Canon EOS 650D Handleiding

Type
Handleiding
CEL-ST1TA280 © CANON INC. 2012 GEDRUKT IN DE EU
De objectieven en accessoires die in deze instructiehandleiding worden genoemd, zijn in maart
2012 geactualiseerd. Voor informatie over de compatibiliteit van de camera met accessoires en
objectieven van na deze datum, kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over het
dichtstbijzijnde Canon-kantoor
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
INSTRUCTIEHANDLEIDING
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS
2
De EOS 650D is een hoogwaardige digitale spiegelreflexcamera met
een uiterst nauwkeurige CMOS-sensor met circa 18,00 effectieve
megapixels, DIGIC 5, uiterst nauwkeurige en snelle scherpstelling
met 9 AF-punten, continu-opnamen met circa 5 frames per seconde,
Live view-opnamen en filmopnamen in Full High-Definition (Full HD).
De camera reageert uiterst snel bij alle opnamesituaties en biedt tal van
geavanceerde opnamefuncties.
Deze handleiding raadplegen tijdens het gebruik om nog
verder vertrouwd te raken met de camera
Met een digitale camera kunt u de opname die u hebt gemaakt, direct
bekijken. Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding
doorneemt en bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen.
Lees eerst de 'Veiligheidsmaatregelen' (pag. 343 en 344) en 'Tips en waarschuwingen
voor het gebruik' (pag. 16 en 17) om slechte foto's en ongelukken te voorkomen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of ze
goed zijn vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart
gebreken vertoont en de opnamen niet kunnen worden vastgelegd
of naar een computer kunnen worden gedownload, is Canon niet
verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen of auteursrechtelijk beschermde muziek en beelden op de
geheugenkaart voor andere doeleinden dan privégebruik. Ook kan het
maken van opnamen van bepaalde openbare optredens, exposities en
dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
Inleiding
Deze camera is compatibel met SD-geheugenkaarten, SDHC-
geheugenkaarten en SDXC-geheugenkaarten. In deze handleiding
wordt met 'kaart' naar al deze kaarten verwezen.
* Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van foto's of
films geleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
Kaarten waarop films kunnen worden opgeslagen
Voor filmopnamen moet u een SD-geheugenkaart met een hoge capaciteit en
van snelheidsklasse 6 ' ' of hoger gebruiken (pag. 169).
3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de
camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt.
* Batterijoplader LC-E8 of LC-E8E is meegeleverd. (Bij de LC-E8E is een
netsnoer meegeleverd.)
Als u een objectievenset hebt gekocht, controleer dan of het objectief is meegeleverd.
Mogelijk is er een instructiehandleiding meegeleverd, afhankelijk van het type
objectievenset.
Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Controlelijst onderdelen
Batterij
LP-E8
(met beschermdeksel)
Batterijoplader
LC-E8/LC-E8E*
Interfacekabel
Brede draagriem
EW-100DB IV
Camera
(met oogschelp en cameradop)
EOS Solution Disk
(software)
EOS Software
Instruction Manuals
Disk
EOS Software Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
Camera
Instructiehandleiding
(dit document)
EOS Software Instruction Manuals Disk
De software-instructiehandleidingen staan als pdf-bestanden op
de cd-rom. Zie pagina 353 voor instructies over het gebruik van de
EOS Software Instruction Manuals Disk.
EOS Software Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
4
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het hoofdinstelwiel.
<V> <U> : De pijltjestoetsen <S>.
<0> : De instelknop.
0, 9, 7, 8 : Hiermee wordt aangeduid dat de desbetreffende
functie respectievelijk 4, 6, 10 of 16 seconden
actief blijft nadat u de knop loslaat.
* De pictogrammen en markeringen in deze handleiding die verwijzen naar
knoppen, instelwielen en instellingen op de camera, komen overeen met de
pictogrammen en markeringen op de camera en het LCD-scherm.
3 : Hiermee wordt verwezen naar een functie die u kunt wijzigen
door op de knop <M> te drukken en de instelling te
wijzigen.
M : Indien het sterretje rechtsboven op een pagina wordt
weergegeven, is de functie alleen beschikbaar in de creatieve
modi (pag. 24).
(pag. **)
: Referentiepaginanummer voor meer informatie.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
: Tips en advies voor betere opnamen.
: Advies voor het oplossen van problemen.
Basisveronderstellingen
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven,
wordt ervan uitgegaan dat de aan-uitschakelaar al is ingesteld op
<1> (pag. 34).
Er wordt aangenomen dat alle menu-instellingen en persoonlijke
voorkeuzen staan ingesteld op de standaardinstellingen.
Ter verduidelijking is er in de afbeeldingen van de instructies een
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS II-objectief op de camera bevestigd.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
5
Voor nieuwe DSLR-gebruikers worden in hoofdstuk 1 en 2 de
basisbediening en opnameprocedures voor de camera uitgelegd.
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag
27
Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen
57
Creatieve opnamen
83
Opnamefuncties voor gevorderden
107
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live view-opnamen)
143
Filmopnamen
169
Handige functies
199
Draadloze flitsfotografie
225
Opnamen weergeven
237
Opnamen naverwerken
269
Opnamen afdrukken
275
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
291
Referentie
301
Opnamen downloaden naar een computer
347
Verkorte handleiding en index
355
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
6
Inhoudsoverzicht
Opnamen maken
Automatisch opnamen maken Î pag. 57 - 74 (Basismodi)
Continu-opnamen maken Î pag. 101 (i Continue opname)
Een opname van uzelf maken in een groep
Î pag. 103 (j Zelfontspanner)
De actie bevriezen Î pag. 108
(
s
AE met sluitervoorkeur)
De actie onscherp maken
De achtergrond onscherp maken
Î pag. 64 (C
Automatisch/creatief)
De achtergrond scherp houden
Î pag. 110
(
f
AE met diafragmavoorkeur)
De helderheid van de opname aanpassen (belichting)
Î pag. 117
(Belichtingscompensatie)
Opnamen maken bij weinig licht
Î pag. 58 en 104
(
D
Flitsfotografie)
Î pag. 90 (Instelling ISO-snelheid)
Opnamen maken zonder flitser Î pag. 63 (7 Flitser uit)
Î pag. 75 (b Flitser uit)
's Avonds vuurwerk fotograferen
Î pag. 114 (Bulb-belichting)
Opnamen maken terwijl u op het LCD-scherm kijkt
Î pag. 143
(
A
Live view-opnamen)
Films opnemen Î pag. 169 (k Filmopnamen)
Beeldkwaliteit
Opnamen maken met beeldeffecten die bij het onderwerp passen
Î pag. 93 (Beeldstijl)
Een opname groot afdrukken Î pag. 86
(
73
,
83
en
1
)
7
Veel opnamen maken Î pag. 86 (7a, 8a, b, c)
Scherpstellen
Het scherpstelpunt wijzigen Î pag. 97 (S AF-puntselectie)
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
Î pag. 70 en 96 (AI Servo AF)
Weergave
De opnamen bekijken op de camera
Î pag. 82 (x Weergave)
Snel opnamen zoeken Î pag. 238 (H Indexweergave)
Î pag. 239
(
I
Door beelden navigeren)
Opnamen classificeren Î pag. 244 (Classificaties)
Voorkomen dat belangrijke opnamen
Î pag. 262 (K Opnamebeveiliging)
per ongeluk worden gewist
Overbodige opnamen verwijderen
Î pag. 264 (L Wissen)
Opnamen en films automatisch weergeven
Î pag. 254 (Diavoorstelling)
De opnamen of films op een tv bekijken
Î pag. 258 (Video OUT)
De helderheid van het LCD-scherm instellen
Î pag. 201
(Helderheid van het LCD-scherm)
Speciale effecten op beelden toepassen
Î pag. 270 (Creatieve filters)
Afdrukken
Eenvoudig opnamen afdrukken
Î pag. 275
(Rechtstreeks afdrukken)
8
Voeding
Batterij
• Opladen Î
pag. 28
• Plaatsen/verwijderen Î
pag. 30
• Batterijniveau Î
pag. 35
Stopcontact Î
pag. 302
Automatisch uitschakelen
Î
pag. 34
Kaart
Plaatsen/verwijderen Î
pag. 31
Formatteren Î
pag. 48
Ontspan sluiter zonder kaart
Î
pag. 200
Objectief
Bevestigen/verwijderen Î
pag. 39
In-/uitzoomen Î
pag. 40
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) Î
pag. 41
Basisinstellingen
Dioptrische aanpassing Î
pag. 42
Taal Î
pag. 38
Datum/tijd/tijdzone Î
pag. 36
Pieptoon Î
pag. 200
LCD-scherm
Het LCD-scherm gebruiken
Î
pag. 33
LCD auto uit/aan Î
pag. 213
De helderheid aanpassen
Î
pag. 201
Aanraakscherm Î
pag. 53
Opnamen opslaan
Een map maken/selecteren
Î
pag. 202
Bestandsnummering Î
pag. 204
Beeldkwaliteit
Opnamekwaliteit Î
pag. 86
Beeldstijl Î
pag. 93
Witbalans Î
pag. 135
Kleurruimte Î
pag. 139
Functies voor
kwaliteitsverbetering
• Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid) Î
pag. 123
• Correctie helderheid
randen Î
pag. 127
• Chromatische correctie Î
pag. 128
• Ruisreductie voor
lange belichtingstijden Î
pag. 125
• Ruisreductie voor
hoge ISO-snelheden Î
pag. 124
• Lichte tonen prioriteit Î
pag. 295
AF
AF-gebruik Î
pag. 95
AF-puntselectie Î
pag. 97
Handmatig scherpstellen
Î
pag. 100
Transport
Transportmodus Î
pag. 22
Continue opname Î
pag. 101
Zelfontspanner Î
pag. 103
Maximale opnamereeks Î
pag. 88
Opnamen maken
Opnamemodus Î
pag. 24
ISO-snelheid Î
pag. 90
Uitleg Î
pag. 52
Bulb Î
pag. 114
Spiegel opklappen Î
pag. 140
Meetmethode Î
pag. 115
Functie-index
9
Functie-index
Afstandsbediening Î
pag. 303
Snel instellen Î
pag. 44
Belichtingsaanpassingen
Belichtingscompensatie Î
pag. 117
AEB Î
pag. 119
Belichtingsvergrendeling
Î
pag. 121
Flitser
Ingebouwde flitser Î
pag. 104
• Flitsbelichtings-
compensatie Î
pag. 118
• FE-vergrendeling Î
pag. 122
Externe flitser Î
pag. 305
Flitsbesturing Î
pag. 214
• Draadloze flitser Î
pag. 225
Live view-opname
Live view-opnamen Î
pag. 143
Methoden voor automatisch
scherpstellen (AF)
Î
pag. 153
Continue AF Î
pag. 150
Touch Shutter Î
pag. 162
Beeldverhouding Î
pag. 151
Rasterweergave Î
pag. 150
Snel instellen Î
pag. 149
Filmopnamen
Filmopnamen Î
pag. 169
Servo AF voor film Î
pag. 191
Geluidsopname Î
pag. 193
Rasterweergave Î
pag. 193
Videofoto Î
pag. 183
Handmatige belichting Î
pag. 173
Foto's maken Î
pag. 178
Snel instellen Î
pag. 180
Weergave
Kijktijd Î
pag. 200
Weergave van één opname
Î
pag. 82
Weergave met opname-informatie
Î
pag. 266
Indexweergave Î
pag. 238
Door beelden navigeren
(opnamesprong) Î
pag. 239
Vergrote weergave Î
pag. 240
Opnamen roteren Î
pag. 243
Classificatie Î
pag. 244
Filmweergave Î
pag. 250
Eerste/laatste beeld
uit film verwijderen Î
pag. 252
Diavoorstelling Î
pag. 254
Opnamen op de tv bekijken
Î
pag. 258
Beveiligen Î
pag. 262
Wissen Î
pag. 264
Snel instellen Î
pag. 246
Opnamen bewerken
Creatieve filters Î
pag. 270
Wijzig formaat Î
pag. 273
Afdrukken
PictBridge Î
pag. 278
Afdrukopties (DPOF) Î
pag. 285
Fotoboek instellen Î
pag. 289
Aanpassen
Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
Î
pag. 292
My Menu Î
pag. 299
Software
Opnamen downloaden
naar een computer Î
pag. 347
Software-
instructiehandleiding Î
pag. 353
10
1
Inleiding 2
Controlelijst onderdelen.................................................................... 3
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt ... 4
Hoofdstukken ................................................................................... 5
Inhoudsoverzicht .............................................................................. 6
Functie-index.................................................................................... 8
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ..................................... 16
Verkorte handleiding ...................................................................... 18
Namen van onderdelen .................................................................. 20
Aan de slag 27
De batterij opladen ......................................................................... 28
De batterij plaatsen en verwijderen ................................................ 30
De kaart plaatsen en verwijderen................................................... 31
Het LCD-scherm gebruiken............................................................ 33
De camera inschakelen.................................................................. 34
De datum, tijd en tijdzone instellen................................................. 36
De interfacetaal selecteren............................................................. 38
Een objectief bevestigen en verwijderen........................................ 39
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)...................... 41
Basisbediening ............................................................................... 42
Q Snel instellen voor opnamefuncties .......................................... 44
3 Menugebruik ........................................................................ 46
De kaart formatteren ...................................................................... 48
Wisselen van scherm op het LCD-scherm ..................................... 50
Uitleg .............................................................................................. 52
d Bediening via het aanraakscherm.............................................. 53
Inhoud
11
Inhoud
2
3
Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen
57
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène) ...........58
A Volautomatische technieken (Automatisch/scène)...................61
7 De flitser uitschakelen...............................................................63
C Creatieve automatische opnamen ............................................64
2 Portretfoto's maken....................................................................67
3 Landschapsfoto's maken ..........................................................68
4 Close-ups maken.......................................................................69
5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen......................70
6 's Avonds portretfoto's maken (met een statief).........................71
F 's Avonds opnamen uit de hand maken.....................................72
G Opnamen met tegenlicht maken................................................73
Q Snel instellen .............................................................................75
Opname via sfeerselectie ...............................................................76
Opname via licht of scènetype........................................................79
x Opnamen weergeven................................................................82
Creatieve opnamen 83
d: AE-programma..........................................................................84
De opnamekwaliteit instellen ..........................................................86
i: De ISO-snelheid wijzigen.......................................................90
A
De optimale opnamekenmerken voor het onderwerp selecteren (Beeldstijl)
....93
f: Het AF-gebruik (automatische scherpstelling) wijzigen ...........95
S Het AF-punt selecteren.............................................................97
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld ...........100
MF: Handmatig scherpstellen.....................................................100
i Continue opname ....................................................................101
j De zelfontspanner gebruiken...................................................103
D De ingebouwde flitser gebruiken...............................................104
12
Inhoud
5
4
Opnamefuncties voor gevorderden 107
s: De beweging van het onderwerp vastleggen........................ 108
f: De scherptediepte wijzigen .................................................. 110
Scherptedieptecontrole...............................................................112
a: Handmatige belichting ........................................................... 113
q De meetmethode wijzigen.......................................................115
Belichtingscompensatie instellen ..................................................117
Belichtingstrapje (AEB) .................................................................119
A De belichting vergrendelen (AE-vergrendeling) ...................... 121
A De flitsbelichting vergrendelen (FE-vergrendeling)................. 122
De helderheid en het contrast automatisch corrigeren
(Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)) ............ 123
Instellingen voor ruisreductie........................................................ 124
Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
.................... 127
A
Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeuren (Beeldstijl)
.... 130
A
Favoriete opnamekenmerken vastleggen (Beeldstijl)
............... 133
B: Aanpassen aan de lichtbron (Witbalans) ............................. 135
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen.............................. 137
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen (Kleurruimte)
.... 139
Spiegel opklappen om bewegingsonscherpte te verminderen..... 140
Opnamen maken met het LCD-scherm (Live view-opnamen)
143
A Opnamen maken met het LCD-scherm ................................. 144
Instellingen voor de opnamefunctie.............................................. 149
A Menufunctie-instellingen ........................................................ 150
De AF-methode (automatische scherpstelling) wijzigen .............. 153
x Opnamen maken met de Touch Shutter ................................ 162
MF: Handmatig scherpstellen....................................................... 164
13
Inhoud
7
6
Filmopnamen 169
k Filmopnamen ..........................................................................170
Opnamen maken met automatische belichting ..........................170
Opnamen maken met handmatige belichting.............................173
Foto's maken..............................................................................178
Instellingen voor de opnamefunctie ..............................................180
Het filmopnameformaat instellen ..................................................181
Videofoto's maken.........................................................................183
Menufunctie-instellingen voor film.................................................191
Handige functies 199
Handige functies ...........................................................................200
De pieptoon uitzetten .................................................................200
Kaartwaarschuwing....................................................................200
De kijktijd instellen......................................................................200
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen..........................201
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen ........................201
Een map maken en selecteren ..................................................202
Methoden voor bestandsnummering..........................................204
Copyrightinformatie instellen......................................................206
Verticale opnamen automatisch roteren.....................................208
Camera-instellingen controleren ................................................209
De standaardinstellingen van de camera herstellen ..................210
Voorkomen dat het LCD-scherm automatisch wordt uitgeschakeld
.....213
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen ......213
De flitser instellen..........................................................................214
f Automatische sensorreiniging ................................................219
Stofwisdata toevoegen..................................................................220
Handmatige sensorreiniging .........................................................222
14
Inhoud
11
10
9
8
Draadloze flitsfotografie 225
Draadloze flitser gebruiken........................................................... 226
Automatische draadloze flitsopnamen ......................................... 227
Aangepaste draadloze flitsopnamen ............................................ 230
Overige instellingen...................................................................... 234
Opnamen weergeven 237
H I Snel opnamen zoeken....................................................... 238
u/y Vergrote weergave............................................................. 240
d Opnamen weergeven met het aanraakscherm ........................ 241
b De opname roteren ................................................................. 243
Classificaties instellen .................................................................. 244
Q Snel instellen tijdens weergave .............................................. 246
k Genieten van films ................................................................. 248
k Films afspelen ........................................................................ 250
X De eerste en laatste beelden van een film bewerken ............. 252
Diavoorstelling (automatische weergave) .................................... 254
Opnamen op de tv bekijken.......................................................... 258
K Opnamen beveiligen............................................................... 262
L Opnamen wissen..................................................................... 264
B: Weergave met opname-informatie..................................... 266
Opnamen naverwerken 269
U Creatieve filters....................................................................... 270
S Wijzig formaat......................................................................... 273
Opnamen afdrukken 275
Het afdrukken voorbereiden ......................................................... 276
wAfdrukken................................................................................ 278
De opname bijsnijden ................................................................ 283
W Digital Print Order Format (DPOF) ......................................... 285
W Rechtstreeks afdrukken met DPOF........................................ 288
p Opnamen selecteren voor een fotoboek ................................. 289
15
Inhoud
15
13
14
12
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 291
Persoonlijke voorkeuzen instellen.................................................292
Persoonlijke voorkeuze-instellingen..............................................294
C.Fn I: Belichting........................................................................294
C.Fn II: Beeld .............................................................................295
C.Fn III: Autofocus/transport ......................................................296
C.Fn IV: Bediening/overig ..........................................................297
My Menu vastleggen.....................................................................299
Referentie 301
Een gewoon stopcontact gebruiken..............................................302
Opnamen maken met de afstandsbediening ................................303
Externe Speedlites........................................................................305
Eye-Fi-kaarten gebruiken..............................................................307
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus ..............310
Systeemschema ...........................................................................312
Menu-instellingen..........................................................................314
Problemen oplossen .....................................................................320
Foutcodes .....................................................................................331
Specificaties..................................................................................332
Tips en waarschuwingen voor het gebruik: EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM
.......340
Veiligheidsmaatregelen.................................................................343
Opnamen downloaden naar een computer 347
Opnamen downloaden naar een computer...................................348
Informatie over de software ..........................................................350
De software installeren .................................................................351
Software-instructiehandleiding......................................................353
Verkorte handleiding en index 355
Verkorte handleiding .....................................................................356
Index .............................................................................................368
16
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera
per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een droge doek als
er waterspatten op de camera zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon
met een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische velden,
zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens uit de buurt van
apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote antennes. Sterke magnetische
velden kunnen storingen veroorzaken en opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die
in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer de camera
nooit zelf te demonteren.
Blokkeer het spiegelmechanisme niet met uw vinger of iets anders. Als u dit
toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Gebruik een blaasbuisje om stof van de lens, zoeker, reflexspiegel of het matglas te
blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten
om de camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van
hardnekkig vuil contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige
delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten
plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de camera is aangepast aan de
hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u het objectief, de kaart en de batterij uit de camera. Wacht tot de condens is
verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u de camera gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken. Ook als de camera is opgeborgen, moet u de sluiter zo nu en dan
enkele malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar bijtende chemicaliën worden gebruikt,
zoals een donkere kamer of een laboratorium.
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, is het
raadzaam de camera te laten controleren door uw Canon-dealer of zelf te
controleren of de camera goed functioneert.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
17
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en
meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01%
resterende pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben altijd
dezelfde kleur, bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode pixels
zijn ook niet van invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden en
zijn er restanten van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een tijdelijk
effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren en bij hoge
temperaturen kan het er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen druk
op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en trillingen.
Raak de elektronische contactpunten van de kaart nooit met uw vingers of
een metalen voorwerp aan.
Plak geen stickers of iets anders op de kaart.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met sterke
magnetische velden zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen
met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Objectief
Nadat u het objectief hebt losgedraaid van de camera,
plaatst u het objectief met de achterkant naar boven en
bevestigt u de lensdoppen om krassen op het lensoppervlak
en de elektrische contactpunten te voorkomen.
Waarschuwingen bij langdurig gebruik
Als u lange tijd achtereen continu-opnamen, Live view-opnamen
of filmopnamen maakt, kan de camera heet worden. Dit is geen
defect. Het langdurig vasthouden van een hete camera kan
echter wel een lichte verbranding van de huid veroorzaken.
Vuil aan de voorzijde van de sensor
Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan binnendringen, kan er in zeldzame
gevallen ook smeermiddel van de interne onderdelen van de camera op de sensor
terechtkomen. Als er na de automatische sensorreiniging nog vlekken zichtbaar
zijn, kunt u de sensor het best laten reinigen door een Canon Service Center.
Contactpunten
18
Verkorte handleiding
1
Plaats de batterij (pag. 30).
Zie pagina 28 voor meer informatie
over het opladen van de batterij.
2
Plaats een kaart (pag. 31).
Plaats de kaart in de sleuf
met de etiketzijde naar de
achterzijde van de camera
gericht.
3
Bevestig het objectief (pag. 39).
Plaats de witte of rode markering op
het objectief op gelijke hoogte met
de markering van dezelfde kleur op
de camera.
4
Stel de focusinstellingsknop
op het objectief in op <AF>
(pag. 39).
5
Zet de aan-uitschakelaar op <
1
>
en stel het programmakeuzewiel in op
<
A
> (Automatisch/scène)
(pag. 58)
.
Alle camera-instellingen worden
automatisch ingesteld.
Witte markering Rode markering
19
Verkorte handleiding
6
Klap het LCD-scherm uit
(pag. 33)
.
Zie pagina 36 als op het LCD-
scherm de schermen voor het
instellen van de tijdzone en de
datum/tijd worden weergegeven.
7
Stel scherp op het onderwerp
(pag. 43)
.
Kijk door de zoeker en richt het midden
van de zoeker op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de camera
stelt vervolgens scherp op het onderwerp.
Indien nodig komt de ingebouwde
flitser automatisch te voorschijn.
8
Maak de opname (pag. 43).
Druk de ontspanknop helemaal in
om de opname te maken.
9
Bekijk de opname (pag. 200).
De opname wordt gedurende 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
Druk op de knop <
x
> om de opname
nogmaals weer te geven (pag. 82).
Zie 'Live view-opnamen' (pag. 143) voor het maken van opnamen
terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
Zie 'Opnamen weergeven' (pag. 82) voor het bekijken van de
opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar 'Opnamen wissen' (pag. 264).
20
De vetgedrukte onderdelen worden vermeld in het gedeelte tot
'Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen'.
Namen van onderdelen
Ingebouwde flitser/AF-hulplicht
(pag. 104/98)
EF-objectiefbevestigingsmarkering (pag. 39)
Aan-uitschakelaar (pag. 34)
Programmakeuzewiel (pag. 24)
<i> Knop voor ISO-
snelheid (pag. 90)
<6>
Hoofdinstelwiel
Ontspanknop
(pag. 43)
EF-S-objectiefbevestigings-
markering (pag. 39)
Bevestigings-
punt
draagriem
(pag. 27)
<qC>
Aansluiting audio/video OUT/digitaal
(pag. 261, 276, 348)
Cameradop (pag. 39)
Objectiefontgrendelings-
knop (pag. 40)
Greep
Contactpunten (pag. 17)
Lampje voor
rode-ogen-
reductie/
zelfontspanner
(pag. 105/103)
Spiegel (pag. 140, 222)
Sensor van
afstands-
bediening
(pag. 140, 303)
Flitserschoen (pag. 305)
Contactpunten voor flitssynchronisatie
Microfoon (pag. 170)
<V> Scherpstel-
vlakmarkering
(pag. 69)
<D> Flitsknop
(pag. 104)
Objectiefbevestiging
Aansluitingen-
klepje
Objectiefvergrendelingsstift
Knop voor scherptediepte-
controle (pag. 1
12)
<F> Aansluiting afstandsbediening
(pag. 304)
<Y> IN-aansluiting externe
microfoon (pag. 193)
<D> HDMI mini OUT-
aansluiting (pag. 258)
21
Namen van onderdelen
Schermuitschakelingssensor
(pag. 50, 213)
Knop voor dioptrische aanpassing (pag. 42)
Klepje van
kaartsleuf
(pag. 31)
Lees-/schrijfindicator
(pag. 32)
Ontgrendelknop batterij-
compartiment (pag. 30)
Klepje batterijcompartiment
(pag. 30)
Zoekeroculair
Oogschelp (pag. 304)
<A> Knop voor Live view-/
filmopnamen (pag. 144/170)
<A/Hy> Knop voor
AE-vergrendeling/
FE-vergrendeling/
index/verkleinen
(pag. 121/122/238/240, 283)
<S/u>
Knop voor
AF-puntselectie/
vergroten
(pag. 97/240, 283)
Luidspreker
(pag. 250)
Aansluitpunt
DC-snoer
(pag. 302)
<B> Infoknop
(pag. 50, 82, 146, 175, 209)
<M> Menuknop
(pag. 46)
LCD-scherm/
aanraak-
scherm
(pag. 33, 46,
201/53, 241,
251)
<O> Knop voor
diafragma/belichtings-
compensatie (pag. 1
13/117)
<Q/l> Knop voor Snel instellen/
Direct print (pag. 44/281)
<S> Pijltjestoetsen (pag. 46)
<WB> Knop voor witbalansselectie (pag. 135)
<XA> Knop voor beeldstijlselectie (pag. 93)
<YiQ> Knop voor transportmodusselectie (pag. 101, 103)
<Zf> Knop voor AF-modusselectie (pag. 95)
<0> Instelknop (pag. 46)
<L> Wisknop (pag. 264)
Kaartsleuf (pag. 31)
<x> W
eergaveknop (pag. 82)
Statiefbevestigingspunt
22
Namen van onderdelen
Opname-instellingen (in creatieve modi, pag. 24)
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast, worden weergegeven.
Sluitertijd
Opnamemodus
Diafragma
ISO-snelheid (pag. 90)
Aftelweergave zelfontspanner
Maximumaantal opnamen
Batterijniveau (pag. 35)
zxcn
Pictogram Snel instellen (pag. 44)
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscompensatie
(pag. 117)
AEB-bereik (pag. 119)
Witbalans (pag. 135)
Q Auto
W Daglicht
E Schaduw
R Bewolkt
Y Kunstlicht
U Wit TL licht
I Flitser
O Custom
Opnamekwaliteit (pag. 86)
73 Groot/Fijn
83 Groot/Normaal
74 Gemiddeld/Fijn
84
Gemiddeld/Normaal
7a Klein 1/Fijn
8a Klein 1/Normaal
b Klein 2 (Fijn)
c Klein 3 (Fijn)
1+73
RAW + Groot/Fijn
1 RAW
Automatisch
scherpstellen (pag. 95)
X
1-beeld AF
9
AI Focus AF
Z
AI Servo AF
a
Handmatige focus
Beeldstijl (pag. 93)
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
(pag. 123)
Instelwielwijzer
Ruisonderdrukking bij meerdere
opnamen (pag. 124)
Lichte tonen prioriteit
(pag. 295)
Instellingen ingebouwde
flitser (pag. 216)
y Flitsbelichtings-
compensatie (pag. 1
18)
0
Flitsbelichtings-
compensatie externe flitser
Maximaal aantal opnamen
tijdens witbalanstrapje
Eye-Fi-overdrachtstatus (pag. 307)
Indicator GPS-verbinding
Transportmodus (pag. 101, 103)
u Enkelbeeld
i Continue opname
Q Zelfontsp.:10sec/Afstandsbed.*
l Zelfontspanner:2 sec.
q Zelfontspanner:Continu
Meetmethode (pag. 115)
q Meervlaks meting
w Deelmeting
r Spotmeting
e Centrum gew. gemiddeld
u Witbalanscorrectie (pag. 137)
B Witbalanstrapje (pag. 138)
23
Namen van onderdelen
Zoekerinformatie
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast, worden weergegeven.
Indicator voor AF-puntactivatie <•>
AF-punten
<D> Flitser gereed
Waarschuwing bij
verkeerde flitsbelichtings-
vergrendeling
Max. opnamereeks
<o>
Focusbevestigings
-
lampje
<e> Snelle synchronisatie
(FP-flits)
<d>
Flitsbelichtingsvergrendeling/
FEB wordt uitgevoerd
<y> Flitsbelichtings-
compensatie
Waarschuwing volle kaart (FuLL)
Waarschuwing kaartfout (Card)
Waarschuwing geen kaart (Card)
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscompensatie
AEB-bereik
Indicator rode-ogenreductielampje
<A> Lichte tonen prioriteit
<0> Monochroom-
opnamen
ISO-snelheid
Sluitertijd
Flitsbelichtingsvergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Ingebouwde flitser opladen (D buSY)
Diafragma
Spotmetingscirkel
Matglas
<A> Belichtings-
vergrendeling/
AEB wordt uitgevoerd
<u>
Witbalans-
correctie
<i>
ISO-snelheid
24
Namen van onderdelen
Programmakeuzewiel
Het programmakeuzewiel bevat de basismodi en creatieve modi.
Basismodi
U hoeft alleen maar de ontspanknop in
te drukken. De camera stelt alles in en
zorgt dat de instellingen zijn afgestemd
op het onderwerp of de scène.
A : Automatisch/scène (pag. 58)
7 : Flitser uit (pag. 63)
C : Automatisch/creatief (pag. 64)
Creatieve modi
Met deze modi is het eenvoudiger om
verschillende onderwerpen vast te leggen.
d : AE-programma (pag. 84)
s : AE met sluitervoorkeur (pag. 108)
f :
AE met diafragmavoorkeur (pag. 110)
a :
Handmatige belichting (pag. 113)
Standaardmodi
2 : Portret (pag. 67)
3: Landschap (pag. 68)
4 : Close-up (pag. 69)
5: Sport (pag. 70)
6 : Nacht portret (pag. 71)
F : Nachtopnamen uit hand (pag. 72)
G : HDR-tegenlicht (pag. 73)
25
Namen van onderdelen
Objectief
Objectief zonder focusafstandsschaal
Objectief met focusafstandsschaal
Schakelaar voor Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) (pag. 41)
Objectiefbevestigingsmarkering (pag. 39)
Contactpunten (pag. 17)
Zoomring (pag. 40)
Focusinstellingsknop (pag. 39)
Focusring (pag. 100, 164)
Bevestigingspunt
zonnekap (pag. 338)
Zoompositiemarkering (pag. 40)
Filteraansluiting
(voorkant objectief)
(pag. 338)
Focusinstellingsknop (pag. 39)
Zoomring (pag. 40)
Schakelaar voor Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) (pag. 41)
Objectiefbevestigingsmarkering (pag. 39)
Contactpunten (pag. 17)
Bevestigingspunt zonnekap
(pag. 338)
Afstandsschaal
Zoompositiemarkering
(pag. 40)
Focusring (pag. 100, 164)
Filteraansluiting
(voorkant objectief)
(pag. 338)
26
Namen van onderdelen
Batterijoplader LC-E8
Oplader voor batterij LP-E8 (pag. 28).
Batterijoplader LC-E8E
Oplader voor batterij LP-E8 (pag. 28).
Batterijcompartiment
Stekker
Oplaadlampje
Lampje 'volledig
opgeladen'
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Batterijcompartiment
Oplaadlampje
Lampje 'volledig
opgeladen'
27
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen en
de basisbediening van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Haal het uiteinde van de riem van
onderaf door de draagriemring.
Haal het uiteinde daarna door de
gesp van de riem zoals afgebeeld in
de illustratie. Trek de riem strak en
zorg ervoor dat deze goed vastzit in
de gesp.
De oculairdop is ook aan de riem
bevestigd (pag. 304).
Oculairdop
28
1
Verwijder het beschermdeksel.
Verwijder het beschermdeksel van de
batterij.
2
Plaats de batterij.
Plaats de batterij op de juiste manier
in de oplader zoals afgebeeld in de
illustratie.
Om de batterij te verwijderen,
herhaalt u de bovenstaande
procedure in omgekeerde volgorde.
3
Laad de batterij op.
Voor LC-E8
Klap de contactpunten van de
batterijoplader naar buiten, in de
richting van de pijl, en steek ze in
het stopcontact.
Voor LC-E8E
Sluit het netsnoer aan op de oplader
en steek de stekker in het stopcontact.
X Het opladen begint automatisch en
het oplaadlampje wordt oranje.
X Als de batterij volledig is opgeladen,
wordt het lampje 'volledig opgeladen'
groen.
Het duurt ongeveer 2 uur om een volledig uitgeputte batterij
helemaal op te laden bij 23 °C. Hoe lang het duurt om de batterij
op te laden, is sterk afhankelijk van de omgevingstemperatuur
en de resterende capaciteit van de batterij.
Om veiligheidsredenen duurt opladen bij lage temperaturen
(6 °C - 10 °
C
) langer (tot circa 4 uur).
De batterij opladen
LC-E8
LC-E8E
29
De batterij opladen
Bij aankoop is de batterij niet volledig opgeladen.
Laad de batterij voor gebruik op.
Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op de dag
dat u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen
batterij geleidelijk aan leeg.
Verwijder de batterij na het opladen en haal de batterijoplader
uit het stopcontact.
Verwijder de batterij wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de batterij langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van een
kleine lekstroom, waardoor de batterij verder wordt ontladen en minder
lang meegaat. Bewaar de batterij met daarop het beschermdeksel
(meegeleverd) bevestigd. Als u de batterij opbergt nadat u deze volledig
hebt opgeladen, kunnen de prestaties van de batterij teruglopen.
De batterijoplader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De batterijoplader is compatibel met een stroombron van 100 V AC
tot 240 V AC, 50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel
verkrijgbare stekkeradapter voor het desbetreffende land of de
desbetreffende regio gebruiken. Sluit geen draagbare
spanningsomvormer aan op de batterijoplader. Dit kan de
batterijoplader beschadigen.
Als de batterij snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, moet de batterij worden vervangen.
Koop een nieuwe batterij.
Tips voor het gebruik van de batterij en batterijoplader
Nadat u de stekker van de lader uit het stopcontact hebt verwijderd, dient
u de contactpunten van de stekker minstens 3 seconden niet aan te raken.
Laad geen andere batterij op dan een batterij van het type LP-E8.
Batterij LP-E8 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon.
Wanneer u deze oplaadt met een batterijoplader of een ander product
dat niet compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen
waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
30
Plaats een volledig opgeladen batterij LP-E8 in de camera.
1
Open het klepje.
Schuif het schuifje in de richting van
de pijlen en open het klepje.
2
Plaats de batterij.
Steek het uiteinde met de
batterijcontacten in de camera.
Schuif de batterij in de camera totdat
de batterij vastzit.
3
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het
dichtklikt.
Open het klepje en verwijder de
batterij.
Druk het batterijontgrendelingsschuifje in de
richting van de pijl en verwijder de batterij.
Plaats het beschermdeksel
(meegeleverd, pag. 28) op de batterij
om kortsluiting van de
batterijcontacten te voorkomen.
De batterij plaatsen en verwijderen
De batterij plaatsen
De batterij verwijderen
Pas op dat u bij het openen van het batterijcompartiment het klepje niet te
ver naar achter drukt. Het scharnier zou anders kunnen breken.
31
De kaart (afzonderlijk verkrijgbaar) kan een SD-, SDHC- of SDXC-
geheugenkaart zijn. SDHC- en SDXC-kaarten met UHS-I kunnen ook
worden gebruikt. De opnamen worden opgeslagen op de kaart.
Zorg ervoor dat het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart
omhoog staat zodat schrijven/wissen mogelijk is.
1
Open het klepje.
Schuif het klepje in de richting van de
pijlen om het te openen.
2
Plaats de kaart.
Plaats de kaart met de etiketzijde
naar u toe, zoals in de afbeelding
wordt weergegeven, en schuif de
kaart in de camera totdat deze
vastklikt.
3
Sluit het klepje.
Sluit het klepje en schuif het in de
richting van de pijlen totdat het
dichtklikt.
Als u de aan-uitschakelaar op <1>
zet, wordt het aantal mogelijke
opnamen (pag. 35) weergegeven op
het LCD-scherm.
De kaart plaatsen en verwijderen
De kaart plaatsen
Schuifje voor schrijfbeveiliging
Maximumaantal opnamen
Het aantal mogelijke opnamen is afhankelijk van de resterende
capaciteit van de kaart, de instelling voor de opnamekwaliteit, de ISO-
snelheid, enzovoort.
Door [
z1: Ontspan sluiter zonder kaart
] in te stellen op
[
Uitschakelen
], voorkomt u dat u vergeet een kaart te plaatsen (pag. 200).
32
De kaart plaatsen en verwijderen
1
Open het klepje.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Controleer of de lees-/
schrijfindicator uit is en open
vervolgens het klepje.
Sluit het klepje als [Opslaan...] wordt
weergegeven.
2
Verwijder de kaart.
Druk de kaart voorzichtig in de
camera en laat vervolgens los om
de kaart uit te werpen.
Trek de kaart recht uit de camera en
sluit het klepje.
De kaart verwijderen
Lees-/schrijfindicator
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit
dat opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist,
of dat gegevens worden overgebracht. Maak het klepje van de
kaartsleuf op dat moment niet open. Verricht ook geen van de
volgende handelingen wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of
knippert. De opnamegegevens, kaart of camera kunnen anders
beschadigd raken.
• De kaart verwijderen.
• De batterij verwijderen.
• De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 204).
Als er op het LCD-scherm een kaartfout wordt weergegeven, verwijdert
u de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het
probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart naar een computer kunt overbrengen,
brengt u alle opnamen over en formatteert u de kaart met de camera
(pag. 48). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
Raak de contactpunten van de kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen.
33
Nadat u het LCD-scherm hebt uitgeklapt, kunt u menufuncties instellen,
Live view-opnamen gebruiken, films opnemen en opnamen en films
weergeven. U kunt de richting en hoek van het LCD-scherm wijzigen.
1
Klap het LCD-scherm uit.
2
Draai het LCD-scherm.
Wanneer het LCD-scherm is
uitgeklapt, kunt u het scherm naar
boven of beneden draaien of naar
voren draaien zodat het naar het
onderwerp toe is gericht.
De hoek is slechts bij benadering
aangegeven.
3
Draai het scherm naar u toe.
Normaal gesproken hebt u het
scherm naar u toe gedraaid.
Het LCD-scherm gebruiken
180°
175°
90°
Let bij het draaien van het LCD-scherm erop dat u het scharnier niet forceert
of breekt.
Sluit het LCD-scherm met het scherm naar binnen gericht wanneer u de
camera niet gebruikt. Dit is ter bescherming van het scherm.
Wanneer bij het maken van Live view-opnamen of films het LCD-scherm
naar het onderwerp toe is gedraaid, wordt er op het scherm een
gespiegeld beeld weergegeven.
De weergave wordt mogelijk net voor het sluiten van het LCD-scherm
uitgeschakeld. Dit is afhankelijk van de hoek van het LCD-scherm.
34
Als na het inschakelen van de camera de schermen voor het instellen
van de tijdzone en de datum/tijd worden weergegeven, raadpleeg dan
pagina 36 voor het instellen van de tijdzone en de datum en tijd.
<k>:
De camera is ingeschakeld.
U kunt films opnemen (pag. 169).
<1> : De camera is ingeschakeld.
U kunt foto's maken.
<2>:
De camera is uitgeschakeld en
werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet gebruikt.
Wanneer u de aan-uitschakelaar op <1> of <2> zet, wordt de
sensorreiniging automatisch uitgevoerd. (Mogelijk hoort u een zacht,
kort geluid.) Tijdens het reinigen van de sensor wordt <f> op het
LCD-scherm weergegeven.
Tijdens het reinigen van de sensor kunt u nog steeds opnamen
maken. Druk de ontspanknop half in (pag. 43) om te stoppen met
het reinigen van de sensor en een opname te maken.
Als u met de aan-uitschakelaar snel achter elkaar tussen <1>
en <2> wisselt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven. Dit is normaal en is geen defect.
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze circa 30 seconden niet is gebruikt. Om de camera weer in
te schakelen, drukt u de ontspanknop half in (pag. 43).
U kunt de automatische uitschakeltijd wijzigen met
[52: Uitschakelen] (pag. 201).
De camera inschakelen
De zelfreinigende sensor
3 Automatisch uitschakelen
Als u de aan-uitschakelaar op <2> zet terwijl een opname op de kaart
wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven en wordt de camera
uitgeschakeld nadat de opname op de kaart is opgeslagen.
35
De camera inschakelen
Wanneer de camera wordt ingeschakeld, heeft het batterijniveau een
van de volgende vier niveaus.
z : De batterij is vol.
x :
Batterijniveau is laag, maar de
camera kan nog worden gebruikt.
c :
De batterij is bijna leeg. (knippert)
n : Laad de batterij op.
Levensduur batterij
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen
batterij LP-E8, zonder Live view-opnamen, en de testcriteria van de
CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Aantal opnamen met batterijgreep BG-E8
Met twee LP-E8-batterijen: circa twee keer zo veel opnamen als zonder batterijgreep.
• Met AA/LR6-alkalinebatterijen (bij 23 °C): circa 470 opnamen zonder flits,
circa 270 opnamen met 50% flits.
zHet batterijniveau controleren
Temperatuur Bij 23 °C Bij C
Geen flits Circa 550 opnamen Circa 470 opnamen
50% flits Circa 440 opnamen Circa 400 opnamen
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende bewerkingen:
• Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
• Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt gebruikt.
• Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het aantal mogelijke
opnamen afnemen.
Voor de bediening van het objectief wordt ook stroom van de batterij
gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte objectief kan het maximumaantal
opnamen lager zijn.
Zie pagina 145 voor het aantal mogelijke opnamen met Live view-opname.
36
Als u de camera voor de eerste keer inschakelt of als de tijdzone en datum- en tijdinstellingen
opnieuw zijn ingesteld, worden de instelschermen Tijdzone en Datum/tijd weergegeven. Volg
de stappen hieronder om eerst de tijdzone in te stellen. U kunt ook de tijdzone van uw huidige
adres instellen. Als u vervolgens naar een andere tijdzone reist, hoeft u alleen de tijdzone van
uw bestemming in te stellen om ervoor te zorgen dat de juiste datum/tijd wordt vastgelegd.
Houd er rekening mee dat de datum en tijd die aan opnamen
worden toegevoegd, worden gebaseerd op de ingestelde datum en
tijd. Zorg ervoor dat u de juiste datum en tijd instelt.
[Londen] is standaard ingesteld.
Druk op de knop <M>.
Selecteer op het tabblad [
52
] de optie
[
Tijdzone
] en druk vervolgens op <
0
>.
Druk op de toets <U> om een
tijdzone te selecteren.
Druk op <
0
> zodat <
a
> wordt weergegeven.
Druk op de toets <
V
> om de tijdzone te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M>.
2
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Datum/tijd].
Druk op de toets <U> om het
tabblad [52] te selecteren.
Druk op de toets <
V
> om [
Datum/tijd
]
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
3
De datum, tijd en tijdzone instellen
De tijdzone instellen
De datum en tijd instellen
De procedure voor het instellen van het menu wordt toegelicht op pagina 46-47.
De tijd die rechtsonder wordt weergegeven, is het tijdverschil met
Coordinated Universal Time (UTC). Als u uw tijdzone niet ziet, stel de
tijdzone dan in op basis van het tijdverschil met UTC.
37
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
3
Stel de datum en de tijd in.
Druk op de toets <U> om het getal
van de datum of tijd te selecteren.
Druk op <0> zodat <a> wordt
weergegeven.
Druk op de toets <
V
> om het getal in
te stellen en druk vervolgens op <
0
>.
(Hiermee gaat u terug naar <
b
>.)
4
Stel de zomertijd in.
Stel de zomertijd in als dit nodig is.
Druk op de toets <U> om [Y] te
selecteren.
Druk op <
0
> zodat <
a
> wordt weergegeven.
Druk op de toets <
V
> om [
Z
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Wanneer de zomertijd is ingesteld op [
Z
],
wordt de tijd die u hebt ingesteld in stap 3
één uur vooruit gezet. Als [
Y
] wordt
ingesteld, wordt de zomertijd uitgeschakeld
en wordt de tijd één uur teruggezet.
5
Verlaat de instelling.
Druk op de toets <
U
> om [
OK
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X De datum/tijd en zomertijd worden
ingesteld en het menu wordt weer
weergegeven.
Als u de camera zonder batterij opbergt of als de batterij van de camera
leeg raakt, gaan de tijdzone- en datum/tijd-instellingen mogelijk verloren.
Als dit gebeurt, stel de tijdzone en datum/tijd dan opnieuw in.
De ingestelde datum en tijd worden van kracht wanneer u bij stap 5 op <
0
> drukt.
Controleer nadat u de tijdzone hebt veranderd of de juiste datum/tijd is ingesteld.
U kunt de zomertijd ook instellen met [52: Tijdzone].
De instellingen voor zomertijd bij [52: Tijdzone] en [52: Datum/tijd] zijn
aan elkaar gekoppeld.
38
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [TaalK].
Druk op de toets <U> om het
tabblad [52] te selecteren.
Druk op de toets <V> om [Taal
K]
te selecteren (het zesde item van
boven) en druk op <0>.
3
Stel de gewenste taal in.
Druk op de toets <S> om de
gewenste taal te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X De interfacetaal wordt gewijzigd.
3 De interfacetaal selecteren
39
1
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijlen wordt
aangegeven.
2
Bevestig het objectief.
Plaats de witte of rode markering op
het objectief op gelijke hoogte met de
markering van dezelfde kleur op de
camera. Draai het objectief in de
richting van de pijl totdat het vastklikt.
3
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <AF>.
<AF> staat voor Auto Focus, of
automatische scherpstelling.
Als de knop is ingesteld op <MF>
(manual focus, handmatig
scherpstellen), kan er niet
automatisch worden scherpgesteld.
4
Verwijder de voorste lensdop.
Een objectief bevestigen en verwijderen
Een objectief bevestigen
Witte markering
Rode markering
Stof vermijden
Vervang objectieven zo snel mogelijk en op een plaats die zoveel mogelijk
stofvrij is.
Bevestig de cameradop op de camera wanneer u deze zonder objectief
bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
40
Een objectief bevestigen en verwijderen
Om in of uit te zoomen draait u de
zoomring op het objectief met uw
vingers.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan
voordat u scherpstelt. Wanneer u na
het scherpstellen aan de zoomring
draait, kan de scherpstelling
enigszins verloren gaan.
Druk op de objectiefont-
grendelingsknop en draai het
objectief in de richting van de pijl.
Draai het objectief totdat dit niet meer
verder kan en koppel het objectief
los.
Bevestig de achterste lensdop op het
losgekoppelde objectief.
In- en uitzoomen
Het objectief verwijderen
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Als het voorste deel (de focusring) van het objectief tijdens het
automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan.
Als u een EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM-objectievenset hebt
aangeschaft, raadpleegt u 'Tips en waarschuwingen voor het
gebruik' op pagina 340.
Beeldconversiefactor
Het beeldsensorformaat is
kleiner dan bij het 35mm-
filmformaat, waardoor de
brandpuntsafstand van het
objectief circa 1,6 keer zo
lang lijkt.
Grootte beeldsensor (bij benadering)
(22,3 x 14,9 mm)
Beeldformaat 35 mm
(36 x 24 mm)
41
Wanneer u de ingebouwde Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het
IS-objectief gebruikt, wordt bewegingsonscherpte gecorrigeerd om
scherpere opnamen te krijgen. In de hier uitgelegde procedure wordt
het EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS II-objectief als voorbeeld gebruikt.
* IS betekent Image Stabilizer (beeldstabilisatie).
1
Zet de IS-schakelaar op <1>.
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera ook op <1>.
2
Druk de ontspanknop half in.
X Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
werkt nu.
3
Maak de opname.
Als de opname er onbewogen uitziet
in de zoeker, drukt u de ontspanknop
volledig in om de opname te maken.
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
De Image Stabilizer (beeldstabilisatie) kan een onscherpe opname niet
corrigeren wanneer het onderwerp tijdens het belichtingsmoment beweegt.
Voor bulb-belichting zet u de IS-schakelaar op <
2
>. Als de schakelaar op
<
1
> staat, kan het zijn dat de Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet goed werkt.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is mogelijk niet effectief bij
overmatige beweging, zoals op een schommelende boot.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt als de focusinstellingsknop op
het objectief is ingesteld op <AF> of <MF>.
Als u een statief gebruikt, kunt u zonder problemen opnamen maken als
de IS-schakelaar op <1> staat. Het wordt echter aanbevolen om de
IS-schakelaar op <2> te zetten om de batterij te sparen.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is zelfs effectief wanneer de camera
is bevestigd op een monopod.
Met bepaalde IS-objectieven kunt u handmatig van IS-modus wisselen
om deze aan te passen aan de opnameomstandigheden. De volgende
objectieven wisselen echter automatisch van IS-modus:
• EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS II • EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM
• EF-S 15-85mm f/3.5-5.6 IS USM • EF-S 18-200mm f/3.5-5.6 IS
42
Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts
totdat de negen AF-punten in de
zoeker scherp zijn.
Voor scherpe opnamen houdt u de camera stil om
bewegingsonscherpte te minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de camera stevig vast.
2. Houd het objectief onderaan vast met uw linkerhand.
3. Plaats de wijsvinger van uw rechterhand lichtjes op de ontspanknop.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5.
Voor een stabiele houding plaatst u de ene voet een klein stukje voor de andere.
6. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
Basisbediening
De scherpte van de zoeker aanpassen
De camera vasthouden
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt aanbevolen om dioptrische aanpassingslenzen E-serie
te gebruiken (10 typen, afzonderlijk verkrijgbaar).
Verticaal fotograferen
Horizontaal fotograferen
Zie pagina 143 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
43
Basisbediening
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en het automatische
belichtingssysteem dat de sluitertijd
en het diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt in de zoeker
weergegeven (0).
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
Bewegingsonscherpte voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan leiden
tot bewegingsonscherpte. Onscherpe opnamen kunnen hiervan het
resultaat zijn. Let op het volgende om bewegingsonscherpte te
voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige pagina.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en druk
de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in.
Ontspanknop
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
zal de opname iets worden vertraagd.
Zelfs wanneer een menu of opname wordt weergegeven of wanneer u
een opname maakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus door
de ontspanknop half in te drukken.
44
U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCD-
scherm, rechtstreeks selecteren en instellen. Dit wordt het scherm
Snel instellen genoemd.
1
Druk op de knop <Q>.
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (7).
2
Stel de gewenste functie in.
Druk op de toets <S> om een
functie te selecteren.
X De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 52) worden weergegeven.
Draai aan het instelwiel <6> om
de instelling te wijzigen.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
X De opname wordt weergegeven.
Q Snel instellen voor opnamefuncties
Basismodi Creatieve modi
Zie pagina 75 voor de functies die kunnen worden ingesteld in de
basismodi en voor de instellingsprocedure.
Bij stap 1 en 2 kunt u ook het aanraakscherm van het LCD-scherm
gebruiken (pag. 53).
45
Q Snel instellen voor opnamefuncties
Selecteer de gewenste functie en
druk op <0>. Het scherm met
instellingen voor de functie wordt
weergegeven.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om de instelling
te wijzigen. Er zijn ook functies die
kunnen worden ingesteld met de
knop <B>.
Druk op <0> om de instelling te
voltooien en ga terug naar het
scherm Snel instellen.
Voorbeeld van het scherm Snel instellen
Scherm met functie-instellingen
Sluitertijd (pag. 108)
AF-gebruik (pag. 95)
Witbalans (pag. 135)
Opnamemodus* (pag. 24)
Lichte tonen prioriteit* (pag. 295)
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) (pag. 123)
Meetmethode (pag. 115)
Beeldstijl (pag. 93)
Belichtingscompensatie/
AEB-instelling (pag. 117, 119)
Flitsbelichtingscompensatie
(pag. 118)
ISO-snelheid (pag. 90)
Opnamekwaliteit (pag. 86)
Diafragma (pag. 110)
Instellingen ingebouwde
flitser
Witbalanstrapje (pag. 138)
Transportmodus (pag. 101 en
Witbalanscorrectie (pag. 137)
Teru g
*
Functies met een sterretje kunnen niet worden ingesteld via het scherm Snel instellen.
<0>
Ð
46
In de menu's kunt u verschillende functies instellen, zoals de
opnamekwaliteit, datum/tijd, enzovoort. Terwijl u naar het LCD-scherm
kijkt, gebruikt u de knop <M>, de pijltjestoetsen <S> en de knop
<0> op de achterzijde van de camera om de menu's in te stellen.
3 Menugebruik
<S> Pijltjestoetsen
Tabblad
Menu-items
Menu-
instellingen
z Opnamen
LCD-scherm
5 Instellingen
9 My Menu
Knop <0>
3 Weergave
De weergegeven menutabbladen en menu-items kunnen per
opnamemodus verschillen.
Menuscherm
Basismodi
Creatieve modi
Knop <M>
A Live view-opnamen
Filmopnamen
47
3 Menugebruik
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer een tabblad.
Druk op de toets <U> om een
menutabblad te selecteren.
Het tabblad [
z3
] verwijst bijvoorbeeld
naar het scherm dat wordt weergegeven
als het tabblad
z
(Opnamen) met drie
puntjes [ ] wordt geselecteerd.
3
Selecteer het gewenste item.
Druk op de toets <V> om het item
te selecteren en druk vervolgens op
<0>.
4
Selecteer de instelling.
Druk op de toets <
V
> of <
U
> om de
gewenste instelling te selecteren. (Voor het
selecteren van bepaalde instellingen dient u
op de toets <
V
> of <
U
> te drukken.)
De huidige instelling wordt blauw weergegeven.
5
Stel de gewenste optie in.
Druk op <
0
> om de instelling vast te leggen.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <
M
> om terug te gaan
naar de weergave met opname-instellingen.
Procedure voor menu-instellingen
In stap 2 kunt u ook aan het instelwiel <
6
> draaien om een menutabblad te selecteren.
Bij stap 2 tot en met 5 kunt u ook het
aanraakscherm
van het LCD-scherm gebruiken (pag. 53).
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit gegaan
dat u op de knop <
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
Druk op de knop <M> om te annuleren.
Zie pagina 314 voor informatie over elk menu-item.
48
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met de camera formatteren.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle
opnamen en gegevens op de kaart verwijderd. Zelfs beveiligde
opnamen worden verwijderd; controleer dus of er geen
opnamen op de kaart staan die u wilt bewaren. Breng de
opnamen indien nodig over naar een computer of een ander
opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
1
Selecteer [Kaart formatteren].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Kaart formatteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Formatteer de kaart.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De kaart wordt geformatteerd.
X Wanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Druk voor low-levelformattering op de
knop <L> om [Low level format]
van een <X> te voorzien en
selecteer [OK].
3 De kaart formatteren
49
3 De kaart formatteren
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of een
computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 331).
Gebruik [Kaart formatteren] in de volgende gevallen:
Low-levelformattering
Voer een low-levelformattering uit als de opname- of leessnelheid van de
kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen.
Aangezien bij low-levelformattering alle sectoren op de kaart die opname-
informatie kunnen bevatten worden geformatteerd, duurt het formatteren
wat langer dan een normale formattering.
U kunt de low-levelformattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de
kaart gewoon gebruiken.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De
eigenlijke gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee
wanneer u de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient
u een low-levelformattering uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te
maken om te voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van
derden kunnen komen.
Voordat u een nieuwe Eye-Fi-kaart gebruikt, moet de software voor
de kaart op uw computer worden geïnstalleerd. Vervolgens
formatteert u de kaart met de camera.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt
weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.
Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een
licentie is verleend door Microsoft.
50
Op het LCD-scherm kunnen de opname-instellingen, het menuscherm,
opnamen, enzovoort worden weergegeven.
Wanneer u de camera inschakelt, worden
de opname-instellingen weergegeven.
Als u met uw oog in de buurt van het
zoekeroculair komt, schakelt de
schermuitschakelingssensor
(pag. 21, 213) het LCD-scherm
automatisch uit om te voorkomen dat u
door het scherm wordt verblind. Het LCD-
scherm wordt weer ingeschakeld als u met
uw oog weggaat van het zoekeroculair.
Druk op de knop <
B
> om als volgt
tussen de schermen van het LCD-
scherm te wisselen: het scherm met
opname-instellingen weergeven
(pag. 22), het LCD-scherm uitschakelen
of het scherm met camera-instellingen
weergeven (pag. 209).
Wisselen van scherm op het LCD-scherm
Opname-instellingen
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <M> drukt.
Druk nogmaals op de knop om
terug te keren naar het scherm
met opname-instellingen.
Wordt weergegeven wanneer
u op de knop <x> drukt. Druk
nogmaals op de knop om terug
te keren naar het scherm met
opname-instellingen.
