Canon EOS-1D X Handleiding

Type
Handleiding
INSTRUCTIEHANDLEIDING
D
eze handleiding hoort bij de EOS-1D X met firmwareversie 2.0.0
of hoger
De "Verkorte softwarehandleiding" vindt u achter in deze
handleiding
.
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS
CEL-SS4YA284 © CANON INC. 2013 GEDRUKT IN DE EU
De objectieven en accessoires die in deze instructiehandleiding worden
genoemd, zijn in november 2013 geactualiseerd. Voor informatie over de
compatibiliteit van de camera met objectieven en accessoires van na deze datum,
kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over
het dichtstbijzijnde Canon-kantoor
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
2
De EOS-1D X is de hoogwaardige, krachtige digitale spiegelreflexcamera met
een full-frame CMOS-sensor (circa 36 x 24 mm) met circa 18,1 effectieve
megapixels, Dual DIGIC 5+ processoren, een standaard ISO-snelheidsbereik
van ISO 100 - 51200, circa 100% zoekerdekking, 61 snelle, uiterst
nauwkeurige AF-punten, snelle continu-opnamen met circa 12 beelden per
seconde, een RGB-lichtmeetsensor, een 8,1-cm (3,2-inch) LCD-scherm,
Live view-fotostand en Full HD-filmopnamen (Full High-Definition).
De camera reageert zeer snel op alle opnamesituaties, bevat tal van functies
voor veeleisende opnamen, is zelfs onder de moeilijkste omstandigheden
zeer betrouwbaar en kan worden gecombineerd met allerhande accessoires
om het scala aan opnamemogelijkheden nog verder uit te breiden.
Raadpleeg deze handleiding tijdens het gebruik om nog
verder vertrouwd te raken met de camera
Met een digitale camera kunt u de opname die u hebt gemaakt direct
bekijken. Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding
doorneemt en bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen.
Lees eerst de 'Veiligheidsmaatregelen' (pag. 413 en 414) en 'Tips en
waarschuwingen voor het gebruik' (pag. 14 en 15) om mislukte foto's en
ongelukken te voorkomen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of deze goed zijn
vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart gebreken vertoont en de
opnamen niet kunnen worden vastgelegd of naar een computer worden
gedownload, is Canon niet verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen van mensen en bepaalde onderwerpen anders dan voor
privégebruik. Ook kan het maken van opnamen van bepaalde openbare
optredens, exposities en dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
CF-kaart
Wanneer in deze handleiding de term 'kaart' wordt gebruikt, wordt
daarmee een CF-kaart bedoeld. Er wordt geen CF-kaart (voor het
opslaan van opnamen) meegeleverd met de camera. Deze dient u
apart aan te schaffen.
Inleiding
3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de
camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt.
* Bevestig de oogschelp Eg op het zoekeroculair.
* Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Controlelijst onderdelen
Batterij
LP-E4N
(met beschermdeksel)
Batterijoplader
LC-E4N
(met beschermdeksels)
Interfacekabel
IFC-200U
Stereo-AV-kabel
AVC-D
C400ST
EOS Solution Disk
(software)
EOS Software Instruction
Manuals Disk
(1) Instructiehandleiding voor
de camera (dit document)
(2) Beknopte
gebruikershandleiding
Camera
(met cameradop en kapje
voor het batterijcompartiment)
EOS Software Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
(1) (2)
Brede draagriem L7
Oogschelp Eg
Kabelbescherming
EOS Wired LAN
Instruction Manuals Disk
CEL-XXX XXX
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
Wired-LAN
Raadpleeg de afzonderlijke Wired-LAN Instructiehandleiding op de EOS Wired LAN Instruction
Manuals Disk voor de instelling van een bekabeld LAN met de Ethernet RJ-45-terminal (pag. 21).
EOS Software Instruction Manuals Disk
De software-instructiehandleidingen staan als pdf-bestanden op
de cd-rom. Zie pagina 417 voor instructies over het gebruik van de
EOS Software Instruction Manuals Disk.
EOS Software Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
4
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het hoofdinstelwiel.
<5> : Het snelinstelwiel.
<9> : De multifunctionele knop.
<0> : De instelknop.
0, 9, 7, 8 : Hiermee wordt aangeduid dat de desbetreffende
functie 4, 6, 10 of 16 seconden actief blijft. nadat
u de knop loslaat.
* De pictogrammen en markeringen in deze handleiding die verwijzen naar
knoppen, instelwielen en instellingen op de camera, komen overeen met
de pictogrammen en markeringen op de camera en het LCD-scherm.
3 :
Hiermee wordt verwezen naar een functie die u kunt wijzigen
door op de knop <
M
> te drukken en de instelling te wijzigen.
(pag. **)
: Referentiepaginanummers voor meer informatie.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
: Tips of advies voor betere opnamen.
: Advies voor het oplossen van problemen.
Basisveronderstellingen
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven,
wordt ervan uitgegaan dat de aan-uitschakelaar al is ingesteld op
<1> (pag. 38).
Er wordt aangenomen dat alle menu-instellingen en persoonlijke
voorkeuzen op de standaardinstellingen zijn ingesteld.
Als voorbeeld is er in de handleiding een EF50mm f/1.4 USM-
objectief op de camera bevestigd.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
5
Hoofdstukken
Inleiding
2
Aan de slag
29
De AF- en transportmodi instellen
65
Opname-instellingen
119
Belichting
169
Opnamen maken met de flitser
195
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live view-opnamen)
205
Filmopnamen
225
Opnamen weergeven
251
Opnamen naverwerken
291
Sensorreiniging
299
Opnamen afdrukken en overbrengen naar een computer
305
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
323
Referentie
365
Verkorte softwarehandleiding
417
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
6
1
Inleiding 2
Controlelijst onderdelen ................................................................... 3
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
........... 4
Hoofdstukken .................................................................................. 5
Functie-index ................................................................................. 12
Tips en waarschuwingen voor het gebruik .................................... 14
Verkorte handleiding ..................................................................... 16
Namen van onderdelen ................................................................. 18
Aan de slag 29
De batterij opladen ........................................................................ 30
De batterij plaatsen en verwijderen ............................................... 34
De kaart plaatsen en verwijderen .................................................. 35
De camera inschakelen ................................................................. 38
De datum, tijd en tijdzone instellen ................................................ 40
De interfacetaal selecteren ............................................................ 42
Een objectief bevestigen en verwijderen ....................................... 43
Basisbediening .............................................................................. 45
Q Snel instellen voor opnamefuncties ......................................... 51
3 Menugebruik ........................................................................ 53
Voordat u begint ............................................................................ 55
De kaart formatteren.................................................................... 55
De uitschakeltijd/automatisch uitschakelen instellen .................. 57
De kijktijd instellen ...................................................................... 57
De standaardinstellingen van de camera herstellen ................... 58
Het raster en de digitale horizon weergeven ................................. 61
Uitleg ......................................................................................... 63
Inhoud
7
Inhoud
3
2
De AF- en transportmodi instellen 65
2: De AF-modus selecteren .......................................................66
S Het AF-gebied selecteren ........................................................69
AF-gebiedselectiemodi ..................................................................73
De AF-sensor .................................................................................76
Objectieven en bruikbare AF-punten .............................................77
AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren ............85
AF-functies aanpassen ..................................................................94
Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling ....... 107
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld ................113
MF: handmatige focus ............................................................... 114
R: De transportmodus selecteren ..........................................115
j De zelfontspanner gebruiken ..................................................117
Opname-instellingen 119
Kaart selecteren voor opname en weergave ...............................120
De opnamekwaliteit instellen .......................................................123
i: De ISO-snelheid instellen ................................................... 130
Een beeldstijl selecteren ..............................................................135
Een beeldstijl aanpassen .............................................................138
Een beeldstijl vastleggen .............................................................141
B: De witbalans instellen .........................................................143
O Handmatige witbalans ...........................................................144
P De kleurtemperatuur instellen ...............................................149
u Witbalanscorrectie ..................................................................150
De helderheid en het contrast automatisch corrigeren .................152
Instellingen voor ruisreductie .......................................................153
Lichte tonen prioriteit ....................................................................156
Correctie helderheid randen/chromatische correctie ...................157
8
Inhoud
4
5
6
Een map maken en selecteren .................................................... 160
De bestandsnaam wijzigen ......................................................... 162
Methoden voor bestandsnummering ........................................... 164
Copyrightinformatie instellen ....................................................... 166
De kleurruimte instellen ............................................................... 168
Belichting 169
d: AE-programma ....................................................................... 170
s: AE met sluiterprioriteit .......................................................... 173
f: AE met diafragmaprioriteit ................................................... 175
Scherptedieptecontrole ............................................................. 176
a: Handmatige belichting .......................................................... 177
q De meetmethode selecteren ................................................. 179
O Belichtingscompensatie instellen ........................................... 181
h Reeksopnamen met automatische belichting (AEB) ............. 182
A AE-vergrendeling ................................................................... 183
Bulb-belichting ............................................................................. 184
P Meerdere opnames ............................................................... 186
2 Spiegel opklappen ................................................................ 193
Opnamen maken met de flitser 195
D Flitsfotografie ........................................................................... 196
De flitser instellen ........................................................................ 199
Opnamen maken met het LCD-scherm (Live view-opnamen)
205
A Live view-opnamen: voorbereiding ....................................... 206
A Opnamen maken met het LCD-scherm ................................ 207
Instellingen voor de opnamefunctie ............................................. 211
Menufunctie-instellingen .............................................................. 212
9
Inhoud
7
8
Automatisch scherpstellen ...........................................................215
Handmatig scherpstellen .............................................................222
Filmopnamen 225
k Filmopnamen voorbereiden ...................................................226
k Filmopnamen .........................................................................227
Opnamen maken met automatische belichting .........................227
Shutter priority AE .....................................................................228
Aperture priority AE ...................................................................229
Opnamen maken met handmatige belichting ............................ 231
Foto's maken .............................................................................236
Instellingen voor de opnamefunctie .............................................238
Het filmopnameformaat instellen .................................................239
De geluidsopname instellen.......................................................... 242
Stille bediening .............................................................................244
De tijdcode instellen .....................................................................245
Menufunctie-instellingen ..............................................................247
Opnamen weergeven 251
x Opnamen weergeven ............................................................252
B: Weergave met opname-informatie .....................................254
HI Snel opnamen zoeken .......................................................257
u Vergrote weergave .................................................................259
b De opname draaien ................................................................261
Classificaties instellen ..................................................................262
Q Snel instellen tijdens weergave ..............................................264
k Genieten van films .................................................................266
k Films afspelen ........................................................................268
X De eerste en laatste beelden van de film bewerken ...............270
Diavoorstelling (automatische weergave) ....................................272
10
Inhoud
12
11
10
9
Opnamen op de tv bekijken ......................................................... 275
J Opnamen beveiligen .............................................................. 279
K Spraakmemo's opnemen en afspelen ..................................... 281
a Opnamen kopiëren ................................................................ 283
L Opnamen wissen .................................................................... 286
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen
.......... 288
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen ....................... 288
Verticale opnamen automatisch roteren ................................... 289
Opnamen naverwerken 291
R RAW-opnamen met de camera verwerken ......................... 292
S Wijzig formaat ........................................................................ 297
Sensorreiniging 299
f Automatische sensorreiniging .............................................. 300
Stofwisdata toevoegen ................................................................ 301
Handmatige sensorreiniging ........................................................ 303
Opnamen afdrukken en overbrengen naar een computer 305
Het afdrukken voorbereiden ........................................................ 306
wAfdrukken ............................................................................... 308
De opname bijsnijden ............................................................... 313
W Digital Print Order Format (DPOF) ........................................ 315
W Rechtstreeks afdrukken met DPOF ....................................... 318
d Opnamen overbrengen naar een computer ......................... 319
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 323
Persoonlijke voorkeuzen ............................................................. 324
11
Inhoud
13
14
Persoonlijke voorkeuze-instellingen .............................................326
C.Fn1: Exposure (Belichting) ....................................................326
C.Fn2: Exposure (Belichting) ....................................................330
C.Fn3: Drive (Transport) ...........................................................333
C.Fn4: Display/Operation (Weergave/bediening) ......................334
C.Fn5: Operation (Bediening) ...................................................336
C.Fn6: Others (Overig) ..............................................................339
85: Aangepaste bediening ........................................................343
My Menu vastleggen ....................................................................357
Camera-instellingen opslaan en laden .........................................358
w: Aangepaste opnamemodi instellen ........................................ 361
Referentie 365
Beschikbare functies per opnamemodus .....................................366
Systeemoverzicht .........................................................................368
B-knopfuncties ........................................................................370
De batterijgegevens controleren ..................................................372
Een gewoon stopcontact gebruiken .............................................373
De batterij voor datum/tijd vervangen ..........................................374
Menu-instellingen .........................................................................375
Problemen oplossen ....................................................................384
Weergave systeemstatus .............................................................398
Foutcodes ....................................................................................401
Specificaties .................................................................................402
Veiligheidsmaatregelen................................................................. 413
Verkorte softwarehandleiding 417
Verkorte softwarehandleiding ...................................................... 418
Index ............................................................................................423
12
Voeding
De batterij opladen Î
pag. 30
Batterijniveau Î
pag. 39
Batterijgegevenscontrole
Î
pag. 372
Stopcontact Î
pag. 373
Automatisch uitschakelen
Î
pag. 57
Kaart
Formatteren Î
pag. 55
Kaart selecteren Î
pag. 120
Sluiter ontspannen zonder kaart
Î
pag. 36
Objectief
Bevestigen/verwijderen
Î
pag. 43
Basisinstellingen
Taal Î
pag. 42
Datum/tijd/zone Î
pag. 40
Pieptoon Î
pag. 376
Copyrightinformatie Î
pag. 166
Wis alle camera-instellingen
Î
pag. 58
Zoeker
Dioptrische aanpassing
Î
pag. 45
Oculairafsluiter Î
pag. 185
Rasterweergave Î
pag. 61
Digitale horizon Î
pag. 61
Matglas Î
pag. 334
LCD-scherm
De helderheid van het scherm aanpassen
Î
pag. 288
Digitale horizon Î
pag. 62
Uitleg Î
pag. 63
AF
AF-modus Î
pag. 66
AF-gebiedselectiemodus
Î
pag. 69
AF-puntselectie Î
pag. 71
AI Servo AF-kenmerken
Î
pag. 85
Automatische AF-puntselectie:
EOS iTR AF
Î
pag. 97
Persoonlijke AF-voorkeuzen
Î
pag. 94
AF-fijnafstelling Î
pag. 107
Handmatig scherpstellen
Î
pag. 114
Lichtmeting
Meetmethode Î
pag. 179
Multi-spotmeting Î
pag. 180
Transport
Transportmodus Î
pag. 115
Zelfontspanner Î
pag. 117
Maximale opnamereeks
Î
pag. 128
Opnamen vastleggen
Opnamefunctie Î
pag. 120
Een map maken/selecteren
Î
pag. 160
Bestandsnaam Î
pag. 162
Bestandsnummering Î
pag. 164
Opnamekwaliteit
Beeldformaat Î
pag. 123
JPEG-kwaliteit (compressie)
Î
pag. 129
ISO-snelheid Î
pag. 130
Beeldstijl Î
pag. 135
Witbalans Î
pag. 143
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
Î
pag. 152
Ruisreductie voor hoge ISO-snelheden
Î
pag. 153
Ruisreductie voor lange belichtingstijden
Î
pag. 154
Lichte tonen prioriteit Î
pag. 156
Correctie helderheid randen
Î
pag. 157
Correctie chromatische afwijking
Î
pag. 158
Kleurruimte Î
pag. 168
Functie-index
13
Functie-index
Opnamen maken
Opnamemodus Î
pag. 24
Meerdere opnamen Î
pag. 186
Spiegel opklappen Î
pag. 193
Scherptedieptecontrole
Î
pag. 176
Afstandsbediening Î
pag. 185
Snel instellen Î
pag. 51
Aanpassing van de belichting
Belichtingscompensatie
Î
pag. 181
AEB Î
pag. 182
AE-vergrendeling Î
pag. 183
Veiligheidsshift Î
pag. 329
Flitser
Externe flitser Î
pag. 195
Instellingen voor
externe flitser Î
pag. 199
Persoonlijke voorkeuzen
externe Speedlite Î
pag. 204
Live view-opnamen
Live view-opnamen maken
Î
pag. 205
Scherpstellen Î
pag. 215
Filmopnamen
Filmopnamen Î
pag. 225
Filmopnameformaat Î
pag. 239
Geluidsopname Î
pag. 242
Tijdcode Î
pag. 245
Foto's maken Î
pag. 236
Weergave
Kijktijd Î
pag. 57
Weergave van één opname
Î
pag. 252
Weergave met opname-informatie
Î
pag. 254
Indexweergave Î
pag. 257
Door beelden navigeren (opnamesprong)
Î
pag. 258
Vergrote weergave Î
pag. 259
Opnamen roteren Î
pag. 261
Classificatie Î
pag. 262
Filmweergave Î
pag. 268
Diavoorstelling Î
pag. 272
Opnamen op de tv bekijken
Î
pag. 275
Beveiligen Î
pag. 279
Spraakmemo Î
pag. 281
Kopiëren Î
pag. 283
Wissen Î
pag. 286
Opnamen bewerken
RAW-beeldverwerking Î
pag. 292
Wijzig formaat Î
pag. 297
Opnamen afdrukken en overbrengen
PictBridge Î
pag. 306
Afdrukopties (DPOF) Î
pag. 315
Opnameoverdracht Î
pag. 319
Wired-LAN
Wired-LANÎ Wired-LAN cd-rom
Aanpassen
P
ersoonlijke voorkeuzen (C.Fn)
Î
pag. 324
Aangepaste bediening Î
pag. 343
My Menu Î
pag. 357
Camera-instellingen opslaan
Î
pag. 358
Aangepaste opnamemodus
Î
pag. 361
Sensorreiniging en stof verwijderen
Sensorreiniging Î
pag. 300
Stofwisdata toevoegen Î
pag. 301
Fout- en waarschuwingsberichten
Weergave systeemstatus
Î
pag. 398
14
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera
per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een droge doek als
er waterspatten op de camera zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon
met een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische velden,
zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens uit de buurt van
apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote antennes. Sterke magnetische
velden kunnen storingen veroorzaken en opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die
in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer nooit de
camera te demonteren of zelf reparaties of onderhoud uit te voeren.
Blokkeer de spiegelwerking niet met uw vinger of een ander object. Dit kan
een defect veroorzaken.
Gebruik een blaasbuisje om stof van de lens, zoeker, reflexspiegel of het matglas te
blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten
om de camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van
hardnekkig vuil contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving terechtkomt, kan zich
condens vormen op de camera en op de inwendige delen. Voorkom condensvorming
door de camera eerst in een afgesloten plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de
camera is aangepast aan de hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt u beschadiging
van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert u het objectief, de kaart en de
batterij uit de camera. Wacht tot de condens is verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u deze gedurende langere tijd niet gaat gebruiken.
Ook als de camera is opgeborgen, moet u de sluiter zo nu en dan enkele
malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar bijtende chemicaliën worden gebruikt,
zoals een donkere kamer of een laboratorium.
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de camera weer
gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt en opnamen wilt gaan
maken van een belangrijke gebeurtenis, is het raadzaam de camera te laten controleren
door uw Canon-dealer of zelf te controleren of de camera goed functioneert.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
15
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-paneel en LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en
meer dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01%
resterende pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben altijd
dezelfde kleur, bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode pixels
zijn ook niet van invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden en
zijn er restanten van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een tijdelijk
effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren of er
zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het scherm weer normaal.
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen
druk op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en
trillingen.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met sterke
magnetische velden zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen
met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Objectief
Nadat u het objectief hebt losgedraaid van de camera,
bevestigt u de lensdoppen en plaatst u het objectief met
de achterkant naar boven om krassen op het
lensoppervlak en de elektrische contactpunten te
voorkomen.
Waarschuwingen bij langdurig gebruik
Als u lange tijd achtereen continu-opnamen, Live view-opnamen of filmopnamen
maakt, kan de camera heet worden. Dit is geen defect. Het langdurig
vasthouden van een hete camera kan echter wel een lichte verbranding van de
huid veroorzaken.
Contact-
punten
16
Verkorte handleiding
1
Plaats de batterij (pag. 34).
Ga voor meer informatie over het
opladen van de batterij naar
pagina 30.
2
Plaat een kaart (pag. 35).
Er kunnen twee kaarten worden
geplaatst.
3
Bevestig het objectief (pag. 43).
Zorg ervoor dat de rode punten zich
op één lijn bevinden.
4
Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <f> (pag. 43).
5
Zet de aan-uitschakelaar op
<1> (pag. 38).
17
Verkorte handleiding
6
Stel de opnamemodus in op
<d> (pag. 170).
Druk op de knop <W>.
Kijk op het LCD-paneel aan de
bovenzijde en draai het instelwiel
<6/5> om <d> te selecteren.
7
Stel scherp op het onderwerp
(pag. 46).
Kijk door de zoeker en richt het midden
van de zoeker op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de
camera stelt vervolgens scherp op
het onderwerp.
8
Maak de opname (pag. 46).
Druk de ontspanknop helemaal in
om een opname te maken.
9
Bekijk de opname (pag. 57).
De opname wordt 2 seconden lang
op het LCD-scherm weergegeven.
Druk op de knop <
x
> om de opname
nogmaals weer te geven (pag. 252).
Zie 'Live view-opnamen' (pag. 205) voor het maken van opnamen
terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
Zie 'Opnamen weergeven' (pag. 252) voor het bekijken van de
opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar 'Opnamen wissen' (pag. 286).
18
Namen van onderdelen
Lampje van de zelfontspanner
(pag. 117)
Contactpunten (pag. 15)
Objectief-
bevestiging
Objectief-
vergrendelingsstift
Greep
Hoofdinstelwiel bij verticale
opnamen (pag. 49, 47)
Multifunctieknop 2 bij verticale
opnamen (pag. 49, 345)
Ontspanknop bij verticale
opnamen (pag. 49, 46)
Knop voor scherptedieptecontrole
(pag. 176)
Knop voor scherptedieptecontrole
bij verticale opnamen (pag. 49, 176)
Objectief-
ontgrendelings-
knop (pag. 44)
Objectiefbevestigingsmarkering (pag. 43) Spiegel (pag. 193, 303)
Microfoon voor films
(pag. 242)
Bevestigingspunt handriem
(pag. 368)
Cameranummer
Statiefbevestigingspunt
<B>
AF-gebiedselectiemodus/
multifunctieknop/multi-spotmeting-
knop bij verticale opnamen
(pag. 49, 70/196/180)
Aan-uitschakelaar bij
verticale opnamen (pag. 49)
Ontspanknop (pag. 46)
Multifunctieknop 2 (pag. 345)
Cameradop (pag. 43)
19
Namen van onderdelen
Contactpunten voor
flitssynchronisatie
Flitserschoen
<6>
Hoofdinstelwiel
(pag. 47)
<O> Knop voor belichtings-
compensatie/diafragma
(pag. 181/177)
<B> Knop voor witbalansselectie
(pag. 143)
<U> Knop LCD-paneelverlichting
(pag. 50)
<i> Knop voor
ISO-snelheid (pag. 130)
Ring voor
draagriem
(pag. 29)
Aan-uitschakelaar voor
multifunctievergrendeling (pag. 38/50)
Touch pad (pag. 48)
<5>
Snelinstelwiel
(pag. 48)
<9>
Multifunctionele
knop (pag. 49)
<9> Multifunctionele
knop bij verticale
opnamen (pag. 49)
<p> AF-startknop bij verticale
opnamen (pag. 46, 49, 67, 68, 208, 234)
<S> AF-puntselectieknop
bij verticale opnamen
(pag. 49, 70, 71)
<A>
AE-vergrendelknop
bij verticale opnamen
(pag. 49, 183)
<0> Instelknop
(pag. 53)
Oogschelp
(pag. 45)
LCD-scherm
(pag. 288)
<Q> Knop Snel instellen
(pag. 51)
<B> AF-gebiedselectie-
modus/multifunctieknop/
multi-spotmetingknop bij
verticale opnamen
(pag. 70/196/180)
20
Namen van onderdelen
<Q> Knop voor
lichtmeetmethode/
flitsbelichtingscompensatie
(pag. 179/196)
<W>
Knop voor
selectie opnamemodus
(pag. 170, 207, 227, 228)
<
o
>
Knop voor selectie
AF-modus/transport-
modus (pag. 66/115)
<h>
Knop voor AEB-
instelling (pag. 182)
Batterijontgrendel-
knop (pag. 34, 373)
Batterij (pag. 30, 34)
Luidspreker
(pag. 268, 282)
<V> Scherpstelvlakmarkering
LCD-paneel aan de bovenzijde
(pag. 24, 25)
<A> Knop voor Live view-/
filmopnamen (pag. 206/226)
<p>
AF-startknop
(pag. 46, 67, 68, 208, 234)
<A> Knop voor
AE-vergrendeling
(pag. 183)
<S>
Knop voor
AF-puntselectie
(pag. 70, 71)
Hendel
oculairafsluiter
(pag. 185)
Zoekeroculair
Knop voor dioptrische aanpassing (pag. 45)
Bevestigings-
punt systeem-
uitbreiding
Klepje batterijcompartiment
(pag. 34)
LCD-paneel aan de achterzijde (pag. 26)
21
Namen van onderdelen
   
* Instructies voor het gebruik van de kabelbescherming staan op pagina 365.
