Canon EOS 60D Handleiding

Type
Handleiding
INSTRUCTIEHANDLEIDING
De objectieven en accessoires die in deze instructiehandleiding worden
genoemd, zijn in augustus 2010 geactualiseerd. Voor informatie over de
compatibiliteit van de camera met objectieven en accessoires van na deze datum,
kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
CEL-SQ1LA282 © CANON INC. 2012 GEDRUKT IN DE EU
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku,
Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen,
Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over
het dichtstbijzijnde Canon-kantoor
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS
2
De EOS 60D is een hoogwaardige digitale spiegelreflexcamera
met een uiterst nauwkeurige CMOS-sensor met circa 18,0 effectieve
megapixels, DIGIC 4, uiterst nauwkeurige en snelle scherpstelling
met 9 AF-punten, continue opnamen met circa 5,3 frames per seconde,
Live view-opnamen en filmopnamen in Full HD (Full High-Definition).
De camera reageert uiterst snel bij alle opnamesituaties, biedt tal van
geavanceerde opnamefuncties en nog veel meer.
Maak een aantal testopnamen om vertrouwd te raken met
de camera
Met een digitale camera kunt u de opname die u hebt gemaakt direct
bekijken. Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding
doorneemt en bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen.
Lees eerst de Veiligheidsmaatregelen (pag. 305 en 306) en Tips en
waarschuwingen voor het gebruik (pag. 12 en 13) om slechte foto's en
ongelukken te voorkomen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of deze
goed zijn vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart
gebreken vertoont en de opnamen niet kunnen worden vastgelegd
of naar een computer kunnen worden gedownload, is Canon niet
verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik
van opnamen van mensen en bepaalde onderwerpen voor andere
doeleinden dan privégebruik. Ook kan het maken van opnamen van
bepaalde openbare optredens, exposities en dergelijke zelfs voor
privégebruik verboden zijn.
Inleiding
Deze camera is compatibel met SD-geheugenkaarten, SDHC-
geheugenkaarten en SDXC-geheugenkaarten. In deze handleiding
wordt naar al deze kaarten verwezen met 'kaart'.
* Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van opnamen
meegeleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de
camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt.
* Batterijoplader LC-E6 of LC-E6E is meegeleverd. (Bij de LC-E6E wordt een
netsnoer meegeleverd.)
Als u een objectievenset hebt gekocht, controleer dan of het objectief is meegeleverd.
Mogelijk is er een instructiehandleiding meegeleverd, afhankelijk van het type
objectievenset.
Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Controlelijst onderdelen
Batterij
LP-E6
(met beschermdeksel)
Batterijoplader
LC-E6/LC-E6E*
Interfacekabel Stereo-AV-kabel
AVC-DC400ST
EOS Solution Disk
(software)
EOS Software
Instruction
Manuals Disk
(1) Instructiehandleiding voor de
camera (dit document)
(2) Beknopte gebruikers-
handleiding
Camera
(met oogschelp en
cameradop)
Brede draagriem
EW-EOS60D
(1) (2)
EOS Software Instruction Manuals Disk
De software-instructiehandleidingen staan als pdf-bestanden op
de cd-rom. Zie pagina 313 voor instructies over het gebruik van
de Software Instruction Manuals Disk.
4
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het hoofdinstelwiel.
<5> : Het snelinstelwiel.
<9> <V> <U> : De multicontroller en de drukrichting.
<0> : De instelknop.
0, 9, 7 en 8:
Hiermee wordt aangeduid dat de desbetreffende
functie respectievelijk 4, 6, 10 of 16 seconden
actief blijft nadat u de knop loslaat.
* De pictogrammen en markeringen in deze handleiding die verwijzen naar
knoppen, instelwielen en instellingen op de camera, komen overeen met
de pictogrammen en markeringen op de camera en het LCD-scherm.
3 :
Hiermee wordt verwezen naar een functie die u kunt wijzigen
door op de knop <
M
> te drukken en de instelling te wijzigen.
M : Indien het sterretje rechtsboven op de pagina wordt
weergegeven, is de functie alleen beschikbaar in de
creatieve modi (pag. 20).
(pag. **): Referentiepaginanummers voor meer informatie.
: Tip of advies voor betere opnamen.
: Advies voor het oplossen van problemen.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
Basisveronderstellingen
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven,
wordt ervan uitgegaan dat de aan-uitschakelaar al is ingesteld
op <1> (pag. 28).
Er wordt aangenomen dat alle menu-instellingen en persoonlijke
voorkeuzen staan ingesteld op de standaardinstellingen.
Ter verduidelijking is er in de afbeeldingen van de instructies een
EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS-objectief op de camera bevestigd.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
5
Voor nieuwe DSLR-gebruikers worden in hoofdstuk 1 en 2 de
basisbediening en opnameprocedures voor de camera uitgelegd.
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag
23
Foto's maken met basisfuncties
53
De AF- en transportmodi instellen
75
Opname-instellingen
83
Geavanceerde functies
111
Opnamen maken met de flitser
129
Opnamen maken met het LCD-scherm (Live view-opnamen)
151
Filmopnamen
171
Opnamen weergeven
189
Opnamen naverwerken
219
Sensorreiniging
229
Opnamen afdrukken
235
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
249
Referentie
265
Laatste pagina's: Verkorte softwarehandleiding en index van de instructiehandleiding
309
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
6
1
2
Inleiding 2
Controlelijst onderdelen..................................................................................... 3
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt .................... 4
Hoofdstukken .................................................................................................... 5
Functie-index................................................................................................... 10
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ...................................................... 12
Verkorte handleiding ....................................................................................... 14
Namen van onderdelen ................................................................................... 16
Aan de slag 23
De batterij opladen .......................................................................................... 24
De batterij plaatsen en verwijderen ................................................................. 26
Het LCD-scherm gebruiken ............................................................................. 27
De camera inschakelen ................................................................................... 28
De datum en tijd instellen ................................................................................ 30
De interfacetaal selecteren.............................................................................. 31
De SD-kaart plaatsen en verwijderen.............................................................. 32
Een objectief bevestigen en verwijderen ......................................................... 34
De lenskap gebruiken...................................................................................... 37
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)....................................... 38
Basisbediening ................................................................................................ 39
Q Het scherm Snel instellen gebruiken ......................................................... 44
3 Menugebruik.......................................................................................... 46
Voordat u begint .............................................................................................. 48
De kaart formatteren .................................................................................... 48
De uitschakeltijd/automatisch uitschakelen instellen.................................... 50
De kijktijd instellen........................................................................................ 50
De standaardinstellingen van de camera herstellen .................................... 51
Foto's maken met basisfuncties 53
1 Volautomatisch opnamen maken.............................................................. 54
1 Volautomatische technieken ..................................................................... 56
7 De flitser uitschakelen ............................................................................... 58
C Creatieve automatische opnamen ............................................................ 59
2 Portretfoto's maken .................................................................................... 62
3 Landschapsfoto's maken........................................................................... 63
4 Close-ups maken........................................................................................ 64
5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen ...................................... 65
6 's Avonds portretfoto's maken .................................................................... 66
Q Het scherm Snel instellen .......................................................................... 67
Opname via sfeerselectie ................................................................................ 68
Inhoudsopgave
7
Inhoudsopgave
3
5
4
Opname via licht of scènetype .........................................................................71
De AF- en transportmodi instellen 75
f: De AF-modus selecteren ..........................................................................76
S Het AF-punt selecteren ..............................................................................78
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld ....................................80
MF: Handmatige focus..................................................................................80
i De transportmodus selecteren ...................................................................81
j De zelfontspanner gebruiken ......................................................................82
Opname-instellingen 83
De opnamekwaliteit instellen............................................................................84
i: De ISO-snelheid instellen .........................................................................88
A Een beeldstijl selecteren ..........................................................................90
A Een beeldstijl aanpassen .........................................................................92
A Een beeldstijl vastleggen .........................................................................94
De witbalans instellen ......................................................................................96
O Handmatige witbalans ............................................................................97
P De kleurtemperatuur instellen..................................................................98
u Witbalanscorrectie ......................................................................................99
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) ................................101
Correctie helderheid randen...........................................................................102
Een map maken en selecteren ......................................................................104
Methoden voor bestandsnummering..............................................................106
Copyrightinformatie instellen..........................................................................108
De kleurruimte instellen..................................................................................110
Geavanceerde functies 111
d: AE-programma .........................................................................................112
s: AE met sluitervoorkeur...........................................................................114
f: AE met diafragmavoorkeur ....................................................................116
Scherptedieptecontrole ............................................................................... 117
a: Handmatige belichting .............................................................................118
q De meetmethode selecteren ....................................................................119
Belichtingscompensatie instellen ...................................................................120
h Reeksopnamen met automatische belichting (AEB) ...............................121
A AE-vergrendeling......................................................................................122
F: Bulb-belichting..........................................................................................123
Spiegel opklappen..........................................................................................125
R Opnamen maken met de afstandsbediening ..............................................126
Q De digitale horizon weergeven...............................................................127
8
Inhoudsopgave
10
9
6
7
8
Opnamen maken met de flitser 129
D De ingebouwde flitser gebruiken ............................................................... 130
De flitser instellen .......................................................................................... 135
Draadloze flitser gebruiken............................................................................ 139
Externe Speedlites ........................................................................................ 148
Opnamen maken met het LCD-scherm (Live view-opnamen)
151
A Opnamen maken met het LCD-scherm .................................................. 152
Instellingen voor de opnamefunctie............................................................... 156
z Menufunctie-instellingen.......................................................................... 157
Automatisch scherpstellen............................................................................. 160
Handmatige focus ......................................................................................... 167
Filmopnamen 171
k Filmopnamen........................................................................................... 172
Instellingen voor de opnamefunctie............................................................... 179
Het filmopnameformaat instellen ................................................................... 180
Menufunctie-instellingen................................................................................ 182
Opnamen weergeven 189
x Opnamen weergeven.............................................................................. 190
B Weergave met opname-informatie ...................................................... 191
H I Snel opnamen zoeken ....................................................................... 194
u/y Vergrote weergave............................................................................. 196
b De opname draaien.................................................................................. 197
Classificaties instellen ................................................................................... 198
Q Snel instellen tijdens weergave ............................................................... 200
k Genieten van films................................................................................... 202
k Films afspelen ......................................................................................... 204
X De eerste en laatste beelden van de film bewerken ................................ 206
Diavoorstelling (automatische weergave)...................................................... 207
Opnamen op de tv bekijken........................................................................... 209
K Opnamen beveiligen............................................................................... 213
L Opnamen wissen...................................................................................... 215
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen.......................... 217
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen ........................................ 217
Verticale opnamen automatisch roteren..................................................... 218
Opnamen naverwerken 219
Creatieve filters........................................................................................ 220
9
Inhoudsopgave
14
13
11
12
S Wijzig formaat...........................................................................................222
R RAW-opnamen met de camera verwerken ............................................224
Sensorreiniging 229
f Automatische sensorreiniging ................................................................230
Stofwisdata toevoegen...................................................................................231
Handmatige sensorreiniging ..........................................................................233
Opnamen afdrukken 235
Het afdrukken voorbereiden...........................................................................236
w Afdrukken.................................................................................................238
De opname bijsnijden .................................................................................243
W Digital Print Order Format (DPOF) ...........................................................245
W Rechtstreeks afdrukken met DPOF..........................................................248
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 249
Persoonlijke voorkeuze instellen....................................................................250
Persoonlijke voorkeuze ..................................................................................251
Persoonlijke voorkeuze-instellingen...............................................................252
C.Fn I : Belichting .....................................................................................252
C.Fn II : Beeld ...........................................................................................254
C.Fn III : Autofocus/transport .....................................................................255
C.Fn IV : Bediening/overig..........................................................................257
My Menu vastleggen ......................................................................................261
w: Cameragebruikersinstellingen vastleggen................................................262
Referentie 265
B-knopfuncties.........................................................................................266
De batterijgegevens controleren ....................................................................268
Een gewoon stopcontact gebruiken ...............................................................272
Eye-Fi-kaarten gebruiken...............................................................................273
Tabel met beschikbare functies voor opnamemodi........................................276
Menu-instellingen ...........................................................................................278
Problemen oplossen ......................................................................................283
Foutcodes ......................................................................................................291
Systeemschema.............................................................................................292
Specificaties ...................................................................................................294
Veiligheidsmaatregelen..................................................................................305
Laatste pagina's: Verkorte softwarehandleiding en index van de instructiehandleiding
309
Verkorte softwarehandleiding.........................................................................310
Index ..............................................................................................................314
10
Voeding
Batterij
• Opladen Î
pag. 24
• Batterijniveau Î
pag. 29
Batterijgegevenscontrole
Î
pag. 268
Stopcontact Î
pag. 272
Automatisch uitschakelen
Î
pag. 50
Objectief
Bevestigen/verwijderen Î
pag. 34
In-/uitzoomen Î
pag. 35
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) Î
pag. 38
Basisinstellingen
Taal Î
pag. 31
Datum/tijd Î
pag. 30
Het LCD-scherm gebruiken
Î
pag. 27
De helderheid van het
LCD-scherm aanpassen Î
pag. 217
Pieptoon Î
pag. 278
Ontspan sluiter zonder kaart
Î
pag. 32
Opnamen opslaan
Formatteren Î
pag. 48
Een map maken/selecteren
Î
pag. 104
File No. Î
pag. 106
Beeldkwaliteit
Opnamekwaliteit Î
pag. 84
ISO-snelheid Î
pag. 88
Beeldstijl Î
pag. 90
Witbalans Î
pag. 96
Kleurruimte Î
pag. 110
Functies voor kwaliteitsverbetering
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
Î
pag. 101
Correctie helderheid randen
Î
pag. 102
• Ruisreductie voor lange
belichtingstijden Î
pag. 254
• Ruisreductie voor hoge
ISO-snelheden Î
pag. 254
• Lichte tonen prioriteit Î
pag. 255
AF
AF-modus Î
pag. 76
AF-puntselectie Î
pag. 78
Handmatige focus Î
pag. 80
Transport
Transportmodi Î
pag. 81
Maximale opnamereeks Î
pag. 87
Opnamen maken
Digitale horizon Î
pag. 127
Scherm Snel instellen Î
pag. 44
Automatisch/creatief Î
pag. 59
AE-programma Î
pag. 112
AE met sluitervoorkeur Î
pag. 114
AE met diafragmavoorkeur
Î
pag. 116
Handmatige belichting Î
pag. 118
Bulb Î
pag. 123
Spiegel opklappen Î
pag. 125
Meetmethode Î
pag. 119
Functie-index
11
Functie-index
Zelfontspanner Î
pag. 82
Afstandsbediening Î
pag. 126
Belichtingsaanpassingen
Belichtingscompensatie
Î
pag. 120
Reeksopnamen met
automatische belichting
Î
pag. 121
AE-vergrendeling Î
pag. 122
Flitser
Ingebouwde flitser Î
pag. 130
• Flitsbelichtings-
compensatie Î
pag. 132
• FE-vergrendeling Î
pag. 134
Externe flitser Î
pag. 148
Flitsbesturing Î
pag. 135
• Draadloze flitser Î
pag. 139
Live view-opnamen
Live view-opnamen maken
Î
pag. 151
Scherpstellen Î
pag. 160
Meerdere aspect ratio's Î
pag. 157
Belichtingssimulatie Î
pag. 158
Rasterweergave Î
pag. 157
Stille opnamen maken Î
pag. 159
Filmopnamen
Filmopnamen Î
pag. 171
Handmatige belichting Î
pag. 174
Geluidsopname Î
pag. 184
Opnamen weergeven
Kijktijd Î
pag. 50
Weergave van één opname
Î
pag. 190
• Weergave met
opname-informatie Î
pag. 191
Filmweergave Î
pag. 204
Eerste/laatste beeld uit
film verwijderen Î
pag. 206
Indexweergave Î
pag. 194
Door beelden navigeren
(opnamesprong) Î
pag. 195
Vergrote weergave Î
pag. 196
Diavoorstelling Î
pag. 207
Opnamen op de tv bekijken
Î
pag. 209
Beveiligen Î
pag. 213
Wissen Î
pag. 215
Opnamen bewerken
Creatieve filters Î
pag. 220
Wijzig formaat Î
pag. 222
RAW-beeldverwerking Î
pag. 224
Aanpassen
Persoonlijke
voorkeuze (C.Fn) Î
pag. 250
My Menu Î
pag. 261
Cameragebruikers-
instellingen vastleggen
Î
pag. 262
Zoeker
Dioptrische aanpassing Î
pag. 39
Digitale horizon Î
pag. 128
Het matglas vervangen Î
pag. 259
12
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera
per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een droge doek als
er waterspatten op de camera zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon
met een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische velden,
zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens uit de buurt van
apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote antennes. Sterke magnetische
velden kunnen storingen veroorzaken en opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die
in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer de camera
nooit zelf te demonteren.
Gebruik een blaasbuisje om stof van de lens, zoeker, reflexspiegel of het matglas te
blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten
om de camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van
hardnekkig vuil contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige
delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten
plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de camera is aangepast aan de
hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u het objectief, de kaart en de batterij uit de camera. Wacht tot de condens is
verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u deze gedurende langere tijd niet gaat gebruiken.
Ook als de camera is opgeborgen, moet u de sluiter zo nu en dan enkele
malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar bijtende chemicaliën worden gebruikt,
zoals een donkere kamer of een laboratorium.
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, is het
raadzaam de camera te laten controleren door uw Canon-dealer of zelf te
controleren of de camera goed functioneert.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
13
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-paneel en LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en meer
dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01% resterende
pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben altijd dezelfde kleur,
bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode pixels zijn ook niet van
invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden en
zijn er restanten van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een tijdelijk
effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren
of er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het scherm weer
normaal.
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen druk
op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en trillingen.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met sterke
magnetische velden zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen
met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Objectief
Nadat u het objectief hebt losgedraaid van de camera,
bevestigt u de lensdoppen of plaatst u het objectief met de
achterkant naar boven om krassen op het lensoppervlak en
de elektrische contactpunten te voorkomen.
Waarschuwingen bij langdurig gebruik
Als u lange tijd achtereen continue opnamen, Live view-opnamen of
filmopnamen maakt, kan de camera heet worden. Dit is geen defect.
Het langdurig vasthouden van een hete camera kan echter wel een lichte
verbranding van de huid veroorzaken.
Contactpunten
14
Verkorte handleiding
1
Plaats de batterij. (pag. 26)
Ga voor meer informatie over
het opladen van de batterij naar
pagina 24.
2
Bevestig het objectief. (pag. 34)
Plaats de witte of rode markering op
het objectief op gelijke hoogte met de
markering van dezelfde kleur op de
camera.
3
Stel de focusinstellingsknop
op het objectief in op <AF>.
(pag. 34)
4
Open het klepje van de
kaartsleuf en plaats een
kaart.
(pag. 32)
Plaats de kaart met de
etiketzijde naar u toe in de
sleuf.
5
Zet de aan-uitschakelaar op
<1> (pag. 28), houd de knop in
het midden van het
programmakeuzewiel ingedrukt
en draai het wiel naar <1>
(Automatisch).
(pag. 54)
Witte markering Rode markering
15
Verkorte handleiding
6
Klap het LCD-scherm uit.
(pag. 27)
7
Stel scherp op het onderwerp.
(pag. 40)
Kijk door de zoeker en richt het midden
van de zoeker op het onderwerp. Druk
de ontspanknop half in; de camera stelt
vervolgens scherp op het onderwerp.
Indien noodzakelijk komt de ingebouwde
flitser automatisch te voorschijn.
8
Maak de opname. (pag. 40)
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
9
Bekijk de opname. (pag. 50)
De opname wordt circa 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
Druk op de knop <
x
> om de opname
nogmaals weer te geven (pag. 190).
Zie pagina 57 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
Zie 'Opnamen weergeven' (pag. 190) voor het bekijken van de
opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar 'Opnamen wissen' (pag. 215).
16
Voor gedetailleerde informatie worden tussen haakjes referentiepaginanummers gegeven (pag. **)
.
Namen van onderdelen
Luidspreker
(pag. 204)
Cameradop (pag. 34)
Aansluiting afstandsbediening (pag. 124)
HDMI mini OUT-aansluiting (pag. 209)
Aansluiting audio/video OUT/digitaal
(pag. 212, 236)
IN-aansluiting externe microfoon (pag. 184)
Objectiefvergrendelingsstift
Objectiefbevestiging
Contactpunten (pag. 13)
Spiegel (pag. 125, 233)
Knop voor scherpte-
dieptecontrole (pag. 117)
Aansluitpunt voor
DC-koppelingskabel (pag. 272)
Greep (batterij
compartiment)
Lampje voor
rode-ogenreductie/
zelfontspanner
(pag. 131/82)
Sensor van
afstandsbediening
(pag. 126)
Ontspanknop
(pag. 40)
<6> Hoofdinstelwiel
(pag. 41)
<U> Knop voor
LCD-paneel verlichting
(pag. 43)
<n> Knop voor
meetmethode
(pag. 119)
<i> Knop voor
ISO-snelheid (pag. 88)
<
R
> Knop voor transportmodus
selectie (pag. 81)
<f> Knop voor AF-modusselectie (pag. 76)
LCD-paneel (pag. 18)
EF-objectiefbevestigingsmarkering (pag. 34)
Ingebouwde flitser/AF-hulplicht (pag. 130/79)
EF-S-objectiefbevestigingsmarkering (pag. 34)
Contactpunten voor flitssynchronisatie
Flitserschoen (pag. 148)
Microfoon (pag. 172)
Ver-/ontgrendelknop
programmakeuzewiel (pag. 41)
Programmakeuzewiel
(pag. 20)
Bevestigingspunt
draagriem
(pag. 23)
<D> Flits
knop (pag. 129)
Aansluitingenklepje
Objectiefontgrendelingsknop
(pag. 35)
17
Namen van onderdelen
<A> Knop voor Live view-/
filmopnamen (pag. 152/172)
<V> Scherpstelvlakmarkering
<M> Menuknop (pag. 46)
Zoekeroculair
Oogschelp (pag. 124)
Knop voor dioptrische aanpassing (pag. 39)
Aan-uitschakelaar
(pag. 28)
<L> Wis-
knop (pag. 215)
LCD-scherm (pag. 27, 217)
Statiefbevestigingspunt
<x> Weergaveknop (pag. 190)
<B> Info-knop
(pag. 127, 154, 176, 190, 266)
<Q> Knop
Snel
instellen
(pag. 44)
<R/l>
Ver-/ontgrendelknop Snel instellen/
Direct print-knop (pag. 42/241)
<0> Instelknop (pag. 46)
Kaartsleuf (pag. 32)
<5> Snelinstelwiel (pag. 42)
<9> Multifunctionele knop
(pag. 43)
Lees-/schrijfindicator
(pag. 33)
Batterij
compartiment
klepje (pag. 26)
Ontgrendelknop
batterijcompartiment
(pag. 26)
Klepje van
kaartsleuf
(pag. 32)
Bevestigingspunt
draagriem
(pag. 23)
<p> AF-startknop
(pag. 40, 153, 173)
<A/I> Knop voor AE-
vergrendeling/
FE-vergrendeling/
index/verkleinen
(pag. 122/134/194/196, 243)
<S/u> knop
AF-puntselectie/
vergroten
(pag. 78/196, 243)
18
Namen van onderdelen
LCD-paneel
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Sluitertijd
Bezig (buSY)
Ingebouwde flitser opladen (buSY)
<A> Lichte tonen prioriteit (pag. 255)
Batterijniveau (pag. 29)
<u> Witbalans-
correctie (pag. 99)
Diafragma
Waarschuwing volle kaart (FuLL)
Waarschuwing kaartfout (Card Err)
Waarschuwing geen kaart (Card)
Foutcode (Err)
Reiniging beeldsensor (CLn)
Resterende opnamen
Resterende opnamen tijdens
reeksopnamen met automatische
witbalans
Timer zelfontspanner
Bulb-belichtingstijd
AF-modus (pag. 76)
X
1-beeld AF
9
AI Focus AF
Z
AI Servo AF
4 L
Handmatige focus
Meetmethode (pag. 119)
q Meervlaks meting
w Deelmeting
r Spotmeting
e
Gemiddelde meting
met nadruk op midden
Transportmodus (pag. 81)
u Enkelbeeld
o Continue
opnamen met hoge snelheid
i Continue
opnamen met lage snelheid
Q 10 sec. zelfontspanner/
afstandsbediening
k 2 sec. zelfontspanner/
afstandsbediening
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscompensatie
(pag. 120)
AEB-bereik (pag. 121)
Waarde flitsbelichtingscompensatie
(pag. 132)
<h> AEB
(pag. 121)
<0>
Monochroomopnamen
(pag. 91)
Schrijfstatus van kaart
Digitale horizon
<g> ISO-snelheid (pag. 88)
ISO-snelheid (pag. 88)
AF-puntselectie ([ - - - ])
-
-
-
-
-
-
<y> Flitsbelichtings-
compensatie (pag. 132)
19
Namen van onderdelen
Zoekerinformatie
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Spotmetingscirkel
AF-punten
(Ingespiegeld display)
<A> AE-vergrendeling/
AEB actief
<D> Flitser gereed
W
aarschuwing voor onjuiste
FE-vergrendeling
<e>
Hi-speed synchronisatie
(FP-flits)
<d> FE-vergrendeling/
FEB actief
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscompensatie
Waarde flitsbelichtingscompensatie
AEB-bereik
Indicator rode-ogenreductielampje
Digitale horizon
<o> Focus-
bevestigings-
lampje
Matglas
Sluitertijd
FE-vergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Ingebouwde flitser opladen (D buSY)
Diafragma
<y> Flitsbelichtings-
compensatie
Max. opnamereeks
Waarschuwing volle kaart (FuLL)
Waarschuwing kaartfout (Card Err)
Waarschuwing geen kaart (Card)
<u>
Witbalans-
correctie
<A> Lichte tonen prioriteit
ISO-snelheid
<g>
ISO-snelheid
<0> Monochroom-
opnamen
< > Batterijniveau
20
Namen van onderdelen
Programmakeuzewiel
Draai aan het programmakeuzewiel terwijl u de ver-/ontgrendelknop
van het programmakeuzewiel in het midden ingedrukt houdt.
Basismodi
U hoeft alleen maar de ontspanknop in te
drukken. De instellingen worden
automatisch aangepast aan het onderwerp.
1: Automatisch (pag. 54)
7: Flitser uit (pag. 58)
C:
Automatisch/creatief
(pag. 59)
Creatieve modi
Met deze modi is het eenvoudiger om
verschillende onderwerpen vast te leggen.
d : AE-programma (pag. 112)
s :
AE met sluitervoorkeur (pag. 114)
f : AE met diafragmavoorkeur
(pag. 116)
a :
Handmatige belichting (pag. 118)
F : Bulb (pag. 123)
Standaardmodi
2 : Portret (pag. 62)
3: Landschap (pag. 63)
4 : Close-up (pag. 64)
5: Sport (pag. 65)
6 : Nacht portret (pag. 66)
w: Cameragebruikersinstelling
U kunt de opnamemodi (
d
/
s
/
f
/
a
/
F
), AF-modus, menu-
instellingen enzovoort onder deze
instelling van het programma-
keuzewiel vastleggen en de
opname maken (pag. 262).
k: Filmopnamen
(pag. 171)
21
Namen van onderdelen
Objectief
Objectief met focusafstandsschaal
Objectief zonder focusafstandsschaal
Focusinstellingsknop (pag. 34)
Objectiefbevestigingsmarkering
(pag. 34)
Contactpunten (pag. 13)
Bevestiging lenskap
(pag. 37)
Filteraansluiting
(voorkant objectief)
(pag. 301)
Focusring (pag. 80, 167)
Zoomring (pag. 35)
Zoompositiemarkering (pag. 35)
Schakelaar voor Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) (pag. 38)
Focusafstandsschaal
Focusinstellingsknop (pag. 34)
Schakelaar voor Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) (pag. 38)
Objectiefbevestigingsmarkering (pag. 34)
Contactpunten (pag. 13)
Bevestiging lenskap
(pag. 37)
Filteraansluiting
(voorkant objectief)
(pag. 301)
Focusring (pag. 80, 167)
Zoomring (pag. 35)
Zoompositiemarkering
(pag. 35)
22
Namen van onderdelen
Batterijoplader LC-E6
Lader voor batterij LP-E6 (pag. 24).
Batterijoplader LC-E6E
Lader voor batterij LP-E6 (pag. 24).
Batterijcompartiment
Oplaadlampje
Stekker
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Batterijcompartiment
Oplaadlampje
23
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen en
de basisbediening van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Haal het uiteinde van de riem van
onderaf door de draagriemring.
Haal het uiteinde daarna door de
gesp van de riem zoals afgebeeld in
de illustratie. Trek de riem strak en
zorg ervoor dat deze goed vastzit in
de gesp.
De oculairdop is ook aan de riem
bevestigd (pag. 124).
Oculairdop
24
1
Verwijder het beschermdeksel.
2
Plaats de batterij.
Plaats de batterij op de juiste manier in de
oplader zoals afgebeeld in de illustratie.
Om de batterij te verwijderen,
herhaalt u de bovenstaande
procedure in omgekeerde volgorde.
3
Laad de batterij op.
Voor LC-E6
Klap de contactpunten van de batterij-
oplader naar buiten, in de richting van
de pijl, en steek ze in het stopcontact.
Voor LC-E6E
Sluit het netsnoer aan op de oplader
en steek de stekker in het stopcontact.
X Het opladen begint automatisch en
het oplaadlampje knippert oranje.
Het duurt ongeveer 2,5 uur om een helemaal lege batterij volledig op te
laden bij 23 °C. Hoe lang het duurt om de batterij op te laden, is afhankelijk
van de omgevingstemperatuur en het laadniveau van de batterij.
Om veiligheidsredenen duurt opladen bij lage temperaturen (5 °C - 10 °C) langer (tot 4 uur).
De batterij opladen
LC-E6
LC-E6E
Laadniveau
Oplaadlampje
Kleur Indicator
0 - 49%
Oranje
Knippert eenmaal per seconde
50 - 74% Knippert tweemaal per seconde
75% of hoger Knippert driemaal per seconde
Volledig opgeladen Groen Brandt
25
De batterij opladen
Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op de dag
dat u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen batterij geleidelijk aan leeg.
Verwijder de batterij na het opladen en haal de batterijoplader uit het stopcontact.
U kunt het deksel in een andere richting plaatsen om
aan te geven of de batterij al dan niet is opgeladen.
Als de batterij is opgeladen, bevestigt u het deksel
zodanig dat de opening, die de vorm heeft van een
batterij < >, overeenkomt met het blauwe zegel op
de batterij. Als de batterij leeg is, plaatst u het deksel in de omgekeerde richting.
Verwijder de batterij wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de batterij langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van een
kleine lekstroom, waardoor de batterij verder wordt ontladen en minder
lang meegaat. Bewaar de batterij met het beschermdeksel bevestigd.
Als u de batterij opbergt nadat u deze volledig hebt opgeladen, kunnen
de prestaties van de batterij teruglopen.
De batterijoplader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De batterijoplader is compatibel met een stroombron van 100 V AC t/m 240 V AC 50/
60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel verkrijgbare stekkeradapter voor het
desbetreffende land of de desbetreffende regio gebruiken. Sluit geen draagbare
spanningsomvormer aan op de batterijoplader. Dit kan de batterijoplader beschadigen.
Als de batterij snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, moet de batterij worden vervangen.
Controleer de laadprestatie van de batterij (pag. 268) en schaf een
nieuwe batterij aan.
Tips voor het gebruik van de batterij en batterijoplader
Nadat u de stekker van de lader uit het stopcontact hebt verwijderd, dient u
de contactpunten van de stekker minstens drie seconden niet aan te raken.
Indien de resterende capaciteit van de batterij (pag. 268) 94% of hoger
is, wordt de batterij niet opgeladen.
De oplader kan geen andere batterijen opladen dan de LP-E6-batterij.
26
Plaats een volledig opgeladen LP-E6-batterij in de camera.
1
Open het klepje van het
batterijcompartiment.
Schuif het schuifje in de richting
van de pijl en open het klepje.
2
Plaats de batterij.
Steek het uiteinde met de
batterijcontacten in de camera.
Schuif de batterij in de camera totdat
deze vastzit.
3
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het
dichtklikt.
Open het klepje en verwijder de
batterij.
Druk het batterijontgrendelingsschuifje
in de richting van de pijl en verwijder
de batterij.
Plaats het beschermdeksel op de
batterij om kortsluiting van de
batterijcontacten te voorkomen.
De batterij plaatsen en verwijderen
De batterij plaatsen
De batterij verwijderen
Alleen de batterij LP-E6 kan worden gebruikt.
27
Nadat u het LCD-scherm hebt uitgeklapt, kunt u menufuncties instellen,
Live view-opnamen gebruiken, films opnemen en opnamen en films
weergeven. U kunt de richting en hoek van het LCD-scherm wijzigen.
1
Klap het LCD-scherm uit.
2
Draai het LCD-scherm.
Wanneer het LCD-scherm is
uitgeklapt, kunt u het scherm naar
boven of beneden draaien of naar
voren draaien zodat het naar het
onderwerp toe is gericht.
De hoek is slechts bij benadering
aangegeven.
3
Draai het scherm naar u toe.
Normaal gesproken hebt u het
LCD-scherm naar u toe gedraaid.
Het LCD-scherm gebruiken
180°
175°
90°
Let bij het draaien van het LCD-scherm erop dat u het scharnier niet forceert
of breekt.
Klap het LCD-scherm in met het scherm naar binnen gericht wanneer
u de camera niet gebruikt. Dit is ter bescherming van het scherm.
Wanneer bij het maken van Live view-opnamen of films het LCD-scherm
naar het onderwerp toe is gedraaid, wordt er op het scherm een
gespiegeld beeld weergegeven.
De weergave wordt mogelijk net voor het inklappen van het LCD-scherm
uitgeschakeld. Dit is afhankelijk van de hoek van het LCD-scherm.
28
Als na het aanzetten van de camera het scherm met datum-/
tijdinstelling wordt weergegeven, raadpleeg dan pagina 30 voor
het instellen van de datum en tijd.
<1> : De camera is ingeschakeld.
<2> : De camera is uitgeschakeld
en werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet
gebruikt.
Als u de aan-uitschakelaar op <
1
> of
<
2
> zet, wordt de sensorreiniging
automatisch uitgevoerd. (Mogelijk hoort
u een zacht, kort geluid.) Tijdens het
reinigen van de sensor wordt <
f
>
op het LCD-scherm weergegeven.
Zelfs tijdens het reinigen van de sensor kunt u opnamen maken.
Door de ontspanknop half in te drukken (pag. 40), stopt u het
reinigen van de sensor en kunt u een opname maken.
Als u met de aan-uitschakelaar snel achter elkaar tussen <1>
en <2> wisselt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven. Dit is normaal en is geen defect.
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze ongeveer 1 minuut niet is gebruikt. Om de camera weer in
te schakelen, drukt u gewoon de ontspanknop half in (pag. 40).
U kunt de automatische uitschakeltijd wijzigen door middel van de
menu-instelling [5 Uitschakelen] (pag. 50).
De camera inschakelen
De zelfreinigende sensor
Automatisch uitschakelen
Als u de aan-uitschakelaar op <2> zet terwijl een opname op de kaart
wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven en wordt de camera
uitgeschakeld nadat de opname op de kaart is opgeslagen.
29
De camera inschakelen
Wanneer de aan-uitschakelaar op <1> staat, heeft het batterijniveau
een van de volgende zes niveaus. Een knipperend batterijpictogram
(b) geeft aan dat de batterij bijna leeg is.
Levensduur batterij
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E6-
batterij, zonder Live view-opnamen, en de testcriteria van de CIPA (Camera &
Imaging Products Association).
Mogelijke opnamen met batterijgreep BG-E9
Met LP-E6 x 2: Circa twee keer zoveel opnamen zonder de batterijgreep.
Met AA/LR6-alkalinebatterijen (bij 23 °C): Circa 550 opnamen zonder
gebruik van de flitser of circa 410 opnamen met 50% flitsgebruik.
Het batterijniveau controleren
Pictogram
Niveau (%)
100 - 70
69 - 50 49 - 20 19 - 10 9 - 1 0
Temperatuur Bij 23 °C Bij 0 °C
Geen flits Circa 1600 opnamen Circa 1400 opnamen
50% flits Circa 1100 opnamen Circa 1000 opnamen
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende bewerkingen:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname wordt gemaakt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt gebruikt.
Voor de bediening van het objectief wordt ook stroom van de batterij gebruikt.
Afhankelijk van het gebruikte objectief kan het maximumaantal opnamen lager zijn.
Zie pagina 153 voor het aantal mogelijke opnamen met Live view-opnamen.
Zie het menu [7 Accu-info] om de status van de batterij verder te
controleren (pag. 268).
Als AA-/LR6-batterijen worden gebruikt in batterijgreep BG-E9, wordt
een indicator met vier niveaus weergegeven. ([x/m] wordt niet
weergegeven.)
30
Als u de camera voor de eerste keer inschakelt of als de datum- en tijdinstellingen
zijn gereset, wordt het instelscherm Datum/tijd weergegeven. Volg stap 3 en 4 om de
datum en tijd in te stellen.
Houd er rekening mee dat de datum en tijd die
aan opnamen worden toegevoegd, worden gebaseerd op de ingestelde
datum en tijd. Zorg ervoor dat u de juiste datum en tijd instelt.
1
Geef het menu weer.
Druk op de knop <M> om het
menu weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [6] de
optie [Datum/tijd].
Druk op de toets <U> op de <9>
om het tabblad [6] te selecteren.
Druk op de toets <
V
> op de <
9
> om [
Datum/
tijd
] te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
3
Stel de datum en de tijd in.
Druk op de toets <
U
> op de <
9
> om
het getal van de datum of tijd te selecteren.
Druk op <
0
> zodat <
r
> wordt weergegeven.
Druk op de toets <
V
> op de <
9
> om
het getal in te stellen en druk vervolgens
op <
0
>. (Hiermee gaat u terug naar
s
.)
4
Verlaat de instelling.
Druk op de toets <
U
> op de <
9
> om [
OK
]
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X De datum/tijd wordt ingesteld en het
menu verschijnt weer.
3 De datum en tijd instellen
Als u de camera zonder batterij opbergt of als de batterij van de camera leeg raakt, gaat de
datum/tijdinstelling mogelijk verloren. Als dit gebeurt, stelt u de datum en tijd opnieuw in.
De ingestelde datum en tijd worden van kracht wanneer u bij stap 4 op <
0
> drukt.
31
1
Geef het menu weer.
Druk op de knop <M> om het
menu weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [6]
de optie [TaalK].
Druk op de toets <U> op de <9>
om het tabblad [6] te selecteren.
Druk op de toets <V> op de <9>
om [Taal
K] te selecteren (het derde
item van boven) en druk vervolgens
op <0>.
3
Stel de gewenste taal in.
Druk op de toets <V> op de <9>
om de taal te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X De interfacetaal wordt gewijzigd.
3 De interfacetaal selecteren
32
De camera is compatibel met SD-, SDHC- en SDXC-geheugenkaarten.
De opnamen worden opgeslagen op de kaart (afzonderlijk verkrijgbaar).
Zorg ervoor dat het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart
omhoog staat, zodat schrijven/wissen mogelijk is.
1
Open het klepje.
Schuif het klepje in de richting van
de pijlen om het te openen.
2
Plaats de kaart.
Plaats de kaart met de bovenzijde
naar u toe zoals afgebeeld in de
illustratie.
Steek de kaart in zijn geheel recht
naar binnen.
3
Sluit het klepje.
Sluit het klepje en schuif het in de
richting van de pijlen totdat het
dichtklikt.
Als u de aan-uitschakelaar op <1>
zet, blijft de lees-/schrijfindicator
knipperen en wordt het aantal
mogelijke opnamen op het LCD-
paneel weergegeven.
De SD-kaart plaatsen en verwijderen
De kaart plaatsen
Schuifje voor schrijfbeveiliging
Maximumaantal opnamen
Het aantal mogelijke opnamen is afhankelijk van de resterende
capaciteit van de kaart, de instelling voor de opnamekwaliteit, de ISO-
snelheid, enzovoort.
Door de menuoptie [
1
Ontspan sluiter zonder kaart
] in te stellen op
[
Uitschakelen
], voorkomt u dat u vergeet een kaart te plaatsen (pag. 278).
33
De SD-kaart plaatsen en verwijderen
1
Open het klepje.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Controleer of 'Opslaan...' niet wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
Controleer of de lees-/
schrijfindicator uit is en open
vervolgens het klepje.
2
Verwijder de kaart.
Duw de kaart voorzichtig in de
camera en laat de kaart vervolgens
los. De kaart steekt uit de camera.
Trek de kaart recht uit de camera en
sluit het klepje.
De kaart verwijderen
Lees-/schrijfindicator
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit dat er
opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist, of dat
gegevens worden overgebracht. Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt
of knippert, worden de volgende handelingen ten zeerste afgeraden.
Als u deze handelingen toch uitvoert, kunnen de opnamegegevens
beschadigd raken. Ook de kaart of de camera kan beschadigd raken.
Het klepje van de kaartsleuf openen.
De batterij verwijderen.
De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 106).
Raak de contactpunten van de kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen.
Als er een kaartfout op het LCD-scherm wordt weergegeven, verwijdert
u de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het
probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart kunt overbrengen naar een computer,
breng deze dan over en formatteer vervolgens de kaart met de camera
(pag. 48). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
SDHC- en SDXC-kaarten met UHS (Ultra High Speed) bieden een
maximale schrijfsnelheid van SD-snelheidsklasse 10.
34
1
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijlen wordt
aangegeven.
2
Bevestig het objectief.
Plaats de witte of rode markering op
het objectief op gelijke hoogte met de
markering van dezelfde kleur op de
camera. Draai het objectief in de
richting van de pijl totdat het vastklikt.
3
Stel op het objectief de focus-
instellingsknop in op <AF>
(automatische focus).
Als de knop is ingesteld op <MF>
(handmatige focus), kan niet
automatisch worden scherpgesteld.
4
Verwijder de voorste lensdop.
Een objectief bevestigen en verwijderen
Een objectief bevestigen
Witte markering
Rode markering
35
Een objectief bevestigen en verwijderen
Om in of uit te zoomen draait u de
zoomring op het objectief met uw
vingers.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan
voordat u scherpstelt. Wanneer u na
het scherpstellen aan de zoomring
draait, kan de scherpstelling
enigszins verloren gaan.
Druk op de objectiefontgrendelings-
knop en draai het objectief in de
richting van de pijl.
Draai het objectief totdat dit niet meer
verder kan en koppel het objectief los.
Bevestig de achterste lensdop op het
losgekoppelde objectief.
In- en uitzoomen
Stof vermijden
Vervang objectieven op een plaats die zoveel mogelijk stofvrij is.
Breng de cameradop aan op de camera wanneer u deze zonder objectief
bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
Het objectief verwijderen
36
Een objectief bevestigen en verwijderen
Voor eigenaars van een EF-S 18-200mm f/3.5-5.6 IS-
objectief:
U kunt ervoor zorgen dat het objectief
niet uitschuift als u deze ergens mee
naartoe neemt. Stel de zoomring in op
de groothoekzijde van 18 mm en schuif
vervolgens de zoomringvergrendelings-
schuif naar <LOCK>. De zoomring kan
alleen worden vergrendeld bij de
groothoekzijde.
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Als het voorste deel (de focusring) van het objectief tijdens het
automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan.
Beeldconversiefactor
Het beeldsensorformaat is
kleiner dan bij het 35mm-
filmformaat, waardoor de
brandpuntsafstand van het
objectief 1,6 keer zo lang lijkt.
Grootte beeldsensor
(22,3 x 14,9 mm)
Beeldformaat 35 mm
(36 x 24 mm)
37
Een lenskap die op het objectief is bevestigd, kan reflecties of lichtvlekken (lensflare)
verminderen doordat de kap lichtstralen tegenhoudt. De lenskap beschermt tevens
de voorkant van het objectief tegen bijvoorbeeld regendruppels, sneeuw en stof.
De lenskap is doorgaans afzonderlijk verkrijgbaar, maar wordt met
sommige objectievensets meegeleverd.
Bevestig de lenskap.
Draai de lenskap in de richting van
de pijl tot de kap goed is bevestigd.
1
Plaats de rode markering op de
lenskap op gelijke hoogte met de
rode markering op het objectief.
Plaats de rode markering <
o
> op de lenskap
op gelijke hoogte met de rode markering <
o
>
op de voorkant van het objectief.
2
Bevestig de lenskap.
Draai de lenskap in de richting van de pijl tot de
markering < > van de lenskap op gelijke hoogte
is met de markering <
o
> van het objectief.
De lenskap gebruiken
Een lenskap zonder markeringen bevestigen
Een lenskap met markeringen bevestigen
U kunt de lenskap verwijderen door de kap bij de onderkant vast te pakken terwijl u
eraan draait. Als u de lenskap bij de randen vastpakt, kan de kap vervormd raken.
Als de lenskap niet goed is bevestigd, kan de kap op de opname
zichtbaar zijn waarbij de randen van de opname er donker uit zien.
Verwijder de lenskap voordat u de ingebouwde flitser gebruikt. De lenskap kan
anders de flitser deels blokkeren en schaduw op de opname veroorzaken.
De lenskap kan worden opgeborgen door deze andersom op het objectief te bevestigen.
38
Wanneer u de ingebouwde Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van
het IS-objectief gebruikt, wordt bewegingsonscherpte gecorrigeerd
voor scherpere opnamen. Bij de hier uitgelegde procedure wordt het
EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS-objectief als voorbeeld gebruikt.
* IS betekent Image Stabilizer (beeldstabilisatie).
1
Zet de IS-schakelaar op <1>.
Zet ook de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
2
Druk de ontspanknop half in.
X Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
werkt nu.
3
Maak de opname.
Als de opname er onbewogen uitziet
in de zoeker, drukt u de ontspanknop
volledig in om de opname te maken.
Objectieven met Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt wellicht niet als het onderwerp
beweegt tijdens het belichtingsmoment.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is mogelijk niet effectief bij overmatige
beweging, zoals op een schommelende boot.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt als de focusinstellingsknop op
het objectief is ingesteld op <AF> of <MF>.
Als de camera op een statief is geplaatst, kunt u de batterij sparen door
de IS-schakelaar op <2> te zetten.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt zelfs als de camera op een
monopod is bevestigd.
Met bepaalde IS-objectieven kunt u de IS-modus automatisch
afstemmen op de opnameomstandigheden. De volgende objectieven
wisselen echter automatisch van IS-modus:
• EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS • EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS
• EF-S 15-85mm f/3.5-5.6 IS USM EF-S 18-200mm f/3.5-5.6 IS
39
Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts
totdat de negen AF-punten in de
zoeker scherp zijn.
Voor scherpe opnamen houdt u de camera stil om bewegingsonscherpte
te minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de camera stevig vast.
2. Houd het objectief onderaan vast met uw linkerhand.
3.
Druk de ontspanknop voorzichtig in met de wijsvinger van uw rechterhand.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
6. Voor een stabiele houding plaatst u een voet voor de andere.
Basisbediening
De scherpte van de zoeker aanpassen
De camera vasthouden
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt aanbevolen om de dioptrische aanpassingslens E te
gebruiken (10 typen, afzonderlijk verkrijgbaar).
Verticaal fotograferen
Horizontaal fotograferen
Zie pagina 57 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
40
Basisbediening
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken en u kunt de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en het automatische
belichtingssysteem dat de sluitertijd
en het diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt weergegeven op het
LCD-paneel en in de zoeker (0).
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
Bewegingsonscherpte voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan leiden tot
bewegingsonscherpte. Onscherpe opnamen kunnen hiervan het resultaat
zijn. Let op het volgende om bewegingsonscherpte te voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige pagina.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en
druk de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in.
Ontspanknop
Wanneer u in de creatieve modi op de knop <p> drukt, gebeurt
er hetzelfde als wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken, of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
zal de opname iets worden vertraagd.
Zelfs wanneer een menu of opname wordt weergegeven of wanneer u
een opname maakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus door
de ontspanknop half in te drukken.
41
Basisbediening
Draai aan het programmakeuzewiel
terwijl u de ver-/ontgrendelknop van het
programmakeuzewiel in het midden
ingedrukt houdt.
(1) Druk op een knop en draai aan
het instelwiel <6>.
Wanneer u op een knop zoals <
f
>,
<
R
> of <
i
> drukt, blijft de
desbetreffende functie zes seconden lang
(
9
) geselecteerd. Tijdens deze zes
seconden kunt u de gewenste instelling
maken met het instelwiel <
6
>.
Wanneer de functieselectie niet meer
actief is of als u de ontspanknop half
indrukt, is de camera klaar om een
opname te maken.
Gebruik dit instelwiel om de AF-modus,
de transportmodus, de ISO-snelheid,
de lichtmeetmethode, het AF-punt,
enzovoort te selecteren of in te stellen.
(2)
Draai alleen aan het instelwiel <
6
>.
Draai terwijl u in de zoeker of op het
LCD-paneel kijkt aan het instelwiel
<6> om de gewenste instelling te
selecteren.
Gebruik dit instelwiel om de sluitertijd,
het diafragma, enzovoort in te stellen.
Programmakeuzewiel
6 Selecteren met het hoofdinstelwiel
42
Basisbediening
(1) Druk op een knop en draai aan
het instelwiel <5>.
Wanneer u op een knop zoals <
f
>, <
R
>
of <
i
> drukt, blijft de desbetreffende functie
zes seconden lang (
9
) geselecteerd. Tijdens
deze zes seconden kunt u de gewenste
instelling maken met het instelwiel <
5
>.
Wanneer de functieselectie niet meer actief
is of als u de ontspanknop half indrukt, is de
camera klaar om een opname te maken.
Gebruik dit instelwiel om de AF-modus,
de transportmodus, de ISO-snelheid,
de lichtmeetmethode, het AF-punt,
enzovoort te selecteren of in te stellen.
(2)
Draai alleen aan het instelwiel <
5
>.
Draai terwijl u in de zoeker of op het
LCD-paneel kijkt aan het instelwiel <
5>
om de gewenste instelling te selecteren.
Gebruik dit instelwiel om de waarde voor de
belichtingscompensatie, het diafragma voor
handmatige belichting, enzovoort in te stellen.
In de creatieve modi kunt u de menu-instelling [6 5 vergrendelen]
instellen op [Inschakelen] om te voorkomen dat u per ongeluk aan het
snelinstelwiel draait en de volgende instellingen wijzigt:
Belichtingscompensatie (als de opnamemodus is ingesteld op
d
/
s
/
f
)
Diafragma-instelling met handmatige belichting
Diafragma-instelling met bulb-belichting
Wanneer [
5
vergrendelen: Inschakelen
] is ingesteld, kunt u met de knop
<
R
> onder het snelinstelwiel de instelling [
5
vergrendelen
] tijdelijk
annuleren, zodat u de bovenstaande instellingen kunt wijzigen. Druk op de knop
<
R
> (
0
) en draai vervolgens aan het instelwiel <
5
>. (
8
in filmmodus.)
5 Selecteren met het snelinstelwiel
De knop UNLOCK gebruiken
43
Basisbediening
Met deze knop kunt u het AF-punt
selecteren, de witbalans corrigeren,
het AF- of vergrotingskader
verplaatsen tijdens Live view-
opnamen of over de opname schuiven
in de vergrote weergave. U kunt op de
knop in acht richtingen drukken.
Bij menu's en het scherm Snel instellen
werkt de multifunctionele knop alleen in
de richtingen <
V
> en <
U
>.
Schakel de verlichting van het LCD-
paneel in (9) of uit door op de knop
<U> te drukken. Wanneer u bij een
bulb-opname de ontspanknop volledig
indrukt, wordt de verlichting van het
LCD-paneel uitgeschakeld.