Menufuncties Opname
51
Wisselen van scherm op het LCD-scherm
Met de optie [52: LCD auto uit] kunt u voorkomen dat het LCD-scherm
automatisch wordt uitgeschakeld (pag. 213).
Zelfs als het menuscherm of de opname wordt weergegeven, kunt u
onmiddellijk opnamen maken door de ontspanknop in te drukken.
Als u door het zoekeroculair kijkt met een zonnebril op, wordt het LCD-
scherm mogelijk niet automatisch uitgeschakeld. Als dit gebeurt, kunt u
op de knop <B> drukken om het LCD-scherm uit te schakelen.
In de buurt van TL-licht wordt het LCD-scherm mogelijk uitgeschakeld.
Als dit gebeurt, gaat u met de camera weg van het TL-licht.
52
De Uitleg geeft een eenvoudige beschrijving van de betreffende functie
of optie. Deze wordt weergegeven als u de opnamemodus wijzigt of het
scherm Snel instellen gebruikt om een opnamefunctie in te stellen, bij
Live view-opnamen en filmopnamen, of tijdens de weergave. Als u een
functie of optie selecteert in het scherm Snel instellen, wordt de Uitleg-
beschrijving weergegeven. De Uitleg wordt uitgeschakeld als u op de
beschrijving tikt of verdergaat met de bewerking.
Opnamemodus (voorbeeld)
Snel instellen (voorbeeld)
Selecteer [Uitleg].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Uitleg] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer [Uitschakelen] en
druk vervolgens op <0>.
Uitleg
3 De Uitleg uitschakelen
Opnamefuncties
Live view-opname
Weergave
53
Het LCD-scherm is een aanraakgevoelig paneel dat u met uw vingers
kunt bedienen.
Snel instellen (voorbeeldscherm)
Gebruik uw vinger om op het LCD-
scherm te tikken (kort aanraken).
U kunt menu's, pictogrammen,
enzovoort op het LCD-scherm
selecteren door erop te tikken.
De pictogrammen waar u op kunt
tikken, worden in een kader
weergegeven (behalve het
menuscherm).
Als u bijvoorbeeld op [Q] tikt,
verschijnt het scherm Snel instellen.
Door op [2] te tikken keert u terug
naar het vorige scherm.
Mogelijke bewerkingen door op het scherm te tikken
Menufuncties instellen nadat u op de knop <M> hebt gedrukt
Snel instellen
Functies instellen nadat u op de knoppen <i>, <S>, <WB>,
<XA>, <Yi/Q>, of <Zf> hebt gedrukt
Functies instellen tijdens Live view-opnamen
Functies instellen tijdens filmopnamen
Afspeelopties
d Bediening via het aanraakscherm
Tikken
54
d Bediening via het aanraakscherm
Menuscherm (voorbeeldscherm)
Sleep uw vinger over het LCD-
scherm.
Schaalweergave (voorbeeldscherm)
Mogelijke bewerkingen door met uw vinger over het scherm te slepen
Een menutabblad of -item selecteren nadat u op de knop <M>
hebt gedrukt
Een schaal instellen
Functies instellen tijdens Live view-opnamen
Functies instellen tijdens filmopnamen
Afspeelopties (vegen)
Als de optie [z1: Pieptoon] is ingesteld
op [Aanr. op ], hoort u geen pieptoon
tijdens bewerkingen via het
aanraakscherm.
Slepen
3
De pieptoon uitzetten tijdens bewerkingen via het aanraakscherm
55
d Bediening via het aanraakscherm
1
Selecteer de optie
[Aanraakbediening].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Aanraakbediening] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de aanraakbediening in.
Selecteer [Activeren].
Als u de aanraakbediening instelt op
[Deactiveren], wordt de bediening
via het aanraakscherm
uitgeschakeld.
3 Instellingen voor aanraakbediening
Aandachtspunten bij bediening via het aanraakscherm
Het LCD-scherm is niet drukgevoelig; gebruik dus geen scherpe
voorwerpen zoals uw nagels, balpennen, enzovoort. om het scherm
te bedienen.
Bedien het aanraakscherm niet met natte vingers.
Als het LCD-scherm nat is of als u het met natte vingers bedient,
reageert het aanraakscherm misschien niet op uw aanraking of
functioneert het niet meer goed. Schakel in dergelijke gevallen de
camera uit en veeg het LCD-scherm af met een doekje.
Plak geen beschermfolie (in de handel verkrijgbaar) of stickers op het
LCD-scherm. Hierdoor kan het scherm trager op aanrakingen reageren.
57
2
Basisfuncties voor het maken
en weergeven van opnamen
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de basismodi op
het programmakeuzewiel kunt gebruiken voor de beste
resultaten en hoe u opnamen kunt weergeven.
In de basismodi hoeft u de camera alleen maar op het onderwerp te
richten en de opname te maken; de camera stelt alles automatisch
in (pag. 75 en 310). Bovendien kunnen de belangrijkste opname-
instellingen niet worden gewijzigd, zodat slechte opnamen als
gevolg van foutieve handelingen worden voorkomen.
B
a
s
i
s
m
o
d
i
De functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
In de basismodi wordt de opname met de functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 123) automatisch aangepast, zodat een optimale helderheid en contrast
worden verkregen. Deze functie is in de creatieve modi ook standaard ingeschakeld.
58
<A> is een volautomatische modus. De camera analyseert de
scène en stelt automatisch de optimale instellingen in. Bovendien
past de camera de scherpstelling automatisch aan door te meten of het
onderwerp beweegt of niet (pag. 61).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <A>.
2
Richt een AF-punt op het
onderwerp.
Bij het scherpstellen worden alle
AF-punten gebruikt. Meestal wordt
er op het dichtstbijzijnde object
scherpgesteld.
Het scherpstellen kan worden
vereenvoudigd door het middelste
AF-punt op het onderwerp te richten.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Als u de ontspanknop half indrukt,
begint de focusring van het objectief
te draaien om scherp te stellen op het
onderwerp.
X De stip in het AF-punt waarop wordt
scherpgesteld, knippert kort rood.
Op hetzelfde moment is er een
pieptoon te horen en brandt het
focusbevestigingslampje <o> in de
zoeker.
X Indien nodig komt de ingebouwde
flitser automatisch te voorschijn.
A
Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
AF-punt
Focusbevestigingslampje
59
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
X
De opname wordt gedurende 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
Als de ingebouwde flitser
automatisch tevoorschijn is gekomen,
kunt u deze met uw vingers weer
naar binnen drukken.
Het focusbevestigingslampje <o> knippert en het onderwerp
is niet scherp in beeld.
Richt het AF-punt op een gedeelte met goed contrast en druk de
ontspanknop vervolgens half in (pag. 43). Ga iets achteruit als u te
dicht bij het onderwerp bent en probeer het nogmaals.
Meerdere AF-punten knipperen tegelijk.
In dat geval is op al deze AF-punten scherpgesteld. Wanneer het AF-punt
behorend bij het gewenste onderwerp knippert, maakt u de opname.
De pieptoon blijft zachtjes aanhouden. (Het focusbevestigings-
lampje <o> brandt niet.)
Dit geeft aan dat de camera voortdurend scherpstelt op een
bewegend onderwerp. (Het focusbevestigingslampje <
o
> brandt
niet.) U kunt scherpe opnamen maken van een bewegend onderwerp.
De focusvergrendeling (pag. 61) werkt in dit geval niet.
Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als de
ontspanknop half is indrukt.
Wanneer de focusinstellingsknop op het objectief op <
MF
> (handmatige
scherpstelling) staat, zet u deze op <
AF
> (automatische scherpstelling).
Veelgestelde vragen
De modus <
A
> zorgt ervoor dat de kleuren in natuur- en buitenopnamen en
opnamen van zonsondergangen er indrukwekkender uitzien. Als het niet lukt om
de gewenste kleurtoon te krijgen, gebruikt u een creatieve modus en selecteert u
een andere beeldstijl dan <
D
>. Maak vervolgens de opname (pag. 93).
A Volautomatisch opnamen maken (Automatisch/scène)
60
De flitser komt bij daglicht tevoorschijn.
Bij een onderwerp met tegenlicht kan de flitser tevoorschijn komen
om donkere schaduwen op het onderwerp lichter te maken. Als u de
opname zonder flits wilt maken, stelt u de flitser in op Flitser uit
(pag. 63). Op de flitsinstellingen na zijn de instellingen hetzelfde als
in <A>.
De flitser is afgegaan en de resulterende opname is te helder.
Vergroot de afstand tot het onderwerp en maak de opname. Als u
opnamen maakt met de flitser en het onderwerp bevindt zich te dicht
bij de camera, wordt de opname mogelijk te helder (overbelichting).
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser meerdere keren.
Als u de ontspanknop half indrukt, flitst de flitser mogelijk meerdere
keren, zodat er beter automatisch kan worden scherpgesteld. Dit
wordt het AF-hulplicht genoemd. Het heeft een effectief bereik van
circa 4 meter.
De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van de
opname is onnatuurlijk donker.
Het onderwerp bevond zich te dicht bij de camera en het objectief
heeft een schaduw veroorzaakt. Het onderwerp moet minstens
1 meter van de camera verwijderd zijn. Als er een zonnekap op het
objectief is bevestigd, moet deze worden verwijderd voordat u een
opname met de flitser maakt.
61
Positioneer het onderwerp afhankelijk van de scène links of rechts
in beeld, zodat er een uitgebalanceerde achtergrond en een goed
perspectief wordt bereikt.
In de modus <
A
> drukt u de ontspanknop half in om scherp te stellen op een
niet-bewegend onderwerp. De scherpstelling wordt vergrendeld. U kunt de
compositie vervolgens opnieuw bepalen en daarna de ontspanknop volledig
indrukken om de opname te maken. Dit heet 'focusvergrendeling'.
Focusvergrendeling is ook mogelijk in andere basismodi (behalve <
5
> Sport).
Als het onderwerp tijdens of na het scherpstellen in de modus <
A
>
beweegt en de afstand tot de camera verandert, treedt AI Servo AF in
werking zodat er voortdurend op het onderwerp wordt scherpgesteld. (De
pieptoon blijft zachtjes aanhouden.) Zolang u het AF-punt op het onderwerp
blijft richten terwijl u de ontspanknop half indrukt, wordt er voortdurend
scherpgesteld. Druk de ontspanknop volledig in om de opname te maken.
A
Volautomatische technieken (Automatisch/scène)
De compositie opnieuw bepalen
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
A Volautomatische technieken (Automatisch/scène)
62
U kunt opnamen maken terwijl het zoekerbeeld op het LCD-scherm
wordt weergegeven. Dit heet 'Live view-opnamen'. Zie pagina 143
voor meer informatie.
1
Geef het Live view-beeld op het
LCD-scherm weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
X De foto wordt gemaakt en de opname
wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
X Nadat de kijktijd is verstreken, keert
de camera automatisch naar de Live
view-modus terug.
Druk op de knop <A> om de Live
view-opname te beëindigen.
U kunt het LCD-scherm ook in andere richtingen draaien (pag. 33).
A Live view-opnamen
Normale hoek Lage hoek Hoge hoek
63
De camera analyseert de scène en stelt automatisch de optimale
instellingen in. Op plaatsen waar het gebruik van een flitser niet is
toegestaan, gebruikt u de modus <7> (Flitser uit). Deze modus is
ook geschikt om sfeer vast te leggen, bijvoorbeeld in situaties met
kaarslicht.
Voorkom beweging van de camera als de nummerweergave in
de zoeker knippert.
Bij weinig licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is,
knippert de sluitertijd in de zoeker. Houd de camera stabiel of
gebruik een statief. Als u een zoomlens gebruikt, kunt u het beste
de groothoekzijde gebruiken om te voorkomen dat de opname door
beweging van de camera onscherp wordt.
Portretopnamen maken zonder flitser.
Vraag bij weinig licht het onderwerp zich niet te bewegen totdat de
opname is gemaakt. Als de persoon zich tijdens de belichting
beweegt, kan hij of zij onscherp op de foto komen te staan.
7 De flitser uitschakelen
Opnametips
64
In de modus <C> kunt u op eenvoudige wijze de scherptediepte,
transportmodus en flitser wijzigen. U kunt bovendien de sfeer
selecteren die u in uw opnamen wilt vastleggen. De standaard-
instellingen zijn hetzelfde als in de modus <A>.
* CA staat voor Creative Auto (Automatisch/creatief).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <C>.
2
Druk op de knop <Q>. (7)
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3
Stel de gewenste functie in.
Druk op de toets <S> om de in te
stellen functie te selecteren.
X De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 52) worden weergegeven.
Zie pagina 65 en 66 voor de
instellingsprocedure en meer
informatie over de diverse functies.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
C Creatieve automatische opnamen
65
C Creatieve automatische opnamen
U kunt op de knop <Q> drukken om het volgende in te stellen:
(1) Sfeeropnamen
U kunt de sfeer instellen die u in uw opnamen wilt vastleggen. Druk
op de toets <U> of draai aan het instelwiel <6> om de
gewenste sfeer te selecteren. U kunt deze ook in een lijst selecteren
door op <0> te drukken. Zie pagina 76 voor meer informatie.
(2) De achtergrond onscherper/scherper maken
Als u de indexmarkering naar links beweegt, wordt de achtergrond
minder scherp weergegeven. Als u de markering naar rechts
beweegt, wordt de achtergrond scherper weergegeven. Zie
'Portretfoto's maken' op pagina 67 als u de achtergrond onscherp
wilt weergeven. Druk op de toets <U> of draai aan het instelwiel
<6> om de gewenste sfeer te selecteren.
Afhankelijk van het objectief en de opnameomstandigheden ziet de
achtergrond er mogelijk minder onscherp uit. U kunt deze functie
niet instellen (grijs weergegeven) als de ingebouwde flitser omhoog
is gezet in de modus <a> of <D>. Als de flitser wordt gebruikt,
wordt deze instelling niet toegepast.
Sluitertijd
(1)
(2)
(4)
Batterijniveau
Maximumaantal
opnamen
ISO-snelheid
Opnamekwaliteit
Diafragma
(3)
C Creatieve automatische opnamen
66
(3) Transportmodus: draai aan het instelwiel <6> om de gewenste
instelling te kiezen. U kunt deze ook in een lijst selecteren door op
<0> te drukken.
<u> Enkelbeeld:
Een opname tegelijk maken.
<i> Continue opname:
Als u de ontspanknop volledig indrukt, worden er
continu opnamen gemaakt. U kunt maximaal
ongeveer 5 opnamen per seconde maken.
<Q> Zelfontsp.: 10sec/Afstandsbed.:
De opname wordt 10 seconden na het indrukken
van de ontspanknop gemaakt. U kunt ook een
afstandsbediening gebruiken.
<l>Zelfontspanner: 2 sec:
De opname wordt 2 seconden na het indrukken van
de ontspanknop gemaakt.
<q>Zelfontspanner: Continu:
Druk op de toets <V> om het aantal opnamen in te
stellen (2 - 10) dat u met de zelfontspanner wilt
maken. 10 seconden na het indrukken van de
ontspanknop wordt het ingestelde aantal opnamen
gemaakt.
(4) Flitsen: draai aan het instelwiel <6> om de gewenste instelling
te kiezen. U kunt deze ook in een lijst selecteren door op <0> te
drukken.
<a> Autom. flits : De flitser flitst automatisch als dat nodig is.
<I> Flitser aan : De flitser flitst altijd.
<b>Flitser uit : De flitser is uitgeschakeld.
Zie de opmerkingen op pagina 103 over het gebruik van de
zelfontspanner.
Zie 'De flitser uitschakelen' op pagina 63 bij het gebruik van <b>.
67
De modus <2> (Portret) maakt de achtergrond onscherp, zodat
personen duidelijker naar voren komen. Ook worden de tinten van de
huid en het haar zachter gemaakt.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond,
hoe beter.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe
waziger de achtergrond eruitziet. Het onderwerp steekt ook beter af
tegen een effen, donkere achtergrond.
Gebruik een teleobjectief.
Als u over een zoomlens beschikt, kunt u de telezijde gebruiken om
het onderwerp vanaf het middel beeldvullend vast te leggen. Kom
indien nodig dichterbij.
Stel scherp op het gezicht.
Controleer of het AF-punt op het gezicht rood knippert.
2 Portretfoto's maken
Opnametips
De standaardinstelling is <
i
> (Continue opname). Als u de ontspanknop
ingedrukt houdt, kunt u continu-opnamen maken van verschillende poses
en gelaatsuitdrukkingen (maximaal circa 5 opnamen per seconde).
Indien nodig komt de ingebouwde flitser automatisch te voorschijn.
68
Gebruik de modus <3> (Landschap) voor panoramafoto's of om alles
van dichtbij tot veraf scherp in beeld te krijgen. Voor levendige blauwe
en groene tinten en zeer scherpe en heldere opnamen.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde.
Wanneer u de groothoekzijde van een zoomlens gebruikt, wordt er
beter op onderwerpen die dichtbij of ver weg zijn scherpgesteld dan
met de telezijde. Het geeft landschappen ook meer breedte.
's Avonds opnamen maken.
De modus <3> is ook erg geschikt voor opnamen in de avonduren,
omdat bij deze modus de ingebouwde flitser is uitgeschakeld.
Gebruik een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen.
3 Landschapsfoto's maken
Opnametips
De flitser werkt niet, ook niet bij weinig licht of tegenlicht.
69
Wanneer u bloemen of kleine onderwerpen van dichtbij wilt
fotograferen, gebruikt u hiervoor de modus <4> (Close-up). Gebruik
een macro-objectief (afzonderlijk verkrijgbaar) om kleine onderwerpen
veel groter te laten uitkomen.
Gebruik een eenvoudige achtergrond.
Bloemen en dergelijke steken tegen een eenvoudige achtergrond beter af.
Nader het onder onderwerp zo dicht mogelijk.
Controleer de minimale scherpstelafstand van het objectief.
Sommige objectieven hebben een indicatie, zoals <40.25m>. De
minimale scherpstelafstand van het objectief wordt gemeten vanaf
de scherpstelvlakmarkering <V> linksboven op de camera tot het
onderwerp. Als u zich te dicht bij het onderwerp bevindt, knippert het
focusbevestigingslampje <o>.
Bij weinig licht gaat de ingebouwde flitser af. Als u zicht te dicht bij
het onderwerp bevindt en de onderzijde van de opname er donker
uitziet, dient u de afstand tot het onderwerp te vergroten.
Gebruik bij een zoomlens de telezijde.
Het onderwerp ziet er groter uit als u bij een zoomlens de telezijde gebruikt.
4 Close-ups maken
Opnametips
70
Gebruik de modus <
5
> (Sport) voor het fotograferen van een bewegend
onderwerp, bijvoorbeeld een rennend kind of een rijdende auto.
Gebruik een teleobjectief.
Het gebruik van een teleobjectief wordt aanbevolen, omdat u
hiermee op grote afstand kunt fotograferen.
Gebruik het middelste AF-punt om scherp te stellen.
Richt het middelste AF-punt op het onderwerp en druk de
ontspanknop vervolgens half in om automatisch scherp te stellen.
Tijdens het automatisch scherpstellen blijft u een zachte pieptoon
horen. Als er niet kan worden scherpgesteld, gaat het
focusbevestigingslampje <o> knipperen.
De standaardinstelling is <i> (Continue opname). Druk de
ontspanknop volledig in om de opname te maken. Als u de
ontspanknop ingedrukt houdt, worden continu-opnamen (maximaal
circa 5 opnamen per seconde) en automatisch scherpstellen actief
om de beweging van het onderwerp vast te leggen.
5
Opnamen maken van bewegende onderwerpen
Opnametips
Bij weinig licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is, knippert
de sluitertijd in de linkeronderhoek. Houd de camera stil en maak de opname.
71
Gebruik de modus <6> (Nacht portret) als u 's avonds mensen wilt
fotograferen en een natuurlijk uitziende achtergrond wilt hebben.
Gebruik een groothoekobjectief en een statief.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde om in het donker een
panorama-effect te verkrijgen. Gebruik tevens een statief om
bewegingsonscherpte te voorkomen.
Controleer de helderheid van het onderwerp.
Bij weinig licht gaat de ingebouwde flitser automatisch af, zodat het
onderwerp goed wordt belicht. Geef de opname vervolgens weer om
de helderheid te controleren. Als het onderwerp er donker uitziet,
verkleint u de afstand en maakt u de opname opnieuw.
Gebruik ook een andere opnamemodus.
Omdat bij avondopnamen bewegingsonscherpte vaker voorkomt,
wordt tevens aanbevolen om met <A> en <F> te fotograferen.
6
's Avonds portretfoto's maken (met een statief)
Opnametips
Vraag het onderwerp zich niet bewegen, ook niet nadat er is geflitst.
Als u de zelfontspanner samen met de flitser gebruikt, brandt het lampje
van de zelfontspanner kort wanneer de opname wordt gemaakt.
72
Normaal gesproken hebt u bij avondopnamen een statief nodig om uw
camera stil te houden. Met de modus <
F
> (Nachtopnamen uit hand) kunt
u echter 's avonds opnamen maken terwijl u de camera in de hand houdt.
In deze modus worden voor elke foto vier opnamen achter elkaar gemaakt.
Zo ontstaat een lichtere opname met weinig bewegingsonscherpte.
Houd de camera stevig vast.
Houd de camera stevig vast en houd deze stil als u de opname maakt. Als een of meer
van de vier opnamen erg zijn verschoven door beweging van de camera of iets anders,
sluiten de opnamen mogelijk niet goed op elkaar aan in de definitieve opname.
Als u alleen de avondopname maakt, zet u de flitser uit.
De standaardinstelling is <b> Flitser uit. Als u alleen de
avondopname maakt, zet u de flitser uit.
Als u personen wilt fotograferen, zet u de flitser aan.
Als u 's avonds mensen wilt fotograferen, drukt u op de knop <Q>
en selecteert u <b> Flitser uit. Stel vervolgens <D> (Flitser aan) in.
Bij de eerste opname wordt de flitser gebruikt voor een mooi portret. Vraag
de persoon zich niet te bewegen totdat de vier opnamen zijn gemaakt.
F 's Avonds opnamen uit de hand maken
Opnametips
Zie de aandachtspunten op pagina 74.
73
Als u een tafereel met zowel lichte als donkere gebieden fotografeert,
gebruikt u de modus <G> (HDR-tegenlicht). Voor elke opname die u
maakt, worden drie continu-opnamen met verschillende belichting
gemaakt. Het verlies van details in de lichte en donkere gebieden wordt
zo verminderd in de definitieve opname.
Houd de camera stevig vast.
Houd de camera stevig vast en houd deze stil als u de opname
maakt. Als de continu-opnamen erg zijn verschoven door beweging
van de camera of iets anders, sluiten ze mogelijk niet goed op elkaar
aan in de definitieve opname.
G Opnamen met tegenlicht maken
Opnametips
De flitser kan niet worden gebruikt. Bij weinig licht wordt het AF-hulplicht
ingeschakeld (pag. 98).
Zie de aandachtspunten op pagina 74.
74
Aandachtspunten voor <F>
Als u opnamen maakt met de flitser en het onderwerp bevindt zich te
dicht bij de camera, wordt de opname mogelijk te helder (overbelichting).
Als u de flitser gebruikt bij het maken van avondopnamen met weinig
licht of in gevallen waarin het onderwerp en de achtergrond allebei nabij
genoeg zijn om te worden belicht door de flitser, sluiten de opnamen
mogelijk niet goed op elkaar aan. Hierdoor kan een onscherpe opname
ontstaan.
Opnamen maken met een externe Speedlite
• Wanneer u een Speedlite met de instelling voor automatisch filtsbereik
gebruikt, wordt de zoompositie vastgezet op de groothoekzijde,
ongeacht de zoompositie van het objectief.
• Wanneer u een Speedlite met schakelaar voor handmatig flitsbereik
gebruikt, maak dan opnamen met de flitskop in de groothoekpositie
(normaal).
Aandachtspunten voor <G>
De opname wordt mogelijk niet vloeiend, maar onregelmatig of met
aanzienlijke ruis weergegeven.
HDR-tegenlicht is mogelijk niet effectief bij opnamen met overmatig
tegenlicht of met een zeer hoog contrast.
Aandachtspunten voor <F> en <G>
Vergeleken met andere opnamemodi is het opnamegebied kleiner.
1+73 of 1 kan niet worden geselecteerd. Als bij andere
opnamemodi 1+73 of 1 is ingesteld, wordt de opname
opgeslagen in 73.
Als u een bewegend onderwerp fotografeert, is de opname mogelijk
wazig.
De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende
patronen (rasters, strepen, enz.), opnamen in één kleur of bij erg
verschoven opnamen door beweging van de camera.
Vergeleken met normale opnamen kost het opslaan van de opname op
de geheugenkaart meer tijd. Tijdens de verwerking van de opnamen
wordt “BUSY” weergegeven en kunt u geen nieuwe opnamen maken
totdat het verwerkingsproces is voltooid.
Als het programmakeuzewiel is ingesteld op <F> of <G>, is
rechtstreeks afdrukken niet mogelijk. Selecteer een andere modus om
rechtstreeks af te drukken.
75
Wanneer in de basismodi het scherm
met de opname-instellingen wordt
weergegeven, kunt u op de knop <Q>
drukken om het scherm Snel instellen
weer te geven. In de onderstaande tabel
worden de functies vermeld die in de
diverse basismodi met het scherm Snel
instellen kunnen worden ingesteld.
1Stel het programmakeuzewiel in op een basismodus.
2Druk op de knop <Q>. (7)
X Het scherm Snel instellen wordt weergegeven.
3Stel de functie in.
Druk op de toets <S> om een functie te selecteren. (Deze stap
is niet noodzakelijk in de modi <A>, <7>, en <G>.)
X
De geselecteerde functie en Uitleg (pag. 52) worden weergegeven.
Druk op de toets <U> of draai aan het instelwiel <6
> om de
instelling te wijzigen.
Functies die in de basismodi kunnen worden ingesteld
o
: standaardinstelling
k
: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen
* Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-uitschakelaar op <2> zet, worden
de standaardinstellingen hersteld (behalve de zelfontspanner).
Q Snel instellen
Functie
A
(pag. 58)
7
(pag. 63)
C
(pag. 64)
2
(pag. 67)
3
(pag. 68)
4
(pag. 69)
5
(pag. 70)
6
(pag. 71)
F
(pag. 72)
G
(pag. 73)
Transport-
modus
u: Enkelbeeld
o o o k o o k o o o
i: Continue opname
k k k o k k o k k k
Zelfontspanner
(pag. 103)
Q
k k k k k k k k k k
l
k k k k k k k k k k
q
k k k k k k k k k k
Flitsen
a: Automatisch flitsen
o o o o o
D:
Flitser aan (flitst altijd)
k k
b: Flitser uit
o k o o o o
Sfeeropnamen (pag. 76)
k k k k k k k
Licht-/scèneopnamen (pag. 79)
k k k k
De achtergrond onscherper/scherper maken (pag. 65)
k
Voorbeeld: Portretmodus
76
U kunt de sfeer selecteren die u voor de opname wilt gebruiken,
behalve wanneer de basismodus <A>, <7> of <G> is ingesteld.
1
Stel het programmakeuzewiel op een
van de volgende modi in: <
C
>, <
2
>,
<
3
>, <
4
>, <
5
>, <
6
> of <
F
>.
2
Geef het Live view-beeld weer.
Als het Live view-beeld wordt
weergegeven, kunt u het sfeereffect
zien.
Druk op de knop <A> om naar Live
view-opname over te schakelen.
3
Selecteer in het scherm Snel
instellen de gewenste sfeer.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de toets <
V
> om [
Standaard
]
te selecteren. [
Sfeeropnamen
] wordt
weergegeven op het scherm.
Druk op de toets <
U
> of draai aan het instelwiel
<
6
> om de gewenste sfeer te selecteren.
X
Op het LCD-scherm wordt weergegeven
hoe de opname er met de geselecteerde
sfeerinstelling zal uitzien.
Opname via sfeerselectie
Sfeer C 2 3 4 5 6 F Sfeereffect
Standaard
kkkkkkk
Geen instelling
Levendig
kkkkkkk
Zwak/Standaard/Sterk
Soft
kkkkkkk
Zwak/Standaard/Sterk
Warm
kkkkkkk
Zwak/Standaard/Sterk
Intens
kkkkkkk
Zwak/Standaard/Sterk
Koel
kkkkkkk
Zwak/Standaard/Sterk
Helderder
kkkkkkk
Zwak/Normaal/Sterk
Donkerder
kkkkkkk
Zwak/Normaal/Sterk
Monochroom
kkkkkkk
Blauw/Z/W/Sepia
77
Opname via sfeerselectie
4
Stel het sfeereffect in.
Druk op de toets <V> om de
effectenbalk te selecteren. [Effect]
wordt dan onder in het scherm
weergegeven.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om het gewenste
effect te selecteren.
5
Maak de opname.
Druk op de ontspanknop om een
opname te maken terwijl het Live
view-beeld wordt weergegeven.
Druk op de knop <A> om de Live
view-modus te verlaten en weer via
de zoeker te fotograferen. Druk
vervolgens de ontspanknop helemaal
in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de
aan-uitschakelaar op <2> zet,
wordt de instelling [ Standaard]
hersteld.
Het Live view-beeld dat met de toegepaste sfeerinstelling wordt
weergegeven, ziet er niet exact hetzelfde uit als de eigenlijke foto.
Bij gebruik van de flitser is het sfeereffect mogelijk minimaal.
Bij fel licht buiten heeft het Live view-beeld op het scherm mogelijk niet
dezelfde helderheid of sfeer als de eigenlijke foto die u maakt. Stel
[52: LCD-helderheid] in op 4 en kijk naar het Live view-beeld terwijl
u zorgt dat het omgevingslicht geen invloed op het scherm heeft.
Als u niet wilt dat tijdens het instellen van functies het Live view-beeld wordt
weergegeven, drukt u na stap 1 op de knop <Q>. Wanneer u op knop
<Q> drukt, wordt het scherm Snel instellen weergegeven. Vervolgens kunt
u [Sfeeropnamen] en [Effect] instellen en via de zoeker opnamen maken.
Opname via sfeerselectie
78
Sfeerinstellingen
Standaard
Standaardopnamekenmerken voor de respectieve opnamemodus.
Let op: <2> heeft opnamekenmerken die voor portretfoto's zijn
geoptimaliseerd en <3> is geoptimaliseerd voor landschapsfoto's.
Elke sfeer is een aanpassing van de opnamekenmerken van de
respectieve opnamemodus.
Levendig
Het onderwerp wordt scherp en levendig weergegeven. Met deze
sfeerinstelling ziet de foto er indrukwekkender uit dan met de
instelling [ Standaard].
Soft
Het onderwerp wordt zachter en subtieler weergegeven. Goed voor
portretten, huisdieren, bloemen, enzovoort.
Warm
Het onderwerp wordt zachter en met warmere kleuren
weergegeven. Goed voor portretten, huisdieren en andere
onderwerpen die u een warme uitstraling wilt geven.
Intens
De algehele helderheid wordt iets verminderd, terwijl het onderwerp
wordt benadrukt voor een intensere sfeer. Mensen of levende
onderwerpen vallen hierdoor meer op.
Koel
De algehele helderheid wordt iets verminderd waarbij koelere
kleurtinten worden toegepast. Een onderwerp in de schaduw komt
hierdoor kalmer en imposanter over.
Helderder
De opname wordt lichter weergegeven.
Donkerder
De opname wordt donkerder weergegeven.
Monochroom
De opname is monochroom. U kunt de monochroomkleur instellen
op zwart-wit, sepia of blauw. Wanneer [Monochroom] is
geselecteerd, wordt in de zoeker <0> weergegeven.
79
In de basismodi <2>, <3>, <4> en <5> kunt u opnamen maken
waarbij de instellingen met de lichtomstandigheden of het type scène
overeenkomen. In de meeste situaties voldoet [ Stand. inst.], maar
als de instellingen aan de lichtomstandigheden of het type scène zijn
aangepast, zal de opname nauwkeuriger overeenkomen met wat u ziet.
Voor Live view-opnamen moet u, als u zowel [Licht-/scèneopnamen]
als [Sfeeropnamen] (pag. 76) instelt, eerst [Licht-/scèneopnamen]
instellen. Hierdoor wordt het gemakkelijker om het resultaat op het
LCD-scherm te bekijken.
1
Stel het programmakeuzewiel op
een van de volgende modi in:
<2>, <3>, <4> of <5>.
2
Geef het Live view-beeld weer.
Als het Live view-beeld wordt
weergegeven, kunt u het resultaat
zien.
Druk op de knop <A> om naar Live
view-opname over te schakelen.
Opname via licht of scènetype
Licht of scène 2 3 4 5
Stand. inst.
k k k k
Daglicht
k k k k
Schaduw
k k k k
Bewolkt
k k k k
Kunstlicht
k k k
TL-licht
k k k
Zonsondergang
k k k k
Opname via licht of scènetype
80
3
Selecteer in het scherm Snel
instellen het type licht of scène.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de toets <V> om
[ Stand. inst.] te selecteren.
[Licht-/scèneopnamen] wordt
weergegeven op het scherm.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om het gewenste
type licht of scène te selecteren.
X
Op het LCD-scherm wordt weergegeven
hoe de opname er met het geselecteerde
type licht of scène zal uitzien.
4
Maak de opname.
Druk op de ontspanknop om een
opname te maken terwijl het Live
view-beeld wordt weergegeven.
Druk op de knop <
A
> om de Live view-
modus te verlaten en weer via de zoeker te
fotograferen. Druk vervolgens de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de
aan-uitschakelaar op <
2
> zet, wordt
de instelling [
Stand. inst.
] hersteld.
Als u de flitser gebruikt, gaat de instelling over op [
Stand. inst.
]. (In de
opname-informatie wordt echter het ingestelde type licht of scène weergegeven.)
Als u deze functie samen met [
Sfeeropnamen
] wilt instellen, kiest u de optie
onder [
Licht-/scèneopnamen
] die het beste past bij de sfeer die u hebt
ingesteld. Wanneer u bijvoorbeeld [
Zonsondergang
] hebt gekozen, worden
warme kleuren benadrukt. Dit past wellicht niet bij de sfeer die u hebt ingesteld.
Als u niet wilt dat tijdens het instellen van functies het Live view-beeld wordt
weergegeven, drukt u na stap 1 op de knop <Q>. Wanneer u op knop
<Q> drukt, wordt het scherm Snel instellen weergegeven. Vervolgens kunt
u [Licht-/scèneopnamen] instellen en via de zoeker opnamen maken.
81
Opname via licht of scènetype
Instellingen voor het type licht of scène
Stand. inst.
Een standaardinstelling die geschikt is voor de meeste
onderwerpen.
Daglicht
Voor onderwerpen in zonlicht. Hiermee zien blauwe luchten en
groene gebieden zoals bomen en struiken er natuurlijker uit en
worden lichtgekleurde bloemen beter weergegeven.
Schaduw
Voor onderwerpen in de schaduw. Geschikt voor huidskleurtinten
die mogelijk te blauwachtig worden weergegeven en voor
lichtgekleurde bloemen.
Bewolkt
Voor onderwerpen bij een bewolkte lucht. Huidskleurtinten en
landschappen die er op een bewolkte dag mat kunnen uitzien,
worden warmer weergegeven. Dit werkt ook bij lichtgekleurde
bloemen.
Kunstlicht
Voor onderwerpen die door kunstlicht worden verlicht. Vermindert
de roodoranje kleurzweem die door kunstlicht wordt veroorzaakt.
TL-licht
Voor onderwerpen die door TL-licht worden verlicht. Geschikt voor
alle typen TL-verlichting.
Zonsondergang
Geschikt voor het vastleggen van de indrukwekkende kleuren van
een zonsondergang.
82
Hieronder wordt beschreven hoe u opnamen het eenvoudigst kunt
weergeven. Zie pagina 237 voor meer informatie over de weergaveprocedure.
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De laatst gemaakte of laatst bekeken
opname wordt weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Als u opnamen vanaf de laatste opname wilt
weergeven, drukt u op de toets <
Y
>. Als u
opnamen vanaf de eerste opname (de oudste)
wilt weergeven, drukt u op de toets <
Z
>.
Telkens als u op de knop <
B
> drukt,
wordt het weergaveformaat gewijzigd.
3
Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <
x
> om de opname-
weergave te beëindigen en naar de
opname-instellingen terug te keren.
x Opnamen weergeven
Geen informatie
Histogram
Met basisinformatie
Weergave met opname-informatie
83
3
Creatieve opnamen
Om mislukte opnamen te voorkomen, worden in de
basismodi de meeste functies automatisch ingesteld.
Deze kunnen niet worden gewijzigd. In de modus <d>
(AE-programma) kunt u diverse functies instellen en
creatievere opnamen maken.
In de modus <d> stelt de camera de sluitertijd en het
diafragma automatisch in om een standaardbelichting te
verkrijgen.
Het verschil tussen de basismodi en <d> wordt uitgelegd
op pagina 310.
De functies die in dit hoofdstuk worden toegelicht, kunnen
ook worden gebruikt in de modi <s>, <f> en <a>.
Deze komen in hoofdstuk 4 aan de orde.
De markering M rechts van de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 24) beschikbaar is.
*<d> staat voor programma.
* AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure).
84
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die het
beste bij de helderheid van het onderwerp passen. Dit heet AE-
programma.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <d>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Kijk door de zoeker en richt het
geselecteerde AF-punt op het
onderwerp. Druk de ontspanknop
vervolgens half in.
X De stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld, licht gedurende korte
tijd rood op en ook het
focusbevestigingslampje <o>
rechtsonder in de zoeker gaat
branden (in de modus 1-beeld AF).
X De sluitertijd en het diafragma
worden automatisch ingesteld en
in de zoeker weergegeven.
3
Controleer het scherm.
Er wordt een standaardbelichting
verkregen zolang de waarden voor
de sluitertijd en het diafragma niet
knipperen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
d: AE-programma
85
d: AE-programma
Wijzig de ISO-snelheid of gebruik de ingebouwde flitser.
Als u de belichting op het omgevingslicht en het onderwerp wilt
afstemmen, kunt u de ISO-snelheid wijzigen (pag. 90) of de
ingebouwde flitser gebruiken (pag. 104). In de modus <d> gaat de
ingebouwde flitser niet automatisch af. Bij weinig licht drukt u
daarom op de flitsknop <I> om de ingebouwde flitser omhoog te
klappen.
U kunt het programma aanpassen. (Programmakeuze)
Nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt, draait u aan het
instelwiel <6> om de combinatie van sluitertijd en diafragma
(het programma) te wijzigen. Programmakeuze wordt automatisch
geannuleerd nadat de opname is gemaakt. Programmakeuze is niet
mogelijk wanneer u de flitser gebruikt.
Opnametips
Wanneer de sluitertijd '30"' en het maximale
diafragma knipperen, is er sprake van onderbelichting.
Verhoog de ISO-snelheid of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd '4000' en het minimale
diafragma knipperen, is er sprake van overbelichting.
Verlaag de ISO-snelheid.
Verschillen tussen <d> en <A> (Automatisch/scène)
In de modus <A> worden veel functies, zoals het AF-gebruik en de
ingebouwde flitser, automatisch ingesteld om slechte opnamen te
voorkomen. U kunt daarom slechts een beperkt aantal functies wijzigen.
In de modus <d> worden echter alleen de sluitertijd en het diafragma
automatisch ingesteld. U kunt het AF-gebruik, de ingebouwde flitser en
andere functies naar wens instellen (pag. 310).
86
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn tien
instellingen voor de opnamekwaliteit: 73, 83, 74, 84, 7a, 8a,
b, c, 1+73, 1.
1
Selecteer [Beeldkwalit.].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Beeldkwalit.] en druk
vervolgens op <0>.
X [Beeldkwalit.] wordt weergegeven.
2
Selecteer de opnamekwaliteit.
Het respectieve aantal pixels en het
aantal mogelijke opnamen worden
weergegeven om u te helpen de
gewenste kwaliteit te selecteren.
Druk vervolgens op <0>.
3 De opnamekwaliteit instellen
Vastgelegde pixels (aantal pixels)
Maximumaantal
opnamen
87
3 De opnamekwaliteit instellen
* De cijfers voor de bestandsgrootte, het aantal mogelijke opnamen en de maximale
opnamereeks zijn gebaseerd op een testgeheugenkaart van 8 GB en de testnormen
van Canon (beeldverhouding 3:2, ISO 100 en beeldstijl Standaard). Deze cijfers
kunnen verschillen afhankelijk van het onderwerp, merk van de kaart,
beeldverhouding, ISO-snelheid, beeldstijl, persoonlijke voorkeuze, enzovoort.
* De cijfers tussen haakjes hebben betrekking op een kaart van 8 GB die compatibel is
met UHS-I en die is gebaseerd op de testnormen van Canon.
Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering)
Beeldkwaliteit
Vastgelegde
pixels
(megapixels)
Bestands-
grootte
(MB)
Maximum-
aantal
opnamen
Maximale
opnamereeks
73
Hoge
kwaliteit
JPEG
Circa 17,9
(18 M)
6,4 1140 22 (30)
83 3,2 2240 2240 (2240)
74
Gemiddelde
kwaliteit
Circa 8,0
(8 M)
3,4 2150 410 (2150)
84 1,7 4200 4200 (4200)
7a
Lage
kwaliteit
Circa 4,5
(4,5 M)
2,2 3350 3350 (3350)
8a 1,1 6360 6360 (6360)
b Circa 2,5 (2,5 M) 1,3 5570 5570 (5570)
c
Circa 0,35
(0,35 M)
0,3 21560 21560 (21560)
1+73
Hoge
kwaliteit
Circa 17,9
(18 M)
23,5+6,4 230 3 (3)
1 23,5 290 6 (6)
88
3 De opnamekwaliteit instellen
Ik wil de opnamekwaliteit selecteren die bij het papierformaat
past waarop ik wil afdrukken.
Raadpleeg het diagram links bij het
kiezen van de opnamekwaliteit. Als u de
opname wilt bijsnijden, wordt het
aanbevolen om een hogere kwaliteit
(meer pixels) te selecteren, zoals 73,
83, 1+73 of 1.
b is geschikt voor het weergeven van
opnamen in een digitale fotolijst. c is
geschikt voor het e-mailen van de
opname of voor gebruik op een website.
Wat is het verschil tussen
7 en 8?
Dit geeft een andere opnamekwaliteit aan als gevolg van een andere
compressie. Zelfs met hetzelfde aantal pixels heeft de opname die met
7
is
gemaakt een hogere opnamekwaliteit. Als
8
is geselecteerd, is de
opnamekwaliteit iets lager, maar kunnen er meer opnamen op de kaart worden
opgeslagen. De opties
b
en
c
hebben beide kwaliteitsinstelling
7
(Fijn).
Ik heb meer opnamen kunnen maken dan het aangegeven
maximumaantal opnamen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunt u mogelijk meer
opnamen maken dan is aangegeven. Minder is echter ook mogelijk.
Het weergegeven aantal mogelijke opnamen is slechts een schatting.
Geeft de camera de maximale opnamereeks weer?
De maximale opnamereeks wordt rechts in de zoeker weergegeven.
Aangezien de indicator slechts één cijfer weergeeft (0 - 9), wordt elk
getal dat hoger is dan 9, weergegeven als '9'. Dit getal wordt ook
weergegeven als er geen kaart in de camera is geplaatst. Pas op dat
u geen opnamen maakt als er zich geen kaart in de camera bevindt.
Wanneer moet ik
1 gebruiken?
1
-opnamen moeten met de computer worden bewerkt. Zie voor meer informatie
'Informatie over
1
' en 'Informatie over
1
+
73
' op de volgende pagina.
Veelgestelde vragen
A4 (29,7 x 21 cm)
12,7 x 8,9 cm
A3 (42 x 29,7 cm)
74
84
A2 (42 x 59,4 cm)
73
83
1+73
1
7a
8a
b
Papierformaat
89
3 De opnamekwaliteit instellen
1-opnamen zijn onbewerkte opnamegegevens die nog moeten
worden omgezet in 73 of andere typen afbeeldingen. Hoewel voor het
weergeven van 1-opnamen op de computer software als Digital
Photo Professional nodig is (meegeleverd, pag. 350), kunnen op 1-
opnamen erg eenvoudig bewerkingen worden toegepast die bij andere
soorten opnamen niet mogelijk zijn. 1 is geschikt als u de opname
zelf nauwkeurig wilt bewerken of opnamen van een belangrijk
onderwerp wilt maken.
Met 1+73 wordt er door slechts één opname te maken zowel een
1- als een 73-opname opgeslagen. De twee opnamen worden
gelijktijdig op de kaart opgeslagen. De twee opnamen worden
opgeslagen in dezelfde map en met hetzelfde bestandsnummer
(bestandsextensie .JPG voor JPEG en .CR2 voor RAW). 73-opnamen
kunnen zelfs worden bekeken of afgedrukt met een computer waarop
de bij de camera geleverde software niet is geïnstalleerd.
Informatie over 1
Informatie over 1+73
Bestandsnummer
Bestandsextensie
0001 . JPG
0001 . CR2
1 beeld
73 beeld
RAW-opnamen kunnen mogelijk niet worden weergegeven met commerciële
software van derden. We raden u aan om de meegeleverde software te
gebruiken.
90
Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de
waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt
de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 91).
1
Druk op de knop <i>. (9)
X [ISO-snelheid] wordt weergegeven.
2
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de toets <
U
> of draai aan het
instelwiel <
6
> om de gewenste ISO-snelheid
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
U kunt de ISO-snelheid ook in de
zoeker instellen door aan het
instelwiel <6> te draaien.
Als u [
AUTO
] selecteert, wordt de ISO-
snelheid automatisch ingesteld (pag. 91).
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
* Bij hoge ISO-snelheden kunnen opnamen er korreliger uitzien.
i: De ISO-snelheid wijzigenN
ISO-snelheid
Opnamesituatie
(geen flits)
Flitsbereik
100 - 400 Zonnig, buiten
Hoe hoger de ISO-snelheid,
hoe groter het flitsbereik zal
zijn (pag. 104).
400 - 1600 Bewolkt of 's avonds
1600 - 12800, H Donker, binnen of 's avonds
Als onder [
54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie [
2: ISO vergroten
] is
ingesteld op [
1: Aan
], kan '
H
' (gelijk aan ISO 25600) ook worden ingesteld (pag. 294).
Als onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte
tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kunnen ISO 100 en 'H'
(gelijk aan ISO 25600) niet worden ingesteld (pag. 295).
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen er korreliger uitzien. Lange belichtings-
tijden kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
91
i: De ISO-snelheid wijzigenN
Als u de ISO-snelheid instelt op [AUTO],
wordt de werkelijk in te stellen ISO-
snelheid weergegeven wanneer u de
ontspanknop half indrukt. Zoals op de
volgende pagina staat aangegeven,
wordt de ISO-snelheid automatisch
aangepast aan de opnamemodus.
ISO [AUTO]
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Als u een hoge ISO-snelheid en de flitser gebruikt om een onderwerp te
fotograferen dat zich dichtbij bevindt, kan de opname overbelicht zijn.
Met ISO 12800 of 'H' (gelijk aan ISO 25600) neemt de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af.
Omdat 'H' (gelijk aan ISO 25600) een uitgebreide ISO-snelheid is, zullen
ruis (zoals lichte puntjes en strepen) en onregelmatige kleuren beter
zichtbaar zijn dan normaal.
De maximaal instelbare ISO-snelheid is bij het maken van foto's anders
dan bij het maken van filmopnamen (handmatige belichting). De door u
ingestelde ISO-snelheid wordt daarom mogelijk aangepast als u van
fotograferen overschakelt naar het maken van filmopnamen. Ook als u
terugschakelt naar fotograferen, wordt de ISO-snelheid niet teruggezet
naar de oorspronkelijke instelling.
De maximaal instelbare ISO-snelheid is afhankelijk van de instelling voor
[2: ISO vergroten] onder [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)].
Wanneer [
0: Uit
] is ingesteld: als u voor het maken van foto's de ISO-
snelheid instelt op ISO 12800 en vervolgens overschakelt naar het maken
van filmopnamen, wordt de ISO-snelheid gewijzigd naar ISO 6400.
Wanneer [1:Aan] is ingesteld: als u voor het maken van foto's de ISO-
snelheid instelt op ISO 12800/H (gelijk aan ISO 25600) en vervolgens
overschakelt naar het maken van filmopnamen, wordt de ISO-snelheid
gewijzigd naar H (gelijk aan ISO 12800).
92
i: De ISO-snelheid wijzigenN
*1: Vast op ISO 400 voor bulb-belichting.
*2: Afhankelijk van de ingestelde maximale ISO-snelheid.
*3: Indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt ISO 100 of een hogere ISO-
snelheid ingesteld.
*4: Behalve in de modi A, 6, en F.
*5: Automatisch ingesteld tussen ISO 400 en 1600 (of tot de maximumgrens) in
de modi C, 2, 3, 4, 5 en <d> als u reflectieflitsen gebruikt met een
externe Speedlite.
Voor ISO auto kunt u de maximale ISO-snelheid instellen op een
waarde tussen ISO 400 en ISO 6400.
Selecteer op het tabblad [z3] de optie
[ISO auto] en druk op <0>. Selecteer
de ISO-snelheid en druk op <0>.
Opnamemodus Instelling ISO-snelheid
A/ 7/ C/ 3/ 4/ 5/ 6/ G
Automatisch ingesteld tussen ISO 100
en 6400
2 ISO 100
F
Automatisch ingesteld tussen ISO 100
en 12800
d/ s/ f/ a*
1
Automatisch ingesteld tussen ISO 100
en 6400
*
2
Met flitser ISO 400*
3
*
4
*
5
3
De maximale ISO-snelheid instellen voor [
ISO auto
]
N
Als [AUTO] is ingesteld, wordt de ISO-snelheid in volledige stappen
weergegeven. De ISO-snelheid wordt in werkelijkheid echter in kleinere
stappen ingesteld. In de opname-informatie (pag. 266) kan daarom een
ISO-snelheid van bijvoorbeeld 125 of 640 worden weergegeven.
In de modus <2> wordt daadwerkelijk de ISO-snelheid gebruikt die in
de tabel wordt weergegeven, ook als ISO 100 niet wordt weergegeven.
93
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opnamekenmerken verkrijgen
die bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp passen.
In de basismodi kunt u geen beeldstijl selecteren.
1
Druk op de knop <XA>.
X [Beeldstijl] wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om de gewenste
beeldstijl te selecteren. Druk
vervolgens op <0>.
D Automatisch
De kleurtoon wordt aangepast aan de omstandigheden. In natuur-
en buitenopnamen en opnamen van zonsondergangen zien de
kleuren er levendig uit, met name voor blauwe luchten, bomen en
struiken en zonsondergangen.
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een
algemene beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Geschikt voor portretten in close-up.
Door de [Kleurtoon] te wijzigen (pag. 131), kunt u de
huidskleurtint aanpassen.
A
Optimale opnamekenmerken voor het onderwerp
N
Kenmerken van beeldstijlen
Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt
verkregen met [Automatisch].
94
A Optimale opnamekenmerken voor het onderwerpN
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en
heldere opnamen. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende
landschappen.
S Neutraal
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. Voor
natuurlijke kleuren en ingetogen opnamen.
U Natuurlijk
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te verwerken. Wanneer het
onderwerp wordt vastgelegd bij een kleurtemperatuur van 5200 K,
wordt de kleur colorimetrisch aangepast aan de kleur van het
onderwerp. De opnamen zullen er mat en ingetogen uitzien.
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt een standaardstijl, zoals [Portret], [Landschap], een
beeldstijlbestand, enzovoort opslaan en deze naar wens
aanpassen (pag. 133). Een beeldstijl die niet door de gebruiker is
aangepast, heeft dezelfde standaardinstellingen als de beeldstijl
[Automatisch].
Zwart-witopnamen die zijn vastgelegd in een ander bestandsformaat
dan 1 kunnen niet worden teruggezet naar kleur. Als u later opnamen
in kleur wilt maken, dient u ervoor te zorgen dat de instelling
[Monochroom] is geannuleerd. Wanneer [Monochroom] is
geselecteerd, wordt <0> weergegeven in de zoeker.
95
U kunt het AF-gebruik (automatische scherpstelling) selecteren dat bij de
opnameomstandigheden en het onderwerp past. In de basismodi wordt het
optimale AF-gebruik automatisch ingesteld voor de respectieve opnamemodus.
1
Zet op het objectief de
focusinstellingsknop op <AF>.
2
Druk op de knop <Zf>.
X [AF-gebruik] wordt weergegeven.
3
Selecteer het AF-gebruik.
Druk op de toets <
U
> of draai aan het
instelwiel <
6
> om het gewenste AF-gebruik
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp en
druk de ontspanknop half in. De camera
stelt vervolgens automatisch scherp in
het geselecteerde AF-gebruik.
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Als de scherpstelling is bereikt, licht de stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld gedurende korte tijd rood op en gaat ook het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker branden.
Bij meervlaksmeting (pag. 115) wordt de belichting ingesteld op het
moment dat er op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de scherpstelling
vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe beeldcompositie maken.
f: Het AF-gebruik wijzigenN
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
96
f: Het AF-gebruik wijzigenN
Dit AF-gebruik is geschikt voor bewegende onderwerpen waarbij de
scherpstelafstand telkens verandert. Zolang u de ontspanknop half
ingedrukt houdt, blijft de camera continu op het onderwerp scherpstellen.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt
gemaakt.
Bij automatische AF-puntselectie (pag. 97) stelt de camera scherp op
het middelste AF-punt. Als het onderwerp zich tijdens het scherpstellen
van het middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera het onderwerp
volgen zolang dit nog binnen het bereik van een ander AF-punt valt.
In de modus AI Focus AF schakelt het AF-gebruik automatisch van
1-beeld AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt.
Als het onderwerp in beweging komt nadat erop is scherpgesteld bij
het gebruik van 1-beeld AF, wordt deze beweging door de camera
gesignaleerd. De camera wijzigt vervolgens het AF-gebruik
automatisch naar AI Servo AF en blijft het onderwerp volgen.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-gebruik
Als u niet kunt scherpstellen, gaat het focusbevestigingslampje <o> in
de zoeker knipperen. In dit geval kan er geen opname worden gemaakt,
ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Maak een nieuwe
beeldcompositie en probeer opnieuw scherp te stellen. Of zie
'Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld' (pag. 100).
Als de optie [z1: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u
geen pieptoon als er op het onderwerp is scherpgesteld.
In de modus AI Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als er op het onderwerp is
scherpgesteld. Ook gaat het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker niet branden.
Wanneer bij het gebruik van AI Focus AF met actieve Servo-modus op het
onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon. Het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker gaat echter niet branden.
De scherpstelling wordt in dit geval niet vergrendeld.
97
In de basismodi stelt de camera automatisch scherp op het
dichtstbijzijnde onderwerp. Daarom wordt er mogelijk niet altijd op het
beoogde onderwerp scherpgesteld.
In de modi <d>, <s>, <f> en <a> kunt u het AF-punt selecteren
en dat gebruiken om scherp te stellen op het beoogde onderwerp.
1
Druk op de knop <S>. (9)
X Het geselecteerde AF-punt wordt op
het LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven.
2
Selecteer het AF-punt.
Druk op de toets <S> om het AF-
punt te selecteren.
Als u in de zoeker kijkt, kunt u het AF-
punt selecteren door aan het
instelwiel <6> te draaien tot het
gewenste AF-punt rood oplicht.
Als alle AF-punten oplichten, wordt
automatische AF-puntselectie
ingeschakeld. Er wordt dan
automatisch een AF-punt
geselecteerd waarmee op het
onderwerp wordt scherpgesteld.
Wanneer u op <
0
> drukt, wordt er
tussen het middelste AF-punt en
automatische AF-puntselectie gewisseld.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het geselecteerde AF-punt op het
onderwerp en druk de ontspanknop
half in om scherp te stellen.
S Het AF-punt selecterenN
U kunt ook op het scherm tikken om AF-punten te selecteren. Als u bij het
handmatig selecteren van AF-punten linksonder in het scherm op het pictogram
[ ] tikt, wordt er overgeschakeld naar automatische AF-puntselectie.
98
S Het AF-punt selecterenN
Als u van dichtbij een portret wilt maken, gebruikt u 1-beeld AF
en stelt u scherp op de ogen.
Als u eerst op de ogen scherpstelt, kunt u de compositie vervolgens
opnieuw bepalen terwijl het gezicht scherp blijft.
Als het moeilijk is om scherp te stellen, kunt u het beste het
middelste AF-punt selecteren en gebruiken.
Van de negen AF-punten is het middelste het gevoeligste.
Stel de camera in op automatische AF-puntselectie en AI Servo
AF om gemakkelijker op een bewegend onderwerp te kunnen
scherpstellen (pag. 96).
Het middelste AF-punt wordt als eerste gebruikt om op het
onderwerp scherp te stellen. Als het onderwerp zich tijdens het
scherpstellen van het middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera
het onderwerp volgen zolang dit nog binnen het bereik van een
ander AF-punt valt.
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser een paar keer kort wanneer
u de ontspanknop half indrukt. Daarmee wordt het onderwerp belicht,
zodat automatisch scherpstellen makkelijker is.
Opnametips
AF-hulplicht met de ingebouwde flitser
Het AF-hulplicht wordt niet geactiveerd in de volgende opnamemodi:
<7>, <3> en <5>.
Het AF-hulplicht kan niet worden geactiveerd tijdens het gebruik van
AI Servo AF.
Het effectieve bereik van het AF-hulplicht dat door de ingebouwde flitser
wordt geactiveerd, is ongeveer 4 meter.
Wanneer u in de creatieve modi met de knop <I> de ingebouwde flitser
omhoog laat komen (pag. 104), wordt indien nodig het AF-hulplicht
geactiveerd. Afhankelijk van de instelling voor [4: AF-hulplicht] onder
[54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] wordt het AF-hulplicht niet
ingeschakeld.
99
S Het AF-punt selecterenN
Bij een maximaal diafragma van f/5.6:
U kunt met alle AF-punten scherpstellen op basis van kruismetingen (verticale
en horizontale lijnen worden tegelijkertijd gedetecteerd). Bij bepaalde
objectieven (zie hieronder) kunnen met de buitenste AF-punten alleen
verticale of horizontale lijnen worden gedetecteerd (geen kruismetingen).