Ring voor draagriem
(pag. 29)
<M> Menuknop
(pag. 53)
Aansluitingen-
klepje
<x> Weergave-
knop (pag. 252)
<H> Selectieknop
kaart/beeldformaat
(pag. 122/123)
<Y>
Netwerk-
lampje
(9 Wired-
LAN cd-rom)
<L> Wisknop (pag. 286)
<B> Info-knop (pag. 209, 233, 252, 254, 370)
Kaartsleuf 2 (pag. 35)
Kaartsleuf 1 (pag. 35)
Klepje kaartsleuf
(pag. 35)
Uitwerpknop
kaart 1
(pag. 37)
Uitwerpknop
kaart 2
(pag. 37)
Lees-/schrijf-
indicator (pag. 37)
Ontgrendelknop
kaartsleufklep (pag. 35)
<J/K> Knop voor beveiliging/
spraakmemo (pag. 279/281)
Microfoon voor spraakmemo's
(pag. 281)
<F> Aansluiting afstands-
bediening (type N3) (pag. 185)
<D> Pc-aansluiting (pag. 197)
<Y> IN-aansluiting externe
microfoon (pag. 243)
<q/C>
Aansluiting audio/video OUT/
digitaal (pag. 278/306, 319)
<
Z> HDMI mini OUT-
aansluiting (pag. 275)
<F>
Ethernet RJ-45-aansluiting
(
9
Wired-LAN cd-rom)
<u> Knop voor index/
vergroten/verkleinen
(pag. 257/259)
Systeemuitbreidingsaansluiting
22
Namen van onderdelen
Zoekerinformatie
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Spotmetingscirkel (pag. 179)
Matglas (pag. 334)
Raster
(pag. 61)
Gebied AF-kader (pag. 70)
<S> Eén punt AF
<O> Spot-AF
(één punt)
(pag. 73)
Indicator
belichtingsniveau
Max. opnamereeks
(pag. 128)
Resterend aantal
opnamen (pag. 188)
<p> JPEG-
pictogram
(pag. 127)
<1> RAW-
pictogram
(pag. 127)
<z> Batterijniveau (pag. 39)
<i> Indicator AF-status (pag. 68)
Standaardbelichtingsindex
Belichtingsniveauschaal
: 1 stop
: 1/3 stop
Overbelichting
Flitsoverbelichting
Belichtingsniveau
Flitsbelichtingsniveau
Flitsonderbelichting
Onderbelichting
23
Namen van onderdelen
<A>
AE-vergrendeling (pag. 183)
AEB wordt uitgevoerd (pag. 182)
Multi-spotmeting (pag. 180)
<D> Flitser gereed (pag. 196)
Waarschuwing voor onjuiste
FE-vergrendeling
<q> Meetmethode (pag. 179)
Opnamemodus
<d> FE-vergrendeling (pag. 196)
FEB wordt uitgevoerd (pag. 203)
<e>
Hi-speed synchronisatie (pag. 202)
Sluitertijd (pag. 173)
Bulb (buLb) (pag. 184)
FE-vergrendeling
Bezig (buSY)
Waarschuwing multifunctievergrendeling (L)
Diafragma (pag. 175)
<y> Belichtingscompensatie (pag. 181)
Flitsbelichtingscompensatie
(pag. 196)
<u> Witbalanscorrectie (pag. 150)
<g> ISO-
snelheid (pag. 130)
<o> Focusbevestigings-
lampje (pag. 170)
<A> Lichte tonen prioriteit
(pag. 156)
ISO-snelheid (pag. 130)
Resterende opnamen, waarschuwing
volle kaart (Full)
AF-puntselectie
( AF, SEL [ ], SEL AF)
AF-puntregistratie
( HP, SEL [ ], SEL HP)
Kaartwaarschuwing
(Card 1/2/1.2)
[ ]
--
--
[ ]
--
--
<e> Indicator AF-status
(pag. 106)
24
Namen van onderdelen
LCD-paneel aan de bovenzijde
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Diafragma
Aantal reeksopnamen met
automatische belichting
Verwerving stofwisdata (
- -
)
Opnamemodus
d : AE-programma (pag. 170)
f : AE met diafragmaprioriteit
(pag. 175)
a : Handmatige belichting
(pag. 177)
s : AE met sluiterprioriteit
(pag. 173)
w : Aangepaste opname-
modus (pag. 361)
AF-modus (pag. 66)
X : 1-beeld AF
Z : AI Servo AF
Maximumaantal opnamen
Timer zelfontspanner
Bulb-belichtingstijd (uur)
Handmatige witbalans,
verwervingsweergave ([ * ])
Waarschuwing volle
kaart (Full)
Waarschuwing kaartfout (Err)
Foutnummer
Resterende opnamen
Sluitertijd
Bulb (buLb)
Bulb-belichtingstijd (min.:sec.)
FE-vergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Waarschuwing multifunctie-
vergrendeling (L)
Waarschuwing geen kaart (Card)
Foutcode (Err)
Reiniging beeldsensor (CLn)
ISO snelheid
Kleurtemperatuur
Nummer handmatige witbalans
Persoonlijke witbalans
Verwerving stofwisdata (
----
)
AF-puntselectie
( AF, SEL [ ], SEL AF)
AF-puntregistratie
( HP, SEL [ ], SEL HP)
Kaartwaarschuwing (Card 1/2/1.2)
[ ]
--
--
[ ]
--
--
<g> ISO-snelheid (pag. 130)
<A> Lichte tonen prioriteit
(pag. 156)
25
Namen van onderdelen
Meetmethode (pag. 179)
q Meervlaksmeting
w Deelmeting
r Spotmeting
e Centrum gewogen gemiddelde
<y> Flitsbelichtings-
compensatie (pag. 196)
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscompensatie (pag. 178, 181)
AEB-bereik (pag. 182)
Waarde flitsbelichtingscompensatie (pag. 196)
Transportmodus (pag. 115)
u Enkelbeeld
o Hoge snelheid
continu-opname
p Lage snelheid
continu-opname
k Zelfontspanner: 10 sec.
l Zelfontspanner: 2 sec.
6
Enkelbeeld: Stille opname
K Superhoge snelheid
continu-opname
Batterijniveau (pag. 39)
<2> Spiegel opklappen
(pag. 193)
<h> AEB (pag. 182)
<P> Meerdere
opnames (pag. 186)
<N> Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) (pag. 152)
Witbalans (pag. 143)
Q Auto
W Daglicht
E Schaduw
R Bewolkt
Y Kunstlicht
U Wit TL licht
I Flitser
O Custom
P Kleurtemp.
<0> Monochroomopnamen
(pag. 136)
<u> Witbalanscorrectie (pag. 150)
26
Namen van onderdelen
LCD-paneel aan de achterzijde
*1 :
dit pictogram wordt weergegeven wanneer de GPS-ontvanger GP-E1/GP-E2
op de camera is bevestigd of wanneer een in de handel verkrijgbaar Bluetooth
GPS-apparaat aan de Wireless File Transmitter WFT-E6 is gekoppeld.
*2 :
dit pictogram wordt weergegeven wanneer er een in de handel verkrijgbaar
Bluetooth GPS-apparaat aan de Wireless File Transmitter WFT-E6 is gekoppeld.
*3 : dit pictogram wordt weergegeven wanneer de camera met een bekabeld
LAN is verbonden.
*4 : dit pictogram wordt weergegeven wanneer de camera op een computer of
PictBridge-printer is aangesloten.
*5 : dit pictogram wordt weergegeven wanneer de camera met een draadloos
LAN is verbonden via Wireless File Transmitter WFT-E6.
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
<J> Selectiepictogram
kaart 1 (pag. 36)
<J> Selectiepictogram
kaart 2 (pag. 36)
Mapnummer (pag. 160)
<g> Kaart 2-indicator
(pag. 36)
<f> Kaart 1-indicator
(pag. 36)
Bestandsnummer
(pag. 164)
<J>
Pictogram
gegevensoverdracht
*
4
Beeldformaat (pag. 123)
3 Groot
4 Middelgroot1
5 Middelgroot2
6 Klein
1 RAW
41 Middelgroot RAW
61 Klein RAW
<r>
Aansluiting voor GPS-apparaat*
1
Filmopnameformaat (pag. 239)
L : Full HD-opnamekwaliteit
(High-Definition)
K : HD-opnamekwaliteit
(High-Definition)
J : SD-opnamekwaliteit
(Standard Definition)
<F> Wired-LAN-
verbinding*
3
<s> Bluetooth-verbinding*
2
<D> Draadloos
LAN-verbinding*
5
27
Namen van onderdelen
Batterij LP-E4N
Beschermdeksel
Batterijontgrendelknop
Contact-
punten
Ontgrendelknop
28
Namen van onderdelen
Batterijoplader LC-E4N
Oplader voor batterij LP-E4N (pag. 30).
Aansluiting voor auto-oplaadkabel
Knop voor kalibratie/controleren
resterende gebruiksduur
Oplaadlampje
Indicator voor batterijniveau/kalibratiestatus (ontladen)
lampje resterende gebruiksduur
Batterij-
compartiment
Netsnoeraansluiting
Netsnoer
Beschermklepjes (2)
De oplader kan ook batterij LP-E4 opladen.
29
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen en
de basisbediening van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Haal het uiteinde van de riem van onderaf door de
draagriemring. Haal het uiteinde daarna door de gesp van de
riem zoals afgebeeld in de illustratie. Trek de riem strak en
zorg ervoor dat deze goed vastzit in de gesp.
30
1
Sluit de oplader aan op een
stopcontact.
Sluit de stekker aan op een
stopcontact en het netsnoer op de
oplader.
Wanneer er geen batterij is geplaatst,
zijn alle lampjes uit.
2
Verwijder de beschermdeksels.
Verwijder het beschermdeksel van de
oplader (meegeleverd) en dat van de
batterij (meegeleverd), zoals in de
illustratie is aangegeven.
3
Laad de batterij op.
Schuif de batterij in de sleuf van de
oplader, zoals aangegeven door de
pijl, en zorg ervoor dat de batterij
stevig vastzit.
U kunt de batterij in sleuf A of B plaatsen.
X De batterij begint met opladen en het
groene statuslampje gaat knipperen.
X Wanneer de batterij volledig is
opgeladen, branden alle laadniveau-
indicators (50%/80%/100%).
Het duurt circa 130 minuten voor de LP-E4N en circa 120 minuten voor
de LP-E4 om een helemaal lege batterij volledig op te laden bij 23 °C.
Hoe lang het duurt om de batterij op te laden, is afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en de resterende capaciteit van de batterij.
De batterij opladen
De LC-E4N-oplader kan geen andere batterijen opladen dan de batterij
LP-E4N/LP-E4.
Afhankelijk van de status van de batterij kan het zijn dat de lading niet de
100% bereikt.
31
De batterij opladen
Bij aankoop is de batterij niet volledig opgeladen.
Laad de batterij voor gebruik op.
Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op de dag
dat u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen batterij geleidelijk aan leeg.
Verwijder de batterij na het opladen en haal de batterijoplader uit het stopcontact.
Bevestig de meegeleverde beschermdeksels wanneer de batterij en oplader niet worden gebruikt.
Gebruik de batterij bij een omgevingstemperatuur van 0 °C - 45 °C.
Voor een optimale prestatie van de batterij wordt een omgevingstemperatuur
van 10
°C
- 30
°C
aanbevolen. In een koude omgeving, bijvoorbeeld in de
sneeuw, kunnen de prestaties en werking van de batterij tijdelijk afnemen.
Verwijder de batterij wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de batterij langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van een kleine
lekstroom, waardoor de batterij verder wordt ontladen en minder lang meegaat. Bewaar
de batterij met het beschermdeksel bevestigd. Als u de batterij opbergt wanneer u deze
volledig hebt opgeladen, kunnen de prestaties van de batterij teruglopen.
De batterijoplader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De batterijoplader is compatibel met een stroombron van 100 V AC t/m 240 V AC 50/
60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel verkrijgbare stekkeradapter voor het
desbetreffende land of de desbetreffende regio gebruiken. Sluit geen draagbare
spanningsomvormer aan op de batterijoplader. Dit kan de batterijoplader beschadigen.
Controleer de batterijprestaties.
Druk tijdens het opladen van de batterij op de knop <
PERFORMANCE
>
op de oplader om het prestatieniveau van de batterij te controleren.
Het prestatieniveau wordt aangegeven door de laadniveau-indicator.
(groen) : de oplaadprestaties van de batterij zijn in orde.
(groen) :
de oplaadprestaties van de batterij zijn een beetje afgenomen.
(rood) : het wordt aanbevolen een nieuwe batterij te kopen.
Als de batterij snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, is de batterij uitgeput.
Controleer de laadprestatie van de batterij (pag. 372) en schaf een
nieuwe batterij aan.
Tips voor het gebruik van de batterij en batterijoplader
32
De batterij opladen
Met oplaadkabel CB-570 voor in de auto (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt
u de oplader via de aansluiting <DC IN> aansluiten op de
sigarettenaansteker van uw auto.
Wanneer u de batterij op deze manier oplaadt, moet u ervoor zorgen
dat de motor van de auto loopt. Verwijder de oplaadkabel uit de
sigarettenaansteker wanneer de motor van de auto niet loopt. Als u
de oplaadkabel in de sigarettenaansteker laat zitten, wordt mogelijk
stroom onttrokken aan de accu van de auto.
Gebruik geen spanningsomvormer voor de auto met de batterijoplader.
De batterij kan alleen worden opgeladen met een accu van 12 V DC
of 24 V DC in een negatief geaarde auto. De vorm of afmetingen
van de sigarettenaansteker in bepaalde auto's zijn mogelijk
ongeschikt voor de oplaadkabel.
Dit geeft aan dat u de batterij moet kalibreren, zodat het juiste
batterijniveau wordt gedetecteerd en de batterijniveau-indicator van
de camera het juiste batterijniveau kan weergeven. Kalibreren is niet
verplicht. Als u de batterij alleen wilt opladen, kunt u de batterij na
ongeveer 10 seconden automatisch laten beginnen met opladen. Als
u de kalibratie wel wilt uitvoeren, drukt u op de knop
<CALIBRATE>
terwijl het lampje <CAL/CHARGE>
rood knippert. De laadniveau-
indicator knippert rood en kalibratie (ontlading) wordt gestart.
Nadat de kalibratie is voltooid, wordt de batterij automatisch opnieuw
opgeladen. Hoe voller de batterij is, hoe langer de kalibratie duurt. De
aanduidingen <
2h
>, <
4h
>, en <
10h
> op de zijkant van de laadniveau-indicator
geven aan hoe lang het ongeveer zal duren om de kalibratie (ontlading) te
voltooien. Als het lampje <
10h
> rood knippert, duurt het ongeveer tien uur.
Nadat kalibratie is voltooid en de batterij helemaal leeg is, duurt het
vervolgens nog twee uur om de batterij volledig op te laden. Als u
kalibratie voordat deze is voltooid wilt beëindigen en de batterij wilt
gaan opladen, verwijdert u de batterij uit de oplader en plaatst u
deze daarna weer terug.
De aansluiting voor een sigarettenaansteker in de auto
gebruiken om de batterij op te laden
Het lampje <CAL/CHARGE> knippert rood
33
De batterij opladen
Indien het lampje <CAL/CHARGE> gaat branden maar geen van de
statuslampjes gaan branden, ligt de interne temperatuur van de
batterij buiten het vereiste temperatuurbereik van 0 °C - 40 °C.
Het opladen van de batterij begint wanneer de interne temperatuur
tussen 0 °C en 40 °C ligt.
Als een van de volgende dingen gebeurt, dient u de batterij uit de
lader te halen en uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service
Center te raadplegen: Alle laadniveaulampjes knipperen groen, alle
kalibratiestatusindicators knipperen rood of alle indicators knipperen
rood en groen (inclusief het <CAL/CHARGE>-lampje).
Als een andere batterij dan de LP-E4N/LP-E4 op de oplader wordt
geplaatst, knipperen de lampjes (inclusief het lampje <CAL/
CHARGE>) ook rood en groen; de batterij kan dan niet worden
opgeladen.
Geen van de statuslampjes van de oplader branden
Alle drie de laadniveau-indicators knipperen
De oplader kan geen andere batterijen opladen dan de batterij LP-E4N/LP-E4.
Wanneer er twee batterijen op de oplader worden geplaatst, wordt de
batterij die het eerst wordt geplaatst, het eerst opgeladen. Daarna wordt
de tweede opgeladen. Een batterij kan worden opgeladen terwijl een
andere tegelijkertijd wordt gekalibreerd, maar twee batterijen kunnen niet
tegelijkertijd worden opgeladen of gekalibreerd.
Het beste is om de batterij te kalibreren wanneer de batterij bijna leeg is.
Als u probeert de batterij te kalibreren als deze volledig is opgeladen,
kan het circa 15 uur duren om deze te kalibreren plus de tijd die het kost
om de batterij volledig op te laden.
34
Plaats een volledig opgeladen batterij LP-E4N/LP-E4 in de camera.
De zoeker van de camera wordt verlicht zodra een batterij is
geplaatst en wordt donker wanneer de batterij wordt verwijderd.
1
Verwijder het kapje van het
batterijcompartiment.
2
Plaats de batterij.
Zorg ervoor dat de batterij stevig
vastzit en draai de ontgrendelknop in
de richting van de pijl.
De batterij plaatsen en verwijderen
De batterij plaatsen
De batterij verwijderen
Als de rubberen bekleding van de batterij (om water buiten
te houden) niet schoon is, dient u deze met een vochtige,
katoenen doek te reinigen.
Rubberen bekleding
Alleen de batterij LP-E4N/LP-E4 kan worden gebruikt.
Draai de ontgrendelknop van de
batterij en haal de batterij eruit.
Controleer of de aan-uitschakelaar op
<2> staat (pag. 38).
Klap de ontgrendelknop van de batterij naar
buiten, draai deze in de richting van de pijl en trek.
Plaats het beschermdeksel (meegeleverd,
pag. 27) op de batterij om kortsluiting van
de batterijcontactpunten te voorkomen.
Bevestig het kapje van het batterij-
compartiment (pag. 20) wanneer de
camera niet wordt gebruikt.
35
U kunt maximaal twee kaarten plaatsen. Opnamen kunnen worden
opgeslagen als er ten minste één kaart in een van de sleuven van
de camera is geplaatst.
Indien u twee kaarten plaatst, kunt u selecteren op welke kaart u
opnamen wilt opslaan of kunt u opnamen op beide kaarten tegelijk
opslaan (pag. 120, 122).
1
Open het klepje.
Trek de ontgrendelknop van het
deksel uit en open het klepje in de
richting van de pijltjes.
2
Plaats de kaart.
De kaart die in de linkersleuf is
geplaatst is f, en de kaart in de
rechtersleuf g.
Houd de etiketzijde zoals
weergegeven op de afbeelding
naar u toe en plaats het uiteinde
met de kleine openingen in de
camera.
Als de kaart op de verkeerde
manier wordt geplaatst, kan de
camera beschadigd raken.
X De knop voor het uitwerpen van de
kaart steekt uit.
3
Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het
dichtklikt.
De kaart plaatsen en verwijderen
De kaart plaatsen
Kaart 2
Kaart 1
36
De kaart plaatsen en verwijderen
4
Zet de aan-uitschakelaar op
<1> (pag. 38).
X Het aantal resterende opnamen
wordt weergegeven op het bovenste
LCD-paneel en in de zoeker.
X Het LCD-paneel aan de achterzijde
geeft aan welke kaarten zijn
geplaatst.
De opnamen worden opgeslagen
op de kaart met het pictogram < >
naast de indicator van de
betreffende kaart.
Kaart 1-indicator
Kaart 2-indicator
Pictogram kaartselectie
Maximumaantal opnamen
Kaarten van het type harde schijf kunnen niet worden gebruikt met
deze camera.
Hoewel de dikte van de twee CF-kaarten (CompactFlash) verschillend is,
kunt u beide typen in de camera plaatsen.
Ultra DMA (UDMA) CF-kaarten zijn ook in de camera te gebruiken.
Op CF-kaarten van het type Ultra DMA (UDMA) worden de gegevens
sneller geschreven.
Het aantal mogelijke opnamen is afhankelijk van de resterende
capaciteit van de kaart, de instelling voor de opnamekwaliteit,
de ISO-snelheid, enzovoort.
Door de instelling [
z3:
Ontspan sluiter zonder kaart
] in te stellen op
[
Uitschakelen
] voorkomt u dat u vergeet een kaart te plaatsen (pag. 376).
37
De kaart plaatsen en verwijderen
1
Open het klepje.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Controleer of de lees-/
schrijfindicator uit is en open
vervolgens het klepje.
Sluit het klepje als [Opslaan...] wordt
weergegeven.
2
Verwijder de kaart.
Druk op de uitwerpknop om de CF-
kaart te verwijderen.
Trek de kaart recht uit de camera en
sluit het klepje.
De kaart verwijderen
Lees-/schrijfindicator
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit
dat opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist, of
dat gegevens worden overgebracht. Maak het klepje van de
kaartsleuf op dat moment niet open. Verricht ook geen van de
volgende handelingen wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of
knippert. De opnamegegevens, kaart of camera kunnen anders
beschadigd raken.
De kaart verwijderen
De batterij verwijderen
De camera schudden of ergens tegenaan stoten
Als er al opnamen op de kaart staan, begint de opnamenummering
mogelijk niet bij 0001 (pag. 164).
Als er op het LCD-scherm een kaartfout wordt weergegeven, verwijdert u
de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het
probleem aanhoudt. Als u alle opnamen op de kaart naar een computer
kunt overbrengen, brengt u alle opnamen over en formatteert u de kaart
met de camera (pag. 55). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
38
Als na het aanzetten van de camera het scherm met datum-/tijd-/
zone-instelling wordt weergegeven, raadpleeg dan pagina 40 voor
het instellen van de datum, tijd en zone.
<1> : De camera is ingeschakeld.
<R>: De camera is ingeschakeld.
De Multifunctievergrendeling
wordt ingeschakeld (pag. 50).
<2>:
De camera is uitgeschakeld en
werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet gebruikt.
Wanneer u de aan-uitschakelaar op
<
1
/
R
> of <
2
> zet, wordt de
sensorreiniging automatisch uitgevoerd.
(Mogelijk hoort u een zacht, kort geluid.)
Tijdens het reinigen van de sensor wordt
<
f
> op het LCD-scherm weergegeven.
Zelfs tijdens het reinigen van de sensor kunt u
opnamen maken. Door de ontspanknop half in
te drukken (pag. 46), stopt u het reinigen van
de sensor en kunt u een opname maken.
Als u met de aan-uitschakelaar snel achter elkaar tussen <1/
R> en <2> wisselt, wordt het pictogram <f> mogelijk
niet weergegeven. Dit is normaal en is geen defect.
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze ongeveer 1 minuut niet is gebruikt. Om de camera weer in
te schakelen, drukt u gewoon de ontspanknop half in (pag. 46).
U kunt de automatische uitschakeltijd veranderen met
[52: Uitschakelen]
(pag. 57).
De camera inschakelen
De zelfreinigende sensor
3 Automatisch uitschakelen
Als u de aan-uitschakelaar op <2> zet terwijl een opname op de kaart
wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven en wordt de camera
uitgeschakeld nadat de opname op de kaart is opgeslagen.
39
De camera inschakelen
Wanneer de aan-uitschakelaar op <1> staat, heeft het batterijniveau
een van de volgende zes niveaus.
Levensduur batterij
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen batterij
LP-E4N, zonder Live view-opnamen, en met de testcriteria van de CIPA
(Camera & Imaging Products Association).
z Het batterijniveau controleren
Pictogram
Niveau (%)
Indicatie
z
100 - 70
Batterijniveau is hoog genoeg
x
69 - 50
Batterijniveau is hoger dan 50%
c
49 - 20
Batterijniveau is lager dan 50%
m
19 - 10 Batterijniveau is laag
b
9 - 1 Batterij is bijna leeg
n
0 Laad de batterij op
Temperatuur Bij 23 °C Bij 0 °C
Maximumaantal opnamen Circa 1120 opnamen  Circa 860 opnamen
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende bewerkingen:
• Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
• Wanneer de AF regelmatig wordt geactiveerd zonder dat er een foto
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt gebruikt.
• Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Het aantal opnamen kan afnemen, afhankelijk van de werkelijke
opnameomstandigheden.
Voor de bediening van het objectief wordt ook stroom van de batterij
gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte objectief kan het maximumaantal
opnamen lager zijn.
Zie pagina 208 voor het aantal mogelijke opnamen met Live view-opnamen.
Zie [53: Accu-info] om de status van de batterij verder te controleren
(pag. 372).
40
Als u de camera voor de eerste keer inschakelt of als de datum- en tijdinstellingen
zijn gereset, wordt het instelscherm Datum/tijd/zone weergegeven. Volg stappen
3 t/m 6 om de actuele datum, tijd en tijdzone in te stellen.
Houd er rekening mee dat de datum en tijd die aan opnamen
worden toegevoegd, worden gebaseerd op de ingestelde datum en
tijd. Zorg ervoor dat u de juiste datum en tijd instelt.
U kunt ook de tijdzone van uw huidige adres instellen. Wanneer u dan
naar een andere tijdzone reist, kunt u gewoon de tijdzone van uw
reisbestemming instellen zodat de juiste datum/tijd wordt opgeslagen.
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52]
[Datum/tijd/zone].
Druk op de knop <Q> en selecteer
het tabblad [5].
Draai aan het instelwiel <6> om
het tabblad [52] te selecteren.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Datum/tijd/zone] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Stel de gewenste tijdzone in.
De standaardinstelling is [Londen].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Tijdzone] te selecteren.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de tijdzone
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
41
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
4
Stel de datum en de tijd in.
Draai aan het instelwiel <5> om het
cijfer te selecteren.
Druk op <0> zodat <r> wordt
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
gewenste instelling te selecteren en druk
vervolgens op <
0
> (Terug naar <
s
>).
5
Stel zomertijd in.
Stel dit naar wens in.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Y] te selecteren.
Druk op <
0
> zodat <
r
> wordt weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
Z
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Wanneer zomertijd is ingesteld op [
Z
], zal de tijd
die is ingesteld in stap 4 met 1 uur vooruitgaan.
Als [
Y
] is ingesteld, wordt zomertijd geannuleerd
en gaat de tijd met 1 uur achteruit.
6
Verlaat de instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X De datum/tijd/zone wordt ingesteld en
het menu verschijnt weer.
De procedure voor het instellen van het menu wordt uitgelegd op pagina 53-54.
De ingestelde datum en tijd zijn van kracht wanneer u bij stap 6 op
<0>
drukt.
In stap 3 is de rechtsboven weergegeven tijd het tijdsverschil in
vergelijking met Coordinated Universal Time (UTC). Als u uw tijdzone
niet ziet, stelt u de tijdzone in in verhouding tot het verschil met UTC.
Om de tijd te synchroniseren tussen twee camera's met [
Sync.tijd tussen
camera's
] (tijdsynchronisatiefunctie voor meerdere camera's), gebruikt u het menu
[
Communicatie-instellingen
]. Raadpleeg de aparte Wired-LAN
Instructiehandleiding op de EOS Wired LAN Instruction Manuals Disk voor meer informatie.
42
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer op het tabblad [52]
[TaalK].
Druk op de knop <Q> en selecteer
het tabblad [5].
Draai aan het instelwiel <6> om
het tabblad [52] te selecteren.
Draai aan het instelwiel <5> om
[TaalK] te selecteren (het vierde
item van boven) en druk op <0>.
3
Stel de gewenste taal in.
Draai aan het instelwiel <5 om de
taal te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X De interfacetaal wordt gewijzigd.
3 De interfacetaal selecteren
43
De camera is compatibel met alle Canon EF-objectieven. De camera
kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-S- of EF-M-
objectieven.
1
Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijlen wordt
aangegeven.
2
Bevestig het objectief.
Zorg ervoor dat de rode punt van
het objectief en de camera zich op
gelijke hoogte bevinden en draai het
objectief (zie pijl) totdat deze op zijn
plaats klikt.
3
Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <AF>.
<AF> staat voor 'autofocus', of
automatische scherpstelling.
Als de knop is ingesteld op <MF>
(handmatige scherpstelling), kan niet
automatisch worden scherpgesteld.
4
Verwijder de voorste lensdop.
Een objectief bevestigen en verwijderen
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Als het voorste deel (de focusring) van het objectief tijdens het
automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan.
44
Een objectief bevestigen en verwijderen
Druk op de
objectiefontgrendelingsknop en
draai het objectief in de richting
van de pijl.
Draai het objectief totdat dit niet
meer verder kan en koppel het
objectief los.
Bevestig de achterste lensdop op het
losgekoppelde objectief.
Het objectief verwijderen
Stof vermijden
Vervang objectieven zo snel mogelijk en op een plaats die zoveel mogelijk
stofvrij is.
Breng de cameradop aan op de camera wanneer u deze zonder objectief
bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
45
1
Verwijder de oogschelp.
Pak beide zijden van de oogschelp
beet en schuif de dop omhoog om
deze te verwijderen.
2
Maak de aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts
zodat de AF-punten in de zoeker
scherp zijn.
Plaats de oogschelp terug.
Om scherpe opnamen te krijgen,
houdt u de camera stil om
bewegingsonscherpte te
minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de camera stevig vast.
2. Houd het objectief onderaan vast met uw linkerhand.
3. Laat uw rechterwijsvinger lichtjes op de ontspanknop rusten.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5.
Voor een stabiele houding plaatst u de ene voet net voor de andere.
6. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
Basisbediening
De scherpte van de zoeker aanpassen
De camera vasthouden
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog niet scherp is, wordt u
aangeraden om de dioptrische aanpassingslenzen uit de Eg-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) te gebruiken.
Zie pagina 205 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
46
Basisbediening
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en het automatische
belichtingssysteem dat de sluitertijd en
het diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt in de zoeker en op het LCD-
paneel aan de bovenzijde weergegeven
(9)
.
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname
wordt gemaakt.
Bewegingsonscherpte voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan leiden tot
bewegingsonscherpte. Onscherpe opnamen kunnen hiervan het resultaat
zijn. Let op het volgende om bewegingsonscherpte te voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals op de vorige pagina is weergegeven.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en druk
de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in.
Ontspanknop
Het indrukken van de knop <p> heeft hetzelfde resultaat als het
half indrukken van de ontspanknop.
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
zal de opname iets worden vertraagd.
Zelfs wanneer een menu of opname wordt weergegeven of wanneer u
een opname maakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus door
de ontspanknop half in te drukken.
47
Basisbediening
(1)
Druk op een knop en draai aan
het instelwiel <6>.
Wanneer u op een knop zoals <W>,
<o>, <Q> of <i> drukt,
blijft de desbetreffende functie zes
seconden lang (9) geselecteerd.
Tijdens deze zes seconden kunt u de
gewenste instelling maken met het
instelwiel <6>.
Wanneer de functietimer niet meer actief
is of als u de ontspanknop half indrukt,
is de camera klaar om een opname te
maken.
Gebruik dit instelwiel om de
opnamemodus, de AF-modus, de
lichtmeetmethode, het AF-punt, de
ISO-snelheid, de belichtings-
compensatie (wanneer de knop <O>
wordt ingedrukt), de kaart, enzovoort
te selecteren of in te stellen.
(2)
Draai alleen aan het instelwiel
<6>.
Draai terwijl u in de zoeker of op het
bovenste LCD-paneel kijkt aan het
instelwiel <6> om de gewenste
instelling te selecteren.
Gebruik dit instelwiel om de sluitertijd,
het diafragma, enzovoort in te stellen.
6 Hoofdinstelwiel
De handelingen in (1) zijn ook mogelijk wanneer de aan-uitschakelaar op
<R> staat (Multifunctievergrendeling, pag. 50).
48
Basisbediening
(1)
Druk op een knop en draai aan
het instelwiel <5>.
Wanneer u op een knop zoals <
W
>,
<
o
>, <
Q
> of <
i
> drukt,
blijft de desbetreffende functie zes
seconden lang (
9
) geselecteerd. Tijdens
deze zes seconden kunt u de gewenste
instelling maken met het instelwiel <
5
>.
Wanneer de functietimer niet meer actief is
of als u de ontspanknop half indrukt, is de
camera klaar om een opname te maken.
Met dit instelwiel kunt u een
opnamemodus, transportmodus,
flitsbelichtingscompensatie, AF-punt,
ISO-snelheid, belichtingscompensatie
(wanneer de knop <
O
> wordt
ingedrukt), beeldformaat, witbalans,
enzovoort selecteren of instellen.
(2)
Draai alleen aan het instelwiel <
5
>.
Draai terwijl u in de zoeker of op het
bovenste LCD-paneel kijkt aan het
instelwiel <5> om de gewenste
instelling te selecteren.
Gebruik dit instelwiel om de waarde
voor de belichtingscompensatie, het
diafragma voor handmatige
belichting, enzovoort in te stellen.
Tijdens filmopname biedt het touch pad een geruisloos alternatief om de
sluitertijd, het diafragma, de ISO-snelheid, een belichtingscompensatie
en het geluidsopnameniveau aan te passen (pag. 244). Deze functie is
actief wanneer [
z5: Stille bediening
] is ingesteld op [
Insch.
h
].
5 Snelinstelwiel
h Touch pad
De handelingen in (1) zijn ook mogelijk wanneer de aan-uitschakelaar op
<R> staat (Multifunctievergrendeling, pag. 50).
49
Basisbediening
Nadat u op de knop <Q> hebt
gedrukt, tikt u op de binnenste
ring van het instelwiel <5>,
boven, onder, links of rechts.
De <9> heeft acht pijltoetsen en een knop in het midden.
Met deze knop kunt u het AF-punt selecteren,
de witbalans corrigeren, het AF-punt of
vergrotingskader verplaatsen tijdens Live
view-opnamen, over de opname schuiven in
de vergrote weergave tijdens afspelen, het
Snelkeuzescherm bedienen, enzovoort.
U kunt er ook menuopties mee selecteren (met
uitzondering van [
31: Wis beelden
] en
[
51: Kaart formatteren
]).
Bij menu's en het scherm Snel instellen
werkt de multifunctionele knop alleen in
verticale en horizontale richting. Hij
werkt niet in diagonale richtingen.
Aan de onderkant van de camera bevinden zich een aantal knoppen en
een instelwiel voor verticaal fotograferen (pag. 18 en 19).
Voordat u de knoppen en het instelwiel
voor verticaal fotograferen gaat
gebruiken, moet u de bijbehorende
aan-uitschakelaar instellen op <
1
>.
Wanneer u de bedieningselementen voor
verticaal fotograferen niet gebruikt, kunt u
de schakelaar beter op <
2
> zetten
om onbedoeld gebruik te voorkomen.
9 Multifunctionele knop
Verticaal fotograferen
De Multifunctieknop 2 voor verticaal fotograferen en de knop voor scherptedieptecontrole
(pag. 18) werken ook als de aan-uitschakelaar bij verticale opnamen is ingesteld op <
2
>.
50
Basisbediening
Met [85: Multifunctievergrendeling] ingesteld (pag. 337) en de aan-
uitschakelaar ingesteld op <R>
, kunt u voorkomen dat de huidige
instellingen worden gewijzigd doordat het hoofdinstelwiel, het snelinstelwiel
of de multifunctionele knop per ongeluk worden verzet.
Druk op de knop <
U
> om de verlichting van
het LCD-paneel aan de boven-/achterzijde in
(
9
) of uit te schakelen. Wanneer u bij een
bulb-opname de ontspanknop volledig
indrukt, wordt de verlichting van het LCD-
paneel uitgeschakeld.
Als u een aantal keer op de knop <B>
hebt gedrukt, worden de opname-
instellingen weergegeven.
Als u op de knop <Q> drukt, wordt Snel
instellen ingeschakeld voor de opname-
instellingen (pag. 51).
Druk nogmaals op de knop <B> om
de weergave uit te schakelen.
R: Multifunctievergrendeling
U LCD-paneelverlichting
Indien de aan-uitschakelaar op <R> staat en u een van de
vergrendelde camera-bedieningen probeert te gebruiken, wordt in de
zoeker en op het LCD-paneel op de bovenzijde <L> weergegeven. [LOCK]
wordt ook weergegeven op het instellingenscherm voor opnamefuncties.
Opname-instellingen weergeven
51
U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCD-scherm
rechtstreeks selecteren en instellen. Dit wordt het scherm Snel instellen genoemd.
1
Druk op de knop <Q>.
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (7).
2
Stel de gewenste functie in.
Gebruik <
9
> om een functie te selecteren.
X De instelling van de geselecteerde
functie wordt onderaan weergegeven.
X Draai aan het instelwiel <5> of
<6> om de instelling te wijzigen.
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in
om een opname te maken.
X De opname wordt weergegeven.
Selecteer de gewenste functie en
druk op <0>. Het scherm met
instellingen voor de functie wordt
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> of
<6> om de instelling te wijzigen. Er
zijn ook functies die worden ingesteld
met de knop <B>.
Druk op <0> om de instelling te
voltooien en ga terug naar het
scherm Snel instellen.
Wanneer u < > (Aangepaste
bediening, pag. 343) selecteert en op de
knop <
M
> drukt, worden de
opname-instellingen weer weergegeven.
Q Snel instellen voor opnamefuncties
Scherm met functie-instellingen
<0>
Ð
52
Q Snel instellen voor opnamefuncties
Instelbare functies in het scherm Snel instellen
Diafragma (pag. 175)
Meetmethode (pag. 179)
Sluitertijd (pag. 173)
Witbalans (pag. 143)
Beeldstijl (pag. 135)
Flitsbelichtings-
compensatie (pag. 196)
Opnamemodus*
(pag. 24)
ISO-snelheid
(pag. 130)
Lichte tonen prioriteit* (pag. 156)
Aangepaste bediening
(pag. 343)
Transportmodus (pag. 115)
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 152)
AF-modus (pag. 66)
Witbalanscorrectie (pag. 150)
AE-vergrendeling* (pag. 183)
Belichtingscompensatie/AEB-
instelling (pag. 178, 181 en 182)
Functies met een sterretje kunnen niet worden ingesteld via het scherm
Snel instellen.
53
Met de menu's kunt u verschillende functies instellen, zoals de
pieptoon, datum/tijd, enzovoort. Terwijl u naar het LCD-scherm kijkt,
gebruikt u de knoppen <M> en <Q> op de achterkant van de
camera en de instelwielen <6> en <5>.
3 Menugebruik
Menu-items
Menu-instellingen
z: Opnamen maken
5: Set-up
9: My Menu
3: Weergave
<5> Snelinstelwiel
Knop <M>
<6>
Hoofdinstelwiel
LCD-scherm
Knop <0>
8: Persoonlijke voorkeuzen
Knop <Q>
Hoofdtabbladen
Secundaire
tabbladen
2: AF
54
3 Menugebruik
1
Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2
Selecteer een tabblad.
Telkens als u op de knop <Q> drukt,
wordt er van hoofdtabblad gewisseld.
Draai aan het instelwiel <6> om
een secundair tabblad te selecteren.
Zo verwijst het tabblad [
z4
] naar het
scherm dat wordt weergegeven wanneer
het vierde punt van links op het tabblad
z
(opname) is geselecteerd.
3
Selecteer het gewenste item.
Draai aan het instelwiel <
5
> om het item
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
4
Selecteer de instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren.
De huidige instelling wordt blauw weergegeven.
5
Stel de gewenste optie in.
Druk op <
0
> om de instelling vast te leggen.
6
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <
M
> om het menu af te
sluiten en naar de opnamemodus terug te keren.
Procedure voor menu-instellingen
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit gegaan
dat u op de knop <
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
U kunt ook <9> gebruiken om menu-instellingen te configureren.
(Behalve [31: Wis beelden] en [51: Kaart formatteren]).
Druk op de knop <M> om te annuleren.
Zie pagina 375 voor informatie over elk menu-item.
55
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met de camera formatteren.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle
opnamen en gegevens op de kaart verwijderd. Zelfs beveiligde
opnamen worden verwijderd; controleer dus of er geen
opnamen op de kaart staan die u wilt bewaren. Zet de
opnamen indien nodig over naar een computer of een ander
opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
1
Selecteer [Kaart formatteren].
Selecteer op het tabblad [51] [Kaart
formatteren] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer de kaart.
[f] is Kaart 1 en [g] is Kaart 2.
Draai aan het instelwiel <5> om
een kaart te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<0>.
X De kaart wordt geformatteerd.
X Wanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Voordat u begint
3 De kaart formatteren
56
Voordat u begint
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of een
computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 401).
Formatteer de kaart in de volgende gevallen:
Kaarten met een capaciteit van 128 GB of minder worden geformatteerd
met een FAT-indeling. Kaarten met een capaciteit van meer dan 128 GB
worden geformatteerd met een exFAT-indeling. Als u een kaart met een
capaciteit van meer dan 128 GB formatteert met deze camera en de
kaart vervolgens in een andere camera plaatst, kan er een foutmelding
worden weergegeven en kan de kaart wellicht niet meer worden
gebruikt. Afhankelijk van het besturingssysteem of de kaartlezer van de
computer, kan het zijn dat een kaart die met de exFAT-indeling is
geformatteerd niet wordt herkend.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De
eigenlijke gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee
wanneer u de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient
u deze fysiek onbruikbaar te maken om te voorkomen dat persoonlijke
gegevens in handen van derden kunnen komen.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm
wordt weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de
kaart staat.
Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een
licentie is verleend door Microsoft.
57
Voordat u begint
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze gedurende een bepaalde tijd niet is gebruikt. Als u niet wilt
dat de camera automatisch wordt uitgeschakeld, zet u deze functie op
[Deactiveren]. Nadat de camera is uitgeschakeld, kunt u deze weer
inschakelen door op de ontspanknop of andere knoppen te drukken.
1
Selecteer [Uitschakelen].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste tijd in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
U kunt instellen hoe lang de foto direct na de opname op het LCD-
scherm wordt weergegeven. Als u wilt dat de camera de opname blijft
weergeven, stelt u [Vastzetten] in. Als u de opname niet wilt laten
weergeven, stelt u [Uit] in.
1
Selecteer [Kijktijd].
Selecteer op het tabblad [
z3
]
[
Kijktijd
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Stel de gewenste tijd in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
3
De uitschakeltijd/automatisch uitschakelen instellen
3 De kijktijd instellen
Zelfs als [
Deactiveren
] is ingesteld, wordt het LCD-scherm automatisch na 30 minuten
uitgeschakeld. uitgeschakeld om stroom te besparen. (De camera zelf wordt niet uitgeschakeld.)
Als [Vastzetten] is ingesteld, wordt de opname weergegeven totdat de
camera wordt uitgeschakeld omdat de ingestelde tijd voor automatische
uitschakeling is verstreken.
58
Voordat u begint
De opname-instellingen en menu-instellingen van de camera kunnen
worden teruggezet op de standaardinstellingen.
1
Selecteer [Wis alle camera-
instellingen].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Wis alle camera-instellingen]
en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<0>.
X
Als u [
Wis alle camera-instellingen
]
gebruikt, worden de volgende standaard-
instellingen van de camera hersteld:
3 De standaardinstellingen van de camera herstellen
Opname-instellingen
Opnamemodus d (AE-programma) Transportmodus u (Enkelbeeld)
AF-modus 1-beeld AF
Belichtings-
compensatie
Geannuleerd
AF-gebiedselectie-
modus
Eén-punts AF
(handmatige selectie)
AEB Geannuleerd
AF-puntselectie Centrum
Flitsbelichtings-
compensatie
0 (Nul)
Ingesteld AF-punt Geannuleerd
Meerdere opnames Uitschak.
Meetmethode
q
(Meervlaksmeting
)
Spiegel opklappen Uitschak.
Persoonlijke
voorkeuzen
Ongewijzigd
ISO snelheid Automatisch
Instellingen voor
flitsfunctie
Ongewijzigd
ISO-snelh.bereik
Minimum: 100
Maximum: 51200
Auto ISO-bereik
Minimum: 100
Maximum: 25600
Min. sluitertijd Automatisch
59
Voordat u begint
Instellingen voor opnamekwaliteit
AF-instellingen
Afbeeldingstype/
beeldformaat
3 (Groot)
Case 1 - 6
Case1/
Parameter-
instellingen voor
alle cases gewist
JPEG-kwaliteit 8
Beeldstijl Standaard
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Standaard
AI servo 1e
beeldvoorkeur
Gelijke voorkeur
Correctie helderheid
randen
I
nschakelen/
Correctiegegevens
blijven behouden
AI servo 2e beeldvoorkeur
Gelijke voorkeur (0)
Chromatische
correctie
Inschakelen/
Correctiegegevens
blijven behouden
USM-obj.
elektronische MF
Inschakelen na
One-Shot AF
Witbalans Q (Auto)
AF-hulplicht
Inschakelen
Handmatige
witbalansgegevens
Vastgelegde
instelling behouden
Ontspanvoor. One-
Shot AF
Scherpstel-
voorkeur
Persoonlijke
witbalans
Vastgelegde
instelling behouden
Aut. AF-pt.sel.:
EOS iTR AF
Aan
Witbalanscorrectie Geannuleerd
Objectiefsturing bij
AF onmogelijk
Continu
scherpstellen
Reeksopnamen met
automatische witbalans
Geannuleerd
Selecteerbaar AF-punt
61 punten
Sel. AF-
gebiedselectiemodus
Alle modi
geselecteerd
Kleurruimte sRGB
Ruisreductie lange
sluitertijd
Uitschak.
Selectiemethode
AF-gebied
B-knop
Hoge ISO-
ruisreductie
Standaard
AF-punt op basis van
richting
Gelijk voor verticaal/
horizontaal
Lichte tonen prioriteit
Uitschak.
Eerste AF-punt,
AI Servo AF
Eerste AF-punt
geselecteerd wanneer
is ingesteld
Opn.functie Standaard
Bestandnr. Continu
Bestandsnaam Preset code
Handm. AF-
puntsel.patroon
Stopt bij rand AF-
gebied
Auto. reiniging Inschak.
Stofwisdata Wissen
AF-punt weerg.
tijdens focus
Geselecteerd
(constant)
Zoekerweergave-verlichting
Automatisch
AF-status in zoeker
In beeldveld
weergeven
AF-fijnafstelling Uitschakelen
* De standaardinstellingen voor case 1-6 worden weergegeven op pagina 86-89.
60
Voordat u begint
Camera-instellingen
Instellingen voor Live view-opnamen
Uitschakelen 1 min. LV z/k-inst. Foto's
Pieptoon Inschakelen AF-modus Live-modus
Ontspan sluiter
zonder kaart
Inschakelen
Rasterweergave Uit
Bel.simulatie Inschakelen
Kijktijd 2 sec.
Stille LV-opname
Modus 1
Overbel. waarsch. Uitschakelen Meettimer 16 sec.
AF punt weerg. Uitschakelen
Histogramweergave Helderheid
Instellingen voor
filmopnamen
Weergaveraster Uit LV z/k-inst. Foto's
Vergroting (ca.) 2x
AF-modus Live-modus
Rasterweergave Uit
Spring met 6 e (10 beelden) Movie-opn.formaat 1920x1080/IPB
Beeld omkeren AanzD Geluidsopname Automatisch
Movie afs. teller Ongewijzigd Stille LV-opname Modus 1
LCD helderheid Meettimer 16 sec.
Datum/tijd/zone Ongewijzigd Tijdcode
Taal Ongewijzigd Count up Ongewijzigd
Videosysteem Ongewijzigd Instelling starttijd Ongewijzigd
Weergaveopties z-
knop
Alle items
geselecteerd
Movie opn. teller
Ongewijzigd
Raster in zoeker Uitschakelen
Movie afs. teller
Ongewijzigd
Communicatie-instellingen
Ongewijzigd
Aangep. opnamemodus
Ongewijzigd Drop frame Ongewijzigd
Copyrightinformatie
Ongewijzigd Stille bediening Uitschak.
Ctrl over HDMI Uitschakelen
Filmopnameknop B-knop
Weergave
systeemstatus
Instelling
behouden
My Menu instellingen Ongewijzigd
Weergave van My Menu
Uitschak.
Raadpleeg voor WFT- en GPS-instellingen de instructiehandleiding van het
respectieve apparaat.
61
U kunt in de zoeker en op het LCD-scherm een raster en een digitale
horizon weergeven om de kanteling van de camera te helpen corrigeren.
