opgeslagen en op de camera worden afgespeeld. Videofotoalbums die zijn bewerkt met EOS Video Snapshot Task (pag. 196), kunnen wel op de camera worden weergegeven. 237 k Genieten van films Afspelen en bewerken op een computer (pag. 340) De filmbestanden op de kaart kunnen worden overgezet naar een computer en worden afgespeeld of bewerkt met ImageBrowser EX (meegeleverde software). Om een film vloeiend af te spelen op een computer, is een hoogwaardige computer nodig. Raadpleeg het pdf-bestand ImageBrowser EX Gebruikershandleiding voor meer informatie over de hardwarevereisten voor de computer voor ImageBrowser EX. Als u commerciële software van derden wilt gebruiken om de films af te spelen of te bewerken, dient u te controleren of de software compatibel is met MOV-bestanden. Voor meer informatie over commerciële software van derden dient u de fabrikant van de software te raadplegen. 238 k Films afspelen 1 Geef de opname weer. Druk op de knop <x> om opnamen weer te geven. een film. 2 Selecteer Druk op de knop <YA>/<ZO> om een film te selecteren. Bij de weergave van één opname geeft het pictogram < 1> linksboven in het scherm aan dat het een film betreft. Als de film een videofoto is, wordt < > weergegeven. U kunt op de knop <B> drukken om over te schakelen naar de weergave met opname-informatie (pag. 257). In de indexweergave geeft de perforatie links van een miniatuur aan dat het een film is. Films kunnen niet worden weergegeven in de indexweergave. Druk daarom op <Q/0> om over te schakelen op de weergave van één opname. in de weergave van één 3 Druk opname op < 1>. X Het filmweergavepaneel verschijnt onder in het scherm. 4 Luidspreker Speel de film af. Selecteer [7] (Afspelen) en druk vervolgens op <Q/0>. X De film wordt afgespeeld. U kunt de filmweergave pauzeren door op <Q/0> te drukken. Tijdens de filmweergave kunt u het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker aanpassen door aan het instelwiel <5> te draaien. Zie de volgende pagina voor meer informatie over de weergaveprocedure. 239 k Films afspelen Filmweergavepaneel Bewerking Beschrijving van weergave 7 Afspelen Door op <Q/0> te drukken, kunt u schakelen tussen weergeven en stoppen. 8 Vertraagd Wijzig de vertragingssnelheid door op de knop <YA>/<ZO> te drukken. De vertragingssnelheid wordt rechtsboven in het scherm weergegeven. 5 Eerste beeld Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven. 3 Vorige beeld Telkens als u op <Q/0> drukt, wordt het vorige beeld weergegeven. Als u <Q/0> ingedrukt houdt, wordt de film teruggespoeld. 6 Volgende beeld Telkens als u op <Q/0> drukt, wordt de film beeld voor beeld weergegeven. Als u <Q/0> ingedrukt houdt, wordt de film vooruitgespoeld. 4 Laatste beeld Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven. X Bewerken Achtergrondmuziek* Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend (pag. 241). Speel een film af met de geselecteerde achtergrondmuziek (pag. 246). Weergavepositie mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden) 9 Volume U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker (pag. 239) aanpassen door aan het instelwiel <5> te draaien. 32 Hiermee keert u terug naar de weergave van één opname. * Als er achtergrondmuziek is ingesteld, wordt het geluid van de film niet afgespeeld. Afspelen via het aanraakscherm Tik op [7] in het midden van het scherm. X De film wordt afgespeeld. Als u het filmweergavepaneel wilt weergeven, tikt u op < 1> linksboven in het scherm. Als u de film tijdens weergave wilt pauzeren, tikt u op het scherm. Het filmweergavepaneel wordt ook weergegeven. De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen LP-E12-batterij bij 23 °C is: circa 2 uur 20 minuten. Als u een foto hebt gemaakt toen u de film opnam, wordt de foto tijdens de filmweergave circa 1 seconde weergegeven. 240 X De eerste en laatste beelden van een film bewerken U kunt de eerste en laatste beelden van een film bewerken in tussenstappen van 1 seconde (dit geldt niet voor videofoto's). 1 Selecteer [X] in het filmweergavescherm. X Het bewerkingsscherm wordt weergegeven. aan welk deel moet worden 2 Geef verwijderd. Selecteer [U] (Snijden begin) of [V] (Snijden eind) en druk op <Q/0>. Tik op [3]/[6] om het vorige of volgende beeld te zien. Houd [3]/ [6] ingedrukt om de beelden achteruit of vooruit te spoelen. Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt verwijderen, drukt u op <Q/0>. Het deel dat boven in het scherm grijs is gemarkeerd, is het deel dat overblijft. de bewerkte film. 3 Controleer Selecteer [7] en druk op <Q/0> om het grijs gemarkeerde deel af te spelen. Ga terug naar stap 2 om de bewerking te wijzigen. Als u de bewerking wilt annuleren, drukt u op de knop <M>, selecteert u [OK] in het bevestigingsvenster en drukt u vervolgens op <Q/0>. 241 X De eerste en laatste beelden van een film bewerken de bewerkte film op. 4 SlaSelecteer [W] en druk vervolgens op <Q/0>. X Het scherm Opslaan wordt weergegeven. Om het bestand als een nieuwe film op te slaan, selecteert u [Nieuw bestand]. Als u het bestand wilt opslaan en het originele filmbestand wilt overschrijven, selecteert u [Overschrijven] en drukt u vervolgens op <Q/0>. Selecteer [OK] in het bevestigingsvenster en druk vervolgens op <Q/0> om de bewerkte film op te slaan en terug te keren naar het filmweergavescherm. Als de batterij bijna leeg is, kunt u de film niet bewerken. Gebruik een volledig opgeladen batterij. Aangezien bewerking alleen in tussenstappen van 1 seconde mogelijk is (de positie wordt aangegeven met [X]), kan de exacte positie waar de film wordt bewerkt, iets afwijken van de positie die u hebt aangegeven. Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [Nieuw bestand] niet worden geselecteerd. 242 3 Diavoorstelling (automatische weergave) U kunt de opnamen op de kaart weergeven als een automatische diavoorstelling. 1 Aantal weer te geven opnamen Selecteer [Diavoorstelling]. Selecteer op het tabblad [x2] de optie [Diavoorstelling] en druk vervolgens op <Q/0>. de opnamen die u wilt 2 Selecteer weergeven. U kunt selecteren op: [iAlle bldn], [kMovies], [zFoto's], [iDatum], [nMap] of [9Classificatie]. Stel de optie [Alle bldn] in. Deze is omcirkeld in de illustratie. Dit kan op twee manieren. Selecteer de optie [Alle bldn] met de knop <Wj/i>/<XL>. Druk op de knop <Wj/i>/<XL> om de optie [Alle bldn] te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. Druk op de knop <Wj/i>/<XL> om de weer te geven opnamen te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. Tik rechtstreeks op de optie [Alle bldn]. Tik twee keer op de optie [Alle bldn]. De volgende zes opties worden dan weergegeven. Selecteer de gewenste optie: [Alle bldn], [Movies], [Datum], [Foto's], [Map], [Classificatie]. Tik op de opnamen die u wilt weergeven en tik vervolgens op [sOK]. Tik in het scherm met diavoorstellingsinstellingen op [32]. 243 3 Diavoorstelling (automatische weergave) [iDatum], [nMap] of [9Classificatie] Selecteer de datum, de map of de classificatie van de opnamen die u wilt weergeven. Wanneer <zH> wordt gemarkeerd, drukt u op de knop <B>. Selecteer de gewenste optie en druk vervolgens op <Q/0>. [Datum] Optie [Map] [Classificatie] Beschrijving van weergave jAlle bldn Alle foto's en films op de geheugenkaart worden weergegeven. iDatum De foto's en films die zijn vastgelegd op de geselecteerde opnamedatum, worden weergegeven. nMap De foto's en films in de geselecteerde map worden weergegeven. kMovies Alleen de films op de geheugenkaart worden weergegeven. zFoto's Alleen de foto's op de geheugenkaart worden weergegeven. 9Classificatie Alleen foto's en films met de geselecteerde classificatie worden weergegeven. [Stel in] naar wens in. 3 StelSelecteer [Stel in] en druk vervolgens op <Q/0>. Stel de [Weergaveduur], [Herhalen], [Overgangseffect] en [Achtergrondmuziek] in voor foto's. De procedure voor het selecteren van achtergrondmuziek wordt toegelicht op pagina 246. Druk na het selecteren van de instellingen op de knop <M>. 244 3 Diavoorstelling (automatische weergave) [Weergaveduur] [Herhalen] [Overgangseffect] [Achtergrondmuziek] de diavoorstelling. 4 StartSelecteer [Start] en druk vervolgens op <Q/0>. X Nadat de tekst [Laden van beeld...] is weergegeven, begint de diavoorstelling. diavoorstelling. 5 StopAls de u de diavoorstelling wilt afsluiten en wilt terugkeren naar het instellingenscherm, drukt u op de knop <M>. Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <Q/0>. Tijdens het pauzeren wordt [G] in de linkerbovenhoek van de opname weergegeven. Druk nogmaals op <Q/0> om weer verder te gaan met de diavoorstelling. U kunt de diavoorstelling ook pauzeren door op het scherm te tikken. Tijdens de diavoorstelling kunt u het weergaveformaat van de foto's wijzigen door op de knop <B> te drukken (pag. 98). Tijdens de filmweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen door aan het instelwiel <5> te draaien. Tijdens de diavoorstelling of een onderbreking, kunt u op de knop <YA>/<ZO> drukken om een andere opname weer te geven. Tijdens de diavoorstelling werkt de functie voor het automatisch uitschakelen van de camera niet. De weergavetijd kan variëren, afhankelijk van de opname. Zie pagina 247 als u de diavoorstelling op een tv wilt bekijken. 245 3 Diavoorstelling (automatische weergave) De achtergrondmuziek selecteren 1 Selecteer [Achtergrondmuziek]. Stel [Achtergrondmuziek] in op [Aan] en druk vervolgens op <Q/0>. de achtergrondmuziek. 2 Selecteer Druk op de knop <Wj/i>/<XL> om de achtergrondmuziek te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. U kunt ook meerdere tracks met achtergrondmuziek selecteren. de achtergrondmuziek af. 3 Speel Druk op de knop <B> om naar een voorbeeld van de achtergrondmuziek te luisteren. Druk op de knop <Wj/i>/<XL> om een andere track met achtergrondmuziek af te spelen. Druk nogmaals op de knop <B> om het beluisteren van achtergrondmuziek te stoppen. Pas het geluidsvolume aan door aan het instelwiel <5> te draaien. Tik op [Verwijder] om achtergrondmuziek van de kaart te verwijderen. Na aanschaf kunt u niet meteen met de camera een achtergrondmuziek selecteren. U moet eerst EOS Utility (meegeleverde software) gebruiken om de achtergrondmuziek naar de kaart te kopiëren. Zie voor informatie de software-instructiehandleiding (pdf) voor EOS Utility op de dvd-rom. 246 Opnamen op de tv bekijken U kunt de foto's en films ook weergeven op een tv. Pas het geluidsvolume van de film aan op de tv. Het geluidsvolume kan niet met de camera worden aangepast. Schakel, voordat u de kabel tussen de camera en de tv aansluit of verwijdert, de camera en de tv uit. Op bepaalde tv's worden de weergegeven opnamen mogelijk afgesneden. Een HDMI-kabel aansluiten en opnamen weergeven op een tv Hiervoor hebt u de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) nodig. 1 Sluit de HDMI-kabel aan op de camera. Sluit de stekker met het <dHDMI MINI>-logo naar de voorzijde van de camera gericht aan op de <D>-aansluiting. aan op de tv. 2 SluitSluitdedeHDMI-kabel HDMI-kabel aan op de HDMI IN-poort van de tv. de tv aan en verander de 3 Zet video-invoer van de tv in de aangesloten poort. 4 Schakel de camera in <1>. 247 Opnamen op de tv bekijken op de knop <x>. 5 Druk X De opname wordt op het tv-scherm weergegeven. (Het LCD-scherm van de camera blijft leeg.) De opnamen worden automatisch weergegeven met de optimale resolutie van de tv. U kunt het weergaveformaat wijzigen door op de knop <B> te drukken. Zie pagina 239 als u films wilt weergeven. De opnamen kunnen niet tegelijkertijd via zowel de <D>aansluiting als de <q>-aansluiting worden weergegeven. Sluit geen andere apparaten aan op de <D>-aansluiting van de camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt. Op sommige tv's kunnen de opnamen mogelijk niet worden afgespeeld. Gebruik in dat geval de AV-kabel AVC-DC400ST (afzonderlijk verkrijgbaar) om de camera op de tv aan te sluiten. De volgende bewerkingen kunnen niet worden uitgevoerd als de camera is aangesloten op een tv: tijdens opnamen: • Het AF-punt verplaatsen • De opname vergroten/verkleinen • Servo AF voor film in- of uitschakelen tijdens filmopnamen tijdens filmweergave: • Snel instellen 248 Opnamen op de tv bekijken Voor HDMI CEC-tv's Als de tv die met de HDMI-kabel op de camera is aangesloten compatibel is met HDMI CEC*, kunt u de afstandsbediening van de tv gebruiken voor het bedienen van de weergaveopties. * Een standaard-HDMI-functie waarmee HDMI-apparaten elkaar kunnen bedienen zodat u ze kunt bedienen met één afstandsbediening. 1 Stel [Ctrl over HDMI] in op [Inschakelen]. Selecteer op het tabblad [x2] de optie [Ctrl over HDMI] en druk vervolgens op <Q/0>. Selecteer [Inschakelen] en druk vervolgens op <Q/0>. de camera aan op een tv. 2 SluitGebruik een HDMI-kabel om de camera aan te sluiten op de tv. X De invoer van de tv wordt automatisch overgeschakeld op de HDMI-poort waarop de camera is aangesloten. op de knop <x> op 3 Druk de camera. X Op de tv wordt een opname weergegeven. U kunt de afstandsbediening van de tv gebruiken om opnamen af te spelen. een opname. 4 Selecteer Druk op de knop / van de afstandsbediening en selecteer een opname. 249 Opnamen op de tv bekijken Fotoweergavemenu op Enter op de 5 Druk afstandsbediening. Filmweergavemenu : Terug : 9-beeldindex : Movie afspelen : Diavoorstelling : Opn. info weergeven : Roteren X Het menu wordt weergegeven en u kunt de afspeelopties uitvoeren die links worden weergegeven. Druk op de toets / om de gewenste optie te selecteren en druk vervolgens op Enter. Voor een diavoorstelling drukt u op / op de afstandsbediening om een optie te selecteren. Druk vervolgens op Enter. Als u [Terug] kiest en vervolgens op Enter drukt, verdwijnt het menu en kunt u de knop / gebruiken om een opname te selecteren. Bij bepaalde tv's moet u eerst de HDMI CEC-verbinding activeren. Raadpleeg de instructiehandleiding van de tv voor meer informatie. Bepaalde tv's, waaronder zelfs tv's die compatibel zijn met HDMI CEC, functioneren wellicht niet naar behoren. In dat geval dient u de HDMI-kabel los te koppelen en [x2: Ctrl over HDMI] in te stellen op [Uitschakelen]. Sluit de camera vervolgens opnieuw met de HDMI-kabel op de tv aan. U kunt nu de camera gebruiken om de weergaveopties te bedienen. 250 Opnamen op de tv bekijken Een AV-kabel aansluiten en opnamen weergeven op een tv Als u een AV-kabel gebruikt om de camera op een tv aan te sluiten, worden de opnamen in SD (Standard Definition) weergegeven. 1 Sluit de AV-kabel AVC-DC400ST (afzonderlijk verkrijgbaar) aan op de camera. Sluit de stekker met het <Canon>logo naar de achterzijde van de camera gericht aan op de  <q >-aansluiting. (rood) (wit) AUDIO (geel) VIDEO aan op de tv. 2 SluitSluitdedeAV-kabel AV-kabel aan op de video  IN-aansluiting en op de audio  IN-aansluiting van de tv. de tv aan en verander de 3 Zet video-invoer van de tv in de aangesloten poort. 4 Schakel de camera in <1>. op de knop <x>. 5 Druk X De opname wordt op het tv-scherm weergegeven. (Het LCD-scherm van de camera blijft leeg.) Zie pagina 239 als u films wilt weergeven. Gebruik als AV-kabel uitsluitend de AVC-DC400ST (afzonderlijk verkrijgbaar). Als u een andere kabel gebruikt, worden de opnamen mogelijk niet weergegeven. Als het videosysteem niet overeenkomt met de tv, worden de opnamen niet correct weergeven. Als dit gebeurt, schakelt u over naar het juiste videosysteem met [52: Videosysteem]. 251 K Opnamen beveiligen Door opnamen te beveiligen, voorkomt u dat deze per ongeluk worden verwijderd. 3 Een afzonderlijke opname beveiligen 1 Selecteer [Beveilig beelden]. Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Beveilig beelden] en druk vervolgens op <Q/0>. [Selecteer beelden]. 2 Selecteer Selecteer [Selecteer beelden] en druk vervolgens op <Q/0>. Wisbeveiligingspictogram de opname. 3 Beveilig Selecteer een opname die u wilt beveiligen met de knop <YA>/ <ZO> en druk vervolgens op  <Q/0>. X Als een opname is beveiligd, wordt het pictogram <K> boven in het scherm weergegeven. Als u de wisbeveiliging ongedaan wilt maken, drukt u nogmaals op de knop <Q/0>. Het pictogram <K> verdwijnt dan. Als u nog een opname wilt beveiligen, herhaalt u stap 3. Druk op de knop <M> om terug te keren naar het scherm van stap 2. 252 K Opnamen beveiligen 3 Alle opnamen in een map of op een kaart beveiligen U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk beveiligen. Als u [Alle beelden in map] of [Alle beelden op kaart] selecteert in [x1: Beveilig beelden], worden alle opnamen in de map of op de kaart beveiligd. Om de opnamebeveiliging te annuleren, selecteert u [Wis bev. beelden in map] of [Wis bev. alle beelden op kaart]. Als u de kaart formatteert (pag. 57), worden ook de beveiligde opnamen verwijderd. Films kunnen ook worden beveiligd. Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen. Als u alle opnamen wist (pag. 255), blijven alleen de beveiligde opnamen over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige opnamen wilt wissen. 253 L Opnamen wissen U kunt opnamen één voor één selecteren en wissen, of in een batch. Beveiligde opnamen (pag. 252) worden niet gewist. Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze niet meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te voorkomen dat deze per ongeluk worden gewist. Als u een 1+73-afbeelding verwijdert, verwijdert u zowel de RAW- als de JPEG-afbeelding. Een afzonderlijke opname wissen de opname weer die u 1 Geef wilt wissen. op de knop <XL>. 2 Druk X Het menu voor Wissen verschijnt onder in het scherm. de opname. 3 WisSelecteer [Wissen] en druk vervolgens op <Q/0>. De weergegeven opname wordt gewist. 3 Opnamen selecteren <X> die in een batch moeten worden gewist Door vinkjes <X> bij de te wissen opnamen te zetten, kunt u meerdere opnamen tegelijk wissen. 1 254 Selecteer [Wis beelden]. Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Wis beelden] en druk vervolgens op <Q/0>. L Opnamen wissen [Selecteer en wis beelden]. 2 Selecteer Selecteer [Selecteer en wis beelden] en druk vervolgens op <Q/0>. X De opnamen worden weergegeven. Raak het LCD-scherm met twee uitgespreide vingers aan en breng uw vingers vervolgens samen. U ziet een weergave van drie opnamen. Vervolgens kunt u opnamen selecteren. Ga terug naar de weergave van één opname door het scherm aan te raken met twee vingers tegen elkaar aan en uw vingers vervolgens op het scherm uit te spreiden. de opnamen die u wilt wissen. 