Nadat u een aantal keren op de knop <
B
> hebt gedrukt, worden de
opname-instellingen weergegeven. Wanneer de opname-instellingen zijn
weergegeven, kunt u aan het programmakeuzewiel draaien om de
instellingen voor elke opnamemodus te bekijken (pag. 266). Druk op
de knop <
Q
> om over te schakelen naar het scherm Snel instellen
(pag. 44, 67). Druk op de knop <
B
> om de weergave uit te schakelen.
9 De multifunctionele knop gebruiken
U LCD-paneelverlichting
Opname-instellingen weergeven
44
U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCD-
scherm rechtstreeks selecteren en instellen. Dit wordt het scherm
Snel instellen genoemd.
1
Geef het scherm Snel instellen
weer.
Druk op de knop <Q>.
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (7).
2
Stel de gewenste functie in.
Druk op de toetsen <V> <U> op
de <9> om de functie te selecteren.
X De naam van de geselecteerde
functie wordt onder in het scherm
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
5> of
<6> om de instelling te wijzigen.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
X Het LCD-scherm wordt uitgeschakeld
en de vastgelegde opname wordt
weergegeven.
Q Het scherm Snel instellen gebruiken
Basismodi Creatieve modi
In de basismodi zijn de selecteerbare functies afhankelijk van de gekozen
opnamemodus. (pag. 67).
45
Q Het scherm Snel instellen gebruiken
Selecteer de functie in het scherm
Snel instellen en druk op <0>.
Het instellingenscherm van de functie
wordt weergegeven (met uitzondering
van de sluitertijd en het diafragma).
Draai aan het instelwiel <
5
> of <
6
>
om de instelling te wijzigen. Bij bepaalde
instellingen kunt u ook op de toets <
U
>
drukken om de instelling te wijzigen.
Druk op <0> om de instelling te
voltooien en ga terug naar het
scherm Snel instellen. Wanneer het
scherm <Q>, < > of < > is
weergegeven, kunt u terugkeren naar
het scherm Snel instellen door op de
knop <M> te drukken.
Namen van onderdelen in het scherm Snel instellen
Weergave met functie-instellingen
Sluitertijd (pag. 114)
Transportmodus (pag. 81)
Digitale horizon (pag. 127)
AF-modus (pag. 76)
Witbalans (pag. 96)
Opnamemodus* (pag. 20)
Lichte tonen prioriteit* (pag. 255)
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) (pag. 101)
Meetmethode (pag. 119)
AF-punt (pag. 78)
Beeldstijl (pag. 90)
Belichtingscompensatie/
AEB-instelling (pag. 121)
Flitsbelichtingscompensatie
(pag. 132)
ISO-snelheid (pag. 88)
Aangepaste bediening
(pag. 257).
Opnamekwaliteit (pag. 84)
Diafragma (pag. 116)
Functies met een sterretje kunnen niet worden ingesteld via het scherm Snel instellen.
<0>
Ð
46
In de menu's kunt u verschillende functies instellen, zoals de opnamekwaliteit,
datum/tijd enzovoort. Kijk naar het LCD-scherm en druk op de knop <
M
>
op de achterkant van de camera om het menuscherm weer te geven. Gebruik
vervolgens de toetsen <
V
> <
U
> en de knop <
0
>.
3 Menugebruik
<V> <U>
Tabblad
Menu-items
Menu-
instellingen
1 Opname
LCD-scherm
5 Instellingen
9 My Menu
Knop <0>
3 Weergave
In de basismodi, creatieve modi en filmmodus worden andere
tabbladen en menuopties weergegeven.
Menuscherm
Basismodi Filmmodus
Creatieve modi
Knop <M>
8
Persoonlijke
voorkeuze
47
3 Menugebruik
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer een tabblad.
Druk op de toets <U> om een
menutabblad te selecteren.
3
Selecteer het gewenste item.
Druk op de toets <V> om het item
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
4
Selecteer de instelling.
Druk op de toets <
V
> of <
U
> om de
gewenste instelling te selecteren. (Voor het
selecteren van bepaalde instellingen dient u
op de toets <
V
> of <
U
> te drukken.)
De huidige instelling wordt blauw weergegeven.
5
Stel de gewenste optie in.
Druk op <0> om de instelling vast te
leggen.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M> om terug te
gaan naar de weergave met opname-
instellingen.
Procedure voor menu-instellingen
Bij stap 2 kunt u ook aan het instelwiel <6> draaien. Bij stap 4 kunt u
ook aan het instelwiel <5> draaien. Dit is afhankelijk van de instelling.
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit gegaan
dat u op de knop <
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
Op pagina 278 vindt u een lijst met menufuncties.
48
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met de camera formatteren.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle
opnamen en gegevens op de kaart verwijderd. Zelfs beveiligde
opnamen worden verwijderd dus controleer of er geen
opnamen op de kaart staan die u wilt bewaren. Breng de
opnamen indien nodig over naar een computer of een ander
opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
1
Selecteer [Formatteren].
Selecteer op het tabblad [5] de
optie [Formatteren] en druk
vervolgens op <0>.
2
Formatteer de kaart.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De kaart wordt geformatteerd.
X Wanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Druk voor low-levelformattering op de
knop <L> om [Low level format]
van een <X> te voorzien en
selecteer [OK].
Voordat u begint
3 De kaart formatteren
49
Voordat u begint
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of een
computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 291).
Gebruik [Formatteren] in de volgende gevallen:
Low-levelformattering
Voer een low-levelformattering uit als de opname- of leessnelheid van
de kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen.
Aangezien bij low-levelformattering alle sectoren op de kaart die opname-
informatie kunnen bevatten worden gewist, duurt het formatteren wat
langer dan normale formattering.
U kunt de low-levelformattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de
kaart gewoon gebruiken.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie.
De eigenlijke gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening
mee wanneer u de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit,
dient u een low-levelformattering uit te voeren of de kaart fysiek
onbruikbaar te maken om te voorkomen dat persoonlijke gegevens in
handen van derden kunnen komen.
Voordat u een nieuwe Eye-Fi-kaart gebruikt, moet de software voor de
kaart op uw computer worden geïnstalleerd. Vervolgens formatteert u de
kaart met de camera.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt
weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.
Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een
licentie is verleend door Microsoft.
50
Voordat u begint
U kunt de automatische uitschakeltijd instellen, zodat de camera
automatisch wordt uitgeschakeld als deze gedurende een bepaalde tijd niet
is gebruikt. Als u niet wilt dat de camera automatisch wordt uitgeschakeld,
zet u deze functie op [
Uit
]. Nadat de camera is uitgeschakeld, kunt u deze
weer inschakelen door op de ontspanknop of een andere knop te drukken.
1
Selecteer [Uitschakelen].
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Uitschakelen] en druk vervolgens
op <0>.
2
Stel de gewenste tijd in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
U kunt instellen hoe lang de foto direct na de opname op het LCD-scherm
wordt weergegeven. Als u wilt dat de camera de opname blijft weergeven, stelt
u [
Vastzetten
] in. Als u de opname niet wilt laten weergeven, stelt u [
Uit
] in.
1
Selecteer [Kijktijd].
Selecteer op het tabblad [
1
] de optie
[
Kijktijd
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Stel de gewenste tijd in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
3
De uitschakeltijd/automatisch uitschakelen instellen
3 De kijktijd instellen
Zelfs wanneer [
Uit
] is ingesteld, wordt het LCD-scherm automatisch na 30 minuten
uitgeschakeld om stroom te besparen. (De camera zelf wordt niet uitgeschakeld.)
Als [
Vastzetten
] is ingesteld, wordt de opname weergegeven totdat de camera wordt
uitgeschakeld omdat de ingestelde tijd voor automatische uitschakeling is verstreken.
51
Voordat u begint
De opname-instellingen en menu-instellingen van de camera kunnen
worden teruggezet op de standaardinstellingen.
1
Selecteer
[Wis alle camera-instellingen].
Selecteer op het tabblad <7> de
optie [Wis alle camera-instellingen]
en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [
OK
] en druk vervolgens op <
0
>.
X
Als u [
Wis alle camera-instellingen
]
gebruikt, worden de volgende standaard-
instellingen van de camera hersteld:
3
De standaardinstellingen van de camera herstellen
N
Opname-instellingen
Instellingen voor opnamekwaliteit
AF-modus 1-beeld AF Kwaliteit 73
AF-puntselectie
Automatische selectie
Beeldstijl Standaard
Meetmethode
q (Meervlaks
meting)
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Standaard
ISO-snelheid A (Auto)
Correctie
helderheid randen
Inschakelen/
correctiegegevens
blijven behouden
ISO auto Max.: 3200
Transportmodus u (Enkelbeeld)
Bel.corr./AEB Geannuleerd
Kleurruimte sRGB
Witbalans Q (Auto)
Handmatige
witbalans
Geannuleerd
Flitsbelichtings-
compensatie
0 (Nul)
Witbalanscorrectie Geannuleerd
5 vergrendelen Uitschakelen WB-BKT Geannuleerd
Persoonlijke voorkeuze
Ongewijzigd Bestandnr. Continu
Auto. reiniging Inschakelen
Stofwisdata Gewist
52
Voordat u begint
Camera-instellingen
Instellingen voor
Live view-opnamen
Uitschakelen 1 min.
Live view-
opnamen
Inschakelen
Pieptoon Inschakelen
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen
AF-modus Live-modus
Rasterweergave
Uit
Kijktijd 2 sec. Aspectratio 3:2
Overbel. waarsch. Uitschakelen
Belichtings-
simulatie
Inschakelen
AF punt weerg. Uitschakelen
Histogram Helderheid Stille opname Modus 1
Spring met/
6
e (10 beelden)
Meettimer 16 sec.
Auto. roteren AanzD
LCD-helderheid
Instellingen voor filmopnamen
Datum/tijd Ongewijzigd Movie-belicht. Auto
Taal Ongewijzigd AF-modus Live-modus
Videosysteem Ongewijzigd AF met
ontspanknop
tijdens k
Uitschakelen
Weergaveopties
INFO.-knop
Alle items
geselecteerd
AF en
meetknoppen
voor
k
[0]
Cameragebruikers-
instelling
Ongewijzigd
kISO-stappen
Tussenstappen
van 1/3 stop
kLichte tonen
prioriteit
Uitschakelen
Copyright-
informatie
Ongewijzigd
Movie-
opn.formaat
1920x1080
Ctrl over HDMI Uitschakelen
Eye-Fi trans. Uit Geluidsopname Auto
My Menu
instellingen
Ongewijzigd
Stille opname Modus 1
Meettimer 16 sec.
Rasterweergave
Uit
53
2
Foto's maken met
basisfuncties
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de basismodi op het
programmakeuzewiel kunt gebruiken voor de beste resultaten.
In de basismodi hoeft u de camera alleen maar op het onderwerp te
richten en de opname te maken; de camera stelt alles automatisch in
(pag. 276). Bovendien kunnen de belangrijkste opname-instellingen
in de volautomatische modi niet worden gewijzigd, zodat slechte
opnamen als gevolg van foutieve handelingen worden voorkomen.
B
a
s
i
s
m
o
d
i
De functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
In de basismodi past de functie Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) de opname automatisch aan, zodat de
helderheid en het contrast optimaal worden ingesteld. Deze functie
is ook standaard ingeschakeld in de creatieve modi (pag. 101).
54
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <1>.
2
Richt een AF-punt op het onderwerp.
Bij het scherpstellen worden alle AF-
punten gebruikt. Meestal wordt er
scherpgesteld op het dichtstbijzijnde
object.
Het scherpstellen kan worden
vereenvoudigd door het middelste
AF-punt op het onderwerp te richten.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Als u de ontspanknop half indrukt,
begint de focusring van het objectief
te draaien om scherp te stellen op het
onderwerp.
X Het AF-punt waarop wordt
scherpgesteld, knippert gedurende
korte tijd rood. Op hetzelfde moment
is een pieptoon te horen en brandt
het focusbevestigingslampje <o>
in de zoeker.
X Indien noodzakelijk komt de
ingebouwde flitser automatisch te
voorschijn.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
X
De opname wordt circa 2 seconden op
het LCD-scherm weergegeven.
Als de ingebouwde flitser automatisch
tevoorschijn is gekomen, kunt u deze met
uw vingers weer naar binnen drukken.
1 Volautomatisch opnamen maken
AF-punt
Focusbevestigingslampje
55
1 Volautomatisch opnamen maken
Het focusbevestigingslampje
<
o
>
knippert en er is niet
scherpgesteld op het onderwerp.
Richt het AF-punt op een gedeelte met goed contrast en druk de
ontspanknop vervolgens half in (pag. 80). Ga iets achteruit als u te dicht
bij het onderwerp bent en probeer het nogmaals.
Soms knipperen meerdere AF-punten tegelijk.
In dat geval is op al deze AF-punten scherpgesteld. Zolang het AF-punt dat
op het gewenste onderwerp is gericht knippert, kunt u de opname maken.
De pieptoon blijft zachtjes aanhouden. (Het focusbevestigings-
lampje <o> brandt niet.)
Dit geeft aan dat de camera voortdurend scherpstelt op een bewegend
onderwerp. (Het focusbevestigingslampje <o> brandt niet.) U kunt een
scherpe opname maken van een bewegend onderwerp.
Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als u de ontspanknop half indrukt.
Wanneer de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> (handmatige
focus) staat, zet u deze op <AF> (automatische scherpstelling).
De flitser komt tevoorschijn bij daglicht.
Bij een onderwerp met tegenlicht kan de flitser tevoorschijn komen om
donkere schaduwen op het onderwerp lichter te maken.
Bij slecht licht flitst de ingebouwde flitser meerdere keren.
Als u de ontspanknop half indrukt, flitst de flitser mogelijk meerdere
keren, zodat beter automatisch kan worden scherpgesteld. Dit heet
het AF-hulplicht. Het AF-hulplicht heeft een bereik van circa 4 meter.
De opname is donker, ook al is de flitser gebruikt.
Het onderwerp was te ver weg. Het onderwerp moet zich binnen 5 meter
van de camera bevinden.
De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van de
opname is onnatuurlijk donker.
Het onderwerp bevond zich te dicht bij de camera en het objectief heeft
een schaduw veroorzaakt. Het onderwerp moet minstens 1 meter van de
camera verwijderd zijn. Als een kap op het objectief is bevestigd, moet
deze worden verwijderd voordat u een opname maakt met de flitser.
Veelgestelde vragen
56
Positioneer het onderwerp links of rechts, afhankelijk van de gehele opname,
om te zorgen voor een gebalanceerde achtergrond en een goed perspectief.
In de modus <1> (Automatisch) drukt u de ontspanknop half in om
scherp te stellen op een niet-bewegend onderwerp. De scherpstelling
wordt vergrendeld. U kunt de compositie vervolgens opnieuw bepalen
en de ontspanknop volledig indrukken om de opname te maken.
Dit heet 'focusvergrendeling'. Focusvergrendeling is ook mogelijk in
andere basismodi (behalve <5> Sport).
Als het onderwerp tijdens of na het scherpstellen in de modus <1>
(Automatisch) beweegt en de afstand tot de camera verandert, treedt
AI Servo AF in werking zodat voortdurend op het onderwerp wordt
scherpgesteld. Zolang u het AF-punt op het onderwerp blijft richten
terwijl u de ontspanknop half indrukt, wordt voortdurend scherpgesteld.
Druk de ontspanknop volledig in om de opname te maken.
1 Volautomatische technieken
De compositie opnieuw bepalen
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
57
1 Volautomatische technieken
Door op de knop <A> te drukken, kunt u opnamen maken terwijl het
beeld op het LCD-scherm van de camera wordt weergegeven. Dit heet
Live view-opnamen. Raadpleeg pagina 151 voor meer informatie.
1
Geef het beeld waarvan u een opname
wilt maken, op het LCD-scherm weer.
Druk op de knop <A>.
X Het beeld wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het middelste AF-punt < >
op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
X
De foto wordt gemaakt en de vastgelegde
opname wordt op het LCD-scherm weergegeven.
X
Nadat de kijktijd is verstreken, keert de
camera automatisch terug naar de modus
voor het maken van Live view-opnamen.
Druk op de knop <
A
> om de modus voor het
maken van Live view-opnamen te verlaten.
U kunt het LCD-scherm ook in andere richtingen draaien (pag. 27).
Live view-opnamen
Normale hoek Lage hoek Hoge hoek
58
Op plaatsen waar het gebruik van een flitser niet is toegestaan, gebruikt
u de modus <
7
> (Flitser uit). Deze modus is ook geschikt voor het
vastleggen van een bepaalde sfeer, bijvoorbeeld situaties met kaarslicht.
Als de nummerweergave in de zoeker knippert, dient u ervoor
te zorgen dat bewegingsonscherpte wordt voorkomen.
Bij slecht licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is,
knippert de sluitertijd in de zoeker. Houd de camera stil of gebruik
een statief. Als u een zoomlens gebruikt, gebruik dan de
groothoekzijde om te voorkomen dat de opname onscherp wordt
doordat de camera wordt bewogen.
Portretopnamen maken zonder flitser.
Bij slecht licht mag de persoon niet bewegen totdat de opname is
gemaakt. Als de persoon beweegt tijdens de belichting, kan hij of zij
onscherp op de opname komen te staan.
7 De flitser uitschakelen
Opnametips
59
In tegenstelling tot de modus <1> Automatisch waarbij de camera
alles instelt, biedt de modus <C> Automatisch/creatief u de
mogelijkheid om op eenvoudige wijze de scherptediepte,
transportmodus en flitser in te stellen.
U kunt bovendien de sfeer selecteren die u in uw opnamen wilt
vastleggen. De standaardinstelling is dezelfde als de modus <1>
(Automatisch).
* CA staat voor Creative Auto (Automatisch/creatief).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <C>.
2
Druk op de knop <Q>.
X Het scherm Snel instellen wordt op
het LCD-scherm weergegeven.
3
Selecteer een functie.
Druk op de toets <V> om een
functie te selecteren.
X Onder aan het scherm wordt een
korte beschrijving van de
geselecteerde functie weergegeven.
Zie pagina 60-61 voor informatie over
het instellen van elke functie.
4
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
C Creatieve automatische opnamen
Als u de opnamemodus wijzigt of de camera uitschakelt, worden de
standaardinstellingen voor creatieve automatische opnamen hersteld.
De instellingen voor de zelfontspanner en de afstandsbediening blijven
echter behouden.
C Creatieve automatische opnamen
60
(1) Opname via sfeerselectie
U kunt de sfeer instellen die u in uw opnamen wilt vastleggen. Druk
op de toets <U> om de gewenste sfeer te selecteren. U kunt ook
aan het instelwiel <5> of <6> draaien om de sfeer te selecteren.
Raadpleeg pagina 68 voor meer informatie.
(2) De achtergrond onscherper/scherper maken
Als u de indexmarkering naar links beweegt, wordt de achtergrond
minder scherp weergegeven. Als u de markering naar rechts
beweegt, wordt de achtergrond scherper weergegeven. Zie
'Portretfoto's maken' op pagina 62 als u de achtergrond onscherp
wilt weergeven. Druk op de toets <U> om het gewenste effect in
te stellen. U kunt ook aan het instelwiel <5> of <6> draaien.
Afhankelijk van het objectief en de opnameomstandigheden ziet de
achtergrond er niet zo onscherp uit. U kunt deze instelling niet
wijzigen (grijs weergegeven) zolang de ingebouwde flitser omhoog
staat. Als de flitser wordt gebruikt, wordt deze instelling niet
toegepast.
Sluitertijd
(1)
(2)
(3)
Batterijniveau
Maximumaantal
opnamen
Maximale
opnamereeks
ISO-snelheid
Opnamekwaliteit
Diafragma
61
C Creatieve automatische opnamen
(3) Transportmodus/Flitsen
Wanneer u op <0> drukt, worden de instellingenschermen voor
transportmodus en flitsen weergegeven. Kies de gewenste instelling
en druk op <0> om de instelling te voltooien en terug te keren naar
het scherm Snel instellen.
Transportmodus: Draai aan het instelwiel <6> om de gewenste
instelling te kiezen.
<i> (Continue opnamen met lage snelheid): er worden
onafgebroken opnamen gemaakt met circa 3 frames per
seconde (fps).
<Q> (Zelfontspanner: 10 sec./Afstandsbediening): Wanneer u
de ontspanknop indrukt, wordt de opname gemaakt na een
vertraging van 10 seconden. Zie de opmerkingen bij
'De zelfontspanner gebruiken' op pagina 82. Ook opnamen
met de afstandsbediening zijn mogelijk (pag. 126).
* U kunt de transportmodus op het LCD-paneel ook instellen wanneer het
scherm Snel instellen niet wordt weergegeven. Kijk naar het LCD-paneel,
druk op de knop <R> en draai aan het instelwiel <5> of <6> om de
gewenste instelling te kiezen.
Flitsen: Druk op de toets <U> om de gewenste instelling te
kiezen.
<a> (Autom. flits), <D> (Flitser aan) of <b> (Flitser uit) kunnen
worden geselecteerd.
62
De modus <2> (Portret) maakt de achtergrond onscherp, zodat
personen duidelijker naar voren komen. Ook worden de tinten van
de huid en het haar zachter gemaakt dan in de modus <1>
(Automatisch).
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond,
hoe beter.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe
waziger de achtergrond eruit ziet. Het onderwerp steekt ook beter af
tegen een effen, donkere achtergrond.
Gebruik een teleobjectief.
Als u over een zoomlens beschikt, kunt u de telezijde gebruiken om
het frame te vullen met het onderwerp vanaf het middel. Kom indien
nodig dichterbij.
Stel scherp op het gezicht.
Controleer of het AF-punt op het gezicht rood knippert.
2 Portretfoto's maken
Opnametips
Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kunt u continue opnamen maken
van verschillende poses en gelaatsuitdrukkingen. (maximaal circa 3
opnamen per seconde)
Indien noodzakelijk komt de ingebouwde flitser automatisch te voorschijn.
63
Gebruik de modus <3> (Landschap) voor panoramafoto's, opnamen
in de avond of om op alles van dichtbij tot veraf scherp te stellen.
Groene en blauwe tinten worden levendiger en scherper dan bij <1>
(Automatisch).
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde.
Wanneer u de groothoekzijde van een zoomlens gebruikt, wordt
beter scherpgesteld op onderwerpen die dichtbij of ver weg zijn
dan met de telezijde. Het geeft landschappen ook meer breedte.
's Avonds opnamen maken.
De modus <3> is ook erg geschikt voor
opnamen in de avonduren, omdat de
ingebouwde flitser is uitgeschakeld.
Gebruik een statief om bewegings-
onscherpte te voorkomen. Als u 's avonds
een opname van een persoon wilt maken,
zet u het programmakeuzewiel op <6>
(Nacht portret) en gebruikt u een statief
(pag. 66).
3 Landschapsfoto's maken
Opnametips
64
Wanneer u bloemen of kleine onderwerpen van dichtbij wilt fotograferen,
gebruikt u hiervoor de modus <
4
> (Close-up). Gebruik een macro-
objectief (afzonderlijk verkrijgbaar) om kleine onderwerpen veel groter
te laten uitkomen.
Gebruik een eenvoudige achtergrond.
Bloemen en dergelijke steken beter af tegen een eenvoudige
achtergrond.
Nader het onder onderwerp zo dicht mogelijk.
Controleer de minimale scherpstelafstand van het objectief.
Sommige objectieven zijn voorzien van aanduidingen zoals
<40,45 m>. De minimale focusafstand van het objectief wordt
gemeten vanaf de scherpstelvlakmarkering <V> op de camera
tot het onderwerp. Als u te dicht bij het onderwerp staat, knippert
het focusbevestigingslampje <o>.
Bij weinig licht gaat de ingebouwde flitser af. Als u te dicht bij het
onderwerp staat en de onderzijde van de opname er donker uitziet,
dient u de afstand tussen u en het onderwerp te vergroten.
Gebruik bij een zoomlens de telezijde.
Het onderwerp ziet er groter uit als u bij een zoomlens de telezijde gebruikt.
4 Close-ups maken
Opnametips
65
Gebruik de modus <5> (Sport) voor het fotograferen van een
bewegend onderwerp, bijvoorbeeld een rennend kind of een rijdende
auto.
Gebruik een teleobjectief.
Het gebruik van een teleobjectief wordt aanbevolen, omdat u
hiermee op grote afstand kunt fotograferen.
Gebruik het middelste AF-punt om scherp te stellen.
Richt het middelste AF-punt op het onderwerp en druk de
ontspanknop vervolgens half in om automatisch scherp te stellen.
Tijdens het automatisch scherpstellen blijft u een zachte pieptoon
horen. Als niet kan worden scherpgesteld, gaat het
focusbevestigingslampje <o> knipperen.
Druk de ontspanknop volledig in om de opname te maken. Als u de
ontspanknop ingedrukt houdt, worden continue opnamen (maximaal
circa 5,3 opnamen per seconde) en automatisch scherpstellen actief.
5
Opnamen maken van bewegende onderwerpen
Opnametips
Bij weinig licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is,
knippert de sluitertijd in de linkerbenedenhoek. Houd de camera stil en
maak de opname.
66
Gebruik de modus <6> (Nacht portret) als u 's avonds iemand wilt
fotograferen en een natuurlijk uitziende belichting in de achtergrond
wilt hebben.
Gebruik een groothoekobjectief en een statief.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde om in het donker een
panorama-effect te verkrijgen. Gebruik tevens een statief om
bewegingsonscherpte te voorkomen.
De persoon moet zich binnen 5 meter van de camera bevinden.
Bij slecht licht gaat de ingebouwde flitser automatisch af voor een
goede belichting van de persoon. De effectieve afstand van de
ingebouwde flitser is 5 meter van de camera.
Maak ook opnamen met <1> (Automatisch).
Omdat bewegingsonscherpte vaker voorkomt bij avondopnamen,
wordt aanbevolen om tevens te fotograferen met <1>
(Automatisch).
6 's Avonds portretfoto's maken
Opnametips
Laat het onderwerp zich niet bewegen, ook niet nadat er is geflitst.
Als u ook de zelfontspanner gebruikt, knippert het lampje van de
zelfontspanner kort wanneer de opname wordt gemaakt.
67
In de basismodi kunt u op de knop <Q> drukken om het scherm Snel
instellen weer te geven. In de onderstaande tabel worden de functies
vermeld die met het scherm Snel instellen in elke basismodus kunnen
worden ingesteld. Zie pagina 44 voor de instellingsprocedure.
Instelbare functies in het scherm Snel instellen in de basismodi.
o: automatisch ingesteld k: door gebruiker in te stellen
: niet in te stellen
Q Het scherm Snel instellen
Functie
1
(pag.
54)
7
(pag.
58)
C
(pag.
59)
2
(pag.
62)
3
(pag.
63)
4
(pag.
64)
5
(pag.
65)
6
(pag.
66)
Transport
Enkelbeeld
k k k k k k
Continue
opname
Lage snelheid
k k
Hoge snelheid
k
Zelfontspanner: 10 sec./Afstandsbediening
k k k k k k k k
Flitsen
Automatisch flitsen
o k o o o
Flitser aan
k
Flitser uit
o k o o
Opname via sfeerselectie (pag. 68)
k k k k k k
Opname via licht of scènetype (pag. 71)
k k k k
De achtergrond onscherper/scherper maken (pag. 60)
k
68
U kunt de sfeer selecteren die u voor de opname wilt gebruiken, behalve
wanneer de basismodus <
1
> (Automatisch) of <
7
> (Flitser uit) is ingesteld.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op een van de volgende modi:
<C> <2> <3> <4> <5> <6>
2
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A> om over te
schakelen naar Live view-opnamen.
3
Selecteer de gewenste sfeer in
het scherm Snel instellen.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de toets <
V
> om [
Standaard
] te
selecteren. [
Opname via sfeerselectie
]
wordt onder in het scherm weergegeven.
Druk op de toets <U> om de
gewenste sfeer te selecteren.
X
Op het LCD-scherm wordt weergegeven
hoe de opname eruit zal zien met de
geselecteerde sfeerinstelling.
Opname via sfeerselectie
Sfeer 1 7 C 2 3 4 5 6 Sfeereffect
(1) Standaard
k k k k k k
Geen instelling
(2) Levendig
k k k k k k
Zwak / Standaard / Sterk
(3) Soft
k k k k k k
Zwak / Standaard / Sterk
(4) Warm
k k k k k k
Zwak / Standaard / Sterk
(5) Intens
k k k k k k
Zwak / Standaard / Sterk
(6) Koel
k k k k k k
Zwak / Standaard / Sterk
(7) Helderder
k k k k k k
Zwak / Normaal / Sterk
(8) Donkerder
k k k k k k
Zwak / Normaal / Sterk
(9) Monochroom
k k k k k k
Blauw / Z/W / Sepia
69
Opname via sfeerselectie
4
Stel het sfeereffect in.
Druk op de toets <V> om de
effectenbalk te selecteren. [Effect]
wordt dan onder in het scherm
weergegeven.
Druk op de toets <U> om het
gewenste effect te selecteren.
5
Maak de opname.
Druk op de ontspanknop om een
opname te maken terwijl de Live
view-opname wordt weergegeven.
Druk op de knop <A> om de modus
voor het maken van Live view-
opnamen te verlaten en weer
opnamen te maken met de zoeker.
Druk vervolgens de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken.
Wanneer u de aan-uitschakelaar op
<2> zet of de opnamemodus
wijzigt, wordt de instelling teruggezet
naar [Standaard].
De Live view-opname die met de toegepaste sfeerinstelling wordt
weergegeven, komt niet exact overeen met de eigenlijke foto die u maakt.
Bij gebruik van de flitser is het sfeereffect mogelijk minimaal.
Bij fel licht buiten komt de Live view-opname die u op het scherm ziet,
mogelijk niet exact overeen met de helderheid of sfeer in de eigenlijke foto die
u maakt. Stel het menu [
6
LCD-helderheid
] in op 4 en kijk naar de Live
view-opname, waarbij het licht van buiten geen invloed heeft op het scherm.
Als u niet wilt dat de Live view-opname wordt weergegeven wanneer u
functies instelt, drukt u na stap 1 op de knop <Q>. Wanneer u op de knop
<Q> drukt, wordt het scherm Snel instellen weergegeven. Na het instellen
van [Opname via sfeerselectie] en [Opname via licht of scènetype] kunt
u vervolgens de opname met behulp van de zoeker maken.
Opname via sfeerselectie
70
Sfeerinstellingen
(1) Standaard
Standaardopnamekenmerken voor de respectievelijke opnamemodus. Let op:
<
2
> heeft opnamekenmerken die zijn geoptimaliseerd voor portretfoto's en
<
3
> is geoptimaliseerd voor landschapsfoto's. Elke sfeer is een aanpassing
van de opnamekenmerken van de respectievelijke opnamemodus.
(2) Levendig
Het onderwerp wordt scherp en levendig weergegeven. Met deze sfeerinstelling
ziet de foto er indrukwekkender uit dan met de instelling [
Standaard
].
(3) Soft
Het onderwerp wordt zachter en subtieler weergegeven.
Geoptimaliseerd voor portretten, huisdieren, bloemen enzovoort.
(4) Warm
Het onderwerp wordt zachter met warmere kleuren weergegeven.
Geoptimaliseerd voor portretten, huisdieren en andere onderwerpen
die u een warme sfeer wilt geven.
(5) Intens
De algehele helderheid wordt iets verminderd, terwijl het onderwerp
wordt benadrukt voor een intensere sfeer. Mensen of levende
onderwerpen vallen hierdoor meer op.
(6) Koel
De algehele helderheid wordt iets verminderd waarbij koelere
kleurtinten worden toegepast. Een onderwerp in de schaduw komt
hierdoor kalmer en imposanter over.
(7) Helderder
De opname wordt lichter weergegeven.
(8) Donkerder
De opname wordt donkerder weergegeven.
(9) Monochroom
De opname is monochroom. U kunt de monochroomkleur instellen
op zwart-wit, sepia of blauw.
71
In de basismodi <2> (Portret), <3> (Landschap), <4> (Close-up)
en <5> (Sport) kunt u opnamen maken waarbij de instellingen
overeenkomen met de lichtomstandigheden of type scène. In de
meeste situaties voldoet [Stand. inst.], maar als de instellingen zijn
aangepast aan de lichtomstandigheden of type scène, zal de opname
nauwkeuriger overeenkomen met wat u ziet.
Als u deze functie gebruikt in combinatie met [Opname via
sfeerselectie] (pag. 68), dient u deze eerst in te stellen voor
betere resultaten.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op een van de volgende modi:
<2> <3> <4> <5>
2
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A> om over te
schakelen naar Live view-opnamen.
Opname via licht of scènetype
Licht of scène 1 7 C 2 3 4 5 6
(1) Stand. inst.
k k k k
(2) Daglicht
k k k k
(3) Schaduw
k k k k
(4) Bewolkt
k k k k
(5) Kunstlicht
k k k
(6) TL-licht
k k k
(7) Zonsondergang
k k k k
Opname via licht of scènetype
72
3
Selecteer in het scherm Snel
instellen het type licht of scène.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de toets <V> om [Stand.
inst.] te selecteren. [Opname via
licht of scènetype] wordt onder in
het scherm weergegeven.
Druk op de toets <U> om het type
licht of scène te selecteren.
X Op het LCD-scherm wordt
weergegeven hoe de opname eruit
zal zien met het geselecteerde type
licht of scène.
4
Maak de opname.
Druk op de ontspanknop om een
opname te maken terwijl de Live
view-opname wordt weergegeven.
Druk op de knop <A> om de modus
voor het maken van Live view-
opnamen te verlaten en weer
opnamen te maken met de zoeker.
Druk vervolgens de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken.
Wanneer u de aan-uitschakelaar op
<2> zet of de opnamemodus
wijzigt, wordt de instelling teruggezet
naar [Stand. inst.].
Bij het gebruik van de flitser wordt de [Stand. inst.] van kracht.
Als u deze functie samen met [Opname via sfeerselectie] wilt instellen,
kiest u de [Opname via licht of scènetype] die het beste past bij de
sfeer die u hebt ingesteld. Wanneer u bijvoorbeeld [Zonsondergang]
hebt gekozen, worden warme kleuren benadrukt; dit past wellicht niet bij
de sfeer die u hebt ingesteld. Controleer eerst de Live view-opname om
te zien hoe de foto eruit zal zien voordat u de opname maakt.
73
Opname via licht of scènetype
Instellingen voor type licht of scène
(1) Stand. inst.
Dit is de standaardinstelling.
(2) Daglicht
Voor onderwerpen in zonlicht. Hiermee zien blauwe luchten en
groene gebieden zoals bomen en struiken er natuurlijker uit en
worden lichtgekleurde bloemen beter weergegeven.
(3) Schaduw
Voor onderwerpen in de schaduw. Geschikt voor huidtinten die
mogelijk te blauwachtig worden weergegeven of lichtgekleurde
bloemen.
(4) Bewolkt
Voor onderwerpen bij een bewolkte lucht. Huidtinten en
landschappen die op een bewolkte dag er mat uit kunnen zien,
worden warmer weergegeven. Werkt ook bij lichtgekleurde bloemen.
(5) Kunstlicht
Voor onderwerpen die door kunstlicht worden verlicht. Vermindert de
roodoranje kleurzweem die door kunstlicht wordt veroorzaakt.
(6) TL-licht
Voor onderwerpen die door TL-licht worden verlicht. Geschikt voor
alle typen TL-verlichting.
(7) Zonsondergang
Geschikt voor het vastleggen van de indrukwekkende kleuren van
een zonsondergang.
74
75
3
De AF- en
transportmodi instellen
De zoeker heeft negen AF-punten.
Door handmatig een geschikt AF-
punt te selecteren, kunt u opnamen
maken met automatische
scherpstelling, waarbij u de
compositie van de opname naar
wens samenstelt.
U kunt ook de AF-modus en de transportmodus
selecteren die het meest geschikt zijn voor de
opnameomstandigheden en het onderwerp.
Het pictogram M rechtsboven de paginatitel geeft aan dat
de functie alleen in de creatieve modi (d/ s/ f/ a/ F)
kan worden gebruikt.
In de basismodi worden de AF-modus, het AF-punt en de
transportmodus automatisch ingesteld.
<AF> staat voor Auto Focus, of automatische scherpstelling. <MF>
staat voor Manual Focus, of handmatige focus.
76
U kunt de AF-modus selecteren die bij de opnameomstandigheden en
het onderwerp past. In de basismodi wordt de meest geschikte AF-
modus automatisch ingesteld.
1
Stel op het objectief de
focusinstellingsknop in op <AF>.
2
Stel het programmakeuzewiel in
op een creatieve modus.
3
Druk op de knop <f>. (9)
4
Selecteer de AF-modus.
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>
of <5>.
X: 1-beeld AF
9: AI Focus AF
Z: AI Servo AF
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Wanneer er is scherpgesteld, knippert het AF-punt waarop is
scherpgesteld gedurende korte tijd rood en gaat tevens het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker branden.
Bij meervlaksmeting wordt de belichting ingesteld op het moment
dat op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de
scherpstelling vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe
beeldcompositie maken.
f: De AF-modus selecterenN
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
77
f: De AF-modus selecterenN
Deze AF-modus is geschikt voor bewegende onderwerpen waarbij
de scherpstelafstand telkens verandert. Zolang u de ontspanknop
half ingedrukt houdt, blijft de camera continu op het onderwerp
scherpstellen.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt
gemaakt.
Bij automatische AF-puntselectie (pag. 78) stelt de camera scherp op
het middelste AF-punt. Als het onderwerp zich tijdens het scherpstellen
van het middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera het onderwerp
volgen zolang dit nog binnen het bereik van een ander AF-punt valt.
In de modus AI Focus AF schakelt de AF-modus automatisch van
1-beeld AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt.
Als het onderwerp in beweging komt nadat er in de modus 1-beeld
AF op is scherpgesteld, signaleert de camera deze beweging en
schakelt de AF-modus automatisch over naar AI Servo AF.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-modus
Als u niet kunt scherpstellen, gaat het focusbevestigingslampje <o> in
de zoeker knipperen. In dit geval kan er geen opname worden gemaakt,
ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Maak een nieuwe
beeldcompositie en probeer opnieuw scherp te stellen. Of zie 'Wanneer
niet automatisch kan worden scherpgesteld' (pag. 80).
Als [1 Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u geen pieptoon
als er op het onderwerp is scherpgesteld.
In de modus AI Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als op het
onderwerp is scherpgesteld. Ook gaat het focusbevestigingslampje <o>
in de zoeker niet branden.
Wanneer in de modus AI Focus AF met actieve Servo-modus op het
onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon.
Het focusbevestigingslampje <o> in de zoeker gaat echter niet branden.
78
Selecteer een van de negen AF-punten waarop u wilt scherpstellen. In
de basismodi kunt u het AF-punt niet selecteren omdat dit automatisch
wordt geselecteerd.
1
Druk op de knop <S>. (9)
X Het geselecteerde AF-punt wordt
weergegeven in de zoeker en op
het LCD-paneel.
Als alle AF-punten in de zoeker
oplichten, wordt automatische
AF-puntselectie ingeschakeld.
2
Selecteer het AF-punt.
Wanneer u op <0> drukt, wordt
er geschakeld tussen het middelste
AF-punt en automatische AF-
puntselectie.
Wanneer u aan het instelwiel <6>
of <5> draait, verschuift de AF-
puntselectie in de desbetreffende
richting.
Als alle AF-punten oplichten, wordt
automatische AF-puntselectie
ingeschakeld.
De AF-puntselectie verschuift in de
richting waarin u <9> duwt. Als u
<9> in dezelfde richting duwt,
schakelt u tussen handmatige en
automatische AF-puntselectie.
Druk op <0> om het middelste
AF-punt te selecteren.
S Het AF-punt selecterenN
Selecteren met het instelwiel
Selecteren met de multifunctionele knop
79
S Het AF-punt selecterenN
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser een paar keer kort wanneer
u de ontspanknop half indrukt. Daarmee wordt het onderwerp belicht,
zodat automatisch scherpstellen makkelijker is.
Maximaal diafragma: tot f/5.6
Bij alle AF-punten zijn AF-kruismetingspunten mogelijk gevoelig voor
zowel verticale als horizontale lijnen. Houd er rekening mee dat bij
bepaalde objectieven (pag. 307) de AF-punten in het buitengebied niet
als kruismetingspunten functioneren.
Maximaal diafragma: tot f/2.8*
Bij het middelste AF-punt zijn zeer nauwkeurige AF-kruismetingspunten
mogelijk gevoelig voor zowel verticale als horizontale lijnen. De gevoeligheid
van het middelste AF-punt ten aanzien van verticale en horizontale lijnen is
ongeveer twee keer zo groot als bij de overige AF-punten.
De overige acht AF-punten functioneren als kruismetingspunten op
objectieven van f/5.6 en sneller.
* Met uitzondering van de EF 28-80mm f/2.8-4L USM- en EF 50mm f/2.5 compacte
macro-objectieven.
AF-hulplicht met de ingebouwde flitser
Maximaal diafragma van het objectief en AF-gevoeligheid
Zie de illustratie hieronder als u liever het AF-punt selecteert terwijl u
naar het LCD-paneel kijkt.
Automatische selectie , midden ,
rechts , boven
Als u een externe Speedlite voor EOS-camera's gebruikt en het lukt
u niet om scherp te stellen met het AF-hulplicht, selecteer dan het
middelste AF-punt.
Het AF-hulplicht wordt niet geactiveerd in de volgende opnamemodi:
<7> <3> <5>.
Het ingebouwde AF-hulplicht van de flitser heeft een bereik van circa 4 meter.
Wanneer u in de creatieve modi de ingebouwde flitser omhoog laat komen
met de knop <
I
>, wordt indien nodig het AF-hulplicht geactiveerd.
80
Soms kan niet automatisch worden scherpgesteld (het focusbevestigingslampje
<
o
> knippert). Dit kan onder meer bij de volgende onderwerpen voorkomen:
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
Onderwerpen met erg weinig contrast
(bijvoorbeeld strakblauwe luchten, muren met een effen kleur, enzovoort)
Onderwerpen bij zeer weinig licht
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel tegenlicht
(bijvoorbeeld auto's met een zeer reflecterende carrosserie, enzovoort)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf worden gedekt door een AF-punt
(bijvoorbeeld een dier in een kooi, enzovoort)
Zich herhalende patronen
(bijvoorbeeld vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort)
Ga in dergelijke situaties op een van de volgende manieren te werk:
(1) Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat op dezelfde
afstand staat als het onderwerp en vergrendel de scherpstelling
vóórdat u de compositie opnieuw bepaalt (pag. 56).
(2) Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <MF> en stel
handmatig scherp.
1
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <MF>.
X <4 L> wordt op het LCD-
paneel weergegeven.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel scherp door de focusring op het
objectief te draaien totdat u het
onderwerp scherp in de zoeker ziet.
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld
MF: Handmatige focus
Focusring
Als u de ontspanknop half indrukt terwijl u handmatig scherpstelt, knippert
het AF-punt waarop is scherpgesteld gedurende korte tijd rood en gaat het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker branden.
81
De camera heeft transportmodi voor enkele opnamen en continue
opnamen. In de modus <1> (Automatisch) wordt het maken van
enkele opnamen automatisch ingesteld.
1
Druk op de knop <R>. (9)
2
Selecteer de transportmodus.
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>
of <5>.
u : Enkelbeeld
Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts
één opname gemaakt.
o: Continue opnamen met hoge snelheid
(max. circa 5,3 opnamen/seconde)
i : Continue opnamen met lage snelheid
(max. circa 3 opnamen/seconde)
Als u de ontspanknop volledig indrukt, worden er continue
opnamen gemaakt.
Q : Zelfontspanner (10 sec.)/afstandsbediening
k: Zelfontspanner (2 sec.)/afstandsbediening
Zie de volgende pagina voor het maken van opnamen met de
zelfontspanner. Zie pagina 126 voor het maken van opnamen
met de afstandsbediening.
i De transportmodus selecterenN
In de modus AI Servo AF neemt de snelheid van continue opnamen
mogelijk enigszins af, afhankelijk van het onderwerp en het gebruikte
objectief.
In gebieden met weinig licht of binnen kan de snelheid van continue
opnamen afnemen, zelfs als een korte sluitertijd is ingesteld.
82
Gebruik de zelfontspanner wanneer u zelf op de foto wilt. De <Q>
(timer van 10 seconden) kan in alle opnamemodi worden gebruikt.
1
Druk op de knop <R>. (9)
2
Selecteer de zelfontspanner.
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6> om
de zelfontspanner te selecteren.
Q : Zelfontspanner: (10 sec.)
k: Zelfontspanner: (2 sec.)N
3
Maak de opname.
Kijk door de zoeker, stel scherp op het
onderwerp en druk de ontspanknop helemaal in.
X
U kunt de zelfontspanner in de gaten
houden door middel van het bijbehorende
lampje, de pieptoon en de aftelweergave
(in seconden) op het LCD-paneel.
X
Twee seconden voordat de opname wordt
gemaakt, blijft het lampje van de zelfontspanner
branden en klinkt de pieptoon sneller.
j De zelfontspanner gebruiken
Met de zelfontspanner (2 sec.) <
k
> kunt u opnamen maken zonder de
camera op het statief aan te raken. Dit voorkomt bewegingsonscherpte
wanneer u stillevens vastlegt of opnamen maakt met bulb-belichting.
Nadat u opnamen met de zelfontspanner hebt gemaakt, dient u te controleren
of de scherpstelling en de belichting van de opname juist zijn (pag. 190).
Als u niet door de zoeker kijkt bij het indrukken van de ontspanknop, kunt u het
beste de oculairdop bevestigen (pag. 124). Als er licht in de zoeker komt wanneer
een opname wordt gemaakt, kan dit een negatief effect hebben op de belichting.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf maakt, vergrendelt u de scherpstelling (pag. 56)
op een onderwerp dat zich tijdens de opname ongeveer op dezelfde afstand als u bevindt.
Druk op de knop <R> om de zelfontspanner uit te schakelen nadat
het aftellen is begonnen.
83
4
Opname-instellingen
In dit hoofdstuk worden functie-instellingen voor
opnamen uitgelegd: opnamekwaliteit, ISO-snelheid,
beeldstijl, witbalans, Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid), correctie helderheid randen,
enzovoort.
In de basismodi kan alleen het volgende worden ingesteld,
zoals beschreven in dit hoofdstuk: opnamekwaliteit,
correctie helderheid randen, maken en selecteren van
mappen en bestandsnummering van opnamen.
Het pictogram M rechtsboven de paginatitel geeft aan dat
de functie alleen in de creatieve modi (d/ s/ f/ a/ F)
kan worden gebruikt.
84
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn acht JPEG-
instellingen voor opnamekwaliteit:
73
/
83
/
74
/
84
/
7a
/
8a
/
b
/
c
. Er zijn
drie RAW-instellingen voor opnamekwaliteit:
1
,
41
,
61
(pag. 86)
1
Selecteer [Kwaliteit].
Selecteer op het tabblad [
1
] de optie
[
Kwaliteit
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer de opnamekwaliteit.
Draai aan het instelwiel <6> om
een RAW-instelling te selecteren.
Druk op de toets <U> om een
JPEG-instelling te selecteren.
'
***M
(megapixels)
**** x ****
' in de
rechterbovenhoek geeft het aantal
opgenomen pixels en [
***
] het aantal
mogelijke opnamen aan (maximaal 999).
Druk op <0> om de instelling vast te
leggen.
Voorbeelden van de instelling voor opnamekwaliteit
* Als [–] is ingesteld voor zowel RAW als JPEG, wordt 73 ingesteld.
3 De opnamekwaliteit instellen
Alleen 73
61
+74
1+73
Alleen 1
85
3 De opnamekwaliteit instellen
Richtlijnen voor opnamekwaliteitsinstellingen (bij benadering)
*1: b is geschikt voor het weergeven van opnamen in een digitale fotolijst.
*2: c
is geschikt voor het e-mailen van de opname of voor gebruik op een website.
b en c hebben kwaliteitsinstelling 7 (Fijn).
Cijfers voor bestandsgrootte, aantal mogelijke opnamen en maximale opnamereeks tijdens
continue opnamen zijn gebaseerd op testnormen van Canon (beeldverhouding 3:2, ISO 100
en beeldstijl Standaard) met een kaart van 4 GB.
Deze cijfers kunnen verschillen
afhankelijk van het onderwerp, merk van de kaart, beeldverhouding,
ISO-snelheid, beeldstijl, persoonlijke voorkeuze, enzovoort.
De maximale opnamereeks is van toepassing op <o> continue opnamen
met hoge snelheid.
Kwaliteit
Vastgelegde
pixels
(megapixels)
Afdruk-
formaat
Bestands-
grootte
(MB)
Maximum
aantal
opnamen
Maximale
opname-
reeks
JPEG
73
Circa 17,9
(17,9 M)
A2 of groter
6,4 570 58
83 3,2 1120 300
74
Circa 8,0
(8 M)
Ongeveer
A3
3,4 1070 260
84 1,7 2100 2100
7a
Circa 4,5
(4,5 M)
Ongeveer
A4
2,2 1670 1670
8a 1,1 3180 3180
b
*1
Circa 2,5
(2,5 M)
Ongeveer
9x13cm
1,3 2780 2780
c
*2
Circa 0,35
(0,35 M)
0,3 10780 10780
RAW
1
Circa 17,9
(17,9 M)
A2 of groter
24,5 150 16
41
Circa 10,1
(10 M)
Ongeveer
A3
16,7 220 19
61
Circa 4,5
(4,5 M)
Ongeveer
A4
11,1 340 24
RAW
+
JPEG
1
73
Circa 17,9
Circa 17,9
A2 of groter
A2 of groter
24,5+6,4 110 7
41
73
Circa 10,1
Circa 17,9
Ongeveer A3
A2 of groter
16,7+6,4 160 7
61
73
Circa 4,5
Circa 17,9
Ongeveer A4
A2 of groter
11,1+6,4 210 7
86
3 De opnamekwaliteit instellen
RAW-opname is de uitvoer van onbewerkte gegevens die afkomstig zijn
van de beeldsensor en zijn omgezet in digitale gegevens. De RAW-
opname wordt ongewijzigd op de kaart opgeslagen en u kunt de
volgende kwaliteitsinstelling kiezen: 1, 41 of 61.
Een 1-opname kan worden verwerkt via het menu [3 RAW-
beeldverwerking] (pag. 224) en worden opgeslagen als een JPEG-
afbeelding. (41- en 61-opnamen kunnen niet met de camera
worden verwerkt.) De RAW-opname zelf blijft ongewijzigd, maar u kunt
de RAW-opname verwerken op basis van verschillende opties om
hiermee elk gewenst aantal JPEG-afbeeldingen te maken.
Met de meegeleverde software kunt u alle RAW-opnamen op
verschillende manieren aanpassen en er onder andere JPEG-, TIFF-
opnamen mee genereren, waarin die aanpassingen zijn opgenomen.
RAW
Als de beeldverhouding van de opname afwijkt van de beeldverhouding van
het afdrukpapier, kan de opname aanzienlijk worden bijgesneden door de
opname zonder randen af te drukken. Als de opname is bijgesneden, kan
deze er op papier korreliger uitzien vanwege het kleinere aantal pixels.
Als u zowel RAW als JPEG selecteert, wordt de opname in beide
bestandsindelingen tegelijkertijd op de kaart vastgelegd met de
geselecteerde opnamekwaliteit. De twee opnamen worden opgeslagen
in dezelfde map met hetzelfde bestandsnummer (bestandsextensie .JPG
voor .JPEG en .CR2 voor RAW).