Bij een maximaal diafragma van f/2.8:*
U kunt met het middelste AF-punt uiterst nauwkeurig scherpstellen op basis
van kruismetingen (verticale en horizontale lijnen worden tegelijkertijd
gedetecteerd). Het middelste AF-punt is ongeveer twee keer zo gevoelig voor
het detecteren van verticale en horizontale lijnen als de andere AF-punten.
Met de overige acht AF-punten kan op dezelfde manier worden scherpgesteld op
basis van kruismetingen als met objectieven met een maximaal diafragma van f/5.6.
*
Met uitzondering van de objectieven EF 28-80mm f/2.8-4L USM en EF 50mm f/2.5 Compact Macro.
Van de volgende objectieven zijn de drie AF-punten aan de linkerkant en de drie
AF-punten aan de rechterkant alleen gevoelig voor horizontale lijnen. De bovenste
en onderste AF-punten zijn alleen gevoelig voor verticale lijnen. Scherpstelling op
basis van kruismetingen is alleen mogelijk met het middelste AF-punt.
EF 35-80mm f/4-5.6
EF 35-80mm f/4-5.6 II
EF 35-80mm f/4-5.6 III
EF 35-80mm f/4-5.6 USM
EF 35-105mm f/4.5-5.6
EF 35-105mm f/4.5-5.6 USM
EF 80-200mm f/4.5-5.6 II
EF 80-200mm f/4.5-5.6 USM
AF-gebruik en maximaal diafragma van het objectief
Objectieven waarmee niet kan worden scherpgesteld
op basis van kruismetingen met alle AF-punten
Als u een extender (afzonderlijk verkrijgbaar) gebruikt en het maximale diafragma
kleiner wordt dan f/5.6, is automatisch scherpstellen niet mogelijk (behalve in de modi
[
u+volgen
], [
FlexiZone - Multi
] en [
FlexiZone - Single
] tijdens Live view-
opnamen). Raadpleeg de instructiehandleiding van de extender voor meer informatie.
100
Soms kan er niet automatisch worden scherpgesteld (het focus-
bevestigingslampje <o> van de zoeker knippert dan). Dit kan onder
meer voorkomen bij de volgende onderwerpen:
Onderwerpen met erg weinig contrast
(bijvoorbeeld strakblauwe luchten, muren met een effen kleur, enzovoort)
Onderwerpen bij zeer weinig licht
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel tegenlicht
(bijvoorbeeld auto's met een zeer reflecterende carrosserie, enzovoort)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf worden gedekt door een AF-punt
(bijvoorbeeld een dier in een kooi, enzovoort)
Zich herhalende patronen
(bijvoorbeeld vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort)
Ga in dergelijke situaties op een van de volgende manieren te werk:
(1) Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat op dezelfde
afstand staat als het onderwerp en vergrendel de scherpstelling
vóórdat u de compositie opnieuw bepaalt (pag. 61).
(2) Zet de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> en stel
handmatig scherp.
1
Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <MF>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel scherp door aan de focusring op
het objectief te draaien totdat u het
onderwerp scherp in de zoeker ziet.
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
MF: Handmatig scherpstellen
Zie pagina 159 voor informatie over onderwerpen waarop moeilijk is scherp
te stellen tijdens Live view-opnamen met [u+volgen], [FlexiZone - Multi]
of [FlexiZone - Single].
Focusring
Als u bij handmatige scherpstelling de ontspanknop half ingedrukt houdt, licht
het AF-punt waarop is scherpgesteld gedurende korte tijd rood op, klinkt de
pieptoon en gaat ook het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker branden.
101
U kunt maximaal circa 5 opnamen per seconde maken. Deze functie
kunt u bijvoorbeeld gebruiken als een kind naar u toe rent en u de
verschillende gezichtsuitdrukkingen wilt vastleggen.
1
Druk op de knop <YiQ>.
2
Selecteer <i>.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om <i>
continue opname te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De camera maakt voortdurend
opnamen terwijl u de ontspanknop
volledig ingedrukt houdt.
Stel ook het AF-gebruik (pag. 95) in dat bij het onderwerp past.
Voor een bewegend onderwerp
Als Al Servo AF is ingesteld, wordt er tijdens continu-opnamen
voortdurend scherpgesteld.
Voor niet-bewegende onderwerpen
Als 1-beeld AF is ingesteld, stelt de camera tijdens continu-
opnamen slechts eenmaal scherp.
U kunt ook de flitser gebruiken.
Aangezien de flitser oplaadtijd nodig heeft, worden de continu-
opnamen minder snel na elkaar gemaakt.
i Continue opname
Opnametips
102
i Continue opname
De maximale snelheid van circa 5 opnamen per seconde voor continu-
opnamen wordt bereikt* bij een sluitertijd van 1/500 seconde of sneller bij
het maximale diafragma (afhankelijk van het objectief). De snelheid van
continu-opnamen neemt mogelijk af door de sluitertijd, het diafragma, de
omstandigheden van het onderwerp, de helderheid, het objectief, het
gebruik van de flitser, enzovoort.
* Met de volgende objectieven kunt u 5 opnamen per seconde maken als
de 1-beeld-AF en Image Stabilizer (beeldstabilisatie) zijn uitgeschakeld:
EF 300mm f/4L IS USM, EF 28-135mm f/3.5-5.6 IS USM,
EF 75-300mm f/4-5.6 IS USM en EF 100-400mm f/4.5-5.6L IS USM.
Bij het gebruik van AI Servo AF neemt de snelheid voor continu-
opnamen mogelijk enigszins af. Dit is afhankelijk van het onderwerp en
het gebruikte objectief.
De snelheid van continu-opnamen neemt iets af als het batterijniveau
laag is.
103
1
Druk op de knop <YiQ>.
2
Selecteer de zelfontspanner.
Druk op de toets <
U
> of draai aan het
instelwiel <
6
> om de zelfontspanner te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Q: Zelfontspanner:10 sec
U kunt ook de afstandsbediening gebruiken (pag. 303).
l:
Zelfontspanner:2 sec
(pag. 140)
q: Zelfontspanner:10 sec en
continu-opnamen
Druk op de toets <
V
> om het aantal
opnamen in te stellen (2 - 10) dat u
met de zelfontspanner wilt maken.
3
Maak de opname.
Kijk door de zoeker, stel scherp op het
onderwerp en druk de ontspanknop helemaal in.
X
U kunt de zelfontspanner in de gaten
houden door middel van het bijbehorende
lampje, de pieptoon en de aftelweergave
(in seconden) op het LCD-scherm.
X
Twee seconden voordat de opname wordt
gemaakt, gaat het lampje van de zelfontspanner
branden en klinkt de pieptoon sneller.
j De zelfontspanner gebruiken
Met <
q
> kan het interval tussen de verschillende opnamen worden verlengd, afhankelijk
van de instellingen voor opnamefuncties zoals de opnamekwaliteit of het gebruik van de flitser.
Als u bij het indrukken van de ontspanknop niet door de zoeker kijkt, kunt u het
beste de oculairdop bevestigen (pag. 304). Als er tijdens het maken van een
opname licht in de zoeker komt, kan dit een negatief effect op de belichting hebben.
Het wordt aanbevolen om na het maken van opnamen met de zelfontspanner de
opname weer te geven (pag. 82) om de scherpstelling en belichting te controleren.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf wilt maken, vergrendelt u de scherpstelling (pag. 61)
op een onderwerp dat zich tijdens de opname op ongeveer dezelfde afstand als uzelf bevindt.
Druk op de knop <
YiQ
> om de zelfontspanner uit te schakelen nadat het aftellen is begonnen.
104
Als u binnenshuis bent of te maken hebt met weinig licht of tegenlicht,
kunt u de ingebouwde flitser omhoog klappen en op de ontspanknop
drukken om opnamen met de flitser te maken. In de modus <d> wordt
de sluitertijd automatisch ingesteld op een waarde tussen 1/60 seconde
en 1/200 seconde om bewegingsonscherpte te voorkomen.
1
Druk op de knop <D>.
In de creatieve modi kunt u altijd op
de knop <D> drukken om opnamen
met de flitser te maken.
Terwijl de flitser wordt opgeladen,
wordt in de zoeker 'DbuSY' en op het
LCD-scherm [BUSYD] weergegeven.
2
Druk de ontspanknop half in.
Controleer linksonder in de zoeker of
het pictogram <D> oplicht.
3
Maak de opname.
De flitser gaat af zodra er is
scherpgesteld en u de ontspanknop
volledig indrukt.
Effectief flitsbereik [bij benadering in meters]
D De ingebouwde flitser gebruiken
ISO-snelheid
(pag. 90)
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS II
EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM
Groothoek Tele
100 1 - 3,7 1 - 2,3
200 1 - 5,3 1 - 3,3
400 1 - 7,4 1 - 4,6
800 1 - 10,5 1 - 6,6
1600 1 - 14,9 1 - 9,3
3200 1 - 21,0 1 - 13,1
6400 1 - 29,7 1 - 18,6
12800 1 - 42,0 1 - 26,3
H: 25600 1 - 59,4 1 - 37,1
105
D De ingebouwde flitser gebruiken
Verhoog de ISO-snelheid als het onderwerp ver weg is
(pag. 90).
Door de ISO-snelheid te verhogen, kunt u het flitsbereik vergroten.
Verlaag de ISO-snelheid bij fel licht.
Verlaag de ISO-snelheid als de belichtingsinstelling in de zoeker knippert.
Verwijder de zonnekap van het objectief en bewaar een afstand
tot het onderwerp van minstens 1 meter.
Als er een zonnekap op het objectief is bevestigd of als u te dicht bij het
onderwerp staat, kan de onderzijde van de opname er donker uitzien doordat
de flitser wordt belemmerd. Controleer bij belangrijke opnamen op het LCD-
scherm of de flitsbelichting er natuurlijk uit ziet (niet donker onderaan).
Het rode-ogeneffect kan worden geminimaliseerd of voorkomen als u
bij flitsfoto's de rode-ogencorrectielamp gebruikt.
Rode-ogencorrectie kan in iedere opnamemodus worden ingesteld,
behalve in <7> <3> <5> en <G>.
Selecteer op het tabblad [
z1
] de optie [
R.ogen
Aan/Uit
] en druk vervolgens op <
0
>. Selecteer
[
Inschakelen
] en druk vervolgens op <
0
>.
Als u de ontspanknop half indrukt wanneer u
opnamen maakt met de flitser, gaat het rode-
ogencorrectielampje branden. Wanneer u
vervolgens de ontspanknop helemaal
indrukt, wordt de opname gemaakt.
Opnametips
3 Rode-ogencorrectie gebruiken
Rode-ogencorrectie is het effectiefst als het onderwerp naar het rode-
ogencorrectielampje kijkt in een goed verlichte ruimte of wanneer u dicht
bij het onderwerp staat.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt de
schaalweergave onder in de zoeker kleiner waarna
hij wordt uitgeschakeld. Voor het beste resultaat
maakt u de opname nadat deze schaalweergave is uitgeschakeld.
De effectiviteit van de rode-ogencorrectie is afhankelijk van het onderwerp.
107
4
Opnamefuncties voor
gevorderden
Dit hoofdstuk is een aanvulling op hoofdstuk 3. U leest
in dit hoofdstuk op welke manieren u nog meer creatief
kunt fotograferen.
In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt uitgelegd
hoe u de modi <s>, <f> en <a> op het
programmakeuzewiel kunt gebruiken.
Alle functies die in hoofdstuk 3 zijn besproken, kunnen ook
worden gebruikt met de modi <s>, <f> en <a>.
Zie pagina 310 voor informatie over welke functies in de
diverse opnamemodi kunnen worden gebruikt.
De markering M rechts van de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 24) beschikbaar is.
De instelwielwijzer <c> wordt samen
met de sluitertijd, het diafragma of de
waarde voor belichtingscompensatie
weergegeven en geeft aan dat u het
instelwiel <6> kunt draaien om de
desbetreffende instelling aan te passen.
c De instelwielwijzer
108
Met de modus <s> (automatische belichting met sluitervoorkeur) op
het programmakeuzewiel kunt u de actie bevriezen of onscherp maken.
* <s> staat voor Time value (tijdwaarde).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <s>.
2
Stel de gewenste sluitertijd in.
Zie 'Opnametips' voor advies over het
instellen van de sluitertijd.
Als u het instelwiel <6> naar rechts
draait, stelt u een kortere sluitertijd in.
Als u het wiel naar links draait, stelt u
een langere sluitertijd in.
3
Maak de opname.
Wanneer u scherpstelt en de
ontspanknop volledig indrukt, wordt
de opname gemaakt met de
geselecteerde sluitertijd.
s:
De beweging van het onderwerp vastleggen
Onscherp gemaakte beweging
(lange sluitertijd: 1/30 seconde)
Bevroren actie
(korte sluitertijd: 1/2000 seconde)
Weergegeven sluitertijd
Op het LCD-scherm wordt de sluitertijd als een breuk weergegeven. In de
zoeker wordt echter alleen de noemer weergegeven. Verder betekent '0"5'
een sluitertijd van 0,5 seconden en '15"' een sluitertijd van 15 seconden.
109
s: De beweging van het onderwerp vastleggen
Een snel bewegend onderwerp bevriezen
Gebruik een korte sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/4000 en 1/500 seconde.
Een rennend kind of dier onscherp maken om de indruk van
beweging te wekken
Gebruik een gemiddelde sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/250 en 1/30 seconde.
Volg het bewegende onderwerp met de zoeker en druk de ontspanknop in om
de opname te maken. Wanneer u gebruikmaakt van een teleobjectief, dient u
dit goed vast te houden om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Een stromende rivier of fontein onscherp maken
Gebruik een lange sluitertijd van 1/30 seconde of langer. Gebruik
een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Stel de sluitertijd zo in dat de weergegeven diafragmawaarde niet knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de
sluitertijd wijzigt terwijl het diafragma wordt
weergegeven, wordt de diafragmawaarde ook
gewijzigd. Op die manier wordt dezelfde belichting
(hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt)
gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare
diafragmabereik overschrijdt, knippert de diafragmawaarde om aan
te geven dat de standaardbelichting niet kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de maximale diafragmawaarde (laagste
getal). Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om
een langere sluitertijd in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de minimale diafragmawaarde (hoogste
getal). Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar rechts om
een kortere sluitertijd in te stellen of verlaagt u de ISO-snelheid.
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch op het eveneens automatisch ingestelde diafragma
afgestemd (automatische flitsbelichting). De sluitertijd kan worden
ingesteld op een waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden.
Opnametips
D De ingebouwde flitser gebruiken
110
Om de achtergrond onscherp te maken of om onderwerpen die dichtbij of
ver weg zijn scherp te krijgen, stelt u het programmakeuzewiel in op <
f
>
(automatische belichting met diafragmavoorkeur). Zo kunt u de
scherptediepte (het bereik van een acceptabele scherpstelling) aanpassen.
* <f> staat voor Aperture Value (diafragmawaarde). Dit is de grootte van de
diafragmaopening binnen het objectief.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <f>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Hoe hoger het f-getal, hoe groter de
scherptediepte waarbij zowel de
voor- als achtergrond scherper zijn.
U stelt een hoger f-getal (kleinere diafragmaopening)
in als u het instelwiel <
6
> naar rechts draait en
een lager f-getal (grotere diafragmaopening) als u
het instelwiel naar links draait.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De opname wordt gemaakt
met het geselecteerde diafragma.
f: De scherptediepte wijzigen
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een hoog f-getal van het diafragma: f/32)
Onscherpe achtergrond
(met een laag f-getal van het diafragma: f/5.6)
Weergegeven diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven
diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van het objectief. Als er geen
objectief op de camera is bevestigd, wordt '
00
' als diafragmawaarde weergegeven.
111
f: De scherptediepte wijzigen
Wanneer u een diafragma met een hoog f-getal gebruikt of opnamen
maakt bij weinig licht, kan er bewegingsonscherpte optreden.
Bij een hoger f-getal van het diafragma is de sluitertijd langer.
In omstandigheden met weinig licht kan de sluitertijd maar liefst
30 seconden bedragen. Verhoog in zo'n geval de ISO-snelheid en
houd de camera stil of gebruik een statief.
De scherptediepte is niet alleen afhankelijk van het diafragma,
maar ook van het objectief en de afstand tot het onderwerp.
Aangezien groothoekobjectieven van zichzelf een grote
scherptediepte hebben (d.w.z. het gebied voor en achter het
scherpgestelde punt dat nog scherp is), hoeft u geen hoog f-getal
van het diafragma in te stellen om een opname te krijgen die van
voor tot achter scherp is. Een teleobjectief daarentegen heeft een
kleine scherptediepte.
En hoe dichterbij het onderwerp, hoe kleiner de scherptediepte. Een
onderwerp dat zich verder weg bevindt, heeft een grotere scherptediepte.
Stel het diafragma zo in dat de weergave van de sluitertijd niet
knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en het
diafragma wijzigt terwijl de sluitertijd wordt
weergegeven, wordt de sluitertijd ook gewijzigd. Op
die manier wordt dezelfde belichting (de hoeveelheid
licht die op de beeldsensor valt) gehandhaafd.
Wanneer u het aanpasbare sluitertijdbereik
overschrijdt, knippert de sluitertijd om aan te geven
dat de standaardbelichting niet kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de sluitertijd van 30 seconden ('30"').
Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar links om een lager
f-getal van het diafragma in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de sluitertijd van 1/4000 seconde ('4000').
Als dit gebeurt, draait u het instelwiel <6> naar rechts om een
hoger f-getal van het diafragma in te stellen of verlaagt u de ISO-
snelheid.
Opnametips
112
f: De scherptediepte wijzigen
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch op het ingestelde diafragma afgestemd (automatische
flitsbelichting). De sluitertijd wordt automatisch ingesteld tussen
1/200 seconde en 30 seconden, afhankelijk van de lichtomstandigheden.
Bij weinig licht wordt het hoofdonderwerp belicht met de automatische
flitser. De achtergrond wordt belicht met de automatisch ingestelde
langere sluitertijd. Zowel het onderwerp als de achtergrond zien er goed
belicht uit (automatische lange flitssynchronisatietijd). Wanneer u de
camera in de hand houdt, dient u deze goed stil te houden om
bewegingsonscherpte te voorkomen. U wordt aangeraden een statief te
gebruiken.
Als u een lange sluitertijd wilt voorkomen, stelt u onder
[z1: Flitsbesturing] de optie [Flitssync.snelheid AV-modus] in
op [1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] (pag. 215).
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een
opname wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan.
Wanneer u via de zoeker of op het LCD-scherm naar het onderwerp
kijkt, ziet u daarom een kleine scherptediepte.
Druk op de knop voor
scherptedieptecontrole om de huidige
diafragma-instelling te selecteren voor
het objectief en de scherptediepte te
controleren (het bereik van een
acceptabele scherpstelling).
D De ingebouwde flitser gebruiken
ScherptedieptecontroleN
Terwijl u naar het Live view-beeld kijkt (pag. 144) en de knop voor
scherptedieptecontrole ingedrukt houdt, kunt u het diafragma wijzigen en
ziet u hoe de scherptediepte verandert.
113
U kunt zowel de sluitertijd als het diafragma handmatig naar wens instellen.
Terwijl u naar de indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker kijkt, kunt u
de belichting naar wens instellen. Deze methode heet handmatige belichting.
* <a> staat voor Manual (handmatig).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <a>.
2
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen.
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai aan het instelwiel <6> om het
diafragma in te stellen.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X De belichtingsinstelling wordt in de
zoeker weergegeven.
De belichtingsniveaumarkering <
h
> geeft aan
hoe ver het huidige belichtingsniveau van het
standaardbelichtingsniveau is verwijderd.
4
Stel de belichting in en maak de
opname.
Controleer het belichtingsniveau en
stel de sluitertijd en het diafragma in.
Indien de waarde voor
belichtingscompensatie meer dan
±2 stops van de standaardbelichting
afwijkt, wordt bij het uiteinde van de
indicator voor het belichtingsniveau
<
I
> of <
J
> in de zoeker weergegeven.
(Als het belichtingsniveau meer dan
±3 stops afwijkt, wordt op het LCD-
scherm <
I
> of <
J
> weergegeven.)
a: Handmatige belichting
<6>
<O> + <6>
Markering actuele
belichtingsniveau
Markering standaardbelichting
114
a: Handmatige belichting
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen automatisch
(automatische flitsbelichting) op het handmatig ingestelde diafragma afgestemd. De
sluitertijd kan worden ingesteld op een waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden.
Bij bulb-belichting blijft de sluiter geopend zolang u de
ontspanknop ingedrukt houdt. Deze instelling kan
worden gebruikt voor opnamen van vuurwerk en andere
opnamen waarvoor een lange belichting is vereist.
Ga naar stap 2 op de vorige pagina en draai
het instelwiel <
6
> naar links om <
BULB
>
in te stellen. De verstreken belichtingstijd
wordt op het LCD-scherm weergegeven.
I De ingebouwde flitser gebruiken
BULB: Bulb-belichting
Als u bij [
z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid
] het selectieteken <
X
> voor [
Uitsch. bij handm. bel.
]
verwijdert, kunt u deze instelling ook instellen in de modus <
a
> (pag. 123).
Wanneer ISO Auto is ingesteld, kunt u op de knop <
A
> drukken om de ISO-snelheid te vergrendelen.
Nadat u de compositie van de opname opnieuw hebt bepaald, kunt u aan de indicator
voor het belichtingsniveau (pag. 22, 23) zien wat de afwijking van het belichtings-
niveau is in vergelijking met het moment waarop u de knop <
A
> indrukte.
Richt het objectief niet rechtstreeks op de zon tijdens het maken van opnamen met bulb-
belichting. De warmte van de zon kan de interne onderdelen van de camera beschadigen.
Aangezien bulb-belichting meer ruis produceert dan normaal, kan de
opname er een beetje korrelig uitzien.
Als [
z3: Ruisred. lange sluitertijd
] is ingesteld op [
Automatisch
] of
[
Inschakelen
], wordt de ruis die wordt veroorzaakt door de lange sluitertijd verminderd (pag. 125).
Voor bulb-belichting wordt het gebruik van een statief en een
afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 304) aanbevolen.
U kunt ook een afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 303)
gebruiken voor bulb-belichting. Wanneer u op de overdrachtsknop van de
afstandsbediening drukt, wordt de bulb-belichting onmiddellijk of na 2 seconden
gestart. Druk nogmaals op de knop om de bulb-belichting te stoppen.
115
Er zijn vier meetmethoden beschikbaar om de helderheid van het
onderwerp te meten. Meestal wordt meervlaksmeting aanbevolen.
In de basismodi wordt meervlaksmeting automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Meetmethode].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Meetmethode] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de meetmethode in.
Selecteer de meetmethode en druk
vervolgens op <0>.
q Meervlaks meting
Dit is een algemene meetmethode die zelfs
geschikt is voor onderwerpen met tegenlicht.
De camera past de belichting automatisch aan
het onderwerp aan.
w Deelmeting
Deze methode is effectief wanneer de
achtergrond veel helderder is dan het
onderwerp (bijvoorbeeld bij tegenlicht). Het
grijskleurige gebied in de afbeelding links is het
gebied waar de helderheid wordt gemeten om
de standaardbelichting te verkrijgen.
r Spotmeting
Hiermee kunt u een lichtmeting uitvoeren voor
een specifiek gedeelte van het onderwerp. Het
grijskleurige gebied in de afbeelding links is het
gebied waar de helderheid wordt gemeten om
de standaardbelichting te verkrijgen. Deze
meetmethode is voor gevorderde gebruikers.
q De meetmethode wijzigenN
116
q De meetmethode wijzigenN
e Centrum gew. gemiddeld
De helderheid wordt in het midden van het
beeld gemeten, waarna een gemiddelde voor
de gehele opname wordt berekend. Deze
meetmethode is voor gevorderde gebruikers.
Met de instellingen q (meervlaks meting) en e (centrum gew.
gemiddeld) is het meetbereik bijna hetzelfde als bij het maken van
opnamen met de zoeker.
Met de instellingen w (deelmeting) en r (spotmeting) wijkt het
meetbereik enigszins af in vergelijking met het maken van opnamen
met de zoeker. De meetbereiken worden hierna bij benadering
weergegeven:
* De cijfers worden weergegeven als [Raster 2 m] is ingesteld.
De meetbereiken worden niet op het LCD-scherm weergegeven.
Meetbereik tijdens Live view-opnamen
Deelmeting Spotmeting
Als de instelling q (meervlaks meting) is ingesteld voor het maken van
opnamen met de zoeker, wordt de belichtingsinstelling vergrendeld
wanneer u de ontspanknop half indrukt en op het onderwerp hebt
scherpgesteld. Bij de instellingen w (deelmeting), r (spotmeting) en e
(centrum gew. gemiddeld) wordt de belichtingsinstelling toegepast op het
moment van de belichting. (De belichtingsinstelling wordt niet vergrendeld
wanneer u de ontspanknop half indrukt.) Bij Live view-opnamen wordt de
belichtingsinstelling toegepast op het moment van de belichting, ongeacht
de instelling van de meetmethode.
117
Stel de belichtingscompensatie in wanneer de belichting (zonder flitser) anders uitvalt dan
gewenst. Deze functie kan worden gebruikt in de creatieve modi (met uitzondering van <
a
>). U
kunt de belichtingscompensatie instellen op maximaal ±5 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
Lichter maken:
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai het instelwiel <6> naar
rechts. (langere belichting)
Donkerder maken:
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai het instelwiel <6> naar links.
(kortere belichting)
X Zoals in de afbeelding is te zien,
wordt het belichtingsniveau op het
LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven.
Nadat u de opname hebt gemaakt,
kunt u de belichtingscompensatie
annuleren door deze op 0 in te
stellen.
Belichtingscompensatie instellenN
O Belichtingscompensatie instellen
Langere belichting voor een lichtere opname
Kortere belichting voor een donkerdere opname
De waarde voor belichtingscompensatie die in de zoeker wordt weergegeven, gaat slechts
tot ±2 stops. Indien de waarde voor belichtingscompensatie hoger is dan ±2 stops, wordt
bij het uiteinde van de indicator voor het belichtingsniveau <
I
> of <
J
> weergegeven.
Voor het instellen van een belichtingscompensatie van meer dan
±2 stops wordt het aanbevolen om de optie [z2: Bel.comp./AEB]
(pag. 119) of het scherm Snel instellen (pag. 44) te gebruiken.
Korte belichting
Langere belichting voor een lichtere opname
118
Belichtingscompensatie instellenN
Stel de flitsbelichtingscompensatie in wanneer de belichting van het
onderwerp anders uitvalt dan gewenst. U kunt de belichtingscompensatie
instellen op maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3.
1
Druk op de knop <Q>. (7)
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (pag. 44).
2
Selecteer [y].
Druk op de toets <
S
> om [
y
*] te selecteren.
X [Flitsbelichtingscomp.] wordt
onderin weergegeven.
3
Stel de waarde voor de
belichtingscompensatie in.
Draai het instelwiel <
6
> naar rechts
om de flitsbelichting lichter te maken
(langere belichting). Of draai het instelwiel
<
6
> naar links om de flitsbelichting
donkerder te maken (kortere belichting).
X
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt
het pictogram <
y
> weergegeven in de zoeker.
Nadat u de opname hebt gemaakt,
kunt u de flitsbelichtingscompensatie
annuleren door deze op 0 in te stellen.
y Flitsbelichtingscompensatie
Als [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie helderheid]
(pag. 123) is ingesteld op iets anders dan [Deactiveren], kan de opname
nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere belichtingscompensatie of
kleinere flitsbelichtingscompensatie is ingesteld.
U kunt de flitsbelichtingscompensatie ook instellen met de optie [Func.inst.
int. flitser] onder [z1: Flitsbesturing] (pag. 216).
119
Met deze functie gaat belichtingscompensatie een stap verder, doordat
de belichting over drie opnamen automatisch wordt gevarieerd
(maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3 stop), zoals hieronder
is weergegeven. Vervolgens kunt u de beste belichting kiezen.
Dit heet AEB (Auto Exposure Bracketing, belichtingstrapje).
1
Selecteer [Bel.comp/AEB].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Bel.comp/AEB
] en druk
vervolgens op <
0
>
.
2
Stel het AEB-bereik in.
Draai aan het instelwiel <6> om
het AEB-bereik in te stellen.
Druk op de toets <
U
> om de
belichtingscompensatie voor de standaardopname
in te stellen. Wanneer AEB wordt gecombineerd
met belichtingscompensatie, wordt AEB toegepast
met de belichtingscompensatie als basis.
Druk op <
0
> om de instelling vast te leggen.
Wanneer u op de knop <
M
> drukt
om het menu te verlaten, wordt het AEB-
bereik op het LCD-scherm weergegeven.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop helemaal
in. De drie opnamen van het trapje worden in
deze volgorde gemaakt: standaardbelichting,
kortere belichting en langere belichting.
3 Belichtingstrapje (AEB)N
Standaardbelichting
Donkerdere belichting
(kortere belichting)
Helderdere belichting
(langere belichting)
AEB-bereik
120
3 Belichtingstrapje (AEB)N
Volg stap 1 en 2 als u de AEB-waarde niet wilt weergeven.
De AEB-instelling wordt ook automatisch geannuleerd als de aan-
uitschakelaar op <2> wordt gezet, als de flitser weer
gebruiksklaar is, enzovoort.
Gebruik van AEB bij het maken van continu-opnamen
Als <i> continue opname (pag. 101) is ingesteld en u de
ontspanknop volledig indrukt, wordt er een reeks van drie opnamen
achter elkaar gemaakt in deze volgorde: standaardbelichting,
kortere belichting en langere belichting.
Gebruik van AEB bij het maken van een <u> enkele opname
Druk de ontspanknop drie keer in om de drie opnamen voor het
trapje te maken. De drie opnamen worden in deze volgorde belicht:
standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting.
Gebruik van AEB met de zelfontspanner of een draadloze
afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar)
Met de zelfontspanner of de afstandsbediening (<Q> of <l>)
kunt u drie opnamen achter elkaar maken na een vertraging van 10
of 2 seconden. Als <q> (pag. 103) is ingesteld, wordt het aantal
continu-opnamen drie maal het ingestelde aantal.
AEB annuleren
Opnametips
AEB kan niet worden gebruikt in combinatie met de flitser, [Ruisond. bij
meerd. opn.] en bulb-belichting.
Als [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 123) op iets anders dan [Deactiveren] wordt
ingesteld, is het effect van AEB mogelijk minimaal.
121
Wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt van het lichtmetingsgebied, of wanneer u meerdere
foto's met dezelfde belichtingsinstelling wilt nemen, kunt u de belichting vergrendelen. Druk op de knop
<
A
> om de belichting te vergrendelen, maak een nieuwe compositie en maak de opname. Dit heet AE-
vergrendeling. Belichtingsvergrendeling is geschikt voor bijvoorbeeld onderwerpen met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X
De belichtingsinstelling wordt weergegeven.
2
Druk op de knop <A>. (0)
X Het pictogram <A> licht op in de
zoeker om aan te geven dat de
belichtingsinstelling is vergrendeld
(AE-vergrendeling).
Telkens wanneer u op de knop <A>
drukt, wordt de huidige instelling voor
automatische belichting vergrendeld.
3
Bepaal de compositie opnieuw en
maak de opname.
Als u de belichtingsvergrendeling wilt
behouden terwijl u nog meer opnamen
maakt, houdt u de knop <
A
> ingedrukt
en drukt u op de ontspanknop om nog
een opname te maken.
* Als de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> staat, wordt de
belichtingsvergrendeling toegepast bij het middelste AF-punt.
A De belichting vergrendelenN
Effecten van belichtingsvergrendeling
Meetmethode
(pag. 115)
AF-puntselectiemethode (pag. 97)
Automatische selectie Handmatige selectie
q*
Belichtingsvergrendeling wordt
toegepast bij het AF-punt
waarmee is scherpgesteld.
Belichtingsvergrendeling
wordt toegepast bij het
geselecteerde AF-punt.
wre
Belichtingsvergrendeling wordt toegepast bij het middelste AF-punt.
122
Als het onderwerp zich aan de rand van het beeld bevindt en u de flitser gebruikt,
kan het onderwerp te licht of te donker worden. Dit is onder meer afhankelijk van de
achtergrond. In deze situatie dient u de flitsbelichtingsvergrendeling te gebruiken.
Nadat u de juiste flitsbelichting voor het onderwerp hebt ingesteld, kunt u een nieuwe
compositie maken (het onderwerp bij de rand plaatsen) en de opname maken. Deze
functie kan ook worden gebruikt met een Canon Speedlite uit de EX-serie.
* FE staat voor Flash Exposure (flitsbelichting).
1
Druk op de knop <D>.
X
De ingebouwde flitser wordt omhoog geklapt.
Druk de ontspanknop half in en kijk in
de zoeker of het pictogram <
D
> brandt.
2
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk op de knop <A>. (8)
Richt de spotmetingscirkel op het
onderwerp en druk op de knop <A>.
X
De flitser flitst kort voor, waarna het
benodigde flitsvermogen wordt berekend
en opgeslagen in het geheugen.
X In de zoeker wordt 'FEL' kort
weergegeven en <d> licht op.
Elke keer dat u op de knop <
A
> drukt, wordt er
voorgeflitst waarna het benodigde flitsvermogen
wordt berekend en opgeslagen in het geheugen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
X De flitser gaat af wanneer de foto
wordt gemaakt.
A De flitsbelichting vergrendelenN
Spotmetingscirkel
Als het onderwerp zich te ver weg en buiten het effectieve bereik van de flitser bevindt, gaat het
pictogram <
D
> knipperen. Ga dichter bij het onderwerp staan en herhaal de stappen 2 t/m 4.
De flitsbelichtingsvergrendeling (FE-vergrendeling) kan niet worden gebruikt bij Live view-opnamen.
123
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de
helderheid en het contrast van de opname automatisch worden verbeterd.
Deze functie heet Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid).
De standaardinstelling is [
Standaard
]. Bij JPEG-opnamen wordt de correctie
uitgevoerd wanneer de opname is gemaakt. Voor RAW-opnamen kan dit worden
gecorrigeerd met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 350).
Bij de basismodi wordt [Standaard] automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Auto Lighting Optimizer/Auto
optimalisatie helderheid] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt indien nodig vastgelegd
met gecorrigeerd(e) helderheid en contrast.
3
De helderheid en het contrast automatisch corrigeren
N
Als in het menu [
54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie [
3: Lichte tonen
prioriteit
] is ingesteld op [
1: Inschakelen
], wordt de functie Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) ingesteld op [
Deactiveren
]. Deze instelling kunt u niet wijzigen.
Indien een andere optie dan [
Deactiveren
] is ingesteld en u gebruikmaakt
van belichtingscompensatie of flitsbelichtingscompensatie om de opname
donkerder te maken, kan de opname nog steeds licht uitvallen. Indien u een
kortere belichting wilt, dient u deze optie eerst op [
Deactiveren
] in te stellen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen.
Als u bij stap 2 op de knop <B> drukt en het selectieteken <X> voor de
instelling [Uitsch. bij handm. bel.] verwijdert, kunt u de Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) instellen in de modus <a>.
124
Met deze functie vermindert u de ruis die in een opname ontstaat.
Hoewel ruisreductie wordt toegepast bij alle ISO-snelheden, is de
functie vooral effectief bij hoge ISO-snelheden. Bij lage ISO-snelheden
wordt de ruis in de donkere gedeelten van de opname (de
schaduwpartijen) verder gereduceerd. Wijzig de instelling zodat deze
aansluit op het ruisniveau.
1
Selecteer [Hoge ISO-
ruisreductie].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Hoge ISO-ruisreductie] en
druk vervolgens op <0>.
2
Stel de optie in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
X Het scherm met de instellingen wordt
afgesloten en het menu wordt
opnieuw weergegeven.
[M: Ruisond. bij meerd. opn.]
Bij deze instelling wordt ruisreductie met hogere beeldkwaliteit
toegepast dan bij de instelling [Sterk]. Voor elke foto worden vier
opnamen snel achter elkaar gemaakt en automatisch
samengevoegd tot een JPEG-afbeelding.
3
Maak de opname.
De opname wordt met toegepaste
ruisreductie opgeslagen.
3 Instellingen voor ruisreductieN
Hoge ISO-ruisreductie
Bij de instelling [Sterk] of [Ruisond. bij meerd. opn.] neemt de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af.
125
3 Instellingen voor ruisreductieN
U kunt de ruis, die wordt veroorzaakt door een lange belichtingstijd, verminderen.
1
Selecteer [Ruisred. lange
sluitertijd].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Ruisred. lange sluitertijd] en
druk vervolgens op <0>.
Ruisreductie lange sluitertijd
Informatie over [Ruisond. bij meerd. opn.]
De volgende functies kunnen niet worden ingesteld: AEB, witbalanstrapje,
[
z3: Ruisred. lange sluitertijd
],
1
+
73
/
1
. Als een van deze
functies al is ingesteld, kunt u [
Ruisond. bij meerd. opn.
] niet instellen.
Flitsopname is niet mogelijk. Het AF-hulplicht wordt ingeschakeld
volgens de instelling die u op het tabblad [54: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] bij [4: AF-hulplicht] hebt ingesteld.
U kunt [Ruisond. bij meerd. opn.] niet instellen bij bulb-belichting.
Als u de camera uitschakelt of de opnamemodus wijzigt naar een basismodus, filmopname
of opname met bulb-belichting, wordt de instelling gewijzigd naar [
Standaard
].
Als de opnamen erg zijn verschoven door beweging van de camera of als het een
bewegend onderwerp betreft, is het effect van ruisreductie mogelijk minimaal.
Wanneer u de camera in de hand houdt, dient u deze goed stil te houden om
bewegingsonscherpte te voorkomen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
De opnamen sluiten mogelijk niet goed op elkaar aan bij zich herhalende
patronen (rasters, strepen, enz.) en opnamen in één kleur.
Het opslaan van de opname op de kaart duurt langer dan bij normale opnamen.
Tijdens de verwerking van de opnamen wordt “
BUSY
” weergegeven en kunt u
geen nieuwe opnamen maken totdat het verwerkingsproces is voltooid.
[z3: Stofwisdata] kan niet worden ingesteld.
Als [
Ruisond. bij meerd. opn.
] is ingesteld, kunt u niet rechtstreeks afdrukken. Selecteer
een andere instelling dan [
Ruisond. bij meerd. opn.
] om rechtstreeks af te drukken.
Als u een 1+
-
73 of 1-opname met de camera weergeeft of een
opname direct afdrukt, zal het effect van de Hoge ISO-ruisreductie minimaal
lijken. Controleer de ruisreductie of druk de opnamen met ruisreductie af via
Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 350).
126
3 Instellingen voor ruisreductieN
2
Stel de optie in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
X Het scherm met de instellingen wordt
afgesloten en het menu wordt
opnieuw weergegeven.
[Automatisch]
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer ruis veroorzaakt door lange
belichting wordt gedetecteerd. De instelling [Automatisch] is in
de meeste gevallen effectief.
[Inschakelen]
Ruisreductie wordt uitgevoerd bij alle belichtingstijden van
1 seconde of langer). De instelling [Inschakelen] kan ruis
verminderen die niet kan worden gedetecteerd met de instelling
[Automatisch].
3
Maak de opname.
De opname wordt met toegepaste
ruisreductie opgeslagen.
Bij de instellingen [Automatisch] en [Inschakelen] duurt het reduceren
van ruis na het maken van de opname ongeveer even lang als het
instellen van de juiste belichting. U kunt pas weer opnamen maken als
het ruisreductieproces is voltooid.
Opnamen bij een ISO-instelling van 1600 of hoger zien er mogelijk
korreliger uit met de instelling [Inschakelen] dan met de instelling
[Uitschakelen] of [Automatisch].
Als u een opname maakt met de instelling [Automatisch] of
[Inschakelen] en een lange belichting tijdens Live view-weergave, wordt
'BUSY' weergegeven tijdens het ruisreductieproces. De Live view-
weergave verschijnt pas weer wanneer het ruisreductieproces is
voltooid. (U kunt niet nog een foto nemen.)
127
Lichtafval is een verschijnsel dat ervoor zorgt dat de hoeken van de opname
donkerder eruit zien als gevolg van de fysieke eigenschappen van de lens.
Een andere chromatische afwijking is het verschijnen van kleurranden rond
de contouren van het onderwerp. Deze lensafwijkingen kunnen beide
worden gecorrigeerd. RAW-opnamen kunnen worden gecorrigeerd met
Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 350).
1
Selecteer [Lensafwijkingscorrectie].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Lensafwijkingscorrectie] en
druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor het gebruikte objectief.
Selecteer [Helderheid randen] en
druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als [
Correctiegeg. niet beschikbaar
]
wordt weergegeven, raadpleegt u 'Correctie-
gegevens voor het objectief' op pagina 129.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde helderheid van de randen.
3
Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
Correctie helderheid randen
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan er mogelijk ruis aan de
randen van een opname ontstaan.
De toegepaste mate van correctie is iets lager dan de maximale correctie die
kan worden ingesteld met Digital Photo Professional (meegeleverde software).
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
128
3 Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
1
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor het gebruikte objectief.
Selecteer [Chromatische afw.] en
druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als [Correctiegeg. niet
beschikbaar] wordt weergegeven,
raadpleegt u 'Correctiegegevens voor
het objectief' op de volgende pagina.
2
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met
de gecorrigeerde chromatische
afwijking.
Chromatische correctie
Bij de instelling [Inschakelen] neemt de maximale opnamereeks voor
continu-opnamen aanzienlijk af.
Als u een RAW-opname weergeeft waarvan de chromatische afwijking is
gecorrigeerd, wordt de opname zonder de toegepaste chromatische
correctie weergegeven. Controleer de chromatische correctie met Digital
Photo Professional (meegeleverde software, pag. 350).
129
3 Correctie helderheid randen/Chromatische correctie
De camera beschikt al over gegevens voor correctie helderheid randen
en chromatische correctie voor ongeveer 25 objectieven. Als u
[Inschakelen] selecteert, worden de correctie helderheid randen en de
chromatische correctie automatisch toegepast voor elk objectief
waarvoor correctiegegevens in de camera zijn opgenomen.
U kunt met EOS Utility (meegeleverde software) controleren voor welke
objectieven correctiegegevens zijn vastgelegd in de camera. U kunt ook
correctiegegevens voor niet-geregistreerde objectieven vastleggen.
Raadpleeg de software-instructiehandleiding voor EOS Utility (pdf) op
de cd-rom voor meer informatie (pag. 353).
Opmerkingen voor correctie helderheid randen en chromatische correctie
Correctiegegevens voor het objectief
Er kunnen naderhand geen correcties worden toegepast op JPEG-
opnamen die zijn gemaakt terwijl [Uitschakelen] was ingesteld.
Wanneer u een objectief van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt
het aanbevolen om de correcties in te stellen op [Uitschakelen], zelfs
als [Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
Als u de vergrote weergave gebruikt bij Live view-opnamen, zijn de
correctie helderheid randen en de chromatische correctie niet zichtbaar
in de opname die op het scherm wordt weergegeven.
Als het effect van de correctie niet goed zichtbaar is, vergroot u de
afbeelding en controleert u deze.
De correcties worden ook toegepast wanneer er een extender is bevestigd.
Als de correctiegegevens voor het bevestigde objectief niet in de camera
aanwezig zijn, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de correctie is
ingesteld op [Uitschakelen].
Wanneer een objectief niet over afstandsinformatie beschikt, is de mate
van correctie lager.
130
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door afzonderlijke parameters te
wijzigen, bijvoorbeeld [
Scherpte
] en [
Contrast
]. Maak proefopnamen om het
resultaat te bekijken. Zie pagina 132 voor het aanpassen van [
Monochroom
].
1
Druk op de knop <XA>.
2
Selecteer een beeldstijl.
Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op <B>.
X Het scherm met detailinstellingen
wordt weergegeven.
3
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
4
Stel de parameter in.
Druk op de toets <U> om de
parameter naar wens aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameters op te slaan.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt weer.
X Parameterinstellingen die afwijken
van de standaardinstelling worden
blauw weergegeven.
A
Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeuren
N
Door bij stap 3 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de gewijzigde beeldstijl, volgt u stap 2 op pagina
93 om de gewijzigde beeldstijl te selecteren. Nu kunt u opnamen gaan maken.
131
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeurenN
Scherpte
Hiermee kunt u de scherpte van de opname aanpassen.
Als u de opname minder scherp wilt maken, stelt u de scherpte in
naar de kant met E. Hoe dichter de markering zich bij E bevindt,
hoe zachter de opname.
Als u de opname scherper wilt maken, stelt u de scherpte in naar de
kant met F. Hoe dichter de markering zich bij F bevindt, hoe
scherper de opname.
Contrast
Hiermee kunt u het beeldcontrast en de levendigheid van de
kleuren aanpassen.
Als u het contrast wilt verlagen, stelt u het contrast in naar de kant
met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe
zachter de opname.
Als u het contrast wilt verhogen, stelt u het contrast in naar de kant
met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H bevindt, hoe
sterker de opname.
Verzadiging
Hiermee kunt u de kleurverzadiging van de opname aanpassen.
Als u de kleurverzadiging wilt verlagen, stelt u de verzadiging in naar
de kant met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G
bevindt, hoe zwakker de kleuren.
Als u de kleurverzadiging wilt verhogen, stelt u de verzadiging in
naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe sprekender de kleuren.
Kleurtoon
Hiermee kunt u huidskleurtinten aanpassen.
Als u de huidskleurtinten roder wilt maken, stelt u de kleurtoon in
naar de kant met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G
bevindt, hoe roder de huidskleur.
Als u de huidskleurtinten minder rood wilt maken, stelt u de
kleurtoon in naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de
markering zich bij H bevindt, hoe geler de huidskleur.
Parameterinstellingen en -effecten
132
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeurenN
Voor Monochroom kunt u naast [Scherpte] en [Contrast] (zoals op
de vorige pagina is beschreven) ook [Filtereffect] en [Toningeffect]
instellen.
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect toe
te passen.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen,
kunt u een monochrome opname in de
desbetreffende kleur maken. Hierdoor
kan de opname er indrukwekkender
uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen], [S:Sepia], [B:Blauw],
[P:Paars] of [G:Groen].
V Monochroom aanpassen
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: G eel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken
scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet
er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren zien
er scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleurtinten en lippen zien er zachter uit. Boombladeren zien
er scherper en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
133
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3].
U kunt meerdere beeldstijlen maken met andere parameterinstellingen,
zoals scherpte en contrast.
U kunt ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met EOS
Utility (meegeleverde software, pag. 350) op de camera is vastgelegd.
1
Druk op de knop <XA>.
2
Selecteer [Gebruiker*].
Selecteer een stijl voor [Gebruiker*]
en druk vervolgens op <B>.
X Het scherm met detailinstellingen
wordt weergegeven.
3
Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
4
Selecteer de basisbeeldstijl.
Druk op de toets <S> of draai aan
het instelwiel <6> om een
basisbeeldstijl te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Als u de parameters wilt aanpassen
van een beeldstijl die met de EOS
Utility (meegeleverde software) op de
camera is vastgelegd, selecteert u
hier de beeldstijl.
A
Favoriete opnamekenmerken vastleggen
N
134
A Favoriete opnamekenmerken vastleggenN
5
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
6
Stel de parameter in.
Druk op de toets <U> om de
parameter naar wens aan te passen
en druk vervolgens op <0>. Zie
'Opnamekenmerken aanpassen aan
uw voorkeuren' op pagina 130 - 132
voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
gewijzigde beeldstijl vast te leggen.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt nu weer.
X De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan gemaakt
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 210) uitvoert, worden de
standaardinstellingen voor [Gebruiker *] hersteld. Van beeldstijlen die
met EOS Utility (meegeleverde software) zijn vastgelegd, worden alleen
de standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Als u opnamen wilt maken met een vastgelegde beeldstijl, volgt u stap 2
op pagina 93 om [Gebruiker *] te selecteren. Vervolgens kunt u
opnamen gaan maken.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding (pag. 353) voor
informatie over het vastleggen van een beeldstijl op de camera.
135
De functie waarmee de kleurtoon zodanig kan worden aangepast dat een wit
object in de opname ook daadwerkelijk wit lijkt, wordt witbalans (WB) genoemd.
Bij de instelling <
Q
> (Auto) zal doorgaans automatisch de juiste witbalans
worden ingesteld. Als u met de instelling <
Q
> geen natuurlijke kleuren krijgt,
kunt u een witbalans selecteren die bij de lichtbron past of de witbalans
handmatig instellen door een opname van een wit voorwerp te maken.
1
Druk op de knop <WB>.
X [Witbalans] wordt weergegeven.
2
Selecteer de witbalans.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om de gewenste
witbalans te selecteren. Druk
vervolgens op <0>.
De waarde 'ca. ****K' (K = Kelvin) die
voor de witbalansinstellingen <W>
<E> <R> <Y> of <U> wordt
weergegeven, is de desbetreffende
kleurtemperatuur.
De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke lichtbron
handmatig de witbalans in te stellen en zo de nauwkeurigheid te verbeteren.
Voer deze procedure uit onder de lichtbron die u daadwerkelijk gaat gebruiken.
1
Fotografeer een wit object.
Het effen witte object moet de cirkel
voor spotmeting vullen.
Stel handmatig scherp en stel de
standaardbelichting voor het witte
object in.
U kunt elke witbalans instellen.
B: Aanpassen aan de lichtbronN
O Handmatige witbalans
Spotmetingscirkel
136
B: Aanpassen aan de lichtbronN
2
Selecteer [Handmatige
witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Handmatige witbalans] en
druk vervolgens op <0>.
X Het scherm voor handmatige selectie
van de witbalans wordt weergegeven.
3
Importeer de witbalansgegevens.
Selecteer de opname die u bij stap 1
hebt gemaakt en druk op <0>.
X In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven selecteert u [OK]. De
gegevens worden geïmporteerd.
Wanneer het menu opnieuw wordt
weergegeven, drukt u op de knop
<M> om het menu te sluiten.
4
Selecteer de handmatige
witbalans.
Druk op de knop <
WB
>.
Selecteer <O> en druk vervolgens
op <0>.
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt van de standaard-
belichting, kan dit een incorrecte witbalansinstelling tot gevolg hebben.
Een opname die is opgeslagen terwijl de beeldstijl was ingesteld op
[Monochroom] (pag. 94) of een opname die is bewerkt met een
creatieve filter, kan niet worden geselecteerd in stap 3.
In plaats van een wit object kan een kaart met 18% grijs (in de handel
verkrijgbaar) een nauwkeurigere witbalans opleveren.
De persoonlijke witbalans die is vastgelegd met EOS Utility
(meegeleverde software, pag. 350), wordt vastgelegd onder <O>. Als u
stap 3 uitvoert, worden de gegevens voor de geregistreerde persoonlijke
witbalans gewist.
137
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft
hetzelfde effect als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar
kleurtemperatuurconversiefilter of kleurcorrectiefilter. Elke kleur kan
in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor gevorderde gebruikers die bekend zijn met het
gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcorrectiefilters.
1
Selecteer [WB Shift/Bkt.].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [WB Shift/Bkt.] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm voor witbalanscorrectie/
witbalanstrapje wordt weergegeven.
2
Stel de witbalanscorrectie in.
Druk op de toets <S> om de
markering ' ' naar de gewenste
positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber, M voor
magenta en G voor groen. De kleur in de
desbetreffende richting wordt gecorrigeerd.
Rechtsboven in het scherm wordt
onder 'SHIFT' de richting en de mate
van correctie aangegeven.
Als u op de knop <L> drukt, worden
alle instellingen voor [WB Shift/Bkt.]
geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te keren.
u
De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen
N
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <u> weergegeven in de zoeker en
op het LCD-scherm.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan ca. 5 mireds van een
kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de
dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
138
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassenN
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een
verschillende kleurbalans op te slaan. De opname wordt niet alleen
opgeslagen met de kleurtemperatuur van de actuele witbalansinstelling, maar
ook met meer blauw/amber of magenta/groen. Dit wordt een witbalanstrapje
(WB-BKT) genoemd. Witbalanstrapjes zijn mogelijk in ±3 hele stappen.
Stel de witbalansvariatie in.
Als u in stap 2 voor de witbalanscorrectie aan het
instelwiel <
6
> draait, verandert de markering
' ' op het scherm in ' ' (3 punten). Als u het
instelwiel naar rechts draait, wordt blauw/amber
(B/A) ingesteld en als u het wiel naar links draait,
is de instelling magenta/groen (M/G).
X Rechtsboven in het scherm wordt
onder 'Bracket' (trapje) de richting en
de mate van correctie aangegeven.
Als u op de knop <L> drukt, worden
alle instellingen voor [WB Shift/Bkt.]
geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te keren.
Volgorde van het trapje
Het opnametrapje verloopt als volgt: 1. standaardwitbalans, 2. meer blauw (B) en 3.
meer amber (A), of 1. standaardwitbalans, 2. meer magenta (M) en 3. meer groen (G).
Witbalanstrapje
B/A ±3 niveaus
Tijdens reeksopnamen met witbalans is de maximale opnamereeks voor
continu-opnamen lager en neemt het maximumaantal opnamen
eveneens af tot ca. een derde van het normale aantal.
U kunt ook de witbalanscorrectie en AEB samen met het witbalanstrapje
instellen. Als u kiest voor AEB in combinatie met een witbalanstrapje,
worden er van elke opname negen versies opgeslagen.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
'BKT' staat voor bracketing (opnametrapje).
139
Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt 'kleurruimte' genoemd.
Met deze camera kunt u de kleurruimte voor opnamen instellen op
sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen.
Bij de basismodi wordt sRGB automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Kleurruimte] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB] en
druk vervolgens op <0>.
Deze kleurruimte wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel drukwerk
en andere bedrijfsmatige toepassingen. Als u geen kennis hebt van
beeldverwerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File System 2.0
(Exif 2.21 of hoger), kunt u deze instelling beter niet gebruiken. De
opname ziet er zeer mat uit op sRGB-computers en met printers die niet
compatibel zijn met Design rule for Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of
hoger). Het wordt daarom aangeraden de opname na te bewerken met
software.
3
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen
N
Adobe RGB
Als de genomen foto is gemaakt met Adobe RGB als kleurruimte, is het
eerste teken in de bestandsnaam een onderstrepingsteken '_'.
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Raadpleeg de software-
instructiehandleiding (pdf, pag. 353) op de cd-rom voor meer informatie
over het ICC-profiel.
140
De camerabeweging die door de reflexspiegelactie wordt veroorzaakt,
kan foto's die zijn genomen met een superteleobjectief of een macro-
objectief (close-up) onscherp maken. In dit geval kan het nuttig zijn de
spiegel op te klappen.
U kunt het opklappen van de spiegel inschakelen door de optie
[5: Spiegel opklappen] in te stellen op [1: Activeren] in het menu
[54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] (pag. 296).
1 Stel scherp op het onderwerp en druk vervolgens de
ontspanknop helemaal in.
X De spiegel wordt opgeklapt.
2 Druk de ontspanknop nogmaals helemaal in.
X De opname wordt gemaakt en de spiegel wordt weer naar
beneden geklapt.
Nadat u de opname hebt gemaakt, stelt u [5: Spiegel
opklappen] in op [0: Deactiveren].
De zelfontspanner <Q> <l> gebruiken bij een opgeklapte
spiegel
Wanneer u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt, wordt de
spiegel opgeklapt en wordt 10 of 2 seconden later de opname
gemaakt.
Opnamen maken met de afstandsbediening
Aangezien u de camera niet aanraakt tijdens het fotograferen,
kunnen een opgeklapte spiegel en gebruik van de
afstandsbediening bewegingsonscherpte nog beter voorkomen
(pag. 303). Met afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar)
ingesteld op een vertraging van twee seconden, drukt u op de
verzendknop, zodat de spiegel wordt opgeklapt en twee seconden
later de opname wordt gemaakt.
Spiegel opklappen om bewegingsonscherpte te verminderen
N
Opnametips
141
Spiegel opklappen om bewegingsonscherpte te verminderenN
Bij zeer fel licht, bijvoorbeeld op het strand of tijdens het skiën op een
zonnige dag, kunt u de opname het beste direct na het opklappen van de
spiegel maken.
Richt de camera niet direct op de zon. De warmte van de zon kan de
interne onderdelen van de camera beschadigen.
Als u de zelfontspanner en bulb-belichting gebruikt in combinatie met de
spiegelopklapfunctie, moet u de ontspanknop volledig ingedrukt blijven
houden (gedurende de vertragingstijd van de zelfontspanner en de bulb-
belichtingstijd). Als u de ontspanknop loslaat tijdens het aftellen van de
zelfontspanner, klinkt er een geluid dat aangeeft dat de ontspanknop is
losgelaten, maar wordt er geen opname gemaakt.
Zelfs als <i> of <q> is ingesteld voor de transportmodus, wordt er
slechts één opname gemaakt.
Als [z3: Hoge ISO-ruisreductie] is ingesteld op [Ruisond. bij meerd.
opn.], worden er vier opnamen voor elke foto gemaakt, ongeacht de
instelling van [5: Spiegel opklappen].
Als er 30 seconden verstrijken nadat de spiegel is opgeklapt, klapt deze
weer automatisch omlaag. Als u de ontspanknop nogmaals helemaal
indrukt, wordt de spiegel opnieuw opgeklapt.
143
5
Opnamen maken met het LCD-
scherm
(Live view-opnamen)
U kunt opnamen maken terwijl het zoekerbeeld op
het LCD-scherm van de camera wordt weergegeven.
Dit heet 'Live view-opnamen'.
Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen
maakt terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan het bewegen
van de camera onscherpe opnamen tot gevolg hebben.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Op afstand Live view-opnamen maken
Als u EOS Utility (meegeleverde software, pag. 350) op uw
computer installeert, kunt u de camera op de computer aansluiten
en op afstand opnamen maken met behulp van het
computerscherm. Raadpleeg de software-instructiehandleiding
(pdf, pag. 353) op de cd-rom voor meer informatie.
144
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X
Het Live view-beeld wordt op het LCD-
scherm weergegeven. In de modus <
A
>
wordt het scènepictogram voor de scène
die door de camera wordt gedetecteerd,
linksboven weergegeven (pag. 147).