3 Selecteer Selecteer een opname die u wilt wissen met de knop <YA>/<ZO> en druk vervolgens op <Q/0>. X Er wordt linksboven in het scherm een vinkje <X> weergegeven. Herhaal stap 3 om andere opnamen te selecteren die u wilt wissen. de opname. 4 WisDruk op de knop <XL>. Selecteer [OK] en druk vervolgens op <Q/0>. X De geselecteerde opnamen worden gewist. 3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk wissen. Als [x1: Wis beelden] is ingesteld op [Alle beelden in map] of [Alle beelden op kaart], worden alle opnamen in de map of op de kaart gewist. Als u ook beveiligde opnamen wilt wissen, dient u de kaart te formatteren (pag. 57). 255 B: Weergave met opname-informatie Voorbeeld van een opname gemaakt in een creatieve modus Waarde belichtingscorrectie Beveilig beelden Classificatie Waarde flitsbelichtingscompensatie Diafragma Mapnummer bestandsnummer Histogram (Helderheid/RGB) Sluitertijd Beeldstijl/ Instellingen Meetmethode Opnamemodus ISO-snelheid Lichte tonen prioriteit Witbalans Kleurruimte Opnamedatum en -tijd Opnamekwaliteit Nummer van de opname/ Totaalaantal opgeslagen opnamen Witbalanscorrectie Bestandsgrootte Eye-Fi-overdracht * Bij 1+73-opnamen wordt de bestandsgrootte van 1 weergegeven. * Bij foto's die tijdens een filmopname zijn gemaakt, wordt <G> weergegeven. * Als de optie Creatief filter of Wijzig formaat op een opname is toegepast, wordt het pictogram <u> weergegeven in plaats van het pictogram <1+>. * Foto's die met flits zijn gemaakt zonder flitsbelichtingscompensatie worden gemarkeerd met het pictogram < >. Foto's die zijn gemaakt met flitsbelichtingscompensatie worden gemarkeerd met het pictogram <y>. 256 B: Weergave met opname-informatie Voorbeeld van een opname gemaakt in een basismodus Sfeer en sfeereffecten Opnamemodus Licht of scène * Bij afbeeldingen die zijn gemaakt in de modus Automatisch/scène of in een basismodus, is de weergegeven informatie afhankelijk van de opnamemodus. * Foto's die zijn gemaakt in de modus <C> geven [Achtergrond wazig] weer. Voorbeeldfilm Opnametijd Weergave Sluitertijd en diafragma voor filmopname Opnamemodus Filmopnameformaat Filmbestandsgrootte Framesnelheid * Als handmatige belichting is gebruikt, worden de sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid (indien handmatig ingesteld) weergegeven. * Het pictogram < > wordt weergegeven voor videofoto's. 257 B: Weergave met opname-informatie Overbelichtingswaarschuwing Wanneer de opname-informatie wordt weergegeven, gaan overbelichte gedeelten van de opname knipperen. Voor meer detail in de overbelichte gedeelten stelt u de belichtingscompensatie in op een negatieve waarde en maakt u de foto opnieuw. Het histogram Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtingsniveau en de algehele helderheid. Het RGB-histogram is geschikt voor controle van de kleurverzadiging en -gradatie. De histogramweergave kan worden gewisseld met [x2: xHistogram]. Weergave van de [Helderheid] Voorbeeldhistogrammen Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling van het helderheidsniveau van de opname. De horizontale as geeft het helderheidsniveau aan (donkerder aan de linkerkant en Donkere opname lichter aan de rechterkant) en de verticale as geeft aan hoeveel pixels er voor ieder helderheidsniveau bestaan. Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder de afbeelding. Hoe meer pixels aan de rechterkant, hoe lichter de afbeelding. Normale helderheid Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn, zult u in de donkere gedeelten weinig details kunnen onderscheiden. Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de lichte gedeelten vaag. Heldere opname De tussengelegen gradaties worden gereproduceerd. Aan de hand van de opname en het helderheidshistogram van de opname kunt u het belichtingspatroon en de algehele gradatie controleren. Weergave van [RGB] Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van elke primaire kleur in de opname (RGB, of rood, groen en blauw). De horizontale as geeft het helderheidsniveau van de kleur aan (donkerder aan de linkerkant en lichter aan de rechterkant) en de verticale as geeft aan uit hoeveel pixels het helderheidsniveau van elke kleur bestaat. Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder en minder helder de kleur is. Hoe meer pixels aan de rechterkant, hoe lichter en helderder de kleur. Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de respectieve kleuren. Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de kleuren oververzadigd en bevatten ze geen gradatie. Aan de hand van het RGB-histogram van een opname kunt u de kleurverzadiging, de kleurgradatie en het witbalanseffect controleren. 258 Vergroot en bewerk foto's direct op de camera met een reeks ingebouwde retoucheeropties. Zonder computer! 8 Opnamen nabewerken tijdens weergave Nadat u opnamen hebt gemaakt, kunt u creatieve filters toepassen of het beeldformaat wijzigen (het aantal pixels reduceren). De camera kan mogelijk geen opnamen verwerken die zijn gemaakt met een andere camera. Wanneer de camera is aangesloten op een pc via de <C>-aansluiting, kunt u geen opnamen verwerken zoals wordt beschreven in dit hoofdstuk. 259 U Creatieve filters Zelfs tijdens het weergeven van opnamen kunt u creatieve filters toepassen. Als er tijdens de weergave van een opname een creatief filter wordt toegepast, kan de opname als een nieuw bestand worden opgeslagen waardoor de originele opname intact blijft. U kunt dezelfde creatieve filters gebruiken als bij het maken van de opnamen zelf (pag. 94). U kunt creatieve filters ook toepassen met het scherm Q Snel instellen. 1 Selecteer [Creatieve filters]. Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Creatieve filters] en druk vervolgens op <Q/0>. X De opnamen worden weergegeven. een opname. 2 Selecteer Selecteer de opname waarop u het filter wilt toepassen. U kunt ook een opname selecteren in de indexweergave. een filter. 3 Selecteer Wanneer u op <Q/0> drukt, worden de verschillende creatieve filters weergegeven. Zie pagina 96 en 97 voor informatie over de kenmerken van creatieve filters. Druk op de knop <YA>/<ZO> om een creatief filter te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. X De opname wordt weergegeven waarbij de betreffende filter is toegepast. 260 U Creatieve filters het filtereffect aan. 4 PasDruk op de knop <YA>/<ZO> om het filtereffect aan te passen en druk vervolgens op <Q/0>. Voor het miniatuureffect drukt u op de toets <Wj/i>/<XL> en selecteert u het opnamegebied (binnen het witte kader) waar u wilt dat het beeld scherp is. Druk vervolgens op <Q/0>. Door op de knop <B> te drukken kunt u schakelen tussen een horizontale en verticale richting van het witte kader. de opname op. 5 SlaSelecteer [OK] om de opname op te slaan. Controleer de bestemmingsmap en het nummer van het bestand en selecteer [OK]. Als u het filter op nog een opname wilt toepassen, herhaalt u stap 2 t/m 5. Druk op de knop <M> om terug te keren naar het menu. Wanneer u 1+73- of 1-opnamen maakt, wordt het creatieve filter toegepast op de 1-opname en wordt de opname opgeslagen als JPEG-bestand. Als er een beeldverhouding wordt ingesteld voor een 1-opname en er een creatief filter wordt toegepast, wordt de opname opgeslagen in de ingestelde beeldverhouding. 261 S Formaat wijzigen U kunt het formaat van een opname wijzigen om het aantal pixels te reduceren en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand opslaan. Het is alleen bij JPEG 3/4/a/b-opnamen mogelijk om het formaat te wijzigen. Het formaat van JPEG c- en RAW-opnamen kan niet worden gewijzigd. U kunt het formaat ook wijzigen met het scherm Q Snel instellen. 1 Selecteer [Wijzig formaat]. Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Wijzig formaat] en druk vervolgens op <Q/0>. X De opnamen worden weergegeven. een opname. 2 Selecteer Selecteer de opname waarvan u het formaat wilt wijzigen. U kunt ook een opname selecteren in de indexweergave. het gewenste 3 Selecteer beeldformaat. Doelgrootte 262 Als u op <Q/0> drukt, wordt het beeldformaat weergegeven. Druk op de knop <YA>/<ZO> om het gewenste beeldformaat te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. S Formaat wijzigen de opname op. 4 SlaSelecteer [OK] om het gewijzigde beeldformaat op te slaan. Controleer de bestemmingsmap en het nummer van het bestand en selecteer [OK]. Als u het formaat van nog een opname wilt wijzigen, herhaalt u stap 2 t/m 4. Druk op de knop <M> om terug te keren naar het menu. Opties voor wijziging formaat op basis van het originele beeldformaat Origineel beeldformaat 3 4 a b Beschikbare instellingen voor wijziging formaat 4 a b k k k k k k k k c k k c 263 S Formaat wijzigen Beeldformaten Het beeldformaat dat wordt weergegeven bij stap 3 op pagina 262, bijvoorbeeld [***M ****x****], heeft een beeldverhouding van 3:2. Het beeldformaat volgens de beeldverhoudingen wordt weergegeven in de onderstaande tabel. Opnamekwaliteiten met een sterretje komen niet helemaal overeen met de beeldverhouding. De opname wordt iets bijgesneden. Beeldkwaliteit Beeldverhouding en aantal pixels (circa) 3:2 4:3 16:9 1:1 4 3456x2304 3072x2304 3456x1944 2304x2304 (8,0 megapixels) (7,0 megapixels) (6,7 megapixels) (5,3 megapixels) a 2304x1728 2592x1456* 1728x1728 2592x1728 (4,5 megapixels) (4,0 megapixels) (3,8 megapixels) (3,0 megapixels) b 1920x1280 1696x1280* 1920x1080 1280x1280 (2,5 megapixels) (2,2 megapixels) (2,1 megapixels) (1,6 megapixels) c 720x480 640x480 720x400* 480x480 (350.000 pixels) (310.000 pixels) (290.000 pixels) (230.000 pixels) 264 Met afgedrukte foto's laat u aan vrienden en familie zien hoe vaardig u bent met de camera. Conventionele afdrukken, fotoalbums of grote artistieke prints – met de EOS M maakt u altijd indruk. 9 Opnamen afdrukken Afdrukken (pag. 266) U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer en de opnamen op de kaart afdrukken. De camera is compatibel met 'wPictBridge', de standaard voor rechtstreeks afdrukken. Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 275) Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die op de kaart staan, afdrukken volgens uw afdrukinstructies, zoals de opnameselectie, het aantal exemplaren, enzovoort. U kunt meerdere opnamen in één batch afdrukken of de afdruktaak doorgeven aan een  foto-ontwikkelaar. Opnamen selecteren voor een fotoboek (pag. 279) U kunt aangeven welke opnamen op de kaart moeten worden afgedrukt in een fotoboek. 265 Het afdrukken voorbereiden De procedure voor rechtstreeks afdrukken kan volledig worden uitgevoerd via het LCD-scherm van de camera. De camera op een printer aansluiten 1 Schakel de camera uit <2>. de printer. 2 Installeer Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor meer informatie. de camera op de printer aan. 3 SluitGebruik de interfacekabel die bij de camera is geleverd. Sluit de kabel aan op de <C>aansluiting van de camera en zorg dat het pictogram <D> van de stekker van de camera naar de voorkant van camera wijst. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor aansluitinstructies. 4 Schakel de printer in. de camera in <1>. 5 Schakel X Sommige printers kunnen een pieptoon laten horen. 266 Het afdrukken voorbereiden wPictBridge weer. 6 GeefDrukdeopopname de knop <x>. X De opname wordt weergegeven en het pictogram <w> dat in de linkerbovenhoek van het scherm verschijnt, geeft aan dat de camera op een printer is aangesloten. U kunt films niet afdrukken. De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct. Gebruik alleen de meegeleverde interfacekabel. Als u bij stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de printer. Los het probleem op dat wordt weergegeven in het foutbericht (pag. 274). U kunt ook RAW-opnamen afdrukken die met deze camera zijn gemaakt. Als u een batterij als voeding voor de camera gebruikt, moet de batterij volledig opgeladen zijn. Met een volledig opgeladen batterij kunt u maximaal circa 2 uur en 30 min. afdrukken. Schakel eerst de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert. Pak bij het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf. Bij rechtstreeks afdrukken wordt aanbevolen om de camera met de  AC-adapterset ACK-E12 (afzonderlijk verkrijgbaar) op een stopcontact aan te sluiten. 267 wAfdrukken De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer verschillen. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie. Pictogram aangesloten 1 Selecteer de opname die u wilt afdrukken. Controleer of linksboven in het  LCD-scherm het pictogram <w> wordt weergegeven. Druk op de knop <YA>/<ZO> om de af te drukken opname te selecteren. op <Q/0>. 2 Druk X Het scherm met afdrukinstellingen wordt weergegeven. Scherm met Hiermee stelt u de afdrukeffecten in (pag. 270). Hiermee schakelt u het afdrukken van datum of bestandsnummer in of uit Hiermee stelt u het aantal af te drukken exemplaren in Hiermee stelt u het bijsnijden in (pag. 273). Hiermee stelt u het papierformaat, de papiersoort en de indeling in. Hiermee gaat u terug naar het scherm in stap 1. Hiermee start u het afdrukken. Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld, worden weergegeven. * Afhankelijk van de printer kunnen bepaalde instellingen, bijvoorbeeld voor het afdrukken van de datum en het bestandsnummer en voor het bijsnijden, mogelijk niet worden geselecteerd. [Papier inst.]. 3 Selecteer Selecteer [Papier inst.] en druk vervolgens op <Q/0>. X Het scherm met papierinstellingen wordt weergegeven. 268 wAfdrukken Q Het papierformaat instellen Selecteer het formaat van het papier dat in de printer is geplaatst en druk vervolgens op <Q/0>. X Het scherm met papiersoorten wordt weergegeven. Y De papiersoort instellen Selecteer het type papier dat in de printer is geplaatst en druk vervolgens op <Q/0>. X Het scherm voor de pagina-indeling wordt weergegeven. U De pagina-indeling instellen Selecteer de pagina-indeling en druk vervolgens op <Q/0>. X Het scherm met afdrukinstellingen verschijnt weer. Randen Op de afdruk is een witte rand zichtbaar rondom de opname. Randloos De afdruk heeft geen randen. Als uw printer niet kan afdrukken zonder randen, wordt de opname met randen afgedrukt. Randenc De opname-informatie*1 wordt bij afdrukken van het formaat 9 x 13 cm en groter afgedrukt langs de rand van het papier. xx-plus Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken. 20-plusc 35-plusp 20 of 35 opnamen worden afgedrukt als miniatuurafbeeldingen op papier van A4- of Letter-formaat*2. • Bij [20-plusc] wordt de opname-informatie*1 afgedrukt. Standaard De pagina-indeling is afhankelijk van het model of de instellingen van de printer. *1: Van de Exif-gegevens worden de cameranaam, objectiefnaam, opnamemodus, sluitertijd, het diafragma, de mate van belichtingscompensatie, ISO-snelheid, witbalans, enzovoort afgedrukt. *2: Wanneer u de afdruktaken met 'Digital Print Order Format (DPOF)' (pag. 275) hebt ingesteld, wordt het aanbevolen de instructies te volgen in 'Rechtstreeks afdrukken met DPOF' (pag. 278) om af te drukken. Als de beeldverhouding van de opname afwijkt van de beeldverhouding van het afdrukpapier, kan de opname aanzienlijk worden bijgesneden door de opname zonder randen af te drukken. Als de opname is bijgesneden, kan deze er op papier korreliger uitzien vanwege het kleinere aantal pixels. 269 wAfdrukken in. 4 StelSteldezeafdrukeffecten indien nodig in. Ga naar stap 5 als u geen afdrukeffecten wilt instellen. De schermweergave kan per printer verschillen. Selecteer de optie en druk vervolgens op <Q/0>. Selecteer het gewenste afdrukeffect en druk vervolgens op <Q/0>. Als het pictogram <ze> helder wordt weergegeven, kunt u het afdrukeffect ook aanpassen (pag. 272). Afdrukeffect Omschrijving EAan De opname wordt afgedrukt met de standaardkleuren van de printer. De Exif-gegevens van de opname worden gebruikt voor het maken van automatische correcties. EUit Er wordt geen automatische correctie uitgevoerd. EVivid De opname wordt afgedrukt met een hogere verzadiging voor levendige blauwe en groene tinten. ENR Beeldruis wordt vóór het afdrukken verminderd. 0 Z/W Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, waarbij zwart echt zwart is. 0 Koele toon Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met koele, blauwachtige zwarttinten. 0 Warme toon Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met warme, gelige zwarttinten. zNatuurlijk Opnamen worden afgedrukt met de oorspronkelijke kleuren en het oorspronkelijke contrast. Er worden geen automatische kleuraanpassingen gemaakt. zNatuurl. M De afdrukkenmerken zijn dezelfde als voor de instelling 'Natuurlijk'. Met deze instelling zijn echter fijnere aanpassingen voor het afdrukken mogelijk dan met 'Natuurlijk'. EStandaard De afdrukken kunnen per printer verschillen. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie. * Wijzigingen in de afdrukeffecten zijn zichtbaar in het beeld dat linksboven wordt weergegeven. Het beeld dat wordt afgedrukt, kan er iets anders uitzien dan het weergegeven beeld. Het weergegeven beeld is slechts een benadering. Dit geldt ook voor de instellingen [Helderheid] en [Levels aanp.] op pagina 272. 270 wAfdrukken het afdrukken van de datum 5 Stel en het bestandsnummer in. Stel de zomertijd in als dit nodig is. Selecteer <I> en druk vervolgens op <Q/0>. Kies de gewenste instelling en druk vervolgens op <Q/0>. exemplaren in. 6 StelStelhetdeaantal zomertijd in als dit nodig is. Selecteer <R> en druk vervolgens op <Q/0>. Stel het aantal exemplaren in en druk vervolgens op <Q/0>. met afdrukken. 7 Begin Selecteer [Print] en druk vervolgens op <Q/0>. Bij de instelling [Standaard] voor afdrukeffecten en andere opties worden de standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze door de fabrikant zijn ingesteld. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor de [Standaard]-instellingen. Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even duren voordat het afdrukken begint nadat u [Print] hebt geselecteerd. Als kantelcorrectie (pag. 273) op de opname is toegepast, duurt het langer voordat de opname wordt afgedrukt. Als u het afdrukken wilt beëindigen, drukt u op <Q/0> terwijl [Stop] wordt weergegeven. Vervolgens selecteert u [OK]. Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 216) uitvoert, worden de standaardinstellingen hersteld. 