Canon EOS 1100D Handleiding

Type
Handleiding
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS
De Verkorte softwarehandleiding en Verkorte
referentiehandleiding bevinden zich achter in deze handleiding.
2
De 1100D is een hoogwaardige digitale spiegelreflexcamera met
een uiterst nauwkeurige CMOS-sensor met circa 12,2 effectieve
megapixels, DIGIC 4, uiterst nauwkeurige en snelle scherpstelling
met 9 AF-punten, continu-opnamen met circa 3 frames per seconde,
Live view en filmopnamen in High-Definition (HD).
De camera reageert uiterst snel bij alle opnamesituaties, biedt tal van
geavanceerde opnamefuncties en nog veel meer.
Deze handleiding raadplegen tijdens het gebruik om nog
verder vertrouwd te raken met de camera
Met een digitale camera kunt u de opname die u hebt gemaakt, direct
bekijken. Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding
doorneemt en bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen.
Lees eerst de 'Veiligheidsmaatregelen' (pag. 259 en 260) en 'Tips en
waarschuwingen voor het gebruik' (pag. 14 en 15) om slechte foto's en
ongelukken te voorkomen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of ze
goed zijn vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart
gebreken vertoont en de opnamen niet kunnen worden vastgelegd of
naar een computer kunnen worden gedownload, is Canon niet
verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen van mensen en bepaalde onderwerpen voor andere
doeleinden dan privégebruik. Ook kan het maken van opnamen van
bepaalde openbare optredens, exposities en dergelijke zelfs voor
privégebruik verboden zijn.
Inleiding
Deze camera is compatibel met SD-geheugenkaarten, SDHC-
geheugenkaarten en SDXC-geheugenkaarten. In deze handleiding
wordt naar al deze kaarten verwezen met 'kaart'.
* Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van opnamen
geleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de
camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt.
* Batterijoplader LC-E10 of LC-E10E is meegeleverd. (Bij de LC-E10E wordt een
netsnoer geleverd.)
Als u een objectievenset hebt gekocht, controleer dan of het objectief is
meegeleverd.
Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Controlelijst onderdelen
Batterij
LP-E10
(met beschermdeksel)
Batterijoplader
LC-E10/LC-E10E*
Interfacekabel
Brede draagriem
EW-200D
Camera
(met oogschelp en cameradop)
EOS Solution Disk
(cd-rom met
software)
Basisinstructiehandleiding
voor de camera
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
EOS Camera
Instruction
Manuals Disk
(dvd-rom)
Windows XXX XXX
EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
EOS Camera Instruction Manuals Disk
U vindt de instructiehandleidingen van de camera en de software als
pdf-bestanden op de dvd-rom. Zie pagina 267 voor instructies over
het gebruik van de EOS Camera Instruction Manuals Disk.
Windows XXX XXX
EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
4
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het hoofdinstelwiel.
<V> <U> : De pijltjestoetsen <S>.
<0>:De instelknop.
0, 9, 7, 8 :
Hiermee wordt aangeduid dat de desbetreffende
functie respectievelijk 4, 6, 10 of 16 seconden
actief blijft nadat u de knop loslaat.
* De pictogrammen en markeringen in deze handleiding die verwijzen naar
knoppen, instelwielen en instellingen op de camera, komen overeen met
de pictogrammen en markeringen op de camera en het LCD-scherm.
3 : Hiermee wordt verwezen naar een functie die u kunt wijzigen
door op de knop <M> te drukken en de instelling te
wijzigen.
M : Indien het sterretje rechtsboven op de pagina wordt
weergegeven, is de functie alleen beschikbaar in de creatieve
modi (pag. 22).
(pag. **)
: Referentiepaginanummers voor meer informatie.
: Tip of advies voor betere opnamen.
: Advies voor het oplossen van problemen.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
Basisveronderstellingen
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven,
wordt ervan uitgegaan dat de aan-uitschakelaar al is ingesteld
op <1> (pag. 31).
Er wordt aangenomen dat alle menu-instellingen en persoonlijke
voorkeuzen staan ingesteld op de standaardinstellingen.
Ter verduidelijking is er in de afbeeldingen van de instructies een
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS II-objectief op de camera bevestigd.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
5
Voor nieuwe DSLR-gebruikers worden in hoofdstuk 1 en 2 de
basisbediening en opnameprocedures voor de camera uitgelegd.
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag
25
Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen
49
Creatieve opnamen
71
Opnamefuncties voor gevorderden
91
Opnamen maken met het LCD-scherm (Live view)
121
Filmopnamen
139
Handige functies
153
Opnamen weergeven
175
Opnamen afdrukken
201
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
215
Referentie
225
Verkorte softwarehandleiding
263
Verkorte referentiehandleiding en index van de instructiehandleiding
269
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
1
2
1
3
6
Inhoudsoverzicht
Opnamen maken
Automatisch opnamen maken Î pag. 49 - 62 (Basismodi)
Continu-opnamen maken Î pag. 86 (i Continue opname)
Een opname van uzelf maken in een groep
Î pag. 87 (j Zelfontspanner)
De actie bevriezen Î pag. 92
(
s
AE met sluitervoorkeur)
De actie onscherp maken
De achtergrond onscherp maken
Î pag. 55 (C Automatisch/creatief)
De achtergrond scherp houden
pag. 94
(
f
AE met diafragmavoorkeur)
De helderheid van de opname aanpassen (belichting)
Î pag. 101 (Belichtingscorrectie)
Opnamen maken bij slecht licht
Î pag. 50 en 88 (D Flitsfotografie)
pag. 77 (Instelling ISO-snelheid)
Opnamen maken zonder flitser Î pag. 54 (7 Flitser uit)
pag. 57 en 63 (b Flitser uit)
's Avonds vuurwerk fotograferen
Î pag. 98 (Bulb-belichting)
Opnamen maken terwijl u op het LCD-scherm kijkt
Î pag. 121 (A Live view)
Films opnemen Î pag. 139 (k Filmopnamen)
Beeldkwaliteit
Opnamen maken met beeldeffecten
Î pag. 79
(Een beeldstijl selecteren)
die bij het onderwerp passen
Een opname groot afdrukken
Î pag. 74 (73, 83 en 1)
7
Veel opnamen maken Î pag. 74 (7a, 8a, b, c)
Scherpstellen
Het scherpstelpunt wijzigen Î pag. 83 (S AF-puntselectie)
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
Î pag. 61 en 82 (AI Servo AF)
Weergave
De opnamen bekijken op de camera
Î pag. 70 (x Weergave)
Snel opnamen zoeken Î pag. 176 (H Indexweergave)
pag. 177
(
I
Door beelden navigeren)
Opnamen classificeren Î pag. 180 (Classificaties)
Voorkomen dat belangrijke opnamen
Î pag. 194 (K Opnamebeveiliging)
per ongeluk worden gewist
Overbodige opnamen verwijderen
Î pag. 196 (L Verwijderen)
Opnamen en films automatisch weergeven
Î pag. 189 (Diavoorstelling)
De opnamen of films op een tv bekijken
Î pag. 191 (HD-televisie)
De helderheid van het LCD-scherm instellen
Î pag. 155
(Helderheid van het LCD-scherm)
Afdrukken
Eenvoudig opnamen afdrukken
Î pag. 201
(Rechtstreeks afdrukken)
8
Voeding
Batterij
• Opladen Î
pag. 26
• Plaatsen/verwijderen Î
pag. 28
• Batterijniveau Î
pag. 32
Stopcontact Î
pag. 228
Automatisch uitschakelen
Î
pag. 31
Kaart
Plaatsen/verwijderen Î
pag. 28
Formatteren Î
pag. 44
Ontspan sluiter zonder
kaart Î
pag. 154
Objectief
Bevestigen/verwijderen Î
pag. 35
In-/uitzoomen Î
pag. 36
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) Î
pag. 37
Basisinstellingen
Dioptrische aanpassing Î
pag. 38
Taal Î
pag. 34
Datum/tijd Î
pag. 33
Pieptoon Î
pag. 154
LCD uit/aan Î
pag. 166
De helderheid van het
LCD-scherm aanpassen
Î
pag. 155
Opnamen opslaan
Een map maken/selecteren
Î
pag. 156
Bestandsnummering Î
pag. 158
Beeldkwaliteit
Opnamekwaliteit Î
pag. 74
Beeldstijl Î
pag. 79
Witbalans Î
pag. 115
Kleurruimte Î
pag. 119
Functies voor kwaliteitsverbetering
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
Î
pag. 107
Correctie helderheid randen
Î
pag. 108
• Ruisreductie voor lange
belichtingstijden Î
pag. 219
• Ruisreductie voor hoge
ISO-snelheden Î
pag. 219
• Lichte tonen prioriteit Î
pag. 220
AF
AF-modus Î
pag. 81
AF-puntselectie Î
pag. 83
Handmatige focus Î
pag. 85
Transport
Transportmodi Î
pag. 20
Continu-opname Î
pag. 86
Zelfontspanner Î
pag. 87
Maximale opnamereeks Î
pag. 75
Opnamen maken
ISO-snelheid Î
pag. 77
Uitleg Î
pag. 47
Snel instellen Î
pag. 40
Automatisch/creatief Î
pag. 55
AE-programma Î
pag. 72
AE met sluitervoorkeur Î
pag. 92
Functie-index
9
Functie-index
AE met diafragmavoorkeur
Î
pag. 94
Handmatige belichting Î
pag. 97
Bulb Î
pag. 98
Automatische
scherptediepte AE Î
pag. 99
Meetmethode Î
pag. 100
Belichtingsaanpassingen
Belichtingscorrectie Î
pag. 101
AEB Î
pag. 103
Belichtingsvergrendeling
Î
pag. 105
Flitser
Ingebouwde flitser Î
pag. 88
• Flitsbelichtingscorrectie Î
pag. 102
• Flitsbelichtings-
vergrendeling Î
pag. 106
Externe flitser Î
pag. 226
Flitsbesturing Î
pag. 167
Live view
Live view Î
pag. 121
Scherpstellen Î
pag. 128
Rasterweergave Î
pag. 127
Snel instellen Î
pag. 126
Filmopnamen
Filmopnamen Î
pag. 139
Geluidsopname Î
pag. 148
Rasterweergave Î
pag. 148
Snel instellen Î
pag. 144
Weergave
Kijktijd Î
pag. 154
Weergave van één opname
Î
pag. 70
• Weergave met
opname-informatie Î
pag. 198
Indexweergave Î
pag. 176
Door beelden navigeren
(opnamesprong) Î
pag. 177
Vergroten Î
pag. 178
Roteren Î
pag. 179
Classificaties Î
pag. 180
Filmweergave Î
pag. 186
Eerste/laatste beeld uit
film verwijderen Î
pag. 188
Diavoorstelling Î
pag. 189
Opnamen op de tv bekijken
Î
pag. 191
Beveiligen Î
pag. 194
Wissen Î
pag. 196
Snel instellen Î
pag. 182
Afdrukken
PictBridge Î
pag. 201
Afdrukopties (DPOF) Î
pag. 211
Aanpassen
Persoonlijke
voorkeuze (C.Fn) Î
pag. 216
My Menu Î
pag. 224
Software
Installeren Î
pag. 265
Software-
instructiehandleiding Î
pag. 267
10
2
1
Inleiding 2
Controlelijst onderdelen..................................................................................... 3
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt .................... 4
Hoofdstukken .................................................................................................... 5
Inhoudsoverzicht ............................................................................................... 6
Functie-index..................................................................................................... 8
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ...................................................... 14
Verkorte handleiding ....................................................................................... 16
Namen van onderdelen ................................................................................... 18
Aan de slag 25
De batterij opladen .......................................................................................... 26
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen ................................................... 28
De camera inschakelen ................................................................................... 31
De datum en tijd instellen ................................................................................ 33
De interfacetaal selecteren.............................................................................. 34
Een objectief bevestigen en verwijderen ......................................................... 35
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)....................................... 37
Basisbediening ................................................................................................ 38
Q Snel instellen voor opnamefuncties ........................................................... 40
3 Menugebruik.......................................................................................... 42
De kaart formatteren........................................................................................ 44
Wisselen van scherm op het LCD-scherm ...................................................... 46
Uitleg ............................................................................................................... 47
Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen
49
1 Volautomatisch opnamen maken .............................................................. 50
1 Volautomatische technieken ..................................................................... 52
7 De flitser uitschakelen ............................................................................... 54
C Creatieve automatische opnamen ............................................................ 55
2 Portretfoto's maken .................................................................................... 58
3 Landschapsfoto's maken........................................................................... 59
4 Close-ups maken ....................................................................................... 60
5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen ...................................... 61
6 's Avonds portretfoto's maken .................................................................... 62
Q Snel instellen ............................................................................................. 63
Inhoud
11
Inhoud
5
4
3
Opname via sfeerselectie.................................................................................64
Opname via licht of scènetype .........................................................................67
x Opnamen weergeven.................................................................................70
Creatieve opnamen 71
d: AE-programma ...........................................................................................72
De opnamekwaliteit instellen............................................................................74
Z: De ISO-snelheid wijzigen .........................................................................77
A
De optimale opnamekenmerken voor het onderwerp selecteren (Beeldstijl)
....79
E: De modus voor automatisch scherpstellen (AF-modus) wijzigen..............81
S Het AF-punt selecteren ..............................................................................83
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld...............................85
MF: Handmatige focus..................................................................................85
i Continu-opname .........................................................................................86
j De zelfontspanner gebruiken ......................................................................87
D De ingebouwde flitser gebruiken ..................................................................88
Opnamefuncties voor gevorderden 91
s: Actiefoto's .................................................................................................92
f: De scherptediepte wijzigen......................................................................94
Scherptedieptecontrole .................................................................................96
a: Handmatige belichting ...............................................................................97
8: Automatische scherptediepte AE .........................................................99
q De meetmethode wijzigen........................................................................100
O y Belichtingscorrectie instellen ..........................................................101
Belichtingstrapje (AEB) ..................................................................................103
A De belichting vergrendelen (AE-vergrendeling)........................................105
A De flitsbelichting vergrendelen (FE-vergrendeling)...................................106
De helderheid en het contrast automatisch corrigeren (Auto Lighting Optimizer/Auto optimalisatie helderheid)
.....107
De donkere hoeken van de opname corrigeren.............................................108
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeuren (Beeldstijl) ...........110
A Favoriete opnamekenmerken vastleggen (Beeldstijl) ............................113
B: Aanpassen aan de lichtbron (Witbalans)...............................................115
2 De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen ...............................................117
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen (Kleurruimte)....................119
Opnamen maken met het LCD-scherm (Live view) 121
A Opnamen maken met het LCD-scherm ...................................................122
Inhoud
12
6
7
8
Instellingen voor de opnamefunctie............................................................... 126
z Menufunctie-instellingen.......................................................................... 127
De modus voor automatisch scherpstellen (AF) wijzigen.............................. 128
MF: Handmatige focus .................................................................................. 135
Filmopnamen 139
k Filmopnamen........................................................................................... 140
Instellingen voor de opnamefunctie............................................................... 144
Menufunctie-instellingen................................................................................ 145
Handige functies 153
Handige functies............................................................................................ 154
De pieptoon uitzetten ................................................................................. 154
Kaartwaarschuwing .................................................................................... 154
De kijktijd instellen...................................................................................... 154
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen.......................................... 155
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen ........................................ 155
Een map maken en selecteren................................................................... 156
Methoden voor bestandsnummering.......................................................... 158
Copyrightinformatie instellen ...................................................................... 160
Verticale opnamen automatisch roteren..................................................... 162
B Camera-instellingen controleren ....................................................... 163
De standaardinstellingen van de camera herstellen .................................. 164
Het LCD-scherm uit-/inschakelen............................................................... 166
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen ...................... 166
De flitser instellen .......................................................................................... 167
Stofwisdata toevoegen .................................................................................. 171
Handmatige sensorreiniging.......................................................................... 173
Opnamen weergeven 175
H I Snel opnamen zoeken........................................................................ 176
u/y Vergrote weergave .............................................................................. 178
b De opname roteren .................................................................................. 179
Classificaties instellen ................................................................................... 180
Q Snel instellen tijdens weergave ............................................................... 182
k Genieten van films................................................................................... 184
k Films afspelen ......................................................................................... 186
X De eerste en laatste beelden van een film bewerken .............................. 188
13
Inhoud
9
13
12
11
10
Diavoorstelling (automatische weergave) ......................................................189
Afspelen op een HD-televisie.........................................................................191
K Opnamen beveiligen ................................................................................194
L Opnamen wissen ......................................................................................196
B Weergave met opname-informatie........................................................198
Opnamen afdrukken 201
Het afdrukken voorbereiden...........................................................................202
wAfdrukken..................................................................................................204
De opname bijsnijden .................................................................................209
W Digital Print Order Format (DPOF) ...........................................................211
W Rechtstreeks afdrukken met DPOF..........................................................214
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 215
Persoonlijke voorkeuzen instellen..................................................................216
Persoonlijke voorkeuze-instellingen...............................................................218
My Menu vastleggen ......................................................................................224
Referentie 225
Externe Speedlites .........................................................................................226
Een gewoon stopcontact gebruiken ...............................................................228
F De afstandsbediening gebruiken................................................................229
Eye-Fi-kaarten gebruiken...............................................................................230
Tabel met beschikbare functies voor opnamemodi........................................232
Menu-instellingen ...........................................................................................234
Systeemschema.............................................................................................240
Problemen oplossen ......................................................................................242
Foutcodes ......................................................................................................250
Specificaties ...................................................................................................251
Veiligheidsmaatregelen..................................................................................259
Verkorte softwarehandleiding 263
Verkorte softwarehandleiding.........................................................................264
Verkorte referentiehandleiding en index van de instructiehandleiding
269
Verkorte referentiehandleiding .......................................................................270
Index ..............................................................................................................282
14
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera
per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een droge doek als
er waterspatten op de camera zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon
met een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische velden,
zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens uit de buurt van
apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote antennes. Sterke magnetische
velden kunnen storingen veroorzaken en opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die
in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer de camera
nooit zelf te demonteren.
Gebruik een blaasbuisje om stof van de lens, zoeker, reflexspiegel of het matglas te
blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten
om de camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van
hardnekkig vuil contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige
delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten
plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de camera is aangepast aan de
hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u het objectief, de kaart en de batterij uit de camera. Wacht tot de condens is
verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u de camera gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken. Ook als de camera is opgeborgen, moet u de sluiter zo nu en dan
enkele malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar bijtende chemicaliën worden gebruikt,
zoals een donkere kamer of een laboratorium.
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, is het
raadzaam de camera te laten controleren door uw Canon-dealer of zelf te
controleren of de camera goed functioneert.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
15
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en meer
dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01% resterende
pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben altijd dezelfde kleur,
bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode pixels zijn ook niet van
invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden en
zijn er restanten van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een tijdelijk
effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren of er
zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het scherm weer normaal.
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen druk
op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en trillingen.
Raak de elektronische contactpunten van de kaart nooit met uw vingers of
een metalen voorwerp aan.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met sterke
magnetische velden zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen
met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Objectief
Nadat u het objectief hebt losgedraaid van de camera,
bevestigt u de lensdoppen of plaatst u het objectief met de
achterkant naar boven om krassen op het lensoppervlak en
de elektrische contactpunten te voorkomen.
Waarschuwingen bij langdurig gebruik
Als u lange tijd achtereen continu-opnamen, Live view-
opnamen of filmopnamen maakt, kan de camera heet
worden. Dit is geen defect. Het langdurig vasthouden van
een hete camera kan echter wel een lichte verbranding van
de huid veroorzaken.
Vuil aan de voorzijde van de sensor
Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan binnendringen, kan er in
zeldzame gevallen ook smeermiddel van de interne onderdelen van de camera
op de sensor terechtkomen. Als er vlekken op de opname zichtbaar zijn, raden
wij u aan de sensor te laten reinigen door een Canon Service Center.
Contactpunten
16
Verkorte handleiding
1
Plaats de batterij. (pag. 28)
Zie 26 voor meer informatie over
het opladen van de batterij.
2
Plaats de kaart. (pag. 28)
Plaats de kaart in de sleuf met de
etiketzijde naar de achterzijde van
de camera gericht.
3
Bevestig het objectief. (pag. 35)
Plaats de witte of rode markering op
het objectief op gelijke hoogte met
de markering van dezelfde kleur op
de camera.
4
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <AF>.
(pag. 35)
5
Zet de aan-uitschakelaar op
<1>. (pag. 31)
Zie pagina 33 als op het LCD-
scherm het scherm met datum/tijd-
instelling wordt weergegeven.
Witte markering
Rode markering
17
Verkorte handleiding
6
Stel het programmakeuzewiel
in op <1> (Automatisch).
(pag. 50)
Alle camera-instellingen worden
automatisch ingesteld.
7
Stel scherp op het onderwerp.
(pag. 39)
Kijk door de zoeker en richt het midden
van de zoeker op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de
camera stelt vervolgens scherp op
het onderwerp.
Indien noodzakelijk komt de ingebouwde
flitser automatisch te voorschijn.
8
Maak de opname. (pag. 39)
Druk de ontspanknop helemaal in
om de opname te maken.
9
Bekijk de opname. (pag. 154)
De opname wordt circa 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
Druk op de knop <
x
> om de opname
nogmaals weer te geven (pag. 70).
Zie 'Live view' (pag. 121) voor het maken van opnamen terwijl u op
het LCD-scherm kijkt.
Zie 'Opnamen weergeven' (pag. 70) voor het bekijken van de
opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar 'Opnamen wissen' (pag. 196).
18
De vetgedrukte onderdelen worden vermeld in het gedeelte tot
'Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen'.
Namen van onderdelen
Programmakeuzewiel (pag. 22)
Aan-uitschakelaar (pag. 31)
<D> Flits-
knop (pag. 88)
<6>
Hoofdinstelwiel
Ontspanknop
(pag. 39)
Lampje voor
rode-ogen-
reductie/
zelfontspanner
(pag. 89/87)
Greep
Spiegel (pag. 173)
Objectiefvergrendelingsstift
Objectiefbevestiging
Contactpunten (pag. 15)
Aansluiting afstands-
bediening (pag. 229)
HDMI mini OUT-
aansluiting (pag. 191)
Digitale aansluiting (pag. 202)
Ingebouwde flitser/AF-hulplicht
(pag. 88/84)
EF-objectiefbevestigingsmarkering (pag. 35)
EF-S-objectiefbevestigingsmarkering (pag. 35)
Contactpunten voor flitssynchronisatie
Flitserschoen (pag. 226)
<V>
Scherpstelvlak-
markering (pag. 60)
Bevestigings-
punt draagriem
(pag. 25)
Microfoon
(pag. 140, 148)
Aansluitingen-
klepje
Objectief-
ontgrendelingsknop
(pag. 36)
Cameradop (pag. 35)
19
Namen van onderdelen
Kaartsleuf (pag. 28)
<S> Pijltjestoetsen (pag. 42)
<WZ> Knop voor ISO-snelheid (pag. 77)
<XB> Knop voor witbalansselectie (pag. 115)
<Yi/j>
Knop voor transportmodusselectie (pag. 86, 87)
<ZE>
Knop voor AF-modusselectie (pag. 81)
<0> Instelknop (pag. 42)
<M> Menuknop (pag. 42)
Statiefbevestigingspunt
<Q/l>
Knop voor Snel instellen/
Direct print (pag. 40/207)
LCD-scherm
(pag. 42, 155)
<A> Knop voor Live view-/
filmopnamen (pag. 122/140)
<O/L> Knop voor diafragma/
belichtingscorrectie/wissen
(pag. 97/101/196)
Zoekeroculair
Oogschelp (pag. 229)
Knop voor dioptrische aanpassing
(pag. 38)
<A/I> Knop voor AE-
vergrendeling/
FE-vergrendeling/index/
verkleinen
(pag. 105/106/176/178, 209)
<S/u>
Knop voor AF-
puntselectie/
vergroten
(pag. 83/178, 209)
<B> Weergaveknop
(pag. 46, 70, 124, 142, 163)
Luidspreker
(pag. 186)
Aansluitpunt
DC-snoer
(pag. 228)
Lees-/schrijfindicator (pag. 30)
Klepje van het kaart-/
batterijcompartiment (pag. 28)
Ontgrendelknop kaart-/
batterijcompartiment (pag. 28)
<x> Weergaveknop (pag. 70)
Batterijcompartiment (pag. 28)
Namen van onderdelen
20
Weergave met opname-instellingen (in creatieve modi, pag. 22)
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast, worden weergegeven.
2 Witbalanscorrectie (pag. 117)
B Witbalanstrapje (pag. 118)
Witbalans (pag. 115)
Q Auto
W Daglicht
E Schaduw
R Bewolkt
Y Kunstlicht
U Wit TL licht
I Flitser
O Custom
Batterijniveau (pag. 32)
zxcn
Transportmodus (pag. 86, 87)
u Enkelbeeld
i Continue opname
j Zelfontspanner:10 sec
l Zelfontspanner:2 sec
q Zelfontspanner:Continu
Eye-Fi-overdrachtstatus (pag. 230)
(Wordt weergegeven als een Eye-Fi-kaart
wordt gebruikt.)
Meetmethode (pag. 100)
q Meervlaks meting
w Deelmeting
e Centrum gew. gemiddeld
Pictogram Snel instellen
(pag. 40, 63)
AF-modus (pag. 81)
X
1-beeld AF
9
AI Focus AF
Z
AI Servo AF
g
Handmatige focus
Beeldstijl (pag. 79)
Sluitertijd
Diafragma
c Instelwijzer (pag. 91)
Opnamemodus
In
dicator belichtings-
niv
eau
Waarde belichtings-
correctie (pag. 101)
AEB-bereik
(pag. 103)
Opnamekwaliteit
(pag. 74)
73 Groot/Fijn
83 Groot/Normaal
74 Gemiddeld/Fijn
84
Gemiddeld/Normaal
7a Klein 1/Fijn
8a Klein 1/Normaal
b Klein 2 (Fijn)
c Klein 3 (Fijn)
1 RAW
1+73 RAW+Groot/Fijn
Maximumaantal opnamen
Aftelweergave zelfontspanner
Maximumaantal opnamen
tijdens witbalanstrapje
Lichte tonen prioriteit (pag. 220)
Interne flitser omhoog
(pag. 41)
y Flitsbelichtings-
correctie (pag. 102)
0
Flitsbelichtingscorrectie
externe flitser
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) (pag. 107)
ISO-snelheid (pag. 77)
21
Namen van onderdelen
Zoekerinformatie
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast, worden weergegeven.
<A> Belichtings-
vergrendeling/
AEB wordt
uitgevoerd
<D> Flitser gereed
Waarschuwing bij
verkeerde flitsbelichtings-
vergrendeling
<e>
Snelle synchronisatie
(FP-flits)
<d> Flitsbelichtings-
vergrendeling/
FEB wordt uitgevoerd
<y> Flitsbelichtings-
correctie
Sluitertijd
Flitsbelichtingsvergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Ingebouwde flitser opladen (D buSY)
Matglas
Waarschuwing volle kaart (FuLL)
Waarschuwing kaartfout (Card)
Waarschuwing geen kaart (Card)
Diafragma
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscorrectie
AEB-bereik
Indicator rode-ogenreductielampje
<A> Lichte tonen prioriteit
ISO-snelheid
<
0
> Monochroomopnamen
Max. opnamereeks
<o> Focus-
bevestigingslampje
<2>
Witbalans-
correctie
<Z>
ISO-snelheid
Indicator voor AF-puntactivatie < >
AF-punten
Namen van onderdelen
22
Programmakeuzewiel
Op het programmakeuzewiel vindt u de basismodi, de creatieve modi
en de filmmodus.
Basismodi
U hoeft alleen maar de ontspanknop
in te drukken. De camera stelt alles in
en zorgt dat de instellingen zijn
afgestemd op het onderwerp.
1: Automatisch (pag. 50)
7: Flitser uit (pag. 54)
C: Automatisch/creatief (pag. 55)
Creatieve modi
Met deze modi is het eenvoudiger om
verschillende onderwerpen vast te leggen.
d : AE-programma (pag. 72)
s :
AE met sluitervoorkeur (pag. 92)
f :
AE met diafragmavoorkeur (pag. 94)
a :
Handmatige belichting (pag. 97)
8:
Automatische scherptediepte AE
(pag. 99)
Standaardmodi
2 : Portret (pag. 58)
3: Landschap (pag. 59)
4 : Close-up (pag. 60)
5: Sport (pag. 61)
6 : Nacht portret (pag. 62)
k: Filmopnamen
(pag. 139)
23
Namen van onderdelen
Objectief
Objectief zonder focusafstandsschaal
Focusring (pag. 85, 135)
Bevestigingspunt
zonnekap
(pag. 257)
Filteraansluiting
(voorkant objectief)
(pag. 257)
Schakelaar voor Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) (pag. 37)
Objectiefbevestigingsmarkering (pag. 35)
Contactpunten (pag. 15)
Focusinstellingsknop (pag. 35)
Zoomring (pag. 36)
Zoompositiemarkering (pag. 36)
Namen van onderdelen
24
Batterijoplader LC-E10
Oplader voor batterij LP-E10 (pag. 26).
Batterijoplader LC-E10E
Oplader voor batterij LP-E10 (pag. 26).
Batterijcompartiment
Stekker
Oplaadlampje
Lampje 'volledig opgeladen'
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES - BEWAAR DEZE INSTRUCTIES.
GEVAAR - VOLG DEZE INSTRUCTIES NAUWKEURIG OM HET RISICO
VAN BRAND EN ELEKTRISCHE SCHOKKEN TE BEPERKEN.
Voor aansluiting van een accessoire buiten de Verenigde Staten: gebruik zo nodig
een stekkeradapter met de juiste configuratie voor aansluiting op het stopcontact.
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Batterijcompartiment
Oplaadlampje
Lampje 'volledig
opgeladen'
25
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen en
de basisbediening van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Haal het uiteinde van de riem van
onderaf door de draagriemring.
Haal het uiteinde daarna door de
gesp van de riem zoals afgebeeld
in de illustratie. Trek de riem strak
en zorg ervoor dat deze goed
vastzit in de gesp.
De oculairdop is ook aan de riem
bevestigd (pag. 229).
Oculairdop
26
1
Verwijder het beschermdeksel.
Verwijder het beschermdeksel van de
batterij.
2
Plaats de batterij.
Plaats de batterij op de juiste manier
in de oplader zoals afgebeeld in de
illustratie.
Om de batterij te verwijderen,
herhaalt u de bovenstaande
procedure in omgekeerde volgorde.
3
Laad de batterij op.
Voor de LC-E10
Klap de contactpunten van de
batterijoplader naar buiten, in de
richting van de pijl, en steek ze in
het stopcontact.
Voor de LC-E10E
Sluit het netsnoer aan op de oplader
en steek de stekker in het stopcontact.
X Het opladen begint automatisch en
het oplaadlampje wordt oranje.
X Als de batterij volledig is opgeladen,
wordt het lampje 'volledig opgeladen'
groen.
Het duurt circa 2 uur om een helemaal lege batterij volledig op
te laden bij 23 °C. Hoe lang het duurt om de batterij op te laden,
is afhankelijk van de omgevingstemperatuur en het laadniveau
van de batterij.
Om veiligheidsredenen duurt opladen bij lage temperaturen
(6 °C - 10 °C) langer (tot 4 uur).
De batterij opladen
LC-E10
LC-E10E
27
De batterij opladen
Bij aankoop is de batterij niet volledig opgeladen.
Laad de batterij voor gebruik op.
Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op de dag
dat u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen
batterij geleidelijk aan leeg.
Verwijder de batterij na het opladen en haal de batterijoplader
uit het stopcontact.
Verwijder de batterij wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de batterij langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van een
kleine lekstroom, waardoor de batterij verder wordt ontladen en minder
lang meegaat. Bewaar de batterij met daarop het beschermdeksel
(meegeleverd) bevestigd. Als u de batterij opbergt nadat u deze volledig
hebt opgeladen, kunnen de prestaties van de batterij teruglopen.
De batterijoplader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De batterijoplader is compatibel met een stroombron van 100 V AC t/m
240 V AC 50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel verkrijgbare
stekkeradapter voor het desbetreffende land of de desbetreffende
regio gebruiken. Sluit geen draagbare spanningsomvormer aan op de
batterijoplader. Dit kan de batterijoplader beschadigen.
Als de batterij snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, moet de batterij worden vervangen.
Koop een nieuwe batterij.
Tips voor het gebruik van de batterij en batterijoplader
Nadat u de stekker van de lader uit het stopcontact hebt verwijderd, dient
u de contactpunten van de stekker minstens 3 seconden niet aan te raken.
Laad geen andere batterij op dan een batterij van het type LP-E10.
Batterij LP-E10 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon.
Wanneer u deze oplaadt met een batterijoplader of een ander product
dat niet compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen
waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
28
Plaats een volledig opgeladen batterij LP-E10 in de camera. De kaart
(afzonderlijk verkrijgbaar) kan een SD-, SDHC- of SDXC-geheugenkaart
zijn. De opnamen worden opgeslagen op de kaart.
Zorg ervoor dat het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart
omhoog staat zodat schrijven/wissen mogelijk is.
1
Open het klepje.
Schuif het schuifje in de richting van
de pijlen en open het klepje.
2
Plaats de batterij.
Steek het uiteinde met de
batterijcontacten in de camera.
Schuif de batterij in de camera totdat
de batterij vastzit.
3
Plaats de kaart.
Houd de kaart met de etiketzijde
naar de achterzijde van de camera
gericht, zoals afgebeeld in de
illustratie.
Steek de kaart in zijn geheel recht
naar binnen.
4
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het
dichtklikt.
Als u de aan-uitschakelaar op <1>
zet, wordt het aantal mogelijke
opnamen (pag. 32) weergegeven op
het LCD-scherm.
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen
De batterij/kaart plaatsen
Schuifje voor schrijfbeveiliging
29
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen
1
Zet de aan-uitschakelaar op
<2>. (pag. 31).
2
Open het klepje.
Controleer of de lees-/
schrijfindicator uit is en open
vervolgens het klepje.
Sluit het klepje als 'Opslaan...' wordt
weergegeven.
3
Verwijder de batterij.
Druk het batterijontgrendelingsschuifje
in de richting van de pijl en verwijder de
batterij.
Plaats het beschermdeksel (meegeleverd,
pag. 26) op de batterij om kortsluiting van
de batterijcontacten te voorkomen.
4
Verwijder de kaart.
Duw de kaart voorzichtig in de
camera en laat de kaart vervolgens
los. De kaart steekt uit de camera.
Trek de kaart recht uit de camera.
5
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het dichtklikt.
De batterij/kaart verwijderen
Pas op dat u bij het openen van het kaart-/batterijcompartiment het klepje
niet te ver naar achter duwt. Het scharnier zou anders kunnen breken.
Het aantal mogelijke opnamen is afhankelijk van de resterende capaciteit van
de kaart, de instelling voor de opnamekwaliteit, de ISO-snelheid, enzovoort.
Door [1 Ontspan sluiter zonder kaart] in te stellen op [Uitschakelen],
voorkomt u dat u vergeet een kaart te plaatsen (pag. 154).
De batterij en kaart plaatsen en verwijderen
30
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit dat
opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist, of dat
gegevens worden overgebracht. Wanneer de lees-/schrijfindicator
brandt of knippert, mag u het klepje van het kaart-/batterij-
compartiment niet openmaken en geen van de onderstaande
handelingen verrichten. De opnamegegevens, kaart of camera
kunnen dan beschadigd raken.
• De kaart verwijderen.
• De batterij verwijderen.
• De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 158).
Raak de contactpunten van de kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen.
Als er op het LCD-scherm een kaartfout wordt weergegeven, verwijdert
u de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het
probleem aanhoudt. Als u alle opnamen op de kaart naar een computer
kunt overbrengen, brengt u alle opnamen over en formatteert u de kaart
met de camera (pag. 44). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
31
Als het scherm met datum/tijd-instelling wordt weergegeven
wanneer u de camera aanzet, raadpleeg dan pagina 33 voor het
instellen van de datum en tijd.
<1> : De camera is ingeschakeld.
<2> : De camera is uitgeschakeld en
werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet
gebruikt.
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch
uitgeschakeld nadat deze circa 30 seconden niet is gebruikt.
Om de camera weer in te schakelen, drukt u de ontspanknop
half in (pag. 39).
U kunt de automatische uitschakeltijd wijzigen met [
5
Uitschakelen
]
(pag. 155).
De camera inschakelen
3 Automatisch uitschakelen
Als u de aan-uitschakelaar op <2> zet terwijl een opname op de kaart
wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven en wordt de camera
uitgeschakeld nadat de opname op de kaart is opgeslagen.
De camera inschakelen
32
Wanneer de aan-uitschakelaar op <1> staat, heeft het batterijniveau
een van de volgende vier niveaus:
z : De batterij is vol.
x : De batterij is minder dan halfvol.
c : De batterij is bijna leeg.
(knippert)
n : De batterij moet worden
opgeladen.
Levensduur batterij
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen batterij
LP-E10, zonder Live view, en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging
Products Association).
z Het batterijniveau controleren
Temperatuur Bij 23 °C Bij 0 °C
Geen flits Circa 800 opnamen Circa 750 opnamen
50% flits Circa 700 opnamen Circa 650 opnamen
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende
bewerkingen:
• Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
• Wanneer AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname wordt
gemaakt.
• Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
• Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt
gebruikt.
Voor de bediening van het objectief wordt ook stroom van de batterij
gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte objectief kan het maximumaantal
opnamen lager zijn.
Zie pagina 123 voor het aantal mogelijke opnamen met Live view.
33
Als u de camera voor de eerste keer inschakelt of als de datum- en tijdinstellingen
zijn gereset, wordt het instelscherm Datum/tijd weergegeven. Volg stap 3 en 4 om
de datum en tijd in te stellen.
Houd er rekening mee dat de datum en tijd die
aan opnamen worden toegevoegd, worden gebaseerd op de ingestelde
datum en tijd. Zorg ervoor dat u de juiste datum en tijd instelt.
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [6] de
optie [Datum/tijd].
Druk op de toets <U> om het
tabblad [6] te selecteren.
Druk op de toets <
V
> om [
Datum/tijd
]
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
3
Stel de datum en de tijd in.
Druk op de toets <U> om het getal
van de datum of tijd te selecteren.
Druk op <0> zodat <a> wordt
weergegeven.
Druk op de toets <
V
> om het getal in
te stellen en druk vervolgens op
<
0
>. (Hiermee gaat u terug naar
b
.)
4
Verlaat de instelling.
Druk op de toets <
U
> om [
OK
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X De datum en tijd worden ingesteld.
3 De datum en tijd instellen
Als u de camera zonder batterij opbergt of als de batterij van de camera
leeg raakt, gaat de datum/tijd-instelling mogelijk verloren. Als dit gebeurt,
stelt u de datum en tijd opnieuw in.
De ingestelde datum en tijd worden van kracht wanneer u bij stap 4 op <
0
> drukt.
34
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [6] de
optie [TaalK].
Druk op de toets <U> om het
tabblad [6] te selecteren.
Druk op de toets <V> om [Taal
K]
te selecteren (het vierde item van
boven) en druk op <0>.
3
Stel de gewenste taal in.
Druk op de toets <S> om de
gewenste taal te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X De interfacetaal wordt gewijzigd.
3 De interfacetaal selecteren
35
1
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijlen wordt
aangegeven.
2
Bevestig het objectief.
Plaats de witte of rode markering op
het objectief op gelijke hoogte met de
markering van dezelfde kleur op de
camera. Draai het objectief in de
richting van de pijl totdat het vastklikt.
3
Stel op het objectief de
modusschakelaar in op <AF>
(automatisch scherpstellen).
Als de knop is ingesteld op <MF>
(handmatige focus), kan er niet
automatisch worden scherpgesteld.
4
Verwijder de voorste lensdop.
Een objectief bevestigen en verwijderen
Een objectief bevestigen
Witte markering
Rode markering
Stof vermijden
Vervang objectieven op een plaats die zoveel mogelijk stofvrij is.
Bevestig de cameradop op de camera wanneer u deze zonder objectief
bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
Een objectief bevestigen en verwijderen
36
Om in of uit te zoomen draait u de
zoomring op het objectief met uw
vingers.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan
voordat u scherpstelt. Wanneer u na
het scherpstellen aan de zoomring
draait, kan de scherpstelling
enigszins verloren gaan.
Druk op de objectief-
ontgrendelingsknop en draai
het objectief in de richting van
de pijlen.
Draai het objectief totdat dit niet meer
verder kan en koppel het objectief los.
Bevestig de achterste lensdop op het
losgekoppelde objectief.
In- en uitzoomen
Het objectief verwijderen
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Als het voorste deel (de focusring) van het objectief tijdens het
automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan.
Beeldconversiefactor
Het beeldsensorformaat is
kleiner dan bij het 35mm-
filmformaat, waardoor de brand-
puntsafstand van het objectief
circa 1,6 keer zo lang lijkt.
Grootte beeldsensor
(bij benadering)
(22,0 x 14,7 mm)
Beeldformaat 35 mm
(36 x 24 mm)
37
Wanneer u de ingebouwde Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het
IS-objectief gebruikt, wordt bewegingsonscherpte gecorrigeerd om
scherpere opnamen te krijgen. In de hier uitgelegde procedure wordt
het EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS II-objectief als voorbeeld gebruikt.
* IS betekent Image Stabilizer (beeldstabilisatie).
1
Zet de IS-schakelaar op <1>.
Zet ook de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
2
Druk de ontspanknop half in.
X Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
werkt nu.
3
Maak de opname.
Als de opname er onbewogen uitziet
in de zoeker, drukt u de ontspanknop
volledig in om de opname te maken.
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt wellicht niet als het onderwerp
beweegt tijdens het belichtingsmoment.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is mogelijk niet effectief bij
overmatige beweging, zoals op een schommelende boot.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt als de focusinstellingsknop is
ingesteld op <f> of <g>.
Als de camera op een statief is geplaatst, kunt u de batterij sparen door
de IS-schakelaar op <2> te zetten.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is zelfs effectief wanneer de camera
is bevestigd op een monopod.
Met bepaalde IS-objectieven kunt u handmatig van IS-modus wisselen
om deze aan te passen aan de opnameomstandigheden. Het EF-S 18-
55mm f/3.5-5.6 IS II-objectief wisselt echter automatisch van IS-modus.
38
Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts
totdat de negen AF-punten in de
zoeker scherp zijn.
Voor scherpe opnamen houdt u de camera stil om bewegingsonscherpte
te minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de camera stevig vast.
2. Houd het objectief onderaan vast met uw linkerhand.
3.
Druk de ontspanknop voorzichtig in met de wijsvinger van uw rechterhand.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5. Voor een stabiele houding plaatst u een voet voor de andere.
6. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
Basisbediening
De scherpte van de zoeker aanpassen
De camera vasthouden
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt aanbevolen om de dioptrische aanpassingslens E te
gebruiken (10 typen, afzonderlijk verkrijgbaar).
Verticaal fotograferen
Horizontaal fotograferen
Zie pagina 121 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
39
Basisbediening
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en het automatische
belichtingssysteem dat de sluitertijd en
het diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt in de zoeker
weergegeven (0).
Als u de ontspanknop half indrukt, wordt
het LCD-scherm uitgeschakeld (pag. 166).
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
Bewegingsonscherpte voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan leiden tot
bewegingsonscherpte. Onscherpe opnamen kunnen hiervan het resultaat
zijn. Let op het volgende om bewegingsonscherpte te voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige pagina.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en
druk de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in.
Ontspanknop
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
zal de opname iets worden vertraagd.
Zelfs wanneer een menu of opname wordt weergegeven of wanneer u
een opname maakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus door
de ontspanknop half in te drukken.
40
U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCD-
scherm, rechtstreeks selecteren en instellen. Dit wordt het scherm
Snel instellen genoemd.
1
Druk op de knop <Q>.
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (7).
2
Stel de gewenste functie in.
Druk op de toets <S> om de in te
stellen functie te selecteren.
X De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 47) worden weergegeven.
Draai aan het instelwiel <6> om
de instelling te wijzigen.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in
om de opname te maken.
X De opname wordt weergegeven.