De instellingen voor opnamekwaliteit worden als volgt aangeduid:
1 (RAW), 41 (Gemiddeld RAW), 61 (Klein RAW),
JPEG, 7 (Fijn), 8 (Normaal), 3 (Groot), 4 (Gemiddeld), 6 (Klein).
RAW-opnamen kunnen mogelijk niet worden weergegeven in commerciële
software van derden. We raden u aan om de meegeleverde software te
gebruiken.
87
3 De opnamekwaliteit instellen
De maximale opnamereeks tijdens continue opnamen die is
aangegeven op pagina 85, is het aantal continue opnamen dat kan
worden genomen zonder te stoppen, op basis van een geformatteerde
kaart van 4 GB.
Het cijfer wordt rechtsonder in de zoeker
weergegeven. Als de maximale
opnamereeks 99 of hoger is, wordt '99'
weergegeven.
Maximale opnamereeks bij continue opnamen
De maximale opnamereeks wordt altijd weergegeven, zelfs als er geen
kaart in de camera is geplaatst. Controleer of er een kaart in de camera
is geplaatst voordat u een opname maakt.
Als [8C.Fn II -2: Hoge ISO-ruisreductie] is ingesteld op [2: Sterk],
wordt de maximale opnamereeks aanzienlijk verminderd (pag. 254).
Als in de zoeker '99' wordt weergegeven voor de maximale opnamereeks,
betekent dit dat de maximale opnamereeks 99 foto's of meer bedraagt.
Indien de maximale opnamereeks afneemt naar 98 of minder en het interne
buffergeheugen vol raakt, wordt 'buSY' weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel. De camera kan dan tijdelijk geen opnamen meer maken.
Als u stopt met het maken van continue opnamen, neemt de maximale
opnamereeks toe. Nadat alle opnamen naar de kaart zijn weggeschreven,
is de maximale opnamereeks weer zoals vermeld op pagina 85.
88
Stel de ISO-snelheid (lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de
waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt
de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 89).
1
Druk op de knop <i>. (9)
2
Stel de ISO-snelheid in.
Terwijl u naar het LCD-paneel of de zoeker kijkt,
draait u aan het instelwiel <
6
> of <
5
>.
De ISO-snelheid ligt tussen 100-6400 en
kan in stappen van 1/3 worden ingesteld.
Met 'A' wordt de ISO-snelheid
automatisch ingesteld (pag. 89).
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
* Bij hoge ISO-snelheden kan de opname er korrelig uitzien.
i: De ISO-snelheid instellenN
ISO-snelheid
Opnamesituatie
(Geen flits)
Flitsbereik
100 - 400 Zonnig, buiten
Hoe hoger de ISO-snelheid,
hoe groter het flitsbereik zal
zijn (pag. 131).
400 - 1600 Bewolkt of 's avonds
1600 - 6400, H
Donker, binnen of 's avonds
Als [8C.Fn II -3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op
[1: Inschakelen], kunnen ISO 100/125/160 en “H” (equivalent aan
ISO 12800) niet worden ingesteld (pag. 255).
Het maken van opnamen bij hoge temperaturen kan resulteren in korrelige foto's. Lange
belichtingstijden kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan ruis (strepen,
lichte puntjes, enzovoort) op de opname zichtbaar zijn.
Wanneer [8C.Fn I -3: ISO vergroten] is ingesteld op [1: Aan], kan 'H'
(gelijk aan ISO 12800) ook worden ingesteld (pag. 252).
89
i: De ISO-snelheid instellenN
Als u de ISO-snelheid instelt op '
A
', wordt
de werkelijk in te stellen ISO-snelheid
weergegeven wanneer u de ontspanknop half
indrukt. Zoals hieronder wordt aangegeven,
wordt de ISO-snelheid automatisch
aangepast aan de opnamemodus.
*1: afhankelijk van de maximale ISO-snelheid die is ingesteld.
*2:
indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt ISO 100 of een hogere ISO-snelheid ingesteld.
*3: in de modus <d> en de basismodi <behalve 6> wordt ISO 400 - 1600
automatisch ingesteld als reflectieflitsen wordt gebruikt met een externe
Speedlite. Als de maximale ISO-snelheid wordt ingesteld op [400] of [800],
wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld binnen deze grens.
Voor ISO auto kunt u de maximale ISO-snelheid instellen op een waarde
tussen ISO 400 en ISO 6400. Als u een betere beeldkwaliteit wilt met
minder ruis, stelt u de maximale ISO-snelheid in op 400, 800 of 1600.
Als u bij weinig licht een opname wilt maken en een lange sluitertijd wilt
vermijden, stelt u de maximale ISO-snelheid in op 3200 of 6400.
Selecteer op het tabblad [y] de optie
[ISO auto] en druk op <0>. Selecteer
de ISO-snelheid en druk op <0>.
ISO-snelheid 'A' (Auto)
Opnamemodus Instelling ISO-snelheid
1/7/C/3/4/5/6 Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 3200
d/s/f/a
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400
*1
2 Vastgesteld op ISO 100
F Vastgesteld op ISO 400
Met flitser
Vastgesteld op ISO 400
*2*3
3 De maximale ISO-snelheid voor ISO auto instellenN
90
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opname-effecten verkrijgen
die passen bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp.
In de basismodi kunt u de beeldstijl niet selecteren.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
X Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op <0>.
X De beeldstijl wordt ingesteld en het
menu verschijnt weer.
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een
algemene beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Gebruik deze instelling voor close-ups van personen. Deze
beeldstijl wordt ook automatisch geselecteerd wanneer u het
programmakeuzewiel instelt op <2>.
Door de [Kleurtoon] te wijzigen (pag. 92), kunt u de huidskleurtint
aanpassen.
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en
heldere opnamen. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende
landschappen. Deze beeldstijl wordt ook automatisch geselecteerd
wanneer u het programmakeuzewiel instelt op <
3
>.
A Een beeldstijl selecterenN
Beeldstijleffecten
91
A Een beeldstijl selecterenN
S Neutraal
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur
aan geven om opnamen met de computer te verwerken.
Voor natuurlijke kleuren en ingetogen opnamen.
U Natuurlijk
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan geven om
opnamen met de computer te verwerken. Wanneer het onderwerp wordt vastgelegd
bij een daglichtkleurtemperatuur van 5200 K, wordt de kleur colorimetrisch
aangepast aan de kleur van het onderwerp. De foto is mat en ingetogen.
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt een standaardstijl, zoals [
Portret
], [
Landschap
], een
beeldstijlbestand, enzovoort opslaan en deze naar wens aanpassen
(pag. 94). Een niet-aangepaste beeldstijl onder Gebruiker 1, 2 of
3 heeft dezelfde instellingen als de beeldstijl Standaard.
De symbolen rechtsboven in het scherm waarin de beeldstijl kan worden gekozen,
hebben betrekking op parameters zoals [
Scherpte
] en [
Contrast
]. De cijfers geven
de parameterinstellingen, zoals [
Scherpte
] en [
Contrast
], voor elke beeldstijl aan.
Symbolen
De symbolen
Zwart-witopnamen die zijn vastgelegd in JPEG, kunnen niet worden teruggezet
naar kleur. Als u later opnamen in kleur wilt maken, dient u ervoor te zorgen dat
de instelling [
Monochroom
] is geannuleerd. Wanneer [
Monochroom
] is
geselecteerd, wordt <
0
> weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel.
g Scherpte
h Contrast
i
Verzadiging
j
Kleurtoon
k
Filtereffect (monochroom)
l
Toningeffect (monochroom)
92
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door individuele parameters
te wijzigen, bijvoorbeeld [
Scherpte
] en [
Contrast
]. Maak proefopnamen
om het resultaat te bekijken. Zie de volgende pagina voor het aanpassen
van [
Monochroom
].
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [
2
] de optie
[
Beeldstijl
] en druk vervolgens op <
0
>.
X Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op <B>.
3
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
4
Stel de parameter in.
Druk op de toets <U> om de
parameter naar wens aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <
M
> om de aangepaste
parameters op te slaan. Het keuzescherm
voor beeldstijlen verschijnt weer.
X
Instellingen die afwijken van de standaard-
instelling worden blauw weergegeven.
Parameterinstellingen en -effecten
A Een beeldstijl aanpassenN
g Scherpte 0:
minder scherpe contouren
+7: scherpe contouren
h Contrast -4: laag contrast +4: hoog contrast
i Verzadiging -4: lage verzadiging +4: hoge verzadiging
j Kleurtoon -4: roodachtige huidskleur +4:
geelachtige huidskleur
93
A Een beeldstijl aanpassenN
Voor Monochroom kunt u naast
[Scherpte]
en
[Contrast]
(zoals op de
vorige pagina is beschreven) ook [
Filtereffect
] en [
Toningeffect
] instellen.
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect toe
te passen.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen,
kunt u een monochrome opname in de
desbetreffende kleur maken. Hierdoor kan
de opname er indrukwekkender uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen] [S:Sepia] [B:Blauw] [P:Paars]
[G:Groen].
Monochroom aanpassen
Door [Stand.inst.] te selecteren in stap 3, kunt u de standaard-
parameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de gewijzigde beeldstijl, volgt u stap 2 op de
voorgaande pagina om de beeldstijl te selecteren en opnamen te maken.
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren zien er
scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleur en lippen zien er goed uit. Boombladeren zien er
scherper en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
94
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3].
U kunt beeldstijlen maken met andere parameterinstellingen voor
bijvoorbeeld scherpte en contrast. U kunt ook de parameters
aanpassen van een beeldstijl die met de meegeleverde software op
de camera is vastgelegd.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
X Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer [Gebruiker].
Selecteer [Gebruiker *] en druk
vervolgens op de knop <B>.
3
Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
4
Selecteer de basisbeeldstijl.
Druk op de knop <V> om de
basisbeeldstijl te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Als u de parameters wilt aanpassen
van een beeldstijl die met de
meegeleverde software op de camera
is vastgelegd, selecteert u hier de
beeldstijl.
A Een beeldstijl vastleggenN
95
A Een beeldstijl vastleggenN
5
Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
6
Stel de parameter in.
Druk op de toets <U> om de
parameter naar wens aan te passen
en druk vervolgens op <0>.
Zie 'Een beeldstijl aanpassen' op
pagina 92-93 voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
nieuwe beeldstijl vast te leggen.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
verschijnt nu weer.
X De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
X De naam van een beeldstijl met
gewijzigde instellingen (afwijkend
van de standaardinstellingen) die is
vastgelegd onder [Gebruiker *],
wordt blauw weergegeven.
Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl geannuleerd
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 51) uitvoert, worden de
standaardinstellingen voor [Gebruiker *] hersteld.
Als u opnamen wilt maken met de geregistreerde beeldstijl, volgt u stap 2 op
de vorige pagina om [Gebruiker *] te selecteren. Nu kunt u opnamen gaan
maken.
96
Witbalans (WB) zorgt ervoor dat witte gebieden er wit uitzien. Bij de instelling
<
Q
> (Auto) zal doorgaans automatisch de juiste witbalans worden
ingesteld. Als u met de instelling <
Q
> geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u
een witbalans selecteren die bij de lichtbron past of de witbalans handmatig
instellen door een opname van een wit voorwerp te maken.
1
Selecteer [Witbalans].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [Witbalans] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer de witbalans.
Selecteer de witbalans en druk
vervolgens op <0>.
* Van toepassing op Speedlites met een functie voor overdracht van kleur-
temperatuur. In andere gevallen wordt de kleurtemperatuur ingesteld op 6000 K.
Het menselijk oog ziet elk wit object altijd als wit, ongeacht het soort
licht. Bij een digitale camera wordt de kleurtemperatuur softwarematig
aangepast om de witte gebieden er ook daadwerkelijk wit te laten
uitzien. Deze aanpassing is de basis voor de kleurcorrectie.
Het resultaat is een foto met natuurlijk ogende kleuren.
3 De witbalans instellenN
Weergave
Modus
Kleurtemperatuur (bij benadering, in K: Kelvin)
Q Auto 3000-7000
W Daglicht 5200
E Schaduw 7000
R
Bewolkt, schemer, zonsondergang
6000
Y Kunstlicht 3200
U Wit TL licht 4000
I Flitser Automatisch ingesteld*
O Custom (pag. 97) 2000-10.000
P Kleurtemp. (pag. 98) 2500-10.000
Witbalans
97
3 De witbalans instellenN
De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke lichtbron
handmatig de witbalans in te stellen en zo de nauwkeurigheid te verbeteren.
Voer deze procedure uit bij de lichtbron die u daadwerkelijk gaat gebruiken.
1
Fotografeer een wit object.
Het effen witte object moet de cirkel
voor spotmeting vullen.
Stel handmatig scherp en stel de
standaardbelichting in voor het witte
object.
U kunt elke witbalans instellen.
2
Selecteer [
Handmatige witbalans
].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [Handmatige witbalans] en
druk vervolgens op <0>.
X Het scherm voor handmatige selectie
van de witbalans wordt weergegeven.
3
Importeer de witbalansgegevens.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de in
stap 1 vastgelegde opname te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven, selecteert u [OK].
De gegevens worden geïmporteerd.
Wanneer het menu opnieuw wordt weergegeven,
drukt u op de knop <
M
> om het menu te sluiten.
4
Selecteer [Witbalans].
Selecteer op het tabblad [
2
] de optie
[
Witbalans
] en druk vervolgens op <
0
>.
5
Selecteer de handmatige witbalans.
Selecteer [
O
] en druk vervolgens op <
0
>.
O Handmatige witbalans
Spotmetingscirkel
98
3 De witbalans instellenN
U kunt de kleurtemperatuur voor de witbalans numeriek instellen in
graden Kelvin. Deze instelling is voor geavanceerde gebruikers.
1
Selecteer [Witbalans].
Selecteer op het tabblad [
2
] de optie
[
Witbalans
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Stel de kleurtemperatuur in.
Selecteer [P].
Draai het instelwiel <6> om de
kleurtemperatuur te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
De kleurtemperatuur kan worden
ingesteld van circa 2500 K tot
10.000 K (in stappen van 100 K).
P De kleurtemperatuur instellen
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt, kan dit een incorrecte
witbalans tot gevolg hebben.
Als de opname is opgeslagen terwijl de beeldstijl was ingesteld op
[
Monochroom
] (pag. 91) of als een creatief filter op de opname is
toegepast (pag. 220), kan de opname niet worden geselecteerd in stap 3.
In plaats van een wit object kan een kaart met 18% grijs (in de handel
verkrijgbaar) een nauwkeurigere witbalans opleveren.
De persoonlijke witbalans die is vastgelegd met de meegeleverde
software, wordt vastgelegd onder [O]. Als u stap 3 uitvoert, worden
de gegevens voor de geregistreerde persoonlijke witbalans gewist.
Wanneer u de kleurtemperatuur instelt voor een kunstlichtbron, moet u
indien nodig ook de witbalanscorrectie (magenta of groen) instellen.
Als u [
P
] wilt instellen op de waarde die is gemeten met een in de handel
verkrijgbare kleurtemperatuurmeter, dient u proefopnamen te maken en
de instelling aan te passen om de verschillen tussen de meting van de
kleurtemperatuurmeter en de meting van de camera te compenseren.
99
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft
hetzelfde effect als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar
kleurtemperatuurconversiefilter of kleurcompensatiefilter. Elke kleur
kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor geavanceerde gebruikers die bekend zijn met het
gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcompensatiefilters.
1
Selecteer [WB SHIFT/BKT].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [WB SHIFT/BKT] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de witbalanscorrectie in.
Gebruik <
9
> om het symbool ' ' naar
de gewenste positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber,
M voor magenta en G voor groen.
De kleur in de desbetreffende richting
wordt gecorrigeerd.
Rechtsboven in het scherm wordt
onder 'Shift' de richting en de mate
van correctie aangegeven.
Als u op de knop <B> drukt,
worden alle instellingen voor
[WB SHIFT/BKT] geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en terug te keren naar het menu.
u WitbalanscorrectieN
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <u> weergegeven in de zoeker en
op het LCD-paneel.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan 5 mireds van een
kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de
dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
100
u WitbalanscorrectieN
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een verschillende
kleurbalans op te slaan. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de
kleurtemperatuur van de huidige witbalansinstelling, maar ook met meer blauw/amber
of magenta/groen. Dit worden reeksopnamen met automatische witbalans genoemd
(WB-BKT). Reeksopnamen met automatische witbalans zijn mogelijk in ±3 hele stappen.
Stel het aantal reeksopnamen met
automatische witbalans in.
Als u in stap 2 voor de witbalanscorrectie aan
het instelwiel <
5
> draait, verandert de
markering ' ' op het scherm in ' ' (3 punten).
Als u het instelwiel naar rechts draait, wordt blauw/
amber (B/A) ingesteld en als u het wiel naar links
draait, is de instelling magenta/groen (M/G).
X
Rechtsboven in het scherm wordt onder '
Bracket
'
de richting en de mate van correctie aangegeven.
Als u op de knop <B> drukt,
worden alle instellingen voor [WB
SHIFT/BKT] geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en terug te keren naar het menu.
Bracketingvolgorde
De opnamen worden in deze volgorde in de reeks gezet: 1.
Standaardwitbalans, 2. Meer blauw (B) en 3. Meer amber (A) of 1.
Standaardwitbalans, 2. Meer magenta (M) en 3. Meer groen (G).
Reeksopnamen met automatische witbalans
B/A ±3 niveaus
Tijdens reeksopnamen met witbalans is de maximale opnamereeks voor continue opnamen lager
en neemt het maximumaantal opnamen eveneens af tot een derde van het normale aantal.
U kunt ook witbalanscorrectie en AEB-opnamen samen met reeksopnamen met
witbalans instellen. Als u AEB-opnamen kiest in combinatie met reeksopnamen
met witbalans, worden van elke opname negen versies opgeslagen.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
'BKT' staat voor bracketing (reeksopnamen).
101
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de helderheid en het contrast
van de opname automatisch worden verbeterd. De standaardinstelling is [
Standaard
].
Bij JPEG-opnamen wordt de correctie uitgevoerd wanneer de opname is gemaakt.
1
Selecteer [
Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid]
.
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid] en
druk vervolgens op <0>.
2
Configureer de correctie-instelling.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt indien nodig vastgelegd
met gecorrigeerd(e) helderheid en contrast.
3
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
N
Met correctieZonder correctie
Als [
8C.Fn II -3: Lichte tonen prioriteit
] is ingesteld op [
1: Inschakelen
],
wordt de functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) ingesteld
op [
Deactiveren
]. Deze instelling kunt u niet wijzigen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan beeldruis toenemen.
Indien een andere optie dan [
Deactiveren
] is ingesteld en u gebruikmaakt van
belichtingscompensatie, flitsbelichtingscompensatie of handmatige belichting om
de opname donkerder te maken, kan de opname nog steeds licht uitvallen. Indien
een kortere belichting wilt, dient u deze optie eerst op [
Deactiveren
] in te stellen.
Bij de basismodi wordt [Standaard] automatisch ingesteld.
102
Als gevolg van de fysieke eigenschappen van de lens lijken de vier hoeken van
de opname mogelijk donkerder. Dit wordt verval van het lenslicht of verminderde
helderheid van de randen genoemd. De standaardinstelling is [
Inschakelen
].
1
Selecteer [Correctie helderheid
randen].
Selecteer op het tabblad [1] de
optie [Correctie helderheid randen]
en druk vervolgens op <0>.
2
Configureer de correctie-instelling.
Controleer of op het scherm
[Correctiegegevens beschikbaar]
wordt weergegeven bij het gebruikte
objectief.
Als [Correctiegeg. niet
beschikbaar] wordt weergegeven,
raadpleegt u 'Correctiegegevens voor
het objectief' op de volgende pagina.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde helderheid van de randen.
3 Correctie helderheid randen
Zonder correctie Met correctie
103
3 Correctie helderheid randen
De camera bevat reeds correctiegegevens voor belichting in het
buitengebied voor ongeveer 25 objectieven. Als u in stap 2
[Inschakelen] selecteert, worden de correctiegegevens voor de
helderheid van de randen automatisch toegepast voor elk objectief
waarvoor correctiegegevens in de camera zijn vastgelegd.
U kunt met EOS Utility (meegeleverde software) controleren voor welke
objectieven correctiegegevens zijn vastgelegd in de camera. U kunt ook
correctiegegevens voor niet-geregistreerde objectieven vastleggen.
Raadpleeg de instructiehandleiding voor EOS Utility (pdf) op de cd-rom
voor meer informatie.
Correctiegegevens voor het objectief
Voor JPEG-opnamen die al zijn vastgelegd, kan de correctie voor de
helderheid van de randen niet worden toegepast.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden treedt mogelijk ruis op in de
randen van een opname.
Wanneer u een objectief van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt
aanbevolen de correctie in te stellen op [Uitschakelen], zelfs als
[Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
Correctie voor de helderheid van de randen wordt toegepast, zelfs
wanneer er een extender is geplaatst.
Als de correctiegegevens voor het bevestigde objectief niet zijn vastgelegd
in de camera, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de correctie is
ingesteld op [
Uitschakelen
].
De toegepaste mate van correctie is iets lager dan de maximale correctie
die kan worden ingesteld met Digital Photo Professional (meegeleverde
software).
Wanneer geen informatie over de opnameafstand voor het objectief
beschikbaar is, is de mate van correctie lager.
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
104
U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de gemaakte
opnamen worden opgeslagen.
Dit is niet verplicht aangezien automatisch een map wordt gemaakt
voor het opslaan van opnamen.
1
Selecteer [Selecteer map].
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Selecteer map] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Maak map].
Selecteer [Maak map] en druk
vervolgens op <0>.
3
Maak een nieuwe map.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X Er wordt een nieuwe map met een
hoger mapnummer gemaakt.
3 Een map maken en selecteren
Een map maken
105
3 Een map maken en selecteren
Open het scherm Selecteer map,
selecteer een map en druk op <0>.
X De map waarin de vastgelegde
opnamen worden opgeslagen,
is geselecteerd.
Volgende opnamen zullen in de
geselecteerde map worden
opgeslagen.
Een map selecteren
Aantal opnamen
in de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf
alfanumerieke tekens. Bijvoorbeeld: '100CANON'. Een map kan maximaal
9999 opnamen bevatten (bestandsnummer 0001-9999). Wanneer een map
vol raakt, wordt er automatisch een nieuwe map met een hoger mapnummer
gemaakt. Ook wanneer de bestandsnummering handmatig opnieuw is
ingesteld (pag. 107), wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt.
Er kunnen mappen worden gemaakt met de nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een nieuwe
map met de naam '
DCIM
'. Open de map DCIM en maak hierin net zoveel
mappen als u wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan.
De mapnaam moet de notatie '
100ABC_D
' hebben, waarbij de eerste drie cijfers
100-999 zijn, gevolgd door vijf alfanumerieke tekens. De vijf tekens kunnen
bestaan uit een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A t/m Z, cijfers
en een onderstrepingsteken '_'. Er mogen geen spaties in de mapnaam
voorkomen. Mapnamen mogen ook niet met dezelfde drie cijfers beginnen,
bijvoorbeeld '100ABC_D' en '100W_XYZ', ook al verschillen de letters.
106
Het bestandsnummer is te vergelijken met het beeldnummer op een fotorolletje.
De opnamen krijgen opeenvolgende bestandsnummers van 0001 tot 9999 en worden
opgeslagen in één map. U kunt instellen hoe het bestandsnummer wordt toegewezen.
Het bestandsnummer wordt op de computer in de volgende notatie
weergegeven: IMG_0001.JPG.
1
Selecteer [Bestandnr.].
Selecteer op het tabblad [
5
] de optie
[
Bestandnr.
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer de methode voor
bestandsnummering.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
De bestandsnummering loopt altijd door, zelfs nadat de kaart is
vervangen of er een nieuwe map is gemaakt.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen of een nieuwe map hebt gemaakt,
loopt de opeenvolgende bestandsnummering door tot 9999. Dit is handig
wanneer u afbeeldingen met nummers tussen 0001 en 9999 op meerdere
kaarten of uit meerdere mappen in één map op de computer wilt opslaan.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die
eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe
opnamen worden voortgezet vanaf de bestandsnummers van de
bestaande opnamen op de kaart of in de map. Als u een doorlopende
bestandsnummering wilt gebruiken, moet elke keer een opnieuw
geformatteerde kaart worden gebruikt.
3
Methoden voor bestandsnummering
Continu
XXX-0051
Kaart-1
XXX-0052
Kaart-2
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
100
XXX-0051
101
XXX-0052
Kaart-1
Bestandsnummering na
het maken van een map
107
3 Methoden voor bestandsnummering
De bestandsnummering begint elke keer opnieuw bij 0001 nadat
de kaart is vervangen of een nieuwe map is gemaakt.
Wanneer de kaart wordt vervangen of er een nieuwe map wordt gemaakt, begint de
bestandsnummering weer bij 0001. Dit is handig als u de opnamen wilt archiveren
per kaart of map. Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat
die eerder zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe opnamen
worden voortgezet vanaf de bestandsnummers van de bestaande opnamen op de
kaart of in de map. Als u opnamen wilt opslaan met een bestandsnummering die
begint bij 0001, gebruik dan elke keer een nieuwe, geformatteerde kaart.
De bestandsnummering wordt teruggezet op 0001 of wordt
begonnen met het bestandsnummer 0001 in een nieuwe map.
Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt er
automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering van de
opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001. Dit is bijvoorbeeld
handig wanneer u verschillende mappen wilt gebruiken voor opnamen van
gisteren en opnamen van vandaag. Nadat de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld, keert deze terug naar Continu of Auto. reset.
Auto. reset
Handm. reset
XXX-0051
Kaart-1
100-0001
Kaart-2
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Bestandsnummer opnieuw ingesteld
100
XXX-0051
101
XXX-0001
Kaart-1
Bestandsnummering na
het maken van een map
Als het bestandsnummer in de map met nummer 999 het nummer 9999 bereikt, kunt u geen
opnamen meer maken, zelfs niet als de kaart nog opslagcapaciteit heeft. Op het LCD-scherm
wordt dan een bericht weergegeven dat de kaart moet worden vervangen. Vervang de kaart.
Voor zowel JPEG- als RAW-opnamen begint de bestandsnaam met 'IMG_'.
Filmbestandsnamen beginnen met 'MVI_'. De extensie is '.JPG' voor JPEG-
opnamen, '.CR2' voor RAW-opnamen en '. MOV' voor films.
108
Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie
aan de opname toegevoegd.
1
Selecteer [Copyrightinformatie].
Selecteer op het tabblad [7] de optie
[Copyrightinformatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de gewenste optie.
Selecteer [Voer naam van auteur in]
of [Voer copyrightdetails in] en druk
vervolgens op <0>.
X Het tekstinvoerscherm wordt
geopend.
Selecteer [Geef copyrightinfo weer]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te controleren.
Selecteer [Verwijder copyrightinfo]
om de momenteel ingestelde
copyrightinformatie te verwijderen.
3
Voer tekst in.
Raadpleeg 'Tekstinvoerprocedure'
op de volgende pagina en voer de
copyrightinformatie in.
Voer maximaal 63 alfanumerieke
tekens en symbolen in.
4
Verlaat de instelling.
Nadat u de tekst hebt ingevoerd,
drukt u op de knop <M> om de
instelling te verlaten.
3 Copyrightinformatie instellenN
109
3 Copyrightinformatie instellenN
Het invoergebied wijzigen
Druk op de knop <Q> om tussen het
bovenste en onderste invoergebied te
wisselen.
De cursor verplaatsen
Druk op de toets <U> om de
cursor te verplaatsen.
Tekst invoeren
Druk terwijl de cursor in het onderste invoergebied staat op de toets
<V> of <U> om een teken te selecteren en druk vervolgens op
<0> om het in te voeren.
Een teken verwijderen
Druk op de knop <L> om een teken te verwijderen.
Afsluiten
Druk na het invoeren van de tekst op de knop <M> om de invoer
te bevestigen en terug te keren naar het scherm uit stap 2.
De tekstinvoer annuleren
Als u de tekstinvoer wilt annuleren, drukt u op de knop <B> om
de invoer te annuleren en terug te keren naar het scherm uit stap 2.
Tekstinvoerprocedure
U kunt de copyrightinformatie ook invoeren met behulp van EOS Utility
(meegeleverde software).
110
De kleurruimte verwijst naar het bereik van reproduceerbare kleuren.
Met deze camera kunt u de kleurruimte voor opnamen instellen op
sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen.
Bij de basismodi wordt sRGB automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [Kleurruimte] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB]
en druk vervolgens op <0>.
Deze kleurruimte wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel
drukwerk en andere bedrijfsmatige toepassingen. Als u geen kennis
hebt van beeldverwerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File
System 2.0 (Exif 2.21), kunt u deze instelling beter niet gebruiken.
De opname ziet er zeer ingetogen uit op sRGB-computers en -printers
die niet compatibel zijn met Design rule for Camera File System 2.0
(Exif 2.21). Het wordt daarom aangeraden de opname na te verwerken
met software.
3 De kleurruimte instellenN
Adobe RGB
Als de opname is gemaakt terwijl de kleurruimte is ingesteld op Adobe
RGB, begint de bestandsnaam met '_MG_' (het eerste teken is een
onderstrepingsteken).
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Raadpleeg de software-
instructiehandleiding (pdf) op de cd-rom voor meer informatie over het
ICC-profiel.
111
5
Geavanceerde functies
In de creatieve modi kunt u de
sluitertijd en/of het diafragma
aanpassen om de gewenste
belichting in te stellen. Door de
instellingen van de camera te
wijzigen, kunt u verschillende
resultaten krijgen.
Het pictogram M rechtsboven de paginatitel geeft aan dat
de functie alleen in de creatieve modi (d/ s/ f/ a/ F)
kan worden gebruikt.
Als u de ontspanknop half indrukt en weer loslaat, wordt
de informatie op het LCD-paneel en in de zoeker nog circa
4 seconden (0) weergegeven.
De functies die in de creatieve modi kunnen worden
ingesteld, worden vermeld in de 'Tabel met beschikbare
functies voor opnamemodi' op pagina 276.
C
r
e
a
t
i
e
v
e
m
o
d
i
112
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die het beste
passen bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE-programma.
* <d> staat voor Programma.
* AE staat voor Auto Exposure (automatische belichting).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <d>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Kijk door de zoeker en richt het
geselecteerde AF-punt op het
onderwerp. Druk de ontspanknop
vervolgens half in.
X Het AF-punt waarop wordt
scherpgesteld, knippert rood en
het focusbevestigingslampje <o>
rechtsonder in de zoeker gaat
branden (met 1-beeld AF).
X De sluitertijd en de diafragmawaarde
worden automatisch ingesteld en
weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel.
3
Controleer het scherm.
Er wordt een standaardbelichting
verkregen zolang de waarden voor
de sluitertijd en het diafragma niet
knipperen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
d:
AE-programma
113
d: AE-programma
Als de sluitertijd '30"' en de maximale
diafragmawaarde knipperen, is er sprake van
onderbelichting.
Verhoog de ISO-snelheid of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd '8000' en het
minimumdiafragma knipperen, is er sprake van
overbelichting.
Verlaag de ISO-snelheid of gebruik een ND-filter
(afzonderlijk verkrijgbaar) om de hoeveelheid licht
die op de lens valt te verminderen.
Verschillen tussen <d> en <1> (Automatisch)
Met <1> worden veel functies, zoals de AF-modus, de transportmodus
en de ingebouwde flitser automatisch ingesteld om slechte opnamen te
voorkomen. U kunt slechts een beperkt aantal functies instellen. Met <d>
worden alleen de sluitertijd en het diafragma automatisch ingesteld. U kunt
de AF-modus, de transportmodus en de ingebouwde flitser naar wens
instellen (pag. 276).
Programmakeuze
In de modus AE-programma kunt u naar wens de door de camera
automatisch ingestelde combinatie van sluitertijd en diafragma (het
programma) wijzigen en toch dezelfde belichting handhaven. Dit heet
programmakeuze.
Voor programmakeuze drukt u de ontspanknop half in en draait u
vervolgens aan het instelwiel <6> tot de gewenste sluitertijd of
diafragmawaarde wordt weergegeven.
Programmakeuze wordt automatisch geannuleerd nadat de opname
is gemaakt.
Programmakeuze kan niet worden gebruikt met flitser.
114
In deze modus stelt u de sluitertijd in en stelt de camera automatisch
het diafragma in om de standaardbelichting te verkrijgen die bij de
helderheid van het onderwerp past. Dit heet AE met sluitervoorkeur.
Een kortere sluitertijd kan de actie of het bewegend onderwerp als
het ware doen stilstaan. Een langere sluitertijd geeft een wazig effect,
wat de indruk van beweging wekt.
* <s> staat voor Time value (tijdwaarde).
1
Stel het programmakeuzewiel
in op <s>.
2
Stel de gewenste sluitertijd in.
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X De diafragmawaarde wordt
automatisch ingesteld.
4
Kijk in de zoeker en maak een
opname.
Wanneer de diafragmawaarde niet
knippert, is de belichting standaard.
s:
AE met sluitervoorkeur
Bevroren actie
(korte sluitertijd: 1/2000 seconde)
Onscherp gemaakte beweging
(lange sluitertijd: 1/30 seconde)
115
s: AE met sluitervoorkeur
Als de maximale diafragmawaarde knippert, is er sprake
van onderbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een langere sluitertijd
in te stellen totdat de diafragmawaarde niet meer
knippert, of stel een hogere ISO-snelheid in.
Als de minimale diafragmawaarde knippert, is er sprake
van overbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een kortere sluitertijd
in te stellen totdat de diafragmawaarde niet meer
knippert, of stel een lagere ISO-snelheid in.
Weergegeven sluitertijd
De sluitertijden van '
8000
' tot '
4
' geven de noemer van de breuk van de
sluitertijd aan. Bijvoorbeeld: '
125
' geeft 1/125 sec. aan. Verder betekent '
0"5
'
een sluitertijd van 0,5 seconden en '
15"
' een sluitertijd van 15 seconden.
116
In deze modus stelt u het gewenste diafragma in en stelt de camera
automatisch de sluitertijd in om de standaardbelichting te verkrijgen die past
bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE met diafragmavoorkeur.
Bij een hoger f/getal (een kleiner diafragma) vallen de voorgrond en
achtergrond meer samen binnen de acceptabele scherpstelling. Bij een
lager f/getal (een groter diafragma) vallen de voorgrond en achtergrond
daarentegen minder samen binnen de acceptabele scherpstelling.
* <f> staat voor Aperture Value (diafragmaopening).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <f>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X
De sluitertijd wordt automatisch ingesteld.
4
Kijk in de zoeker en maak een
opname.
Zolang de sluitertijd niet knippert, is de
belichting standaard.
f:
AE met diafragmavoorkeur
Onscherpe achtergrond
(Met een laag f/getal van het diafragma: f/5.6)
Scherpe voorgrond en achtergrond
(Met een hoog f/getal van het diafragma: f/32)
117
f: AE met diafragmavoorkeur
Druk op de knop voor scherpte-
dieptecontrole om de huidige diafragma-
instelling te selecteren voor het objectief.
U kunt de scherptediepte (het bereik van
de acceptabele scherpstelling)
controleren door de zoeker.
ScherptedieptecontroleN
Als de sluitertijd '30"' knippert, is er sprake van
onderbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een groter diafragma
(lager f/getal) in te stellen totdat het knipperen stopt, of
stel een hogere ISO-snelheid in.
Als de sluitertijd '8000' knippert, is er sprake van
overbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een kleiner
diafragma (een groter f/getal) in te stellen totdat het
knipperen stopt, of stel een lagere ISO-snelheid in.
Weergegeven diafragmawaarde
Hoe hoger het f/getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven
diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van het objectief. Als er geen
objectief op de camera is bevestigd, wordt '00' weergegeven als
diafragmawaarde.
Bij een hoger f/getal vallen de voorgrond en achtergrond meer samen
binnen de acceptabele scherpstelling. Hierdoor lijkt het door de zoeker
echter donkerder.
Het scherptediepte-effect is duidelijk te zien op de Live view-opname
als u het diafragma wijzigt en op de knop voor scherptedieptecontrole
(pag. 152) drukt.
De belichting wordt vergrendeld (AE-vergrendeling) terwijl de knop voor
scherptedieptecontrole wordt ingedrukt.
118
In deze modus stelt u zowel de sluitertijd als het diafragma naar wens in. Raadpleeg de
indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker of gebruik een in de handel verkrijgbare
belichtingsmeter om de belichting te bepalen. Deze methode heet handmatige belichting.
* <a> staat voor Manual (handmatig).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <a>.
2
Stel de ISO-snelheid in (pag. 88).
3
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de sluitertijd in te stellen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om het
diafragma in te stellen. Als het diafragma niet
kan worden ingesteld, drukt u op de knop
<
R
> onder het instelwiel <
5
> (
0
).
Draai vervolgens aan het instelwiel <
5
>.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X
De belichtingsinstelling wordt weergegeven
in de zoeker en op het LCD-paneel.
De belichtingsniveaumarkering <
s
> geeft aan
hoe ver het huidige belichtingsniveau is
verwijderd van het standaardbelichtingsniveau.
5
Stel de belichting in en maak de opname.
Controleer het belichtingsniveau en
stel de sluitertijd en het diafragma in.
a:
Handmatige belichting
Markering belichtingsniveau
Standaardbelichtingsindex
Als [2 Auto Lighting Optimizer/2 Auto optimalisatie helderheid]
(pag. 101) is ingesteld op iets anders dan [Deactiveren], kan de opname
nog steeds licht zijn, zelfs wanneer er een kortere belichting is ingesteld.
Als ISO auto is ingesteld, wordt de instelling van de ISO-snelheid aangepast aan de sluitertijd en het diafragma
om een standaardbelichting te verkrijgen. Daardoor verkrijgt u mogelijk niet het gewenste belichtingseffect.
119
U kunt een van vier methoden selecteren om de helderheid van het onderwerp
te meten. In de basismodi wordt meervlaksmeting automatisch ingesteld.
1
Druk op de knop <n>. (9)
2
Selecteer de meetmethode.
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
q Meervlaks meting
Dit is een algemene lichtmeetmethode, die geschikt
is voor portretten en zelfs voor onderwerpen met
tegenlicht. De camera past de belichting
automatisch aan het onderwerp aan.
w Deelmeting
Deze methode is effectief als de achtergrond veel helderder
is dan het onderwerp (bijvoorbeeld bij tegenlicht). Deelmeting
beslaat ongeveer 6,5% van het midden van de zoeker.
r Spotmeting
Hiermee kunt u een lichtmeting uitvoeren voor een
specifiek gedeelte van het onderwerp. De meting
wordt uitgevoerd in het midden en beslaat
ongeveer 2,8% van het oppervlak van de zoeker.
e Gemiddelde meting met nadruk op midden
De meting wordt bepaald in het midden, waarna
een gemiddelde voor de gehele opname wordt
berekend.
q De meetmethode selecterenN
120
Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door de camera
is ingesteld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere belichting) te maken.
De belichtingscompensatie kan worden ingesteld op ongeveer 5 stops met tussenstappen
van 1/3 stop. De belichtingscompensatie-indicator op het LCD-paneel en in de zoeker kan
de instelling alleen tot ongeveer 3 stops weergeven. Als u de belichtingscompensatie op
meer dan ongeveer 3 stops wilt instellen, gebruikt u het scherm Snel instellen (pag. 44) of
volgt u de aanwijzingen voor [
2 Bel.corr./AEB]
op de volgende pagina.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <d>, <s> of <f>.
2
Stel de waarde voor de
belichtingscompensatie in.
Draai het instelwiel <
5
> nadat u de
ontspanknop half (
0
) hebt ingedrukt. Als
de belichtingscompensatie niet kan worden
ingesteld, drukt u op de knop <
R
>
onder het instelwiel <
5
> (
0
). Draai
vervolgens aan het instelwiel <
5
>.
3
Maak de opname.
Om de belichtingscompensatie te
annuleren, stelt u deze weer in op <
E
>.
Belichtingscompensatie instellenN
Langere belichting voor een lichtere opname
Kortere belichting voor een donkerdere opname
Als [2 Auto Lighting Optimizer/2 Auto optimalisatie helderheid]
(pag. 101) is ingesteld op iets anders dan [Deactiveren], kan de opname
nog steeds licht zijn, zelfs wanneer er een kortere belichting is ingesteld.
De waarde voor de belichtingscompensatie blijft van toepassing, zelfs
nadat u de aan-uitschakelaar op <2> hebt gezet.
Zorg ervoor dat u niet per ongeluk aan het instelwiel <
5
> draait en de belichtings-
compensatie wijzigt. Het is het veiligste om het menu [
6
5
vergrendelen
] in te
stellen op [
Inschakelen
]. Druk voordat u aan het instelwiel <
5
> draait op de
knop <
R
> (
0
). Draai vervolgens aan het instelwiel <
5
>.
Indien het ingestelde aantal hoger ligt dan ongeveer 3 stops, wordt bij het
uiteinde van de indicator voor het belichtingsniveau <
I
> of <
J
> weergegeven.
121
Als de sluitertijd of het diafragma automatisch wordt gewijzigd, wordt
het belichtingsniveau voor drie opeenvolgende opnamen gewijzigd tot
ongeveer 3 stops met tussenstappen van 1/3 stop. Dit heet AEB.
*
AEB staat voor Auto Exposure Bracketing (reeksopnamen met automatische belichting).
1
Selecteer [Bel.corr./AEB].
Selecteer op het tabblad [
2
] de optie
[
Bel.corr./AEB
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Stel een waarde voor AEB in.
Draai aan het instelwiel <
6
> om het aantal reeks-
opnamen met automatische belichting (AEB) in te stellen.
Druk op de toets <
U
> om de waarde voor
de belichtingscompensatie in te stellen.
Wanneer AEB wordt gecombineerd met
belichtingscompensatie, wordt AEB toegepast
met de belichtingscompensatie als basis.
Druk op <
0
> om de instelling vast te leggen.
X
Wanneer u het menu afsluit, worden <
h
> en
het AEB-niveau weergegeven op het LCD-paneel.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop helemaal
in. De drie opnamen van de reeks worden in
deze volgorde gemaakt: standaardbelichting,
kortere belichting en langere belichting.
Volg stap 1 en 2 als u de AEB-waarde niet wilt weergeven.
AEB wordt automatisch geannuleerd wanneer de aan-uitschakelaar
is ingesteld op <2> of wanneer de flitser gereed is.
h
Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)
N
Aantal reeksopnamen met
automatische belichting
AEB annuleren
Als de transportmodus staat ingesteld op <
u
>, moet u de ontspanknop driemaal
indrukken. Wanneer <
o
> of <
i
> is ingesteld en u de ontspanknop volledig
ingedrukt houdt, worden er drie opnamen na elkaar gemaakt. Daarna stopt de camera
met het maken van opnamen. Wanneer <
Q
> of <
k
> is ingesteld, worden de
drie reeksopnamen na elkaar gemaakt na een vertraging van 10 of 2 seconden.
Flits- noch bulb-belichting kan worden gebruikt met AEB.
122
Gebruik AE-vergrendeling wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt van het
lichtmetingsgebied, of wanneer u meerdere foto's wilt nemen met dezelfde belichtingsinstelling.
Druk op de knop <
A
> om de belichting te vergrendelen, maak een nieuwe compositie en maak de
opname. Dit heet AE-vergrendeling. AE-vergrendeling is geschikt voor onderwerpen met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X
De belichtingsinstelling wordt
weergegeven.
2
Druk op de knop <A>. (0)
X Het pictogram <A> licht op in de
zoeker om aan te geven dat de
belichtingsinstelling is vergrendeld
(AE-vergrendeling).
Iedere keer dat u op de knop <A>
drukt, wordt de huidige instelling voor
automatische belichting vergrendeld.
3
Bepaal de compositie opnieuw en
maak de opname.
Als u de AE-vergrendeling wilt
behouden terwijl u nog meer opnamen
maakt, houdt u de knop <
A
> ingedrukt
en drukt u op de ontspanknop om nog
een opname te maken.
* Als de focusinstellingsknop op het objectief is ingesteld op <MF>, wordt AE-
vergrendeling toegepast bij het middelste AF-punt.
A AE-vergrendelingN
AE-vergrendelingseffecten
Meetmethode
(pag. 119)
AF-puntselectiemethode (pag. 78)
Automatische selectie Handmatige selectie
q*
AE-vergrendeling wordt toegepast bij
het AF-punt waarop is scherpgesteld.
AE-vergrendeling wordt toegepast
bij het geselecteerde AF-punt.
wre
AE-vergrendeling wordt toegepast bij het middelste AF-punt.
123
Als bulb is ingesteld, blijft de sluiter open zolang u de ontspanknop
volledig ingedrukt houdt. Zodra u de ontspanknop loslaat, gaat de sluiter
dicht. Dit heet bulb-belichting. Gebruik de instelling voor bulb-belichting
voor nachtopnamen, opnamen van vuurwerk, de sterrenhemel en
andere opnamen waarvoor een lange belichting is vereist.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <F>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6> of
<5>.
3
Maak de opname.
Zolang u de ontspanknop ingedrukt
houdt, blijft de belichting van kracht.
X De verstreken belichtingstijd wordt
weergegeven op het LCD-paneel.
F: Bulb-belichting
Verstreken belichtingstijd
Aangezien bulb-opnamen meer ruis produceren dan normaal, kan de
opname er een beetje korrelig uitzien.
Wanneer [8C.Fn II -1: Ruisreductie lange sluitertijd] is ingesteld op
[1: Automatisch] of [2: Aan], kan ruis die wordt gegenereerd door de
bulb-belichting worden verminderd (pag. 254).
Als ISO auto is ingesteld, wordt de ISO-snelheid vergrendeld op
ISO 400 (pag. 89).
Voor bulb-belichting wordt het gebruik van een statief en een
afstandsbediening (pag. 124) aanbevolen.
U kunt ook een afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 126)
gebruiken voor bulb-belichting. Wanneer u op de overdrachtsknop van
de afstandsbediening drukt, wordt de bulb-belichting onmiddellijk of na
2 seconden gestart. Druk nogmaals op de knop om de bulb-belichting
te stoppen.
124
F: Bulb-belichting
Als u een opname maakt zonder door de zoeker te kijken, kan er licht
door het oculair vallen, wat een nadelige invloed heeft op de belichting.
Om dit te voorkomen, gebruikt u de oculairdop (pag. 23) die aan de
draagriem van de camera is bevestigd.
U hoeft de oculairdop niet te bevestigen voor Live view-opnamen
en filmopnamen.
1
Verwijder de oogschelp.
Duw de onderkant van de oogschelp
omhoog om deze te verwijderen.
2
Bevestig de oculairdop.
Schuif de oculairdop omlaag in de
oculairgleuf om deze te bevestigen.
Afstandsbediening RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar) wordt met een
snoer van circa 60 cm geleverd. Wanneer de afstandsbediening
RS-60E3 op de hiervoor bestemde aansluiting op de camera is
aangesloten, kan de afstandsbediening worden gebruikt om de
ontspanknop half en helemaal in te drukken.
De oculairdop gebruiken
F De afstandsbediening gebruiken
125
Hoewel het gebruik van de zelfontspanner of afstandsbediening
bewegingsonscherpte kan voorkomen, kan het bij gebruik van een
superteleobjectief of het maken van close-ups (macrofotografie) ook
helpen om de spiegel op te klappen en zo te voorkomen dat de camera
trilt vanwege de opklappende spiegel.
Wanneer [8C.Fn III -5: Spiegel opklappen] is ingesteld op
[1: Activeren], kunnen opnamen worden gemaakt met opgeklapte
spiegel (pag. 257).
1 Stel scherp op het onderwerp en druk vervolgens de
ontspanknop helemaal in.
X De spiegel wordt opgeklapt.
2 Druk de ontspanknop nogmaals helemaal in.
X
De opname wordt gemaakt en de spiegel wordt weer naar beneden geklapt.
Spiegel opklappenN
Bij zeer fel licht, bijvoorbeeld op het strand of tijdens het skiën op een zonnige
dag, kunt u de opname het beste direct na het opklappen van de spiegel maken.
Richt de camera niet direct op de zon. De warmte van de zon kan de
sluitergordijnen verschroeien en beschadigen.
Als u de zelfontspanner en de spiegelopklapfunctie gebruikt in combinatie met bulb-
belichting, moet u de ontspanknop volledig ingedrukt blijven houden (gedurende de
vertragingstijd van de zelfontspanner en de bulb-belichtingstijd). Als u de
ontspanknop loslaat tijdens het aftellen van de zelfontspanner, klinkt er een geluid dat
aangeeft dat de ontspanknop is losgelaten, maar wordt er geen opname gemaakt.
Als [1: Activeren] is ingesteld, wordt het maken van enkele opnamen
geactiveerd, zelfs als de transportmodus is ingesteld op continu.
Wanneer de zelfontspanner is ingesteld op <Q> of <k>, wordt de
opname gemaakt na respectievelijk 10 of 2 seconden.
Als er 30 seconden verstrijken nadat de spiegel is opgeklapt, klapt deze
weer automatisch omlaag. Als u de ontspanknop nogmaals helemaal
indrukt, wordt de spiegel opnieuw opgeklapt.
Voor het opklappen van de spiegel wordt het gebruik van de afstands-
bediening RS-60E3 (afzonderlijk verkrijgbaar) aanbevolen (pag. 124).
U kunt de spiegel ook opklappen en opnamen maken met een
afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 126). Het is raadzaam
om de afstandsbediening in te stellen op een vertraging van 2 seconden.
126
Met de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk
verkrijgbaar) kunt u opnamen maken tot op een afstand
van circa 5 meter van de camera. U kunt de opname
direct maken of na een vertraging van twee seconden.
U kunt ook de afstandsbediening RC-1 of RC-5 gebruiken.
1
Stel scherp op het onderwerp.
2
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <MF>.
U kunt ook opnamen maken met <
f
>.
3
Druk op de knop <R>. (9)
4
Selecteer de zelfontspanner.
Kijk naar het LCD-paneel en draai
aan het instelwiel <6> om <Q>
of <k> te selecteren.
5
Druk op de verzendknop van de
afstandsbediening.
Richt de afstandsbediening op de
sensor voor de afstandsbediening
op de camera en druk op de
verzendknop.
X Het lampje van de zelfontspanner
begint te branden en de opname
wordt gemaakt.
R
Opnamen maken met de afstandsbediening
Sensor
afstands-
bediening
Bepaalde typen fluorescerend licht kunnen ervoor zorgen dat de camera niet
meer goed functioneert. Houd de camera uit de buurt van fluorescerende
lichtbronnen wanneer u de camera op afstand draadloos bedient.
127
Om u te helpen bij het rechthouden van de camera, kan op het
LCD-scherm, in de zoeker en op het LCD-paneel de digitale horizon
worden weergegeven. Alleen de horizontale as wordt weergegeven.
(Geen verticale as.)
1
Druk op de knop <B>.
Telkens als u op de knop <B>
drukt, wordt de schermweergave
vernieuwd.
Geef de digitale horizon weer.
Als de digitale horizon niet wordt
weergegeven, stelt u de menuoptie
[7 Weergaveopties INFO.-knop] in
op weergave van de digitale horizon
(pag. 266).
2
Controleer de kanteling van de
camera.
De horizontale kanteling wordt
weergegeven in stappen van 1°.
Wanneer de rode lijn groen wordt,
wilt dit zeggen dat de kanteling is
gecorrigeerd.
Q De digitale horizon weergeven
De digitale horizon op het LCD-scherm weergeven
Horizontale as
Zelfs wanneer de kanteling wordt gecorrigeerd, is er een foutmarge van
ongeveer 1°.
Indien de camera aanzienlijk is gekanteld, wordt de foutmarge van de
digitale horizon groter.
De digitale horizon kan ook worden weergeven tijdens Live view-opnamen
en filmopnamen (pag. 154, 176).