271 wAfdrukken e Afdrukeffecten aanpassen Selecteer het afdrukeffect zoals beschreven bij stap 4 op pagina 270. Als het pictogram <ze> helder wordt weergegeven, kunt u op de knop <B> drukken. Vervolgens kunt u het afdrukeffect aanpassen. De selectie die u bij stap 4 hebt gemaakt, bepaalt wat u kunt aanpassen en wat er wordt weergegeven. Helderheid Hier stelt u de helderheid van de opname in. Levels aanp. Als u [Manual] selecteert, kunt u de spreiding van het histogram wijzigen en de helderheid en het contrast van de opname aanpassen. Wanneer het scherm voor levels aanpassen wordt weergegeven, drukt u op de knop <B> om de positie van <h> te wijzigen. Druk op de knop <YA>/ <ZO> om de schaduw (0-127) en de helderheid (128-255) te wijzigen. kVerhelderen Effectief bij tegenlicht. Door tegenlicht kan het gezicht van de gefotografeerde persoon er donker uitzien. Als [Aan] is ingesteld, wordt het gezicht voor het afdrukken helderder gemaakt. Rode ogen co. Effectief bij rode ogen op foto's die met een flitser zijn gemaakt. Als [Aan] is ingesteld, worden rode ogen voor het afdrukken gecorrigeerd. De effecten [kVerhelderen] en [Rode ogen co.] worden niet op het scherm weergegeven. Selecteer [Detail inst.] om het [Contrast], de [Verzadiging], de [Kleurtoon] en de [Kleurbalans] aan te passen. Wijzig de waarden om de [Kleurbalans] aan te passen: B staat voor blauw, A voor amber, M voor magenta en G voor groen. De kleurbalans van de opname wordt op basis van de geselecteerde kleur gecorrigeerd. Als u [Wis alle] selecteert, worden de standaardinstellingen van alle afdrukeffecten hersteld. 272 wAfdrukken De opname bijsnijden Kantelcorrectie U kunt de opname bijsnijden en alleen het bijgesneden gedeelte afdrukken, net alsof de compositie opnieuw is bepaald. Stel het bijsnijden in, vlak voordat u de opname afdrukt. Als u het bijsnijden instelt en vervolgens de afdrukinstellingen instelt, moet u wellicht opnieuw het bijsnijden instellen voordat u kunt afdrukken. 1 Selecteer [Afstellen] in het scherm met afdrukinstellingen. 2 Stel de grootte, positie en beeldverhouding van het uitsnedekader in. Het gedeelte van de opname dat binnen het uitsnedekader valt, wordt afgedrukt. U kunt de beeldverhouding van het uitsnedekader wijzigen met [Papier inst.]. De grootte van het uitsnedekader wijzigen Tik op het scherm en druk twee vingers tegen elkaar aan of spreid ze uit om de grootte van het uitsnedekader te wijzigen. De vergroting van de opname neemt toe naarmate het uitsnedekader kleiner wordt. Het uitsnedekader verplaatsen Druk op de knop <Wj/i>/<XL> /<YA>/<ZO> om het kader verticaal of horizontaal over de opname te schuiven. Verplaats het uitsnedekader tot het gewenste gebied binnen het kader wordt weergegeven. Het kader draaien Wanneer u op de knop <B> drukt, wisselt het uitsnedekader van verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Op deze wijze kunt u van een horizontale opname een verticale afdruk maken. Opnamekanteling corrigeren Door aan het instelwiel <5> te draaien kunt u de kantelhoek maximaal ±10 graden aanpassen in stappen van 0,5 graden. Wanneer u de opnamekanteling aanpast, wordt het pictogram <O> op het scherm blauw. 3 Druk op <Q/0> om het bijsnijden af te sluiten. XHet scherm met afdrukinstellingen verschijnt weer. U kunt de bijgesneden opname in de linkerbovenhoek van het scherm met afdrukinstellingen bekijken. 273 wAfdrukken Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden gedeelte van de opname niet wordt afgedrukt zoals u hebt opgegeven. De afgedrukte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader verkleint. Controleer de opname tijdens het bijsnijden op het LCD-scherm van de camera. Op een tv-scherm wordt het uitsnedekader mogelijk niet correct weergegeven. Printerproblemen oplossen Als het afdrukken niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost (geen inkt, geen papier, enzovoort) en [Doorgaan] hebt geselecteerd, gebruik dan de knoppen op de printer om het afdrukken te hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie over het hervatten van het afdrukken. Foutberichten Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, wordt er een foutbericht op het LCD-scherm van de camera weergegeven. Druk op <Q/0> om het afdrukken te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost, kunt u het afdrukken hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor informatie over het oplossen van een afdrukprobleem. Papierfout Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst. Inktfout Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank. Hardware fout Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen en problemen met de inkt. Bestandsfout De geselecteerde opname kan niet via PictBridge worden afgedrukt. Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of met een computer zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden afgedrukt. 274 W Digital Print Order Format (DPOF) U kunt het afdruktype instellen en instellen of de datum en het bestandsnummer moeten worden afgedrukt. De afdrukinstellingen worden toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te worden afgedrukt. (Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk worden ingesteld.) De afdrukopties instellen 1 Selecteer [Printopties]. Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Printopties] en druk vervolgens op <Q/0>. [Stel in]. 2 Selecteer Selecteer [Stel in] en druk vervolgens op <Q/0>. optie naar wens in. 3 StelStelde[Afdruktype], [Datum] en [File No.] in. Selecteer de optie die u wilt instellen en druk op <Q/0>. Selecteer de gewenste instelling en druk vervolgens op <Q/0>. [Afdruktype] [Datum] [File No.] 275 W Digital Print Order Format (DPOF) Afdruktype Datum File No. K L K L Standaard Er wordt één opname afgedrukt per vel. Index Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen afgedrukt per vel. Beide Er worden zowel standaard- als indexafdrukken gemaakt. Aan Uit Aan Uit Bij [Aan] wordt de datum van de opname afgedrukt. Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van de opname afgedrukt. de instelling. 4 Verlaat Druk op de knop <7>. X Het scherm met afdrukopties verschijnt weer. Kies vervolgens voor het afdrukken een van de volgende opties: [Sel.beeld], [Pern] of [Alle bldn]. Ook als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], kan het zijn dat de datum of het bestandnummer niet wordt afgedrukt. Dit is afhankelijk van het afdruktype en printermodel. Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.] niet allebei tegelijk worden ingesteld op [Aan]. Wanneer u afdrukken maakt met DPOF, moet u de kaart gebruiken waarvoor de afdrukopties zijn ingesteld. Het werkt niet als u opnamen van de kaart haalt en deze probeert af te drukken. Mogelijk kunnen bepaalde met DPOF compatibele printers en photofinishers de opnamen niet afdrukken zoals u hebt aangegeven. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie voordat u begint met afdrukken. U kunt ook contact opnemen met uw foto-ontwikkelaar voor informatie over compatibiliteit wanneer u afdrukken bestelt. Probeer geen kaart in de camera te plaatsen waarvoor de afdrukopties op een andere camera zijn ingesteld en vervolgens een afdrukbestelling op te geven. De afdruktaak kan mogelijk worden overschreven. Afhankelijk van de bestandsindeling van de opnamen kan afdrukken onmogelijk zijn. RAW-opnamen en films kunnen niet worden geselecteerd voor afdrukken. U kunt RAW-opnamen afdrukken via rechtstreeks afdrukken (pag. 278). 276 W Digital Print Order Format (DPOF) Afdrukopties opgeven Sel.beeld Selecteer een voor een opnamen en voeg ze aan de afdruktaak toe. Raak het LCD-scherm met twee uitgespreide vingers aan en breng uw vingers vervolgens samen. U ziet een weergave van drie opnamen. Vervolgens kunt u opnamen selecteren. Ga terug naar de weergave van één opname door het scherm aan te raken met twee vingers tegen elkaar aan en uw vingers vervolgens op het scherm uit te spreiden. Druk op de knop <M> om de afdruktaak op de kaart op te slaan. Aantal Totaalaantal geselecteerde opnamen Vinkje Indexpictogram [Standaard] [Beide] Druk op de knop <Wj/i>/<XL> om het aantal exemplaren in te stellen dat u van de weergegeven opname wilt afdrukken. [Index] Druk op <Q/0> om het vakje van een vinkje <X> te voorzien. De opname wordt aan de indexafdruk toegevoegd. Pern Selecteer [Markeer alle mappen] en selecteer de map. Er wordt een afdruktaak voor één afdruk van alle opnamen in de map geplaatst. Als u [Verwijder alles in de map] selecteert en de map selecteert, worden de afdrukopties voor die map allemaal geannuleerd. Alle bldn Als u [Markeer alles op de kaart] selecteert, wordt van alle opnamen op de kaart één afdruk gemaakt. Als u [Verwijder alles op de kaart] selecteert, wordt de afdruktaak voor alle opnamen op de kaart gewist. RAW-opnamen en films worden niet aan afdruktaken toegevoegd, zelfs als u 'Pern' of 'Alle bldn' hebt geselecteerd. Als u een PictBridge-printer gebruikt, kunt u maximaal 400 opnamen opgeven per afdruktaak. Als u een groter aantal opgeeft, worden mogelijk niet alle opnamen afgedrukt. 277 W Rechtstreeks afdrukken met DPOF Met een PictBridge-printer kunt u opnamen eenvoudig met DPOF afdrukken. 1 Bereid het afdrukken voor. Zie pagina 266. Volg de procedure 'De camera op een printer aansluiten' tot stap 5. 2 Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Printopties]. 3 Selecteer [Print]. [Print] wordt alleen weergegeven als de camera op een printer is aangesloten en afdrukken mogelijk is. 4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 268). Stel de afdrukeffecten (pag. 270) naar wens in. 5 Selecteer [OK]. Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat afdrukken. Bepaalde printers kunnen het bestandsnummer niet afdrukken. Als [Randen] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt afgedrukt. Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze op een heldere achtergrond of op de rand wordt afgedrukt. [Manual] kan niet worden geselecteerd in [Levels aanp.]. Als u het afdrukken hebt onderbroken en de resterende opnamen nog wilt afdrukken, selecteert u [Hervat]. Het afdrukken wordt niet hervat als u het afdrukken onderbreekt en een van de volgende situaties zich voordoet: • Voordat u het afdrukken hervatte, hebt u de afdruktaak gewijzigd of opnamen verwijderd die waren geselecteerd om te worden afgedrukt. • Bij het instellen van de index hebt u de papierinstellingen gewijzigd voordat u het afdrukken hervatte. • Toen u het afdrukken onderbrak, was de resterende capaciteit van de kaart laag. Zie pagina 274 als zich tijdens het afdrukken problemen voordoen. 278 p Opnamen selecteren voor een fotoboek Wanneer u opnamen selecteert om te gebruiken in fotoboeken (maximaal 998 opnamen) en EOS Utility (meegeleverde software) gebruikt om ze over te brengen naar een computer, worden de geselecteerde opnamen naar een speciale map gekopieerd. Deze functie is handig als u online fotoboeken wilt bestellen en om fotoboeken af te drukken op een printer. Eén opname tegelijk selecteren 1 Selecteer [Fotoboek instellen]. Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Fotoboek instellen] en druk vervolgens op <Q/0>. [Selecteer beelden]. 2 Selecteer Selecteer [Selecteer beelden] en druk vervolgens op <Q/0>. X De opnamen worden weergegeven. Raak het LCD-scherm met twee uitgespreide vingers aan en breng uw vingers vervolgens samen. U ziet een weergave van drie opnamen. Vervolgens kunt u opnamen selecteren. Ga terug naar de weergave van één opname door het scherm aan te raken met twee vingers tegen elkaar aan en uw vingers vervolgens op het scherm uit te spreiden. de gewenste opname voor het fotoboek. 3 Selecteer Druk op de knop <YA>/<ZO> om de opname voor het fotoboek te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. Herhaal deze stap. Het aantal opnamen dat is geselecteerd, wordt linksboven in het scherm weergegeven. Als u de selectie van de opname wilt annuleren, drukt u nogmaals op de knop <Q/0>. Druk op de knop <M> om terug te keren naar het scherm van stap 2. 279 p Opnamen selecteren voor een fotoboek Alle opnamen in een map of op een kaart opgeven U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk opgeven. Als [x1: Fotoboek instellen] is ingesteld op [Alle beelden in map] of [Alle beelden op kaart], worden alle opnamen in de map of op de kaart geselecteerd. Als u de selectie van de opnamen wilt annuleren, selecteert u [Verwijder alles in de map] of [Verwijder alles op de kaart]. Geef met deze camera geen opnamen voor een fotoboek op die al met een andere camera voor een ander fotoboek zijn opgegeven. De fotoboekinstellingen kunnen mogelijk worden overschreven. U kunt maximaal 998 opnamen opgeven. RAW-opnamen en films kunnen niet worden geselecteerd. 280 Stel de EOS M in zoals u het wilt. Dankzij de aanpasbare bediening kunt u de werking van uw camera helemaal aanpassen aan uw persoonlijke voorkeur. 10 De camera aanpassen aan uw voorkeuren U kunt verschillende camerafuncties aanpassen aan uw opnamevoorkeuren met behulp van persoonlijke voorkeuzen. Persoonlijke voorkeuzen kunnen alleen worden ingesteld en gebruikt in creatieve modi. 281 3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN 1 Selecteer [Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)]. Selecteer op het tabblad [54] de optie [Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] en druk vervolgens op <Q/0>. Nummer van persoonlijke voorkeuze het nummer van de 2 Selecteer persoonlijke voorkeuze. Druk op de knop <YA>/<ZO> om het nummer van de persoonlijke voorkeuze te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. de instelling. 3 Wijzig Druk op de knop <Wj/i>/<XL> om de instelling (het nummer) te selecteren en druk vervolgens op <Q/0>. Herhaal stap 2 en 3 als u andere persoonlijke voorkeuzen wilt instellen. De ingestelde persoonlijke voorkeuzen worden onder in het scherm vermeld, onder de respectieve functienummers. de instelling. 4 Verlaat Druk op de knop <M>. X Het scherm van stap 1 wordt weer weergegeven. Alle persoonlijke voorkeuzen wissen Selecteer in [54: Wis instellingen] de optie [Wis pers. voorkeuze(C.Fn)] om alle persoonlijke voorkeuze-instellingen te wissen (pag. 216). 282 3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN Persoonlijke voorkeuzen C.Fn I: Belichting 1 Belichtingsniveauverhogingen 2 ISO vergroten pag. 284 Fotoopnamen Filmopnamen 2 2 2 2 2 2 2 - C.Fn II: Beeld 3 Lichte tonen prioriteit pag. 285 C.Fn III: Automatische scherpstelling 4 AF-hulplicht (LED) pag. 286 * Als u een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) met een ledlamp gebruikt, wordt de ledlamp zelfs in de c, o en d-modi ingeschakeld als AF-hulplicht. C.Fn IV: Bediening/overig 5 Sluiter/AE-vergrendelknop 6 XL-knopfunctie 7 Ontspan sluiter zonder lens pag. 286 pag. 287 2 2 2 2* 2 2 * Ongeldig als [Scherptedieptecontrole] of [Flitsbelicht.compensatie] is ingesteld ('-'). 283 3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN De persoonlijke voorkeuzen zijn ondergebracht in vier groepen op basis van functietype: C.Fn I: Belichting, C.Fn II: Beeld, C.Fn III: Autofocus, C.Fn IV: Bediening/overig C.Fn I: Belichting C.Fn-1 0: 1: Belichtingsniveauverhogingen 1/3-stop 1/2-stop Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de sluitertijd, het diafragma, AEB, de flitsbelichtingscompensatie, enzovoort. Deze instelling is effectief als u de belichting wilt regelen in grotere stappen dan 1/3 stop. Bij instelling 1 wordt de belichtingsinstelling zoals hieronder afgebeeld weergegeven op het LCD-scherm. C.Fn-2 0: 1: 284 ISO vergroten Uit Aan Wanneer u de ISO-snelheid instelt, kunt u 'H' (gelijk aan ISO 25600) instellen voor foto's en 'H' (gelijk aan ISO 12800) voor films.  Als [C.Fn-3: Lichte tonen prioriteit] echter is ingesteld op [1: Inschakelen], kan 'H' niet worden ingesteld. 3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN C.Fn II: Beeld C.Fn II -3 Lichte tonen prioriteit 0: Deactiveren 1: Inschakelen Verbetert de details in lichte tinten. Het dynamische bereik wordt uitgebreid van het standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten. De overgang tussen grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker. Met instelling 1 wordt de Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) (pag. 159) automatisch ingesteld op [Deactiveren] en kan de instelling niet worden gewijzigd. Bij instelling 1 kan iets meer ruis (korrelig beeld, strepen, enzovoort) optreden dan bij instelling 0. Bij instelling 1 ligt het instelbare bereik tussen de 200 en 12800 (tot ISO 6400 voor films). Daarnaast wordt het pictogram <A> op het LCD-scherm weergegeven wanneer de prioriteit voor lichte tonen is ingeschakeld. 285 3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN C.Fn III: Automatische scherpstelling C.Fn-4 AF-hulplicht (LED) U kunt het AF-hulplicht in- of uitschakelen. 0: 1: Inschakelen Het AF-hulplicht wordt indien nodig ingeschakeld (ook voor de zelfontspanner). Deze instelling is ook van toepassing op externe ledflitsers. Deactiveren Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld. C.Fn IV: Bediening/overig C.Fn-5 0: 1: 2: 3: Sluiter/AE-vergrendelknop AF/AE-vergrendeling AE-vergrendeling/AF Dit is handig wanneer u afzonderlijk wilt scherpstellen en meten. Druk op de knop <YA> om automatisch scherp te stellen en druk de ontspanknop half in om de automatische belichting te vergrendelen. AF/AF-vergrendeling, geen AE Tijdens het gebruik van Servo AF kunt u op de knop <YA> drukken om het automatisch scherpstellen tijdelijk te stoppen. Hierdoor voorkomt u dat een onjuiste scherpstelling wordt verkregen door een obstakel dat tussen de camera en het onderwerp passeert. De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt. AE/AF, geen AE Dit komt van pas als een voorwerp herhaaldelijk beweegt en weer stilstaat. Als u bij Servo AF op de knop <YA> drukt, wordt Servo AF gestart of gestopt. De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt. Zo weet u zeker dat de scherpstelling en de belichting steeds optimaal zijn terwijl u op het beslissende moment wacht. Tijdens continu-opnamen wordt de AF-bediening niet gestart of gestopt, zelfs niet als u op de knop <YA> drukt. Tijdens continu-opnamen zonder automatische scherpstelling is, bij gebruik van de instelling [1:AE-vergrendel./AF] of [3: AE/AF, geen AE], het maximumaantal frames per seconde afhankelijk van de AF-bedieningsinstellingen en het gebruikte objectief (pag. 134). 286 3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN C.Fn-6 XL-knopfunctie U kunt een vaakgebruikte functie toewijzen aan de knop <XL>. Wanneer de camera gereed is om opnamen te maken, drukt u op de knop <XL>. 