Q Snel instellen voor opnamefuncties
Basismodi Creatieve modi
Zie pagina 63 voor de functies die kunnen worden ingesteld in de basismodi
en voor de instellingsprocedure.
41
Q Snel instellen voor opnamefuncties
Selecteer de gewenste functie en
druk op <0>. Het scherm met
instellingen voor de functie wordt
weergegeven.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om de instelling
te wijzigen. Er zijn ook functies die
moeten worden ingesteld met de
toets <B>.
Druk op <0> om de instelling te
voltooien en terug te gaan naar het
scherm Snel instellen.
Instelbare functies in het scherm Snel instellen
Scherm met functie-instellingen
Sluitertijd (pag. 92)
Flitsbelichtingscorrectie
(pag. 102)
AF-modus (pag. 81)
Witbalanstrapje*
(pag. 118).
Opnamemodus*
(pag. 22)
Lichte tonen prioriteit* (pag. 220)
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) (pag. 107)
Meetmethode (pag. 100)
Witbalanscorrectie* (pag. 117)
Belichtingscorrectie/AEB-
instelling (pag. 101 en 103)
Beeldstijl (pag. 79)
ISO-snelheid (pag. 77)
Opnamekwaliteit
(pag. 74)
Diafragma (pag. 94)
Ingebouwde flitser uitklappen
Witbalans (pag. 115)
Transportmodus (pag. 86 en 87)
Functies met een sterretje kunnen niet worden ingesteld via het scherm Snel instellen.
Wanneer u <
s
> selecteert en op <
0
> drukt, komt de ingebouwde flitser te voorschijn.
<0>
Ð
42
In de menu's kunt u verschillende functies instellen, zoals de opnamekwaliteit,
datum/tijd, enzovoort. Terwijl u naar het LCD-scherm kijkt, gebruikt u de knop
<
M
> op de achterkant van de camera, de pijltjestoetsen <
S
> en de
knop <
0
> op de achterzijde van de camera om de menu's in te stellen.
In de basismodi, filmmodus en creatieve modi worden andere
tabbladen en menuopties weergegeven.
3 Menugebruik
Menuscherm
<S>
Pijltjestoetsen
LCD-scherm
Knop <0>
Knop <M>
Tabblad
Menu-items
Menu-
instellingen
1 Opname
5 Instellingen
9 My Menu
3 Weergave
Basismodi Filmmodus
Creatieve modi
43
3 Menugebruik
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer een tabblad.
Druk op de toets <U> om een
menutabblad te selecteren.
3
Selecteer het gewenste item.
Druk op de toets <V> om het item
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
4
Selecteer de instelling.
Druk op de toets <
V
> of <
U
> om de
gewenste instelling te selecteren. (Voor het
selecteren van bepaalde instellingen dient u
op de toets <
V
> of <
U
> te drukken.)
De huidige instelling wordt blauw
weergegeven.
5
Stel de gewenste optie in.
Druk op <0> om de instelling vast te
leggen.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <
M
> om terug te gaan
naar de weergave met opname-instellingen.
Procedure voor menu-instellingen
In stap 2 kunt u ook aan het instelwiel <
6
> draaien om een menutabblad te selecteren.
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit gegaan
dat u op de knop <
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
Zie pagina 234 voor informatie over elk menu-item.
44
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met de camera formatteren.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle
opnamen en gegevens van de kaart verwijderd. Zelfs
beveiligde opnamen worden verwijderd; controleer dus of er
geen opnamen op de kaart staan die u wilt bewaren. Breng de
opnamen indien nodig over naar een computer of een ander
opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
1
Selecteer [Formatteren].
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Formatteren] en druk vervolgens
op <0>.
2
Formatteer de kaart.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De kaart wordt geformatteerd.
X Wanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Druk voor low-levelformattering op de
knop <L> om [Low level format]
van een <X> te voorzien en
selecteer [OK].
3 De kaart formatteren
45
3 De kaart formatteren
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of een
computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 250).
Gebruik [Formatteren] in de volgende gevallen:
Low-levelformattering
Voer een low-levelformattering uit als de opname- of leessnelheid van
de kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen.
Aangezien bij low-levelformattering alle sectoren op de kaart worden
gewist die opname-informatie kunnen bevatten, duurt het formatteren wat
langer dan normale formattering.
U kunt de low-levelformattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de
kaart gewoon gebruiken.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De
eigenlijke gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee
wanneer u de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient
u een low-levelformattering uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te
maken om te voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van
derden kunnen komen.
Voordat u een nieuwe Eye-Fi-kaart gebruikt, moet de software voor
de kaart op uw computer worden geïnstalleerd. Vervolgens
formatteert u de kaart met de camera.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt
weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.
Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een
licentie is verleend door Microsoft.
46
Op het LCD-scherm kunnen de opname-instellingen, het menuscherm,
opnamen, enzovoort worden weergegeven.
Wanneer u de camera inschakelt, worden
de opname-instellingen weergegeven.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, wordt het LCD-scherm
uitgeschakeld. Wanneer u de
ontspanknop loslaat, wordt het
LCD-scherm weer ingeschakeld.
Het LCD-scherm kan ook worden
uitgeschakeld met de knop
<B>. Druk nogmaals op de knop
om het LCD-scherm in te schakelen.
Wisselen van scherm op het LCD-scherm
Opname-instellingen
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <M> drukt.
Druk nogmaals op de knop om
terug te keren naar het scherm
met opname-instellingen.
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <x> drukt. Druk
nogmaals op de knop om terug
te keren naar het scherm met
opname-instellingen.
Menufuncties Opname
U kunt [6 LCD uit/aankn.] zo instellen dat de weergave met opname-
instellingen niet steeds wordt uit- of ingeschakeld (pag. 166).
Zelfs als het menuscherm of de opname wordt weergegeven, kunt u
onmiddellijk opnamen maken door de ontspanknop in te drukken.
47
De Uitleg geeft een eenvoudige beschrijving van de betreffende functie
of optie. Deze wordt weergegeven als u de opnamemodus wijzigt of het
scherm Snel instellen gebruikt om een opnamefunctie, Live View,
filmopname of weergave in te stellen. Als u een functie of optie selecteert
in het scherm Snel instellen, wordt de Uitleg-beschrijving weergegeven.
De Uitleg wordt uitgeschakeld als u verdergaat met een bewerking.
Opnamemodus (voorbeeld)
Snel instellen (voorbeeld)
Selecteer [Uitleg].
Selecteer [Uitleg] op het tabblad [6]
en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Uitleg
3 De Uitleg uitschakelen
Opnamefunctie Live view Weergave
48
49
2
Basisfuncties voor het maken
en weergeven van opnamen
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de basismodi op
het programmakeuzewiel kunt gebruiken voor de beste
resultaten en hoe u opnamen kunt weergeven.
In de basismodi hoeft u de camera alleen maar op het onderwerp te
richten en de opname te maken; de camera stelt alles automatisch in
(pag. 63 en 232). Bovendien kunnen de belangrijkste opname-instellingen
in de volautomatische modi niet worden gewijzigd, zodat slechte
opnamen als gevolg van foutieve handelingen worden voorkomen.
B
a
s
i
s
m
o
d
i
De functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
In de basismodi wordt de opname met de functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid, pag. 107) automatisch aangepast, zodat een optimale helderheid en contrast
worden verkregen. Deze functie is in de creatieve modi ook standaard ingeschakeld.
50
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <1>.
2
Richt een AF-punt op het
onderwerp.
Bij het scherpstellen worden alle AF-
punten gebruikt. Meestal wordt er op het
dichtstbijzijnde object scherpgesteld.
Het scherpstellen kan worden
vereenvoudigd door het middelste
AF-punt op het onderwerp te richten.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Als u de ontspanknop half indrukt,
begint de focusring van het objectief
te draaien om scherp te stellen op het
onderwerp.
X De stip in het AF-punt waarop wordt
scherpgesteld, knippert kort rood.
Op hetzelfde moment is er een
pieptoon te horen en brandt het
focusbevestigingslampje <o> in de
zoeker.
X Indien noodzakelijk komt de
ingebouwde flitser automatisch te
voorschijn.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
X
De opname wordt circa 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
Als de ingebouwde flitser
automatisch tevoorschijn is gekomen,
kunt u deze met uw vingers weer
naar binnen drukken.
1 Volautomatisch opnamen maken
AF-punt
Focusbevestigingslampje
51
1 Volautomatisch opnamen maken
Het focusbevestigingslampje <
o
> knippert en het onderwerp is niet scherp in beeld.
Richt het AF-punt op een gedeelte met goed contrast en druk de
ontspanknop vervolgens half in (pag. 39). Ga iets achteruit als u te
dicht bij het onderwerp bent en probeer het nogmaals.
Soms knipperen meerdere AF-punten tegelijk.
In dat geval is op al deze AF-punten scherpgesteld. Wanneer het AF-punt
behorend bij het gewenste onderwerp knippert, maakt u de opname.
De pieptoon blijft zachtjes aanhouden. (Het
focusbevestigingslampje <o> brandt niet.)
Dit geeft aan dat de camera voortdurend scherpstelt op een
bewegend onderwerp. (Het focusbevestigingslampje <
o
> brandt
niet.) U kunt scherpe opnamen maken van een bewegend onderwerp.
Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als de
ontspanknop half is indrukt.
Wanneer de focusinstellingsknop op het objectief op <
MF
> (handmatige
scherpstelling) staat, zet u deze op <
AF
> (automatische scherpstelling).
De flitser komt bij daglicht tevoorschijn.
Bij een onderwerp met tegenlicht kan de flitser tevoorschijn komen
om donkere schaduwen op het onderwerp lichter te maken.
Bij slecht licht flitst de ingebouwde flitser meerdere keren.
Als u de ontspanknop half indrukt, flitst de flitser mogelijk meerdere keren,
zodat er beter automatisch kan worden scherpgesteld. Dit wordt het AF-
hulplicht genoemd. Het heeft een effectief bereik van circa 4 meter.
De opname is donker, ook al is de flitser gebruikt.
Het onderwerp was te ver weg. Het onderwerp moet zich binnen
5 meter van de camera bevinden.
De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van de
opname is onnatuurlijk donker.
Het onderwerp bevond zich te dicht bij de camera en het objectief heeft
een schaduw veroorzaakt. Het onderwerp moet minstens 1 meter van de
camera verwijderd zijn. Als er een kap op het objectief is bevestigd, moet
deze worden verwijderd voordat u een opname met de flitser maakt.
Veelgestelde vragen
52
Positioneer het onderwerp afhankelijk van de scène links of rechts in beeld, zodat
er een uitgebalanceerde achtergrond en een goed perspectief wordt bereikt.
In de modus <1> (Automatisch) drukt u de ontspanknop half in om
scherp te stellen op een niet-bewegend onderwerp. De scherpstelling
wordt vergrendeld. U kunt de compositie vervolgens opnieuw bepalen
en daarna de ontspanknop volledig indrukken om de opname te maken.
Dit heet 'focusvergrendeling'. Focusvergrendeling is ook mogelijk in
andere basismodi (behalve <5> Sport).
Als het onderwerp tijdens of na het scherpstellen in de modus <
1
>
(Automatisch) beweegt en de afstand tot de camera verandert, treedt
AI Servo AF in werking zodat er voortdurend op het onderwerp wordt
scherpgesteld. Zolang u het AF-punt op het onderwerp blijft richten terwijl
u de ontspanknop half indrukt, wordt er voortdurend scherpgesteld.
Druk de ontspanknop volledig in om de opname te maken.
1 Volautomatische technieken
De compositie opnieuw bepalen
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
53
1 Volautomatische technieken
Door op de knop <A> te drukken, kunt u opnamen maken terwijl het
zoekerbeeld op het LCD-scherm van de camera wordt weergegeven.
Dit heet Live view. Raadpleeg pagina 121 voor meer informatie.
1
Geef het Live view-beeld op het
LCD-scherm weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het middelste AF-punt < > op
het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
X Indien noodzakelijk komt de
ingebouwde flitser automatisch te
voorschijn.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
X De foto wordt gemaakt en de opname
wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
X Nadat de weergavetijd is verstreken,
keert de camera automatisch naar de
Live view-modus terug.
Druk op de knop <A> om de Live
view-modus te verlaten.
A Opnamen via Live view
54
Op plaatsen waar het gebruik van een flitser niet is toegestaan, gebruikt
u de modus <7> (Flitser uit). Deze modus is ook geschikt om sfeer
vast te leggen, bijvoorbeeld in situaties met kaarslicht.
Voorkom beweging van de camera als de nummerweergave in
de zoeker knippert.
Bij slecht licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is,
knippert de sluitertijd in de zoeker. Houd de camera stabiel of
gebruik een statief. Als u een zoomlens gebruikt, kunt u het beste
de groothoekzijde gebruiken om te voorkomen dat de opname door
beweging van de camera onscherp wordt.
Portretopnamen maken zonder flitser.
Vraag bij slecht licht het onderwerp zich niet te bewegen totdat de
opname is gemaakt. Als de persoon zich tijdens de belichting
beweegt, kan hij of zij onscherp op de foto komen te staan.
7 De flitser uitschakelen
Opnametips
55
In tegenstelling tot de modus <1> Automatisch waarbij de camera
alles instelt, biedt de modus <C> Automatisch/creatief u de
mogelijkheid om op eenvoudige wijze de scherptediepte,
transportmodus en flitserinstelling te wijzigen.
U kunt bovendien de sfeer selecteren die u in uw opnamen wilt vastleggen.
De standaardinstelling is dezelfde als de modus <
1
> (Automatisch).
* CA staat voor Creative Auto (Automatisch/creatief).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <C>.
2
Druk op de knop <Q>. (7)
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste functie in.
Druk op de toets <V> om een
functie te selecteren.
X De geselecteerde functie en de Uitleg
(pag. 47) worden weergegeven.
Zie pagina 56-57 voor informatie over
het instellen van de diverse functies.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
C Creatieve automatische opnamen
Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-uitschakelaar op <
2
> instelt,
wordt de standaardinstelling van de functie die u in dit scherm hebt ingesteld
hersteld. De instelling voor de zelfontspanner blijft echter behouden.
C Creatieve automatische opnamen
56
U kunt op de knop <Q> drukken om het volgende in te stellen:
(1) Opname via sfeerselectie
U kunt de sfeer instellen die u in uw opnamen wilt vastleggen.
Druk op de toets <
U
> of draai aan het instelwiel <
6
> om de
gewenste sfeer te selecteren. U kunt deze ook in een lijst selecteren
door op <
0
> te drukken. Raadpleeg pagina 64 voor meer informatie.
(2) De achtergrond onscherper/scherper maken
Als u de indexmarkering naar links beweegt, wordt de achtergrond
minder scherp weergegeven. Als u de markering naar rechts
beweegt, wordt de achtergrond scherper weergegeven. Zie
'Portretfoto's maken' op pagina 58 als u de achtergrond onscherp
wilt weergeven. Druk op de toets <U> of draai aan het instelwiel
<6> voor de gewenste aanpassing.
Afhankelijk van het objectief en de opnameomstandigheden ziet de
achtergrond er minder onscherp uit. U kunt deze optie niet instellen
(grijs weergegeven) als <r> is ingesteld of als de ingebouwde flitser
omhoog is gezet met de instelling <a>. Als de flitser wordt gebruikt,
wordt deze instelling niet toegepast.
Sluitertijd
(1)
(2)
(3)
Batterijniveau
Maximumaantal
opnamen
ISO-snelheid
Opnamekwaliteit
Diafragma
57
C Creatieve automatische opnamen
(3) Transportmodus/Flitsen
Wanneer u op <
0
> drukt, worden de
instellingenschermen voor transportmodus of
flitsen weergegeven. Kies de gewenste instelling
en druk op <
0
> om de instelling door te voeren
en naar het scherm Snel instellen terug te keren.
Transportmodus: Druk op de toets <U> of draai aan het instelwiel
<6> voor de gewenste instelling.
<u> Enkelbeeld : Een opname tegelijk maken.
<
i
>
Continue opname
:
Als u de ontspanknop volledig indrukt, worden
er continu opnamen gemaakt. U kunt maximaal
circa 3 opnamen per seconde maken.
<j>
Zelfontspanner:10 sec.
: De opname wordt 10 seconden na het
indrukken van de ontspanknop gemaakt.
<
q
>
Zelfontspanner:Continu
: Druk op de toets <
V
> om het aantal
opnamen dat u met de zelfontspanner wilt
maken (2 - 10) in te stellen. 10 seconden na
het indrukken van de ontspanknop wordt
het ingestelde aantal opnamen gemaakt.
Flitsen: Druk op de toets <U> of draai aan het instelwiel <6> voor
de gewenste instelling.
<a> Autom. flits: De flitser flitst automatisch als dat nodig is.
<I> Flitser aan : De flitser flitst altijd.
<b> Flitser uit : De flitser is uitgeschakeld.
Als de opnamekwaliteit 1 of 1+73 is, is de snelheid bij continu-
opnamen respectievelijk max. circa 2 beelden per seconde en
circa 0,8 beelden per seconde (gemiddelde waarde).
Zie de opmerkingen op pagina 87 bij het gebruik van <
j
> of <
q
>.
Zie De flitser uitschakelen op pagina 54 bij het gebruik van <b>.
58
De modus <
2
> (Portret) maakt de achtergrond onscherp, zodat
personen duidelijker naar voren komen. Ook worden de tinten van de
huid en het haar zachter gemaakt dan in de modus <
1
> (Automatisch).
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe beter.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe
waziger de achtergrond eruitziet. Het onderwerp steekt ook beter af
tegen een effen, donkere achtergrond.
Gebruik een teleobjectief.
Als u over een zoomlens beschikt, kunt u de telezijde gebruiken
om het onderwerp vanaf het middel beeldvullend vast te leggen.
Kom indien nodig dichterbij.
Stel scherp op het gezicht.
Controleer of het AF-punt op het gezicht rood knippert.
2 Portretfoto's maken
Opnametips
Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kunt u continu-opnamen maken van
verschillende poses en gelaatsuitdrukkingen. (Maximaal circa 3 opnamen
per seconde in JPEG-kwaliteit.)
Indien noodzakelijk komt de ingebouwde flitser automatisch te voorschijn.
59
Gebruik de modus <3> (Landschap) voor panoramafoto's, opnamen
in de avond of om alles van dichtbij tot veraf scherp in beeld te krijgen.
Groene en blauwe kleuren worden in deze modus levendiger en de
opname wordt scherper dan bij <1> (Automatisch).
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde.
Wanneer u de groothoekzijde van een zoomlens gebruikt, wordt er
beter op onderwerpen die dichtbij of ver weg zijn scherpgesteld dan
met de telezijde. Het geeft landschappen ook meer breedte.
's Avonds opnamen maken.
De modus <3> is ook erg geschikt voor
opnamen in de avonduren, omdat de
ingebouwde flitser is uitgeschakeld.
Gebruik een statief om
bewegingsonscherpte te voorkomen.
Als u 's avonds een opname van een
persoon wilt maken, zet u het
programmakeuzewiel op <6> (Nacht
portret) en gebruikt u een statief (pag. 62).
3 Landschapsfoto's maken
Opnametips
60
Wanneer u bloemen of kleine onderwerpen van dichtbij wilt fotograferen,
gebruikt u hiervoor de modus <
4
> (Close-up). Gebruik een macro-
objectief (afzonderlijk verkrijgbaar) om kleine onderwerpen veel groter
te laten uitkomen.
Gebruik een eenvoudige achtergrond.
Bloemen en dergelijke steken tegen een eenvoudige achtergrond beter af.
Nader het onder onderwerp zo dicht mogelijk.
Controleer de minimale scherpstelafstand van het objectief.
Sommige objectieven hebben een indicatie, zoals <40.25m>.
De minimale scherpstelafstand van het objectief wordt gemeten
vanaf de scherpstelvlakmarkering <V> linksboven op de camera
tot het onderwerp. Als u zich te dicht bij het onderwerp bevindt,
knippert het focusbevestigingslampje <o>.
Bij weinig licht gaat de ingebouwde flitser af. Als u zich te dicht bij
het onderwerp bevindt en de onderzijde van de opname er donker
uitziet, dient u de afstand tot het onderwerp te vergroten.
Gebruik bij een zoomlens de telezijde.
Het onderwerp ziet er groter uit als u bij een zoomlens de telezijde gebruikt.
4 Close-ups maken
Opnametips
61
Gebruik de modus <
5
> (Sport) voor het fotograferen van een bewegend
onderwerp, bijvoorbeeld een rennend kind of een rijdende auto.
Gebruik een teleobjectief.
Het gebruik van een teleobjectief wordt aanbevolen, omdat u
hiermee op grote afstand kunt fotograferen.
Gebruik het middelste AF-punt om scherp te stellen.
Richt het middelste AF-punt op het onderwerp en druk de
ontspanknop vervolgens half in om automatisch scherp te stellen.
Tijdens het automatisch scherpstellen blijft u een zachte pieptoon
horen. Als er niet kan worden scherpgesteld, gaat het
focusbevestigingslampje <o> knipperen.
Druk de ontspanknop volledig in om de opname te maken. Als u de
ontspanknop ingedrukt houdt, worden de modi voor continu-
opnamen (maximaal circa 3 opnamen per seconde in JPEG-
kwaliteit) en automatisch scherpstellen actief.
5
Opnamen maken van bewegende onderwerpen
Opnametips
Bij slecht licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is, knippert
de sluitertijd in de linkeronderhoek. Houd de camera stil en maak de opname.
62
Gebruik de modus <
6
> (Nacht portret) als u 's avonds iemand wilt fotograferen
en een natuurlijk uitziende belichting in de achtergrond wilt hebben.
Gebruik een groothoekobjectief en een statief.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde om in het donker een
panorama-effect te verkrijgen. Gebruik tevens een statief om
bewegingsonscherpte te voorkomen.
De persoon moet zich binnen 5 meter van de camera bevinden.
Bij slecht licht gaat de ingebouwde flitser automatisch af zodat de
persoon goed wordt belicht. De maximale effectieve afstand van de
ingebouwde flitser is 5 meter van de camera.
Maak ook opnamen met <1> (Automatisch).
Omdat bij avondopnamen bewegingsonscherpte vaker voorkomt,
wordt het tevens aanbevolen om met <1> (Automatisch) te
fotograferen.
6 's Avonds portretfoto's maken
Opnametips
Vraag het onderwerp zich niet bewegen, ook niet nadat er is geflitst.
Als u de zelfontspanner samen met de flitser gebruikt, knippert het
lampje van de zelfontspanner kort wanneer de opname wordt gemaakt.
63
Wanneer in de basismodi het scherm
met de opname-instellingen wordt
weergegeven, kunt u op de knop <Q>
drukken om het scherm Snel instellen
weer te geven. In de onderstaande tabel
worden de functies vermeld die in de
diverse basismodi met het scherm Snel
instellen kunnen worden ingesteld.
1 Stel het programmakeuzewiel in op een basismodus.
2 Druk op de knop <Q>. (7)
X Het scherm Snel instellen wordt weergegeven.
3 Stel de functie in.
Druk op de toets <V> om een functie te selecteren.
(niet noodzakelijk in de modus 1/7.)
X
De geselecteerde functie en de Uitleg (pag. 47) worden weergegeven.
Druk op de toets <
U
> of draai aan het instelwiel <
6
> om de instelling te wijzigen.
Functies die in de basismodi kunnen worden ingesteld
o:
automatisch ingesteld
k:
door gebruiker in te stellen
:
niet in te stellen
* Gebruik de toets <V> om het aantal continu-opnamen in te stellen.
Q Snel instellen
Functie
1
(pag. 50)
7
(pag. 54)
C
(pag. 55)
2
(pag. 58)
3
(pag. 59)
4
(pag. 60)
5
(pag. 61)
6
(pag. 62)
Transport-
modus
u: Enkelbeeld
k k k k k k
i: Continue opname
k k k
Zelfont-
spanner
j: 10 sec.
k k k k k k k k
q: Continu*
k k k k k k k k
Flitsen
Automatisch flitsen
o k o o o
Flitser aan (flitst altijd)
k
Flitser uit
o k o o
Opname via sfeerselectie (pag. 64)
k k k k k k
Opname via licht of scènetype (pag. 67)
k k k k
De achtergrond onscherper/scherper maken (pag. 56)
k
Voorbeeld: Portretmodus
64
U kunt de sfeer selecteren die u voor de opname wilt gebruiken, behalve
wanneer de basismodus <
1
> (Automatisch) of <
7
> (Flitser uit) is ingesteld.
1
Stel het programmakeuzewiel op
een van de volgende modi in: <
C
>,
<
2
>, <
3
>, <
4
>, <
5
> of <
6
>.
2
Geef het Live view-beeld weer.
Als het Live view-beeld wordt
weergegeven, kunt u het sfeereffect
zien.
Druk op de knop <A> om naar Live
view over te schakelen.
3
Selecteer in het scherm Snel
instellen de gewenste sfeer.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de toets <
V
> om [
Standaard
] te
selecteren. Onder in het scherm wordt [
Opname
via sfeerselectie
] weergegeven.
Druk op de toets <
U
> of draai aan het instelwiel
<
6
> om de gewenste sfeer te selecteren.
X
Op het LCD-scherm wordt weergegeven
hoe de opname er met de geselecteerde
sfeerinstelling zal uitzien.
Opname via sfeerselectie
Sfeer
1 7 C 2 3 4 5 6
Sfeereffect
(1) Standaard
k k k k k k
Geen instelling
(2) Levendig
k k k k k k
Zwak/Standaard/Sterk
(3) Soft
k k k k k k
Zwak/Standaard/Sterk
(4) Warm
k k k k k k
Zwak/Standaard/Sterk
(5) Intens
k k k k k k
Zwak/Standaard/Sterk
(6) Koel
k k k k k k
Zwak/Standaard/Sterk
(7) Helderder
k k k k k k
Zwak/Normaal/Sterk
(8) Donkerder
k k k k k k
Zwak/Normaal/Sterk
(9) Monochroom
k k k k k k
Blauw / Z/W / Sepia
65
Opname via sfeerselectie
4
Stel het sfeereffect in.
Druk op de toets <V> om de
effectenbalk te selecteren. [Effect]
wordt dan onder in het scherm
weergegeven.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om het gewenste
effect te selecteren.
5
Maak de opname.
Druk op de ontspanknop om een
opname te maken terwijl het Live
view-beeld wordt weergegeven.
Druk op de knop <A> om de Live
view-modus te verlaten en weer via
de zoeker te fotograferen. Druk
vervolgens de ontspanknop helemaal
in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de
aan-uitschakelaar op <2> instelt,
wordt de instelling [Standaard]
hersteld.
Het Live view-beeld dat met de toegepaste sfeerinstelling wordt
weergegeven, ziet er niet exact hetzelfde uit als de eigenlijke foto.
Bij gebruik van de flitser is het sfeereffect mogelijk minimaal.
Bij fel licht buiten heeft het Live view-beeld op het scherm mogelijk
niet dezelfde helderheid of sfeer als de eigenlijke foto die u maakt.
Stel [6 LCD-helderheid] in op 4 en kijk naar het Live view-beeld
terwijl u zorgt dat het omgevingslicht geen invloed op het scherm heeft.
Als u niet wilt dat tijdens het instellen van functies het Live view-beeld wordt
weergegeven, drukt u na stap 1 op de knop <Q>. Wanneer u op de knop
<Q> drukt, wordt het scherm Snel instellen weergegeven. U kunt dan
[Opname via sfeerselectie] en [Opname via licht of scènetype] instellen
en via de zoeker opnamen maken.
Opname via sfeerselectie
66
Sfeerinstellingen
(1) Standaard
Standaardopnamekenmerken voor de respectieve opnamemodus.
Let op: <2> heeft opnamekenmerken die voor portretfoto's zijn
geoptimaliseerd en <3> is geoptimaliseerd voor landschapsfoto's.
Elke sfeer is een aanpassing van de opnamekenmerken van de
respectieve opnamemodus.
(2) Levendig
Het onderwerp wordt scherp en levendig weergegeven. Met deze
sfeerinstelling ziet de foto er indrukwekkender uit dan met de
instelling [Standaard].
(3) Soft
Het onderwerp wordt zachter en subtieler weergegeven. Goed voor
portretten, huisdieren, bloemen enzovoort.
(4) Warm
Het onderwerp wordt zachter en met warmere kleuren
weergegeven. Goed voor portretten, huisdieren en andere
onderwerpen die u een warme uitstraling wilt geven.
(5) Intens
De algehele helderheid wordt iets verminderd, terwijl het onderwerp
wordt benadrukt voor een intensere sfeer. Mensen of levende
onderwerpen vallen hierdoor meer op.
(6) Koel
De algehele helderheid wordt iets verminderd waarbij koelere
kleurtinten worden toegepast. Een onderwerp in de schaduw komt
hierdoor kalmer en imposanter over.
(7) Helderder
De opname wordt lichter weergegeven.
(8) Donkerder
De opname wordt donkerder weergegeven.
(9) Monochroom
De opname is monochroom. U kunt de monochroomkleur instellen
op zwart-wit, sepia of blauw. Wanneer [Monochroom] is
geselecteerd, wordt in de zoeker <0> weergegeven.
67
In de basismodi <2> (Portret), <3> (Landschap), <4> (Close-up)
en <5> (Sport) kunt u opnamen maken waarbij de instellingen met de
lichtomstandigheden of het type scène overeenkomen. In de meeste
situaties voldoet [Stand. inst.], maar als de instellingen aan de
lichtomstandigheden of het type scène zijn aangepast, zal de opname
nauwkeuriger overeenkomen met wat u ziet.
Voor Live view moet u bij het instellen van zowel [Opname via licht of
scènetype] als [Opname via sfeerselectie] (pag. 64) eerst [Opname
via licht of scènetype] instellen. Hierdoor wordt het gemakkelijker om
het resultaat op het LCD-scherm te bekijken.
1
Stel het programmakeuzewiel op
een van de volgende modi in:
<2> <3> <4> <5>
2
Geef het Live view-beeld weer.
Als het Live view-beeld wordt
weergegeven, kunt u het resultaat
zien.
Druk op de knop <A> om naar
Live view over te schakelen.
Opname via licht of scènetype
Licht of scène
1 7 C 2 3 4 5 6
(1) Stand. inst.
k k k k
(2) Daglicht
k k k k
(3) Schaduw
k k k k
(4) Bewolkt
k k k k
(5) Kunstlicht
k k k
(6) TL-licht
k k k
(7) Zonsondergang
k k k k
Opname via licht of scènetype
68
3
Selecteer in het scherm Snel
instellen het type licht of scène.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de toets <V> om [Stand.
inst.] te selecteren. Onder in het
scherm wordt [Opname via licht of
scènetype] weergegeven.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om het gewenste
type licht of scène te selecteren.
X
Op het LCD-scherm wordt weergegeven
hoe de opname er met het geselecteerde
type licht of scène zal uitzien.
4
Maak de opname.
Druk op de ontspanknop om een
opname te maken terwijl het Live
view-beeld wordt weergegeven.
Druk op de knop <
A
> om de Live view-
modus te verlaten en weer via de zoeker te
fotograferen. Druk vervolgens de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-
uitschakelaar op <
2
> instelt, wordt de
instelling [
Stand inst.
] hersteld.
Als u de flitser gebruikt, gaat de instelling over op [
Stand. inst.
]. (In de opname-
informatie wordt echter het ingestelde type licht of scène weergegeven.)
Als u deze functie samen met [
Opname via sfeerselectie
] wilt instellen, kiest u
de optie onder [
Opname via licht of scènetype
] die het beste past bij de sfeer
die u hebt ingesteld. Wanneer u bijvoorbeeld [
Zonsondergang
] hebt gekozen,
worden warme kleuren benadrukt; dit past wellicht niet bij de sfeer die u hebt ingesteld.
Als u niet wilt dat tijdens het instellen van functies het Live view-beeld wordt
weergegeven, drukt u na stap 1 op de knop <
Q
>. Wanneer u op knop <
Q
>
drukt, wordt het scherm Snel instellen weergegeven. Vervolgens kunt u
[
Opname via licht of scènetype
] instellen en via de zoeker opnamen maken.
69
Opname via licht of scènetype
Instellingen voor het type licht of scène
(1) Stand. inst.
Dit is de standaardinstelling.
(2) Daglicht
Voor onderwerpen in zonlicht. Hiermee zien blauwe luchten en
groene gebieden zoals bomen en struiken er natuurlijker uit en
worden lichtgekleurde bloemen beter weergegeven.
(3) Schaduw
Voor onderwerpen in de schaduw. Geschikt voor huidtinten die
mogelijk te blauwachtig worden weergegeven en voor lichtgekleurde
bloemen.
(4) Bewolkt
Voor onderwerpen bij een bewolkte lucht. Huidtinten en
landschappen die er op een bewolkte dag mat kunnen uitzien,
worden warmer weergegeven. Dit werkt ook bij lichtgekleurde
bloemen.
(5) Kunstlicht
Voor onderwerpen die door kunstlicht worden verlicht. Vermindert de
roodoranje kleurzweem die door kunstlicht wordt veroorzaakt.
(6) TL-licht
Voor onderwerpen die door TL-licht worden verlicht. Geschikt voor
alle typen TL-verlichting.
(7) Zonsondergang
Geschikt voor het vastleggen van de indrukwekkende kleuren van
een zonsondergang.
70
Hieronder wordt beschreven hoe u opnamen het eenvoudigst kunt
weergeven. Zie pagina 175 voor meer informatie over de weergaveprocedure.
1
Geef de opname weer.
Als u op de knop <x> drukt, wordt
de laatstgemaakte opname
weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Als u opnamen vanaf de laatste opname wilt
weergeven, drukt u op de toets <
Y
>. Als u
opnamen vanaf de eerste opname (de oudste)
wilt weergeven, drukt u op de toets <
Z
>.
Telkens als u op de knop <
B
> drukt,
wordt het weergaveformaat gewijzigd.
3
Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <
x
> om de
opnameweergave te beëindigen en naar
de opname-instellingen terug te keren.
x Opnamen weergeven
Met basisinformatie
Histogram
Basisinformatie +
beeldkwaliteit/opnamenummer
Weergave met opname-informatie
71
3
Creatieve opnamen
Om mislukte opnamen te voorkomen, worden in de
basismodi de meeste functies automatisch ingesteld.
Deze kunnen niet worden gewijzigd. In de <d> modus
(AE-programma) kunt u diverse functies instellen en
creatievere opnamen maken.
In de <d> modus stelt de camera de sluitertijd en het
diafragma automatisch in om een standaardbelichting te
verkrijgen.
Het verschil tussen de basismodi en <d> wordt uitgelegd
op pagina 232.
De functies die in dit hoofdstuk worden toegelicht, kunnen
ook worden gebruikt in de modi <s>, <f> en <a>.
Deze komen in hoofdstuk 4 aan de orde.
De markering M rechts van de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 22) beschikbaar is.
*<d> staat voor programma.
* AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure).
72
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die
het beste bij de helderheid van het onderwerp passen. Dit heet AE-
programma.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <d>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Kijk door de zoeker en richt het
geselecteerde AF-punt op het
onderwerp. Druk de ontspanknop
vervolgens half in.
X De stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld, knippert gedurende
korte tijd rood en het
focusbevestigingslampje <o>
rechts onder in de zoeker licht op
(bij 1-beeld AF).
X De sluitertijd en het diafragma
worden automatisch ingesteld en
in de zoeker weergegeven.
3
Controleer het scherm.
Er wordt een standaardbelichting
verkregen zolang de waarden voor
de sluitertijd en het diafragma niet
knipperen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
d: AE-programma
Als u een TS-E-objectief gebruikt om het beeld verticaal te verschuiven of
als u een tussenring gebruikt, kan er mogelijk geen standaardbelichting
worden verkregen of is de belichting mogelijk onregelmatig.
73
d: AE-programma
Wijzig de ISO-snelheid of gebruik de ingebouwde flitser.
Als u de belichting op het omgevingslicht en het onderwerp wilt
afstemmen, kunt u de ISO-snelheid wijzigen (pag. 77) of de
ingebouwde flitser gebruiken (pag. 88). In de modus <d> gaat de
ingebouwde flitser niet automatisch af. Bij slecht licht drukt u daarom
op de flitsknop <I>, zodat de flitser omhoog komt. (U kunt de
ingebouwde flitser ook uitklappen door in het scherm Snel instellen
het pictogram <s> te selecteren.)
U kunt het programma aanpassen. (Programmakeuze)
Nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt, draait u aan het
instelwiel <6> om de combinatie van sluitertijd en diafragma
(het programma) te wijzigen. Programmakeuze wordt automatisch
geannuleerd nadat de opname is gemaakt. Programmakeuze is niet
mogelijk wanneer u de flitser gebruikt.
Opnametips
Wanneer de sluitertijd '30"' en het maximale
diafragma knipperen, is er sprake van onderbelichting.
Verhoog de ISO-snelheid of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd '4000' en het minimale
diafragma knipperen, is er sprake van overbelichting.
Verlaag de ISO-snelheid.
Verschillen tussen <d> en <1> (Automatisch)
Met <1> worden veel functies, zoals de AF-modus, de transportmodus en
de ingebouwde flitser automatisch ingesteld om slechte opnamen te
voorkomen. U kunt slechts een beperkt aantal functies instellen. Met <d>
worden alleen de sluitertijd en het diafragma automatisch ingesteld. U kunt
de AF-modus, de transportmodus en de ingebouwde flitser naar wens
instellen (pag. 232).
74
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn tien
instellingen voor de opnamekwaliteit: 73, 83, 74, 84, 7a, 8a,
b, c, 1, 1+73.
1
Selecteer [Kwaliteit].
Selecteer op het tabblad [
1
] de optie
[
Kwaliteit
] en druk vervolgens op <
0
>.
X [Kwaliteit] wordt weergegeven.
2
Selecteer de opnamekwaliteit.
Het respectieve aantal pixels en het
aantal mogelijke opnamen worden
weergegeven om u te helpen de
gewenste kwaliteit te selecteren.
Druk vervolgens op <0>.
*
De cijfers voor de bestandsgrootte, het aantal mogelijke opnamen en de maximale opnamereeks zijn
gebaseerd op een 4-GB testgeheugenkaart en de testnormen van Canon (ISO 100 en beeldstijl
Standaard).
Deze cijfers kunnen verschillen afhankelijk van het onderwerp, het merk van de
kaart, de ISO-snelheid, de beeldstijl, persoonlijke voorkeuzen en andere instellingen.
3 De opnamekwaliteit instellen
Aantal pixels
Maximumaantal
opnamen
Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering)
Kwaliteit
Vastgelegde pixels
(megapixels)
Bestandsgrootte
(MB)
Maximumaantal
opnamen
Maximale
opnamereeks
73
Hoge
kwaliteit
JPEG
Circa 12,2
(12,2 M)
4,4 830 830
83 2,2 1600 1600
74
Gemiddelde
kwaliteit
Circa 6,3
(6,3 M)
2,6 1400 1400
84 1,4 2630 2630
7a
Lage
kwaliteit
Circa 3,4
(3,4 M)
1,7 2130 2130
8a 0,9 4060 4060
b
Circa 2,5
(2,5 M)
1,2 2880 2880
c
Circa 0,35
(0,35 M)
0,3 11.280 11.280
1
Hoge
kwaliteit
Circa 12,2
(12,2 M)
16,7 210 5
1+73 16,7+4,4 170 1
75
3 De opnamekwaliteit instellen
Ik wil de opnamekwaliteit selecteren die bij het papierformaat
past waarop ik wil afdrukken.
Raadpleeg het diagram links bij het
kiezen van de opnamekwaliteit. Als u de
opname wilt bijsnijden, wordt het
aanbevolen om een hogere kwaliteit
(meer pixels) te selecteren, zoals 73,
83, 1 of 1+73.
b is geschikt voor het weergeven van
opnamen in een digitale fotolijst. c is
geschikt voor het e-mailen van de
opname of voor gebruik op een website.
Wat is het verschil tussen
7 en 8?
Dit geeft een andere opnamekwaliteit aan als gevolg van een andere
compressie. Zelfs met hetzelfde aantal pixels heeft de opname die met
7
is
gemaakt een hogere opnamekwaliteit. Als
8
is geselecteerd, is de opname-
kwaliteit iets lager, maar kunnen er meer opnamen op de kaart worden
opgeslagen. De opties
b
en
c
hebben beide kwaliteitsinstelling
7
(Fijn).
Ik kan meer opnamen maken dan het aangegeven
maximumaantal opnamen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunt u mogelijk meer
opnamen maken dan is aangegeven. Minder is echter ook mogelijk.
Het weergegeven aantal mogelijke opnamen is slechts een schatting.
Geeft de camera de maximale opnamereeks weer?
De maximale opnamereeks wordt rechts in de zoeker weergegeven.
Aangezien de indicator slechts één cijfer weergeeft (
0
-
9
), wordt elk
getal dat hoger is dan 9 weergegeven als '
9
'. Dit getal wordt echter ook
weergegeven als er geen kaart in de camera is geplaatst. Pas op dat u
geen opnamen maakt als er zich geen kaart in de camera bevindt.
Wanneer moet ik 1 gebruiken?
1
-opnamen moeten met de computer worden bewerkt. Zie voor meer informatie
'Informatie over
1
' en 'Informatie over
1
+
73
' op de volgende pagina.
Veelgestelde vragen
Papierformaat
A3 (42 x 29,7 cm)
A4 (29,7 x 21 cm)
17,8 x 12,7 cm
14,8 x 10 cm
12,7 x 8,9 cm
73
83
1
1+73
74
84
7a
8a
b
3 De opnamekwaliteit instellen
76
1-opnamen zijn onbewerkte opnamegegevens die nog moeten
worden omgezet in 73 of andere typen afbeeldingen. Hoewel voor het
weergeven van 1-opnamen op de computer software als Digital
Photo Professional nodig is (meegeleverd, pag. 264), kunnen op 1-
opnamen erg eenvoudig bewerkingen worden toegepast die bij andere
soorten opnamen niet mogelijk zijn. 1 is geschikt als u de opname
zelf nauwkeurig wilt bewerken of opnamen van een belangrijk
onderwerp wilt maken.
Met 1+73 wordt er door slechts één opname te maken zowel een
1- als een 73-opname opgeslagen. De twee opnamen worden
gelijktijdig op de kaart opgeslagen. De twee opnamen worden
opgeslagen in dezelfde map en met hetzelfde bestandsnummer
(bestandsextensie JPG voor JPEG en CR2 voor RAW). 73-opnamen
kunnen zelfs worden bekeken of afgedrukt met een computer waarop
de bij de camera geleverde software niet is geïnstalleerd.
Informatie over 1
Informatie over 1+73
0001 . JPG
0001 . CR2
Bestandsnummer
Bestandsextensie
1 opname
73 opname
RAW-opnamen kunnen mogelijk niet worden weergegeven in commerciële
software van derden. We raden u aan om de meegeleverde software te
gebruiken.
77
Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de
waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt
de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 78).
1
Druk op de knop <WZ>.
X [ISO snelheid] wordt weergegeven.
2
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om de gewenste
ISO-snelheid te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Als u [AUTO] selecteert, wordt de
ISO-snelheid automatisch ingesteld
(pag. 78).
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
* Bij hoge ISO-snelheden kunnen opnamen er korreliger uitzien.
Z: De ISO-snelheid wijzigenN
ISO-snelheid Opnamesituatie (Geen flits) Flitsbereik
100 - 400 Zonnig, buiten
Hoe hoger de ISO-snelheid,
hoe groter het flitsbereik zal
zijn (pag. 88).
400 - 1600 Bewolkt of 's avonds
1600 - 6400 Donker, binnen of 's avonds
Als onder [7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie [5: Lichte
tonen prioriteit] is ingesteld op [1:Inschakelen], kan ISO 100 niet
worden ingesteld (pag. 220).
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen er korreliger uitzien. Lange
belichtingstijden kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis
(strepen, lichte puntjes, enzovoort) op de opname zichtbaar zijn.
Als onder [
7
Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
] de optie [
9: Flitsknopfunctie
]
is ingesteld op [
1: ISO snelheid
] kunt u de ISO-snelheid met de knop <
D
> instellen.
Z: De ISO-snelheid wijzigenN
78
Als u de ISO-snelheid instelt op [
AUTO
],
wordt de werkelijk in te stellen ISO-snelheid
weergegeven wanneer u de ontspanknop half
indrukt. Zoals hieronder wordt aangegeven,
wordt de ISO-snelheid automatisch aan de
opnamemodus aangepast.