Continue AF (pag. 150) is standaard ingesteld.
In het Live view-beeld wordt het
helderheidsniveau van de daadwerkelijk
te maken opname nauwkeurig benaderd.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de actuele AF-methode (pag. 153).
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
X
De foto wordt gemaakt en de opname
wordt op het LCD-scherm weergegeven.
X Nadat de kijktijd is verstreken, keert
de camera automatisch naar de Live
view-modus terug.
Druk op de knop <A> om de Live
view-modus te verlaten.
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Het weergaveoppervlak van het beeld is circa 99% (wanneer de
opnamekwaliteit is ingesteld op JPEG 73).
In de creatieve modi kunt u de scherptediepte controleren door op de
knop voor scherptedieptecontrole te drukken.
Tijdens continu-opnamen wordt de belichting die voor de eerste opname
is ingesteld ook toegepast op alle volgende opnamen.
U kunt ook op het onderwerp tikken op het LCD-scherm om scherp te
stellen (pag. 153 - 161) en een opname te maken (pag. 162).
U kunt ook een afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 303)
gebruiken voor Live view-opnamen.
145
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Stel [A: Live view-opname.] in op
[Inschakelen].
Levensduur batterij bij Live view-opnamen
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E8-batterij
en op de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Met een volledig opgeladen LP-E8-batterij kunt u achter elkaar Live view-
opnamen maken gedurende circa 1 uur en 30 min. bij 23 °C.
Live view-opname inschakelen
Temperatuur
Opnameomstandigheden
Geen flits 50% flits
Bij 23 °C Circa 200 opnamen Circa 180 opnamen
Bij 0 °C Circa 170 opnamen Circa 150 opnamen
In de opnamemodi <F> en <G> is het beeldvlak kleiner dan bij andere
opnamemodi.
Richt het objectief tijdens het maken van Live view-opnamen niet
rechtstreeks op de zon. De warmte van de zon kan de interne
onderdelen van de camera beschadigen.
Zie pagina 165-166 voor aandachtspunten bij het maken van Live view-opnamen.
Bij gebruik van de flitser klinken er twee sluitergeluiden. Er wordt echter
maar één opname gemaakt. Bovendien is de tijd die het duurt om de
opname te maken nadat u op de ontspanknop hebt gedrukt, iets langer
dan bij opnamen via de zoeker.
Als de camera lange tijd niet is gebruikt, wordt deze automatisch uitgeschakeld
wanneer [
52: Uitschakelen
] actief is (pag. 201). Als [
52: Uitschakelen
] is
ingesteld op [
Deactiveren
], wordt het maken van Live view-opnamen na
ongeveer 30 minuten automatisch gestopt (de camera blijft ingeschakeld).
U kunt de stereo-AV-kabel AVC-DC400ST (afzonderlijk verkrijgbaar) of
de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) gebruiken om het
Live view-beeld op een tv-scherm weer te geven (pag. 258 en 261).
146
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Informatiedisplay
ISO-snelheid
Indicator belichtingsniveau/AEB-bereik
Diafragma
Sluitertijd
Beeldstijl
Batterijniveau
Belichtings-
simulatie
Opnamekwaliteit
Witbalans
AF-punt (snelle AF)
Histogram
Transportmodus
Belichtingsvergrendeling
D Flitser gereed
b Flitser uit
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
AF-methode
c : u+volgen
o :
FlexiZone - Multi
d :
FlexiZone - Single
f: Quick-modus
Maximumaantal opnamen
Eye-Fi-
overdracht-
status
Opnamemodus
Touch Shutter
Indicator GPS-verbinding
Overschakelen naar
automatische selectie
(AF-punt)
Digitaal kompas
AEB/FEB/
Ruisonderdrukking bij
meerdere opnamen
Vergrote weergave
Snel instellen
Meetmethode
Instellingen
ingebouwde flitser
Lichte tonen prioriteit
Wanneer <
g
> wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live
view-beeld bijna gelijk aan de helderheid van de daadwerkelijke opname.
Als <
g
> knippert, betekent dit dat het Live view-beeld vanwege te
donkere of te heldere lichtomstandigheden met een andere helderheid
wordt weergegeven dan het daadwerkelijke opnameresultaat. De
daadwerkelijke opname wordt echter met de ingestelde belichting gemaakt.
Bij gebruik van <
F
>, <
G
>, de flitser of de bulb-instelling worden het
pictogram <
g
> en het histogram grijs weergegeven (ter referentie). Mogelijk
wordt het histogram bij weinig of juist heel fel licht niet goed weergegeven.
147
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Tijdens het maken van Live view-opnamen in de modus <A> wordt
een pictogram weergegeven dat de scène vertegenwoordigt die is
gedetecteerd door de camera. Bij bepaalde scènes of
opnameomstandigheden komt het weergegeven pictogram mogelijk
niet overeen met de daadwerkelijke scène.
*1: Wordt alleen weergegeven wanneer de AF-methode is ingesteld op [u+volgen].
Indien er een andere AF-methode is ingesteld, wordt het pictogram voor Niet-portret
weergegeven, ook wanneer er een persoon wordt gedetecteerd.
*2: Wordt weergegeven wanneer het gebruikte objectief over afstandsinformatie
beschikt. Met een tussenring of macro-objectief kan het zijn dat het weergegeven
pictogram niet overeenkomt met de daadwerkelijke scène.
*3: Het pictogram dat bij de gedetecteerde scène past, wordt weergegeven.
*4: Wordt weergegeven wanneer alle volgende omstandigheden van toepassing zijn: De
opnamescène is donker, het is een avondopname, en de camera staat op een statief.
<
Lees verder op de volgende pagina>
Scènepictogrammen
Onderwerp Portret
*1
Niet-portret
Achter-
grondkleur
Achtergrond
Beweging
Natuur- en
buitenopname
Beweging
Dichtbij
*2
Helder
Grijs
Tegenlicht
Inclusief
blauwe lucht
Licht-
blauw
Tegenlicht
Zonsondergang
*3 *3
Oranje
Spotlicht
Donker-
blauw
Donker
Met statief
*4*5 *3 *4*5 *3
148
A Opnamen maken met het LCD-scherm
*5: Wordt weergegeven met een van de onderstaande objectieven:
• EF 24mm f/2.8 IS USM • EF 28mm f/2.8 IS USM
• EF 300mm f/2.8L IS II USM • EF 400mm f/2.8L IS II USM
• EF 500mm f/4L IS II USM • EF 600mm f/4L IS II USM
• EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS II • EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM
• EF-S 55-250mm f/4-5.6 IS II • IS-objectieven die in 2012 of later op de markt
worden gebracht.
Bij de simulatie van de definitieve opname worden de effecten van de
beeldstijl, witbalans, enzovoort in het Live view-beeld zichtbaar
gemaakt, zodat u weet hoe de daadwerkelijke opname eruit gaat zien.
Tijdens het maken van opnamen worden automatisch de hieronder
vermelde functie-instellingen in de Live view-opname weergegeven.
Simulatie van de definitieve opname tijdens Live view-opnamen
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Sfeeropnamen
Licht-/scèneopnamen
Meetmethode
Belichting
Scherptediepte (waarbij de knop voor scherptedieptecontrole is
ingedrukt)
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Aspect ratio (bevestiging van opnamegebied)
Simulatie van de definitieve opname
149
In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn voor
Live view-opnamen.
Wanneer u op de knop <
Q
> drukt terwijl het beeld op het LCD-scherm
in een creatieve modus wordt weergegeven, kunt u een van de volgende
functies instellen:
AF-methode
,
transportmodus
,
opnamekwaliteit
,
functies voor de ingebouwde flits, witbalans, beeldstijl, Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) en meetmethode.
In de basismodi kunt u de functies die vetgedrukt zijn en de instellingen
die in de tabel op pagina 75 worden vermeld, instellen.
1
Druk op de knop <Q>.
X
De instelbare functies worden weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de toets <V> om een
functie te selecteren.
X De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 52) worden weergegeven.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om de instelling
te wijzigen.
Om de instelling <q> van de
transportmodus of de
beeldstijlparameters in te stellen,
drukt u op de knop <B>.
3
Verlaat de instelling.
Druk op <
0
> om de instelling te voltooien
en ga terug naar de Live view-modus.
U kunt ook <2> selecteren om terug
te keren naar de Live view-modus.
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Snel instellen
In creatieve modi kunt u de ISO-snelheid instellen met de knop <i>.
Zie pagina 115 voor informatie over meetmethoden.
150
De onderstaande menuopties worden
weergegeven.
De instelbare functies in dit menu-
scherm worden alleen toegepast
tijdens Live view-opnamen. Deze
functies worden niet toegepast bij het
maken van opnamen via de zoeker.
Live view-opname.
U kunt Live view-opname. instellen op [
Inschakelen
] of [
Uitschakelen
].
AF-methode
U kunt [u+volgen] (pag. 153), [FlexiZone - Multi] (pag. 155),
[FlexiZone - Single] (pag. 156) of [Quick-modus] (pag. 160)
selecteren.
Continue AF
De standaardinstelling is [Inschakelen].
Omdat het scherpstelpunt constant dicht bij het onderwerp ligt, kan de
camera snel op het onderwerp scherpstellen wanneer u de
ontspanknop indrukt. Indien [
Inschakelen
] is ingeschakeld, zal het
objectief vaak worden geactiveerd. Dit verbruikt meer batterijvermogen.
Hierdoor wordt het aantal mogelijke opnamen verminderd (levensduur
batterij). Daarnaast wordt de Continue AF automatisch ingesteld op
[
Uitschakelen
] wanneer de AF-methode is ingesteld op [
Quick-
modus
]. Als u een andere AF-methode selecteert, wordt de
oorspronkelijke instelling van Continue AF hersteld.
Bij Continue AF moet u de camera uitschakelen voordat u de
focusinstellingsknop op het objectief instelt op <MF>.
Touch Shutter
Door eenvoudigweg op het LCD-scherm te tikken, kunt u scherpstellen en
automatisch een opname maken. Zie pagina 162 voor meer informatie.
Rasterweergave
Met [
Raster 1l
] of [
Raster 2m
] kunt u rasterlijnen weergeven om
u te helpen de camera in verticale of horizontale stand recht te houden.
A Menufunctie-instellingen
151
A Menufunctie-instellingen
Aspect ratioN
De beeldverhouding (aspect ratio) van de opname kan worden
ingesteld op [3:2], [4:3], [16:9] of [1:1]. Het gebied rond het Live
view-beeld wordt omgeven door een zwart masker wanneer de
volgende beeldverhoudingen zijn ingesteld: [4:3] [16:9] [1:1].
De JPEG-opnamen worden samen met de ingestelde
beeldverhouding opgeslagen. De RAW-opnamen worden altijd met
beeldverhouding [3:2] opgeslagen. Aangezien de informatie over de
beeldverhouding aan de RAW-opname wordt toegevoegd, wordt de
opname gegenereerd volgens de desbetreffende beeldverhouding
wanneer de RAW-opname met de meegeleverde software verwerkt.
In het geval van beeldverhoudingen [4:3], [16:9] en [1:1] verschijnen
de lijnen voor beeldverhouding tijdens de opnameweergave, maar
de lijnen worden niet daadwerkelijk op de opname getekend.
Beeld-
kwaliteit
Beeldverhouding en aantal pixels
3:2 4:3 16:9 1:1
3
5184 x 3456
(17,9 megapixels)
4608 x 3456
(16,0 megapixels)
5184 x 2912*
(15,1 megapixels)
3456 x 3456
(11,9 megapixels)
1
4
3456 x 2304
(8,0 megapixels)
3072 x 2304
(7,0 megapixels)
3456 x 1944
(6,7 megapixels)
2304 x 2304
(5,3 megapixels)
a
2592 x 1728
(4,5 megapixels)
2304 x 1728
(4,0 megapixels)
2592 x 1456*
(3,8 megapixels)
1728 x 1728
(3,0 megapixels)
b
1920 x 1280
(2,5 megapixels)
1696 x 1280*
(2,2 megapixels)
1920 x 1080
(2,1 megapixels)
1280 x 1280
(1,6 megapixels)
c
720 x 480
(350.000 pixels)
640 x 480
(310.000 pixels)
720 x 400*
(290.000 pixels)
480 x 480
(230.000 pixels)
Opnamekwaliteiten met een sterretje komen niet helemaal overeen met
de ingestelde beeldverhouding.
Het opnamegebied dat wordt weergegeven voor de beeldverhouding
met een sterretje, is iets groter dan het opgenomen gebied. Controleer
de opnamen op het LCD-scherm wanneer u de opnamen maakt.
Als u een andere camera gebruikt voor het direct afdrukken van
opnamen die met deze camera zijn gemaakt in de beeldverhouding 1:1,
worden de opnamen mogelijk niet goed afgedrukt.
152
A Menufunctie-instellingen
MeettimerN
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de belichtingsvergrendeling). In de basismodi heeft de
meettimer een vaste instelling van 16 sec.
De Live view-opname stopt bij een van de volgende handelingen. Als u
de Live view-opname wilt hervatten, drukt u nogmaals op de knop <A>.
Wanneer u [z3: Stofwisdata], [53: Sensorreiniging], [54: Wis
instellingen] of [54: z firmwarever.] selecteert.
Wanneer u de opnamemodi wijzigt (basismodi creatieve modi,
instellen op <F> of modus <G>).
Ook wanneer er een lage ISO-snelheid is ingesteld, kan er ruis zichtbaar
zijn op het weergegeven Live view-beeld bij weinig licht. Maar wanneer
u de opname maakt, bevat de opgeslagen opname minimale ruis.
(De beeldkwaliteit van het Live view-beeld is anders dan die van de
opgeslagen opname.)
153
U kunt de AF-methode selecteren die bij de opnameomstandigheden en het onderwerp past.
De volgende AF-methoden zijn beschikbaar: [
u(gezicht)+volgen
], [
FlexiZone -
Multi
] (pag. 155), [
FlexiZone - Single
] (pag. 156) en [
Quick-modus
] (pag. 160).
AF-methoden, met uitzondering van de [
Quick-modus
], gebruiken de beeldsensor
om automatisch scherp te stellen terwijl het Live view-beeld wordt weergegeven.
Selecteer de AF-methode.
Selecteer op het tabblad [
A
] de optie [
AF-methode
].
Selecteer de gewenste AF-methode en druk op <
0
>.
Wanneer het Live view-beeld wordt
weergegeven, drukt u op de knop <
Q
>
om de AF-methode in het scherm Snel
instellen (pag. 149) te selecteren.
Gezichten worden herkend en er wordt hierop scherpgesteld. Indien een
gezicht beweegt, beweegt het AF-punt <
p
> mee om het gezicht te volgen.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Selecteer een AF-punt.
Wanneer er een gezicht wordt herkend, wordt
het AF-punt <
p
> weergegeven op het
gezicht waarop zal worden scherpgesteld.
Wanneer meerdere gezichten worden
herkend, wordt <
q
> weergegeven. Druk
op de toets <
U
> om het kader <
q
>
op het gewenste gezicht te plaatsen.
U kunt ook op het LCD-scherm tikken om
het gezicht of onderwerp te selecteren.
Indien het onderwerp niet een gezicht is,
wordt < > weergegeven.
De AF-methode (automatische scherpstelling) wijzigen
De AF-methode selecteren
u(gezicht)+volgen:
c
154
De AF-methode (automatische scherpstelling) wijzigen
Als er geen gezichten worden
gedetecteerd of als u op het LCD-
scherm tikt maar geen gezicht of
onderwerp selecteert, schakelt de
camera over naar [FlexiZone - Multi]
met automatische selectie (pag. 155).
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om scherp te stellen.
X
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het
AF-punt groen en klinkt er een pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 144).
Als de scherpstelling er flink naast zit, is gezichtsherkenning niet
mogelijk. Als u [Continue AF] instelt op [Inschakelen], kunt u
voorkomen dat de opname erg onscherp wordt.
Het is mogelijk dat een ander object dan een menselijk gezicht als
gezicht wordt herkend.
Gezichtsherkenning werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg groot
deel van het beeld beslaat, te helder of te donker is of gedeeltelijk is verborgen.
<p> kan ook alleen een deel van het gezicht dekken.
Als u op <0> of de knop <L> drukt, wordt het AF-punt < > in het
midden weergegeven en kunt u de toetsen <S> gebruiken om het AF-
punt te verplaatsen. Als u nogmaals op <0> of de knop <L> drukt,
wordt het AF-punt verplaatst naar het gedetecteerde onderwerp.
Aangezien er niet automatisch kan worden scherpgesteld op een gezicht
dat zich dicht bij de rand van het beeld bevindt, wordt <
p
> in dat geval grijs
weergegeven. Als u de ontspanknop half indrukt , wordt het onderwerp
scherpgesteld met de methode FlexiZone - Multi met automatische selectie.
155
De AF-methode (automatische scherpstelling) wijzigen
Er zijn maximaal 31 AF-punten (automatisch geselecteerd), die een
groot gebied dekken, beschikbaar voor scherpstellen. Dit grote gebied
kan ook in 9 zones worden opgedeeld voor scherpstellen (zoneselectie).
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Selecteer de AF-zone. N
Door op <
0
> of de knop <
L
> te drukken,
schakelt u tussen automatische selectie en
zoneselectie. In de basismodi wordt
automatische selectie automatisch ingesteld.
Gebruik de toetsen <S> om een
zone te selecteren. Druk nogmaals
op <0> of de knop <L> om terug te
keren naar de middelste zone.
U kunt ook op het LCD-scherm tikken om een
zone te selecteren. Wanneer er een zone is
geselecteerd, tikt u op [ ] op het scherm
om over te schakelen op automatische selectie.
FlexiZone - Multi: o
Als [Continue AF] (pag. 150) of [Servo AF voor film] (pag. 191) is
ingesteld op [Inschakelen]
Als [u+volgen] of [FlexiZone - Multi] met automatische selectie is
ingesteld en het onderwerp niet wordt gedetecteerd, wordt het AF-punt
kort weergegeven in het midden van het beeld. Als u de ontspanknop
half indrukt , stelt de camera scherp met de methode FlexiZone - Multi
met automatische selectie. Als u de ontspanknop half indrukt tijdens
filmopnamen, wordt het middelste AF-punt gebruikt om scherp te stellen.
AF-kader
156
De AF-methode (automatische scherpstelling) wijzigen
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-kader oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en belichting
en druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken (pag. 144).
Omdat er slechts één AF-punt wordt gebruikt om scherp te stellen, kunt u
scherpstellen op het gewenste onderwerp.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
X
Het AF-punt < > wordt weergegeven.
Bij het maken van filmopnamen wordt
het AF-punt groter weergegeven als
[
Servo AF voor film
] is ingesteld op
[
Inschakelen
].
FlexiZone - Single: d
Als automatische AF-puntselectie is ingeschakeld maar de camera niet
scherpstelt op het gewenste doelonderwerp, stelt u de AF-methode in op
zoneselectie of [
FlexiZone - Single
] en probeert u opnieuw scherp te stellen.
Het aantal beschikbare AF-punten is afhankelijk van de beeldverhoudings-
instelling. Bij [
3:2
] zijn er 31 AF-punten. Bij [
1:1
] en [
4:3
] zijn er 25 AF-
punten. En bij [
16:9
] zijn er 21 AF-punten. Bij [
16:9
] zijn er slechts drie zones.
Voor het maken van filmopnamen zijn er 21 AF-punten (of 25 AF-punten indien
[
640x480
] is ingesteld) en drie zones (of 9 zones indien [
640x480
] is ingesteld).
AF-punt
157
De AF-methode (automatische scherpstelling) wijzigen
2
Verplaats het AF-punt.
Druk op de toets <S> om het AF-
punt te verplaatsen naar de positie
waarop u wilt scherpstellen. (Het AF-
punt kan niet naar de randen van het
beeld worden verplaatst.) Druk op
<0> of de knop <L> om het AF-
punt weer naar het midden te
verplaatsen.
U kunt ook op het LCD-scherm tikken
om het AF-punt te verplaatsen.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 144).
158
De AF-methode (automatische scherpstelling) wijzigen
AF-gebruik
Scherpstellen duurt langer dan met de [Quick-modus].
Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Tijdens en na de automatische scherpstelling kan de helderheid van de opname veranderen.
Als de lichtbron tijdens de weergave van het Live view-beeld
verandert, kan het beeldscherm flikkeren en kan er mogelijk moeilijk
worden scherpgesteld. Als dit gebeurt, sluit u de Live view-opname
af en stelt u eerst automatisch scherp bij de huidige lichtbron.
Wanneer [
FlexiZone - Multi
] is ingesteld en u drukt op de knop <
u
> (of u tikt
op < > op het scherm), wordt het midden van de geselecteerde zone (of het
midden van het beeld met automatische selectie) vergroot. Als u de ontspanknop
half indrukt, is de weergave weer normaal en zal de camera scherpstellen.
Wanneer [
FlexiZone - Single
] is ingesteld en u op de knop <
u
> drukt (of op
< > op het scherm tikt), wordt het gebied dat wordt gedekt door het AF-punt
vergroot. Druk de ontspanknop half in om scherp te stellen in vergrote weergave.
Dit werkt goed wanneer de camera op een statief staat en de scherpstelling heel
nauwkeurig moet zijn. Als het lastig is om in de vergrote weergave scherp te stellen,
keert u terug naar de normale weergave en gebruikt u AF. De snelheid waarmee
automatisch wordt scherpgesteld, kan in de normale of vergrote weergave afwijken.
Als u de weergave vergroot nadat u hebt scherpgesteld met
[FlexiZone - Multi] of [FlexiZone - Single] in de normale weergave,
kan het zijn dat het beeld er niet scherp uitziet.
Indien [u+volgen] is ingesteld, is vergrote weergave niet mogelijk.
Opmerkingen over [
u+volgen
], [
FlexiZone
- Multi]
en [
FlexiZone
- Single]
Als u een onderwerp in het buitengebied wilt vastleggen en er niet op het onderwerp is
scherpgesteld, richt u het middelste AF-punt of de middelste AF-zone op het
onderwerp om scherp te stellen. Stel vervolgens opnieuw scherp en maak de opname.
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld. Maar als een Speedlite uit de
EX-serie wordt gebruikt (afzonderlijk verkrijgbaar) die is uitgerust met een
ledlamp, zal de ledlamp waar nodig worden ingeschakeld als AF-hulplicht.
Naarmate de vergroting in de vergrote weergave toeneemt, wordt scherpstellen moeilijker vanwege
bewegingsonscherpte wanneer u uit de hand fotografeert (en ook wanneer de focusinstellingsknop
op het objectief is ingesteld op <
MF
>). U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
159
De AF-methode (automatische scherpstelling) wijzigen
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken of wanneer lichte tinten of schaduwpartijen niet
zichtbaar zijn.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Onderwerpen met zich herhalende patronen (vensters in een
wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort).
Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds
veranderen.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Wanneer het beeld flikkert bij TL-licht of bij ledlampverlichting.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het beeld.
Onderwerpen die licht sterk reflecteren.
Het AF-punt is tegelijk op een onderwerp dichtbij en een onderwerp
veraf gericht (bijvoorbeeld een dier in een kooi).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer
de camera niet stil kan worden gehouden.
Onderwerpen die de camera naderen of er vandaan bewegen.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer onscherp is.
Wanneer met een soft-focusobjectief een soft-focuseffect wordt toegepast.
Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt.
Als er in de voornoemde opnameomstandigheden niet kan worden
scherpgesteld, stelt u de focusinstellingsknop op het objectief in op
<MF> en stelt u handmatig scherp.
Als u AF gebruikt bij een van de hieronder vermelde objectieven, wordt het
aanbevolen om de [
Quick-modus
] te gebruiken. Automatisch scherpstellen
met [
u+volgen
], [
FlexiZone - Multi
] of [
FlexiZone - Single
] kan langer
duren of de juiste scherpstelling wordt mogelijk niet bereikt.
EF 24mm f/2.8 EF 28-90mm f/4-5.6 III
EF 35mm f/2 EF 55-200mm f/4.5-5.6 USM
EF 50mm f/2.5 Compact Macro EF 90-300mm f/4.5-5.6
EF 100mm f/2.8 Macro EF 90-300mm f/4.5-5.6 USM
EF 135mm f/2.8 (SoftFocus)
160
De AF-methode (automatische scherpstelling) wijzigen
De speciale AF-sensor wordt gebruikt om bij 1-beeld AF (pag. 95) op
dezelfde manier scherp te stellen als bij het maken van opnamen door
de zoeker. U kunt negen AF-punten gebruiken om scherp te stellen
(automatisch geselecteerd). U kunt ook één AF-punt selecteren om
scherp te stellen en alleen het gebied scherp te stellen dat wordt gedekt
door dat AF-punt (handmatig geselecteerd).
Hoewel u snel kunt scherpstellen op het gewenste gebied, wordt het
Live view-beeld tijdens het automatisch scherpstellen even
onderbroken.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
De kleine vakjes zijn de AF-punten.
2
Selecteer het AF-punt. N
Door op <0> of de knop <L> te
drukken, schakelt u tussen
handmatige en automatische
selectie. In de basismodi wordt
automatische selectie automatisch
ingesteld.
Gebruik de toetsen <S> om een AF-
punt te selecteren. Druk op <0> of
de knop <L> om het AF-punt weer
naar het midden te verplaatsen.
U kunt ook op het LCD-scherm tikken
om het AF-punt te selecteren. Tijdens
handmatige selectie tikt u op [ ]
op het scherm om over te schakelen
naar automatische selectie.
Quick-modus: f
AF-punt
161
De AF-methode (automatische scherpstelling) wijzigen
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X Het Live view-beeld wordt
uitgeschakeld, de reflexspiegel wordt
neergeklapt en er wordt automatisch
scherpgesteld. (Er is geen opname
gemaakt.)
X Wanneer het scherpstellen is gelukt,
wordt het AF-punt waarop is
scherpgesteld groen en wordt het
Live view-beeld opnieuw
weergegeven.
X Als er niet kan worden scherpgesteld,
wordt het AF-punt oranje en gaat het
knipperen.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 144).
Wanneer [Quick-modus] is ingesteld, kan [Continue AF] niet worden
ingesteld (pag. 150).
De [Quick-modus] kan niet worden ingesteld voor filmopname.
Tijdens het automatisch scherpstellen kunt u geen opnamen maken. Maak
de opname terwijl het Live view-beeld wordt weergegeven.
162
Door eenvoudigweg op het LCD-scherm te tikken, kunt u scherpstellen
en automatisch een opname maken. Dit werkt in alle opnamemodi.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2
Schakel de Touch Shutter in.
Tik op [y] linksonder op het scherm.
Elke keer dat u op het pictogram tikt,
schakelt u tussen [y] en [x].
Wanneer [
x
] (Touch Shutter: Inschakelen)
is ingesteld, kunt u scherpstellen en opnamen
maken door op het scherm te tikken.
Wanneer [
y
] (Touch Shutter: Uitsch.) is
ingesteld, kunt u scherpstellen door op het
scherm te tikken. Druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken.
3
Tik op het scherm om een
opname te maken.
Tik op het gezicht of het onderwerp
op het scherm.
X
Op het punt waar u tikt, stelt de camera scherp
volgens de AF-methode die is ingesteld
(pag. 153-161). Wanneer [
FlexiZone -
Multi
] is ingesteld, schakelt de camera over
naar [
FlexiZone - Single
].
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en wordt de
opname automatisch gemaakt.
Als er niet kan worden scherpgesteld, wordt
het AF-punt oranje en kan de opname niet
worden gemaakt. Tik nogmaals op het
gezicht of het onderwerp op het scherm.
x
Opnamen maken met de Touch Shutter
163
x Opnamen maken met de Touch Shutter
Zelfs als <i> (continue opname) is ingesteld, wordt er slechts één
opname gemaakt.
De Touch Shutter werkt niet wanneer de weergave is vergroot.
Wanneer bij [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Sluiter/
AE-vergrendelknop] is ingesteld op [1: AE-vergrendel./AF] of [3: AE/
AF, geen AE], wordt er niet automatisch scherpgesteld.
U kunt bovendien de Touch Shutter inschakelen door [Touch Shutter:
Inschakelen] in te stellen op het tabblad [A].
Als u een opname met bulb-belichting wilt maken, tikt u twee keer op het
scherm. Bij de eerste keer tikken op het scherm wordt de opname met
bulb-belichting gestart. Door er nogmaals op te tikken, wordt de
belichting gestopt. Zorg dat u de camera niet beweegt wanneer u op het
scherm tikt.
164
U kunt de opname vergroten en nauwkeurig scherpstellen met handmatig scherpstellen.
1
Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <MF>.
Draai aan de focusring van het
objectief om ruw scherp te stellen.
2
Geef het vergrotingskader weer.
Druk op de knop <u>.
X
Het vergrotingskader wordt weergegeven.
U kunt ook op [ ] tikken op het
scherm om het beeld te vergroten.
3
Verplaats het vergrotingskader.
Druk op de toets <
S
> om het
vergrotingskader naar de positie waarop
u wilt scherpstellen te verplaatsen.
Druk op <
0
> of de knop <
L
> om het vergrotings-
kader weer naar het midden te verplaatsen.
4
Vergroot het beeld.
Telkens wanneer u op de knop <u>
drukt, wordt de vergroting binnen het
kader als volgt gewijzigd:
5
Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar de vergrote opname kijkt aan
de focusring van het objectief om scherp te stellen.
Nadat u hebt scherpgesteld, drukt u op de knop
<
u
> om naar de normale weergave terug te keren.
6
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop in
om de opname te maken (pag. 144).
MF: Handmatig scherpstellen
Vergrotingskader
Belichtingsvergrendeling
Positie van vergroot gebied
Vergroting
1x
5x
10x
Vergroting geannuleerd
165
Aandachtspunten bij het maken van Live view-opnamen
Beeldkwaliteit
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen ruis en afwijkende kleuren in de
opname tot gevolg hebben.
Als u langere tijd doorlopend Live View-opnamen maakt, kan de interne
temperatuur van de camera oplopen, waardoor de opnamekwaliteit
mogelijk afneemt. Stop de Live view-opname wanneer u geen opnamen
maakt.
Als u opnamen maakt met een lange belichtingstijd terwijl de interne
temperatuur van de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit afnemen.
Stop de Live view-opname en wacht een paar minuten voordat u weer
begint met het maken van opnamen.
Witte <s> en rode <E> waarschuwingen voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig
gebruik van Live view-opname of bij een hoge omgevingstemperatuur,
verschijnt er een wit pictogram <s>. Als u doorgaat met maken van
opnamen terwijl dit pictogram wordt weergegeven, kan de beeldkwaliteit
van de foto's verslechteren. Het wordt aanbevolen om tijdelijk te stoppen
met het maken van Live view-opnamen en de camera enige tijd te laten
afkoelen voordat u verder gaat met fotograferen.
Als het witte pictogram <s> wordt weergegeven en de interne
temperatuur van de camera nog verder oploopt, gaat er een rood
pictogram <E> knipperen. Dit knipperende pictogram geeft aan dat de
Live view-opname spoedig automatisch wordt beëindigd. U kunt in dat
geval geen opnamen meer maken totdat de interne temperatuur van de
camera is gedaald. Schakel de camera uit en laat deze enige tijd
afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur Live view-
opnamen maakt, worden de pictogrammen <s> en <E> sneller
weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Indien de interne temperatuur van de camera hoog is, kan de
beeldkwaliteit van de opnamen met een hoge ISO-snelheid afnemen,
zelfs al voordat het witte pictogram
<s> wordt weergegeven.
166
Aandachtspunten bij het maken van Live view-opnamen
Opnameresultaten
Als u de foto in de vergrote weergave maakt, is het mogelijk dat de belichting niet naar
wens is. Keer naar de normale weergave terug voordat u een foto maakt. In de vergrote
weergave worden de sluitertijd en het diafragma oranje weergegeven. Zelfs als u de foto
in de vergrote weergave maakt, wordt de opname in de normale weergave gemaakt.
Als [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 123) niet op [Deactiveren] is ingesteld, kan de
opname nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere belichtings-
compensatie of kleinere flitsbelichtingscompensatie is ingesteld.
Als u een TS-E-objectief gebruikt (anders dan de TS-E 17mm f/4L of TS-E 24mm f/3.5L II) en
het objectief verschuift of kantelt of als u een tussenring gebruikt, kan de standaard-belichting
wellicht niet worden verkregen of kan een onregelmatige belichting het resultaat zijn.
Live view-beeld
Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live view-beeld mogelijk niet
de helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven.
Als de lichtbron in het beeld verandert, kan het beeldscherm gaan
flikkeren. Als dit gebeurt, sluit u de Live view-opname af en hervat u de
opnamen bij de lichtbron die u daadwerkelijk wilt gebruiken.
Wanneer u de camera in een andere richting houdt, wordt de helderheid
van het Live view-beeld mogelijk even niet juist weergegeven. Wacht met
het maken van opnamen totdat het helderheidsniveau is gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. Op de opname zelf wordt het
heldere gedeelte wél goed weergegeven.
Wanneer u bij weinig licht [52: LCD-helderheid] instelt op een heldere
instelling, kan er kleurruis in het Live view-beeld optreden. De kleurruis
wordt echter niet in de opname vastgelegd.
Wanneer u het beeld vergroot, lijkt dit mogelijk scherper dan het daadwerkelijke beeld.
Persoonlijke voorkeuzen
Tijdens het maken van Live view-opnamen zijn bepaalde persoonlijke
voorkeuze-instellingen niet actief (pag. 293).
Objectief en flitser
De functie voor scherpstellingsvoorkeuze bij bepaalde teleobjectieven
kan niet worden gebruikt.
Flitsbelichtingsvergrendeling is niet mogelijk wanneer de ingebouwde flitser of een externe
Speedlite wordt gebruikt. Voorflitsen werkt niet als er een externe Speedlite wordt gebruikt.
167
169
6
Filmopnamen
U kunt filmopnamen maken door
de aan-uitschakelaar op <k>
te zetten. De opname-indeling
voor films is MOV.
Kaarten waarop films kunnen worden opgeslagen
Voor filmopnamen moet u een SD-geheugenkaart met een
hoge capaciteit en van snelheidsklasse 6 ' ' of hoger
gebruiken.
Als u voor het opnemen van films een kaart met een lage
schrijfsnelheid gebruikt, kan het zijn dat de film niet goed wordt
opgeslagen. En als u een film afspeelt op een kaart met een lage
leessnelheid, wordt de film mogelijk niet goed weergegeven.
Ga naar de website van de fabrikant van de kaart als u de lees-/
schrijfsnelheid van de kaart wilt weten.
Full HD 1080
Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-
Definition met 1080 verticale pixels (scanlijnen).
170
U wordt aangeraden de camera op een televisie aan te sluiten als u
opgenomen films wilt afspelen (pag. 258 en 261).
Wanneer de opnamemodus niet is ingesteld op <a>, schakelt de
camera over naar automatische belichting die past bij de
lichtomstandigheden van de situatie.
1
Zet de aan-uitschakelaar op <
k
>.
X De reflexspiegel maakt een geluid en
de opname verschijnt op het LCD-
scherm.
2
Stel de opnamemodus in.
Draai het programmakeuzewiel naar
een andere opnamemodus dan <
a
>.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Voordat u een film opneemt, stelt u
handmatig of automatisch scherp
(pag. 153-161, 164).
[Servo AF voor film: Inschakelen] is
standaard ingesteld zodat de camera
altijd scherpstelt. Zie pagina 191 om
Servo AF voor film stop te zetten.
4
Begin met opnemen.
Druk op de knop <A> om een
filmopname te starten. Druk
nogmaals op <A> om de
filmopname te stoppen.
X Terwijl de film wordt opgenomen,
wordt de markering 'o' in de
rechterbovenhoek van het scherm
weergegeven.
k Filmopnamen
Opnamen maken met automatische belichting
Filmopname
Microfoon
171
k Filmopnamen
Deze camera is compatibel met de functie waarmee tijdens opnamen
met automatische belichting de ledlamp bij weinig licht automatisch
wordt ingeschakeld. Raadpleeg de instructiehandleiding van de
Speedlite voor meer informatie.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie met ledlamp (afzonderlijk verkrijgbaar)
Aandachtspunten voor filmopnamen vindt u op pagina 195 en 196.
Lees indien nodig ook de aandachtspunten voor Live view-
opnamen op pagina 165 en 166.
In de basismodi zijn de opnameresultaten dezelfde als in de modus
<A>. Het scènepictogram voor de scène die door de camera wordt
gedetecteerd, wordt linksboven weergegeven (pag. 172).
Instelbare menufuncties verschillen tussen basismodi en creatieve modi
(pag. 318).
In de opnamemodi <f> en <s> zijn de instellingen dezelfde als in
de modus <d>.
De ISO-snelheid (100-6400), de sluitertijd en het diafragma worden
automatisch ingesteld.
In creatieve modi kunt u op de knop <A> drukken om de belichting te
vergrendelen (AE-vergrendeling, pag. 121). Als u de
belichtingsvergrendeling hebt toegepast tijdens filmopnamen, kunt u
deze annuleren door op de knop <S> te drukken. (De instelling voor
belichtingsvergrendeling blijft behouden tot u op de knop <S> drukt.)
U kunt in de creatieve modi de knop <O> ingedrukt houden en aan
het instelwiel <6> draaien om de belichtingscompensatie in te stellen.
Als u de ontspanknop half indrukt, worden onder aan het scherm de sluitertijd,
het diafragma en de ISO-snelheid weergegeven. Dit is de belichtingsinstelling
voor het maken van foto's (pag. 175). De belichtingsinstelling voor
filmopnamen wordt niet weergegeven. De belichtingsinstelling voor
filmopnamen kan afwijken van de belichtingsinstelling voor foto's.
Als u een film opneemt met automatische belichting, worden de sluitertijd
en het diafragma niet vastgelegd in de opname-informatie (Exif).
172
k Filmopnamen
Wanneer u een filmopname maakt in een basismodus, wordt een
pictogram weergegeven dat de scène vertegenwoordigt die is
gedetecteerd door de camera. Bij bepaalde scènes of
opnameomstandigheden komt het weergegeven pictogram mogelijk
niet overeen met de daadwerkelijke scène.
*1: Wordt alleen weergegeven wanneer de AF-methode is ingesteld op [u+volgen].
Indien er een andere AF-methode is ingesteld, wordt het pictogram voor Niet-portret
weergegeven, ook wanneer er een persoon wordt gedetecteerd.
*2: Wordt weergegeven wanneer het gebruikte objectief over afstandsinformatie
beschikt. Met een tussenring of macro-objectief kan het zijn dat het weergegeven
pictogram niet overeenkomt met de daadwerkelijke scène.
*3: Het pictogram dat bij de gedetecteerde scène past, wordt weergegeven.
Scènepictogrammen
Onderwerp
Portret
*1
Niet-portret
Achtergrond-
kleur
Achtergrond
Natuur- en
buitenopname
Dichtbij
*2
Helder
Grijs
Tegenlicht
Inclusief blauwe
lucht
Lichtblauw
Tegenlicht
Zonsondergang
*3 *3
Oranje
Spotlicht
Donkerblauw
Donker
173
k Filmopnamen
In de modus <a> kunt u de sluitertijd, het diafragma en de ISO-
snelheid voor filmopname naar wens instellen. Het handmatig instellen
van de belichting voor filmopnamen is bedoeld voor geavanceerde
gebruikers.
1
Zet de aan-uitschakelaar op
<k>.
X De reflexspiegel maakt een geluid en
de opname verschijnt op het LCD-
scherm.
2
Stel het programmakeuzewiel in
op <a>.
3
Stel de sluitertijd en het
diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen. De instelbare
sluitertijden zijn afhankelijk van de
framesnelheid <9>.
8 / 7 : 1/4000 sec. - 1/60 sec.
6 / 5 / 4 : 1/4000 sec. - 1/30 sec.
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai aan het instelwiel <6> om het
diafragma in te stellen.
4
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de knop <i> en druk dan
op de toets <U> of draai aan het
instelwiel <6> om de gewenste
ISO-snelheid te selecteren.
Zie de volgende pagina voor
informatie over de ISO-snelheid.
Opnamen maken met handmatige belichting
<6>
<O> + <6>
174
k Filmopnamen
5
Stel scherp en start de filmopname.
De procedure is dezelfde als stap 3
en 4 voor 'Opnamen maken met
automatische belichting' (pag. 170).
ISO-snelheid tijdens opnamen met handmatige belichting
Als u [AUTO] selecteert, wordt de ISO-snelheid automatisch
ingesteld op een waarde tussen ISO 100 en 6400.
U kunt de ISO-snelheid handmatig instellen tussen ISO 100 en ISO 6400 (in volledige
stappen). Als in [
54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie [
2: ISO
vergroten
] is ingesteld op [
1: Aan
], dan wordt het bereik voor de handmatige
instelling uitgebreid zodat u ook H (gelijk aan ISO 12800) kunt selecteren.
Als in [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte
tonen prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], ligt het ISO-
snelheidsbereik tussen ISO 200 en 6400.
Omdat het opnemen van een film met ISO 12800 kan resulteren in veel ruis, wordt
deze snelheid aangeduid als een uitgebreide ISO-snelheid (weergegeven als '
H
').
Als in [
54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie [
2: ISO vergroten
]
is ingesteld op [
1: Aan
] en u schakelt over van het opnemen van foto's naar
het opnemen van film, dan wordt het maximumbereik van de handmatige
instelling H (gelijk aan ISO 12800). Ook als u terugschakelt naar fotograferen,
wordt de ISO-snelheid niet teruggezet naar de oorspronkelijke instelling.
De belichtingscompensatie kan niet worden ingesteld.
Het wordt afgeraden om tijdens de filmopname de sluitertijd of het diafragma
aan te passen omdat de wijzigingen in de belichting worden opgenomen.
Als u de sluitertijd verandert terwijl u opnamen maakt bij TL- of
ledverlichting, kan er een flikkerend beeld worden opgenomen.
Wanneer ISO Auto is ingesteld, kunt u op de knop <A> drukken om de
ISO-snelheid te vergrendelen.
Nadat u de compositie van de opname opnieuw hebt bepaald, kunt u aan de indicator
voor het belichtingsniveau (pag. 175) zien wat de afwijking van het belichtingsniveau
is in vergelijking met het moment waarop u de knop <
A
> indrukte.
Druk op de knop <B> om het histogram weer te geven.
Bij het opnemen van een film of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van 1/30 tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe korter de sluitertijd,
hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp eruit zal zien.
175
k Filmopnamen
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Informatiedisplay
AF-punt (FlexiZone - Single)
Belichtingsmodus
L
:
Automatische
belichting
K
:
Handmatige
belichting
ISO-snelheid
Indicator belichtingsniveau
Diafragma
Belichtingsvergrendeling
Witbalans
Filmopnameformaat
Opnamekwaliteit
Sluitertijd
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
AF-methode
c: u+volgen
o : FlexiZone - Multi
d : FlexiZone - Single
Batterijniveau
Beeldstijl
Filmmodus
:
Automatische belichting
(Basismodi)
:
Automatische belichting
(Creatieve modi)
:
Handmatige belichting
Ledlamp
Opnameniveau:
Handmatig
Videofoto
Maximumaantal opnamen
Lichte tonen prioriteit
Framesnelheid
Transportmodus
Vergrote weergave
Indicator GPS-verbinding
Snel instellen
Servo AF voor film
Resterende tijd/
verstreken tijd voor filmopname
Eye-Fi-
kaartoverdracht
Digitaal kompas
Windfilter
Demper
Wanneer de filmopname wordt gestart, wordt de resterende opnameduur
gewijzigd in de verstreken tijd.
176
k Filmopnamen
Opmerkingen over filmopnamen
Richt het objectief tijdens het filmen niet rechtstreeks op de zon. De warmte
van de zon kan de interne onderdelen van de camera beschadigen.
Als <Q> is ingesteld en de ISO-snelheid of het diafragma tijdens de
filmopname verandert, kan het zijn dat de witbalans ook verandert.
Als u een film opneemt bij TL- of ledverlichting, kan de film flikkeren.
Het wordt afgeraden om tijdens filmopname in- of uit te zoomen. Door te
zoomen kunnen er veranderingen in de belichting optreden, ongeacht of
het maximale diafragma van het objectief verandert of niet. Er kunnen
daardoor ook wijzigingen in de belichting worden opgeslagen (met
uitzondering van EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM).
U kunt het beeld tijdens filmopname niet vergroten.
Aandachtspunten voor filmopnamen vindt u op pagina 195 en 196.
Lees indien nodig ook de aandachtspunten voor Live view-
opnamen op pagina 165 en 166.
Instellingen voor filmopnamen staan op de menutabbladen [Z1] en
[Z2] (pag. 191).
Telkens wanneer u een film opneemt, wordt er een filmbestand gemaakt.
Indien de bestandsgrootte meer is dan 4 GB, wordt er automatisch een
nieuw bestand gemaakt.
Het weergaveoppervlak van de filmopname is circa 100% (waarbij het
filmopnameformaat is ingesteld op [A]).
Het geluid wordt door de ingebouwde stereomicrofoon van de camera
opgenomen (pag. 170).
De meeste in de handel verkrijgbare, externe stereomicrofoons met een
ministekker van 3,5 mm in diameter kunnen worden aangesloten op de
camera. Indien er een externe microfoon is aangesloten op de IN-
aansluiting voor externe microfoons (pag. 20), krijgt deze prioriteit boven
de ingebouwde microfoon.
U kunt de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 303) gebruiken
om de filmopname te starten en te stoppen indien de transportmodus is ingesteld
op <
Q
>. Stel de tijdschakelaar in op <
2
> (vertraging van 2 seconden) en druk
vervolgens op de verzendknop. Als u de schakelaar hebt ingesteld op <
o
>
(onmiddellijk opnemen), wordt het maken van foto's ingeschakeld.
De filmopnameduur met een volledig opgeladen LP-E8-batterij is als
volgt: circa 1 uur en 40 minuten bij kamertemperatuur (23 °C) en circa
1 uur en 20 minuten bij lage temperatuur (0 °C).
177
k Filmopnamen
De simulatie van de definitieve opname is een functie waarmee u de
effecten op de opname kunt bekijken van bijvoorbeeld de beeldstijl of
de witbalans.
Tijdens het maken van filmopnamen worden de effecten van de
hieronder vermelde instellingen automatisch in het filmbeeld
weergegeven.
Simulatie van definitieve filmopnamen
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Belichting
Scherptediepte
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Simulatie van de definitieve opname
178
k Filmopnamen
Tijdens het maken van filmopnamen
kunt u nog altijd foto's maken door de
ontspanknop volledig in te drukken.
Foto's maken tijdens filmopnamen
Als u tijdens filmopnamen een foto maakt, staat de filmopname
gedurende circa 1 seconde stil.
De gemaakte foto wordt op de kaart opgeslagen en de filmopname wordt
automatisch hervat wanneer de Live view-opname wordt weergegeven.
De film en foto worden op de kaart opgeslagen als afzonderlijke bestanden.
Functies die specifiek bedoeld zijn voor het maken van foto's, worden
hieronder weergegeven. Overige functies zijn hetzelfde als voor filmopnamen.
* Indien Lichte tonen prioriteit is ingesteld, begint het ISO-snelheidsbereik bij ISO 200.
Foto's maken
Functie Instellingen
Opname-
kwaliteit
Zoals ingesteld bij [z1: Beeldkwalit.].
Wanneer het filmopnameformaat [1920x1080] of [1280x720] is,
is de beeldverhouding 16:9. Wanneer het formaat [640x480] is,
is de beeldverhouding 4:3.
ISO-
snelheid*
Bij opnamen met automatische belichting: automatisch
ingesteld tussen ISO 100 en 6400.
Bij opnamen met handmatige belichting: zie 'ISO-snelheid
tijdens opnamen met handmatige belichting' op pagina 174.
Belichtings-
instelling
Opnamen maken met automatische belichting: sluitertijd en
diafragma worden automatisch ingesteld (weergegeven
wanneer u de ontspanknop half indrukt).
Opnamen maken met handmatige belichting: sluitertijd en
diafragma worden handmatig ingesteld.
AEB Geannuleerd
Flitser Flitser uit
Ongeacht de instelling van de transportmodus wordt het maken van enkele
opnamen (enkelbeeld) ingesteld voor het maken van foto's tijdens filmopnamen.
179
k Filmopnamen
Als u de ontspanknop half indrukt om automatisch scherp te stellen tijdens
filmopnamen, kan het volgende zich voordoen.
De scherpstelling kan er even flink naast zitten.
De helderheid van de filmopname wijkt af van de helderheid van de
daadwerkelijke scène.
De filmopname ziet er kortstondig uit als een foto.
Tijdens het filmen wordt het geluid van het objectief opgenomen.
Het geluid van het objectief wordt opgenomen.
U kunt geen foto's maken als er niet kan worden scherpgesteld,
bijvoorbeeld als het onderwerp beweegt.
180
In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn voor
filmopnamen.
Wanneer u op de knop <
Q
> drukt terwijl de opname wordt weergegeven
op het LCD-scherm, kunt u een van de volgende functies instellen:
AF-methode
,
transportmodus
,
opnamekwaliteit (foto's)
,
filmopnameformaat
,
videofoto's
, witbalans, beeldstijl en Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid).
In de basismodi kunnen alleen de vetgedrukte functies worden ingesteld.
1
Druk op de knop <Q>. (7)
X De instelbare functies worden
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de toets <V> om een
functie te selecteren.
X De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 52) worden weergegeven.
Druk op de toets <U> of draai aan
het instelwiel <6> om de instelling
te wijzigen.
Om de instelling <q> van de
transportmodus of de
beeldstijlparameters in te stellen,
drukt u op de knop <B>.
3
Verlaat de instelling.
Druk op <
0
> om de instelling te
voltooien en ga terug naar de filmopname.
U kunt ook <2> selecteren om terug
te keren naar de filmopname.
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Snel instellen
181
Met de menuoptie [Z2: Movie-
opn.formaat] kunt u het opnameformaat
van de film [****x****] en de
framesnelheid [9] (aantal opgenomen
frames per seconde) selecteren. De 9
(framesnelheid) schakelt automatisch
over, afhankelijk van de instelling van
[52: Videosysteem].
Beeldformaat
A [1920x1080] : Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition).
De beeldverhouding is 16:9.
B [1280x720] : HD-opnamekwaliteit (High-Definition).
De beeldverhouding is 16:9.
C [640x480] : SD-opnamekwaliteit (Standard Definition).
De beeldverhouding is 4:3.
Framesnelheid (fps: frames per seconde)
6/8 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van NTSC (Noord-
Amerika, Japan, Korea, Mexico, enzovoort).
5/7 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van PAL (Europa,
Rusland, China, Australië, enzovoort).
4 : voornamelijk voor films.
3 Het filmopnameformaat instellen
182
3 Het filmopnameformaat instellen
Totale opnameduur voor film en bestandsgrootte per minuut
Filmbestanden die groter zijn dan 4 GB
Wanneer u een film opneemt die groter is dan 4 GB, kunt u zonder
onderbreking blijven opnemen.
Tijdens de filmopname, circa 30 seconde voordat de film een
bestandsgrootte van 4 GB bereikt, gaat de verstreken opnametijd
op het filmopnamescherm knipperen. Indien u blijft filmen en de
bestandsgrootte meer wordt dan 4 GB, wordt er automatisch een
nieuw filmbestand gemaakt en stopt de verstreken opnametijd of
tijdcode met knipperen.
Wanneer u de film afspeelt, moet u elk filmbestand afzonderlijk
afspelen. Filmbestanden kunnen niet automatisch achter elkaar
worden afgespeeld. Wanneer de filmweergave stopt, selecteert u
het volgende filmbestand om af te spelen.
Tijdslimiet voor filmopnamen
De maximale opnametijd van één filmclip is 29 min. 59 sec.
Indien de filmopnametijd 29 min. 59 seconden bereikt, wordt de
filmopname automatisch beëindigd. U kunt verder gaan met het
opnemen van een nieuwe film door op de knop <A> te drukken.
(Er wordt een nieuw filmbestand gemaakt.)
Filmopname-
formaat
Totale opnameduur (bij benadering)
Bestands-
grootte (bij
benadering)
Kaart van
4GB
Kaart van
8GB
Kaart van
16 GB
[1920x1080]
6
11 min. 22 min. 44 min. 330 MB/min.5
4
[1280x720]
8
11 min. 22 min. 44 min. 330 MB/min.
7
[640x480]
6
46 min. 1 uur 32 min. 3 uur 4 min. 82,5 MB/min.
5
Een stijging van de interne temperatuur van de camera kan ertoe leiden dat
de filmopname wordt gestopt voordat de maximumopnametijd die in de
bovenstaande tabel wordt weergegeven (pag. 196), is bereikt.
183
Met de functie voor videofoto's kunt u gemakkelijk een kort filmpje
maken.
Een videofoto is een korte filmclip van circa 2, 4 of 8 seconden. Een
verzameling videofoto's wordt een videofotoalbum genoemd en kan op
de kaart worden opgeslagen als een afzonderlijk filmbestand. Door in
elke videofoto de scène of hoek te veranderen, kunt u dynamische
korte filmpjes maken.
Een videofotoalbum kan ook worden afgespeeld met
achtergrondmuziek (pag. 188 en 251).
1
Selecteer [Videosnapshot].
Selecteer op het tabblad [Z2] de
optie [Videosnapshot] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3 Videofoto's maken
De opnameduur voor videofoto's instellen
Het concept van een videofotoalbum
Videofotoalbum
Videofoto
1
Videofoto
2
Videofoto x
184
3 Videofoto's maken
3
Selecteer [Albuminstellingen].
Selecteer [Albuminstellingen] en
druk vervolgens op <0>.
Als u verder wilt gaan met opnamen
voor een bestaand album, gaat u
naar 'Toevoegen aan een bestaand
album' (pag. 187).
4
Selecteer [Nieuw album maken].
Selecteer [Nieuw album maken] en
druk vervolgens op <0>.
5
Selecteer de duur van de
videofoto (Snapshotlengte).
Druk op <0> en gebruik <V> om
de duur van de videofoto te
selecteren. Druk vervolgens op
<0>.
6
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<0>.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en terug te keren
naar het filmopnamescherm. Er wordt
een blauwe balk weergegeven om de
duur van de videofoto aan te geven.
Ga naar 'Een videofotoalbum maken'
(pag. 185).
Opnameduur
185
3 Videofoto's maken
7
Maak de eerste videofoto.
Druk op de knop <A>.
X
De blauwe balk die de opnameduur
aangeeft, loopt langzaam terug. Nadat
de ingestelde opnameduur is verstreken,
stopt de opname automatisch.
X
Zodra het LCD-scherm is uitgeschakeld
en de lees-/schrijfindicator niet meer
knippert, wordt het bevestigingsscherm
weergegeven (pag. 186).
8
Sla de opname op als videofotoalbum.
Druk de toets <U> in om [JSla
op als album] te selecteren en druk
dan op <0>.
X
De filmclip wordt opgeslagen als de
eerste videofoto van het videofotoalbum.
9
Ga verder met het maken van meer videofoto's.
Herhaal stap 7 om de volgende videofoto te maken.
Druk de toets <
U
> in om [
J
Voeg toe aan
album
] te selecteren en druk dan op <
0
>.
U kunt een ander videofotoalbum maken
door [
W
Sla op als nieuw album
] en
vervolgens [
OK
] te selecteren.
10
De videofoto-opname stoppen.
Stel [
Videosnapshot
] in op
[
Uitschakelen
].
Om terug te keren naar
normale filmopnamen moet u niet
vergeten [Uitschakelen] in te stellen.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en terug te keren
naar het normale filmopnamescherm.
Een videofotoalbum maken
186
3 Videofoto's maken
Opties in stap 8 en 9
Handelingen bij [Speel videofoto af]
*Bij [
Overslaan achteruit
] of [
Overslaan vooruit
] komt de duur van de sprong overeen
met het aantal seconden dat is ingesteld bij [
Videosnapshot
] (circa 2, 4 of 8 seconden).
Functie Beschrijving
JSla op als album
(stap 8)
De filmclip wordt opgeslagen als de eerste
videofoto van het videofotoalbum.
JVoeg toe aan album
(stap 9)
De zojuist opgenomen videofoto wordt toegevoegd
aan het album dat net daarvoor is opgenomen.
W Sla op als nieuw album
(stap 9)
Er wordt een nieuw videofotoalbum gemaakt en de filmclip
wordt opgeslagen als de eerste videofoto. Het nieuwe album
is een afzonderlijk bestand van het eerder opgenomen album.
1Speel videofoto af
(stap 8 en 9)
De zojuist opgenomen videofoto wordt afgespeeld.
Bekijk onderstaande tabel voor de afspeelopties.
r
Sla niet op in album
(stap 8)
rVerwijder zonder opsl. in
album (step 9)
Als u de zojuist gemaakte videofoto wilt
verwijderen en niet wilt opslaan in het album,
selecteert u [OK].
Functie Beschrijving van weergave
7 Afspelen
Door op <0> te drukken, kunt u de zojuist opgenomen
videofoto afspelen of pauzeren.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt de eerste scène van de eerste videofoto in
het album weergegeven.
Overslaan
achteruit
*
Telkens als u op <0> drukt, springt de videofoto enkele
seconden achteruit.
3 Vorig beeld
Elke keer dat u op <
0
> drukt, wordt het vorige beeld weergegeven.
Als u <
0
> ingedrukt houdt, wordt de film teruggespoeld.
6 Volgend
beeld
Elke keer dat u op <
0
> drukt, wordt de film beeld voor beeld
weergegeven. Als u <
0
> ingedrukt houdt, wordt de film vooruitgespoeld.
Overslaan
vooruit*
Telkens als u op <0> drukt, springt de videofoto enkele
seconden vooruit.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt de laatste scène van de laatste videofoto in
het album weergegeven.
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker
(pag. 250) aanpassen door aan het instelwiel <
6
> te draaien.
32
Druk op de knop <
M
> om terug te keren naar het vorige scherm.
187
3 Videofoto's maken
1
Selecteer [Aan bestaand album
toevoegen].
Voer stap 4 op pagina 184 uit om
[Aan bestaand album toevoegen]
te selecteren en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer een bestaand album.
Druk op de toets <U> om een
album te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk op <0>.