0: Normaal (met middelste AF-punt) 1: Scherptedieptecontrole De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een opname wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan. Wanneer u via het LCDscherm naar het onderwerp kijkt, ziet u daarom een kleine scherptediepte. Druk op de knop <XL> om de huidige diafragma-instelling te selecteren voor het objectief en de scherptediepte te controleren (het bereik van een acceptabele scherpstelling). Ook als het diafragma wordt verkleind, wordt de voorflits van een externe flitser niet ingeschakeld. 2: ISO-snelheid Het scherm met ISO-snelheden wordt weergegeven. Druk op de knop <YA>/ <ZO> of draai aan het instelwiel <5> om de ISO-snelheid in te stellen. 3: Flitsbelichtingscompensatie Stel de flitsbelichtingscompensatie in wanneer de belichting van het onderwerp anders uitvalt dan gewenst. U kunt de belichtingscompensatie instellen op maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3. 4: Helderder LCD (tijdelijk) Als u op de knop <XL> drukt, wordt de helderheid van het LCD-scherm ingesteld op het niveau dat is opgegeven in de instelling '7' van het menu. Druk nogmaals op de knop om terug te keren naar het vorige helderheidsniveau. Als de camera is uitgeschakeld <2> of als het instellingenscherm voor de helderheid bij het menu wordt weergegeven, wordt er teruggekeerd naar het vorige helderheidsniveau. C.Fn-7 0: 1: Ontspan sluiter zonder lens Deactiveren Als [Uitschakelen] is ingesteld, wordt niet alleen de ontspanknop uitgeschakeld maar wordt ook de knop <o> (Film starten/stoppen) uitgeschakeld. Zelfs als u de knop indrukt, zal er niet worden begonnen met een filmopname. Inschakelen Als u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt de sluiter ontspannen zelfs als er geen objectief op de camera is bevestigd. 287 3 My Menu vastleggenN Op het tabblad My Menu kunt u tot zes menuopties en persoonlijke voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt. 1 Selecteer [My Menu instellingen]. Selecteer op het tabblad [9] de optie [My Menu instellingen] en druk vervolgens op <Q/0>. [Register in My Menu]. 2 Selecteer Selecteer [Register in My Menu] en druk vervolgens op <Q/0>. de gewenste items vast. 3 LegSelecteer een item dat u wilt vastleggen en druk vervolgens op <Q/0>. Selecteer [OK] in het bevestigingsvenster en druk vervolgens op <Q/0> om het item vast te leggen. U kunt maximaal zes items vastleggen. Druk op de knop <M> om terug te keren naar het scherm van stap 2. Instellingen in My Menu Sorteer U kunt de volgorde van de in My Menu vastgelegde items wijzigen. Selecteer [Sorteer], selecteer het item waarvan u de volgorde wilt wijzigen en druk vervolgens op <Q/0>. Zorg dat [W]/[X] wordt weergegeven, druk op de knop <Wj/i>/<XL> om de volgorde te wijzigen en druk vervolgens op <Q/0>. Verwijder item/items en Verwijder alle items U kunt alle vastgelegde items verwijderen. Met [Verwijder item/items] verwijdert u één item tegelijk; met [Verwijder alle items] verwijdert u alle vastgelegde items in één keer. Weergave van My Menu Als [Inschak.] is ingesteld, wordt het tabblad [9] als eerste weergegeven wanneer u het menuscherm opent. 288 11 Referentie Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties, systeemaccessoires, enzovoort. Certificaatlogo Als u op het tabblad [54] de optie [Certificaatlogo weergeven] selecteert en op <Q/0> drukt, wordt er een aantal logo's van de cameracertificaten weergegeven. Andere certificaatlogo's zijn te vinden in deze instructiehandleiding, op de camerabehuizing en op de verpakking van de camera. 289 Een gewoon stopcontact gebruiken Met de AC-adapterset ACK-E12 (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de camera op een gewoon stopcontact aansluiten en hoeft u het resterende batterijniveau niet in de gaten te houden. 1 Plaats de DC-koppeling. Open het klepje en schuif de  DC-koppeling naar binnen tot deze vastklikt. de DC-koppeling aan. 2 Sluit1. Open het klepje. 2. Steek de stekker van de adapter in de koppeling. aan. 3 SluitSluithethetnetsnoer netsnoer aan zoals afgebeeld in de illustratie. Verwijder na gebruik van de camera het netsnoer uit het stopcontact. Sluit het netsnoer niet aan en verwijder het niet terwijl de camera is ingeschakeld <1>. 290 Opnamen maken met de afstandsbediening Afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar) Met deze afstandsbediening kunt u draadloos opnamen maken op maximaal circa 5 meter afstand van de voorkant van de camera. U kunt de opname direct maken of na een vertraging van twee seconden. Sensor van afstandsbediening Stel de zelfontspanner in op <Q> (pag. 136). Richt de afstandsbediening op de sensor voor de afstandsbediening op de camera en druk op de zendknop. X De camera stelt vervolgens automatisch scherp. X Als de scherpstelling is verkregen, gaat het lampje van de zelfontspanner branden en wordt de opname gemaakt. TL- of ledverlichting kan ertoe leiden dat de camera niet goed functioneert doordat de sluiter onbedoeld wordt geactiveerd. Houd de camera uit de buurt van dergelijke lichtbronnen. De afstandsbediening RC-1/RC-5 (afzonderlijk verkrijgbaar) kan ook worden gebruikt. De afstandsbediening kan ook worden gebruikt voor het maken van filmopnamen (pag. 177). De afstandsbediening RC-5 kan niet worden gebruikt om tijdens de filmopname foto's te maken. 291 Externe Speedlites EOS-Speedlites uit de EX-serie De basisbediening is eenvoudig. Wanneer er een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) op de camera is bevestigd, wordt de automatische flitsbediening bijna volledig door de camera geregeld. Een Speedlite werkt dus bijna hetzelfde als een ingebouwde flitser. Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-serie voor gedetailleerde instructies. Deze camera is een camera van het type A en daarom geschikt voor alle functies van Speedlites uit de EX-serie. Speedlites voor op de cameraschoen Macro Lites Flits- en opnamemodi bij het gebruik van EOS-Speedlites uit de EX-serie (niet van toepassing op de Speedlite 90EX). Opnamemodus A (Automatisch/scène) C (Automatisch/creatief) 2 (Portret) 3 (Landschap) 4 (Close-up) 5 (Sport) 6 (Nacht portret) F (Nachtopnamen uit hand) G (HDR-tegenlicht) d (AE-programma)/s/f/a Films Flitsmodus Flitser aan Flitser aan Flitser aan Flitser aan Flitser aan Flitser aan Flitser aan Flitser aan Flitser uit Flitser aan Flitser uit FE-vergrendeling Met flitsbelichtingsvergrendeling zorgt u ervoor dat alle kanten van het onderwerp op de juiste wijze worden belicht. Richt de camera op het onderwerp, zodat het onderwerp in het midden van het scherm wordt weergegeven. Druk op de knop <YA> van de camera, voordat u de foto maakt. 292 Externe Speedlites De flitsbelichtingsvergrendeling wordt mogelijk niet correct toegepast als de knop <YA> niet ten minste 1 seconde wordt ingedrukt terwijl de flitseenheid is bevestigd. Als er een flitser is bevestigd, wordt de sluiter niet ontspannen als u de ontspanknop helemaal indrukt en meteen weer loslaat. De sluiter wordt pas ontspannen wanneer u de ontspanknop ten minste 1 seconde ingedrukt houdt. Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die niet compatibel is met functieinstellingen voor de flitser (pag. 222), kan alleen [Flitsbelichtingscompensatie] worden ingesteld voor [Func.inst. externe flitser]. (Bij bepaalde Speedlites uit de EX-serie kan [Sluitersynchronisatie] ook worden ingesteld.) Als flitsbelichtingscompensatie voor de externe Speedlite is ingesteld, verandert het bijbehorende pictogram op het LCD-scherm van de camera van y in 0. Als de flitsmeetmethode via het persoonlijke flitsvoorkeuzemenu van de Speedlite op de automatische TTL-flitsmodus wordt ingesteld, werkt de flitser alleen op volledig vermogen. Bij externe flitsers die niet tot de Speedlites uit de EX-serie behoren maar die wel een ledlamp hebben, wordt het AF-hulplicht niet ingeschakeld. Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden ingesteld op de automatische TTL- of A-TTL-flitsmodus, werkt de flitser alleen op volledig vermogen. Stel de opnamemodus van de camera in op <a> (handmatige belichting) of <f> (AE met diafragmavoorkeur) en stel het diafragma in voordat u de opname maakt. Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor handmatig flitsen beschikt, maakt u de opname in de modus voor handmatig flitsen. Flitsers van een ander merk dan Canon gebruiken Synchronisatiesnelheid De camera kan synchroniseren met compacte flitsers van andere merken bij een sluitertijd van 1/200 seconde of langzamer. Gebruik een synchronisatiesnelheid die langzamer is dan 1/200 seconde. Test de flitser van te voren om er zeker van te zijn dat deze correct synchroniseert met de camera. De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk. Plaats geen hogespanningsflitser op de flitserschoen van de camera. Deze werkt dan mogelijk niet. 293 Eye-Fi-kaarten gebruiken Met een in de handel verkrijgbare en reeds geconfigureerde Eye-Fikaart kunt u opnamen automatisch overbrengen naar een pc of uploaden naar een online service via een draadloos LAN. De opnameoverdracht is een functie van de Eye-Fi-kaart. Voor informatie over het configureren en gebruiken van de Eye-Fi-kaart en het oplossen van eventuele problemen met de opnameoverdracht, raadpleegt u de instructiehandleiding bij de Eye-Fi-kaart of neemt u contact op met de fabrikant van de kaart. Voor deze camera wordt ondersteuning van Eye-Fi-kaartfuncties (waaronder draadloze overdracht) niet gegarandeerd. Neem in geval van problemen met een Eye-Fi-kaart contact op met de fabrikant van de kaart. In bepaalde landen of regio's is het gebruik van Eye-Fi-kaarten aan goedkeuring onderhevig. Zonder goedkeuring is het gebruik van de kaart niet toegestaan. Neem contact op met de fabrikant van de kaart als het onduidelijk is of de kaart is goedgekeurd voor gebruik in uw gebied. 1 Plaats een Eye-Fi-kaart (pag. 34). [Eye-Fi instellingen]. 2 Selecteer Selecteer op het tabblad <51> de optie [Eye-Fi instellingen] en druk vervolgens op <Q/0>. Dit menu wordt alleen weergegeven wanneer een Eye-Fi-kaart in de camera is geplaatst. Eye-Fi-overdracht in. 3 Schakel Druk op <Q/0>, stel [Eye-Fi trans.] in op [Aan] en druk vervolgens op <Q/0>. Als u [Uit] instelt, wordt de automatische overdracht niet uitgevoerd, ook niet als er een Eye-Fi-kaart is geplaatst (pictogram voor de overdrachtsstatus I). de verbindingsinformatie weer. 4 GeefSelecteer [Verbindingsinfo] en druk vervolgens op <Q/0>. 294 Eye-Fi-kaarten gebruiken de instelling [Toegangspunt SSID:]. 5 Controleer Controleer of een toegangspunt wordt weergegeven voor [Toegangspunt SSID:]. U kunt ook het MAC-adres en de firmwareversie van de Eye-Fi-kaart controleren. Druk drie keer op de knop <M> om het menu af te sluiten. de opname. 6 Maak X De opname wordt overgebracht en het pictogram Pictogram voor de overdrachtsstatus <H> verandert van grijs (Niet verbonden) in een van de onderstaande pictogrammen. Voor overgebrachte opnamen wordt O weergegeven in de weergave met opname-informatie (pag. 256). H(grijs) Niet verbonden :geen verbinding met het toegangspunt. H(knippert) Verbinden :verbinding met het toegangspunt. H(weergegeven) Verbonden : er is verbinding met het toegangspunt. H (  ) Verplaatsen :de opnameoverdracht naar het toegangspunt wordt uitgevoerd. Aandachtspunten bij het gebruik van Eye-Fi-kaarten Als 'J' wordt weergegeven, is er een fout opgetreden bij het ophalen van de kaartinformatie. Schakel de camera uit en weer in. Zelfs als [Eye-Fi trans.] is ingesteld op [Uit], zendt de kaart wellicht nog steeds een signaal uit. In ziekenhuizen, op vliegvelden en op andere plaatsen waar draadloze gegevensoverdracht verboden is, dient u de Eye-Fi-kaart uit de camera te verwijderen. Als de opnameoverdracht niet werkt, controleert u de instellingen van de Eye-Fi-kaart en de pc. Raadpleeg de instructiehandleiding van de kaart voor meer informatie. Afhankelijk van de verbinding van het draadloze LAN kan de opnameoverdracht langer duren of worden onderbroken. Door de overdrachtsfunctie kan de Eye-Fi-kaart erg warm worden. De batterij raakt sneller leeg. Tijdens de opnameoverdracht werkt de functie voor het automatisch uitschakelen van de camera niet. 295 Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus o: automatisch ingesteld k: door gebruiker in te stellen Opnamemodus Alle selecteerbare instellingen voor beeldkwaliteit Automatisch ingesteld/ISO auto ISOsnelheid Handmatig A : niet in te stellen/uitgeschakeld Basismodi Beeldstijl Automatische selectie k k k k k k k k k k k k k k k k o o o o o o o o o k k k k o k Maximum voor auto Creatieve filters Creatieve modi C 2 3 4 5 6 F G d sfa k M k k k k k k o o o o o o o o o k k k k k k k k k k k k Handmatige selectie k k k k k k k k Licht-/scèneopnamen k k k k Automatisch o o o o o o o o o k Vooraf ingesteld k Witbalans Handmatig k Correctie/reeksopnamen k k k k k k k Sfeeropnamen Auto Lighting Optimizer o o o o o o o o o k (Auto optimalisatie helderheid) Correctie k k k k k k k k k k Lenshelderheid randen afwijkingsCorrectie correctie k k k k k k k k k k chromatische afw. Ruisred. lange sluitertijd k Hoge ISO-ruisreductie o o o o o o o o o k Lichte tonen prioriteit k sRGB o o o o o o o o o k Kleurruimte Adobe RGB k 1-beeld AF o o o o o o o o k AFbediening Servo AF o k Gezicht+volgen k k k k k k k k k k AFFlexiZone - Multi k k k k k k k k k k methode FlexiZone - Single k k k k k k k k k k AF o* k k k k k k k k k ScherpstelMF * k k k k k k k k k modus AF+MF * k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k o o k k k k k k k k k k k k * Wordt k (door gebruiker in te stellen) wanneer een EF- of EF-S-objectief wordt gebruikt. 296 Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus Opnamemodus Continue AF A Basismodi k k k k k k k k k k k k k Servo AF voor film AF-hulplicht Meetmethode k Creatieve modi C 2 3 4 5 6 F G d sfa k M k k o o o o o o o o o k k k k Meervlaks meting o o o o o o o o o k k k k Selectie meet-methode k k k k Programmakeuze k Belichtingscompensatie k k k k k Belichting AEB Belichtingsvergrendeling Scherptedieptecontrole k k k k k k k k k k k k k k k Enkelbeeld k k k k k k k k k k k k k k k Continue opname k k k k k k k k k k k k k k* k* Transport Q (10 sec.) k k k k k k k k k k k k k k* k* l (2 sec.) k k k k k k k k k k k k k k* k* q (Continu) k k k k k k k k k k k k k k* k* Automatisch flitsen o k o Flitser aan Speedlite Flitser uit 90EX Flitsbelichtingsvergrendeling o o k k o o o k k k k o k k k k o o k k k k Flitsbelichtingscompensatie k k k k Draadloze bediening k k k k Functie-instellingen Externe Persoonlijke voorkeuzeflitser instellingen Aspect ratio k k k k k k k k k k k k Snel instellen k k k k k k k k k k k k k k k Uitleg k k k k k k k k k k k k k k k * Bij het maken van filmopnamen kunnen er slechts afzonderlijke opnamen worden gemaakt en is continu-opname niet beschikbaar. 297 Systeemschema ST-E2** ST-E3-RT 90EX 270EX II 320EX 430EX II 600EX-RT/ Macro Ring Lite Macro Twin Lite MR-14EX MT-24EX 600EX Standaard-accessoires Nekriem EM-100DB Nekriem EM-E1 AC-adapterset ACK-E12 Polsriem ER-E1 Batterij LP-E12 Batterijoplader LC-E12 of LC-E12E DC-koppeling DR-E12 Camerabeschermhoes EH23-CJ Compacte stroom-adapter CA-PS700 * Controleer of de verpakking alle standaard met de camera meegeleverde accessoires bevat. ** Afhankelijk van het bevestigde objectief kan gebruik van Flitsschoenkabel OC-E3 (afzonderlijk verkrijgbaar) nodig zijn. 298 Systeemschema Afstandsbediening RC-6 GPS-ontvanger GP-E2* EF-M-objectieven EF-objectieven EF-S-objectieven Vatting adapter EF-EOS M Externe microfoon HDMI-kabel HTC-100 (2,9 m) Tv/video Stereo-AV-kabel AVC-DC400ST (1,3 m) EOS Solution Disk EOS Camera Instruction Manuals Disk Met PictBridge compatibele printer Interfacekabel (1,3 m) Interfacekabel IFC-200U/500U (1,9 m) / (4,7 m) Computer USB-poort SD-/SDHC-/SDXCgeheugenkaart Windows 7 Windows Vista Windows XP Mac OS X Kaartlezer Kaartsleuf (Alle opgegeven kabellengten zijn bij benadering.) * Wanneer u gebruikmaakt van een GPS-systeem, dient u de landen en gebieden voor gebruik te controleren en het systeem te gebruiken volgens de wetten en regelgeving van het desbetreffende land of de desbetreffende regio. 299 3 Menu-instellingen Foto Opname 1 (Rood) Pagina Beeldkwaliteit 73 / 83 / 74 / 84 / 7a / 8a / b / c / 1+73 / 1 105 Aspect ratio 3:2 / 4:3 / 16:9 / 1:1 108 Rasterweergave Uit / Raster 1l / Raster 2m 205 z Histogram Uitschakelen / Helderheid / RGB Ontspan sluiter zonder kaart Inschak. / Uitschak. 204 Kijktijd Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 205 Externe Speedlite besturing Flitsen / E-TTL II meting / Flitssync.snelheid  AV-modus / Flits functie instellingen / Flitser C.Fn instellingen 220 - Grijze menuopties worden niet weergegeven in de modus Automatisch/ scène en in basismodi. Als een EF-M-objectief op de camera is bevestigd, worden de scherpstelmodus en Image Stabilizer (beeldstabilistatie) voor het objectief weergeven. Dit is niet het geval in de modus Automatisch/scène. 300 3 Menu-instellingen Opname 2 (Rood) Pagina AF-bediening 1-beeld AF / Servo AF 130 AF-methode u+volgen / FlexiZone - Multi / FlexiZone - Single 116 Continue AF Inschak. / Uitschak. 124 Scherpstelmodus AF / MF / AF+MF 116 Image Stabilizer (beeldstabilisatie) Inschak. / Uitschak. 46 Lensafwijkingscorrectie Helderheid randen: Inschak. / Uitschak. Chromatische afw.: Inschak. / Uitschak. 163 Opname 3 (Rood) Bel.comp./AEB Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops (AEB: ±2 stops) 155 ISO-snelheid AUTO / 100 / 200 / 400 / 800 / 1600 / 3200 / 6400 / 12800 / H 110 ISO auto Max.: 400 / Max.: 800 / Max.: 1600 /  Max.: 3200 / Max.: 6400 113 Auto Lighting Optimizer Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog (Auto optimalisatie Uitschakelen tijdens opnamen met handmatige helderheid) 159 Meetmethode q Meervlaks meting / w Deelmeting / r Spotmeting / e Centrum gew. gemiddeld 151 Meettimer 4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. / 30 min. 108 Touch Shutter Inschak. / Uitschak. 