1
Selecteer [Raster in zoeker].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Raster in zoeker] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Inschakelen] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Het raster wordt in de zoeker
weergegeven.
De zoeker kan een digitale horizon weergeven met behulp van de
AF-punten. Zie Aangepaste bediening (pag. 343) voor meer informatie.
Het raster en de digitale horizon weergeven
De digitale horizon weergeven in de zoeker
De digitale horizon weergeven in de zoeker
Er kan ook een raster op het LCD-scherm worden weergeven tijdens Live
view-opnamen en filmopnamen (pag. 212, 247).
62
Het raster en de digitale horizon weergeven
1
Druk op de knop <B>.
Telkens als u op de knop <B>
drukt, wordt de schermweergave
vernieuwd.
Geef de digitale horizon weer.
Indien de digitale horizon niet wordt
weergegeven, stelt u [52:
Weergaveopties z-knop] in op
weergave van de digitale horizon
(pag. 370).
2
Controleer de kanteling van de
camera.
De horizontale en verticale
kantelingen worden weergegeven
in stappen van 1°.
Wanneer de rode lijn groen wordt,
wilt dit zeggen dat de kanteling is
gecorrigeerd.
De digitale horizon op het LCD-scherm weergeven
Verticale as
Horizontale as
Zelfs wanneer de kanteling wordt gecorrigeerd, is een foutmarge van
ongeveer 1° nog steeds mogelijk.
Indien de camera erg is gekanteld, wordt de foutmarge van de digitale horizon groter.
U kunt de bovenstaande procedure ook gebruiken om de digitale horizon weer
te geven tijdens Live view-opnamen en voordat u een film opneemt (pag. 209,
233). De digitale horizon kan niet tijdens filmopnamen worden weergegeven.
(De digitale horizon verdwijnt wanneer u begint met de opname van een film.)
63
Wanneer [zHelp] wordt weergegeven onder in het menuscherm,
kan de Uitleg worden weergegeven met uitleg van menuopties. De
Uitleg wordt weergegeven wanneer u de knop <B> ingedrukt houdt.
Indien de Uitleg twee of meer schermen beslaat, verschijnt er rechts
een schuifbalk. Houd de knop <B> ingedrukt en draai aan het
instelwiel <5> om te schuiven.
Voorbeeld: [21] tabblad [Case 2]
Voorbeeld: [23] tabblad [AF-hulplicht]
Voorbeeld: [85] tabblad [Multifunctievergrendeling]
Uitleg
B
Î
Schuifbalk
B
Î
B
Î
64
65
2
De AF- en
transportmodi instellen
Door de 61 AF-punten in de zoeker
is het mogelijk om op veel
verschillende onderwerpen en
in allerlei omstandigheden
automatisch scherp te stellen.
U kunt ook de AF-modus en de transportmodus
selecteren die voor de opnameomstandigheden en
het onderwerp het meest geschikt zijn.
<AF> staat voor 'autofocus', oftewel automatische scherpstelling.
<MF> staat voor Manual Focus, of handmatige scherpstelling.
66
U kunt de AF-modus selecteren die het beste bij de
opnameomstandigheden en het onderwerp past.
1
Op het objectief stelt u de
focusinstellingsknop in op <AF>.
2
Druk op de knop <o>. (9)
3
Selecteer de AF-modus.
Draai aan het instelwiel <6> terwijl
u naar het LCD-paneel aan de
bovenzijde kijkt.
X : 1-beeld AF
Z : AI Servo AF
2: De AF-modus selecteren
Wanneer de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op 61-punts automatische
selectie-AF (pag. 75) of Zone AF (pag. 74), is automatisch scherpstellen
mogelijk bij gebruik van de kleur- en gezichtsherkenningsgegevens (pag. 97).
67
2: De AF-modus selecteren
Geschikt voor niet-bewegende
onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de
camera slechts één keer scherp.
Wanneer er is scherpgesteld, wordt
het AF-punt waarmee dit is gebeurd
weergegeven en brandt het
focusbevestigingslampje <o> in de
zoeker.
Bij meervlaksmeting wordt de
belichting ingesteld op het moment
dat op het onderwerp is
scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half
ingedrukt houdt, wordt de
scherpstelling vergrendeld. U kunt
dan desgewenst een nieuwe
beeldcompositie maken.
U kunt ook automatisch scherpstellen
door op de knop <
p
> te drukken.
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
Focusbevestigingslampje
AF punt
Als u niet kunt scherpstellen, gaat het focusbevestigingslampje <o> in
de zoeker knipperen. In dit geval kan er geen opname worden gemaakt,
ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Maak een nieuwe
beeldcompositie en probeer opnieuw scherp te stellen. Of zie 'Wanneer
niet automatisch kan worden scherpgesteld' (pag. 113).
Wanneer [z3: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u geen
pieptoon als er op het onderwerp is scherpgesteld.
Focusvergrendeling
Nadat u in de modus 1-beeld AF hebt scherpgesteld, kunt u de
scherpstelling op een onderwerp vergrendelen en de compositie
aanpassen. Dit heet 'focusvergrendeling'. Dit is handig als u wilt
scherpstellen op een onderwerp dat buiten het AF-kader valt.
2: De AF-modus selecteren
68
Deze AF-modus is geschikt voor
bewegende onderwerpen waarbij de
focusafstand telkens verandert. Zolang
u de ontspanknop half ingedrukt houdt,
blijft de camera continu op het
onderwerp scherpstellen.
De belichting wordt ingesteld op het
moment dat de opname wordt gemaakt.
U kunt ook automatisch scherpstellen
door op de knop <
p
> te drukken.
Het onderwerp volgen met AI Servo AF
Als het onderwerp zich met een constante snelheid naar de camera toe
of van de camera af beweegt, blijft de camera het onderwerp volgen.
De scherpstelafstand wordt net vóór het maken van de opname
bepaald. Zo krijgt u de juiste scherpstelling op het belichtingsmoment.
Als de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op 61-punts automatische
selectie-AF (pag. 69), stelt de camera eerst met het handmatig geselecteerde
AF-punt scherp. Als het onderwerp zich tijdens het automatisch scherpstellen
van het handmatig geselecteerde AF-punt vandaan beweegt, blijft de camera
het onderwerp volgen zolang dit nog binnen het AF-kader valt.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de
camera met AF scherpstelt, wordt het pictogram
<
i
> rechtsonder aan de zoeker weergegeven.
In de modus 1-beeld AF wordt het pictogram
ook weergegeven nadat er is scherpgesteld
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
Indicator AF-status
In de modus AI Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als op het onderwerp is
scherpgesteld. Ook gaat het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker niet branden.
De Indicator AF-status kan buiten het beeldgebied van de zoeker worden weergegeven (pag. 106).
69
Er zijn 61 AF-punten beschikbaar voor automatische scherpstelling.
U kunt een of meer AF-punten selecteren die bij de
opnameomstandigheden en het onderwerp passen.
Afhankelijk van het objectief dat op de camera is bevestigd
kan het aantal bruikbare AF-punten en AF-puntpatronen
afwijken. Zie voor meer informatie "Objectieven en bruikbare
AF-punten" op pagina 77.
U kunt uit zes AF-gebiedselectiemodi kiezen. Zie de volgende pagina
voor de selectiestappen.
Eén-punts Spot AF (handmatige
selectie)
Voor nauwkeurig scherpstellen.
Eén-punts AF (handmatige
selectie)
Selecteer één AF-punt om mee scherp
te stellen.
AF-gebiedsuitbreiding
(handmatige selectie )
Het handmatig geselecteerde AF-punt
<S> en de omringende AF-punten <w>
(boven, onder, links en rechts) worden
gebruikt om mee scherp te stellen.
S Het AF-gebied selecteren
AF-gebiedselectiemodus
S Het AF-gebied selecteren
70
AF-gebiedsuitbreiding (handmatige
selectie, omringende punten)
Het handmatig geselecteerde AF-punt
<S> en de omringende AF-punten <w>
worden gebruikt om mee scherp te
stellen.
Zone-AF (handmatige selectie
van een zone)
De 61 AF-punten worden in negen zones
verdeeld om mee scherp te stellen.
61-punts automatische
selectie- AF
Alle AF-punten worden gebruikt om mee
scherp te stellen.
Selecteer de AF-
gebiedselectiemodus.
Druk op de knop <S>.
Kijk door de zoeker en druk op de
knop <B>.
X Druk op de knop <B> om de
AF-gebiedselectiemodus te wisselen.
De AF-gebiedselectiemodus selecteren
Met [24: Sel. AF-gebiedselectiemodus] kunt u de selecteerbare
AF-gebiedselectiemodi beperken (pag. 100).
Als u [
24: Selectiemethode AF-gebied
] op [
Hoofdinstelwiel
]
instelt, kunt u de AF-gebiedselectiemodus selecteren door op de knop <
S
>
te drukken en vervolgens aan het instelwiel <
6
> (pag. 101) te draaien.
71
S Het AF-gebied selecteren
U kunt het AF-punt of de AF-zone ook handmatig selecteren. Wanneer
61-punts automatische selectie-AF en AI Servo AF zijn ingesteld, kunt u het
eerste AF-punt voor AI Servo AF instellen.
1
Druk op de knop <S>.
X
De AF-punten worden in de zoeker weergegeven.
In AF-gebiedsuitbreidingsmodi worden effectieve
aangrenzende AF-punten ook weergegeven.
In de Zone-AF-modus wordt de
geselecteerde zone weergegeven.
2
Selecteer een AF-punt.
De AF-puntselectie verschuift in de
richting waarin u <
9
> duwt. Als u <
9
>
recht indrukt, wordt het middelste AF-
punt (of de middelste zone) geselecteerd.
U kunt AF-punten ook verticaal selecteren
met <
6
> en horizontaal met <
5
>.
Wanneer u in de Zone-AF-modus aan het
instelwiel <
6
> of <
5
> draait, verandert
de zone in een herhalende reeks.
Het AF-punt handmatig selecteren
Wanneer u op de knop
<S>
drukt, wordt op het LCD-paneel aan de
bovenzijde het volgende weergegeven:
• 61-punts automatische selectie-AF en Zone-AF (handmatige selectie
van een zone): AF
• Eén-punts Spot AF, Eén-punts AF, AF-puntuitbreiding:
SEL (midden)/SEL AF (buiten midden)
S Het AF-gebied selecteren
72
Wanneer u op de knop <S> drukt, lichten de AF-punten op die
fungeren als AF-kruismetingspunten voor uiterst nauwkeurige
automatische scherpstelling. De knipperende AF-punten zijn gevoelig
over de horizontale lijn. Raadpleeg pagina 76 voor meer informatie.
Als de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op 61-punts automatische
selectie-AF, kunt u handmatig het AF-punt selecteren waarmee elke AI
Servo AF wordt gestart (pag. 103).
Als [24: Eerste AF-pt, AI Servo AF] is ingesteld op [Handm.
gesel. AF-pt], kan het AF-punt dat was geselecteerd
voordat de AF-gebiedselectiemodus werd overgeschakeld naar
61-punts automatische selectie worden gebruikt als startpunt van de AI
Servo AF.
Weergave-indicaties voor AF-punten
Startpositie AI Servo AF
Met [25: Handmatig AF-puntsel.patroon] kunt u [Stopt bij rand
AF-gebied] of [Continu] (pag. 104) instellen.
73
Dit is hetzelfde als Eén-punts AF (handmatige
selectie), maar het geselecteerde AF-punt <O>
dekt een kleiner scherpstelgebied. Dit is effectief
voor nauwkeurig scherpstellen op overlappende
onderwerpen, zoals een dier in een kooi.
Omdat Eén-punts Spot AF (handmatige selectie)
een zeer klein gebied dekt, is scherpstellen soms
moeilijk wanneer u uit de hand werkt of een
bewegend onderwerp wilt vastleggen..
Selecteer één AF-punt <S> om mee scherp
te stellen.
Het handmatig geselecteerde AF-punt <S> en aangrenzende AF-
punten <w> (boven, onder, links en rechts) worden gebruikt om mee
scherp te stellen. Dit is handig als het lastig is om een bewegend
onderwerp met slechts één AF-punt te volgen.
Met AI Servo AF moet het handmatig geselecteerde AF-punt <S> het
onderwerp eerst volgen. Daarmee is het echter wel eenvoudiger om op
het onderwerp scherp te stellen dan met Zone-AF.
Met 1-beeld AF wordt, wanneer er met AF-gebiedsuitbreiding is
scherpgesteld, mét het handmatig geselecteerde AF-punt <S> ook het
uitgebreide AF-punt weergegeven <S>.
AF-gebiedselectiemodi
Eén punt Spot AF (handmatige selectie)
Eén-punts AF (handmatige selectie)
AF-gebiedsuitbreiding (handmatige selectie )
AF-gebiedselectiemodi
74
Het handmatig geselecteerde AF-punt <S> en de aangrenzende AF-
punten <w> worden gebruikt om mee scherp te stellen. De AF-
gebiedsuitbreiding is groter dan met AF-gebiedsuitbreiding
(handmatige selectie ). Daardoor wordt er op een breder gebied
scherpgesteld. Dit is handig als het lastig is om een bewegend
onderwerp met slechts één AF-punt te volgen.
AI Servo AF en 1-beeld AF werken op dezelfde manier als in de modus
met AF-gebiedsuitbreiding (handmatige selectie ) (pag. 73).
De 61 AF-punten worden in negen zones verdeeld om mee scherp te
stellen. Alle AF-punten in de geselecteerde zone worden voor de
automatische selectie van het scherpstelpunt gebruikt. Hierdoor kan
er eenvoudiger worden scherpgesteld dan met Eén-punts AF of AF-
gebiedsuitbreiding en is deze methode effectief voor bewegende
onderwerpen.
Omdat er normaliter op het dichtstbijzijnde onderwerp wordt
scherpgesteld, is het echter moeilijker om op een specifiek onderwerp
scherp te stellen dan met Eén-punts AF of AF-gebiedsuitbreiding.
De AF-punten waarop wordt scherpgesteld, worden weergegeven
als <S>.
AF-gebiedsuitbreiding (handmatige selectie, omringende punten)
Zone-AF (handmatige selectie van een zone)
75
AF-gebiedselectiemodi
Alle AF-punten worden gebruikt om mee scherp te stellen.
Wanneer bij Eén-punts AF de ontspanknop half
wordt ingedrukt, worden de AF-punten <S>
waarop is scherpgesteld weergegeven. Als er
meer AF-punten worden weergegeven, betekent
dit dat er op al deze punten is scherpgesteld.
Met deze modus wordt er normaliter op het
dichtstbijzijnde onderwerp scherpgesteld.
Wanneer AI Servo AF wordt gebruikt, wordt het
handmatig geselecteerde (pag. 71) AF-punt <S>
in eerste instantie gebruikt om mee scherp te
stellen. De AF-punten waarop wordt
scherpgesteld, worden weergegeven als <S>.
61-punts automatische selectie-AF
Bij 61-punts automatische selectie-AF en Zone-AF blijft het actieve AF-
punt <S> in de AI Servo AF-modus verschuiven om het onderwerp te
volgen. Bij bepaalde opnameomstandigheden (bijvoorbeeld wanneer het
onderwerp klein is) kan het onderwerp echter wellicht niet meer worden
gevolgd. Bovendien gaat het volgen langzamer bij lage temperaturen.
Bij Eén punt Spot AF kan scherpstellen met het AF-hulplicht van de
Speedlite lastig zijn.
Bij gebruik van een AF-punt aan de buitenrand van het selectiegebied of
een groothoekobjectief kan scherpstellen met het AF-hulplicht van de
Speedlite lastig zijn. Selecteer in dat geval een AF-punt dicht bij het midden.
Wanneer de AF-punten oplichten, kan de zoeker gedeeltelijk of geheel rood
oplichten. Dit is kenmerkend voor de AF-puntweergave (met vloeibare kristallen).
Bij lage temperaturen is het knipperen van het AF-punt (pag. 72) wellicht
moeilijk waarneembaar. Dit is kenmerkend voor de AF-puntweergave
(met vloeibare kristallen).
Met [24: AF-punt op basis van richting] kunt u de AF-
gebiedselectiemodus + AF-punt (of alleen het AF-punt) apart instellen
voor de horizontale en verticale richting (pag. 101).
Met [24: Selecteerbaar AF-punt] kunt u het aantal handmatig
selecteerbare AF-punten wijzigen (pag. 99).
76
De AF-sensor van de camera heeft 61 AF-punten. De onderstaande afbeelding
toont het AF-sensorpatroon dat met elk AF-punt overeenkomt. Bij objectieven
met een maximaal diafragma van f/2.8 of groter is uiterst nauwkeurige
automatische scherpstelling mogelijk in het midden van de zoeker.
Afhankelijk van het objectief dat op de camera is bevestigd kan het aantal bruikbare
AF-punten en het AF-patroon afwijken. Raadpleeg pagina 77 - 84 voor meer informatie.
De AF-sensor
Deze scherpstelsensors zijn afgestemd op een nauwkeurige
scherpstelling met objectieven met een maximaal diafragma van f/2.8
of groter. Een diagonaal kruispatroon maakt het makkelijker om
scherp te stellen op onderwerpen waarbij automatisch scherpstellen
moeilijker is. Het beslaat de vijf verticale AF-punten in het midden.
Deze scherpstelsensors zijn afgestemd op een
nauwkeuriger scherpstelling met objectieven met een
maximaal diafragma van f/4 of groter. Dankzij het horizontale
patroon kan de sensor verticale lijnen detecteren.
Deze scherpstelsensors zijn afgestemd op objectieven met een
maximaal diafragma van f/5.6 of groter. Dankzij het horizontale patroon
kan de sensor verticale lijnen detecteren. Het beslaat de drie kolommen
van AF-punten in het midden van de zoeker. Het middelste AF-punt en
de AF-punten boven en onder het middelste AF-punt zijn afgestemd op
objectieven met een maximaal diafragma van f/8 of groter.
Deze scherpstelsensors zijn afgestemd op objectieven met
een maximaal diafragma van f/5.6 of groter. Ze kunnen
horizontale lijnen detecteren en beslaan alle 61 AF-punten in
een verticaal patroon. Het middelste AF-punt en de AF-punten
links en rechts van het middelste AF-punt zijn afgestemd op
objectieven met een maximaal diafragma van f/8 of groter.
Grafische
voorstelling
Scherpstelling op basis van kruismetingen: f/4 horizontaal + f/5.6 verticaal
Scherpstelling op basis van dubbele kruismetingen:
f/2.8 diagonaal rechts + f/2.8 diagonaal links
f/5.6 verticaal + f/5.6 horizontaal
Scherpstelling op basis van kruismetingen:
f/5.6 verticaal + f/5.6 horizontaal
f/5.6 verticale
scherpstelling
77
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Dubbel AF-kruismetingspunt. Het
onderwerp wordt gemakkelijker gevolgd en
de nauwkeurigheid van de scherpstelling is
hoger dan bij andere AF-punten.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Objectieven en bruikbare AF-punten
Groep A
Hoewel de camera 61 AF-punten heeft, is het aantal bruikbare AF-
punten en scherpstelpatronen afhankelijk van het gebruikte
objectief. Objectieven worden daarbij onderverdeeld in negen
groepen van A t/m I. Ga na tot welke groep uw objectief behoort.
Wanneer u een objectief uit de groepen F t/m H gebruikt, zijn er minder AF-punten bruikbaar.
Wanneer u op de knop <
S
> drukt, gaan de AF-punten die worden aangeduid
met markering knipperen. (De AF-punten / / blijven branden.)
"Extender EF1.4x" en "Extender EF2x" zijn bruikbaar voor alle I/II/III-modellen.
Voor nieuwe objectieven die na de EOS-1D X op de markt worden gebracht, moet
u op de website van Canon kijken om te zien tot welke groep deze behoren.
Sommige objectieven zijn mogelijk niet in alle landen of regio's beschikbaar.
EF24mm f/1.4L USM EF50mm f/1.8 EF200mm f/1.8L USM
EF24mm f/1.4L II USM EF50mm f/1.8 II
EF200mm f/1.8L USM
+ Extender EF1.4x
EF28mm f/1.8 USM EF85mm f/1.2L USM EF200mm f/2L IS USM
EF35mm f/1.4L USM EF85mm f/1.2L II USM
EF200mm f/2L IS USM
+ Extender EF1.4x
EF35mm f/2 EF85mm f/1.8 USM EF200mm f/2.8L USM
EF35mm f/2 IS USM EF100mm f/2 USM EF200mm f/2.8L II USM
EF50mm f/1.0L USM EF135mm f/2L USM EF300mm f/2.8L USM
EF50mm f/1.2L USM
EF135mm f/2L USM
+ Extender EF1.4x
EF300mm f/2.8L IS USM
EF50mm f/1.4 USM EF135mm f/2.8 (Softfocus) EF300mm f/2.8L IS II USM
Objectieven en bruikbare AF-punten
78
* Handmatig scherpstellen zonder kanteling/verschuiving.
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Dubbel AF-kruismetingspunt. Het
onderwerp wordt gemakkelijker
gevolgd en de nauwkeurigheid van
de scherpstelling is hoger dan bij
andere AF-punten.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
EF400mm f/2.8L USM EF16-35mm f/2.8L USM EF70-200mm f/2.8L USM
EF400mm f/2.8L II USM EF16-35mm f/2.8L II USM EF70-200mm f/2.8L IS USM
EF400mm f/2.8L IS USM EF17-35mm f/2.8L USM EF70-200mm f/2.8L IS II USM
EF400mm f/2.8L IS II USM EF20-35mm f/2.8L EF80-200mm f/2.8L
TS-E45mm f/2.8* EF24-70mm f/2.8L II USM
TS-E90mm f/2.8* EF28-70mm f/2.8L USM
Groep B
EF14mm f/2.8L USM EF20mm f/2.8 USM EF28mm f/2.8 IS USM
EF14mm f/2.8L II USM EF24mm f/2.8 EF24-70mm f/2.8L USM
EF15mm f/2.8 Fisheye EF24mm f/2.8 IS USM
Groep C
79
Objectieven en bruikbare AF-punten
* Handmatig scherpstellen zonder kanteling/verschuiving.
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: Dubbel AF-kruismetingspunt. Het
onderwerp wordt gemakkelijker
gevolgd en de nauwkeurigheid van
de scherpstelling is hoger dan bij
andere AF-punten.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
EF50mm f/2.5 Compact Macro TS-E24mm f/3.5L II* EF8-15mm f/4L Fisheye USM
EF100mm f/2.8 Macro
EF200mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x
EF17-40mm f/4L USM
EF100mm f/2.8L Macro IS USM
EF200mm f/2.8L II USM
+ Extender EF1.4x
EF24-70mm f/4L IS USM
EF300mm f/4L USM
EF300mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x
EF24-105mm f/4L IS USM
EF300mm f/4L IS USM
EF300mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF1.4x
EF28-80mm f/2.8-4L USM
EF400mm f/4 DO IS USM
EF300mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF1.4x
EF70-210mm f/4
EF500mm f/4L IS USM
EF400mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x
EF70-200mm f/4L USM
EF500mm f/4L IS II USM
EF400mm f/2.8L II USM
+ Extender EF1.4x
EF70-200mm f/4L IS USM
EF600mm f/4L USM
EF400mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF1.4x
EF70-200mm f/2.8L USM
+ Extender EF1.4x
EF600mm f/4L IS USM
EF400mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF1.4x
EF70-200mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF1.4x
EF600mm f/4L IS II USM
EF135mm f/2L USM
+ Extender EF2x
EF70-200mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF1.4x
TS-E17mm f/4L*
EF200mm f/1.8L USM
+ Extender EF2x
TS-E24mm f/3.5L*
EF200mm f/2L IS USM
+ Extender EF2x
Groep D
EF28mm f/2.8 EF40mm f/2.8 STM
Objectieven en bruikbare AF-punten
80
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Groep E
EF50mm f/2.5 Compact Macro
+ LIFE SIZE Converter
EF300mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF2x
EF28-135mm f/3.5-5.6 IS USM
EF100mm f/2.8 Macro USM
EF300mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF2x
EF28-200mm f/3.5-5.6
EF400mm f/5.6L USM
EF400mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x
EF28-200mm f/3.5-5.6 USM
EF500mm f/4.5L USM
EF400mm f/2.8L II USM
+ Extender EF2x
EF28-300mm f/3.5-5.6L IS USM
EF300mm f/4L USM
+ Extender EF1.4x
EF400mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF2x
EF35-105mm f/3.5-4.5
EF300mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x
EF400mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF2x
EF35-135mm f/3.5-4.5
EF400mm f/4 DO IS USM
+ Extender EF1.4x
EF20-35mm f/3.5-4.5 USM EF35-135mm f/4-5.6 USM
EF500mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x
EF24-85mm f/3.5-4.5 USM EF38-76mm f/4.5-5.6
EF500mm f/4L IS II USM
+ Extender EF1.4x
EF28-90mm f/4-5.6 EF50-200mm f/3.5-4.5
EF600mm f/4L USM
+ Extender EF1.4x
EF28-90mm f/4-5.6 USM EF50-200mm f/3.5-4.5L
EF600mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x
EF28-90mm f/4-5.6 II EF55-200mm f/4.5-5.6 USM
EF600mm f/4L IS II USM
+ Extender EF1.4x
EF28-90mm f/4-5.6 II USM EF55-200mm f/4.5-5.6 II USM
EF200mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x
EF28-90mm f/4-5.6 III
EF200-400mm f/4L IS USM
Extender 1.4x:
Met ingebouwde Extender 1.4x
EF200mm f/2.8L II USM
+ Extender EF2x
EF28-105mm f/3.5-4.5 USM
EF300mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x
EF28-105mm f/3.5-4.5 II USM
EF200-400mm f/4L IS USM
Extender 1.4x + Extender EF1.4x
81
Objectieven en bruikbare AF-punten
Slechts 47 van de 61 AF-punten kunnen worden gebruikt voor
automatische scherpstelling. Alle AF-gebiedselectiemodi zijn
selecteerbaar. Tijdens automatische AF-puntselectie is het buitenste
kader dat de AF-zone markeert (het AF-kader) anders dan bij 61-punts
automatische selectie-AF.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
: Uitgeschakelde AF-punten
(niet weergegeven).