X Bepaalde videofoto-instellingen
worden aangepast aan de
instellingen van het bestaande
album.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en terug te keren
naar het filmopnamescherm.
3
Maak de videofoto.
Ga naar 'Een videofotoalbum maken'
(pag. 185).
Toevoegen aan een bestaand album
U kunt geen album selecteren dat is gemaakt met een andere camera.
188
3 Videofoto's maken
Een voltooid album kan op dezelfde manier worden afgespeeld als een
normale film (pag. 250).
1
Speel de film af.
Druk op de knop <x> om opnamen
weer te geven.
2
Selecteer het album.
Druk op de toets <U> om een
album te selecteren.
Tijdens de weergave van één
opname geeft het pictogram [ ],
dat linksboven wordt weergegeven,
aan dat de opname een videofoto is.
3
Speel het album af.
Druk op <0>.
Selecteer op het filmweergavepaneel [
7
]
(Afspelen) en druk vervolgens op <
0
>.
Een album afspelen
Waarschuwingen voor het maken van videofoto's
U kunt aan een album alleen videofoto's met dezelfde lengte (circa 2, 4
of 8 seconden) toevoegen.
Als u tijdens het maken van videofoto's een van de volgende handelingen
uitvoert, wordt er een nieuw album gemaakt voor de volgende videofoto's.
•Het [Movie-opn.formaat] (pag. 181) wijzingen.
De instelling [
Geluidsopname
] wijzigen van [
Automatisch
] of [
Handmatig
] in
[
Uitschakelen
] of van [
Uitschakelen
] in [
Automatisch
] of [
Handmatig
] (pag. 193).
• De firmware bijwerken.
U kunt geen foto's maken terwijl u een videofoto maakt.
De opnameduur voor een videofoto is slechts een schatting. Afhankelijk
van de framesnelheid is de opnameduur die tijdens het afspelen wordt
weergegeven, mogelijk niet nauwkeurig.
189
3 Videofoto's maken
Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt u de videofoto's in het album
opnieuw ordenen, verwijderen of afspelen.
1
Selecteer [X] (Bewerken) in het
weergavepaneel.
X Het bewerkingsscherm wordt
weergegeven.
2
Selecteer een bewerking.
Gebruik de toetsen <U> om een
bewerking te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Een album bewerken
Achtergrondmuziek
Muziek die op de geheugenkaart wordt opgenomen, mag uitsluitend worden
gebruikt voor privégebruik. Pleeg geen inbreuk op het auteursrecht.
U kunt achtergrondmuziek laten horen tijdens het afspelen van albums, normale
films en diavoorstellingen op de camera (pag. 251, 254). Als u achtergrondmuziek
wilt laten horen, moet u die eerst met behulp van EOS Utility (meegeleverde
software) kopiëren naar de kaart. Raadpleeg de software-instructiehandleiding (pdf)
op de cd-rom voor informatie over het kopiëren van de achtergrondmuziek.
Functie Beschrijving
Snapshot
verplaatsen
Druk op de toets <
U
> om de videofoto die u wilt verplaatsen, te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>. Druk op de toets <
U
>
om de videofoto te verplaatsen en druk vervolgens op <
0
>.
Snapshot
verwijderen
Druk op de toets <
U
> om de videofoto die u wilt verwijderen, te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>. Het pictogram [
L
] wordt
weergegeven op de geselecteerde videofoto. Door nogmaals op
<
0
> te drukken, heft u de selectie op en verdwijnt [
L
].
Snapshot
afspelen
Druk op de toets <U> om de videofoto die u wilt
afspelen, te selecteren en druk vervolgens op <0>.
190
3 Videofoto's maken
3
Sla het bewerkte album op.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het bewerkingspaneel
onder aan het scherm.
Druk op de toets <U> om [W]
(Opslaan) te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe film
op te slaan, selecteert u [Nieuw
bestand]. Als u het bestand wilt
opslaan en het originele filmbestand
wilt overschrijven, selecteert u
[Overschrijven] en drukt u
vervolgens op <0>.
Meegeleverde software die met albums kan worden gebruikt
EOS Video Snapshot Task: u kunt albums bewerken. De invoegfunctie
voor ImageBrowser EX wordt automatisch gedownload van internet via
de functie voor automatisch bijwerken.
Als de batterij bijna leeg is, kunt u geen albums bewerken. Gebruik een
volledig opgeladen batterij.
191
Wanneer u de aan-uitschakelaar instelt op <k>, geven de tabbladen
[Z1] en [Z2] functies weer die speciaal bedoeld zijn voor
filmopnamen. Hieronder volgen de menuopties.
[Z1]-menu [Z2]-menu
AF-methode
De AF-methoden werken hetzelfde als beschreven op pagina 153 -
159. U kunt [u+volgen], [FlexiZone - Multi] of [FlexiZone - Single]
selecteren.
Servo AF voor film
De standaardinstelling is [Inschakelen]. Ongeacht de instelling kunt
u scherpstellen door de ontspanknop half in te drukken.
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld:
U kunt een film opnemen terwijl u continu scherpstelt op een
bewegend onderwerp. Let op: de camera kan dan het geluid van
het objectief opnemen. Om opname van het geluid van het
objectief te verminderen, gebruikt u een in de handel
verkrijgbare, externe microfoon. Met het EF-S 18-135mm f/3.5-
5.6 IS STM-objectief wordt het geluid van het scherpstellen
tijdens filmopname geminimaliseerd.
Bij Servo AF voor film moet u de camera uitschakelen voordat u
de focusinstellingsknop op het objectief instelt op <MF>.
3 Menufunctie-instellingen voor film
192
3 Menufunctie-instellingen voor film
Als u wilt scherpstellen op een bepaald punt of wilt voorkomen
dat er vóór of tijdens filmopnamen geluid van het objectief wordt
opgenomen, kunt u Servo AF voor film tijdelijk stopzetten door
een van de volgende handelingen uit te voeren. Wanneer u
Servo AF voor film stopt, wordt het AF-punt grijs weergegeven.
Wanneer u dezelfde handeling nogmaals uitvoert, wordt Servo
AF voor film hervat.
Druk op de knop <D>.
Tik op het pictogram [ ] linksonder op het scherm.
•Als [6: Sluiter/AE-vergrendelingsknop] is ingesteld op [2: AF/
AF-vergrendeling, geen AE] in [54: Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)], wordt Servo AF voor film stopgezet terwijl u
de knop <A> ingedrukt houdt. Wanneer u de knop <A>
loslaat, wordt Servo AF voor film hervat.
Wanneer u op de knop <M> of <x> drukt, de AF-methode
wijzigt of de focusinstellingsknop op het objectief bedient, wordt
Servo AF voor film stopgezet. Servo AF voor film wordt weer
hervat wanneer u terugkeert naar de filmopname.
Zie pagina 197 voor aandachtspunten wanneer [Servo AF
voor films] is ingesteld op [Inschakelen].
Wanneer [Uitschakelen] is ingesteld:
U kunt alleen scherpstellen wanneer de ontspanknop half wordt ingedrukt.
AF met ontspanknop tijdens k (filmopname)
Als u de ontspanknop indrukt terwijl u filmopnamen aan het maken
bent, kunt u een foto maken. De standaardinstelling is [ONE SHOT].
Wanneer [ONE SHOT] is ingesteld:
Bij het maken van filmopnamen kunt u opnieuw scherpstellen en
een foto maken door de ontspanknop half in te drukken.
Als u opnamen maakt van een statisch (niet-bewegend) onderwerp,
kunt u de opname maken met een nauwkeurige scherpstelling.
Wanneer [Uitschakelen] is ingesteld:
U kunt onmiddellijk een foto maken wanneer u op de
ontspanknop drukt, zonder dat er op het onderwerp is
scherpgesteld. Dit is effectief wanneer u het wijzigen van de
sluitertijd belangrijker vindt dan de scherpstelling.
193
3 Menufunctie-instellingen voor film
Rasterweergave
Met [Raster 1l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven
om u te helpen de camera in verticale of horizontale stand recht te
houden.
MeettimerN
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(duur van de belichtingsvergrendeling).
Movie-opn.formaat
U kunt het filmopnameformaat instellen (beeldformaat en
framesnelheid). Raadpleeg pagina 181 en 182 voor meer informatie.
GeluidsopnameN
Normaliter neemt de ingebouwde
microfoon geluid in stereo op. Indien er
een in de handel verkrijgbare microfoon
met een ministekker (diameter van
3,5 mm) wordt aangesloten op de IN-
aansluiting voor externe microfoons
(pag. 20), krijgt deze prioriteit.
Opties voor geluidsopnamen
[Automatisch] : Het geluidsopnameniveau wordt automatisch
aangepast. Automatische niveauregeling
functioneert automatisch in reactie op het
geluidsniveau.
[Handmatig] : Voor gevorderde gebruikers. U kunt het
geluidsopnameniveau instellen op een van 64
niveaus. Selecteer [Opname niveau] en kijk op
de niveaumeter terwijl u de toets <U> indrukt
om het geluidsopnameniveau aan te passen.
Kijk op de piekenindicator (circa 3 sec.), pas het
niveau dusdanig aan dat de niveaumeter soms
de 12 (-12 dB) rechts laat branden voor de
hardste geluiden. Indien dit meer is dan 0, wordt
het geluid vervormd.
[Uitschakelen]: Er wordt geen geluid opgenomen
Niveaumeter
194
3 Menufunctie-instellingen voor film
[Windfilter]
Wanneer deze functie is ingesteld op [Inschakelen], wordt het
geluid dat wordt veroorzaakt door wind verminderd wanneer het
buiten waait. Deze functie wordt alleen geactiveerd bij gebruik van
de ingebouwde microfoon.
Als deze functie is ingesteld op [Inschakelen], worden ook de lage
bastonen verminderd. Stel deze functie dus in op [Uitschakelen]
als er geen sprake is van wind. Er wordt dan een natuurlijkere
geluidsopname gemaakt dan met de instelling [Inschakelen].
[Demper]
Zelfs als u [Geluidsopname] instelt op [Automatisch] of
[Handmatig] en dan een opname maakt, kan er geluidsvervorming
optreden indien er een zeer hard geluid is. In dergelijke gevallen
wordt het aanbevolen om de instelling [Inschakelen] te gebruiken.
Videosnapshot
U kunt videofoto's opnemen. Zie pagina 183 voor meer informatie.
De instellingen voor [Geluidsopname] die in de basismodi beschikbaar
zijn, zijn [Aan] en [Uit]. Als [Aan] is ingesteld, wordt het
geluidsopnameniveau automatisch aangepast (hetzelfde als
[Automatisch]). De windfilterfunctie wordt echter niet ingesteld.
De geluidsvolumebalans tussen L (links) en R (rechts) kan niet worden
aangepast.
Bij zowel L als R wordt er geluid opgenomen met een samplingfrequentie
van 48 kHz/16-bits.
195
Aandachtspunten voor filmopnamen
Witte <s> en rode <E> waarschuwingspictogrammen voor interne
temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig
gebruik van filmopnamen of bij een hoge omgevingstemperatuur,
verschijnt er een wit pictogram <s>. Wanneer u filmt terwijl dit
pictogram wordt weergegeven, wordt de beeldkwaliteit van de film
nauwelijks beïnvloed. Maar als u overschakelt op fotograferen, zal de
beeldkwaliteit van de foto's afnemen. Het wordt aanbevolen om even te
stoppen met fotograferen en de camera enige tijd te laten afkoelen.
Als het witte pictogram <
s
> wordt weergegeven en de interne
temperatuur van de camera nog verder oploopt, gaat er een rood
pictogram <
E
> knipperen. Dit knipperende pictogram geeft aan dat de
filmopname spoedig automatisch wordt beëindigd. U kunt in dat geval
geen opnamen meer maken totdat de interne temperatuur van de camera
is gedaald. Schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur filmopnamen
maakt, worden de pictogrammen <s> en <E> sneller weergegeven.
Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Opname
Als het gebruikte objectief Image Stabilizer (beeldstabilisatie) bevat en u
de IS-schakelaar op <1> zet, is dit altijd actief, zelfs als u de
ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
gebruikt batterijvermogen waardoor de totale filmopnametijd of het
aantal mogelijke opnamen kan afnemen. Als u een statief gebruikt of als
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet nodig is, wordt het aanbevolen
om de IS-schakelaar op <2> zetten.
Met de ingebouwde microfoon worden ook camerageluiden opgenomen.
Door het gebruik van een in de handel verkrijgbare externe microfoon
kunt u voorkomen dat deze geluiden worden opgenomen (of het geluid
dempen).
Sluit geen ander apparaat dan een externe microfoon aan op de IN-
aansluiting voor externe microfoons op de camera.
Als de helderheid tijdens filmopnamen met automatische belichting
verandert, ziet dat gedeelte er mogelijk kortstondig uit als een foto
wanneer u de film weergeeft. In dergelijke gevallen dient u filmopnamen
te maken met handmatige belichting.
196
Aandachtspunten voor filmopnamen
Opname
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt
tijdens filmopnamen rechts in het scherm mogelijk een
indicator met vijf niveaus weergegeven. Deze geeft aan
hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven
(beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen).
Hoe langzamer de kaart, hoe sneller de indicator stijgt. Als
de indicator vol raakt, wordt de filmopname automatisch
gestopt. Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt
de indicator ofwel niet weergegeven of het niveau (indien
weergegeven) zal nauwelijks omhoog gaan. Maak eerst een paar
testfilms om te zien of de schrijfsnelheid van de kaart hoog genoeg is.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. In films worden de heldere
gedeelten vrijwel hetzelfde vastgelegd zoals u deze op het LCD-scherm
ziet.
Foto's maken tijdens filmopname
Zie 'Beeldkwaliteit' op pagina 165 voor meer informatie over de
beeldkwaliteit van foto's.
Aansluiten op een tv
Als u de camera op een tv aansluit (pag. 258 en 261) en een film
opneemt, wordt tijdens de opname op de tv geen geluid afgespeeld.
Het geluid wordt echter wel goed opgenomen.
Indicator
197
Aandachtspunten wanneer [Servo AF voor films] is ingesteld
op [Inschakelen]
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden scherpgesteld
Een snel bewegend onderwerp dat de camera nadert of er vandaan
beweegt.
Een onderwerp dat zich op korte afstand voor de camera beweegt.
Raadpleeg tevens 'Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld' op pagina 159.
Omdat Servo AF voor film meer batterijvermogen verbruikt, neemt het
aantal mogelijke opnamen en de hoeveelheid mogelijke filmopnametijd af.
Tijdens in- en uitzoomen en het vergroten van een opname wordt Servo
AF voor film tijdelijk stopgezet.
Als een onderwerp tijdens een filmopname de camera nadert of er
vandaan beweegt of als de camera horizontaal of verticaal wordt
bewogen, kan het filmbeeld kortstondig uitrekken of krimpen
(de beeldvergroting verandert).
199
7
Handige functies
De pieptoon uitzetten (pag. 200)
Kaartwaarschuwing (pag. 200)
De kijktijd instellen (pag. 200)
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen (pag. 201)
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen (pag. 201)
Een map maken en selecteren (pag. 202)
Methoden voor bestandsnummering (pag. 204)
Copyrightinformatie instellen (pag. 206)
Verticale opnamen automatisch roteren (pag. 208)
Camera-instellingen controleren (pag. 209)
De standaardinstellingen van de camera herstellen (pag. 210)
Voorkomen dat het LCD-scherm automatisch wordt
uitgeschakeld (pag. 213)
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
(pag. 213)
De flitser instellen (pag. 214)
Automatische sensorreiniging (pag. 219)
Stofwisdata toevoegen (pag. 220)
Handmatige sensorreiniging (pag. 222)
200
U kunt voorkomen dat er een pieptoon klinkt zodra er is scherpgesteld of bij
het gebruik van de zelfontspanner en bij bediening via het aanraakscherm.
Selecteer op het tabblad [
z1
] de optie [
Pieptoon
]
en druk vervolgens op <
0
>. Selecteer
[
Uitschakelen
] en druk vervolgens op <
0
>.
Om de pieptoon alleen bij bediening via het aanraak-
scherm uit te zetten, selecteert u [
Aanr. op
].
Door deze optie in te stellen voorkomt u dat u opnamen maakt zonder
dat er een kaart in de camera is geplaatst.
Selecteer op het tabblad [z1] [Ontspan
sluiter zonder kaart] en druk op <0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als u op de ontspanknop drukt terwijl er geen kaart
in de camera is geplaatst, wordt '
Card
' in de zoeker
weergegeven en kunt u de sluiter niet ontspannen.
U kunt instellen hoe lang de foto direct na de opname op het LCD-scherm
wordt weergegeven. Als [
Uit
] is ingesteld, wordt de opname niet direct na
het maken weergegeven. Als [
Vastzetten
] is ingesteld, wordt de opname
weergegeven totdat de tijd van de instelling [
Uitschakelen
] is verstreken.
Als u tijdens de weergave van de opname knoppen of instelwielen van de camera
gebruikt, bijvoorbeeld als u de ontspanknop half indrukt, wordt de weergave beëindigd.
Selecteer op het tabblad [z1] de optie
[Kijktijd] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer de gewenste instelling en druk
op <0>.
Handige functies
3 De pieptoon uitzetten
3 Kaartwaarschuwing
3 De kijktijd instellen
201
Handige functies
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze gedurende een bepaalde ingestelde tijd niet is gebruikt.
U kunt deze tijdsduur zelf aan de hand van een aantal opties instellen.
Na een automatische uitschakeling kunt u de camera weer inschakelen
door de ontspanknop half in te drukken of door op een van de volgende
knoppen te drukken: <M>, <B>, <x>, <A>, enz.
Als [Deactiveren] is ingesteld, moet u de camera uitschakelen of op de knop
<
B
> drukken om het LCD-scherm uit te schakelen en zo de batterij te sparen.
Zelfs als [Deactiveren] is ingesteld en de camera gedurende 30 minuten niet
wordt gebruikt, wordt het LCD-scherm automatisch uitgeschakeld. U kunt
het LCD-scherm weer inschakelen door op de knop <
B
> te drukken.
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[Uitschakelen] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer de gewenste instelling
en druk op <0>.
U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het gemakkelijker te lezen is.
Selecteer op het tabblad [
52
] de optie [
LCD-
helderheid
] en druk vervolgens op <
0
>. Druk
als het scherm voor aanpassing wordt weergegeven
op de toets <
U
> om de helderheid aan te
passen en druk vervolgens op <
0
>.
Stel bij het controleren van de
belichtingstijd van een opname de
helderheid van het LCD-scherm op 4 in
en zorg dat omgevingslicht geen invloed
op het beeld heeft.
3 De tijd voor automatisch uitschakelen instellen
3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
202
Handige functies
U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de opnamen
worden opgeslagen.
Deze handeling is optioneel, aangezien er automatisch een map voor
de opslag van opnamen wordt gemaakt.
Een map maken
1
Selecteer [Selecteer map].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Selecteer map] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Maak map].
Selecteer [Maak map] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak een nieuwe map.
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<0>.
X Er wordt een nieuwe map gemaakt
met een mapnummer dat één cijfer
hoger is.
3 Een map maken en selecteren
203
Handige functies
Een map selecteren
Open het scherm Selecteer map,
selecteer een map en druk op <0>.
X De map waarin de opnamen worden
opgeslagen, is geselecteerd.
Volgende opnamen zullen in de
geselecteerde map worden
opgeslagen.
Aantal opnamen
in map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf
alfanumerieke tekens. Bijvoorbeeld: '
100CANON
'. Een map kan maximaal
9999 opnamen bevatten (bestandsnummer 0001 - 9999). Wanneer een map
vol raakt, wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt met een mapnummer
dat één cijfer hoger is. Ook wanneer de bestandsnummering handmatig
opnieuw is ingesteld (pag. 205), wordt er automatisch een nieuwe map
gemaakt. Er kunnen mappen worden gemaakt met de nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een
nieuwe map met de naam 'DCIM'. Open de map DCIM en maak hierin net
zoveel mappen als u wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan.
De mapnaam moet de notatie '100ABC_D' hebben. De eerste drie cijfers zijn
het mapnummer, van 100 tot 999. De volgende vijf tekens kunnen bestaan uit
een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A t/m Z, cijfers en het
onderstrepingsteken '_'. De spatie kan niet worden gebruikt. Twee mappen
mogen bovendien niet hetzelfde driecijferige nummer hebben (bijvoorbeeld
'100ABC_D' en '100W_XYZ'), ook als de overige vijf tekens verschillen per
naam.
204
Handige functies
De beeldbestanden worden genummerd van 0001 tot 9999 in de volgorde
waarin de opnamen zijn gemaakt. Vervolgens worden de bestanden in een map
opgeslagen. U kunt instellen hoe het bestandsnummer wordt toegewezen.
Het bestandsnummer wordt op de computer in de volgende notatie
weergegeven: IMG_0001.JPG.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Bestandnr.] en druk vervolgens op
<0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
de optie en druk vervolgens op <0>.
[Continu]: de opeenvolgende bestandsnummering loopt door,
ook na het vervangen van de kaart of het maken van een map.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen of een nieuwe map hebt
gemaakt, loopt de opeenvolgende bestandsnummering door tot
9999. Dit is handig wanneer u afbeeldingen met nummers tussen
0001 en 9999 op meerdere kaarten of uit meerdere mappen in één
map op de computer wilt opslaan.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de bestandsnummers van de
bestaande opnamen op de kaart of in de map. Als u een
doorlopende bestandsnummering wilt gebruiken, raden we u aan
elke keer een opnieuw geformatteerde kaart te gebruiken.
3 Methoden voor bestandsnummering
XXX-0051
Kaart 1
XXX-0052
Kaart 2
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Volgende opeenvolgende
bestandsnummer
100
XXX-0051
101
XXX-0052
Kaart 1
Bestandsnummering na
het maken van een map
205
Handige functies
[Auto. reset]: De bestandsnummering begint elke keer opnieuw bij
0001 nadat de kaart is vervangen of een nieuwe map is gemaakt.
Als u de kaart vervangt of een map maakt, begint de
bestandsnummering weer bij 0001 voor de nieuwe opnamen. Dit is
handig als u de opnamen per kaart of map wilt archiveren.
Als echter de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe opnamen
worden voortgezet vanaf de bestandsnummers van de bestaande opnamen op
de kaart of in de map. Als u opnamen wilt opslaan met een bestandsnummering
die begint bij 0001, gebruik dan elke keer een nieuwe, geformatteerde kaart.
[Handm. reset]: voor het handmatig terugzetten van de bestandsnummering,
of om in een nieuwe map met het bestandsnummer 0001 te beginnen.
Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt
er automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering
van de opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001.
Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt gebruiken voor
opnamen van gisteren en opnamen van vandaag. Nadat de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld, keert deze terug naar Continu of Auto. reset.
(Er wordt geen bevestigingsscherm voor Handm. reset weergegeven.)
XXX-0051
Kaart 1
100-0001
Kaart 2
Bestandsnummer opnieuw ingesteld
100
XXX-0051
101
XXX-0001
Kaart 1
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Bestandsnummering na het
maken van een map
Indien het bestandsnummer in map 999 het nummer 9999 bereikt, kunt u geen opnamen
meer maken, zelfs niet als de kaart nog opslagcapaciteit heeft. Op het LCD-scherm wordt
dan een bericht weergegeven dat de kaart moet worden vervangen. Vervang de kaart.
Voor zowel JPEG- als RAW-opnamen begint de bestandsnaam met 'IMG_'.
Filmbestandsnamen beginnen met 'MVI_'. De extensie is '.JPG' voor JPEG-
opnamen, '.CR2' voor RAW-opnamen en '. MOV' voor films.
206
Handige functies
Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie
aan de opname toegevoegd.
1
Selecteer [Copyrightinformatie].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Copyrightinformatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de optie die u wilt instellen.
Selecteer [Voer naam van auteur in]
of [Voer copyrightdetails in] en druk
vervolgens op <0>.
X
Het tekstinvoerscherm wordt geopend.
Selecteer [Geef copyrightinfo weer]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te controleren.
Selecteer [Verwijder copyrightinfo]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te verwijderen.
3
Voer tekst in.
Raadpleeg 'Tekstinvoerprocedure'
op de volgende pagina en voer de
copyrightinformatie in.
U kunt maximaal 63 alfanumerieke
tekens en symbolen invoeren.
4
Verlaat de instelling.
Nadat u de tekst hebt ingevoerd,
drukt u op de knop <M> om de
instelling te verlaten.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk op <0>.
3 Copyrightinformatie instellenN
207
Handige functies
Tekstinvoerprocedure
Het invoergebied wijzigen:
Druk op de knop <Q> om tussen het
bovenste en onderste invoergebied te
wisselen.
De cursor verplaatsen:
Druk op de toets <U> om de
cursor te verplaatsen.
Tekst invoeren:
Druk terwijl de cursor in het onderste invoergebied staat op de toets
<S> of draai aan het instelwiel <6> om een teken te selecteren.
Druk vervolgens op <0> om het in te voeren.
De invoermodus wijzigen:*
Selecteer [ ] rechtsonder in het onderste invoergebied. Elke
keer dat u op <0> drukt, wordt de invoermodus als volgt gewijzigd:
Kleine letters Cijfers / Symbolen 1 Cijfers / Symbolen 2
Hoofdletters.
* Wanneer [Aanraakbediening: Deactiveren] is ingesteld, kunt u
alle beschikbare tekens op één scherm weergeven.
Een teken verwijderen:
Druk op de knop <L> om een teken te verwijderen.
Afsluiten:
Druk op de knop <M>, controleer de tekst, selecteer [OK] en
druk vervolgens op <0>. Het scherm van stap 2 wordt opnieuw
weer weergegeven.
De tekstinvoer annuleren:
Druk op de knop <M>, controleer de tekst, selecteer [OK] en
druk vervolgens op <0>. Het scherm van stap 2 wordt opnieuw
weer weergegeven.
U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility
(meegeleverde software, pag. 350).
208
Handige functies
Verticale opnamen worden automatisch gedraaid,
zodat ze verticaal in plaats van horizontaal op het
LCD-scherm van de camera of op de pc worden
weergegeven. U kunt de instelling voor deze
functie wijzigen.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Auto. roteren] en druk vervolgens op
<0>. De beschikbare instellingen
worden hieronder beschreven. Selecteer
de optie en druk vervolgens op <0>.
[AanzD]:
De verticale opname wordt tijdens de weergave
automatisch gedraaid op zowel het LCD-scherm als de pc.
[AanD] :
De verticale opname wordt alleen op de pc automatisch gedraaid.
[Uit] : De verticale opname wordt niet automatisch gedraaid.
De verticale opname is niet gedraaid wanneer de foto direct na
de opname wordt weergegeven.
Druk op de knop <x> om de opname gedraaid weer te geven.
[
AanzD
] is ingesteld, maar de opname wordt bij weergave niet gedraaid.
Verticale opnamen die zijn gemaakt terwijl [
Auto. roteren
] op [
Uit
] was
ingesteld, kunnen niet automatisch worden gedraaid.
Als er een verticale
opname is gemaakt terwijl de camera naar boven of naar beneden
werd gehouden, kan het zijn dat de opname niet automatisch wordt
gedraaid. Raadpleeg in dat geval 'De opname roteren' op pagina 243.
Ik wil op het LCD-scherm van de camera een opname draaien
die gemaakt is terwijl [AanD] was ingesteld.
Stel [AanzD] in en geef de opname vervolgens weer. De opname
wordt dan gedraaid.
De verticale opname wordt niet gedraaid op het scherm van de pc.
De gebruikte software is niet compatibel met de functie voor draaien van
opnamen. Gebruik in plaats daarvan de software die bij de camera is geleverd.
3 Verticale opnamen automatisch roteren
Veelgestelde vragen
209
Handige functies
Als de opname-instellingen (pag. 50) worden weergegeven, kunt u op
de knop <B> drukken om de belangrijkste functie-instellingen van
de camera weer te geven.
B Camera-instellingen controleren
Datum/tijd (pag. 36)
Witbalanscorrectie (pag. 137)/
Witbalanstrapje (pag. 138)
Kleurruimte (pag. 139)
Automatische beeldrotatie (pag. 208)
Automatisch uitschakelen (pag. 201)
Resterende capaciteit van kaart
Instellingenscherm
Rode-ogencorrectie (pag. 105)
Pieptoon (pag. 200)
Sensorreiniging (pag. 219)
Aanraakbediening (pag. 55)
Live view-opnamen (pag. 143)
LCD auto uit (pag. 213)
Zomertijd (pag. 36)
210
Handige functies
De opname-instellingen en menu-instellingen van de camera kunnen
worden teruggezet naar de standaardinstellingen. Deze optie is
beschikbaar in de creatieve modi.
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Wis instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen].
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen] en druk vervolgens op
<0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<0>.
X Wanneer u [Wis alle camera-
instellingen] selecteert, worden alle
standaardinstellingen (zoals vermeld
op de volgende pagina) van de
camera hersteld.
Alle camera-instellingen wissen:
Na de bovenstaande procedure selecteert u [Wis pers.
voorkeuze(C.Fn)] in [54: Wis instellingen] om alle persoonlijke
voorkeuzen te wissen (pag. 292).
3
De standaardinstellingen van de camera herstellen
N
Veelgestelde vragen
211
Handige functies
Opname-instellingen Camera-instellingen
AF-gebruik 1-beeld AF Uitschakelen 30 sec.
AF-puntselectie
Automatische selectie
Pieptoon Activeren
Transportmodus
u
(Enkelbeeld)
Ontspan sluiter
zonder kaart
Activeren
Meetmethode
q
(Meervlaks meting)
ISO-snelheid
AUTO (automatisch)
Kijktijd 2 sec.
ISO auto Max.: 6400 Histogram Helderheid
Bel.comp./AE Geannuleerd
Spring met 6 e (10 beelden)
Auto. roteren AanzD
Funct.inst. int. flitser Norm. flits. LCD-helderheid
Flitsbelichtings-
compensatie
0 (Nul)
LCD auto uit Activeren
Tijdzone Ongewijzigd
Persoonlijke voorkeuzen
Ongewijzigd Datum/tijd Ongewijzigd
Func.inst. externe
flitser
Ongewijzigd
Taal Ongewijzigd
Videosysteem Ongewijzigd
Instellingen voor opnamekwaliteit
Schermkleur 1
Uitleg Inschakelen
Beeldkwaliteit 73 Aanraakbediening Activeren
Beeldstijl Automatisch
Copyrightinformatie Ongewijzigd
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Standaard
Correctie helderheid
randen
Inschakelen/correctie-
gegevens blijven behouden
Ctrl over HDMI Uitschakelen
Eye-Fi trans. Uit
Correctie
chromatische afw.
Uitschakelen/correctie-
gegevens blijven behouden
My Menu instellingen Ongewijzigd
Weergave van
My Menu
Deactiveren
Kleurruimte sRGB
Witbalans
Q (Auto)
Handmatige witbalans
Geannuleerd
Witbalans-correctie
Geannuleerd
Witbalanstrapje Geannuleerd
Ruisreductie lange
sluitertijd
Deactiveren
Hoge ISO-
ruisreductie
Standaard
Bestandsnummer Continu
Auto. reiniging Activeren
Stofwisdata Gewist
Raadpleeg de instructiehandleiding van het GPS-apparaat voor de GPS-instellingen.
212
Handige functies
Live view-opnamen Filmopnamen
Live view-opname. Inschakelen AF-methode u+volgen
AF-methode u+volgen Servo AF voor film Activeren
Continue AF Activeren
AF met
ontspanknop
tijdens k
ONE SHOT
Touch Shutter Deactiveren
Rasterweergave Uit
Aspect ratio 3:2 Rasterweergave Uit
Meettimer 16 sec. Meettimer 16 sec.
Movie-opn.formaat 1920x1080
Geluidsopname Automatisch
Videofoto Uitschakelen
213
Handige functies
U kunt voorkomen dat de schermuitschakelingssensor de weergave
met opname-instellingen op het LCD-scherm uitschakelt wanneer u met
uw oog in de buurt van de zoeker komt.
Selecteer op het tabblad [52] de optie
[LCD auto uit] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer [Deactiveren] en druk
vervolgens op <0>.
U kunt de achtergrondkleur van het scherm met opname-instellingen
wijzigen.
Selecteer op het tabblad [53] de optie
[Schermkleur] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer de gewenste kleur en
druk vervolgens op <0>.
Als u het menu verlaat, wordt het scherm
met opname-instellingen in de
geselecteerde kleur weergegeven.
3
Voorkomen dat het LCD-scherm automatisch wordt uitgeschakeld
3
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen
214
De instellingen voor de ingebouwde flitser en de externe Speedlite
kunnen via het menu van de camera worden ingesteld. U kunt de
functie-instellingen van de externe Speedlite alleen via het menu van
de camera instellen als een Speedlite uit de EX-serie die compatibel
is met deze functie, is bevestigd.
De instellingsprocedure is hetzelfde als voor het instellen van een
menufunctie van de camera.
Selecteer [Flitsbesturing].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Flitsbesturing] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm voor flitsbesturing wordt
weergegeven.
Stel deze optie normaliter in op [
Inschakelen
].
Als [Uitschakelen] is ingesteld,
flitst zowel de ingebouwde flitser
als de externe Speedlite niet. Dit is
nuttig wanneer u alleen het AF-
hulplicht van de flitser wilt gebruiken.
Voor normale flitsbelichtingen stelt u
deze optie in op [Evaluatief].
De instelling [
Gemiddeld
] is voor
gevorderde gebruikers. Net als bij een externe
Speedlite wordt het gemiddelde van het
meetgebied genomen. Het kan nodig zijn om
flitsbelichtingscompensatie te gebruiken.
3 De flitser instellenN
[Flitsen]
[E-TTL II meting]
Als het moeilijk is om scherp te stellen bij weinig licht, is het mogelijk dat de
ingebouwde flitser meerdere keren flitst (AF-hulplicht, pag. 98), zelfs
wanneer [Flitsen] is ingesteld op [Uitschakelen].
215
3 De flitser instellenN
U kunt de flitssynchronisatiesnelheid
voor flitsfotografie instellen in de modus
Aperture priority AE (f).
: Automatisch
De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch ingesteld in een
bereik van 1/200 tot 30 seconden, afhankelijk van de
lichtomstandigheden. Ook snelle synchronisatie kan worden
gebruikt.
: 1/200-1/60 sec. auto
Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig licht.
Dit is geschikt voor het voorkomen van onscherpe opnamen. De
achtergrond kan er echter donker uitzien, terwijl het onderwerp goed
door de flitser wordt belicht.
: 1/200 sec. (vast)
De flitssynchronisatiesnelheid wordt vast ingesteld op 1/200 sec.
Hiermee kunt u onscherpe opnamen effectiever voorkomen dan met
[1/200-1/60 sec. auto]. Maar bij weinig licht wordt de achtergrond
van het onderwerp donkerder dan met [1/200-1/60 sec. auto].
[Flitssynch.snelheid AV-modus]
Als [1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] is ingesteld, is snelle
synchronisatie niet mogelijk in de modus <f>.
216
3 De flitser instellenN
U kunt de functies in de onderstaande tabel instellen. De functies die bij [
Func.inst.
externe flitser
] worden weergegeven, verschillen per Speedlite-model.
Selecteer [Func.inst. int. flitser] of
[Func.inst. externe flitser].
X De functies van de flitser worden
weergegeven. Met [Func.inst. int.
flitser] kunnen de gemarkeerde
functies worden geselecteerd en
ingesteld.
De functies [Func.inst. int. flitser] en [Func.inst. externe flitser]
* Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite voor informatie over [FEB]
(reeksopnamen met flitsbelichting) en [In-/uitzoomen].
[Func.inst. int. flitser] en [Func.inst. externe flitser]
Functie
[Funct.inst. int. flitser]
[Func.inst.
externe
flitser]
Pagina
Norm.
flits.
Easy
Wireless
(pag. 227)
Cust
Wireless
(pag. 230)
Flitsmodus k k 217
Sluiter sync. k k 217
FEB* k
Draadloze functies k k 225
Kanaal kk k227
Flitsgroep k k 231
Flitsbelichtings-
compensatie
k k k k 118
In-/uitzoomen* k
[Funct.inst. int. flitser]
[Func.inst. externe flitser]
Flitsmodus
In-/uitzoomen
flitser (Flitsbereik)
Flitsbelichtings-
compensatie
Draadloze functies
Sluiter sync.
FEB
Voorbeeldscherm
217
3 De flitser instellenN
Sluiter sync.
Stel deze optie normaliter in op [1e-gordijn] zodat er direct na de
belichting wordt geflitst.
Als [
2e gordijn
] wordt ingesteld, wordt er vlak voordat de sluiter dichtgaat
geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd met een lange sluitertijd, kunt u
een lichtspoor maken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de koplampen van een
auto 's avonds. Met E-TTL II (automatische flitsbelichting) wordt er twee keer
geflitst: één keer wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt en een tweede
keer vlak voor het einde van de belichting. Met sluitertijden korter dan
1/30 seconde wordt tevens automatisch 1e-gordijnsynchronisatie gebruikt.
Als er een externe Speedlite is bevestigd, kunt u ook [
Hi-speed
] (
e
) selecteren.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie.
Draadloze functies
Raadpleeg 'Draadloze flitsfotografie' op pagina 225 wanneer u draadloze
flitsopnamen maakt met de masterfunctie van de ingebouwde flitser en
gebruikmaakt van optische overdracht. Raadpleeg de instructie-
handleiding van de Speedlite wanneer u draadloze flitsopnamen maakt
met de masterfunctie van de externe Speedlite en gebruikmaakt van
optische overdracht of overdracht via een radiosignaal.
Flitsbelichtingscompensatie
Zie 'Flitsbelichtingscompensatie' op pagina 118.
Flitsmodus
U kunt de flitsmodus selecteren die geschikt is voor het maken van
opnamen met de flitser.
[E-TTL II] is de standaardmodus voor
het maken van opnamen met de
automatische flitser met Speedlites
uit de EX-serie.
[Manual flash] is voor geavanceerde
gebruikers die de [Flits output] (1/1
tot 1/128) zelf willen kunnen instellen.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de Speedlite voor meer
informatie over andere flitsmodi.
218
3 De flitser instellenN
De persoonlijke voorkeuze-instellingen die bij [C.Fn-inst. externe
flitser] worden weergegeven, verschillen per Speedlite-model.
1
Geef de persoonlijke voorkeuze weer.
Wanneer de camera klaar is om opnamen
met een externe Speedlite te maken,
selecteert u [
C.Fn-inst. externe
flitser
]. Druk vervolgens op <
0
>.
2
Stel de persoonlijke voorkeuze in.
Druk op de toets <U> om het
functienummer te selecteren. Stel
vervolgens de functie in. De
procedure is hetzelfde als voor het
instellen van de persoonlijke
voorkeuze van de camera (pag. 292).
1
Selecteer [Wis instellingen].
Selecteer op het tabblad
[z1: Flitsbesturing] de optie
[Wis instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instellingen die u wilt wissen.
Selecteer [Wis inst. interne flitser],
[Wis inst. externe flitser] of [Wis
C.Fn's externe flitser] en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer u [OK] selecteert, worden
de respectievelijke instellingen voor
de flitser gewist.
De persoonlijke voorkeuze voor de externe Speedlite instellen
De instellingen wissen
219
Als u de aan-uitschakelaar op <1> of <2> zet, verwijdert de
zelfreinigende sensor automatisch het stof van de voorzijde van de
sensor. Normaal gesproken is de reinigingseenheid actief zonder dat u
daar iets van merkt. U kunt de sensorreiniging echter op ieder gewenst
moment activeren of uitschakelen.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Sensorreiniging] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Reinig nuf].
Selecteer [Reinig nuf] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk op <0>.
X Op het scherm wordt aangegeven dat
de sensor wordt gereinigd. Er klinkt
een sluitergeluid, maar er wordt geen
foto gemaakt.
Selecteer bij stap 2 [Auto. reinigingf] en selecteer vervolgens
[Uitschak.].
X De sensor wordt niet meer gereinigd als u de aan-uitschakelaar op
<1> of <2> zet.
f Automatische sensorreiniging
De sensor nu reinigen
Automatisch reinigen van de sensor uitschakelen
Voor het beste resultaat plaatst u de camera tijdens de sensorreiniging
rechtop en stabiel op een tafel of een ander plat oppervlak.
Wanneer u de sensorreiniging een aantal keren herhaalt, wordt het
resultaat niet echt beter. Direct na het reinigen van de sensor is de optie
[Reinig nu
f] tijdelijk niet beschikbaar.
220
De zelfreinigende sensor zal er gewoonlijk voor zorgen dat er nauwelijks
stof zichtbaar is op opnamen. Als er echter zichtbaar stof achterblijft, kunt
u stofwisdata aan de opname toevoegen om naderhand stofvlekken te
verwijderen. Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 350)
gebruikt de stofwisdata om stofvlekken automatisch te verwijderen.
Zorg voor een effen wit object, zoals een vel papier.
Stel de brandpuntsafstand van het objectief in op 50 mm of meer.
Zet de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (). Als het objectief geen
focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van het objectief
en draait u de focusring helemaal met de klok mee.
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Stofwisdata] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Nadat de automatische zelfreiniging
van de sensor is uitgevoerd, wordt
een bericht weergegeven. Er klinkt
een sluitergeluid tijdens de reiniging,
maar er wordt geen foto gemaakt.
3 Stofwisdata toevoegenN
Voorbereiding
Stofwisdata verkrijgen
221
3 Stofwisdata toevoegenN
3
Fotografeer een effen wit object.
Vul de zoeker op een afstand van 20-
30 cm met een effen wit object zonder
patroon en maak een opname.
X
De foto wordt in de diafragmavoorkeuzemodus
gemaakt bij een diafragma van f/22.
Aangezien de opname niet wordt
opgeslagen, kunnen de gegevens
nog altijd worden opgehaald, ook al is
er geen kaart in de camera geplaatst.
X
Nadat de foto is gemaakt, verzamelt de camera
de stofwisdata. Zodra de stofwisdata zijn
verkregen, wordt er een bericht weergegeven.
Nadat u [
OK
] hebt geselecteerd, wordt het
menu opnieuw weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen,
wordt een waarschuwing weergegeven.
Volg de stappen bij 'Voorbereiding' op
de voorgaande pagina en selecteer
vervolgens [
OK
]. Maak de foto opnieuw.
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige JPEG- en
RAW-opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname gaat maken, wordt het
aanbevolen om eerst de stofwisdata bij te werken door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg de software-instructiehandleiding (pdf, pag. 353) op de cd-
rom voor informatie over het gebruik van Digital Photo Professional
(meegeleverde software, pag. 350) voor het verwijderen van stofvlekken.
De grootte van de stofwisdata die aan de opname worden toegevoegd, is zo gering
dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op de bestandsgrootte van de opname.
Stofwisdata
Zorg ervoor dat u een effen wit object gebruikt, zoals een nieuw vel wit papier.
Als het papier een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien en zodoende
de nauwkeurigheid van de stofverwijdering door de software nadelig beïnvloeden.
222
Stof dat na de automatische sensorreiniging is achtergebleven, kunt u
handmatig verwijderen met een blaasbuisje of een vergelijkbaar hulpmiddel.
Haal het objectief van de camera voordat u de sensor gaat reinigen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden
u aan om fysieke reiniging van de sensor bij een Canon Service
Center te laten uitvoeren.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer op het tabblad [53] de
optie [Sensorreiniging] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Reinig handmatig].
Selecteer [Reinig handmatig] en
druk vervolgens op <0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<0>.
X De reflexspiegel wordt opgeklapt en
de sluiter wordt geopend.
4
Reinig de sensor.
5
Beëindig het reinigen.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 Handmatige sensorreinigingN
Als u een batterij gebruikt, moet deze volledig zijn opgeladen. Handmatige
sensorreiniging is niet mogelijk als de batterijgreep met AA/LR6-batterijen is
bevestigd.
Als stroomvoorziening wordt de AC-adapterset ACK-E8 (afzonderlijk
verkrijgbaar) aanbevolen.
223
3 Handmatige sensorreinigingN
Tijdens het reinigen van de sensor mag u geen van de
onderstaande handelingen verrichten. Als de stroom wordt
onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de sluitergordijnen of
de beeldsensor beschadigd raken.
De aan-uitschakelaar op <2> zetten.
Het klepje van het batterijcompartiment openen.
Het klepje van de kaartsleuf openen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de sensor
voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefbevestiging in de
camera. Als de stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en
kunnen de sluitergordijnen of de reflexspiegel beschadigd raken.
Gebruik nooit lucht of gas uit flessen om de sensor schoon te maken.
De blaaskracht kan de sensor beschadigen en de nevel kan op de
sensor achterblijven.
Als de batterij leeg raakt terwijl u de sensor reinigt, klinkt er een pieptoon
als waarschuwing. Stop het reinigen van de sensor.
Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden verwijderd,
kunt u de sensor het beste door een Canon Service Center laten
reinigen.
225
8
Draadloze
flitsfotografie
U kunt de ingebouwde flitser
gebruiken voor draadloos
flitsen.
De ingebouwde flitser op de camera kan functioneren
als een mastereenheid met Canon Speedlites die een
draadloze slavefunctie bevatten en de Speedlite(s) zo
draadloos kan laten flitsen.
De automatische uitschakelfunctie van de slave
annuleren
Als u de automatische uitschakelfunctie van de slave
wilt annuleren, drukt u op de knop <A> op de camera.
Als u handmatige flits gebruikt, drukt u op de
testflitsknop (PILOT) van de slave om de automatische
uitschakelfunctie te annuleren.
Lees ook de informatie over draadloze flitsfotografie in de
instructiehandleiding van de Speedlite.
226
Raadpleeg de instructiehandleiding van uw Speedlite (slave) en stel de slave
als volgt in. Alle andere dan de onderstaande instellingen voor de besturing
van de slave worden ingesteld met de camera. Overige typen Canon
Speedlite-slaves kunnen worden gebruikt en samen worden bediend.
(1) Stel de Speedlite in als slave.
(2) Stel het transmissiekanaal van de Speedlite in op hetzelfde
kanaal als dat op de camera.*
1
(3) Als u de flitsverhouding wilt instellen (pag. 232), dient u de id
van de slave in te stellen.
(4)
Stel de camera en de slave(s) binnen het onderstaande bereik van elkaar op.
(5)
Zorg ervoor dat de draadloze sensor van de slave in de richting van de camera wijst.
*
2
*1: Als de Speedlite niet over een instelfunctie voor het transmissiekanaal beschikt,
kan de camera met elk kanaal functioneren.
*2: In kleine ruimten werkt de slave mogelijk zelfs als de draadloze sensor niet op de
camera is gericht. De draadloze signalen van de camera kunnen worden weerkaatst
door de wanden en door de slave worden ontvangen. Bij Speedlites uit de EX-serie
met vaste flitskop en draadloze sensor moet u eerst controleren of deze flitst.
Draadloze flitser gebruikenN
Instellen en plaatsen van slave
Circa
10 m
Circa
7 m
Circa 5 m Circa 7 m
Circa
80°
Voorbeeld van draadloze flitsopstelling
Binnen
Buiten
De mastereenheidfunctie van de camera kan niet worden gebruikt voor
draadloze flitsopnamen met overdracht via een radiosignaal.
227
De basisprincipes van het volautomatisch fotograferen met een
draadloze flitser worden hieronder uitgelegd.
Stap 1 t/m 4 en stap 6 zijn van
toepassing op alle opnamen met
draadloze flitser. Deze stappen
worden daarom overgeslagen in de
overige draadloze flitsinstellingen die
op de pagina's hierna worden
beschreven.
1
Druk op de knop <I> om de
ingebouwde flitser omhoog te
klappen.
Zorg dat u voor draadloos flitsen de
ingebouwde flitser omhoog klapt.
2
Selecteer [Flitsbesturing].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Flitsbesturing] en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer [Evaluatief].
Selecteer bij [E-TTL II meting] de
optie [Evaluatief] en druk vervolgens
op <0>.
Automatische draadloze flitsopnamen
Volautomatisch opnamen maken met één externe Speedlite
228
Automatische draadloze flitsopnamen
4
Selecteer [Func.inst. int. flitser].
Selecteer [Func.inst. int. flitser] en
druk vervolgens op <0>.
5
Selecteer [EasyWireless].
Selecteer bij [Interne flitser] de optie
[EasyWireless] en druk vervolgens
op <0>.
6
Stel [Kanaal] in.
Stel het transmissiekanaal (1-4) in op
hetzelfde als dat van de slave.
7
Maak de opname.
Stel de camera in en maak de
opname zoals u zou doen bij normale
opnamen.
8
Beëindig draadloos flitsen.
Voor [Interne flitser] selecteert u
[Norm.flits.].
Het wordt aanbevolen om [E-TTL II meting] in te stellen op [Evaluatief].
Ook al is de flitsfunctie van de ingebouwde flitser uitgeschakeld wanneer
[EasyWireless] is ingesteld, er wordt toch een kleine hoeveelheid
flitslicht afgegeven om de slave te bedienen. Afhankelijk van de
opnameomstandigheden kan de gebruikte flits voor het bedienen van de
slave worden weergegeven in de opname.
Het activeren van een testflits is met een slave niet mogelijk.
229
Automatische draadloze flitsopnamen
U kunt meerdere slaves laten flitsen alsof het een enkele Speedlite is.
Dit is handig wanneer u een grote flitsoutput nodig hebt.
Basisinstellingen:
Flitsmodus : E-TTL II
E-TTL II meting : Evaluatief
Interne flitser : EasyWireless
Kanaal : (hetzelfde als slaves)
Alle slaves hebben bij het flitsen
dezelfde output om zo een
standaardbelichting te verkrijgen.
Alle slaves flitsen als één groep,
ongeacht wat de slave-id is (A, B of C).
Als de flitsbelichting te donker of te licht is, kunt u de flitsbelichtings-
compensatie instellen om het flitsvermogen van de slave aan te passen.
Selecteer [1bel.comp.] en druk dan
op <0>.
Als de flitsbelichting te donker is, drukt u
op de toets <
Z
> om het flitsvermogen te
vergroten en deze helder te maken. Als
de flitsbelichting te helder is, drukt u op
de toets <
Z
> om het flitsvermogen te
verlagen en deze donkerder te maken.
Volautomatisch opnamen maken met meerdere externe Speedlites
Flitsbelichtingscompensatie
230
Dit gedeelte beschrijft volautomatisch
fotograferen met een draadloze flitser
met één externe Speedlite en de
ingebouwde flitser.
U kunt de flitsverhouding tussen de
externe Speedlite en de ingebouwde
flitser wijzigen om de manier waarop
schaduwen op het onderwerp vallen aan
te passen.
Op de menuschermen verwijzen de
pictogrammen <
0
> en <
1
> naar de
externe Speedlite en de pictogrammen
<
3
> en <
2
> naar de ingebouwde flitser.
1
Selecteer [CustWireless].
Voer stap 5 op pagina 228 uit om [
CustWireless
]
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Draadloze func.].
Selecteer in [Draadloze func.] de
optie [0:3] en drukt u vervolgens
op <0>.
3
Stel de gewenste flitsverhouding
in en maak de opname.
Selecteer [
0
:
3
] en stel de flitsverhouding in
binnen het bereik 8:1 t/m 1:1. Het instellen van
een flitsverhouding rechts van 1:1 is niet mogelijk.
Als de output van de ingebouwde flitser onvoldoende
is, kunt u een hogere ISO-snelheid instellen (pag. 90).
Aangepaste draadloze flitsopnamen
Volautomatisch opnamen maken met één externe
Speedlite en ingebouwde flitser
De flitsverhouding 8:1 t/m 1:1 is gelijk aan 3:1 t/m 1:1 stops (tussenstappen van 1/2 stop).
231
Aangepaste draadloze flitsopnamen
Het is mogelijk om meerdere Speedlite-slaves als één flitseenheid te behandelen of
te verdelen over slavegroepen waarvoor een flitsverhouding kan worden ingesteld.
De basisinstellingen worden hieronder weergegeven. Door de instelling
voor [Flitsgroep] te veranderen, kunt u opnamen maken met
verschillende draadloze flitsinstellingen en meerdere Speedlites.
Basisinstellingen:
Flitsmodus : E-TTL II
E-TTL II meting : Evaluatief
Draadloze func.
:0
Kanaal : (hetzelfde als slaves)
[Alle1] Meerdere slave-Speedlites gebruiken als één flitseenheid
Dit is handig wanneer u een grote
flitsoutput nodig hebt. Alle slaves
hebben bij het flitsen dezelfde output om
zo een standaardbelichting te verkrijgen.
Alle slaves flitsen als één groep,
ongeacht wat de slave-id is (A, B of C).
Stel [Flitsgroep] in op [Alle1] en
maak de opname.
Volautomatisch opnamen maken met meerdere externe Speedlites
232
Aangepaste draadloze flitsopnamen
[1 (A:B)] Meerdere slaves in meerdere groepen
Verdeel de slaves in groep A en groep B
en wijzig de flitsverhouding om het
gewenste belichtingseffect te verkrijgen.
Raadpleeg de instructiehandleiding van
uw Speedlite voor het instellen van één
slave-id op A (groep A) en de andere
slave-id van een slave op B (groep B)
en plaats ze zoals in de afbeelding
wordt weergegeven.
1
Selecteer [Draadloze func.].
Volg stap 2 op pagina 230 om [0] te
selecteren en druk dan op <0>.
2
Stel [Flitsgroep] in op [1 (A:B)].
3
Stel de gewenste flitsverhouding
in en maak de opname.
Selecteer [A:B flitsverh.] en stel de
flitsverhouding in.
A B
Als [Flitsgroep] is ingesteld op [1 (A:B)], flitst groep C niet.
De flitsverhouding 8:1 t/m 1:1 t/m 1:8 is gelijk aan 3:1 t/m 1:1 t/m 1:3 stops
(tussenstappen van 1/2 stop).
233
Aangepaste draadloze flitsopnamen
De ingebouwde flitser kan ook worden toegevoegd aan het draadloze
flitssysteem zoals beschreven op pagina 231 - 232.
De basisinstellingen worden hieronder weergegeven. Door de instelling voor
[
Flitsgroep
] te veranderen, kunt u fotograferen met verschillende draadloze
flitsinstellingen van meerdere Speedlites, aangevuld door de ingebouwde flitser.
1
Basisinstellingen:
Flitsmodus : E-TTL II
E-TTL II meting : Evaluatief
Draadloze func.
: [0+3]
Kanaal : (hetzelfde als slaves)
2
Selecteer [Flitsgroep].
Selecteer de flitsgroep en stel de
flitsverhouding, de flitsbelichtings-
compensatie en andere
noodzakelijke instellingen in vóórdat
u opnamen maakt.
Volautomatisch fotograferen met de ingebouwde
flitser en meerdere externe Speedlites
A B
[1 (A:B) 2][Alle1 en 2]
234
Als [
Flitsmodus
] is ingesteld op [
E-TTL II
], kan de
flitsbelichtingscompensatie worden ingesteld. Welke instellingen voor de
flitsbelichtingscompensatie (zie hieronder) kunnen worden ingesteld, is
afhankelijk van de instellingen voor [
Draadloze func.
] en [
Flitsgroep
].
[Flitsbel. comp.]
De flitsbelichtingscompensatie wordt
toegepast op de ingebouwde flitser
en alle externe Speedlites.
[2bel.comp.]
De flitsbelichtingscompensatie wordt
toegepast op de ingebouwde flitser.
[1bel.comp.]
De flitsbelichtingscompensatie wordt
toegepast op alle externe Speedlites.
Als [Flitsmodus] is ingesteld op [E-TTL II], kunt u op de knop <A>
drukken om de FE-vergrendeling uit te voeren.
Overige instellingen
Flitsbelichtingscompensatie
FE-vergrendeling
235
Overige instellingen
Als [Flitsmodus] is ingesteld op [Manual flash], kan de flitsbelichtings-
compensatie worden ingesteld. Welke flitsoutputinstellingen
([1 flitsoutput], [Fl.verm. gr. A] enzovoort) kunnen worden ingesteld,
is afhankelijk van de instelling voor [Draadloze func.] (zie hieronder).
[Draadloze func.0]
[Flitsgroep: Alle1]: De flitsoutput
van de handmatige flits wordt op alle
externe Speedlites toegepast.
[Flitsgroep: 1 (A:B)]: U kunt de
flitsoutput afzonderlijk instellen voor
slavegroepen A en B.
[Draadloze func.0+3]
[Flitsgroep: 1Alle en 2]: De
flitsoutput kan afzonderlijk voor de
externe Speedlite(s) en ingebouwde
flitser worden ingesteld.
[Flitsgroep: 1 (A:B)2]: U kunt de
flitsoutput afzonderlijk instellen voor
slavegroepen A en B. U kunt ook de
flitsoutput voor de ingebouwde flitser
instellen.
De flitsoutput handmatig instellen voor draadloos flitsen
236
237
9
Opnamen weergeven
In dit hoofdstuk worden de functies voor het bekijken
van foto's en video's uitgelegd, waarbij dit onderwerp
uitgebreider aan bod komt dan in hoofdstuk 2
'Basisfuncties voor het maken en weergeven van
opnamen'. Hier vindt u informatie over hoe u foto's en
films op de camera kunt weergeven en wissen en op de
tv kunt bekijken.
Opnamen die zijn gemaakt en opgeslagen met een
ander toestel
De camera kan opnamen die met een andere camera zijn vastgelegd
of met een computer zijn bewerkt, of waarvan de bestandsnaam is
gewijzigd, mogelijk niet goed weergeven.
238
Zoek snel naar opnamen met de indexweergave waarbij 4 of 9
opnamen op 1 scherm worden weergegeven.
1
Geef de opname weer.
Als u op de knop <x> drukt, wordt
de laatstgemaakte opname
weergegeven.
2
Schakel over naar de indexweergave.
Druk op de knop <Hy>.
X
Er verschijnt een index van 4 opnamen.
De momenteel geselecteerde opname
wordt gemarkeerd met een blauwe rand.
Druk nogmaals op de knop <Hy>
als u wilt overschakelen naar een
indexweergave met 9 opnamen.
Met de knop <
u
> schakelt de weergave
tussen 9 opnamen, 4 opnamen en 1 opname.
3
Selecteer een opname.
Druk op de toets <
S
> om het blauwe kader te
verplaatsen om zo een opname te selecteren.