125 301 3 Menu-instellingen Opname 4 (Rood) Pagina Handmatige witbalans De witbalans handmatig instellen 172 WB Shift/Bkt. WB-correctie: witbalanscorrectie  BKT-instelling: reeksopnamen met automatische witbalans 174 175 Kleurruimte sRGB / Adobe RGB 176 Beeldstijl DAutomatisch / PStandaard / QPortret / RLandschap / SNeutraal / UNatuurlijk / VMonochroom / WGebruiker 1-3 114 166 170 Hoge ISOruisreductie Uitschakelen / Zwak / Standaard / Sterk / Ruisond. bij meerd. opn. 160 Ruisred. lange sluitertijd Uitschakelen / Auto / Inschakelen 161 Stofwisdata Gegevens verzamelen waarmee stofvlekken kunnen worden verwijderd 227 302 3 Menu-instellingen Weergave 1 (Blauw) Pagina Beveilig beelden Selecteer beelden / Alle beelden in map / Wis bev. beelden in map / Alle beelden op kaart / Wis bev. alle beelden op kaart 252 Beeld roteren Verticale opnamen roteren 233 Wis beelden Selecteer en wis beelden / Alle beelden in map / Alle beelden op kaart 254 Printopties Aangeven welke opnamen moeten worden afgedrukt (DPOF) 275 Fotoboek instellen Creatieve filters Wijzig formaat Selecteer beelden / Alle beelden in map / Verwijder alles in de map / Alle beelden op kaart / Verwijder alles op de kaart Korrelig Z/W / Softfocus / Fisheye-effect / Effect kunst opvallend / Aquareleffect / Speelgoedcamera-effect / Miniatuureffect Het aantal pixels van de opname reduceren 279 260 262 Weergave 2 (Blauw) x Histogram Helderheid / RGB 258 Spring met 5 1 beeld / 10 beelden / 100 beelden / Datum / Map / Movies / Foto's / Classificatie 232 Diavoorstelling Opnamen (beelden) om weer te geven / Weergaveduur / Herhalen / Overgangseffect / Achtergrondmuziek 243 Classificatie [OFF] / l / m / n / o / p 234 Ctrl over HDMI Uit / Aan 249 303 3 Menu-instellingen Instellingen 1 (Geel) Pagina Selecteer map Een map maken en selecteren 208 Bestandnr. Continu / Auto. reset / Handm. reset 210 Auto. roteren Aan zD / Aan D / Uit 214 Kaart formatteren Gegevens op de kaart initialiseren en wissen 57 Eye-Fi instellingen Weergegeven wanneer een in de handel verkrijgbare Eye-Fi-kaart is geplaatst. 294 Instellingen 2 (Geel) LCD uitschakelen: 15 sec. / 30 sec. / 1 min. / 3 min. / 5 min. / 10 min. / 30 min. 206 Cam. uitschakelen: 0 sec. / 30 sec. / 1 min. / 3 min. / 5 min. / 10 min. / Deactiveren 206 LCD-helderheid Zeven helderheidsniveaus beschikbaar 207 Tijdzone Zomertijd* / Tijdzone 40 Datum/tijd Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uur, min., sec.) / Zomertijd* 41 TaalK De interfacetaal selecteren 43 Videosysteem NTSC / PAL 251 Energiebesparing * De zomertijdinstelling is gekoppeld aan [Tijdzone] en [Datum/tijd]. 304 3 Menu-instellingen Instellingen 3 (Geel) Pagina Pieptoon Inschakelen / Aanr. op / Uitschakelen Schermkleur De kleur van het scherm met opnameinstellingen selecteren 204 219 Uitleg Inschak. / Uitschak. 60 Aanraakbediening Standaard / Gevoelig 63 Auto. reiniging: Inschak. / Uitschak. Sensorreiniging 225 Reinig nu Instellingen  GPS-systeem Instellen als er een GPS-apparaat is aangesloten - Instellingen 4 (Geel) Geeft camera-inst. weer De belangrijkste camera-instellingen weergeven 215 Certificaatlogo weergeven Een aantal van de logo's van de cameracertificaten weergeven 289 Persoonlijke voorkeuze(C.Fn) De camerafuncties aan uw persoonlijke voorkeur aanpassen 282 Copyrightinformatie Geef copyrightinformatie weer / Voer naam van auteur in / Voer copyrightdetails in / Verwijder copyrightinfo 212 Wis instellingen Wis alle camera-instellingen / Wis pers. voorkeuze(C.Fn) 216 z firmwarever.* Voor het bijwerken van de firmware - * Tijdens firmwareupdates, wordt het aanraakscherm uitgeschakeld om onbedoelde handelingen te voorkomen. 9 My Menu (Groen) My Menu instellingen Hiermee kunt u vaakgebruikte menuopties en persoonlijke voorkeuzen vastleggen 288 305 3 Menu-instellingen Films Opname 1 (Rood) Pagina Beeldkwaliteit 73 / 83 / 74 / 84 / 7a / 8a / b / c / 1+73 / 1 105 Rasterweergave Uit / Raster 1l / Raster 2m 205 z Histogram Uitschakelen / Helderheid / RGB 181 Ontspan sluiter zonder kaart Inschak. / Uitschak. 204 Kijktijd Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 205 Opname 2 (Rood) AF-methode u+volgen / FlexiZone - Multi / FlexiZone Single 116 Scherpstelmodus AF / MF / AF+MF 116 Image Stabilizer (beeldstabilisatie) Inschak. / Uitschak. 46 Lensafwijkingscorrectie Helderheid randen: Inschak. / Uitschak. 163 306 3 Menu-instellingen Opname 3 (Rood) Pagina Belichtingscompensatie Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops 155 ISO-snelheid AUTO / 100 / 200 / 400 / 800 / 1600 / 3200 / 6400 / H 110 Auto Lighting Optimizer Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog (Auto optimalisatie Uitschakelen tijdens opnamen met helderheid) handmatige belichting 4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /  30 min. Meettimer 159 108 Opname 4 (Rood) Handmatige witbalans De witbalans handmatig instellen 172 WB Shift/Bkt. WB-correctie: witbalanscorrectie BKT-instelling: reeksopnamen met automatische witbalans 174 175 Beeldstijl DAutomatisch / PStandaard / QPortret / RLandschap / SNeutraal / UNatuurlijk / VMonochroom / WGebruiker 1-3 114 166 170 307 3 Menu-instellingen Film 1 (Rood) Filmopnameformaat Pagina 1920x1080 (6 / 5 / 4) / 1280x720 (8/7) / 640x480 (6/5) 187 Geluidsopname: Automatisch / Handmatig / Uitschakelen Geluidsopname Opnameniveau 197 Windfilter/demper: Uit / Aan Videosnapshot: Inschak. / Uitschak. Videofoto Albuminstellingen: Nieuw album maken / Aan bestaand album toevoegen Snapshotlengte: 2 sec. movie / 4-sec. movie / 8-sec. movie 189 Servo AF voor film Inschak. / Uitschak. 199 AF met ontspanknop tijdens k ONE SHOT / Uitschakelen 200 Weergave 1 (Blauw) Beveilig beelden Selecteer beelden / Alle beelden in map / Wis bev. beelden in map / Alle beelden op kaart / Wis bev. alle beelden op kaart 252 Beeld roteren Verticale opnamen roteren 233 Wis beelden Selecteer en wis beelden / Alle beelden in map / Alle beelden op kaart 254 Printopties Aangeven welke opnamen moeten worden afgedrukt (DPOF) 275 Fotoboek instellen Selecteer beelden / Alle beelden in map / Wis bev. beelden in map / Alle beelden op kaart / Wis bev. alle beelden op kaart 279 Creatieve filters Korrelig Z/W / Softfocus / Fisheye-effect / Effect kunst opvallend / Aquareleffect / Speelgoedcamera-effect / Miniatuureffect 260 Wijzig formaat Het aantal pixels van de opname reduceren 262 308 3 Menu-instellingen Weergave 2 (Blauw) Pagina x Histogram Helderheid / RGB 258 Spring met 5 1 beeld / 10 beelden / 100 beelden / Datum / Map / Movies / Foto's / Classificatie 232 Diavoorstelling Opnamen (beelden) om weer te geven / Weergaveduur / Herhalen / Overgangseffect / Achtergrondmuziek 243 Classificatie [OFF] / l / m / n / o / p 234 Ctrl over HDMI Uit / Aan 249 Instellingen 1 (Geel) Selecteer map Een map maken en selecteren 208 Bestandnr. Continu / Auto. reset / Handm. reset 210 Auto. roteren Aan zD / Aan D / Uit 214 Kaart formatteren Gegevens op de kaart initialiseren en wissen 57 Eye-Fi instellingen Weergegeven wanneer een in de handel verkrijgbare Eye-Fi-kaart is geplaatst. 294 Instellingen 2 (Geel) LCD uitschakelen: 15 sec. / 30 sec. / 1 min. / 3 min. / 5 min. / 10 min. / 30 min. 206 Cam. uitschakelen: 0 sec. / 30 sec. / 1 min. / 3 min. / 5 min. / 10 min. / Deactiveren 206 LCD-helderheid Zeven helderheidsniveaus beschikbaar 207 Tijdzone Zomertijd* / Tijdzone 40 Datum/tijd Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uur, min., sec.) / Zomertijd* 41 TaalK De interfacetaal selecteren 43 Videosysteem NTSC / PAL 251 Energiebesparing * De zomertijdinstelling is gekoppeld aan [Tijdzone] en [Datum/tijd]. 309 3 Menu-instellingen Instellingen 3 (Geel) Pagina Pieptoon Inschakelen / Aanr. op / Uitschakelen Schermkleur De kleur van het scherm met opnameinstellingen selecteren 204 219 Uitleg Inschak. / Uitschak. 60 Aanraakbediening Standaard / Gevoelig 63 Auto. reiniging: Inschak. / Uitschak. Sensorreiniging 225 Reinig nu Instellingen  GPS-systeem Instellen als er een GPS-apparaat is aangesloten - Instellingen 4 (Geel) Geeft camera-inst. weer De belangrijkste camera-instellingen weergeven 215 Persoonlijke voorkeuze(C.Fn) De camerafuncties aan uw persoonlijke voorkeur aanpassen 282 Wis instellingen Wis alle camera-instellingen / Wis pers. voorkeuze(C.Fn) 216 310 Problemen oplossen Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan contact op met uw dealer of Canon Service Center. Stroomgerelateerde problemen De batterij laadt niet op. Controleer of de batterij correct in de batterijoplader is geplaatst. Controleer of de batterijoplader correct op het stopcontact is aangesloten. Laad alleen originele Canon-batterijen van het type LP-E12 op. Het lampje van de batterijoplader knippert. Als er een probleem is met de batterijoplader, wordt het opladen beëindigd en gaat het oplaadlampje oranje knipperen. Als dit gebeurt, haalt u de stekker van de oplader uit het stopcontact en verwijdert u de batterij. Plaats de batterij terug in de oplader en wacht even voor u de stekker van de oplader weer in het stopcontact steekt. De camera werkt niet, zelfs als er op de aan-uitknop wordt gedrukt. Controleer of de batterij correct in de camera is geplaatst (pag. 34). Controleer of het klepje van het kaart-/batterijcompartiment is gesloten (pag. 34). Laad de batterij op (pag. 32). De aan-uit- en lees-/schrijfindicator blijft knipperen, zelfs wanneer de camera is uitgeschakeld <2>. Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de kaart wordt opgeslagen, blijft de aan-uit- en lees-/schrijfindicator aan of blijft deze een paar seconden knipperen. Wanneer de opname is voltooid, wordt de camera automatisch uitgeschakeld. 311 Problemen oplossen De batterij raakt snel leeg. Gebruik een volledig opgeladen batterij (pag. 32). De prestaties van de oplaadbare batterij nemen na verloop van tijd af. Koop een nieuwe batterij. Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende bewerkingen: • Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt. (Hierbij wordt vaak de functie voor automatische scherpstelling geactiveerd, zonder dat er een opname wordt gemaakt.) • Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt gebruikt. • Wanneer u lange tijd achtereen filmopnamen maakt. Bij lage temperaturen neemt het maximum aantal opnamen af (pag. 39). Het LCD-scherm schakelt zichzelf uit. Het LCD-scherm wordt uitgeschakeld door de energiebesparingsfunctie. Druk op een willekeurige knop op de camera of tik op het LCD-scherm om het scherm weer in te schakelen. U kunt wijzigen na hoeveel tijd het LCD-scherm automatisch wordt uitgeschakeld. Selecteer hiervoor achtereenvolgens [52: Energiebesparing] en [LCD uitschakelen]. De camera schakelt zichzelf uit. De camera wordt uitgeschakeld door de energiebesparingsfunctie. Als u niet wilt dat de camera zichzelf uitschakelt, stelt u [52: Energiebesparing] > [Cam. uitschakelen] in op [Deactiveren] (pag. 206). De camera maakt geluid als deze wordt in- of uitgeschakeld (met een EF-M-objectief bevestigd). Als u de camera uitschakelt, wordt het diafragma verkleind zodat er geen licht in de camera kan komen. Dit is om de interne onderdelen van de camera te beschermen. Als u de camera inschakelt <1> of uitschakelt <2>, maakt het diafragma een geluid als dit wordt vergroot of verkleind. 312 Problemen oplossen Opnamegerelateerde problemen Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen. Controleer of de kaart correct is geplaatst (pag. 34). Schuif het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart naar de stand voor schrijven/wissen (pag. 34). Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen om ruimte vrij te maken (pag. 34 en 254). De kaart kan niet worden gebruikt. Zie pagina 36 of 323 als er een kaartfout wordt weergegeven. De opname is niet scherp. Stel de scherpstelmodus in op <AF> (pag. 116). Druk voorzichtig op de ontspanknop om bewegingsonscherpte te voorkomen (pag. 48 en 49). Als het objectief Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft, stelt u IS in op <1> (pag. 46). Bij weinig licht kan de sluitertijd toenemen. Gebruik een kortere sluitertijd (pag. 142), stel een hogere ISO-snelheid in (pag. 109), gebruik een flitser (pag. 138) of gebruik een statief. Ik kan de scherpstelling niet vergrendelen en de compositie van de opname niet opnieuw bepalen. Stel de AF-bediening in op 1-beeld AF. Het vergrendelen van de scherpstelling is niet mogelijk als Servo AF wordt gebruikt (pag. 131). Als Servo AF is ingesteld, duurt het langer voordat de sluiter wordt ontspannen. Blijf het onderwerp volgen terwijl u de ontspanknop ingedrukt houdt. 313 Problemen oplossen Als [FlexiZone - Multi] is ingesteld, duurt het langer voordat de camera automatisch wordt scherpgesteld. Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het langer duren voordat de camera scherpstelt op het onderwerp. Gebruik [FlexiZone - Single] of stel de camera handmatig scherp. De snelheid van continu-opnamen is langzaam. De snelheid van continu-opnamen kan afnemen, afhankelijk van type objectief, sluitertijd, diafragma, omstandigheden van onderwerp, helderheid, enzovoort. Tijdens continu-opnamen lijkt het beeld op het LCD-scherm onscherp. Het weergegeven beeld kan afwijken van de foto die is vastgelegd. Controleer de opgeslagen opnamen. Als ik de ontspanknop indruk, wordt de foto niet onmiddellijk genomen. Als u de ontspanknop hebt ingedrukt en de foto pas na 10 seconden of na een pieptoon wordt gemaakt, betekent dit dat de zelfontspanner is ingesteld. Druk op de knop <Wj/i> en tik op [u] of [i] om de zelfontspanner uit te schakelen (pag. 136). 314 Problemen oplossen De maximale opnamereeks is lager bij continu-opnamen. In de opnamemodus <F> (Nachtopnamen uit hand) of <G> (HDR-tegenlicht), is de maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk korter (pag. 87). Met ISO 12800 of 'H' (gelijk aan ISO 25600) neemt de maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af (pag. 111). Als u [Chromatische afw.: Inschakelen] hebt ingesteld, neemt de maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af (pag. 164). Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans neemt de maximale opnamereeks voor continu-opnamen af (pag. 175). Stel [A4: Hoge ISO-ruisreductie] in op [Standaard], [Zwak] of [Uitschakelen]. Als u de optie [Sterk] inschakelt of als [Ruisond. bij meerd. opn.] is ingesteld, zal de maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk kleiner worden (pag. 160). Als u opnamen maakt van een onderwerp met fijne details (bijvoorbeeld een grasveld), is het bestand groter en de daadwerkelijke maximale opnamereeks mogelijk kleiner dan wordt vermeld op pagina 105. ISO 100 kan niet worden ingesteld. Selecteer in [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan ISO 100 niet worden ingesteld. Als [0: Uitschakelen] is ingesteld, kan ISO 100 wel worden ingesteld (pag. 285). Dit geldt ook voor filmopnamen (pag. 181). De ISO-snelheid [H] (ISO 25600) kan niet worden ingesteld. Als in [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan de ISO-snelheid [H] (gelijk aan ISO 25600) niet worden geselecteerd, zelfs niet als [2: ISO vergroten] is ingesteld op [1: Aan]. Als [0: Uitschakelen] is ingesteld, kan ISO [H] wel worden ingesteld (pag. 284). Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) kan niet worden ingesteld. Selecteer in [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) niet worden ingesteld. Als [0: Uitschakelen] is ingesteld, kan Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) wel worden ingesteld (pag. 285). 315 Problemen oplossen Ik heb een kleinere belichtingscompensatie ingesteld, maar de opname valt nog steeds te licht uit. Stel [A3: Auto Lighting Optimizer/A3: Auto optimalisatie helderheid] in op [Deactiveren]. Wanneer [Standaard], [Zwak] of [Hoog] is ingesteld, kan de opname nog steeds licht uitvallen, zelfs wanneer u een kleinere belichtingscompensatie of flitsbelichtingscompensatie hebt ingesteld (pag. 159). Wanneer ik de modus <f> gebruik in combinatie met de flitser, neemt de sluitertijd toe. Als u avondopnamen maakt wanneer de achtergrond donker is, wordt de sluitertijd automatisch langer (opname met trage synchronisatie) om zowel het onderwerp als de achtergrond goed te kunnen belichten. Als u een lange sluitertijd wilt voorkomen, stelt u in [A1: Externe Speedlite besturing] de optie [Flitssync.snelheid AVmodus] in op [1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] (pag. 221). De flitser werkt altijd op vol vermogen. Als u een andere flitser gebruikt dan een Speedlite uit de EX-serie, werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 293). Als in [A1: Externe Speedlite besturing] > [Flitser C.Fn instellingen] de optie [Flits meetmethode] is ingesteld op [TTL], werkt de flitser altijd op volledig vermogen (pag. 224). De flitsbelichtingscompensatie kan niet worden ingesteld met [Flits functie instellingen]. Als op een externe Speedlite flitsbelichtingscompensatie is ingesteld, kan [Flitsbelichtingscompensatie] (pag. 223) niet worden ingesteld in het scherm [Flits functie instellingen]. Verder is het zo dat als u flitsbelichtingscompensatie op de camera en vervolgens flitsbelichtingscompensatie op de externe Speedlite instelt, de flitsbelichtingscompensatie van de Speedlite voorrang krijgt op die van de camera. Wanneer de flitsbelichtingscompensatie van de Speedlite wordt geannuleerd (ingesteld op 0), kan [Flitsbelichtingscompensatie] wel op de camera worden ingesteld. 316 Problemen oplossen Snelle synchronisatie kan niet worden ingesteld in de modus <f>. Als in [A1: Externe Speedlite besturing] de optie [Flitssync.snelheid AV-modus] in op [Automatisch] (pag. 221). Tijdens de opname wordt het witte pictogram <s> of het rode pictogram <E> weergegeven. Dit pictogram geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is. Het witte pictogram <s> duidt op een afname van de fotokwaliteit. Het rode pictogram <E> geeft aan dat de camera spoedig automatisch wordt uitgeschakeld (pag. 128, 201). De filmopname wordt automatisch beëindigd. Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de filmopname mogelijk automatisch beëindigd. Gebruik een kaart met SDsnelheidsklasse 6 ' ' of een snellere kaart. Zie de website van de fabrikant voor informatie over de lees-/schrijfsnelheid van de kaart. Als de filmopnametijd 29 minuten en 59 seconden bereikt, wordt de filmopname automatisch beëindigd. De ISO-snelheid kan niet worden ingesteld voor filmopname. Als automatische belichting voor filmopnamen is ingesteld, wordt de ISOsnelheid eveneens automatisch ingesteld. U kunt de ISO-snelheid alleen instellen als handmatige belichting voor filmopnamen is ingesteld (pag. 181). De belichting verandert tijdens de filmopname. Als u tijdens de filmopname de sluitertijd of het diafragma aanpast, worden de wijzigingen mogelijk in de belichting opgenomen. Door het objectief tijdens de filmopnamen in- of uit te zoomen, kunnen er veranderingen in de belichting optreden, ongeacht of het maximale diafragma van het objectief verandert of niet. Als gevolg hiervan kunnen wijzigingen in de belichting worden vastgelegd (behalve bij het objectief EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM of EF-M 18-55mm f/3.5-5.6 IS STM). 