*1: Vast op ISO 800 voor bulb-belichting.
*2: Afhankelijk van de ingestelde maximale ISO-snelheid.
*3:
Indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt ISO 100 of een hogere ISO-snelheid ingesteld.
*4:
Als u reflectieflitsen gebruikt met een externe Speedlite in een basismodus (behalve <
6
>) of in de
modus <
d
> of <
8
>, wordt automatisch ISO 800 - 1600 (of tot de maximumgrens) ingesteld.
*5: Vast op ISO 400 als ISO 400 de maximumgrens is.
Voor ISO Auto kunt u de maximale ISO-snelheid instellen op een
waarde tussen ISO 400 en ISO 6400.
Selecteer op het tabblad [y] de optie
[ISO auto] en druk op <0>. Selecteer
de ISO-snelheid en druk op <0>.
ISO [AUTO]
Opnamemodus Instelling ISO-snelheid
1/7/C/3/4/5/6
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 3200
d/s/f/a
*1
/8
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400
*2
2 Vast op ISO 100
Met flitser Vast op ISO 800
*3*4*5
3
De maximale ISO-snelheid instellen voor ISO Auto
N
Als [AUTO] is ingesteld, wordt de ISO-snelheid in volledige stappen
weergegeven. De ISO-snelheid wordt in werkelijkheid echter in kleinere
stappen ingesteld. In de opname-informatie (pag. 198) kan daarom een
ISO-snelheid van bijvoorbeeld 125 of 640 worden weergegeven.
In de modus <2> wordt daadwerkelijk de ISO-snelheid gebruikt die in
de tabel wordt weergegeven, ook als ISO 100 niet wordt weergegeven.
79
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opnamekenmerken verkrijgen
die bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp passen.
In de basismodi kunt u geen beeldstijl selecteren.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
X Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op <0>.
X De beeldstijl wordt ingesteld en het
menu verschijnt weer.
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een algemene
beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren. Goed
voor portretten in close-up. Deze beeldstijl wordt ook automatisch
geselecteerd wanneer u het programmakeuzewiel op <
2
> instelt.
Door de [Kleurtoon] te wijzigen (pag. 111), kunt u de huidskleurtint
aanpassen.
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en heldere
opnamen. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende
landschappen. Deze beeldstijl wordt ook automatisch geselecteerd
wanneer u het programmakeuzewiel op <3> instelt.
A
De optimale opnamekenmerken voor het onderwerp selecteren
N
Kenmerken van beeldstijlen
A De optimale opnamekenmerken voor het onderwerp selecterenN
80
S Neutraal
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. Voor natuurlijke
kleuren en ingetogen opnamen.
U Natuurlijk
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. Wanneer het
onderwerp wordt vastgelegd bij een kleurtemperatuur van 5200 K,
wordt de kleur colorimetrisch aangepast aan de kleur van het
onderwerp. De foto ziet er mat en ingetogen uit.
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt een standaardstijl, zoals [Portret], [Landschap], een
beeldstijlbestand, enzovoort opslaan en deze naar wens aanpassen
(pag. 113). Een beeldstijl die niet door de gebruiker is aangepast,
heeft dezelfde standaardinstellingen als de beeldstijl [Standaard].
Monochrome opnamen die zijn gemaakt in een andere opname-
kwaliteit dan 1 kunnen niet worden teruggezet naar kleur. Als u
later opnamen in kleur wilt maken, dient u ervoor te zorgen dat de
instelling [Monochroom] is geannuleerd. Wanneer [Monochroom]
is ingesteld, wordt <0> weergegeven in de zoeker.
81
U kunt de AF-modus selecteren die bij de opnameomstandigheden en het onderwerp
past. In de basismodi wordt automatisch de geschiktste AF-modus ingesteld.
1
Zet op het objectief de
focusinstellingsknop op <AF>.
2
Druk op de knop <ZE>.
X [AF-modus] wordt weergegeven.
3
Selecteer de AF-modus.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om de gewenste
AF-modus te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp en
druk de ontspanknop half in. De
camera stelt vervolgens automatisch
scherp in de geselecteerde AF-modus.
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Zodra er is scherpgesteld, knippert de stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld gedurende korte tijd rood en licht tevens het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker op.
Bij meervlaksmeting (pag. 100) wordt de belichting ingesteld op het
moment dat er op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de scherpstelling
vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe beeldcompositie maken.
E: De AF-modus wijzigenN
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
E: De AF-modus wijzigenN
82
Deze AF-modus is geschikt voor bewegende onderwerpen waarbij
de scherpstelafstand telkens verandert. Zolang u de ontspanknop
half ingedrukt houdt, blijft de camera continu op het onderwerp
scherpstellen.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
Bij automatische AF-puntselectie (pag. 83) stelt de camera scherp
op het middelste AF-punt. Als het onderwerp zich tijdens het
scherpstellen van het middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera
het onderwerp volgen zolang dit nog binnen het bereik van een
ander AF-punt valt.
In de modus AI Focus AF schakelt de AF-modus automatisch van
1-beeld AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt.
Als het onderwerp in beweging komt nadat erop is scherpgesteld in
de modus 1-beeld AF, signaleert de camera deze beweging en
schakelt de AF-modus automatisch over naar AI Servo AF.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-modus
Als u niet kunt scherpstellen, gaat het focusbevestigingslampje <o> in
de zoeker knipperen. In dit geval kan er geen opname worden gemaakt,
ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Maak een nieuwe
beeldcompositie en probeer opnieuw scherp te stellen. Of zie
'Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld' (pag. 85).
Als [1 Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u geen pieptoon
als er op het onderwerp is scherpgesteld.
In de modus AI Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als er op het onderwerp is
scherpgesteld. Ook gaat het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker niet branden.
Wanneer er in de modus AI Focus AF op het onderwerp wordt scherpgesteld
met de actieve Servo-modus, hoort u een zachte aanhoudende pieptoon.
Het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker gaat echter niet branden.
83
In de basismodi stelt de camera automatisch scherp op het
dichtstbijzijnde onderwerp. Daarom wordt er mogelijk niet altijd op
het beoogde onderwerp scherpgesteld.
In de modi <d>, <s>, <f> en <a> kunt u het AF-punt selecteren
en dat gebruiken om scherp te stellen op het beoogde onderwerp.
1
Druk op de knop <S>. (9)
X Het actuele geselecteerde AF-punt
wordt op het LCD-scherm en in de
zoeker weergegeven.
2
Selecteer het gewenste AF-punt.
Druk op de toets <S> om het
AF-punt te selecteren.
Als u in de zoeker kijkt, kunt u het
AF-punt selecteren door aan het
instelwiel <6> te draaien tot het
gewenste AF-punt rood oplicht.
Als alle AF-punten oplichten, wordt
automatische AF-puntselectie
ingeschakeld. Er wordt dan
automatisch een AF-punt
geselecteerd waarmee op het
onderwerp wordt scherpgesteld.
Wanneer u op <0> drukt, wordt er
tussen het middelste AF-punt en
automatische AF-puntselectie
gewisseld.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het geselecteerde AF-punt
op het onderwerp en druk de
ontspanknop half in om scherp
te stellen.
S Het AF-punt selecterenN
S Het AF-punt selecterenN
84
Als u van dichtbij een portret wilt maken, gebruikt u 1-beeld AF
en stelt u scherp op de ogen.
Als u eerst op de ogen scherpstelt, kunt u de compositie vervolgens
opnieuw bepalen terwijl het gezicht scherp blijft.
Als het moeilijk is om scherp te stellen, kunt u het beste het
middelste AF-punt selecteren en gebruiken.
Van de negen AF-punten is het middelste het gevoeligste.
Stel de camera in op automatische AF-puntselectie en AI Servo
AF om gemakkelijker op een bewegend onderwerp te kunnen
scherpstellen (pag. 82).
Het middelste AF-punt wordt als eerste gebruikt om op het onderwerp
scherp te stellen. Als het onderwerp zich tijdens het scherpstellen van
het middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera het onderwerp
volgen zolang dit nog binnen het bereik van een ander AF-punt valt.
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser een paar keer kort wanneer
u de ontspanknop half indrukt. Daarmee wordt het onderwerp belicht,
zodat automatisch scherpstellen makkelijker is.
Opnametips
AF-hulplicht met de ingebouwde flitser
Het AF-hulplicht wordt niet geactiveerd in de volgende opnamemodi:
<7>, <3> en <5>.
Het AF-hulplicht kan niet worden geactiveerd in de modus AI Servo AF.
Het effectieve bereik van het AF-hulplicht dat door de ingebouwde flitser
wordt geactiveerd, bedraagt ongeveer 4 meter.
Wanneer u in de creatieve modi met de knop <I> de ingebouwde flitser
omhoog laat komen (pag. 88), wordt indien nodig het AF-hulplicht
geactiveerd.
Als u een extender (afzonderlijk verkrijgbaar) gebruikt en het maximale
diafragma kleiner wordt dan f/5.6, is automatisch scherpstellen niet mogelijk
(behalve in de modi [Live-modus] en [u Live-modus] tijdens Live view).
Raadpleeg de instructiehandleiding bij de extender voor meer informatie.
85
Soms kan er niet automatisch worden scherpgesteld
(het focusbevestigingslampje <o> van de zoeker knippert dan).
Dit kan onder meer voorkomen bij de volgende onderwerpen:
Onderwerpen met erg weinig contrast.
(Bijvoorbeeld: strakblauwe luchten, muren met een effen kleur, enzovoort)
Onderwerpen bij zeer weinig licht
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel tegenlicht
(Bijvoorbeeld: auto's met een zeer reflecterende carrosserie, enzovoort)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf worden bedekt door een AF-punt
(Bijvoorbeeld: een dier in een kooi, enzovoort)
Terugkerende patronen
(Bijvoorbeeld: vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort)
Ga in dergelijke situaties op een van de volgende manieren te werk:
(1) Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat op dezelfde
afstand staat als het onderwerp en vergrendel de scherpstelling
vóórdat u de compositie opnieuw bepaalt (pag. 52).
(2) Zet de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> en stel
handmatig scherp.
1
Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <MF>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel scherp door aan de focusring op
het objectief te draaien totdat u het
onderwerp scherp in de zoeker ziet.
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
MF: Handmatige focus
Omstandigheden waarin het tijdens Live view moeilijk is om in de AF-modi [
Live-
modus
] en [
u
Live-modus
] scherp te stellen, worden vermeld op pagina 132.
Focusring
Als u bij handmatige scherpstelling de ontspanknop half ingedrukt houdt,
knippert het AF-punt waarop is scherpgesteld gedurende korte tijd rood,
klinkt de pieptoon en licht het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker op.
86
U kunt maximaal circa 3 opnamen per seconde maken. Deze functie
kunt u bijvoorbeeld gebruiken als een kind naar u toe rent en u de
verschillende gezichtsuitdrukkingen wilt vastleggen.
1
Druk op de knop <Yij>.
2
Selecteer <i>.
Druk op de toets <
U
> of draai aan het
instelwiel <
6
> om Continue opname <
i
>
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
De snelheid bij continu-opnamen varieert
afhankelijk van de opnamekwaliteit (pag. 74).
JPEG : Max. circa 3 fps
1 : Max. circa 2 fps
1+73 : Circa 0,8 fps
(gemiddelde waarde)
3
Maak de opname.
De camera maakt voortdurend opnamen terwijl
u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt.
Stel ook de AF-modus (pag. 81) in die bij het onderwerp past.
Voor een bewegend onderwerp
Als Al Servo AF is ingesteld, wordt er tijdens continu-opnamen voortdurend scherpgesteld.
Voor niet-bewegende onderwerpen
Als 1-beeld AF is ingesteld, stelt de camera tijdens continu-opnamen
slechts eenmaal scherp.
i Continu-opnamenN
Opnametips
Afhankelijk van de opnamekwaliteit kan de snelheid bij continu-opnamen, als
[
3: Ruisreductie lange sluitertijd
] (pag. 219) is ingesteld op
[
1: Automatisch
] of [
2: Aan
] of als [
4: Hoge ISO-ruisreductie
] is ingesteld
op [
2: Sterk
] onder [
7
Persoonlijke voorkeuzen (C.Fn)
], lager zijn en kan
de maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk kleiner zijn.
In de modus AI Servo AF neemt de snelheid van continu-opnamen mogelijk
enigszins af, afhankelijk van het onderwerp en het gebruikte objectief.
De snelheid bij continu-opnamen kan ook lager liggen wanneer u
binnenshuis of bij weinig licht opnamen maakt.
87
1
Druk op de knop <Yij>.
2
Selecteer de zelfontspanner.
Druk op de toets <
U
> of draai aan het
instelwiel <
6
> om de gewenste zelfontspanner
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
j : Zelfontspanner:10 sec
l : Zelfontspanner:2 secN
q : Zelfontspanner:10 sec en
continu-opnamen
Druk op de toets <
V
> om
het aantal continu-opnamen
in te stellen (2 - 10) dat u met
de zelfontspanner wilt maken.
3
Maak de opname.
Kijk door de zoeker, stel scherp op het
onderwerp en druk de ontspanknop helemaal in.
X
U kunt de zelfontspanner in de gaten houden door
middel van het bijbehorende lampje, de pieptoon en
de aftelweergave (in seconden) op het LCD-scherm.
X
Twee seconden voordat de opname wordt
gemaakt, blijft het lampje van de zelfontspanner
branden en klinkt de pieptoon sneller.
j De zelfontspanner gebruiken
Met <
q
> kan het interval tussen de verschillende opnamen worden verlengd afhankelijk
van de instellingen voor opnamefuncties, zoals de opnamekwaliteit of gebruik van de flitser.
Nadat u opnamen met de zelfontspanner hebt gemaakt, dient u te controleren of de
scherpstelling en de belichtingstijd van de opname juist zijn (pag. 70).
Als u bij het indrukken van de ontspanknop niet door de zoeker kijkt, kunt u het
beste de oculairdop bevestigen (pag. 229). Als er tijdens het maken van een
opname licht in de zoeker komt, kan dit een negatief effect op de belichting hebben.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf wilt maken, vergrendelt u de scherpstelling (pag. 52)
op een onderwerp dat zich tijdens de opname op ongeveer dezelfde afstand als uzelf bevindt.
Druk op de knop <
Yij
> als u de zelfontspanner wilt uitschakelen nadat
het aftellen is begonnen. Als u de zelfontspanner wilt uitschakelen tijdens
het maken van Live view-opnamen, zet u de aan-uitschakelaar op <
2
>.
88
Als u binnenshuis bent of te maken hebt met slecht licht of tegenlicht,
kunt u de ingebouwde flitser omhoog klappen en op de ontspanknop
drukken om opnamen met de flitser te maken. In de modus <d> wordt
de sluitertijd automatisch ingesteld op een waarde tussen 1/60 seconde
en 1/200 seconde om bewegingsonscherpte te voorkomen.
1
Druk op de knop <D>.
In de creatieve modi kunt u altijd op
de knop <D> drukken om opnamen
met de flitser te maken.
Terwijl de flitser wordt opgeladen,
wordt in de zoeker 'DbuSY' en op het
LCD-scherm [BUSYD] weergegeven.
2
Druk de ontspanknop half in.
Controleer linksonder in de zoeker of
het pictogram <D> oplicht.
3
Maak de opname.
De flitser gaat af zodra er is
scherpgesteld en u de ontspanknop
volledig indrukt.
Effectief flitsbereik [bij benadering in meters]
* Voor invulflitsen kan de ISO-snelheid lager worden ingesteld dan ISO 800.
D De ingebouwde flitser gebruiken
ISO-snelheid
(pag. 77)
EF-S 18-55 mm f/3.5-5.6 IS II
EF-S 18-55 mm f/3.5-5.6 III
Groothoek Tele
100 1 - 2,6 1 - 1,6
200 1 - 3,7 1 - 2,3
400 1 - 5,3 1 - 3,3
800/AUTO* 1 - 7,4 1 - 4,6
1600 1 - 10,5 1 - 6,6
3200 1 - 14,9 1 - 9,3
6400 1 - 21,0 1 - 13,1
89
D De ingebouwde flitser gebruiken
Verhoog de ISO-snelheid als het onderwerp ver weg is
(pag. 77).
Door de ISO-snelheid te verhogen, kunt u het flitsbereik vergroten.
Verlaag de ISO-snelheid bij fel licht.
Verlaag de ISO-snelheid als de belichtingsinstelling in de zoeker knippert.
Verwijder de zonnekap van het objectief en bewaar een afstand
tot het onderwerp van minstens 1 meter.
Als er een zonnekap op het objectief is aangebracht of als u te dicht bij het
onderwerp staat, kan de onderzijde van de opname er donker uitzien doordat
de flitser wordt belemmerd. Controleer bij belangrijke opnamen op het LCD-
scherm of de flitsbelichting er natuurlijk uit ziet (niet donker onderaan).
Het rode-ogeneffect kan worden geminimaliseerd of voorkomen als u bij
flitsfoto's de rode-ogenreductielamp gebruikt. Rode-ogenreductie kan in iedere
opnamemodus worden ingesteld, behalve in <
7
> <
3
> <
5
> en <
k
>.
Selecteer op het tabblad [1] de
optie [R.ogen Aan/Uit] en druk op
<0>. Selecteer [Inschakelen] en
druk vervolgens op <0>.
Als u de ontspanknop half indrukt wanneer u
opnamen maakt met de flitser, gaat het
rode-ogenreductielampje branden. Wanneer
u vervolgens de ontspanknop helemaal
indrukt, wordt de opname gemaakt.
Opnametips
3 Rode-ogenreductie gebruiken
Rode-ogenreductie is het effectiefst als het onderwerp naar het rode-ogenreductie-
lampje kijkt in een goed verlichte ruimte of wanneer u dicht bij het onderwerp staat.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt de
schaalweergave onder in de zoeker kleiner waarna
hij wordt uitgeschakeld. Voor het beste resultaat
maakt u de opname nadat deze schaalweergave is uitgeschakeld.
De effectiviteit van de rode-ogenreductie is afhankelijk van het
onderwerp.
90
91
4
Opnamefuncties voor
gevorderden
Dit hoofdstuk is een aanvulling op hoofdstuk 3. U leest
in dit hoofdstuk op welke manieren u nog meer creatief
kunt fotograferen.
In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt uitgelegd
hoe u de modi <s> <f> <a> <8> op het
programmakeuzewiel kunt gebruiken.
Alle functies die in hoofdstuk 3 zijn besproken, kunnen ook
worden gebruikt met de modi <s>, <f> en <a>.
Zie pagina 232 voor informatie over welke functies in de
diverse opnamemodi kunnen worden gebruikt.
Het pictogram
M
rechts boven de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 22) beschikbaar is.
De instelwielwijzer <c> wordt samen
met de sluitertijd, het diafragma of de
waarde voor belichtingscorrectie
weergegeven en geeft aan dat u het
instelwiel <6> kunt draaien om de
desbetreffende instelling aan te passen.
c De instelwielwijzer
92
Met de modus <s> (automatische belichting met sluitervoorkeur) op
het programmakeuzewiel kunt u de actie bevriezen of onscherp maken.
* <s> staat voor Time value (tijdwaarde).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <s>.
2
Stel de gewenste sluitertijd in.
Zie 'Opnametips' voor advies over het
instellen van de sluitertijd.
Als u het instelwiel <6> naar rechts
draait, stelt u een kortere sluitertijd in.
Als u het wiel naar links draait, stelt u
een langere sluitertijd in.
3
Maak de opname.
Wanneer u scherpstelt en de
ontspanknop volledig indrukt,
wordt de opname gemaakt met
de geselecteerde sluitertijd.
s: Actiefoto's
Onscherp gemaakte beweging
(lange sluitertijd: 1/30 seconde)
Bevroren actie
(korte sluitertijd: 1/2000 seconde)
Weergegeven sluitertijd
Op het LCD-scherm wordt de sluitertijd als een breuk weergegeven. In de
zoeker wordt echter alleen de noemer weergegeven. Verder betekent '0"5'
een sluitertijd van 0,5 seconden en '15"' een sluitertijd van 15 seconden.
93
s: Actiefoto's
Een actie of bewegend onderwerp bevriezen.
Gebruik een korte sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/4000 en 1/500 seconde.
Een rennend kind of dier onscherp maken, zodat de indruk
wordt gewekt dat het onderwerp snel beweegt.
Gebruik een gemiddelde sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/250 en 1/30 seconde.
Volg het bewegende onderwerp met de zoeker en druk de ontspanknop in om
de opname te maken. Wanneer u gebruikmaakt van een teleobjectief, dient u
dit goed vast te houden om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Een stromende rivier of fontein onscherp maken.
Gebruik een lange sluitertijd van 1/30 seconde of langer.
Gebruik een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Stel de sluitertijd zo in dat de diafragmawaarde in de zoeker niet knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de sluitertijd
wijzigt terwijl het diafragma wordt weergegeven, wordt de
diafragmawaarde ook gewijzigd. Op die manier wordt
dezelfde belichting (hoeveelheid licht die op de beeldsensor
valt) gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
diafragmabereik overschrijdt, knippert de diafragmawaarde
om aan te geven dat de standaardbelichting niet kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de maximale diafragmawaarde (laagste
getal). Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om
een langere sluitertijd in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de minimale diafragmawaarde (hoogste
getal). Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar rechts om
een kortere sluitertijd in te stellen of verlaagt u de ISO-snelheid.
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch op het eveneens automatisch ingestelde diafragma
afgestemd (automatische flitsbelichting). De flitssynchronisatietijd kan
worden ingesteld op een waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden.
Opnametips
I De ingebouwde flitser gebruiken
94
Om de achtergrond onscherp te maken of om onderwerpen die dichtbij of ver weg zijn scherp te
krijgen, stelt u het programmakeuzewiel in op <
f
> (automatische belichting met diafragma-
voorkeur). Zo kunt u de scherptediepte (het bereik van een acceptabele scherpstelling) aanpassen.
* <f> staat voor Aperture value (diafragmawaarde). Dit is de grootte van de
lensopening (het diafragma) in het objectief.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <f>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Hoe hoger het f-getal, hoe groter de
scherptediepte waarbij zowel de
voor- als achtergrond scherper zijn.
U stelt een hoger f-getal (kleinere
diafragmaopening) in als u het instelwiel
<
6
> naar rechts draait en een lager
f-getal (grotere diafragmaopening) als u
het instelwiel naar links draait.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De opname wordt gemaakt
met het geselecteerde diafragma.
f: De scherptediepte wijzigen
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een hoog f-getal van het diafragma: f/32)
Onscherpe achtergrond
(met een laag f-getal van het diafragma: f/5.6)
Weergegeven diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven
diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van het objectief. Als er geen
objectief op de camera is bevestigd, wordt '
00
' als diafragmawaarde weergegeven.
95
f: De scherptediepte wijzigen
Wanneer u een diafragma met een hoog f-getal gebruikt, kan er
bewegingsonscherpte optreden wanneer u opnamen maakt bij
weinig licht.
Bij een hoger f-getal van het diafragma is de sluitertijd langer.
In omstandigheden met weinig licht kan de sluitertijd maar liefst
30 seconden bedragen. Verhoog in zo'n geval de ISO-snelheid
en houd de camera stil of gebruik een statief.
De scherptediepte is niet alleen afhankelijk van het diafragma,
maar ook van het objectief en de afstand tot het onderwerp.
Aangezien groothoekobjectieven van zichzelf een grote
scherptediepte hebben (d.w.z. het gebied voor en achter het
scherpgestelde punt dat nog scherp is), hoeft u geen hoog f-getal
van het diafragma in te stellen om een opname te krijgen die van
voor tot achter scherp is. Een teleobjectief daarentegen heeft een
kleine scherptediepte.
En hoe dichterbij het onderwerp, hoe kleiner de scherptediepte. Een
onderwerp dat zich verder weg bevindt, heeft een grotere scherptediepte.
Stel het diafragma zo in dat de weergave van de sluitertijd niet
knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en het
diafragma wijzigt terwijl de sluitertijd wordt
weergegeven, wordt de sluitertijd ook gewijzigd. Op
die manier wordt dezelfde belichting (de hoeveelheid
licht die op de beeldsensor valt) gehandhaafd.
Wanneer u het aanpasbare sluitertijdbereik
overschrijdt, knippert de sluitertijd om aan te geven
dat de standaardbelichting niet kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de sluitertijd van 30 seconden ('30"').
Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om een lager
f-getal van het diafragma in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de sluitertijd van 1/4000 seconde ('
4000
').
Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <
6
> naar rechts om een hoger
f-getal van het diafragma in te stellen of verlaagt u de ISO-snelheid.
Opnametips
f: De scherptediepte wijzigen
96
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen automatisch
op het ingestelde diafragma afgestemd (automatische flitsbelichting).
De sluitertijd wordt automatisch ingesteld tussen 1/200 seconde en
30 seconden, afhankelijk van de lichtomstandigheden.
Bij weinig licht wordt het hoofdonderwerp belicht met de automatische
flitser. De achtergrond wordt belicht met de automatisch ingestelde langere
sluitertijd. Zowel het onderwerp als de achtergrond zien er goed belicht uit
(automatische lange flitssynchronisatietijd). Wanneer u de camera in de
hand houdt, dient u deze goed stil te houden om bewegingsonscherpte te
voorkomen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Als u geen lange sluitertijd wilt gebruiken, stelt u [
2: Flitssynchronisatie-
snelheid in AV-modus
] in op [
1: 1/200-1/60 sec. auto
] of [
2: 1/200 sec.
(vast)
] in [
7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
] (pag. 218).
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een opname
wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan. Wanneer u via
de zoeker of het LCD-scherm naar het onderwerp kijkt, ziet u daarom een
kleine scherptediepte. Aan de hand van de onderstaande procedure kunt u
de daadwerkelijke scherptediepte controleren voordat u de opname maakt.
1 Schakel scherptedieptecontrole in.
Stel onder [7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie [8: Wijs
SET-knop toe] in op [5: Scherptedieptecontrole] (pag. 222).
Zie pagina 216 voor informatie over persoonlijke voorkeuze-instellingen.
2 Verlaat het menu.
Druk twee keer op de knop <M> om het menu te verlaten.
3 Druk op <0>.
X
Het diafragma wordt verkleind zodat u de actuele scherptediepte kunt zien.
I De ingebouwde flitser gebruiken
3 ScherptedieptecontroleN
Terwijl u naar het Live view-beeld kijkt (pag. 122) en de knop <
0
> ingedrukt
houdt, kunt u het diafragma wijzigen en ziet u hoe de scherptediepte verandert.
97
U kunt zowel de sluitertijd als het diafragma handmatig naar wens instellen.
Terwijl u naar de indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker kijkt, kunt u
de belichting naar wens instellen. Deze methode heet handmatige belichting.
* <a> staat voor Manual (handmatig).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <a>.
2
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen.
Houd de knop <
O
> ingedrukt en draai aan het
instelwiel <
6
> om het diafragma in te stellen.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X De belichtingsinstelling wordt in de
zoeker weergegeven.
De belichtingsniveaumarkering <
h
> geeft aan
hoe ver het huidige belichtingsniveau van het
standaardbelichtingsniveau is verwijderd.
4
Stel de belichting in en maak de opname.
Stel de sluitertijd en het diafragma
naar wens in.
Indien de ingestelde belichting meer dan
±2 stops van de standaardbelichting
afwijkt, wordt bij het uiteinde van de
indicator voor het belichtingsniveau <
I
>
of <
J
> in de zoeker weergegeven. (Als
het ingestelde belichtingsniveau meer
dan ±3 stops afwijkt, knippert op het LCD-
scherm het pictogram <
N
> op de plek
waar <
-3
> of <
+3
> wordt weergegeven.)
a: Handmatige belichting
<6>
<O> + <6>
Markering actuele belichtingsniveau
Markering standaardbelichting
Als [2 Auto Lighting Optimizer/Auto optimalisatie helderheid]
(pag. 107) is ingesteld op iets anders dan [Deactiveren], kan de opname
nog steeds licht zijn, zelfs wanneer er een kortere belichting is ingesteld.
a: Handmatige belichting
98
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch op het handmatig ingestelde diafragma afgestemd
(automatische flitsbelichting). De flitssynchronisatietijd kan worden
ingesteld op een waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden en
op bulb.
Bij bulb-belichting blijft de sluiter
geopend zolang u de ontspanknop
ingedrukt houdt. U kunt bulb-belichting
onder andere gebruiken voor het
fotograferen van vuurwerk.
Ga naar stap 2 op de vorige pagina en
draai het instelwiel <6> naar links om
<BULB> in te stellen. De verstreken
belichtingstijd wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
I De ingebouwde flitser gebruiken
BULB: Bulb-belichting
Verstreken belichtingstijd
Richt het objectief niet rechtstreeks op de zon tijdens het maken van
opnamen met bulb-belichting. De warmte van de zon kan de interne
onderdelen van de camera beschadigen.
Aangezien bulb-opnamen meer ruis produceren dan normaal, kan de
opname er een beetje korrelig uitzien.
U kunt de ruis, die veroorzaakt wordt door een lange belichtingstijd,
verminderen door [3: Ruisreductie lange sluitertijd] in te stellen op
[1: Automatisch] of [2: Aan] in het menu [7 Persoonlijke voorkeuze
(C.Fn)] (pag. 219).
Voor bulb-belichting wordt het gebruik van een statief en een afstands-
bediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 229) aanbevolen.
99
Er wordt automatisch scherpgesteld op objecten op de voorgrond en op de achtergrond.
Alle AF-punten functioneren om het onderwerp waar te nemen en het diafragma dat voor
de benodigde scherptediepte vereist is, wordt automatisch ingesteld.
* <8> staat voor 'Auto-Depth of field' (automatische scherptediepte). In deze
modus wordt de scherptediepte automatisch ingesteld.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <8>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Richt de AF-punten op de onderwerpen
en druk de ontspanknop half in (
0
).
Er wordt scherpgesteld op alle
onderwerpen die onder de AF-punten
vallen die rood knipperen.
Als er niet kan worden scherpgesteld,
kan de opname niet worden gemaakt.
3
Maak de opname.
De diafragmawaarde in de zoeker knippert.
De belichting is goed, maar de gewenste scherptediepte kan niet
worden verkregen. Gebruik een groothoekobjectief of ga verder
van het onderwerp af staan.
De sluitertijd in de zoeker knippert.
Als de sluitertijd '30"' knippert, is het onderwerp onderbelicht.
Verhoog de ISO-snelheid. Als de sluitertijd '4000' knippert, is het
onderwerp overbelicht. Verlaag de ISO-snelheid.
Er is een lange sluitertijd ingesteld.
Gebruik een statief om de camera stabiel neer te zetten.
Ik wil de flitser gebruiken.
De flitser kan worden gebruikt, maar dit geeft hetzelfde resultaat
als het gebruik van de modus <d> met flitser. De gewenste
scherptediepte kan niet worden verkregen.
8
:
Automatische scherptediepte AE
Veelgestelde vragen
100
Er zijn drie lichtmeetmethoden beschikbaar om de helderheid van het
onderwerp te meten. Meestal wordt meervlaksmeting aanbevolen.
In de basismodi wordt meervlaksmeting automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Meetmethode].
Op het tabblad [
2
] selecteert u [
Meet-
methode
] en drukt u vervolgens op <
0
>.
2
Stel de meetmethode in.
Selecteer de gewenste meetmethode
en druk op <0>.
q Meervlaks meting
Dit is een algemene meetmethode die geschikt
is voor portretten en zelfs onderwerpen met
tegenlicht. De camera past de belichting
automatisch aan het onderwerp aan.
w Deelmeting
Deze methode is effectief wanneer de achtergrond
veel helderder is dan het onderwerp (bijvoorbeeld bij
tegenlicht). Het grijskleurige gebied in de afbeelding
links is het gebied waar de helderheid wordt
gemeten om de standaardbelichting te verkrijgen.
e Centrum gew. gemiddeld
De helderheid wordt in het midden gemeten,
waarna een gemiddelde voor de gehele
opname wordt berekend. Deze meetmethode
is voor gevorderde gebruikers.
q De lichtmeetmethode wijzigenN
Bij
q
wordt de belichtingsinstelling vergrendeld wanneer u de ontspanknop
half indrukt en op het onderwerp hebt scherpgesteld. Bij
w
of
e
wordt de
belichtingsinstelling toegepast op het moment van de belichting. (De belichtings-
instelling wordt niet vergrendeld wanneer u de ontspanknop half indrukt.)
101
Stel de belichtingscorrectie in wanneer de belichting (zonder flitser) anders uitvalt dan gewenst.
Deze functie kan worden gebruikt in de creatieve modi (met uitzondering van <
a
>). U kunt de
belichtingscorrectie instellen op maximaal ±5 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
Lichter maken:
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai het instelwiel <6> naar
rechts. (langere belichting)
Donkerder maken:
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai het instelwiel <6> naar links.
(kortere belichting)
X Zoals in de afbeelding is te zien,
wordt het belichtingsniveau op het
LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven.
Nadat u de opname hebt gemaakt,
kunt u de belichtingscorrectie
annuleren door deze op 0 in te
stellen.
Belichtingscorrectie instellenN
O Belichtingscorrectie instellen
Langere belichting voor een lichtere opname
Kortere belichting voor een donkerdere opname
Korte belichting
Langere belichting voor een lichtere opname
De waarde voor belichtingscorrectie die in de zoeker wordt weergegeven, gaat slechts
tot ±2 stops. Indien de waarde voor belichtingscorrectie hoger is dan ±2 stops, wordt bij
het uiteinde van de indicator voor het belichtingsniveau <
I
> of <
J
> weergegeven.
De belichtingscorrectie kan ook worden ingesteld via het menu [
2
Bel.corr./
AEB
] (pag. 103). Als u een belichtingscorrectie van meer dan ±2 stops wilt
instellen, dient u voor deze instelling [
2
Bel.corr./AEB
] te gebruiken.
Belichtingscorrectie instellenN
102
Stel de flitsbelichtingscorrectie in wanneer de belichting van het
onderwerp anders uitvalt dan gewenst. U kunt de flitsbelichtingscorrectie
instellen op maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
1
Druk op de knop <Q>. (7)
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (pag. 40).
2
Selecteer [y].
Druk op de toets <S> om [y*] te
selecteren.
X [Flitsbelichtingscomp.] wordt
onderin weergegeven.
3
Stel de waarde voor de
flitsbelichtingscorrectie in.
Draai het instelwiel <
6
> naar rechts om de
flitsbelichting lichter te maken. (langere belichting)
Of draai het instelwiel <
6
> naar links om de
flitsbelichting donkerder te maken. (kortere belichting)
X Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, wordt het pictogram <y>
weergegeven in de zoeker.
Nadat u de opname hebt gemaakt,
kunt u de flitsbelichtingscorrectie
annuleren door deze op 0 in te stellen.
y Flitsbelichtingscorrectie
Als [
2
Auto Lighting Optimizer/Auto optimalisatie helderheid
] (pag. 107)
is ingesteld op iets anders dan [
Deactiveren
], kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs
als er een kleinere belichtingscorrectie of kleinere flitsbelichtingscorrectie is ingesteld.
U kunt de flitsbelichtingscorrectie ook instellen met [Func.inst. interne
flitser] bij [1 Flitsbesturing] (pag. 167).
103
Met deze functie gaat belichtingscorrectie een stap verder, doordat de belichting over
drie opnamen automatisch wordt gevarieerd (maximaal ±2 stops met tussenstappen van
1/3 stop), zoals hieronder is weergegeven. Vervolgens kunt u de beste belichting kiezen.
Dit heet AEB (Auto Exposure Bracketing, belichtingstrapje).
1
Selecteer [Bel.corr./AEB].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [Bel.corr./AEB] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de AEB-variatie in.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de
grootte van de AEB-variatie in te stellen.
Druk op de toets <
U
> om de
belichtingscorrectie voor de standaard-
opname in te stellen. Wanneer AEB wordt
gecombineerd met belichtingscorrectie,
wordt AEB toegepast met de
belichtingscorrectie als basis.
Druk op <
0
> om de instelling vast te leggen.
Wanneer u op de knop <
M
> drukt
om het menu te verlaten, wordt het AEB-
niveau op het LCD-scherm weergegeven.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De drie opnamen van het
trapje worden in deze volgorde
gemaakt: standaardbelichting, kortere
belichting en langere belichting.
3 Belichtingstrapje (AEB)N
Standaardbelichting
Donkerdere belichting
(kortere belichting)
Helderdere belichting
(langere belichting)
AEB-variatie
3 Belichtingstrapje (AEB)N
104
Volg stap 1 en 2 als u de AEB-waarde niet wilt weergeven.
De AEB-instelling wordt ook automatisch geannuleerd als de
aan-uitschakelaar op <2> wordt gezet, als de flitser weer
gebruiksklaar is, enzovoort.
AEB gebruiken bij continu-opnamen:
Als <i> continu-opnamen (pag. 86) is ingesteld en u de
ontspanknop volledig indrukt, wordt er een reeks van drie opnamen
achter elkaar gemaakt in deze volgorde: standaardbelichting,
kortere belichting en langere belichting.
AEB gebruiken bij het maken van een <u> afzonderlijke
opname:
Druk de ontspanknop drie keer in om de drie opnamen voor het
trapje te maken. De drie opnamen worden in deze volgorde belicht:
standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting.
AEB gebruiken in combinatie met de zelfontspanner:
Als u de zelfontspanner gebruikt <j> <l> (pag. 87), worden de
drie opnamen van het trapje na elkaar gemaakt na een vertraging
van 10 sec. of 2 sec. Als <q> (pag. 87) is ingesteld, wordt het
aantal continu-opnamen drie maal het ingestelde aantal.
AEB annuleren
Opnametips
AEB kan niet worden gebruikt bij opnamen met de flitser of de bulb-
instelling.
Als [2 Auto Lighting Optimizer/Auto optimalisatie helderheid]
(pag. 107) op iets anders dan [Deactiveren] wordt ingesteld, is het effect
van AEB mogelijk minimaal.
105
Wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt van het lichtmetingsgebied, of
wanneer u meerdere foto's met dezelfde belichtingsinstelling wilt nemen, kunt u de belichting
vergrendelen. Druk op de knop <
A
> om de belichting te vergrendelen, maak een nieuwe
compositie en maak de opname. Dit heet belichtingsvergrendeling (AE-vergrendeling).
Belichtingsvergrendeling is geschikt voor bijvoorbeeld onderwerpen met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X De belichtingsinstelling wordt
weergegeven.
2
Druk op de knop <A>. (0)
X Het pictogram <A> licht op in de
zoeker om aan te geven dat de
belichtingsinstelling is vergrendeld
(AE-vergrendeling).
Iedere keer dat u op de knop <A>
drukt, wordt de actuele instelling voor
automatische belichting vergrendeld.
3
Bepaal de compositie opnieuw en
maak de opname.
Als u de belichtingsvergrendeling wilt behouden
terwijl u nog meer opnamen maakt, houdt u de
knop <
A
> ingedrukt en drukt u op de
ontspanknop om nog een opname te maken.
* Als de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> staat, wordt
belichtingsvergrendeling toegepast bij het middelste AF-punt.
A De belichting vergrendelenN
Effecten van belichtingsvergrendeling
Lichtmeetmethode
(pag. 100)
AF-puntselectiemethode (pag. 83)
Automatische selectie Handmatige selectie
q*
Belichtingsvergrendeling wordt toegepast
bij het AF-punt waarmee is scherpgesteld.
Belichtingsvergrendeling wordt
toegepast bij het geselecteerde AF-punt.
we
Belichtingsvergrendeling wordt toegepast bij het middelste AF-punt.
106
Als het onderwerp zich aan de rand van het beeld bevindt en u de flitser gebruikt,
kan het onderwerp te licht of te donker worden. Dit is onder meer afhankelijk van de
achtergrond. In deze situatie dient u de flitsbelichtingsvergrendeling te gebruiken.
Nadat u de juiste flitsbelichting voor het onderwerp hebt ingesteld, kunt u een nieuwe
compositie maken (het onderwerp bij de rand plaatsen) en de opname maken.
Deze functie kan ook worden gebruikt met een Canon Speedlite uit de EX-serie.
* FE staat voor Flash Exposure (flitsbelichting).
1
Druk op de knop <D>.
X De ingebouwde flitser wordt omhoog
geklapt.
Druk de ontspanknop half in en kijk in
de zoeker of het pictogram <
D
> brandt.
2
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk op de knop <A>. (8)
Richt het midden van de zoeker op het onderwerp
waarvoor de flitsbelichting moet worden
vergrendeld en druk vervolgens op de knop <
A
>.
X
De flitser flitst kort voor, waarna het
benodigde flitsvermogen wordt berekend
en opgeslagen in het geheugen.
X In de zoeker wordt 'FEL' kort
weergegeven en licht <d> op.
Elke keer dat u op de knop <
A
> drukt, wordt er
voorgeflitst waarna het benodigde flitsvermogen
wordt berekend en opgeslagen in het geheugen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
X De flitser gaat af wanneer de foto
wordt gemaakt.
A De flitsbelichting vergrendelenN
Als het onderwerp zich te ver weg en buiten het effectieve bereik van de flitser bevindt, gaat het
pictogram <
D
> knipperen. Ga dichter bij het onderwerp staan en herhaal de stappen 2 t/m 4.
107
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de
helderheid en het contrast van de opname automatisch worden verbeterd.
Deze functie heet Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid).
De standaardinstelling is [
Standaard
]. Bij JPEG-opnamen wordt de correctie
uitgevoerd wanneer de opname is gemaakt. Voor RAW-opnamen kan dit worden
gecorrigeerd met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 264).
1
Selecteer [Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid].
Selecteer op het tabblad [
2
] de optie [
Auto
Lighting Optimizer/Auto optimalisatie
helderheid
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer de instelling.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt indien nodig vastgelegd
met gecorrigeerd(e) helderheid en contrast.
3
De helderheid en het contrast automatisch corrigeren
N
Zonder correctie Met correctie
Als onder [
7
Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
] de optie [
5: Lichte tonen
prioriteit
] is ingesteld op [
1: Inschakelen
], wordt de functie Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) ingesteld op [
Deactiveren
]. Deze instelling kunt u niet wijzigen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan beeldruis toenemen.
Indien een andere optie dan [
Deactiveren
] is ingesteld en u gebruikmaakt van belichtingscorrectie,
flitsbelichtingscorrectie of handmatige belichting om de opname donkerder te maken, kan de opname
nog steeds licht uitvallen. Als u een kortere belichting wilt hebben, stelt u [
Auto Lighting
Optimizer/Auto optimalisatie helderheid
] eerst in op [
Deactiveren
].
Bij de basismodi wordt [Standaard] automatisch ingesteld.
108
Als gevolg van de fysieke eigenschappen van de lens zijn de vier hoeken van
de opname mogelijk donkerder. Dit verschijnsel wordt lichtafval of vignettering
genoemd en kan automatisch worden gecorrigeerd. De standaardinstelling is
[
Inschakelen
]. Bij JPEG-opnamen wordt de correctie uitgevoerd wanneer de
opname is gemaakt. Voor RAW-opnamen kan dit worden gecorrigeerd met
Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 264).
1
Selecteer [Correctie helderheid
randen].
Selecteer op het tabblad [1] de
optie [Correctie helderheid randen]
en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Controleer op het scherm of [
Correctie-
gegevens beschikbaar
] wordt
weergegeven voor het gebruikte objectief.
Als [Correctiegeg. niet
beschikbaar] wordt weergegeven,
raadpleegt u 'Correctiegegevens voor
het objectief' op de volgende pagina.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde helderheid van de randen.
3
De donkere hoeken van de opname corrigeren
Correctie uitgeschakeld Correctie ingeschakeld
109
3 De donkere hoeken van de opname corrigeren
De camera bevat reeds correctiegegevens voor lichtafval aan de
randen voor ongeveer 25 objectieven. Als u bij stap 2 [Inschakelen]
selecteert, worden de correctiegegevens voor de helderheid van de
randen automatisch toegepast voor elk objectief waarvoor
correctiegegevens in de camera zijn opgenomen.