EF70-200mm f/2.8L USM
+ Extender EF2x
EF70-300mm f/4.5-5.6 DO IS USM
EF80-200mm f/4.5-5.6
EF70-200mm f/2.8L IS USM
+ Extender EF2x
EF75-300mm f/4-5.6 EF90-300mm f/4.5-5.6
EF70-200mm f/2.8L IS II USM
+ Extender EF2x
EF75-300mm f/4-5.6 USM EF90-300mm f/4.5-5.6 USM
EF70-200mm f/4L USM
+ Extender EF1.4x
EF75-300mm f/4-5.6 II EF100-200mm f/4.5A
EF70-200mm f/4L IS USM
+ Extender EF1.4x
EF75-300mm f/4-5.6 II USM EF100-300mm f/4.5-5.6 USM
EF70-210mm f/3.5-4.5 USM EF75-300mm f/4-5.6 III EF100-300mm f/5.6
EF70-300mm f/4-5.6 IS USM EF75-300mm f/4-5.6 III USM EF100-300mm f/5.6L
EF70-300mm f/4-5.6L IS USM EF75-300mm f/4-5.6 IS USM
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS USM
Groep F
EF800mm f/5.6L IS USM EF28-80mm f/3.5-5.6 III USM EF35-80mm f/4-5.6 II
EF22-55mm f/4-5.6 USM EF28-80mm f/3.5-5.6 IV USM EF35-80mm f/4-5.6 III
EF28-70mm f/3.5-4.5 EF28-80mm f/3.5-5.6 V USM EF35-80mm f/4-5.6 PZ
EF28-70mm f/3.5-4.5 II EF28-105mm f/4-5.6 EF35-80mm f/4-5.6 USM
EF28-80mm f/3.5-5.6 EF28-105mm f/4-5.6 USM EF35-350mm f/3.5-5.6L USM
EF28-80mm f/3.5-5.6 USM EF35-70mm f/3.5-4.5 EF80-200mm f/4.5-5.6 II
EF28-80mm f/3.5-5.6 II EF35-70mm f/3.5-4.5A EF80-200mm f/4.5-5.6 USM
EF28-80mm f/3.5-5.6 II USM EF35-80mm f/4-5.6
Objectieven en bruikbare AF-punten
82
Slechts 33 van de 61 AF-punten kunnen worden gebruikt voor automatische
scherpstelling. Alle AF-gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar. Tijdens
automatische AF-puntselectie is het buitenste kader dat de AF-zone
markeert (het AF-kader) anders dan bij 61-punts automatische selectie-AF.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
:
Uitgeschakelde AF-punten (niet weergegeven).
Alleen het AF-punt dat in het midden van de zoeker ligt en de omringende
AF-punten (boven, onder, links en rechts) kunnen worden gebruikt voor
automatische scherpstelling. Alleen de volgende AF-gebiedsselectiemodi
zijn selecteerbaar: Eén-punts AF (handmatige selectie), Eén-punts Spot
AF (handmatige selectie) en AF-puntuitbreiding (handmatige selectie ).
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en de
scherpstelling is uiterst nauwkeurig.
: De AF-punten zijn gevoelig voor horizontale
lijnen (links en rechts van het middelste AF-punt)
of verticale lijnen (boven en onder het middelste
AF-punt). Handmatige selectie is niet mogelijk.
Alleen beschikbaar als „AF-puntuitbreiding
(handmatige selectie )” is geselecteerd
.
:
Uitgeschakelde AF-punten (niet weergegeven).
Groep G
EF180mm f/3.5L Macro USM
EF180mm f/3.5L Macro USM
+ Extender EF1.4x
EF1200mm f/5.6L USM
Groep H
EF35-105mm f/4.5-5.6 EF35-105mm f/4.5-5.6 USM
83
Objectieven en bruikbare AF-punten
AF bij een maximumdiafragma van f/8
Als er een extender aan het objectief is bevestigd, is automatische
scherpstelling zelfs mogelijk wanneer de maximale
diafragmawaarde groter is dan f/5.6 tot f/8. De selecteerbare
AF-gebiedselectiemodi zijn dezelfde als die van groep H (pag. 82).
EF400mm f/5.6L USM
+ Extender EF1.4x
EF400mm f/4 DO IS USM
+ Extender EF2x
EF70-200mm f/4L USM
+ Extender EF2x
EF500mm f/4.5L USM
+ Extender EF1.4x
EF500mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x
EF70-200mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x
EF800mm f/5.6L IS USM
+ Extender EF1.4x
EF500mm f/4L IS II USM
+ Extender EF2x
EF100-400mm f/4.5-5.6L IS USM
+ Extender EF1.4x
EF1200mm f/5.6L USM
+ Extender EF1.4x
EF600mm f/4L USM
+ Extender EF2x
EF200-400mm f/4L IS USM
Extender 1.4x:
Met ingebouwde Extender 1.4x + Ext. EF1.4x
EF300mm f/4L USM
+ Extender EF2x
EF600mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x
EF300mm f/4L IS USM
+ Extender EF2x
EF600mm f/4L IS II USM
+ Extender EF2x
EF200-400mm f/4L IS USM
Extender 1.4x + Extender EF2x
Als het maximumdiafragma kleiner is dan f/5.6 (de maximale
diafragmawaarde is groter dan f/5.6 tot f/8), kan er mogelijk niet worden
scherpgesteld met AF bij opnamen van onderwerpen met weinig
contrast of bij weinig licht.
Wanneer Extender EF2x is bevestigd aan het EF180mm f/3.5L
Macro USM-objectief, is automatische scherpstelling niet mogelijk.
Als het maximumdiafragma kleiner is dan f/8 (de maximale
diafragmawaarde is groter dan f/8), is automatische scherpstelling niet
mogelijk tijdens opnamen met de zoeker. Automatische scherpstelling is
ook niet mogelijk met f tijdens Live view-opnamen en filmopname.
Objectieven en bruikbare AF-punten
84
Automatische scherpstelling met 61 punten is mogelijk. Alle AF-
gebiedselectiemodi zijn selecteerbaar.
: AF-kruismetingspunt. Het onderwerp
wordt gemakkelijker gevolgd en er
wordt een nauwkeurige
scherpstelling bereikt.
: de AF-punten zijn gevoelig voor
horizontale lijnen.
Groep I
EF200-400mm f/4L IS USM Extender 1.4x
85
U kunt AI Servo AF gemakkelijk op een specifiek onderwerp of een
specifieke scène afstemmen door simpelweg uit case 1 t/m case 6 te
kiezen. Deze functie wordt de "AF-configuratietool" genoemd.
1
Selecteer het tabblad [21].
2
Selecteer een case.
Draai aan het instelwiel <5> om een
pictogram van een case te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
X De geselecteerde case wordt
ingesteld. De geselecteerde case
wordt blauw weergegeven.
Zoals uitgelegd op pagina 90 t/m 92 zijn case 1 t/m 6 zes combinaties
van de gevoeligheid bij het volgen van een onderwerp, het volgen van
een versnelling/vertraging en automatisch wisselen tussen AF-punten.
Raadpleeg de onderstaande tabel om de case te selecteren die het
beste bij uw onderwerp of scène past.
3
AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren
Over case 1 t/m 6
Case
Pictogram
Beschrijving
Toepasselijke onderwerpen
Pagina
Case 1
Veelzijdige universele
instelling
Voor elk willekeurig
bewegend onderwerp.
86
Case 2
Onderwerpen blijven
volgen en obstakels
negeren
Tennissers,
vlinderslagzwemmers,
freestyle-skiërs, enz.
86
Case 3
Direct scherpstellen op
onderw. plots. in AF-punt.
Startlijn van een
wielerwedstrijd,
afdalingsskiërs, enz.
87
Case 4
Voor onderwerpen die snel
versnellen of vertragen
Voetbal, motorsport,
basketbal, enz.
87
Case 5
Voor onregelmatige
beweging in willek. richting.
IJsdansers, enz. 88
Case 6
Voor onregelmatige bewegingen
en snelheidsverand.
Ritmische gymnasten, enz. 89
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren
86
Standaardinstelling geschikt voor elk
willekeurig bewegend onderwerp. Werkt
bij een groot aantal onderwerpen en
scènes.
Selecteer [
Case 2
] t/m [
Case 6
] in de
volgende gevallen: wanneer obstakels AF-
punten naderen, wanneer het onderwerp van
AF-punten vandaan beweegt, wanneer u wilt
scherpstellen op een onderwerp dat
plotseling verschijnt of wanneer het
onderwerp zich plots naar boven, onder, links
of rechts verplaatst.
De camera blijft proberen scherp te
stellen op het onderwerp, zelfs wanneer
een obstakel de AF-punten nadert of het
onderwerp zich van de AF-punten
vandaan beweegt. Dit is effectief
wanneer een obstakel het onderwerp
blokkeert of wanneer u niet op de
achtergrond wilt scherpstellen.
Case 1: Veelzijdige universele instelling
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid: [0]
Versn./vertr. tracking: [0]
AF-punt aut. schak.: [0]
Case 2:
Onderwerpen blijven volgen en obstakels negeren
Wanneer u opnamen maakt van een onderwerp dat met een gelijkmatige
snelheid beweegt (minimale verandering in de snelheid) en de scherpstelling
instabiel is als gevolg van een kleine beweging van het onderwerp of een
obstakel vóór het onderwerp, kan het instellen van [
Versn./vertr. tracking
] op
[
-2
] of [
-1
] betere resultaten geven (pag. 91).
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid:
[Vergrendeld: -1]
Versn./vertr. tracking: [0]
AF-punt aut. schak.: [0]
Als een obstakel de scherpstelling belemmert of als het onderwerp zich
gedurende lange tijd van de AF-punten vandaan beweegt en de scherpstelling
op het onderwerp verloren gaat, krijgt u wellicht betere resultaten als u
[
Trackinggevoeligheid
] instelt op [
Vergrendeld: -2
] (pag. 90).
87
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren
Zodra een AF-punt het onderwerp begint
te volgen, zorgt deze instelling ervoor dat
de camera scherpstelt op
opeenvolgende onderwerpen op
verschillende afstanden. Als er een
nieuw onderwerp voor het aanvankelijk
gevolgde onderwerp verschijnt, zal de
camera op het nieuwe onderwerp
scherpstellen. Dit is ook effectief als u
altijd wilt scherpstellen op het onderwerp
dat zich het dichtst bij u bevindt.
Bedoeld voor het volgen van
onderwerpen die geneigd zijn plotseling
enorm van snelheid te veranderen.
Dit is effectief in het geval van
onderwerpen die plotselinge bewegingen
maken, plotseling versnellen of vaart
minderen of plotseling stoppen.
Case 3:
Direct scherpstellen op onderw. plots. in AF-punt.
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid:
[Gevoelig: +1]
Versn./vertr. tracking: [+1]
AF-punt aut. schak.: [0]
Case 4:
Voor onderwerpen die snel versnellen of vertragen
Als u snel wilt scherpstellen op een onderwerp dat plotseling verschijnt,
krijgt u wellicht betere resultaten als u [Trackinggevoeligheid] instelt
op [+2] (pag. 90).
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid: [0]
Versn./vertr. tracking: [+1]
AF-punt aut. schak.: [0]
Indien het onderwerp beweegt en er plotselinge en grote veranderingen in
snelheid kunnen zijn, kan het zijn dat u betere resultaten verkrijgt wanneer
u[Versn./vertr. tracking] instelt op [+2] (pag. 91).
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren
88
Zelfs wanneer het onderwerp zich met
hoge snelheid omhoog, omlaag, naar
links of naar rechts verplaatst, zal het
AF-punt automatisch wisselen om op het
gevolgde onderwerp scherp te stellen.
Dit is effectief voor het maken van
opnamen van onderwerpen die zich met
hoge snelheid omhoog, omlaag, naar
links of naar rechts verplaatsen. Deze
instelling wordt gebruikt wanneer de
volgende AF-gebiedselectiemodi zijn
ingesteld: AF-gebiedsuitbreiding
(handmatige selectie ), AF-
gebiedsuitbreiding (handmatige selectie,
omringende punten), Zone-AF
(handmatige selectie van een zone),
61-punts automatische selectie-AF.
Deze instelling is wellicht niet
beschikbaar in de modi Eén-punts
Spot AF (handmatige selectie) en
Eén-punts AF (handmatige selectie).
Case 5: Voor onregelmatige beweging in willek. richting.
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid: [0]
Versn./vertr. tracking: [0]
AF-punt aut. schak.: [+1]
Als het onderwerp zich plotseling en onregelmatig omhoog, omlaag, naar
links of naar rechts beweegt, stelt u [AF-punt aut. schak.] in op [+2] voor
betere resultaten (pag. 92).
89
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren
Bedoeld voor het volgen van
onderwerpen die plotseling enorm van
snelheid kunnen veranderen. Wanneer
het onderwerp zich met hoge snelheid
omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts verplaatst, wisselt het AF-punt
automatisch om op het gevolgde
onderwerp scherp te stellen.
Deze instelling wordt gebruikt wanneer
de volgende AF-gebiedselectiemodi zijn
ingesteld: AF-gebiedsuitbreiding
(handmatige selectie ), AF-
gebiedsuitbreiding (handmatige selectie,
omringende punten), Zone-AF
(handmatige selectie van een zone),
61-punts automatische selectie-AF.
Deze instelling is wellicht niet
beschikbaar in de modi Eén-punts
Spot AF (handmatige selectie) en
Eén-punts AF (handmatige selectie).
Case 6:
Voor onregelmatige bewegingen en snelheidsverand.
Standaardinstellingen
Trackinggevoeligheid: [0]
Versn./vertr. tracking: [+1]
AF-punt aut. schak.: [+1]
Als het bewegende onderwerp plotseling sterk van snelheid verandert,
krijgt u wellicht betere resultaten als u [Versn./vertr. tracking] instelt
op [+2] (pag. 91).
Als het onderwerp zich plotseling en onregelmatig omhoog, omlaag,
naar links of naar rechts beweegt, stelt u [AF-punt aut. schak.] in op
[+2] voor betere resultaten (pag. 92).
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren
90
Trackinggevoeligheid
Bepaalt de gevoeligheid bij het volgen
van het onderwerp tijdens AI Servo AF
wanneer een obstakel de AF-punten
nadert of wanneer de AF-punten zich
van het onderwerp vandaan bewegen.
[0]
Deze standaardinstelling is geschikt voor de meeste bewegende
onderwerpen.
[Vergrendeld: -2 / Vergrendeld: -1]
De camera blijft proberen scherp te stellen op het onderwerp, zelfs
wanneer een obstakel de AF-punten nadert of het onderwerp zich
van de AF-punten vandaan beweegt. De instelling -2 zorgt ervoor
dat de camera het onderwerp langer volgt dan bij de instelling -1.
Als de camera echter op het verkeerde onderwerp scherpstelt, duurt
het wellicht iets langer om op een ander onderwerp over te schakelen
en op het gewenste onderwerp scherp te stellen.
[Gevoelig: +2 / Gevoelig:+1]
Zodra een AF-punt een onderwerp volgt, kan de camera
scherpstellen op opeenvolgende onderwerpen op verschillende
afstanden. Dit is ook effectief als u altijd wilt scherpstellen op het
onderwerp dat zich het dichtst bij u bevindt. De instelling +2 zorgt
ervoor dat er sneller dan bij de instelling +1 op het volgende
opeenvolgende onderwerp wordt scherpgesteld.
De kans is echter groter dat de camera op het verkeerde onderwerp
scherpstelt.
Over de parameters
[Trackinggevoeligheid] is de parameter met de naam [AI Servo-
trackinggevoeligheid] op de EOS-1D Mark III/IV, EOS-1Ds Mark III
en EOS 7D.
91
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren
Versn./vertr. tracking
Dit bepaalt de gevoeligheid voor het
volgen van bewegende onderwerpen die
plotseling enorm kunnen versnellen of
vertragen, bijvoorbeeld als gevolg van
abrupt starten of stoppen, enz.
[0]
Geschikt voor onderwerpen die zich met een gelijkmatige snelheid
verplaatsen (minimale veranderingen in de snelheid).
[-2 / -1]
Geschikt voor onderwerpen die zich met een gelijkmatige snelheid
verplaatsen (minimale veranderingen in de snelheid). Dit is effectief
wanneer 0 is ingesteld maar de scherpstelling instabiel is als gevolg
van kleine bewegingen van het onderwerp of een obstakel vóór het
onderwerp.
[+2 / +1]
Dit is effectief voor onderwerpen die plotselinge bewegingen maken,
plotseling versnellen of vaart minderen of plotseling stoppen. Zelfs
wanneer de snelheid van het bewegende onderwerp plotseling sterk
verandert, blijft de camera op het onderwerp scherpstellen.
Bijvoorbeeld: bij een naderend onderwerp is de kans kleiner dat de
camera scherpstelt op een plek achter het onderwerp, wat tot een
onscherp onderwerp zou leiden. Voor een onderwerp dat plotseling
tot stilstand komt, is de kans kleiner dat de camera op een plek voor
het onderwerp scherpstelt. Met de instelling +2 kan de camera grote
veranderingen in de snelheid van het bewegende onderwerp beter
volgen dan met de instelling +1.
Omdat de camera gevoelig is voor kleine bewegingen van het
onderwerp, kan de scherpstelling echter even onstabiel zijn.
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren
92
AF-punt aut. schak.
Dit bepaalt de gevoeligheid voor het
wisselen van AF-punten bij het volgen
van een onderwerp dat zich met hoge
snelheid omhoog, omlaag, naar links of
naar rechts beweegt.
Deze instelling wordt gebruikt in de
volgende AF-gebiedselectiemodi: AF-
gebiedsuitbreiding (handmatige selectie
), AF-gebiedsuitbreiding (handmatige
selectie, omringende punten), Zone-AF
(handmatige selectie van een zone),
61-punts automatische selectie-AF.
[0]
Standaardinstelling voor geleidelijke overschakeling tussen
AF-punten.
[+2 / +1]
Wanneer het onderwerp zich met hoge snelheid omhoog, omlaag,
naar links of naar rechts en van het AF-punt vandaan verplaatst,
schakelt de camera zelfs automatisch over naar een ander AF-punt
om op het gevolgde onderwerp te blijven scherpstellen. De camera
schakelt over naar het AF-punt dat het meest waarschijnlijk zal
scherpstellen op het onderwerp, uitgaand van de voortdurende
verplaatsing van het onderwerp, het contrast, enzovoort. Bij instelling
+2 zal de camera eerder van AF-punt wisselen dan bij instelling +1.
Bij een groothoekobjectief met een brede scherptediepte of als het
onderwerp te klein in het kader is, kan de camera echter met het
verkeerde AF-punt scherpstellen.
93
3 AI Servo AF-kenmerken (voor een onderwerp) selecteren
U kunt de drie parameters van elke case (1. Trackinggevoeligheid, 2.
Versn./vertr. tracking en 3. AF-punt aut. schak.) naar wens aanpassen.
1
Selecteer een case.
Draai aan het instelwiel <
5
> om het pictogram
van de case die u wilt aanpassen te selecteren.
2
Druk op de knop <J/K>.
De geselecteerde parameter heeft
een paars kader.
3
Selecteer het gewenste item.
Draai aan het instelwiel <5> om een
parameter te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
4
Maak de aanpassing.
Draai aan het instelwiel <5> om de
parameter naar wens in te stellen en
druk vervolgens op <0>.
X De aanpassing wordt opgeslagen.
De standaardinstelling wordt aangegeven
met de lichtgrijze markering [
C
].
5
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <J> om terug te
keren naar het scherm van stap 1.
Parameterinstellingen van cases aanpassen
Wanneer u in stap 2 op de knop <L> drukt, worden de standaard-
instellingen van de drie parameters van de betreffende case hersteld.
U kunt elk van de drie parameterinstellingen ook in My Menu registreren (pag. 357).
Als u dat doet, worden de instellingen van de geselecteerde case gewijzigd.
Wanneer u opnamen wilt maken met een case waarvan u de parameters hebt
aangepast, selecteert u de aangepaste case en maakt u vervolgens de opname.
94
Met de menutabbladen [22] t/m [25]
kunt u AF-functies instellen die bij uw
fotografeerstijl of onderwerp passen.
U kunt de eigenschappen instellen voor de automatische scherpstelling
en de ontspantiming voor de eerste opname tijdens het maken van
continuopnamen met AI Servo AF.
: Gelijke voorkeur
Er wordt aan het scherpstellen en
ontspannen gelijke prioriteit gegeven.
: Ontspanvoorkeur
Wanneer u de ontspanknop indrukt, wordt
de opname direct gemaakt, ook al is er nog
niet scherpgesteld. Deze instelling geeft
voorrang aan het maken van de opname
en gaat ten koste van de scherpstelling.
: Scherpstelvoorkeur
Wanneer u de ontspanknop indrukt, wordt er pas een opname gemaakt
wanneer de camera heeft scherpgesteld. Dit is effectief als u in ieder
geval wilt scherpstellen voordat u de opname maakt.
U kunt de eigenschappen instellen voor de automatische scherpstelling
en de ontspantiming voor volgende opnamen tijdens het maken van
continuopnamen met AI Servo AF.
0: Gelijke voorkeur
Er wordt aan het scherpstellen en
continu-opnamesnelheid gelijke prioriteit
gegeven. Bij weinig licht of met
onderwerpen met weinig contrast kan de
opnamesnelheid afnemen.
3 AF-functies aanpassen
22: AI Servo
AI servo 1e beeldvoorkeur
AI servo 2e beeldvoorkeur
95
3 AF-functies aanpassen
-2/-1: Opnamesnelheidvoorkeur
Er wordt geen voorrang gegeven aan de scherpstelling, maar aan de
continu-opnamesnelheid. Met -2 kan afname van de continu-
opnamesnelheid beter worden voorkomen dan met -1.
+1/+2: Scherpstelvoorkeur
Er wordt geen voorrang gegeven aan de continu-opnamesnelheid,
maar aan de scherpstelling. De opname wordt pas gemaakt nadat op
het onderwerp is scherpgesteld. Bij weinig licht kan scherpstelling
gemakkelijker worden bereikt met +2 dan met +1, maar de continu-
opnamesnelheid kan dan lager worden.
U kunt instellen of en hoe u de elektronische focusring gebruikt
wanneer u een van de onderstaande elektronische objectieven met
focusring gebruikt.
: Inschakelen na One-Shot AF
Indien u de ontspanknop na de
automatische scherpstelling ingedrukt
houdt, kunt u handmatig scherpstellen.
: Uitschakelen na One-Shot AF
Handmatig scherpstellen wordt
uitgeschakeld na automatische
scherpstelling.
OFF: Uitschakelen in AF-modus
Wanneer de focusinstellingsknop op het objectief wordt ingesteld op
[AF], wordt handmatig scherpstellen uitgeschakeld.