Draai aan het instelwiel <6> om
het volgende scherm of de vorige
opname weer te geven.
Druk op <
0
> om de geselecteerde opname
weer te geven als een enkele opname.
x Snel opnamen zoeken
H
Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave)
BB
239
x Snel opnamen zoeken
Bij de weergave van afzonderlijke opnamen kunt u aan het instelwiel
<
6
> draaien om snel vooruit of achteruit door de opnamen te bladeren,
al naar gelang de ingestelde sprongmethode.
1
Selecteer [Spring met 6].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Spring met 6] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de sprongmethode.
Druk op de toets <
S
> om de
gewenste sprongmethode te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
d:
Geef beelden een voor een weer
e: Spring 10 beelden
f: Spring 100 beelden
g: Geef weer op datum
h: Geef weer per map
i: Geef alleen movies weer
j: Geef alleen foto's weer
k:
Geef weer op classificatie
(pag. 244)
Draai aan het instelwiel <
6
> om te selecteren.
3
Navigeer door te springen.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
Draai in de weergave van één
opname aan het instelwiel <6>.
I Door opnamen navigeren (opnamesprong)
Weergavepositie
Sprongmethode
Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum.
Selecteer [Map] om opnamen te zoeken op map.
Als de kaart zowel films als foto's bevat, selecteert u [Movies] of [Foto's]
om een van beide categorieën weer te geven.
Als er geen opnamen overeenkomen met de geselecteerde [
Classificatie
], is
het niet mogelijk om door de opnamen te bladeren met het instelwiel <
6
>.
240
Opnamen kunnen op het LCD-scherm circa 1,5 tot 10 maal worden
uitvergroot.
1
Vergroot het beeld.
Druk tijdens opnameweergave op de
knop <u>.
X De opname wordt vergroot.
Als u de knop <u> ingedrukt houdt,
wordt de opname verder vergroot tot
de maximale vergroting is bereikt.
Druk op de knop <Hy> om de
vergroting te verkleinen. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de
vergroting verder verkleind totdat het
normale formaat van de opname is
bereikt.
2
Schuif over de opname.
Schuif met de toets <S> in elke
willekeurige richting over de vergrote
opname.
Als u de vergrote weergave wilt
beëindigen, drukt u op de knop
<x>. U keert dan terug naar de
weergave van een afzonderlijke
opname.
u/y Vergrote weergave
Positie van vergroot gebied
Draai in vergrote weergave aan het instelwiel <6> om een andere
opname met dezelfde vergroting weer te geven.
U kunt het beeld dat direct na het nemen van een foto wordt
weergegeven, niet vergroten.
Een film kan niet worden vergroot.
241
Het LCD-scherm is een aanraakgevoelig paneel dat u met uw vingers
kunt bedienen. Druk op de knop <x> om de opnamen weer te
geven.
Veeg met één vinger.
Gebruik bij de weergave van
afzonderlijke opnamen één vinger
om de opname naar links of naar
rechts te verplaatsen om een andere
opname te zien. Veeg naar links om
de volgende (nieuwere) opname te
zien of naar rechts om de vorige
(oudere) opname te zien.
Gebruik bij de indexweergave één
vinger om omhoog of omlaag te
gaan op het scherm om een ander
scherm met indexopnamen te zien.
Veeg omhoog met uw vinger om
nieuwere opnamen te zien of omlaag
om de oudere opnamen te zien.
Wanneer u een opname selecteert en
erop tikt, wordt deze als afzonderlijke
opname weergegeven.
Veeg met twee vingers.
Wanneer u twee vingers gebruikt om
een veegbeweging naar links of rechts
op het scherm te maken, kunt u een
opnamesprong maken met de methode
die is ingesteld in [Spring met 6] op
het tabblad [x2].
d
Opnamen weergeven met het aanraakscherm
Door opnamen bladeren
Door opnamen navigeren (opnamesprong)
242
d Opnamen weergeven met het aanraakscherm
Druk twee vingers tegen elkaar aan.
Raak het scherm aan met twee
uitgespreide vingers en breng uw vingers
vervolgens samen op het scherm.
Elke keer dat u uw vingers
samenbrengt, verandert het scherm
van de weergave van 1 opname naar
een indexweergave met 4 opnamen en
een indexweergave met 9 opnamen.
De geselecteerde opname wordt
gemarkeerd met een blauwe rand.
Wanneer u op de geselecteerde
opname tikt, wordt deze als
afzonderlijke opname weergegeven.
Spreid twee vingers uit elkaar.
Raak het scherm aan met twee vingers
bij elkaar en spreid uw vingers
vervolgens uit op het scherm.
Terwijl u uw vingers uit elkaar trekt,
wordt de opname vergroot.
De opname kan tot 10x worden vergroot.
U kunt in de opname schuiven met
uw vinger.
Tik op het pictogram [
2
] rechtsboven
in het scherm om terug te keren naar
de weergave van één opname.
Opname verkleinen (indexweergave)
Opname vergroten
Bediening via het aanraakscherm (uitgelegd op pagina 241 en 242) is ook
mogelijk tijdens de weergave van opnamen op een tv die is aangesloten op
uw camera (pag. 258, 261).
243
U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien.
1
Selecteer [Beeld roteren].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Beeld roteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer een opname.
Druk op de toets <U> om de
opname te selecteren die u wilt
draaien.
U kunt ook een opname selecteren in
de indexweergave (pag. 238).
3
Draai de opname.
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt
de opname als volgt naar rechts
gedraaid: 90° 270° 0°.
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
b De opname roteren
Als u voorafgaand aan het maken van verticale opnamen de optie
[51: Auto. roteren] hebt ingesteld op [AanzD] (pag. 208), hoeft u de
opnamen niet meer op bovenstaande wijze te draaien.
Als de gedraaide opname tijdens de opnameweergave niet gedraaid
wordt weergegeven, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD].
Een film kan niet worden gedraaid.
244
U kunt opnamen en films classificeren met een van vijf classificaties:
l/m/n/o/p. Deze functie heet classificatie.
1
Selecteer [Classificatie].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Classificatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer een opname of een film.
Druk op de toets <U> om een
opname of film te selecteren voor
classificatie.
U kunt drie opnamen weergeven door
op de knop <Hy> te drukken. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
een enkele opname, drukt u op de
knop <u>.
3
Classificeer de opname of film.
Druk op de toets <V> om een
classificatie te selecteren.
X Het totale aantal opnamen en films
dat is geclassificeerd, wordt voor elke
classificatie geteld.
Als u nog een opname of film wilt
classificeren, herhaalt u stap 2 en 3.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
3 Classificaties instellen
245
3 Classificaties instellen
Het totale aantal opnamen met een bepaalde classificatie dat kan worden
weergegeven, is 999. Indien er meer dan 999 opnamen zijn met een
bepaalde classificatie, wordt er [###] weergegeven voor die classificatie.
Het voordeel van classificaties
Met [x2: Spring met 6] kunt u alleen opnamen en films met een
bepaalde classificatie weergeven.
Met [x2: Diavoorstelling] kunt u alleen opnamen en films met een
bepaalde classificatie afspelen.
Met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 350) kunt u
alleen opnamen en films met een bepaalde classificatie selecteren
(alleen foto's).
Met Windows 7 en Windows Vista kunt u de classificatie van elk bestand
bekijken in de bestandsinformatieweergave of in de meegeleverde
opnameviewer (alleen foto's).
246
U kunt tijdens de weergave op de knop <Q> drukken om de volgende
opties in te stellen: [ : Beveilig beelden], [b: Beeld roteren],
[9: Classificatie], [U: Creatieve filters], [S: Wijzig formaat] (alleen
JPEG-bestanden) en [e: Spring met 6].
Voor films kunnen alleen de functies die hierboven vetgedrukt
worden weergegeven worden ingesteld.
1
Druk op de knop <Q>.
Druk tijdens de opnameweergave op
de knop <Q>.
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de toets <V> om een
functie te selecteren.
X De naam en huidige instelling van de
geselecteerde functie worden onder
aan het scherm weergegeven.
Stel de functie in door op de toets
<U> te drukken.
Druk op <
0
> voor Creatieve filters en
Wijzig formaat en stel de functie in. Zie
voor meer informatie pagina 270 voor
Creatieve filters en pagina 273 voor
Wijzig formaat. Druk op de knop
<
M
> om te annuleren.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om het
scherm Snel instellen af te sluiten.
Q Snel instellen tijdens weergave
Stel [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om een opname te draaien.
Als [51: Auto. roteren] is ingesteld op [AanD] of [Uit], wordt de instelling
[b Beeld roteren] toegevoegd aan de opname, maar de camera zal de
opname niet draaien voor weergave.
247
Q Snel instellen tijdens weergave
Wanneer u op de knop <Q> drukt tijdens de indexweergave, wordt er
overgeschakeld naar de weergave van één opname en verschijnt het
scherm Snel instellen. Druk nogmaals op de knop <Q> om terug te
keren naar de indexweergave.
Voor opnamen die zijn gemaakt met een andere camera, kan het aantal
functies dat u kunt selecteren beperkt zijn.
248
U kunt films op de volgende drie manieren afspelen:
Gebruik de stereo-AV-kabel AVC-DC400ST
(afzonderlijk verkrijgbaar) of de HDMI-kabel
HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) om de
camera op een tv aan te sluiten. U kunt de
films en foto's dan op uw tv bekijken.
Als u over een HD-televisie beschikt
en uw camera met een HDMI-kabel
aansluit, kunt u films in Full HD (Full
High-Definition: 1920x1080) en HD
(High-Definition: 1280x720) bekijken met
een hogere beeldkwaliteit.
U kunt films afspelen op het LCD-scherm
van de camera. U kunt bovendien de
eerste en laatste beelden van een film
bewerken en de foto's en films op de
kaart afspelen als automatische
diavoorstelling.
k Genieten van films
Afspelen op een tv
(pag. 258 en 261)
Afspelen op het LCD-scherm van de camera
(pag. 250 - 257)
Omdat recorders met vaste schijf geen HDMI IN-poort bevatten, kan de camera niet
op de recorder met vaste schijf worden aangesloten met behulp van een HDMI-kabel.
Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een recorder met vaste schijf
is aangesloten, kunnen films en foto's niet worden afgespeeld of opgeslagen.
Als het apparaat waarop u de films wilt afspelen niet compatibel is met
MOV-bestanden, kan de film niet worden afgespeeld.
Een film die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de kaart
worden opgeslagen en op de camera worden afgespeeld. Videofotoalbums
die zijn bewerkt met EOS Video Snapshot Task (pag. 190), kunnen wel op
de camera worden weergegeven.
249
k Genieten van films
De filmbestanden op de kaart kunnen
worden overgezet naar een computer
en worden afgespeeld of bewerkt met
ImageBrowser EX (meegeleverde
software).
Afspelen en bewerken op een computer
(pag. 350)
Om een film vloeiend af te spelen op een computer, is een
hoogwaardige computer nodig. Raadpleeg het pdf-bestand
ImageBrowser EX Gebruikershandleiding voor meer informatie over de
hardwarevereisten voor de computer voor ImageBrowser EX.
Als u commerciële software van derden wilt gebruiken om de films af te
spelen of te bewerken, dient u te controleren of de software compatibel
is met MOV-bestanden. Voor meer informatie over commerciële
software van derden dient u de fabrikant van de software te raadplegen.
De camera kan mogelijk geen films afspelen die zijn opgenomen met een
andere camera.
250
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om opnamen
weer te geven.
2
Selecteer een film.
Druk op de toets <U> om een film
te selecteren.
Bij de weergave van één opname geeft
het pictogram <
s1
>, dat
linksboven wordt weergegeven, aan dat
het een film is. Als de film een videofoto
is, wordt < > weergegeven.
U kunt op de knop <B> drukken
om naar de weergave met opname-
informatie te schakelen (pag. 267).
In de indexweergave geeft de perforatie
links van een miniatuur aan dat het een
film is.
Films kunnen niet in de
indexweergave worden weergegeven.
Druk op <
0
> om over te schakelen op
de weergave van één opname.
3
Druk in de weergave van één
opname op <0>.
X
Het filmweergavepaneel verschijnt onder in het scherm.
4
Speel de film af.
Selecteer [7] (Afspelen) en druk
vervolgens op <0>.
X De film wordt afgespeeld.
U kunt de filmweergave pauzeren
door op <0> te drukken.
Tijdens de filmweergave kunt u het geluidsvolume
van de ingebouwde luidspreker aanpassen door
aan het instelwiel <
6
> te draaien.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over de weergaveprocedure.
k Films afspelen
Luidspreker
251
k Films afspelen
Filmweergavepaneel
* Als er achtergrondmuziek is ingesteld, wordt het geluid van de film niet afgespeeld.
Tik op [
7
] in het midden van het scherm.
X De film wordt afgespeeld.
Als u het filmweergavepaneel wilt
weergeven, tikt u op <s1>
linksboven in het scherm.
Als u de film tijdens weergave wilt pauzeren,
tikt u op het scherm. Het filmweergave-
paneel wordt ook weergegeven.
Bewerking Beschrijving van weergave
7 Afspelen
Door op <
0
> te drukken, kunt u schakelen tussen weergeven en stoppen.
8 Vertraagd
Pas de vertragingssnelheid aan door op de toets <
U
> te drukken.
De vertragingssnelheid wordt rechtsboven in het scherm weergegeven.
5 Eerste beeld Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven.
3 Vorig beeld
Elke keer dat u op <
0
> drukt, wordt het vorige beeld weergegeven.
Als u <
0
> ingedrukt houdt, wordt de film teruggespoeld.
6 Volgend
beeld
Elke keer dat u op <
0
> drukt, wordt de film beeld voor beeld
weergegeven. Als u <
0
> ingedrukt houdt, wordt de film vooruitgespoeld.
4 Laatste beeld Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven.
Achtergrond-
muziek*
Speel een film af met de geselecteerde achtergrondmuziek
(pag. 257).
X Bewerken
Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend (pag. 252).
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker
(pag. 250) aanpassen door aan het instelwiel <
6
> te draaien.
32
Druk op de knop <
M
> om terug te keren naar de weergave van één opname.
Afspelen via het aanraakscherm
De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen
LP-E8-batterij bij 23 °C is: circa 2 uur en 30 min.
Als u een foto hebt gemaakt toen u de film opnam, wordt de foto tijdens
de filmweergave circa 1 seconde weergegeven.
252
U kunt de eerste en laatste beelden van een film (behalve videofoto's)
bewerken in tussenstappen van 1 seconde.
1
Selecteer [X] in het
filmweergavescherm.
X Het bewerkingsscherm wordt
weergegeven.
2
Geef aan welk deel moet worden
verwijderd.
Selecteer [U] (Snijden begin) of [V]
(Snijden eind) en druk op <0>.
Druk op de toets <U> om de
vorige of volgende frames te zien. Als
u de knop ingedrukt houdt, worden de
beelden vooruitgespoeld.
Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt
verwijderen, drukt u op <0>. Het
deel dat boven in het scherm blauw is
gemarkeerd, is het deel dat overblijft.
3
Controleer de bewerkte film.
Selecteer [7] en druk op <0> om
het blauw gemarkeerde deel af te
spelen.
Ga terug naar stap 2 om de
bewerking te wijzigen.
Als u de bewerking wilt annuleren,
drukt u op de knop <M>,
selecteert u [OK] op het
bevestigingsscherm en drukt u
vervolgens op <0>.
X
De eerste en laatste beelden van een film bewerken
253
X De eerste en laatste beelden van een film bewerken
4
Sla de bewerkte film op.
Selecteer [W] en druk vervolgens op
<0>.
X Het scherm Opslaan wordt
weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe film
op te slaan, selecteert u [Nieuw
bestand]. Om het bestand op te
slaan en het originele filmbestand te
overschrijven, selecteert u
[Overschrijven]. Druk vervolgens op
<0>.
Selecteer [OK] op het
bevestigingsscherm en druk
vervolgens op <0> om de bewerkte
film op te slaan en terug te keren naar
het filmweergavescherm.
Aangezien bewerking alleen in tussenstappen van 1 seconde mogelijk is
(de positie wordt aangegeven met [X]), kan de exacte positie waar de
film wordt bewerkt, iets afwijken van de positie die u hebt aangegeven.
Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [Nieuw bestand]
niet worden geselecteerd.
Als de batterij bijna leeg is, kunt u de film niet bewerken. Gebruik een
volledig opgeladen batterij.
254
U kunt de opnamen op de kaart weergeven als een automatische diavoorstelling.
1
Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Diavoorstelling] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de opnamen die u wilt
afspelen.
Druk op de toets <V> om de
gewenste optie te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Alle bldn/Movies/Foto's
Druk op de toets <
V
> om een van de
volgende opties te selecteren: [
jAlle
bldn
], [
kMovies
] of
[
zFoto's
].
Druk vervolgens op <
0
>.
Datum/Map/Classificatie
Druk op de toets <V> om een van
de volgende opties te selecteren:
[iDatum], [
nMap] of
[9Classificatie].
Wanneer <zH> wordt
gemarkeerd, drukt u op de knop
<B>.
Druk op de toets <V> om de
gewenste optie te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Diavoorstelling (automatische weergave)
Aantal weer te geven opnamen
[Datum][Map][Classificatie]
255
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
3
Stel [Stel in] naar wens in.
Druk op de toets <V> om [Stel in]
te selecteren en druk vervolgens op
<0>.
Stel de [Weergaveduur], [Herhalen],
[Overgangseffect] en
[Achtergrondmuziek] in voor foto's.
De procedure voor het selecteren van
achtergrondmuziek wordt toegelicht
op pagina 257.
Druk na het selecteren van de
instellingen op de knop <M>.
Optie Beschrijving van weergave
jAlle bldn Alle foto's en films op de geheugenkaart worden weergegeven.
iDatum
De foto's en films die zijn vastgelegd op de geselecteerde
opnamedatum, worden weergegeven.
nMap
De foto's en films in de geselecteerde map worden
weergegeven.
kMovies Alleen de films op de geheugenkaart worden weergegeven.
zFoto's Alleen de foto's op de geheugenkaart worden weergegeven.
9
Classificatie
Alleen foto's en films met de geselecteerde classificatie worden
weergegeven.
[Weergaveduur]
[
Herhalen]
256
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
4
Start de diavoorstelling.
Druk op de toets <V> om [Start] te
selecteren en druk vervolgens op
<0>.
X Nadat de tekst [Laden van beeld...]
is weergegeven, begint de
diavoorstelling.
5
Stop de diavoorstelling.
Als u de diavoorstelling wilt afsluiten
en wilt terugkeren naar het
instellingenscherm, drukt u op de
knop <M>.
[Overgangseffect] [Achtergrondmuziek]
Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <0>. Tijdens het
pauzeren wordt [G] in de linkerbovenhoek van de opname
weergegeven. Druk nogmaals op <0> om weer verder te gaan met de
diavoorstelling. U kunt de diavoorstelling ook pauzeren door op het
scherm te tikken.
U kunt het weergaveformaat van foto's wijzigen door tijdens de
automatische weergave op de knop <B> drukken (pag. 82).
Tijdens de filmweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen door aan
het instelwiel <6> te draaien.
Tijdens de automatische weergave of het pauzeren kunt u op de toets
<U> drukken om een andere opname weer te geven.
Tijdens de automatische weergave werkt de automatische uitschakeling
van de camera niet.
De weergavetijd kan variëren, afhankelijk van de opname.
Zie pagina 258 als u de diavoorstelling op een tv wilt bekijken.
257
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
1
Selecteer [Achtergrondmuziek].
Stel [Achtergrondmuziek] in op
[Aan] en druk dan op <0>.
2
Selecteer de achtergrondmuziek.
Druk op de toets <V> om de
gewenste achtergrondmuziek te
selecteren en druk vervolgens op
<0>. U kunt ook meerdere tracks
met achtergrondmuziek selecteren.
3
Speel de achtergrondmuziek af.
Druk op de knop <B> om naar
een voorbeeld van de
achtergrondmuziek te luisteren.
Druk op de toets <V> om een
andere track met achtergrondmuziek
af te spelen. Druk nogmaals op de
knop <B> om het beluisteren van
achtergrondmuziek te stoppen.
Pas het geluidsvolume aan door aan
het instelwiel <6> te draaien.
Als u een track met achtergrondmuziek
wilt verwijderen, drukt u op de toets
<
V
> en selecteert u de track. Druk
vervolgens op de knop <
L
>.
De achtergrondmuziek selecteren
Na aanschaf kunt u niet meteen met de camera een achtergrondmuziek
selecteren. U moet eerst EOS Utility (meegeleverde software) gebruiken om
de achtergrondmuziek naar de kaart te kopiëren. Raadpleeg de EOS Utility
Instructiehandleiding (pdf) op de cd-rom voor meer informatie.
258
U kunt de foto's en films ook weergeven op een tv.
Hiervoor hebt u de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar)
nodig.
1
Sluit de HDMI-kabel aan op de
camera.
Sluit de stekker met het <dHDMI
MINI>-logo naar de voorzijde van de
camera gericht aan op de
<D>-aansluiting.
2
Sluit de HDMI-kabel aan op de tv.
Sluit de HDMI-kabel aan op de HDMI
IN-poort van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Opnamen op de tv bekijken
Opnamen bekijken op een HD-tv (High-Definition)
Pas het geluidsvolume van de film aan op de tv. Het geluidsvolume kan
niet met de camera worden aangepast.
Schakel, voordat u de kabel tussen de camera en de tv aansluit of
verwijdert, de camera en de tv uit.
Op bepaalde tv's worden de weergegeven opnamen mogelijk
afgesneden.
259
Opnamen op de tv bekijken
5
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
De opnamen worden automatisch
weergegeven met de optimale
resolutie van de tv.
U kunt het weergaveformaat wijzigen
door op de knop <B> te drukken.
Zie pagina 250 als u films wilt weergeven.
Als de tv die compatibel is met HDMI CEC*, met de HDMI-kabel op
de camera is aangesloten, kunt u de afstandsbediening van de tv
gebruiken voor het afspelen.
* Een standaard-HDMI-functie waarmee HDMI-apparaten elkaar kunnen
bedienen zodat u ze kunt bedienen met één afstandsbediening.
1
Stel [Ctrl over HDMI] in op
[Inschakelen].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Ctrl over HDMI] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Voor HDMI CEC-tv's
De opnamen kunnen niet tegelijkertijd via zowel de <D>-
aansluiting als de <q >-aansluiting worden weergegeven.
Sluit geen andere apparaten aan op de <D>-aansluiting van
de camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Op sommige tv's kunnen de opnamen mogelijk niet worden afgespeeld.
Gebruik in dat geval de stereo-AV-kabel AVC-DC400ST (afzonderlijk
verkrijgbaar) om de camera op de tv aan te sluiten.
260
Opnamen op de tv bekijken
2
Sluit de camera aan op een tv.
Gebruik een HDMI-kabel om de
camera aan te sluiten op de tv.
X
De invoer van de tv wordt automatisch
overgeschakeld op de HDMI-poort
waarop de camera is aangesloten.
3
Druk op de knop <
x
> op de camera.
X
Op de tv wordt een opname weergegeven.
U kunt de afstandsbediening van de tv
gebruiken om opnamen af te spelen.
4
Selecteer een opname.
Richt de afstandsbediening op de tv
en druk op de knop / om een
opname te selecteren.
5
Druk op Enter op de afstandsbediening.
X Het menu wordt weergegeven en u
kunt de afspeelopties uitvoeren die
links worden weergegeven.
Druk op de toets
/
om de gewenste
optie te selecteren en druk vervolgens op
Enter. Voor een diavoorstelling drukt u op
/
op de afstandsbediening om een optie
te selecteren. Druk vervolgens op Enter.
Als u [Terug] kiest en vervolgens op
Enter drukt, verdwijnt het menu en
kunt u de knop / gebruiken om
een opname te selecteren.
Fotoweergavemenu
Filmweergavemenu
Bij bepaalde tv's moet u eerst de HDMI CEC-verbinding activeren.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de tv voor meer informatie.
Bepaalde tv's, waaronder zelfs tv's die compatibel zijn met HDMI CEC,
functioneren wellicht niet naar behoren. In dat geval dient u de HDMI-
kabel los te koppelen en [x2: Ctrl over HDMI] op [Uitschakelen] in te
stellen. Gebruik de camera om de weergave te bedienen.
: Terug
: 9-beeldindex
: Movie afspelen
: Diavoorstelling
: Opn. info weergeven
: Roteren
261
Opnamen op de tv bekijken
1
Sluit de stereo-AV-kabel AVC-
DC400ST (afzonderlijk
verkrijgbaar) aan op de camera.
Sluit de stekker aan op de
<q>- aansluiting met het
<Canon>-logo naar de achterzijde
van de camera gericht.
2
Sluit de AV-kabel aan op de tv.
Sluit de AV-kabel aan op de video
IN-aansluiting en op de audio IN-
aansluiting van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
5
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
Zie pagina 250 als u films wilt
weergeven.
Opnamen bekijken op een tv zonder HD (High-Definition)
AUDIO
VIDEO
(rood)
(wit)
(geel)
Gebruik alleen de stereo-AV-kabel AVC-DC400ST (afzonderlijk
verkrijgbaar). Als u een andere kabel gebruikt, worden de opnamen
mogelijk niet weergegeven.
Als het videosysteem niet overeenkomt met de tv, worden de opnamen
niet correct weergegeven. Als dit gebeurt, schakelt u over naar het juiste
videosysteem met [52: Videosysteem].
262
Door opnamen te beveiligen, voorkomt u dat deze per ongeluk worden
verwijderd.
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Beveilig beelden] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met
beveiligingsinstellingen wordt
weergegeven.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <0>.
X De opnamen worden weergegeven.
3
Beveilig de opname.
Druk op de toets <U> om de
gewenste opname te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
X Als een opname is beveiligd, wordt
het pictogram <K> boven in het
scherm weergegeven.
Als u de wisbeveiliging ongedaan wilt
maken, druk dan nogmaals op de
knop <0>. Het pictogram <K>
verdwijnt dan.
Als u nog een opname wilt beveiligen,
herhaalt u stap 3.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
K Opnamen beveiligen
3 Een afzonderlijke opname beveiligen
Wisbeveiligingspictogram
263
K Opnamen beveiligen
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
beveiligen.
Wanneer u [Alle beelden in map] of
[Alle beelden op kaart] selecteert in
[x1: Beveilig beelden], worden alle
opnamen in de map of op de kaart
beveiligd.
Om de opnamebeveiliging te annuleren,
selecteert u [Wis bev. beelden in map]
of [Wis bev. alle beelden op kaart].
3 Alle opnamen in een map of op een kaart beveiligen
Als u de kaart formatteert (pag. 48), worden ook de beveiligde
opnamen verwijderd.
Films kunnen ook worden beveiligd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd
met de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt
wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle opnamen wist (pag. 265), blijven alleen de beveiligde opnamen
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige opnamen wilt wissen.
264
U kunt opnamen één voor één selecteren en wissen, of in een batch.
Beveiligde opnamen (pag. 262) worden niet gewist.
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden
teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze
niet meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te
voorkomen dat deze per ongeluk worden gewist. Als u een
1+73-afbeelding verwijdert, verwijdert u zowel de RAW-
als de JPEG-afbeelding.
1
Geef de opname weer die u wilt
wissen.
2
Druk op de knop <L>.
X Het menu voor Wissen verschijnt
onder in het scherm.
3
Wis de opname.
Selecteer [Wissen] en druk
vervolgens op <0>. De
weergegeven opname wordt gewist.
Door vinkjes <X> bij de te wissen opnamen te zetten, kunt u meerdere
opnamen tegelijk wissen.
1
Selecteer [Wis beelden].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Wis beelden] en druk
vervolgens op <0>.
L Opnamen wissen
Een afzonderlijke opname wissen
3
Opnamen selecteren <
X
> die in een batch moeten worden gewist
265
L Opnamen wissen
2
Selecteer [Selecteer en wis
beelden].
Selecteer [
Selecteer en wis beelden
]
en druk vervolgens op <
0
>.
X De opnamen worden weergegeven.
Druk op de knop <Hy> voor de
weergave van drie opnamen. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
een enkele opname, drukt u op de
knop <u>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt
wissen.
Druk op de toets <
U
> om de
opname die u wilt wissen te selecteren
en druk vervolgens op <
0
>.
X Er wordt linksboven in het scherm
een vinkje <X> weergegeven.
Herhaal stap 3 om andere opnamen
te selecteren die u wilt wissen.
4
Wis de opnamen.
Druk op de knop <L>.
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<0>.
X De geselecteerde opnamen worden
gewist.
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
wissen. Wanneer [x1: Wis beelden] is ingesteld op [Alle beelden in
map] of [Alle beelden op kaart], worden alle opnamen in de map of op
de kaart gewist.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen
Als u ook beveiligde opnamen wilt wissen, dient u de kaart te formatteren (pag. 48).
266
* Bij 1+73-opnamen wordt de bestandsgrootte van 1 weergegeven.
* Bij foto's die tijdens een filmopname zijn gemaakt, wordt <G> weergegeven.
* Als op de opname een creatieve filter of Wijzig formaat is toegepast, verandert
het pictogram <1+> in <u>.
* Foto's die met flits zijn gemaakt zonder flitsbelichtingscompensatie worden
gemarkeerd met het pictogram < >. Foto's die zijn gemaakt met
flitsbelichtingscompensatie worden gemarkeerd met het pictogram <y>.
B: Weergave met opname-informatie
Voorbeeld van een opname gemaakt in een creatieve modus
Waarde
flitsbelichtingscompensatie
Meetmethode
Opnamemodus
Lichte tonen prioriteit
Opnamedatum en -tijd
Witbalanscorrectie
Histogram
(Helderheid/RGB)
Kleurruimte
Witbalans
Beeldstijl/Instellingen
Bestandsgrootte
Opnamekwaliteit
Nummer van de
opname/
Totaalaantal
opgeslagen opnamen
Mapnummer -
bestandsnummer
Classificatie
Diafragma
Sluitertijd
Beveilig beelden
Waarde belichtingscompensatie
ISO-snelheid
Eye-Fi-overdracht
267
B: Weergave met opname-informatie
* Bij opnamen die zijn gemaakt in een basismodus, kan het zijn dat de
weergegeven informatie verschilt, afhankelijk van de opnamemodus.
* Foto's die zijn gemaakt in de modus <C> geven [Achtergrond wazig] weer.
* Als handmatige belichting is gebruikt, worden de sluitertijd, het diafragma en de
ISO-snelheid (indien handmatig ingesteld) weergegeven.
* Het pictogram < > wordt weergegeven voor videofoto's.
Voorbeeld van een opname gemaakt in een basismodus
Voorbeeldfilm
Sfeer en sfeereffecten
Licht of scène
Opnamemodus
Opnamemodus
Filmbestandsgrootte
Sluitertijd
Framesnelheid
Movie-
opn.formaat
Opnametijd
Weergave
Diafragma
268
B: Weergave met opname-informatie
Overbelichtingswaarschuwing
Wanneer de opname-informatie wordt weergegeven, gaan overbelichte gedeelten
van de opname knipperen. Voor meer detail in de overbelichte gedeelten stelt u de
belichtingscompensatie in op een negatieve waarde en maakt u de foto opnieuw.
Het histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtingsniveau en de algehele
helderheid. Het RGB-histogram is geschikt voor controle van de kleurverzadiging en -
gradatie. De histogramweergave kan worden gewisseld met
[x2: Histogram]
.
Weergave van de [Helderheid]
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling van het
helderheidsniveau van de opname. De horizontale as geeft
het helderheidsniveau aan (donkerder aan de linkerkant en
lichter aan de rechterkant) en de verticale as geeft aan
hoeveel pixels er voor ieder helderheidsniveau bestaan.
Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe donkerder de
afbeelding. Hoe meer pixels aan de rechterkant, hoe lichter
de afbeelding. Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn,
zult u in de donkere gedeelten weinig details kunnen
onderscheiden. Als er te veel pixels aan de rechterkant
zijn, zijn de lichte gedeelten vaag. De tussengelegen
gradaties worden gereproduceerd. Aan de hand van de
opname en het helderheidshistogram van de opname kunt
u het belichtingspatroon en de algehele gradatie controleren.
Weergave van [RGB]
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van elke
primaire kleur in de opname (RGB, of rood, groen en blauw). De horizontale
as geeft het helderheidsniveau van de kleur aan (donkerder aan de
linkerkant en lichter aan de rechterkant) en de verticale as geeft aan uit
hoeveel pixels het helderheidsniveau van elke kleur bestaat. Hoe meer
pixels aan de linkerkant, hoe donkerder en minder helder de kleur is. Hoe
meer pixels aan de rechterkant, hoe lichter en helderder de kleur. Als er te
veel pixels aan de linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de
respectieve kleuren. Als er te veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de
kleuren oververzadigd en bevatten ze geen gradatie. Aan de hand van het
RGB-histogram van een opname kunt u de kleurverzadiging, de
kleurgradatie en het witbalanseffect controleren.
Voorbeeldhistogrammen
Donkere opname
Normale helderheid
Heldere opname
269
10
Opnamen naverwerken
Nadat u opnamen hebt gemaakt, kunt u creatieve filters
toepassen of het beeldformaat wijzigen (het aantal
pixels reduceren).
De camera kan mogelijk geen opnamen verwerken die zijn
gemaakt met een andere camera.
Wanneer de camera is aangesloten op een pc via de
<C>-aansluiting, kunt u geen opnamen verwerken
zoals wordt beschreven in dit hoofdstuk.
270
U kunt de volgende creatieve filters toepassen op een opname en deze
opslaan als een nieuw bestand: Korrelig Z/W, Soft focus, Fisheye-effect, Effect
kunst opvallend, Aquareleffect, Speelgoedcamera-effect en Miniatuureffect.
1
Selecteer [Creatieve filters].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Creatieve filters] en druk
vervolgens op <0>.
X De opnamen worden weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarop u het
filter wilt toepassen.
Wanneer u op de knop <Hy> drukt,
kunt u overschakelen naar de index-
weergave en een opname selecteren.
3
Selecteer een filter.
Wanneer u op <
0
> drukt, worden de
verschillende creatieve filters weergegeven.
Zie pagina 271 en 272 voor informatie
over de kenmerken van creatieve filters.
Druk op de toets <
U
> om een filter te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X
De opname wordt weergegeven waarbij
de betreffende filter is toegepast.
4
Pas het filtereffect aan.
Druk op de toets <U> om het filter
aan te passen en druk vervolgens op
<0>.
Voor het miniatuureffect drukt u op de
toets <V> en selecteert u het
opnamegebied (binnen het witte
kader) waar u wilt dat het beeld
scherp is. Druk vervolgens op <0>.
U Creatieve filters
271
U Creatieve filters
5
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om de opname op te
slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het nummer van het bestand en
selecteer [OK].
Als u het filter op nog een opname wilt
toepassen, herhaalt u stap 2 t/m 5.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
Korrelig Z/W
Maakt het beeld korrelig en zwart-wit. Door het contrast aan te
passen, kunt u het zwart-witeffect veranderen.
Soft focus
Geeft het beeld een zachte uitstraling. Door de scherpte aan te
passen, bepaalt u de zachtheid van het beeld.
Kenmerken van creatieve filters
Wanneer u 1+73- of 1-opnamen maakt, wordt het creatieve filter
toegepast op de 1-opname en wordt de opname opgeslagen als JPEG-
bestand. Als voor Live view-opname een beeldverhouding is ingesteld en
op de 1-opname een creatief filter wordt toegepast, wordt de opname
opgeslagen met de ingestelde beeldverhouding.
272
U Creatieve filters
Fisheye-effect
Geeft het effect van een fisheye-objectief. De opname krijgt een
tonvormige vervorming.
Afhankelijk van het niveau van dit filtereffect, verandert het
bijgesneden gedeelte langs de rand van de opname. Aangezien dit
filtereffect er tevens voor zorgt dat het midden van het beeld wordt
vergroot, kan de ogenschijnlijke resolutie in het midden slechter zijn
afhankelijk van het aantal opgenomen pixels. Stel het filtereffect in
bij stap 4 terwijl u de resulterende opname controleert.
Effect kunst opvallend
Hiermee laat u de foto op een olieschilderij lijken en ziet het
onderwerp er driedimensionaal uit. U kunt het contrast en de
verzadiging aanpassen. Het kan zijn dat bijvoorbeeld de lucht, witte
muren en soortgelijke onderwerpen niet vloeiend, maar
onregelmatig of met aanzienlijke ruis worden weergegeven.
Aquareleffect
Hiermee ziet de foto eruit als een aquarel met zachte kleuren. U kunt
de intensiteit van de kleur aanpassen. Het kan zijn dat nachtelijke of
donkere scènes niet vloeiend, maar onregelmatig of met
aanzienlijke ruis worden weergegeven.
Speelgoedcamera-effect
Geeft een kleurentint die typisch is voor speelgoedcamera's en
maakt de vier hoeken van het beeld donkerder. Door de kleurtoon
aan te passen, bepaalt u de tint van de opname.
Miniatuureffect
Creëert een kijkdooseffect. U kunt aanpassen waar de opname
scherp moet zijn. In stap 4 kunt u op de knop <B> drukken om de
richting (verticaal/horizontaal) van het witte kader te wijzigen waarin
dat deel van de opname wordt weergegeven dat scherp moet zijn.
273
U kunt het formaat van een opname wijzigen om het aantal pixels te reduceren
en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand opslaan. Het is alleen bij
JPEG
3
/
4
/
a
/
b
-opnamen mogelijk om het formaat te wijzigen.
Het formaat
van JPEG
c
-
en RAW-opnamen kan niet worden gewijzigd.
1
Selecteer [Wijzig formaat].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Wijzig formaat] en druk
vervolgens op <0>.
X De opnamen worden weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarvan u het
formaat wilt wijzigen.
Wanneer u op de knop <Hy> drukt,
kunt u overschakelen naar de index-
weergave en een opname selecteren.
3
Selecteer het gewenste
beeldformaat.
Druk op <0> om het beeldformaat
weer te geven.
Druk op de toets <U> om het
gewenste beeldformaat te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
4
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om het gewijzigde
beeldformaat op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het nummer van het bestand en
selecteer [OK].
Als u het formaat van nog een opname
wilt wijzigen, herhaalt u stap 2 t/m 4.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
S Wijzig formaat
Doelgrootte
274
S Wijzig formaat
Opties voor wijziging formaat op basis van het originele
beeldformaat
Het beeldformaat dat wordt weergegeven bij stap 3 op de voorgaande
pagina, zoals [***M ****x****], heeft een beeldverhouding van 3:2. Het
beeldformaat volgens de beeldverhoudingen wordt weergegeven in de
onderstaande tabel.
Opnamekwaliteiten met een sterretje komen niet helemaal overeen met
de beeldverhouding. De opname wordt iets bijgesneden.
Origineel
beeldformaat
Beschikbare instellingen voor wijziging formaat
4 abc
3 kkkk
4
kkk
a
kk
b
k
c
Beeldformaten
Beeld-
kwaliteit
Beeldverhouding en aantal pixels (circa)
3:2 4:3 16:9 1:1
4
3456x2304
(8,0 megapixels)
3072x2304
(7,0 megapixels)
3456x1944
(6,7 megapixels)
2304x2304
(5,3 megapixels)
a
2592x1728
(4,5 megapixels)
2304x1728
(4,0 megapixels)
2592x1456*
(3,8 megapixels)
1728x1728
(3,0 megapixels)
b
1920x1280
(2,5 megapixels)
1696x1280*
(2,2 megapixels)
1920x1080
(2,1 megapixels)
1280x1280
(1,6 megapixels)
c
720x480
(350.000 pixels)
640x480
(310.000 pixels)
720x400*
(290.000 pixels)
480x480
(230.000 pixels)
275
11
Opnamen afdrukken
Afdrukken (pag. 276)
U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer
en de opnamen op de kaart afdrukken. De camera is
compatibel met 'wPictBridge', de standaard voor
rechtstreeks afdrukken.
Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 285)
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die
op de kaart staan, afdrukken volgens uw afdrukinstructies,
zoals de opnameselectie, het aantal exemplaren,
enzovoort. U kunt meerdere opnamen in één batch
afdrukken of de afdruktaak doorgeven aan een foto-
ontwikkelaar.
Opnamen selecteren voor een fotoboek (pag. 289)
U kunt aangeven welke opnamen op de kaart moeten
worden afgedrukt in een fotoboek.
276
De procedure voor rechtstreeks afdrukken kan volledig worden
uitgevoerd via het LCD-scherm van de camera.
1
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <2>.
2
Installeer de printer.
Raadpleeg de instructiehandleiding
bij de printer voor meer informatie.
3
Sluit de camera op de printer aan.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de <C>-
aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de
stekker van de camera naar de
voorkant van camera wijst.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor
aansluitinstructies.
4
Schakel de printer in.
5
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
X Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Het afdrukken voorbereiden
De camera op een printer aansluiten
277
Het afdrukken voorbereiden
6
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt weergegeven en
het pictogram <w> dat in de
linkerbovenhoek van het scherm
verschijnt, geeft aan dat de camera
op een printer is aangesloten.
wPictBridge
U kunt films niet afdrukken.
De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel
zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct.
Gebruik alleen de meegeleverde interfacekabel.
Als u bij stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de
printer. Los het probleem op dat wordt weergegeven in het foutbericht
(pag. 284).
U kunt ook RAW-opnamen afdrukken die met deze camera zijn gemaakt.
Als u een batterij als voeding voor de camera gebruikt, moet de batterij
volledig opgeladen zijn. Met een volledig opgeladen batterij kunt u
maximaal circa 3 uur en 30 minuten afdrukken.
Schakel eerst de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert.
Pak bij het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
Bij rechtstreeks afdrukken wordt aanbevolen om de camera aan te
sluiten met de AC-adapterset ACK-E8 (afzonderlijk verkrijgbaar).
278
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen. Sommige instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
1
Selecteer de opname die u wilt
afdrukken.
Controleer of linksboven in het LCD-
scherm het pictogram <w> wordt
weergegeven.
Druk op de toets <
U
> om de opname
te selecteren die u wilt afdrukken.
2
Druk op <
0
>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Papier inst.].
Selecteer [Papier inst.] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
wAfdrukken
Pictogram aangesloten printer
Scherm met
afdrukinstellingen
* Afhankelijk van de printer kunnen bepaalde instellingen, bijvoorbeeld het
afdrukken van de datum en het bestandsnummer en het bijsnijden,
mogelijk niet worden geselecteerd.
Hiermee stelt u de afdrukeffecten in (pag. 280).
Hiermee schakelt u het afdrukken van datum
of bestandsnummer in of uit.
Hiermee stelt u het aantal af te drukken exemplaren in.
Hiermee stelt u het bijsnijden in (pag. 283).
Hiermee stelt u het papierformaat, de papiersoort en de indeling in.
Hiermee gaat u terug naar het scherm in stap 1.
Hiermee start u het afdrukken.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld, worden weergegeven.
279
wAfdrukken
Selecteer het formaat van het papier dat in de
printer is geplaatst en druk vervolgens op <
0
>.
X Het scherm met papiersoorten wordt
weergegeven.
Selecteer het type papier dat in de printer
is geplaatst en druk vervolgens op <
0
>.
X Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
Selecteer de pagina-indeling en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
verschijnt weer.
*1:
Van de Exif-gegevens worden de cameranaam, objectiefnaam, opnamemodus, sluitertijd, het
diafragma, de mate van belichtingscompensatie, ISO-snelheid, witbalans, enzovoort afgedrukt.
*2:
Wanneer u de afdruktaken met 'Digital Print Order Format (DPOF)' (pag. 285) hebt ingesteld, wordt het
aanbevolen de instructies te volgen in 'Rechtstreeks afdrukken met DPOF' (pag. 288) om af te drukken.
Q Het papierformaat instellen
Y De papiersoort instellen
U De pagina-indeling instellen
Randen Op de afdruk is een witte rand zichtbaar rondom de opname.
Randloos
De afdruk heeft geen randen. Als uw printer niet kan afdrukken
zonder randen, wordt de opname met randen afgedrukt.
Randenc
De opname-informatie*
1
wordt bij afdrukken van het formaat
9 x 13 cm en groter afgedrukt langs de rand van het papier.
xx-plus Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken.
20-plusc
35-plusp
20 of 35 opnamen worden afgedrukt als miniatuurafbeeldingen
op papier van A4- of Letter-formaat*
2
.
• Bij [20-plusc] wordt de opname-informatie*
1
afgedrukt.
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het model of de instellingen van de printer.
Als de beeldverhouding van de opname afwijkt van de beeldverhouding van het afdrukpapier, kan
de opname aanzienlijk worden bijgesneden door de opname zonder randen af te drukken. Als de
opname is bijgesneden, kan deze er op papier korreliger uitzien vanwege het kleinere aantal pixels.
wAfdrukken
280
4
Stel de afdrukeffecten in
(opnameoptimalisatie).
Stel ze indien nodig in. Ga naar stap 5
als u geen afdrukeffecten wilt instellen.
De schermweergave kan per
printer verschillen.
Selecteer de optie en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer het gewenste afdrukeffect
en druk vervolgens op <0>.
Als het pictogram <
e
> naast <
z
>
helder wordt weergegeven, kunt u het
afdrukeffect aanpassen (pag. 282).
* Wijzigingen in de afdrukeffecten zijn zichtbaar in het beeld dat linksboven wordt
weergegeven. Het beeld dat wordt afgedrukt, kan er iets anders uitzien dan het
weergegeven beeld. Het weergegeven beeld is slechts een benadering. Dit geldt
ook voor de instellingen [Helderheid] en [Levels aanp.] op pagina 282.
Afdrukeffect Omschrijving
EAan
De opname wordt afgedrukt met de standaardkleuren van de
printer. De Exif-gegevens van de opname worden gebruikt
voor het maken van automatische correcties.
EUit Er wordt geen automatische correctie uitgevoerd.
EVivid
De opname wordt afgedrukt met een hogere verzadiging voor
levendige blauwe en groene tinten.
ENR
Beeldruis wordt vóór het afdrukken verminderd.
0 Z/W
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, waarbij zwart echt zwart is.
0 Koele toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met koele,
blauwachtige zwarttinten.
0
Warme toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met warme, gelige zwarttinten.
zNatuurlijk
Opnamen worden afgedrukt met de oorspronkelijke kleuren
en het oorspronkelijke contrast. Er worden geen
automatische kleuraanpassingen gemaakt.
zNatuurl. M
De afdrukkenmerken zijn dezelfde als voor de instelling
'Natuurlijk'. Met deze instelling zijn fijnere aanpassingen voor
het afdrukken mogelijk dan met 'Natuurlijk'.
EStandaard
De afdrukken kunnen per printer verschillen. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
281
wAfdrukken
5
Stel het afdrukken van de datum
en het bestandsnummer in.
Stel ze indien nodig in.
Selecteer <
I
> en druk vervolgens op <
0
>.
Kies de gewenste instelling en druk
vervolgens op <0>.
6
Stel het aantal exemplaren in.
Stel deze optie in, indien nodig.
Selecteer <
R> en druk vervolgens op
<0>.
Stel het aantal exemplaren in en druk
vervolgens op <0>.
7
Begin met afdrukken.
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <0>.
Met de functie voor eenvoudig afdrukken kunt u nog een opname met
dezelfde instellingen afdrukken. U hoeft de opname alleen maar te
selecteren en op de knop <
l
> te drukken. Bij de functie voor eenvoudig
afdrukken is het aantal exemplaren altijd 1. (U kunt het aantal exemplaren
niet instellen.) Ook worden bijsnijdbewerkingen (pag. 283) niet toegepast.
Bij de instelling [
Standaard
] voor afdrukeffecten en andere opties worden de
standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze door de fabrikant zijn ingesteld.
Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor de [
Standaard
]-instellingen.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even
duren voordat het afdrukken begint nadat u [Print] hebt geselecteerd.
Als kantelcorrectie (pag. 283) op de opname is toegepast, duurt het
langer voordat de opname wordt afgedrukt.
Als u het afdrukken wilt beëindigen, drukt u op <
0> terwijl [Stop] wordt
weergegeven. Vervolgens selecteert u [OK].
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 210) uitvoert, worden de
standaardinstellingen hersteld.
wAfdrukken
282
Selecteer het afdrukeffect zoals beschreven bij
stap 4 op pagina 280. Wanneer het pictogram
<
e
> duidelijk wordt weergegeven naast
<
z
>, kunt u op de knop <
B
> drukken.
Vervolgens kunt u het afdrukeffect aanpassen. De
selectie die u bij stap 4 hebt gemaakt, bepaalt wat
u kunt aanpassen en wat er wordt weergegeven.
Helderheid
Hier stelt u de helderheid van de opname in.
Levels aanp.
Als u [Manual] selecteert, kunt u de spreiding
van het histogram wijzigen en de helderheid
en het contrast van de opname aanpassen.
Wanneer het scherm voor levels aanpassen wordt
weergegeven, drukt u op de knop <
B
> om de positie
van <
h
> te wijzigen. Druk op de toets <
U
> om de
niveaus voor schaduw (0 - 127) en lichte plekken (128 - 255) naar wens aan te passen.
kVerhelderen
Effectief bij tegenlicht. Door tegenlicht kan het gezicht van de
gefotografeerde persoon er donker uitzien. Als [Aan] is ingesteld,
wordt het gezicht voor het afdrukken helderder gemaakt.
Rode ogen co.
Effectief bij rode ogen op foto's die met een flitser zijn gemaakt. Als
[
Aan
] is ingesteld, worden rode ogen voor het afdrukken gecorrigeerd.
e Afdrukeffecten aanpassen
De effecten [kVerhelderen] en [Rode ogen co.] worden niet op het
scherm weergegeven.
Selecteer [
Detail inst.
] om het [
Contrast
], de [
Verzadiging
], de [
Kleurtoon
] en de
[
Kleurbalans
] aan te passen. Als u de [
Kleurbalans
] wilt aanpassen, gebruikt u de
toetsen <
S
>. B staat voor blauw, A voor amber, M voor magenta en G voor groen. De
kleurbalans van de opname wordt op basis van de geselecteerde kleur gecorrigeerd.
Als u [
Wis alle
] selecteert, worden de standaardinstellingen van alle afdrukeffecten hersteld.
283
wAfdrukken
U kunt de opname bijsnijden en alleen
het bijgesneden gedeelte afdrukken, net
alsof de compositie opnieuw is bepaald.
Stel het bijsnijden in, vlak voordat u
de opname afdrukt.
Als u het bijsnijden
instelt en vervolgens de afdrukinstellingen
instelt, moet u wellicht opnieuw het
bijsnijden instellen voordat u kunt afdrukken.
1
Selecteer [Afstellen] in het scherm met afdrukinstellingen.
2 Stel de grootte, positie en beeldverhouding in.
Het gedeelte van de opname dat binnen het bijsnijdkader valt, wordt afgedrukt.
U kunt de beeldverhouding van het bijsnijdkader wijzigen met [
Papier inst.
].
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Met de knop <
u
> of <
Hy
> wijzigt u de grootte van het bijsnijdkader. De
vergroting van de opname neemt toe naarmate het bijsnijdkader kleiner wordt.
Het bijsnijdkader verplaatsen
Druk op de toets <S> als u het kader horizontaal of verticaal over
de opname wilt bewegen. Verplaats het bijsnijdkader tot het
gewenste gebied binnen het kader wordt weergegeven.
Het kader draaien
Wanneer u op de knop <B> drukt, wisselt het bijsnijdkader van
verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Op deze wijze kunt u
van een horizontale opname een verticale afdruk maken.
Opnamekanteling corrigeren
Als u aan het instelwiel <
6
> draait, kunt u de kantelhoek ± 10 graden
aanpassen in stappen van 0,5 graad. Wanneer u de opnamekanteling
aanpast, wordt het pictogram <
O
> op het scherm blauw.
3 Druk op <0> om de optie voor bijsnijden af te sluiten.
X Het scherm met afdrukinstellingen verschijnt weer.
U kunt de bijgesneden opname in de linkerbovenhoek van het
scherm met afdrukinstellingen bekijken.
De opname bijsnijden
Kantelcorrectie
wAfdrukken
284
Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden gedeelte
van de opname niet wordt afgedrukt zoals u hebt opgegeven.
De afgedrukte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader verkleint.
Controleer de opname tijdens het bijsnijden op het LCD-scherm van de
camera. Op een tv-scherm wordt het bijsnijdkader mogelijk niet correct
weergegeven.
Printerproblemen oplossen
Als het afdrukken niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost
(geen inkt, geen papier, enzovoort) en [Doorgaan] hebt geselecteerd,
gebruik dan de knoppen op de printer om het afdrukken te hervatten.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie over
het hervatten van het afdrukken.
Foutberichten
Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, wordt er een foutbericht
op het LCD-scherm van de camera weergegeven. Druk op <
0> om het
afdrukken te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost, kunt u het
afdrukken hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor
informatie over het oplossen van een afdrukprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardware fout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen
en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet via PictBridge worden afgedrukt.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of met een computer
zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden afgedrukt.
285
U kunt het afdruktype instellen en instellen of de datum en het
bestandsnummer moeten worden afgedrukt. De afdrukinstellingen
worden toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te worden
afgedrukt. (Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk worden
ingesteld.)
1
Selecteer [Printopties].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Printopties] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Stel in].
Selecteer [Stel in] en druk vervolgens
op <0>.
3
Stel de optie naar wens in.
Stel [Afdruktype], [Datum] en [File
No.] in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk op <0>.
W Digital Print Order Format (DPOF)
De afdrukopties instellen
[Afdruktype][Datum][File No.]
W Digital Print Order Format (DPOF)
286
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <7>.
X
Het scherm met afdrukopties verschijnt weer.
Kies vervolgens voor het afdrukken
een van de volgende opties:
[Sel.beeld], [Pern] of [Alle bldn].
Afdruktype
K
Standaard
Er wordt één opname afgedrukt per vel.
L
Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen
afgedrukt per vel.
K
L
Beide
Er worden zowel standaard- als indexafdrukken
gemaakt.
Datum
Aan
Bij [Aan] wordt de datum van de opname afgedrukt.
Uit
File No.
Aan
Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van de opname
afgedrukt.
Uit
Ook als [
Datum
] en [
File No.
] zijn ingesteld op [
Aan
], kan het zijn dat de datum of het
bestandnummer niet wordt afgedrukt. Dit is afhankelijk van het afdruktype en printermodel.
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet allebei tegelijk worden ingesteld op [Aan].
Wanneer u afdrukken maakt met DPOF, moet u de kaart gebruiken
waarvoor de afdrukopties zijn ingesteld. Het werkt niet als u opnamen
van de kaart haalt en deze probeert af te drukken.
Mogelijk kunnen bepaalde met DPOF compatibele printers en photofinishers
de opnamen niet afdrukken zoals u hebt aangegeven. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie voordat u begint
met afdrukken. U kunt ook contact opnemen met uw foto-ontwikkelaar voor
informatie over compatibiliteit wanneer u afdrukken bestelt.
Probeer geen kaart in de camera te plaatsen waarvoor de afdrukopties op
een andere camera zijn ingesteld en vervolgens een afdrukbestelling op
te geven. De afdruktaak kan mogelijk worden overschreven. Afhankelijk
van de bestandsindeling van de opnamen kan afdrukken onmogelijk zijn.
RAW-opnamen en films kunnen niet worden geselecteerd voor afdrukken. U
kunt RAW-opnamen afdrukken via rechtstreeks afdrukken (pag. 288).
287
W Digital Print Order Format (DPOF)
Sel.beeld
Selecteer een voor een opnamen en
voeg ze aan de afdruktaak toe.
Druk op de knop <
Hy
> voor de
weergave van drie opnamen. Als u wilt
terugkeren naar de weergave van een
enkele opname, drukt u op de knop <
u
>.
Druk op de knop <M> om de
afdruktaak op de kaart op te slaan.
[Standaard] [Beide]
Druk op de toets <V> om het aantal
exemplaren in te stellen dat u van de
weergegeven opname wilt afdrukken.
[Index]
Druk op <0> om het vakje van een
vinkje <X> te voorzien. De opname
wordt aan de indexafdruk toegevoegd.
Pern
Selecteer [
Markeer alle mappen
] en selecteer de map. Er wordt een
afdruktaak voor één afdruk van alle opnamen in de map geplaatst.
Als u [
Verwijder alles in de map
] selecteert en de map selecteert,
worden de afdrukopties voor die map allemaal geannuleerd.
Alle bldn
Als u [
Markeer alles op de kaart
] selecteert, wordt van alle opnamen
op de kaart één afdruk gemaakt. Als u [
Verwijder alles op de kaart
]
selecteert, wordt de afdruktaak voor alle opnamen op de kaart gewist.
Afdrukopties opgeven
Aantal
Totaalaantal geselecteerde opnamen
Indexpictogram
Vinkje
RAW-opnamen en films worden niet aan afdruktaken toegevoegd, zelfs
als u 'Pern' of 'Alle bldn' hebt geselecteerd.
Als u een PictBridge-printer gebruikt, kunt u maximaal 400 opnamen afdrukken per
afdruktaak. Als u een groter aantal opgeeft, worden mogelijk niet alle opnamen afgedrukt.
288
Met een PictBridge-printer kunt u
opnamen eenvoudig met DPOF
afdrukken.
1 Bereid het afdrukken voor.
Zie pagina 276. Volg de procedure 'De camera op een printer
aansluiten' tot stap 5.
2 Selecteer op het tabblad [x1] de optie [Printopties].
3 Selecteer [Print].
[Print] wordt alleen weergegeven als de camera op een printer is
aangesloten en afdrukken mogelijk is.
4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 278).
Stel de afdrukeffecten (pag. 280) naar wens in.
5 Selecteer [OK].
W Rechtstreeks afdrukken met DPOF
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat afdrukken.
Bepaalde printers kunnen het bestandsnummer niet afdrukken.
Als [
Randen
] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt afgedrukt.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze op een
heldere achtergrond of op de rand wordt afgedrukt.
[Manual] kan niet worden geselecteerd in [Levels aanp.].
Als u het afdrukken hebt onderbroken en de resterende opnamen nog wilt
afdrukken, selecteert u [
Hervat
]. Het afdrukken wordt niet hervat als u het
afdrukken onderbreekt en een van de volgende situaties zich voordoet:
Voordat u het afdrukken hervatte, hebt u de afdruktaak gewijzigd of
opnamen verwijderd die waren geselecteerd om te worden afgedrukt.