U kunt met EOS Utility (meegeleverde software, pag. 264) controleren
voor welke objectieven de camera correctiegegevens bevat. U kunt ook
correctiegegevens voor niet-geregistreerde objectieven vastleggen.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding (pdf) op de dvd-rom
voor meer informatie (pag. 267).
Correctiegegevens voor het objectief
Voor JPEG-opnamen die al zijn gemaakt, kan de correctie voor de
helderheid van de randen niet worden toegepast.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan er mogelijk ruis aan de
randen van een opname ontstaan.
Wanneer u een objectief van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt
het aanbevolen om de correctie in te stellen op [Uitschakelen], zelfs als
[Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
Correctie voor de helderheid van de randen wordt ook toegepast
wanneer er een extender is bevestigd.
Als de correctiegegevens voor het bevestigde objectief niet in de camera
aanwezig zijn, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de correctie is
ingesteld op [Uitschakelen].
De toegepaste mate van correctie is iets lager dan de maximale correctie
die kan worden ingesteld met Digital Photo Professional (meegeleverde
software).
Wanneer een objectief niet over afstandsinformatie beschikt, is de mate
van correctie lager.
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
110
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door afzonderlijke parameters te
wijzigen, bijvoorbeeld [
Scherpte
] en [
Contrast
]. Maak proefopnamen om het
resultaat te bekijken. Zie pagina 112 voor het aanpassen van [
Monochroom
].
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
X Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op <B>.
X Het scherm Detail-inst. wordt
weergegeven.
3
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
4
Stel de parameter in.
Druk op de toets <U> om de
parameter naar wens aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameters op te slaan.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt weer.
X Parameterinstellingen die afwijken
van de standaardinstelling worden
blauw weergegeven.
A
Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeuren
N
111
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeurenN
Scherpte
Hiermee kunt u de scherpte van de opname aanpassen.
Als u de opname minder scherp wilt maken, stelt u de scherpte in naar de kant
met
E
. Hoe dichter de markering zich bij
E
bevindt, hoe zachter de opname.
Als u de opname scherper wilt maken, stelt u de scherpte in naar de kant met
F
.
Hoe dichter de aanwijzer zich bij
F
bevindt, hoe scherper de opname.
Contrast
Hiermee kunt u het beeldcontrast en de levendigheid van de
kleuren aanpassen.
Als u het contrast wilt verlagen, stelt u het contrast in naar de kant met het
minteken. Hoe dichter de markering zich bij
G
bevindt, hoe zachter de opname.
Als u het contrast wilt verhogen, stelt u het contrast in naar de kant met het
plusteken. Hoe dichter de aanwijzer zich bij
H
bevindt, hoe sterker de opname.
Verzadiging
Hiermee kunt u de kleurverzadiging van de opname aanpassen.
Als u de kleurverzadiging wilt verlagen, stelt u de verzadiging in naar de kant met het
minteken. Hoe dichter de markering zich bij
G
bevindt, hoe zwakker de kleuren.
Als u de kleurverzadiging wilt verhogen, stelt u de verzadiging in
naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe sprekender de kleuren.
Kleurtoon
Hiermee kunt u huidskleurtinten aanpassen.
Als u de huidskleurtinten roder wilt maken, stelt u de kleurtoon in
naar de kant met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G
bevindt, hoe roder de huidskleur.
Als u de huidskleurtinten minder rood wilt maken, stelt u de
kleurtoon in naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de
markering zich bij H bevindt, hoe geler de huidskleur.
Parameterinstellingen en -effecten
Door bij stap 3 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de standaard-
parameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de gewijzigde beeldstijl, volgt u stap 2 op pagina 79
om de gewijzigde beeldstijl te selecteren. Nu kunt u opnamen gaan maken.
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeurenN
112
Voor Monochroom kunt u naast [Scherpte] en [Contrast] (zoals op
de vorige pagina is beschreven) ook [Filtereffect] en [Toningeffect]
instellen.
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect toe
te passen.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen,
kunt u een monochrome opname in de
desbetreffende kleur maken. Hierdoor
kan de opname er indrukwekkender
uitzien.
U kunt kiezen uit: [N:Geen], [S:Sepia],
[B:Blauw], [P:Paars] of [G:Groen].
V Monochroom aanpassen
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken
scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet
er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren zien
er scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleur en lippen zien er goed uit. Boombladeren zien er
scherper en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
113
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3].
U kunt beeldstijlen maken met andere parameterinstellingen, zoals scherpte
en contrast. U kunt ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met
EOS Utility (meegeleverde software, pag. 264) op de camera is vastgelegd.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
X Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer [Gebruiker].
Selecteer [Gebruiker *] en druk
vervolgens op de knop <B>.
X Het scherm Detail-inst. wordt
weergegeven.
3
Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
4
Selecteer de basisbeeldstijl.
Druk op de knop <V> om de
basisbeeldstijl te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Als u de parameters wilt aanpassen van
een beeldstijl die met de EOS Utility
(meegeleverde software) op de camera is
vastgelegd, selecteert u hier de beeldstijl.
A
Favoriete opnamekenmerken vastleggen
N
A Favoriete opnamekenmerken vastleggenN
114
5
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
6
Stel de parameter in.
Druk op de knop <U> om de
parameter naar wens aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Zie 'Opnamekenmerken aanpassen
aan uw voorkeuren' op pagina
110 - 112 voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
gewijzigde beeldstijl vast te leggen.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt nu weer.
X De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
X De naam van een beeldstijl met
gewijzigde instellingen (afwijkend
van de standaardinstellingen) die is
vastgelegd onder [Gebruiker *],
wordt blauw weergegeven.
Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan gemaakt
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 164) uitvoert, worden de
standaardinstellingen voor [Gebruiker *] hersteld. Van beeldstijlen die
met EOS Utility (meegeleverde software) zijn vastgelegd, worden alleen
de standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Als u opnamen wilt maken met een vastgelegde beeldstijl, volgt u stap 2 op pagina 79
om [
Gebruiker *
] te selecteren. Vervolgens kunt u opnamen gaan maken.
115
De functie waarmee de kleurtoon zodanig kan worden aangepast dat
een wit object in de opname ook daadwerkelijk wit lijkt, wordt witbalans
(WB) genoemd. Bij de instelling <Q> (Auto) zal doorgaans
automatisch de juiste witbalans worden ingesteld. Als u met de
instelling <Q> geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u een witbalans
selecteren die bij de lichtbron past of de witbalans handmatig instellen
door een opname van een wit voorwerp te maken.
1
Druk op de knop <XB>.
X [Witbalans] wordt weergegeven.
2
Selecteer de witbalans.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om de gewenste
witbalans te selecteren. Druk
vervolgens op <0>.
De waarde 'ca. ****K' (K = Kelvin) die
voor de witbalansinstellingen <W>
<E> <R> <Y> of <U> wordt
weergegeven, is de desbetreffende
kleurtemperatuur.
De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke lichtbron
handmatig de witbalans in te stellen en zo de nauwkeurigheid te verbeteren.
Voer deze procedure uit onder de lichtbron die u daadwerkelijk gaat gebruiken.
1
Fotografeer een wit object.
Het midden van de zoeker moet
gevuld zijn met een effen wit object.
Stel handmatig scherp en stel de
standaardbelichting voor het witte
object in.
U kunt elke witbalans instellen.
B: Aanpassen aan de lichtbronN
O Handmatige witbalans
B: Aanpassen aan de lichtbronN
116
2
Selecteer [Handmatige
witbalans].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [Handmatige witbalans] en
druk vervolgens op <0>.
X Het scherm voor handmatige selectie
van de witbalans wordt weergegeven.
3
Importeer de witbalansgegevens.
Selecteer de opname die u bij stap 1
hebt gemaakt en druk op <0>.
X In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven, selecteert u [OK].
De gegevens worden geïmporteerd.
Wanneer het menu opnieuw wordt
weergegeven, drukt u op de knop
<M> om het menu te sluiten.
4
Selecteer de handmatige
witbalans.
Druk op de knop <
XB
>.
Selecteer [O] en druk vervolgens
op <0>.
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt, kan dit een incorrecte
witbalans tot gevolg hebben.
Als de opname is opgeslagen terwijl de beeldstijl was ingesteld op
[Monochroom] (pag. 80), kan deze niet worden geselecteerd in stap 3.
In plaats van een wit object kan een kaart met 18% grijs (in de handel
verkrijgbaar) een nauwkeurigere witbalans opleveren.
De persoonlijke witbalans die is vastgelegd met EOS Utility
(meegeleverde software, pag. 264), wordt vastgelegd onder <O>. Als u
stap 3 uitvoert, worden de gegevens voor de geregistreerde persoonlijke
witbalans gewist.
117
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect
als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar kleurtemperatuurconversiefilter
of kleurcorrectiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor gevorderde gebruikers die bekend zijn met het
gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcorrectiefilters.
1
Selecteer [WB SHIFT/BKT].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [WB SHIFT/BKT] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm voor witbalanscorrectie/
witbalanstrapje wordt weergegeven.
2
Stel de witbalanscorrectie in.
Druk op de toets <S> om de
markering ' ' naar de gewenste
positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber, M voor
magenta en G voor groen. De kleur in de
desbetreffende richting wordt gecorrigeerd.
Rechtsboven in het scherm wordt
onder '
Shift
' (verschuiving) de richting
en de mate van correctie aangegeven.
Als u op de knop <B> drukt,
worden alle instellingen voor
[WB SHIFT/BKT] geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te keren.
2
De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen
N
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Tijdens de witbalanscorrectie wordt in de zoeker en op het LCD-scherm
<2> weergegeven.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan 5 mireds van een
kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de
dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
2 De kleurtoon voor de lichtbron aanpassenN
118
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een verschillende
kleurbalans op te slaan. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de kleurtemperatuur van
de actuele witbalansinstelling, maar ook met meer blauw/amber of magenta/groen. Dit wordt
een witbalanstrapje genoemd (WB-BKT). Witbalanstrapjes zijn mogelijk in ±3 hele stappen.
Stel de witbalansvariatie in.
Als u in stap 2 voor de witbalanscorrectie aan het
instelwiel <
6
> draait, verandert de markering
' ' op het scherm in ' ' (3 punten). Als u het
instelwiel naar rechts draait, wordt blauw/amber
(B/A) ingesteld en als u het wiel naar links draait,
is de instelling magenta/groen (M/G).
X Rechtsboven in het scherm wordt
onder 'BKT' (trapje) de richting en de
mate van correctie aangegeven.
Als u op de knop <
B
> drukt,
worden alle instellingen voor [
WB
SHIFT/BKT
] geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te keren.
Volgorde van het trapje
Het opnametrapje verloopt als volgt: 1. standaardwitbalans, 2. meer blauw (B) en
3. meer amber (A), of 1. standaardwitbalans, 2. meer magenta (M) en 3. meer groen (G).
Witbalanstrapje
B/A ±3 niveaus
Tijdens een witbalanstrapje worden de continu-opnamen minder snel na elkaar
gemaakt. Daarnaast is de maximale opnamereeks voor continu-opnamen lager en
neemt ook het maximumaantal opnamen af tot een derde van het normale aantal.
U kunt ook witbalanscorrectie en AEB (pag. 103) samen met een
witbalanstrapje instellen. Als u kiest voor AEB in combinatie met een
witbalanstrapje, worden er van elke opname negen versies opgeslagen.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
'BKT' staat voor bracketing (opnametrapje).
119
Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt 'kleurruimte' genoemd.
Met deze camera kunt u de kleurruimte voor opnamen instellen op
sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen.
Bij de basismodi wordt sRGB automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [Kleurruimte] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB] en
druk vervolgens op <0>.
Deze kleurruimte wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel
drukwerk en andere bedrijfsmatige toepassingen. Als u geen kennis
hebt van beeldverwerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File
System 2.0 (Exif 2.21), kunt u deze instelling beter niet gebruiken.
De opname ziet er zeer mat uit op sRGB-computers en -printers die niet
compatibel zijn met Design rule for Camera File System 2.0 (Exif 2.21).
Het wordt daarom aangeraden de opname na te bewerken met software.
3
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen
N
Adobe RGB
Als de opname is gemaakt terwijl de kleurruimte is ingesteld op Adobe
RGB, begint de bestandsnaam met '_MG_' (het eerste teken is een
onderstrepingsteken).
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Raadpleeg de software-
instructiehandleiding (pdf, pag. 267) op de dvd-rom voor meer informatie
over het ICC-profiel.
120
121
5
Opnamen maken met het
LCD-scherm (Live view)
U kunt opnamen maken terwijl het zoekerbeeld op
het LCD-scherm van de camera wordt weergegeven.
Dit heet 'Live view'.
Live view is geschikt voor niet-bewegende onderwerpen.
Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen
maakt terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan het bewegen
van de camera onscherpe opnamen tot gevolg hebben.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Op afstand Live view-opnamen maken
Als u EOS Utility (meegeleverde software, pag. 264) op uw
computer installeert, kunt u de camera op de computer aansluiten
en op afstand opnamen maken met behulp van het
computerscherm. Raadpleeg de instructiehandleiding
(pdf, pag. 267) op de dvd-rom voor meer informatie.
122
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
In het Live view-beeld wordt het
helderheidsniveau van de
daadwerkelijk te maken opname
nauwkeurig benaderd.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de actuele AF-modus (pag. 128-134).
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
X
De foto wordt gemaakt en de opname
wordt op het LCD-scherm weergegeven.
X Nadat de weergavetijd is verstreken,
keert de camera automatisch naar de
Live view-modus terug.
Druk op de knop <A> om de
Live view-modus te verlaten.
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Het weergaveoppervlak van het beeld is circa 99% (wanneer de
opnamekwaliteit is ingesteld op JPEG 73).
De lichtmeetmethode wordt voor Live view ingesteld op
meervlaksmeting.
In de creatieve modi kunt u de scherptediepte controleren door [8: Wijs
SET-knop toe] in te stellen op [5: Scherptedieptecontrole] in het menu
[7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)].
Tijdens continu-opnamen wordt de belichting die voor de eerste opname
is ingesteld ook toegepast op alle volgende opnamen.
Het gebruik van <8> is gelijk aan het gebruik van <d>.
123
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Stel [Live view-opname.] in op
[Inschakelen].
De functie [Live view-opname.] wordt in
de basismodi onder [2] en in de
creatieve modi onder [z] weergegeven.
Gebruiksduur batterij bij Live view [Geschat aantal opnamen]
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E10-
batterij en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products
Association).
Met een volledig opgeladen LP-E10-batterij kunt u achter elkaar Live view-
opnamen maken gedurende circa 2 uur bij 23 °C en circa 1 uur en 40 minuten
bij 0 °C.
Live view inschakelen
Temperatuur
Opnameomstandigheden
Geen flits 50% flits
Bij 23 °C 240 220
Bij 0 °C 230 210
Richt het objectief tijdens het gebruik van Live view niet rechtstreeks op
de zon. De warmte van de zon kan de interne onderdelen van de camera
beschadigen.
Zie pagina 136 - 137 voor aandachtspunten bij het gebruik van Live
view.
Bij gebruik van de flitser klinken er twee sluitergeluiden. Er wordt echter
maar één opname gemaakt.
Als de camera lange tijd niet is gebruikt, wordt deze automatisch
uitgeschakeld wanneer [5 Uitschakelen] actief is (pag. 155).
Als [5 Uitschakelen] is ingesteld op [Uit], wordt Live view na
30 minuten automatisch uitgeschakeld (de camera blijft ingeschakeld).
Met behulp van een HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u het
Live view-beeld op een tv-scherm weergeven (pag. 191).
A Opnamen maken met het LCD-scherm
124
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Het informatiedisplay
Vergrotingskader
ISO-snelheid
Indicator belichtingsniveau/
AEB-bereik
Diafragma
Sluitertijd
Beeldstijl
Batterijniveau
Belichtings-
simulatie
Opnamekwaliteit
Witbalans
y Flitsbelichtingscorrectie
0 Flitsbelichtingscorrectie
externe flitser
e Snelle synchronisatie
AF-punt (Quick-modus)
FEB
AEB
Lichte tonen
prioriteit
Histogram
Transportmodus
Belichtingsvergrendeling
r Flitser gereed
b Flitser uit
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
A
F-modus
d : Live-modus
c :
Live-modus met gezichtsherkenning
f : Quick-modus
Maximumaantal opnamen
Eye-Fi-
overdracht-
status
Opnamemodus
Als <g> wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live view-
beeld bijna gelijk aan de helderheid van de daadwerkelijke opname.
Wanneer <
g
> knippert, betekent dit dat het Live view-beeld vanwege te donkere
of te heldere lichtomstandigheden niet met de juiste helderheid wordt weergegeven.
De daadwerkelijke opname wordt echter met de ingestelde belichting gemaakt.
Bij gebruik van de flitser of de bulb-instelling worden het pictogram <
g
>
en het histogram grijs weergegeven (ter referentie). Mogelijk wordt het
histogram bij weinig of juist heel fel licht niet goed weergegeven.
125
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Bij de simulatie van de definitieve opname worden de effecten van
de beeldstijl, witbalans enzovoort in het Live view-beeld zichtbaar
gemaakt, zodat u weet hoe de daadwerkelijke opname eruit gaat zien.
Tijdens het maken van foto's worden automatisch de hieronder
vermelde instellingen in het Live view-beeld weergegeven.
Simulatie van de definitieve opname tijdens Live view
Beeldstijl
* Alle parameters zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Opname via sfeerselectie
Opname via licht of scènetype
Belichting
Scherptedieptecontrole (waarbij C.Fn-8-5 is ingesteld en <0>
is ingedrukt)
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Simulatie van de definitieve opname
126
In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn voor
Live view.
Wanneer u op de knop <Q> drukt terwijl het beeld op het LCD-scherm
in creatieve modi wordt weergegeven, kunt u de AF-modus,
transportmodus, de witbalans, de beeldstijl, Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid), de opnamekwaliteit en de ISO-snelheid
instellen. In de basismodi kunt u de AF-modus en de instellingen die in
de tabel op pagina 63 staan vermeld, instellen.
1
Druk op de knop <Q>.
X De functies die met Snel instellen
kunnen worden ingesteld, worden
links in het scherm weergegeven.
Als de AF-modus <f> is, wordt
bovendien het AF-punt weergegeven.
Het AF-punt is ook selecteerbaar.
2
Selecteer een functie en stel
deze in.
Druk op de toets <V> om een
functie te selecteren.
X De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 47) worden weergegeven.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om de instelling
te wijzigen. Wanneer u op <0>
drukt, wordt het instellingenscherm
van de desbetreffende functie
weergegeven.
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Snel instellen
Als in de creatieve modi [9: Flitsknopfunctie] is ingesteld op [1: ISO
snelheid] in [7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)], kunt u de ingebouwde
flitser omhoog klappen via Snel instellen. De ISO-snelheid kan met de knop
<r> worden ingesteld.
127
De onderstaande menuopties worden
weergegeven.
De Live view-menuopties worden in de
basismodi onder [2] en in de creatieve
modi onder [z] weergegeven.
Live view-opname.
U kunt Live view-opname. instellen op [Inschakelen] of
[Uitschakelen].
AF-modus
U kunt [Live-modus] (pag. 128), [u Live-modus] (pag. 129) of
[Quick-modus] (pag. 133) selecteren.
Rasterweergave
Met [Raster 1l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven.
Deze helpen u de camera in verticale of horizontale stand recht te
houden.
MeettimerN
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de belichtingsvergrendeling). Deze optie wordt niet in de
basismodi weergegeven. (Meettimer heeft dan een vaste instelling
van 16 sec.)
z Menufunctie-instellingen
De instellingen voor deze menuopties zijn alleen op Live view van
toepassing. Bij opnamen via de zoeker worden de instellingen niet
toegepast.
Als u [y Stofwisdata], [6 Reinig handmatig], [7 Wis instellingen]
of [7 Firmwareversie] selecteert, wordt Live view uitgeschakeld.
128
De beschikbare AF-modi zijn [Live-modus], [u Live-modus]
(met gezichtsherkenning, pag. 129) en [Quick-modus] (pag. 133).
Wanneer u nauwkeurig wilt scherpstellen, zet u de focusinstellingsknop op het
objectief op <
MF
>, vergroot u het beeld en stelt u handmatig scherp (pag. 135).
Selecteer de AF-modus.
Selecteer [
AF-modus
] op het tabblad [
z
].
Selecteer de gewenste AF-modus en
druk op <0>.
Wanneer het Live view-beeld wordt weergegeven,
drukt u op de knop <
Q
> om de AF-modus in het
scherm Snel instellen (pag. 126) te selecteren.
De beeldsensor wordt gebruikt om scherp te stellen. Hoewel
automatisch scherpstellen tijdens weergave van het Live view-beeld
mogelijk is, duurt dat in deze modus langer dan in de Quick-modus.
Scherpstellen is in deze modus ook lastiger dan in de Quick-modus.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
X
Het AF-punt < > wordt weergegeven.
2
Verplaats het AF-punt.
Druk op de knop <
S
> om het AF-punt te
verplaatsen naar de positie waarop u wilt
scherpstellen (het AF-punt kan niet naar de
randen van het beeld worden verplaatst).
Druk op<
0
> om het AF-punt weer naar
het midden te verplaatsen. (Druk op
<
O
> + <
0
> als C.Fn-8 is ingesteld.)
De AF-modus (automatische scherpstelling) wijzigen
De AF-modus selecteren
Live-modus: d
AF-punt
129
De AF-modus (automatische scherpstelling) wijzigen
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 122).
In deze modus worden gezichten herkend en wordt hierop
scherpgesteld met dezelfde AF-methode als in de Live-modus.
De persoon moet wel in de richting van de camera kijken.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
Wanneer er een gezicht wordt
herkend, wordt het kader <p>
weergegeven op het gezicht waarop
zal worden scherpgesteld.
Wanneer meerdere gezichten worden
herkend, wordt <q> weergegeven.
Druk op de toets <U> om het
kader <q> op het gewenste gezicht
te plaatsen.
u Live-modus (met gezichtsherkenning): c
De AF-modus (automatische scherpstelling) wijzigen
130
2
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de camera
stelt vervolgens scherp op het gezicht
dat door het kader <
p
> wordt bedekt.
X
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het
AF-punt groen en klinkt er een pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
Als er geen gezicht kan worden herkend,
wordt het AF-punt < > weergegeven en
wordt scherpgesteld op het midden.
3
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 122).
Als de scherpstelling er flink naast zit, is gezichtsherkenning niet mogelijk. Als u
ook handmatig met het objectief kunt scherpstellen wanneer de focusinstellings-
knop op het objectief op <
f
> staat, draait u aan de focusring om ruw scherp
te stellen. Het gezicht wordt dan herkend en <
p
> wordt weergegeven.
Het is mogelijk dat een ander object dan een menselijk gezicht als gezicht wordt herkend.
Gezichtsherkenning werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg
groot deel van het beeld beslaat, te helder of te donker is, horizontaal of
diagonaal is gekanteld, of gedeeltelijk is verborgen.
Het scherpstelkader <
p
> dekt mogelijk slechts een gedeelte van het gezicht.
Als u op <
0
> drukt, schakelt de AF-modus naar de Live-modus over
(pag. 128). U kunt op de knop <
S
> drukken om het AF-punt te verplaatsen.
Druk nogmaals op <
0
> om naar de
u
Live-modus (met gezichtsherkenning)
terug te keren. (Druk op <
O
> + <
0
> als C.Fn-8 is ingesteld.)
Aangezien er niet automatisch kan worden scherpgesteld op een gezicht dat zich dicht bij de
rand van het beeld bevindt, wordt <
p
> in dat geval grijs weergegeven. Wanneer u de
ontspanknop dan half indrukt, wordt het middelste AF-punt < > gebruikt om scherp te stellen.
131
De AF-modus (automatische scherpstelling) wijzigen
Automatisch scherpstellen
Het duurt iets langer om scherp te stellen.
Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Tijdens en na de automatische scherpstelling kan de helderheid van
de opname veranderen.
Als de lichtbron tijdens de weergave van het Live view-beeld
verandert, kan het beeldscherm flikkeren en kan het lastig zijn om
scherp te stellen. Als dit gebeurt, stopt u Live view en stelt u eerst
automatisch scherp bij de huidige lichtbron.
Als u in de Live-modus op de knop <u> drukt, wordt de opname
vergroot bij het AF-punt. Als het lastig is om in de vergrote weergave
scherp te stellen, keert u naar de normale weergave terug en kiest u
voor automatisch scherpstellen. De snelheid waarmee automatisch
wordt scherpgesteld, kan in de normale of vergrote weergave
afwijken.
Wanneer u automatisch scherpstelt in de normale weergave van de
Live-modus en de opname vervolgens vergroot, kan het zijn dat de
scherpstelling afwijkt.
Als u in de u Live-modus op de knop <u> drukt, wordt het beeld
niet vergroot.
Opmerkingen over de Live-modus en de
u
Live-modus (met gezichtsherkenning)
Als u in de Live-modus of u Live-modus (met gezichtsherkenning)
een onderwerp in het buitengebied wilt vastleggen en er niet op het
onderwerp is scherpgesteld, richt u het middelste AF-punt op het
onderwerp om scherp te stellen. Maak vervolgens de foto.
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld. Als u echter een Speedlite uit
de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) met ledlamp gebruikt, wordt de
ledlamp als AF-hulplicht ingeschakeld wanneer dit in de Live-modus
en u Live-modus (met gezichtsherkenning) nodig is.
De AF-modus (automatische scherpstelling) wijzigen
132
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld:
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds
veranderen.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Opnamen bij TL-licht of wanneer het beeld flikkert.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het beeld.
Onderwerpen die licht sterk reflecteren.
Het AF-punt is tegelijk op een onderwerp dichtbij en een onderwerp
veraf gericht (bijvoorbeeld een dier in een kooi).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer
de camera niet stil kan worden gehouden.
Onderwerpen die de camera naderen of er vandaan bewegen.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer onscherp is.
Wanneer met een soft-focusobjectief een soft-focuseffect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor speciale effecten wordt gebruikt.
133
De AF-modus (automatische scherpstelling) wijzigen
De speciale AF-sensor wordt gebruikt om in de modus 1-beeld AF
(pag. 81) op dezelfde manier scherp te stellen als bij het maken van
opnamen door de zoeker.
Hoewel u snel kunt scherpstellen op het gewenste gebied, wordt het
Live view-beeld tijdens het automatisch scherpstellen even
onderbroken.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
De kleine vakken op het scherm zijn
de AF-punten en het grotere vak is
het vergrotingskader.
2
Selecteer het AF-punt. N
Druk op de knop <Q> (7) om het
scherm Snel instellen weer te geven.
X De instelbare functies worden links in
het scherm weergegeven.
Druk op de toets <V> om het
AF-punt selecteerbaar te maken.
Draai aan het instelwiel <6> om
het AF-punt te selecteren.
Quick-modus: f
AF-punt
Vergrotingskader
De AF-modus (automatische scherpstelling) wijzigen
134
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt de AF-punten op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X Het Live view-beeld wordt
uitgeschakeld, de reflexspiegel wordt
neergeklapt en er wordt automatisch
scherpgesteld.
X Wanneer het scherpstellen is gelukt,
wordt het AF-punt waarop is
scherpgesteld groen en wordt het
Live view-beeld opnieuw
weergegeven.
X Als er niet kan worden scherpgesteld,
wordt het AF-punt oranje en gaat het
knipperen.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 122).
Tijdens het automatisch scherpstellen kunt u geen opnamen maken.
Maak de opname terwijl het Live view-beeld wordt weergegeven.
135
U kunt de opname vergroten en handmatig nauwkeurig scherpstellen.
1
Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <MF>.
Draai aan de focusring van het
objectief om ruw scherp te stellen.
2
Verplaats het vergrotingskader.
Druk op de toets <
S
> om het
vergrotingskader naar de positie waarop
u wilt scherpstellen te verplaatsen.
Druk op <
0
> om het vergrotingskader
weer naar het midden te verplaatsen. (Druk
op <
O
> + <
0
> als C.Fn-8 is ingesteld.)
3
Vergroot het beeld.
Druk op de knop <u>.
X
Het gebied binnen het vergrotingskader
wordt vergroot weergegeven.
Telkens wanneer u op de knop <
u
> drukt,
wordt de weergave als volgt gewijzigd:
4
Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar de vergrote
opname kijkt aan de focusring van
het objectief om scherp te stellen.
Nadat u hebt scherpgesteld, drukt u
op de knop <u> om naar de normale
weergave terug te keren.
5
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop in
om de opname te maken (pag. 122).
MF: Handmatig scherpstellen
Vergrotingskader
Belichtingsvergrendeling
Positie van vergroot gebied
Vergroting
5x 10x
Normale weergave
136
Aandachtspunten bij het gebruik van Live view
Witte <s> en rode <E> waarschuwingspictogrammen voor interne
temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig
gebruik van Live view of een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt er
een wit pictogram <s>. Als u doorgaat met maken van opnamen terwijl
dit pictogram wordt weergegeven, kan de beeldkwaliteit van de foto's
verslechteren. Stop met het gebruik van Live view en laat de camera
enige tijd afkoelen voordat u verder gaat met fotograferen.
Als het witte pictogram <
s
> wordt weergegeven en de interne
temperatuur van de camera nog verder oploopt, gaat er een rood
pictogram <
E
> knipperen. Dit knipperende pictogram waarschuwt u
ervoor dat Live view spoedig automatisch wordt beëindigd. U kunt in dat
geval geen opnamen meer maken totdat de interne temperatuur van de
camera is gedaald. Schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur Live view
gebruikt, worden de pictogrammen <s> en <E> sneller weergegeven.
Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Aandachtspunten bij het gebruik van Live view
Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live view-beeld mogelijk niet
de helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven.
Als de lichtbron in het beeld verandert, kan het beeldscherm gaan
flikkeren. Als dit het geval is, stopt u met het gebruik van Live view en
gaat u hiermee verder bij de lichtbron die u daadwerkelijk gaat gebruiken.
Wanneer u de camera in een andere richting houdt, wordt de helderheid
van het Live view-beeld mogelijk even niet juist weergegeven. Wacht met
het maken van opnamen totdat het helderheidsniveau is gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt (bijvoorbeeld de zon),
kan het heldere gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. Op de opname
zelf wordt het heldere gedeelte wél goed weergegeven.
Wanneer u bij weinig licht [6 LCD-helderheid] op een heldere instelling
zet, kan er kleurruis in het Live view-beeld optreden. De kleurruis wordt
echter niet in de opname vastgelegd.
Wanneer u het beeld vergroot, lijkt dit mogelijk scherper dan het
daadwerkelijk is.
137
Aandachtspunten bij het gebruik van Live view
Aandachtspunten bij opnameresultaten
Als u lange tijd doorlopend opnamen met Live view maakt, kan de
temperatuur binnen de camera oplopen, waardoor de opnamekwaliteit
mogelijk minder wordt. Schakel Live view uit wanneer u geen opnamen
maakt.
Als u met een lange sluitertijd wilt werken, schakelt u Live view tijdelijk uit
en wacht u enkele minuten totdat u een opname maakt. Zo voorkomt u
dat de opnamekwaliteit afneemt.
Het maken van Live view-opnamen bij hoge temperaturen en hoge ISO-
snelheden kan resulteren in ruis of afwijkende kleuren.
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis
(strepen, lichte puntjes, enzovoort) op de opname zichtbaar zijn.
Als u de foto in de vergrote weergave neemt, is het mogelijk dat de
belichting niet naar wens is. Keer naar de normale weergave terug
voordat u een foto neemt. In de vergrote weergave worden de sluitertijd
en het diafragma oranje weergegeven. Zelfs als u de foto in de vergrote
weergave neemt, wordt de opname in de normale weergave gemaakt.
Als [2 Auto Lighting Optimizer/Auto optimalisatie helderheid]
(pag. 107) niet op [Deactiveren] is ingesteld, kan de opname nog steeds
licht zijn, zelfs als er een kleinere belichtingscorrectie of kleinere
flitsbelichtingscorrectie is ingesteld.
Als u een TS-E-objectief gebruikt om het beeld verticaal te verschuiven
of als u een tussenring gebruikt, kan er mogelijk geen standaard-
belichting worden verkregen of is de belichting mogelijk onregelmatig.
Aandachtspunten bij persoonlijke voorkeuze
Tijdens het gebruik van Live view zijn bepaalde persoonlijke voorkeuze-
instellingen niet actief (pag. 217).
Aandachtspunten bij objectief en flitser
De functie voor scherpstellingsvoorkeuze bij superteleobjectieven kan
niet worden gebruikt.
Flitsbelichtingsvergrendeling is niet mogelijk wanneer de ingebouwde
flitser of een externe Speedlite wordt gebruikt. Voorflitsen werkt niet als
er een externe Speedlite wordt gebruikt.
138
139
6
Filmopnamen
Wanneer u het programma-
keuzewiel instelt op <k>, kunt
u filmopnamen in High-Definition
(HD) maken. De opname-
indeling voor films is MOV.
Kaarten waarop films kunnen worden opgeslagen
Voor filmopnamen moet u een SD-geheugenkaart met een
hoge capaciteit en van snelheidsklasse 6 ' ' of hoger
gebruiken.
Als u voor het opnemen van films een kaart met een lage
schrijfsnelheid gebruikt, kan het zijn dat de film niet goed wordt
opgeslagen. En als u een film afspeelt op een kaart met een lage
leessnelheid, wordt de film mogelijk niet goed weergegeven.
Ga naar de website van de fabrikant van de kaart als u de lees-/
schrijfsnelheid van de kaart wilt weten.
140
Wanneer u de opnamemodus instelt op <k>, kunt u gemakkelijk
filmopnamen in High-Definition (HD) met automatische belichting
maken. Voor het afspelen van films kunt u het beste de camera op
een tv aansluiten (pag. 184, 191).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <k>.
X De reflexspiegel maakt een geluid en
de opname verschijnt op het LCD-
scherm.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel voordat u een filmopname maakt
automatisch of handmatig scherp
(pag. 128 - 135).
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de actuele AF-modus.
3
Begin met opnemen.
Druk op de knop <A> om een
filmopname te starten. Druk
nogmaals op <A> om de
filmopname te stoppen.
X Terwijl de film wordt opgenomen,
wordt de markering 'o' in de
rechterbovenhoek van het scherm
weergegeven.
k Filmopnamen
Filmopname
Microfoon
141
k Filmopnamen
Deze camera is compatibel met de functie waarmee de ledlamp
automatisch bij weinig licht wordt ingeschakeld. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de EX Speedlite voor meer informatie.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie met ledlamp (afzonderlijk verkrijgbaar)
In de filmopnamemodus kunt u geen foto's maken, ook al drukt u de
ontspanknop helemaal in.
Richt het objectief tijdens het filmen niet rechtstreeks op de zon. De warmte
van de zon kan de interne onderdelen van de camera beschadigen.
Aandachtspunten voor filmopnamen vindt u op pagina 150 en 151.
Lees indien nodig ook de aandachtspunten voor Live view op
pagina 136 en 137.
Telkens wanneer u een film opneemt, wordt er een filmbestand gemaakt.
Het weergaveoppervlak van de opname is circa 99%.
De ISO-snelheid, de sluitertijd en het diafragma worden automatisch
ingesteld.
U kunt de automatische belichting vergrendelen door op de knop <A>
te drukken (pag. 105). Als u tijdens het opnemen van een film de
belichtingsvergrendeling wilt annuleren, drukt u op de knop <S>.
U kunt belichtingscorrectie instellen door de knop <O> ingedrukt te
houden en aan het instelwiel <6> te draaien.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt onder in het scherm de
belichtingsinstelling weergegeven. Dit is ter referentie.
Het geluid wordt door de ingebouwde monomicrofoon van de camera
opgenomen (pag. 140).
Het geluidsopnameniveau wordt automatisch aangepast.
De totale opnameduur met een volledig opgeladen LP-E10-batterij is als
volgt: bij 23 °C: circa 1 uur en 50 min.; bij 0 °C: circa 1 uur en 30 min.
k Filmopnamen
142
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Het informatiedisplay
Resterende tijd/verstreken tijd
voor filmopname
Filmopname
Vergrotingskader
AF-punt (Quick-modus)
Automatische
belichting
filmopname
ISO-snelheid
Waarde belichtingscorrectie
Diafragma
Belichtingsvergrendeling
Witbalans
Filmopnameformaat
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Ledlamp
Beeldstijl
AF-modus
d : Live-modus
c :
Live-modus met
gezichtsherkenning
f : Quick-modus
Batterijniveau
Framesnelheid
Filmmodus
Eye-Fi-
overdrachtstatus
Sluitertijd
Als er geen kaart in de camera is geplaatst, wordt de resterende
filmopnameduur rood weergegeven.
Wanneer de filmopname wordt gestart, wordt de resterende
opnameduur gewijzigd in de verstreken tijd.
143
k Filmopnamen
Bij de simulatie van de definitieve opname worden de effecten van de
beeldstijl, witbalans, enzovoort in de filmopname zichtbaar gemaakt,
zodat u weet hoe de werkelijke film eruit gaat zien.
Tijdens het maken van filmopnamen worden automatisch de hieronder
vermelde instellingen in het filmbeeld weergegeven.
Simulatie van definitieve filmopnamen
Beeldstijl
* Alle parameters zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
Belichting
Scherptediepte
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Simulatie van de definitieve opname
144
In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn voor
filmopnamen.
Terwijl het filmbeeld op het LCD-scherm wordt weergegeven, kunt u op de
knop <
Q
> drukken om het volgende in te stellen: AF-modus, witbalans,
beeldstijl en Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid).
1
Druk op de knop <Q>. (7)
X De functies die met Snel instellen
kunnen worden ingesteld, worden
links in het scherm weergegeven.
Als de AF-modus <f> is, wordt
bovendien het AF-punt weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel
deze in.
Druk op de toets <V> om een
functie te selecteren.
X De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 47) worden weergegeven.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om de instelling
te wijzigen. Wanneer u op <0>
drukt, wordt het instellingenscherm
van de desbetreffende functie
weergegeven.
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Snel instellen
145
De menuopties op de tabbladen [w], [x] en [y] worden hieronder
toegelicht.
Tabblad [w]
AF-modus
De AF-modi werken hetzelfde als beschreven op pagina 128 - 134.
U kunt [Live-modus], [u Live-modus] of [Quick-modus]
selecteren. Voortdurend scherpstellen op een bewegend onderwerp
is niet mogelijk.
AF met ontspanknop tijdens k (filmopname)
Wanneer [Inschakelen] wordt ingesteld, is automatische
scherpstelling tijdens filmopnamen mogelijk. Continu automatisch
scherpstellen is echter niet mogelijk. Als u automatisch scherpstelt
tijdens filmopnamen, kan de scherpstelling tijdelijk helemaal
verloren kan gaan of de belichting worden gewijzigd. Tijdens het
filmen wordt ook het geluid van het objectief opgenomen.
Als tijdens het maken van filmopnamen de AF-modus [Quick-
modus] is ingesteld, wordt AF uitgevoerd in de [Live-modus].
3 Menufunctie-instellingen
De instellingen op de menutabbladen [w/x/y] worden alleen
geactiveerd in de modus <k>. Ze worden niet toegepast in andere
opnamemodi, alleen in de modus <k>.
De instelling van de [AF-modus] wordt ook op Live view-opnamen
toegepast.
3 Menufunctie-instellingen
146
kSluiterknop/vergrendelknop belichting
U kunt de functie die aan het half indrukken van de ontspanknop
en de belichtingsvergrendelknop is toegewezen, wijzigen.
AF/AE vergrendel:
Normale functie. Druk de ontspanknop half in om automatisch
scherp te stellen. Druk op de knop <w> voor belichtings-
vergrendeling.
AE vergrendel/AF:
Druk de ontspanknop half in voor belichtingsvergrendeling.
Voor automatische scherpstelling drukt u op de knop <w>.
Dit komt van pas als u op verschillende delen van de opname
wilt meten en scherpstellen.
AF/AF vergr. geen AE vergr.:
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen.
Terwijl u automatisch scherpstelt door de ontspanknop half in te
drukken, kunt u het automatisch scherpstellen pauzeren door de
knop <w> ingedrukt te houden. Het automatisch scherpstellen
wordt hervat wanneer u de knop <w> loslaat.
Belichtingsvergrendeling is niet mogelijk.
AE/AF, geen AE vergrendel:
Druk de ontspanknop half in om een lichtmeting uit te voeren.
Voor automatische scherpstelling drukt u op de knop <w>.
Belichtingsvergrendeling is niet mogelijk.
kLichte tonen prioriteit
Als [Inschakelen] wordt ingesteld, worden de details in lichte tinten
verbeterd. Het dynamische bereik wordt uitgebreid van het
standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten. De overgang tussen
grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker. Het instelbereik voor
de ISO-snelheid is ISO 200-6400. Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) wordt automatisch ingesteld op
[Deactiveren] en kan niet worden gewijzigd.
147
3 Menufunctie-instellingen
Tabblad [x]
Movie-opn.formaat
De film wordt opgenomen met een HD-opnamekwaliteit (High-Definition)
van [
1280x720
]. U kunt de framesnelheid [
6
] of [
5
] (aantal opgenomen
frames per seconde) selecteren die past bij het videoformaat van uw tv.
* De framesnelheid wordt uitgedrukt in fps of frames per seconde.
[6] : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van NTSC
(Noord-Amerika, Japan, Korea, Mexico, enzovoort).
[5] : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van PAL
(Europa, Rusland, China, Australië, enzovoort).
Totale opnameduur voor film en bestandsgrootte per minuut
Vanwege het bestandssysteem stopt de filmopname automatisch
wanneer een filmclip een bestandsgrootte van 4 GB bereikt.
U kunt direct verder gaan met het opnemen van een nieuwe film door op
de knop <
A
> te drukken. (Er wordt een nieuw filmbestand gemaakt.)
Filmopname-
formaat
Totale opnameduur (bij benadering)
Bestandsgrootte
(bij benadering)
Kaart van 4 GB Kaart van 8 GB
Kaart van 16 GB
[1280x720] 65 17 min. 34 min. 1 uur 8 min. 222,6 MB/min.
Een stijging van de interne temperatuur van de camera kan ertoe leiden
dat de filmopname wordt gestopt voordat de maximumopnametijd die in
de bovenstaande tabel wordt weergegeven (pag. 150), is verstreken.
De maximale opnametijd van één filmclip is 29 min. 59 sec.
Het is niet mogelijk om films op te nemen in de opnamekwaliteit Full HD
(Full High-Definition) of SD (Standard Definition).
Met ZoomBrowser EX/ImageBrowser (meegeleverde software,
pag. 264) kunt u een filmbeeld omzetten in een foto. De kwaliteit van de
omgezette foto is [1280x720] voor circa 920.000 pixels.
3 Menufunctie-instellingen
148
Geluidsopname
Wanneer u Geluidsopname instelt op [Aan], wordt het geluid via de
ingebouwde monomicrofoon opgenomen. Het geluidsopnameniveau
wordt automatisch aangepast. U kunt geen externe microfoon
gebruiken.
Meettimer
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de belichtingsvergrendeling).
Rasterweergave
Met [Raster 1l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven.
Deze helpen u de camera in verticale of horizontale stand recht te
houden.
Het geluid wordt opgenomen bij een samplingfrequentie van 48 KHz en
16-bits voor zowel L als R.
De instellingen voor de meettimer en rasterweergave zijn ook in Live
view zichtbaar.
149
3 Menufunctie-instellingen
Tabblad [y]
Bel.correctie
U kunt de belichtingscorrectie voor films instellen op maximaal ±3 stops
met tussenstappen van 1/3 stop.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
De Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) kan
worden ingesteld zoals beschreven op pagina 107.
Indien [kLichte tonen prioriteit] op het tabblad [w] is ingesteld
op [Inschakelen], wordt de optie Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) automatisch ingesteld op [Uitschakelen].
Deze instelling kan niet worden gewijzigd.
Handmatige witbalans
Zoals beschreven op pagina 115, kan er een beeld voor handmatige
witbalans worden geselecteerd. In de modus <k> kunt u echter
geen foto's maken. Stel een andere opnamemodus dan <k> in en
maak een foto. Selecteer deze foto voor de handmatige witbalans.
Beeldstijl
De beeldstijl kan worden ingesteld zoals beschreven op pagina 79.