128
Q De digitale horizon weergeven
De weergegeven digitale horizon in de zoeker en op het LCD-paneel
maakt gebruik van de belichtingsniveauschaal. De digitale horizon wordt
alleen weergegeven wanneer opnamen in horizontale richting worden
gemaakt. De digitale horizon wordt niet in verticale richting weergegeven.
1
Selecteer Persoonlijke voorkeuze IV.
Selecteer het menu [8C.Fn IV:
Bediening/overig] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer C.Fn IV -2 [Wijs SET-
knop toe].
Druk op de toets <U> om [2] [Wijs
SET-knop toe] te selecteren. Druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer [
5
]: [
sQ
in zoeker
].
Druk op de toets <U> om [5]:
[sQ in zoeker] te selecteren.
Druk vervolgens op <0>.
Druk twee keer op de knop <M>
om het menu af te sluiten.
4
Geef de digitale horizon weer.
Druk op <0>.
X
In de zoeker en op het LCD-paneel maakt de
digitale horizon gebruik van de belichtings-
schaal om de horizontale kanteling tot
ongeveer 9° weer te geven in stappen van 1°.
Door de ontspanknop half in te drukken,
wordt in plaats van de belichtingsniveau-
schaal het belichtingsniveau weergegeven.
De digitale horizon weergeven in de zoeker
4°-kanteling rechts
4°-kanteling links
Zelfs wanneer de kanteling wordt gecorrigeerd, is een foutmarge van
ongeveer 1° nog steeds mogelijk.
Als u de camera naar boven of beneden richt, wordt de digitale horizon
niet goed weergegeven.
129
6
Opnamen maken
met de flitser
Met de ingebouwde flitser kunt
u opnamen maken met behulp
van automatisch flitsen,
handmatig flitsen en draadloos
flitsen.
In de creatieve modi drukt u simpelweg op de knop <D>
om de ingebouwde flitser omhoog te klappen. Als u de
flitser wilt inklappen, duwt u de flitser met uw vingers
naar beneden.
In de basismodi (behalve <7> <3> <5>) komt de
ingebouwde flitser bij weinig licht of tegenlicht omhoog
om automatisch te flitsen. In de modus <C> kunt u
kiezen om de flitser automatisch te laten flitsen en de
flitser in- of uitschakelen (pag. 61).
De flitser kan niet worden gebruikt in combinatie met
filmopnamen.
130
In de basismodi en creatieve modi worden de sluitertijd en het
diafragma voor flitsfotografie ingesteld zoals hieronder is aangegeven.
In alle opnamemodi wordt standaard automatische E-TTL II-
flitsbediening (automatische belichting met flitser) gebruikt.
D De ingebouwde flitser gebruiken
Opname-
modus
Sluitertijd Diafragma
1 C
24
Automatisch ingesteld tussen 1/250 -
1/60 sec.
Automatisch
ingesteld
6 Automatisch ingesteld tussen 1/250 - 2 sec.
Automatisch
ingesteld
d
Automatisch ingesteld tussen 1/250 -
1/60 sec.
Automatisch
ingesteld
s Handmatig ingesteld tussen 1/250 - 30 sec.
Automatisch
ingesteld
f Automatisch ingesteld
Handmatig
ingesteld
a Handmatig ingesteld tussen 1/250 - 30 sec.
Handmatig
ingesteld
F
Zolang u de ontspanknop ingedrukt houdt,
blijft de belichting van kracht.
Handmatig
ingesteld
Wanneer [8C.Fn I -7: Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus]
(pag. 253) is ingesteld, kunnen de volgende opties voor automatische
instelling van de flitser worden geselecteerd: Van toepassing in de
opnamemodus <f>.
• 0: Automatisch*
• 1: 1/250 - 1/60 sec. auto
• 2: 1/250 sec. (vast)
* De synchronisatiesnelheid wordt normaliter automatisch ingesteld
tussen 1/250 en 30 sec. afhankelijk van de helderheid van de omgeving.
Bij weinig licht wordt het hoofdonderwerp belicht met de automatische
flitser. De achtergrond wordt belicht met de automatisch ingestelde
langere sluitertijd. De standaardbelichting wordt verkregen voor
zowel voor het onderwerp als de achtergrond (automatische lange
flitssynchronisatietijd). Bij lange sluitertijden wordt het gebruik van een
statief aanbevolen.
131
D De ingebouwde flitser gebruiken
Effectief bereik van ingebouwde flitser [Geschat aantal meters]
Rode ogen kunnen worden geminimaliseerd door een rode-ogenreductielampje te
gebruiken voordat u een opname met de flitser maakt. Rode-ogenreductie kan in
iedere opnamemodus worden ingesteld behalve in <
7
> <
3
> <
5
> en <
k
>.
Selecteer op het tabblad [1] de
optie [R.ogen Aan/Uit] en druk op
<0>. Selecteer [Inschakelen] en
druk vervolgens op <0>.
Als u de ontspanknop half indrukt wanneer
u opnamen maakt met de flitser, gaat het
rode-ogenreductielampje branden. Wanneer
u vervolgens de ontspanknop helemaal
indrukt, wordt de opname gemaakt.
Diafragma
ISO-snelheid
100 200 400 800 1600 3200 6400
H: 12800
f/3.5 3,5 5,5 7,5 11 15 21 30 42
f/4 3 4,5 6,5 9 13 18 26 36
f/5.6 2,5 3,5 4,5 6,5 9,5 13 19 26
3 Rode-ogenreductie gebruiken
Voor onderwerpen die dichtbij zijn, dient het onderwerp minstens 1 meter
te zijn verwijderd wanneer u flitst.
Verwijder de lenskap van het objectief en bewaar een afstand van
minstens 1 meter van het onderwerp.
Als een lenskap op het objectief is bevestigd of als u te dicht bij het onderwerp staat, kan de
onderzijde van de opname er donker uitzien doordat de flitser wordt belemmerd. Wanneer u
gebruikmaakt van een teleobjectief of een snel objectief en de ingebouwde flitser is nog steeds
deels belemmerd, kunt u een Speedlite uit de EX-serie gebruiken (afzonderlijk verkrijgbaar).
Rode-ogenreductie is het effectiefst als het onderwerp naar het rode-ogenreductielampje
kijkt in een goed verlichte ruimte of wanneer u dicht bij het onderwerp staat.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt de zoekerweergave
onderaan geleidelijk uitgeschakeld. Voor het beste resultaat maakt
u de opname nadat deze weergave is uitgeschakeld.
De effectiviteit van de rode-ogenreductie is afhankelijk van het onderwerp.
132
D De ingebouwde flitser gebruiken
Stel de flitsbelichtingscompensatie in wanneer de belichting van het
onderwerp anders uitvalt dan gewenst. U kunt de flitsbelichtingscompensatie
instellen op maximaal ongeveer stops met tussenstappen van 1/3 stop.
1
Geef het scherm Snel instellen
weer.
Druk op de knop <Q> (pag. 44).
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (7).
2
Selecteer [y].
Druk op de toetsen <V> en <U>
om [y*] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm voor de flitsbelichtings-
compensatie wordt weergegeven.
3
Stel de waarde voor de
flitsbelichtingscompensatie in.
Draai het instelwiel <5> naar rechts
om de flitsbelichting lichter te maken.
(langere belichting)
Of draai het instelwiel <5> naar
links om de flitsbelichting donkerder
te maken. (kortere belichting)
X Als u de ontspanknop half indrukt,
wordt het pictogram <y> in de
zoeker en op het LCD-paneel
weergegeven.
Nadat u een opname hebt gemaakt,
voert u stap 1 t/m 3 uit om de
waarde voor de flitsbelichtings-
compensatie terug te zetten op nul.
y FlitsbelichtingscompensatieN
133
D De ingebouwde flitser gebruiken
Als [2 Auto Lighting Optimizer/2 Auto optimalisatie helderheid]
(pag. 101) niet is ingesteld op [Deactiveren], kan de opname nog steeds
licht zijn, zelfs wanneer er een kortere flitsbelichting is ingesteld.
Wanneer u flitsbelichtingscompensatie op zowel de camera als de
Speedlite uit de EX-serie instelt, krijgt de flitsbelichtingscompensatie van
de Speedlite voorrang op die van de camera. Wanneer u flitsbelichtings-
compensatie hebt ingesteld op een Speedlite uit een EX-serie, zal
flitsbelichtingscompensatie die op de camera ingesteld, niet werken.
De waarde voor de belichtingscompensatie blijft van toepassing,
zelfs nadat u de aan-uitschakelaar op <2> hebt gezet.
Als u [8C.Fn IV -2: Wijs SET-knop toe] hebt ingesteld op
[4: sFlitsbelichtingscompensatie], hoeft u alleen op <0> te
drukken om het instellingenscherm voor flitsbelichtingscompensatie
weer te geven.
De camera kan ook worden gebruikt om de flitsbelichtingscompensatie
van de Speedlite uit een EX-serie net zo in te stellen als op de Speedlite.
134
D De ingebouwde flitser gebruiken
Met FE-vergrendeling (Flash Exposure, flitsbelichting) verkrijgt en vergrendelt
u de standaardflitsbelichtingsmeting voor elk onderdeel van een onderwerp.
1
Druk op de knop <D> om de
ingebouwde flitser tevoorschijn
te laten komen.
Druk de ontspanknop half in en kijk
in de zoeker of het pictogram <D>
brandt.
2
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk op de knop <A>. (8)
Richt het midden van de zoeker op het
onderwerp waarvoor de flitsbelichting
moet worden vergrendeld en druk
vervolgens op de knop <
A
>.
X
De flitser flitst kort voor, waarna het
benodigde flitsvermogen wordt berekend
en opgeslagen in het geheugen.
X In de zoeker wordt 'FEL' kort
weergegeven en licht <d> op.
Elke keer dat u op de knop <
A
> drukt, wordt er
voorgeflitst waarna het benodigde flitsvermogen
wordt berekend en opgeslagen in het geheugen.
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
X De flitser gaat af wanneer de foto
wordt gemaakt.
A FE-vergrendelingN
Als het onderwerp zich te ver weg en buiten het effectieve bereik van de flitser bevindt, gaat het
pictogram <
D
> knipperen. Ga dichter bij het onderwerp staan en herhaal de stappen 2 t/m 4.
135
De instellingen voor de ingebouwde flitser en de externe Speedlite kunnen via
het menu van de camera worden ingesteld. U kunt die menuopties voor de
externe Speedlite alleen gebruiken als de op de camera bevestigde
Speedlite
uit de EX-serie compatibel is met de desbetreffende functies
.
De instellingsprocedure is hetzelfde als voor het instellen van een
menufunctie van de camera.
Selecteer [Flitsbesturing].
Selecteer op het tabblad [1] de
optie [Flitsbesturing] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm voor flitsbesturing wordt
weergegeven.
Stel deze optie normaliter in op
[Inschakelen].
Als [Uitschakelen] is ingesteld,
flitst zowel de ingebouwde flitser
als de externe Speedlite niet. Dit is
nuttig wanneer u alleen het AF-
hulplicht van de flitser wilt gebruiken.
Met de menu's [Func.inst. interne flitser] en [Func.inst. externe
flitser] kunt u de functies die op de volgende pagina worden vermeld,
instellen. De functies die bij [Func.inst. externe flitser] worden
weergegeven, verschillen per Speedlite-model.
Selecteer [Func.inst. interne flitser]
of [Func.inst. externe flitser].
X De functies van de flitser worden
weergegeven. De functies die niet
grijs worden weergegeven, kunnen
worden geselecteerd en ingesteld.
3 De flitser instellenN
[Flitsen]
[Func.inst. interne flitser] en [Func.inst. externe flitser]
136
3 De flitser instellenN
Instelbare functies voor [Func.inst. interne flitser] en [Func.inst.
externe flitser]
* Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite voor informatie over [FEB]
(reeksopnamen met flitsbelichting) en [In-/uitzoomen].
Flitsmodus
U kunt de flitsmodus selecteren die geschikt is voor het maken van
opnamen met de flitser.
[E-TTL II] is de standaardmodus voor
het maken van opnamen met de
automatische flitser met Speedlites
uit de EX-serie.
[Manual flash] is voor geavanceerde
gebruikers die de [Flits output]
(1/1 tot 1/128) zelf willen kunnen
instellen.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de Speedlite voor meer
informatie over andere flitsmodi.
Functie
[Func.inst. interne
flitser]
[Func.inst. externe
flitser]
Pagina
Flitsmodus k 136
Sluiter sync. k 137
FEB* k
Flitsbelichtings-
compensatie
k 132
E-TTL II-
flitslichtmeting
k 137
In-/uitzoomen* k
Draadloze flitser k 139
137
3 De flitser instellenN
Sluiter sync.
Stel deze optie normaliter in op [1e-gordijn] zodat er direct na de
belichting wordt geflitst.
Als [2e-gordijn] wordt ingesteld, wordt er vlak voor het einde van de
belichting geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd met een lange
synchronisatietijd, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij
bijvoorbeeld aan de koplampen van een auto 's avonds. Met de 2e-
gordijnsynchronisatie wordt er twee keer geflitst: één keer wanneer
u de ontspanknop helemaal indrukt en opnieuw vlak voor het einde
van de belichting. Met kortere sluitertijden dan 1/30 seconde werkt
de 1e-gordijnsynchronisatie echter automatisch.
Als er een externe Speedlite is bevestigd, kunt u ook [Hi-speed]
(e) instellen. Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite
voor meer informatie.
Flitsbelichtingscompensatie
Zie 'y Flitsbelichtingscompensatie' op pagina 132.
E-TTL II-flitslichtmeting
Voor normale flitsbelichtingen stelt u deze optie in op [Evaluatief].
Als [Gemiddeld] is ingesteld, wordt het gemiddelde van de gehele
gemeten scène berekend voor de flitsbelichting, net als met een
externe functie voor flitslichtmeting. Flitsbelichtingscompensatie kan
afhankelijk van de scène noodzakelijk zijn en is daarom bedoeld
voor geavanceerde gebruikers.
Draadloze flitser
Zie 'Draadloze flitser gebruiken' op pagina 139.
Wis flitser instellingen
Druk wanneer het scherm [Func.inst. interne flitser] of [Func.inst.
externe flitser] wordt weergegeven op de knop <B> om het
scherm weer te geven en de flitsinstellingen te wissen. Wanneer
u[OK] selecteert, worden de instellingen voor de flitser gewist.
138
3 De flitser instellenN
1
Geef de persoonlijke voorkeuze
weer.
Wanneer de camera klaar is om
opnamen met een externe Speedlite
te maken, selecteert u [C.Fn-inst.
externe flitser]. Druk vervolgens
op <0>.
2
Stel de persoonlijke voorkeuze in.
Druk op de toets <U> om het
functienummer te selecteren.
Stel vervolgens de functie in.
De procedure is hetzelfde als voor
het instellen van de persoonlijke
voorkeuze van de camera (pag. 250).
Als u alle persoonlijke voorkeuze-
instellingen wilt wissen, selecteert
u bij stap 1 [Wis C.Fn's externe
flitser].
De persoonlijke voorkeuze voor de externe Speedlite instellen
139
De ingebouwde flitser op de camera kan functioneren als een
mastereenheid met Canon Speedlites die een draadloze slavefunctie
bevatten en de Speedlite zo draadloos kan laten flitsen. Lees meer over
draadloze flitsfotografie in de instructiehandleiding van de Speedlite.
Raadpleeg de instructiehandleiding van uw Speedlite (slave) en stel
de slave als volgt in. De andere instellingen van de slave dan de
onderstaande instellingen worden allemaal via de camera ingesteld.
Overige typen slaves kunnen worden gebruikt en samen worden bediend.
(1) Stel de Speedlite in als slave.
(2) Stel het transmissiekanaal van de Speedlite in op hetzelfde
kanaal als dat op de camera.
(3) Indien u de flitsverhouding wilt instellen (pag. 144), dient u de
id van de slave in te stellen.
(4)
Stel de camera en de slave(s) binnen het onderstaande bereik van elkaar op.
(5) Zorg ervoor dat de draadloze sensor van de slave in de richting
van de camera wijst.
De automatische uitschakelfunctie van de slave annuleren
Als u de automatische uitschakelfunctie van de slave wilt annuleren, drukt u op de
knop <
A
> op de camera. Als u handmatige flits gebruikt, drukt u op de testflitsknop
(PILOT) van de slave om de automatische uitschakelfunctie te annuleren.
Draadloze flitser gebruikenN
Instellen en plaatsen van slave
Circa
10 m
Circa
7 m
o
Circa
80
Circa 5 m Circa 7 m
Voorbeeld van draadloze flitsopstelling
Binnen
Buiten
140
Draadloze flitser gebruikenN
Dit zijn de basisinstellingen voor volautomatisch
draadloos flitsen met één Speedlite.
Stap 1 t/m 3 en stap 6 en 7 zijn van
toepassing op alle opnamen met
draadloze flitser. Deze stappen worden
daarom overgeslagen in de overige
draadloze flitsinstellingen die op de
pagina's hierna worden beschreven.
Op de menuschermen verwijzen de
pictogrammen <
0
> en <
1
> naar de
externe Speedlite en de pictogrammen
<
3
> en <
2
> naar de ingebouwde flitser.
1
Druk op de knop <I> om de
ingebouwde flitser tevoorschijn
te laten komen.
Zorg dat de ingebouwde flitser
tevoorschijn komt voor draadloos
flitsen.
2
Selecteer [Flitsbesturing].
Selecteer op het tabblad [1] de
optie [Flitsbesturing] en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer [
Func.inst. interne flitser
].
Selecteer [Func.inst. interne flitser]
en druk vervolgens op <0>.
4
Selecteer [Flitsmodus].
Selecteer bij [Flitsmodus] [E-TTL II]
en druk vervolgens op <0>.
Volautomatisch opnamen maken met één externe Speedlite
141
Draadloze flitser gebruikenN
5
Selecteer [Draadloze func.].
Selecteer bij [Draadloze func.] [0]
en druk vervolgens op <0>.
X Bij [Draadloze func.] wordt onder
andere [Kanaal] weergegeven.
6
Stel [Kanaal] in.
Stel het kanaal (1-4) in op hetzelfde
als dat van de slave.
7
Selecteer [Flitsgroep].
Selecteer bij [Flitsgroep] de optie
[Alle 1] en druk vervolgens op
<0>.
8
Maak de opname.
U kunt de camera instellen en de
opname maken op dezelfde manier
zoals u dat bij normale flitsopnamen
zou doen.
Als u draadloos flitsen wilt
uitschakelen, stelt u [Draadloze
func.] in op [Uitschakelen].
Het wordt aanbevolen om [E-TTL II meting] in te stellen op [Evaluatief].
Zelfs als u de ingebouwde flitser uitschakelt, zal deze toch flitsen om de
slave te bedienen. Afhankelijk van de opnameomstandigheden is de flits
voor het bedienen van de slave mogelijk zichtbaar op de foto.
De slave kan geen testflits activeren.
142
Draadloze flitser gebruikenN
Dit is een overzicht van volautomatisch
fotograferen met een draadloze flitser
met één externe Speedlite en de
ingebouwde flitser.
U kunt de flitsverhouding tussen de
externe Speedlite en de ingebouwde
flitser wijzigen om de manier waarop
schaduwen op het onderwerp vallen
aan te passen.
1
Selecteer [Draadloze func.].
Volg stap 5 op pagina 141 om
[0:3] te selecteren voor
[Draadloze func.] en druk vervolgens
op <0>.
2
Stel de gewenste flitsverhouding
in en maak de opname.
Selecteer [1:2] en stel de
flitsverhouding in binnen het bereik
8:1 t/m 1:1. Het instellen van een
flitsverhouding rechts van 1:1 (tot 1:8)
is niet mogelijk.
Als de output van de ingebouwde
flitser onvoldoende is, kunt u een
hogere ISO-snelheid instellen
(pag. 88).
Volautomatisch opnamen maken met één externe
Speedlite en ingebouwde flitser
De flitsverhouding 8:1 t/m 1:1 is gelijk aan 3:1 t/m 1:1 stops (tussenstappen
van 1/2 stop).
143
Draadloze flitser gebruikenN
Het is mogelijk om meerdere Speedlite-slaves als één flitseenheid
te behandelen of te verdelen over slavegroepen waarvoor een
flitsverhouding kan worden ingesteld.
De basisinstellingen worden hieronder weergegeven. Door de instelling
voor [Flitsgroep] te veranderen, kunt u opnamen maken met
verschillende draadloze flitsinstellingen en meerdere Speedlites.
Basisinstellingen:
Flitsmodus : E-TTL II
E-TTL II meting
: Evaluatief
Draadloze func.
: 0
Kanaal : (hetzelfde als slaves)
[Alle1] Meerdere slave-Speedlites gebruiken als één
flitseenheid
Dit is handig wanneer u een grote
flitsoutput nodig hebt. Alle slave-
Speedlites hebben bij het flitsen
dezelfde output om zo een
standaardbelichting te verkrijgen.
Alle slaves flitsen als één groep,
ongeacht wat de slave-id is (A, B of C).
Stel [Flitsgroep] in op [Alle1] en
maak de opname.
Volautomatisch opnamen maken met meerdere externe Speedlites
144
Draadloze flitser gebruikenN
[1 (A:B)] Meerdere slaves in meerdere groepen
Verdeel de slaves in groep A en groep B
en wijzig de flitsverhouding om het
gewenste belichtingseffect te verkrijgen.
Raadpleeg de instructiehandleiding van
uw Speedlite voor het instellen van één
slave-id op A (groep A) en de andere
slave-id van een slave op B (groep B)
en plaats ze zoals in de afbeelding
wordt weergegeven.
1
Stel [Flitsgroep] in op [1 (A:B)].
2
Stel de gewenste flitsverhouding
in en maak de opname.
Selecteer [A:B flitsverh.] en stel de
flitsverhouding in.
A B
Als [Flitsgroep] is ingesteld op [1 (A:B)], flitst groep C niet.
De flitsverhouding 8:1 t/m 1:1 t/m 1:8 is gelijk aan 3:1 t/m 1:1 t/m 1:3 stops
(tussenstappen van 1/2 stop).
145
Draadloze flitser gebruikenN
De ingebouwde flitser kan ook worden toegevoegd aan het draadloze
flitssysteem zoals beschreven op pagina 143 - 144.
De basisinstellingen worden hieronder weergegeven. Door de instelling
voor [Flitsgroep] te veranderen, kunt u fotograferen met verschillende
draadloze flitsinstellingen van meerdere Speedlites, aangevuld door de
ingebouwde flitser.
1
Basisinstellingen:
Flitsmodus : E-TTL II
E-TTL II meting
: Evaluatief
Draadloze func.
:[0+3]
Kanaal : (hetzelfde als slaves)
2
Selecteer [Flitsgroep].
Selecteer de flitsgroep en stel de
flitsverhouding, de flitsbelichtings-
compensatie en andere
noodzakelijke instellingen in vóórdat
u opnamen maakt.
Volautomatisch fotograferen met de ingebouwde
flitser en meerdere externe Speedlites
A B
[Alle1 en 2][1 (A:B) 2]
146
Draadloze flitser gebruikenN
Flitsbelichtingscompensatie
Als [Flitsmodus] is ingesteld op [E-TTL II], kan de flitsbelichtings-
compensatie worden ingesteld. Welke instellingen voor de
flitsbelichtingscompensatie (zie hieronder) kunnen worden ingesteld, is
afhankelijk van de instellingen voor [Draadloze func.] en [Flitsgroep].
[Flitsbel. comp]
De flitsbelichtingscompensatie wordt
toegepast op de ingebouwde flitser
en alle externe Speedlites.
[2 bel.comp.]
De flitsbelichtingscompensatie wordt
toegepast op de ingebouwde flitser.
[1 bel.comp.]
De flitsbelichtingscompensatie wordt
toegepast op alle externe Speedlites.
[A,B-bel.comp.]
De flitsbelichtingscompensatie wordt
toegepast op groep A en B.
FE-vergrendeling
Als [Flitsmodus] is ingesteld op [E-TTL II], kunt u op de knop <A>
drukken om de FE-vergrendeling in te stellen.
Creatief draadloos flitsen
147
Draadloze flitser gebruikenN
Als [Flitsmodus] is ingesteld op [Manual flash], kan de flitsoutput
handmatig worden ingesteld. Welke flitsoutputinstellingen
([1 flitsoutput], [Fl.verm. gr. A] enzovoort) kunnen worden ingesteld,
is afhankelijk van de instelling voor [Draadloze func.] (zie hieronder).
[Draadloze func.: 0]
[Flitsgroep: Alle1]: De flitsoutput
van de handmatige flits wordt op alle
externe Speedlites toegepast.
[Flitsgroep: 1 (A:B)]: U kunt de
flitsoutput afzonderlijk instellen voor
slavegroepen A en B.
[Draadloze func.: 0+3]
[Flitsgroep: Alle1 en 2]: De
flitsoutput kan afzonderlijk voor de
externe Speedlite(s) en ingebouwde
flitser worden ingesteld.
[Flitsgroep: 1 (A:B) 2]: U kunt de
flitsoutput afzonderlijk instellen voor
slavegroepen A en B. U kunt ook de
flitsoutput voor de ingebouwde flitser
instellen.
De flitsoutput handmatig instellen voor draadloos flitsen
148
Deze Speedlites functioneren als een ingebouwde flitser, zodat ze
gemakkelijk kunnen worden bediend.
Wanneer een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) op
de camera is bevestigd, wordt de automatische flitsbediening praktisch
volledig door de camera geregeld. Dit is dus een hoogwaardige flitser die
extern wordt bevestigd en de rol van de ingebouwde flitser overneemt.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-
serie
voor gedetailleerde instructies. Deze camera is een camera van het
type A en daarom geschikt voor alle functies van Speedlites uit de EX-serie.
Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden
ingesteld op de automatische TTL- of A-TTL-flitsmodus, werkt
de flitser alleen op volledig vermogen.
Stel de opnamemodus van de camera in op <a> (Handmatige
belichting of <f> (AE met diafragmavoorkeur) en pas de
diafragma-instelling aan voordat u de opname maakt.
Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor handmatig flitsen
beschikt, maakt u de opname in de modus voor handmatig flitsen.
Externe Speedlites
EOS-Speedlites uit de EX-serie
Canon Speedlites die niet tot de EX-serie behoren
Macro Lites
Speedlites voor op de cameraschoen
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die niet compatibel is met functie-
instellingen voor de flitser (pag. 135), kunnen alleen [
1
bel.comp
] en [
E-TTL II
meting
] worden ingesteld voor [
Func.inst. externe flitser
]. (Bij bepaalde
Speedlites uit de EX-serie kan ook [
Sluiter sync.
] worden ingesteld.)
Als de flitsmeetmethode via het persoonlijke flitsvoorkeuzemenu van de Speedlite op de
automatische TTL-flitsmodus wordt ingesteld, werkt de flitser alleen op volledig vermogen.
149
Externe Speedlites
Synchronisatiesnelheid
De synchronisatiesnelheid met compacte flitsers van andere merken is
1/250 seconde of langzamer. Aangezien de flitsduur bij grote studioflitsers
langer is dan bij compacte flitsers, moet u de synchronisatietijd bij deze
flitsers instellen op een tijd tussen 1/60 en 1/30 seconde. Test de
flitssynchronisatie altijd voordat u opnamen maakt.
Live view-opnamen: waarschuwing
Als u een flitser van een ander merk dan Canon gebruikt wanneer
u Live view-opnamen maakt, stelt u [z Stille opname] in op
[Uitschakelen] (pag. 159). De flitser werkt niet als deze optie is
ingesteld op [Modus 1] of [Modus 2].
Flitsers van een ander merk gebruiken
De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in
combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk.
De camera is niet voorzien van een pc-aansluiting.
Plaats geen hogespanningsflitser op de flitserschoen van de camera.
Deze werkt dan mogelijk niet.
150
151
7
Opnamen maken met het LCD-
scherm (Live view-opnamen)
U kunt opnamen maken terwijl het beeld op het LCD-
scherm van de camera wordt weergegeven. Dit heet
'Live view-opnamen'.
Live view-opnamen zijn geschikt voor niet-bewegende
onderwerpen.
Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen
maakt terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan het bewegen
van de camera onscherpe opnamen tot gevolg hebben.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Op afstand Live view-opnamen maken
Als u EOS Utility (meegeleverde software) op uw pc installeert,
kunt u de camera op de pc aansluiten en op afstand opnamen
maken met behulp van het computerscherm. Raadpleeg de
instructiehandleiding (pdf) op de cd-rom voor meer informatie.
152
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X
Het beeld wordt op het LCD-scherm weergegeven.
Het weergaveoppervlak van de
opname is circa 100%.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de huidige AF-modus (pag. 160-167).
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
X
De foto wordt gemaakt en de vastgelegde
opname wordt op het LCD-scherm weergegeven.
X
Nadat de kijktijd is verstreken, keert de
camera automatisch terug naar de modus
voor het maken van Live view-opnamen.
Druk op de knop <
A
> om de modus voor het
maken van Live view-opnamen te verlaten.
A Opnamen maken met het LCD-scherm
De witte en rode waarschuwingspictogrammen < > en <
E
> voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig gebruik van Live
view-opnamen of een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt er een wit pictogram < >.
Als u doorgaat met het maken van opnamen terwijl dit pictogram wordt weergegeven, kan
de beeldkwaliteit van foto's verslechteren. Stop met het maken van Live view-opnamen en
laat de camera enige tijd afkoelen voordat u verder gaat met het maken van opnamen.
Als het witte pictogram < > wordt weergegeven en de interne temperatuur van de
camera nog verder oploopt, gaat er een rood pictogram <
E
> knipperen. Dit knipperende
pictogram waarschuwt u ervoor dat de Live view-opname spoedig automatisch wordt
beëindigd. U kunt in dat geval geen opnamen meer maken totdat de interne temperatuur
van de camera is gedaald. Schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur Live view-
opnamen maakt, worden de pictogrammen < > en <E> sneller
weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
153
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Stel het menu [z Live view-opname.]
in op [Inschakelen].
Gebruiksduur batterij bij Live view-opnamen
[Geschat aantal opnamen]
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E6-
batterij en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Bij een volledig opgeladen LP-E6-batterij is de totale duur voor het maken van
Live view-opnamen mogelijk als volgt: circa 2 uur en 20 minuten bij 23 °C.
Live view-opnamen inschakelen
Temperatuur
Opnameomstandigheden
Geen flits 50% flits
Bij 23 °C 350 320
Bij 0 °C 310 280
Richt het objectief tijdens het maken van Live view-opnamen niet direct op de zon.
De warmte van de zon kan de interne onderdelen van de camera beschadigen.
Zie pagina 168 - 169 voor aandachtspunten bij het gebruik van Live
view-opnamen.
U kunt ook scherpstellen door op de knop <p> te drukken.
Bij gebruik van de flitser klinken er twee sluitergeluiden. Er wordt echter
maar één opname gemaakt.
Wanneer de Live view-opname wordt weergegeven, kunt u <x>
opnamen weergeven.
Als de camera lange tijd niet is gebruikt, wordt deze automatisch
uitgeschakeld wanneer [5 Uitschakelen] actief is (pag. 50).
Als [5 Uitschakelen] is ingesteld op [Uit], wordt de Live view-functie na
30 minuten automatisch uitgeschakeld (de camera blijft ingeschakeld).
U kunt de meegeleverde AV-kabel of een HDMI-kabel (afzonderlijk
verkrijgbaar) gebruiken om de Live view-opname op een tv-scherm weer
te geven (pag. 209 en 212).
154
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Het informatiedisplay
Vergrotingskader
ISO-snelheid
Maximumaantal opnamen
Indicator belichtingsniveau/
AEB-bereik
Diafragma
Sluitertijd
Beeldstijl
Batterijniveau
Belichtings-
simulatie
Transportmodus
Witbalans
Flitsbelichtings-
compensatie
AF-modus
d: Live-modus
c :
Live-modus met gezichtsherkenning
f: Quick-modus
AF-punt (Quick-modus)
FEB
AEB
Lichte tonen
prioriteit
Histogram
Opnamekwaliteit
AE-vergrendeling
Flitser gereed
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Eye-Fi-
overdrachts-
status
Het histogram kan worden weergegeven wanneer [Bel.simulatie:
Inschakelen] is ingesteld (pag. 158).
U kunt de digitale horizon weergeven door op de knop <
B
> te drukken (pag. 266).
Als de AF-modus is ingesteld op [
u
Live-modus
] of als de camera met een HDMI-
kabel op een tv is aangesloten, kan de digitale horizon niet worden weergegeven.
Als <g> wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live view-
beeld bijna gelijk aan de helderheid van de daadwerkelijke opname.
Wanneer <
g
> knippert, geeft dit aan dat de Live view-opname niet wordt weergegeven
met de juiste helderheid vanwege te donkere of te lichte lichtomstandigheden.
De belichtingsinstelling is zichtbaar in het daadwerkelijk opgenomen beeld.
Als de flitser wordt gebruikt of bulb is ingesteld, worden het pictogram
<
g
> en het histogram grijs weergegeven (ter referentie). Mogelijk wordt
het histogram bij weinig of juist heel fel licht niet goed weergegeven.
155
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Bij de simulatie van de definitieve opname worden de effecten van
de beeldstijl, witbalans enzovoort in de Live view-opname zichtbaar
gemaakt, zodat u weet hoe de werkelijke opname eruit gaat zien.
Tijdens het maken van foto's worden automatisch de hieronder
vermelde instellingen in de Live view-opname weergegeven.
Simulatie van afgeronde foto's
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Opname via sfeerselectie
Opname via licht of scènetype
Belichting (waarbij de belichtingssimulatie is ingesteld op
[Inschakelen])
Scherptediepte (waarbij de knop voor scherptedieptecontrole
is ingedrukt)
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Aspect ratio (bevestiging van opnamegebied)
Simulatie van de definitieve opname
156
Tijdens het maken van Live view-opnamen kunt u op de knop <
f
>, <
R
>
of <
i
> drukken om het desbetreffende instellingenscherm op het LCD-scherm
weer te geven. Druk vervolgens op de toets <
U
> om de functie in te stellen.
Wanneer op het LCD-scherm een opname wordt weergegeven, kunt u op de knop
<
Q
> drukken om de instelbare functies weer te geven. In de basismodi kunt u de AF-
modus en de op pagina 67 vermelde instellingen wijzigen. In de creatieve modi kunt
u de AF-modus, transportmodus, witbalans, beeldstijl, Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid), opnamekwaliteit en flitsbelichtingscompensatie instellen.
1
Druk op de knop <Q>.
X De instelbare functies zijn blauw
gemarkeerd.
Als <f> is geselecteerd, worden
ook de AF-punten weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de toets <V> om een
functie te selecteren.
X De instelling van de geselecteerde
functie wordt onderaan weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
5
> of <
6
>
om de instelling te wijzigen. Als u op
<
0
> drukt, wordt het instellingenscherm
van de desbetreffende functie
weergegeven (behalve voor het AF-punt).
Instellingen voor de opnamefunctie
Instellingen voor f / R / i
Q Snel instellen
De meetmethode wordt voor Live view-opnamen ingesteld op meervlaksmeting.
In de creatieve modi kunt u de scherptediepte controleren door op de
knop voor scherptedieptecontrole te drukken.
Tijdens continue opnamen wordt de belichting die is ingesteld voor de
eerste opname ook toegepast op alle volgende opnamen.
U kunt ook een afstandsbediening (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 126)
gebruiken voor Live view-opnamen.
157
In dit gedeelte worden de instellingen
besproken die specifiek zijn voor Live
view-opnamen. De menuopties op het
tabblad [
z
] worden hieronder besproken.
De instelbare functies in dit
menuscherm worden alleen toegepast
tijdens Live view-opnamen. Deze
functies worden niet toegepast bij het
maken van opnamen met de zoeker.
Live view-opname.
Stel Live view-opname. in op [Inschakelen] of [Uitschakelen].
AF-modus
U kunt [Live-modus] (pag. 160), [u Live-modus] (pag. 161) of
[Quick-modus] (pag. 165) selecteren.
Rasterweergave
Met [Raster 1l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven.
Aspect ratioN
De beeldverhouding (aspect ratio) van de opname kan worden
ingesteld op [3:2], [4:3], [16:9] of [1:1]. De volgende
beeldverhoudingen worden met lijnen in de Live View-opname
weergegeven: [4:3] [16:9] [1:1].
De JPEG-opnamen worden samen met de ingestelde
beeldverhouding opgeslagen.
De RAW-opnamen worden altijd met beeldverhouding [3:2]
opgeslagen. Aangezien de informatie over de beeldverhouding aan
de RAW-opname wordt toegevoegd, wordt de opname gegenereerd
volgens de desbetreffende beeldverhouding wanneer de RAW-
opname met de meegeleverde software verwerkt. In het geval van
beeldverhoudingen [4:3], [16:9] en [1:1] verschijnen de lijnen voor
beeldverhouding tijdens de opnameweergave, maar de lijnen
worden niet daadwerkelijk op de opname getekend.
z Menufunctie-instellingen
158
z Menufunctie-instellingen
Bel.simulatieN
Belichtingssimulatie toont en simuleert hoe licht de daadwerkelijke
opname (belichting) zal zijn. De instellingen [Inschakelen] en
[Uitschakelen] worden hieronder besproken:
Inschakelen (g)
De helderheid van de weergegeven opname is bijna gelijk aan de
werkelijke helderheid (belichting) van de gemaakte opname.
Wanneer u belichtingscompensatie instelt, wordt de helderheid
van de opname dienovereenkomstig aangepast.
Uitschakelen (E)
De opname wordt weergegeven met de standaardhelderheid zodat
de Live view-opname gemakkelijk te zien is.
Kwaliteit
Beeldverhouding en aantal pixels
3:2 4:3 16:9 1:1
3
1
5184 x 3456
(18,0 megapixels)
4608 x 3456
(16,0 megapixels)
5184 x 2912*
(15,1 megapixels)
3456 x 3456
(11,9 megapixels)
4
3456 x 2304
(8,0 megapixels)
3072 x 2304
(7,0 megapixels)
3456 x 1944
(6,7 megapixels)
2304 x 2304
(5,3 megapixels)
41
3888 x 2592
(10,1 megapixels)
3456 x 2592
(9,0 megapixels)
3888 x 2188*
(8,5 megapixels)
2592 x 2592
(6,7 megapixels)
a
61
2592 x 1728
(4,5 megapixels)
2304 x 1728
(4,0 megapixels)
2592 x 1456*
(3,8 megapixels)
1728 x 1728
(3,0 megapixels)
b
1920 x 1280
(2,5 megapixels)
1696 x 1280*
(2,2 megapixels)
1920 x 1080
(2,1 megapixels)
1280 x 1280
(1,6 megapixels)
c
720 x 480
(350.000 pixels)
640 x 480
(310.000 pixels)
720 x 400*
(290.000 pixels)
480 x 480
(230.000 pixels)
Als er een sterretje voor de opnamekwaliteit staat, komt het aantal pixels
niet helemaal overeen met de ingestelde beeldverhouding.
Het gebied dat wordt weergegeven voor beeldverhoudingen met een
sterretje, is iets groter dan het opgenomen gebied. Controleer de
vastgelegde opnamen op het LCD-scherm wanneer u de opnamen maakt.
Als u opnamen afdrukt die zijn gemaakt met de EOS 60D met een
beeldverhouding van 1:1 waarbij u rechtstreeks afdrukken op een
andere camera gebruikt, wordt de opname mogelijk niet goed afgedrukt.
159
z Menufunctie-instellingen
Stille opnameN
Modus 1
Het geluid van de camera is zachter dan bij normale opname.
Het is ook mogelijk om continu opnamen te maken. Bij continue
opnamen met hoge snelheid worden circa 5 frames per seconde
vastgelegd.
Modus 2
Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts één
opname gemaakt. Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kan de
camera verder niet worden bediend. U kunt de overige
camerafuncties pas weer gebruiken als u de ontspanknop weer
half indrukt. Opnamegeluiden worden hierdoor geminimaliseerd.
Ook wanneer continue opname is ingesteld, kan er slechts één
opname worden gemaakt in deze modus.
Uitschakelen
Als u een TS-E-objectief gebruikt om
de lens te verschuiven of
kantelen
, of als u een tussenring gebruikt, zet deze instelling dan
op [
Uitschakelen
]. Als u de optie instelt op [
Modus 1
] of [
Modus 2
]
kan dat een onjuiste of onregelmatige belichting veroorzaken.
Als u de ontspanknop volledig indrukt, lijkt het door het
sluitergeluid alsof er twee opnamen zijn gemaakt. Er wordt echter
maar één opname gemaakt.
MeettimerN
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(AE-vergrendelingstijd).
Als u de flitser gebruikt, wordt de optie [Uitschakelen] geactiveerd,
zelfs wanneer u deze hebt ingesteld op [Modus 1] of [Modus 2].
Wanneer u een flitseenheid gebruikt van een ander merk dan Canon,
stelt u deze optie in op [Uitschakelen]. (De flitser werkt niet als deze
optie is ingesteld op [Modus 1] of [Modus 2].)
Als u [y Stofwisdata], [6 Sensorreiniging], [7 Wis alle camera-
instellingen] of [7 Firmwareversie] selecteert, wordt Live view-opname
uitgeschakeld.
160
De beschikbare AF-modi zijn [Live-modus], [u Live-modus]
(met gezichtsherkenning, pag. 161) en [Quick-modus] (pag. 165).
Wanneer u nauwkeurig wilt scherpstellen, stelt u de focusinstellingsknop op het
objectief in op <
MF
>, vergroot u de opname en stelt u handmatig scherp (pag. 167).
Selecteer de AF-modus.
Selecteer [
AF-modus
] op het tabblad [
z
].
Wanneer de Live view-opname wordt
weergegeven, drukt u op de knop
<f> om de AF-modus te selecteren
in het weergegeven scherm.
De beeldsensor wordt gebruikt om scherp te stellen. Hoewel automatisch
scherpstellen mogelijk is terwijl de Live view-opname wordt weergegeven,
duurt dat in deze modus langer dan in de Quick-modus
.
Scherpstellen is in deze modus ook lastiger dan in de Quick-modus.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het beeld wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
X
Het AF-punt < > wordt weergegeven.
2
Verplaats het AF-punt.
U kunt <9> gebruiken om het AF-
punt te verplaatsen naar de positie
waarop u wilt scherpstellen (het AF-
punt kan niet naar de randen van het
beeld worden verplaatst).
Druk op de knop <L> om het
AF-punt weer naar het midden
te verplaatsen.
Automatisch scherpstellen
De AF-modus selecteren
Live-modus: d
AF-punt
161
Automatisch scherpstellen
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 152).
In deze modus worden gezichten herkend en wordt hierop
scherpgesteld met dezelfde AF-methode als in de Live-modus.
De persoon moet wel in de richting van de camera kijken.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het beeld wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
Wanneer er een gezicht wordt
herkend, wordt het kader <p>
weergegeven over het gezicht
waarop zal worden scherpgesteld.
Wanneer meerdere gezichten worden
herkend, wordt <q> weergegeven.
Gebruik <9> om het kader <q>
over het gezicht te verplaatsen.
u Live-modus (met gezichtsherkenning): c
162
Automatisch scherpstellen
2
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de camera
stelt vervolgens scherp op het gezicht
dat door het kader <
p
> wordt bedekt.
X
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het
AF-punt groen en klinkt er een pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
Als er geen gezicht kan worden herkend,
wordt het AF-punt < > weergegeven en
wordt scherpgesteld op het midden.
3
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 152).
Als de scherpstelling helemaal verloren is gegaan, is gezichtsherkenning niet
mogelijk. Als u handmatig kunt scherpstellen met het objectief, ook al is de
focusinstellingsknop op het objectief ingesteld op <
AF
>, draait u de focusring om
ruw scherp te stellen. Het gezicht wordt dan herkend en <
p
> wordt weergegeven.
Het is mogelijk dat een ander object dan een menselijk gezicht als gezicht wordt herkend.
Gezichtsherkenning werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg
groot deel van het beeld beslaat, te helder of te donker is, horizontaal of
diagonaal is gekanteld, of gedeeltelijk is verborgen.
Het scherpstelkader <
p
> dekt mogelijk slechts een gedeelte van het gezicht.
Als u op de knop <
L
> drukt, schakelt de AF-modus over naar de Live-modus (pag. 160).
U kunt op de knop <
9
> drukken om het AF-punt te verplaatsen. Druk nogmaals op de
knop <
L
> om terug te keren naar de
u
Live-modus (met gezichtsherkenning).
Aangezien niet automatisch kan worden scherpgesteld op een gezicht
dat zich dicht bij de rand van het beeld bevindt, wordt <p> in dat geval
grijs weergegeven. Wanneer u de ontspanknop dan half indrukt, wordt
het middelste AF-punt < > gebruikt om scherp te stellen.
163
Automatisch scherpstellen
Automatisch scherpstellen
Het duurt iets langer om scherp te stellen.
Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Tijdens en na de automatische scherpstelling kan de helderheid van
de opname veranderen.
Als de lichtbron tijdens de weergave van de Live view-opname
verandert, kan het beeldscherm flikkeren en kan mogelijk moeilijk
worden scherpgesteld. Als dit gebeurt, stopt u de Live view-opname
en stelt u eerst automatisch scherp bij de huidige lichtbron.
Als u in de Live-modus op de knop <u> drukt, wordt de opname
vergroot bij het AF-punt. Als het lastig is om scherp te stellen in de
vergrote weergave, keert u terug naar de normale weergave en kiest
u voor automatisch scherpstellen. De snelheid waarmee
automatisch wordt scherpgesteld, kan afwijken in de normale of
vergrote weergave.
Wanneer u automatisch scherpstelt in de normale weergave van de
Live-modus en de opname vervolgens vergroot, wordt mogelijk geen
juiste scherpstelling bereikt.
Als u in de u Live-modus op de knop <u> drukt, wordt de opname
niet vergroot.
Opmerkingen over de Live-modus en de
u
Live-modus
(met gezichtsherkenning)
Als u in de Live-modus of u Live-modus (met gezichtsherkenning) een
onderwerp vastlegt in het buitengebied en er niet is scherpgesteld op het
onderwerp, richt u het middelste AF-punt op het onderwerp om scherp te
stellen. Maak vervolgens de foto.
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld.
164
Automatisch scherpstellen
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld:
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds
verandert.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Fluorescerend licht of wanneer de opname flikkert.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het beeld.
Onderwerpen die licht sterk reflecteren.
Het AF-punt is tegelijk op een onderwerp dichtbij en een onderwerp
veraf gericht (bijvoorbeeld een dier in een kooi).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer
de camera niet stil kan worden gehouden.
Onderwerpen die de camera naderen of er vandaan bewegen.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer onscherp is.
Wanneer met een soft-focusobjectief een soft-focuseffect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor speciale effecten wordt gebruikt.
Als u AF gebruikt bij een van de hieronder vermelde objectieven, wordt het
aanbevolen om de [Quick-modus] te gebruiken. Indien u de [Live-modus]
of [u Live-modus] gebruikt voor AF, kan het langer duren om scherp te
stellen of kan de camera niet de juiste scherpstelling bereiken.
EF 28mm f/2.8, EF 35mm f/2, EF 50mm f/1.4 USM,
EF 50mm f/1.8 II, EF 50mm f/2.5 Compact Macro,
EF 135mm f/2.8 (Softfocus), EF 75-300mm f/4-5.6 III,
EF 75-300mm f/4-5.6 III USM
Voor informatie over niet langer ondersteunde objectieven gaat u naar de
Canon-website voor uw land.
165
Automatisch scherpstellen
De speciale AF-sensor wordt gebruikt om in de modus 1-beeld AF
(pag. 76) op dezelfde manier scherp te stellen als bij het maken van
opnamen door de zoeker.
Hoewel u snel kunt scherpstellen op het gewenste gebied, wordt de
Live view-opname tijdens automatisch scherpstellen met AF even
onderbroken.
1
Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A>.
X Het beeld wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
De kleine vakken op het scherm zijn
de AF-punten en het grotere vak is
het vergrotingskader.
2
Selecteer het AF-punt. N
Wanneer u op de knop <Q> drukt,
wordt het scherm Snel instellen
weergegeven.
X De instelbare functies zijn blauw
gemarkeerd.
Druk op de toets <V> om het AF-
punt selecteerbaar te maken.
Draai aan het instelwiel <5> of
<6> om het AF-punt te selecteren.
Quick-modus: f
AF-punt
Vergrotingskader
166
Automatisch scherpstellen
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X De Live view-opname wordt
uitgeschakeld, de reflexspiegel wordt
neergeklapt en er wordt automatisch
scherpgesteld.
X Wanneer is scherpgesteld, laat de
camera een pieptoon horen en keert
u terug naar de Live view-opname.
X Het AF-punt dat u hebt gebruikt om
scherp te stellen, gaat groen
branden.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 152).
U kunt geen opnamen maken tijdens automatische scherpstelling. Maak de
opname terwijl de Live view-opname wordt weergegeven.
167
U kunt de opname vergroten en handmatig nauwkeurig scherpstellen.
1
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <MF>.
Draai de focusring van het objectief
om ruw scherp te stellen.
2
Verplaats het vergrotingskader.
Gebruik <
9
> om het vergrotingskader
te verplaatsen naar de positie waarop
u wilt scherpstellen.
Druk op de knop <
L
> om het vergrotingskader
weer naar het midden te verplaatsen.
3
Vergroot de opname.
Druk op de knop <u>.
X
Het gebied binnen het vergrotingskader
wordt vergroot weergegeven.
Telkens wanneer u op de knop <
u
> drukt,
wordt de weergave als volgt gewijzigd:
4
Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar de vergrote
opname kijkt de focusring van het
objectief om scherp te stellen.
Nadat u hebt scherpgesteld, drukt u
op de knop <u> om terug te keren
naar de normale weergave.
5
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop in
om de opname te maken (pag. 152).
Handmatige focus
Vergrotingskader
AE-vergrendeling
Positie van
vergroot gebied
Vergroting
5x 10x
Normale weergave
168
Opmerkingen over de Live view-opname
Bij weinig of juist heel fel licht wordt in de Live view-opname mogelijk
niet de helderheid van de feitelijk gemaakte opname weergegeven.
Als de lichtbron in de opname verandert, kan het beeldscherm flikkeren.
Als dit het geval is, stopt u met het maken van Live view-opnamen en
gaat u hiermee verder bij de lichtbron die u daadwerkelijk gaat
gebruiken.
Wanneer u de camera in een andere richting houdt, wordt de helderheid
van de Live view-opname mogelijk even niet juist weergegeven. Wacht
met het maken van opnamen totdat het helderheidsniveau is
gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in de opname bevindt (bijvoorbeeld
de zon), kan het heldere gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken.
Op de gemaakte opname zelf wordt het heldere gedeelte wél goed
weergegeven.
Wanneer u bij weinig licht [6 LCD-helderheid] instelt op een heldere
instelling, kan er chrominantieruis in de Live view-opname optreden.
De chrominantieruis wordt echter niet vastgelegd in de opname.
Wanneer u de opname vergroot, lijkt deze mogelijk scherper dan hij
daadwerkelijk is.
169
Opmerkingen over de opnameresultaten
Als u lange tijd doorlopend opnamen maakt met de Live view-functie,
kan de temperatuur binnen de camera oplopen, waardoor de opname-
kwaliteit mogelijk minder wordt. Schakel Live view uit wanneer u geen
opnamen maakt.
Als u met een lange sluitertijd wilt werken, schakelt u Live view tijdelijk uit
en wacht u enkele minuten totdat u een opname maakt. Zo voorkomt u
dat de opnamekwaliteit afneemt.
Het maken van Live view-opnamen bij hoge temperaturen en hoge ISO-
snelheden kan resulteren in ruis of afwijkende kleuren.
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan ruis (strepen,
lichte puntjes, enzovoort) op de opname zichtbaar zijn.