Bij het instellen van de index hebt u de papierinstelling gewijzigd
voordat u het afdrukken hervatte.
Toen u het afdrukken onderbrak, was de resterende capaciteit van de kaart laag.
Zie pagina 284 als zich tijdens het afdrukken problemen voordoen.
289
Wanneer u opnamen selecteert om te gebruiken in fotoboeken (maximaal
998 opnamen) en EOS Utility (meegeleverde software) gebruikt om ze
over te brengen naar een computer, worden de geselecteerde opnamen
naar een speciale map gekopieerd. Deze functie is handig als u online
fotoboeken wilt bestellen en om fotoboeken af te drukken op een printer.
1
Selecteer [Fotoboek instellen].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Fotoboek instellen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <0>.
X De opnamen worden weergegeven.
Druk op de knop <
Hy
> voor de
weergave van drie opnamen. Als u wilt
terugkeren naar de weergave van een
enkele opname, drukt u op de knop <
u
>.
3
Selecteer de gewenste opname
voor het fotoboek.
Druk op de toets <
U
> om de
gewenste opname voor het fotoboek te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Herhaal deze stap om andere gewenste
opnamen te selecteren. Het aantal
opnamen dat is geselecteerd, wordt
linksboven in het scherm weergegeven.
Als u de selectie van de gewenste opname wilt
annuleren, drukt u nogmaals op de knop <
0
>.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
p
Opnamen selecteren voor een fotoboek
Eén opname tegelijk selecteren
p Opnamen selecteren voor een fotoboek
290
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
selecteren.
Wanneer [x1: Fotoboek instellen] is
ingesteld op [Alle beelden in map] of
[Alle beelden op kaart], worden alle
opnamen in de map of op de kaart
opgegeven.
Als u de selectie van de opname wilt
annuleren, selecteert u [Verwijder alles
in de map] of [Verwijder alles op de
kaart].
Alle opnamen in een map of op een kaart opgeven
RAW-opnamen en films kunnen niet worden geselecteerd.
Raadpleeg na het downloaden van de geselecteerde opnamen naar uw
computer ook de instructiehandleiding van EOS Utility (op de cd-rom,
pag. 353) en de instructiehandleiding van uw printer.
Selecteer met deze camera geen opnamen die al op een andere camera
voor een ander fotoboek zijn geselecteerd. De fotoboekinstellingen kunnen
mogelijk worden overschreven.
291
12
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
U kunt verschillende camerafuncties aanpassen aan uw
opnamevoorkeuren met behulp van persoonlijke
voorkeuzen. Persoonlijke voorkeuzen kunnen alleen
worden ingesteld en gebruikt in creatieve modi.
C
r
e
a
t
i
e
v
e
m
o
d
i
292
1
Selecteer [Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer het nummer van de
persoonlijke voorkeuze.
Druk op de toets <U> om het
nummer van de persoonlijke
voorkeuze te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Wijzig de instelling.
Druk op de toets <V> om de
instelling (het nummer) te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Herhaal stap 2 en 3 als u andere
persoonlijke voorkeuzen wilt instellen.
De ingestelde persoonlijke
voorkeuzen worden onder in het
scherm vermeld, onder de
respectieve functienummers.
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
X Het scherm van stap 1 wordt weer
weergegeven.
Selecteer in [
54: Wis instellingen
] de optie [
Wis pers. voorkeuze(C.Fn)
]
om alle persoonlijke voorkeuze-instellingen te wissen (pag. 210).
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
Nummer van persoonlijke voorkeuze
Alle persoonlijke voorkeuzen wissen
293
3 Persoonlijke voorkeuzen instellenN
* [5: ISO-snelheid] kan alleen worden ingesteld bij het maken van opnamen met
handmatige belichting.
Persoonlijke voorkeuzen
C.Fn I: Belichting
A LV-
opnamen
kFilm-
opnamen
1 Belichtingsniveauverhogingen
pag. 294
k k
2 ISO vergroten k In a
C.Fn II: Beeld
3 Lichte tonen prioriteit
pag. 295
k k
C.Fn III: Autofocus/transport
4 AF-hulplicht
pag. 296
k (met
f*)
5 Spiegel opklappen
* Als u een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) met een ledlamp
gebruikt, wordt de ledlamp zelfs in de c, o en d-modi ingeschakeld
als AF-hulplicht.
C.Fn IV: Bediening/overig
6 Sluiter/AE-vergrendelknop
pag. 297
k k
7 Wijs SET-knop toe
pag. 298
k
(behalve 3)
k
(behalve
2, 3)*
8 LCD-display bij inschakelen
pag. 298
Grijs weergegeven persoonlijke voorkeuzen werken niet tijdens Live view-
opnamen (LV-opnamen) of filmopnamen. (De instellingen zijn uitgeschakeld.)
294
De persoonlijke voorkeuzen zijn ondergebracht in vier groepen op basis
van functietype: C.Fn I: Belichting, C.Fn II: Beeld, C.Fn III: Autofocus/
transport en C.Fn IV: Bediening/overig
3
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
N
C.Fn I: Belichting
C.Fn-1 Belichtingsniveauverhogingen
0: 1/3-stop
1: 1/2-stop
Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de sluitertijd,
het diafragma, AEB, de flitsbelichtingscompensatie, enzovoort. Deze
instelling is effectief als u de belichting wilt regelen in grotere stappen
dan 1/3 stop.
C.Fn-2 ISO vergroten
0: Uit
1: Aan
Wanneer u de ISO-snelheid instelt, kunt u 'H' (gelijk aan ISO 25600)
instellen voor foto's en 'H' (gelijk aan ISO 12800) voor films. Als [C.Fn-3:
Lichte tonen prioriteit] echter is ingesteld op [1: Inschakelen], kan 'H'
niet worden ingesteld.
Met instelling 1 wordt de belichtingsinstelling weergegeven in de zoeker en
op het LCD-scherm zoals hieronder is afgebeeld.
295
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II: Beeld
C.Fn-3 Lichte tonen prioriteit
0: Uitschakelen
1: Inschakelen
Verbetert de details in lichte tinten. Het dynamische bereik wordt
uitgebreid van het standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten.
De overgang tussen grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker.
Met instelling 1 wordt de Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 123) automatisch ingesteld op [Deactiveren] en kan
de instelling niet worden gewijzigd.
Bij instelling 1 kan iets meer ruis (korrelig beeld, strepen, enzovoort)
optreden dan bij instelling 0.
Bij instelling 1 ligt het instelbare ISO-snelheidsbereik tussen 200 en 12800
(tot ISO 6400 voor films).
Daarnaast wordt het pictogram <A> op het LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven wanneer de prioriteit voor lichte tonen is ingeschakeld.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
296
C.Fn III: Autofocus/transport
C.Fn-4 AF-hulplicht
De instellingen waarmee u kunt bepalen of het AF-hulplicht wel of niet
wordt geactiveerd door de ingebouwde flitser van de camera of door een
externe Speedlite voor EOS-camera's kunnen worden ingesteld.
0: Inschakelen
Indien nodig wordt het AF-hulplicht wordt ingeschakeld door de
ingebouwde filter of externe Speedlite.
1: Uitschakelen
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld.
2: Alleen externe flitser
Als er een externe Speedlite is bevestigd, activeert deze indien nodig
het AF-hulplicht. Het AF-hulplicht wordt niet geactiveerd door de
ingebouwde flitser van de camera.
3: Alleen IR AF-hulplicht
Alleen externe Speedlites met een infrarood AF-hulplicht kunnen het
hulplicht activeren. Dit voorkomt dat een Speedlite die een reeks kleine
flitsen gebruikt (zoals de ingebouwde flitser) een AF-hulplicht activeert.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die van een ledlamp is
voorzien, wordt de ledlamp niet automatisch als AF-hulplicht
ingeschakeld.
C.Fn-5 Spiegel opklappen
0: Deactiveren
1: Activeren
Hierdoor worden mechanische trillingen in de camera die worden
veroorzaakt door de reflexspiegelactie voorkomen. Deze beweging kan
hinderlijk zijn bij het maken van opnamen met superteleobjectieven en
het maken van close-ups (macro). Zie pagina 140 voor informatie over
het opklappen van de spiegel.
Als de persoonlijke voorkeuze [AF-hulplicht] voor de externe Speedlite is
ingesteld op [Uitschakelen], activeert de Speedlite het AF-hulplicht niet,
zelfs niet als C.Fn-4 op de camera is ingesteld op 0, 2 of 3.
297
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn IV: Bediening/overig
C.Fn-6 Sluiter/AE-vergrendelknop
0: AF/AE-vergrendeling
1: AE-vergrendeling/AF
Dit is handig wanneer u afzonderlijk wilt scherpstellen en meten.
Druk op de knop <A> om automatisch scherp te stellen en druk de
ontspanknop half in om de automatische belichting te vergrendelen.
2: AF/AF-vergrendeling, geen AE
Tijdens het gebruik van AI Servo AF kunt u op de knop <A> drukken
om het automatisch scherpstellen tijdelijk te stoppen. Hierdoor voorkomt
u dat een onjuiste scherpstelling wordt verkregen door een obstakel dat
tussen de camera en het onderwerp passeert. De belichting wordt
ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
3: AE/AF, geen AE
Dit komt van pas als een voorwerp herhaaldelijk beweegt en weer
stilstaat. Tijdens AI Servo AF kunt u op de knop <A> drukken om het
gebruik van AI Servo AF te starten of te stoppen. De belichting wordt
ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt. Zo weet u
zeker dat de scherpstelling en de belichting steeds optimaal zijn terwijl
u op het beslissende moment wacht.
Tijdens Live view-opnamen of filmopnamen
Bij instelling 1 of 3 drukt u op de knop <A> voor 1-beeld AF.
Bij instelling 2 drukt u de ontspanknop half in voor 1-beeld AF.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
298
C.Fn-7 Wijs SET-knop toe
U kunt aan <0> een functie toewijzen die u veel gebruikt. Druk op <0>
wanneer de camera gereed is voor het maken van opnamen.
0: Normaal (uitgeschakeld)
1: Beeldkwaliteit
Druk op <
0
> om het instellingenscherm voor beeldkwaliteit op het LCD-
scherm weer te geven. Selecteer de gewenste opnamekwaliteit en druk op
<
0
>.
2: Flitsbelichtingscompensatie
Wanneer u op <0> drukt, wordt het scherm voor de flitsbelichtings-
compensatie weergegeven. Stel de flitsbelichtingscompensatie in en
druk vervolgens op <0>.
3: LCD-monitor aan/uit
Heeft dezelfde functie als de knop <B>.
4: Menuweergave
Druk op <0> om het menuscherm weer te geven.
5: ISO-snelheid
Het scherm met ISO-snelheden wordt weergegeven. Druk op de toets
<U> of draai aan het instelwiel <6> om de ISO-snelheid te
wijzigen. U kunt ook in de zoeker kijken om de ISO-snelheid in te
stellen.
C.Fn-8 LCD-display bij inschakelen
0: Display aan
Als de camera wordt ingeschakeld, worden de opname-instellingen
weergegeven (pag. 50).
1: Vorige status display
Als u op de knop <B> hebt gedrukt en de camera hebt uitgeschakeld
terwijl het LCD-scherm was uitgeschakeld, worden de opname-
instellingen niet weergegeven wanneer u de camera weer inschakelt.
Hierdoor spaart u de batterij. De menuschermen en de
opnameweergave verschijnen nog steeds op het LCD-scherm wanneer
ze worden gebruikt.
Als u op de knop <B> drukt om de opname-instellingen weer te
geven en vervolgens de camera uitschakelt, worden de opname-
instellingen weergegeven wanneer u de camera weer inschakelt.
299
Op het tabblad My Menu kunt u tot zes menuopties en persoonlijke
voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt.
1
Selecteer [My Menu instellingen].
Selecteer op het tabblad [9] de optie
[My Menu instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Register in My Menu].
Selecteer [Register in My Menu] en
druk op <0>.
3
Leg de gewenste items vast.
Selecteer een item dat u wilt
vastleggen en druk op <0>.
Selecteer [
OK
] in het bevestigingsvenster en
druk op <
0
> om het item vast te leggen.
U kunt maximaal zes items vastleggen.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het scherm van stap 2.
Sorteer
U kunt de volgorde van de in My Menu vastgelegde items wijzigen. Selecteer
[
Sorteer
] en het item waarvan u de volgorde wilt wijzigen. Druk vervolgens
op <
0
>. Als [
z
] wordt weergegeven, kunt u de volgorde wijzigen door
achtereenvolgens op de toets <
V
> en de toets <
0
> te drukken.
Verwijder item/items en Verwijder alle items
U kunt alle vastgelegde items verwijderen. Met [Verwijder item/
items] verwijdert u één item tegelijk; met [Verwijder alle items]
verwijdert u alle vastgelegde items in één keer.
Weergave van My Menu
Als [Inschak.] is ingesteld, wordt het tabblad [9] als eerste
weergegeven wanneer u het menuscherm opent.
3 My Menu vastleggenN
Instellingen in My Menu
301
13
Referentie
Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties,
systeemaccessoires, enzovoort.
Certificaatlogo
Als u op het tabblad [54] de optie [Certificaatlogo weergeven]
selecteert en op <0> drukt, wordt een aantal logo's van
cameracertificaten weergegeven. Andere certificaatlogo's zijn te
vinden in deze instructiehandleiding, op de camerabehuizing en
op de verpakking van de camera.
302
Met de AC-adapterset ACK-E8 (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de
camera aansluiten op een gewoon stopcontact en hoeft u het
resterende batterijniveau niet in de gaten te houden.
1
Sluit het netsnoer aan.
Sluit het netsnoer aan zoals
afgebeeld in de illustratie.
Verwijder na gebruik van de camera
het netsnoer uit het stopcontact.
2
Sluit de DC-koppeling aan.
Sluit de stekker op de DC-koppeling
aan.
3
Plaats de DC-koppeling.
Open het klepje en schuif de DC-
koppeling naar binnen tot deze
vastklikt.
4
Duw het DC-snoer in de
uitsparing.
Open het klepje van de uitsparing
voor het DC-snoer en plaats het
snoer zoals aangegeven.
Sluit het klepje.
Een gewoon stopcontact gebruiken
Sluit het netsnoer niet aan en verwijder het niet terwijl de aan-uitschakelaar
van de camera op <
1> staat.
303
Met deze afstandsbediening kunt u draadloos opnamen maken op
maximaal circa 5 meter afstand van de camera. U kunt de opname
direct maken of na een vertraging van twee seconden.
Stel de zelfontspanner in op <Q> (pag. 103).
Richt de afstandsbediening op de sensor voor de afstandsbediening
op de camera en druk op de verzendknop.
X De camera stelt vervolgens automatisch scherp.
X Als de scherpstelling is verkregen, gaat het lampje van de
zelfontspanner branden en wordt de opname gemaakt.
Opnamen maken met de afstandsbediening
Afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar)
Sensor van afstandsbediening
TL- of ledverlichting kan ertoe leiden dat de camera niet goed functioneert
doordat de sluiter onbedoeld wordt geactiveerd. Houd de camera uit de
buurt van dergelijke lichtbronnen.
De afstandsbediening RC-1/RC-5 (afzonderlijk verkrijgbaar) kan ook
worden gebruikt.
De afstandsbediening kan ook worden gebruikt tijdens het opnemen van
films (pag. 169). De afstandsbediening RC-5 kan niet worden gebruikt
om tijdens de filmopname foto's te maken.
Opnamen maken met de afstandsbediening
304
De afstandsbediening RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt met
een snoer van circa 60 cm geleverd. Wanneer de afstandsbediening op
de hiervoor bestemde aansluiting van de camera is aangesloten, kan
de afstandsbediening half en helemaal worden ingedrukt, net zoals de
ontspanknop.
Als u de zelfontspanner, bulb of afstandsbediening gebruikt en niet door
de zoeker kijkt, kan het zijn dat er licht in de zoeker valt waardoor de
opname er donker uitziet. Om dit te voorkomen, gebruikt u de
oculairdop (pag. 27) die aan de draagriem van de camera is bevestigd.
U hoeft de oculairdop niet te bevestigen voor Live view-opnamen
en filmopnamen.
1
Verwijder de oogschelp.
Duw de onderkant van de oogschelp
omhoog om deze te verwijderen.
2
Bevestig de oculairdop.
Schuif de oculairdop omlaag in de
oculairgleuf om de dop te bevestigen.
Nadat u de opname hebt gemaakt,
verwijdert u de oculairdop en
bevestigt u de oogschelp door deze
omlaag te schuiven in de oculairgleuf.
F Afstandsbediening RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar)
De oculairdop gebruiken
305
Deze Speedlites functioneren als een ingebouwde flitser, zodat ze
gemakkelijk kunnen worden bediend.
Wanneer een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) op de
camera is bevestigd, wordt de automatische flitsbediening praktisch
volledig door de camera geregeld. Dit is dus een hoogwaardige flitser
die extern wordt bevestigd en de rol van de ingebouwde flitser
overneemt.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-
serie voor gedetailleerde instructies. Deze camera is een camera
van het type A en daarom geschikt voor alle functies van Speedlites uit
de EX-serie.
Externe Speedlites
EOS-Speedlites uit de EX-serie
Speedlites voor op de cameraschoen Macro Lites
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die niet compatibel is met
functie-instellingen voor de flitser (pag. 216), kan alleen
[Flitsbelichtingscompensatie] worden ingesteld voor [Func.inst.
externe flitser]. (Bij bepaalde Speedlites uit de EX-serie kan ook
[Sluitersynchronisatie] worden ingesteld.)
Als flitsbelichtingscompensatie voor de externe Speedlite is ingesteld,
verandert het bijbehorende pictogram op het LCD-scherm van de
camera van y in 0.
Als de flitsmeetmethode via het persoonlijke flitsvoorkeuzemenu van de
Speedlite op de automatische TTL-flitsmodus wordt ingesteld, werkt de
flitser alleen op volledig vermogen.
Externe Speedlites
306
Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden
ingesteld op de automatische TTL- of A-TTL-flitsmodus, werkt
de flitser alleen op volledig vermogen.
Stel de opnamemodus van de camera in op <a> (handmatige
belichting) of <f> (AE met diafragmavoorkeur) en pas de
diafragma-instelling aan voordat u de opname maakt.
Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor handmatig
flitsen beschikt, maakt u de opname in de modus voor handmatig
flitsen.
Synchronisatiesnelheid
De camera kan synchroniseren met compacte flitsers van andere merken
dan Canon bij een sluitertijd van 1/200 seconde of langzamer. Gebruik
een synchronisatiesnelheid die langzamer is dan 1/200 seconde.
Test de flitser van te voren om er zeker van te zijn dat deze correct
synchroniseert met de camera.
Live view-opnamen: waarschuwing
Een flitser van een ander merk dan Canon flitst niet tijdens Live view-
opnamen.
Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren
Flitsers van een ander merk dan Canon gebruiken
De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in
combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk.
Plaats geen hogespanningsflitser op de flitserschoen van de camera.
Deze werkt dan mogelijk niet.
307
Met een in de handel verkrijgbare en reeds geconfigureerde Eye-Fi-
kaart kunt u opnamen automatisch overbrengen naar een pc of
uploaden naar een online service via een draadloos LAN.
De opnameoverdracht is een functie van de Eye-Fi-kaart. Voor informatie over
het configureren en gebruiken van de Eye-Fi-kaart en het oplossen van eventuele
problemen met de opnameoverdracht, raadpleegt u de instructiehandleiding bij
de Eye-Fi-kaart of neemt u contact op met de fabrikant van de kaart.
Voor deze camera wordt ondersteuning van Eye-Fi-kaartfuncties
(waaronder draadloze overdracht) niet gegarandeerd. Neem in geval van
problemen met een Eye-Fi-kaart contact op met de fabrikant van de
kaart. In bepaalde landen of regio's is het gebruik van Eye-Fi-kaarten aan
goedkeuring onderhevig. Zonder goedkeuring is het gebruik van de
kaart niet toegestaan. Neem contact op met de fabrikant van de kaart als
het onduidelijk is of de kaart is goedgekeurd voor gebruik in uw gebied.
1
Plaats een Eye-Fi-kaart (pag. 31).
2
Selecteer [Eye-Fi instellingen].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Eye-Fi instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
Dit menu wordt alleen weergegeven
wanneer een Eye-Fi-kaart in de
camera is geplaatst.
3
Schakel Eye-Fi-overdracht in.
Druk op <
0
>, stel [
Eye-Fi trans.
] in
op [
Aan
] en druk vervolgens op <
0
>.
Als u [
Uit
] instelt, wordt de automatische
overdracht niet uitgevoerd, ook niet als er
een Eye-Fi-kaart is geplaatst (pictogram
voor de overdrachtsstatus
I
).
4
Geef de verbindingsinformatie weer.
Selecteer [Verbindingsinfo] en druk
vervolgens op <0>.
Eye-Fi-kaarten gebruiken
Eye-Fi-kaarten gebruiken
308
5
Controleer de instelling
[Toegangspunt SSID:].
Controleer of een toegangspunt wordt
weergegeven voor [Toegangspunt
SSID:].
U kunt ook het MAC-adres en de
firmwareversie van de Eye-Fi-kaart
controleren.
Druk drie keer op de knop <M>
om het menu af te sluiten.
6
Maak de opname.
X De opname wordt overgebracht en
het pictogram <H> verandert van
grijs (Niet verbonden) in een van de
onderstaande pictogrammen.
Voor overgebrachte opnamen wordt
O weergegeven in de weergave met
opname-informatie (pag. 266).
H(grijs) Niet verbonden : geen verbinding met het toegangspunt.
H(knippert) Verbinden : verbinding met het toegangspunt.
H
(weergegeven)
Verbonden
: er is verbinding met het toegangspunt.
H ( ) Verplaatsen :
de opnameoverdracht naar het
toegangspunt wordt uitgevoerd.
Pictogram voor de
overdrachtsstatus
309
Eye-Fi-kaarten gebruiken
Aandachtspunten bij het gebruik van Eye-Fi-kaarten
Als 'J' wordt weergegeven, is er een fout opgetreden bij het ophalen
van de kaartinformatie. Schakel de camera uit en weer in.
Zelfs als [Eye-Fi trans.] is ingesteld op [Uit], zendt de kaart wellicht nog
steeds een signaal uit. In ziekenhuizen, op vliegvelden en op andere
plaatsen waar draadloze gegevensoverdracht verboden is, dient u de
Eye-Fi-kaart uit de camera te verwijderen.
Als de opnameoverdracht niet werkt, controleert u de instellingen van de
Eye-Fi-kaart en de pc. Raadpleeg de instructiehandleiding van de kaart
voor meer informatie.
Afhankelijk van de verbinding van het draadloze LAN kan de
opnameoverdracht langer duren of worden onderbroken.
Door de overdrachtsfunctie kan de Eye-Fi-kaart erg warm worden.
De batterij raakt sneller leeg.
Tijdens de opnameoverdracht werkt de functie voor het automatisch
uitschakelen van de camera niet.
310
o
: automatisch ingesteld
k
: door gebruiker in te stellen : niet in te stellen/uitgeschakeld
*1:
Het pictogram
z
geeft aan dat er foto's worden gemaakt in de filmopnamemodus.
*2: 1+73 of 1 kan niet worden geselecteerd.
*3: Alleen instelbaar voor opnamen met handmatige belichting.
*4: Automatisch ingesteld in basismodi.
*5: Alleen instelbaar in creatieve modi.
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
Programmakeuzewiel
Basismodi
Creatieve modi
Film
A 7 C 2 3 4 5 6 F G d s f a k z*
1
Alle selecteerbare instellingen
voor beeldkwaliteit
kkkkkkkkk*
2
k*
2
kkkk k
ISO-
snelheid
Automatisch ingesteld/ISO auto
oooooooo o o kkkk k
Handmatig
kkkk
k
*
3
Maximum voor auto
kkkk
Beeld-
stijl
Automatische selectie
DDD DDD DD D D
k*
4
Handmatige selectie
kkkk k*
5
Sfeeropnamen
kkkkkk k
Licht-/scèneopnamen
kkkk
Wit-
balans
Automatisch
oooooooo o o kkkk k*
4
Vooraf ingesteld
kkkk k*
5
Handmatig
kkkk k*
5
Correctie/Opnametrapje
kkkk
*
6
k*
5
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
oooooooo o o kkkk k*
5
Lens-
afwijkings-
correctie
Correctie
helderheid randen
kkkkkkkk k k kkkk k
Correctie
chromatische afw.
kkkkkkkk k k kkkk
Ruisreductie lange sluitertijd
kkkk
Hoge ISO-ruisreductie
oooooooo o o kkkk
Lichte tonen prioriteit
kkkk k*
5
Kleur-
ruimte
sRGB
oooooooo o o kkkkok*
5
Adobe RGB
kkkk
k*
5
Scherp-
stellen
1-beeld AF
ooo oo okkkk
c
o
d
f
*
7
AI Servo AF
o kkkk
AI Focus AF
ooo kkkk
AF-puntselectie
oooooooo o o kkkk f
AF-hulplicht
o oo
*
8
o
*
8
oo okkkk
311
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus
*6: Witbalanscorrectie kan worden ingesteld.
*7: Alleen instelbaar voor Live view-opnamen.
*8: Als de AF-methode <f> is tijdens Live view-opname, activeert de
externe Speedlite indien nodig het AF-hulplicht.
*9: Met automatische ISO kunt u een vaste ISO-snelheid instellen.
*10: Werkt alleen voordat er een filmopname wordt gestart.
Programmakeuzewiel
Basismodi
Creatieve modi
Film
A 7 C 2 3 4 5 6 F G d s f a k z*
1
Meet-
methode
Meervlaks meting
ooooooooookkkk
Selectie meet-methode
kkkk
Belichting
Programmakeuze
k
Belichtings-
compensatie
kkk
k*
5
Anders dan
a
AEB
kkkk
Belichtingsvergrendeling
kkk
*
9
k*
5
Scherptediepte-controle
kkkk
Transport
Enkelbeeld
kkkkkkkkkkkkkk k
Continue opname
kkkkkkkkkkkkkk k*
10
Q (10 sec.)
kkkkkkkkkkkkkk k*
10
l
(2 seconden)
kkkkkkkkkkkkkk k*
10
q (continu)
kkkkkkkkkkkkkk k*
10
Inge-
bouwde
flitser
Automatisch flitsen
o ko o o
Handmatig flitsen
k k kkkk
Flitser uit
ok o o kokkkk o
Rode-ogencorrectie
k kk k kk kkkk
Flitsbelichtingsvergrendeling
kkkk
Flitsbelichtings-
compensatie
kkkk
Draadloze bediening
kkkk
Externe
flitser
Functie-instellingen
kkkk
Persoonlijke
voorkeuze-instellingen
kkkk
Live view-opnamen
kkkkkkkkkkkkkk
Beeldverhouding*
7
kkkk
Snel instellen
kkkkkkkkkkkkkk k
Uitleg
kkkkkkkkkkkkkk k
312
Systeemschema
Oogschelp Ef
Rubberframe Ef
Oculairverlengstuk
EP-EX15ll
Hoekzoeker C
Dioptrische aanpassings-
lenzen E-serie
Brededraagriem
EW-100DB lV
270EX IIST-E2 ST-E3-RT 430EX II320EX 600EX-RT/
600EX
Macro Ring Lite
MR-14EX
Macro Twin Lite
MT-24EX
Semi-harde cameratas
EH19-L/EH22-L
Handriem E2
Batterij
LP-E8
BatterijgreepBG-E8
Batterijoplader
LC-E8 of LC-E8E
Compacte stroom-
adapter CA-PS700
Batterijmagazijn
BGM-E8A voor
AA/LR6-batterijen
Batterijmagazijn
BGM-E8L voor twee
LP-E8-batterijen
DC-koppeling
DR-E8
Standaard-
accessoires
AC-adapterset
ACK-E8
313
Systeemschema
EF-S-objectieven
EF-objectieven
Afstandsbediening
RS-60E3
Afstands-
bediening
RC-6
Externe microfoon
HDMI-kabel
HTC-100 (2,9 m)
Tv/video
Met PictBridge compatibele printer
Stereo-AV-kabel AVC-DC400ST
(1,3 m)
EOS
Solution Disk
EOS Software
Instruction Manuals Disk
Interfacekabel
(1,3 m)
Interfacekabel IFC-200U/500U
(1,9 m/4,7 m)
Kaartlezer
SD/SDHC/SDXC-
geheugenkaart
Kaartsleuf
USB-poort
Windows 7
Windows Vista
Windows XP
Mac OS X
Computer
GPS-ontvanger
GP-E2
* De lengte van alle kabels is circa **m.
314
Opname 1 (Rood) Pagina
* Kan niet worden geselecteerd in de modus <F> of <G>.
Opname 2 (Rood)
3 Menu-instellingen
Voor opnamen met de zoeker en Live view-opnamen
Beeldkwaliteit
73 / 83 / 74 / 84 / 7a / 8a / b / c /
1+73* / 1*
86
Pieptoon
Inschakelen / Aanr. op / Uitschakelen 200
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen / Uitschakelen 200
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 200
Lensafwijkings-
correctie
Helderheid randen: Inschakelen / Uitschakelen
Chromatische afw.: Inschakelen / Uitschakelen
127
R.ogen Aan / Uit
Uitschakelen / Inschakelen 105
Flitsbesturing
Flitsen / E-TTL II meting / Flitssync.snelheid AV-
modus / Func.inst. int. flitser / Func.inst. externe
flitser / C.Fn-inst. externe flitser / Wis instellingen
214
Bel.comp./AEB
Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops
(AEB: ±2 stops)
119
Auto Lighting
Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog
123
Uitschakelen tijdens opnamen met handmatige
belichting
Handmatige
witbalans
De witbalans handmatig instellen 135
WB Shift/Bkt.
WB-correctie: witbalanscorrectie
BKT-instelling: witbalanstrapje
137
138
Kleurruimte sRGB/Adobe RGB 139
Beeldstijl
D
Automatisch /
P
Standaard /
Q
Portret /
R
Landschap /
S
Neutraal /
U
Natuurlijk /
V
Monochroom /
W
Gebruiker 1-3
93
130
133
Meetmethode
q Meervlaks meting / w Deelmeting /
r Spotmeting / e Centrum gew. gemiddeld
115
Grijze menu-items worden niet weergegeven in de basismodi.
315
3 Menu-instellingen
Opname 3 (Rood) Pagina
A Live view-opnamen (Rood)
Weergave 1 (Blauw)
Stofwisdata
Verzamelt gegevens waarmee stofvlekken
kunnen worden verwijderd
220
ISO auto
Max.: 400 / Max.: 800 / Max.: 1600 /
Max.: 3200 / Max.: 6400
92
Ruisred. lange
sluitertijd
Uitschakelen / Auto / Inschakelen 125
Hoge ISO-ruisreductie
Uitschakelen / Zwak / Standaard / Sterk
Ruisond. bij meerd. opn.
124
Live view-opname.
Inschakelen / Uitschakelen 145
AF-methode
u+volgen / FlexiZone - Multi /
FlexiZone - Single / Quick-modus
153
Continue AF
Inschakelen / Uitschakelen 150
Touch Shutter
Uitschakelen / Inschakelen 162
Rasterweergave
Uit / Raster 1l / Raster 2m 150
Aspect ratio 3:2 / 4:3 / 16:9 / 1:1 151
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. / 30 min.
152
Beveilig beelden
Selecteer beelden / Alle beelden in map /
Wis bev. beelden in map / Alle beelden op kaart
/ Wis bev. alle beelden op kaart
262
Beeld roteren
Verticale opnamen roteren 243
Wis beelden
Selecteer en wis beelden / Alle beelden in map /
Alle beelden op kaart
264
Printopties
Aangeven welke opnamen moeten worden
afgedrukt (DPOF)
285
Fotoboek instellen
Selecteer beelden / Alle beelden in map /
Verwijder alles in de map / Alle beelden op
kaart / Verwijder alles op de kaart
289
Creatieve filters
Korrelig Z/W / Soft focus / Fisheye-effect /
Effect kunst opvallend / Aquareleffect /
Speelgoedcamera-effect / Miniatuureffect
270
Wijzig formaat
Het aantal pixels van de opname reduceren 273
3 Menu-instellingen
316
Weergave 2 (Blauw) Pagina
Instellingen 1 (Geel)
* Wordt alleen weergegeven wanneer een Eye-Fi-kaart wordt gebruikt.
Instellingen 2 (Geel)
* De zomertijdinstelling is gekoppeld aan [Tijdzone] en [Datum/tijd].
Histogram
Helderheid / RGB 268
Spring met 6
1 beeld / 10 beelden / 100 beelden / Datum /
Map / Movies / Foto's / Classificatie
239
Diavoorstelling
Beschrijving van weergave / Weergaveduur /
Herhalen / Overgangseffect /
Achtergrondmuziek
254
Classificatie
[OFF] / l / m / n / o / p 244
Ctrl over HDMI
Uitschakelen / Inschakelen 259
Selecteer map
Een map maken en selecteren 202
Bestandnr.
Continu / Auto. reset / Handm. reset 204
Auto. roteren
Aan zD / Aan D / Uit 208
Kaart formatteren
Gegevens op de kaart initialiseren en wissen 48
Eye-Fi instellingen*
Eye-Fi trans.: Uit / Aan
Verbindingsinfo
307
Uitschakelen
30 sec. / 1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. /
15 min. / Deactiveren
201
LCD-helderheid
Zeven helderheidsniveaus beschikbaar 201
LCD auto uit
Activeren / Deactiveren 213
Tijdzone
Zomertijd* / Tijdzone 36
Datum/tijd
Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uur, min., sec.) /
Zomertijd*
36
TaalK
De interfacetaal selecteren 38
Videosysteem
NTSC / PAL 261
317
3 Menu-instellingen
Instellingen 3 (Geel) Pagina
Instellingen 4 (Geel)
* Tijdens firmwareupdates, wordt het aanraakscherm uitgeschakeld om
onbedoelde handelingen te voorkomen.
9 My Menu (Groen)
Schermkleur
De kleur van het scherm met opname-
instellingen selecteren
213
Uitleg
Inschakelen / Uitschakelen 52
Aanraakbediening
Inschakelen / Uitschakelen 55
Sensorreiniging
Auto. reiniging: Inschak. / Uitschak.
219
Reinig nu
Reinig handmatig 222
Instellingen
GPS-systeem
Instellingen beschikbaar wanneer de GPS-
ontvanger GP-E2 (afzonderlijk verkrijgbaar)
is bevestigd
Certificaatlogo
weergeven
Geeft een aantal van de logo's van de
cameracertificaten weer
301
Persoonlijke
voorkeuze(C.Fn)
De camerafuncties aan uw persoonlijke
voorkeur aanpassen
292
Copyrightinformatie
Geef copyrightinfo weer /
Voer naam van auteur in / Voer copyrightdetails
in / Verwijder copyrightinfo
206
Wis instellingen
Wis alle camera-instellingen /
Wis pers. voorkeuze(C.Fn)
210
zfirmwarever.* Voor het bijwerken van de firmware
My Menu instellingen
Hiermee kunt u vaakgebruikte menuopties en
persoonlijke voorkeuzen vastleggen
299
Wanneer u gebruikmaakt van een GPS-systeem, dient u de landen en
gebieden voor gebruik te controleren en het systeem te gebruiken volgens
de wetten en regelgeving van het betreffende land of de betreffende regio.
3 Menu-instellingen
318
Opname 1 (Rood) Pagina
Opname 2 (Rood)
Opname 3 (Rood)
k Voor filmopnamen
Beeldkwaliteit
73 / 83 / 74 / 84 / 7a / 8a / b / c /
1+73 / 1
86
Pieptoon
Inschakelen / Aanr. op / Uitschakelen 200
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen / Uitschakelen 200
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 200
Lensafwijkingscorrectie
Helderheid randen: Inschakelen / Uitschakelen 127
Belichtingscompensatie
Tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop, ±5 stops 119
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog
123
Uitschakelen tijdens opnamen met handmatige
belichting
Handmatige
witbalans
De witbalans handmatig instellen 135
WB Shift/Bkt.
WB-correctie: Witbalans-correctie
BKT-instelling: witbalanstrapje
137
138
Kleurruimte sRGB/Adobe RGB 139
Beeldstijl
D
Automatisch /
P
Standaard /
Q
Portret /
R
Landschap /
S
Neutraal /
U
Natuurlijk /
V
Monochroom /
W
Gebruiker 1-3
93
130
133
Stofwisdata
Verzamelt gegevens waarmee stofvlekken
kunnen worden verwijderd
220
Grijze menu-items worden niet weergegeven in de basismodi.
De weergegeven menutabbladen en -opties voor opnamen met de zoeker en
Live view-opnamen verschillen van de tabbladen en opties voor filmopnamen.
De menutabbladen en -opties die worden weergegeven in [
x1
] Weergave 1,
[
x2
] Weergave 2, [
51
] Instellingen 1 tot [
54
] Instellingen 4 en [
9
] My
Menu, zijn dezelfde als de menutabbladen en -opties die worden weergegeven
voor opnamen met de zoeker en Live view-opnamen (pag. 315 - 317).
De menutabbladen [
Z1
] en [
Z2
] worden alleen voor filmopname weergegeven.
319
3 Menu-instellingen
Film 1 (Rood) Pagina
Film 2 (Rood)
* In basismodi wordt [Geluidsopname] ingesteld op [Aan] of [Uit].
AF-methode
u+volgen / FlexiZone - Multi /
FlexiZone - Single
191
Servo AF voor film
Inschakelen / Uitschakelen 191
AF met ontspanknop
tijdens k
ONE SHOT / Uitschakelen 192
Rasterweergave
Uit / Raster 1l / Raster 2m 193
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
193
Movie-opn.formaat
1920x1080 (6/5/4) / 1280x720 (8/7) /
640x480 (6/5)
181
Geluidsopname*
Geluidsopname: Automatisch / Handmatig /
Uitschakelen
193
Opnameniveau
Windfilter/demper: Uitschakelen / Inschakelen
Videosnapshot
Videosnapshot: Inschakelen / Uitschakelen
183
Albuminstellingen: Nieuw album maken / Aan
bestaand album toevoegen
320
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst dit gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Laad alleen originele LP-E8-batterijen van Canon op.
Als er een probleem is met de batterijoplader, wordt het opladen
beëindigd en gaat het oplaadlampje oranje knipperen. Als dit gebeurt,
haalt u de stekker van de oplader uit het stopcontact en verwijdert u de
batterij. Plaats de batterij terug in de oplader en wacht even voor u de
stekker van de oplader weer in het stopcontact steekt.
Controleer of de batterij correct in de camera is geplaatst (pag. 30).
Controleer of het klepje van het batterijcompartiment is gesloten
(pag. 30).
Controleer of het klepje van de kaartsleuf is gesloten (pag. 31).
Laad de batterij op (pag. 28).
Druk op de knop <B> (pag. 50).
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de
kaart wordt opgeslagen, blijft de lees-/schrijfindicator aan of blijft deze
een paar seconden knipperen. Wanneer de opname is voltooid, wordt
de camera automatisch uitgeschakeld.
Problemen oplossen
Stroomgerelateerde problemen
De batterij laadt niet op.
Het lampje van de batterijoplader knippert.
De camera werkt niet, zelfs niet als de aan-uitschakelaar op
<1> staat.
De lees-/schrijfindicator blijft knipperen, zelfs wanneer de
aan-uitschakelaar op <2> staat.
321
Problemen oplossen
Gebruik een volledig opgeladen batterij (pag. 28).
De prestaties van de oplaadbare batterij nemen na verloop van tijd af.
Koop een nieuwe batterij.
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende bewerkingen:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Wanneer gedurende een langere tijd doorlopend Live view-opnamen
of filmopnamen worden gemaakt.
De functie voor automatisch uitschakelen is geactiveerd. Als u niet wilt
dat de camera zichzelf uitschakelt, stelt u [52: Uitschakelen] in op
[Deactiveren] (pag. 201).
Zelfs als [
52: Uitschakelen
] is ingesteld op [
Deactiveren
], wordt het LCD-scherm
uitgeschakeld als de camera gedurende 30 minuten niet wordt gebruikt. (De camera zelf
wordt niet uitgeschakeld.) Druk op de knop <
B
> om het LCD-scherm in te schakelen.
Controleer of de kaart correct is geplaatst (pag. 31).
Schuif het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart naar de stand voor
schrijven/wissen (pag. 31).
Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen om ruimte
vrij te maken (pag. 31 en 264).
Als u probeert om bij 1-beeld AF scherp te stellen terwijl het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker knippert, kan er geen
opname worden gemaakt. Druk de ontspanknop nogmaals half in om
opnieuw scherp te stellen of stel handmatig scherp (pag. 43 en 100).
De batterij raakt snel leeg.
De camera schakelt zichzelf uit.
Opnamegerelateerde problemen
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
Problemen oplossen
322
Zie pagina 32 of 331 als er een kaartfout wordt weergegeven.
Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <AF> (pag. 39).
Druk voorzichtig op de ontspanknop om bewegingsonscherpte te
voorkomen (pag. 42 en 43).
Als het objectief een Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft, stelt u
de IS-schakelaar in op <1>.
Bij weinig licht kan de sluitertijd toenemen. Gebruik een kortere
sluitertijd (pag. 108), stel een hogere ISO-snelheid in (pag. 90),
gebruik een flitser (pag. 104) of gebruik een statief.
Stel het AF-gebruik in op 1-beeld AF. Focusvergrendeling is niet
mogelijk in de modi AI Servo AF en AI Focus AF (pag. 95).
De snelheid van continu-opnamen kan afnemen, afhankelijk van type
objectief, sluitertijd, diafragma, omstandigheden van onderwerp,
helderheid, enzovoort.
De kaart kan niet worden gebruikt.
De opname is niet scherp.
Ik kan de scherpstelling niet vergrendelen en de compositie
van de opname niet opnieuw bepalen.
De snelheid van continu-opnamen is langzaam.
323
Problemen oplossen
Met ISO 12800 of 'H' (gelijk aan ISO 25600) neemt de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af (pag. 91).
Stel [z3: Hoge ISO-ruisreductie] in op [Standaard], [Zwak] of
[Uitschakelen]. Als u de optie [Sterk] inschakelt of als [Ruisond. bij
meerd. opn.] is ingesteld, zal de maximale opnamereeks voor
continu-opnamen aanzienlijk kleiner worden (pag. 124).
Als u [
Chromatische afw.: Inschakelen
] hebt ingesteld, neemt de
maximale opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af (pag. 128).
Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans neemt de
maximale opnamereeks voor continu-opnamen af (pag. 138).
Als u opnamen maakt van een onderwerp met fijne details (bijvoorbeeld
een grasveld), is het bestand groter en de daadwerkelijke maximale
opnamereeks mogelijk kleiner dan wordt vermeld op pagina 87.
Als in [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan ISO 100 niet worden
ingesteld. Als [0: Uitschakelen] is ingesteld, kan ISO 100 wel worden
ingesteld (pag. 295). Dit geldt ook voor filmopnamen (pag. 174).
Als in [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan de ISO-snelheid
(25600) [H] niet worden geselecteerd, zelfs niet als [2: ISO vergroten]
is ingesteld op [1: Aan]. Als voor [3: Lichte tonen prioriteit] de optie
[0: Uitschakelen] is ingesteld, kan [H] worden ingesteld (pag. 294).
Als in [54: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [3: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kan Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) niet worden ingesteld.
Als [0: Uitschakelen] is ingesteld, kan Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) wel worden ingesteld (pag. 295).
De maximale opnamereeks is lager bij continu-opnamen.
ISO 100 kan niet worden ingesteld.
De ISO-snelheid [H] (ISO 25600) kan niet worden ingesteld.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) kan niet worden ingesteld.
Problemen oplossen
324
Stel [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] in op [Deactiveren]. Wanneer [Standaard], [Zwak] of
[Hoog] is ingesteld, kan de opname nog steeds licht uitvallen, zelfs
wanneer u een kleinere belichtingscompensatie of
flitsbelichtingscompensatie hebt ingesteld (pag. 123).
Als u avondopnamen maakt wanneer de achtergrond donker is, wordt
de sluitertijd automatisch langer (opname met trage synchronisatie)
om zowel het onderwerp als de achtergrond goed te kunnen belichten.
Als u een lange sluitertijd wilt voorkomen, stelt u onder [z1:
Flitsbesturing] de optie [Flitssync.snelheid AV-modus] in op
[1/200-1/60 sec. auto] of [1/200 sec. (vast)] (pag. 215).
In de modi A, 2, 4 en 6 klapt de ingebouwde flitser automatisch
uit wanneer flitslicht nodig is.
Als u continu en met slechts korte tussenpozen opnamen maakt met
de ingebouwde flitser, kan de flitser mogelijk tijdelijk niet worden
gebruikt om de flitsereenheid te beschermen.
Als u een andere flitser gebruikt dan een Speedlite uit de EX-serie,
werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 306).
Als onder [z1: Flitsbesturing] en [C.Fn-inst. externe flitser] de
optie [Flits meetmethode] is ingesteld op [TTL], werkt de flitser altijd
op vol vermogen (pag. 216).
Ik heb een kleinere belichtingscompensatie ingesteld,
maar de opname valt nog steeds te licht uit.
Wanneer ik de modus <f> gebruik in combinatie met
de flitser, neemt de sluitertijd toe.
De ingebouwde flitser klapt vanzelf uit.
De ingebouwde flitser werkt niet.
De flitser werkt altijd op vol vermogen.
325
Problemen oplossen
Als op een externe Speedlite flitsbelichtingscompensatie is ingesteld,
kan [Flitsbelichtingscompensatie] (pag. 217) niet worden ingesteld
in het scherm [Func.inst. externe flitser]. Verder is het zo dat als u
flitsbelichtingscompensatie op de camera en vervolgens
flitsbelichtingscompensatie op de externe Speedlite instelt, de
flitsbelichtingscompensatie van de Speedlite voorrang krijgt op die van
de camera. Wanneer de flitsbelichtingscompensatie van de Speedlite
wordt geannuleerd (ingesteld op 0), kan de flitsbelichtingscompensatie
van de camera wel worden ingesteld.
Stel onder [z1: Flitsbesturing] de optie [Flitssync.snelheid AV-
modus] in op [Auto] (pag. 215)
Het uitschuifmechanisme van de flitser beweegt een beetje. Dit is
normaal.
Als u de flitser gebruikt, maakt de sluiter bij iedere opname twee
geluiden (pag. 145).
Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is. Als
het witte pictogram <s> wordt weergegeven, kan de beeldkwaliteit
van foto's afnemen. Als het rode pictogram <E> wordt weergegeven,
geeft dit aan dat de Live view-opname of filmopname binnen
afzienbare tijd automatisch wordt stopgezet (pag. 165 en 195).
Ik kan geen flitsbelichtingscompensatie instellen met
[Func.inst. externe flitser].
Snelle synchronisatie kan niet worden ingesteld
in de modus <f>.
De camera maakt geluid wanneer deze wordt geschud.
De sluiter maakt bij Live view-opnamen twee opnamegeluiden.
Tijdens Live view- en filmopname wordt een wit <s>
of rood <E> pictogram weergegeven.
Problemen oplossen
326
Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de filmopname
mogelijk automatisch beëindigd. Gebruik een kaart met SD-snelheids-
klasse 6 ' ' of een snellere kaart. Zie de website van de
fabrikant voor informatie over de lees-/schrijfsnelheid van de kaart.
Als de filmopnametijd 29 minuten en 59 seconden bereikt, wordt de
filmopname automatisch beëindigd.
In andere opnamemodi dan <a> wordt de ISO-snelheid automatisch
ingesteld. In de modus <a> kunt u de ISO-snelheid naar wens
instellen (pag. 174).
Als u tijdens de filmopname de sluitertijd of het diafragma aanpast,
worden de wijzigingen mogelijk in de belichting opgenomen.
Door het objectief tijdens de filmopnamen in- of uit te zoomen, kunnen
er veranderingen in de belichting optreden, ongeacht of het maximale
diafragma van het objectief verandert of niet. Er kunnen daardoor ook
wijzigingen in de belichting worden opgeslagen (met uitzondering van
EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM).
Als u de camera snel naar links of rechts beweegt of een bewegend
voorwerp opneemt, kan het beeld er vervormd uitzien.
Flikkerend beeld, horizontale strepen (ruis) of onregelmatige belichting
kunnen worden veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of andere
lichtbronnen tijdens filmopnamen. Bovendien kunnen veranderingen in
de belichting (helderheid) of de kleurtoon ook worden opgenomen. In
de modus <a> kan een lange sluitertijd het probleem verhelpen.
De filmopname wordt automatisch beëindigd.
De ISO-snelheid kan niet worden ingesteld voor filmopname.
De belichting verandert tijdens de filmopname.
Het onderwerp ziet er vervormd uit tijdens filmopnamen.
De opname flikkert of er zijn horizontale strepen te zien
tijdens de filmopname.
327
Problemen oplossen
Controleer of uw vinger de luidspreker bedekt (pag. 21).
Controleer of [Activeren] is ingesteld bij [53: Aanraakbediening]
(pag. 55).
In de basismodi en de filmmodus worden bepaalde tabbladen en
menuopties niet weergegeven. Stel de opnamemodus in op een
creatieve modus (pag. 46).
Stel de kleurruimte in op sRGB. Als Adobe RGB is ingesteld, is het
eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 139).
Het is een filmbestand (pag. 205).
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 204).
Problemen met de bediening
Tijdens bediening via het aanraakscherm klinkt de pieptoon
ineens zachter.
Bediening via het aanraakscherm is niet mogelijk.
Problemen met weergave op het scherm
Het menuscherm geeft weinig tabbladen en opties weer.
Het eerste teken van de bestandsnaam is een
onderstrepingsteken ('_').
De bestandsnaam begint met 'MVI_'.
De bestandsnummering begint niet bij 0001.
Problemen oplossen
328
Controleer of juiste datum en tijd zijn ingesteld (pag. 36).
Controleer de tijdzone en zomertijd (pag. 36).
De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven.
De datum en tijd worden in plaats daarvan opgeslagen in de
opnamegegevens als opname-informatie. Wanneer u afdrukt, kunt u
de datum en tijd op de opname mee laten afdrukken door de datum
en tijd, die zijn opgeslagen in de opname-informatie, te gebruiken
(pag. 281).
Als de kaart meer opnamen heeft opgeslagen dan de camera kan
weergeven, wordt er [###] weergegeven (pag. 245).
Indien het LCD-scherm vuil is, dient u een zachte doek te gebruiken
om het schoon te maken.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer
reageren of er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het
scherm weer normaal.
[Eye-Fi instellingen] wordt alleen weergeven wanneer er een Eye-Fi-
kaart in de camera is geplaatst. Als de Eye-Fi-kaart een
schrijfbeveiligingsschuifje heeft dat in de vergrendelde stand staat,
kunt u de verbindingsstatus van de kaart niet controleren en kunt u de
overdracht van de Eye-Fi-kaart niet uitschakelen (pag. 307).
De weergegeven datum en tijd van de opname zijn onjuist.
De datum en tijd staan niet op de opname.
[###] wordt weergegeven.
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
[Eye-Fi instellingen] wordt niet weergegeven.
329
Problemen oplossen
Dit is de overbelichtingswaarschuwing (pag. 268). Overbelichte
gedeelten met verlies van detail in de lichte delen zullen knipperen.
Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden
verwijderd (pag. 262).
Films die op een pc worden verwerkt met de meegeleverde ImageBrowser EX
(pag. 350) of andere software, kunnen niet worden afgespeeld op de camera.
Videofotoalbums die zijn bewerkt met EOS Video Snapshot Task (pag. 190),
kunnen wel op de camera worden weergegeven.
Als u tijdens filmopnamen aan de instelwielen draait of het objectief instelt,
wordt ook het bijbehorende geluid opgenomen. Het is raadzaam om een
externe microfoon (afzonderlijk verkrijgbaar) te gebruiken (pag. 193).
Als er tijdens filmopnamen met automatische belichting een
aanzienlijke verandering in de belichting is, wordt de opname kort
onderbroken tot de belichting zich stabiliseert. Als dit gebeurt, maakt u
de opname met de opnamemodus <a> (pag. 173).
Controleer of de stekker van de stereo-AV-kabel of HDMI-kabel
helemaal in de aansluiting is gestoken (pag. 258 en 261).
Stel het video-uitvoersysteem (NTSC/PAL) in op hetzelfde
videosysteem als de tv (pag. 261).
Problemen met weergave van opnamen
Een gedeelte van de opname knippert zwart.
De opname kan niet worden gewist.
De film kan niet worden afgespeeld.
Bij het afspelen van de film is het geluid van de camera te horen.
De filmopname bevat momenten dat deze stilstaat.
Er worden geen opnamen weergegeven op het tv-scherm.
Problemen oplossen
330
Wanneer de filmbestandsgrootte 4 GB bereikt, wordt er automatisch
een ander filmbestand gemaakt (pag. 182).
Afhankelijk van de kaartlezer en het gebruikte besturingssysteem van
de computer worden SDXC-kaarten mogelijk niet correct herkend. In
dat geval moet u uw camera en de computer met de meegeleverde
interfacekabel op elkaar aansluiten en de opnamen overbrengen naar
uw computer met behulp van EOS Utility (meegeleverde software,
pag. 350).
Het formaat van JPEG c- en RAW-opnamen kan niet worden
gewijzigd (pag. 273).
Als u [Reinig nuf] hebt geselecteerd, maakt de sluiter een geluid,
maar er wordt geen opname gemaakt (pag. 219).
Als u met de aan-uitschakelaar snel achter elkaar tussen <1>/
<2> wisselt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet weergegeven
(pag. 34).
De schermweergave kan per printer verschillen. In deze instructiehandleiding
worden alle beschikbare afdrukeffecten vermeld (pag. 280).
Er zijn verschillende filmbestanden voor één filmopname.
De kaartlezer herkent de kaart niet.
Ik kan het beeldformaat niet aanpassen.
Problemen met sensorreiniging
De sluiter maakt een geluid tijdens het reinigen van de sensor.
Automatische sensorreiniging werkt niet.
Problemen met afdrukken
Er zijn minder afdrukeffecten dan wordt vermeld in de instructiehandleiding.
331
Als er zich een probleem met de camera
voordoet, wordt er een foutbericht
weergegeven. Volg de instructies op het
scherm.
* Als de fout blijft aanhouden, noteert u het foutnummer en neemt u contact
op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Foutcodes
Nummer
Foutbericht en oplossing
01
Communicatie tussen camera en lens is foutief. Reinig
lenscontacten.
Î Maak de elektrische contactpunten op de camera en het objectief
schoon of gebruik een objectief van Canon (pag 17 en 20).
02
Geen toegang tot kaart. Herplaats/vervang kaart of formatteer
kaart met deze camera.
Î Verwijder de kaart en plaats deze opnieuw, vervang de kaart of
formatteer de kaart (pag. 31 en 48).
04
Kan beelden niet opslaan omdat kaart vol is. Vervang kaart.
Î Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer de
kaart (pag. 31, 264 en 48).
05
Kan ingebouwde flitser niet uitklappen. Schakel de camera uit en
weer in.
Î Schakel de camera uit en weer in (pag. 34).
06
Kan de sensor niet reinigen. Schakel de camera uit en weer in.
Î Schakel de camera uit en weer in (pag. 34).
10, 20,
30, 40,
50, 60,
70, 80,
99
Opname is niet mogelijk vanwege een fout. Schakel de camera uit
en weer in of herplaats batterij.
Î Schakel de camera uit en weer in, verwijder de batterij en plaats
deze opnieuw of gebruik een objectief van Canon (pag. 34 en 30).
Foutnummer
Maatregelen
332
•Type
Type:
Digitale AF/AE-spiegelreflexcamera met ingebouwde flitser
Opnamemedia:
SD-geheugenkaart, SDHC-geheugenkaart, SDXC-geheugenkaart
* Compatibel met UHS-I
Grootte beeldsensor: Circa 22,3 x 14,9 mm
Compatibele objectieven
: Canon EF-objectieven (incl. EF-S-objectieven)
(voor deze objectieven geldt dat de 35mm-equivalente brandpunts-
afstand met ongeveer 1,6 moet worden vermenigvuldigd)
Objectiefbevestiging: EF-vatting van Canon
Beeldsensor
Type: CMOS-sensor
Effectieve pixels: Circa 18,00 megapixels
Beeldverhouding: 3:2
Stofwisfunctie: Automatisch, Handmatig, Stofwisdata toevoegen
Opnamesysteem
Opname-indeling: Design rule for Camera File System (DCF) 2.0
Opnametype: JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel)
gelijktijdige opnamen van RAW+JPEG Groot mogelijk
Vastgelegde pixels: L (Groot) : circa 17,90 megapixels (5184 x 3456)
M
(Middelgroot)
: circa 8,00 megapixels (3456 x 2304)
S1 (Klein 1) : circa 4,50 megapixels (2592 x 1728)
S2 (Klein 2) : circa 2,50 megapixels (1920 x 1280)
S3 (Klein 3) : circa 350.000 megapixels (720 x 480)
RAW : circa 17,90 megapixels (5184 x 3456)
Beeldverwerking tijdens opname
Beeldstijl: Auto, Standaard, Portret, Landschap, Neutraal,
Natuurlijk, Monochroom, Gebruiker 1 - 3
Basis+: Sfeeropnamen, Licht-/scèneopnamen
Witbalans: Auto, Vooraf ingesteld (Daglicht, Schaduw, Bewolkt,
Kunstlicht, Wit TL licht, Flitser), Custom
witbalanscorrectie en witbalanstrapje mogelijk
*
Overdracht kleurtemperatuurgegevens van flitser ingeschakeld
Ruisreductie: Van toepassing op lange belichtingstijden en opnamen
met een hoge ISO-snelheid
Automatische
helderheidscorrectie: Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar
Lensafwijkingscorrectie
:
Correctie helderheid randen, chromatische correctie
Specificaties
333
Specificaties
•Zoeker
Type: Pentaspiegel met vast oogniveau
Dekking:
Verticaal/horizontaal circa 95% (met gezichtspunt van circa 19 mm)
Vergroting: Circa 0,85x (-1 m
-1
met 50 mm-objectief bij oneindig)
Gezichtspunt:
Circa 19 mm (vanaf het midden van de oculairlens bij -1 m
-1
)
Ingebouwde dioptrische aanpassing
: Circa -3,0 - +1,0 m
-1
(dpt)
Matglas: Vast, precisiemat
Spiegel: Snel terugklappend
Scherptedieptecontrole: Beschikbaar
Automatische scherpstelling
Type: TTL secundaire beeldregistratie, fasedetectie
AF-punten: Negen AF-kruismetingspunten (AF-kruismetingspunten
zijn gevoelig voor f/2.8 met middelste AF-punt)
Bereik helderheid scherpstelling
:
BW -0,5 - 18 (bij 23 °C, ISO 100)
AF-gebruik: 1-beeld AF, AI Servo AF, AI Focus AF
AF-hulplicht: Kleine serie flitsen door de ingebouwde flitser
Belichting
Meetmethoden: TTL-meting met volledige diafragmaopening en 63 zones
• Meervlaksmeting (gekoppeld aan alle AF-punten)
• Deelmeting (circa 9% van de zoeker in het midden)
• Spotmeting (circa 4% van de zoeker, gecentreerd)
• Gemiddelde meting met nadruk op het midden
Meetbereik: BW 1 - 20 (bij 23 °C, ISO 100)
Belichtingscontrole: AE-programma (Automatisch/scène, Flitser uit,
Automatisch/creatief, Portret, Landschap, Close-up,
Sport, Nacht portret, Nachtopnamen uit hand, HDR-
tegenlicht, Programma), AE met sluitervoorkeur, AE met
diafragmavoorkeur, handmatige belichting
ISO-snelheid: Basismodi*: ISO 100 - 6400 automatisch ingesteld
(Aanbevolen
belichtingsmarkering) * Portret: ISO 100, nachtopnamen uit hand:
ISO 100 - 12800 automatisch ingesteld
Creatieve modi: ISO 100 - 12800 handmatig ingesteld
(tussenstappen van volledige stops), ISO 100 - 6400
automatisch ingesteld, maximale ISO-snelheid instelbaar
met ISO auto of ISO vergroten tot 'H' (gelijk aan ISO 25600)
Belichtingscompensatie
:
Handmatig
: ±5 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
AEB: ±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
(kan worden gecombineerd met handmatige belichtingscompensatie)
Specificaties
334
Belichtingsvergrendeling
:
Automatisch
: toegepast in 1-beeld AF met evaluatieve meting
als scherpstelling is bereikt
Handmatig
: met AE-vergrendelknop
Sluiter
Type: Elektronisch gestuurde focal-planesluiter
Sluitertijden: 1/4000 sec. tot 1/60 sec. (modus Automatisch/scène),
X-synchronisatie bij 1/200 sec.