150
Het rode waarschuwingspictogram <E> voor interne
temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera hoog is, wordt er mogelijk een
knipperend rood pictogram <E> weergegeven. Dit knipperende
pictogram waarschuwt u ervoor dat de filmopname spoedig automatisch
wordt beëindigd. U kunt in dat geval geen opnamen meer maken totdat
de interne temperatuur van de camera is gedaald. Schakel de camera uit
en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur filmopnamen
maakt, wordt het pictogram <E> sneller weergegeven. Schakel de
camera uit als u geen opnamen maakt.
Aandachtspunten voor filmopnamen
Opname- en beeldkwaliteit
Als het gebruikte objectief Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft, is dit
altijd actief, zelfs als u de ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) gebruikt daarbij stroom van de batterij, waardoor de
totale filmopnametijd of het aantal mogelijke opnamen kan afnemen.
Als u een statief gebruikt of als Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet
nodig is, moet u de IS-schakelaar op <2> zetten.
Met de ingebouwde microfoon worden ook camerageluiden opgenomen.
Als filmopname niet mogelijk is omdat de resterende capaciteit van de
kaart onvoldoende is, worden het filmopnameformaat en de resterende
filmopnameduur (pag. 142) rood weergegeven.
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt
tijdens filmopnamen rechts in het scherm mogelijk een
indicator met vijf niveaus weergegeven. Deze geeft aan
hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven
(beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen).
Hoe langzamer de kaart, hoe sneller de indicator stijgt.
Als de indicator vol raakt, wordt de filmopname automatisch
gestopt.
Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de
indicator ofwel niet weergegeven, ofwel het niveau (indien weergegeven)
zal nauwelijks omhoog gaan. Maak eerst een paar testfilms om te zien of
de schrijfsnelheid van de kaart hoog genoeg is.
Indicator
151
Aandachtspunten voor filmopnamen
Weergeven en aansluiten op een tv
Als de helderheid tijdens filmopnamen verandert, ziet dat gedeelte er
mogelijk kortstondig uit als een foto wanneer u de film weergeeft.
Als u de camera met een HDMI-kabel (pag. 191) op een tv aansluit en
een film opneemt, wordt de film tijdens het opnemen in klein formaat op
de tv weergegeven. De film wordt echter nog steeds goed opgenomen in
HD-kwaliteit (High-Definition).
Als u de camera op een tv aansluit en een film opneemt, wordt tijdens de
opname op de tv geen geluid afgespeeld. Het geluid wordt echter wel
goed opgenomen.
152
153
7
Handige functies
De pieptoon uitzetten (pag. 154)
Kaartwaarschuwing (pag. 154)
De weergavetijd instellen (pag. 154)
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen (pag. 155)
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen (pag. 155)
Een map maken en selecteren (pag. 156)
Methoden voor bestandsnummering (pag. 158)
Copyrightinformatie instellen (pag. 160)
Verticale opnamen automatisch roteren (pag. 162)
Camera-instellingen controleren (pag. 163)
De standaardinstellingen van de camera herstellen
(pag. 164)
Het LCD-scherm in-/uitschakelen (pag. 166)
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
(pag. 166)
De flitser instellen (pag. 167)
Stofwisdata toevoegen (pag. 171)
Handmatige sensorreiniging (pag. 173)
154
U kunt voorkomen dat er een pieptoon afgaat zodra er is scherpgesteld
of bij het gebruik van de zelfontspanner.
Selecteer op het tabblad [1] de optie
[Pieptoon] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Hiermee voorkomt u dat u opnamen maakt zonder dat er een kaart in
de camera is geplaatst.
Selecteer op het tabblad [1] [Ontspan
sluiter zonder kaart] en druk op <0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als er geen kaart is geplaatst en u op de
ontspanknop drukt, wordt '
Card
' in de zoeker
weergegeven en kunt u de sluiter niet ontspannen.
U kunt instellen hoe lang de foto direct na de opname op het LCD-scherm
wordt weergegeven. Als [
Uit
] is ingesteld, wordt de opname niet direct na
het maken weergegeven. Als [
Vastzetten
] is ingesteld, wordt de opname
weergegeven totdat de tijd van de instelling [
Uitschakelen
] is verstreken.
Als u tijdens de weergave van de opname knoppen of instelwielen van de camera
gebruikt, bijvoorbeeld als u de ontspanknop half indrukt, wordt de weergave beëindigd.
Selecteer op het tabblad [1] de optie
[Kijktijd] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer de gewenste instelling en druk
op <0>.
Handige functies
3 De pieptoon uitzetten
3 Kaartwaarschuwing
3 De weergavetijd instellen
155
Handige functies
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld nadat deze
gedurende een bepaalde ingestelde tijd niet is gebruikt. U kunt deze tijdsduur zelf
aan de hand van een aantal opties instellen. Na een automatische uitschakeling
kunt u de camera weer activeren door de ontspanknop half in te drukken of door
op een van de volgende knoppen te drukken: <
M
>, <
x
>, <
A
>, enz.
Als [
Uit
] is ingesteld, moet u de camera zelf uitschakelen of op de knop <
B
>
drukken om het LCD-scherm uit te schakelen en zo de batterij te sparen.
Zelfs als [
Uit
] is ingesteld, wordt het LCD-scherm automatisch uitgeschakeld
als de camera gedurende 30 minuten niet wordt gebruikt. U kunt het LCD-
scherm weer inschakelen door op de knop <
B
> te drukken.
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Uitschakelen] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer de gewenste instelling
en druk op <0>.
U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het
gemakkelijker te lezen is.
Selecteer op het tabblad [
6
] de optie [
LCD-
helderheid
] en druk vervolgens op <
0
>. Druk
als het scherm voor aanpassing wordt weergegeven
op de toets <
U
> om de helderheid aan te
passen en druk vervolgens op <
0
>.
Stel bij het controleren van de
belichtingstijd van een opname de
helderheid van het LCD-scherm op 4 in
en zorg dat omgevingslicht geen invloed
op het beeld heeft.
3 De tijd voor automatisch uitschakelen instellen
3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
Handige functies
156
U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de opnamen
worden opgeslagen.
Dit is niet verplicht, aangezien er automatisch een map voor de opslag
van opnamen wordt gemaakt.
Een map maken
1
Selecteer [Selecteer map].
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Selecteer map] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Maak map].
Selecteer [Maak map] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak een nieuwe map.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X Er wordt een nieuwe map met een
hoger mapnummer gemaakt.
3 Een map maken en selecteren
157
Handige functies
Een map selecteren
Open het scherm Selecteer map,
selecteer een map en druk op <0>.
X De map waarin de opnamen worden
opgeslagen, is geselecteerd.
Volgende opnamen zullen in de
geselecteerde map worden
opgeslagen.
Aantal opnamen in
de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf
alfanumerieke tekens. Bijvoorbeeld: '100CANON'. Een map kan maximaal
9999 opnamen bevatten (bestandsnummer 0001-9999). Wanneer een map
vol raakt, wordt er automatisch een nieuwe map met een hoger mapnummer
gemaakt. Ook wanneer de bestandsnummering handmatig opnieuw is
ingesteld (pag. 159), wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt.
Er kunnen mappen worden gemaakt met de nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een
nieuwe map met de naam 'DCIM'. Open de map DCIM en maak hierin net
zoveel mappen als u wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan. De
mapnaam moet de notatie '100ABC_D' hebben, waarbij de eerste drie cijfers
100-999 zijn, gevolgd door vijf alfanumerieke tekens. De vijf tekens kunnen
bestaan uit een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A t/m Z,
cijfers en een onderstrepingsteken '_'. Er mogen geen spaties in de mapnaam
voorkomen. Mapnamen mogen ook niet met dezelfde drie cijfers beginnen,
bijvoorbeeld '100ABC_D' en '100W_XYZ', ook al verschillen de letters.
Handige functies
158
De beeldbestanden worden genummerd van 0001 tot 9999 in de volgorde
waarin de opnamen zijn gemaakt. Vervolgens worden de bestanden in een map
opgeslagen. U kunt instellen hoe het bestandsnummer wordt toegewezen.
Het bestandsnummer wordt op de computer in de volgende notatie
weergegeven: IMG_0001.JPG.
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Bestandnr.] en druk vervolgens op
<0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven.
Selecteer een instelling en druk
vervolgens op <0>.
[Continu]: de opeenvolgende bestandsnummering loopt door,
ook na het vervangen van de kaart of het maken van een map.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen of een nieuwe map hebt
gemaakt, loopt de opeenvolgende bestandsnummering door tot
9999. Dit is handig wanneer u afbeeldingen met nummers tussen
0001 en 9999 op meerdere kaarten of uit meerdere mappen in één
map op de computer wilt opslaan.
Als de vervangende kaart of de bestaande map eerder gemaakte
opnamen bevat, wordt de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen mogelijk voortgezet vanaf de bestandsnummers van de
bestaande opnamen op de kaart of in de map. Als u een
doorlopende bestandsnummering wilt gebruiken, moet er elke keer
een opnieuw geformatteerde kaart worden gebruikt.
3 Methoden voor bestandsnummering
XXX-0051
Kaart 1
XXX-0052
Kaart 2
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
100
XXX-0051
101
XXX-0052
Kaart 1
Bestandsnummering na
het maken van een map
159
Handige functies
[Auto. reset]: de bestandsnummering wordt teruggezet op
0001 wanneer u de kaart vervangt of een map maakt.
Wanneer de kaart wordt vervangen of er een nieuwe map wordt
gemaakt, begint de bestandsnummering weer bij 0001. Dit is handig
als u de opnamen per kaart of map wilt archiveren.
Als de vervangende kaart of de bestaande map eerder gemaakte opnamen
bevat, wordt de bestandsnummering van de nieuwe opnamen mogelijk
voortgezet vanaf de bestandsnummers van de bestaande opnamen op de
kaart of in de map. Als u opnamen wilt opslaan met een bestandsnummering
die begint bij 0001, gebruik dan elke keer een nieuwe, geformatteerde kaart.
[Handm. reset]:
voor het handmatig terugzetten van de bestandsnummering,
of om in een nieuwe map met het bestandsnummer 0001 te beginnen.
Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt
er automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering
van de opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001.
Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt
gebruiken voor opnamen van gisteren en opnamen van vandaag.
Nadat de bestandsnummering handmatig opnieuw is ingesteld, keert deze terug naar Continu
of Auto. reset. (Er wordt geen bevestigingsscherm voor Handm. reset weergegeven.)
XXX-0051
Kaart 1
100-0001
Kaart 2
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Bestandsnummer opnieuw ingesteld
100
XXX-0051
101
XXX-0001
Kaart 1
Bestandsnummering na
het maken van een map
Als het bestandsnummer in de map met nummer 999 het nummer 9999 bereikt,
kunt u geen opnamen meer maken, zelfs niet als de kaart nog opslagcapaciteit
heeft. Op het LCD-scherm wordt dan een bericht weergegeven dat de kaart
moet worden vervangen. Vervang de kaart.
Voor zowel JPEG- als RAW-opnamen begint de bestandsnaam met 'IMG_'.
Filmbestandsnamen beginnen met 'MVI_'. De extensie is '.JPG' voor JPEG-
opnamen, '.CR2' voor RAW-opnamen en '. MOV' voor films.
Handige functies
160
Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie
aan de opname toegevoegd.
1
Selecteer [Copyrightinformatie].
Selecteer op het tabblad [7] de optie
[Copyrightinformatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de optie die u wilt
instellen.
Selecteer [Voer naam van auteur in]
of [Voer copyrightdetails in] en druk
vervolgens op <0>.
X
Het tekstinvoerscherm wordt geopend.
Selecteer [Geef copyrightinfo weer]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te controleren.
Selecteer [Verwijder copyrightinfo]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te verwijderen.
3
Voer tekst in.
Raadpleeg 'Tekstinvoerprocedure'
op de volgende pagina en voer de
copyrightinformatie in.
U kunt maximaal 63 alfanumerieke
tekens en symbolen invoeren.
4
Verlaat de instelling.
Nadat u de tekst hebt ingevoerd,
drukt u op de knop <M> om de
instelling te verlaten.
3 Copyrightinformatie instellenN
161
Handige functies
Tekstinvoerprocedure
Het invoergebied wijzigen:
Druk op de knop <Q> om tussen het
bovenste en onderste invoergebied te
wisselen.
De cursor verplaatsen:
Druk op de toets <U> om de
cursor te verplaatsen.
Tekst invoeren:
Druk terwijl de cursor in het onderste invoergebied staat op de toets
<S> of draai aan het instelwiel <6> om een teken te selecteren.
Druk vervolgens op <0> om het in te voeren.
Een teken verwijderen:
Druk op de knop <L> om een teken te verwijderen.
Afsluiten:
Druk na het invoeren van de tekst op de knop <M> om de
invoer te bevestigen en terug te keren naar het scherm uit stap 2.
De tekstinvoer annuleren:
Als u de tekstinvoer wilt annuleren, drukt u op de knop <B> om
de invoer te annuleren en terug te keren naar het scherm uit stap 2.
U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility
(meegeleverde software, pag. 264).
Handige functies
162
Verticale opnamen worden automatisch gedraaid,
zodat ze verticaal in plaats van horizontaal op het
LCD-scherm van de camera of op de pc worden
weergegeven. De instelling van deze functie kan
worden veranderd.
Selecteer op het tabblad [
5
] de optie
[
Auto. roteren
] en druk vervolgens op
<
0
>. De beschikbare instellingen worden
hieronder beschreven. Selecteer een
instelling en druk vervolgens op <
0
>.
[AanPD]:
De verticale opname wordt tijdens de weergave
automatisch gedraaid op zowel het LCD-scherm als de pc.
[AanD] :
De verticale opname wordt alleen op de pc automatisch gedraaid.
[Uit] : De verticale opname wordt niet automatisch gedraaid.
De verticale opname is niet gedraaid wanneer de foto direct na
de opname wordt weergegeven.
Druk op de knop <x> om de opname gedraaid weer te geven.
[AanPD]
is ingesteld, maar de opname wordt bij weergave niet gedraaid.
Verticale opnamen die zijn gemaakt terwijl [
Auto. roteren
] op [
Uit
] was
ingesteld, kunnen niet automatisch worden gedraaid. Als er een verticale
opname is gemaakt terwijl de camera naar boven of naar beneden werd
gehouden, kan het zijn dat de opname niet automatisch wordt gedraaid.
Raadpleeg in dat geval 'De opname roteren' op pagina 179.
Ik wil op het LCD-scherm van de camera een opname draaien
die met [AanD] is gemaakt.
Stel [
AanPD
] in en geef de opname vervolgens weer. De opname wordt dan gedraaid.
De verticale opname wordt niet gedraaid op het scherm van de pc.
De gebruikte software is niet compatibel met de functie voor draaien van
opnamen. Gebruik in plaats daarvan de software die bij de camera is geleverd.
3 Verticale opnamen automatisch roteren
Veelgestelde vragen
163
Handige functies
Druk terwijl het menu wordt weergegeven op de knop <B> om de
belangrijkste functie-instellingen van de camera weer te geven.
Druk terwijl het menu wordt
weergegeven op de knop <B>
om de instellingen weer te geven.
Druk nogmaals op de knop <B>
om naar het menu terug te keren.
B Camera-instellingen controleren
Datum/tijd (pag. 33)
Witbalanscorrectie (pag. 117)/
Witbalanstrapje (pag. 118)
Kleurruimte (pag. 119)
Automatische beeldrotatie
(pag. 162)
Automatisch uitschakelen (pag. 155)
Resterende capaciteit van kaart
Instellingenscherm
Rode-ogenreductie (pag. 89)
Pieptoon (pag. 154)
Live view-opnamen (pag. 121)
Handige functies
164
De opname-instellingen en menu-instellingen van de camera kunnen
worden teruggezet op de standaardinstellingen. Dit kan in de creatieve
modi worden gedaan.
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op het tabblad <7> de
optie [Wis instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen].
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen] en druk vervolgens
op <0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X Wanneer u [Wis alle camera-
instellingen] selecteert, worden alle
standaardinstellingen (zoals vermeld
op de volgende pagina) van de
camera hersteld.
Alle camera-instellingen wissen:
Ga na het uitvoeren van de bovenstaande procedure naar [7 Wis
instellingen] en selecteer [Wis pers. voorkeuze (C.Fn)] om alle
persoonlijke voorkeuze-instellingen te wissen (pag. 216).
3
De standaardinstellingen van de camera herstellen
N
Veelgestelde vragen
165
Handige functies
Opname-instellingen
Instellingen voor opnamekwaliteit
AF-modus 1-beeld AF Kwaliteit 73
AF-puntselectie
Automatische selectie
Beeldstijl Standaard
Transportmodus u
(Enkelbeeld)
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Standaard
Meetmethode
q (Meervlaks
meting)
Correctie
helderheid randen
Inschakelen/
correctiegegevens
blijven behouden
ISO-snelheid
AUTO (automatisch)
ISO auto Max.: 3200
Belichtings-
correctie/AEB
Geannuleerd
Kleurruimte sRGB
Witbalans Q (Auto)
Flitsbelichtings-
correctie
0 (Nul)
Handmatige
witbalans
Geannuleerd
Persoonlijke voorkeuze
Ongewijzigd
Witbalanscorrectie
Geannuleerd
WB-BKT Geannuleerd
Camera-instellingen
Bestandnr. Continu
Uitschakelen 30 sec.
Stofwisdata
Gewist
Pieptoon Inschakelen
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen
Instellingen voor filmopnamen
AF-modus Live-modus
Kijktijd 2 sec.
AF met ontspanknop
tijdens
k
Uitschakelen
Histogram Helderheid
Spring met 6 e (10 beelden)
k
Sluiterknop/
vergrendelknop belichting
AF/AE
vergrendel
Auto. roteren AanzD
LCD-helderheid
kLichte tonen
prioriteit
Uitschakelen
LCD uit/aanknop Ontspanknop
Datum/tijd Ongewijzigd
Filmopnameformaat
Ongewijzigd
Taal Ongewijzigd Geluidsopname Aan
Uitleg Inschakelen Meettimer 16 sec.
Copyrightinformatie
Ongewijzigd Rasterweergave Uit
Controle over HDMI Uitschakelen
Belichtingscorrectie
Geannuleerd
Eye-Fi transmissie
Uit
My Menu instellingen
Ongewijzigd
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Standaard
Instellingen voor Live view-opnamen
Handmatige
witbalans
Geannuleerd
Live view-opname Inschakelen
AF-modus Live-modus Beeldstijl Standaard
Rasterweergave Uit
Meettimer 16 sec.
Handige functies
166
De weergave met opname-instellingen (pag. 46) kan worden in- of
uitgeschakeld door de ontspanknop half in te drukken.
Selecteer op het tabblad [
6
] de optie
[
LCD uit/aankn.
] en druk vervolgens op
<
0
>. De beschikbare instellingen worden
hieronder beschreven. Selecteer een
instelling en druk vervolgens op <
0
>.
[Ontspanknop] :
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt het LCD-
scherm uitgeschakeld. Wanneer u de ontspanknop
loslaat, wordt het LCD-scherm weer ingeschakeld.
[Ontspan/DISP]:
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt het LCD-
scherm uitgeschakeld. Wanneer u de ontspanknop
loslaat, blijft het LCD-scherm uitgeschakeld. Druk op de
knop <
B
> om het LCD-scherm in te schakelen.
[Altijd aan] : Het LCD-scherm blijft ingeschakeld, ook wanneer
u de ontspanknop half indrukt. Druk op de knop
<B> om het LCD-scherm uit te schakelen.
U kunt de achtergrondkleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen.
Selecteer op het tabblad [
5
] de optie
[
Schermkleur
] en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer de gewenste kleur en druk vervolgens op <
0
>.
Als u het menu verlaat, wordt het scherm
met opname-instellingen in de
geselecteerde kleur weergegeven.
3 Het LCD-scherm in-/uitschakelen
3
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
167
De instellingen voor de ingebouwde flitser en de externe Speedlite kunnen
via het menu van de camera worden ingesteld. U kunt de functie-instellingen
van de externe Speedlite alleen via het menu van de camera instellen als de
bevestigde
Speedlite uit de EX-serie met deze functie compatibel is.
De instellingsprocedure is hetzelfde als voor het instellen van een menufunctie van de camera.
Selecteer [Flitsbesturing].
Selecteer op het tabblad [1] de
optie [Flitsbesturing] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm voor flitsbesturing wordt
weergegeven.
Stel deze optie normaliter in op [
Inschakelen
].
Als [Uitschakelen] is ingesteld,
flitst zowel de ingebouwde flitser
als de externe Speedlite niet. Dit is
nuttig wanneer u alleen het AF-
hulplicht van de flitser wilt gebruiken.
Met [
Func.inst. interne flitser
] en [
Func.inst. externe flitser
] kunt u de
functies die op de volgende pagina worden vermeld, instellen. De functies die bij
[
Func.inst. externe flitser
] worden weergegeven, verschillen per Speedlite-model.
Selecteer [Func.inst. interne flitser]
of [Func.inst. externe flitser].
X De functies van de flitser worden
weergegeven. De functies die niet
grijs worden weergegeven, kunnen
worden geselecteerd en ingesteld.
3 De flitser instellenN
[Flitsen]
[Func.inst. interne flitser] en [Func.inst. externe flitser]
Als het moeilijk is om scherp te stellen bij weinig licht, is het mogelijk dat
de ingebouwde flitser meerdere keren flitst (AF-hulplicht, pag. 84), zelfs
wanneer [Flitsen] is ingesteld op [Uitschakelen].
3 De flitser instellenN
168
Instelbare functies voor [Func.inst. interne flitser] en
[Func.inst. externe flitser]
* Raadpleeg voor meer informatie over de [FEB] (Flitsbelichtingstrapje),
[In-/uitzoomen] en [Draadloze inst.] de instructiehandleiding van de Speedlite.
Flitsmodus
Met een externe Speedlite kunt u de flitsmodus kiezen die bij uw
objectief past.
[E-TTL II] is de standaardmodus voor
het maken van opnamen met de
automatische flitser met Speedlites
uit de EX-serie.
Met [Manual flash] kunt u het
flitsvermogen zelf instellen. Deze
instelling is voor geavanceerde
gebruikers.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de Speedlite voor meer
informatie over andere flitsmodi.
Functie
[Func.inst.
interne flitser]
[Func.inst.
externe flitser]
Pagina
Flitsmodus E-TTL II (vast) k 168
Sluiter sync. k 169
FEB* k
Flitsbelichtings-
correctie
k 102
E-TTL II meting k 169
In-/uitzoomen* k
Draadloze
instelling*
k
169
3 De flitser instellenN
Sluiter sync.
Stel deze optie normaliter in op [1e-gordijn] zodat er direct na de
belichting wordt geflitst.
Als [
2e-gordijn
] wordt ingesteld, wordt er vlak voor het einde van de
belichting geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd met een lange
synchronisatietijd, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij
bijvoorbeeld aan de koplampen van een auto 's avonds. Bij 2e-
gordijnsynchronisatie wordt er voorgeflitst wanneer u de
ontspanknop helemaal indrukt. Hiermee wordt de belichting bepaald.
Net voor het einde van de belichting wordt de echte flits afgevuurd.
Er wordt dus twee keer geflitst. Met kortere sluitertijden dan
1/30 seconde wordt echter automatisch 1e-gordijnsynchronisatie
gebruikt.
Als er een externe Speedlite is bevestigd, kunt u ook [Hi-speed]
instellen. Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite voor
meer informatie.
Flitsbelichtingscorrectie
Zie 'y Flitsbelichtingscorrectie' op pagina 102.
E-TTL II-flitslichtmeting
Voor normale flitsbelichtingen stelt u deze optie in op [Evaluatief].
De instelling [Gemiddeld] is voor gevorderde gebruikers. Net als bij
een externe Speedlite wordt het gemiddelde van het meetgebied
genomen. Het kan nodig zijn om flitsbelichtingscorrectie te
gebruiken.
Wis flitser instellingen.
Druk in het scherm [Func.inst. externe flitser] op de knop <B>
om het scherm voor het wissen van de flitserinstellingen weer te
geven. Wanneer u [OK] selecteert, worden de instellingen voor
de ingebouwde flitser en de externe Speedlite gewist.
3 De flitser instellenN
170
De persoonlijke voorkeuze-instellingen die bij [C.Fn-inst. externe
flitser] worden weergegeven, verschillen per Speedlite-model.
1
Geef de persoonlijke voorkeuze
weer.
Selecteer [C.Fn-inst. externe flitser]
en druk op <0>.
2
Stel de persoonlijke voorkeuze in.
Druk op de toets <U> om het
functienummer te selecteren. Stel
vervolgens de functie in. De
procedure is hetzelfde als voor het
instellen van de persoonlijke
voorkeuze van de camera (pag. 216).
Als u alle persoonlijke voorkeuze-
instellingen wilt wissen, selecteert
u bij stap 1 [Wis C.Fn's externe
flitser].
De persoonlijke voorkeuze voor de externe Speedlite instellen
171
Stof dat de camera binnendringt, kan zich aan de beeldsensor hechten
en stofvlekken veroorzaken die op de opnamen zichtbaar zijn. Om deze
stofvlekken te wissen, kunt u stofwisdata aan de opnamen toevoegen.
Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 264) gebruikt
de stofwisdata om stofvlekken automatisch te verwijderen.
Neem een effen wit object (bijvoorbeeld een vel papier).
Stel de brandpuntsafstand van het objectief in op 50 mm of meer.
Zet de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (). Als het objectief geen focusafstands-
schaal heeft, kijkt u naar de voorkant van het objectief en draait u de
focusring helemaal met de klok mee.
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer [Stofwisdata] op het
tabblad [y] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>. Er worden instructies
weergegeven.
3 Stofwisdata toevoegenN
Voorbereiding
Stofwisdata verkrijgen
3 Stofwisdata toevoegenN
172
3
Fotografeer een effen wit object.
Vul de zoeker op een afstand van
20-30 cm met een effen wit object
zonder patroon en maak een opname.
X
De foto wordt in de diafragmavoorkeuze-
modus gemaakt bij een diafragma van f/22.
Aangezien de opname niet wordt
opgeslagen, kunnen de gegevens
nog altijd worden opgehaald, ook al is
er geen kaart in de camera geplaatst.
X
Nadat de foto is gemaakt, verzamelt
de camera de stofwisdata. Zodra de
stofwisdata zijn verkregen, wordt er
een bericht weergegeven.
Nadat u [
OK
] hebt geselecteerd, wordt
het menu opnieuw weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen,
wordt een waarschuwing weergegeven.
Volg de stappen bij 'Voorbereiding' op
de voorgaande pagina en selecteer
vervolgens [
OK
]. Maak de foto opnieuw.
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige JPEG-
en RAW-opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname gaat maken, kunt
u het beste eerst de stofwisdata bijwerken door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg de instructiehandleiding (pdf, pag. 267) op de EOS Camera Instruction
Manuals Disk voor informatie over het gebruik van Digital Photo Professional
(meegeleverde software, pag. 264) voor het verwijderen van stofvlekken.
De grootte van de stofwisdata die aan de opname worden toegevoegd, is zo gering
dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op de bestandsgrootte van de opname.
Stofwisdata
Zorg ervoor dat u een effen wit object gebruikt, zoals een nieuw vel wit papier.
Als het papier een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien en zodoende
de nauwkeurigheid van de stofverwijdering door de software nadelig beïnvloeden.
173
Als stof zich aan de beeldsensor heeft gehecht en stofvlekken op de
opnamen zichtbaar zijn, kunt u de beeldsensor zelf reinigen met een
blaasbuisje voor de camera.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden
u aan om fysieke reiniging van de sensor bij een Canon Service
Center te laten uitvoeren.
Haal het objectief van de camera voordat u de sensor gaat reinigen.
1
Selecteer [Reinig handmatig].
Selecteer op het tabblad [6] de
optie [Reinig handmatig] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De reflexspiegel wordt opgeklapt en
de sluiter wordt geopend.
3
Reinig de sensor.
4
Beëindig het reinigen.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 Handmatige sensorreinigingN
Als stroomvoorziening wordt de AC-adapterset ACK-E10 (afzonderlijk
verkrijgbaar) aanbevolen.
Als u een batterij gebruikt, moet deze volledig zijn opgeladen.
3 Handmatige sensorreinigingN
174
Tijdens het reinigen van de sensor mag u geen van de
onderstaande handelingen verrichten. Als de stroomtoevoer wordt
onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de sluitergordijnen en
de beeldsensor beschadigd raken.
• De aan-uitschakelaar op <2> zetten.
• Het klepje van de kaartsleuf/het batterijcompartiment openmaken.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de sensor
voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefbevestiging in de
camera. Als de stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en
kunnen de sluitergordijnen of de reflexspiegel worden beschadigd.
Gebruik nooit lucht of gas uit flessen om de sensor schoon te maken.
De blaaskracht kan de sensor beschadigen en de nevel kan op de
sensor achterblijven.
Als de batterij leeg raakt terwijl u de sensor reinigt, klinkt er een pieptoon
als waarschuwing. Stop het reinigen van de sensor.
Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden verwijderd,
kunt u de sensor het beste door een Canon Service Center laten reinigen.
175
8
Opnamen weergeven
In dit hoofdstuk worden de functies voor het bekijken
van foto's en films uitgelegd, waarbij dit onderwerp
uitgebreider aan bod komt dan in hoofdstuk 2
'Basisfuncties voor het maken en weergeven van
opnamen'. Hier vindt u informatie over hoe u foto's en
films op de camera kunt weergeven en wissen en op de
tv kunt bekijken.
Opnamen die zijn gemaakt met een andere camera:
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of waarvan de
bestandsnaam is gewijzigd, worden mogelijk niet correct op de
camera weergeven.
176
Zoek snel naar opnamen met de indexweergave waarbij 4 of
9 opnamen op 1 scherm worden weergegeven.
1
Geef de opname weer.
Als u op de knop <x> drukt,
wordt de laatstgemaakte opname
weergegeven.
2
Schakel over naar de indexweergave.
Druk op de knop <I>.
X
Er verschijnt een index van 4 opnamen.
De momenteel geselecteerde opname
wordt gemarkeerd met een blauwe rand.
Druk nogmaals op de knop <
I
> als u wilt
overschakelen naar een index met 9 opnamen.
Met de knop <
u
> schakelt u tussen de weergave
met 9 opnamen, 4 opnamen en 1 opname.
3
Selecteer een opname.
Druk op de toets <S> om het
blauwe kader te verplaatsen om
zo een opname te selecteren.
Draai aan het instelwiel <6> om
het volgende scherm of de vorige
opname weer te geven.
Druk op <
0
> om de geselecteerde opname
weer te geven als een enkele opname.
x Snel opnamen zoeken
H
Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave)
ÎÎ
177
x Snel opnamen zoeken
Bij de weergave van afzonderlijke opnamen kunt u aan het instelwiel
<6> draaien om snel vooruit of achteruit door de opnamen te
bladeren, al naar gelang de geselecteerde sprongmethode.
1
Selecteer [Spring met 6].
Selecteer [
Spring met 6
] op het
tabblad [
4
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer de sprongmethode.
Druk op de toets <
S
> om de
gewenste sprongmethode te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
d:
Geef beelden een voor een weer
e: Spring 10 beelden
f: Spring 100 beelden
g: Geef weer op datum
h: Geef weer per map
i: Geef alleen movies weer
j: Geef alleen foto's weer
k:
Geef weer op classificatie
(pag. 180)
Draai aan het instelwiel <6>
om de classificatie te selecteren.
3
Navigeer door te springen.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
Draai in de weergave van één
opname aan het instelwiel <6>.
I Door opnamen navigeren (opnamesprong)
Weergavepositie
Sprongmethode
Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum.
Selecteer [Map] om opnamen te zoeken op map.
Als de kaart zowel films als foto's bevat, selecteert u [Movies] of [Foto's]
om alleen films respectievelijk alleen foto's weer te geven.
Indien er geen opnamen overeenkomen met de geselecteerde [
Classificatie
],
is het niet mogelijk om door de opnamen te bladeren met <
6
>.
178
Opnamen kunnen op het LCD-scherm 1,5 tot 10 maal worden uitvergroot.
1
Vergroot het beeld.
Druk tijdens de opnameweergave op
de knop <u>.
X De opname wordt vergroot.
Als u de knop <u> ingedrukt houdt,
wordt de opname verder vergroot tot
de maximale vergroting is bereikt.
Druk op de knop <I> om de
vergroting te reduceren. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de
vergroting verder verkleind totdat het
normale formaat van de opname is
bereikt.
2
Schuif over de opname.
Schuif met de toets <S> in elke
willekeurige richting over de vergrote
opname.
Als u de vergrote weergave wilt
beëindigen, drukt u op de knop
<x>. U keert dan terug naar de
weergave van een afzonderlijke
opname.
u/y Vergrote weergave
Positie van vergroot gebied
Draai aan het instelwiel <6> om een andere opname met dezelfde
vergroting weer te geven.
U kunt het beeld dat direct na het nemen van een foto wordt
weergegeven, niet vergroten.
Een film kan niet worden vergroot.
179
U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien.
1
Selecteer [Roteren].
Selecteer [Roteren] op het tabblad
[3] en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer een opname.
Druk op de toets <U> om de
opname te selecteren die u wilt
draaien.
U kunt ook een opname selecteren
in de indexweergave (pag. 176).
3
Draai de opname.
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt
de opname als volgt naar rechts
gedraaid: 90° 270°
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
b De opname roteren
Als u voorafgaand aan het maken van verticale opnamen de optie
[5 Beeld omkeren] hebt ingesteld op [AanzD] (pag. 162), hoeft u
de opnamen niet meer op bovenstaande wijze te draaien.
Als de gedraaide opname tijdens de opnameweergave niet gedraaid
wordt weergegeven, stelt u [5 Auto. roteren] in op [AanzD].
Een film kan niet worden gedraaid.
180
U kunt opnamen en films classificeren met een van vijf classificaties:
l/m/n/o/p.
1
Selecteer [Classificatie].
Selecteer [Classificatie] op het
tabblad [4] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer een opname of een film.
Druk op de toets <U> om de
opname of film te selecteren die u wilt
classificeren.
U kunt drie opnamen weergeven door
op de knop <I> te drukken. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
een enkele opname, drukt u op de
knop <u>.
3
Classificeer de opname of film.
Druk op de toets <V> om een
classificatie te selecteren.
X Het totale aantal opnamen en films
dat is geclassificeerd, wordt voor elke
classificatie geteld.
Als u nog een opname of film wilt
classificeren, herhaalt u stap 2 en 3.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
3 Classificaties instellen
181
3 Classificaties instellen
Het getal naast de classificatie (l/m/n/o/p) kan maximaal 999 zijn.
Als er 1000 opnamen of meer zijn voor een classificatie, wordt [###]
weergegeven.
Het voordeel van classificaties
Met de optie [4 Spring met 6] kunt u alleen de geclassificeerde
opnamen en films weergeven.
Met de optie [4 Diavoorstelling] kunt u alleen de geclassificeerde
opnamen en films weergeven.
Met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 264) kunt
u alleen de geclassificeerde opnamen en films selecteren.
Met Windows Vista en Windows 7 kunt u de classificatie bekijken met de
bestandsinformatiedisplay of de meegeleverde opnameviewer.
182
Wanneer u tijdens de opnameweergave op de knop <Q> drukt,
kunt u de volgende opties instellen: [ Beveilig beelden, b Roteren,
9 Classificatie, e Spring met 6]. Films kunnen niet worden
gedraaid (b Roteren).
1
Druk op de knop <Q>.
Druk tijdens de opnameweergave
op de knop <Q>.
X De functies die met Snel instellen
kunnen worden ingesteld, worden
links in het scherm weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel
deze in.
Druk op de toets <V> om een
functie te selecteren.
X De naam en huidige instelling van de
geselecteerde functie wordt onderaan
weergegeven.
Stel de functie in door op de toets
<U> te drukken.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om de
pictogrammen en instellingen van
Snel instellen uit te schakelen.
Q Snel instellen tijdens weergave
Stel [5 Auto. roteren] in op [AanzD] om een opname te draaien.
Als [5 Auto. roteren] is ingesteld op [AanD] of [Uit], wordt de instelling
[b Roteren] toegevoegd aan de opname, maar de camera zal de opname
niet draaien voor weergave.
183
Q Snel instellen tijdens weergave
Wanneer u op de knop <Q> drukt tijdens de indexweergave, wordt er
overgeschakeld op de weergave van één opname en worden de
pictogrammen voor Snel instellen weergegeven. Druk nogmaals op de
knop <Q> om terug te keren naar de indexweergave.
Voor opnamen die zijn gemaakt met een andere camera, kan het aantal
instelbare functies beperkt zijn.
184
U kunt films in principe op de volgende drie manieren afspelen:
U hebt een HDMI-kabel (afzonderlijk
verkrijgbaar) nodig om de camera op
een televisie aan te sluiten. Er dient
bovendien een HDMI-poort aanwezig
te zijn op de tv.
Wanneer de camera met een HDMI-
kabel is aangesloten op een tv,
kunt u films en foto's op de tv bekijken.
Als u een HD-tv gebruikt om HD-films
weer te geven die zijn gemaakt met
deze camera, kunt u de films ook in
HD bekijken.
k Genieten van films
Afspelen op een tv
(pag. 191).
De camera heeft geen audio/video OUT-aansluiting. Daarom kan de
camera niet worden aangesloten op een tv met een analoge AV-kabel.
Films op een kaart kunnen alleen worden afgespeeld op apparaten die
compatibel zijn met MOV-bestanden.
Omdat recorders met vaste schijf geen HDMI IN-poort bevatten, kan de
camera niet op de recorder met vaste schijf worden aangesloten met
behulp van een HDMI-kabel.
Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een recorder met vaste
schijf is aangesloten, kunnen films en foto's niet worden afgespeeld of
opgeslagen.
Het gebruik van de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt
aanbevolen.
185
k Genieten van films
U kunt films afspelen op het LCD-scherm
van de camera. U kunt bovendien de
eerste en laatste beelden van een film
bewerken en de opnamen en films op de
kaart afspelen als automatische
diavoorstelling.
(Raadpleeg de instructiehandleiding (pdf) voor ZoomBrowser EX/ImageBrowser,
pag. 267)
De filmbestanden op de kaart kunnen
worden overgezet op een computer en
worden afgespeeld of bewerkt met
ZoomBrowser EX/ImageBrowser
(meegeleverde software, pag. 264).
U kunt bovendien een enkel frame uit de
film halen en opslaan als foto.
Afspelen op het LCD-scherm van de camera
(pag. 186 - 190)
Afspelen en bewerken op een computer
Een film die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de kaart
worden opgeslagen en op de camera worden afgespeeld.
Om een film vloeiend af te spelen op een computer, is een
hoogwaardige computer nodig. Raadpleeg de instructiehandleiding (pdf)
van ZoomBrowser EX/ImageBrowser voor meer informatie over de
hardwarevereisten voor de computer.
Als u commerciële software van derden wilt gebruiken om de films af te
spelen of te bewerken, dient u te controleren of de software compatibel
is met MOV-bestanden. Voor meer informatie over commerciële
software van derden dient u de fabrikant van de software te raadplegen.
186
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om opnamen
weer te geven.
2
Selecteer een film.
Druk op de toets <U> om een film
te selecteren.
Bij de weergave van één opname geeft het
pictogram <
1s
>, dat linksboven wordt
weergegeven, aan dat het een film is.
In de indexweergave geeft de perforatie
links van de opname aan dat het een film
is.
Films kunnen niet in de
indexweergave worden weergegeven.
Druk op <
0
> om over te schakelen
op de weergave van één opname.
3
Druk in de weergave van één
opname op <0>.
X Onderaan verschijnt het paneel voor
het weergeven van films.
4
Geef de film weer.
Selecteer [7] (Afspelen) en druk
vervolgens op <0>.
X De film wordt afgespeeld.
U kunt de filmweergave pauzeren
door op <0> te drukken.
Tijdens de filmweergave kunt u het
geluidsvolume van de ingebouwde
luidspreker aanpassen door aan het
instelwiel <6> te draaien.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over de weergaveprocedure.
k Films afspelen
Luidspreker
187
k Films afspelen
Functie Beschrijving van weergave
2 Afsluiten
Hiermee keert u terug naar de weergave van één opname.
7 Afspelen
Door op <0> te drukken, kunt u schakelen tussen
weergeven en stoppen.
8 Vertraagd
Pas de vertragingssnelheid aan door op de toets
<U> te drukken. De vertragingssnelheid wordt
rechtsboven weergegeven.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven.
3 Vorig beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt één beeld
eerder weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt,
wordt de film teruggespoeld.
6 Volgend beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt de film beeld
voor beeld weergegeven. Als u <0> ingedrukt
houdt, wordt de film vooruitgespoeld.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven.
X Bewerken
Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend (pag. 188).
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde
luidspreker (pag. 186) aanpassen door aan het
instelwiel <6> te draaien.
De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen
LP-E10-batterij bij 23 °C is als volgt: circa 4 uur.
U kunt tijdens de weergave van één opname op de knop <B>
drukken om het weergaveformaat te wijzigen (pag. 199).
Als u de camera op een tv (pag. 184 en 191) aansluit om een film weer te
geven, moet u het geluidsvolume via de tv aanpassen. (Het geluidsvolume
kan niet worden aangepast door te draaien aan het instelwiel <
6
>.)
Deze camera kan geen Full HD- of HD-films afspelen (framesnelheid:
60/50 fps) die met een andere EOS-camera zijn gemaakt. Deze camera
kan alleen HD- en SD-films afspelen met een framesnelheid van 30/25 fps.
188
U kunt de eerste en laatste beelden van een film bewerken in tussenstappen van 1 seconde.
1
Selecteer [
X
] in het filmweergavescherm.
X
Het bewerkingsscherm wordt weergegeven.
2
Geef aan welk deel moet worden verwijderd.
Selecteer [U] (Snijden begin) of [V]
(Snijden eind) en druk op <0>.
Druk op de toets <
U
> om de vorige of
volgende frames te zien. Als u de knop ingedrukt
houdt, worden de beelden vooruitgespoeld.
Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt verwijderen,
drukt u op <
0
>. Het deel dat boven in het scherm
blauw is gemarkeerd, is het deel dat overblijft.
3
Controleer de bewerkte film.
Selecteer [
7
] en druk op <
0
> om het
blauw gemarkeerde deel af te spelen.
Ga terug naar stap 2 om de
bewerking te wijzigen.
Om de bewerking te annuleren,
selecteert u [2] en drukt u op <0>.
4
Sla de film op.
Selecteer [
W
] en druk vervolgens op <
0
>.
X
Het scherm Opslaan wordt weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe film op te slaan,
selecteert u [
Nieuw bestand
]. Om het
bestand op te slaan en het originele filmbestand te
overschrijven, selecteert u [
Overschrijven
].
Druk vervolgens op <
0
>.
X
De eerste en laatste beelden van een film bewerken
Aangezien bewerking alleen in tussenstappen van 1 seconde mogelijk is
(de positie wordt aangegeven met [X]), kan de exacte positie waar de
film wordt bewerkt iets afwijken van de positie die u hebt aangegeven.
Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [Nieuw bestand]
niet worden geselecteerd.
Er zijn meer bewerkingsfuncties beschikbaar in ZoomBrowser EX/
ImageBrowser (meegeleverde software, pag. 264).
189
U kunt de opnamen op de kaart weergeven als een automatische diavoorstelling.
1
Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer [
Diavoorstelling
] op het
tabblad [
4
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer de opnamen die u wilt afspelen.
Druk op de toets <V> om de
gewenste optie te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
[Alle bldn/Movies/Foto's]
Druk op de toets <
V
> om een van de volgende opties
te selecteren: [
jAlle bldn/kMovies/
zFoto's
]. Druk vervolgens op <
0
>.
[Datum/Map/Classificatie]
Druk op de toets <V> om een van
de volgende opties te selecteren:
[iDatum/
nMap/Classificatie].
Wanneer <zH> wordt
gemarkeerd, drukt u op de knop
<B>.
Druk op de toets <V> om de
gewenste optie te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Diavoorstelling (automatische weergave)
Aantal weer te geven opnamen
Optie Beschrijving van weergave
jAlle bldn Alle foto's en films op de geheugenkaart worden weergegeven.
iDatum
De foto's en films die zijn vastgelegd op de geselecteerde
opnamedatum, worden weergegeven.
nMap De foto's en films in de geselecteerde map worden weergegeven.
kMovies Alleen de films op de geheugenkaart worden weergegeven.
zFoto's Alleen de foto's op de geheugenkaart worden weergegeven.