Als u de foto in de vergrote weergave neemt, is het mogelijk dat de
belichting niet naar wens is. Keer voordat u een foto neemt terug naar de
normale weergave. In de vergrote weergave worden de sluitertijd en het
diafragma rood weergegeven. Zelfs als u de foto in de vergrote
weergave neemt, wordt de opname in de normale weergave gemaakt.
Als [2 Auto Lighting Optimizer/2 Auto optimalisatie helderheid]
(pag. 101) niet is ingesteld op [Deactiveren], kan de opname nog steeds
licht zijn, zelfs als een kleinere belichtingscompensatie of
flitsbelichtingscompensatie is ingesteld.
Opmerkingen over persoonlijke voorkeuze
Tijdens het maken van Live view-opnamen zijn bepaalde Persoonlijke
voorkeuze-instellingen niet actief (pag. 251).
Opmerkingen over objectieven en de flitser
De functie voor scherpstellingsvoorkeuze bij superteleobjectieven kan
niet worden gebruikt.
Flitsbelichtingsvergrendeling is niet mogelijk wanneer de ingebouwde
flitser of een externe Speedlite wordt gebruikt. De voorflits van de
externe Speedlite kan ook niet worden gebruikt.
170
171
8
Filmopnamen
Stel het programmakeuzewiel in
op <k> om filmopnamen te
maken. De opname-indeling
voor films is MOV.
Kaarten waarop films kunnen worden opgeslagen
Voor filmopnamen moet u een SD-geheugenkaart met een
hoge capaciteit en van snelheidsklasse 6 ' ' of hoger
gebruiken.
Als u voor het opnemen van films een kaart met een lage
schrijfsnelheid gebruikt, kan het zijn dat de film niet goed wordt
opgeslagen. En als u een film afspeelt op een kaart met een lage
leessnelheid, wordt de film mogelijk niet goed weergegeven.
Ga naar de website van de fabrikant van de kaart als u de lees-/
schrijfsnelheid van de kaart wilt weten.
Full HD 1080
Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-
Definition met 1080 verticale pixels (scanlijnen).
172
U wordt aangeraden de camera op een televisie aan te sluiten als u
films wilt afspelen (pag. 209 en 212).
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <k>.
X De reflexspiegel maakt een geluid en
de opname verschijnt op het LCD-
scherm.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel voordat u een filmopname maakt
automatisch of handmatig scherp
(pag. 160 - 167).
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de huidige AF-modus.
3
Begin met opnemen.
Druk op de knop <A> om een
filmopname te starten. Druk
nogmaals op <A> om de
filmopname te stoppen.
X Terwijl de film wordt opgenomen,
wordt de markering 'o' in de
rechterbovenhoek van het scherm
weergegeven.
k Filmopnamen
Opnamen maken met automatische belichting
Filmopname
Microfoon
173
k Filmopnamen
Richt het objectief tijdens het maken van filmopnamen niet direct op de
zon. De warmte van de zon kan de interne onderdelen van de camera
beschadigen.
Aandachtspunten voor filmopnamen vindt u op pagina 187 en 188.
Lees indien nodig ook de aandachtspunten voor Live view-
opnamen op pagina 168 en 169.
Over de witte < > en rode <E> waarschuwings-
pictogrammen voor interne temperatuur
Indien de interne temperatuur van de camera stijgt vanwege langdurig
filmen of een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt het witte pictogram
< >. Wanneer u filmt terwijl dit pictogram wordt weergegeven, wordt de
beeldkwaliteit van de film niet beïnvloed. Maar als u overschakelt op
fotograferen, zal de beeldkwaliteit van de foto's afnemen. Stop met het
maken van foto's en laat de camera enige tijd afkoelen.
Als het witte pictogram < > wordt weergegeven en de interne temperatuur
van de camera nog verder oploopt, gaat er een rood pictogram <
E
>
knipperen. Dit knipperende pictogram waarschuwt u ervoor dat de
filmopname spoedig automatisch wordt beëindigd. U kunt in dat geval geen
opnamen meer maken totdat de interne temperatuur van de camera is
gedaald. Schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur filmopnamen
maakt, worden de pictogrammen < > en <E> sneller weergegeven.
Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
U kunt ook scherpstellen door op de knop <p> te drukken.
U kunt de automatische belichting vergrendelen door op de knop <A>
te drukken (pag. 122). Als u tijdens het opnemen van een film AE-
vergrendeling wilt annuleren, drukt u op de knop <S>.
De ISO-snelheid, de sluitertijd en het diafragma worden automatisch
ingesteld.
Door aan het instelwiel <5> te draaien, kunt u de belichtings-
compensatie instellen.
Als u de ontspanknop half indrukt, worden de sluitertijd en het diafragma
(pag. 176) linksonder op het scherm weergegeven. Dit is de belichtings-
instelling voor foto's.
174
k Filmopnamen
U kunt de sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid voor
filmopnamen handmatig instellen. Het handmatig instellen van de
belichting voor filmopnamen is bedoeld voor geavanceerde gebruikers.
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <k>.
X De reflexspiegel maakt een geluid en
de opname verschijnt op het LCD-
scherm.
2
Selecteer [Movie-belicht.].
Druk op de knop <M> en selecteer
op het tabblad [n] [Movie-
belicht.], druk vervolgens op <0>.
3
Selecteer [Handmatig].
Selecteer [Handmatig] en druk
vervolgens op <0>.
Sluit het menu af.
4
Stel de sluitertijd en het
diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen. De instelbare
sluitertijden zijn afhankelijk van de
framesnelheid <9>.
8
/
7
: 1/4000 - 1/60 sec.
6
/
5
/
4
: 1/4000 - 1/30 sec.
Draai aan het instelwiel <5> om het
diafragma in te stellen. Indien het niet
kan worden ingesteld, drukt u op de
knop <R> (8) en draait u
vervolgens aan het instelwiel <5>.
Opnamen maken met handmatige belichting
<6><5>
175
k Filmopnamen
5
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de knop <i>.
X Het scherm ISO-snelheid wordt
geopend op het LCD-scherm.
Druk op de toets <U> om de
ISO-snelheid in te stellen.
Automatische ISO-instelling:
ISO 100 - 6400
Handmatige ISO-instelling:
ISO 100 - 6400
6
Stel scherp en start de
filmopname.
De procedure is dezelfde als stap 2
en 3 voor 'Opnamen maken met
automatische belichting' (pag. 172).
AE-vergrendeling en belichtingscompensatie kunnen niet worden ingesteld.
Het wordt afgeraden om tijdens de filmopname de sluitertijd of het diafragma
aan te passen omdat de wijzigingen in de belichting worden opgenomen.
Als u een objectief gebruikt waarvan het maximale diafragma verandert
wanneer u zoomt, moet u niet in-/uitzoomen terwijl u filmopnamen
maakt. Wanneer u tijdens het maken van filmopnamen zoomt, kan de
belichting wijzigen.
Indien u een film opneemt met fluorescerend licht, kan de film flikkeren.
Bij automatische ISO wordt meestal automatisch de standaardbelichting
voor films verkregen, zelfs als het lichtniveau verandert.
Bij het opnemen van een film of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van 1/30 tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe korter de sluitertijd,
hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp eruit zal zien.
Als u een film die is opgenomen met automatische belichting, afspeelt in
de weergave met opname-informatie (pag. 192), worden de sluitertijd en
het diafragma niet weergegeven. De opname-informatie (Exif) slaat de
instellingen op die werden gebruikt toen werd begonnen met het
opnamen van de film.
176
k Filmopnamen
Telkens als u op de knop <
B
> drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd.
Het informatiedisplay
Resterende tijd/verstreken
tijd voor filmopname
Filmopname
Vergrotingskader
AF-punt (Quick-modus)
Movie-belicht.
L
: Automatische
belichting
K
:
Handmatige
belichting
ISO-snelheid
Waarde belichtingscompensatie
Diafragma
Sluitertijd
Witbalans
Opnamekwaliteit
Transportmodus
Filmopnameformaat
AE-vergrendeling
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
AF-modus
d: Live-modus
c : Live-modus met
gezichtsherkenning
f: Quick-modus
Maximumaantal opnamen
Batterijniveau
Framesnelheid
Opname niveau: Handmatig
Beeldstijl
Lichte tonen prioriteit
Eye-Fi-
overdrachts-
status
U kunt de digitale horizon weergeven door op de knop <
B
> te drukken
(pag. 266). Wanneer u een filmopname start, wordt de digitale horizon
uitgeschakeld. Om de digitale horizon opnieuw weer te geven, stopt u de
filmopname en drukt u op de knop <
B
>. Als de AF mode is ingesteld op
[
u
Live-modus
] of als de camera via een HDMI-kabel (pag. 209) op een tv
is aangesloten, kan de digitale horizon niet worden weergegeven.
Als er geen kaart in de camera is geplaatst, wordt de resterende
filmopnameduur rood weergegeven.
Wanneer de filmopname wordt gestart, wordt de resterende opnameduur
gewijzigd in de verstreken tijd.
177
k Filmopnamen
Bij de simulatie van de definitieve opname worden de effecten van
de beeldstijl, witbalans enzovoort in de Live view-opname zichtbaar
gemaakt, zodat u weet hoe de werkelijke opname eruit gaat zien.
Tijdens het maken van filmopnamen worden automatisch de hieronder
vermelde instellingen in de Live view-opname weergegeven.
Simulatie van afgeronde film-opnamen
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
Belichting
Scherptediepte
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Simulatie van de definitieve opname
Eén continue filmopname wordt als één bestand opgeslagen.
Het geluid wordt door de ingebouwde microfoon van de camera in mono
opgenomen (pag. 172).
Opname in stereogeluid is mogelijk door een externe microfoon (in de
handel verkrijgbaar) met een ministereostekker (diameter van 3,5 mm)
aan te sluiten op de IN-aansluiting voor externe microfoons op de
camera (pag. 16).
Instellingen voor filmopnamen staan op de menutabbladen [n],
[o], en [Z] (pag. 182).
U kunt de afstandsbediening RC-6 (afzonderlijk verkrijgbaar, pag. 126)
gebruiken om de filmopname te starten en te stoppen indien de
transportmodus is ingesteld op <Q> of <k>. Stel de tijdschakelaar in
op <2> (vertraging van 2 seconden) en druk vervolgens op de
verzendknop. Als u de schakelaar hebt ingesteld op <o> (onmiddellijk
opnemen), wordt het maken van foto's ingeschakeld.
De opnameduur met een volledig opgeladen LP-E6-batterij is als volgt:
bij 23 °C: Circa 2 uur bij 0°C: Circa 1 uur en 40 minuten
178
k Filmopnamen
Tijdens het maken van filmopnamen
kunt u nog altijd foto's maken door de
ontspanknop volledig in te drukken.
Foto's maken in de modus <k>
Wanneer het filmopnameformaat [1920x1080] of [1280x720] is,
is de beeldverhouding 16:9. Wanneer het filmopnameformaat
[640x480] is, is de beeldverhouding 4:3.
Als u tijdens filmopnamen een foto maakt, staat de filmopname
gedurende circa 1 seconde stil.
De gemaakte foto wordt op de kaart opgeslagen en de filmopname wordt
automatisch hervat wanneer de Live view-opname wordt weergegeven.
De film en foto worden als aparte bestanden op de kaart opgeslagen.
Functies die specifiek voor filmfoto's zijn, worden hieronder
weergegeven. Overige functies zijn hetzelfde als voor filmopnamen.
* U kunt de zelfontspanner gebruiken voordat u begint met een filmopname. Indien u de
zelfontspanner tijdens filmopname gebruikt, schakelt deze over op het maken van één opname.
Foto's maken
Functie Instellingen
Opnamekwaliteit Zoals ingesteld in het menu [1 Kwaliteit].
Belichtingsinstelling
Sluitertijd en diafragma worden automatisch ingesteld
(of handmatig ingesteld voor handmatige belichting).
Wordt weergegeven wanneer de ontspanknop half
wordt ingedrukt.
AEB Geannuleerd
Transportmodus Alle instelbare*
Flitser Flitser uit
Het is mogelijk om continu foto's te maken tijdens filmopname, maar de
vastgelegde opnamen worden niet weergegeven op het scherm. Filmopname
kan worden stopgezet afhankelijk van de opnamekwaliteit van de foto's, het
aantal opnamen tijdens filmopname, prestatie van de kaart, enzovoort.
179
Druk op de knop <f> of <R> om het desbetreffende
instellingenscherm op het LCD-scherm weer te geven en druk op de
toets <U> om de functie in te stellen.
Druk voor handmatige belichting (pag.174), op de knop <i> en druk
op de toets <U> om de ISO-snelheid in te stellen.
Wanneer het LCD-scherm een opname weergeeft, kunt u op de knop
<Q> drukken om het volgende in te stellen: AF-modus,
transportmodus (foto's), witbalans, beeldstijl, Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), opnamekwaliteit (foto's)
en filmopnameformaat. (Vetgedrukte functies zijn op alle modi van
toepassing.)
1
Druk op de knop <Q>.
X De instelbare functies zijn blauw
gemarkeerd.
Als <f> is geselecteerd, worden
ook de AF-punten weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel
deze in.
Druk op de toets <V> om een
functie te selecteren.
X De instelling van de geselecteerde
functie wordt onderaan weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> of
<6> om de instelling te wijzigen.
U kunt ook op de toets <U>
drukken om de instelling te wijzigen
(behalve het AF-punt).
Instellingen voor de opnamefunctie
Instellingen voor f / R / i
Q Snel instellen
180
Met het menu [
Movie-opn.formaat
]
op het tabblad [
o
] kunt u het
opnameformaat van de film [
****x****
]
en de framesnelheid [
9
] (aantal
opgenomen frames per seconde)
selecteren. De
9
(framesnelheid)
schakelt automatisch over, afhankelijk
van de instelling van [
6
Videosysteem
].
Beeldformaat
[1920x1080] : Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition).
[1280x720] : HD-opnamekwaliteit (High-Definition).
[640x480] : SD-opnamekwaliteit (Standard Definition).
De beeldverhouding is 4:3.
[Bijsn. 640x480] : SD-opnamekwaliteit (Standard Definition).
De beeldverhouding is 4:3. Dit geeft een
teleobjectiefeffect van circa 7x. Deze
opnamemodus wordt Movie bijsnijden genoemd.
Framesnelheid (fps: frames per seconde)
[8] [6] : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van NTSC
(Noord-Amerika, Japan, Korea, Mexico, enzovoort).
[7] [5] : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van PAL
(Europa, Rusland, China, Australië, enzovoort).
[4] : voornamelijk voor films.
3 Het filmopnameformaat instellen
Opmerkingen bij Movie bijsnijden
Gebruik een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen.
De bijgesneden filmopname kan niet worden vergroot voor scherpstellen.
Zelfs als de AF-modus is ingesteld op [
Quick-modus
], wordt tijdens
filmopnamen overgeschakeld naar de [
Live-modus
]. Bovendien wordt in de
[
Live-modus
] het AF-punt groter weergegeven dan bij andere opnameformaten.
Ruis en lichte puntjes kunnen beter zichtbaar zijn dan bij andere opnameformaten.
Scherpstellen kan moeilijk zijn wanneer het AF-punt zowel een nabij als
een ver object beslaat.
Er kunnen geen foto's worden gemaakt.
181
3 Het filmopnameformaat instellen
Totale opnameduur voor film en bestandsgrootte per minuut
Vanwege beperkingen van het bestandssysteem stopt de filmopname
automatisch wanneer een enkele filmclip een bestandsgrootte van
4 GB bereikt. Bij [1920x1080] en [1280x720] is de maximale
opnametijd van een enkele filmclip circa 12 minuten. Bij [640x480] en
[Bijsn. 640x480] is de maximale opnametijd van een enkele filmclip
circa 24 minuten. Als u weer wilt beginnen met opnemen, drukt u op
de knop <A>. (Er wordt een nieuw filmbestand gemaakt.)
Filmopnameformaat
Totale opnameduur
(bij benadering)
Bestandsgrootte
Kaart van 8 GB Kaart van 16 GB
[1920x1080]
6
22 minuten 44 minuten 330 MB/min.5
4
[1280x720]
8
22 minuten 44 minuten 330 MB/min.
7
[640x480]
[Bijsn. 640x480]
8
46 minuten 1 uur 32 minuten 165 MB/min.
7
Een stijging van de interne temperatuur van de camera kan ertoe leiden
dat filmopname wordt gestopt voor de maximumopnametijd die
hierboven wordt weergegeven (pag. 173).
De maximale opnametijd van één filmclip is 29 min. 59 sec. Afhankelijk
van het onderwerp en de stijging van de interne temperatuur van de
camera kan het zijn dat de filmopname eerder wordt gestopt dan bij
29 min. 59 sec.
Met ZoomBrowser EX/ImageBrowser (meegeleverde software) kunt u een
filmopname omzetten in een foto. De kwaliteit van de foto is als volgt:
Circa 2 megapixels bij [1920x1080], circa 1 megapixel bij [1280x720] en
circa 300.000 pixels bij [640x480].
182
De menuopties op de tabbladen [n],
[o] en [Z] worden hieronder
toegelicht. De instellingen op de
tabbladen [n], [o] en [Z]
worden pas ingeschakeld wanneer het
programmakeuzewiel is ingesteld op
<k>. Ze worden niet ingeschakeld
wanneer het programmakeuzewiel is
ingesteld op een andere opnamemodus.
[n] Menu
Movie-belicht.
Gewoonlijk stelt u deze optie in op [Auto].
Wanneer u [Moviebelicht.] instelt op [Handmatig], kunt u de
ISO-snelheid, de sluitertijd en het diafragma voor filmopnamen
handmatig instellen (pag. 174).
AF-modus
De AF-modi werken hetzelfde als beschreven op pagina 160 - 166.
U kunt [Live-modus], [u Live-modus] of [Quick-modus]
selecteren. Voortdurend scherpstellen op een bewegend onderwerp
is niet mogelijk.
AF met ontspanknop tijdens k (filmopname)
Wanneer [Inschakelen] wordt ingesteld, is automatische
scherpstelling mogelijk tijdens filmopnamen. Continu automatisch
scherpstellen is echter niet mogelijk. Als u automatisch scherpstelt
tijdens filmopnamen, kan de scherpstelling tijdelijk helemaal
verloren kan gaan of de belichting worden gewijzigd.
Als de AF-modus de [Quick-modus] is, wordt automatisch
scherpgesteld in de Live-modus.
3 Menufunctie-instellingen
183
3 Menufunctie-instellingen
AF en meetknoppen voor k
U kunt de functie die is toegewezen aan het half indrukken van
de ontspanknop, de AF-startknop en de AE-vergrendelingsknop
wijzigen. U kunt de volgende functies toewijzen aan de knoppen
in een van de tien mogelijke combinaties: Meten en AF-start,
AE-vergrendeling, start meten, AF-stop en geen functie.
kISO stappen
U kunt de ISO-snelheid handmatig instellen met stappen van 1/3-
of 1-stop.
kLichte tonen prioriteit
Als [Inschakelen] wordt ingesteld, worden de details in lichte tinten
verbeterd. Het dynamische bereik wordt uitgebreid van het
standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten. De overgang tussen
grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker. Het instelbereik voor
de ISO-snelheid is ISO 200-6400. Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) wordt automatisch ingesteld op
[Deactiveren] en kan niet worden gewijzigd.
De AF-modus die u instelt is ook van toepassing op Live View-opnamen
(behalve voor [Bijsn. 640x480]).
184
3 Menufunctie-instellingen
[o] Menu
GeluidsopnameN
Normaliter neemt de ingebouwde
microfoon geluid in mono op. Opname
in stereogeluid is mogelijk door een
externe microfoon met een
ministereostekker (diameter van 3,5 mm)
aan te sluiten op de IN-aansluiting voor
externe microfoons op de camera
(pag. 16). Wanneer er een externe
microfoon wordt aangesloten, schakelt
de geluidsopname automatisch over op
de externe microfoon.
[Geluidsopname]-opties
[
Automatisch
] : Het geluidsopnameniveau wordt automatisch
aangepast. Automatische niveauregeling
functioneert automatisch in reactie op het
geluidsniveau.
[Handmatig]:
Voor geavanceerde gebruikers. U kunt het geluids-
opnameniveau instellen op een van 64 niveaus.
Selecteer [
Opname niveau
] en kijk op de
niveaumeter terwijl u aan instelwiel <
5
> draait om
het geluidsopnameniveau aan te passen. Kijk op de
piekenindicator (circa 3 sec.), pas het niveau dusdanig
aan dat de niveaumeter soms de 12 (-12 dB) rechts
laat branden voor de hardste geluiden. Indien dit meer
is dan 0, wordt het geluid vervormd.
[Uitschakelen]: Er wordt geen geluid opgenomen
Niveaumeter
185
3 Menufunctie-instellingen
[Windfilter]
Indien deze optie is ingesteld op [Inschakelen], wordt geluid dat
wordt veroorzaakt door wind, verminderd. Hierdoor kan het echter
voorkomen dat zachte geluiden ook worden verminderd. Wanneer
u opneemt op locaties waar geen wind is, stelt u deze instelling in
op [Uitschakelen] zodat de geluidsopname natuurlijker klinkt.
Stille opname
Deze functie is van toepassing op het maken van foto's (pag. 159).
Meettimer
U kunt instellen hoe lang de belichtingsinstelling moet worden
weergegeven (AE-vergrendelingstijd) wanneer op <A> wordt
gedrukt.
Rasterweergave
Met [Raster 1l] of [Raster 2m] kunt u rasterlijnen weergeven.
De geluidsvolumebalans tussen L (links) en R (rechts) kan niet worden
aangepast.
De 48 kHz samplingfrequentie wordt 16-bits opnamen voor zowel L als R.
186
3 Menufunctie-instellingen
[Z]-menu
Bel.correctie
Belichtingscompensatie kan worden ingesteld op ±5 stops voor
foto's, maar bij belichtingscompensatie voor films is dit maximaal
±3 stops. Voor foto's is dit maximaal ±5 stops.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
De Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) kan
worden ingesteld zoals beschreven op pagina 101. Dit wordt
toegepast op zowel filmopnamen als het maken van foto's tijdens
filmopname.
Indien [kLichte tonen prioriteit] op het tabblad [n] is ingesteld
op [Inschakelen], wordt de optie Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) automatisch ingesteld op [Uitschakelen]
en dit kan niet worden gewijzigd.
Beeldstijl
De beeldstijl kan worden ingesteld zoals beschreven op pagina's 90-95.
Dit wordt toegepast op zowel filmopnamen als het maken van foto's
tijdens filmopname.
Witbalans
De witbalans kan worden ingesteld zoals beschreven op pagina's 96-98.
Dit wordt toegepast op zowel filmopnamen als het maken van foto's
tijdens filmopname.
Handmatige witbalans
Zoals beschreven op pagina 97, kan de afbeelding worden
geselecteerd voor handmatige witbalans.
187
Opmerkingen over filmopnamen
Opname- en beeldkwaliteit
Als het gebruikte objectief Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft,
werkt Image Stabilizer (beeldstabilisatie) altijd, zelfs als u de
ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
gebruikt daarbij stroom van de batterij, waardoor de totale filmopnametijd
of het aantal mogelijke opnamen kan afnemen. Als u een statief gebruikt
of als Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet nodig is, moet u de IS-
schakelaar instellen op <2>.
Met de ingebouwde microfoon worden ook camerageluiden opgenomen.
Als u een in de handel verkrijgbare externe microfoon gebruikt, kunt u
voorkomen dat deze geluiden worden opgenomen (of het geluid dempen).
Sluit geen ander apparaat dan een externe microfoon aan op de IN-
aansluiting voor externe microfoons op de camera.
Het is niet aan te raden om automatisch scherp te stellen tijdens
filmopnamen omdat hierdoor de scherpstelling tijdelijk helemaal verloren
kan gaan of de belichting kan worden gewijzigd. Zelfs als AF-modus is
ingesteld op [Quick-modus], wordt tijdens filmopnamen de Live-modus
geactiveerd.
Als filmopname niet mogelijk is omdat de resterende capaciteit van de
kaart onvoldoende is, worden het filmopnameformaat en de resterende
filmopnameduur (pag. 176) rood weergegeven.
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt
tijdens filmopnamen rechts in het scherm mogelijk een
indicator met vijf niveaus weergegeven. Deze geeft aan
hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven
(beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen).
Hoe langzamer de kaart, hoe sneller de indicator stijgt.
Als de indicator vol raakt, wordt de filmopname automatisch
gestopt.
Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de
indicator ofwel niet weergegeven of het niveau (indien weergegeven) zal
nauwelijks omhoog gaan. Maak eerst een paar testfilms om te zien of de
schrijfsnelheid van de kaart hoog genoeg is.
Als u tijdens de filmopname foto's maakt, wordt de filmopname mogelijk
gestopt. Wanneer u een lage instelling gebruikt voor de opnamekwaliteit
van de foto's, wordt dit probleem wellicht opgelost.
Indicator
188
Opmerkingen over filmopnamen
Weergeven en aansluiten op een tv
Als de helderheid tijdens filmopnamen met automatische belichting
verandert, ziet dat gedeelte er mogelijk kortstondig uit als een foto
wanneer u de film weergeeft. In dergelijke gevallen dient u filmopnamen
te maken met handmatige belichting.
Als u de camera met een HDMI-kabel (pag. 209) op een tv aansluit en
een film opneemt in [1920x1080] of [1280x720], wordt de film tijdens het
opnemen in klein formaat op de tv weergegeven. De daadwerkelijke film
wordt echter met het ingestelde filmopnameformaat opgenomen.
Als u de camera op een tv aansluit (pag. 209 en 212) en een film
opneemt, wordt tijdens de opname op de tv geen geluid afgespeeld.
Het geluid wordt echter wel goed opgenomen.
189
9
Opnamen weergeven
Dit hoofdstuk bevat informatie over hoe u foto's en films
kunt weergeven en wissen, opnamen kunt weergeven
op een tv-scherm, en over andere aan weergave
gerelateerde functies.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of waarvan de
bestandsnaam is gewijzigd, worden mogelijk niet correct op de
camera weergeven.
190
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De laatst gemaakte of laatst
weergegeven opname wordt
weergegeven.
2
Selecteer de opname.
Als u de opnamen in omgekeerde volgorde
wilt weergeven, draait u het instelwiel
<
5
> linksom. Als u de opnamen in
chronologische volgorde wilt weergeven,
draait u het instelwiel rechtsom.
Telkens als u op de knop <
B
> drukt,
wordt het weergaveformaat gewijzigd.
3
Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <
x
> om de opname-
weergave te beëindigen en om meteen
weer opnamen te kunnen maken.
x Opnamen weergeven
Weergave als één afbeelding
Geen informatie
Histogram
Met basisinformatie
Met gedetailleerde informatie
191
* Wanneer u opnamen maakt met beeldkwaliteit RAW+JPEG, wordt de grootte
van het RAW-beeldbestand weergegeven.
* Bij foto's die tijdens een filmopname zijn gemaakt, wordt <G> weergegeven.
* Bij RAW-bestanden die worden verwerkt met de camera en beelden waar
creatieve filters op zijn toegepast, verandert het pictogram <1+> naar < >.
B Weergave met opname-informatie
Voorbeeld van een opname gemaakt in een creatieve modus
Waarde
flitsbelichtingscompensatie
Meetmethode
Opnamemodus
Lichte tonen prioriteit
Kleurtemperatuur wanneer
<
P
> is ingesteld
Opnamedatum en -tijd
Opnameverificatiegegevens
opgeslagen
Witbalanscorrectie
Histogram
(helderheid/RGB)
Kleurruimte
Witbalans
Beeldstijl/Instellingen
Bestandsgrootte
Opnamekwaliteit
Nummer van de
opname/
totaalaantal
opgeslagen opnamen
Mapnummer -
bestandsnummer
Classificatie
Diafragma
Sluitertijd
Beveiligen
Waarde belichtingscompensatie
ISO-snelheid
Eye-Fi-
overdrachtsstatus
192
B Weergave met opname-informatie
* Bij opnamen die zijn gemaakt in basismodi kan het zijn dat de weergegeven
informatie verschilt, afhankelijk van de opnamemodus.
Overbelichtingswaarschuwing
Wanneer de menuoptie [4 Overbel. waarsch.] is ingesteld op
[Inschakelen], knipperen de overbelichte gedeelten. Voor meer
detail in de overbelichte gedeelten stelt u de belichtingscompensatie
in op een negatieve waarde en maakt u opnieuw een opname.
Voorbeeld van een opname gemaakt in een basismodus
Voorbeeld van film gemaakt in de filmmodus
Sfeer en
sfeereffecten
Licht of scène
Opnamemodus
Filmmodus
Filmbestandsgrootte
Opname-
systeem
Sluitertijd en
diafragma voor
filmopname
Framesnelheid
Filmopnameformaat
Opnametijd
Weergave
193
B Weergave met opname-informatie
De AF-puntweergave
Als de menuoptie [
4
AF-puntweerg.
] is ingesteld op [
Inschakelen
], wordt
het AF-punt waarop is scherpgesteld rood. Als automatische AF-puntselectie is
gebruikt, worden er mogelijk meerdere AF-punten rood weergegeven.
Het histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het belichtingsniveau
en de algehele helderheid. Het RGB-histogram is geschikt voor
controle van de kleurverzadiging en -gradatie. De histogramweergave
kan worden gewisseld via de menuoptie [
4
Histogram
].
Weergave van de [Helderheid]
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling van het
helderheidsniveau van de opname. De horizontale as
geeft het helderheidsniveau aan (donkerder aan de
linkerkant en lichter aan de rechterkant) en de verticale
as geeft aan hoeveel pixels er voor ieder
helderheidsniveau bestaan. Hoe meer pixels aan de
linkerkant, hoe donkerder de afbeelding. Hoe meer pixels
aan de rechterkant, hoe lichter de afbeelding. Als er te
veel pixels aan de linkerkant zijn, zult u in de donkere
gedeelten weinig details kunnen onderscheiden. Als er te
veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de lichte
gedeelten vaag. De tussengelegen gradaties worden
gereproduceerd. Aan de hand van de opname en het helderheidshistogram van
de opname kunt u het belichtingspatroon en de algehele gradatie controleren.
Weergave [RGB]
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van elke primaire
kleur in de opname (RGB, of rood, groen en blauw). De horizontale as geeft
het helderheidsniveau van de kleur aan (donkerder aan de linkerkant en
lichter aan de rechterkant) en de verticale as geeft aan hoeveel pixels er voor
het helderheidsniveau van elke kleur zijn. Hoe meer pixels aan de linkerkant,
hoe donkerder en minder helder de kleur is. Hoe meer pixels aan de
rechterkant, hoe lichter en helderder de kleur. Als er te veel pixels aan de
linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de respectieve kleuren. Als er te
veel pixels aan de rechterkant zijn, zijn de kleuren oververzadigd en gaan
details verloren. Aan de hand van het RGB-histogram van een opname kunt
u de kleurverzadiging, de kleurgradatie en het witbalanseffect controleren.
Voorbeeldhistogrammen
Donkere opname
Normale helderheid
Heldere opname
194
Snel naar opnamen zoeken met de indexweergave, waarbij vier of
negen opnamen op één scherm worden weergegeven.
1
Schakel over naar de indexweergave.
Druk tijdens het weergeven van
opnamen op de knop <I>.
X
Er verschijnt een index van vier opnamen.
De momenteel geselecteerde opname is
gemarkeerd met een blauw kader.
Druk nogmaals op de knop <I>
als u wilt overschakelen naar een
index met negen opnamen. Met de
knop <u> schakelt de weergave
tussen negen opnamen, vier
opnamen en één opname.
2
Selecteer de opname.
Draai aan het instelwiel <5> om het
blauwe kader te verplaatsen om de
opname te selecteren. U kunt ook op
de toets <V> of <U> drukken om
de instelling te wijzigen.
Draai aan het instelwiel <6> om
het volgende scherm met
geïndexeerde opnamen te bekijken.
Druk op <0> om de geselecteerde
opname weer te geven als een
enkele opname.
x Snel opnamen zoeken
H
Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave)
ÎÎ
195
x Snel opnamen zoeken
Bij de weergave van afzonderlijke opnamen kunt u aan het instelwiel
<6> draaien om snel door de opnamen te bladeren.
1
Selecteer de sprongmethode.
Selecteer in het menu [4 Spring
met 6] de sprongmethode en druk
vervolgens op <0>.
d:
Geef beelden een voor een weer
e: Spring 10 beelden
f: Spring 100 beelden
g: Geef weer op datum
h: Geef weer per map
i: Geef alleen movies weer
j: Geef alleen foto's weer
k
:
Geef weer op classificatie
(pag. 198)
Draai het instelwiel <6> om de
classificatie te selecteren.
2
Navigeer door te springen.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
Draai in de weergave van één
opname aan het instelwiel <6>.
X De opnamesprong wordt voortgezet
op basis van de geselecteerde
sprongmethode.
I Door opnamen navigeren (opnamesprong)
Weergavepositie
Sprongmethode
Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum. Draai aan
het instelwiel <6> om de opnamedatum weer te geven.
Selecteer [Map] om opnamen te zoeken op map.
Als de kaart zowel films als foto's bevat, selecteert u [Movies] of [Foto's]
om alleen films respectievelijk alleen foto's weer te geven.
Indien er geen opnamen overeenkomen met de geselecteerde [
Classificatie
],
dan is het niet mogelijk om door de opnamen te bladeren met <
6
>.
196
Opnamen kunnen op het LCD-scherm 1,5 tot 10 maal worden uitvergroot.
1
Vergroot de opname.
Druk tijdens het weergeven van
opnamen op de knop <u>.
X De opname wordt vergroot.
Als u de knop <u> ingedrukt houdt,
wordt de opname verder vergroot tot
de maximale vergroting is bereikt.
Druk op de knop <I> om de
vergroting te reduceren. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de
vergroting verder verkleind totdat het
normale formaat van de opname is
bereikt.
2
Schuif over de opname.
Schuif met <9> in elke willekeurige
richting over de vergrote opname.
Als u de vergrote weergave wilt
beëindigen, drukt u op de knop
<x>. U keert dan terug naar de
weergave van een afzonderlijke
opname.
u/y Vergrote weergave
Positie van vergroot gebied
Draai aan het instelwiel <5> om een andere opname met dezelfde
vergroting weer te geven.
U kunt het beeld dat direct na het nemen van een foto wordt
weergegeven, niet vergroten.
Een film kan niet worden vergroot.
197
U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien.
1
Selecteer [Roteren].
Selecteer op het tabblad [3] de
optie [Roteren] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer de opname.
Draai aan het instelwiel <5> om
de opname te selecteren die u wilt
draaien.
U kunt ook een opname selecteren
in de indexweergave.
3
Draai de opname.
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt
de opname als volgt naar rechts
gedraaid: 90° 270°
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
b De opname draaien
Als u voorafgaand aan het maken van verticale opnamen de optie
[5 Auto. roteren] hebt ingesteld op [AanzD] (pag. 218), hoeft u
de opnamen niet meer op bovenstaande wijze te draaien.
Als de gedraaide opname tijdens de opnameweergave niet gedraaid
wordt weergegeven, stelt u de menuoptie [5 Auto. roteren] in op
[AanzD].
Een film kan niet worden gedraaid.
198
Met het menu [4 Classificatie] kunt u een van vijf classificaties
toewijzen (l, m, n, o, p) aan opnamen en films.
1
Selecteer [Classificatie].
Selecteer het menu [
4
Classificatie
]
en druk op <
0
>.
2
Selecteer een opname of een film.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opname of film te selecteren die u wilt
classificeren.
U kunt drie opnamen weergeven door
op de knop <I> te drukken. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
een enkele opname, drukt u op de
knop <u>.
3
Classificeer de opname of film.
Druk op de toets <V> om een
classificatie te selecteren.
X Het totale aantal opnamen en films
dat is geclassificeerd, wordt voor elke
classificatie geteld.
Als u nog een opname of film wilt
classificeren, herhaalt u de stappen 2
en 3.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
3 Classificaties instellen
199
3 Classificaties instellen
Het aantal opnamen en films voor elke classificatie worden geteld tot
3 cijfers (999). Indien het aantal geclassificeerde opnamen 1000 of hoger
bereikt, wordt [###] weergegeven.
Het voordeel van classificaties
Met het menu [4 Spring met 6] kunt u alleen de geclassificeerde
opnamen en films weergeven.
Met het menu [4 Diavoorstelling] kunt u alleen de geclassificeerde
opnamen en films weergeven.
Met de meegeleverde software kunt u alleen de geclassificeerde
opnamen en films selecteren.
Met Windows Vista en Windows 7 kunt u de classificatie controleren met
de bestandsinformatiedisplay of de meegeleverde opnameviewer.
200
Wanneer u de knop <Q> indrukt gedurende weergave, kunt u de
volgende opties instellen: [3 Beveilig beelden, 3 Roteren,
4 Classificatie, 3 Creatieve filters, 3 Wijzig formaat (alleen JPEG-
bestanden), 4 Overbel. waarsch., 4 AF-puntweerg. en 4 Spring
met 6]. Voor films kunnen alleen de functies die hierboven
vetgedrukt worden weergegeven worden ingesteld.
1
Druk op de knop <Q>.
Druk tijdens de opnameweergave
op de knop <Q>.
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel
deze in.
Druk op de toets <V> om een
functie te selecteren.
X De naam en huidige instelling van de
geselecteerde functie wordt onderaan
weergegeven.
Druk op de toets <U> om de
functie in te stellen.
Druk op <0> voor Creatieve filters
en Wijzig formaat en stel de functie
in. Zie voor meer informatie
pagina 220 voor Creatieve filters en
pagina 222 voor Wijzig formaat. Druk
op de knop <M> om te annuleren.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om het
scherm Snel instellen uit te
schakelen.
Q Snel instellen tijdens weergave
201
Q Snel instellen tijdens weergave
Stel het menu [5 Auto. roteren] in op [AanzD] om een opname te
draaien. Indien het is ingesteld op een andere instelling, kan de opname
niet worden gedraaid.
Als u opnamen maakt met beeldkwaliteit RAW+JPEG, wordt het RAW-
beeldbestand weergegeven.
Wanneer u op de knop <Q> drukt tijdens de indexweergave, wordt er
overgeschakeld op de weergave van één opname en verschijnt het
scherm Snel instellen. Druk nogmaals op de knop <Q> om terug te
keren naar de indexweergave.
Wanneer opnamen niet zijn gemaakt met de EOS 60D, kunnen de
selecteerbare functies beperkt zijn.
202
U kunt films in principe op de volgende drie manieren afspelen:
Gebruik de meegeleverde AV-kabel of
een HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk
verkrijgbaar) om de camera op een tv
aan te sluiten. U kunt de films en foto's
dan op uw tv bekijken.
Als u over een HD-televisie beschikt
en uw camera met een HDMI-kabel
aansluit, kunt u films in Full HD (Full
High-Definition: 1920x1080) en HD
(High-Definition: 1280x720) bekijken
met een hogere beeldkwaliteit.
k Genieten van films
Afspelen op een tv
(pag. 209 en 212)
Films op een kaart kunnen alleen worden afgespeeld op apparaten die
compatibel zijn met MOV-bestanden.
Omdat recorders met vaste schijf geen HDMI IN-poort hebben, kan de
camera niet worden aangesloten met behulp van een HDMI-kabel.
Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een recorder met vaste
schijf is aangesloten, kunnen films en foto's niet worden afgespeeld of
opgeslagen.
203
k Genieten van films
U kunt films afspelen op het LCD-scherm
van de camera en zelfs de eerste en
laatste beelden bewerken. U kunt de
foto's en films op de kaart weergeven
als een automatische diavoorstelling.
(Raadpleeg de instructiehandleiding (pdf) voor ZoomBrowser EX/ImageBrowser)
De filmbestanden op de kaart kunnen
worden overgezet naar een computer
en worden afgespeeld of bewerkt met
ZoomBrowser EX/ImageBrowser
(meegeleverde software).
U kunt bovendien een enkel frame uit
de film halen en opslaan als foto.
Afspelen op het LCD-scherm van de camera
(pag. 204 - 208)
Afspelen en bewerken op een computer
Een film die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de kaart
worden opgeslagen en op de camera worden afgespeeld.
Voor het vloeiend afspelen van films is een hoogwaardige computer
nodig. Raadpleeg instructiehandleiding (pdf) van ZoomBrowser EX/
ImageBrowser voor meer informatie over de hardwarevereisten.
Als u commerciële software van derden wilt gebruiken om de films af te
spelen of te bewerken, moet u controleren of de software compatibel is
met MOV-bestanden. Voor meer informatie over commerciële software
van derden raadpleegt u de fabrikant van de software.
204
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
2
Selecteer een film.
Draai aan het instelwiel <5> om de
film te selecteren die u wilt afspelen.
Tijdens de weergave van één opname geeft
het pictogram <
1s
>, dat linksboven
wordt weergegeven, aan dat het een film is.
In de indexweergave geeft de perforatie
links van de opname aan dat het een film
is.
Films kunnen niet in de
indexweergave worden weergegeven.
Druk dus op <
0
> om over te schakelen
op de weergave van één opname.
3
Druk in de weergave van één opname op <
0
>.
X Onderaan verschijnt het paneel voor
het weergeven van films.
4
Geef de film weer.
Selecteer [7] (Afspelen) en druk
vervolgens op <0>.
X De film wordt afgespeeld.
U kunt de filmweergave pauzeren
door op <0> te drukken.
Tijdens de filmweergave kunt u het
geluidsvolume aanpassen door aan
het instelwiel <6> te draaien.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over de
weergaveprocedure.
k Films afspelen
Luidspreker
205
k Films afspelen
Functie Beschrijving van weergave
2 Afsluiten Hiermee keert u terug naar de weergave van één opname.
7 Afspelen
Door op <0> te drukken, kunt u schakelen tussen
weergeven en stoppen.
8 Vertraagd
Pas de vertragingssnelheid aan door op de toets <U>
te drukken. De vertragingssnelheid wordt rechtsboven
weergegeven.
5 Eerste beeld Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven.
3 Vorig beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt één beeld eerder
weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de film
teruggespoeld.
6 Volgend beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt de film beeld voor
beeld weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de
film vooruit gespoeld.
4 Laatste beeld Hiermee wordt het laatste beeld van de film weergegeven.
X Bewerken
Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend (pag. 206).
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd
Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker
(pag. 204) aanpassen door aan het instelwiel <6> te
draaien.
Met een volledig opgeladen batterij LP-E6 is de ononderbroken
afspeeltijd bij 23°C ongeveer 4 uur.
Druk tijdens de weergave van één opname op de knop <B> om de
weergave met opname-informatie te wijzigen (pag. 266).
Als u een foto hebt gemaakt toen u de film opnam, wordt de foto tijdens
de filmweergave circa 1 seconde weergegeven.
Als u de camera op een tv (pag. 209 en 212) aansluit om een film weer
te geven, moet u het geluidsvolume via de tv aanpassen. (U kunt het
geluidsvolume niet aanpassen door aan het instelwiel <6> te draaien.)
206
U kunt de eerste en laatste beelden van een film bewerken in tussenstappen van 1 seconde.
1
Selecteer [
X
] in het filmweergavescherm.
X
Het bewerkingsscherm wordt weergegeven.
2
Geef aan welk deel moet worden verwijderd.
Selecteer [U] (Snijden begin) of [V]
(Snijden eind) en druk op <0>.
Druk op de toets <
U
> om vooruit te
spoelen of draai het instelwiel <
5
> (volgend
beeld) om aan te geven welk deel moet worden
verwijderd. Druk vervolgens op <
0
>.
Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt verwijderen,
drukt u op <
0
>. Het deel dat boven in het scherm
blauw is gemarkeerd, is het deel dat overblijft.
3
Controleer de bewerkte film.
Selecteer [
7
] en druk op <
0
> om het
blauw gemarkeerde deel af te spelen.
Ga terug naar stap 2 om de bewerking te wijzigen.
Om de bewerking te annuleren,
selecteert u [2] en drukt u op <0>.
4
Sla de film op.
Selecteer [
W
] en druk vervolgens op <
0
>.
X
Het scherm Opslaan wordt weergegeven.
Om het bestand als een nieuwe film op te slaan,
selecteert u [
Nieuw bestand
]. Om het
bestand op te slaan en het originele filmbestand
te overschrijven, selecteert u [
Overschrijven
].
Druk vervolgens op <
0
>.
X
De eerste en laatste beelden van de film bewerken
Aangezien bewerking alleen in tussenstappen van 1 seconde mogelijk is
(de positie wordt aangegeven met [X]), kan de exacte positie waar de
film wordt bewerkt iets afwijken van de positie die u hebt aangegeven.
Als er te weinig ruimte op de kaart beschikbaar is, kan [
Nieuw bestand
] niet worden geselecteerd.
Er zijn meer bewerkingsfuncties beschikbaar in ZoomBrowser EX/
ImageBrowser (meegeleverde software).
207
U kunt de opnamen op de kaart als een automatische diavoorstelling weergeven.
1
Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer [Diavoorstelling] op het
tabblad [4] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer de opnamen die u wilt afspelen.
Druk op de toets <V> om de
gewenste optie te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
[Alle bldn/Movies/Foto's]
Druk op de toets <V> om een van
de volgende opties te selecteren:
[jAlle bldn/kMovies/zFoto's].
Druk vervolgens op <0>.
[Datum/Map/Classificatie]
Druk op de toets <V> om een van
de volgende opties te selecteren:
[iDatum/
nMap/Classificatie].
Wanneer <
zH
> wordt
gemarkeerd, drukt u op de knop <
B
>.
Druk op de toets <V> om de
gewenste optie te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Diavoorstelling (automatische weergave)
Aantal weer te geven opnamen
Optie Beschrijving van weergave
jAlle bldn Alle foto's en films op de geheugenkaart worden weergegeven.
iDatum
De foto's en films die zijn vastgelegd op de geselecteerde
opnamedatum, worden weergegeven.
nMap
De foto's en films in de geselecteerde map worden weergegeven.
kMovies Alleen de films op de geheugenkaart worden weergegeven.
zFoto's Alleen de foto's op de geheugenkaart worden weergegeven.
9
Classificatie
Alleen foto's en films met de geselecteerde classificatie worden
weergegeven.
208
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
3
Stel [Stel in] naar wens in.
Druk op de toets <
V
> om [
Stel in
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Stel de opties [
Weergaveduur
] (foto's),
[
Herhalen
] en [
Overgangseffect
] in
en druk vervolgens op de knop <
M
>.
4
Start de diavoorstelling.
Druk op de toets <
V
> om [
Start
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X Nadat de tekst [Laden van beeld...]
is weergegeven, begint de
diavoorstelling.
5
Sluit de diavoorstelling af.
Als u de diavoorstelling wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het instellingenscherm,
drukt u op de knop <
M
>.
[Weergaveduur][Herhalen] [Overgangseffect]
Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <
0
>. Tijdens het
pauzeren wordt [
G
] in de linkerbovenhoek van de opname weergegeven.
Druk nogmaals op <
0
> om weer verder te gaan met de diavoorstelling.
U kunt het weergaveformaat van foto's wijzigen door tijdens de
automatische weergave op de knop <B> te drukken.
Tijdens de filmweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen door aan <
6
> te draaien.
Tijdens het pauzeren kunt u aan het instelwiel <5> draaien om een
andere opname weer te geven.
Tijdens de diavoorstelling werkt de functie voor het automatisch uitschakelen van de camera niet.
De weergavetijd kan variëren, afhankelijk van de opname.
Zie pagina 209 - 212 als u de diavoorstelling op een tv wilt weergeven.
209
U kunt de foto's en films ook weergeven op een tv. Schakel, voordat u
de kabel tussen de camera en de tv aansluit of verwijdert, de camera en
de tv uit.
* Pas het geluidsvolume van de film aan op de tv.
* Op bepaalde televisies worden de weergegeven opnamen mogelijk afgesneden.
Hiervoor hebt u de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar) nodig.
1
Sluit de HDMI-kabel aan op de
camera.
Sluit de stekker met het <dHDMI
MINI>-logo naar de achterzijde van
de camera gericht aan op de
<D>-aansluiting.
2
Sluit de HDMI-kabel aan op de tv.
Sluit de HDMI-kabel aan op de HDMI
IN-poort van de tv.
3
Schakel de tv in en verander
de video-invoer van de tv in
de aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Opnamen op de tv bekijken
Opnamen bekijken op een HD-tv (High-Definition)
210
Opnamen op de tv bekijken
5
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
De opnamen worden automatisch
weergegeven met de optimale
resolutie van de tv.
U kunt het weergaveformaat wijzigen
door op de knop <B> te drukken.
Zie pagina 204 als u films wilt
weergeven.
Sluit geen andere apparaten aan op de <D>-aansluiting van
de camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Op bepaalde tv's kunnen de vastgelegde opnamen mogelijk niet worden
weergeven. Gebruik in dat geval de meegeleverde AV-kabel om de
camera op de tv aan te sluiten.
De <q>-aansluiting en de <D>-aansluiting van de
camera kunnen niet tegelijk worden gebruikt.
211
Opnamen op de tv bekijken
Voor HDMI CEC-tv's
Wanneer een tv die compatibel is met HDMI CEC* met de HDMI-kabel op de camera
wordt aangesloten, kunt u de afstandsbediening van de tv gebruiken voor het afspelen.
*
Een standaard-HDMI-functie die het mogelijk maakt om meerdere HDMI-apparaten met één afstandsbediening te bedienen.
1
Selecteer [Ctrl over HDMI].
Selecteer op het tabblad [
4
] de optie [
Ctrl over
HDMI
] en druk vervolgens op <
0
>. Selecteer
[
Inschakelen
] en druk vervolgens op <
0
>.
X
Wanneer de camera is aangesloten op een tv,
zal de tv automatisch overschakelen naar de
HDMI-poort waarmee de camera is
verbonden. Wanneer u op de knop <
x
> van
de camera drukt, kunt u de afstandsbediening
van de tv gebruiken voor het afspelen.
2
Selecteer een opname of een film.
Richt de afstandsbediening op de tv en
druk op de knop
/
om de opname te
selecteren. Druk vervolgens op Enter.
X
Het menu wordt weergegeven. Voor foto's en
films worden verschillende menu's weergegeven.
Druk op de toets
/
om de gewenste optie
te selecteren en druk vervolgens op Enter.
X
Voor een diavoorstelling drukt u op
/
op de afstandsbediening om een optie te
selecteren. Druk vervolgens op Enter.
Als u [
Terug
] kiest en vervolgens op Enter
drukt, verdwijnt het menu en kunt u de knop
/
gebruiken om een opname te selecteren.
Fotoweergavemenu
Filmweergavemenu
Bij bepaalde tv's moet u eerst de HDMI CEC-verbinding activeren.
Raadpleeg de instructiehandleiding bij de tv voor meer informatie.
Bepaalde tv's, waaronder zelfs tv's die compatibel zijn met HDMI CEC,
functioneren wellicht niet naar behoren. In dit soort gevallen dient u de HDMI-
kabel los te koppelen en het menu [
4
Ctrl over HDMI
] op de camera op
[
Uitschakelen
] in te stellen. Gebruik de camera om de weergave te bedienen.
: Terug
: 9-beeldindex
: Diavoorstelling
: Opn. info weergeven
: Roteren
: Movie afspelen
212
Opnamen op de tv bekijken
1
Sluit de meegeleverde AV-kabel
aan op de camera.
Sluit de stekker met het <Canon>-
logo naar de voorzijde van de camera
gericht aan op de <q>-
aansluiting.
2
Sluit de AV-kabel aan op de tv.
Sluit de AV-kabel aan op de video
IN-aansluiting en op de audio IN-
aansluiting van de tv.
3
Schakel de tv in en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
5
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt weergegeven op
de tv (er wordt niets weergegeven
op het LCD-scherm van de camera).
Zie pagina 204 als u films wilt
weergeven.