317 Problemen oplossen Het onderwerp ziet er vervormd uit tijdens filmopnamen. Als u de camera snel naar links of rechts beweegt of een bewegend voorwerp opneemt, kan het beeld er vervormd uitzien. De opname flikkert of er zijn horizontale strepen te zien tijdens de filmopname. Flikkerend beeld, horizontale strepen (ruis) of onregelmatige belichting kunnen worden veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of andere lichtbronnen tijdens filmopnamen. Bovendien kunnen veranderingen in de belichting (helderheid) of de kleurtoon ook worden opgenomen. Als handmatige belichting voor filmopnamen is ingesteld, kan een langere sluitertijd deze problemen verhelpen. Problemen met de bediening Tijdens bediening via het aanraakscherm klinkt de pieptoon ineens zachter. Controleer of uw vinger de luidspreker bedekt (pag. 22). 318 Problemen oplossen Problemen met weergave op het scherm Het menuscherm geeft weinig tabbladen en opties weer. Bepaalde tabbladen en menu-opties worden niet weergegeven in de modus Automatisch/scène, de basismodi en de filmmodus. Stel de opnamemodus in op een creatieve modus (pag. 54). Het eerste teken van de bestandsnaam is een onderstrepingsteken ('_'). Stel de kleurruimte in op sRGB. Als Adobe RGB is ingesteld, is het eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 176). De bestandsnaam begint met 'MVI_'. Het is een filmbestand (pag. 211). De bestandsnummering begint niet bij 0001. Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 210). De weergegeven datum en tijd van de opname zijn onjuist. Controleer of juiste datum en tijd zijn ingesteld (pag. 41). Controleer de tijdzone en zomertijd (pag. 40, 42). De datum en tijd staan niet op de opname. De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven. De datum en tijd worden in plaats daarvan opgeslagen in de opnamegegevens als opname-informatie. Wanneer u afdrukt, kunt u de datum en tijd op de opname mee laten afdrukken door de datum en tijd, die zijn opgeslagen in de opname-informatie, te gebruiken (pag. 271). [###] wordt weergegeven. Als het aantal opnamen op de kaart hoger is dan het maximumaantal opnamen dat door de camera kan worden weergegeven, wordt [###] weergegeven (pag. 235). 319 Problemen oplossen De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk. Indien het LCD-scherm vuil is, dient u een zachte doek te gebruiken om het schoon te maken. Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren of er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het scherm weer normaal. [Eye-Fi instellingen] wordt niet weergegeven. [Eye-Fi instellingen] wordt alleen weergeven wanneer er een Eye-Fikaart in de camera is geplaatst. Als de Eye-Fi-kaart een schrijfbeveiligingsschuifje heeft dat in de vergrendelde stand staat, kunt u de verbindingsstatus van de kaart niet controleren en kunt u de overdracht van de Eye-Fi-kaart niet uitschakelen (pag. 294). Problemen met weergave van opnamen Een gedeelte van de opname knippert zwart. Dit is de overbelichtingswaarschuwing (pag. 258). Overbelichte gedeelten met verlies van detail in de lichte delen zullen knipperen. De opname kan niet worden gewist. Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd (pag. 252). De film kan niet worden afgespeeld. Films die op een pc worden verwerkt met de meegeleverde ImageBrowser EX (pag. 340) of andere software, kunnen niet worden afgespeeld op de camera. Videofotoalbums die zijn bewerkt met EOS Video Snapshot Task (pag. 196), kunnen wel op de camera worden weergegeven. 320 Problemen oplossen Bij het afspelen van de film is het geluid van de camera te horen. Als u tijdens filmopnamen aan de instelwielen draait of het objectief instelt, wordt ook het bijbehorende geluid opgenomen. Het is raadzaam om een externe microfoon (afzonderlijk verkrijgbaar) te gebruiken (pag. 197). De filmopname bevat momenten dat deze stilstaat. Als er tijdens filmopnamen met automatische belichting een aanzienlijke verandering in de belichting is, wordt de opname kort onderbroken tot de belichting zich stabiliseert. Als dit gebeurt, maakt u de opname in de modus <M> (handmatige belichting) (pag. 180). Er worden geen opnamen weergegeven op het tv-scherm. Gebruik een stereo-AV-kabel of een HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 247, 251). Controleer of de stekker van de stereo-AV-kabel of HDMI-kabel helemaal in de aansluiting is gestoken (pag. 247 en 251). Stel het video-uitvoersysteem (NTSC/PAL) in op hetzelfde videosysteem als de tv (pag. 251). Er zijn verschillende filmbestanden voor één filmopname. Wanneer de filmbestandsgrootte 4 GB bereikt, wordt er automatisch een ander filmbestand gemaakt (pag. 188). De kaartlezer herkent de kaart niet. Afhankelijk van de kaartlezer en het gebruikte besturingssysteem van de computer worden SDXC-kaarten mogelijk niet correct herkend. In dat geval moet u uw camera en de computer met de meegeleverde interfacekabel op elkaar aansluiten en de opnamen overbrengen naar uw computer met behulp van EOS Utility (meegeleverde software, pag. 340). Ik kan het beeldformaat niet aanpassen. Het formaat van JPEG c- en RAW-opnamen kan niet worden gewijzigd (pag. 262). 321 Problemen oplossen Problemen met sensorreiniging De sluiter maakt een geluid tijdens het reinigen van de sensor. Als u [Reinig nuf] hebt geselecteerd, maakt de sluiter een geluid, maar er wordt geen opname gemaakt (pag. 225). Automatische sensorreiniging werkt niet. Als u de camera binnen korte tijd herhaaldelijk in- en uitschakelt (<1>/<2>), wordt het pictogram <f> mogelijk niet weergegeven (pag. 37). Problemen met afdrukken Er zijn minder afdrukeffecten dan wordt vermeld in de instructiehandleiding. De schermweergave kan per printer verschillen. In deze instructiehandleiding worden alle beschikbare afdrukeffecten vermeld (pag. 270). 322 Foutcodes Foutnummer Als er zich een probleem met de camera voordoet, wordt er een foutbericht weergegeven. Volg de instructies op het scherm. Maatregelen Numme 01 02 Foutbericht en oplossing Communicatie tussen camera en lens is foutief. Reinig lenscontacten. Î Reinig de elektrische contactpunten op de camera en het objectief of gebruik een objectief van Canon (pag. 19 en 22). Geen toegang tot kaart. Herplaats/vervang kaart of formatteer kaart met deze camera. Î Verwijder de kaart en plaats deze opnieuw, vervang de kaart of formatteer de kaart (pag. 34 en 57). Kan beelden niet opslaan omdat kaart vol is. Vervang kaart. 04 Î Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer de kaart (pag. 34, 254 en 57). Kon de sensor niet reinigen. Schakel de camera uit en weer in. 06 Î Schakel de camera uit en weer in (pag. 37). 10, 20, 30, 40, 50, 70, 80, 99 60 Fout bij opname. Schakel de camera uit en weer in of herplaats batterij. Î Schakel de camera uit en weer in, verwijder de batterij en plaats deze opnieuw of gebruik een objectief van Canon (pag. 37 en 34). Fout bij opname. Schakel de camera uit en weer in of herplaats de batterij. Î De lensverschuiving is mogelijk belemmerd. Schakel de camera uit en weer in en zorg daarbij dat u het objectief niet aanraakt. * Als de fout blijft aanhouden, noteert u het foutnummer en neemt u contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center. 323 Specificaties • Type Type: Opnamemedia: Spiegelloze digitale AF/AE-camera met één objectief SD-geheugenkaart, SDHC-geheugenkaart, SDXC-geheugenkaart * Compatibel met UHS-I Grootte beeldsensor: Circa 22,3 x 14,9 mm Compatibele objectieven: Canon EF-M-, EF*- en EF-S*-objectieven * Vatting adapter EF-EOS M vereist. (De effectieve brandpuntsafstand (kleinbeeldequivalent) is de brandpuntsafstand van het objectief vermenigvuldigd met ongeveer 1,6) Objectiefbevestiging: Canon EF-M-vatting • Beeldsensor Type: Effectieve pixels: Beeldverhouding: Stofwisfunctie: CMOS-sensor Circa 18,00 megapixels 3:2 Automatisch, Stofwisdata toevoegen • Opnamesysteem Opname-indeling: Opnametype: Vastgelegde pixels: Design rule for Camera File System (DCF) 2.0 JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel) gelijktijdige opnamen van RAW+JPEG Groot mogelijk L (Groot) : circa 17,90 megapixels (5184 x 3456) M (Middelgroot): circa 8,00 megapixels (3456 x 2304) S1 (Klein 1) : circa 4,50 megapixels (2592 x 1728) S2 (Klein 2) : circa 2,50 megapixels (1920 x 1280) S3 (Klein 3) : circa 350.000 megapixels (720 x 480) RAW : circa 17,90 megapixels (5184 x 3456) • Beeldverwerking tijdens opname Beeldstijl: Basis+: Witbalans: 324 Auto, Standaard, Portret, Landschap, Neutraal, Natuurlijk, Monochroom, Gebruiker 1 - 3 Sfeeropnamen, Licht-/scèneopnamen, Creatieve filters (Korrelig Z/W, Softfocus, Fisheye-effect, Effect kunst opvallend, Aquareleffect, Speelgoedcamera-effect, Miniatuureffect) Auto, Vooraf ingesteld (Daglicht, Schaduw, Bewolkt, Kunstlicht, Wit TL licht, Flitser), Custom witbalanscorrectie en reeksopnamen met automatische witbalans mogelijk * Overdracht kleurtemperatuurgegevens van flitser ingeschakeld Specificaties Ruisreductie: Van toepassing op lange belichtingstijden en opnamen met een hoge ISO-snelheid Automatische helderheidscorrectie: Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar Optische correctie objectief: Correctie helderheid randen, chromatische correctie • Automatische scherpstelling Type: Hybride CMOS AF-systeem AF-punten: 31 punten (max.) Bereik helderheid scherpstelling: BW 1 - 18 (bij 23 °C, ISO 100) Scherpstelmodus: Automatisch (AF), Handmatig (MF), AF+MF AF-hulplicht: Ingebouwd (ledlamp) • Belichting Meetmethoden: Meetbereik: Belichtingscontrole: ISO-snelheid: (Aanbevolen belichtingsindex) Belichtingscompensatie: Meervlaksmeting met de beeldsensor in realtime Meervlaksmeting (315 zones), deelmeting (circa 11% van Live view-scherm), spotmeting (circa 2,8% van Live viewscherm), gemiddelde meting met nadruk op het midden BW 1 - 20 (bij 23 °C, ISO 100) AE-programma (Automatisch/scène, Automatisch/ creatief, Portret, Landschap, Close-up, Sport, Nacht portret, Nachtopnamen uit hand, HDR-tegenlicht, Programma), AE met sluitertijdvoorkeur, AE met diafragmavoorkeur, handmatige belichting Basismodi*: ISO 100 - 6400 automatisch ingesteld * Nachtopnamen uit hand: ISO 100 - 12800 automatisch ingesteld Creatieve modi: ISO 100 - 12800 handmatig ingesteld (tussenstappen van volledige stops), ISO 100 - 6400 automatisch ingesteld, maximale ISO-snelheid instelbaar met ISO auto of ISO vergroten tot 'H' (gelijk aan ISO 25600) Handmatig:±3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop AEB: ±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop  (kan worden gecombineerd met handmatige belichtingscompensatie) Belichtingsvergrendeling: Automatisch: toegepast in 1-beeld AF met evaluatieve meting als scherpstelling is bereikt Handmatig: met AE-vergrendelknop 325 Specificaties • Sluiter Type: Sluitertijden: Elektronisch gestuurde focal-planesluiter 1/4000 sec. tot 1/60 sec. (modus Automatisch/scène),  X-synchronisatie bij 1/200 sec. 1/4000 sec. tot 30 sec., bulb (totale sluitertijdbereik. Beschikbaar bereik varieert per opnamemodus.) • Externe Speedlite Compatibele Speedlites: Speedlite uit EX-serie (flitsfuncties kunnen met de camera worden ingesteld) Flitsmeting: Automatische E-TTL II-flits Flitsbelichtings- compensatie: ±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop Flitsbelichtingsvergrendeling: Beschikbaar Pc-aansluiting: Geen • Transportsysteem Transportmodus: Continu- opnamesnelheid: Max. opnamereeks: Enkelbeeld, continue opname, zelfontspanner met 10 sec. of 2 sec. vertraging en 10 sec. vertraging bij continue opname Max. circa 4,3 opnamen/seconde JPEG Groot/Fijn: circa 15 (circa 17) opnamen RAW: circa 6 (circa 6) opnamen RAW+JPEG Groot/Fijn: circa 3 (circa 3) opnamen * De getallen zijn gebaseerd op de testnormen van Canon (ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een kaart van 8 GB. * De cijfers tussen haakjes hebben betrekking op een  kaart van 8 GB die compatibel is met UHS-I en die is gebaseerd op de testnormen van Canon. • Foto-opnamen Beeldverhoudinginstellingen: Continue AF: Touch Shutter: Rasterweergave: Scherptedieptecontrole: 326 3:2, 4:3, 16:9, 1:1 Beschikbaar Beschikbaar Twee typen Beschikbaar Specificaties • Filmopnamen Filmcompressie: MPEG-4 AVC/H.264 Variabele (gemiddelde) bitsnelheid Opname-indeling audio: Lineaire PCM Opname-indeling: MOV Formaat en framesnelheid van opname: 1920x1080 (Full HD) : 30p/25p/24p 1280x720 (HD) : 60p/50p 640x480 (SD) : 30p/25p * 30p: 29,97 frames per seconde, 25p: 25,00 frames per seconde, 24p: 23,976 frames per seconde, 60p: 59,94 frames per seconde, 50p: 50,00 frames per seconde Bestandsgrootte: 1920x1080 (30p/25p/24p): circa 330 MB/min. 1280x720 (60p/50p) : circa 330 MB/min. 640x480 (30p/25p) : circa 82,5 MB/min. Scherpstellen: Hybride CMOS AF-systeem* (Gezicht+volgen, FlexiZone - Multi, FlexiZone - Single), Handmatig scherpstellen (vergroting van circa 5x/ 10x mogelijk) * Bereik helderheid scherpstelling: BW 1 - 18 (bij 23 °C, ISO 100) Meetmethoden: Gemiddelde meting met nadruk op het midden en meervlaksmeting met de beeldsensor * Automatisch ingesteld door de scherpstelmodus Meetbereik: BW 1 - 20 (bij 23 °C, ISO 100) Belichtingscontrole: AE-programma voor films en handmatige belichting Belichtingscompensatie: ± 3 stops met tussenstappen van 1/3 stop ISO-snelheid: Bij opnamen met automatische belichting: (Aanbevolen ISO 100 - 6400 automatisch ingesteld belichtingsmarkering) Met handmatige belichting: ISO 100 - 6400 automatisch ingesteld / handmatig, uitbreidbaar tot 'H' (gelijk aan  ISO 12800) Videofoto's: Instelbaar op 2 sec./4 sec./8 sec. Geluidsopname: Ingebouwde stereomicrofoon Externe stereomicrofoonaansluiting meegeleverd Geluidsopnameniveau aanpasbaar, windfilter meegeleverd, demper meegeleverd Rasterweergave: Twee typen 327 Specificaties • LCD-scherm Type: TFT LCD-kleurenscherm Schermformaat en punten: breed, 7,7 cm (3,0 inch) (3:2) met ongeveer 1,04 miljoen punten Aanpassing helderheid: Handmatig (7 niveaus) Interfacetalen: 25 Uitleg: Kan worden weergegeven • Weergave Weergaveformaten voor opnamen: Weergave enkele opname, weergave enkele opname met informatie (basisinformatie, opname-informatie, histogram), 4-beeldindex, 9-beeldindex, opname roteren mogelijk Zoomvergroting: Circa 1,5x - 10x Overbelichtingswaarschuwing: Overbelichte gedeelten knipperen Navigatiemethoden: Enkele opname, opnamesprong met 10 of 100 beelden, op opnamedatum, op map, op films, op foto's, op classificatie Opname roteren: Mogelijk Classificaties: Beschikbaar Filmweergave: Ingeschakeld (LCD-scherm, video/audio OUT, HDMI OUT) Ingebouwde luidspreker Opnamebeveiliging: Mogelijk Diavoorstelling: Alle beelden, op datum, op map, films, foto's of op classificatie Keuze uit vijf overgangseffecten Achtergrondmuziek: Selecteerbaar voor het weergeven van diavoorstellingen en films • Naverwerking van beelden Creatieve filters: Wijzig formaat: Meegeleverd (toegepast tijdens opnamen) Mogelijk • Rechtstreeks afdrukken Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers Opnamen die kunnen worden afgedrukt: JPEG- en RAW-opnamen Afdrukopties opgeven: Compatibel met DPOF versie 1.1 • Persoonlijke voorkeuzen Persoonlijke voorkeuze: 7 My Menu vastleggen: Mogelijk Copyrightinformatie: Invoer en invoegen mogelijk 328 Specificaties • Interface Audio/video OUT/ Digitale aansluiting: Analoge video (compatibel met NTSC/PAL)/stereo-audio-output Computercommunicatie en rechtstreeks afdrukken (gelijk aan Hi-Speed USB), GPS-ontvanger GP-E2-verbinding HDMI mini OUT-aansluiting: Type C (automatisch wisselen van resolutie), compatibel met CEC Externe microfoon externe microfoon: Stereomini-aansluiting van 3,5 mm diameter Draadloze afstandsbediening: Afstands bediening RC-6 Eye-Fi-kaart: Compatibel • Voeding Batterij: Batterij LP-E12 (1x) * Wisselstroom via de AC-adapterset ACK-E12 Circa 230 opnamen bij 23 °C Circa 200 opnamen bij 0 °C Levensduur batterij: (Op basis van de testcriteria van de CIPA) Filmopnametijd: Circa 1 uur en en 30 minuten bij 23 °C. Circa 1 uur en 20 minuten bij 0 °C (met een volledig opgeladen batterij van het type LP-E12) • Afmetingen en gewicht Afmetingen (B x H x D): Circa 108,6 x 66,5 x 32,3 mm Circa 298 g (CIPA-richtlijnen: inclusief behuizing, batterij en kaart) Gewicht: Circa 262 g (alleen behuizing, zonder lensdop) • Gebruiksomgeving Bedrijfstemperatuur: Luchtvochtigheid tijdens gebruik: 0 °C - 40 °C 85% of lager • Batterij LP-E12 Type: Nominale spanning: Batterijcapaciteit: Bedrijfstemperatuur: Oplaadbare lithium-ionbatterij 7,2 V DC 875 mAh Tijdens opladen: 5 °C - 40 °C tijdens opnamen: 0 °C - 40 °C Luchtvochtigheid tijdens gebruik: 85% of lager Afmetingen (B x H x D): Circa 32,5 x 12,5 x 48,5 mm Gewicht: Circa 35 g 329 Specificaties • Batterijoplader LC-E12 Compatibele batterij: Oplaadtijd: Nominaal  ingangsvermogen: Nominaal  uitgangsvermogen: Bedrijfstemperatuur: Luchtvochtigheid  tijdens gebruik: Afmetingen (B x H x D): Gewicht: Batterij LP-E12 Circa 2 uur (bij 23 °C) 100-240 V AC (50/60 Hz) 8,4 V DC / 540 mA 5 °C - 40 °C 85% of lager Circa 65 x 25,5 x 90 mm Circa 81 g • Batterijoplader LC-E12E Compatibele batterij: Oplaadtijd: Nominaal  ingangsvermogen: Nominaal  uitgangsvermogen: Bedrijfstemperatuur: Luchtvochtigheid  tijdens gebruik: Afmetingen (B x H x D): Gewicht: Batterij LP-E12 Circa 2 uur (bij 23 °C) 100-240 V AC (50/60 Hz) 8,4 V DC / 540 mA 5 °C - 40 °C 85% of lager Circa 65 x 25,5 x 90 mm (zonder netsnoer) Circa 76 g (zonder netsnoer) Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon en de testcriteria en richtlijnen van CIPA (Camera & Imaging Products Association). Bovenstaande afmetingen, maximale diameter, lengte en gewicht zijn gebaseerd op CIPA-richtlijnen (alleen met uitzondering van gewicht voor camerabehuizing). De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd. Als er zich een probleem voordoet met een objectief van een ander merk dat is bevestigd op de camera, dient u contact op te nemen met de fabrikant van het objectief. 330 Handelsmerken Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated. Windows is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en andere landen. Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Apple Inc. in de Verenigde Staten en andere landen. Het SDXC-logo is een handelsmerk van SD-3C, LLC. HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC. Alle overige bedrijfs- en productnamen en handelsmerken die in deze handleiding worden genoemd, zijn eigendom van de respectieve eigenaren. Over MPEG-4-licenties 'Dit product is in licentie gegeven krachtens AT&T-patenten voor de MPEG-4standaard en kan worden gebruikt voor het coderen van MPEG-4-video en/of het decoderen van voor MPEG-4-video die uitsluitend is gecodeerd (1) voor een persoonlijk en niet-commercieel doeleinde of (2) door een videoleverancier die krachtens de AT&T-patenten bevoegd is om MPEG-4-video te leveren. Er wordt geen licentie verleend of geïmpliceerd voor enig ander gebruik van de MPEG-4-standaard.' About MPEG-4 Licensing “This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by a video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video. No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.” *Notice displayed in English as required. 331 Het gebruik van echte Canon-accessoires wordt aanbevolen Dit product levert uitstekende prestaties wanneer het wordt gebruikt met echte Canon-accessoires. Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit product en/of ongelukken zoals brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door accessoires die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van een batterij). Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg zijn van defecten in accessoires die niet van Canon zijn. U kunt dergelijke reparaties aanvragen tegen vergoeding. 332 Veiligheidsmaatregelen Voorkom letsel, dodelijke ongevallen of schade aan materiaal door deze veiligheidsmaatregelen op te volgen en de apparatuur op de juiste manier te gebruiken. Voorkomen van ernstig letsel en dodelijke ongevallen • Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen en explosies door de onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen: - Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of accessoires die niet in deze handleiding worden genoemd. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen. - Veroorzaak geen kortsluiting bij de batterij en de reservebatterij en probeer deze niet te demonteren of aan te passen. Verhit de batterij en de reservebatterij niet en probeer deze niet te solderen. Stel de batterij en de reservebatterij niet bloot aan vuur of water. Stel de batterij en de reservebatterij ook niet bloot aan grote fysieke schokken. - Installeer de batterij en de reservebatterij op de juiste manier (+ –). Plaats nooit oude en nieuwe of verschillende soorten batterijen bij elkaar. - Laad de batterij niet op bij een temperatuur die buiten het toegestane bereik van 0 °C - 40 °C ligt. Overschrijd de oplaadtijd niet. - Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke. • Houd de reservebatterij buiten het bereik van kinderen. Waarschuw direct een arts als een kind een batterij heeft doorgeslikt. (De chemicaliën in de batterij kunnen de maag en ingewanden beschadigen.) • Dek de elektrische contactpunten van de batterij en de reservebatterij af voordat u deze wegdoet, om te voorkomen dat deze contact maken met andere metalen voorwerpen of batterijen. Zo voorkomt u brand en explosies. • Voorkom brand door de oplader direct uit het stopcontact te halen en te stoppen met opladen als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt. • Verwijder de batterij of de reservebatterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of vorm verandert, of als er rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen brandwonden oploopt. • Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding. Dit kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij in contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts. • Houd de apparatuur tijdens het opladen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen stikken als zij het snoer rond hun nek krijgen of een elektrische schok krijgen. • Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken. • Flits niet in het gezicht van automobilisten. Door de verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken. • Flits niet vlak bij iemands ogen. Het gezichtsvermogen kan hierdoor beschadigd raken. Houd altijd minimaal 1 meter afstand als u met de flitser een kind fotografeert. • Verwijder de batterij en haal de stekker uit het stopcontact als u de camera of een accessoire langere tijd niet gebruikt. Zo voorkomt u elektrische schokken, warmteontwikkeling en brand. • Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een explosie of brand. 333 • Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de inwendige onderdelen bloot komen te liggen, raak deze dan niet aan. Deze onderdelen staan mogelijk onder stroom. • Demonteer de apparatuur niet en pas deze ook niet aan. Er staat hoge spanning op de interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken. • Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron. Uw gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast. • Houd de camera buiten het bereik van kleine kinderen. De nekdraagriem kan bij kinderen tot verstikking leiden. • Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Hierdoor voorkomt u brand en elektrische schokken. • Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt. De elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen. • Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in acht te nemen: - Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact. - Pak het netsnoer nooit met natte handen vast. - Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt. - Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet. - Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact. - Gebruik geen snoeren waarvan het isolatiemateriaal is beschadigd. • Haal zo nu en dan de stekker uit het stopcontact en haal met een droge doek het stof rond het stopcontact weg. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op het stopcontact vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot brand. Letsel en schade aan apparatuur voorkomen • Laat de apparatuur niet in een auto achter die in de zon staat of in de nabijheid van een warmtebron. De apparatuur kan heet worden en brandwonden veroorzaken. • Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken. Controleer of het statief stevig genoeg is om de camera en het objectief te dragen. • Laat een objectief of camera met objectief niet zonder lensdop in de zon liggen. De zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken. • Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdoor kan de warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen. • Verwijder de batterij en de reservebatterij direct als u de camera in het water laat vallen of als er water in de camera komt. Verwijder de batterijen ook als er metaaldeeltjes in de camera komen. Hierdoor voorkomt u brand en elektrische schokken. • Gebruik en plaats de batterij en de reservebatterij niet in een hete omgeving. Hierdoor kan de batterij gaan lekken of kan de levensduur van de batterij afnemen. Ook kunnen de batterij en de reservebatterij te heet worden en brandwonden veroorzaken. • Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de apparatuur schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk voor de gezondheid. Neem contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center als het product niet naar behoren functioneert of moet worden gerepareerd. 334 Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie (en EER). Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit product in overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2002/96/EC), de richtlijn 2006/66/EC betreffende batterijen en accu's en/of de plaatselijk geldende wetgeving waarin deze richtlijnen zijn geïmplementeerd, niet bij het normale huisvuil mag worden weggegooid. Indien onder het hierboven getoonde symbool een chemisch symbool gedrukt staat, geeft dit in overeenstemming met de richtlijn betreffende batterijen en accu's aan dat deze batterij of accu een zwaar metaal bevat (Hg = kwik, Cd = cadmium, Pb = lood) waarvan de concentratie de toepasselijke drempelwaarde in overeenstemming met de genoemde richtlijn overschrijdt. Dit product dient te worden ingeleverd bij een hiervoor aangewezen inzamelpunt, bijv. door dit in te leveren bij een hiertoe erkend verkooppunt bij aankoop van een gelijksoortig product, of bij een officiële inzameldienst voor de recycling van elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en batterijen en accu's. Door de potentieel gevaarlijke stoffen die gewoonlijk gepaard gaan met EEA, kan onjuiste verwerking van dit type afval mogelijk nadelige gevolgen hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid. Uw medewerking bij het op juiste wijze weggooien van dit product draagt bij tot effectief gebruik van natuurlijke bronnen. Voor verdere informatie over recycling van dit product kunt u contact opnemen met uw plaatselijke gemeente, afvaldienst, officiële dienst voor klein chemisch afval of afvalstortplaats, of kunt u terecht op  www.canon-europe.com/environment. (EER: Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) 335 BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES 1. BEWAAR DEZE INSTRUCTIES — Deze handleiding bevat belangrijke informatie over veiligheid en bedieningsinstructies voor batterijopladers van het type LC-E12 & LC-E12E. 2. Lees voordat u de oplader in gebruik neemt, eerst alle instructies en opmerkingen over (1) de oplader, (2) de batterij en (3) het product met gebruik van de batterij. 3. WAARSCHUWING — Laad alleen batterij LP-E12 op om het risico op letsel te verkleinen. Andere typen batterijen kunnen barsten wat kan leiden tot persoonlijk letsel en andere schade. 4. Stel de oplader niet bloot aan regen of sneeuw. 5. Het gebruik van een bevestigd onderdeel dat niet wordt aanbevolen of verkocht door Canon, kan leiden tot vuur, elektrische schok of persoonlijk letsel. 6. Trek aan de stekker in plaats van aan het snoer wanneer u de oplader verwijdert. Dit vermindert het risico op schade aan de elektrische stekker en het snoer. 7. Zorg dat het snoer zo ligt dat u er niet op loopt, over struikelt of het op een andere manier schade of stress veroorzaakt. 8. Gebruik de oplader niet indien het snoer of de stekker beschadigd zijn. Vervang snoer en/of stekker onmiddellijk. 9. Gebruik de oplader niet als er op is geslagen, als de oplader is gevallen of op andere wijze is beschadigd. Breng de oplader naar een gekwalificeerde reparateur. 10. Haal de oplader niet uit elkaar. Breng de oplader naar een gekwalificeerde reparateur indien onderhoud of reparatie nodig is. Onjuiste montage kan leiden tot elektrische schok of brand. 11. Om het risico op een elektrische schok te verminderen, dient u de oplader eerst uit het stopcontact te halen voordat u deze probeert te repareren of schoonmaken. ONDERHOUDINSTRUCTIES Tenzij anders vermeld in deze handleiding, zijn er geen onderdelen in de oplader aanwezig die onderhoud vereisen. Laat onderhoud over aan een gekwalificeerde reparateur. VOORZICHTIG ONTPLOFFINGSGEVAAR ALS DE BATTERIJ WORDT VERVANGEN DOOR EEN ONJUIST TYPE BATTERIJ. HOUD U BIJ HET WEGGOOIEN VAN GEBRUIKTE BATTERIJEN AAN DE LOKALE VOORSCHRIFTEN HIERVOOR. 336 Door uw foto's over te zetten op  de pc of Mac zorgt u ervoor dat  ze veilig zijn. Bovendien kunt u  ze dan afdrukken en bewerken  met de software die bij uw EOS  M is meegeleverd. 12 Opnamen naar een computer downloaden en Index In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u opnamen van de camera naar uw computer kunt downloaden. Daarnaast vindt u in dit hoofdstuk een overzicht van de software die op de bij de camera geleverde EOS Solution Disk (cd-rom) staat. Verder leest u in dit hoofdstuk hoe u de software op uw computer installeert. Bovendien wordt in dit hoofdstuk uitgelegd hoe u de pdf-bestanden op de EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd-rom) kunt weergeven. Controleer of het besturingssysteem van uw computer compatibel is voordat u de software installeert. EOS Solution Disk XXX EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX CEL-XXX XXX CEL-XXX XXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX Windows XXX XXX Mac OS X XXX XXX © CA U. the E NON INC . 20XX. Made in EOS Solution Disk (software) Windows XXX XXX Mac OS X XXX XXX © CA . e EU NON IN C. 20XX. Made in th EOS Camera Instruction Manuals Disk 337 Opnamen downloaden naar een computer U kunt de meegeleverde software gebruiken om de opnamen op de camera naar uw computer te downloaden. Dit kan op twee manieren. Opnamen downloaden door de camera op de computer aan te sluiten. 1 Installeer de software (pag. 341). de meegeleverde 2 Gebruik interfacekabel om de camera op uw computer aan te sluiten. Gebruik de interfacekabel die bij de camera is geleverd. Sluit de kabel aan op de <C>aansluiting van de camera en zorg dat het pictogram <D> van de stekker van de camera naar de voorkant van camera wijst. Steek de stekker van het snoer in de USB-aansluiting van de computer. EOS Utility om opnamen 3 Gebruik en films te downloaden. Raadpleeg de softwareinstructiehandleiding pdf, (pag. 343) op de dvd-rom voor meer informatie. 338 Opnamen downloaden naar een computer Opnamen downloaden met een kaartlezer Als u beschikt over een kaartlezer (afzonderlijk in de handel verkrijgbaar), kunt u deze gebruiken om opnamen naar uw computer te downloaden. Installeer de software (pag. 341). 1 2 Plaats de kaart in de kaartlezer. Canon-software om de 3 Gebruik opnamen en films te downloaden. X Gebruik Digital Photo Professional. X Gebruik ImageBrowser EX. Raadpleeg de softwareinstructiehandleiding pdf, (pag. 343) op de dvd-rom voor meer informatie. Als u opnamen van de camera naar uw computer downloadt en hiervoor een kaartlezer gebruikt in plaats van de Canon-software, kopieert u de map DCIM op de kaart naar uw computer. 339 EOS Solution Disk XXX EOS Solution Disk Deze dvd bevat de volgende software voor EOS-camera's. CEL-XXX XXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX Windows XXX XXX Mac OS X XXX XXX © CA U. the E NON INC . 20XX. Made in C EOS Utility Communicatiesoftware voor de camera en de computer Opnamen (foto’s/films) die met de camera zijn gemaakt downloaden naar uw computer. De camera instellen vanaf uw computer. Foto's op afstand maken door de camera op uw computer aan te sluiten. Achtergrondmuziek kopiëren naar de kaart en de muziek tijdens het weergeven afspelen. D Digital Photo Professional Software voor het weergeven en bewerken van opnamen Zeer snel opnamen weergeven, bewerken en afdrukken op uw computer. Opnamen bewerken zonder het origineel te wijzigen. Geschikt voor de meest uiteenlopende gebruikers, van amateurs tot professionals. Met name aanbevolen voor gebruikers die hoofdzakelijk RAW-opnamen maken. E ImageBrowser EX Software voor het weergeven en bewerken van opnamen Door JPEG-opnamen bladeren en deze weergeven en afdrukken op uw computer. Films (MOV-bestanden) en videofotoalbums afspelen en filmbeelden omzetten in foto's. Extra functies downloaden, zoals EOS Video Snapshot Task (pag. 196) (internetverbinding vereist). Aanbevolen voor personen die voor het eerst een digitale camera gebruiken en amateurfotografen. De ZoomBrowser EX/ImageBrowser-software die bij eerdere camera's werd geleverd, biedt geen ondersteuning voor foto's en filmbestanden die met deze camera zijn gemaakt (die versie is niet compatibel). Gebruik de ImageBrowser EX-software die bij deze camera is geleverd. F Picture Style Editor Software voor het maken van beeldstijlbestanden Deze software is bedoeld voor gevorderde gebruikers die ervaring hebben met het bewerken van opnamen. U kunt beeldstijlen aanpassen aan uw eigen specifieke opnamekenmerken en een origineel beeldstijlbestand maken/opslaan. 340 De software op Windows installeren Compatibele besturingssystemen Windows 7 1 Windows Vista Windows XP Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten. Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt geïnstalleerd. Anders zal de software niet op de juiste manier worden geïnstalleerd. 2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het dvd-romstation. 3 Selecteer uw regio, land en taal. 4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie te starten. Volg de instructies op het scherm om de installatieprocedure te voltooien. Installeer Microsoft Silverlight als daarom wordt gevraagd. 5 Klik op [Finish/Voltooien] als de installatie is voltooid. 6 Verwijder de cd. 341 De software op Macintosh installeren Compatibele besturingssystemen 1 MAC OS X 10.6 - 10.7 Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten. 2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het dvd-romstation. Dubbelklik op het bureaublad van uw computer op het dvdrompictogram en dubbelklik vervolgens op [Canon EOS Digital Installer/Installatieprogramma Canon EOS Digital]. 3 Selecteer uw regio, land en taal. 4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie te starten. Volg de instructies op het scherm om de installatieprocedure te voltooien. 5 Klik op [Restart/Opnieuw opstarten] als de installatie is voltooid. 6 Verwijder de cd zodra de computer opnieuw is opgestart. 342 [WINDOWS] EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX EOS Camera Instruction Manuals Disk Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de dvd naar de computer. CEL-XXX XXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX Windows XXX XXX Mac OS X XXX XXX © CA 1 . e EU NON IN C. 20XX. Made in th Plaats de EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd) in het dvd-romstation van uw computer. 2 Open de dvd. Dubbelklik op [My Computer/Deze computer] op het bureaublad en dubbelklik vervolgens op het dvd-romstation waarin u de schijf hebt geplaatst. Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de instructiehandleidingen wordt weergegeven. U dient Adobe Reader (de meest recente versie wordt aanbevolen) te installeren om de bestanden van de instructiehandleiding (pdf-indeling) te bekijken. Installeer Adobe Reader als deze software nog niet op uw computer is geïnstalleerd. Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Opslaan' van Adobe Reader. [MACINTOSH] EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX EOS Camera Instruction Manuals Disk Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de dvd naar de Macintosh. CEL-XXX XXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX XXXXX Windows XXX XXX Mac OS X XXX XXX © CA 1 . e EU NON IN C. 20XX. Made in th Plaats de EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd) in het dvd-romstation van uw Macintosh. 