9
Classificatie
Alleen foto's en films met de geselecteerde classificatie worden weergegeven.
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
190
3
Stel [Stel in] naar wens in.
Druk op de toets <
V
> om [
Stel in
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Stel [Weergaveduur] (foto's),
[Herhalen] en [Overgangseffect] in.
Druk vervolgens op de knop <
M
>.
4
Start de diavoorstelling.
Druk op de toets <
V
> om [
Start
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X Nadat de tekst [Laden van beeld...]
is weergegeven, begint de
diavoorstelling.
5
Stop de diavoorstelling.
Als u de diavoorstelling wilt afsluiten en
wilt terugkeren naar het instellingen-
scherm, drukt u op de knop <
M
>.
[Weergaveduur][Herhalen] [Overgangseffect]
Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <
0
>. Tijdens het pauzeren wordt [
G
] in de linkerbovenhoek
van de opname weergegeven. Druk nogmaals op <
0
> om weer verder te gaan met de diavoorstelling.
U kunt het weergaveformaat van foto's wijzigen door tijdens de
automatische weergave op de knop <B> drukken (pag. 70).
Tijdens de filmweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen door aan
het instelwiel <6> te draaien.
Tijdens de onderbreking kunt u op de toets <U> drukken om een
andere opname weer te geven.
Tijdens de diavoorstelling werkt de functie voor het automatisch
uitschakelen van de camera niet.
De weergavetijd kan variëren, afhankelijk van de opname.
Zie pagina 191 - 193 als u de diavoorstelling op een tv wilt weergeven.
191
U hebt een HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar) nodig om de
camera op een televisie aan te sluiten. Er dient bovendien een
HDMI-poort aanwezig te zijn op de tv.
Wanneer de camera met een HDMI-kabel is aangesloten op een tv,
kunt u films en foto's op de tv bekijken. Als u een HD-tv gebruikt om
HD-films weer te geven die zijn gemaakt met deze camera, kunt u de
films ook in HD bekijken.
1
Sluit de HDMI-kabel aan op de
camera.
Sluit de stekker met het <dHDMI
MINI>-logo naar de voorzijde van de
camera gericht aan op de
<D>-aansluiting.
2
Sluit de HDMI-kabel aan op de tv.
Sluit de HDMI-kabel aan op de HDMI
IN-poort van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Afspelen op een HD-televisie
Pas het geluidsvolume van de film aan op de tv. Het geluidsvolume kan
niet met de camera worden aangepast.
Schakel, voordat u de kabel tussen de camera en de tv aansluit of
verwijdert, de camera en de tv uit.
Op bepaalde televisies worden de weergegeven opnamen mogelijk
afgesneden.
Afspelen op een HD-televisie
192
5
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt weergegeven op
de tv (er wordt niets weergegeven op
het LCD-scherm van de camera).
De opnamen worden automatisch weergegeven
met de optimale resolutie van de tv.
U kunt het weergaveformaat wijzigen
door op de knop <B> te drukken.
Zie pagina 186 als u films wilt weergeven.
Als de tv die compatibel is met HDMI CEC*, met de HDMI-kabel op de camera is
aangesloten, kunt u de afstandsbediening van de tv gebruiken voor het afspelen.
* Een standaard-HDMI-functie waarmee HDMI-apparaten elkaar kunnen
bedienen zodat u ze kunt bedienen met één afstandsbediening.
1
Stel [Ctrl over HDMI] in op
[Inschakelen].
Selecteer op het tabblad [4] de optie
[Ctrl over HDMI] en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Sluit de camera aan op een tv.
Gebruik een HDMI-kabel om de
camera aan te sluiten op de tv.
X
De invoer van de tv wordt automatisch
overgeschakeld op de HDMI-poort
waarop de camera is aangesloten.
Voor HDMI CEC-tv's
Sluit geen andere apparaten aan op de <D>-aansluiting van
de camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Op sommige tv's kunnen de opnamen mogelijk niet worden afgespeeld.
193
Afspelen op een HD-televisie
3
Druk op de knop <x> op de
camera.
X Op de tv wordt een opname
weergegeven. U kunt de
afstandsbediening van de tv
gebruiken om opnamen af te spelen.
4
Selecteer een opname of een film.
Richt de afstandsbediening op de tv
en druk op de knop / om een
opname te selecteren.
5
Druk op Enter op de
afstandsbediening.
X Het menu wordt weergegeven en u
kunt de afspeelopties uitvoeren die
links worden weergegeven.
Druk op de toets / om de
gewenste optie te selecteren en druk
vervolgens op Enter. Voor een
diavoorstelling drukt u op / op de
afstandsbediening om een optie te
selecteren. Druk vervolgens op Enter.
Als u [Terug] kiest en vervolgens op
Enter drukt, verdwijnt het menu en
kunt u de knop / gebruiken om
een opname te selecteren.
Fotoweergavemenu
Filmweergavemenu
Bij bepaalde tv's moet u eerst de HDMI CEC-verbinding activeren.
Raadpleeg de instructiehandleiding bij de tv voor meer informatie.
Bepaalde tv's, waaronder zelfs tv's die compatibel zijn met HDMI CEC,
functioneren wellicht niet naar behoren. In dit soort gevallen dient u de
HDMI-kabel los te koppelen en [4 Ctrl over HDMI] op [Uitschakelen]
in te stellen. Gebruik de camera om de weergave te bedienen.
: Terug
: 9-beeldindex
: Movie afspelen
: Diavoorstelling
: Opn. info weergeven
: Roteren
194
Door opnamen te beveiligen, voorkomt u dat deze per ongeluk worden
verwijderd.
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer [Beveilig beelden] op
het tabblad [3] en druk vervolgens
op <0>.
X Het scherm met beveiligings-
instellingen wordt weergegeven.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <0>.
3
Beveilig de opname.
Druk op de toets <U> om de
gewenste opname te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
X Als een opname is beveiligd, wordt
het pictogram <K> boven in het
scherm weergegeven.
Als u de wisbeveiliging ongedaan wilt
maken, druk dan nogmaals op de knop
<
0
>. Het pictogram <
K
> verdwijnt dan.
Als u nog een opname wilt beveiligen,
herhaalt u stap 3.
Als u de functie voor het beveiligen
van opnamen wilt afsluiten, drukt u op
de knop <M>. Het menu wordt
weer weergegeven.
K Opnamen beveiligen
3 Een afzonderlijke opname beveiligen
Wisbeveiligingspictogram
195
K Opnamen beveiligen
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
beveiligen.
Wanneer u [Alle beelden in map] of
[Alle beelden op kaart] in [3 Beveilig
beelden] selecteert, worden alle beelden
in de map of op de kaart beveiligd.
Om de opnamebeveiliging te annuleren,
selecteert u [Wis bev. beelden in map]
of [Wis bev. alle beelden op kaart].
3 Alle opnamen in een map of op een kaart beveiligen
Als u de kaart formatteert (pag. 44), worden ook de beveiligde
opnamen verwijderd.
Films kunnen ook worden beveiligd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd
met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt
wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle opnamen wist (pag. 197), blijven alleen de beveiligde opnamen
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige opnamen wilt wissen.
196
U kunt opnamen één voor één selecteren en wissen, of in een batch.
Beveiligde opnamen (pag. 194) worden niet gewist.
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden
teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze
niet meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te
voorkomen dat deze per ongeluk worden gewist. Als u een
1+73-afbeelding verwijdert, wordt zowel de 1- als
de 73-afbeelding verwijderd.
1
Geef de opname weer die u wilt
wissen.
2
Druk op de knop <L>.
X Het dialoogvenster voor het wissen
verschijnt onder in het scherm.
3
Wis de opname.
Selecteer [Wissen] en druk
vervolgens op <0>.
De weergegeven opname wordt
gewist.
Door de te wissen opnamen te selecteren, kunt u meerdere opnamen tegelijk wissen.
1
Selecteer [Wis beelden].
Selecteer [Wis beelden] op het
tabblad [3] en druk vervolgens
op <0>.
L Opnamen wissen
Een afzonderlijke opname wissen
3
Opnamen selecteren <
X
> die in een batch moeten worden gewist
197
L Opnamen wissen
2
Selecteer [Selecteer en wis
beelden].
Selecteer [
Selecteer en wis beelden
]
en druk vervolgens op <
0
>.
X De opnamen worden weergegeven.
Druk op de knop <I> voor de
weergave van drie opnamen. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
een enkele opname, drukt u op de
knop <u>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt wissen.
Druk op de toets <U> om de
gewenste opname te kiezen en druk
vervolgens op de toets <V>.
X Er verschijnt een <X> in de
linkerbovenhoek.
Herhaal stap 3 om andere opnamen
te selecteren die u wilt wissen.
4
Wis de opnamen.
Druk op de knop <L>.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De geselecteerde opnames worden
gewist.
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
wissen. Wanneer [3 Wis beelden] is ingesteld op [Alle beelden in
map] of [Alle beelden op kaart], worden alle opnamen in de map of
op de kaart gewist.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen
Als u ook beveiligde opnamen wilt wissen, dient u de kaart te formatteren (pag. 44).
198
* Bij 1+73-opnamen wordt de bestandsgrootte van 1 weergegeven.
* Foto's die met flits zijn gemaakt zonder flitsbelichtingscorrectie worden
gemarkeerd met het pictogram < >. Foto's die zijn gemaakt met
flitsbelichtingscorrectie worden gemarkeerd met het pictogram <y>.
B Weergave met opname-informatie
Voorbeeld van een opname gemaakt in een creatieve modus
Waarde flitsbelichtings-
correctie
Meetmethode
Opnamemodus
Lichte tonen prioriteit
Opnamedatum
en -tijd
Witbalanscorrectie
Histogram
(Helderheid/RGB)
Kleurruimte
Witbalans
Beeldstijl/Instellingen
Bestandsgrootte
Opnamekwaliteit
Nummer van de opname/
Totaalaantal opgeslagen
opnamen
Mapnummer -
bestandsnummer
Classificatie
Diafragma
Sluitertijd
Beveiligen
Waarde belichtingscorrectie
ISO-snelheid
Eye-Fi-transmissie
199
B Weergave met opname-informatie
* Bij opnamen die zijn gemaakt in basismodi kan het zijn dat de weergegeven
informatie verschilt, afhankelijk van de opnamemodus.
* Foto's die zijn gemaakt in de modus <C> geven [Achtergrond wazig] weer.
* De sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid worden niet weergegeven.
Voorbeeld van een opname gemaakt in een basismodus
Voorbeeld van film gemaakt in de filmmodus
Sfeer en sfeereffecten
Licht of scène
Opnamemodus
Filmmodus
Filmbestandsgrootte
Opnamesysteem
Framesnelheid
Filmopnameformaat
Opnametijd
Filmweergave
B Weergave met opname-informatie
200
Overbelichtingswaarschuwing
Wanneer de opname-informatie wordt weergegeven, gaan overbelichte gedeelten
van de opname knipperen. Voor meer detail in de overbelichte gedeelten stelt u de
belichtingscorrectie in op een negatieve waarde en maakt u de foto opnieuw.
Het histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtings-
niveau en de algehele helderheid. Het RGB-histogram is geschikt
voor controle van de kleurverzadiging en -gradatie. De histogram-
weergave kan worden gewisseld met [4 Histogram].
Weergave van de [Helderheid]
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling van het
helderheidsniveau van de opname. De horizontale as
geeft het helderheidsniveau aan (donkerder aan de
linkerkant en lichter aan de rechterkant) en de verticale
as geeft aan hoeveel pixels er voor ieder
helderheidsniveau bestaan. Hoe meer pixels aan de
linkerkant, hoe donkerder de afbeelding. Hoe meer pixels
aan de rechterkant, hoe lichter de afbeelding. Als er te
veel pixels aan de linkerkant zijn, zult u in de donkere
gedeelten weinig details kunnen onderscheiden. Als er te
veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de lichte
gedeelten vaag. De tussengelegen gradaties worden
gereproduceerd. Aan de hand van de opname en het helderheidshistogram van
de opname kunt u het belichtingspatroon en de algehele gradatie controleren.
Weergave van [RGB]
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van elke primaire
kleur in de opname (RGB, of rood, groen en blauw). De horizontale as geeft
het helderheidsniveau van de kleur aan (donkerder aan de linkerkant en
lichter aan de rechterkant) en de verticale as geeft aan uit hoeveel pixels het
helderheidsniveau van elke kleur bestaat. Hoe meer pixels aan de linkerkant,
hoe donkerder en minder helder de kleur is. Hoe meer pixels aan de
rechterkant, hoe lichter en helderder de kleur. Als er te veel pixels aan de
linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de respectieve kleuren. Als er te
veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de kleuren oververzadigd en gaan
details verloren. Aan de hand van het RGB-histogram van een opname kunt
u de kleurverzadiging, de kleurgradatie en het witbalanseffect controleren.
Voorbeeldhistogrammen
Donkere opname
Normale helderheid
Heldere opname
201
9
Opnamen afdrukken
Afdrukken (pag. 202)
U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer
en de opnamen op de kaart afdrukken. De camera is
compatibel met 'wPictBridge', de standaard voor
rechtstreeks afdrukken.
Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 211)
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die
op de kaart staan, afdrukken volgens uw afdrukinstructies,
zoals de opnameselectie, het aantal exemplaren, enzovoort.
U kunt meerdere opnamen in één batch afdrukken of de
afdruktaak doorgeven aan een foto-ontwikkelaar.
202
De procedure voor rechtstreeks afdrukken wordt helemaal
uitgevoerd via het LCD-scherm van de camera.
1
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <2>.
2
Installeer de printer.
Raadpleeg de instructiehandleiding
bij de printer voor meer informatie.
3
Sluit de camera aan op een
printer.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de <G>-
aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <G> van de
stekker van de camera naar de
voorzijde van de camera wijst.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor aansluitinstructies.
4
Schakel de printer in.
5
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
X Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Het afdrukken voorbereiden
De camera op een printer aansluiten
203
Het afdrukken voorbereiden
6
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt weergegeven en
het pictogram <w> dat in de
linkerbovenhoek van het scherm
verschijnt, geeft aan dat de camera
op een printer is aangesloten.
w
PictBridge
U kunt films niet afdrukken.
De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel
zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct.
Gebruik alleen de meegeleverde interfacekabel.
Als u bij stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de printer.
Los het probleem op dat wordt weergegeven in het foutbericht (pag. 210).
U kunt ook RAW-opnamen afdrukken die met deze camera zijn gemaakt.
Als u een batterij als voeding voor de camera gebruikt, moet de batterij
volledig opgeladen zijn. Met een volledig opgeladen batterij kunt u
maximaal circa 4 uur en 30 min. afdrukken.
Schakel eerst de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert.
Pak bij het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
Bij rechtstreeks afdrukken wordt aanbevolen om de camera aan te
sluiten met de AC-adapterset ACK-E10 (afzonderlijk verkrijgbaar).
204
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor meer informatie.
1
Selecteer de opname die u wilt
afdrukken.
Controleer of linksboven in het LCD-
scherm het pictogram <w> wordt
weergegeven.
Druk op de toets <
U
> om de opname
te selecteren die u wilt afdrukken.
2
Druk op <
0
>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Papier inst.].
Selecteer [Papier inst.] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
wAfdrukken
Pictogram aangesloten printer
Scherm met
afdrukinstellingen
*
Afhankelijk van de printer kunnen bepaalde instellingen, bijvoorbeeld het afdrukken van
de datum en het bestandsnummer en bijsnijden, mogelijk niet worden geselecteerd.
Hiermee stelt u de afdrukeffecten in (pag. 206).
Hiermee schakelt u het afdrukken van datum
of bestandsnummer in of uit.
Hiermee stelt u het aantal af te drukken exemplaren in.
Hiermee stelt u het bijsnijden in (pag. 209).
Hiermee stelt u het papierformaat, de papiersoort en de indeling in.
Hiermee gaat u terug naar het scherm in stap 1.
Hiermee start u het afdrukken.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld, worden weergegeven.
205
wAfdrukken
Selecteer het formaat van het papier dat in de
printer is geplaatst en druk vervolgens op <
0
>.
X Het scherm met papiersoorten wordt
weergegeven.
Selecteer het type papier dat in de printer
is geplaatst en druk vervolgens op <
0
>.
Als u een printer en papier van Canon
gebruikt, raadpleegt u de instructiehandleiding
bij de printer voor geschikte papiersoorten.
X Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
Selecteer de pagina-indeling en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
verschijnt weer.
*1:
Wanneer u de afdruktaken met 'Digital Print Order Format (DPOF)' (pag. 211) hebt ingesteld,
volgt u de instructies in 'Rechtstreeks afdrukken met DPOF' (pag. 214) om af te drukken.
*2:
Van de Exif-gegevens worden de cameranaam, objectiefnaam, opnamemodus, sluitertijd, het
diafragma, de mate van belichtingscorrectie, ISO-snelheid, witbalans, enzovoort afgedrukt.
Q Het papierformaat instellen
Y De papiersoort instellen
U De pagina-indeling instellen
Randen Op de afdruk is een witte rand zichtbaar rondom de opname.
Randloos
De afdruk heeft geen randen. Als uw printer niet kan afdrukken
zonder randen, wordt de opname met randen afgedrukt.
Randenc
De opname-informatie* wordt bij afdrukken van het formaat
9 x 13 cm en groter afgedrukt langs de rand van het papier.
xx-plus Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken.
20-plusc
35-plusp
20 of 35 opnamen worden afgedrukt als miniatuurafbeeldingen
op papier van A4- of Letter-formaat
*1
.
• Bij [20-plusc] wordt de opname-informatie
*2
afgedrukt.
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het model of de instellingen van de printer.
wAfdrukken
206
4
Stel de afdrukeffecten in.
Geef de gewenste instellingen op. Ga naar
stap 5 als u geen afdrukeffecten wilt instellen.
De schermweergave kan per
printer verschillen.
Selecteer de optie in de rechterbovenhoek
(omcirkeld in de schermafbeelding) en
druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer het gewenste afdrukeffect
en druk vervolgens op <0>.
Als het pictogram <
e
> naast <
z
>
helder wordt weergegeven, kunt u het
afdrukeffect aanpassen (pag. 208).
* Wijzigingen in de afdrukeffecten zijn zichtbaar in de opname, die linksboven
wordt weergegeven. Het beeld dat wordt afgedrukt, kan er iets anders uitzien
dan het weergegeven beeld. Het weergegeven beeld is slechts een benadering.
Dit geldt ook voor de instellingen [Helderheid] en [Levels aanp.] op pagina 208.
Afdrukeffect Beschrijving
EAan
De opname wordt afgedrukt in overeenstemming met de standaard-
kleuren van de printer. De Exif-gegevens van de opname worden
gebruikt voor het maken van automatische correcties.
EUit Er wordt geen automatische correctie uitgevoerd.
EVIVID
De opname wordt afgedrukt met een hogere verzadiging voor
levendige blauwe en groene tinten.
ENR Beeldruis wordt vóór het afdrukken verminderd.
0 Z/W
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, waarbij zwart echt zwart is.
0
Koele toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met koele, blauwachtige zwarttinten.
0
Warme toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met warme, gelige zwarttinten.
zNatuurlijk
Opnamen worden afgedrukt met de oorspronkelijke kleuren
en het oorspronkelijke contrast. Er worden geen
automatische kleuraanpassingen gemaakt.
zNatuurl. M
De afdrukkenmerken zijn dezelfde als voor de instelling
'Natuurlijk'. Met deze instelling zijn fijnere aanpassingen voor
het afdrukken mogelijk dan met 'Natuurlijk'.
EStandaard
De afdrukken kunnen per printer verschillen. Raadpleeg de
instructiehandleiding bij de printer voor meer informatie.
207
wAfdrukken
5
Stel het afdrukken van de datum
en het bestandsnummer in.
Geef de gewenste instellingen op.
Selecteer <
I
> en druk vervolgens op <
0
>.
Kies de gewenste instelling en druk
vervolgens op <0>.
6
Stel het aantal exemplaren in.
Geef de gewenste instellingen op.
Selecteer [
R] en druk vervolgens
op <0>.
Stel het aantal exemplaren in en druk
vervolgens op <0>.
7
Begin met afdrukken.
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <0>.
Met de functie voor eenvoudig afdrukken kunt u nog een opname met dezelfde instellingen
afdrukken. U hoeft de opname alleen maar te selecteren en op de knop <
l
> te drukken.
Bij de functie voor eenvoudig afdrukken is het aantal exemplaren altijd 1. (U kunt het aantal
exemplaren niet instellen.) Ook worden bijsnijdbewerkingen (pag. 209) niet toegepast.
Bij de instelling [
Standaard
] voor afdrukeffecten en andere opties worden de
standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze door de fabrikant zijn ingesteld.
Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor de [
Standaard
]-instellingen.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even
duren voordat het afdrukken begint nadat u [Print] hebt geselecteerd.
Als kantelcorrectie (pag. 209) op de opname is toegepast, duurt het
langer voordat de opname wordt afgedrukt.
Als u het afdrukken wilt beëindigen, drukt u op <
0
> terwijl [
Stop
] wordt
weergegeven. Vervolgens selecteert u [
OK
].
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 164) uitvoert, worden de
standaardinstellingen hersteld.
wAfdrukken
208
Selecteer het afdrukeffect zoals beschreven bij
stap 4 op pagina 206. Wanneer het pictogram
<
e
> duidelijk wordt weergegeven naast
<
z
>, kunt u op de knop <
B
> drukken
om het afdrukeffect aan te passen. De selectie
die u bij stap 4 hebt gemaakt, bepaalt wat u
kunt aanpassen en wat er wordt weergegeven.
Helderheid
Hier stelt u de helderheid van de opname in.
Levels aanp.
Als u [Manual] selecteert, kunt u de spreiding
van het histogram wijzigen en de helderheid
en het contrast van de opname aanpassen.
Wanneer het scherm voor levels aanpassen wordt
weergegeven, drukt u op de knop <
B
> om de
positie van <
h
> te wijzigen. Druk op de toets
<
U
> om de niveaus voor schaduw (0 - 127) en
lichte plekken (128 - 255) naar wens aan te passen.
kVerhelderen
Effectief bij tegenlicht. Door tegenlicht kan het gezicht van de
gefotografeerde persoon er donker uitzien. Als [Aan] is ingesteld,
wordt het gezicht voor het afdrukken helderder gemaakt.
Rode ogen co.
Effectief bij rode ogen op foto's die met een flitser zijn gemaakt. Als
[
Aan
] is ingesteld, worden rode ogen voor het afdrukken gecorrigeerd.
e Afdrukeffecten aanpassen
De effecten [
kVerhelderen
] en [
Rode ogen co.
] worden niet op het scherm weergegeven.
Selecteer [
Detail inst.
] om het [
Contrast
], de [
Verzadiging
], de [
Kleurtoon
]
en de [
Kleurbalans
] aan te passen. Als u de [
Kleurbalans
] wilt aanpassen,
gebruikt u de toetsen <
S
>. B staat voor blauw, A voor amber, M voor magenta
en G voor groen. De kleur in de desbetreffende richting wordt gecorrigeerd.
Als u [
Wis alle
] selecteert, worden de standaardinstellingen van alle afdrukeffecten hersteld.
209
wAfdrukken
U kunt de opname bijsnijden en alleen
het bijgesneden gedeelte afdrukken, net
alsof de compositie opnieuw is bepaald.
Snijd de opname bij vlak voordat u
deze afdrukt. Als u bijsnijdt en
vervolgens de afdrukinstellingen instelt,
is het mogelijk dat u opnieuw moet
bijsnijden.
1
Selecteer [Afstellen] in het scherm met afdrukinstellingen.
2 Stel de grootte, positie en beeldverhouding in.
Het gedeelte van de opname dat binnen het bijsnijdkader valt, wordt afgedrukt.
De beeldverhouding van het bijsnijdkader kunt u wijzigen met [
Papier inst.
].
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Met de knop <
u
> of <
I
> wijzigt u de grootte van het bijsnijdkader. De
vergroting van de opname neemt toe naarmate het bijsnijdkader kleiner wordt.
Het bijsnijdkader verplaatsen
Druk op de toets <S> als u het kader horizontaal of verticaal
over de opname wilt bewegen. Verplaats het bijsnijdkader tot het
gewenste gebied binnen het kader wordt weergegeven.
Het kader draaien
Wanneer u op de knop <B > drukt, wisselt het bijsnijdkader van
verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Op deze wijze kunt u
van een horizontale opname een verticale afdruk maken.
Opnamekanteling corrigeren
Als u aan het instelwiel <
6
> draait, kunt u de kantelhoek ± 10 graden
aanpassen in stappen van 0,5 graad. Wanneer u de opnamekanteling
aanpast, wordt het pictogram <
O
> op het scherm blauw.
3 Druk op <0> om de optie voor bijsnijden af te sluiten.
X Het scherm met afdrukinstellingen verschijnt weer.
U kunt de bijgesneden opname in de linkerbovenhoek van het
scherm met afdrukinstellingen bekijken.
De opname bijsnijden
Kantelcorrectie
wAfdrukken
210
Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden gedeelte
van de opname niet wordt afgedrukt zoals u hebt opgegeven.
De afgedrukte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader verkleint.
Controleer de opname tijdens het bijsnijden op het LCD-scherm van de
camera. Op een tv-scherm wordt het bijsnijdkader mogelijk niet correct
weergegeven.
Printerproblemen oplossen
Als het afdrukken niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost
(geen inkt, geen papier, enzovoort) en [Doorgaan] hebt geselecteerd,
gebruik dan de knoppen op de printer om het afdrukken te hervatten.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie
over het hervatten van het afdrukken.
Foutberichten
Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, wordt er een foutbericht
op het LCD-scherm van de camera weergegeven. Druk op <
0> om het
afdrukken te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost, kunt u het
afdrukken hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor
informatie over het oplossen van een afdrukprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardware fout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen
en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet via PictBridge worden afgedrukt.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of met een computer
zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden afgedrukt.
211
U kunt het afdruktype instellen en instellen of de datum en het
bestandsnummer moeten worden afgedrukt. De afdrukinstellingen worden
toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te worden afgedrukt.
(Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk worden ingesteld.)
1
Selecteer [Printopties].
Selecteer [Printopties] op het
tabblad [3] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Stel in].
Selecteer [Stel in] en druk vervolgens
op <0>.
3
Stel de optie naar wens in.
Stel [Afdruktype], [Datum] en
[File No.] in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk op <0>.
W Digital Print Order Format (DPOF)
De afdrukopties instellen
[Afdruktype][Datum][File No.]
W Digital Print Order Format (DPOF)
212
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <7>.
X Het scherm met afdrukopties
verschijnt weer.
Kies vervolgens voor het afdrukken
een van de volgende opties:
[Sel.beeld], [Pern] of [Alle bldn].
Afdruktype
K
Standaard
Er wordt één opname afgedrukt per vel.
L
Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen afgedrukt per vel.
K
L
Beide
Er worden zowel standaard- als indexafdrukken
gemaakt.
Datum
Aan
Bij [Aan] wordt de datum van de opname afgedrukt.
Uit
File No.
Aan
Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van de opname
afgedrukt.
Uit
Zelfs als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], worden de datum
en het bestandsnummer mogelijk niet afgedrukt. Dit is afhankelijk van
het afdruktype en het printermodel.
Wanneer u afdrukken maakt met DPOF, moet u de kaart gebruiken
waarvoor de afdrukopties zijn ingesteld. Het werkt niet als u opnamen
van de kaart haalt en deze probeert af te drukken.
Mogelijk kunnen bepaalde met DPOF compatibele printers en photofinishers
de opnamen niet afdrukken zoals u hebt aangegeven. Raadpleeg in dat geval
de instructiehandleiding van uw printer, of neem contact op met uw foto-
ontwikkelaar en informeer naar de compatibiliteit wanneer u afdrukken bestelt.
Probeer geen kaart in de camera te plaatsen waarvoor de afdrukopties op een andere
camera zijn ingesteld en vervolgens een afdrukbestelling op te geven. De afdruktaak
kan mogelijk niet worden uitgevoerd of de opdracht wordt overschreven. Afhankelijk
van de bestandsindeling van de opnamen kan afdrukken onmogelijk zijn.
RAW-opnamen en films kunnen niet worden geselecteerd voor afdrukken.
U kunt RAW-opnamen afdrukken via rechtstreeks afdrukken (pag. 202).
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet beide worden ingesteld op [Aan].
213
W Digital Print Order Format (DPOF)
Sel.beeld
Selecteer een voor een opnamen en
voeg ze aan de afdruktaak toe.
Druk op de knop <
I
> voor de
weergave van drie opnamen. Als u wilt
terugkeren naar de weergave van een
enkele opname, drukt u op de knop <
u
>.
Druk na voltooiing van de afdruktaak op de knop
<
M
> om de afdruktaak op de kaart op te slaan.
[Standaard] [Beide]
Druk op de toets <V> om het aantal
exemplaren in te stellen dat u van de
weergegeven opname wilt afdrukken.
[Index]
Druk op de knop <V> om het selectie-
vakje in te schakelen <X>. De opname
wordt nu in de indexafdruk opgenomen.
Pern
Selecteer [
Markeer alle mappen
] en selecteer de map. Er wordt een
afdruktaak voor één afdruk van alle opnamen in de map geplaatst.
Als u [
Verwijder alles in de map
] selecteert en de map selecteert,
worden de afdrukopties voor die map allemaal geannuleerd.
Alle bldn
Als u [
Markeer alles op de kaart
] selecteert, wordt van alle opnamen
op de kaart één afdruk gemaakt. Als u [
Verwijder alles op de kaart
]
selecteert, wordt de afdruktaak voor alle opnamen op de kaart gewist.
Afdrukopties opgeven
Aantal
Totaalaantal geselecteerde opnamen
Indexpictogram
Selectieteken
RAW-opnamen en films worden niet aan afdruktaken toegevoegd, zelfs
al hebt u 'Pern' of 'Alle bldn' geselecteerd.
Als u een PictBridge-printer gebruikt, kunt u maximaal 400 opnamen
afdrukken per afdruktaak. Als u een groter aantal opgeeft, worden
mogelijk niet alle opnamen afgedrukt.
214
Met een PictBridge-printer kunt u
opnamen eenvoudig met DPOF
afdrukken.
1 Bereid het afdrukken voor.
Zie pagina 202. Volg de procedure 'De camera op een printer
aansluiten' tot stap 5.
2 Selecteer [Printopties] op het tabblad [3].
3 Selecteer [Print].
[Print] wordt alleen weergegeven als de camera op een printer is
aangesloten en afdrukken mogelijk is.
4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 204).
Stel de afdrukeffecten (pag. 206) naar wens in.
5 Selecteer [OK].
W Rechtstreeks afdrukken met DPOF
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat afdrukken.
Bepaalde printers kunnen het bestandsnummer niet afdrukken.
Als [
Randen
] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt afgedrukt.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze op een
heldere achtergrond of op de rand wordt afgedrukt.
[Manual] kan niet worden geselecteerd in [Levels aanp.].
Als u het afdrukken hebt onderbroken en de resterende opnamen nog wilt
afdrukken, selecteert u [
Hervat
]. Het afdrukken wordt niet hervat als u het
afdrukken onderbreekt en een van de volgende situaties zich voordoet:
Voordat u het afdrukken hervatte, hebt u de afdruktaak gewijzigd of
opnamen verwijderd die waren geselecteerd om te worden afgedrukt.
Bij het instellen van de index hebt u de papierinstelling gewijzigd
voordat u het afdrukken hervatte.
Toen u het afdrukken onderbrak, was de resterende capaciteit van de kaart laag.
Zie pagina 210 als zich tijdens het afdrukken problemen voordoen.
215
10
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
U kunt verschillende camerafuncties aanpassen aan
uw opnamevoorkeuren met behulp van persoonlijke
voorkeuzen. Persoonlijke voorkeuzen kunnen alleen
worden ingesteld en gebruikt in creatieve modi.
C
r
e
a
t
i
e
v
e
m
o
d
i
216
1
Selecteer [Persoonlijke
voorkeuze (C.Fn)].
Selecteer op het tabblad [7] de optie
[Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer het nummer van de
persoonlijke voorkeuze.
Druk op de toets <U> om het
nummer van de persoonlijke
voorkeuze te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Wijzig de instelling.
Druk op de toets <V> om de
instelling (het nummer) te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Herhaal stap 2 en 3 als u andere
persoonlijke voorkeuzen wilt instellen.
De ingestelde persoonlijke voorkeuzen
worden onder in het scherm vermeld,
onder de respectieve functienummers.
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
X Het scherm van stap 1 wordt weer
weergegeven.
Selecteer onder [
7
Wis instellingen
] de optie [
Wis pers. voorkeuze
(C.Fn)
] om alle persoonlijke voorkeuze-instellingen te wissen (pag. 164).
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
Nummer van persoonlijke voorkeuze
Persoonlijke voorkeuzen wissen
217
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
Persoonlijke voorkeuzen
C.FnI: Belichting
A
LV-opnamen
1 Belichtingsniveauverhogingen
pag. 218
k
2
Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus
k
C.FnII: Beeld
3 Ruisreductie lange sluitertijd
pag. 219
k
4 Hoge ISO-ruisreductie k
5 Lichte tonen prioriteit pag. 220 k
C.FnIII: Autofocus/transport
6 AF-hulplicht pag. 220 k (met f*)
* Als u een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) met een
ledlamp gebruikt, wordt de ledlamp zelfs in de d- en c -modi
ingeschakeld als AF-hulplicht.
C.FnIV: Bediening/overig
7 Sluiter/AE-vergrendelknop pag. 221 k
8 Wijs SET-knop toe
pag. 222
k (behalve 3)
9 Flitsknopfunctie k
10 LCD-display bij inschakelen pag. 223
Grijs weergegeven persoonlijke voorkeuzen hebben geen effect tijdens
Live view (LV). (De instellingen zijn uitgeschakeld.)
218
De persoonlijke voorkeuzen zijn ondergebracht in vier groepen op basis
van functietype: C.FnI: Belichting, C.FnII: Beeld, C.FnIII: Autofocus/
transport en C.FnIV: Bediening/overig
3
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
N
C.FnI: Belichting
C.Fn-1 Belichtingsniveauverhogingen
0: 1/3-stop
1: 1/2-stop
Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de sluitertijd, het
diafragma, AEB, de flitsbelichtingscorrectie, enzovoort. Dit is effectief
als u de belichting wilt regelen in grotere stappen dan 1/3 stop.
C.Fn-2 Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus
Als u flitslicht gebruikt in de modus AE met diafragmavoorkeur (f),
kunt u de flitssynchronisatietijd instellen.
0: Automatisch
De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in een bereik
van 1/200 tot 30 seconden, afhankelijk van de lichtomstandigheden.
Met een externe Speedlite is snelle synchronisatie ook mogelijk.
1: 1/200-1/60 sec. auto
Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig licht.
Dit is geschikt voor het voorkomen van onscherpe opnamen.
De achtergrond kan er echter donker uitzien, terwijl het onderwerp
goed door de flitser wordt belicht.
2: 1/200 sec. (vast)
De flitssynchronisatiesnelheid wordt vast ingesteld op 1/200 sec.
Hiermee kunt u onscherpe opnamen effectiever voorkomen dan met
instelling 1. De achtergrond kan echter wel donkerder worden dan met
instelling 1.
Met instelling 1 wordt de belichtingsinstelling weergegeven in de zoeker en
op het LCD-scherm zoals hieronder is afgebeeld.
Als 1 of 2 is ingesteld, kan snelle synchronisatie niet met een externe
Speedlite worden gebruikt.
219
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.FnII: Beeld
C.Fn-3 Ruisreductie lange sluitertijd
0: Uit
1: Automatisch
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer ruis veroorzaakt door lange belichting
wordt gedetecteerd. De instelling [Automatisch] is in de meeste
gevallen effectief.
2: Aan
Ruisreductie wordt uitgevoerd bij alle belichtingstijden van 1 seconde of
langer). De instelling [Aan] kan geschikt zijn voor ruis die niet kan
worden gedetecteerd of verminderd met de instelling [Automatisch].
C.Fn-4 Hoge ISO-ruisreductie
Vermindert de ruis die in een opname ontstaat. Hoewel ruisreductie wordt
toegepast bij alle ISO-snelheden, is de functie vooral effectief bij hoge ISO-
snelheden. Bij lage ISO-snelheden wordt de ruis in schaduwpartijen verder
gereduceerd. Wijzig de instelling zodat deze aansluit op het ruisniveau.
0: Standaard 2: Sterk
1: Zwak 3: Deactiveren
Met instellingen 1 en 2 neemt de snelheid van de continu-opnamen af,
zelfs bij sluitertijden die sneller zijn dan 1 seconde (met de opnamekwaliteit
ingesteld op JPEG). De maximale opnamereeks tijdens continu-opnamen
neemt ook af (met de opnamekwaliteit ingesteld op JPEG). Instellingen 1
en 2 zijn alleen aanbevolen bij opnamen met lange belichtingstijden.
Bij instellingen 1 en 2 duurt het reduceren van ruis na het maken van de
opname ongeveer even lang als het instellen van de juiste belichting.
U kunt pas weer opnamen maken als het ruisreductieproces is voltooid.
Bij ISO 1600 en hoger is er mogelijk meer ruis bij instelling 2 dan bij de
instellingen 0 of 1.
Als een opname wordt gemaakt met instelling 1 of 2 en een lange
belichting tijdens Live view-weergave, wordt '
BUSY
' weergegeven tijdens
het ruisreductieproces. De Live view-weergave verschijnt pas wanneer
het ruisreductieproces is voltooid. (U kunt niet nog een foto nemen.)
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
220
C.Fn-5 Lichte tonen prioriteit
0: Uitschakelen
1: Inschakelen
Verbetert de details in lichte tinten. Het dynamische bereik wordt
uitgebreid van het standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten.
De overgang tussen grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker.
C.FnIII: Autofocus/transport
C.Fn-6 AF-hulplicht
Het AF-hulplicht kan door de ingebouwde flitser van de camera of door
een externe Speedlite voor EOS-camera's worden geactiveerd.
0: Inschakelen
Indien nodig wordt het AF-hulplicht wordt ingeschakeld door de
ingebouwde filter of externe Speedlite.
1: Uitschakelen
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld.
Met instelling 2 neemt de snelheid van continu-opnamen af (met de
opnamekwaliteit ingesteld op JPEG of 1+73). De maximale opname-
reeks tijdens continu-opnamen neemt ook af (met de opnamekwaliteit
ingesteld op JPEG of 1).
Als u een
1
- of
1
+
73
-opname met de camera weergeeft of een
opname direct afdrukt, zal het effect van Hoge ISO-ruisreductie minimaal
lijken. U kunt de ruisreductie controleren of de opnamen met ruisreductie via
Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 264) afdrukken.
Met instelling 1 wordt de Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 107) automatisch ingesteld op [Deactiveren] en kan
de instelling niet worden gewijzigd.
Bij instelling 1 kan iets meer ruis optreden dan bij instelling 0.
Bij instelling 1 ligt het instelbare ISO-snelheidsbereik tussen 200 en 6400.
Daarnaast wordt het pictogram <A> op het LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven wanneer de prioriteit voor lichte tonen is ingeschakeld.
221
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
2: Alleen externe flitser
Als er een externe Speedlite is bevestigd, activeert deze indien nodig
het AF-hulplicht. Het AF-hulplicht wordt niet geactiveerd door de
ingebouwde flitser van de camera.
3: Alleen IR AF-hulplicht
Alleen externe Speedlites met een infrarood AF-hulplicht kunnen het
hulplicht activeren. Dit voorkomt dat een Speedlite die een reeks kleine
flitsen gebruikt (zoals de ingebouwde flitser) een AF-hulplicht laat
branden.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die van een ledlamp
is voorzien, wordt de ledlamp niet automatisch als AF-hulplicht
ingeschakeld.
C.FnIV: Bediening/overig
C.Fn-7 Sluiter/AE-vergrendelknop
0: AF/AE-vergrendeling
1: AE-vergrendeling/AF
Dit is handig wanneer u afzonderlijk wilt scherpstellen en meten.
Druk op de knop <A> om automatisch scherp te stellen en druk de
ontspanknop half in om de automatische belichting te vergrendelen.
2: AF/AF-vergrendling, geen AE
In de modus AI Servo AF kunt u op de knop <A> te drukken om het
automatisch scherpstellen tijdelijk te stoppen. Hierdoor voorkomt u dat
een onjuiste scherpstelling wordt verkregen door een obstakel dat
tussen de camera en het onderwerp passeert. De belichting wordt
ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
3: AE/AF, geen AE
Dit komt van pas als een voorwerp herhaaldelijk beweegt en weer
stilstaat. In de modus AI Servo AF kunt u op de knop <A> te drukken
om het voortdurend automatisch scherpstellen te starten of te stoppen.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt
gemaakt. Zo weet u zeker dat de scherpstelling en de belichting steeds
optimaal zijn terwijl u op het beslissende moment wacht.
Als de persoonlijke voorkeuze [AF-hulplicht] voor de externe Speedlite is
ingesteld op [Uitschakelen], activeert de Speedlite het AF-hulplicht niet,
zelfs niet als C.Fn-6 op de camera is ingesteld op 0, 2 of 3.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
222
C.Fn-8 Wijs SET-knop toe
U kunt aan <0> een functie toewijzen die u veel gebruikt. Druk op <0>
wanneer de camera gereed is voor het maken van opnamen.
0: Normaal (uitgeschakeld)
1: Beeldkwaliteit
Druk op <0> om het instellingenscherm voor de opnamekwaliteit weer
te geven op het LCD-scherm.
Selecteer de gewenste opnamekwaliteit en druk vervolgens op <0>.
2: Flitsbelichtingscompensatie
Wanneer u op <0> drukt, wordt het scherm voor de
flitsbelichtingscorrectie weergegeven. Stel de flitsbelichtingscorrectie in
en druk vervolgens op <0>.
3: LCD-monitor aan/uit
Heeft dezelfde functie als de knop <B>.
4: Menuweergave
Druk op <0> om het menuscherm weer te geven.
5: Scherptedieptecontrole
Het objectief verkleint tot het ingestelde diafragma en u kunt de
scherptediepte (het bereik van de acceptabele scherpstelling) in de
zoeker of in het Live view-beeld zien.
C.Fn-9 Flitsknopfunctie
0: Interne flitser omhoog
1: ISO snelheid
Het scherm met ISO-snelheden wordt weergegeven. Druk op de
toets <U> of draai aan het instelwiel <6> om de ISO-snelheid
te wijzigen. U kunt ook in de zoeker kijken om de ISO-snelheid in te
stellen.
223
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn-10 LCD-display bij inschakelen
0: Display aan
Als de camera wordt ingeschakeld, worden de opname-instellingen
weergegeven (pag. 46).
1: Vorige status display
Als u op de knop <B> hebt gedrukt en de camera hebt uitgeschakeld
terwijl het LCD-scherm was uitgeschakeld, worden de opname-
instellingen niet weergegeven wanneer u de camera weer inschakelt.
Hierdoor spaart u de batterij. De menuschermen en de
opnameweergave verschijnen nog steeds op het LCD-scherm wanneer
ze worden gebruikt.
Als u op de knop <B> drukt om de opname-instellingen weer te
geven en vervolgens de camera uitschakelt, worden de opname-
instellingen weergegeven wanneer u de camera weer inschakelt.
224
Op het tabblad My Menu kunt u tot zes menuopties en persoonlijke
voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt.
1
Selecteer [My Menu instellingen].
Selecteer [My Menu instellingen] op
het tabblad [9] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Register in My Menu].
Selecteer [Register in My Menu] en
druk op <0>.
3
Leg de gewenste items vast.
Selecteer het item dat u wilt
vastleggen en druk op <0>.
Selecteer [OK] in het bevestigings-
venster en druk op <0> om het
item vast te leggen.
U kunt maximaal zes items
vastleggen.
Druk op de knop <M> om terug
te keren naar het scherm van stap 2.
Sorteer
U kunt de volgorde van de in My Menu vastgelegde items wijzigen. Selecteer
[Sorteer] en het item waarvan u de volgorde wilt wijzigen. Druk vervolgens
op <0>. Als [z] wordt weergegeven, kunt u de volgorde wijzigen door
achtereenvolgens op de toets <V> en de toets <0> te drukken.