Opnamen bekijken op een tv zonder HD (High-Definition)
(rood)
(wit)
(geel)
Gebruik alleen de meegeleverde AV-kabel. Als u een andere kabel
gebruikt, worden de opnamen mogelijk niet weergegeven.
Als het videosysteem niet overeenkomt met de tv, worden de opnamen
niet correct weergeven. Stel het juiste videosysteem in met de menu-
optie [6 Videosysteem].
213
Door opnamen te beveiligen, voorkomt u dat deze per ongeluk worden
verwijderd.
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer [Beveilig beelden] op
het tabblad [3] en druk vervolgens
op <0>.
X Het scherm met beveiligings-
instellingen wordt weergegeven.
2
Selecteer de opname en beveilig
deze.
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <0>.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste opname te kiezen en druk
vervolgens op <0>.
X Als een opname is beveiligd, wordt
het pictogram <K> boven in het
scherm weergegeven.
Als u de wisbeveiliging ongedaan wilt
maken, druk dan nogmaals op de
knop <0>. Het pictogram <K>
verdwijnt dan.
Als u nog een opname wilt beveiligen,
herhaalt u stap 2.
Als u de functie voor het beveiligen
van opnamen wilt afsluiten, drukt u
op de knop <M>. Het menu wordt
weer weergegeven.
K Opnamen beveiligen
Opnamebeveiligingspictogram
214
K Opnamen beveiligen
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
beveiligen.
Wanneer het menu [3 Beveilig
beelden] is ingesteld op [Alle beelden
in map] of [Alle beelden op kaart],
worden alle opnamen in de map of op
de kaart beveiligd.
Om de opnamebeveiliging te annuleren,
selecteert u [Wis bev. beelden in map]
of [Wis bev. alle beelden op kaart].
3 Alle opnamen in een map of op een kaart beveiligen
Als u de kaart formatteert (pag. 48), worden ook de beveiligde
opnamen verwijderd.
Films kunnen ook worden beveiligd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd met
de wisfunctie van de camera. Als u een beveiligde opname wilt wissen, moet
u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle opnamen wist (pag. 216), blijven alleen de beveiligde opnamen
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige opnamen wilt wissen.
215
U kunt opnamen één voor één of in een batch selecteren en wissen.
Beveiligde opnamen (pag. 213) worden niet gewist.
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden
teruggehaald. Wis een opname pas als u zeker weet dat u deze
niet meer nodig hebt. Beveilig belangrijke opnamen om te
voorkomen dat deze per ongeluk worden gewist. Als u een
RAW+JPEG-afbeelding verwijdert, wordt zowel de RAW- als
de JPEG-afbeelding verwijderd.
1
Geef de opname die u wilt wissen
weer.
2
Druk op de knop <L>.
X Het dialoogvenster voor het wissen
verschijnt onder in het scherm.
3
Wis de opname.
Selecteer [Wissen] en druk
vervolgens op <0>. De
weergegeven opname wordt gewist.
Door de selectievakjes van te wissen opnamen in te schakelen, kunt u
meerdere opnamen tegelijk wissen.
1
Selecteer [Wis beelden].
Selecteer [Wis beelden] op het
tabblad [3] en druk vervolgens
op <0>.
L Opnamen wissen
Een afzonderlijke opname wissen
3
Opnamen selecteren <
X
> die in een batch moeten worden gewist
216
L Opnamen wissen
2
Selecteer [
Selecteer en wis beelden
].
Selecteer [
Selecteer en wis beelden
]
en druk vervolgens op <
0
>.
X De opnamen worden weergegeven.
Druk op de knop <I> voor de
weergave van drie opnamen. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
een enkele opname, drukt u op de
knop <u>.
3
Selecteer de opnamen die u wilt
wissen.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste opname te kiezen en druk
vervolgens op de toets <V>.
X Er verschijnt een <X> in de
linkerbovenhoek.
Herhaal stap 3 om andere opnamen
te selecteren die u wilt wissen.
4
Wis de opnamen.
Druk op de knop <L>.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De geselecteerde opnamen worden
gewist.
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
wissen. Wanneer het menu [3 Wis beelden] is ingesteld op [Alle
beelden in map] of [Alle beelden op kaart], worden alle opnamen
in de map of op de kaart gewist.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen
Als u ook beveiligde opnamen wilt wissen, dient u de kaart te formatteren (pag. 48).
217
U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het
gemakkelijker te lezen is.
1
Selecteer [LCD-helderheid].
Selecteer op het tabblad [6] de optie
[LCD-helderheid] en druk vervolgens
op <0>.
2
Pas de helderheid aan.
Kijk naar het diagram met
grijswaarden en druk op de toets
<U> om de helderheid aan te
passen. Druk vervolgens op <0>.
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen
3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
Als u de belichting van de opname wilt controleren, raden we u aan om naar
het histogram te kijken (pag. 193).
218
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen
Verticale opnamen worden automatisch gedraaid,
zodat ze verticaal in plaats van horizontaal op het
LCD-scherm van de camera of op de pc worden
weergegeven. De instelling van deze functie kan
worden veranderd.
1
Selecteer [Auto. roteren].
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Auto. roteren] en druk vervolgens
op <0>.
2
Stel de optie Auto. roteren in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
AanzD
De verticale opname wordt automatisch gedraaid op zowel het
LCD-scherm als de pc.
AanD
De verticale opname wordt alleen op de pc automatisch gedraaid.
Uit
De verticale opname wordt niet gedraaid.
3 Verticale opnamen automatisch roteren
Verticale opnamen die zijn gemaakt terwijl Auto. roteren was ingesteld op
[Uit], kunnen niet automatisch worden gedraaid. De opnamen kunnen zelfs
niet worden gedraaid als u de instelling later op [Aan] zet voor weergave.
De verticale opname wordt niet automatisch geroteerd als u de opname
direct na het maken bekijkt.
Als er een verticale opname is gemaakt terwijl de camera naar boven of naar beneden
werd gehouden, kan het zijn dat de opname niet automatisch wordt gedraaid.
Als de verticale opname op het beeldscherm van de pc niet automatisch
wordt gedraaid, betekent dit dat de door u gebruikte software de opname niet
kan draaien. We raden u aan om de meegeleverde software te gebruiken.
219
10
Opnamen naverwerken
Nadat u opnamen hebt gemaakt, kunt u creatieve filters
toepassen of het beeldformaat wijzigen (het aantal
pixels reduceren). U kunt ook RAW-bestanden
verwerken met de camera.
Het kan zijn dat het niet mogelijk is om opnamen die zijn gemaakt
met een andere camera dan de EOS 60D te verwerken.
Wanneer de camera is aangesloten op een pc via de
<C>-aansluiting, kunt u geen opnamen verwerken
zoals wordt beschreven in dit hoofdstuk.
220
U kunt de volgende creatieve filters toepassen op een opname en deze
opslaan als een nieuw bestand: Korrelig Z/W, Soft focus,
Speelgoedcamera-effect en Miniatuureffect. Creatieve filters kunnen
niet worden toegepast op 41- en 61-bestanden.
1
Selecteer [Creatieve filters].
Selecteer de menuoptie [
3
Creatieve
filters
] en druk vervolgens op <
0
>.
X De opnamen worden weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarop u het
filter wilt toepassen.
Wanneer u op de knop <I>
drukt, kunt u overschakelen op de
indexweergave en een opname
selecteren.
3
Selecteer een filter.
Wanneer u op <0> drukt, worden de
filters weergegeven.
Druk op de toets <
U
> om een filter te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X De opname waarop het
respectievelijke filter is toegepast,
wordt weergegeven.
4
Pas het filtereffect aan.
Druk op de toets <U> om het filter
aan te passen en druk vervolgens op
<0>. Voor het miniatuureffect drukt
u op de toets <V> en selecteert u
het opnamegebied (binnen het witte
kader) waar u wilt dat het scherp is.
Druk vervolgens op <0>.
Creatieve filters
221
Creatieve filters
5
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om de opname op te
slaan.
Maak een aantekening van de
bestemmingsmap en het nummer
van het bestand en selecteer [OK].
Als u het filter op nog een opname wilt
toepassen, herhaalt u stap 2 t/m 5.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
Korrelig Z/W
Maakt het beeld korrelig en zwart-wit. Door het contrast aan te
passen, kunt u het zwart-witeffect veranderen.
Soft focus
Geeft het beeld een zachte uitstraling. Door de scherpte aan te
passen, bepaalt u de zachtheid van het beeld.
Speelgoedcamera-effect
Geeft een kleurentint die typisch is voor speelgoedcamera's en
maakt de vier hoeken van het beeld donkerder. Door de kleurtoon
aan te passen, bepaalt u de tint van de opname.
Miniatuureffect
Creëert een kijkdooseffect. In stap 4 kunt u op de knop <B>
drukken om de richting (verticaal/horizontaal) van het witte kader
te wijzigen waarin dat deel van de opname wordt weergegeven dat
scherp moet zijn.
Creatieve filters
Bij 1+JPEG-bestanden wordt het creatieve filter op het 1-bestand
toegepast en worden deze opgeslagen als JPEG-bestand.
Bij 41+JPEG- en 61+JPEG-bestanden wordt het creatieve filter
toegepast op het JPEG-bestand.
222
U kunt het formaat van een opname wijzigen om het aantal pixels te
reduceren en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand opslaan. Het
is alleen bij JPEG
3
/
4
/
a
/
b
-opnamen mogelijk om het formaat te wijzigen.
Het formaat van JPEG
c
- en RAW-bestanden kan niet worden gewijzigd.
1
Selecteer [Wijzig formaat].
Selecteer de menuoptie [
3
Wijzig
formaat
] en druk vervolgens op <
0
>.
X De opnamen worden weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname waarvan u het
formaat wilt wijzigen.
Wanneer u op de knop <
I
> drukt,
kunt u overschakelen op de indexweergave
en een opname selecteren.
3
Selecteer het gewenste
beeldformaat.
Druk op <0> om het beeldformaat
weer te geven.
Druk op de toets <U> om het
gewenste beeldformaat te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
4
Sla de opname op.
Selecteer [
OK
] om de opname op te slaan.
Maak een aantekening van de
bestemmingsmap en het nummer
van het bestand en selecteer [OK].
Als u het formaat van nog een opname
wilt wijzigen, herhaalt u stap 2 t/m 4.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
S Wijzig formaat
Doelgrootte
223
S Wijzig formaat
Opties voor wijziging formaat op basis van het originele beeldformaat
Het beeldformaat [8,0 M 3456x2304] dat wordt weergegeven in stap 3
heeft een beeldverhouding van 3:2. Het beeldformaat volgens de
beeldverhoudingen wordt weergegeven in de onderstaande tabel. Als
er een sterretje voor de opnamekwaliteit staat, komt het aantal pixels
niet helemaal overeen met de beeldverhouding. De opname wordt
bijgesneden.
Origineel
beeldformaat
Beschikbare instellingen voor wijziging formaat
4 a b c
3 kkkk
4
kkk
a
kk
b
k
c
Beeldformaten
Kwaliteit
Beeldverhouding en aantal pixels
3:2 4:3 16:9 1:1
4
3456x2304
(8,0 megapixels)
3072x2304
(7,0 megapixels)
3456x1944
(6,7 megapixels)
2304x2304
(5,3 megapixels)
a
2592x1728
(4,5 megapixels)
2304x1728
(4,0 megapixels)
2592x1456*
(3,8 megapixels)
1728x1728
(3,0 megapixels)
b
1920x1280
(2,5 megapixels)
1696x1280*
(2,2 megapixels)
1920x1080
(2,1 megapixels)
1280x1280
(1,6 megapixels)
c
720x480
(350.000 pixels)
640x480
(310.000 pixels)
720x400*
(290.000 pixels)
480x480
(230.000 pixels)
224
U kunt 1-bestanden verwerken met de camera en ze opslaan als
JPEG-bestanden. Ook al verandert het RAW-bestand zelf niet, u kunt
het RAW-bestand toch verwerken voor verschillende omstandigheden
om er vervolgens diverse JPEG-bestanden van te maken.
41- en 61-bestanden kunnen niet worden verwerkt met de
camera. Gebruik Digital Photo Professional (meegeleverde software)
om die bestanden te verwerken.
1
Selecteer [
RAW-beeldverwerking
].
Selecteer de menuoptie [3 RAW-
beeldverwerking] en druk
vervolgens op <0>.
X 1-opnamen worden weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Selecteer de opname die u wilt
verwerken.
Wanneer u op de knop <
I
> drukt,
kunt u overschakelen op de index-
weergave en een opname selecteren.
3
Verwerk de opname.
Druk op <0> om de RAW-
verwerkingsopties weer te geven
(pag. 226, 227).
Druk op de toets <
V
> <
U
> om een
optie te selecteren. Draai aan het instelwiel
<
5
> om de instelling te wijzigen.
X De aangepaste instellingen voor
'Helderheid', 'Witbalans' en overige
instellingen zijn zichtbaar in de
weergegeven opname.
Druk op de knop <B> om terug te
keren naar de instellingen van de
opname zoals ze waren toen de
opname werd gemaakt.
R
RAW-opnamen met de camera verwerken
N
225
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
Het instellingenscherm weergeven
Druk op <
0
> om het instellingenscherm
weer te geven. Draai aan het instelwiel
<
6
> of <
5
> om de instelling te
wijzigen. Druk op <
0
> om terug te
keren naar het scherm van stap 3.
4
Sla de opname op.
Selecteer [W] (Opslaan) en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [
OK
] om de opname op te slaan.
Maak een aantekening van de
bestemmingsmap en het nummer
van het bestand en druk op [OK].
X Het scherm van stap 2 wordt opnieuw
weer weergegeven.
Als u nog een opname wilt
verwerken, herhaalt u stap 2 t/m 4.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
Als u bij stap 3 op de knop <
u
> drukt, wordt de afbeelding vergroot.
De vergroting is afhankelijk van het aantal pixels voor [
Kwaliteit
] dat is
ingesteld bij [
RAW-beeldverwerking
]. Met <
9
> kunt u door de vergrote
opname schuiven. Wanneer [
Vergroten
] tijdens de verwerking van de
opname grijs wordt weergegeven, kan de opname niet worden vergroot.
Wanneer de opname is vergroot, drukt u op de knop <I> om de
vergrote weergave te sluiten.
Opnamen die zijn gemaakt met een Live View-beeldverhouding ([
4:3
] [
16:9
]
[
1:1
]) worden in de respectievelijke beeldverhouding weergegeven. JPEG-
bestanden worden ook opgeslagen met de ingestelde beeldverhouding.
De vergrote weergave
Opnamen met de instelling Aspect ratio
226
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
Helderheid
U kunt de helderheid van de opname aanpassen met maximaal ±1 stop in stappen
van 1/3-stop. Het effect van de instelling is zichtbaar in de weergegeven opname.
Witbalans (pag. 96)
U kunt de witbalans selecteren. Indien u [P] selecteert, gebruikt u
het instelwiel <6> om de kleurtemperatuur in te stellen. Het effect
van de instelling is zichtbaar in de weergegeven opname.
Beeldstijl (pag. 90)
U kunt de beeldstijl selecteren. Om parameters zoals Scherpte in te stellen,
drukt u op <
0
> om het instellingenscherm weer te geven. Draai aan het
instelwiel <
5
> om een parameter te selecteren. Draai vervolgens aan het
instelwiel <
6
> om het op de gewenste instelling te zetten. Druk op <
0
>
om de instelling te voltooien en terug te gaan naar het instellingenscherm.
Het effect van de instelling is zichtbaar in de weergegeven opname.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
(pag. 101)
U kunt de optie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
instellen. Het effect van de instelling is zichtbaar in de weergegeven opname.
Hoge ISO-ruisreductie (pag. 254)
U kunt ruisreductie instellen voor hoge ISO-snelheden. Het effect
van de instelling is zichtbaar in de weergegeven opname. Indien het
moeilijk is om het effect te zien, drukt u op de knop <u> om het
beeld te vergroten. (Druk nogmaals op de knop <I> om terug
te keren naar de normale weergave.)
Vergroot het beeld om het effect van de instelling [Sterk] te bekijken.
Als u het beeld als enkele opname bekijkt, wordt alleen het effect
[Standaard] weergegeven, zelfs als [Sterk] was ingesteld.
Opnamekwaliteit (pag. 84)
U kunt instellen dat het aantal pixels en de opnamekwaliteit van
het JPEG-bestand worden opgeslagen bij conversie van het
RAW-bestand. Het weergegeven beeldformaat, bijvoorbeeld
[8,0 M 3456x2304], heeft een beeldverhouding van 3:2. Het aantal
pixels van elke beeldverhouding wordt vermeld op pagina 223.
RAW-beeldverwerkingsopties
227
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
Kleurruimte (pag. 110)
U kunt sRGB of Adobe RGB selecteren. Omdat het LCD-scherm
van de camera niet compatibel is met Adobe RGB, zal de opname er
niet heel anders uitzien, ongeacht de kleurruimte die is ingesteld.
Correctie helderheid randen (pag. 102)
U kunt de optie instellen op [Inschakelen] of [Uitschakelen].
Indien [Inschakelen] is ingesteld, wordt het gecorrigeerde beeld
weergegeven. Indien het moeilijk is om het effect te zien, drukt u op
de knop <u> om het beeld te vergroten en kijkt u naar de hoeken
van het beeld. (Druk nogmaals op de knop <I> om terug te
keren naar de normale weergave.)
Vervormings correctie
Wanneer deze optie is ingesteld op [Inschakelen], wordt de
vervorming van het beeld gecorrigeerd die wordt veroorzaakt
door het objectief. Indien [Inschakelen] is ingesteld, wordt het
vervormings-gecorrigeerde beeld weergegeven. Op het
gecorrigeerde beeld is de rand van het beeld bijgesneden. Daardoor
lijkt het beeld iets groter (het is niet vergroot). Met Digital Photo
Professional (meegeleverde software) kunt u de beeldvervorming
corrigeren terwijl u de bijsnijding van de beeldrand minimaliseert.
Omdat de beeldresolutie iets lager lijkt, kunt u bij Beeldstijl de
instelling Scherpte gebruiken om eventueel noodzakelijke
aanpassingen aan te brengen.
228
R RAW-opnamen met de camera verwerkenN
Chromatische correctie
Wanneer deze optie is ingesteld op [Inschakelen], wordt de
vervorming van het beeld gecorrigeerd die wordt veroorzaakt door
zijwaartse chromatische afwijking. Indien [Inschakelen] is ingesteld,
wordt het gecorrigeerde beeld weergegeven. (De randen van het
beeld wordt ook iets bijgesneden.) Indien het moeilijk is om het
effect te zien, drukt u op de knop <u> om het beeld te vergroten.
(Druk op de knop <I> om terug te keren naar de normale
weergave.) De chromatische correctie die met de camera wordt
uitgevoerd, is minder uitgesproken dan de correctie die met Digital
Photo Professional (meegeleverde software) wordt uitgevoerd. Het
kan daarom zijn dat de correctie niet erg zichtbaar is. In dat geval
gebruikt u Digital Photo Professional voor chromatische correctie.
Chromatische afwijking heeft te maken met de onnauwkeurige
samenkomst van kleuren langs de randen van een onderwerp.
De resultaten van de verwerking van het RAW-bestand in de camera en
die van de verwerking van het RAW-bestand met Digital Photo
Professional komen niet overeen.
De beeldverificatiegegevens (pag. 260) zijn opgeslagen in het RAW-
bestand, maar ze zijn na verwerking niet opgeslagen in het JPEG-bestand.
Correctie helderheid randen, vervormingscorrectie en
chromatische correctie
Om correctie helderheid randen, vervormingscorrectie en chromatische
correctie uit te voeren met de camera, dienen de gegevens van het objectief
dat wordt gebruikt voor de opname, te worden geregistreerd in de camera.
Als de objectiefgegevens niet zijn geregistreerd in de camera, gebruikt u
EOS Utility (meegeleverde software) om de objectiefgegevens te registreren.
229
11
Sensorreiniging
De voorzijde van de beeldsensor (low-passfilter)
beschikt over een zelfreinigende sensor die
automatisch stof verwijdert.
Ook kunnen stofwisdata aan de opname worden
toegevoegd, zodat achtergebleven stofdeeltjes
automatisch met Digital Photo Professional
(meegeleverde software) kunnen worden verwijderd.
Vuil aan de voorzijde van de sensor
Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan binnendringen, kan er in
zeldzame gevallen ook smeermiddel van de interne onderdelen van de
camera op de sensor terechtkomen. Wanneer er na de automatische
sensorreiniging nog vlekken zichtbaar zijn, kunt u de sensor het best
laten reinigen door een Canon Service Center.
Zelfs als de zelfreinigende sensor actief is, kunt u de ontspanknop
half indrukken om het reinigen te onderbreken en direct foto's
maken.
230
Als u de aan-uitschakelaar op <1> of <2> zet, verwijdert de
zelfreinigende sensor automatisch het stof van de voorzijde van de
sensor. Normaal gesproken is de reinigingseenheid actief zonder dat u
daar iets van merkt. U kunt de sensorreiniging echter op ieder gewenst
moment activeren of uitschakelen.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer [Sensorreiniging] op het
tabblad [6] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Reinig nuf].
Selecteer [Reinig nuf] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk op <0>.
X Op het scherm wordt aangegeven dat
de sensor wordt gereinigd. Er klinkt
een sluitergeluid, maar er wordt geen
foto gemaakt.
Selecteer bij stap 2 [Auto. reinigingf] en selecteer vervolgens
[Uitschak.].
X De sensor wordt niet meer gereinigd als u de aan-uitschakelaar
op <1> of <2> zet.
f Automatische sensorreiniging
De sensor nu reinigen
Automatisch reinigen van de sensor uitschakelen
Voor het beste resultaat plaatst u de camera tijdens de sensorreiniging
met de onderkant op een tafel of een ander plat oppervlak.
Wanneer u de sensorreiniging een aantal keren herhaalt, wordt het
resultaat niet echt verbeterd. Direct na het reinigen van de sensor is
de optie [Reinig nuf] tijdelijk niet beschikbaar.
231
De zelfreinigende sensor zal er gewoonlijk voor zorgen dat er
nauwelijks stof zichtbaar is op opnamen. Als er echter zichtbaar
stof achterblijft, kunt u stofwisdata aan de opname toevoegen om
naderhand stofvlekken te verwijderen. Digital Photo Professional
(meegeleverde software) gebruikt de stofwisdata om stofvlekken
automatisch te verwijderen.
Neem een effen wit object (bijvoorbeeld een vel papier).
Stel de brandpuntsafstand van het objectief in op 50 mm of meer.
Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (). Als het objectief geen
focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van het objectief
en draait u de focusring helemaal met de klok mee.
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer [Stofwisdata] op het
tabblad [y] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Nadat de automatische zelfreiniging
van de sensor is uitgevoerd, wordt
een bericht weergegeven. Er klinkt
een sluitergeluid, maar er wordt geen
foto gemaakt.
3 Stofwisdata toevoegenN
Voorbereiding
Stofwisdata verkrijgen
232
3 Stofwisdata toevoegenN
3
Fotografeer een effen wit object.
Vul de zoeker op een afstand van
20-30 cm met een effen wit object
zonder patroon en maak een opname.
X De foto wordt in de modus AE met
diafragmavoorkeur gemaakt met een
diafragma van f/22.
Aangezien de opname niet wordt
opgeslagen, kunnen de gegevens
nog altijd worden opgehaald, ook al is
er geen kaart in de camera geplaatst.
X
Nadat de foto is gemaakt, verzamelt de camera
de stofwisdata. Zodra de stofwisdata zijn
verkregen, wordt er een bericht weergegeven.
Nadat u [
OK
] hebt geselecteerd, wordt het
menu opnieuw weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen,
wordt een waarschuwing weergegeven.
Volg de stappen bij 'Voorbereiding' op de
voorgaande pagina en selecteer
vervolgens [
OK
]. Maak de foto opnieuw.
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige JPEG-
en RAW-opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname gaat maken, kunt
u het beste eerst de stofwisdata bijwerken door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg de software-instructiehandleiding (pdf) op de cd-rom voor informatie
over het automatisch verwijderen van stofvlekken met de meegeleverde software.
De grootte van de stofwisdata die aan de opname worden toegevoegd, is zo gering
dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op de bestandsgrootte van de opname.
Stofwisdata
Zorg ervoor dat u een effen wit object gebruikt, zoals een nieuw vel wit papier. Als
het papier een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien en zodoende de
nauwkeurigheid van de stofverwijdering door de software nadelig beïnvloeden.
233
Stof dat na de automatische sensorreiniging is achtergebleven, kunt
u handmatig verwijderen met een blaasbuisje of een vergelijkbaar
hulpmiddel.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden
u aan om fysieke reiniging van de sensor bij een Canon Service
Center te laten uitvoeren.
Haal het objectief van de camera voordat u de sensor gaat reinigen.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer [Sensorreiniging] op het
tabblad [6] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Reinig handmatig].
Selecteer [Reinig handmatig] en
druk vervolgens op <0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De reflexspiegel wordt opgeklapt en
de sluiter wordt geopend.
'CLn' knippert op het LCD-paneel.
4
Beëindig het reinigen.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 Handmatige sensorreinigingN
Als de stroomvoorziening wordt de AC-adapterset ACK-E6 (afzonderlijk
verkrijgbaar) aanbevolen.
Als u een batterij gebruikt, moet deze volledig zijn opgeladen.
Handmatige sensorreiniging is niet mogelijk als de batterijgreep met AA/
LR6-batterijen is bevestigd.
234
3 Handmatige sensorreinigingN
Tijdens het reinigen van de sensor moet u geen van de
onderstaande handelingen verrichten. Wanneer u dit wel doet,
wordt de stroomvoorziening onderbroken en gaat de sluiter dicht.
De sluitergordijnen en de beeldsensor kunnen beschadigd raken.
• Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
• Het klepje van het batterijcompartiment openen.
• Het klepje van de kaartsleuf openen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de sensor
voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefbevestiging in de
camera. Als de stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en
kunnen de sluitergordijnen of de reflexspiegel worden beschadigd.
Gebruik nooit lucht of gas uit flessen om de sensor schoon te maken.
De druk kan de sensor beschadigen en de nevel kan op de sensor
achterblijven.
Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden verwijderd,
kunt u de sensor het best laten reinigen door een Canon Service Center.
235
12
Opnamen afdrukken
Afdrukken (pag. 236)
U kunt de camera rechtstreeks op een printer aansluiten
en de opnamen op de kaart afdrukken. De camera is
compatibel met 'wPictBridge', de standaard voor
rechtstreeks afdrukken.
Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 245)
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die
op de kaart staan, afdrukken volgens uw afdrukinstructies,
zoals de opnameselectie, het aantal exemplaren,
enzovoort. U kunt meerdere opnamen in één batch
afdrukken of de afdruktaak doorgeven aan een foto-
ontwikkelaar.
236
De procedure voor rechtstreeks afdrukken wordt helemaal via het
LCD-scherm van de camera uitgevoerd.
1
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <2>.
2
Installeer de printer.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor meer informatie.
3
De camera op een printer
aansluiten.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de <C>-
aansluiting van de camera en zorg
dat het pictogram <D> van de
stekker van de camera naar de
achterzijde van camera wijst.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor aansluitinstructies.
4
Schakel de printer in.
5
Zet de aan-uitschakelaar van
de camera op <1>.
X Bepaalde printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Het afdrukken voorbereiden
De camera op een printer aansluiten
237
Het afdrukken voorbereiden
6
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt weergegeven
en het pictogram <w> dat in de
linkerbovenhoek van het scherm
verschijnt, geeft aan dat de camera
op een printer is aangesloten.
wPictBridge
U kunt films niet afdrukken.
De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel
zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct.
Gebruik alleen de meegeleverde interfacekabel.
Als u bij stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de
printer. Los het probleem op dat wordt weergegeven met het foutbericht
(pag. 244).
U kunt ook RAW-opnamen afdrukken die met deze camera zijn gemaakt.
Het wordt voor afdrukken op A4, Letter en grotere papierformaten
aangeraden om een JPEG 73-bestand te gebruiken dat is verwerkt
van RAW (met uitzondering van 41 en 61).
Als u een batterij als voeding voor de camera gebruikt, moet deze
volledig opgeladen zijn. Met een volledig opgeladen batterij kan
maximaal ongeveer 4 uur worden afgedrukt.
Schakel eerst de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert.
Pak bij het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
Bij rechtstreeks afdrukken wordt aanbevolen om de camera aan te
sluiten met de AC-adapterset ACK-E6 (afzonderlijk verkrijgbaar).
238
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen. Bepaalde instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
1
Selecteer de opname die u wilt
afdrukken.
Controleer of linksboven in het LCD-
scherm het pictogram <w> wordt
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> om
de opname te selecteren die u wilt
afdrukken.
2
Druk op <
0
>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Papier inst.].
Selecteer [Papier inst.] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
wAfdrukken
Pictogram aangesloten printer
Scherm met
afdrukinstellingen
*
Afhankelijk van de printer zijn bepaalde instellingen, bijvoorbeeld het afdrukken
van de datum en het bestandsnummer en bijsnijden, mogelijk niet beschikbaar.
Hiermee stelt u de afdrukeffecten in (pag. 240).
Hiermee schakelt u het afdrukken van datum
of bestandsnummer in of uit.
Hiermee stelt u het aantal af te drukken exemplaren in.
Hiermee stelt u het bijsnijden in (pag. 243).
Hiermee stelt u het papierformaat, de papiersoort en de indeling in.
Hiermee gaat u terug naar het scherm in stap 1.
Hiermee start u het afdrukken.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld, worden weergegeven.
239
wAfdrukken
Selecteer het formaat van het papier dat in de
printer is geplaatst en druk vervolgens op <
0
>.
X Het scherm met papiertypen wordt
weergegeven.
Selecteer het type papier dat in de printer
is geplaatst en druk vervolgens op <
0
>.
X Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
Selecteer de pagina-indeling en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
verschijnt weer.
*
Van de Exif-gegevens worden de cameranaam, objectiefnaam, opnamemodus, sluitertijd, het
diafragma, de mate van belichtingscompensatie, ISO-snelheid, witbalans, enzovoort afgedrukt.
QHet papierformaat instellen
YHet papiertype instellen
UDe pagina-indeling instellen
Randen Op de afdruk is een witte rand zichtbaar rondom de opname.
Randloos
De afdruk heeft geen randen. Als uw printer niet zonder randen
kan afdrukken, wordt de opname met randen afgedrukt.
Randenc
De opname-informatie* wordt bij afdrukken van het formaat
9 x 13 cm en groter afgedrukt langs de rand van het papier.
xx-plus Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken.
20-plusc
35-plusp
Op papier van A4- of Letter-formaat worden 20 of 35 miniatuur-
afbeeldingen van de opnamen afgedrukt via DPOF (pag. 245).
• Bij [20-plusc] wordt de opname-informatie* afgedrukt.
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het model of de instellingen van de printer.
Als de beeldverhouding van de opname afwijkt van de beeldverhouding van
het afdrukpapier, kan de opname aanzienlijk worden bijgesneden door de
opname zonder randen af te drukken. Als de opname is bijgesneden, kan
deze er op papier korreliger uitzien vanwege het kleinere aantal pixels.
240
wAfdrukken
4
Stel de afdrukeffecten in.
Geef de gewenste instellingen op. Ga naar
stap 5 als u geen afdrukeffecten wilt instellen.
De schermweergave kan per
printer verschillen.
Selecteer de optie in de rechterbovenhoek
(omcirkeld in de schermafbeelding) en
druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer het gewenste afdrukeffect
en druk vervolgens op <0>.
Als het pictogram <
e
> naast
<
z
> wordt weergegeven, kunt u
het afdrukeffect aanpassen (pag. 242).
* Wijzigingen in de afdrukeffecten zijn zichtbaar in de opname, die linksboven
wordt weergegeven. Het beeld dat wordt afgedrukt, kan er iets anders uitzien
dan het weergegeven beeld. Het weergegeven beeld is slechts een benadering.
Dit geldt ook voor de instellingen [Helderheid] en [Levels aanp.] op pagina 242.
Afdrukeffect Omschrijving
EAan
De opname wordt afgedrukt in overeenstemming met de
standaardkleuren van de printer. De Exif-gegevens van de opname
worden gebruikt voor het maken van automatische correcties.
EUit Er wordt geen automatische correctie uitgevoerd.
EVIVID
De opname wordt afgedrukt met een hogere verzadiging,
voor levendige blauw- en groentinten.
ENR Beeldruis wordt vóór het afdrukken verminderd.
0 Z/W
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, waarbij zwart echt zwart is.
0
Koele toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met koele,
blauwachtige zwarttinten.
0
Warme toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met warme, gelige zwarttinten.
zNatuurlijk
Opnamen worden afgedrukt met de oorspronkelijke kleuren en het oorspronkelijke
contrast. Er worden geen automatische kleuraanpassingen gemaakt.
zNatuurl. M
De afdrukkenmerken zijn hetzelfde als voor de instelling 'Natuurlijk'. Met deze
instelling zijn fijnere aanpassingen voor het afdrukken mogelijk dan met 'Natuurlijk'.
EStandaard
De afdrukken verschillen per printer. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
241
wAfdrukken
5
Stel het afdrukken van de datum
en het bestandsnummer in.
Geef de gewenste instellingen op.
Selecteer <
I
> en druk vervolgens op <
0
>.
Kies de gewenste instelling en druk
vervolgens op <0>.
6
Stel het aantal exemplaren in.
Geef de gewenste instellingen op.
Selecteer [
R] en druk vervolgens op
<0>.
Stel het aantal exemplaren in en druk
vervolgens op <0>.
7
Begin met afdrukken.
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <0>.
Met de functie voor eenvoudig afdrukken kunt u nog een opname met
dezelfde instellingen afdrukken. U hoeft de opname alleen maar te
selecteren en op de knop <
l
> te drukken. Bij de functie voor eenvoudig
afdrukken is het aantal exemplaren altijd 1. (U kunt het aantal exemplaren
niet instellen.) Ook worden bijsnijdbewerkingen (pag. 243) niet toegepast.
Bij de instelling [
Standaard
] voor afdrukeffecten en andere opties worden de
standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze door de fabrikant zijn ingesteld.
Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor de [
Standaard
]-instellingen.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even
duren voordat het afdrukken begint nadat u [Print] hebt geselecteerd.
Als kantelcorrectie (pag. 243) op de opname is toegepast, duurt het
langer voordat de opname wordt afgedrukt.
Als u het afdrukken wilt beëindigen, drukt u op <
0> terwijl [Stop] wordt
weergegeven. Vervolgens selecteert u [OK].
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 51) uitvoert, worden de
standaardinstellingen hersteld.
242
wAfdrukken
Selecteer het afdrukeffect zoals beschreven bij
stap 4 op pagina 240. Druk op de knop <
B
>
wanneer naast <
z
> het pictogram <
e
>
duidelijk wordt weergegeven. Vervolgens kunt u
het afdrukeffect aanpassen. De selectie die u bij
stap 4 hebt gemaakt, bepaalt wat u kunt
aanpassen en wat er wordt weergegeven.
Helderheid
Hier stelt u de helderheid van de opname in.
Levels aanp.
Als u [Manual] selecteert, kunt u de spreiding
van het histogram wijzigen en de helderheid
en het contrast van de opname aanpassen.
Wanneer het scherm voor levels aanpassen wordt
weergegeven, drukt u op de knop <
B
> om de
positie van <
h
> te wijzigen. Druk op de toets
<
U
> om de niveaus voor schaduw (0 - 127) en
lichte plekken (128 - 255) naar wens aan te passen.
kVerhelderen
Effectief bij tegenlicht, dat ervoor kan zorgen dat het gezicht van de
gefotografeerde persoon er donker uitziet. Als [Aan] is ingesteld,
wordt het gezicht voor het afdrukken helderder gemaakt.
Rode ogen co.
Effectief bij rode ogen op foto's die met een flitser zijn gemaakt. Als
[
Aan
] is ingesteld, worden rode ogen voor het afdrukken gecorrigeerd.
e Afdrukeffecten aanpassen
De effecten [kVerhelderen] en [Rode ogen co.] worden niet
weergegeven op het scherm.
Selecteer [
Detail inst.
] om het [
Contrast
], de [
Verzadiging
], de [
Kleurtoon
]
en de [
Kleurbalans
] aan te passen. Gebruik <
9
> om de [
Kleurbalans
] aan
te passen. B staat voor blauw, A voor amber, M voor magenta en G voor groen.
De kleur in de desbetreffende richting wordt gecorrigeerd.
Als u [
Wis alle
] selecteert, worden de standaardinstellingen van alle afdrukeffecten hersteld.
243
wAfdrukken
U kunt de opname bijsnijden en alleen
het bijgesneden gedeelte afdrukken, net
alsof de compositie opnieuw is bepaald.
Snijd de opname bij vlak voordat u
deze afdrukt. Als u bijsnijdt en
vervolgens de afdrukinstellingen instelt,
moet u mogelijk opnieuw bijsnijden.
1
Selecteer [
Afstellen
] in het scherm met afdrukinstellingen.
2 Stel de grootte, positie en beeldverhouding in.
Het gedeelte van de opname dat binnen het bijsnijdkader valt, wordt afgedrukt.
De beeldverhouding van het bijsnijdkader kunt u wijzigen met [
Papier inst.
].
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Met de knop <u> of <I> wijzigt u de grootte van het
bijsnijdkader. De vergroting van de opname neemt toe naarmate
het bijsnijdkader kleiner wordt.
Het bijsnijdkader verplaatsen
Met <
9
> kunt u het kader verticaal of horizontaal over de opname schuiven. Verplaats
het bijsnijdkader tot het gewenste gebied binnen het kader wordt weergegeven.
Het kader draaien
Telkens wanneer u op de knop <
B
> drukt, wisselt het
bijsnijdkader van verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Op deze
wijze kunt u van een horizontale opname een verticale afdruk maken.
Opnamekanteling corrigeren
Als u aan het instelwiel <
6
> draait, kunt u de kantelhoek ± 10 graden
aanpassen in stappen van 0,5 graad. Wanneer u de opnamekanteling
aanpast, wordt het pictogram <
O
> op het scherm blauw.
3 Druk op <0> om de optie voor bijsnijden af te sluiten.
X Het scherm met afdrukinstellingen verschijnt weer.
U kunt de bijgesneden opname in de linkerbovenhoek van het
scherm met afdrukinstellingen bekijken.
De opname bijsnijden
Kantelcorrectie
244
wAfdrukken
Afhankelijk van de printer is het mogelijk dat het bijgesneden gedeelte
van de opname niet wordt afgedrukt zoals u hebt opgegeven.
De afgedrukte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader verkleint.
Controleer de opname tijdens het bijsnijden op het LCD-scherm van de
camera. Op een tv-scherm wordt het bijsnijdkader mogelijk niet correct
weergegeven.
Printerproblemen oplossen
Als het afdrukken niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost
(geen inkt, geen papier, enzovoort) en [Doorgaan] hebt geselecteerd,
gebruik dan de knoppen op de printer om het afdrukken te hervatten.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie
over het hervatten van het afdrukken.
Foutberichten
Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, wordt er een foutbericht
op het LCD-scherm van de camera weergegeven. Druk op <
0> om het
afdrukken te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost, kunt u het
afdrukken hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor
informatie over het oplossen van een afdrukprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardware fout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan papierstoringen
en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet via PictBridge worden afgedrukt.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of met een computer
zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden afgedrukt.
245
U kunt het afdruktype instellen en instellen of de datum en het bestands-
nummer moeten worden afgedrukt. De afdrukinstellingen worden
toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te worden afgedrukt.
(Ze kunnen niet voor elke opname afzonderlijk worden ingesteld.)
1
Selecteer [Printopties].
Selecteer [Printopties] op het
tabblad [3] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Stel in].
Selecteer [Stel in] en druk vervolgens
op <0>.
3
Stel de optie naar wens in.
Stel [Afdruktype], [Datum] en
[File No.] in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk op <0>.
W Digital Print Order Format (DPOF)
De afdrukopties instellen
[Afdruktype][Datum][File No.]
246
W Digital Print Order Format (DPOF)
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <7>.
X Het scherm met afdrukopties
verschijnt weer.
Kies vervolgens voor het afdrukken
een van de volgende opties:
[Sel.beeld], [Pern] of [Alle bldn].
Afdruktype
K
Standaard
Er wordt één opname afgedrukt per vel.
L
Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen
afgedrukt per vel.
K
L
Beide
Er worden zowel standaard- als indexafdrukken
gemaakt.
Datum
Aan
Bij [Aan] wordt de datum van de opname afgedrukt.
Uit
File No.
Aan
Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van de opname
afgedrukt.
Uit
Zelfs als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], worden de datum
en het bestandsnummer mogelijk niet afgedrukt. Dit is afhankelijk van
het afdruktype en het printermodel.
Wanneer u afdrukken maakt met DPOF, moet u de kaart gebruiken
waarvoor de afdrukopties zijn ingesteld. Het werkt niet als u opnamen
van de kaart haalt en deze probeert af te drukken.
Mogelijk kunnen bepaalde met DPOF compatibele printers en photofinishers
de opnamen niet afdrukken zoals u hebt aangegeven. Raadpleeg in dat geval
de instructiehandleiding van uw printer, of neem contact op met uw foto-
ontwikkelaar en informeer naar de compatibiliteit wanneer u afdrukken bestelt.
Probeer geen kaart in de camera te plaatsen waarvoor de afdrukopties op een
andere camera zijn ingesteld en vervolgens een afdrukbestelling op te geven. De
afdruktaak kan mogelijk niet worden uitgevoerd of de opdracht wordt overschreven.
Afhankelijk van de bestandsindeling van de opnamen kan afdrukken onmogelijk zijn.
RAW-opnamen en films kunnen niet worden geselecteerd voor afdrukken.
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet beide worden ingesteld op [Aan].
247
W Digital Print Order Format (DPOF)
Sel.beeld
Selecteer een voor een opnamen en
voeg ze aan de afdruktaak toe.
Druk op de knop <
I
> voor de
weergave van drie opnamen. Als u wilt
terugkeren naar de weergave van een
enkele opname, drukt u op de knop <
u
>.
Druk na voltooiing van de afdruktaak op de knop
<
M
> om de afdruktaak op de kaart op te slaan.
[Standaard] [Beide]
Druk op de toets <V> om het aantal
exemplaren in te stellen dat u van de
weergegeven opname wilt afdrukken.
[Index]
Druk op de knop <V> om het selectie-
vakje in te schakelen <X>. De opname
wordt nu in de indexafdruk opgenomen.
Pern
Selecteer [
Markeer alle mappen
] en selecteer de map. Er wordt een
afdruktaak voor één afdruk van alle opnamen in de map geplaatst.
Als u [
Verwijder alles in de map
] selecteert en de map selecteert,
worden de afdrukopties voor die map allemaal geannuleerd.
Alle bldn
Als u [
Markeer alles op de kaart
] selecteert, wordt van alle opnamen
op de kaart één afdruk gemaakt. Als u [
Verwijder alles op de kaart
]
selecteert, wordt de printopdracht voor alle opnamen op de kaart gewist.
Afdrukopties opgeven
Aantal
Totaalaantal geselecteerde opnamen
Indexpictogram
Selectieteken
RAW-opnamen en films worden niet aan afdruktaken toegevoegd, zelfs
al hebt u 'Pern' of 'Alle bldn' geselecteerd.
Als u een PictBridge-printer gebruikt, kunt u maximaal 400 opnamen afdrukken per
afdruktaak. Als u een groter aantal opgeeft, worden mogelijk niet alle opnamen afgedrukt.
248
Met een PictBridge-printer kunt u
opnamen eenvoudig met DPOF
afdrukken.
1 Bereid het afdrukken voor.
Zie pagina 236. Volg de procedure 'De camera op een printer
aansluiten' tot stap 5.
2 Selecteer [Printopties] op het tabblad [3].
3 Selecteer [Print].
[Print] wordt alleen weergegeven als de camera op een printer
is aangesloten en afdrukken mogelijk is.
4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 238)
Stel indien nodig de afdrukeffecten (pag. 240) in.
5 Selecteer [OK].
W Rechtstreeks afdrukken met DPOF
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat afdrukken.
Bepaalde printers kunnen het bestandsnummer niet afdrukken.
Als [
Randen
] is ingesteld, is het mogelijk dat de datum op de rand wordt afgedrukt.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze op een
heldere achtergrond of op de rand wordt afgedrukt.
[Manual] kan niet worden geselecteerd in [Levels aanp.].
Als u het afdrukken hebt onderbroken en de resterende opnamen nog wilt
afdrukken, selecteert u [
Hervat
]. Het afdrukken wordt niet hervat als u het
afdrukken onderbreekt en een van de volgende situaties zich voordoet:
Voordat u het afdrukken hervatte, hebt u de afdruktaak gewijzigd of
opnamen verwijderd die waren geselecteerd om te worden afgedrukt.
Bij het instellen van de index hebt u de papierinstelling gewijzigd
voordat u het afdrukken hervatte.
Toen u het afdrukken onderbrak, was de resterende capaciteit van de kaart laag.
Zie pagina 244 als zich tijdens het afdrukken problemen voordoen.
249
13
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
Met Persoonlijke voorkeuze kunt u de camerafuncties
aan uw persoonlijke voorkeuren aanpassen. U kunt de
huidige camera-instellingen ook opslaan onder de
standen <w> van het programmakeuzewiel.
De functies die worden uitgelegd in dit hoofdstuk
worden alleen geactiveerd in de creatieve modi.
C
r
e
a
t
i
e
v
e
m
o
d
i
250
1
Selecteer [8].
2
Selecteer de groep.
Selecteer een persoonlijke
voorkeuzegroep (I t/m IV) en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer het nummer van de
persoonlijke voorkeuze.
Druk op de toets <U> om het
nummer te selecteren van de
persoonlijke voorkeuze en druk
vervolgens op <0>.
4
Wijzig de instelling.
Selecteer de gewenste instelling
(nummer) en druk op <0>.
Herhaal stap 2 t/m 4 om andere
persoonlijke voorkeuzen in te stellen.
De ingestelde persoonlijke
voorkeuzen worden onder in het
scherm vermeld, onder de
respectieve functienummers.
5
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
X Het scherm van stap 2 wordt opnieuw
weer weergegeven.
Selecteer in stap 2 [Wis persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] om alle
persoonlijke voorkeuze-instellingen te wissen.
3 Persoonlijke voorkeuze instellenN
Nummer van persoonlijke voorkeuze
Alle persoonlijke voorkeuzen wissen
Ook al zijn alle persoonlijke voorkeuzen gewist, toch blijft de instelling voor
[8C.Fn IV -4: Matglas] ongewijzigd.
251
3 Persoonlijke voorkeuzeN
C.Fn I: Belichting
A LV-
opnamen
1 Belichtingsniveauverhogingen
pag. 252
k
2 ISO-stappen k
3 ISO vergroten k
4 Bracketing automatisch annuleren k
5 Bracketingvolgorde
pag. 253
k
6 Veiligheidsshift k
7 Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus k
C.Fn II: Beeld
1 Ruisreductie lange sluitertijd
pag. 254
k
2 Hoge ISO-ruisreductie k
3 Lichte tonen prioriteit
pag. 255
k
C.Fn III: Autofocus/transport
1 Objectiefsturing bij AF onmogelijk
pag. 255
k (f)
2
AF-puntselectiemethode
3 Ingespiegeld display
pag. 256
4 AF-hulplicht k (f)
5
Spiegel opklappen
pag. 257
C.Fn IV: Bediening/overig
1 AF en meetknoppen
pag. 257
k
2 Wijs SET-knop toe
pag. 258
k (behalve 5)
3 Wielrichting bij tv/AV k
4 Matglas
pag. 259
5 Voeg beeldverificatiegegevens toe
pag. 260
k
Grijs weergegeven persoonlijke voorkeuzen hebben geen effect tijdens
Live view-opnamen (LV-opnamen). (De instellingen zijn uitgeschakeld.)
Persoonlijke voorkeuzen zijn niet van toepassing op filmopnamen.
252
3
Persoonlijke voorkeuze-instellingen
N
C.Fn I: Belichting
C.Fn I -1 Belichtingsniveauverhogingen
0: 1/3-stop
1: 1/2-stop
Hier stelt u verhogingen in stappen van 1/2 stop in voor de sluitertijd,
het diafragma, de flitsbelichtingscompensatie, AEB, enzovoort. Dit is
effectief als u de belichting wilt regelen in grotere stappen dan 1/3 stop.
C.Fn I -2 ISO-stappen
0: 1/3-stop
1: 1-stop
C.Fn I -3 ISO vergroten
0: Uit
1: Aan
Voor de ISO-snelheid kan '
H
' (gelijk aan ISO 12800) worden geselecteerd.
Indien [
8C.Fn II -3: Lichte tonen prioriteit
] is ingesteld op
[
1: Inschakelen
], kan
H
(gelijk aan ISO 12800) niet worden ingesteld.
C.Fn I -4 Bracketing automatisch annuleren
0: Aan
De AEB- en WB-BKT-instellingen worden geannuleerd als u de aan-
uitschakelaar op <2> zet of als u de camera-instellingen wist.
AEB wordt ook geannuleerd als de flitser gereed is voor gebruik of
als u overschakelt op de filmmodus.
1: Uit
De AEB- en WB-BKT-instellingen kunnen niet worden geannuleerd, ook
niet als u de aan-uitschakelaar op <2> zet. (Als de flitser gereed is
voor gebruik, wordt de automatische belichting tijdelijk geannuleerd,
maar blijft de hoeveelheid automatische belichting behouden.)
Met instelling 1 wordt de belichtingsinstelling als volgt weergegeven in de
zoeker en op het LCD-scherm.
253
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn I -5 Bracketingvolgorde
De volgorde van de opnamereeks voor AEB en WB-BKT kan worden
gewijzigd.
0: 0, -, +
1: -, 0, +
C.Fn I -6 Veiligheidsshift
0: Uitschakelen
1: Inschakelen (Tv/AV)
Dit werkt in de modi AE met sluitervoork. (s) en AE met diafragma-
voork. (f). Als de helderheid van het onderwerp grote verschillen
vertoont en automatisch geen goede belichting kan worden verkregen,
schakelt de camera voor een goede belichting automatisch over naar
een andere belichtingsinstelling.
C.Fn I -7 Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus
0: Automatisch
De synchronisatietijd wordt normaliter automatisch ingesteld tussen
1/250 en 30 sec. afhankelijk van de lichtomstandigheden.
Synchronisatie met hoge snelheid kan ook worden toegepast.
1: 1/250-1/60 sec. auto
Wanneer de flitser wordt gebruikt met automatische belichting met
diafragmavoorkeur (f), voorkomt u dat bij weinig licht automatisch
een lage flitssynchronisatiesnelheid wordt ingesteld. Hiermee kunt u
onscherpe opnamen voorkomen. De achtergrond wordt echter donker,
terwijl het onderwerp goed door de flitser wordt belicht.
2: 1/250 sec. (vast)
De flitssynchronisatiesnelheid wordt vast ingesteld op 1/250 sec.
Hiermee kunt u onscherpe opnamen effectiever voorkomen dan met
instelling 1. De achtergrond kan echter wel donkerder worden dan met
instelling 1.
AEB
WB-BKT
Richting b/a Richting m/g
0 : standaardbelichting 0 : standaardwitbalans 0 : standaardwitbalans
- : kortere belichting - : meer blauw - : meer magenta
+ : langere belichting + : meer amber + : meer groen
254
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II: Beeld
C.Fn II -1 Ruisreductie lange sluitertijd
0: Uit
1: Automatisch
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer ruis veroorzaakt door lange belichting
wordt gedetecteerd. De instelling [Automatisch] is in de meeste
gevallen effectief.