23: One Shot
USM-obj. elektronische MF
EF50mm f/1.0L USM EF300mm f/2.8L USM EF600mm f/4L USM
EF85mm f/1.2L USM EF400mm f/2.8L USM EF1200mm f/5.6L USM
EF85mm f/1.2L II USM EF400mm f/2.8L II USM EF28-80mm f/2.8-4L USM
EF200mm f/1.8L USM EF500mm f/4.5L USM
Als niet kan worden scherpgesteld bij weinig licht wanneer [0: Gelijke
voorkeur] is ingesteld, geeft het instellen van [Scherpstelvoorkeur] op [+1]
of [+2] mogelijk betere resultaten.
3 AF-functies aanpassen
96
Hiermee schakelt u het AF-hulplicht van de Speedlite voor EOS-
camera's in of uit.
ON: Inschakelen
De externe Speedlite activeert indien
nodig het AF-hulplicht.
OFF: Uitschakelen
De externe Speedlite activeert het
AF-hulplicht niet. Dit voorkomt dat het
AF-hulplicht anderen stoort.
IR: Alleen IR AF-hulplicht
Alleen externe Speedlite-modellen met een infrarood AF-hulplicht
activeren het AF-hulplicht. Stel dit in als u niet wilt dat het AF-hulplicht
in de vorm van kleine flitsen afgaat.
U kunt de eigenschappen instellen voor de automatische scherpstelling
en de ontspantiming voor 1-beeld AF.
: Scherpstelvoorkeur
De opname wordt pas gemaakt nadat op
het onderwerp is scherpgesteld. Dit is
effectief als u in ieder geval wilt
scherpstellen voordat u de opname maakt.
: Ontspanvoorkeur
Er wordt geen voorrang gegeven aan de
scherpstelling, maar aan het maken van
de opname. Deze instelling geeft
voorrang aan het maken van de opname.
De opname wordt gemaakt, ook al is
er nog niet scherpgesteld.
AF-hulplicht
Ontspanvoor. One-Shot AF
Als de persoonlijke voorkeuze van de externe Speedlite [AF-hulplicht]
wordt ingesteld op [Uitschakelen], wordt het AF-hulplicht niet ingeschakeld,
ongeacht de instelling van deze functie.
97
3 AF-functies aanpassen
Wanneer de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op 61-punts
automatische selectie-AF of Zone AF, is automatisch scherpstellen
mogelijk bij gebruik van de kleur- of gezichtsherkenningsgegevens.
Deze functie maakt het eenvoudiger om een bewegend onderwerp in
focus te houden met AI Servo AF. Deze functie maakt het ook
eenvoudiger om scherp te stellen op personen in de modus 1-beeld AF.
ON: Aan
Het AF-punt wordt automatisch
geselecteerd op basis van de AF-
gegevens in combinatie met de kleur- en
gezichtsgegevens van het onderwerp. Met
AI Servo AF wordt de kleur opgeslagen
van het gebied waarop is scherpgesteld.
De camera vindt die kleur vervolgens door van AF-punt te wisselen. Zodra een
persoon wordt gedetecteerd, schakelen AF tracking en overschakeling tussen AF-
punten over op zijn/haar gezicht. Met 61-punts automatische selectie-AF en AI
Servo AF kunt u handmatig het eerste AF-punt selecteren waarmee u wilt
scherpstellen. Indien er meerdere gezichten worden gedetecteerd, stelt de camera
scherp met het AF-punt op het optimale gezicht in de huidige omstandigheden.
Met 1-beeld AF selecteert de camera het AF-punt op basis van informatie over de positie
van het gezicht en kunt u prioriteit geven aan compositie wanneer u de opname maakt.
OFF: Uit
Het AF-punt wordt automatisch geselecteerd op basis van AF-gegevens alleen.
24
Aut. AF-pt.sel.: EOS iTR AF
Indien [Aut. AF-pt.sel.: EOS iTR AF] is ingesteld op [Inschakelen],
duurt scherp stellen iets langer dan bij [Uitschakelen].
Zelfs wanneer u [
Inschakelen
] selecteert, kan het zijn dat het gewenste resultaat
niet wordt behaald afhankelijk van de opnameomstandigheden en het onderwerp.
Bij weinig licht activeert de flitser het AF-hulplicht automatisch en wordt het
AF-punt automatisch geselecteerd op basis van de AF-gegevens alleen.
(Automatisch scherpstellen maakt geen gebruik van gelaatsinformatie.)
Het kan zijn dat gezichtsherkenning niet functioneert wanneer het
gezicht klein is of wanneer er weinig licht is in de omgeving.
3 AF-functies aanpassen
98
Als niet kan worden scherpgesteld met automatische scherpstelling,
kunt u de camera naar de juiste scherpstelling laten zoeken of laten
stoppen met zoeken.
ON: Continu scherpstellen
Als er niet met automatische
scherpstelling kan worden
scherpgesteld, blijft het objectief naar de
juiste scherpstelling zoeken.
OFF: Stop scherpstellen
Als de automatische scherpstelling start,
maar het resultaat onacceptabel is of
achterwege blijft, stopt het objectief.
Dit voorkomt dat het beeld extreem
onscherp wordt doordat de camera naar
de juiste scherpstelling blijft zoeken.
Obj.sturing bij AF onmogelijk
Bij superteleobjectieven kan het beeld extreem onscherp worden doordat de
camera blijft zoeken naar de juiste scherpstelling. Daardoor duurt het de
volgende keer langer voordat er is scherpgesteld. Het wordt daarom aanbevolen
om de instelling [
Stop scherpstellen
] te activeren voor superteleobjectieven.
99
3 AF-functies aanpassen
U kunt het aantal handmatig selecteerbare AF-punten wijzigen.
Bij automatische AF-puntselectie blijven alle 61 AF-punten actief,
ongeacht deze instelling.
: 61 punten
Alle 61 AF-punten zijn handmatig
selecteerbaar.
: Alleen kruisv. AF-punten
Alleen AF-kruismetingspunten zijn
handmatig selecteerbaar. Het aantal
selecteerbare AF-kruismetingspunten is
afhankelijk van het objectief.
: 15 punten
Vijftien belangrijke AF-punten zijn handmatig selecteerbaar.
: 9 punten
Negen belangrijke AF-punten zijn handmatig selecteerbaar.
Selecteerbaar AF-punt
Bij een objectief uit groep F t/m H (pag. 81-83) is het aantal handmatig
selecteerbare AF-punten lager.
Zelfs bij andere instellingen dan [61 punten] zijn AF-gebiedsuitbreiding
(handmatige selectie ), AF-gebiedsuitbreiding (handmatige selectie,
omliggende punten) en Zone-AF (handmatige selectie van een zone)
nog steeds mogelijk.
Wanneer u op de knop <S> drukt, worden de AF-punten die niet
handmatig selecteerbaar zijn niet weergegeven.
3 AF-functies aanpassen
100
U kunt de selecteerbare AF-gebiedselectiemodi beperken tot uw
opnamevoorkeuren. Draai aan het instelwiel <5> om een
selectiemodus te selecteren en druk vervolgens op <0> om er een
<X> bij te zetten. Selecteer daarna [OK] om de instelling te registreren.
: Handmatige selectie:Spot-AF
Voor nauwkeurig scherpstellen met een
smaller AF-punt dan Eén-punts AF
(handmatige selectie).
: Handmatige selectie:1 pt AF
Een van de AF-punten die is ingesteld
door de instelling [Selecteerbaar AF-
punt] kan worden geselecteerd.
: AF-gebied uitbr.:
De camera stelt scherp met het handmatig geselecteerde AF-punt en
de aangrenzende AF-punten (boven, onder, links en rechts).
: AF-gebied uitbr.:omringen
De camera stelt scherp met het handmatig geselecteerde AF-punt en
de omringende AF-punten.
: Handmatige selectie:Zone-AF
De 61 AF-punten worden in negen zones verdeeld om mee scherp te stellen.
: Aut. selectie: 61-pt AF
Alle AF-punten worden gebruikt om scherp te stellen.
Sel. AF-gebiedselectiemodus
De markering <X> kan niet worden verwijderd uit [Handmatige
selectie:1 pt AF].
Als het bevestigde objectief tot Groep H (pag. 82, 83) behoort, kunt u
uitsluitend [Handmatige selectie:Spot AF], [Handmatige selectie:1 pt
AF] en [AF-gebied uitbr.: ] selecteren.
101
3 AF-functies aanpassen
U kunt de methode voor het wijzigen van de AF-gebiedselectiemodus instellen.
Knop M-Fn
Nadat u op de knop <S> hebt gedrukt,
wordt telkens wanneer u op de knop
<B> drukt de AF-
gebiedselectiemodus gewijzigd.
Hoofdinstelwiel
Nadat u op de knop <S> hebt gedrukt,
wordt de AF-gebiedselectiemodus
gewijzigd wanneer u aan het instelwiel
<6> draait.
U kunt het AF-punt of een combinatie van AF-gebiedselectiemodus en
AF-punt afzonderlijk instellen voor verticaal en horizontaal fotograferen.
: Gelijk voor vertic./horiz.
Voor zowel verticaal als horizontaal
fotograferen worden dezelfde AF-
gebiedselectiemodus en hetzelfde handmatig
geselecteerde AF-punt (of dezelfde
handmatig geselecteerde zone) gebruikt.
Selectiemethode AF-gebied
AF-punt op basis van richting
Wanneer [ Hoofdinstelwiel] wordt ingesteld, gebruikt u <9> om het
AF-punt horizontaal te verplaatsen.
3 AF-functies aanpassen
102
: Aparte AF-ptn: gebied+pt
De AF-gebiedselectiemodus en het handmatig geselecteerde AF-punt
(of de handmatig geselecteerde zone) kunnen afzonderlijk worden
ingesteld voor elke camerarichting (1. Horizontaal, 2. Verticaal met de
cameragreep aan de bovenkant, 3. Verticaal met de cameragreep aan
de onderkant).
Wanneer u de AF-gebiedselectiemodus en het AF-punt (of de zone)
handmatig voor elk van de drie camerarichtingen selecteert, worden
deze voor de betreffende richting ingesteld. Wanneer u de
camerarichting tijdens het maken van opnamen wijzigt, schakelt de
camera over naar de AF-gebiedselectiemodus en het handmatig
geselecteerde AF-punt (of de handmatig geselecteerde zone) die voor
de betreffende richting is ingesteld.
: Aparte AF-ptn: alleen pt
Het AF-punt kan voor elke camerarichting afzonderlijk worden ingesteld
(1. Horizontaal, 2. Verticaal met de cameragreep aan de bovenkant,
3. Verticaal met de cameragreep aan de onderkant). Bij gebruik van
dezelfde AF-gebiedselectiemodus, wordt het AF-punt automatisch
overgeschakeld voor de desbetreffende camerarichting.
Dit werkt met Handmatige selectie:Spot-AF, Handm. selectie:1 pt AF,
AF-gebied uitbr.: en AF-geb. uitbr.:omringen.
Als u het AF-punt handmatig selecteert voor elk van de drie richtingen,
wordt dit voor de betreffende richting vastgelegd. Tijdens het maken van
opnamen, wordt het handmatig geselecteerde AF-punt overgeschakeld
naar de desbetreffende camerarichting. Zelfs als u de AF-
gebiedselectiemodus wijzigt naar Handmatige selectie:Spot-AF, Handm.
selectie:1 pt AF, AF-gebied uitbr.: of AF-geb. uitbr.:omringen, blijft het
voor de betreffende richting ingestelde AF-punt behouden.
Als u de standaardinstellingen van de camera herstelt (pag. 58), is de
instelling [Gelijk voor vertic./horiz.]. Ook worden uw instellingen voor
de drie camerarichtingen gewist en alle drie teruggezet op Eén-punts AF
(handmatige selectie) met het middelste AF-punt geselecteerd.
Als u dit instelt en later een objectief uit een andere AF-groep (pag. 77-
84, met name groep H) bevestigt, kan de instelling worden gewist.
103
3 AF-functies aanpassen
U kunt het eerste AF-punt van de AI Servo AF instellen wanneer de AF-
gebiedselectiemodus is ingesteld op Aut. selectie: 61-pt AF.
: Eerste AF-pt geselect.
AI Servo AF wordt gestart met het
handmatig geselecteerde AF-punt
wanneer de AF-modus is ingesteld op AI
Servo AF en de AF-gebied-
selectiemodus is ingesteld op Aut.
selectie: 61-pt AF.
: Handm. gesel. AF-pt
Als u overschakelt van Handmatige selectie:Spot-AF, Handm. selectie:1
pt AF, AF-gebied uitbr.: of AF-geb. uitbr.:omringen naar Aut. selectie:
61-pt AF, begint AI Servo AF met het AF-punt dat handmatig is
geselecteerd voordat u de instelling wijzigde. Dit is effectief als u wilt dat
AI Servo AF begint met het AF-punt dat was geselecteerd voordat de
AF-gebiedselectiemodus werd overgeschakeld naar Aut. selectie: 61-pt
AF.
Als bij [85: Aangepaste bediening] [AF-gebiedselectiemodus] is
ingesteld op Aut. selectie: 61-pt AF op het instellingenscherm [Naar
ingestelde AF-functie gaan] (pag.350) of [Opn.funct. reg./oproepen]
(pag.355) en u Handmatige selectie:Spot-AF, Handm. selectie:1 pt AF
of AF-gebied uitbr.: gebruikt, kunt u op de aan de functie toegewezen
knop drukken om over te schakelen van het vorige AF-punt naar AI
Servo AF dat gebruikmaakt van Aut. selectie: 61-pt AF.
Eerste AF-punt, AI Servo AF
Wanneer [Handm. gesel. AF-pt] is ingesteld, begint AI Servo
AF met de zone waarin het handmatig geselecteerde AF-punt zich bevindt.
Dit is zelfs van toepassing wanneer de AF-gebiedselectiemodus wordt
overgeschakeld naar Zone-AF (handmatige selectie van een zone).
3 AF-functies aanpassen
104
Tijdens handmatige AF-puntselectie kan de selectie bij de buitenste rand van het
AF-kader stoppen of doorgaan tot het tegenoverliggende AF-punt. Deze functie
werkt in alle AF-gebiedselectiemodi behalve 61-punts automatische selectie-AF en
Zone-AF. (Werkt in 61-punts automatische selectie-AF alleen met AI Servo AF.)
: Stopt bij rand AF-gebied
Dit is handig als u vaak gebruikmaakt
van een AF-punt aan de rand.
: Continu
De AF-puntselectie loopt door tot de
tegenoverliggende rand in plaats van bij de
buitenste rand van het AF-kader te stoppen.
U kunt instellen of u het AF-punt (of de AF-punten) in de volgende gevallen wilt
weergeven: 1. wanneer u het AF-punt (of de AF-punten) selecteert, 2. wanneer de
camera gereed is voor het maken van opnamen (voor de automatische scherpstelling),
3. tijdens de automatische scherpstelling, en 4. als de scherpstelling is bereikt.
: Geselecteerd (constant)
De geselecteerde AF-punten worden
altijd weergegeven.
: Alles (constant)
Alle 61 AF-punten worden altijd
weergegeven.
: Geselecteerd (pre-AF, scherp)
De geselecteerde AF-punten worden weergegeven voor 1, 2 en 4.
: Geselecteerd (scherp)
De geselecteerde AF-punten worden weergegeven voor 1 en 4.
OFF: Weergave uit
Voor 2, 3 en 4 worden de geselecteerde AF-punten niet weergegeven.
25
Handm. AF-puntsel.patroon
AF-punt weerg. tijdens focus
Als [Gesel. (pre-AF, scherp)] of [Geselecteerd (scherp)] wordt ingesteld,
wordt het AF-punt niet weergegeven, zelfs wanneer er met AI Servo AF is
scherpgesteld.
105
3 AF-functies aanpassen
De AF-punten en het raster in de zoeker kunnen rood oplichten als de
scherpstelling is bereikt.
AUTO: Auto
De AF-punten en het raster lichten
automatisch rood op bij weinig licht.
ON: Inschakelen
De AF-punten en het raster lichten altijd rood
op, ongeacht de hoeveelheid omgevingslicht.
OFF: Uitschakelen
De AF-punten en het raster lichten niet
rood op.
Druk op de knop <Q> om de AF-punten in te stellen die u tijdens AI
Servo AF rood wilt laten oplichten (knipperen).
OFF: Niet verlicht
AF-punten lichten niet rood op tijdens
AI Servo AF.
: Verlicht (normaal)
De AF-punten die voor de scherpstelling
worden gebruikt, lichten rood op tijdens
AI Servo AF. De rode verlichting treedt op
wanneer [
Zoekerweergaveverlichting
]
is ingesteld op [
Auto
] of [
Inschakelen
].
: Verlicht (helderder)
De functie is hetzelfde als bij [Verlicht
(normaal)]. De verlichting
is echter helderder.
Zoekerweergaveverlichting
Deze instelling wordt niet toegepast op de weergegeven digitale horizon
(pag. 61) in de zoeker.
De knippersnelheid is afhankelijk van de opnameomstandigheden.
De AF-punten en het raster worden altijd rood weergegeven wanneer u op
<S> drukt voor AF-puntselectie.
3 AF-functies aanpassen
106
De Indicator AF-status die aangeeft dat AF actief is, kan worden
weergegeven in het beeldgebied van de zoeker of buiten het beeldgebied.
: In beeldveld weergeven
Het AF-statuspictogram <i> wordt
weergegeven rechts onder in het
beeldgebied van de zoeker.
: Buiten beeld weergeven
Het pictogram <e> wordt onder
het focusbevestigingslampje <o>
weergegeven buiten het beeldgebied
van de zoeker.
U kunt het scherpstelpunt van de AF heel nauwkeurig aanpassen.
Zie voor meer informatie "Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij
automatische scherpstelling" op de volgende pagina.
AF-status in zoeker
AF-fijnafstelling
De Indicator AF-status wordt ook weergegeven wanneer u de ontspanknop
half ingedrukt houdt nadat er is scherpgesteld of wanneer u de <p>-
knop ingedrukt houdt.
107
Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling is
mogelijk voor opnamen met de zoeker en voor Live view-opnamen in de
[
Quick-modus
]. Dit wordt "AF-fijnafstelling" genoemd. Lees voordat u
aanpassingen doorvoert "Opmerkingen bij AF-fijnafstelling" op pagina 112.
Gewoonlijk is deze aanpassing niet nodig. Gebruik deze
functie alleen indien nodig. AF-fijnafstelling kan tot gevolg
hebben dat er niet meer correct kan worden scherpgesteld.
Stel de waarde handmatig in door aan te passen, een opname te
maken en het resultaat te controleren. Herhaal dit tot de gewenste
aanpassing is doorgevoerd. Tijdens de automatische scherpstelling
wordt het scherpstelpunt altijd verschoven met de aanpassing,
ongeacht welk objectief wordt gebruikt.
1
Selecteer [AF-fijnafstelling].
Selecteer op het tabblad [25] de
optie [AF-fijnafstelling] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Alles even veel].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Alles even veel] te selecteren.
3
Druk op de knop <B>.
X Het scherm [Alles even veel]
verschijnt.
3
Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling
Alles even veel aanpassen
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling
108
4
Maak de aanpassing.
Draai aan het instelwiel <5> om de
aanpassing door te voeren. Het
instelbare bereik is ±20 stappen.
Door een instelling in de richting van
"–: " te kiezen, brengt u het scherpstel-
punt meer naar voren ten opzichte van het
standaard scherpstelpunt.
Door een instelling in de richting van
"+: " te kiezen, brengt u het
scherpstelpunt meer naar achteren ten
opzichte van het standaard scherpstelpunt.
Druk na het doorvoeren van de
aanpassing op <0>.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Alles even veel] te selecteren en
druk vervolgens op <0>. Het menu
wordt weer weergegeven.
5
Controleer het resultaat van de
aanpassing.
Maak een opname en geef deze weer
(pag. 252) om het resultaat van de
aanpassing te controleren.
Wanneer de resulterende opname
wordt scherpgesteld voor het gewenste
punt, maakt u de aanpassing naar de
"+: "-kant. Wanneer de resulterende
opname wordt scherpgesteld achter
het gewenste punt, maakt u de
aanpassing naar de "–: "-kant.
Voer de aanpassing indien nodig
nogmaals uit.
Als [
Alles even veel
] wordt geselecteerd, is aanpassing van de automatische
scherpstelling niet mogelijk voor de groothoekstand en telestand van zoomlenzen.
109
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling
U kunt AF-fijnafstelling uitvoeren voor ieder objectief en de afstelling in de camera
registreren. U kunt voor maximaal 40 objectieven aanpassingen registreren.
Wanneer u automatisch scherpstelt met een objectief waarvan de aanpassing is
geregistreerd, zal het scherpstelpunt door de aanpassing altijd zijn bijgesteld.
Stel de aanpassing handmatig in door aan te passen, een opname te maken en het resultaat
te controleren. Herhaal dit tot de gewenste aanpassing is doorgevoerd. Als u gebruik maakt
van een zoomlens, maakt u de aanpassing voor de groothoekstand (W) en de telestand (T).
1
Selecteer [Per lens afstellen].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Per lens afstellen] te selecteren.
2
Druk op de knop <B>.
X Het scherm [Per lens afstellen]
verschijnt.
3
Controleer en wijzig de objectiefgegevens.
Controleer de objectiefgegevens.
Druk op de knop <B>.
X
In het scherm worden de naam van het objectief
en een 10-cijferig serienummer weergegeven.
Wanneer het serienummer wordt weergegeven,
selecteert u [
OK
] en gaat u naar stap 4.
Als het serienummer van het objectief niet kan
worden bevestigd, wordt "0000000000"
weergegeven. Voer het nummer in zoals
hieronder aangegeven. Zie de volgende pagina
over het sterretje "
*
" dat voor het serienummer
van het objectief wordt weergegeven.
Per lens afstellen
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling
110
Voer het serienummer in.
Draai aan het instelwiel <5> om het
cijfer te selecteren en druk
vervolgens op <0> om <r> weer te
geven.
Draai aan het instelwiel <5> om het
gewenste nummer in te voeren en
druk vervolgens op <0>.
Nadat u alle cijfers hebt ingevoerd,
draait u aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en drukt u
vervolgens op <0>.
Over het serienummer van het objectief
Als in stap 3 een sterretje voor het 10-cijferige serienummer
van het objectief wordt weergegeven, is het niet mogelijk om
meerdere exemplaren van hetzelfde objectiefmodel te
registreren. Zelfs wanneer u het serienummer invoert, blijft het
sterretje weergegeven.
Het serienummer van het objectief kan afwijken van het
serienummer dat in stap 3 op het scherm wordt weergegeven.
Dit is geen mankement.
Als het serienummer van het objectief letters bevat, voert u bij stap 3
alleen de cijfers in.
De locatie van het serienummer kan per objectief verschillen.
Op sommige objectieven wordt zelfs helemaal geen serienummer
vermeld. Als u een objectief waarop geen serienummer wordt
vermeld wilt registreren, voert u bij stap 3 een willekeurig
serienummer in.
Als u [Per lens afstellen] selecteert en een extender gebruikt, wordt de
aanpassing geregistreerd voor de combinatie van objectief en extender.
Als er 40 objectieven zijn geregistreerd, wordt er een bericht
weergegeven. Nadat u een objectief hebt geselecteerd waarvan de
registratie moet worden verwijderd (overschreven), kunt u een ander
objectief registreren.
111
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling
4
Maak de aanpassing.
Draai voor een zoomlens aan het instelwiel
<
5
> en selecteer de groothoekstand (
W
) of de
telestand (
T
). Druk op <
0
> om het paarse
kader uit te schakelen en de aanpassing te doen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de gewenste
aanpassing te doen en druk vervolgens op
<
0
>. Het instelbare bereik is ±20 stappen.
Aanpassing naar de "–: " te kiezen, brengt
u het scherpstelpunt meer naar voren ten
opzichte van het standaard scherpstelpunt.
Aanpassing naar de "+: " te kiezen, brengt
u het scherpstelpunt meer naar achteren ten
opzichte van het standaard scherpstelpunt.
Herhaal voor een zoomlens stap 4 en
voer de aanpassing door voor de
groothoekstand (W) en de telestand (T).
Nadat u klaar bent met het doorvoeren van
de aanpassing, drukt u op de knop <
M
>
om terug te keren naar het scherm uit stap 1.
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
Per lens
afstellen
] te selecteren en druk vervolgens
op <
0
>. Het menu wordt weer weergegeven.
5
Controleer het resultaat van de aanpassing.
Maak een opname en geef deze weer (pag. 252)
om het resultaat van de aanpassing te controleren.
Wanneer de resulterende opname wordt scherpgesteld
voor het gewenste punt, maakt u de aanpassing naar
de "+: "-kant. Wanneer de resulterende opname
wordt scherpgesteld achter het gewenste punt, maakt u
de aanpassing naar de "– : "-kant.
Voer de aanpassing indien nodig nogmaals uit.