Verwijder item/items en Verwijder alle items
U kunt alle vastgelegde items verwijderen. Met [
Verwijder item/items
]
verwijdert u één item tegelijk, met [
Verwijder alle items
] alle items in één keer.
Weergave van My Menu
Als [Inschak.] is ingesteld, wordt het tabblad [9] als eerste weergegeven
wanneer u het menuscherm opent.
3 My Menu vastleggenN
Instellingen in My Menu
225
11
Referentie
Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties,
systeemaccessoires, enzovoort.
226
Deze Speedlites functioneren als een ingebouwde flitser, zodat ze
gemakkelijk kunnen worden bediend.
Wanneer een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) op
de camera is bevestigd, wordt de automatische flitsbediening praktisch
volledig door de camera geregeld. Dit is dus een hoogwaardige flitser
die extern wordt bevestigd en de rol van de ingebouwde flitser
overneemt.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de
EX-serie voor gedetailleerde instructies. Deze camera is een
camera van het type A en daarom geschikt voor alle functies van
Speedlites uit de EX-serie.
Externe Speedlites
EOS-Speedlites uit de EX-serie
Speedlites voor op de cameraschoen
Macro Lites
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die niet compatibel is met
functie-instellingen voor de flitser (pag. 167), kunnen alleen [Flitsbel.
comp.] en [E-TTL II meting] worden ingesteld voor [Func.inst. externe
flitser]. (Bij bepaalde Speedlites uit de EX-serie kan ook [Sluiter sync.]
worden ingesteld.)
Als flitsbelichtingscorrectie voor de externe Speedlite is ingesteld,
verandert het bijbehorende pictogram op het LCD-scherm van de
camera van y in 0.
Als de flitsmeetmethode via het persoonlijke flitsvoorkeuzemenu van de
Speedlite op de automatische TTL-flitsmodus wordt ingesteld, werkt de
flitser alleen op volledig vermogen.
227
Externe Speedlites
Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden
ingesteld op de automatische TTL- of A-TTL-flitsmodus, werkt
de flitser alleen op volledig vermogen.
Stel de opnamemodus van de camera in op <a> (handmatige
belichting) of <f> (AE met diafragmavoorkeur) en pas de
diafragma-instelling aan voordat u de opname maakt.
Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor handmatig
flitsen beschikt, maakt u de opname in de modus voor handmatig
flitsen.
Synchronisatiesnelheid
De camera kan synchroniseren met compacte flitsers van andere
merken bij een sluitertijd van 1/200 seconde of langzamer. Gebruik een
synchronisatiesnelheid die langzamer is dan 1/200 seconde.
Test de flitser van te voren om er zeker van te zijn dat deze correct
synchroniseert met de camera.
Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren
Flitsers van een ander merk gebruiken
De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in
combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk.
Plaats geen hogespanningsflitser op de flitserschoen van de camera.
Deze werkt dan mogelijk niet.
228
Met de AC-adapterset ACK-E10 (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u
de camera aansluiten op een gewoon stopcontact en hoeft u het
resterende batterijniveau niet in de gaten te houden.
1
Sluit het netsnoer aan.
Sluit het netsnoer aan zoals
afgebeeld in de illustratie.
Verwijder na gebruik van de camera
het netsnoer uit het stopcontact.
2
Sluit de DC-koppeling aan.
Sluit de stekker op de DC-koppeling
aan.
3
Plaats de DC-koppeling.
Open het klepje van het kaart-/
batterijcompartiment en schuif de
DC-koppeling naar binnen totdat
deze vastklikt.
4
Duw het DC-snoer in de
uitsparing.
Open het klepje van de uitsparing
voor het DC-snoer en plaats het
snoer zoals aangegeven.
Sluit het klepje van het kaart-/
batterijcompartiment.
Een gewoon stopcontact gebruiken
Sluit het netsnoer niet aan en verwijder het niet terwijl de aan-uitschakelaar
van de camera op <
1> staat.
229
Afstandsbediening RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt met een snoer
van circa 60 cm geleverd. Wanneer de afstandsbediening RS-60E3 op de
hiervoor bestemde aansluiting op de camera is aangesloten, kan de afstands-
bediening worden gebruikt om de ontspanknop half en helemaal in te drukken.
Als u de zelfontspanner, bulb of afstandsbediening gebruikt en niet door
de zoeker kijkt, kan het zijn dat er licht in de zoeker valt waardoor de
opname er donker uitziet. Om dit te voorkomen, gebruikt u de
oculairdop (pag. 25) die aan de draagriem van de camera is bevestigd.
U hoeft de oculairdop niet te bevestigen voor Live view-opnamen
en filmopnamen.
1
Verwijder de oogschelp.
Duw de onderkant van de oogschelp
omhoog om deze te verwijderen.
2
Bevestig de oculairdop.
Schuif de oculairdop omlaag in de
oculairgleuf om de dop te bevestigen.
Nadat u de opname hebt gemaakt,
verwijdert u de oculairdop en
bevestigt u de oogschelp door deze
omlaag te schuiven in de oculairgleuf.
F De afstandsbediening gebruiken
De oculairdop gebruiken
Afstandsbedieningen RC-6, RC-1 en RC-5 (allen afzonderlijk verkrijgbaar)
kunnen niet met de camera worden gebruikt.
230
Met een in de handel verkrijgbare en reeds geconfigureerde Eye-Fi-
kaart kunt u opnamen automatisch overbrengen naar een pc of
uploaden naar een onlineservice via een draadloos LAN.
De opnameoverdracht is een functie van de Eye-Fi-kaart. Voor informatie over
het configureren en gebruiken van de Eye-Fi-kaart en het oplossen van eventuele
problemen met de opnameoverdracht, raadpleegt u de instructiehandleiding bij
de Eye-Fi-kaart of neemt u contact op met de fabrikant van de kaart.
Voor deze camera wordt ondersteuning van Eye-Fi-kaartfuncties
(waaronder draadloze overdracht) niet gegarandeerd. Neem in geval van
problemen met een Eye-Fi-kaart contact op met de fabrikant van de
kaart. In bepaalde landen of regio's is het gebruik van Eye-Fi-kaarten aan
goedkeuring onderhevig. Zonder goedkeuring is het gebruik van de
kaart niet toegestaan. Neem contact op met de fabrikant van de kaart als
het onduidelijk is of de kaart is goedgekeurd voor gebruik in uw gebied.
1
Plaats een Eye-Fi-kaart. (pag. 28).
2
Selecteer [Eye-Fi instellingen].
Selecteer op het tabblad <5> de
optie [Eye-Fi instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
Dit menu wordt alleen weergegeven
wanneer een Eye-Fi-kaart in de
camera is geplaatst.
3
Schakel de Eye-Fi-transmissie in.
Druk op <
0
>, stel [
Eye-Fi trans.
] in
op [
Aan
] en druk vervolgens op <
0
>.
Als u [
Uit
] instelt, wordt de automatische
overdracht niet uitgevoerd, ook niet als er
een Eye-Fi-kaart is geplaatst (pictogram
voor de overdrachtstatus
I
).
4
Geef de verbindingsinformatie weer.
Selecteer [Verbindingsinfo] en druk
vervolgens op <0>.
Eye-Fi-kaarten gebruiken
231
Eye-Fi-kaarten gebruiken
5
Controleer de instelling
[Toegangspunt SSID:].
Controleer of een toegangspunt wordt weer-
gegeven voor [
Toegangspunt SSID:
].
U kunt ook het MAC-adres en de firmware-
versie van de Eye-Fi-kaart controleren.
Druk drie keer op de knop <M>
om het menu af te sluiten.
6
Maak de opname.
X
De opname wordt overgebracht en het pictogram
<
H
> verandert van grijs (Niet verbonden) in
een van de onderstaande pictogrammen.
Voor overgebrachte opnamen wordt
O weergegeven in de weergave met
opname-informatie (pag. 198).
H (grijs) Niet verbonden : geen verbinding met het toegangspunt.
H (knippert) Verbinden : de verbinding met het toegangspunt
wordt tot stand gebracht.
H
(weergegeven)
Verbonden
: er is verbinding met het toegangspunt.
H ( ) Verplaatsen : de opnameoverdracht naar het
toegangspunt wordt uitgevoerd.
Pictogram voor de overdrachtstatus
Aandachtspunten bij het gebruik van Eye-Fi-kaarten
Als 'J ' wordt weergegeven, is er een fout opgetreden bij het ophalen
van de kaartinformatie. Schakel de camera uit en weer in.
Zelfs als [
Eye-Fi trans.
] is ingesteld op [
Uit
], zendt de kaart wellicht nog steeds een
signaal uit. In ziekenhuizen, op vliegvelden en op andere plaatsen waar draadloze
gegevensoverdracht verboden is, dient u de Eye-Fi-kaart uit de camera te verwijderen.
Als de opnameoverdracht niet werkt, controleert u de instellingen van de Eye-Fi-kaart
en de pc. Raadpleeg de instructiehandleiding van de kaart voor meer informatie.
Afhankelijk van de verbinding van het draadloze LAN kan de
opnameoverdracht langer duren of worden onderbroken.
Door de overdrachtsfunctie kan de Eye-Fi-kaart erg warm worden.
De batterij raakt sneller leeg.
Tijdens de opnameoverdracht werkt de functie voor het automatisch
uitschakelen van de camera niet.
232
o: automatisch ingesteld k: door gebruiker in te stellen
: niet in te stellen
Tabel met beschikbare functies voor opnamemodi
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
o
k
k
k
k
k
k
k
d
c
f
*
2
f
k
k
o
P
o
o
k
o
o
o
o
o
k
k
o
P
o
o
k
o
o
o
o
k
k
o
P
k
o
o
k
o
o
o
o
o
k
k
o
Q
k
k
o
o
k
o
o
o
o
o
k
k
o
R
k
k
o
o
k
o
o
o
o
k
k
o
P
k
k
o
o
k
o
o
o
o
o
k
k
o
P
k
k
o
o
k
o
o
o
o
*
3
k
k
o
P
k
o
o
k
o
o
o
o
o
k
1234567 C dsfa
8
k*
1
Programmakeuzewiel
Basismodi Creatieve modi
Auto / ISO auto
Handmatig
Automatische instelling
Handmatige selectie
Opname via sfeerselectie
Opname via licht of scènetype
Auto
Vooraf ingesteld
Custom
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
Lichte tonen prioriteit
Hoge ISO-ruisreductie
Ruisreductie lange
sluitertijd
sRGB
Adobe RGB
Kleur-
ruimte
Correctie helderheid
randen
Wit-
balans
Correctie/
Opnametrapje
Beeld-
stijl
Alle instellingen opname-
kwaliteit selecteerbaar
Instelbare maximum-
grens ISO-snelheid
ISO-
snelheid
1-beeld AF
AI Servo AF
Scherp-
stellen
AI Focus AF
AF-puntselectie
AF-hulplicht
Handmatig (MF)
233
Tabel met beschikbare functies voor opnamemodi
*1: Er kunnen geen foto's worden gemaakt in de filmopnamemodus <k>.
*2: Bij gebruik tijdens filmopname wordt de modus <d> geactiveerd.
*3: Als de AF-modus <f> is tijdens Live view, activeert de externe Speedlite
indien nodig het AF-hulplicht.
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
o
k
k
o
k
k
k
o
k
k
k
k
o
k
k
k
o
k
k
k
o
k
k
k
o
k
k
k
k
o
k
k
k
o
k
k
k
o
k
k
k
o
k
k
k
k
o
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
o
k
k
k
o
k
k
k
o
k
k
k
o
k
k
k
k
12
34567 C dsfa
8
k*
1
Programmakeuzewiel
Basismodi Creatieve modi
Meervlaks
Programmakeuze
Belichting
AEB
Belichtings-
vergrendeling
Enkelbeeld
Transport
Flitst automatisch
Flitser aan
Rode-ogenreductie
Flitsbelichtings-
vergrendeling
Functie-instelling
Persoonlijke
voorkeuze- instelling
Live view
Snel instellen
Meet-
methode
Selectie meet-
methode
Belichtings-
correctie
Scherpte-
dieptecontrole
Continu-opname
Flitsbelichtings-
correctie
Uitleg
Ingebouwde
flitser
Externe
flitser
q (continu)
j
(10 seconden)
l
(2 seconden)
Flitser uit
k (C.Fn-8-5)
234
1 Opname 1 (Rood) Pagina
2 Opname 2 (Rood)
3 Menu-instellingen
Voor opnamen met de zoeker en Live view-opnamen
Kwaliteit
73 / 83 / 74 / 84 / 7a / 8a / b / c /
1+73 / 1
74
Pieptoon
Inschakelen / Uitschakelen 154
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen / Uitschakelen 154
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 154
Correctie helderheid
randen
Inschakelen / Uitschakelen 108
R.ogen Aan/Uit
Uitschakelen / Inschakelen 89
Flitsbesturing
Flitsen / Func.inst. interne flitser / Func.inst. externe flitser /
C.Fn-inst. externe flitser / Wis C.Fn's externe flitser
167
Bel.corr./AEB
Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops
(AEB: ±2 stops)
103
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Sterk 107
Meetmethode
Meervlaks meting / Deelmeting /
Centrum gew. gemiddeld
100
Handmatige witbalans
De witbalans handmatig instellen 115
WB SHIFT/BKT
WB-correctie: witbalanscorrectie
BKT-instelling: witbalanstrapje
117
118
Kleurruimte sRGB / Adobe RGB 119
Beeldstijl
PStandaard / QPortret / RLandschap /
SNeutraal / UNatuurlijk /
VMonochroom / WGebruiker 1, 2, 3
79
110
113
De schermen (tabbladen) [
2
] Opname 2, [
y
] Opname 3, [
7
] Instellingen 3
en [
9
] My Menu worden niet weergegeven in de basismodi.
Het tabblad [z] Opname 4 wordt weergegeven in de basismodi, net als
het tabblad [2] Opname 2.
Grijze menu-items worden niet weergegeven in de basismodi.
235
3 Menu-instellingen
y Opname 3 (Rood) Pagina
z Opname 4 (Rood)
3 Weergave 1 (Blauw)
4 Weergave 2 (Blauw)
Stofwisdata
Verzamelt gegevens waarmee stofvlekken
kunnen worden verwijderd
171
ISO auto
Max.: 400 / Max.: 800 / Max.: 1600 /
Max.: 3200 / Max.: 6400
78
Live view-opname.
Inschakelen/Uitschakelen 123
AF-modus
Live-modus / u Live-modus / Quick-modus 128
Rasterweergave
Uit / Raster 1l / Raster 2m 127
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
127
Beveilig beelden
Selecteer beelden / Alle beelden in map / Wis
bev. beelden in map / Alle beelden op kaart /
Wis bev. alle beelden op kaart
194
Roteren
Verticale opnamen roteren 179
Wis beelden
Selecteer en wis beelden / Alle beelden in map /
Alle beelden op kaart
196
Printopties
Aangeven welke opnamen moeten worden
afgedrukt (DPOF)
211
Histogram
Helderheid / RGB 200
Spring met 6
1 beeld / 10 beelden / 100 beelden / Datum /
Map / Movies / Foto's / Classificatie
177
Diavoorstelling
Beschrijving van weergave / Weergaveduur /
Herhalen / Overgangseffect
189
Classificatie
[OFF] / l / m / n / o / p 180
Ctrl over HDMI
Uitschakelen / Inschakelen 192
3 Menu-instellingen
236
5 Instellingen 1 (Geel) Pagina
* Wordt alleen weergegeven wanneer een Eye-Fi-kaart wordt gebruikt.
6 Instellingen 2 (Geel)
7 Instellingen 3 (Geel)
9 My Menu (Groen)
Uitschakelen
30 sec. / 1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. /
15 min. / Uit
155
Auto. roteren
AanPD / AanD / Uit 162
Formatteren
Gegevens op de kaart initialiseren en wissen 44
Bestandnr.
Continu / Auto. reset / Handm. reset 158
Selecteer map
Een map maken en selecteren 156
Schermkleur
De kleur van het scherm met opname-
instellingen selecteren
166
Eye-Fi instellingen*
Eye-Fi trans.: Uit / Aan
Verbindingsinfo
230
LCD-helderheid
Zeven helderheidsniveaus beschikbaar 155
LCD uit/aankn.
Ontspanknop / Ontspan/DISP / Altijd aan 166
Datum/tijd
De datum (jaar, maand, dag) en tijd (uur, min.,
sec.) instellen
33
Taal
K
De interfacetaal selecteren 34
Reinig handmatig De beeldsensor handmatig reinigen 173
Uitleg
Inschakelen / Uitschakelen 47
Persoonlijke
voorkeuze (C.Fn)
De camerafuncties aan uw persoonlijke
voorkeur aanpassen
216
Copyrightinformatie
Geef copyrightinfo weer / Voer naam van
auteur in / Voer copyrightdetails in / Verwijder
copyrightinfo
160
Wis instellingen
Wis alle camera-instellingen / Wis pers.
voorkeuze (C.Fn)
164
Firmwareversie
Voor het bijwerken van de firmware -
My Menu instellingen
Vaak gebruikte menu-items en persoonlijke
voorkeuzen opslaan
224
237
3 Menu-instellingen
w Film 1 (Rood) Pagina
x Film 2 (Rood)
y Film 3 (Rood)
k Voor filmopnamen
AF-modus Live-modus / u Live-modus / Quick-modus 145
AF met ontspanknop
tijdens k
Uitschakelen / Inschakelen 145
kSluiter/AE
vergrendelknop
AF/AE vergrendel / AE vergrendel/AF /
AF/AF vergr. geen AE vergr.
AE/AF, geen AE vergrendel
146
kLichte tonen
prioriteit
Uitschakelen / Inschakelen 146
Movie-opn.formaat
1280x720 6 / 1280x720 5 147
Geluidsopname
Aan/Uit 148
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
148
Rasterweergave
Uit / Raster 1l / Raster 2m 148
Bel.correctie
Tussenstappen van 1/3 stop, ±3 stops 149
Auto Lighting
Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Sterk 149
Handmatige witbalans
De witbalans handmatig instellen 149
Beeldstijl
P
Standaard /
Q
Portret /
R
Landschap /
S
Neutraal /
U
Natuurlijk /
V
Monochroom
/
W
Gebruiker 1, 2, 3
149
3 Menu-instellingen
238
1 Opname 1 (Rood) Pagina
3 Weergave 1 (Blauw)
4 Weergave 2 (Blauw)
Pieptoon Inschakelen / Uitschakelen 154
Correctie helderheid
randen
Inschakelen / Uitschakelen 108
Beveilig beelden
Selecteer beelden / Alle beelden in map / Wis
bev. beelden in map / Alle beelden op kaart /
Wis bev. alle beelden op kaart
194
Roteren
Verticale opnamen roteren 179
Wis beelden
Selecteer en wis beelden / Alle beelden in
map / Alle beelden op kaart
196
Printopties
Aangeven welke opnamen moeten worden
afgedrukt (DPOF)
211
Histogram
Helderheid / RGB 200
Spring met 6
1 beeld / 10 beelden / 100 beelden / Datum /
Map / Movies / Foto's / Classificatie
177
Diavoorstelling
Beschrijving van weergave / Weergaveduur /
Herhalen / Overgangseffect
189
Classificatie
[OFF] / l / m / n / o / p 180
Ctrl over HDMI
Uitschakelen / Inschakelen 192
239
3 Menu-instellingen
5 Instellingen 1 (Geel) Pagina
* Wordt alleen weergegeven wanneer een Eye-Fi-kaart wordt gebruikt.
6 Instellingen 2 (Geel)
Uitschakelen
30 sec. / 1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. /
15 min. / Uit
155
Auto. roteren
AanPD / AanD / Uit 162
Formatteren
Gegevens op de kaart initialiseren en wissen 44
Bestandnr.
Continu / Auto. reset / Handm. reset 158
Selecteer map
Een map maken en selecteren 156
Eye-Fi instellingen*
Eye-Fi trans.: Uitschakelen / Inschakelen
Verbindingsinfo
230
LCD-helderheid
Zeven helderheidsniveaus beschikbaar 155
Datum/tijd
De datum (jaar, maand, dag) en tijd (uur, min.,
sec.) instellen
33
TaalK
De interfacetaal selecteren 34
Uitleg
Inschakelen / Uitschakelen 47
De menutabbladen en -opties die worden weergegeven, zullen
verschillen voor opnamen met de zoeker, Live view-opnamen en
filmopnamen.
De schermen (tabbladen) [w] Film 1, [x] Film 2 en [y] Film 3
worden alleen weergegeven in de filmmodus.
240
Systeemschema
270EX IIST-E2 430EX II320EX 580EX II
Standaard-
accessoires
Macro Twin Lite
MT-24EX
Macro Ring Lite
MR-14EX
Oculairverlengstuk
EP-EX15ll
Rubberframe Ef
Dioptrische
aanpassings-
lenzen E-serie
Brede draagriem
EW-200D
Oogschelp Ef
Hoekzoeker C
Semi-harde
cameratas
EH19-L
Batterij
LP-E10
Batterijoplader
LC-E10 of LC-E10E
Compacte stroom-
adapter
CA-PS700
DC-koppeling
DR-E10
AC-adapterset
ACK-E10
Handriem E2
241
Systeemschema
Afstandsbediening
RS-60E3
EF-S-objectievenEF-objectieven
HDMI-kabel
HTC-100 (2,9 m)
Tv/video
Met PictBridge compatibele printer
Interfacekabel
(1,3 m)
EOS Camera
Instruction Manuals
Disk
EOS Solution
Disk
Interfacekabel IFC-200U/500U
(1,9 m/4,7 m)
Windows 7
Windows Vista
Windows XP
Mac OS X
Computer
Kaartsleuf
USB-poort
SD-/SDHC-/SDXC-
geheugenkaart
Kaartlezer
* De lengte van alle kabels is circa. **m.
242
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Laad alleen echte Canon-batterijen op van het type LP-E10.
Als er een probleem is met de batterijoplader, wordt het opladen
beëindigd en gaat het oplaadlampje oranje knipperen. Als dit gebeurt,
haalt u de stekker van de oplader uit het stopcontact en verwijdert u de
batterij. Plaats de batterij terug in de oplader en wacht even voor u de
stekker van de oplader weer in het stopcontact steekt.
Controleer of het klepje van het kaart-/batterijcompartiment gesloten is
(pag. 28).
De batterij is niet correct in de camera geplaatst (pag. 28).
Laad de batterij op (pag. 26).
Druk op de knop <B> (pag. 46).
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de
kaart wordt opgeslagen, blijft de lees-/schrijfindicator een paar
seconden knipperen. Wanneer de opname is voltooid, wordt de
camera automatisch uitgeschakeld.
Gebruik een volledig opgeladen batterij (pag. 26).
De prestaties van de oplaadbare batterij nemen na verloop van tijd af.
Koop een nieuwe batterij.
Problemen oplossen
Stroomgerelateerde problemen
De batterij laadt niet op.
Het lampje van de batterijoplader knippert.
De camera werkt niet, zelfs niet als de aan-uitschakelaar op <
1
> staat.
De lees-/schrijfindicator blijft knipperen, zelfs wanneer de aan-uitschakelaar op <
2
> staat.
De batterij raakt snel leeg.
243
Problemen oplossen
Als u lange tijd achtereen Live view-opnamen of filmopnamen maakt
(pag. 121 en 139), neemt het aantal mogelijke opnamen af.
Als u de ontspanknop gedurende langere tijd ingedrukt houdt of vaak
alleen de AF gebruikt zonder opnamen te maken, neemt het aantal
mogelijke opnamen af.
Als u vaak het LCD-scherm gebruikt, neemt het aantal mogelijke
opnamen af.
Als u het objectief met Image Stabilizer (beeldstabilisatie) gebruikt,
neemt het aantal mogelijke opnamen af.
De functie voor automatisch uitschakelen is geactiveerd. Als u niet wilt
dat de camera zichzelf uitschakelt, stelt u [5 Uitschakelen] in op [Uit]
(pag. 155).
Zelfs als [
5
Uitschakelen
] is ingesteld op [
Uit
], wordt het LCD-
scherm uitgeschakeld als de camera gedurende 30 minuten niet is
gebruikt. Druk op de knop <
B
> om het LCD-scherm in te schakelen.
De kaart is niet correct geplaatst (pag. 28).
Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen om
ruimte vrij te maken (pag. 28 en 196).
Als u probeert om scherp te stellen in de modus 1-beeld AF terwijl het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker knippert, kan er geen
opname worden gemaakt. Druk de ontspanknop nogmaals half in om
scherp te stellen of stel handmatig scherp (pag. 39 en 85).
Schuif het schuifje voor schrijfbeveiliging van de kaart naar de stand
voor schrijven/wissen (pag. 28).
Zie pagina 30 of 250 als er een kaartfout wordt weergegeven.
De camera schakelt zichzelf uit.
Opnamegerelateerde problemen
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
De kaart kan niet worden gebruikt.
Problemen oplossen
244
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 158).
Stel de modusschakelaar op het objectief in op <AF> (pag. 35).
Druk voorzichtig op de ontspanknop om bewegingsonscherpte te
voorkomen (pag. 38 en 39).
Als het objectief een Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft, stelt u
de IS-schakelaar in op <1>.
Bij weinig licht kan de sluitertijd toenemen. Gebruik een kortere sluitertijd (pag. 92), stel
een hogere ISO-snelheid in (pag. 77), gebruik een flitser (pag. 88) of gebruik een statief.
Horizontale strepen of onregelmatige belichting kunnen worden veroorzaakt door
TL-licht, LED-lampen of andere kunstmatige belichting tijdens opnamen met de
zoeker of Live view-opnamen. Bovendien kan de belichting of de kleurtoon anders
uitvallen dan gewenst. Een langere sluitertijd kan het probleem verhelpen.
Als onder [
7
Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
] de optie [
3: Ruisreductie
lange sluitertijd
] wordt ingesteld op [
0: Uit
] en [
4: Hoge ISO-ruisreductie
]
is ingesteld op iets anders dan [
2: Sterk
], wordt de snelheid van de continu-opname
weer normaal. De maximale opnamereeks bij continu-opname zal ook weer normaal zijn.
Als u opnamen maakt van een onderwerp met fijne details (bijvoorbeeld
een grasveld), is het bestand groter en de daadwerkelijke maximale
opnamereeks mogelijk kleiner dan wordt vermeld op pagina 74.
Als onder [7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie [5: Lichte
tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan ISO 100 niet
worden ingesteld. Als [0: Uitschakelen] is ingesteld, kan ISO 100 wel
worden ingesteld (pag. 220).
De bestandsnummering begint niet bij 0001.
De opname is niet scherp.
Er zijn horizontale strepen zichtbaar of de belichting of kleurtoon ziet er vreemd uit.
De snelheid bij continu-opnamen is langzamer./
De maximale opnamereeks is lager bij continu-opnamen.
ISO 100 kan niet worden ingesteld.
245
Problemen oplossen
Als in het menu [
7
Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
] de optie
[
5: Lichte tonen prioriteit
] is ingesteld op [
1: Inschakelen
], kan Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) niet worden ingesteld.
Als [
0: Uitschakelen
] is ingesteld, kan Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) wel worden ingesteld (pag. 107).
Als u avondopnamen maakt wanneer de achtergrond donker is, wordt de
sluitertijd automatisch langer (opname met trage synchronisatie) om zowel
het onderwerp als de achtergrond goed te kunnen belichten. Als u geen lange
sluitertijd wilt gebruiken, stelt u [
2: Flitssynchronisatiesnelheid in AV-
modus
] onder [
7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
] op 1 of 2 (pag. 218).
In de modi 1, 2, 4 en 6 wordt de ingebouwde flitser automatisch
geactiveerd wanneer flitslicht nodig is.
Als u continu en met slechts korte tussenpozen opnamen maakt met
de ingebouwde flitser, kan de flitser mogelijk tijdelijk niet worden
gebruikt om de flitsereenheid te beschermen.
Als op een externe Speedlite flitsbelichtingscorrectie is ingesteld,
kan [
Flitsbel. comp.
] (pag. 169) niet worden ingesteld in het scherm
[
Func.inst. externe flitser
]. Verder is het zo dat als u flitsbelichtings-
correctie op de camera en vervolgens flitsbelichtingscorrectie op de
externe Speedlite instelt, de flitsbelichtingscorrectie van de Speedlite
voorrang krijgt op die van de camera. Wanneer de flitsbelichtings-
correctie van de Speedlite wordt geannuleerd, kan de flitsbelichtings-
correctie van de camera wel worden ingesteld.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) kan niet worden ingesteld.
Wanneer ik de modus <f> gebruik in combinatie met de
flitser, neemt de sluitertijd toe.
De ingebouwde flitser wordt vanzelf geactiveerd.
De ingebouwde flitser werkt niet.
Ik kan geen flitsbelichtingscorrectie instellen met [
Func.inst. externe flitser
].
Problemen oplossen
246
Stel onder [7 Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] de optie
[2: Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus] in op
[0: Automatisch] (pag. 218).
Het uitschuifmechanisme van de flitser beweegt een beetje. Dit is normaal.
Als u de flitser gebruikt, maakt de sluiter bij iedere opname twee
geluiden (pag. 123).
Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is. Als
het pictogram <s> wit is, kan de beeldkwaliteit van foto's afnemen.
Als het pictogram <E> rood is, geeft dit aan dat de Live View-opname
of filmopname binnen afzienbare tijd automatisch wordt stopgezet
(pag. 136 en 150).
Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de filmopname
mogelijk automatisch beëindigd. Gebruik een kaart met SD-snelheids-
klasse 6 ' ' of een snellere kaart. Zie de website van de
fabrikant voor informatie over de lees-/schrijfsnelheid van de kaart.
Als een filmbestand de grootte van 4 GB bereikt of als de opnameduur 29 minuten
en 59 seconden bereikt, wordt de filmopname automatisch beëindigd.
Flikkerend beeld, horizontale strepen (ruis) of onregelmatige belichting kunnen
worden veroorzaakt door TL-licht, LED-lampen of andere kunstmatige
belichting tijdens filmopnamen. Bovendien kunnen veranderingen in de
belichting (helderheid) of de kleurtoon ook worden opgenomen.
Snelle synchronisatie kan niet worden ingesteld in de modus <
f
>.
De camera maakt geluid wanneer deze wordt geschud.
De sluiter maakt bij Live view twee opnamegeluiden.
Tijdens Live view-opnamen en filmopnamen wordt het pictogram
E
weergegeven.
De filmopname wordt automatisch beëindigd.
De opname flikkert of er zijn horizontale strepen te zien tijdens de filmopname.
247
Problemen oplossen
Indien het LCD-scherm vuil is, dient u een zachte doek te gebruiken
om het schoon te maken.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren of er
zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het scherm weer normaal.
Dit is de overbelichtingswaarschuwing (pag. 200). Overbelichte
gedeelten met verlies van detail in de lichte delen zullen knipperen.
Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden
verwijderd (pag. 194).
Films die op een pc worden verwerkt met de meegeleverde
ZoomBrowser EX/ImageBrowser (pag. 264) of andere software,
kunnen niet worden afgespeeld op de camera.
Als u tijdens filmopnamen aan de instelwielen draait of het objectief
instelt, wordt ook het bijbehorende geluid opgenomen.
Indien er een drastische verandering is in de belichting tijdens filmopname, stopt
de automatische belichting tijdelijk de opname tot de belichting zich stabiliseert.
Als u de camera snel naar links of rechts beweegt of een bewegend
voorwerp opneemt, kan het beeld er vervormd uitzien.
Problemen met weergave van opnamen
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
Een gedeelte van de opname knippert zwart.
De opname kan niet worden gewist.
De film kan niet worden afgespeeld.
Wanneer u de film weergeeft, is het geluid van de camera te horen.
De filmopname bevat momenten dat deze stilstaat.
Het onderwerp ziet er vervormd uit tijdens filmopnamen.
Problemen oplossen
248
U hebt een HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar) nodig om de
camera op een televisie aan te sluiten. Het gebruik van de HDMI-kabel
HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt aanbevolen (pag. 191).
Controleer ook of uw tv een HDMI IN-poort heeft. Als de tv geen HDMI
IN-poort heeft en alleen over een A/V IN-aansluiting beschikt, kan de
camera niet worden aangesloten.
Controleer of de stekker van de HDMI-kabel volledig in de aansluiting
is gestoken (pag. 191).
Het gebruik van de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar)
wordt aanbevolen (pag. 191).
Afhankelijk van de kaartlezer en het gebruikte besturingssysteem van de
computer worden SDXC-kaarten mogelijk niet correct herkend. In dat
geval moet u uw camera en de computer met de meegeleverde
interfacekabel op elkaar aansluiten en de opnamen overbrengen naar uw
computer met behulp van EOS Utility (meegeleverde software, pag. 264).
In de basismodi en de filmmodus worden bepaalde tabbladen en
menuopties niet weergegeven. Stel de opnamemodus in op een
creatieve modus (pag. 42).
Stel de kleurruimte in op sRGB. Als Adobe RGB is ingesteld, is het
eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 119).
Ik kan de camera niet op mijn tv aansluiten.
Er worden geen opnamen weergegeven op het tv-scherm.
De kaartlezer herkent de kaart niet.
Problemen met weergave op het scherm
Het menuscherm geeft weinig tabbladen en opties weer.
Het eerste teken van de bestandsnaam is een onderstrepingsteken ('_MG_').
249
Problemen oplossen
Het is een filmbestand (pag. 159).
De juiste datum en tijd zijn nog niet ingesteld (pag. 33).
De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven.
De datum en tijd worden in plaats daarvan opgeslagen in de
opnamegegevens als opname-informatie. Wanneer u afdrukt, kunt u de
datum en tijd op de opname mee laten afdrukken door de datum en tijd,
die zijn opgeslagen in de opname-informatie, te gebruiken (pag. 207).
Als de kaart meer opnamen heeft opgeslagen dan de camera kan
weergeven, wordt er [###] weergegeven (pag. 181).
[Eye-Fi instellingen] wordt alleen weergeven wanneer er een
Eye-Fi-kaart in de camera is geplaatst. Als de Eye-Fi-kaart een
schrijfbeveiligingslipje heeft en dit lipje in de vergrendelde stand staat,
kunt u de verbindingsstatus van de kaart niet controleren en kunt u de
overdracht van de Eye-Fi-kaart niet uitschakelen (pag. 230).
De schermweergave kan per printer verschillen. In deze instructie-
handleiding worden alle beschikbare afdrukeffecten vermeld (pag. 206).
De bestandsnaam begint met 'MVI_'.
De weergegeven datum en tijd van de opname zijn onjuist.
De datum en tijd staan niet op de opname.
[###] wordt weergegeven.
[Eye-Fi instellingen] wordt niet weergegeven.
Problemen met afdrukken
Er zijn minder afdrukeffecten dan wordt vermeld in
de instructiehandleiding.
250
Als er zich een probleem met de camera
voordoet, wordt er een foutbericht
weergegeven. Volg de instructies op het
scherm.
* Als de fout blijft aanhouden, noteert u het foutnummer en neemt u contact
op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Foutcodes
Nr. Foutbericht en oplossing
01
Communicatie tussen camera en lens is foutief. Reinig
lenscontacten.
Î Maak de elektrische contactpunten op de camera en het objectief
schoon en gebruik een objectief van Canon (pag 15 en 18).
02
Geen toegang tot kaart. Herplaats/vervang kaart of formatteer
kaart met deze camera.
Î Verwijder en plaats de kaart opnieuw of vervang of formatteer de
kaart (pag. 28 en 44).
04
Kan beelden niet opslaan omdat kaart vol is. Vervang kaart.
Î Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer de
kaart (pag. 28, 196 en 44).
05
Kan ingebouwde flitser niet uitklappen. Schakel de camera uit en
weer in.
Î Schakel de camera uit en weer in (pag. 31).
10, 20,
30, 40,
50, 60,
70, 80
Opname is niet mogelijk vanwege een fout. Schakel de camera uit
en weer in of herplaats batterij.
Î Schakel de camera uit en weer in, verwijder de batterij en plaats
deze opnieuw of gebruik een objectief van Canon (pag. 31 en 28).
Foutnr.
Maatregelen
251
•Type
Type:
Digitale AF/AE-spiegelreflexcamera met ingebouwde flitser
Opnamemedia: SD-geheugenkaart, SDHC-geheugenkaart, SDXC-
geheugenkaart
Grootte beeldsensor: Circa 22,0 x 14,7 mm
Compatibele objectieven
: Canon EF-objectieven (inclusief EF-S-objectieven)
(voor deze objectieven geldt dat de 35mm-equivalente
brandpuntsafstand met ongeveer 1,6 moet worden
vermenigvuldigd)
Objectiefbevestiging: EF-vatting van Canon
Beeldsensor
Type: CMOS-sensor
Effectieve pixels: Circa 12,20 megapixels
Beeldverhouding: 3:2
Stofwisfunctie: Handmatig, Stofwisdata toegevoegd aan opname
Opnamesysteem
Opname-indeling: Design rule for Camera File System 2.0
Opnametype: JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel)
gelijktijdige opnamen van RAW+JPEG Groot mogelijk
Vastgelegde pixels: L (Groot) : circa 12,20 megapixels (4272 x 2848)
M (Medium) : circa 6,30 megapixels (3088 x 2056)
S1 (Klein 1) : circa 3,40 megapixels (2256 x 1504)
S2 (Klein 2) : circa 2,50 megapixels (1920 x 1280)
S3 (Klein 3) : circa 350.000 pixels (720 x 480)
RAW : circa 12,20 megapixels (4272 x 2848)
Een map maken/selecteren
: Mogelijk
Beeldverwerking
Beeldstijl: Standaard, Portret, Landschap, Neutraal, Natuurlijk,
Monochroom, Gebruiker 1 - 3
Basis+: Opname via sfeerselectie, Opname via licht of scènetype
Witbalans: Auto, Vooraf ingesteld (Daglicht, Schaduw, Bewolkt,
Kunstlicht, Wit TL licht, Flitser), Custom,
witbalanscorrectie en witbalanstrapje mogelijk
* Communicatie van kleurtemperatuurgegevens van de
flitser mogelijk
Ruisreductie: Van toepassing op lange belichtingstijden en opnamen
met een hoge ISO-snelheid
Specificaties
Specificaties
252
Automatische
helderheidscorrectie: Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar
Correctie helderheid
randen: Beschikbaar
•Zoeker
Type: Pentaspiegel met vast oogniveau
Dekking:
Verticaal/horizontaal circa 95% (met gezichtspunt van circa 21 mm)
Vergroting: Circa 0,8x (-1 m
-1
met 50mm-objectief bij oneindig)
Gezichtspunt:
Circa 21 mm (vanaf het midden van de oculairlens bij -1 m
-1
)
Ingebouwde dioptrische aanpassing
: Circa -2,5 - +0,5 m
-1
(dpt)
Matglas: Vast, precisiemat
Spiegel: Snel terugklappend
Scherptedieptecontrole
: Ingeschakeld met Persoonlijke voorkeuze-instelling
Automatische scherpstelling
Type: TTL secundaire beeldregistratie, fasedetectie
AF-punten: 9 AF-punten
Meetbereik: BW 0 - 18 (bij 23 °C, ISO 100)
Scherpstelmodi:
1-beeld AF, AI Servo AF, AI Focus AF, Handmatige focus (MF)
AF-hulplicht: Kleine serie flitsen door de ingebouwde flitser
Belichting
Meetmethoden: TTL-meting met volledige diafragmaopening en 63 zones
• Meervlaksmeting (gekoppeld aan alle AF-punten)
• Deelmeting (circa 10% van de zoeker in het midden)
• Gemiddelde meting met nadruk op midden
Meetbereik:
BW 1 - 20 (bij 23 °C met EF 50mm f/1.4 USM-objectief, ISO 100)
Belichtingscontrole:
AE-programma (Automatisch, Flitser uit, Automatisch/creatief,
Portret, Landschap, Close-up, Sport, Nacht portret, Programma),
AE met sluitervoorkeur, AE met diafragmavoorkeur, handmatige
belichting, automatische scherptediepte AE
ISO-snelheid:
(aanbevolen
belichtingsmarkering) Basismodi: ISO 100 - 3200 automatisch ingesteld
Creatieve modi: handmatig ingesteld tussen ISO 100 en 6400
(tussenstappen van volledige stops), automatisch ingesteld tussen
ISO 100 en 6400, maximale ISO-snelheid instelbaar met ISO auto
Belichtingscorrectie
:
Handmatig:
±5 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
AEB:
±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop (kan worden
gecombineerd met handmatige belichtingscorrectie)
253
Specificaties
Belichtingsvergrendeling
: Automatisch:
toegepast in de modus 1-beeld AF met evaluatieve
meting als het onderwerp is scherpgesteld.
Handmatig: met AE-vergrendelknop
Sluiter
Type: Elektronisch gestuurde focal-planesluiter
Sluitertijden: 1/4000 sec. tot 1/60 sec. (automatisch),
X-synchronisatie bij 1/200 sec.
1/4000 sec. tot 30 sec., bulb (totale sluitertijdbereik.
Beschikbaar bereik varieert per opnamemodus.)
Flitser
Ingebouwde flitser: Intrekbare, automatische flitser
Richtgetal circa 9,2/30 (bij ISO 100 in meter) of
circa 13/43 (bij ISO 200 in meter)
Flitsbereik: beeldhoek van circa 17mm-objectief
Oplaadtijd circa 2 sec.
Externe flitser: Speedlite uit EX-serie (flitsfuncties kunnen met de
camera worden ingesteld)
Flitsmeting: Automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtingscorrectie
: ±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
Flitsbelichtingsvergrendeling
: Beschikbaar
Pc-aansluiting: Geen
Transportsysteem
Transportmodus:
Enkelbeeld, continu-opname, zelfontspanner met 10 sec. of
2 sec. vertraging en 10 sec. vertraging bij continu-opname
Snelheid continu-opnamen
: JPEG: max. circa 3,0 fps
RAW: max. circa 2,0 fps
RAW+JPEG Groot/Fijn: circa 0,8 fps (gemiddelde waarde)
* Met RAW+JPEG Groot/Fijn wordt de snelheid van de
continu-opname langzamer na de derde opname.
* Gebaseerd op standaardkaart van 4 GB van Canon
Max. opnamereeks: JPEG Groot/Fijn: circa 830 opnamen
RAW: circa 5 opnamen
RAW+JPEG Groot/Fijn: circa 1 opname
* Bij RAW+JPEG Groot/Fijn wordt 'busy' weergegeven.
Continu-opnamen bij circa 0,8 fps (gemiddelde
waarde) zijn mogelijk.
*
Gebaseerd op standaardkaart van 4 GB van Canon en test-
omstandigheden van Canon (met ISO 100 en beeldstijl Standaard).
Specificaties
254
Live view-opnamen
Scherpstellen: Live-modus, Live-modus met gezichtsherkenning
(contrastdetectie)
Quick-modus (faseverschildetectie), Handmatige focus
(vergroting van circa 5x/10x mogelijk)
Meetmethoden: Meervlaksmeting met de beeldsensor
Meetbereik: BW 0 - 20 (bij 23 °C met EF 50mm f/1.4 USM-objectief,
ISO 100)
Rasterweergave: Twee typen
Filmopnamen
Filmcompressie: MPEG-4 AVC/H.264
Variabele (gemiddelde) bitsnelheid
Opname-indeling audio: Lineaire PCM
Opname-indeling: MOV
Opnameformaat: 1280x720 (HD)
Framesnelheid: 30p (29,97 fps), 25p (25,00 fps)
Bestandsgrootte: Circa 222,6 MB/min.