2: Aan
Ruisreductie wordt uitgevoerd bij alle belichtingstijden van 1 seconde
of langer. De instelling [Aan] kan ruis verminderen die niet kan worden
gedetecteerd met de instelling [Automatisch].
C.Fn II -2 Hoge ISO-ruisreductie
Vermindert de ruis die in een opname ontstaat. Hoewel ruisreductie wordt
toegepast bij alle ISO-snelheden, is de functie vooral effectief bij hoge ISO-
snelheden. Bij lage ISO-snelheden wordt de ruis in schaduwpartijen verder
gereduceerd. Wijzig de instelling zodat deze aansluit op het ruisniveau.
0: Standaard 2: Sterk
1: Zwak 3: Deactiveren
Bij instellingen 1 en 2 duurt het reduceren van ruis na het maken van de
opname ongeveer even lang als het instellen van de juiste belichting.
U kunt pas weer opnamen maken als het ruisreductieproces is voltooid.
Bij ISO 1600 en hoger is er mogelijk meer ruis bij instelling 2 dan bij de
instellingen 0 of 1.
Als een opname wordt gemaakt met instelling 2 en een lange belichting
tijdens Live view-weergave, wordt 'BUSY' weergegeven tijdens het
ruisreductieproces. De Live view-weergave verschijnt pas wanneer het
ruisreductieproces is voltooid. (U kunt niet nog een foto nemen.)
Bij instelling 2 neemt de maximale opnamereeks voor continue opnamen
aanzienlijk af.
Als u een RAW- of RAW+JPEG-opname met de camera weergeeft of een
opname direct afdrukt, zal het effect van de Hoge ISO-ruisreductie minimaal
lijken. U kunt de ruisreductie controleren of de opnamen met ruisreductie via
Digital Photo Professional (meegeleverde software) afdrukken.
255
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn II -3 Lichte tonen prioriteit
0: Uitschakelen
1: Inschakelen
Verbetert de details in lichte tinten. Het dynamische bereik wordt
uitgebreid van het standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten.
De overgang tussen grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker.
C.Fn III: Autofocus/transport
C.Fn III -1 Objectiefsturing bij AF onmogelijk
Als er niet automatisch kan worden scherpgesteld, kan de camera blijven
proberen scherp te stellen, maar het scherpstellen ook afbreken.
0: Continu scherpstellen
1: Stop scherpstellen
Met deze instelling voorkomt u dat het beeld extreem onscherp wordt als de camera
opnieuw probeert scherp te stellen. Dit is vooral handig als u een superteleobjectief
wilt gebruiken, omdat het beeld bij deze objectieven extreem onscherp kan worden.
C.Fn III -2 AF-puntselectiemethode
0: SActiveer AF-selectie/ 9Selecteer AF-punt
U kunt op de knop <S> drukken en vervolgens het AF-punt
rechtstreeks selecteren met <9>.
1: SAutomatische selectie/ 9Handmatige selectie
Door op de knop <S> te drukken wordt AF-puntselectie automatisch
ingesteld. U kunt <9> gebruiken zonder dat u eerst op de knop <S>
drukt om het AF-punt handmatig te selecteren.
Met instelling 1, wordt de Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) (pag. 101)
automatisch ingesteld op [
Deactiveren
] en kan de instelling niet worden gewijzigd.
Bij instelling 1 kan iets meer ruis dan normaal optreden.
Bij instelling 1 ligt het instelbare ISO-snelheidsbereik tussen 200 en 6400.
Daarnaast wordt het pictogram <A> op het LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven wanneer de prioriteit voor lichte tonen is ingeschakeld.
Met instelling 1 wordt de instelling C.Fn IV -2 [
Wijs SET-knop toe
] uitgeschakeld.
256
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn III -3 Ingespiegeld display
0: Aan
1: Uit
Wanneer er is scherpgesteld, licht het AF-punt niet rood op in de zoeker.
Stel deze optie in als het rode AF-punt voor teveel afleiding zorgt.
Het AF-punt wordt nog wel rood wanneer u het selecteert.
C.Fn III -4 AF-hulplicht
Het AF-hulplicht kan door de ingebouwde flitser van de camera of door
een externe Speedlite voor EOS-camera's worden geactiveerd.
0: Inschakelen
1: Uitschakelen
Het AF-hulplicht wordt niet ingeschakeld.
2: Alleen externe flitser
Als er een externe Speedlite voor EOS-camera's is bevestigd, activeert
deze indien nodig het AF-hulplicht. Het AF-hulplicht wordt niet door de
ingebouwde flitser van de camera geactiveerd.
3: Alleen IR AF-hulplicht
Alleen Speedlites voor EOS-camera's met een infrarood AF-hulplicht
kunnen het hulplicht activeren. Dit voorkomt dat een Speedlite die een
reeks kleine flitsen gebruikt (zoals de ingebouwde flitser) een AF-
hulplicht laat branden.
Als de persoonlijke voorkeuze [AF-hulplicht] voor de externe, speciale
EOS-Speedlite is ingesteld op [Uitschakelen], verzendt de Speedlite het
AF-hulplicht niet, zelfs niet als C.Fn III -4-0/2/3 op de camera is ingesteld.
257
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
Cameraknoppen aanpassen in het scherm Snel instellen (p. 45)
De functie Aangepaste bediening in het
scherm Snel instellen is dezelfde als de
onderstaande persoonlijke voorkeuzen:
[AF en meetknoppen] : C.Fn IV -1
[AF-puntselectiemethode] : C.Fn III -2
[Wijs SET-knop toe] : C.Fn IV -2
C.Fn III -5 Spiegel opklappen
0: Deactiveren
1: Activeren
Hierdoor wordt cameratrilling door de reflexspiegelactie voorkomen.
Deze beweging kan hinderlijk zijn bij het maken van opnamen met
superteleobjectieven en het maken van close-ups (macro).
Zie pagina 125 voor informatie over het opklappen van de spiegel.
C.Fn IV: Bediening/overig
C.Fn IV -1 AF en meetknoppen
U kunt de functie die is toegewezen aan het half indrukken van de
ontspanknop, de AF-startknop en de AE-vergrendelingsknop wijzigen.
U kunt de volgende functies toewijzen aan de knoppen in een van de tien
mogelijke combinaties: Meten en AF-start, AE-vergrendeling, start meten,
AF-stop en geen functie.
258
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn IV -2 Wijs SET-knop toe
U kunt aan <0> een functie toewijzen die u veel gebruikt. Druk op de
knop <0> als de camera gereed is voor opname.
0: Normaal (geen functie)
1: Beeldkwaliteit
Druk op <0> om het instellingenscherm voor beeldkwaliteit op het
LCD-scherm weer te geven. Selecteer de gewenste opnamekwaliteit
en druk op <0>.
2: Beeldstijl
Druk op <0> om het scherm voor het selecteren van een beeldstijl
op het LCD-scherm weer te geven. Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op <0>.
3: Witbalans
Druk op <0> om het scherm voor het selecteren van een witbalans
op het LCD-scherm weer te geven. Selecteer de gewenste witbalans
en druk vervolgens op <0>.
4: Flitsbelichtingscompensatie
Druk op <0> om de instelling voor flitsbelichtingscompensatie op het
LCD-scherm weer te geven. Stel de flitsbelichtingscompensatie in en
druk vervolgens op <0>.
5: Q in zoeker
Druk op <0> om de digitale horizon weer te geven (met de digitale-
horizonschaal) in de zoeker.
C.Fn IV -3 Wielrichting bij tv/AV
0: Normaal
1: Omgekeerde richting
U kunt de richting omkeren waarin u het instelwiel moet draaien om
de sluitertijd en het diafragma in te stellen.
In de modus voor handmatige belichting is de draairichting van de
instelwielen <6> en <5> omgekeerd. In andere opnamemodi is de
draairichting van het instelwiel <6> omgekeerd. De draairichting van
het instelwiel <5> is dezelfde als die voor de handmatige
belichtingsmodus en belichtingscompensatie.
Als C.Fn III -2-1 (AF-puntselectiemethode) is ingesteld, wordt de instelling
[Wijs SET-knop toe] uitgeschakeld.
259
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn IV -4 Matglas
Indien u het matglas verandert, verandert deze instelling zodat deze
overeenkomt met het type matglas. Dit is bedoeld om de
standaardbelichting te bereiken.
0: Ef-A
1: Ef-D
2: Ef-S
Matglaseigenschappen
Ef-A: Standaardprecisiemat
Standaardmatglas meegeleverd met de camera. Biedt een
goede balans tussen zoekerhelderheid en gemak bij handmatig
scherpstellen.
Ef-D: Precisiemat met raster
Rasterlijnen worden toegevoegd aan
het Ef-A-matglas. Het raster helpt bij
het verticaal en horizontaal uitlijnen
van de opname.
Ef-S: Superprecisiemat
Het scherpstelpunt is gemakkelijker te onderscheiden dan met
het Ef-A-matglas. Handig voor gebruikers die regelmatig
handmatig scherpstellen.
Superprecisiemat Ef-S en maximumdiafragma
Dit matglas is geoptimaliseerd voor f/2.8- en snellere objectieven.
Wanneer objectieven langzamer zijn dan f/2.8, ziet de zoeker er
donkerder uit dan bij het Ef-A-matglas.
Ook wanneer u alle persoonlijke voorkeuzen wist en de
standaardinstellingen herstelt, blijft de C.Fn IV -4-instelling behouden.
Omdat de EOS 60D standaard is uitgerust met het Ef-A-matglas, is
C.Fn IV -4-0 als fabrieksinstelling ingesteld.
Als u het matglas wilt vervangen, raadpleegt u de instructies van het
matglas. Indien het matglas niet met de houder omlaag komt, kantelt u
de camera naar voren.
De C.Fn IV -4 staat niet in de vastgelegde cameragebruikersinstelling
(pag. 262).
260
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingenN
C.Fn IV -5 Voeg beeldverificatiegegevens toe
0: Uitschakelen
1: Inschakelen
De gegevens die aangeven dat de opnamen origineel zijn, worden
automatisch aan de opnamen toegevoegd. Als de opnamegegevens
van een opname waaraan verificatiegegevens zijn toegevoegd, worden
weergegeven (pag. 191), verschijnt het pictogram <L>.
U hebt de beveiligingsset voor originele gegevens OSK-E3 (afzonderlijk
verkrijgbaar) nodig om te kunnen controleren of een opname origineel is.
De opnamen zijn niet compatibel met de coderings-/decoderingsfuncties
van de beveiligingsset voor originele gegevens OSK-E3.
261
Op het tabblad My Menu kunt u tot zes menuopties en persoonlijke
voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt.
1
Selecteer [My Menu instellingen].
Selecteer [My Menu instellingen] op
het tabblad [9] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Register in My Menu].
Selecteer [Register in My Menu] en
druk op <0>.
3
Leg de gewenste items vast.
Selecteer het item dat u wilt
vastleggen en druk op <0>.
Selecteer [
OK
] in het bevestigingsvenster en
druk op <
0
> om het item vast te leggen.
U kunt tot zes items vastleggen.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het scherm van stap 2.
Sorteer
U kunt de volgorde van de in My Menu vastgelegde items wijzigen. Selecteer
[
Sorteer
] en het item waarvan u de volgorde wilt wijzigen. Druk vervolgens
op <
0
>. Als [
z
] wordt weergegeven, kunt u de volgorde wijzigen door
achtereenvolgens op de toets <
V
> en de toets <
0
> te drukken.
Verwijder item/items en Verwijder alle items
U kunt alle vastgelegde items verwijderen. Met [
Verwijder item/items
]
verwijdert u één item tegelijk, met [
Verwijder alle items
] alle items in één keer.
Weergave van My Menu
Als [Inschak.] is ingesteld, wordt het tabblad [9] eerst
weergegeven wanneer u het menuscherm opent.
3 My Menu vastleggenN
My Menu instellingen
262
Onder de stand <
w
> van het programmakeuzewiel kunt u de meeste
van de huidige camera-instellingen vastleggen, waaronder uw favoriete
opnamemodus, menu's, persoonlijke voorkeuze-instellingen, enzovoort.
1
Stel de camera in.
Stel eerst de functies in die u wilt
vastleggen: Opnamemodus,
sluitertijd, diafragma, ISO-snelheid,
AF-modus, AF-punt, meetmethode,
transportmodus, belichtings-
compensatie en flitsbelichtings-
compensatie
Raadpleeg de volgende pagina
wanneer u de menufuncties instelt.
2
Selecteer [
Cameragebruikersinstelling
].
Selecteer [
Cameragebruikersinstelling
]
op het tabblad [
7
] en druk vervolgens op <
0
>.
3
Selecteer [
Registreer instellingen
].
Selecteer [Registreer instellingen]
en druk vervolgens op <0>.
4
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk op <0>.
X De huidige camera-instellingen
worden vastgelegd onder de stand
<w> van het programmakeuzewiel.
Indien u in stap 3 [Wis instellingen] selecteert, worden de standaard-
instellingen van stand C van het programmakeuzewiel hersteld.
w:
Cameragebruikersinstellingen vastleggen
N
De cameragebruikersinstellingen wissen
263
w: Cameragebruikersinstellingen vastleggenN
[1] Kwaliteit, Pieptoon, Ontspan sluiter zonder kaart, Kijktijd,
Correctie helderheid randen, Rode-ogenreductie,
Flitsbesturing (Flitsen, Sluiter sync., Flitsbelichtings-
compensatie, E-TTL II meting, Draadloze functie)
[2] Bel.corr./AEB, Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid), Beeldstijl, Witbalans, Handmatige witbalans,
WB SHIFT/BKT, Kleurruimte
[y] ISO auto
[z] Live view-opname, AF-modus, Rasterweergave, Aspect ratio,
Belichtingssimulatie, Stille opname, Meettimer
[4] Overbel. waarsch., AF-punt weerg., Histogram, Spring
met 6, Diavoorstelling
[5] Uitschakelen, Auto. roteren, Bestandnr.
[6] LCD-helderheid, Sensorreiniging (Auto. reiniging),
Vergrendel 5
[7] Weergaveopties INFO.-knop
[8] Persoonlijke voorkeuze
Menuopties die u kunt vastleggen
My Menu-instellingen worden niet vastgelegd.
Wanneer het programmakeuzewiel is ingesteld op <w>, worden
de menuopties [7 Wis alle camera-instellingen] en [8 Wis
persoonlijke voorkeuze (C.Fn)] uitgeschakeld.
Wanneer het programmakeuzewiel is ingesteld op <
w
>, kunt u de camera-
instellingen toch wijzigen zoals de transportmodus en -menuopties, maar
de wijzigingen kunnen niet worden vastgelegd. Indien u die wijzigingen aan
de C-positie van het programmakeuzewiel toch wilt vastleggen, dient u de
registratieprocedure op de voorgaande pagina te volgen.
Druk op de knop <B> om te controleren welke opnamemodi zijn
vastgelegd onder de stand <w> (pag. 266).
264
265
14
Referentie
Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties,
systeemaccessoires, enzovoort.
266
Als u op de knop <
B
> drukt wanneer
de camera gereed is om opnamen te
maken, kunt u [
Geeft camera-inst. weer
],
[
Geeft opname-inst. weer
] (pag. 267) en
[
Digitale horizon
] (pag. 127) weergeven.
Op het tabblad [
7
] kunt u met de optie
[
Weergaveopties INFO.-knop
]
selecteren wat er moet worden weergegeven
wanneer u op de knop <
B
> drukt.
Selecteer de gewenste optie en druk op
<
0
> om er een <
X
> bij te zetten.
Nadat u de selectie hebt gemaakt,
selecteert u [
OK
] en drukt u vervolgens
op <
0
>. U kunt de <
X
> niet voor elk
van de drie weergaveopties verwijderen.
B-knopfuncties
Camera-instellingen
Het voorbeeldscherm [Geeft camera-inst. weer] wordt voor alle talen in
het Engels weergegeven.
Ook als u de optie [
Digitale horizon
] deselecteert zodat de optie niet wordt
weergegeven, wordt deze toch weergegeven voor Live View-opname en filmopname.
(pag. 99 en 100)
(pag. 110)
Opnamemodus vastgelegd op
<
w
> van het programmakeuzewiel
(pag. 32 en 85)
Automatisch uitschakelen (pag. 50)
(pag. 98)
Rode-ogenreductie (pag. 131)
(pag. 254)
(pag. 254)
(pag. 30)
267
B-knopfuncties
* Als flitsbelichtingscompensatie voor de externe Speedlite is ingesteld, verandert
het pictogram voor flitsbelichtingscompensatie van y in C.
Wanneer u op de knop <Q> drukt, wordt het scherm Snel instellen
weergegeven (pag. 44).
Als u op de knop <
f
>, <
R
>, <
i
>, <
n
> of <
S
> drukt, wordt
het scherm met instellingen weergegeven op het LCD-scherm en kunt
u aan het instelwiel <
6
> of <
5
> draaien om de desbetreffende
functie in te stellen. U kunt het AF-punt ook selecteren met <
9
>.
Opname-instellingen
Batterijniveau
Sluitertijd
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
Digitale horizon
Flitsbelichtings-
compensatie*
Witbalans
Opnamemodus
AF-punt
ISO-snelheid
Transportmodus
Maximumaantal
opnamen
Meetmethode
Maximale opnamereeks
AF-modus
Beeldstijl
Belichtingsniveau/
AEB-bereik
Diafragma
Lichte tonen prioriteit
Pictogram Snel instellen
Aangepaste bediening
Opnamekwaliteit
AE-vergrendeling
Witbalanscorrectie
Eye-Fi-overdrachtsstatus
Als u de camera uitschakelt terwijl het scherm 'Weergave van opname-instellingen'
wordt weergegeven, wordt dit scherm opnieuw weergegeven wanneer u de
camera weer inschakelt. Als u dit niet wilt, drukt u op de knop <
B
> om het
display op het LCD-scherm uit te schakelen. Vervolgens schakelt u de camera uit.
268
U kunt de status van de batterij controleren op het LCD-scherm. Elke LP-E6-
batterij heeft een uniek serienummer en u kunt meerdere batterijen registreren
voor de camera. Wanneer u deze functie gebruikt, kunt u de resterende capaciteit
en de gebruiksgeschiedenis van de geregistreerde batterij controleren.
Selecteer [Accu-info].
Selecteer op het tabblad [7] de
optie [Accu-info] en druk vervolgens
op <0>.
X Het scherm met de batterijgegevens
wordt weergegeven.
3 De batterijgegevens controleren
Model van de batterij of stroomvoorziening
die u gebruikt.
Het batterijniveau (pag. 29) geeft de
resterende capaciteit van de batterij weer
in stappen van 1%.
Opnamen die zijn gemaakt met de huidige
batterij. Deze waarde wordt opnieuw ingesteld
wanneer de batterij opnieuw is opgeladen.
Batterijpositie
Het oplaadprestatieniveau van de batterij wordt aangegeven met een van drie niveaus.
(Groen): de oplaadprestaties van de batterij zijn in orde.
(Groen):
de oplaadprestaties van de batterij zijn een beetje afgenomen.
(Rood) : het wordt aanbevolen een nieuwe batterij te kopen.
Gebruik alleen LP-E6-batterijen. Als u dit niet doet, zijn de prestaties van de
camera niet optimaal of kunnen er storingen optreden.
De batterijgegevens worden ook weergegeven wanneer de batterij
LP-E6 in de batterijgreep BG-E9 zit.
Wanneer u AA/LR6-batterijen gebruikt in de batterijgreep BG-E9, wordt
alleen de batterijniveauweergave getoond.
Als de communicatie met de batterij om een of andere reden niet werkt,
verschijnt de batterijniveauweergave < > op het LCD-paneel en in
de zoeker. [Kan niet communiceren met accu] wordt weergegeven.
Selecteer [OK] en u kunt doorgaan met het maken van opnamen.
269
3 De batterijgegevens controleren
U kunt tot zes LP-E6-batterijen registreren in de camera. Als u
meerdere batterijen wilt registreren in de camera, voert u voor elke
batterij de onderstaande procedure uit.
1
Druk op de knop <B>.
Druk, terwijl het scherm Accu-info wordt
weergegeven, op de knop <
B
>.
X
Het scherm met de batterijgeschiedenis
wordt weergegeven.
X
Als de batterij nog niet is geregistreerd,
wordt deze grijs weergegeven.
2
Selecteer [Registreer].
Selecteer [Registreer] en druk
vervolgens op <0>.
X Het bevestigingsdialoogvenster wordt
weergegeven.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De batterij wordt geregistreerd en het
scherm met de batterijgeschiedenis
verschijnt weer.
X Het grijze batterijnummer wordt nu
weergegeven in witte letters.
Druk op de knop <M>. Het scherm
Accu-info verschijnt weer.
De batterij registreren in de camera
U kunt batterijen niet registreren als er zich AA/LR6-batterijen in de
batterijgreep BG-E9 bevinden of als u de AC-adapterset ACK-E6 gebruikt.
Als er al zes batterijen zijn geregistreerd, kunt u [
Registreer
] niet selecteren.
Zie pagina 271 als u overbodige batterijgegevens wilt verwijderen.
270
3 De batterijgegevens controleren
Het is handig om op alle geregistreerde LP-E6-batterijen een etiket met
het serienummer te plakken.
1
Schrijf het serienummer op een
etiket.
Schrijf het serienummer dat wordt
weergegeven op het scherm met de
batterijgeschiedenis op een etiket van
circa 25 x 15 mm.
2
Haal de batterij uit de camera en
plak het etiket op de batterij.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Open het batterijcompartiment en
verwijder de batterij.
Plak het etiket zoals wordt
weergegeven in de illustratie
(op de zijde zonder elektrische
contactpunten).
Herhaal deze procedure voor alle
batterijen, zodat u het serienummer
eenvoudig kunt zien.
Een etiket met het serienummer op de batterij plakken
Serienummer
7c400300
Plak het etiket niet op een ander deel dan het deel dat wordt
weergegeven in de illustratie bij stap 2. Als u dit wel doet, kunt u de
batterij mogelijk niet meer plaatsen of de camera niet meer inschakelen.
Als u batterijgreep BG-E9 gebruikt, kan het zijn dat het label loslaat
wanneer u de batterij herhaaldelijk plaatst en verwijdert. Als het label
loslaat, kunt u er een nieuw label op plakken.
271
3 De batterijgegevens controleren
U kunt de resterende capaciteit van een batterij controleren (zelfs
wanneer deze niet in de camera is geplaatst), en u kunt ook nagaan
wanneer de batterij voor het laatst is gebruikt.
Het serienummer zoeken
Zie het etiket met het serienummer
van de batterij en zoek het
serienummer van de batterij op het
scherm met de batterijgeschiedenis.
X U kunt de resterende capaciteit van
de desbetreffende batterij controleren
en nagaan wanneer de batterij voor
het laatst is gebruikt.
1 Selecteer [Verwijder info].
Voer stap 2 op pagina 269 uit om [Verwijder info] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
2 Selecteer de batterijgegevens die u wilt verwijderen.
Selecteer de batterijgegevens die u wilt verwijderen en druk
vervolgens op <0>.
X <X> wordt weergegeven.
Herhaal deze procedure als u andere batterijgegevens wilt verwijderen.
3 Druk op de knop <L>.
X Het bevestigingsdialoogvenster wordt weergegeven.
4 Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens op <0>.
X De batterijgegevens worden verwijderd en het scherm uit stap 1
verschijnt weer.
De resterende capaciteit van een geregistreerde batterij controleren
Serienummer
Datum laatste gebruik
Resterende capaciteit
De gegevens van de geregistreerde batterij verwijderen
272
Met de AC-adapterset ACK-E6 (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u
de camera aansluiten op een gewoon stopcontact en hoeft u het
resterende batterijniveau niet in de gaten te houden.
1
Sluit de stekker van de DC-
koppeling aan.
Plaats de stekker van de DC-
koppeling in de aansluiting op de
AC-adapter.
2
Sluit het netsnoer aan.
Sluit het netsnoer aan zoals in de
afbeelding wordt weergegeven.
Verwijder na gebruik van de camera
het netsnoer uit het stopcontact.
3
Plaats het snoer in de groef.
Plaats het snoer van de DC-
koppeling voorzichtig, zonder het
snoer te beschadigen.
4
Plaats de DC-koppeling.
Open het klepje van het
batterijcompartiment en het deksel
van het DC-koppelingssnoer.
Plaats de DC-koppeling totdat deze
vastklikt en doe het snoer door de
snoeropening.
Sluit het klepje.
Een gewoon stopcontact gebruiken
Aansluitpunt voor DC-
koppelingskabel
Sluit het netsnoer niet aan en verwijder het niet terwijl de aan-uitschakelaar
van de camera op <1> staat.
273
Met een in de handel verkrijgbare en reeds geconfigureerde Eye-Fi-
kaart kunt u opnamen automatisch overbrengen naar een pc of
uploaden naar een onlineservice via een draadloos LAN.
De opnameoverdracht is een functie van de Eye-Fi-kaart. Voor
informatie over het configureren en gebruiken van de Eye-Fi-kaart
en het oplossen van eventuele problemen met de opnameoverdracht,
raadpleegt u de instructiehandleiding bij de Eye-Fi-kaart of neemt
u contact op met de fabrikant van de kaart.
Voor dit product wordt ondersteuning van Eye-Fi-kaartfuncties
(waaronder draadloze overdracht) niet gegarandeerd. Neem in
geval van problemen met een Eye-Fi-kaart contact op met de
fabrikant van de kaart. In bepaalde landen of regio's is het
gebruik van Eye-Fi-kaarten aan goedkeuring onderhevig.
Zonder goedkeuring is het gebruik van de kaart niet
toegestaan. Neem contact op met de fabrikant van de kaart als
onduidelijk is of de kaart is goedgekeurd voor gebruik in het
desbetreffende gebied.
1
Plaats een Eye-Fi-kaart. (pag. 32)
2
Selecteer [Eye-Fi instellingen].
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Eye-Fi instellingen] en druk
vervolgens op <0>.
Dit menu wordt alleen weergegeven
wanneer een Eye-Fi-kaart in de
camera is geplaatst.
3
Schakel de Eye-Fi-overdracht in.
Druk op <
0
>, stel [
Eye-Fi trans.
] in
op [
Aan
] en druk vervolgens op <
0
>.
Als u [Uit] instelt, wordt de
automatische overdracht niet
uitgevoerd, ook niet als er een Eye-
Fi-kaart is geplaatst (pictogram voor
de overdrachtstatus I).
Eye-Fi-kaarten gebruiken
274
Eye-Fi-kaarten gebruiken
4
Geef de verbindingsinformatie
weer.
Selecteer [Verbindingsinfo] en druk
vervolgens op <0>.
5
Controleer de instelling
[Toegangspunt SSID:].
Controleer of een toegangspunt wordt
weergegeven voor [Toegangspunt
SSID:].
U kunt ook het MAC-adres en de
firmwareversie van de Eye-Fi-kaart
controleren.
Druk drie keer op de knop <M>
om het menu af te sluiten.
6
Maak de opname.
X De opnamen worden weergegeven.
Voor overgebrachte opnamen wordt
O weergegeven in het scherm met
gedetailleerde informatie (pag. 191).
H (grijs) Niet verbonden :
geen verbinding met het toegangspunt.
H (knippert) Verbinden : de verbinding met het toegangspunt
wordt tot stand gebracht.
H (weergegeven) Verbonden :
er is verbinding met het toegangspunt.
H ( ) Verplaatsen : de opnameoverdracht naar het
toegangspunt wordt uitgevoerd.
* Druk op knop <B> om de opname-instellingen weer te geven en de
overdrachtstatus van de Eye-Fi-kaart die hierboven wordt vermeld, te
controleren (pag. 267).
Pictogram voor de overdrachtsstatus
275
Eye-Fi-kaarten gebruiken
Aandachtspunten bij het gebruik van Eye-Fi-kaarten
Als wordt weergegeven, is er een fout opgetreden bij het ophalen van
de kaartinformatie. Schakel de camera uit en weer in.
Zelfs als [Eye-Fi trans.] is ingesteld op [Uit] zendt de kaart wellicht nog
steeds een signaal uit. In ziekenhuizen, op vliegvelden en op andere
plaatsen waar draadloze gegevensoverdracht verboden is, dient u de
Eye-Fi-kaart uit de camera te verwijderen.
Als de opnameoverdracht niet werkt, controleert u de instellingen van de
Eye-Fi-kaart en de pc. Raadpleeg de instructiehandleiding van de kaart
voor meer informatie.
Afhankelijk van de verbinding van het draadloze LAN kan de
opnameoverdracht lang duren of worden onderbroken.
Door de overdrachtsfunctie kan de Eye-Fi-kaart erg warm worden.
De batterij gaat sneller leeg.
Tijdens de opnameoverdracht werkt de functie voor het automatisch
uitschakelen van de camera niet.
276
o: automatisch ingesteld k: door gebruiker in te stellen
: niet in te stellen
* Alleen voor handmatige belichting.
Het pictogram
z
geeft aan dat er foto's worden gemaakt in de filmopnamemodus.
Tabel met beschikbare functies voor opnamemodi
k
o
P
o
o
k
o
k
k
k
k
o
Q
k
k
o
o
k
o
k
k
k
k
o
P
k
k
o
o
k
o
k
k
k
k
o
P
k
o
o
k
o
k
k
k
k
o
R
k
k
o
o
k
o
k
k
k
k
o
P
o
o
k
o
k
k
k
k
o
P
k
o
o
k
o
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
o
P
k
k
o
o
k
o
k
k
k
k
k
*
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
ISO-
Auto
Handmatig
snelheid
Beeld-
Handmatige selectie
stijl
Automatische instelling
Opname via sfeerselectie
Opname via licht of scènetype
Auto
Wit-
Vooraf ingesteld
balans
Custom
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid
)
Lichte tonen prioriteit
Kleur-
sRGB
ruimte
Adobe RGB
RAW-beeldverwerking
Creatieve filters
Wijzig formaat
Classificatie
Programmakeuzewiel
Basismodi Creatieve modi
1234567 C dsfa
F
k z
k
Alle instellingen opname-
kwaliteit selecteerbaar
Instelbare maximumgrens
ISO-snelheid
Correctie/Bracketing
Correctie helderheid randen
277
Tabel met beschikbare functies voor opnamemodi
*
Verschillende beeldverhoudingen zijn alleen beschikbaar tijdens Live View-opname.
o
o
o
o
o
k
o
k
k
o
o
o
o
o
k
o
k
k
o
o
o
o
o
k
o
k
k
o
o
o
o
o
k
o
k
k
o
o
o
o
k
o
k
k
o
o
o
o
k
o
k
k
o
o
o
o
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
k
o
o
o
o
k
o
k
k
k
k
k
o
f
k
k
k
k
o
o
12
34567 C dsfa
F
k z
k
1-beeld
AI Servo
AF AI Focus
AF-puntselectie
AF-hulplicht
Meet-
Meervlaks
methode
Programmakeuze
Belichting
AEB
AE-vergrendeling
Enkelbeeld
Transport
Q 10 sec.
Q 2 sec.
Flitst automatisch
Flitser aan
Flitser uit
Interne
Rode-ogencorrectie
flitser
FE-vergrendeling
Draadloze bediening
Live view-opnamen
Meerdere aspect ratio's*
Programmakeuzewiel
Basismodi Creatieve modi
Selectie meet-
methode
Belichtings-
compensatie
Scherpte-
dieptecontrole
Hoge snelheid
Lage snelheid
Flitsbelichtings-
compensatie
278
1 Opname 1 (Rood) Pagina
2 Opname 2 (Rood)
y Opname 3 (Rood)
Menu-instellingen
Kwaliteit
73 / 83 / 74 / 84 / 7a / 8a / b / c
84
1 / 41 / 61
Pieptoon
Inschakelen / Uitschakelen
Ontspan sluiter zonder
kaart
Inschakelen / Uitschakelen 32
Kijktijd
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 50
Correctie helderheid
randen
Inschakelen / Uitschakelen 102
R.ogen Aan/Uit
Uitschakelen / Inschakelen 131
Flitsbesturing
Flitsen / Func.inst. interne flitser / Func.inst.
externe flitser / C.Fn-inst. externe flitser / Wis
C.Fn's externe flitser
135
Bel.corr./AEB
Tussenstappen van 1/3 stops, ongeveer
5 stops (AEB ongeveer 3 stops)
121
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Sterk 101
Beeldstijl
P
Standaard /
Q
Portret /
R
Landschap /
S
Neutraal /
U
Natuurlijk /
V
Monochroom /
W
Gebruiker 1, 2, 3
90-95
Witbalans
Q / W / E / R / Y / U / I / O /
P (Circa 2500 - 10.000)
96
Handmatige witbalans De witbalans handmatig instellen 97
WB SHIFT/BKT
WB-correctie: Witbalanscorrectie
WB-BKT: reeksopnamen met automatische witbalans
99
100
Kleurruimte sRGB / Adobe RGB 110
Stofwisdata Verzamelt data voor stofwissen met software 231
ISO auto
Max.: 400 / Max. 800 / Max. 1600 /
Max.: 3200 / Max.: 6400
89
Grijze menu-items worden niet weergegeven in de basismodi.
279
Menu-instellingen
z Opname 4 (Rood) Pagina
3 Weergave 1 (Blauw)
4 Weergave 2 (Blauw)
Live view-opname. Inschakelen / Uitschakelen 157
AF-modus
Live-modus / u Live-modus / Quick-modus 160
Rasterweergave
Uit / Raster 1l / Raster 2m 157
Aspect ratio 3:2 / 4:3 / 16:9 / 1:1 157
Bel.simulatie Inschakelen / Uitschakelen 158
Stille opname Modus 1 / Modus 2 / Uitschakelen 159
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
159
Beveilig beelden
Opnamen beveiligen tegen wissen 213
Roteren
Verticale opnamen roteren 197
Wis beelden
Opnamen wissen 215
Printopties
Aangeven welke opnamen moeten worden
afgedrukt (DPOF)
245
Creatieve filters
Korrelig Z/W, Soft focus, Speelgoedcamera-
effect en Miniatuureffect
220
Wijzig formaat
Het aantal pixels van de opname reduceren 222
RAW-beeldverwerking 1-bestanden verwerken 224
Overbel. waarsch.
Uitschakelen / Inschakelen 192
AF punt weerg.
Uitschakelen / Inschakelen 193
Histogram
Helderheid / RGB 193
Spring met 6
1 beeld / 10 beelden / 100 bldn / Datum / Map /
Movies / Foto's / Classificatie
195
Diavoorstelling
Selecteer de beelden, Speeltijd, Herhalen en
Overgangseffect voor automatische weergave
207
Classificatie
[UIT] / l / m / n / o / p 198
Ctrl over HDMI
Uitschakelen / Inschakelen 211
280
Menu-instellingen
5 Instellingen 1 (Geel) Pagina
* Wordt alleen weergegeven wanneer een Eye-Fi-kaart wordt gebruikt.
6 Instellingen 2 (Geel)
7 Instellingen 3 (Geel)
Uitschakelen
1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. / 15 min. /
30 min. / Uit
50
Auto. roteren
Aan zD / Aan D / Uit 218
Formatteren
Hiermee kunt u gegevens op de kaart
initialiseren en wissen
48
Bestandnr.
Continu / Auto. reset / Handm. reset 106
Selecteer map
Een map maken en selecteren 104
Eye-Fi instellingen*
Eye-Fi trans.: Uit / Aan
Verbindingsinfo
273
LCD-helderheid
Aanpassing tot een van zeven helderheidsniveaus
217
Datum/tijd
Stel de datum (jaar, maand, dag) en tijd
(uur, min., sec.) in
30
TaalK
Selecteer de interfacetaal 31
Videosysteem
NTSC / PAL 212
Sensorreiniging
Auto. reiniging: Inschak. / Uitschak.
230
Reinig nu
Reinig handmatig 233
5 vergrendelen Uitschakelen / Inschakelen 42
Accu-info
Type, Resterende cap., Sluiterteller, Laadprestatie,
batterijregistratie, batterijgeschiedenis
268
Weergaveopties INFO.-
knop
Geeft camera-inst. weer / Digitale horizon/
Geeft opname-inst. weer
266
Cameragebruikers-
instelling
Hiermee legt u de huidige camera-instellingen vast
op de stand <
w
> van het programmakeuzewiel
262
Copyrightinformatie
Geef copyrightinfo weer / Voer naam van auteur in /
Voer copyrightdetails in / Verwijder copyrightinfo
108
Wis alle camera-
instellingen
De camera wordt ingesteld op de
standaardinstellingen
51
Firmwareversie Voor het bijwerken van de firmware
281
Menu-instellingen
8 Persoonlijke voorkeuze (Oranje) Pagina
9 My Menu (Groen)
n Film 1 (Rood)
C.Fn I : Belichting
Hiermee past u de camerafuncties aan uw
persoonlijke voorkeuren aan
252
C.Fn II : Beeld 254
C.Fn III: Autofocus/
transport
255
C.Fn IV: Bediening/
overig
257
Wis pers. voorkeuze
(C.Fn)
Wist alle persoonlijke voorkeuze-instellingen 250
My Menu instellingen
Hier kunt u vaakgebruikte menu-items en
persoonlijke voorkeuzen opslaan
261
Menu's voor filmopnamen
Movie-belicht. Auto / Handmatig 182
AF-modus
Live-modus / u Live-modus / Quick-modus 182
AF met ontspanknop
tijdens k
Uitschakelen / Inschakelen 182
AF en meetknoppen
voor k
De sluiterknop, <p>-knop en <A>-
knop aanpassen
183
kISO stappen
1/3-stop / 1-stop 183
kLichte tonen
prioriteit
Uitschakelen / Inschakelen 183
282
Menu-instellingen
o Film 2 (Rood) Pagina
Z Film 3 (Rood)
Movie-opn.formaat
1920x1080 (6 / 5 / 4) /
1280x720 (8 / 7) /
640x480 (8 / 7) /
Bijsn. 640x480 (8 / 7)
180
Geluidsopname
Geluidsopname: Automatisch / Handmatig / Uitschakelen
184Opnameniveau
Windfilter: Uitschakelen / Inschakelen
Stille opname
Modus 1 / Modus 2 / Uitschakelen 185
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
185
Rasterweergave
Uit / Raster 1l / Raster 2m 185
Bel.correctie
Verhogingen in stappen van 1/3 stops,
ongeveer 5 stops
186
Auto Lighting
Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Sterk 186
Beeldstijl
P
Standaard /
Q
Portret /
R
Landschap /
S
Neutraal /
U
Natuurlijk /
V
Monochroom /
W
Gebruiker 1, 2, 3
186
Witbalans
Q / W / E / R / Y / U / I / O /
P (Circa 2500 - 10.000)
186
Handmatige witbalans
De witbalans handmatig instellen 186
Het menuscherm in de filmmodus
De schermen (tabbladen) [n] Film 1, [o] Film 2 en [Z] Film 3
worden alleen weergegeven in de filmmodus.
De schermen (tabbladen) [
2
] Opname 2, [
y
] Opname 3, [
z
] Opname 4,
[
8
] Persoonlijke voorkeuze en [
9
] My Menu worden niet weergegeven.
De volgende menu-items worden niet weergegeven:
• [1]: R.ogen Aan/Uit, Flitsbesturing
• [7] : Weergaveopties INFO.-knop, Cameragebruikersinstelling,
Copyrightinformatie, Wis alle camera-instellingen, Firmwareversie
283
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst het gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Indien de resterende capaciteit van de batterij (pag. 268) 94% of hoger
is, wordt de batterij niet opgeladen.
Laad alleen echte Canon-batterijen op van het type LP-E6.
Als er een probleem is met de batterijoplader of de batterij, of als er geen
communicatie mogelijk is met de batterij (batterijen van een ander merk),
wordt het opladen beëindigd en gaat het oranje lampje met tussenpozen
snel knipperen. Als er een probleem is met de batterijoplader of de batterij,
haalt u de stekker van de oplader uit het stopcontact. Haal de batterij uit de
oplader en plaats deze vervolgens terug. Wacht 2 tot 3 minuten en steek de
stekker vervolgens weer in het stopcontact. Als het probleem aanhoudt,
neemt u contact op met uw dealer of dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Als de interne temperatuur van de batterij die in de oplader is geplaatst hoog is,
wordt de batterij om veiligheidsredenen niet opgeladen (lampje is uit). Als de
temperatuur van de batterij tijdens het opladen om welke reden dan ook te hoog
wordt, wordt het opladen automatisch stopgezet (lampje knippert). Wanneer de
temperatuur van de batterij weer daalt, wordt het opladen automatisch hervat.
De batterij is niet correct in de camera geplaatst (pag. 26).
Laad de batterij op (pag. 24).
Controleer of het klepje van het batterijcompartiment is gesloten (pag. 26).
Controleer of het klepje van de kaartsleuf is gesloten (pag. 32).
Problemen oplossen
Stroomgerelateerde problemen
De batterij laadt niet op.
Het lampje van de oplader knippert snel.
Het lampje van de oplader knippert niet.
De camera werkt niet, zelfs niet als de aan-uitschakelaar op <
1
> staat.
284
Problemen oplossen
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de kaart
wordt opgeslagen, blijft de lees-/schrijfindicator een paar seconden knipperen.
Wanneer de opname is voltooid, wordt de camera automatisch uitgeschakeld.
Gebruik een volledig opgeladen batterij (pag. 24).
Misschien presteert de batterij niet meer helemaal naar behoren.
Zie het menu [7 Accu-info] om het prestatieniveau van de batterij
te controleren (pag. 268). Als de prestaties van de batterij slecht zijn,
vervangt u de batterij door een nieuwe.
Als u het scherm Snel instellen (pag. 44) vaak weergeeft of langdurig
opnamen maakt met de Live view-functie of met de filmfunctie
(pag. 151, 171), neemt het aantal mogelijke opnamen af.
De functie voor automatisch uitschakelen is geactiveerd. Als u niet wilt
dat de camera zichzelf uitschakelt, stelt u [
5
Uitschakelen
] in op [
Uit
].
De kaart is niet correct geplaatst (pag. 32).
Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen om ruimte
vrij te maken (pag. 32 en 215).
Als u probeert om scherp te stellen in de modus 1-beeld AF terwijl het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker knippert, kan er geen foto
worden gemaakt. Druk de ontspanknop nogmaals half in om scherp te
stellen of stel handmatig scherp (pag. 40 en 80).
Schuif het schuifje voor schrijfbeveiliging van de kaart naar de stand
voor schrijven/wissen (pag. 32).
De lees-/schrijfindicator blijft knipperen, zelfs wanneer de aan-uitschakelaar op <
2
> staat.
De batterij raakt snel leeg.
De camera schakelt zichzelf uit.
Opnamegerelateerde problemen
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
285
Problemen oplossen
Zie pagina 33 of 291 als er een kaartfout wordt weergegeven.
Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <AF> (pag. 34).
Druk voorzichtig op de ontspanknop om bewegingsonscherpte te
voorkomen (pag. 39 en 40).
Als het objectief een Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft, stelt u
de IS-schakelaar in op <1>.
Stel [8C.Fn II -2: Hoge ISO-ruisreductie] in op een van de volgende
opties: [Standaard/Zwak/Deactiveren]. Als u de optie [Sterk] instelt,
is de maximale opnamereeks voor continue opnamen aanzienlijk
kleiner (pag. 254).
Als u opnamen maakt van een onderwerp met fijne details (bijvoorbeeld
een grasveld), is het bestand groter en de daadwerkelijke maximale
opnamereeks mogelijk kleiner dan wordt vermeld op pagina 85.
Als [8C.Fn II -3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op
[Inschakelen], kan ISO 100 niet worden ingesteld. Als [Uitschakelen]
is ingesteld, kan ISO 100 wel worden ingesteld (pag. 255). Dit geldt
ook voor filmopnamen (pag. 183).
Als [8C.Fn II -3: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op
[Inschakelen], kan Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) niet worden ingesteld. Wanneer [Lichte tonen prioriteit]
is ingesteld op [Uitschakelen], kan Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) wel worden ingesteld (pag. 255). Dit geldt
ook voor filmopnamen (pag. 183).
De kaart kan niet worden gebruikt.
De opname is niet scherp.
De maximale opnamereeks is lager bij continue opnamen.
ISO 100 kan niet worden ingesteld.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) kan niet worden ingesteld.
286
Problemen oplossen
Als u avondopnamen maakt wanneer de achtergrond donker is, wordt
de sluitertijd automatisch langer (opname met trage synchronisatie)
om zowel het onderwerp als de achtergrond goed te kunnen belichten.
Als u geen lange sluitertijd wilt gebruiken, stelt u [8C.Fn I -7:
Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus] in op 1 of 2 (pag. 253).
Als u continu en met slechts korte tussenpozen opnamen maakt met
de ingebouwde flitser, kan de flitser mogelijk tijdelijk niet worden
gebruikt om de flitsereenheid te beschermen.
Als de flitsbelichtingscompensatie al is ingesteld op de Speedlite, kan
flitsbelichtingscompensatie niet meer worden ingesteld op de camera.
Wanneer de flitsbelichtingscompensatie van de Speedlite wordt
geannuleerd (ingesteld op 0), kan de flitsbelichtingscompensatie
van de camera wel worden ingesteld.
Stel [8C.Fn I -7: Flitssynchronisatiesnelheid in AV-modus] in op
[0: Automatisch] (pag. 253).
Als u een flitser van een ander merk gebruikt in combinatie met
Live view-opnamen, stelt u de menuoptie [z Stille opname] in
op [Uitschakelen] (pag. 159).
Het uitschuifmechanisme van de flitser beweegt een beetje.
Dit is normaal.
Wanneer ik de modus <f> gebruik in combinatie met
de flitser, neemt de sluitertijd toe.
De ingebouwde flitser werkt niet.
De flitsbelichtingscompensatie kan niet worden ingesteld.
Snelle synchronisatie kan niet worden ingesteld in de AV-modus.
De externe flitser werkt niet.
De camera maakt geluid wanneer deze wordt geschud.
287
Problemen oplossen
Als u de flitser gebruikt, maakt de sluiter bij iedere opname twee
geluiden (pag. 153).
Controleer op het scherm Snel instellen de instelling [Aangepaste
bediening] (pag. 257).
Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de filmopname
mogelijk automatisch beëindigd. Gebruik een kaart met SD-snelheids-
klasse 6 ' ' of een snellere kaart. Zie de website van de
fabrikant voor informatie over de lees-/schrijfsnelheid van de kaart.
De filmopname wordt automatisch beëindigd als de bestandsgrootte
4 GB bereikt of als de filmtijd 29 minuten. 59 sec.
Beide pictogrammen geven aan dat de interne temperatuur van de
camera te hoog is. Indien het witte pictogram < > verschijnt, kan de
beeldkwaliteit van foto's afnemen. Het rode pictogram <E> geeft aan
dat de Live View- of filmopname binnen afzienbare tijd automatisch
wordt stopgezet (pag. 152, 173).
Indien er een drastische verandering is in de belichting tijdens filmopname,
stopt de automatische belichting de opname tot de belichting zich
stabiliseert. Als dit gebeurt, dient u handmatige belichting te gebruiken.
Films die op een pc worden verwerkt met de meegeleverde software,
enzovoort, kunnen niet worden afgespeeld op de camera.
De sluiter maakt bij Live view-opnamen twee opnamegeluiden.
De functie van de knop of het instelwiel van de camera is veranderd.
De filmopname wordt automatisch beëindigd.
Tijdens Live View- en filmopname wordt een wit < > of
rood <E> pictogram weergegeven.
De film kan soms tijdelijk stilstaan.
De film kan niet worden afgespeeld.
288
Problemen oplossen
Als u tijdens filmopnamen aan de instelwielen draait of het objectief
instelt, wordt ook het bijbehorende geluid opgenomen. Gebruik een
externe microfoon (in de handel verkrijgbaar, pag. 187).
Indien het LCD-scherm vuil is, dient u een zachte doek te gebruiken
om het schoon te maken.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer
reageren of er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert
het scherm weer normaal.
In de basismodi en de filmmodus worden bepaalde tabbladen en
menuopties niet weergegeven. Stel de opnamemodus in op een
creatieve modus (pag. 46).
Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden
verwijderd (pag. 213).
De menuoptie [4 Overbel. waarsch.] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag. 192).
De menuoptie [4 AF-punt weerg.] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag. 193).
Wanneer u de film weergeeft, is het geluid van de camera te horen.
Problemen met weergave en bediening
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
Het menuscherm geeft weinig tabbladen en opties weer.
De opname kan niet worden gewist.
Een gedeelte van de opname knippert zwart.
Er wordt een rood vakje weergegeven op de opname.
289
Problemen oplossen
Stel de kleurruimte in op sRGB. Als Adobe RGB is ingesteld, is het
eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 110).
Als u een kaart gebruikt waarop al beelden zijn opgenomen, begint
de bestandsnummering mogelijk na de laatste opname op de kaart
(pag. 106).
De juiste datum en tijd zijn nog niet ingesteld (pag. 30).
Controleer of de stekker van de AV-kabel of HDMI-kabel helemaal
in de aansluiting is gestoken (pag. 209 en 212).
Stel het video-uitvoersysteem (NTSC/PAL) in op hetzelfde
videosysteem als de tv (pag. 212).
Gebruik de AV-kabel die bij de camera is geleverd (pag. 212).
Afhankelijk van de kaartlezer en het gebruikte besturingssysteem
van de computer worden SDXC-kaarten mogelijk niet correct
gedetecteerd. In dat geval moet u uw camera en de computer met
de meegeleverde interfacekabel op elkaar aansluiten en de opnamen
overbrengen naar uw computer met behulp van EOS Utility
(meegeleverde software).
Het eerste teken van de bestandsnaam is een
onderstrepingsteken ('_MG_').
De bestandsnummering begint niet met 0001.
De weergegeven datum en tijd van opname zijn onjuist.
Er worden geen opnamen weergegeven op het tv-scherm.
De kaartlezer detecteert de kaart niet.
290
Problemen oplossen
[###] wordt weergegeven wanneer het aantal beelden/films het aantal
cijfers overschrijdt dat kan worden weergegeven.
[Eye-Fi instellingen] wordt alleen weergeven wanneer de Eye-Fi-
kaart in de camera is geplaatst. Als de Eye-Fi kaart een
schrijfbeveiligingslipje heeft en dit lipje in de vergrendelde stand staat,
kunt u de verbindingsstatus van de kaart niet controleren en kunt u de
overdracht van de Eye-Fi-kaart niet uitschakelen.
De schermweergave kan per printer verschillen. In deze instructie-
handleiding worden alle beschikbare afdrukeffecten vermeld (pag. 240).
[###] wordt weergegeven.
Het menu-item [Eye-Fi instellingen] wordt niet weergeven.
Problemen met afdrukken
Er zijn minder afdrukeffecten dan in de
instructiehandleiding wordt vermeld.
291
Als er zich een probleem met de camera
voordoet, wordt er een foutbericht
weergegeven. Volg de instructies op het
scherm.
* Als de fout blijft aanhouden, noteert u het foutnummer en neemt u contact
op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Foutcodes
Nr. Foutbericht en oplossing
01
Communicatie tussen camera en lens is foutief. Reinig
lenscontacten.
Î Maak de elektrische contactpunten op de camera en het objectief
schoon en gebruik een objectief van Canon (pag 13 en 16).
02
Geen toegang tot kaart. Herplaats/vervang kaart of formatteer
kaart met deze camera.
Î Verwijder en plaats de kaart opnieuw of vervang of formatteer de
kaart (pag. 32 en 48).
04
Kan beelden niet opslaan omdat kaart vol is. Vervang kaart.
Î Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer de
kaart (pag. 32, 48 en 215).
05
Kan ingebouwde flitser niet uitklappen. Schakel de camera uit en
weer in.
Î Schakel de camera uit en weer in (pag. 28).
06
Kan de sensor niet reinigen. Schakel de camera uit en weer in.
Î Schakel de camera uit en weer in (pag. 28).