2 Open de dvd. Dubbelklik op het pictogram van de dvd. 3 Dubbelklik op het bestand START.html. Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de instructiehandleidingen wordt weergegeven. U dient Adobe Reader (de meest recente versie wordt aanbevolen) te installeren om de bestanden van de instructiehandleiding (pdf-indeling) te bekijken. Installeer Adobe Reader als deze software nog niet op uw Macintosh is geïnstalleerd. Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Opslaan' van Adobe Reader. 343 Index Nummers 10-sec. of 2 sec. vertraging ..........136 1280x720 ......................................187 Automatische weergave............... 243 Av (AE met diafragmavoorkeur) ... 144 B 1920x1080 ....................................187 B/W (Monochroom) .............. 115, 169 1-beeld AF ....................................131 Basismodi....................................... 26 640x480 ........................................187 Batterij ...................................... 32, 39 A A (Automatisch/scène) ................66 Batterijniveau ................................. 39 Aanraakscherm.........23, 61, 230, 240 Beeld Opnamekenmerken (Beeldstijl) ... 114, 166, 170 Beeldstijl....................... 114, 166, 170 AC-adapterset...............................290 Beeldverhouding .......................... 108 Accessoires ......................................3 Bekijken op tv....................... 237, 247 Adobe RGB...................................176 Belichtingscompensatie ............... 153 AE met diafragmavoorkeur ...........144 Belichtingsniveauverhogingen ..... 284 A/V OUT ...............................237, 251 AE met sluitertijdvoorkeur.............142 Beschikbare functies in opnamemodus.... 296 AEB.......................................155, 284 Bestandsgrootte ........... 105, 188, 256 AE-programma .............................102 Bestandsnaam ............................. 210 AE-vergrendeling ..........................157 Beveiligen (wisbeveiliging) ........... 252 AF o Scherpstellen Bewegingsonscherpte.............. 46, 48 Afdrukken......................................265 Afdrukeffecten ..........................270 Bijsnijden ..................................273 Fotoboek instellen ....................279 Kantelcorrectie .........................273 Pagina-indeling.........................269 Papierinstellingen .....................268 Printopties (DPOF) ...................275 Aquareleffect...................................96 BGM ............................................. 246 Bijsnijden (afdrukken)................... 273 Bracketing ............................ 155, 175 BULB (Bulb-belichting)................. 150 Bulb-belichting.............................. 150 C C (Automatisch/creatief) .............. 75 Autofocus......................................130 Camera Camera-instellingen wissen..... 216 Instellingenscherm................... 215 Vasthouden ................................ 48 Camera-instellingen wissen ......... 216 Automatisch resetten ....................211 Centrum gewogen gemiddelde .... 152 Automatisch/creatief .......................75 Chromatische correctie ................ 164 Automatische selectie (AF)...116, 130 Classificatie .................................. 234 Audio/video OUT ..........................251 Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid).........65, 159 344 Index Close-ups........................................80 Digitale aansluiting........251, 266, 338 Bestandsgrootte....................... 188 Bewerken ................................. 241 Demper .................................... 198 Eerste en laatste beelden bewerken ................................. 241 Filmopnameformaat ................. 187 Foto-opnamen.......................... 184 Framesnelheid ......................... 187 Geluidsopname........................ 197 Handmatige belichting ............. 180 Handmatige scherpstelling....... 178 Informatieweergave ................. 182 Opnametijd............................... 188 Servo AF voor film ................... 199 Snel instellen............................ 186 Videofoto.................................. 189 Videofotoalbum ........................ 189 Weergave................................. 239 Windfilter .................................. 198 Filtereffect....................... 94, 169, 260 DPOF ............................................275 Firmwareversie............................. 305 Draadloos flitsen ...........................223 Fisheye-effect................................. 96 Contactpunten voor flitssynchronisatie ....22 Continu..........................................210 Continu-opnamen .........................133 Contrast ........................................168 Copyrightinformatie.......................212 Correctie helderheid randen .........163 Creatieve filters .......................94, 260 Creatieve modi................................25 D Datum en bestandsnummer afdrukken ....271, 275 Datum/tijd........................................41 DC-koppeling ................................290 Deelmeting....................................151 Diavoorstelling ..............................243 E Eén-punts AF ................................121 Effect kunst opvallend.....................96 Enkelbeeld ..............................77, 297 Extensie ........................................211 Externe flitser ........................138, 292 Eye-Fi-kaart ..................................294 F FEB ...............................................222 FE-vergrendeling ..........................292 Fijn (opnamekwaliteit) ...................105 Film ...............................................177 AF-methode..............................186 Automatische belichting............178 Bekijken ....................................237 Bekijken op tv ...................237, 247 Flitsbelichtingscompensatie ......... 154 Flitser Draadloos................................. 223 Effectief bereik ......................... 139 Externe flitser ................... 138, 292 Flitsbelichtingscompensatie ..... 154 Flitsbesturing............................ 220 Flitser uit .............................. 77, 88 Flitssynchronisatiesnelheid ...... 293 Handmatig flitsen ..................... 223 Sluitersynchronisatie (1e/2e gordijn) ... 223 Persoonlijke voorkeuze............ 224 Flitsers van een ander merk......... 293 Flitserschoen ................................ 292 Flitsmodus ............................ 222, 223 Focusinstellingsknop ...... 28, 117, 126 Focusvergrendeling........................ 71 345 Index Formaat wijzigen...........................262 Formatteren (kaart initialiseren)......57 I ICC-profiel .................................... 176 Fotoboek instellen.........................279 Image Stabilizer (beeldstabilisatie) (objectief) ... 46 Foutcodes .....................................323 Indexweergave............................. 231 Framesnelheid ..............................187 Indexweergave met 4 of 9 opnamen... 231 Full HD (Full High-Definition).....187, 237 Invulflitsen .................................... 140 G Geheugenkaart o Kaart Gemiddeld (opnamekwaliteit)....105, 263 Groot (opnamekwaliteit)................105 H Half indrukken.................................49 Handmatig resetten ......................211 Handmatige belichting ..........148, 180 Handmatige scherpstelling ...........126 Handmatige scherpstelling (MF) ....126 Handmatige witbalans ..................172 HDMI.....................................237, 247 HDMI CEC ....................................249 HDR-tegenlicht ...............................86 Helderheid (belichting)..................153 Belichtingscompensatie............153 Belichtingsvergrendeling  (AE-vergrendeling) ...................157 Meetmethode (Meetmodus) .....151 Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)................155, 284 Helemaal indrukken ........................49 High-Definition (HD)..............187, 237 ISO-snelheid ................................ 109 Automatisch instellen (auto) .... 112 ISO vergroten .......................... 284 Maximale ISO-snelheid met ISO auto .... 113 J JPEG............................................ 105 K Kaart................................... 18, 34, 57 Formatteren ............................... 57 Kaartwaarschuwing ................. 204 Low-levelformattering ................ 58 Probleem ............................. 36, 58 Schrijfbeveiliging........................ 34 SD-snelheidsklasse ................. 177 Kabel ........................ 3, 247, 266, 298 Kijktijd........................................... 205 Klein (opnamekwaliteit) ........ 105, 263 Kleurruimte (bereik van reproduceerbare kleuren)............. 176 Kleurtemperatuur ......................... 174 Kleurtoon...................................... 168 Korrelig Z/W ................................... 96 L Histogram (Helderheid/RGB)........258 Landschap.............................. 79, 115 Hoge ISO-ruisreductie ..................160 Lange belichtingstijden................. 150 Hoofdinstelwiel..................23, 64, 141 LCD-scherm ................................... 18 Helderheid aanpassen............. 207 LCD-scherm uit.................. 38, 206 Menuscherm ...................... 54, 300 Opname-instellingen, scherm .... 24 346 Index Opnamen weergeven .........98, 229 Schermkleur .............................219 Lees-/schrijfindicator .......................23 Nachtopname ........................... 83, 85 Licht-/scèneopnamen......................92 Natuurlijk ...................................... 115 Lichte tonen prioriteit.....................285 Neutraal........................................ 115 Live view-opname Beeldverhouding.......................108 Continue AF......................116, 124 FlexiZone - Multi .......................120 FlexiZone - Single.....................121 Gezicht+volgen.........................118 Handmatige scherpstelling .......126 Informatieweergave ....................70 Maximumaantal opnamen ....39, 105 Snel instellen ........50, 88, 104, 186 Luidspreker ...................................239 Normaal (opnamekwaliteit)........... 105 M Nachtopnamen uit hand ................. 85 Namen van onderdelen .................. 22 NTSC............................ 187, 304, 309 O Objectief ................................... 27, 44 Chromatische correctie ............ 164 Correctie helderheid randen .... 163 Image Stabilizer (beeldstabilisatie) ... 46 Ontgrendeling ............................ 45 ONE SHOT (1-beeld AF).............. 131 Ontspan sluiter zonder kaart ........ 204 Ontspanknop .................................. 49 M (Handmatige belichting) ............148 Opladen.......................................... 32 Macrofotografie ...............................80 Oplader..................................... 29, 32 Map maken/selecteren..................208 Opname Automatisch draaien ................ 214 Automatische weergave........... 243 Bekijken op tv................... 237, 247 Beveiligen ................................ 252 Classificatie.............................. 234 Diavoorstelling ......................... 243 Handmatig roteren ................... 233 Histogram................................. 258 Index ........................................ 231 Kijktijd....................................... 205 Nummer ................................... 210 Opname-informatie .................. 256 Opnamesprong (door opnamen navigeren) ... 232 Overbelichtingswaarschuwing.... 258 Overbrengen ............................ 294 Vergrote weergave................... 231 Weergave........................... 98, 229 Wissen ..................................... 254 Opnamegebied............................... 45 Maximale opnamereeks................106 Maximumaantal opnamen.......39, 105 Meervlaksmeting...........................151 Meetmethode ................................151 Menu Instellingen ...............................300 Instelprocedure...........................56 My Menu...................................288 3-pictogram................................4 MF (Handmatige scherpstelling).....126 Microfoon ......................................178 Miniatuureffect ................................97 Monochroom ...................89, 115, 169 My Menu .......................................288 N Nacht portret ...................................83 347 Index Opname-instellingen, scherm .........24 R Opnamekwaliteit ...........................105 Rasterweergave ........................... 205 Opnamemodus ...............................25 Av (AE met diafragmavoorkeur)....144 M (Handmatige belichting) .......148 P (AE-programma) ...................102 Tv (AE met sluitertijdvoorkeur) ...142 A (Automatisch/scène) ............66 C (Automatisch/creatief) ..........75 2 (Portret) .................................78 3 (Landschap) .........................79 4 (Close-up) .............................80 5 (Sport) ..................................81 6 (Nacht portret) .......................83 F (Nachtopnamen uit hand)......85 G (HDR-tegenlicht) ...................86 Opnamen maken met afstandsbediening.........................291 RAW ..................................... 105, 107 Opnamesprong .............................232 Overbelichtingswaarschuwing ......258 P P (AE-programma)........................102 PAL ...............................187, 304, 309 Papierinstellingen (afdrukken) ......268 Persoonlijke voorkeuze.................282 PictBridge .....................................265 M-pictogram ....................................4 Pieptoon........................................204 Pieptoon bij aanraken .....................63 Pixels ............................................105 Portret ...............................78, 83, 115 Prioriteit voor tonen.......................285 Programmakeuze .........................103 Programmakeuzewiel .....................25 Q Q (Snel instellen) ...50, 88, 104, 186, 236 348 RAW+JPEG ......................... 105, 107 Rechtstreeks afdrukken ............... 278 Reiniging (beeldsensor) ............... 225 Roteren (opname) ........ 214, 233, 273 Ruisond. bij meerd. opn. .............. 160 Ruisreductie Hoge ISO-snelheid .................. 160 Lange belichtingstijden ............ 161 Ruisreductie lange belichtingstijd ...... 161 S Scènepictogram ............................. 72 Scherpstellen AF-bediening ........................... 130 AF-hulplicht...................... 132, 286 AF-methode ............................. 116 Compositie opnieuw bepalen..... 71 Handmatige scherpstelling ...... 126 Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld.............. 123 Onscherp ..................... 46, 48, 123 Pieptoon................................... 204 Scherpte....................................... 168 Scherptedieptecontrole ................ 147 SD-, SDHC-, SDXC-kaart o Kaart Sensorreiniging ............................ 225 Sepia (monochroom).............. 89, 169 Servo AF ...................................... 131 Sfeeropnamen.................... 82, 89, 94 Simulatie definitieve opname... 73, 184 Slepen ............................................ 62 Sluitersynchronisatie .................... 223 Snel instellen.... 50, 88, 104, 186, 236 Softfocus ........................................ 96 Index Software....................................3, 340 Standaardinstellingen herstellen ....216 Voeding Batterijniveau ............................. 39 Camera automatisch uitschakelen .... 206 Maximumaantal opnamen.... 39, 105 Opladen ..................................... 32 Stopcontact .............................. 290 Volautomatisch (Automatisch/scène) .... 66 Statiefbevestigingspunt ...................23 Volume (filmweergave)................. 240 Speelgoedcamera-effect .................97 Sport ...............................................81 Spotmeting ....................................151 sRGB ............................................176 Stof op opnamen voorkomen ...225, 227 Stofwisdata....................................227 Stopcontact ...................................290 Storingen.......................................311 Synchronisatie 1e gordijn..............223 Synchronisatie 2e gordijn..............223 Systeemschema ...........................298 T Taalselectie .....................................43 Temperatuurwaarschuwing ....128, 201 Tikken (aanraken) ...........................61 Toningeffect (monochroom) ..........169 Touch Shutter................................125 Transportmodus........24, 77, 133, 136 Tv (AE met sluitervoorkeur) ..........142 U Uitleg...............................................60 W Waarschuwing detailverlies .......... 258 WB (Witbalans) ............................ 172 Weergave ............................... 98, 229 Weergave met opname-informatie ... 256 Weergave van één opname ........... 98 Windfilter ...................................... 198 Wissen (opname) ......................... 254 Witbalans...................................... 172 Correctie .................................. 174 Handmatig................................ 172 Reeksopnamen met automatische............................ 175 Z Zelfontspanner ............................. 136 Zomertijd ........................................ 42 Zone ............................................... 40 Zwart-witopname............ 89, 115, 169 USB-aansluiting (digitaal) ...251, 266, 338 V Veiligheidsmaatregelen.................333 Vergrote weergave................126, 231 Verkleind diafragma ......................147 Verzadiging ...................................168 Videofoto.......................................189 Videofotoalbum .............................189 Videosysteem .......187, 251, 304, 309 349 CANON INC. 30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan Europa, Afrika & Midden-Oosten CANON EUROPA N.V. PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over het dichtstbijzijnde Canon-kantoor Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door Canon Europa N.V. De objectieven en accessoires die in deze instructiehandleiding worden genoemd, zijn in juli 2012 geactualiseerd. Voor informatie over de compatibiliteit van de camera met objectieven en accessoires van na deze datum, kunt u zich wenden tot een Canon Service Center. CEL-ST5GA280 © CANON INC. 2012
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350

Canon EOS M Handleiding

Type
Handleiding