Objectief met een vaste brandpuntsafstand
Zoomlens
Wanneer u opnamen maakt met het middenbereik (brandpuntsafstand) van een zoomlens, wordt
het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling gecorrigeerd ten opzichte van de aanpassingen
die werden gemaakt voor de groothoek- en telestand. Zelfs wanneer alleen de groothoek- of
telestand is aangepast, wordt automatisch een correctie doorgevoerd voor het middenbereik.
3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling
112
Wanneer [ Wis alle] onder in het scherm wordt weergegeven en u op
de knop <L> drukt, worden alle aanpassingen voor [Alles even veel]
en [Per lens afstellen] gewist.
Opmerkingen bij AF-fijnafstelling
Alle AF-fijnafstellingen wissen
Het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling kan enigszins
afwijken afhankelijk van de onderwerpomstandigheden, de helderheid,
de zoompositie en andere opnameomstandigheden. Daarom kan het
voorkomen dat de camera nog niet op de gewenste positie scherpstelt,
zelfs wanneer u AF-fijnafstelling gebruikt.
Wanneer u alle camera-instellingen wist (pag. 58), blijven deze
aanpassingen bewaard. De instelling zelf krijgt dan echter de waarde
[Uitschakelen].
Het is het beste om de aanpassing uit te voeren op de plaats van
opname. Dat komt de precisie van de aanpassing ten goede.
Het is aan te bevelen om bij het fijnafstellen van de AF een statief te
gebruiken.
Om het resultaat van de afstelling te bekijken, raden we u aan het
beeldformaat op JPEG L en de JPEG-kwaliteit (compressie) op 8 of
hoger in te stellen.
De aanpassing die met één stap wordt bereikt, is afhankelijk van het
maximale diafragma van het objectief. Blijf herhaaldelijk aanpassen,
fotograferen en de scherpstelling controleren om het scherpstelpunt
van de AF verder aan te passen.
AF-fijnafstelling is niet mogelijk voor de [Live-modus] en [u Live-
modus] (contrast AF) voor Live view-opnamen.
113
Soms kan niet automatisch worden scherpgesteld (het focus-
bevestigingslampje van de zoeker <o> knippert). Dit kan onder
meer bij de volgende onderwerpen voorkomen:
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
Onderwerpen met erg weinig contrast
(bijvoorbeeld strakblauwe luchten, muren met een effen kleur,
enzovoort.)
Onderwerpen bij zeer weinig licht
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel
tegenlicht
(bijvoorbeeld auto's met een zeer reflecterende carrosserie,
enzovoort.)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf door een AF-punt worden
gedekt
(bijvoorbeeld: een dier in een kooi, enzovoort)
Zich herhalende patronen
(bijvoorbeeld vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden,
enzovoort.)
Ga in dergelijke situaties op een van de volgende manieren te werk:
(1) Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat zich op
dezelfde afstand als het onderwerp bevindt en vergrendel de
scherpstelling vóórdat u de compositie opnieuw bepaalt (pag. 67).
(2) Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <MF> en stel
handmatig scherp (pag. 114).
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld
Raadpleeg pagina 219 voor situaties waarin automatisch scherpstellen
in de [Live-modus]/[u Live-modus] tijdens het maken van Live view-
opnamen wellicht niet mogelijk is.
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld
114
1
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <MF>.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Stel scherp door de focusring op het
objectief te draaien totdat u het
onderwerp scherp in de zoeker ziet.
MF: handmatige focus
Focusring
Wanneer u bij handmatig scherpstellen de ontspanknop half indrukt, gaat
het focusbevestigingslampje <o> branden wanneer de scherpstelling is
bereikt.
Bij 61-punts automatische selectie licht het focusbevestigingslampje
<o> op wanneer er met het middelste AF-punt is scherpgesteld.
115
De camera heeft transportmodi voor afzonderlijke opnamen en continu-
opnamen.
1
Druk op de knop <o>. (9)
2
Selecteer de transportmodus.
Draai aan het instelwiel <
5
> terwijl u naar
het LCD-paneel aan de bovenzijde kijkt.
u : Enkelbeeld
Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts
één opname gemaakt.
o :
Continu-opnamen met hoge snelheid
(max. circa 12 opnamen/seconde)
p :
Continu-opnamen met lage snelheid
(max. circa 3 opnamen/seconde)
Als u de ontspanknop volledig indrukt, worden er continu-opnamen gemaakt.
k : Zelfontspanner: 10 sec.
l : Zelfontspanner: 2 sec.
Zie pagina 117 voor de zelfontspannerprocedure.
R: De transportmodus selecteren
Wanneer <o> is ingesteld, is de maximale snelheid bij continu-
opnamen circa 10 opnamen/seconde wanneer de ISO-snelheid is
ingesteld op een van de volgende opties:
ISO 32000 of hoger wordt handmatig ingesteld.
Het [
Maximum
] van [
Auto ISO-bereik
] wordt ingesteld op [
51200
]
en bij AUTO ISO wordt automatisch ISO 32000 of hoger ingesteld.
[
81: Veiligheidsshift
] wordt ingesteld op [
ISO-snelheid
] en de
veiligheidsshift wordt automatisch ingesteld op ISO 32000 of hoger.
Wanneer de interne temperatuur van de camera laag is en wanneer
handmatig of automatisch ISO 20000 of hoger is ingesteld, is de maximale
snelheid bij continu-opnamen voor <
o
> circa 10 frames per seconde.
R: De transportmodus selecteren
116
6 : Enkelbeeld: Stille opname
Het geluid bij het maken van een enkele opname is geringer dan
bij <u>. De interne mechanische werking wordt pas uitgevoerd
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
K: Continu-opnamen met hoge snelheid
(max. circa 14 opnamen/seconde)
Indien u <
X
> inschakelt bij [
V
:
Superhoge snelheid 14 fps
] bij [
83
:
Aandrijfmodi beperken
], kunt u continu-opnamen met superhoge snelheid
(pag. 333) gebruiken. Wanneer continu-opnamen met superhoge snelheid
wordt ingesteld, gaat <
H
> knipperen in het LCD-paneel aan de bovenzijde.
Op het LCD-scherm wordt <
V
> weergegeven.
Als u de ontspanknop volledig indrukt, worden er continu-opnamen gemaakt.
Omdat continu-opnamen worden gemaakt met een opgeklapte spiegel, ligt de
scherpstelling tijdens de opnamen vast en worden opnamen opgeslagen in
JPEG. Indien RAW of RAW+JPEG is ingesteld, wordt deze instelling automatisch
overgeschakeld op <
o
> (Continu-opnamen met hoge snelheid).
o:
De maximale snelheid bij continu-opnamen van circa 12 opnamen per
seconde wordt bereikt onder de volgende omstandigheden*: Bij ISO 25600 of lager,
1/1000 seconde of sneller en de maximale waarde voor het diafragma (afhankelijk
van het objectief). De snelheid bij continu-opnamen kan lager zijn. Dit is afhankelijk
van de ISO-snelheid, sluitertijd, het diafragma, de opnameomstandigheden, de
helderheid, het type objectief, het flitsgebruik enzovoort.
* Wanneer de AF-modus is ingesteld op 1-beeld AF en de Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) is uitgeschakeld bij gebruik van de volgende
objectieven: EF300mm f/4L IS USM, EF28-135mm f/3.5-5.6 IS USM,
EF75-300mm f/4-5.6 IS USM, EF100-400mm f/4.5-5.6L IS USM.
K: De maximale snelheid bij continu-opnamen van circa 14 opnamen
per seconde wordt bereikt onder de volgende omstandigheden:
1/1000 seconde of snellere sluitertijd.
Indien [Aut. AF-pt.sel.: EOS iTR AF] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag. 97), neemt de snelheid van continu-opnamen af bij weinig licht,
bijvoorbeeld wanneer u binnen werkt.
Als de instellingen voor opnamekwaliteit van Kaart
f
en Kaart
g
verschillen wanneer
[
51
: Opn.functie
] is ingesteld op [
Apart opslaan
] (pag. 120), neemt de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af (pag. 126). Als het interne geheugen
bij continu-opnamen vol raakt, kan de snelheid bij het maken van de continu-opnamen
afnemen omdat de camera dan tijdelijk geen opnamen meer kan maken (pag. 128).
117
Gebruik de zelfontspanner wanneer u zelf op de foto wilt.
1
Druk op de knop <o>. (9)
2
Selecteer de zelfontspanner.
Terwijl u naar het LCD-paneel aan de
bovenzijde kijkt, draait u aan het
instelwiel <5> om de zelfontspanner
te selecteren.
k : Zelfontspanner: 10 sec.
l: Zelfontspanner: 2 sec.
3
Maak de opname.
Kijk door de zoeker, stel scherp op het
onderwerp en druk de ontspanknop helemaal in.
X
U kunt de zelfontspanner in de gaten
houden door middel van het bijbehorende
lampje en de aftelweergave (in seconden)
op het LCD-paneel aan de bovenzijde.
X
Twee seconden voordat de opname wordt
gemaakt, gaat het lampje sneller knipperen.
j De zelfontspanner gebruiken
Als u niet door de zoeker kijkt wanneer u de ontspanknop indrukt, kunt u het beste de
oculairdop sluiten voordat u de opname maakt (pag. 185). Als er licht in de zoeker komt
wanneer een opname wordt gemaakt, kan dit een negatief effect hebben op de belichting.
Met <l> kunt u opnamen maken zonder de camera op het statief aan
te raken. Dit voorkomt bewegingsonscherpte wanneer u stillevens
vastlegt of opnamen maakt met bulb-belichting.
Het wordt aanbevolen om na het maken van opnamen met de zelfontspanner de
opname weer te geven (pag. 252) om de scherpstelling en de belichting te controleren.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf maakt, vergrendelt u de
scherpstelling (pag. 67) op een onderwerp dat zich tijdens de opname
ongeveer op dezelfde afstand als u bevindt.
Als u de zelfontspanner wilt uitschakelen nadat u deze in werking hebt
gesteld, zet u de aan-uitschakelaar op <2>.
118
119
3
Opname-instellingen
In dit hoofdstuk worden functie-instellingen voor
opnamen uitgelegd: opnamekwaliteit, ISO-snelheid,
beeldstijl, witbalans, Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid), correctie helderheid randen,
chromatische correctie en andere functies.
120
Indien er een kaart in een van de sleuven wordt geplaatst, als
Kaart f of Kaart g, kunt u beginnen met opnamen maken.
Wanneer er slechts één kaart is geplaatst, zijn de procedures die
op pagina 120 t/m 122 worden beschreven, niet van toepassing.
Indien u twee kaarten plaatst, kunt u de opnamemethode selecteren en
bepalen welke kaart u voor het vastleggen en weergeven van opnamen
wilt gebruiken.
1
Selecteer [Opn.functie+kaart/map
sel.].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Opn.functie+kaart/map sel.]
en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Opn.functie].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Opn.functie] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer de opslagmethode.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opslagmethode te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Kaart selecteren voor opname en weergave
Opnamemethode met twee kaarten
121
3 Kaart selecteren voor opname en weergave
Standaard
De opnamen worden opgeslagen op de kaart die met [Opn./weerg.]
is geselecteerd.
Auto. kaartwissel
Hetzelfde als bij de instelling [Standaard], maar als op een gegeven
moment de kaart vol is, zal de camera automatisch overschakelen
naar de andere kaart voor het opslaan van de opnamen. Wanneer
de camera op de andere kaart overschakelt, wordt er automatisch
een nieuwe map gemaakt.
Apart opslaan
U kunt het beeldformaat voor elke kaart afzonderlijk instellen
(pag. 123). Elke opname wordt op zowel Kaart f als Kaart g met
de ingestelde opnamekwaliteit opgeslagen. U kunt het beeldformaat
naar wens instellen op 3 en 1, 5 en 61, enzovoort.
Opsl. nr meerdere
Elke opname wordt op zowel Kaart f als Kaart g met dezelfde
ingestelde opnamekwaliteit opgeslagen. U kunt ook RAW+JPEG
selecteren.
Als [Apart opslaan] is ingesteld en de instellingen voor opnamekwaliteit
van Kaart f en Kaart g verschillen, neemt de maximale opnamereeks
voor continu-opnamen aanzienlijk af (pag. 126).
Wanneer [Apart opslaan] of [Opsl. nr meerdere] is ingesteld, wordt de
opname onder hetzelfde bestandsnummer op zowel Kaart f als Kaart g
opgeslagen. Bovendien wordt op het LCD-paneel aan de bovenzijde het
aantal mogelijke opnamen van de kaart met het laagste aantal
weergegeven. Als een van de kaarten vol raakt, wordt [Kaart* vol]
weergegeven en kunnen er geen opnamen meer worden gemaakt. Als dat
gebeurt, kunt u de kaart vervangen of de opslagmethode op [Standaard] of
[Auto. kaartwissel] instellen. U kunt vervolgens de kaart selecteren waarop
nog ruimte is en doorgaan met het maken van opnamen.
122
3 Kaart selecteren voor opname en weergave
Indien [
Opn.functie
] is ingesteld op [
Standaard
] of [
Auto. kaartwissel
],
selecteert u de kaart voor de opname en weergave van opnamen.
Indien [Opn.functie] is ingesteld op [Apart opslaan] of [Opsl. nr
meerdere], selecteert u de kaart voor de weergave van opnamen.
Indien [Standaard] of [Auto. kaartwissel] is ingesteld:
Selecteer [Opn./weerg.].
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
Opn./weerg.
]
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
f: Opnamen op Kaart 1 opslaan
en weergeven.
g: Opnamen op Kaart 2 opslaan
en weergeven.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de kaart
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Indien [Apart opslaan] of [Opn. nr meerdere] is ingesteld:
Selecteer [Weergave].
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
Weergave
]
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
f
: Opnamen op Kaart 1 weergeven.
g
: Opnamen op Kaart 2 weergeven.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de kaart
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Het LCD-paneel aan de achterzijde gebruiken om de kaart te selecteren
1
Druk op de knop <H>. (9)
2
Selecteer de kaart.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de
kaart te selecteren. De kaart die wordt
gemarkeerd met <
J
> kan worden gebruikt
voor [
Opn./weerg.
] of [
Weergave
].
De kaart voor opname en afspelen selecteren wanneer er
twee kaarten zijn geplaatst
123
U kunt het beeldformaat (aantal vastgelegde pixels voor JPEG/RAW)
en de JPEG-kwaliteit (compressie) instellen.
Met
3
,
H
,
5
of
6
wordt het beeld als JPEG-afbeelding opgenomen. Met
1
,
41
of
61
gebruikt u Digital Photo Professional (meegeleverde
software, pag. 418) om de opname te verwerken nadat deze is gemaakt.
1
-bestanden kunnen ook met de camera worden verwerkt.
U kunt het beeldformaat op een van de twee onderstaande manieren instellen.
Het LCD-paneel aan de achterzijde gebruiken om het
beeldformaat te selecteren
1
Druk op de knop <H>. (9)
2
Selecteer het gewenste beeldformaat.
Draai aan het instelwiel <5> om het
beeldformaat te selecteren.
Als
1
/
41
/
61
en
3
/
H
/
5
/
6
tegelijkertijd worden weergegeven,
worden er tegelijkertijd een RAW- en een
JPEG-afbeelding op de kaart opgeslagen.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de kaart
te selecteren waarop opnamen moeten
worden opgeslagen of waarvan opnamen
moeten worden weergegeven (pag. 122).
De opnamekwaliteit instellen
H Het beeldformaat selecteren
Als [Opn.functie] is ingesteld op [Apart opslaan] (pag. 121), draait u
aan het instelwiel <6> om een kaart te selecteren en het beeldformaat
voor de betreffende kaart in te stellen.
In deze handleiding wordt vaak opnamekwaliteit gebruikt om naar het
beeldformaat en JPEG-kwaliteit (compressie, pag. 129) te verwijzen.
124
De opnamekwaliteit instellen
Het menuscherm gebruiken om het beeldformaat in te stellen
1
Selecteer [Beeldtype/f.].
Selecteer op het tabblad [z2]
[Beeldtype/f.] en druk vervolgens
op <0>.
2
Stel het beeldformaat in.
Draai aan het instelwiel <6> om
een RAW-beeldformaat te selecteren.
Draai aan het instelwiel <5> om een
JPEG-beeldformaat te selecteren.
In het scherm geeft het getal '***M
(megapixels) **** x ****' het aantal
opgeslagen pixels aan. [****] staat
voor het aantal mogelijke opnamen
(maximaal 9999).
Druk op <0> om de instelling vast te
leggen.
Zelfs als bij [51: Opn.functie+kaart/
map sel.] [Opn.functie] is ingesteld
op [Apart opslaan], draait u aan het
instelwiel <5> om <f> of <g> te
selecteren. Vervolgens drukt u op
<0>.
Wanneer het scherm wordt geopend,
draait u aan het instelwiel <5> om
het gewenste beeldformaat te
selecteren en drukt u vervolgens
op <0>.
Met
[Standaard/Auto. kaartwissel/
Opsl. nr meerdere] ingesteld:
Met [Apart opslaan] ingesteld:
125
De opnamekwaliteit instellen
Voorbeelden van instellingen voor het beeldformaat
Alleen 3
61
+5
1+3
Alleen 1
Als [–] is ingesteld voor zowel RAW als JPEG, wordt 3 ingesteld.
Het aantal resterende opnamen wordt tot 1999 weergegeven op LCD-
paneel aan de bovenzijde en in de zoeker.
126
De opnamekwaliteit instellen
De bestandsgrootte, het aantal mogelijke opnamen en de maximale
opnamereeks bij continu-opnamen zijn gebaseerd op een testkaart van Canon
met een capaciteit van 8 GB en de testnormen van Canon (JPEG-kwaliteit 8,
ISO 100 en beeldstijl Standaard). Deze cijfers kunnen verschillen
afhankelijk van het onderwerp, het merk van de kaart, de ISO-snelheid,
de beeldstijl, persoonlijke voorkeuzen en andere instellingen.
De maximale opnamereeks is van toepassing op <o> continu-opnamen
met hoge snelheid. Cijfers tussen haakjes hebben betrekking op een kaart
van 128 GB van het type ultra-DMA (UDMA) modus 7 en zijn gebaseerd op
de testnormen van Canon.
Richtlijnen voor instellingen voor beeldformaat (benadering)
Beeld
formaat
Vastgelegde pixels
(megapixels)
Afdruk-
grootte
Bestands-
grootte (MB)
Maximumaan
tal opnamen
Maximale
opnamereeks
3 18M
Ongeveer A2
6,0 1200 100 (180)
H 14M
A3 of groter
4,8 1470 150 (310)
5 8,0M
Ongeveer A3
3,3 2170 290 (1390)
6 4,5M
Ongeveer A4
2,1 3290 1190 (6430)
1 18M
Ongeveer A2
23,2 280 35 (38)
1+3 18M+18M
23,2+6,0 230 17 (17)
1+H 18M+14M 23,2+4,8 240 17 (17)
1+5 18M+8,0M 23,2+3,3 250 17 (17)
1+6 18M+4,5M 23,2+2,1 260 17 (17)
41 10 M
Ongeveer A3
18,3 350 26 (28)
41+3 10M+18M
18,3+6,0 270 19 (19)
41+H 10M+14M 18,3+4,8 280 18 (18)
41+5 10M+8,0M 18,3+3,3 300 18 (18)
41+6 10M+4,5M 18,3+2,1 320 19 (19)
61 4,5 M
Ongeveer A4
13,0 490 39 (41)
61+3 4,5M+18M
13,0+6,0 340 19 (20)
61+H 4,5M+14M 13,0+4,8 360 19 (19)
61+5 4,5M+8,0M 13,0+3,3 400 19 (19)
61?6 4,5M+4,5M 13,0+2,1 420 19 (20)
127
De opnamekwaliteit instellen
RAW-opname is de uitvoer van onbewerkte gegevens die afkomstig
zijn van de beeldsensor en zijn omgezet in digitale gegevens. De
opnamegegevens worden ongewijzigd op de kaart opgeslagen en u
kunt de volgende kwaliteitsinstelling kiezen: 1, 41 of 61.
Een 1-opname kan worden verwerkt met [32: RAW-
beeldverwerking] (pag. 292) en opgeslagen als een JPEG-bestand.
(41- en 61-opnamen kunnen niet met de camera worden
verwerkt.) De RAW-opname zelf blijft ongewijzigd, maar u kunt de
RAW-opname verwerken op basis van verschillende verwerkingsopties
om hiermee elk gewenst aantal JPEG-afbeeldingen te maken.
Met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 418)
kunt u alle RAW-opnamen op verschillende manieren aanpassen en
er onder andere JPEG-, TIFF-opnamen mee genereren, waarin die
aanpassingen zijn opgenomen.
RAW
Als u zowel RAW als JPEG selecteert, wordt de opname in zowel RAW-
als in JPEG-indeling tegelijkertijd op de kaart vastgelegd met de
geselecteerde opnamekwaliteit. De twee opnamen worden opgeslagen
met hetzelfde bestandsnummer (bestandsextensie .JPG voor .JPEG en
.CR2 voor RAW).
Overeenkomstig het geselecteerde beeldformaat wordt het pictogram
<p> of <1> rechts in de zoeker weergegeven.
De pictogrammen voor het beeldformaat geven het volgende aan:
1 (RAW), 41 (Middelgroot RAW), 61 (Klein RAW), JPEG, 3
(Groot), H (Middelgroot 1), 5 (Middelgroot 2), 6 (Klein).
RAW-opnamen kunnen mogelijk in software van derden niet worden
weergegeven. We raden u aan om de meegeleverde software te gebruiken.
128
De opnamekwaliteit instellen
Met aangepaste bediening kunt u de opnamekwaliteit toewijzen aan de
knop <B>, Multifunctieknop 2 of knop voor scherptedieptecontrole
met [Directe inst. beeldkwaliteit] zodat u voorafgaand aan de opname
de beeldkwaliteitsinstellingen tijdelijk met slechts één druk op de knop
kunt wisselen.
Zie Aangepaste bediening (pag. 343) voor meer informatie.
Het maximum aantal opnamen voor de maximale
opnamereeks wordt rechts in de zoeker weergegeven.
Als de maximale opnamereeks voor continu-opnamen
99 of hoger is, wordt '99' weergegeven.
Directe instelling beeldkwaliteit
Maximale opnamereeks bij continu-opnamen
Als [51: Opn.functie+kaart/map sel.] is ingesteld op [Apart opslaan],
kunt u niet overschakelen op directe instelling beeldkwaliteit.
De maximale opnamereeks wordt altijd weergegeven, zelfs als er geen
kaart in de camera is geplaatst. Controleer of er een kaart in de camera is
geplaatst voordat u een opname maakt.
Als in de zoeker '
99
' wordt weergegeven voor de maximale opnamereeks,
betekent dit dat de maximale opnamereeks 99 foto's of meer bedraagt. Indien de
maximale opnamereeks afneemt naar 98 of minder en het interne
buffergeheugen vol raakt, wordt '
buSY
' weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel aan de bovenzijde. De camera kan dan tijdelijk geen opnamen meer
maken. Als u stopt met het maken van continu-opnamen, neemt de maximale
opnamereeks toe. Nadat alle opnamen naar de kaart zijn weggeschreven, is de
maximale opnamereeks weer zoals vermeld op pagina 126.
De indicator voor de maximale opnamereeks in de zoeker verandert niet,
zelfs niet wanneer u een UDMA CF-kaart gebruikt. De maximale
opnamereeks zoals weergegeven tussen haakjes op pagina 126 is
echter van toepassing.
129
De opnamekwaliteit instellen
Voor JPEG-opnamen kan de opnamekwaliteit (compressie) voor elk
beeldformaat afzonderlijk worden ingesteld: 3, H, 5 en 6.
1
Selecteer [JPEG-kwaliteit].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [JPEG-kwaliteit] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer het gewenste
beeldformaat.
Draai aan het instelwiel <5> om het
gewenste beeldformaat te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3
Stel de gewenste kwaliteit
(compressie) in.
Draai aan het instelwiel <5> om de
instelling te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Hoe hoger het getal, des te hoger de
kwaliteit (en lager de compressie).
Voor 6 - 10 wordt <7> weergegeven.
Voor 1 - 5 wordt <8> weergegeven.
3 De JPEG-kwaliteit (compressie) instellen
Bij een hogere opnamekwaliteit wordt het aantal mogelijke opnamen
kleiner. Bij een lagere opnamekwaliteit wordt het aantal mogelijke opnamen
juist groter.
130
Stel de ISO-snelheid (lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de
waarde die voor het omgevingslicht gewenst is. Raadpleeg pagina 230
en 232 voor meer informatie over de ISO-snelheid tijdens filmopname.
1
Druk op de knop <i>. (9)
2
Stel de ISO-snelheid in.