10, 20,
30, 40,
50, 60,
70, 80
Opname is niet mogelijk vanwege een fout. Schakel de camera uit
en weer in of herplaats batterij.
Î Schakel de camera uit en weer in, verwijder de batterij en plaats
deze opnieuw of gebruik een objectief van Canon (pag. 26 en 28).
Foutnr.
Maatregelen
292
Systeemschema
Batterijoplader
voor in de auto
CBC-E6
Rubberframe Eb
Oculairverlengstuk
EP-EX15
Dioptrische
aanpassingslenzen E-serie
Oogschelp Eb
Hoekzoeker C
Matglas
Ef-D Ef-S
Matglas
Ef-A
Brede draagriem
EW-EOS60D
270EXST-E2 430EX II 580EX II Macro Ring Lite
MR-14EX
Macro Twin Lite
MT-24EX
Batterij
LP-E6
Batterijoplader
LC-E6 of LC-E6E
Handriem
E2
AC-adapter
AC-E6
DC-koppeling
DR-E6
AC-adapterset
ACK-E6
Batterijgreep
BG-E9
Oplaadkabel
voor in de auto CB-570
Standaardaccessoires
Batterijmagazijn
BGM-E9A voor
AA/LR6-batterijen
Batterijmagazijn
BGM-E9L voor twee
LP-E6-batterijen
293
Systeemschema
* De lengte van alle kabels is circa **m.
EF-S-objectievenEF-objectieven
Afstandsbediening
RS-60E3
Afstands-
bediening
RC-6
Externe microfoon
HDMI-kabel
HTC-100 (2,9 m)
Tv/video
Met PictBridge
compatibele printer
Stereo-AV-kabel
AVC-DC400ST
(1,3 m)
EOS
Solution Disk
EOS Software
Instruction
Manuals Disk
Interfacekabel
(1,3 m)
Interfacekabel IFC-200U/500U
Beveiligingsset
voor originele gegevens
OSK-E3
Kaartlezer
PCMCIA-adapter
SD-geheugenkaart/
SDHC-geheugenkaart/
SDXC-geheugenkaart
Pc-kaartsleuf
USB-poort
Windows 7
Windows Vista
Windows XP
Mac OS X
Computer
Lederen cameratas
EH21-L
(1,9 m)/(4,7 m)
294
•Type
Type: Digitale AF/AE-spiegelreflexcamera met ingebouwde flitser
Opnamemedia: SD-geheugenkaart, SDHC-geheugenkaart, SDXC-
geheugenkaart
Grootte beeldsensor: 22,3 x 14,9 mm
Compatibele objectieven
:
Canon EF-objectieven (inclusief EF-S-objectieven)
(voor deze objectieven geldt dat de 35mm-equivalente
brandpuntsafstand met circa 1,6 moet worden vermenigvuldigd)
Objectiefbevestiging: EF-vatting van Canon
Beeldsensor
Type: CMOS-sensor
Effectieve pixels: circa 18,00 megapixels
Beeldverhouding: 3:2
Stofwisfunctie: Automatisch, Handmatig, Stofwisdata toevoegen
Opnamesysteem
Opname-indeling: Design rule for Camera File System 2.0
Opnametype: JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel)
gelijktijdige opnamen van RAW+JPEG mogelijk
Vastgelegde pixels: Groot : circa 17,90 megapixels (5184 x 3456)
Gemiddeld : circa 8,00 megapixels (3456 x 2304)
S1 (Klein 1) : circa 4,50 megapixels (2592 x 1728)
S2 (Klein 2) : circa 2,50 megapixels (1920 x 1280)
S3 (Klein 3) : circa 350.000 pixels (720 x 480)
RAW : circa 17,90 megapixels (5184 x 3456)
M-RAW : circa 10,10 megapixels (3888 x 2592)
S-RAW : circa 4,50 megapixels (2592 x 1728)
Een map maken/selecteren
: Mogelijk
Beeldverwerking tijdens opname
Beeldstijl: Standaard, Portret, Landschap, Neutraal, Natuurlijk,
Monochroom, Gebruiker 1 - 3
Basis+: Opname via sfeerselectie, Opname via licht of scènetype
Witbalans: Automatisch, Vooraf ingesteld (Daglicht, Schaduw,
Bewolkt, Kunstlicht, Wit TL licht, Flitser), Custom, Kleur-
temperatuur (circa 2500-10.000 K),
witbalanscorrectie en
reeksopnamen met automatische witbalans mogelijk
* Overdracht kleurtemperatuurgegevens ingeschakeld
Ruisreductie: Van toepassing op lange belichtingstijden en opnamen
met een hoge ISO-snelheid
Specificaties
295
Specificaties
Automatische
helderheidscorrectie: Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar
Helderheidscorrectie randen
: Beschikbaar
•Zoeker
Type: Pentaprisma met vast oogniveau
Dekking: Verticaal/horizontaal circa 96% (met gezichtspunt van
circa 22 mm)
Vergroting: Circa 0,95x (-1 m
-1
met 50mm-objectief bij oneindig)
Gezichtspunt:
Circa 22 mm (vanaf het midden van de oculairlens bij -1 m
-1
)
Ingebouwde dioptrische
aanpassing: circa -3,0 - +1,0 m
-1
(dpt)
Matglas:
Uitwisselbaar (twee typen worden apart verkocht), Ef-A meegeleverd
Digitale horizon: Horizontale as weergegeven tot ±9° in stappen van ±1°
(alleen voor horizontaal fotograferen)
Spiegel: Snel terugklappend
Scherptedieptecontrole: Beschikbaar
Automatische scherpstelling
Type: TTL secundaire beeldregistratie, fasedetectie
AF-punten: 9 (alle kruismetingen)
Meetbereik: BW -0,5 - 18 (bij 23 °C, ISO 100)
Scherpstelmodi:
1-beeld AF, AI Servo AF, AI Focus AF, Handmatige focus (MF)
AF-hulplicht: Kleine serie flitsen door de ingebouwde flitser
Belichting
Meetmethoden: TTL-meting met volledige diafragmaopening en 63 zones
• Meervlaksmeting (gekoppeld aan alle AF-punten)
• Deelmeting (circa 6,5% van de zoeker in het midden)
• Spotmeting (circa 2,8% van de zoeker, gecentreerd)
• Gemiddelde meting met nadruk op het midden
Meetbereik:
BW 1 - 20 (bij 23 °C met EF 50mm f/1.4 USM-objectief, ISO 100)
Belichtingscontrole: AE-programma (Automatisch, Flitser uit, Automatisch/
creatief, Portret, Landschap, Close-up, Sport, Nacht
portret, Programma), AE met sluitervoork., AE met
diafragmavoork., handmatige belichting, bulb-belichting
ISO-snelheid:
Basismodi: ISO 100 - 3200 automatisch ingesteld
(Aanbevolen Creatieve modi: ISO 100 - 6400 handmatig ingesteld
belichtingsmarkering) (stappen van 1/3-stop), ISO 100 - 6400 automatisch
ingesteld of ISO vergroten tot H (gelijk aan ISO 12800)
296
Specificaties
Belichtingscompensatie:
handmatig
: ±5 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
AEB:
±3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop (kan worden
gecombineerd met handmatige belichtingscompensatie)
AE-vergrendeling:
automatisch
:
toegepast in de modus 1-beeld AF met
meervlaksmeting als het onderwerp is scherpgesteld.
handmatig
: met AE-vergrendelknop
Sluiter
Type: Elektronisch gestuurde focal-planesluiter
Sluitertijden: 1/8000 tot 1/60 seconde. (Automatisch),
Flits X-synchronisatie bij maximaal 1/250 sec.
1/8000 sec. tot 30 sec., bulb (totale sluitertijdbereik.
Beschikbaar bereik varieert per opnamemodus.)
Flitser
Ingebouwde flitser: Intrekbare, automatische flitser
richtgetal: circa 13 meter (bij ISO 100)
Flitsbereik: circa beeldhoek 17mm-objectief
recycletijd circa 3 sec.
draadloze mastereenheidfunctie beschikbaar
Externe flitser: Speedlite uit EX-serie (flitsfuncties kunnen met de
camera worden ingesteld)
Flitsmeting: automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtings-
compensatie: ±3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
FE-vergrendeling: Beschikbaar
Pc-aansluiting: Geen
Transportsysteem
Transportmodi: Enkelbeeld, Continue opname met hoge snelheid,
Continue opname met lage snelheid, Zelfontspanner
(10 sec.)/afstandsbediening, Zelfontspanner (2 sec.)/
afstandsbediening
Snelheid van continue
opnamen: Max. circa 5,3 opnamen/seconde
Max. opnamereeks: JPEG Groot/Fijn: circa 58 opnamen
RAW: circa 16 opnamen
RAW+JPEG Groot/Fijn: circa 7 opnamen
* De getallen zijn gebaseerd op de testnormen van
Canon (ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een kaart
van 4 GB.
297
Specificaties
Live view-opnamen
Beeldverhoudinginstellingen
: 3:2, 4:3, 16:9, 1:1
Scherpstellen:
Live-modus, Live-modus met gezichtsherkenning
(contrastdetectie)
Quick-modus (faseverschildetectie)
Handmatige focus (vergroting van circa 5x/10x mogelijk)
Meetmethoden: meervlaksmeting met de beeldsensor
Meetbereik:
BW 0 - 20 (bij 23 °C met EF 50mm f/1.4 USM-objectief, ISO 100)
Stille opname: beschikbaar (Modus 1 en 2)
Rasterweergave: twee typen
Filmopnamen
Filmcompressie: MPEG-4 AVC/H.264
Variabele (gemiddelde) bitsnelheid
Opname-indeling audio: lineaire PCM
Opname-indeling: MOV
Formaat en framesnelheid
van opname
: 1920x1080 (Full HD): 30p/25p/24p
1280x720 (HD) : 60p/50p
640x480 (SD) : 60p/50p
Crop 640x480 (SD) : 60p/50p
* 30p: 29,97 frames per seconde, 25p: 25,00 frames
per seconde, 24p: 23,976 frames per seconde,
60p: 59,94 frames per seconde, 50p: 50,00 frames
per seconde
Bestandsgrootte: 1920x1080 (30p/25p/24p): circa 330 MB/min.
1280x720 (60p/50p) : circa 330 MB/min.
640x480 (60p/50p) : circa 165 MB/min.
Bijsn. 640x480 (60p/50p) : circa 165 MB/min.
Scherpstellen: hetzelfde als scherpstellen bij Live view-opnamen
Meetmethoden: gemiddelde meting met nadruk op het midden en
meervlaksmeting met de beeldsensor
* Automatisch ingesteld door de scherpstelmodus
Meetbereik:
BW 0 - 20 (bij 23 °C met EF 50mm f/1.4 USM-objectief, ISO 100)
Belichtingscontrole: AE-programma (belichtingscompensatie mogelijk) voor
films en handmatige belichting
Belichtingscompensatie:
±3 stops met tussenstappen van 1/3 stop (foto's: ±5 stops)
ISO-snelheid: automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400
(Aanbevolen bij handmatige belichting, ISO 100 - 6400 ingestelde
belichtingsmarkering) automatisch/handmatig
298
Specificaties
Geluidsopname: Ingebouwde monomicrofoon
Externe stereomicrofoonaansluiting meegeleverd
Geluidsopnameniveau aanpasbaar, windfilter meegeleverd
Rasterweergave: Twee typen
•LCD-scherm
Type: TFT-kleurenscherm van vloeibare kristallen
Schermformaat en punten
:
Breed, 7,7 cm (3 inch) (3:2) met ongeveer 1,04 miljoen punten
Dekking: Circa 100%
Hoekaanpassing: Mogelijk
Aanpassing helderheid: Handmatig (7 niveaus)
Digitale horizon: Horizontaal niveau weergegeven in stappen van 1°
Interfacetalen: 25
Opnamen weergeven
Weergaveformaten voor opnamen
:Enkele opname, enkele opname met informatie
(basisinformatie, uitgebreide informatie, histogram),
4-beeldindex, 9-beeldindex, opname roteren mogelijk
Zoomvergroting: Circa 1,5x - 10x
Navigatiemethoden:
Enkele opname, opnamesprong met 10 of 100 beelden, op
opnamedatum, op map, op film, op foto's, op classificatie
Overbelichtingswaarschuwing
: Overbelichte gedeelten knipperen
Diavoorstelling:
Alle beelden, op datum, op map, films, foto's of op classificatie
Keuze uit drie overgangseffecten
Filmweergave:
Ingeschakeld (LCD-scherm, video/audio OUT, HDMI OUT)
ingebouwde luidspreker
Naverwerking van beelden
RAW-bestandsverwerking
in camera:
Aanpassing helderheid, witbalans, beeldstijl, Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), ruisreductie bij hoge
ISO-snelheden, JPEG-opnamekwaliteit, kleurruimte, correctie
helderheid randen, vervormingscorrectie en chromatische correctie
Creatieve filters:
Korrelig Z/W, Soft focus, Speelgoedcamera-effect, Miniatuureffect
Wijzig formaat: Mogelijk
Classificaties: Beschikbaar
Rechtstreeks afdrukken
Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers
Opnamen die kunnen
worden afgedrukt: JPEG- en RAW-opnamen
Afdrukopties opgeven: Compatibel met DPOF versie 1.1
299
Specificaties
Persoonlijke voorkeuze
Persoonlijke voorkeuze: 20
Cameragebruikersinstelling
: Onder stand C van het programmakeuzewiel vastleggen
My Menu vastleggen: Mogelijk
Copyrightinformatie: Invoer en invoegen mogelijk
Interface
Audio/video OUT/
Digitale aansluiting:
Analoge video (compatibel met NTSC/PAL)/stereo-audio-output
voor computercommunicatie en rechtstreeks afdrukken
(gelijk aan Hi-Speed USB)
HDMI mini OUT-aansluiting
:
Type C (automatisch wisselen van resolutie), compatibel met CEC
Aansluiting voor
externe microfoon: Stereo mini-aansluiting (diameter 3,5 mm)
Aansluiting afstandsbediening
:
Voor afstandsbediening RS-60E3
Draadloze afstandsbediening
:
Afstandsbediening RC-6
Voeding
Batterij: Batterij LP-E6 (1 stuk)
* Wisselstroom via de AC-adapterset ACK-E6
* Als batterijgreep BG-E9 is bevestigd, kunnen AA/LR6-
batterijen worden gebruikt
Batterijgegevens: Resterende capaciteit, sluitertelling en laadprestaties
worden weergegeven
Levensduur batterij: Bij het maken van opnamen met de zoeker:
(Gebaseerd op testcriteria
Circa 1100 opnamen bij 23 °C, circa 1000 opnamen bij 0 °C
van de CIPA)
met Live view-opnamen:
Circa 320 opnamen bij 23 °C, circa 280 opnamen bij 0 °C
Filmopnametijd: Circa 2 uur bij 23 °C
Circa 1 uur en 40 minuten bij 0 °C
(met volledig opgeladen batterij LP-E6)
Afmetingen en gewicht
Afmetingen (B x H x D):
Circa 144,5 x 105,8 x 78,6 mm
Gewicht: Circa 755 g (CIPA-richtlijnen,
Circa 675 g (alleen behuizing)
Gebruiksomgeving
Bedrijfstemperatuur:
C - 4C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
300
Specificaties
•Batterij LP-E6
Type: Oplaadbare lithium-ionbatterij
Nominale spanning: 7,2 V DC
Batterijcapaciteit: 1800 mAh
Afmetingen (B x H x D):
Circa 38,4 x 21,0 x 56,8 mm
Gewicht: Circa 80 g
Batterijoplader LC-E6
Compatibele batterij: Batterij LP-E6
Oplaadtijd: Circa 2 uur en 30 min.
Nominaal
ingangsvermogen: 100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal
uitgangsvermogen: 8,4 V DC/1,2 A
Bedrijfstemperatuur:
C - 4C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D):
Circa 69,0 x 33,0 x 93,0 mm
Gewicht: Circa 130 g
Batterijoplader LC-E6E
Compatibele batterij: Batterij LP-E6
Lengte netsnoer: Circa 1 m
Oplaadtijd: Circa 2 uur en 30 min.
Nominaal
ingangsvermogen: 100-240 V AC (50/60 Hz)
Nominaal
uitgangsvermogen: 8,4 V DC/1,2 A
Bedrijfstemperatuur
:5
°
C - 40
°
C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D)
: Circa 69,0 x 33,0 x 93,0 mm
Gewicht: Circa 125 g (zonder netsnoer)
301
Specificaties
EF-S 18-55mm f/3.5-5.6 IS
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 74°20’ - 27°50’
Horizontaal bereik: 64°30’ - 23°20’
Verticaal bereik: 45°30’ - 15°40’
Objectiefconstructie: 11 elementen in 9 groepen
Minimaal diafragma: f/22 - 36
Kortste focusafstand:
0,25 m (vanaf beeldsensorvlak)
Maximale vergroting: 0,34x (bij 55 mm)
Weergaveoppervlak: 207 x 134 - 67 x 45 mm (op 0,25 m)
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie): Type lensverschuiver
Filtergrootte: 58 mm
Lensdop: E-58/E-58 II
Maximale
diameter x lengte: Circa 68,5 x 70,0 mm
Gewicht: Circa 200 g
Kap: EW-60C (afzonderlijk verkrijgbaar)
Objectiefkoker: LP814 (afzonderlijk verkrijgbaar)
EF-S 15-85mm f/3.5-5.6 IS USM
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 84°30’ - 18°25’
Horizontaal bereik: 74°10’ - 15°25’
Verticaal bereik: 53°30’ - 10°25’
Objectiefconstructie: 17 elementen in 12 groepen
Minimaal diafragma: f/22 - 36
Kortste focusafstand:
0,35 m (vanaf beeldsensorvlak)
Maximale vergroting: 0,21x (bij 85 mm)
Weergaveoppervlak: 255 x 395 - 72 x 108 mm (bij 0,35 m)
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie): Type lensverschuiver
Filtergrootte: 72 mm
Lensdop: E-72U/E-72 II
Maximale
diameter x lengte: Circa 81,6 x 87,5 mm
Gewicht: Circa 575 g
Kap: EW-78E (afzonderlijk verkrijgbaar)
Objectiefkoker: LP1116 (afzonderlijk verkrijgbaar)
302
Specificaties
EF-S 18-135mm f/3.5-5.6 IS
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 74°20’ - 11°30’
Horizontaal bereik: 64°30’ - 9°30’
Verticaal bereik: 45°30’ - 6°20’
Objectiefconstructie: 16 elementen in 12 groepen
Minimaal diafragma: f/22 - 36
Kortste scherpstelafstand*:
Op brandpuntsafstand van 18 mm: 0,49 m
(327 x 503 mm weergaveoppervlak)
Op brandpuntsafstand van 135 mm: 0,45 m
(75 x 112 mm weergaveoppervlak)
* Afstand vanaf beeldsensorvlak
Maximale vergroting: 0,21x (bij 135 mm)
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie): Type lensverschuiver
Filtergrootte: 67 mm
Lensdop: E-67/E-67 II
Maximale
diameter x lengte: Circa 75,4 x 101,0 mm
Gewicht: Circa 455 g
Kap: EW-73B (afzonderlijk verkrijgbaar)
Objectiefkoker: LP1116 (afzonderlijk verkrijgbaar)
EF-S 18-200mm f/3.5-5.6 IS
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 74°20’ - 7°50’
Horizontaal bereik: 64°30’ - 6°30’
Verticaal bereik: 45°30’ - 4°20’
Objectiefconstructie: 16 elementen in 12 groepen
Minimaal diafragma: f/22 - 36
Kortste focusafstand:
0,45 m (vanaf beeldsensorvlak)
Maximale vergroting: 0,24x (bij 200 mm)
Weergaveoppervlak: 452 x 291 - 93 x 62 mm (bij 0,45 m)
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie): Type lensverschuiver
Filtergrootte: 72 mm
Lensdop: E-72/E-72 II
Maximale
diameter x lengte: Circa 78,6 x 102,0 mm
Gewicht: Circa 595 g
Kap: EW-78D (afzonderlijk verkrijgbaar)
Objectiefkoker: LP1116 (afzonderlijk verkrijgbaar)
303
Specificaties
EF-S 17-85mm f/4-5.6 IS USM
Beeldhoek: Diagonaal bereik: 78°30’ - 18°25’
Horizontaal bereik: 68°40’ - 15°25’
Verticaal bereik: 48°00’ - 10°25’
Objectiefconstructie: 17 elementen in 12 groepen
Minimaal diafragma: f/22 - 32
Kortste focusafstand
: 0,35 m (vanaf beeldsensorvlak)
Maximale vergroting: 0,2x (bij 85 mm)
Weergaveoppervlak: 328 x 219 - 112 x 75 mm (bij 0,35 m)
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie): Type lensverschuiver
Filtergrootte: 67 mm
Lensdop: E-67U/E-67 II
Maximale
diameter x lengte: Circa 78,5 x 92,0 mm
Gewicht: Circa 475 gram
Kap: EW-73B (afzonderlijk verkrijgbaar)
Objectiefkoker: LP1116 (afzonderlijk verkrijgbaar)
Alle bovenstaande specificaties zijn gebaseerd op de testnormen van Canon.
Bovenstaande afmetingen, maximale diameter, lengte en gewicht zijn gebaseerd
op CIPA-richtlijnen (alleen met uitzondering van gewicht voor camerabehuizing).
De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Als er zich een probleem voordoet met een objectief van een ander merk dat
op de camera is bevestigd, dient u contact op te nemen met de fabrikant van
het objectief.
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Windows is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Microsoft
Corporation in de Verenigde Staten en andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Apple Inc. in de Verenigde Staten en andere landen.
Het SDXC-logo is een handelsmerk van SD-3C, LLC.
HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn
handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC.
Alle overige bedrijfs- en productnamen en handelsmerken die in deze
handleiding worden genoemd, zijn eigendom van de respectieve eigenaren.
304
Over MPEG-4-licenties
'Dit product is in licentie gegeven krachtens AT&T-patenten voor de MPEG-4-
standaard en kan worden gebruikt voor het coderen van MPEG-4-video en/of het
decoderen van voor MPEG-4-video die uitsluitend is gecodeerd (1) voor een
persoonlijk en niet-commercieel doeleinde of (2) door een videoleverancier die
krachtens de AT&T-patenten bevoegd is om MPEG-4-video te leveren. Er wordt geen
licentie verleend of geïmpliceerd voor enig ander gebruik van de MPEG-4-standaard.'
About MPEG-4 Licensing
“This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be
used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video
that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by a
video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video.
No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.”
* Notice displayed in English as required.
Het gebruik van echte Canon-accessoires wordt aanbevolen
Dit product levert uitstekende prestaties wanneer het wordt gebruikt met echte
Canon-accessoires. Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit
product en/of ongelukken zoals brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door
accessoires die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van
een batterij). Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg
zijn van defecten in accessoires die niet van Canon zijn. U kunt dergelijke
reparaties aanvragen tegen vergoeding.
Batterij LP-E6 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon. Wanneer
u deze oplaadt met een batterijoplader of een ander product dat niet
compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen waarvoor
Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
305
Veiligheidsmaatregelen
Voorkom letsel, dodelijke ongevallen of schade aan materiaal door deze veiligheids-
maatregelen op te volgen en de apparatuur op de juiste manier te gebruiken.
Voorkomen van ernstig letsel en dodelijke ongevallen
Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen en explosies door de
onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
- Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of accessoires die niet in deze
handleiding worden genoemd. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen.
- Veroorzaak geen kortsluiting bij de batterij en de reservebatterij en probeer deze niet
te demonteren of aan te passen. Verhit de batterij en de reservebatterij niet en probeer
deze niet te solderen. Stel de batterij en de reservebatterij niet bloot aan vuur of water.
Stel de batterij en de reservebatterij ook niet bloot aan grote fysieke schokken.
- Installeer de batterij en de reservebatterij op de juiste manier (+ –). Plaats nooit oude
en nieuwe of verschillende soorten batterijen bij elkaar.
- Laad de batterij niet op bij een temperatuur die buiten het toegestane bereik van
0 °C - 40 °C ligt. Overschrijd de oplaadtijd niet.
- Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
Houd de reservebatterij buiten het bereik van kinderen. Waarschuw direct een arts als
een kind een batterij heeft doorgeslikt. (De chemicaliën in de batterij kunnen de maag
en ingewanden beschadigen.)
Dek de elektrische contactpunten van de batterij en de reservebatterij af voordat u
deze wegdoet, om te voorkomen dat deze contact maken met andere metalen
voorwerpen of batterijen. Zo voorkomt u brand en explosies.
Voorkom brand door de oplader direct uit het stopcontact te halen en te stoppen met
opladen als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt.
Verwijder de batterij of de reservebatterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of vorm
verandert, of als er rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen
brandwonden oploopt.
Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding.
Dit kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij
in contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een arts.
Houd de apparatuur tijdens het opladen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen
stikken als zij het snoer rond hun nek krijgen of een elektrische schok krijgen.
Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen
en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
Flits niet in het gezicht van automobilisten. Door de verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
Flits niet vlak bij iemands ogen. Het gezichtsvermogen kan hierdoor beschadigd
raken. Houd altijd minimaal 1 meter afstand als u met de flitser een kind fotografeert.
Verwijder de batterij en haal de stekker uit het stopcontact als u de camera of een
accessoire langere tijd niet gebruikt. Zo voorkomt u elektrische schokken,
warmteontwikkeling en brand.
Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een
explosie of brand.
306
Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de inwendige onderdelen
bloot komen te liggen, raak deze dan niet aan. Deze onderdelen staan mogelijk onder stroom.
Demonteer de apparatuur niet en pas deze ook niet aan. Er staat hoge spanning op
de interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron.
Uw gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
Houd de camera buiten het bereik van kleine kinderen. De nekdraagriem kan bij
kinderen tot verstikking leiden.
Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Hierdoor voorkomt u
brand en elektrische schokken.
Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt.
De elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in acht te nemen:
- Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
- Pak het netsnoer nooit met natte handen vast.
- Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt.
- Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het
niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
- Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
- Gebruik geen snoeren waarvan het isolatiemateriaal is beschadigd.
Haal zo nu en dan de stekker uit het stopcontact en haal met een droge doek het stof
rond het stopcontact weg. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op
het stopcontact vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot brand.
Letsel en schade aan apparatuur voorkomen
Laat de apparatuur niet in een auto achter die in de zon staat of in de nabijheid van
een warmtebron. De apparatuur kan heet worden en brandwonden veroorzaken.
Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken.
Controleer of het statief stevig genoeg is om de camera en het objectief te dragen.
Laat een objectief of camera met objectief niet zonder lensdop in de zon staan.
De zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdoor kan de
warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
Verwijder de batterij en de reservebatterij direct als u de camera in het water laat vallen
of als er water in de camera komt. Verwijder de batterijen ook als er metaaldeeltjes in
de camera komen. Hierdoor voorkomt u brand en elektrische schokken.
Gebruik en plaats de batterij en de reservebatterij niet in een hete omgeving. Hierdoor
kan de batterij gaan lekken of kan de levensduur van de batterij afnemen. Ook kunnen
de batterij en de reservebatterij te heet worden en brandwonden veroorzaken.
Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de apparatuur
schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk voor de gezondheid.
Neem contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center
als het product niet naar behoren functioneert of moet worden gerepareerd.
307
Bij de onderstaande objectieven zijn de zes AF-punten aan de linker- en rechterkant
gevoelig voor horizontale lijnen en zijn de bovenste en onderste twee AF-punten gevoelig
voor verticale lijnen. Alleen het middelste AF-punt kan als kruismetingspunt fungeren.
EF 35-80mm f/4-5.6
EF 35-80mm f/4-5.6 II
EF 35-80mm f/4-5.6 III
EF 35-80mm f/4-5.6 USM
EF 35-105mm f/4.5-5.6
EF 35-105mm f/4.5-5.6 USM
EF 80-200mm f/4.5-5.6 II
EF 80-200mm f/4.5-5.6 USM
Lijst met objectieven waarbij de AF-punten in het buitengebied
gevoelig worden voor horizontale of verticale lijnen
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie (en EER).
Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit product
in overeenstemming met de AEEA-richtlijn (2002/96/
EC), de richtlijn 2006/66/EC betreffende batterijen en
accu's en/of de plaatselijk geldende wetgeving waarin
deze richtlijnen zijn geïmplementeerd, niet bij het
normale huisvuil mag worden weggegooid.
Indien onder het hierboven getoonde symbool een
chemisch symbool gedrukt staat, geeft dit in overeenstemming met de richtlijn
betreffende batterijen en accu's aan dat deze batterij of accu een zwaar metaal bevat
(Hg = kwik, Cd = cadmium, Pb = lood) waarvan de concentratie de toepasselijke
drempelwaarde in overeenstemming met de genoemde richtlijn overschrijdt.
Dit product dient te worden ingeleverd bij een hiervoor aangewezen inzamelpunt, bijv.
door dit in te leveren bij een hiertoe erkend verkooppunt bij aankoop van een gelijksoortig
product, of bij een officiële inzameldienst voor de recycling van elektrische en
elektronische apparatuur (EEA) en batterijen en accu's. Door de potentieel gevaarlijke
stoffen die gewoonlijk gepaard gaan met EEA, kan onjuiste verwerking van dit type afval
mogelijk nadelige gevolgen hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid.
Uw medewerking bij het op juiste wijze weggooien van dit product draagt bij tot
effectief gebruik van natuurlijke bronnen.
Voor verdere informatie over recycling van dit product kunt u contact opnemen
met uw plaatselijke gemeente, afvaldienst, officiële dienst voor klein chemisch
afval of afvalstortplaats, of kunt u terecht op
www.canon-europe.com/environment
.
(EER: Noorwegen, IJsland en Liechtenstein)
308
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
1. BEWAAR DEZE INSTRUCTIES — Deze handleiding bevat belangrijke
informatie over veiligheid en bedieningsinstructies voor batterijopladers
LC-E6 & LC-E6E.
2. Lees voordat u de oplader in gebruik neemt, eerst alle instructies en
opmerkingen over (1) de oplader, (2) de batterij en (3) het product met
gebruik van de batterij.
3. WAARSCHUWING
Laad alleen batterij LP-E6 op om het risico op letsel
te verkleinen. Andere typen batterijen kunnen barsten wat kan leiden tot
persoonlijk letsel en andere schade.
4. Stel de oplader niet bloot aan regen of sneeuw.
5. Het gebruik van een bevestigd onderdeel dat niet wordt aanbevolen of
verkocht door Canon, kan leiden tot vuur, elektrische schok of persoonlijk
letsel.
6. Trek aan de stekker in plaats van aan het snoer wanneer u de oplader
verwijdert. Dit vermindert het risico op schade aan de elektrische stekker
en het snoer.
7. Zorg dat het snoer zo ligt dat u er niet op loopt, over struikelt of het op een
andere manier schade of stress veroorzaakt.
8. Gebruik de oplader niet indien het snoer of de stekker beschadigd zijn.
Vervang snoer en/of stekker onmiddellijk.
9. Gebruik de oplader niet als er op is geslagen, als de oplader is gevallen of
op andere wijze is beschadigd. Breng de oplader naar een gekwalificeerde
reparateur.
10. Haal de oplader niet uit elkaar. Breng de oplader naar een gekwalificeerde
reparateur indien onderhoud of reparatie nodig is. Onjuiste montage kan
leiden tot elektrische schok of brand.
11. Om het risico op een elektrische schok te verminderen, dient u de oplader
eerst uit het stopcontact te halen voordat u deze probeert te repareren of
schoonmaken.
ONDERHOUDINSTRUCTIES
Tenzij anders vermeld in deze handleiding, zijn er geen onderdelen in de
oplader aanwezig die onderhoud vereisen. Laat onderhoud over aan een
gekwalificeerde reparateur.
VOORZICHTIG
ONTPLOFFINGSGEVAAR ALS DE BATTERIJ WORDT VERVANGEN DOOR
EEN ONJUIST TYPE BATTERIJ.
HOUD U BIJ HET WEGGOOIEN VAN GEBRUIKTE BATTERIJEN AAN DE
LOKALE VOORSCHRIFTEN HIERVOOR.
309
Verkorte softwarehandleiding en
index van de instructiehandleiding
EOS Solution Disk .................................................... 310
De software installeren .....................................311 / 312
EOS Software Instruction Manuals Disk .................. 313
Index..........................................................................314
EOS Solution Disk
(software)
EOS Software
Instruction Manuals
Disk
310
310
EOS Solution Disk
Deze cd bevat de volgende software voor EOS-camera’s.
Communicatiesoftware voor de camera en de computer
Opnamen (foto’s/films) die met de camera zijn gemaakt downloaden
naar uw computer.
De camera instellen vanaf uw computer.
Foto's op afstand maken door de camera op uw computer aan te sluiten.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
Zeer snel opnamen weergeven, bewerken en afdrukken op uw computer.
Opnamen bewerken zonder het origineel te wijzigen.
Geschikt voor de meest uiteenlopende gebruikers, van amateurs tot
professionals. Met name aanbevolen voor gebruikers die hoofdzakelijk
RAW-opnamen maken.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
JPEG-opnamen weergeven, bewerken en afdrukken op uw computer.
Opnamen ordenen en sorteren op opnamedatum of thema.
MOV-films afspelen en bewerken, en filmbeelden omzetten in foto’s.
Aanbevolen voor personen die voor het eerst een digitale camera
gebruiken en amateurfotografen.
Software voor het maken van beeldstijlbestanden
Deze software is bedoeld voor geavanceerde gebruikers die ervaring
hebben met het bewerken van opnamen.
U kunt beeldstijlen aanpassen aan uw eigen specifieke
opnamekenmerken en een origineel beeldstijlbestand maken/opslaan.
C EOS Utility
D Digital Photo Professional
E
ZoomBrowser EX (Windows)/ImageBrowser (Macintosh)
F Picture Style Editor
V
erkorte softwarehandleiding
311
311
Verkorte softwarehandleiding
Compatibele besturingssystemen
1
Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten.
2
Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het cd-romstation.
3
Klik op
[
Easy Installation/Standaardinstallatie
]
om de installatie te starten.
Volg tijdens het resterende deel van de installatie de vensters die
worden weergegeven.
B
Wanneer de installatie is voltooid, verschijnt het venster voor stap
4
.
4
Klik op [Restart/Opnieuw opstarten].
5
Verwijder de cd zodra de computer opnieuw is opgestart.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding (elektronische
handleiding in pdf-indeling) om opnamen van de camera te downloaden.
'WFT Utility' en 'Original Data Security Tools', software voor de
accessoires (apart verkrijgbaar), worden ook geïnstalleerd.
U kunt de software verwijderen als u deze niet nodig hebt.
De software installeren
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt geïnstalleerd.
Anders zal de software niet op de juiste manier worden geïnstalleerd.
Windows 7
Windows Vista Windows XP
312
312
Verkorte softwarehandleiding
Compatibele besturingssystemen
1
Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten.
2
Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het cd-romstation.
Dubbelklik op het bureaublad van uw computer op het cd-
rompictogram en dubbelklik vervolgens op [Canon EOS Digital
Installer/Installatieprogramma Canon EOS Digital].
3
Klik op [Install/Installeren] om de installatie te starten.
Volg tijdens het resterende deel van de installatie de vensters die
worden weergegeven.
Wanneer de installatie is voltooid, verschijnt het venster voor stap
4
.
4
Klik op [Finish/Voltooien].
5
Verwijder de cd.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding (elektronische
handleiding in pdf-indeling) om opnamen van de camera te downloaden.
'WFT Utility', software voor de accessoires (apart verkrijgbaar), wordt ook
geïnstalleerd. U kunt de software verwijderen als u deze niet nodig hebt.
De software installeren
MAC OS X 10.4 - 10.6
313
313
[WINDOWS]
EOS Software Instruction Manuals Disk
Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de cd naar de computer.
1
Plaats de EOS Software Instruction Manuals Disk (cd) in het
cd-romstation van de computer.
2
Open de cd.
Dubbelklik op [My Computer/Deze computer] op het
bureaublad en dubbelklik vervolgens op het cd-romstation
waarin u de cd hebt geplaatst.
Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de
instructiehandleidingen wordt weergegeven.
[MACINTOSH]
EOS Software Instruction Manuals Disk
Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de cd naar de Macintosh.
1
Plaats de EOS Software Instruction Manuals Disk (cd) in het
cd-romstation van uw Macintosh.
2
Open de cd.
Dubbelklik op het pictogram van de cd.
3
Dubbelklik op het bestand START.html.
Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de
instructiehandleidingen wordt weergegeven.
U dient Acrobat Reader (versie 6.0 of hoger) te installeren om de bestanden van de
instructiehandleiding (pdf-indeling) te bekijken. Installeer Adobe Reader als deze
software nog niet op uw computer is geïnstalleerd.
Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Opslaan' van Adobe Reader.
U dient Acrobat Reader (versie 6.0 of hoger) te installeren om de bestanden van de
instructiehandleiding (pdf-indeling) te bekijken. Installeer Adobe Reader als deze
software nog niet op uw Macintosh is geïnstalleerd.
Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Opslaan' van Adobe Reader.
314
1280x720......................................180
1920x1080....................................180
1-beeld AF ......................................76
1e-gordijnsynchronisatie............... 137
2e-gordijnsynchronisatie............... 137
640x480........................................180
9 punts AF automatische selectie
....78
A
A/V OUT ...............................202, 212
Aangepaste bediening ............45, 257
AC-adapterset............................... 272
Adobe RGB...................................110
AE met diafragmavoorkeur ...........116
AE met sluitervoorkeur .................114
AEB.......................................121, 252
AE-programma .............................112
Programmakeuze .....................113
AE-vergrendeling ..........................122
AF .............................................76, 78
Afdrukken......................................235
Afdrukeffecten ..........................240
Afdrukopties (DPOF) ................245
Afstellen.................................... 243
Kantelcorrectie .........................243
Pagina-indeling.........................239
Papierinstellingen .....................239
AF-ON-knop (AF-start) ...................40
AF-punt ...........................................78
Afstandsbediening ........................124
Afstellen (afdrukken).....................243
AI FOCUS (AI Focus AF)................77
AI SERVO (AI Servo AF) ................77
AI Servo AF ..............................56, 77
Audio/video OUT ..................202, 209
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid).........53, 101
Autofocus..................................76, 78
Automatisch ....................................54
Automatisch resetten ................... 107
Automatisch/creatief....................... 59
Automatische selectie (AF) ............ 78
Automatische selectie van AF-punt
..... 78
Automatische weergave............... 207
AV (AE met diafragmavoorkeur)
..... 116
B
B (Bulb) ........................................ 123
Basis+ ...................................... 68, 71
Batterij ................................ 24, 26, 29
Batterijgreep........................... 29, 292
Batterijniveau ................................. 29
Beeld
Snel instellen ............... 44, 67, 200
Beeldstijl................................... 90, 95
Beeldverhouding .......................... 157
Bekijken op tv....................... 202, 209
Belichtingscompensatie ............... 120
Belichtingsniveauverhogingen
...... 252
Belichtingssimulatie...................... 158
Bestandsgrootte ............. 85, 181, 191
Bestandsnaam ............................. 106
Bestandsnummer ......................... 106
Beveiligen (wisbeveiliging) ........... 213
Bewegingsonscherpte.............. 38, 39
Bijsnijden 640x480 ....................... 180
Bracketing ............................ 100, 121
Bulb .............................................. 123
C
w.................................................. 262
C Automatisch/creatief ................ 59
Camera
Bewegingsonscherpte ............. 125
Camera vasthouden .................. 39
Camera-instellingen wissen....... 51
Instellingenscherm................... 266
Cameragebruikersinstelling
...... 22, 262
Index
315
Index
Camera-instellingen wissen............51
Classificatie...................................198
Close-up..........................................64
Contactpunten voor
flitssynchronisatie............................18
Continu..........................................106
Continue opname............................81
Contrast ..........................................92
Copyrightinformatie.......................108
Correctie helderheid randen .........102
Creatieve filters .............................220
D
Datum/tijd........................................30
DC-koppeling ................................272
Deelmeting....................................119
Diavoorstelling ..............................207
Digitale aansluiting........................236
Digitale horizon .............................127
Dioptrische aanpassing...................39
Directe selectie (AF-punt) .............255
DPOF ............................................245
Draadloze afstandsbediening .......126
E
Enkelbeeld ................................61, 81
Extensie ........................................107
Externe Speedlite..........................148
Eye-Fi-kaart ..................................273
Eén punt AF ....................................78
F
FEB ...............................................136
FE-vergrendeling ..........................134
Fijn (opnamekwaliteit) .....................84
Film............................................... 171
AF-modus ........................ 179, 182
Bekijken op tv................... 202, 209
Bestandsgrootte ....................... 181
Bewerken ................................. 206
Eerste/laatste beeld
bewerken ................................. 206
Filmopnameformaat................. 180
Foto-opnamen.......................... 178
Framesnelheid ......................... 180
Geluidsopname........................ 184
Genieten .................................. 202
Handmatige belichting ............. 174
Informatiedisplay...................... 176
Meettimer ................................. 185
Opnametijd............................... 181
Rasterweergave....................... 185
Snel instellen............................ 179
Stille opname ........................... 185
Weergave................................. 204
Filtereffect............................... 93, 220
Firmwareversie............................. 280
Flitsbelichtingscompensatie ......... 132
Flitser
Draadloos................................. 139
Effectief bereik ......................... 131
Externe Speedlite..................... 148
FE-vergrendeling ..................... 134
Flitsbelichtingscompensatie
...... 132
Flitsbesturing............................ 135
Flitser uit .................................... 58
Flitssynchronisatie-
snelheid.................... 130, 149, 253
Manual flash..................... 136, 147
Persoonlijke voorkeuze............ 138
Rode-ogenreductie .................. 131
Sluitersynchronisatie
(1e/2e gordijn).......................... 137
Flitsers van een ander merk......... 149
Flitserschoen ................................ 149
Flitsmodus .................................... 136
316
Index
Focusbevestigingslampje ...............54
Focusinstellingsknop ........34, 80, 167
Focusvergrendeling ........................56
Formatteren .................................... 48
Formatteren (kaart initialiseren)
........48
Foutcodes .....................................291
Framesnelheid ..............................180
Full HD..........................................171
Full High-Definition .......180, 202, 209
G
Gebruikersinstellingen ..................262
Geheugenkaart.........................32, 48
Gemiddeld (opnamekwaliteit)
.....85, 222
Gemiddelde meting met
nadruk op midden.........................119
Gewoon stopcontact .....................272
Groot (opnamekwaliteit)..................85
H
Half indrukken.................................40
Handmatig resetten ......................107
Handmatige belichting ..........118, 174
Handmatige focus...................80, 167
Handmatige selectie (AF) ...............78
HDMI.....................................202, 209
HDMI CEC .................................... 211
Helemaal indrukken ........................40
High-Definition ..............180, 202, 209
Histogram (Helderheid/RGB)........193
Hoge ISO-ruisreductie ..................254
Hoofdinstelwiel................................41
I
ICC-profiel.....................................110
Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) (objectief) ...........38
Indexweergave .............................194
Indexweergave met 4 of
9 opnamen....................................194
Instelwiel
Hoofdinstelwiel........................... 41
Snelinstelwiel ............................. 42
ISO-snelheid .......... 88, 175, 251, 267
Auto ........................................... 89
Instellingsstappen .................... 252
ISO vergroten .......................... 252
J
JPEG.............................................. 84
K
Kaart................................... 15, 32, 48
Formatteren ............................... 48
Kaartwaarschuwing ................... 32
Probleem ............................. 33, 49
Kabel ........................ 3, 202, 209, 292
Kijktijd............................................. 50
Klein (opnamekwaliteit).......... 85, 222
Kleurruimte ................................... 110
Kleurtemperatuur ..................... 96, 98
Kleurtoon........................................ 92
Klok ................................................ 30
Korrelig Z/W ................................. 221
L
Laadprestatie (Batterij) ................. 268
Landschap................................ 63, 90
Lange belichtingstijden................. 123
LCD-paneel .................................... 20
LCD-scherm ............................. 15, 27
Helderheid aanpassen ............. 217
Menuscherm ...................... 46, 278
Opnamen weergeven .............. 189
Scherm met opname-
instellingen............................... 267
Vari-Angle ............................ 27, 57
Lees-/schrijfindicator ...................... 33
Lichte tonen prioriteit............ 183, 255
317
Index
Live view-opnamen .................57, 151
Belichtingssimulatie ..................158
Handmatige focus...............80, 167
Informatiedisplay ......................154
Live-modus (AF) .......................160
Live-modus met
gezichtsherkenning (AF)...........161
Maximumaantal opnamen ........153
Meettimer..................................159
Quick-modus (AF) ....................165
Rasterweergave .......................157
Snel instellen ............................156
Stille opname............................159
M
M (Handmatige belichting) ............118
Map maken/selecteren..................104
Maximale opnamereeks............85, 87
Maximumaantal
opnamen ...........................29, 85, 153
Meervlaks meting..........................119
Meetmethode................................119
Menu ...............................................46
Instellingsprocedure ...................47
Menu-instellingen .....................278
My Menu...................................261
3-pictogram ................................4
MF (Handmatige focus) ..........80, 167
Miniatuureffect ..............................221
Monochroomopname................68, 93
Multifunctionele knop ................43, 78
My Menu .......................................261
N
Nacht portret ...................................66
Namen van onderdelen...................18
Natuurlijk .........................................91
Neutraal ..........................................91
Normaal (opnamekwaliteit) .............84
NTSC ............................180, 212, 280
Nr. .................................................106
O
Objectief ................................... 23, 34
Correctie helderheid
randen...................................... 102
Ontgrendeling ............................ 35
Oculairdop .............................. 23, 124
ONE SHOT (1-beeld AF)................ 76
Ontspan sluiter zonder kaart .......... 32
Ontspanknop .................................. 40
Oogschelp .................................... 124
Opladen.......................................... 24
Oplader........................................... 24
Opname
AF-puntweergave..................... 193
Automatisch roteren................. 218
Automatische weergave........... 207
Bekijken op tv................... 202, 209
Beveiligen ................................ 213
Gewist ...................................... 215
Handmatig roteren ................... 197
Histogram................................. 193
Index ........................................ 194
Opname-informatie .................. 191
Opnamesprong (Door opnamen
navigeren) ................................ 195
Overbelichtings-
waarschuwing .......................... 192
Vergrote weergave................... 196
Verwerking ............................... 219
Weergave................................. 189
Opname via licht of scènetype ....... 71
Opname via sfeerselectie............... 68
Opnamegebied............................... 36
Opname-instellingen,
scherm.................................... 43, 267
Opnamekwaliteit............................. 84
318
Index
Opnamemodus ............................... 22
P (AE-programma) ...................112
AV (AE met
diafragmavoorkeur) .................. 116
B (Bulb) .................................... 123
M (Handmatige belichting) .......118
Tv (AE met sluitervoorkeur)......114
1 (Automatisch)....................... 54
7 (Flitser uit) ............................58
C (Automatisch/creatief) ..........59
2 (Portret) .................................62
3 (Landschap) .........................63
4 (Close-up)..............................64
5 (Sport) ..................................65
6 (Nacht portret) .......................66
k (Filmopnamen) ................... 171
Opnamen maken met de
afstandsbediening.................124, 126
Opnameoverdracht.......................273
Opnamesprong ............................. 195
Opnameverificatiegegevens .........260
Overbelichtingswaarschuwing ......192
P
P (AE-programma)........................ 112
PAL ...............................180, 212, 280
Persoonlijke voorkeuze.................250
Persoonlijke witbalans ....................98
PictBridge ..................................... 235
M-pictogram .................................... 4
Pieptoon........................................278
Pixels .............................................. 84
Portret .......................................62, 90
Print ..............................................235
Programmakeuzewiel ...............22, 41
Q
Q (Snel instellen) ............44, 67, 200
Quick-modus (AF).........................165
R
Rasterweergave ................... 157, 185
RAW ......................................... 84, 86
RAW+JPEG ................................... 84
RAW-beeldverwerking.................. 224
RAW-opnamen met de
camera verwerken........................ 224
Rechtstreeks afdrukken ............... 235
Reiniging ...................................... 229
Riem............................................... 23
Rode-ogenreductie....................... 131
Roteren (opname)........ 197, 218, 243
Ruisreductie
Hoge ISO-snelheid .................. 254
Lange belichtingstijd ................ 254
Ruisreductie lange
belichtingstijd................................ 254
S
Scherpstellen
AF-hulplicht ................................ 79
AF-modus .................................. 76
AF-puntselectie .................. 78, 255
Compositie opnieuw bepalen
...... 56
Handmatige focus.............. 80, 167
Onderwerpen waarop moeilijk kan
worden scherpgesteld........ 80, 164
Onscherp ............... 38, 39, 80, 164
Pieptoon................................... 278
Scherpstellen kruismeting .............. 79
Scherpte......................................... 92
Scherpte-
dieptecontrole............... 117, 155, 156
SDH- en SDXC-kaarten ................. 32
SD-kaart ................................... 32, 48
Sensorreiniging ............................ 229
Sepia (monochroom)................ 68, 93
Simulatie afgeronde
opname ................................ 155, 177
Sluitersynchronisatie .................... 137
319
Index
Snel instellen.....................44, 67, 200
Snelinstelwiel ..................................42
Snoer ........................3, 202, 209, 292
Soft focus ......................................221
Speelgoedcamera-effect ...............221
Spiegel opklappen ................125, 257
Sport ...............................................65
Spotmeting ....................................119
sRGB ............................................110
Statiefbevestigingspunt ...................19
Stille opname ........................159, 185
Stof op opnamen voorkomen........229
Stofwisdata....................................231
Storingen.......................................283
Systeemschema ...........................292
T
Taalselectie .....................................31
Tabel met beschikbare functies.....276
Tonen prioriteit ......................183, 255
Toningeffect (monochroom) ............93
Transportmodus..............................81
Tv (AE met sluitervoork.) ..............114
U
Uitschakelen .............................28, 50
UNLOCK-knop ................................42
USB-aansluiting (digitale)
apparaten......................................236
V
Vari-Angle LCD-scherm ............27, 57
Veiligheidsmaatregelen.................305
Veiligheidsshift ..............................253
Vergrote weergave........167, 196, 225
Verkleind diafragma ......117, 155, 156
Verlichting (LCD-paneel).................43
Verticale opnamen automatisch
roteren...........................................218
Vertraging van 10 sec. of 2 sec.......82
Verzadiging..................................... 92
Videosysteem............... 180, 212, 280
Voeding
Accu-info .................................. 268
Batterijniveau ............................. 29
Maximumaantal
opnamen...................... 29, 85, 153
Opladen ..................................... 24
Stopcontact .............................. 272
Uitschakelen .............................. 50
Volume (filmweergave)................. 205
W
Waarschuwing detailverlies .......... 192
WB.................................................. 96
Weergave ..................................... 189
Weergave met opname-
informatie...................................... 191
Weergave van één opname ......... 190
Wijzig formaat............................... 222
Windfilter ...................................... 185
Wissen (opname) ......................... 215
Witbalans........................................ 96
Bracketing ................................ 100
Correctie .................................... 99
Custom....................................... 97
Persoonlijk ................................. 98
Z
Z/W........................................... 91, 93
Zelfontspanner ......................... 67, 82
Zoeker ............................................ 21
Digitale horizon ........................ 127
Dioptrische aanpassing.............. 39
Zwart-witopname................ 68, 91, 93
INSTRUCTIEHANDLEIDING
De objectieven en accessoires die in deze instructiehandleiding worden
genoemd, zijn in augustus 2010 geactualiseerd. Voor informatie over de
compatibiliteit van de camera met objectieven en accessoires van na deze datum,
kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
CEL-SQ1LA282 © CANON INC. 2012 GEDRUKT IN DE EU
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku,
Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen,
Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over
het dichtstbijzijnde Canon-kantoor
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320

Canon EOS 60D Handleiding

Type
Handleiding