*
Met een groothoekobjectief kan de sluitertijd 1/60 sec. of langer zijn.
1/4000 sec. tot 30 sec., bulb (totale sluitertijdbereik.
Beschikbaar bereik varieert per opnamemodus.)
Flitser
Ingebouwde flitser:
Intrekbare, automatische flitser Richtgetal: circa 13 meter (bij ISO 100)
Flitsbereik: beeldhoek van circa 17mm-objectief
Oplaadtijd: circa 3 sec.
Draadloze masterfunctie beschikbaar
Externe flitser:
Speedlite uit EX-serie (flitsfuncties kunnen met de camera worden ingesteld)
Flitsmeting: Automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtingscompensatie
: ±2 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
Flitsbelichtingsvergrendeling
: Beschikbaar
Pc-aansluiting: Geen
Transportsysteem
Transportmodus:
Enkelbeeld, continue opname, zelfontspanner met 10 sec. of
2 sec. vertraging en 10 sec. vertraging bij continue opname
Continue-opnamesnelheid
: Max. circa 5 opnamen/seconde
Max. opnamereeks (circa)
: JPEG Groot/Fijn: 22 (30) opnamen
RAW: 6 (6) opnamen
RAW+JPEG Groot/Fijn: 3 (3) opnamen
*
De getallen zijn gebaseerd op de testnormen van Canon
(ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een kaart van 8 GB.
* De cijfers tussen haakjes hebben betrekking op een
kaart van 8 GB die compatibel is met UHS-I en die is
gebaseerd op de testnormen van Canon.
Live view-opnamen
Beeldverhoudinginstellingen
: 3:2, 4:3, 16:9, 1:1
Scherpstellen:
Hybride CMOS AF-systeem* (Gezicht+volgen, FlexiZone-Multi,
FlexiZone-Single), Faseverschildetectie (Quick-modus)
Handmatige focus (vergroting van circa 5x/10x mogelijk)
*
Bereik helderheid scherpstelling: BW 1 - 18 (bij 23 °C, ISO 100)
335
Specificaties
Continue AF: Beschikbaar
Touch Shutter: Beschikbaar
Meetmethoden: Meervlaksmeting met de beeldsensor in realtime
Meervlaksmeting (315 zones), deelmeting (circa 8,8% van
Live view-scherm), spotmeting (circa 2,8% van Live view-
scherm), gemiddelde meting met nadruk op het midden
Meetbereik: BW 0 - 20 (bij 23 °C, ISO 100)
Rasterweergave: Twee typen
Filmopnamen
Filmcompressie: MPEG-4 AVC/H.264
Variabele (gemiddelde) bitsnelheid
Opname-indeling audio: Lineaire PCM
Opname-indeling: MOV
Formaat en framesnelheid
van opnam
e: 1920x1080 (Full HD): 30p/25p/24p
1280x720 (HD) : 60p/50p
640x480 (SD) : 30p/25p
* 30p: 29,97 frames per seconde, 25p: 25,00 frames per
seconde, 24p: 23,976 frames per seconde,
60p: 59,94 frames per seconde, 50p: 50,00 frames per
seconde
Bestandsgrootte: 1920x1080 (30p/25p/24p) : circa 330 MB/min.
1280x720 (60p/50p) : circa 330 MB/min.
640x480 (30p/25p) : circa 82,5 MB/min.
Scherpstellen: Hybride CMOS AF-systeem* (Gezicht+volgen,
FlexiZone-Multi, FlexiZone-Single),
Handmatige focus (vergroting van circa 5x/10x mogelijk)
*
Bereik helderheid scherpstelling: BW 1 - 18 (bij 23 °C, ISO 100)
Meetmethoden: Gemiddelde meting met nadruk op het midden en
meervlaksmeting met de beeldsensor
* Automatisch ingesteld door de scherpstelmodus
Servo AF: Beschikbaar
Meetbereik: BW 0 - 20 (bij 23 °C, ISO 100)
Belichtingscontrole: AE-programma voor films en handmatige belichting
Belichtingscompensatie
:
±3 stops met tussenstappen van 1/3 stop (foto's: ±5 stops)
ISO-snelheid: Bij opnamen met automatische belichting:
(Aanbevolen ISO 100 - 6400 automatisch ingesteld
belichtingsmarkering)
Met handmatige belichting: ISO 100 - 6400 automatisch ingesteld/
handmatig, uitbreidbaar tot H (gelijk aan ISO 12800)
Videofoto's: Instelbaar op 2 sec./4 sec./8 sec.
Specificaties
336
Geluidsopname: Ingebouwde stereomicrofoon
Externe stereomicrofoonaansluiting meegeleverd
Geluidsopnameniveau aanpasbaar, windfilter
meegeleverd, demper meegeleverd
Rasterweergave: Twee typen
•LCD-scherm
Type: TFT LCD-kleurenscherm
Schermformaat en punten
:
Breed, 7,7 cm (3 inch) (3:2) met ongeveer 1,04 miljoen punten
Hoekaanpassing: Mogelijk
Aanpassing helderheid: Handmatig (7 niveaus)
Interfacetalen: 25
Technologie van aanraakscherm
: Capacitief
Uitleg: Kan worden weergegeven
•Weergave
Weergaveformaten voor opnamen
:
Weergave enkele opname, weergave enkele opname met
informatie (basisinformatie, opname-informatie, histogram),
4-beeldindex, 9-beeldindex, opname roteren mogelijk
Zoomvergroting: Circa 1,5x - 10x
Overbelichtingswaarschuwing
: Overbelichte gedeelten knipperen
Navigatiemethoden
:
Enkele opname, opnamesprong met 10 of 100 beelden, op
opnamedatum, op map, op films, op foto's, op classificatie
Opname roteren: Mogelijk
Classificaties: Beschikbaar
Filmweergave:
Ingeschakeld (LCD-scherm, video/audio OUT, HDMI OUT)
Ingebouwde luidspreker
Opnamebeveiliging: Mogelijk
Diavoorstelling:
Alle beelden, op datum, op map, films, foto's of op classificatie
Keuze uit vijf overgangseffecten
Achtergrondmuziek:
Selecteerbaar voor het weergeven van diavoorstellingen en films
Naverwerking van beelden
Creatieve filters:
Korrelig Z/W, Soft focus, Fisheye-effect, Effect kunst opvallend,
Aquareleffect, Speelgoedcamera-effect, Miniatuureffect
Wijzig formaat: Mogelijk
Rechtstreeks afdrukken
Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers
Opnamen die kunnen
worden afgedrukt: JPEG- en RAW-opnamen
Afdrukopties opgeven: Compatibel met DPOF versie 1.1
337
Specificaties
Persoonlijke voorkeuzen
Persoonlijke voorkeuze: 8
My Menu vastleggen: Mogelijk
Copyrightinformatie: Invoer en invoegen mogelijk
Interface
Audio/video OUT/
Digitale aansluiting:
Analoge video (compatibel met NTSC/PAL)/stereo-audio-output
voor computercommunicatie en rechtstreeks afdrukken
(gelijk aan Hi-Speed USB), GPS-ontvanger GP-E2-verbinding
HDMI mini OUT-aansluiting
:
Type C (automatisch wisselen van resolutie), compatibel met CEC
Aansluiting voor
externe microfoon: Stereomini-aansluiting van 3,5 mm diameter
Aansluiting afstandsbediening
: Voor afstandsbediening RS-60E3
Draadloze afstandsbediening
: Afstandsbediening RC-6
Eye-Fi-kaart: Compatibel
Voeding
Batterij: Batterij LP-E8 (1 stuk)
* Wisselstroom via de AC-adapterset ACK-E8
* Als batterijgreep BG-E8 is bevestigd, kunnen AA/LR6-
batterijen worden gebruikt
Levensduur batterij:
(Gebaseerd op
testcriteria van de CIPA)
Bij het maken van opnamen met de zoeker:
circa 440 opnamen bij 23 °C, circa 400 opnamen bij 0 °C
Bij Live view-opnamen:
circa 180 opnamen bij 23 °C, circa 150 opnamen bij 0 °C
Filmopnametijd: Circa 1 uur en 40 minuten bij 23
°C
.
Circa 1 uur en 20 minuten. bij 0
°C
(met een volledig opgeladen LP-E8-batterij)
Afmetingen en gewicht
Afmetingen (B x H x D):
Circa 133,1 x 99,8 x 78,8 mm
Gewicht: Circa 575 g (CIPA-richtlijnen),
circa 520 g (alleen behuizing)
Gebruiksomgeving
Bedrijfstemperatuur
: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Specificaties
338
•Batterij LP-E8
Type: Oplaadbare lithium-ionbatterij
Nominale spanning: 7,2 V DC
Batterijcapaciteit: 1120 mAh
Bedrijfstemperatuur: Tijdens opladen: 6 °C - 40 °C
tijdens opnamen: 0 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D):
Circa 37,1 x 15,4 x 55,2 mm
Gewicht: Circa 52 g
Batterijoplader LC-E8
Compatibele batterij: Batterij LP-E8
Oplaadtijd: Circa 2 uur (bij 23 °C)
Nominaal ingangsvermogen
: 100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal uitgangsvermogen
: 8,4 V DC / 720 mA
Bedrijfstemperatuur: 6 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D):
Circa 69 x 28 x 87,5 mm
Gewicht: Circa 82 g
Batterijoplader LC-E8E
Compatibele batterij: Batterij LP-E8
Oplaadtijd: Circa 2 uur (bij 23 °C)
Nominaal ingangsvermogen
: 100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal uitgangsvermogen
:8,4 V DC / 720 mA
Bedrijfstemperatuur: 6 °C - 40 °C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D):
Circa 69 x 28 x 87,5 mm
Gewicht: Circa 82 g (zonder netsnoer)
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS II
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 74°20’ - 27°50’
Horizontaal bereik: 64°30’ - 23°20’
Verticaal bereik: 45°30’ - 15°40’
Objectiefconstructie: 11 elementen in 9 groepen
Minimaal diafragma: f/22 - 36
Kortste focusafstand
: 0,25 m (vanaf beeldsensorvlak)
Maximale vergroting: 0,34x (bij 55 mm)
Weergaveoppervlak: 207 x 134 - 67 x 45 mm (op 0,25 m)
339
Specificaties
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie): Type lensverschuiver
Filtergrootte: 58 mm
Lensdop: E-58
Maximale diameter x lengte
: Circa 68,5 x 70 mm
Gewicht: Circa 200 g
Zonnekap: EW-60C (afzonderlijk verkrijgbaar)
Objectiefkoker: LP814 (afzonderlijk verkrijgbaar)
EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 74°20’ - 11°30’
Horizontaal bereik: 64°30’ - 9°30’
Verticaal bereik: 45°30’ - 6°20’
Objectiefconstructie: 16 elementen in 12 groepen
Minimaal diafragma: f/22 - 36
Kortste scherpstelafstand
*: Op brandpuntsafstand van 18 mm: 0,39 m
(circa 372 x 248 mm weergaveoppervlak)
Op brandpuntsafstand van 135 mm: 0,39 m
(circa 80 x 53 mm weergaveoppervlak)
* Afstand vanaf beeldsensorvlak
Maximale vergroting: 0,28x (bij 135 mm)
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie): Type lensverschuiver
Filtergrootte: 67 mm
Lensdop: E-67
Maximale diameter x lengte
: Circa 76,6 x 96,0 mm
Gewicht: Circa 480 g
Zonnekap: EW-73B (afzonderlijk verkrijgbaar)
Objectiefkoker: LP1116 (afzonderlijk verkrijgbaar)
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon en de
testcriteria en richtlijnen van CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Bovenstaande afmetingen, maximale diameter, lengte en gewicht zijn
gebaseerd op CIPA-richtlijnen (alleen met uitzondering van gewicht voor
camerabehuizing).
De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Als er zich een probleem voordoet met een objectief van een ander merk dat is
bevestigd op de camera, dient u contact op te nemen met de fabrikant van het
objectief.
340
De EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM is voorzien van een stappenmotor
die het focusobjectief aanstuurt. De motor stuurt het focusobjectief tevens
aan wanneer er wordt in- of uitgezoomd.
1. De camera is uitgeschakeld
De motor werkt niet als de camera is uitgeschakeld of als de camera is
uitgeschakeld door de functie voor automatische uitschakeling.
Gebruikers moeten derhalve rekening houden met de volgende punten.
Er kunnen geen wijzigingen voor handmatige scherpstelling worden aangebracht.
Als er wordt in- of uitgezoomd, duurt het scherpstellen langer.
2. Het objectief bevindt zich in de slaapstand
Als het objectief gedurende een bepaalde tijd niet wordt gebruikt, wordt
de slaapstand ingeschakeld om energie te besparen. De camera kan ook
worden uitgeschakeld doordat de functie voor automatische
uitschakeling wordt gebruikt. Dit is echter niet hetzelfde als de
slaapstand. Druk de ontspanknop half in om de slaapstand te verlaten. In
de slaapstand werkt de motor niet, zelfs als de camera is ingeschakeld.
Gebruikers moeten derhalve rekening houden met de volgende punten.
Er kunnen geen wijzigingen voor handmatige scherpstelling
worden aangebracht.
Als er wordt in- of uitgezoomd, duurt het scherpstellen langer.
3. Er wordt een initiële reset op de camera uitgevoerd
Er wordt een initiële reset op het focusobjectief uitgevoerd als de
camera is ingeschakeld of als de camera door het half indrukken van
de ontspanknop wordt ingeschakeld nadat de camera is
uitgeschakeld door de functie voor automatische uitschakeling*
1
.
Tijdens de initiële reset wordt het beeld in de zoeker onscherp
weergegeven. Dit betekent echter niet dat het objectief defect is.
Hoewel de sluiter kan worden ontspannen tijdens de initiële reset,
moeten gebruikers nadat de initiële reset is voltooid ongeveer 1
seconde*
2
wachten voordat er een opname kan worden gemaakt.
*1: Van toepassing op de volgende digitale spiegelreflexcamera's die compatibel
zijn met het EF-S-objectief:
EOS 7D, EOS 60D, EOS 50D, EOS 40D, EOS 30D, EOS 20D, EOS 20Da,
EOS 600D, EOS 550D, EOS 500D, EOS 450D, EOS 1100D, EOS 1000D,
EOS 400D DIGITAL, EOS 350D DIGITAL, EOS 300D DIGITAL
*2:
De tijd die een initiële reset in beslag neemt, is afhankelijk van de gebruikte camera.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik: EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS STM
341
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Windows is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Microsoft
Corporation in de Verenigde Staten en andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Apple Inc. in de Verenigde Staten en andere landen.
Het SDXC-logo is een handelsmerk van SD-3C, LLC.
HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn
handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC.
Alle overige bedrijfs- en productnamen en handelsmerken die in deze
handleiding worden genoemd, zijn eigendom van de respectieve eigenaren.
Over MPEG-4-licenties
'Dit product is in licentie gegeven krachtens AT&T-patenten voor de MPEG-4-
standaard en kan worden gebruikt voor het coderen van MPEG-4-video en/of het
decoderen van voor MPEG-4-video die uitsluitend is gecodeerd (1) voor een
persoonlijk en niet-commercieel doeleinde of (2) door een videoleverancier die
krachtens de AT&T-patenten bevoegd is om MPEG-4-video te leveren. Er wordt geen
licentie verleend of geïmpliceerd voor enig ander gebruik van de MPEG-4-standaard.'
About MPEG-4 Licensing
“This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be
used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video
that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by a
video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video.
No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.”
* Notice displayed in English as required.
342
Het gebruik van echte Canon-accessoires wordt aanbevolen
Dit product levert uitstekende prestaties wanneer het wordt gebruikt met echte
Canon-accessoires. Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit
product en/of ongelukken zoals brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door
accessoires die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van
een batterij). Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg
zijn van defecten in accessoires die niet van Canon zijn. U kunt dergelijke
reparaties aanvragen tegen vergoeding.
343
Veiligheidsmaatregelen
Voorkom letsel, dodelijke ongevallen of schade aan materiaal door deze veiligheids-
maatregelen op te volgen en de apparatuur op de juiste manier te gebruiken.
Voorkomen van ernstig letsel en dodelijke ongevallen
Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen en explosies door de
onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
- Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of accessoires die niet in deze
handleiding worden genoemd. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen.
- Veroorzaak geen kortsluiting bij de batterij en de reservebatterij en probeer deze niet te
demonteren of aan te passen. Verhit de batterij en de reservebatterij niet en probeer
deze niet te solderen. Stel de batterij en de reservebatterij niet bloot aan vuur of water.
Stel de batterij en de reservebatterij ook niet bloot aan grote fysieke schokken.
- Installeer de batterij en de reservebatterij op de juiste manier (+ –). Plaats nooit oude
en nieuwe of verschillende soorten batterijen bij elkaar.
- Laad de batterij niet op bij een temperatuur die buiten het toegestane bereik van
0 °C - 40 °C ligt. Overschrijd de oplaadtijd niet.
- Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
Houd de reservebatterij buiten het bereik van kinderen. Waarschuw direct een arts als
een kind een batterij heeft doorgeslikt. (De chemicaliën in de batterij kunnen de maag
en ingewanden beschadigen.)
Dek de elektrische contactpunten van de batterij en de reservebatterij af voordat u
deze wegdoet, om te voorkomen dat deze contact maken met andere metalen
voorwerpen of batterijen. Zo voorkomt u brand en explosies.
Voorkom brand door de oplader direct uit het stopcontact te halen en te stoppen met
opladen als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt.
Verwijder de batterij of de reservebatterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of vorm
verandert, of als er rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen
brandwonden oploopt.
Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding. Dit
kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij in
contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
Houd de apparatuur tijdens het opladen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen
stikken als zij het snoer rond hun nek krijgen of een elektrische schok krijgen.
Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen
en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
Flits niet in het gezicht van automobilisten. Door de verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
Flits niet vlak bij iemands ogen. Het gezichtsvermogen kan hierdoor beschadigd
raken. Houd altijd minimaal 1 meter afstand als u met de flitser een kind fotografeert.
Verwijder de batterij en haal de stekker uit het stopcontact als u de camera of een
accessoire langere tijd niet gebruikt. Zo voorkomt u elektrische schokken,
warmteontwikkeling en brand.
Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een
explosie of brand.
344
Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de
inwendige onderdelen bloot komen te liggen, raak deze dan niet aan. Deze
onderdelen staan mogelijk onder stroom.
Demonteer de apparatuur niet en pas deze ook niet aan. Er staat hoge spanning op de
interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron. Uw
gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
Houd de camera buiten het bereik van kleine kinderen. De nekdraagriem kan bij
kinderen tot verstikking leiden.
Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Hierdoor voorkomt u
brand en elektrische schokken.
Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt. De
elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in acht te nemen:
- Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
- Pak het netsnoer nooit met natte handen vast.
- Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt.
- Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het
niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
- Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
- Gebruik geen snoeren waarvan het isolatiemateriaal is beschadigd.
Haal zo nu en dan de stekker uit het stopcontact en haal met een droge doek het stof
rond het stopcontact weg. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op
het stopcontact vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot brand.
Letsel en schade aan apparatuur voorkomen
Laat de apparatuur niet in een auto achter die in de zon staat of in de nabijheid van
een warmtebron. De apparatuur kan heet worden en brandwonden veroorzaken.
Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken.
Controleer of het statief stevig genoeg is om de camera en het objectief te dragen.
Laat een objectief of camera met objectief niet zonder lensdop in de zon liggen. De
zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdoor kan de
warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
Verwijder de batterij en de reservebatterij direct als u de camera in het water laat vallen
of als er water in de camera komt. Verwijder de batterijen ook als er metaaldeeltjes in de
camera komen. Hierdoor voorkomt u brand en elektrische schokken.
Gebruik en plaats de batterij en de reservebatterij niet in een hete omgeving. Hierdoor
kan de batterij gaan lekken of kan de levensduur van de batterij afnemen. Ook kunnen
de batterij en de reservebatterij te heet worden en brandwonden veroorzaken.
Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de apparatuur
schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk voor de gezondheid.
Neem contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center
als het product niet naar behoren functioneert of moet worden gerepareerd.
345
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie (en EER).
Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit product
in overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2002/96/
EC), de richtlijn 2006/66/EC betreffende batterijen en
accu's en/of de plaatselijk geldende wetgeving waarin
deze richtlijnen zijn geïmplementeerd, niet bij het
normale huisvuil mag worden weggegooid.
Indien onder het hierboven getoonde symbool een
chemisch symbool gedrukt staat, geeft dit in overeenstemming met de richtlijn
betreffende batterijen en accu's aan dat deze batterij of accu een zwaar metaal
bevat (Hg = kwik, Cd = cadmium, Pb = lood) waarvan de concentratie de
toepasselijke drempelwaarde in overeenstemming met de genoemde richtlijn
overschrijdt.
Dit product dient te worden ingeleverd bij een hiervoor aangewezen
inzamelpunt, bijv. door dit in te leveren bij een hiertoe erkend verkooppunt bij
aankoop van een gelijksoortig product, of bij een officiële inzameldienst voor de
recycling van elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en batterijen en
accu's. Door de potentieel gevaarlijke stoffen die gewoonlijk gepaard gaan met
EEA, kan onjuiste verwerking van dit type afval mogelijk nadelige gevolgen
hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid.
Uw medewerking bij het op juiste wijze weggooien van dit product draagt bij tot
effectief gebruik van natuurlijke bronnen.
Voor verdere informatie over recycling van dit product kunt u contact opnemen
met uw plaatselijke gemeente, afvaldienst, officiële dienst voor klein chemisch
afval of afvalstortplaats, of kunt u terecht op
www.canon-europe.com/environment
.
(EER: Noorwegen, IJsland en Liechtenstein)
346
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
1. BEWAAR DEZE INSTRUCTIES — Deze handleiding bevat belangrijke
informatie over veiligheid en bedieningsinstructies voor batterijopladers
LC-E8 & LC-E8E.
2. Lees voordat u de oplader in gebruik neemt, eerst alle instructies en
opmerkingen over (1) de oplader, (2) de batterij en (3) het product met
gebruik van de batterij.
3. WAARSCHUWING — Laad alleen batterij LP-E8 op om het risico op letsel
te verkleinen. Andere typen batterijen kunnen barsten wat kan leiden tot
persoonlijk letsel en andere schade.
4. Stel de oplader niet bloot aan regen of sneeuw.
5. Het gebruik van een bevestigd onderdeel dat niet wordt aanbevolen of
verkocht door Canon, kan leiden tot vuur, elektrische schok of persoonlijk
letsel.
6. Trek aan de stekker in plaats van aan het snoer wanneer u de oplader
verwijdert. Dit vermindert het risico op schade aan de elektrische stekker
en het snoer.
7. Zorg dat het snoer zo ligt dat u er niet op loopt, over struikelt of het op een
andere manier schade of stress veroorzaakt.
8. Gebruik de oplader niet indien het snoer of de stekker beschadigd zijn.
Vervang snoer en/of stekker onmiddellijk.
9. Gebruik de oplader niet als er op is geslagen, als de oplader is gevallen of
op andere wijze is beschadigd. Breng de oplader naar een gekwalificeerde
reparateur.
10. Haal de oplader niet uit elkaar. Breng de oplader naar een gekwalificeerde
reparateur indien onderhoud of reparatie nodig is. Onjuiste montage kan
leiden tot elektrische schok of brand.
11. Om het risico op een elektrische schok te verminderen, dient u de oplader
eerst uit het stopcontact te halen voordat u deze probeert te repareren of
schoonmaken.
ONDERHOUDINSTRUCTIES
Tenzij anders vermeld in deze handleiding, zijn er geen onderdelen in de
oplader aanwezig die onderhoud vereisen. Laat onderhoud over aan een
gekwalificeerde reparateur.
VOORZICHTIG
ONTPLOFFINGSGEVAAR ALS DE BATTERIJ WORDT VERVANGEN DOOR
EEN ONJUIST TYPE BATTERIJ.
HOUD U BIJ HET WEGGOOIEN VAN GEBRUIKTE BATTERIJEN AAN DE
LOKALE VOORSCHRIFTEN HIERVOOR.
347
14
Opnamen downloaden
naar een computer
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u opnamen van de
camera naar uw computer kunt downloaden. Daarnaast
vindt u in dit hoofdstuk een overzicht van de software
die op de bij de camera geleverde EOS Solution Disk
(cd-rom) staat. Bovendien leest u in dit hoofdstuk hoe u
de software op uw computer installeert. Ook wordt
uitgelegd hoe u de pdf-bestanden op de EOS Software
Instruction Manuals Disk (cd-rom) kunt bekijken.
EOS Solution Disk
(software)
EOS Software Instruction
Manuals Disk
EOS Software Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
348
U kunt de meegeleverde software gebruiken om de opnamen op de
camera naar uw computer te downloaden. Dit kan op twee manieren.
1
Installeer de software (pag. 351).
2
Gebruik de meegeleverde
interfacekabel om de camera op
uw computer aan te sluiten.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de <C>-
aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de
stekker van de kabel naar de
voorkant van camera wijst.
Steek de stekker van het snoer in de
USB-aansluiting van de computer.
3
Gebruik EOS Utility om opnamen
en films te downloaden.
Raadpleeg de software-
instructiehandleiding (pdf, pag. 353)
op de cd-rom voor meer informatie.
Opnamen downloaden naar een computer
Opnamen downloaden door de camera op de computer aan te sluiten.
349
Opnamen downloaden naar een computer
Als u beschikt over een kaartlezer (afzonderlijk in de handel
verkrijgbaar), kunt u deze gebruiken om opnamen naar uw computer te
downloaden.
1
Installeer de software (pag. 351).
2
Plaats de kaart in de kaartlezer.
3
Gebruik Canon-software om de
opnamen en films te downloaden.
X Gebruik Digital Photo
Professional.
X Gebruik ImageBrowser EX.
Raadpleeg de software-
instructiehandleiding (pdf, pag. 353)
op de cd-rom voor meer informatie.
.
Opnamen downloaden met een kaartlezer
Als u opnamen van de camera naar uw computer downloadt en hiervoor
een kaartlezer gebruikt in plaats van de Canon-software, kopieert u de map
DCIM op de kaart naar uw computer.
350
EOS Solution Disk
Deze cd bevat de volgende software voor EOS-camera's.
Communicatiesoftware voor de camera en de computer
Opnamen (foto’s/films) die met de camera zijn gemaakt, downloaden
naar uw computer.
De camera instellen vanaf uw computer.
Foto's op afstand maken door de camera op uw computer aan te sluiten.
Achtergrondmuziek kopiëren naar de kaart en de muziek tijdens het
weergeven afspelen.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
Zeer snel opnamen weergeven, bewerken en afdrukken op uw computer.
Opnamen bewerken zonder het origineel te wijzigen.
Geschikt voor de meest uiteenlopende gebruikers, van amateurs tot professionals.
Met name aanbevolen voor gebruikers die hoofdzakelijk RAW-opnamen maken.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
Door JPEG-opnamen bladeren en deze weergeven en afdrukken op uw computer.
Films (MOV-bestanden) en videofotoalbums afspelen en filmbeelden
omzetten in foto's.
Extra functies downloaden, zoals EOS Video Snapshot Task (pag. 190)
(internetverbinding vereist).
Aanbevolen voor personen die voor het eerst een digitale camera
gebruiken en amateurfotografen.
Software voor het maken van beeldstijlbestanden
Deze software is bedoeld voor gevorderde gebruikers die ervaring
hebben met het bewerken van opnamen.
U kunt beeldstijlen aanpassen aan uw eigen specifieke
opnamekenmerken en een origineel beeldstijlbestand maken/opslaan.
a EOS Utility
b Digital Photo Professional
c
ImageBrowser EX
d Picture Style Editor
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
De ZoomBrowser EX/ImageBrowser-software die bij eerdere camera's werd geleverd,
biedt geen ondersteuning voor foto's en filmbestanden die met deze camera zijn gemaakt
(niet compatibel). Gebruik de ImageBrowser EX-software die bij deze camera is geleverd.
351
Compatibele besturingssystemen
1
Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten.
2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het cd-romstation.
3 Selecteer uw regio, land en taal.
4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie te
starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatieprocedure te
voltooien.
Installeer Microsoft Silverlight als daarom wordt gevraagd.
5 Klik op [Finish/Voltooien] als de installatie is voltooid.
6 Verwijder de cd.
De software op Windows installeren
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt geïnstalleerd.
Anders zal de software niet op de juiste manier worden geïnstalleerd.
Windows 7
Windows Vista Windows XP
352
Compatibele besturingssystemen
1
Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten.
2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het cd-romstation.
Dubbelklik op het bureaublad van uw computer op het cd-
rompictogram en dubbelklik vervolgens op [Canon EOS Digital
Installer/Installatieprogramma Canon EOS Digital].
3 Selecteer uw regio, land en taal.
4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie te
starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatieprocedure te
voltooien.
5 Klik op [Restart/Opnieuw opstarten] als de installatie is voltooid.
6 Verwijder de cd zodra de computer opnieuw is opgestart.
De software op Macintosh installeren
MAC OS X 10.6 - 10.7
353
[WINDOWS]
EOS Software Instruction Manuals Disk
Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de cd naar de computer.
1 Plaats de EOS Software Instruction Manuals Disk (cd) in het
cd-romstation van de computer.
2 Open de cd.
Dubbelklik op [
My Computer/Deze computer
] op het bureaublad en
dubbelklik vervolgens op het cd-romstation waarin u de cd hebt geplaatst.
Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de
instructiehandleidingen wordt weergegeven.
[MACINTOSH]
EOS Software Instruction Manuals Disk
Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de cd naar de Macintosh.
1 Plaats de EOS Software Instruction Manuals Disk (cd) in het
cd-romstation van uw Macintosh.
2 Open de cd.
Dubbelklik op het pictogram van de cd.
3 Dubbelklik op het bestand START.html.
Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de
instructiehandleidingen wordt weergegeven.
U dient Acrobat Reader (de meest recente versie wordt aanbevolen) te installeren om
de bestanden van de instructiehandleiding (pdf-indeling) te bekijken. Installeer Adobe
Reader als deze software nog niet op uw computer is geïnstalleerd.
Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Opslaan' van
Adobe Reader.
U dient Acrobat Reader (de meest recente versie wordt aanbevolen) te installeren om
de bestanden van de instructiehandleiding (pdf-indeling) te bekijken. Installeer Adobe
Reader als deze software nog niet op uw Macintosh is geïnstalleerd.
Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Opslaan' van
Adobe Reader.
EOS Software Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
EOS Software Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
354
355
15
Verkorte handleiding
en index
Menugebruik - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 356
Opnamekwaliteit - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 357
A Beeldstijl - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 357
Q Snel instellen - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 358
Namen van onderdelen - - - - - - - - - - - - - - pag. 359
Basismodi - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 361
D De ingebouwde flitser gebruiken - - - - - - pag. 361
Creatieve modi - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 362
d: AE-programma - - - - - - - - - - - - - - - pag. 362
s: AE met sluitervoorkeur- - - - - - - - - pag. 362
f: AE met diafragmavoorkeur - - - - - pag. 362
f: AF-gebruik - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 363
S AF-punt- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 363
i: ISO-snelheid - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 364
i Transportmodus - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 364
A Live view-opnamen - - - - - - - - - - - - - - pag. 365
k Filmopnamen- - - - - - - - - - - - - - - - - - - pag. 366
Opnamen weergeven- - - - - - - - - - - - - - - - pag. 367
356
Verkorte handleiding
Knop
<M>
LCD-
scherm/
aanraak-
scherm
<S>
Pijltjestoetsen
Knop <0>
1. Druk op de knop <M> om het menu weer te geven.
2.
Druk op de toets <
U
> om een tabblad te selecteren en druk
vervolgens op de toets <
V
> om het gewenste item te selecteren.
3. Druk op <0> om de instelling weer te geven.
4. Nadat u het item hebt ingesteld, drukt u op <0>.
Menugebruik
Tabbladen
Menu-instellingenMenu-items
Creatieve modi
Basismodi Filmopnamen
357
Verkorte handleiding
Selecteer [z1: Beeldkwalit.] en druk vervolgens op <0>.
Druk op de toets <U> om de kwaliteit te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Voor <S> (Neutraal) en <U> (Natuurlijk) zie pagina 94.
Opnamekwaliteit
Opnamekwaliteit
Vastgelegde pixels
Maximumaantal opnamen
Druk op de knop <XA>.
Druk op de toets <U> om de
beeldstijl te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
A BeeldstijlN
Stijl
D
Automatisch
P Standaard
Q Portret
R Landschap
V
Monochroom
Omschrijving
De kleurtonen worden geoptimaliseerd voor de situatie.
Levendige kleuren en scherpe opnamen.
Mooie huidtinten en redelijk scherpe opnamen.
Levendige landschappen en blauwe luchten, en zeer scherpe opnamen.
Zwart-witopnamen.
Verkorte handleiding
358
Q Snel instellen
Druk op de knop <Q>.
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
In de basismodi zijn de selecteerbare functies afhankelijk van
de gekozen opnamemodus.
Druk op de toets <S> om een functie te selecteren en draai
vervolgens aan het instelwiel <6> om de functie in te stellen.
Basismodi
Creatieve modi
Sluitertijd Diafragma
Lichte tonen prioriteit
ISO-snelheid
Beeldstijl
Belichtings-
compensatie/
AEB-instelling
Opnamemodus
Flitsbelichtings-
compensatie
Instellingen
ingebouwde flitser
Witbalans
Transportmodus
Ter u g
Witbalanscorrectie
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
Automatisch
scherpstellen
Meetmethode
Witbalanstrapje
Opnamekwaliteit
359
Verkorte handleiding
Lees-/
schrijfindicator
<O>
Knop voor diafragma/
belichtingscompensatie
<A> Knop voor Live view-/
filmopnamen
<S> Knop voor
AF-puntselectie
<A> Knop voor
AE-vergrendeling
<0> Instelknop
<S>
Pijltjestoetsen
<Q> Knop Snel instellen
Namen van onderdelen
Focusinstellingsknop
Ontspan-
knop
ProgrammakeuzewielAan-uitschakelaar
<i> Knop voor
ISO-snelheid
<D>
Flits-knop
<6>
Hoofdinstelwiel
Verkorte handleiding
360
Sluitertijd
ISO-snelheid
Diafragma
Opnamemodus
Maximumaantal
opnamen
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid
)
Instellingen
ingebouwde flitser
Meetmethode
Witbalans
Opnamekwaliteit
Indicator
belichtingsniveau
Transportmodus
Batterijniveau
zxcn
Vol Leeg
Monochroomopnamen
Flitsbelichtings-
compensatie
Sluitertijd
Zoekerinformatie
Opname-instellingen
ISO-snelheid
AF-punten
Indicator voor AF-puntactivatie <•>
Spotmetings-
cirkel
Focusbevestigings-
lampje
Diafragma
Max. opnamereeks
Belichtings-
vergrendeling
Flitser gereed
Indicator belichtingsniveau
Beeldstijl
Automatisch scherpstellen
Pictogram Snel
instellen
361
Verkorte handleiding
Basismodi
Indien nodig komt de ingebouwde flitser bij weinig licht of
tegenlicht automatisch omhoog (behalve in de modi <7>
<3> <5> <F> <G>).
D De ingebouwde flitser gebruiken
Creatieve modi
Druk op de knop <D> om de
ingebouwde flitser tevoorschijn te
laten komen en maak daarna de
opname.
A
Automatisch/scène
7
Flitser uit
C
Automatisch/creatief
2
Portret
3
Landschap
4
Close-up
5
Sport
6
Nacht portret
F
Nachtopnamen uit hand
G
HDR-tegenlicht
Alle opname-instellingen worden
automatisch ingesteld.
U hoeft alleen de ontspanknop in te
drukken; de camera doet de rest.
Basismodi
B
a
s
i
s
m
o
d
i
Wanneer u op de knop <
Q
> drukt, wordt het scherm Snel instellen weergegeven.
Druk in de opnamemodi
C/2/3/4/5/6/F
op de toets <
V
>
om de functie te selecteren en druk vervolgens op de toets <
U
> of
draai aan het instelwiel <
6
> om de functie naar wens in te stellen.
Verkorte handleiding
362
Stel het programmakeuzewiel in op <d>.
U kunt de camera-instellingen
naar wens aanpassen om
verschillende opnamen te maken.
De camera stelt de sluitertijd en diafragmawaarde
automatisch hetzelfde in als in de modus <A>.
Creatieve modi
d: AE-programma
Stel het programmakeuzewiel in op <
s
>.
Stel het instelwiel <
6
> in op de gewenste
sluitertijd en stel scherp op het onderwerp.
Het diafragma wordt automatisch ingesteld.
Als de diafragmawaarde op het scherm
knippert, draait u aan het instelwiel
<
6
> totdat het knipperen stopt.
Stel het programmakeuzewiel in op <
f
>.
Draai het instelwiel <
6
> naar de
gewenste diafragmawaarde en
stel scherp op het onderwerp.
De sluitertijd wordt automatisch ingesteld.
Als de sluitertijd op het scherm
knippert, draait u aan het instelwiel
<
6
> totdat het knipperen stopt.
s: AE met sluitervoorkeur
f: AE met diafragmavoorkeur
C
r
e
a
t
i
e
v
e
m
o
d
i
363
Verkorte handleiding
Druk op de knop <S>.
Druk op de toets <S> om het
AF-punt te selecteren.
Als u in de zoeker kijkt, kunt u
het AF-punt selecteren door aan
het instelwiel <6> te draaien
tot het gewenste AF-punt rood
knippert.
Wanneer u op <0> drukt,
wordt er geschakeld tussen het
middelste AF-punt en
automatische AF-puntselectie.
S AF-puntN
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <f>.
Druk op de knop <Zf>.
Druk op de toets <U> of draai
aan het instelwiel <6> om de
AF-modus te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X(1-beeld AF):
Voor niet-bewegende onderwerpen
9(AI Focus AF):
De AF-modus wisselt automatisch
Z(AI Servo AF):
Voor bewegende onderwerpen
f: AF-bedieningN
Verkorte handleiding
364
Druk op de knop <i>.
Druk op de toets <U> of draai
aan het instelwiel <6> om de
gewenste ISO-snelheid te
selecteren en druk vervolgens op
<0>.
Wanneer [AUTO] is geselecteerd,
wordt de ISO-snelheid
automatisch ingesteld. Wanneer
u de ontspanknop half indrukt,
wordt de huidige ISO-snelheid
weergegeven.
i: ISO-snelheidN
Druk op de knop <YiQ>.
Druk op de toets <U> of draai
aan het instelwiel <6> om de
transportmodus te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
u : Enkelbeeld
i : Continue opname
Q : Zelfontsp.:10sec/
Afstandsbed.
l : Zelfontspanner:2 sec.
q : Zelfontspanner:Continu
i Transportmodus
365
Verkorte handleiding
Temperatuur Geen flits 50% flits
Bij 23 °C Circa 200 opnamen Circa 180 opnamen
Druk op de knop <A> om het
Live view-beeld weer te geven.
A Live view-opname
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
Druk de ontspanknop helemaal in
om een opname te maken.
Gebruiksduur batterij bij Live view-opname
Temperatuur Geen flits 50% flits
Bij 23 °C Circa 200 opnamen Circa 180 opnamen
A Live view-opname
Verkorte handleiding
366
k Filmopnamen
Zet de aan-uitschakelaar op
<k>.
Draai het programmakeuzewiel
naar een andere opnamemodus
dan <a>.
Druk op de knop <A> om een
filmopname te starten.
Druk nogmaals op <A> om de
filmopname te stoppen.
Filmopname
Microfoon
367
Verkorte handleiding
yuyu
Opnamen weergeven
VergrotenIndex
B
Wissen
Afspelen
x
L
Opname selecteren
opname-informatie
S
368
Index
Cijfers
10 sec. of 2 sec. vertraging........... 103
1280x720......................................181
1920x1080....................................181
1-beeld AF ...................................... 95
640x480........................................181
9 punts AF automatische selectie
......97
A
A (Automatisch/scène) ................58
Aanraakscherm.........21, 53, 241, 251
AC-adapterset...............................302
Accessoires ......................................3
Adobe RGB...................................139
AE met diafragmavoorkeur ...........110
AE met sluitervoorkeur .................108
AEB.......................................119, 294
AE-programma ...............................84
AE-vergrendeling ..........................121
AF Scherpstellen
Afdrukken......................................275
Afdrukopties (DPOF) ................285
Afdrukeffecten ..........................280
Afstellen.................................... 283
Fotoboek instellen ....................289
Kantelcorrectie .........................283
Pagina-indeling.........................279
Papierinstellingen .....................278
AF-punt ...........................................97
Afstandsbediening ........................304
Afstellen (afdrukken).....................283
AI FOCUS (AI Focus AF)................96
AI SERVO (AI Servo AF) ................96
AI Servo AF ..............................61, 96
Aquareleffect.................................272
Audio/video OUT ..................248, 261
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid).........57, 123
Autofocus ................................. 95, 97
Automatisch resetten ................... 205
Automatisch uitschakelen ...... 34, 201
Automatisch/creatief....................... 64
Automatische selectie (AF) ............ 97
Automatische selectie van
AF-punt .......................................... 97
Automatische weergave............... 254
Av (AE met diafragma-
voorkeur) ...................................... 110
Avondopname .......................... 71, 72
A/V OUT............................... 248, 261
B
Basismodi....................................... 24
Batterij ................................ 28, 30, 35
Batterijgreep........................... 35, 312
Batterijniveau ................................. 35
Beeld
Opnamekenmerken
(Beeldstijl) .................. 93, 130, 133
Beeldstijl......................... 93, 130, 133
Beeldverhouding .......................... 151
Bekijken op tv....................... 248, 258
Belichtingscompensatie ............... 117
Belichtingsniveauverhogingen ..... 294
Bestandsgrootte ............. 87, 182, 266
Bestandsnaam ............................. 204
Beveiligen (wisbeveiliging) ........... 262
Bewegingsonscherpte.............. 41, 42
BGM ............................................. 257
BULB (Bulb-belichting)................. 114
Bulb-belichting.............................. 114
B/W (Monochroom) ................ 94, 132
369
Index
C
C (Automatisch/creatief)...............64
Camera
Bewegingsonscherpte ..............140
Camera vasthouden ...................42
Camera-instellingen wissen
........210
Instellingenscherm....................209
Camera-instellingen wissen..........210
Chromatische correctie.................128
Classificatie...................................244
Close-ups........................................69
Contactpunten voor
flitssynchronisatie............................20
Continu..........................................204
Continue opname..........................101
Contrast ........................................131
Copyrightinfo.................................206
Correctie helderheid randen .........127
Creatieve filters .............................270
Creatieve modi................................24
D
Datum/tijd........................................36
DC-koppeling ................................302
Deelmeting....................................115
Diavoorstelling ..............................254
Digitale aansluiting................276, 348
Dioptrische aanpassing...................42
DPOF ............................................285
Draadloos flitsen ...........................225
Aangepast draadloze
opnamen...................................230
Automatische draadloze
opnamen...................................227
E
Eén punt AF ....................................97
Eerste-gordijnsynchronisatie.........217
Effect kunst opvallend...................272
Enkelbeeld.............................. 66, 311
Extensie........................................ 205
Externe Speedlite ......................... 305
Eye-Fi-kaart.................................. 307
F
FEB .............................................. 216
Fijn (opnamekwaliteit) .................... 86
Film............................................... 169
AF-methode ..................... 180, 191
Automatische belichting ........... 170
Bekijken op tv................... 248, 258
Bestandsgrootte ....................... 182
Bewerken ................................. 252
Demper .................................... 194
Eerste en laatste beeld uit
film verwijderen ........................ 252
Filmopnameformaat................. 181
Foto's maken ........................... 178
Framesnelheid ......................... 181
Geluidsopname........................ 193
Genieten .................................. 248
Handmatige belichting ............. 173
Handmatige focus .................... 170
Informatiedisplay...................... 175
Meettimer ................................. 193
Opnametijd............................... 182
Rasterweergave....................... 193
Servo AF voor film ................... 191
Snel instellen............................ 180
Videofoto.................................. 183
Videofotoalbum ........................ 183
Weergeven............................... 250
Windfilter .................................. 194
Filtereffect............................. 132, 270
Firmwareversie............................. 317
Fisheye-effect............................... 272
Flitsbelichtingscorrectie ................ 118
Flitsbelichtingsvergrendeling ........ 122
370
Index
Flitser
Draadloos .................................225
Effectief bereik..........................104
Externe Speedlite .....................305
Flitsbelichtingscompensatie
.......118
Flitsbelichtings-
vergrendeling............................122
Flitsbesturing ............................214
Flitser uit.........................63, 66, 75
Flitssynchronisatiesnelheid ......306
Handmatig flitsen..............217, 235
Ingebouwde flitser ....................104
Persoonlijke voorkeuze ............218
Rode-ogenreductie...................105
Sluitersynchronisatie
(1e/2e gordijn) ..........................217
Flitsers van een ander merk .........306
Flitserschoen ................................305
Flitsmodus ............................216, 217
Focusbevestigingslampje ...............58
Focusinstellingsknop ......39, 100, 164
Focusvergrendeling ........................61
Formatteren (kaart initialiseren)......48
Fotoboek instellen.........................289
Foutcodes .....................................331
Framesnelheid..............................181
Full HD (Full High-
Definition)..............................181, 248
G
Geheugenkaart Kaart
Gemiddeld (opnamekwaliteit)
.....86, 274
Gemiddelde meting met nadruk
op midden ..................................... 116
Groot (opnamekwaliteit)..................86
H
Half indrukken................................. 43
Handmatig resetten ......................205
Handmatige belichting ..........113, 173
Handmatige focus ................ 100, 164
Handmatige focus (MF)........ 100, 164
Handmatige selectie (AF)............... 97
Handmatige witbalans.................. 135
HDMI .................................... 248, 258
HDMI CEC ................................... 259
HDR-tegenlicht............................... 73
Helderheid (belichting) ..................117
Belichtingscompensatie ........... 117
Belichtingstrapje (AEB)
...... 119, 294
Meetmethode (Meetmodus)..... 115
Vergrendeling automatische
belichting (AE-vergrendeling
) ..... 121
Helemaal indrukken ....................... 43
High-Definition (HD) ............. 181, 248
Histogram (Helderheid/RGB) ....... 268
Hoge ISO-ruisreductie.................. 124
I
ICC-profiel .................................... 139
Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
(objectief) ....................................... 41
Indexweergave............................. 238
Indexweergave met
4 of 9 opnamen ............................ 238
Ingebouwde flitser ........................ 104
Instelbare functies voor
opnamemodi ................................ 310
Instelwiel ................................ 20, 107
ISO-snelheid .................................. 90
Automatisch instellen (Auto) ...... 91
ISO vergroten .......................... 294
Maximale ISO-snelheid met
ISO auto..................................... 92
J
JPEG.............................................. 87
371
Index
K
Kaart ...................................17, 31, 48
Formatteren................................48
Kaartwaarschuwing ..................200
Low-levelformattering .................49
Probleem ..............................32, 49
Schrijfbeveiliging.........................31
SD-snelheidsklasse ..................169
Kabel.........3, 258, 261, 276, 312, 348
Kijktijd............................................200
Klein (opnamekwaliteit)...........86, 274
Kleurruimte (bereik van
reproduceerbare kleuren) .............139
Kleurtemperatuur ..........................135
Kleurtoon.......................................131
Korrelig Z/W ..................................271
L
Landschap ................................68, 94
Lange belichtingstijden .................114
LCD-scherm....................................17
Aanpassing helderheid .............201
Menuscherm.......................46, 314
Opnamen weergeven .........82, 237
Schermkleur .............................213
Vari-Angle .............................33, 62
Weergave met opname-
instellingen............................22, 50
Lees-/schrijfindicator.......................32
Licht-/scèneopnamen......................79
Lichte tonen prioriteit.....................295
Live view-opnamen .................62, 143
Beeldverhouding.......................151
Continue AF..............................150
FlexiZone - Multi.......................155
FlexiZone - Single.....................156
Gezicht+volgen.........................153
Handmatige focus.............100, 164
Informatiedisplay ......................146
Maximumaantal opnamen ........145
Meettimer..................................152
Quick-modus............................ 160
Rasterweergave....................... 150
Snel instellen............................ 149
Luidspreker................................... 250
M
M (Handmatige belichting) ........... 113
Macrofotografie .............................. 69
Map maken/selecteren ................. 202
Maximale opnamereeks ........... 87, 88
Maximumaantal
opnamen .......................... 35, 86, 145
Meervlaksmeting .......................... 115
Meetmethode ............................... 115
Meettimer ............................. 152, 193
Menu .............................................. 46
Instellingen............................... 314
Instellingsprocedure................... 47
My Menu .................................. 299
3-pictogram ............................... 4
MF (Handmatige focus)........ 100, 164
Microfoon...................................... 170
Miniatuureffect .............................. 272
Monochroom .................... 76, 94, 132
My Menu....................................... 299
N
Nacht portret................................... 71
Nachtopnamen uit hand ................. 72
Namen van onderdelen.................. 20
Natuurlijk ........................................ 94
Neutraal.......................................... 94
Normaal (opnamekwaliteit)............. 86
NTSC.................................... 181, 316
372
Index
O
Objectief....................................25, 39
Chromatische correctie ............128
Correctie helderheid randen.....127
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) .......................41
Ontgrendeling.............................40
Oculairdop ..............................27, 304
ONE SHOT (1-beeld AF)................95
Ontspan sluiter zonder kaart.........200
Ontspanknop ..................................43
Oogschelp.....................................304
Opladen ..........................................28
Oplader.....................................26, 28
Opname
Automatisch roteren .................208
Automatische weergave ...........254
Bekijken op tv ...................248, 258
Beveiligen.................................262
Classificatie ..............................244
Diavoorstelling.......................... 254
Handmatig roteren.................... 243
Histogram .................................268
Index.........................................238
Kijktijd ....................................... 200
Nr..............................................204
Opname-informatie...................266
Opnamesprong (Door beelden
navigeren) ................................239
Overbelichtings-
waarschuwing...........................268
Overdracht................................307
Vergrote weergave ...................240
Weergeven .........................82, 237
Wissen......................................264
Opnamegebied ...............................40
Opnamekwaliteit .............................86
Opnamemodus............................... 24
Av (AE met diafragma-
voorkeur).................................. 110
M (Handmatige belichting)....... 113
P (AE-programma)..................... 84
Tv (AE met sluitervoorkeur) ..... 108
A (Automatisch/scène) ........... 58
7 (Flitser uit)............................ 63
C (Automatisch/creatief).......... 64
2 (Portret)................................. 67
3 (Landschap)......................... 68
4 (Close-up) ............................. 69
5 (Sport).................................. 70
6 (Nacht portret)....................... 71
F (Nachtopnamen uit hand) ..... 72
G (HDR-tegenlicht)................... 73
Opnamen maken met de
afstandsbediening........................ 303
Opnamesprong ............................ 239
Opnametrapje ...................... 119, 138
Overbelichtingswaarschuwing...... 268
P
P (AE-programma) ......................... 84
PAL....................................... 181, 316
Papierinstellingen (afdrukken)...... 278
Persoonlijke voorkeuze................ 292
Persoonlijke witbalans.................. 136
PictBridge..................................... 275
M-pictogram.................................... 4
Pieptoon ....................................... 200
Pieptoon bij aanraken .................... 54
Pixels.............................................. 86
Portret ...................................... 67, 93
Predictive (AI Servo) ...................... 96
Prioriteit tonen .............................. 295
Programmakeuze........................... 85
Programmakeuzewiel..................... 24
373
Index
Q
Q (Snel
instellen)............44, 75, 149, 180, 246
Quick-modus.................................160
R
Rasterweergave....................150, 193
RAW..........................................87, 89
RAW+JPEG ..............................87, 89
Rechtstreeks afdrukken ................288
Reiniging (beeldsensor)........219, 222
Riem................................................27
Rode-ogenreductie .......................105
Roteren (opname).........208, 243, 283
Ruisonderdrukking bij meerdere
opnamen .......................................124
Ruisreductie
Hoge ISO-snelheid ...................124
Lange belichtingstijden .............125
Ruisreductie lange
belichtingstijd ................................125
S
Scènepictogram....................147, 172
Scherpstellen
AF-gebruik ..................................95
AF-hulplicht.........................98, 296
AF-methode......................153, 191
AF-puntselectie...........................97
Compositie opnieuw bepalen .....61
Handmatige focus.............100, 164
Onderwerpen waarop
moeilijk kan worden
scherpgesteld ...........100, 159, 197
Onscherp ..............41, 42, 100, 159
Pieptoon ...................................200
Scherpte........................................131
Scherptedieptecontrole .................112
SD-/SDHC-/SDXC-kaart Kaart
Sensorreiniging.....................219, 222
Sepia (monochroom).............. 76, 132
Sfeeropnamen................................ 76
Simulatie definitieve
opname ................................ 148, 177
Slepen ............................................ 54
Sluitersynchronisatie .................... 217
Snel instellen .................................. 75
Soft focus ..................................... 271
Software ........................................... 3
Speelgoedcamera-effect .............. 272
Spiegel opklappen................ 140, 296
Sport ............................................... 70
Spotmeting ................................... 115
sRGB............................................ 139
Standaardinstellingen
herstellen...................................... 210
Standaardmodi ............................... 24
Statiefbevestigingspunt .................. 21
Stof op opnamen
voorkomen.................... 219, 220, 222
Stofwisdata ................................... 220
Stopcontact................................... 302
Storingen ...................................... 320
Systeemschema........................... 312
T
Taalselectie..................................... 38
Temperatuur-
waarschuwing....................... 165, 195
Tikken (aanraken) .......................... 53
Toningeffect (monochroom).......... 132
Touch Shutter ............................... 162
Transportmodus ....... 22, 66, 101, 103
Tv (AE met sluitervoorkeur).......... 108
Tweede-gordijnsynchronisatie...... 217
374
Index
U
Uitleg...............................................52
USB-aansluiting (digitale)
apparaten..............................276, 348
V
Vari-Angle LCD-scherm ............33, 62
Veiligheidsmaatregelen.................343
Vergrote weergave................164, 240
Verkleind diafragma......................112
Verticale opnamen automatisch
roteren ..........................................208
Verzadiging ...................................131
Videofoto.......................................183
Videofotoalbum .............................183
Videosysteem ...............181, 261, 316
Voeding
Automatisch uitschakelen.........201
Batterijniveau..............................35
Maximumaantal
opnamen ......................35, 86, 145
Opladen......................................28
Stopcontact............................... 302
Volautomatisch
(Automatisch/scène) .......................58
Volume (filmweergave) .................251
W
Waarschuwing detailverlies ..........268
WB (Witbalans).............................135
Weergave ............................... 82, 237
Weergave met opname-
informatie ......................................266
Weergave met opname-
instellingen................................22, 50
Weergave van één opname............82
Wijzig formaat............................... 273
Windfilter.......................................194
Wissen (opname)..........................264
Witbalans ..................................... 135
Correctie .................................. 137
Handmatig ............................... 135
Persoonlijk ............................... 136
Reeksopnamen........................ 138
Z
Zelfontspanner ............................. 103
Zoeker ............................................ 23
Dioptrische aanpassing ............. 42
Zomertijd ........................................ 36
Zone ............................................... 36
Zwart-witopname.............. 76, 94, 132
CEL-ST1TA280 © CANON INC. 2012 GEDRUKT IN DE EU
De objectieven en accessoires die in deze instructiehandleiding worden genoemd, zijn in maart
2012 geactualiseerd. Voor informatie over de compatibiliteit van de camera met accessoires en
objectieven van na deze datum, kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over het
dichtstbijzijnde Canon-kantoor
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
INSTRUCTIEHANDLEIDING
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376

Canon EOS 650D Handleiding

Type
Handleiding

Andere documenten