Scherpstellen: Hetzelfde als scherpstellen bij Live view
Meetmethoden: Gemiddelde meting met nadruk op het midden en
meervlaksmeting met de beeldsensor
* Automatisch ingesteld door de scherpstelmodus
Meetbereik: BW 0 - 20 (bij 23 °C met EF 50mm f/1.4 USM-objectief,
ISO 100)
Belichtingscontrole: AE-programma voor filmopname
ISO-snelheid: Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400
Belichtingscorrectie
: ±3 stops met tussenstappen van 1/3 stop
Belichtingsvergrendeling
: Beschikbaar
Geluidsopname: Ingebouwde monomicrofoon
Rasterweergave: Twee typen
Filmbewerking: Mogelijk om eerste en laatste beeld uit film te verwijderen
(tussenstappen van 1 sec. )
•LCD-scherm
Type: TFT-kleurenscherm van vloeibare kristallen
Schermformaat en punten
: 6,75 cm (2,7 inch) met circa 230.000 punten
Aanpassing helderheid: Handmatig (7 niveaus)
Interfacetalen: 25
Uitleg: Kan worden weergegeven
255
Specificaties
•Weergave
Weergaveformaten voor opnamen
:
Basisinformatie, basisinformatie + beeldkwaliteit/nummer
van opname, weergave met opname-informatie, histogram,
4-beeldindex, 9-beeldindex, opname roteren mogelijk
Zoomvergroting: Circa 1,5x - 10x
Navigatiemethoden
:
Enkele opname, opnamesprong met 10 of 100 beelden, op
opnamedatum, op map, op films, op foto's, op classificatie
Overbelichtingswaarschuwing
: Overbelichte gedeelten knipperen
Filmweergave: Ingeschakeld (LCD-scherm, HDMI OUT)
Ingebouwde luidspreker
Rechtstreeks afdrukken
Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers
Opnamen die kunnen worden afgedrukt
: JPEG- en RAW-opnamen
Afdrukopties opgeven: Compatibel met DPOF versie 1.1
Persoonlijke voorkeuze
Persoonlijke voorkeuze: 10
My Menu vastleggen: Mogelijk
Copyrightinformatie: Invoer en invoegen mogelijk
Interface
Digitale aansluiting: Voor computercommunicatie en rechtstreeks afdrukken
(gelijk aan Hi-Speed USB)
HDMI mini OUT-aansluiting
:
Type C (automatisch wisselen van resolutie), compatibel met CEC
Aansluiting afstandsbediening
: Voor afstandsbediening RS-60E3
Eye-Fi-kaart: Compatibel
Voeding
Batterij: Batterij LP-E10 (1 stuk)
* Wisselstroom via de AC-adapterset ACK-E10
Levensduur batterij: Bij het maken van opnamen met de zoeker:
(Gebaseerd op testcriteria
circa 700 opnamen bij 23 °C, circa 650 opnamen bij 0 °C
van de CIPA)
Met Live view:
circa 220 opnamen bij 23 °C, circa 210 opnamen bij 0 °C
Filmopnametijd: Totaal circa 1 uur en 50 minuten bij 23 °C
Totaal circa 1 uur en 30 min. bij 0 °C
(met volledig opgeladen batterij LP-E10)
Afmetingen en gewicht
Afmetingen (B x H x D):
Circa 129,9 x 99,7 x 77,9 mm
Gewicht: Circa 495 g (CIPA-richtlijnen),
Circa 450 g (alleen behuizing)
Specificaties
256
Gebruiksomgeving
Bedrijfstemperatuur: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens gebruik
: 85% of lager
Batterij LP-E10
Type: Oplaadbare lithium-ionbatterij
Nominale spanning: 7,4 V DC
Batterijcapaciteit: 860 mAh
Bedrijfstemperatuur: Tijdens opladen: 6 °C - 40 °C
Tijdens opname: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens gebruik
: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D):
Circa 36,2 x 14,7 x 49,0 mm
Gewicht: Circa 45 g
Batterijoplader LC-E10
Compatibele batterij: Batterij LP-E10
Oplaadtijd: Circa 2 uur (bij 23 °C)
Nominaal ingangsvermogen
: 100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal uitgangsvermogen
: 8,3 V DC / 580 mA
Bedrijfstemperatuur
: 6 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens gebruik
: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D):
Circa 67,0 x 30,5 x 87,5 mm
Gewicht: Circa 85 g
Batterijoplader LC-E10E
Compatibele batterij: Batterij LP-E10
Lengte netsnoer: Circa 1 m
Oplaadtijd: Circa 2 uur (bij 23 °C)
Nominaal ingangsvermogen
: 100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal uitgangsvermogen
: 8,3 V DC / 580 mA
Bedrijfstemperatuur
: 6 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid tijdens gebruik
: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D):
Circa 67,0 x 30,5 x 87,5 mm
Gewicht: Circa 82 g (zonder netsnoer)
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS II
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 74°20’ - 27°50’
Horizontaal bereik: 64°30’ - 23°20’
Verticaal bereik: 45°30’ - 15°40’
Objectiefconstructie: 11 elementen in 9 groepen
Minimaal diafragma: f/22 - 36
Kortste focusafstand
: 0,25 m (vanaf beeldsensorvlak)
257
Specificaties
Maximale vergroting: 0,34x (bij 55 mm)
Weergaveoppervlak: 207 x 134 - 67 x 45 mm (op 0,25 m)
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie): Type lensverschuiver
Filtergrootte: 58 mm
Lensdop: E-58
Maximale diameter x lengte
: Circa 68,5 x 70,0 mm
Gewicht: Circa 200 g
Kap: EW-60C (afzonderlijk verkrijgbaar)
Objectiefkoker: LP814 (afzonderlijk verkrijgbaar)
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 III
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 74°20’ - 27°50’
Horizontaal bereik: 64°30’ - 23°20’
Verticaal bereik: 45°30’ - 15°40’
Objectiefconstructie: 11 elementen in 9 groepen
Minimaal diafragma: f/22 - 36
Kortste focusafstand
: 0,25 m (vanaf beeldsensorvlak)
Maximale vergroting: 0,34x (bij 55 mm)
Weergaveoppervlak: 207 x 134 - 67 x 45 mm (op 0,25 m)
Filtergrootte: 58 mm
Lensdop: E-58
Maximale diameter x lengte
: Circa 68,5 x 70,0 mm
Gewicht: Circa 195 g
Kap: EW-60C (afzonderlijk verkrijgbaar)
Objectiefkoker: LP814 (afzonderlijk verkrijgbaar)
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon en de
testcriteria en richtlijnen van CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Bovenstaande afmetingen, maximale diameter, lengte en gewicht zijn
gebaseerd op CIPA-richtlijnen (alleen met uitzondering van gewicht voor
camerabehuizing).
De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Als er zich een probleem voordoet met een objectief van een ander merk dat is
bevestigd op de camera, dient u contact op te nemen met de fabrikant van het
objectief.
258
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Windows is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Microsoft
Corporation in de Verenigde Staten en andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Apple Inc. in de Verenigde Staten en andere landen.
Het SDXC-logo is een handelsmerk van SD-3C, LLC.
HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn
handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC.
Alle overige bedrijfs- en productnamen en handelsmerken die in deze
handleiding worden genoemd, zijn eigendom van de respectieve eigenaren.
Over MPEG-4-licenties
'Dit product is in licentie gegeven krachtens AT&T-patenten voor de MPEG-4-
standaard en kan worden gebruikt voor het coderen van MPEG-4-video en/of het
decoderen van voor MPEG-4-video die uitsluitend is gecodeerd (1) voor een
persoonlijk en niet-commercieel doeleinde of (2) door een videoleverancier die
krachtens de AT&T-patenten bevoegd is om MPEG-4-video te leveren. Er wordt geen
licentie verleend of geïmpliceerd voor enig ander gebruik van de MPEG-4-standaard.'
About MPEG-4 Licensing
“This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be
used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video
that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by a
video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video.
No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.”
* Notice displayed in English as required.
Het gebruik van echte Canon-accessoires wordt aanbevolen
Dit product levert uitstekende prestaties wanneer het wordt gebruikt met echte
Canon-accessoires. Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit
product en/of ongelukken zoals brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door
accessoires die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van
een batterij). Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg
zijn van defecten in accessoires die niet van Canon zijn. U kunt dergelijke
reparaties aanvragen tegen vergoeding.
259
Veiligheidsmaatregelen
Voorkom letsel, dodelijke ongevallen of schade aan materiaal door deze veiligheids-
maatregelen op te volgen en de apparatuur op de juiste manier te gebruiken.
Voorkomen van ernstig letsel en dodelijke ongevallen
Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen en explosies door de
onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
- Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of accessoires die niet in deze
handleiding worden genoemd. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen.
- Veroorzaak geen kortsluiting bij de batterij en de reservebatterij en probeer deze niet te
demonteren of aan te passen. Verhit de batterij en de reservebatterij niet en probeer
deze niet te solderen. Stel de batterij en de reservebatterij niet bloot aan vuur of water.
Stel de batterij en de reservebatterij ook niet bloot aan grote fysieke schokken.
- Installeer de batterij en de reservebatterij op de juiste manier (+ –). Plaats nooit oude
en nieuwe of verschillende soorten batterijen bij elkaar.
- Laad de batterij niet op bij een temperatuur die buiten het toegestane bereik van
0 °C - 40 °C ligt. Overschrijd de oplaadtijd niet.
- Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
Houd de reservebatterij buiten het bereik van kinderen. Waarschuw direct een arts als
een kind een batterij heeft doorgeslikt. (De chemicaliën in de batterij kunnen de maag
en ingewanden beschadigen.)
Dek de elektrische contactpunten van de batterij en de reservebatterij af voordat u
deze wegdoet, om te voorkomen dat deze contact maken met andere metalen
voorwerpen of batterijen. Zo voorkomt u brand en explosies.
Voorkom brand door de oplader direct uit het stopcontact te halen en te stoppen met
opladen als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt.
Verwijder de batterij of de reservebatterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of vorm verandert,
of als er rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen brandwonden oploopt.
Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding. Dit
kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij in
contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
Houd de apparatuur tijdens het opladen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen
stikken als zij het snoer rond hun nek krijgen of een elektrische schok krijgen.
Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen
en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
Flits niet in het gezicht van automobilisten. Door de verblinding kunt u een ongeluk
veroorzaken.
Flits niet vlak bij iemands ogen. Het gezichtsvermogen kan hierdoor beschadigd
raken. Houd altijd minimaal 1 meter afstand als u met de flitser een kind fotografeert.
Verwijder de batterij en haal de stekker uit het stopcontact als u de camera of een
accessoire langere tijd niet gebruikt. Zo voorkomt u elektrische schokken,
warmteontwikkeling en brand.
Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een
explosie of brand.
260
Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de inwendige onderdelen
bloot komen te liggen, raak deze dan niet aan. Deze onderdelen staan mogelijk onder stroom.
Demonteer de apparatuur niet en pas deze ook niet aan. Er staat hoge spanning op de
interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron.
Uw gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
Houd de camera buiten het bereik van kleine kinderen. De nekdraagriem kan bij
kinderen tot verstikking leiden.
Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Hierdoor voorkomt u
brand en elektrische schokken.
Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt. De
elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in acht te nemen:
- Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
- Pak het netsnoer nooit met natte handen vast.
- Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt.
- Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het
niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
- Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
- Gebruik geen snoeren waarvan het isolatiemateriaal is beschadigd.
Haal zo nu en dan de stekker uit het stopcontact en haal met een droge doek het stof
rond het stopcontact weg. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op
het stopcontact vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot brand.
Letsel en schade aan apparatuur voorkomen
Laat de apparatuur niet in een auto achter die in de zon staat of in de nabijheid van
een warmtebron. De apparatuur kan heet worden en brandwonden veroorzaken.
Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken.
Controleer of het statief stevig genoeg is om de camera en het objectief te dragen.
Laat een objectief of camera met objectief niet zonder lensdop in de zon liggen.
De zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdoor kan de
warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
Verwijder de batterij en de reservebatterij direct als u de camera in het water laat vallen
of als er water in de camera komt. Verwijder de batterijen ook als er metaaldeeltjes in
de camera komen. Hierdoor voorkomt u brand en elektrische schokken.
Gebruik en plaats de batterij en de reservebatterij niet in een hete omgeving. Hierdoor
kan de batterij gaan lekken of kan de levensduur van de batterij afnemen. Ook kunnen
de batterij en de reservebatterij te heet worden en brandwonden veroorzaken.
Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de
apparatuur schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn
schadelijk voor de gezondheid.
Neem contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center
als het product niet naar behoren functioneert of moet worden gerepareerd.
261
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie (en EER).
Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit product
in overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2002/96/
EC), de richtlijn 2006/66/EC betreffende batterijen en
accu's en/of de plaatselijk geldende wetgeving waarin
deze richtlijnen zijn geïmplementeerd, niet bij het
normale huisvuil mag worden weggegooid.
Indien onder het hierboven getoonde symbool een
chemisch symbool gedrukt staat, geeft dit in overeenstemming met de richtlijn
betreffende batterijen en accu's aan dat deze batterij of accu een zwaar metaal
bevat (Hg = kwik, Cd = cadmium, Pb = lood) waarvan de concentratie de
toepasselijke drempelwaarde in overeenstemming met de genoemde richtlijn
overschrijdt.
Dit product dient te worden ingeleverd bij een hiervoor aangewezen
inzamelpunt, bijv. door dit in te leveren bij een hiertoe erkend verkooppunt bij
aankoop van een gelijksoortig product, of bij een officiële inzameldienst voor de
recycling van elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en batterijen en
accu's. Door de potentieel gevaarlijke stoffen die gewoonlijk gepaard gaan met
EEA, kan onjuiste verwerking van dit type afval mogelijk nadelige gevolgen
hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid.
Uw medewerking bij het op juiste wijze weggooien van dit product draagt bij tot
effectief gebruik van natuurlijke bronnen.
Voor verdere informatie over recycling van dit product kunt u contact opnemen
met uw plaatselijke gemeente, afvaldienst, officiële dienst voor klein chemisch
afval of afvalstortplaats, of kunt u terecht op
www.canon-europe.com/environment
.
(EER: Noorwegen, IJsland en Liechtenstein)
262
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
1. BEWAAR DEZE INSTRUCTIES — Deze handleiding bevat belangrijke
informatie over veiligheid en bedieningsinstructies voor batterijopladers
LC-E10 en LC-E10E.
2. Lees voordat u de oplader in gebruik neemt eerst alle instructies en
opmerkingen over (1) de oplader, (2) de batterij en (3) het product
waarmee u de batterij gaat gebruiken.
3. WAARSCHUWING
Laad alleen batterij LP-E10 op om het risico op letsel
te verkleinen. Andere typen batterijen kunnen barsten wat kan leiden tot
persoonlijk letsel en andere schade.
4. Stel de oplader niet bloot aan regen of sneeuw.
5. Het gebruik van een bevestigd onderdeel dat niet wordt aanbevolen of
verkocht door Canon, kan leiden tot brand, een elektrische schok of
persoonlijk letsel.
6. Trek aan de stekker in plaats van aan het snoer wanneer u de oplader
verwijdert. Dit vermindert het risico op schade aan de stekker en het snoer.
7. Zorg dat het snoer zo ligt dat u er niet op loopt en er niet over struikelt, en
het snoer niet op een andere manier kan worden beschadigd of grote
krachten te verduren krijgt.
8. Gebruik de oplader niet indien het snoer of de stekker beschadigd is.
Vervang snoer en/of stekker onmiddellijk.
9. Gebruik de oplader niet als deze een grote klap te verduren heeft gekregen
of als de oplader is gevallen of op andere wijze is beschadigd. Breng de
oplader naar een gekwalificeerde reparateur.
10. Haal de oplader niet uit elkaar. Breng de oplader naar een gekwalificeerde
reparateur indien onderhoud of reparatie nodig is. Onjuiste montage kan
leiden tot een elektrische schok of brand.
11. Om het risico op een elektrische schok te verminderen, dient u de oplader
eerst uit het stopcontact te halen voordat u deze probeert schoon te
maken.
ONDERHOUDINSTRUCTIES
Tenzij anders vermeld in deze handleiding, zijn er geen onderdelen in het
apparaat aanwezig die onderhoud vereisen. Laat onderhoud over aan een
gekwalificeerde reparateur.
VOORZICHTIG
ONTPLOFFINGSGEVAAR ALS DE BATTERIJ WORDT VERVANGEN DOOR
EEN ONJUIST TYPE BATTERIJ.
HOUD U BIJ HET WEGGOOIEN VAN GEBRUIKTE BATTERIJEN AAN DE
LOKALE VOORSCHRIFTEN HIERVOOR.
263
12
Verkorte
softwarehandleiding
In dit hoofdstuk vindt u een overzicht van de software
op de EOS Solution Disk (cd-rom) die met de camera is
meegeleverd. Ook leest u in dit hoofdstuk hoe u de
software op uw computer installeert. Bovendien wordt in
dit hoofdstuk uitgelegd hoe u de pdf-bestanden op de
EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd-rom) kunt
weergeven.
EOS Solution Disk
(software)
EOS Camera Instruction
Manuals Disk
Windows XXX XXX
EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
264
Verkorte softwarehandleiding
EOS Solution Disk
Deze cd bevat de volgende software voor EOS-camera's.
Communicatiesoftware voor de camera en de computer
Opnamen (foto’s/films) die met de camera zijn gemaakt downloaden
naar uw computer.
De camera instellen vanaf uw computer.
Foto's op afstand maken door de camera op uw computer aan te sluiten.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
Zeer snel opnamen weergeven, bewerken en afdrukken op uw computer.
Opnamen bewerken zonder het origineel te wijzigen.
Geschikt voor de meest uiteenlopende gebruikers, van amateurs tot
professionals.
Met name aanbevolen voor gebruikers die hoofdzakelijk RAW-opnamen
maken.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
JPEG-opnamen weergeven, bewerken en afdrukken op uw computer.
Opnamen ordenen en sorteren op opnamedatum of thema.
Films (MOV-bestanden) afspelen en bewerken, en filmbeelden omzetten
in foto’s.
Aanbevolen voor personen die voor het eerst een digitale camera
gebruiken en amateurfotografen.
Software voor het maken van beeldstijlbestanden
Deze software is bedoeld voor geavanceerde gebruikers die ervaring
hebben met het bewerken van opnamen.
U kunt beeldstijlen aanpassen aan uw eigen specifieke
opnamekenmerken en een origineel beeldstijlbestand maken/opslaan.
a EOS Utility
b Digital Photo Professional
c
ZoomBrowser EX (Windows)/ImageBrowser (Macintosh)
d Picture Style Editor
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
265
Verkorte softwarehandleiding
Compatibele besturingssystemen
1 Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten.
2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het cd-romstation.
3
Klik op [
Easy Installation/Standaardinstallatie
] om de installatie te starten.
Volg tijdens het resterende deel van de installatie de vensters die
worden weergegeven.
B
Wanneer de installatie is voltooid, verschijnt het venster voor stap
4
.
4 Klik op [Restart/Opnieuw opstarten].
5 Verwijder de cd zodra de computer opnieuw is opgestart.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding (elektronische
handleiding in pdf-indeling) om opnamen van de camera te downloaden.
'WFT Utility' en 'Original Data Security Tools', software voor de
accessoires (apart verkrijgbaar), worden ook geïnstalleerd. U kunt
de software verwijderen als u deze niet nodig hebt.
De software installeren
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt
geïnstalleerd. Anders zal de software niet goed worden geïnstalleerd.
Windows 7
Windows Vista Windows XP
266
Verkorte softwarehandleiding
Compatibele besturingssystemen
1
Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten.
2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het cd-romstation.
Dubbelklik op het bureaublad van uw computer op het cd-
rompictogram en dubbelklik vervolgens op [Canon EOS Digital
Installer/Installatieprogramma Canon EOS Digital].
3 Klik op [Install/Installeren] om de installatie te starten.
Volg tijdens het resterende deel van de installatie de vensters die
worden weergegeven.
Wanneer de installatie is voltooid, verschijnt het venster voor stap
4
.
4 Klik op [Finish/Voltooien].
5 Verwijder de cd.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding (elektronische
handleiding in pdf-indeling) om opnamen van de camera te downloaden.
'WFT Utility', software voor de accessoires (apart verkrijgbaar), wordt ook
geïnstalleerd. U kunt de software verwijderen als u deze niet nodig hebt.
De software installeren
MAC OS X 10.5 - 10.6 (Intel-processor vereist)
267
Verkorte softwarehandleiding
[WINDOWS]
EOS Camera Instruction Manuals Disk
Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de schijf naar de computer.
1 Plaats de EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd) in het
dvd-romstation van uw computer.
2 Open de schijf.
Dubbelklik op [
My Computer/Deze computer
] op het bureaublad en
dubbelklik vervolgens op het dvd-romstation waarin u de schijf hebt geplaatst.
Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de
instructiehandleidingen wordt weergegeven.
[MACINTOSH]
EOS Camera Instruction Manuals Disk
Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de schijf naar de Macintosh.
1 Plaats de EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd) in het
dvd-romstation van uw Macintosh.
2 Open de schijf.
Dubbelklik op het pictogram van de schijf.
3 Dubbelklik op het bestand START.html.
Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de
instructiehandleidingen wordt weergegeven.
U dient Acrobat Reader (versie 6.0 of hoger) te installeren om de bestanden van de instructiehandleiding (pdf-
indeling) te bekijken. Installeer Adobe Reader als deze software nog niet op uw computer is geïnstalleerd.
Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Save'
('Opslaan') van Adobe Reader.
U dient Acrobat Reader (versie 6.0 of hoger) te installeren om de bestanden van de instructiehandleiding (pdf-
indeling) te bekijken. Installeer Adobe Reader als deze software nog niet op uw Macintosh is geïnstalleerd.
Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Save'
('Opslaan') van Adobe Reader.
Windows XXX XXX
EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
268
269
13
Verkorte referentiehandleiding en
index van de instructiehandleiding
Menugebruik - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 270
Opnamekwaliteit - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 271
A Beeldstijl - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 271
Q Snel instellen - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 272
Namen van onderdelen - - - - - - - - - - - - - - pag. 273
Basismodi - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 275
r De ingebouwde flitser gebruiken - - - - - - pag. 275
Creatieve modi - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 276
d: AE-programma- - - - - - - - - - - - - - - - pag. 276
s: AE met sluitervoorkeur - - - - - - - - - pag. 276
f: AE met diafragmavoorkeur - - - - - - pag. 276
E: AF-modus- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 277
S AF-punt- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 277
Z: ISO-snelheid - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 278
i Transportmodus - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 278
A Live view - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 279
k Filmopnamen- - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 280
Opnamen weergeven- - - - - - - - - - - - - - - - pag. 281
270
Verkorte referentiehandleiding
<M>
Knop
LCD-
scherm
<S>
pijltjestoetsen
Knop <0>
Menugebruik
Creatieve
modi
Basismodi Filmmodus
1. Druk op de knop <M> om het menu weer te geven.
2.
Druk op de toets <
U
> om een tabblad te selecteren en druk
vervolgens op de toets <
V
> om het gewenste item te selecteren.
3. Druk op <0> om de instelling weer te geven.
4. Nadat u het item hebt ingesteld, drukt u op <0>.
Tabbladen
Menu-instellingenMenu-items
271
Verkorte referentiehandleiding
Selecteer [1 Kwaliteit] en druk op <0>.
Druk op de toets <U> om de kwaliteit te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Zie pagina 80 voor <
S
> (Neutraal) en <
U
> (Natuurlijk).
Opnamekwaliteit
Vastgelegde pixels
Maximumaantal opnamen
Selecteer [2 Beeldstijl] en
druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <V> om de
beeldstijl te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
A BeeldstijlN
Opnamekwaliteit
Stijl
P Standaard
Q Portret
R
V
Beschrijving
Levendige kleuren en scherpe opnamen.
Mooie huidtinten en redelijk scherpe opnamen.
Levendige landschappen en blauwe luchten, en zeer scherpe opnamen.
Zwart-witopnamen.
Landschap
Monochroom
Verkorte referentiehandleiding
272
Druk op de knop <Q>.
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
Sluitertijd
Diafragma
Lichte tonen prioriteit
ISO-snelheid
Beeldstijl
Belichtings-
correctie/
AEB-instelling
Opnamemodus
Flitsbelichtings-
correctie
Interne flitser omhoog
Wit-
balans
Transportmodus
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
AF-modus
Meetmethode
Opnamekwaliteit
In de basismodi zijn de selecteerbare functies afhankelijk van
de gekozen opnamemodus.
Druk op de toets <S> om een functie te selecteren en draai
vervolgens aan het instelwiel <6> om de functie in te stellen.
Als u de ingebouwde flitser tevoorschijn wilt laten komen,
selecteert u <s> en drukt u vervolgens op <0>.
Basismodi
Creatieve modi
Q Snel instellen
273
Verkorte referentiehandleiding
Lees-/
schrijfindicator
<A> Knop voor Live view-/
filmopnamen
<O> Knop voor diafragma/
belichtingscorrectie
<S> Knop voor
AF-puntselectie
<A> Knop voor
AE-vergrendeling
<0> Instelknop
<S>
Pijltjestoetsen
Focusinstellingsknop
Ontspan-
knop
Programmakeuzewiel
Aan-uitschakelaar
<D> Flitsknop
<6>
Hoofdinstelwiel
Namen van onderdelen
Verkorte referentiehandleiding
274
Sluitertijd
ISO-snelheid
Diafragma
Opnamemodus
Maximumaantal
opnamen
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie
helderheid)
Interne flitser
omhoog
Meetmethode
Witbalans
Opname-
kwaliteit
Indicator
belichtingsniveau
Transportmodus
Batterijniveau
zxcn
Vol Leeg
Monochroomopnamen
Flitsbelichtings-
correctie
Sluitertijd
Zoekerinformatie
Weergave met opname-instellingen
ISO-snelheid
AF-punten
Indicator voor AF-puntactivatie
<•>
Focusbevestigings-
lampje
Diafragma
Max. opnamereeks
Belichtings-
vergrendeling
Flitser gereed
Indicator belichtingsniveau
Beeldstijl
AF-modus
Pictogram
Snel instellen
275
Verkorte referentiehandleiding
Wanneer u op de knop <Q> drukt, wordt het scherm Snel
instellen weergegeven.
Druk in de opnamemodi
C/2/3/4/5/6
op de toets <
V
>
om de functie te selecteren en druk vervolgens op de toets <
U
> of
draai aan het instelwiel <
6
> om de functie naar wens in te stellen.
1
Automatisch
7
Flitser uit
C
Automatisch/creatief
2
Portret
3
Landschap
4
Close-up
5
Sport
6
Nacht portret
Basismodi
Alle opname-instellingen worden
automatisch ingesteld. U hoeft
alleen de ontspanknop in te
drukken; de camera doet de rest.
B
a
s
i
s
m
o
d
i
D De ingebouwde flitser gebruiken
Basismodi
Indien nodig komt de ingebouwde flitser bij weinig licht of tegenlicht
automatisch omhoog (behalve in de modi <
7
>, <
3
> en <
5
>).
Creatieve modi
Druk op de knop <D> om de
ingebouwde flitser tevoorschijn te
laten komen en maak daarna de
opname.
Verkorte referentiehandleiding
276
Stel het programmakeuzewiel in op <d>.
U kunt de camera-instellingen
naar wens aanpassen om
verschillende opnamen te maken.
De camera stelt de sluitertijd en diafragmawaarde
automatisch hetzelfde in als in de modus <1>.
Creatieve modi
d: AE-programma
s: AE met sluitervoork.
f: AE met diafragmavoork.
C
r
e
a
t
i
e
v
e
m
o
d
i
Stel het programmakeuzewiel in op <
s
>.
Stel het instelwiel <
6
> in op de
gewenste sluitertijd en stel scherp op
het onderwerp.
Het diafragma wordt automatisch ingesteld.
Als de diafragmawaarde op het scherm
knippert, draait u aan het instelwiel
<
6
> totdat het knipperen stopt.
Stel het programmakeuzewiel in op <f>.
Draai het instelwiel <6> naar
de gewenste diafragmawaarde
en stel scherp op het onderwerp.
De sluitertijd wordt automatisch ingesteld.
Als de sluitertijd op het scherm
knippert, draait u aan het
instelwiel <6> totdat het
knipperen stopt.
277
Verkorte referentiehandleiding
Druk op de knop <S>.
Druk op de toets <S> om het
AF-punt te selecteren.
Als u in de zoeker kijkt, kunt u
het AF-punt selecteren door aan
het instelwiel <6> te draaien
tot het gewenste AF-punt rood
knippert.
Wanneer u op <0> drukt,
wordt er geschakeld tussen het
middelste AF-punt en
automatische AF-puntselectie.
S AF-puntN
E: AF-modusN
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <f>.
Druk op de knop <ZE>.
Druk op de toets <U> of draai
aan het instelwiel <6> om de
AF-modus te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X (1-beeld AF):
Voor niet-bewegende onderwerpen
9 (AI Focus AF):
De AF-modus wisselt automatisch
Z (AI Servo AF):
Voor bewegende onderwerpen
Verkorte referentiehandleiding
278
Druk op de knop <WZ>.
Druk op de toets <U> of draai
aan het instelwiel <6> om de
gewenste ISO-snelheid te
selecteren en druk vervolgens op
<0>.
Wanneer [AUTO] is geselecteerd,
wordt de ISO-snelheid automatisch
ingesteld. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, wordt de
huidige ISO-snelheid
weergegeven.
Z: ISO-snelheidN
Druk op de knop <Yij>.
Druk op de toets <U> of draai
aan het instelwiel <6> om de
transportmodus te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
u : Enkelbeeld
i : Continue opname
j : Zelfontspanner:10 sec.*
l : Zelfontspanner:2 sec.
q : Zelfontspanner:Continu*
* De transportmodi <j> en
<q> kunnen in alle
opnamemodi worden
geselecteerd (behalve in <k>).
i TransportmodusN
279
Verkorte referentiehandleiding
Druk op de knop <A> om het
Live view-beeld weer te geven.
A Live view-opname
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
Druk de ontspanknop helemaal in
om een opname te maken.
De instellingen voor Live view-opname staan in de basismodi op
het tabblad [
2
] en in de creatieve modi op het tabblad [
z
].
Gebruiksduur batterij bij Live view-opname
Temperatuur Geen flits 50% flits
Bij 23 °C Circa 240 opnamen Circa 220 opnamen
Verkorte referentiehandleiding
280
k Filmopnamen
Stel het programmakeuzewiel
in op <k>.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
In de modus <k> kunt u geen
foto's maken, ook al drukt u de
ontspanknop helemaal in.)
Druk op de knop <A> om een
filmopname te starten.
Druk nogmaals op <A> om de
filmopname te stoppen.
Filmopname
Microfoon
281
Verkorte referentiehandleiding
Opnamen weergeven
yuyu
Wissen
Weergave
x
L
S
B
opname-informatie
VergrotenIndex
Opname selecteren
282
Index
1280x720......................................147
1e-gordijnsynchronisatie............... 169
2e-gordijnsynchronisatie............... 169
9 punts AF automatische selectie
....83
A
AC-adapterset............................... 228
Accessoires ......................................3
A-DEP (Automatische
scherptediepte AE) .........................99
Adobe RGB...................................119
AE met diafragmavoorkeur ............. 94
AE met sluitervoorkeur ...................92
AEB.......................................103, 218
AE-programma ............................... 72
AF (Scherpstellen) ....................81, 83
Afdrukken......................................201
Afdrukeffecten ..........................208
Afdrukopties (DPOF) ................211
Afstellen.................................... 209
Kantelcorrectie .........................209
Pagina-indeling.........................205
Papierinstellingen .....................204
AF-punt ...........................................83
Afstandsbediening ........................229
Afstellen (afdrukken).....................209
AI FOCUS (AI Focus AF)................82
AI SERVO (AI Servo AF) ................82
AI Servo AF ..............................52, 82
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid).........49, 107
Autofocus..................................81, 83
Automatisch .................................... 50
Automatisch resetten ....................159
Automatisch uitschakelen .............155
Automatisch/creatief .......................55
Automatische selectie van AF-punt
..... 83
Automatische weergave............... 189
Av (AE met diafragmavoorkeur)..... 94
Avondopname .......................... 59, 62
B
B/W (Monochroom) ................ 80, 112
Basismodi....................................... 24
Batterij ................................ 26, 28, 32
Batterijniveau ................................. 32
Beeld
Opnamekenmerken
(Beeldstijl) .................. 79, 110, 113
Beeldstijl......................... 79, 110, 113
Bekijken op tv....................... 184, 191
Belichtingscorrectie ...................... 101
Belichtingsniveauverhogingen ..... 218
Belichtingsvergrendeling.............. 105
Bestandsgrootte ............. 74, 147, 198
Bestandsnaam ............................. 158
Beveiligen (wisbeveiliging) ........... 194
Bewegingsonscherpte.............. 37, 38
BULB (Bulb-belichting)................... 98
C
C (Automatisch/creatief) .............. 55
Camera
Camera vasthouden .................. 38
Camera-instellingen wissen..... 164
Instellingenscherm................... 163
Camera-instellingen wissen ......... 164
Classificatie .................................. 180
Close-ups ....................................... 60
Contactpunten voor
flitssynchronisatie........................... 20
Continu......................................... 158
283
Index
Continu-opnamen ...........................86
Contrast ........................................111
Copyrightinfo.................................160
Correctie helderheid randen .........108
Creatieve modi................................24
D
Datum/tijd........................................33
DC-koppeling ................................228
Deelmeting....................................100
Diavoorstelling ..............................189
Digitale aansluiting........................202
Dioptrische aanpassing...................38
DPOF ............................................211
E
Eén punt AF ....................................83
Enkelbeeld ..............................57, 233
Extensie ........................................159
Externe Speedlite..........................226
Functie-instelling.......................167
Persoonlijke voorkeuze-
instelling....................................170
Eye-Fi-kaart ..................................230
F
FEB ...............................................168
Fijn (opnamekwaliteit) .....................74
Film ...............................................139
AF-modus .........................144, 145
Bekijken op tv ...................184, 191
Bestandsgrootte .......................147
Eerste en laatste beeld uit film
verwijderen ...............................188
Filmopnameformaat..................147
Framesnelheid..........................147
Geluidsopname ........................148
Genieten ...................................184
Handmatig scherpstellen ......... 140
Informatieweergave ................. 199
Meettimer ................................. 148
Opnametijd............................... 147
Rasterweergave....................... 148
Snel instellen............................ 144
Weergeven............................... 186
Firmwareversie............................. 236
Flitsbelichtingscorrectie ................ 102
Flitsbelichtingsvergrendeling ........ 106
Flitser.............................. 88, 167, 226
Effectief bereik ........................... 88
Externe Speedlite..................... 226
Flitsbelichtingscorrectie............ 102
Flitsbelichtingsvergrendeling
..... 106
Flitsbesturing............................ 167
Flitser uit ........................ 54, 57, 63
Flitssynchronisatie-
snelheid............................ 218, 227
Ingebouwde flitser...................... 88
Manual flash............................. 168
Persoonlijke voorkeuze............ 170
Rode-ogenreductie .................... 89
Sluitersynchronisatie
(1e/2e gordijn).......................... 169
Flitsers van een ander merk......... 227
Flitserschoen ................................ 226
Flitsmodus .................................... 168
Focusbevestigingslampje ............... 50
Focusinstellingsknop ........ 35, 85, 135
Focusvergrendeling........................ 52
Formatteren (kaart initialiseren) ..... 44
Foutcodes..................................... 250
Framesnelheid.............................. 147
G
Geheugenkaart................... 17, 28, 44
Geluidsopname ............................ 148
284
Index
Gemiddelde meting met nadruk
op midden .....................................100
H
Half indrukken.................................39
Handmatig resetten ......................159
Handmatige belichting ....................97
Handmatige focus (MF) ..........85, 135
Handmatige selectie (AF) ...............83
Handmatige witbalans ..................115
HDMI.....................................184, 191
HDMI CEC ....................................192
Helderheid (belichting)..................101
Aanpassen
(belichtingscorrectie) ................101
Belichtingstrapje (AEB)
......103, 218
Meetmethode (Meetmodus) .....100
Vergrendeling automatische
belichting (AE-vergrendeling)
....105
Helemaal indrukken ........................39
High-Definition (HD)......147, 184, 191
Histogram (Helderheid/RGB)........200
Hoge ISO-ruisreductie ..................219
I
ICC-profiel.....................................119
Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
(objectief) ........................................37
Indexweergave .............................176
Indexweergave met
4 of 9 opnamen.............................176
Ingebouwde flitser...........................88
Functie-instelling ......................167
Instelwiel...................................20, 91
ISO-snelheid ...................................77
Auto ............................................78
Maximale ISO-snelheid met
ISO auto .....................................78
J
JPEG.............................................. 74
K
Kaart................................... 17, 28, 44
Eye-Fi ...................................... 230
Formatteren ............................... 44
Kaartwaarschuwing ................. 154
Probleem ............................. 30, 45
Schrijfbeveiliging ........................ 28
SDHC/SDXC.............................. 28
SD-snelheidsklasse ................. 139
Kabel ........................ 3, 184, 191, 241
Kijktijd........................................... 154
Kleurruimte ................................... 119
Kleurtemperatuur ......................... 115
Kleurtoon...................................... 111
L
83 (Groot/Normaal)...................... 74
73 (Groot/Fijn).............................. 74
Landschap................................ 59, 79
Lange belichtingstijden................... 98
LCD-scherm ................................... 17
Aanpassen helderheid ............. 155
Menuscherm .............................. 42
Opnamen weergeven .............. 175
Schermkleur............................. 166
Weergave met opname-
instellingen........................... 22, 46
Lees-/schrijfindicator ...................... 30
Lichte tonen prioriteit............ 146, 220
Live view ...................................... 121
Handmatige focus.............. 85, 135
Informatiedisplay...................... 124
Live-modus (AF) ...................... 128
Live-modus met
gezichtsherkenning (AF).......... 129
285
Index
Maximumaantal opnamen ........123
Meettimer..................................127
Quick-modus (AF) ....................133
Rasterweergave .......................127
Snel instellen ............................126
Low-levelformattering......................45
Luidspreker ...................................186
M
M (Handmatige belichting) ..............97
Macrofotografie ...............................60
Map maken/selecteren..................156
Maximale opnamereeks............74, 75
Maximumaantal opnamen
......32, 74, 123
Meervlaksmeting...........................100
Meetmethode................................100
Meettimer ..............................127, 148
Menu ...............................................42
Instellingen ...............................234
Instellingsprocedure ...................43
My Menu...................................224
3-pictogram................................4
MF (Handmatige focus) ..........85, 135
84 (Gemiddeld/Normaal)..............74
74 (Gemiddeld/Fijn) .....................74
Microfoon ......................................140
Monochroom.....................64, 80, 112
My Menu .......................................224
N
Nacht portret ...................................62
Namen van onderdelen...................20
Natuurlijk .........................................80
Neutraal ..........................................80
Normaal (opnamekwaliteit) .............74
Nr. .................................................158
NTSC ............................................147
O
Objectief ................................... 25, 35
Correctie helderheid randen
....... 108
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) ....................... 37
Ontgrendeling ............................ 36
Zoom.......................................... 36
Oculairdop .............................. 25, 229
ONE SHOT (1-beeld AF)................ 81
Ontspan sluiter zonder kaart ........ 154
Ontspanknop .................................. 39
Oogschelp .................................... 229
Opladen.......................................... 26
Oplader........................................... 26
Opname
Automatisch roteren................. 162
Automatische weergave........... 189
Bekijken op tv................... 184, 191
Beveiligen ................................ 194
Gewist ...................................... 196
Handmatig roteren ................... 179
Histogram................................. 200
Index ........................................ 176
Kijktijd....................................... 154
Nr. ............................................ 158
Opname-informatie .................. 198
Opnamesprong (Door beelden
navigeren) ................................ 177
Overbelichtingswaarschuwing
..... 200
Overdracht ............................... 230
Vergrote weergave................... 178
Weergeven................................. 70
Opname via licht of scènetype ....... 67
Opname via sfeerselectie............... 64
Opnamegebied............................... 36
Opnamekwaliteit............................. 74
286
Index
Opnamemodus ...............................24
A-DEP (Automatische
scherptediepte AE).....................99
M (Handmatige belichting) .........97
Av
(AE met diafragmavoorkeur)
....94
Tv (AE met sluitervoorkeur)........92
P (AE-programma) .....................72
1 (Automatisch) .......................50
7 (Flitser uit) ............................54
C (Automatisch/creatief) ..........55
2 (Portret) ................................. 58
3 (Landschap) ......................... 59
4 (Close-up) .............................60
5 (Sport) ..................................61
6 (Nacht portret) ....................... 62
k (Filmopnamen) ...................139
Opnamesprong ............................. 177
Opnametrapje .......................103, 118
Overbelichtingswaarschuwing ......200
P
P (AE-programma).......................... 72
PAL ...............................................147
Papierinstellingen (afdrukken) ......204
Persoonlijke voorkeuze.................216
Persoonlijke witbalans ..................116
PictBridge ..................................... 201
M-pictogram ....................................4
Pieptoon........................................154
Pixels ..............................................74
Portret .......................................58, 79
Predictive (AI Servo).......................82
Prioriteit tonen.......................146, 220
Programmakeuze ........................... 73
Programmakeuzewiel ..................... 24
Q
Q (Snel instellen)............ 40, 63, 182
Quick-modus (AF) ........................ 133
R
Rasterweergave ................... 127, 148
1 (RAW)............................... 74, 76
1+73 .................................. 74, 76
Rechtstreeks afdrukken ............... 201
Reinigen ....................................... 173
Riem............................................... 25
Rode-ogenreductie......................... 89
Roteren (opname)........ 162, 179, 209
Ruisreductie
Hoge ISO-snelheid .................. 219
Lange belichtingstijd ................ 219
Ruisreductie lange belichtingstijd
..... 219
S
Scherpstellen
AF-hulplicht ........................ 84, 220
AF-modus .................................. 81
AF-puntselectie .......................... 83
Compositie opnieuw bepalen..... 52
Handmatige focus.............. 85, 135
Onderwerpen waarop moeilijk kan
worden scherpgesteld........ 85, 132
Onscherp ............... 37, 38, 85, 132
Pieptoon................................... 154
Scherpte....................................... 111
Scherptedieptecontrole .......... 96, 222
Schrijfbeveiliging (kaart)................. 28
SDH- en SDXC-kaarten ................. 28
SD-kaart ................................... 28, 44
8a (Klein 1/Normaal) ................... 74
Sensor reinigen ............................ 173
Sepia (monochroom).............. 64, 112
287
Index
7a (Klein 1/Fijn)............................74
b (Klein 2) .....................................74
c (Klein 3) .....................................74
Simulatie definitieve opname
.....125, 143
Sluitersynchronisatie.....................169
Software....................................3, 263
Sport ...............................................61
sRGB ............................................119
Standaardinstellingen herstellen
......164
Standaardmodi................................24
Statiefbevestigingspunt ...................21
Stof op opnamen voorkomen
.....171, 173
Stofwisdata....................................171
Stopcontact ...................................228
Storingen.......................................242
Systeemschema ...........................240
T
Taalselectie .....................................34
Tabel met beschikbare functies
......232
Temperatuurwaarschuwing
......136, 150
Toningeffect (monochroom) ..........112
Transportmodus..................22, 57, 86
Tv (AE met sluitervoorkeur) ............92
U
Uitleg...............................................47
USB-aansluiting (digitale)
apparaten......................................202
V
Veiligheidsmaatregelen.................259
Verkleind diafragma ................96, 222
Verticale opnamen automatisch
roteren...........................................162
Vertraging van 10 sec. of 2 sec.......87
Verzadiging................................... 111
Voeding .......................................... 31
Automatisch uitschakelen ........ 155
Batterijniveau ............................. 32
Maximumaantal
opnamen...................... 32, 74, 123
Opladen ..................................... 26
Stopcontact .............................. 228
Volume (filmweergave)................. 187
W
WB (Witbalans) ............................ 115
Weergave ....................................... 70
Weergave met opname-
informatie...................................... 198
Weergave met opname-
instellingen ............................... 22, 46
Weergave van één opname ........... 70
Wissen (opname) ......................... 196
Witbalans...................................... 115
Correctie .................................. 117
Handmatig................................ 115
Opnametrapje .......................... 118
Persoonlijk ............................... 116
Z
Zelfontspanner ......................... 63, 87
Zoeker ............................................ 23
Dioptrische aanpassing.............. 38
Zwart-witopname.............. 64, 80, 112
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over het
dichtstbijzijnde Canon-kantoor
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
CEL-SR2JA281 © CANON INC. 201
Deze instructiehandleiding is geldig vanaf januari 2011. Voor informatie over
de compatibiliteit van de camera met accessoires en objectieven van na deze
datum, kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
2
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288

Canon EOS 1100D Handleiding

Type
Handleiding