Terwijl u naar het LCD-paneel aan de
bovenzijde of in de zoeker kijkt, draait
u aan het instelwiel <6> of <5>.
De ISO-snelheid kan worden ingesteld op
een waarde van ISO 100 tot en met ISO
51200, met tussenstappen van 1/3 stop.
'
A
' staat voor ISO Auto. De ISO-snelheid
wordt automatisch ingesteld (pag. 131).
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
* Bij hogere ISO-snelheden kunnen opnamen er korreliger uitzien.
i: De ISO-snelheid instellen
ISO-snelheid
Opnamesituatie
(Geen flits)
Flitsbereik
L, 100 - 400 Zonnig, buiten
Hoe hoger de ISO-
snelheid, hoe groter
het flitsbereik zal zijn.
400 - 1600 Bewolkt of avond
1600 - 51200, H1, H2 Donker, binnen of avond
Indien [z2: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen], kunt
u 'L' (equivalent aan ISO 50), ISO 100/125/160, 'H1' (equivalent aan ISO
102400) en 'H2' (equivalent aan ISO 204800) (pag. 156) niet selecteren.
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen er korreliger uitzien. Lange
belichtingstijden kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
Wanneer u opnamen maakt met hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes, strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Opnamen met lange sluitertijden en hoge ISO-snelheden kunnen
resulteren in onregelmatige kleuren op de opname.
Wanneer u met omstandigheden werkt die een extreme hoeveelheid ruis
veroorzaken, zoals een combinatie van een hoge ISO-snelheid, hoge temperatuur
en lange belichtingstijd, kan het zijn dat opnamen niet goed worden opgeslagen.
131
i: De ISO-snelheid instellen
Als u de ISO-snelheid instelt op 'A' (auto), wordt de werkelijk in te
stellen ISO-snelheid weergegeven wanneer u de ontspanknop half
indrukt. Zoals hieronder wordt aangegeven, wordt de ISO-snelheid
automatisch aangepast aan de opnamemodus.
*1: Het werkelijke ISO-snelheidsbereik is afhankelijk van de [Minimum]- en
[Maximum]-instellingen die zijn ingesteld in [Auto ISO-bereik].
*2:
indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt ISO 100 of een hogere ISO-snelheid ingesteld.
*3: Wanneer u reflectieflitsen gebruikt met een externe Speedlite in de modus
<d>, wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld tussen ISO 400 - 1600.
ISO auto
Opnamemodus Instelling ISO-snelheid
d/s/f/a Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 51200*
1
Bulb Vast op ISO 400*
1
Met flitser Vast op ISO 400*
1
*
2
*
3
Omdat H1 (gelijk aan ISO 102400) en H2 (gelijk aan ISO 204800) verhoogde ISO-snelheidsinstellingen zijn, zijn ruis
(zoals lichte puntjes en strepen) en onregelmatige kleuren beter zichtbaar en is de resolutie lager dan normaal.
Indien u een hoge ISO-snelheid gebruikt en een flitser om een onderwerp
dat dichtbij staat op te nemen, kan dit leiden tot overbelichting.
Indien [
ISO-snelh.bereik
] is ingesteld op [
Maximum: 51200
] en u een film opneemt terwijl ISO
32000/40000/51200 is ingesteld, wordt de ISO-snelheid op ISO 25600 gezet (tijdens filmopnamen met handmatige belichting).
Zelfs wanneer u overschakelt op fotograferen, wordt de oorspronkelijke instelling voor de ISO-snelheid niet weer teruggezet.
Wanneer L (gelijk aan ISO 50) is ingesteld en u een film opneemt, wordt de ISO-snelheid op
ISO 100 gezet (tijdens filmopnamen met handmatige belichting). Zelfs wanneer u overschakelt op
fotograferen, wordt de oorspronkelijke instelling voor de ISO-snelheid niet weer teruggezet op L.
Indien ISO 32000 of hoger (ISO 20000 of hoger wanneer de interne
temperatuur van de camera laag is) is ingesteld, is de maximale snelheid
bij continu-opnamen met <o> circa 10 opnamen/seconde.
Onder [
z2: ISO-snelheidsinst.
] kunt u de optie [
ISO-snelh.bereik
] gebruiken om het
instelbare ISO-snelheidsbereik van equivalent aan ISO 50 (L) te verhogen naar equivalent aan ISO 204800 (H2) (pag. 132).
Indien bij [
Auto ISO-bereik
] de instelling [
Maximum
] is ingesteld op [
51200
]
(pag.
133
) en automatisch ISO 32000 of hoger (ISO 20000 of hoger wanneer de
interne temperatuur van de camera laag is) is ingesteld, is de maximale
snelheid bij continu-opnamen met <
o
> circa 10 opnamen/seconde.
132
i: De ISO-snelheid instellen
U kunt het ISO-snelheidsbereik handmatig instellen (er zijn minimum- en
maximumlimieten). U kunt de minimumlimiet tussen L (ISO 50) en H1 (ISO
102400) instellen en de maximumlimiet tussen ISO 100 en H2 (ISO 204800).
1
Selecteer [ISO-snelheidsinst.].
Selecteer op het tabblad [z2] [ISO-
snelheidsinst.] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [ISO-snelh.bereik].
Selecteer [ISO-snelh.bereik] en druk
vervolgens op <0>.
3
Stel de minimumlimiet in.
Selecteer het keuzevak [Minimum]
en druk vervolgens op <0>.
Draai aan het instelwiel <5> om de
minimum-ISO-snelheid te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
4
Stel de maximumlimiet in.
Selecteer het keuzevak [Maximum]
en druk vervolgens op <0>.
Draai aan het instelwiel <5> om de
maximum-ISO-snelheid te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
5
Verlaat de instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X Het menu wordt weer weergegeven.
3 Het ISO-snelheidsbereik instellen
133
i: De ISO-snelheid instellen
U kunt het ISO-snelheidsbereik voor Auto ISO tussen ISO 100 en
51200 instellen. U kunt de minimumlimiet instellen tussen ISO 100
en 25600 en de maximumlimiet tussen ISO 200 - 51200 met
tussenstappen van een volledige stop.
1
Selecteer [Auto ISO-bereik].
Selecteer [Auto ISO-bereik] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de minimumlimiet in.
Selecteer het keuzevak [Minimum]
en druk vervolgens op <0>.
Draai aan het instelwiel <5> om de
minimum-ISO-snelheid te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3
Stel de maximumlimiet in.
Selecteer het keuzevak [Maximum]
en druk vervolgens op <0>.
Draai aan het instelwiel <5> om de
maximum-ISO-snelheid te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
4
Verlaat de instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X Het menu wordt weer weergegeven.
3 Het ISO-snelheidsbereik voor Auto ISO instellen
De instellingen [Minimum] en [Maximum] worden ook toegepast op de
minimum- en maximum ISO-snelheid van de veiligheidsshifts van de ISO-
snelheid (pag. 329).
134
i: De ISO-snelheid instellen
Wanneer Auto ISO is ingesteld, kunt u de minimale sluitertijd instellen
(1/8000 sec. tot 1 sec.) zodat de automatisch ingestelde sluitertijd niet
te traag is.
Dit is handig in de modi <d> en <f> wanneer u een
groothoekobjectief gebruikt om een opname te maken van een
bewegend onderwerp of wanneer u gebruikmaakt van een telefoto-
objectief. Het helpt om bewegingsonscherpte te verminderen.
1
Selecteer [Min. sluitertijd].
Selecteer [Min. sluitertijd] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste minimale
sluitertijd in.
Draai aan het instelwiel <5> om
de sluitertijd te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X Het menu wordt weer weergegeven.
3 De minimale sluitertijd voor Auto ISO instellen
Indien er geen juiste belichting kan worden verkregen wanneer de
maximumlimiet voor ISO-snelheid is ingesteld in [Auto ISO-bereik],
wordt er een sluitertijd ingesteld die lager is dan de [Min. sluitertijd]
om een standaardbelichting te verkrijgen.
Deze functie werkt niet bij het maken van opnamen met een flitser.
135
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opnamekenmerken verkrijgen
die bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp passen.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer [Beeldstijl] in [z1] en
druk vervolgens op <0>.
X Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste beeldstijl te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
X De beeldstijl wordt ingesteld en het
menu verschijnt weer.
D Automatisch
De kleurtoon wordt automatisch aangepast aan de omstandigheden.
In natuur- en buitenopnamen en opnamen van zonsondergangen
zien de kleuren er levendig uit, met name voor blauwe luchten,
bomen en struiken en zonsondergangen.
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een algemene
beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Goed voor portretten in close-up.
Door de [Kleurtoon] te wijzigen (pag. 138), kunt u de huidskleurtint
aanpassen.
3 Een beeldstijl selecteren
Kenmerken van beeldstijlen
Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt
verkregen met [Auto].
136
3 Een beeldstijl selecteren
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en heldere
beelden. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende
landschappen.
S Neutraal
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te bewerken. Voor natuurlijke
kleuren en ingetogen opnamen.
U Natuurlijk
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te bewerken. Wanneer het
onderwerp wordt vastgelegd bij een daglichtkleurtemperatuur van
5200 K, wordt de kleur colorimetrisch aangepast aan de kleur van
het onderwerp. Opnamen zullen er mat en ingetogen uitzien.
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt een standaardstijl, zoals [Portret], [Landschap], een
beeldstijlbestand, enzovoort opslaan en deze naar wens aanpassen
(pag. 141). Een niet-aangepaste beeldstijl onder Gebruiker 1, 2 of 3
heeft dezelfde instellingen als de beeldstijl [Standaard].
Zwart-witopnamen die zijn vastgelegd in JPEG, kunnen niet worden
teruggezet naar kleur. Als u later opnamen in kleur wilt maken, dient u
ervoor te zorgen dat de instelling [Monochroom] is geannuleerd. Als
[Monochroom] is geselecteerd, wordt <0> op het LCD-paneel aan de
bovenzijde weergegeven.
137
3 Een beeldstijl selecteren
De symbolen op het scherm waarin de beeldstijl kan worden gekozen,
hebben betrekking op parameters zoals [Scherpte] en [Contrast]. De
cijfers geven de parameterinstellingen voor iedere beeldstijl aan, zoals
[Scherpte] en [Contrast].
Symbolen
De symbolen
g Scherpte
h Contrast
i
Verzadiging
j
Kleurtoon
k
Filtereffect (monochroom)
l
Toningeffect (monochroom)
138
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door afzonderlijke
parameters te wijzigen, bijvoorbeeld [Scherpte] en [Contrast]. Maak
proefopnamen om het resultaat te bekijken. Zie pagina 140 voor het
aanpassen van [Monochroom].
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer [Beeldstijl] in [z1] en
druk vervolgens op <0>.
X Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer een beeldstijl.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste beeldstijl te selecteren en
druk vervolgens op <B>.
3
Selecteer een parameter.
Draai aan het instelwiel <5> om een
parameter te selecteren, bijvoorbeeld
[Scherpte] en druk vervolgens op
<0>.
3 Een beeldstijl aanpassen
139
3 Een beeldstijl aanpassen
4
Stel de parameter in.
Draai aan het instelwiel <5> om de
parameter naar wens in te stellen en
druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameters op te slaan.
Het scherm voor het selecteren van
een beeldstijl verschijnt weer.
X Instellingen die afwijken van de
standaardinstelling worden blauw
weergegeven.
Parameterinstellingen en -effecten
g Scherpte
0: minder scherpe contouren
+7: scherpe contouren
h Contrast -4: laag contrast +4: hoog contrast
i Verzadiging -4: lage verzadiging +4: hoge verzadiging
j Kleurtoon -4: roodachtige huidskleur
+4: geelachtige huidskleur
Door [Stand.inst.] te selecteren in stap 3, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Om de aangepaste beeldstijl te gebruiken, selecteert u eerst de
aangepaste beeldstijl en vervolgens maakt u de opname.
140
3 Een beeldstijl aanpassen
Voor Monochroom kunt u naast [Scherpte] en [Contrast] (zoals op
de vorige pagina is beschreven) ook [Filtereffect] en [Toningeffect]
instellen.
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect toe
te passen.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen
kunt u een monochrome opname in de
desbetreffende kleur maken. Hierdoor
kan de opname er indrukwekkender
uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen], [S:Sepia], [B:Blauw],
[P:Paars] of [G:Groen].
V Monochroom aanpassen
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye : Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken
scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet
er stralender uit.
R : Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren zien
er scherper en helderder uit.
G: Groen
Huidskleur en lippen zien er mat uit. Boombladeren zien er
scherper en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
141
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3].
U kunt beeldstijlen maken met andere parameterinstellingen, zoals
scherpte en contrast.
U kunt ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met EOS
Utility (meegeleverde software, pag. 418) op de camera is vastgelegd.
1
Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer [Beeldstijl] in [z1] en
druk vervolgens op <0>.
X Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2
Selecteer [Gebruiker *].
Draai aan het instelwiel <5> om een
[Gebruiker *]-stijl te selecteren en
druk vervolgens op de knop <B>.
3
Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
4
Selecteer de basisbeeldstijl.
Draai aan het instelwiel <5> om de
basisbeeldstijl te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Als u de parameters wilt aanpassen
van een beeldstijl die met de EOS
Utility (meegeleverde software) op
de camera is vastgelegd, selecteert
u hier de beeldstijl.
3 Een beeldstijl vastleggen
142
3 Een beeldstijl vastleggen
5
Selecteer een parameter.
Draai aan het instelwiel <5> om een
parameter te selecteren, bijvoorbeeld
[Scherpte] en druk vervolgens op
<0>.
6
Stel de parameter in.
Draai aan het instelwiel <5> om de
parameter naar wens in te stellen en
druk vervolgens op <0>.
Zie 'Een beeldstijl aanpassen' op
pagina 138-140 voor meer informatie.
Druk op de knop <M> om de
gewijzigde beeldstijl vast te leggen.
Het scherm waarin de beeldstijl kan
worden gekozen, verschijnt weer.
X De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker *] weergegeven.
X
Indien de instellingen in een beeldstijl
die is vastgelegd in [
Gebruiker *
] zijn
aangepast en niet meer de basis-
beeldstijlinstellingen zijn, wordt de naam
van de beeldstijl weergegeven in blauw.
Als er al een beeldstijl is vastgelegd onder [Gebruiker *], worden de
parameterinstellingen van de vastgelegde beeldstijl ongedaan gemaakt
wanneer u de basisbeeldstijl in stap 4 wijzigt.
Als u [Wis alle camera-instellingen] (pag. 58) uitvoert, worden de
standaardinstellingen voor [Gebruiker *] hersteld. Van beeldstijlen die
met EOS Utility (meegeleverde software) zijn vastgelegd, worden alleen
de standaardinstellingen van de gewijzigde parameters hersteld.
Om een aangepaste beeldstijl te gebruiken, selecteert u de
geregistreerde [Gebruiker *] en vervolgens maakt u de opname.
Raadpleeg de instructiehandleiding van EOS Utility (pag. 421) voor de
procedure voor het registreren van een beeldstijlbestand op de camera.
143
Witbalans (WB) zorgt ervoor dat witte gebieden er wit uitzien. Bij de instelling
<
Q
> (Auto) zal doorgaans automatisch de juiste witbalans worden
ingesteld. Als u met de instelling <
Q
> geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt
u een witbalans selecteren die bij de lichtbron past of de witbalans handmatig
instellen door een opname van een wit voorwerp te maken.
1
Druk op de knop <B>. (9)
2
Selecteer de witbalans.
Draai aan het instelwiel <5> terwijl
u naar het LCD-paneel aan de
bovenzijde kijkt.
* Van toepassing op Speedlites met een functie voor overdracht van kleurtemperatuur.
In andere gevallen wordt de kleurtemperatuur vast ingesteld op 6000 K.
Het menselijk oog ziet elk wit object altijd als wit, ongeacht het soort licht. Bij een
digitale camera wordt de kleurtemperatuur softwarematig aangepast om de witte
gebieden er ook daadwerkelijk wit te laten uitzien. Deze aanpassing is de basis
voor de kleurcorrectie. Het resultaat is een foto met natuurlijk ogende kleuren.
B: De witbalans instellen
Weergave Modus
Kleurtemperatuur (ongeveer, in K: Kelvin)
Q Automatisch 3000-7000
W Daglicht 5200
E Schaduw 7000
R
Bewolkt, schemer, zonsondergang
6000
Y Kunstlicht 3200
U Wit TL licht 4000
D Flitser Automatisch ingesteld*
O Handmatig (pag. 144) 2000-10.000
P Kleurtemp. (pag. 149) 2500-10.000
Witbalans
U kunt ook de witbalans instellen onder [z1: Witbalans].
Om een persoonlijke witbalans in te stellen, selecteert u [
PC-*
]. Raadpleeg de instructiehandleiding
van EOS Utility voor de procedure voor het vastleggen van een persoonlijke witbalans.
144
De handmatige witbalans wordt gebruikt om voor een specifieke lichtbron
handmatig de witbalans in te stellen en zo de nauwkeurigheid te verbeteren.
Voer deze procedure uit bij de lichtbron die u daadwerkelijk gaat gebruiken.
Er kunnen maximaal vijf handmatige witbalansen op de camera worden opgeslagen. U
kunt aan de vastgelegde handmatige witbalans ook een naam (opmerking) toekennen.
Er zijn twee manieren om de gegevens voor de handmatige witbalans
vast te leggen. U kunt ofwel een opname maken en deze vastleggen,
ofwel een opname gebruiken die reeds op de kaart is opgeslagen.
WB opnemen en registreren
1
Selecteer [Stel handm. WB in].
Selecteer op het tabblad [
z1
] [
Stel handm.
WB in
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer het nummer van de handmatige
witbalans die u wilt vastleggen.
Druk op <0>.
Draai aan het instelwiel <
5
> om 1 t/m 5 te
selecteren voor <
O
*> en druk vervolgens op
<
0
>. De gegevens van de handmatige witbalans
worden vastgelegd onder het geselecteerde nummer.
3
Selecteer [WB opnemen en
registreren].
Draai aan het instelwiel <5> om
[WB opnemen en registreren] te
selecteren en druk vervolgens op
<0>.
X Het LCD-scherm wordt uitgeschakeld
en het geselecteerde nummer [ * ]
knippert in het LCD-paneel aan de
bovenzijde.
O Handmatige witbalans
3 Handmatige witbalans vastleggen
145
O Handmatige witbalans
4
Fotografeer een effen wit object.
Het effen witte object moet de cirkel
voor spotmeting vullen.
Stel handmatig scherp en stel de
standaardbelichting in voor het witte
object.
Elke willekeurige witbalansinstelling
kan worden ingesteld.
X De handmatige witbalans wordt
vastgelegd.
Zie 'De handmatige witbalans
selecteren en gebruiken om
opnamen te maken' als u de
handmatige witbalans wilt gebruiken
(pag. 147).
Spotmetingscirkel
Een handmatige witbalans kan ook als volgt worden vastgelegd:
1. Druk op de knop <B> en draai aan het instelwiel <5> om <O>
te selecteren (pag. 143).
2. Draai vervolgens aan het instelwiel <6> om het nummer te
selecteren waaronder de aangepaste witbalansinstelling moet worden
vastgelegd.
3. Druk op de knop <J>.
[ * ] knippert op het LCD-paneel aan de bovenzijde.
4. Volg stap 4 hierboven om een effen wit object te fotograferen.
De gegevens van de aangepaste witbalans worden vastgelegd
onder het geselecteerde nummer.
Wanneer er een opname wordt gemaakt, wordt de vastgelegde
handmatige witbalans toegepast.
Als de belichting van de opname in hoge mate afwijkt van de
standaardbelichting, kan dit een incorrecte witbalansinstelling tot gevolg
hebben. Als [Juiste WB kan niet verkregen worden met gesel. Beeld]
wordt weergegeven in stap 4, ga dan terug naar stap 1 en probeer het
opnieuw.
De in stap 4 gemaakte opname wordt niet op de kaart opgeslagen.
In plaats van een wit object kan een kaart met 18% grijs een
nauwkeurigere witbalans opleveren.
146
O Handmatige witbalans
Selecteer beeld op kaart
Volg eerst stap 4 onder WB opnemen en registreren
(pag. 144)
om een opname te
maken van een effen wit object. Deze opname wordt opgeslagen op de kaart en kan
vervolgens worden gebruikt voor het vastleggen van een handmatige witbalans.
De procedure tot en met stap 2 is hetzelfde als voor WB opnemen en registreren.
1
Selecteer [Stel handm. WB in].
2
Selecteer het nummer van de handmatige
witbalans die u wilt vastleggen.
3
Selecteer [
Selecteer beeld op kaart
].
Draai aan het instelwiel <
5
> om
[
Selecteer beeld op kaart
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X De opnamen die op de kaart zijn
opgeslagen, worden weergegeven.
4
Selecteer de opname die moet
worden gebruikt voor het vastleggen
van de handmatige witbalans.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de opname
te selecteren die moet wordt gebruikt voor het
vastleggen van de handmatige witbalans en
druk vervolgens op <
0
>.
5
Selecteer [OK].
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
OK
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
X
De handmatige witbalans wordt vastgelegd.
Wanneer het bericht verschijnt, drukt u op
<0>
om terug te keren naar stap 3.
In stap 4 kunnen de volgende opnamen niet worden geselecteerd: opnamen die
zijn gemaakt terwijl de beeldstijl was ingesteld op [
Monochroom
], opnamen met
meervoudige belichting en opnamen die zijn gemaakt met een andere camera.
Om opnamen te maken met de vastgelegde aangepaste witbalans, selecteert u eerst het nummer
van de vastgelegde aangepaste witbalans en vervolgens maakt u de opname (pag. 147).
147
O Handmatige witbalans
1
Selecteer het nummer van de
handmatige witbalans.
Selecteer in het scherm voor het
registreren van de handmatige
witbalans het nummer van de
vastgelegde handmatige witbalans
2
Selecteer [Stel in als WB].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Stel in als WB] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
X De witbalans wordt ingesteld op de
vastgelegde <O*>.
3
Maak de opname.
X De opname wordt nu gemaakt met de
geselecteerde <O*>-instelling.
U kunt aan de vastgelegde handmatige witbalans ook een naam
(opmerking) toekennen.
1
Selecteer het nummer van de
handmatige witbalans.
Selecteer in het scherm voor het
vastleggen van de handmatige witbalans
het nummer van de handmatige
witbalans om een naam toe te kennen.
3
De handmatige witbalans selecteren en gebruiken om opnamen te maken
Vastgelegde opname
3 De handmatige witbalans een naam geven
U kunt ook het nummer voor de aangepaste witbalans selecteren terwijl u op het LCD-paneel aan de
bovenzijde kijkt. Druk op de knop <
B
> en draai aan het instelwiel <
5
> om <
O
> te selecteren.
Draai aan het instelwiel <
6
> om het nummer van de vastgelegde handmatige witbalans te selecteren.
148
O Handmatige witbalans
2
Selecteer [WB-naam bewerken].
Draai aan het instelwiel <5> om
[WB-naam bewerken] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3
Voer tekst in.
Wanneer u op de knop <Q> drukt,
wordt het tekstpalet met een
kleurkader gemarkeerd. Er kan nu
tekst worden ingevoerd.
Gebruik het instelwiel <5/6> of
<9> om het vakje te verplaatsen
en selecteer het gewenste teken.
Druk vervolgens op <0> om het in
te voeren.
U kunt maximaal 20 tekens invoeren.
Om een teken te verwijderen, drukt u
op de knop <L>.
4
Verlaat de instelling.
Druk na het invoeren van de tekst op
de knop <M>.
X De naam wordt opgeslagen en het
scherm gaat terug naar stap 2. De
ingevoerde naam wordt weergegeven
onder <O*>.
Het is vaak handig om de aangepaste witbalans een naam te geven die
betrekking heeft op de locatie of de lichtbron waar deze voor wordt vastgelegd.
149
U kunt de kleurtemperatuur voor de witbalans numeriek instellen in
graden Kelvin. Deze functie is voor gevorderde gebruikers.
1
Druk op de knop <B>. (9)
2
Selecteer <P>.
Kijk op het LCD-paneel aan de
bovenzijde en draai het instelwiel
<5> om <P> te selecteren.
3
Stel de kleurtemperatuur in.
Draai aan het instelwiel <6> om
de kleurtemperatuur in te stellen.
De kleurtemperatuur kan worden
ingesteld van 2500 K tot 10.000 K
(in stappen van 100 K).
P De kleurtemperatuur instellen
Wanneer u de kleurtemperatuur instelt voor een kunstlichtbron, moet u
indien nodig ook de witbalanscorrectie (magenta of groen) instellen.
Als u <P> instelt op de waarde die is gemeten met een in de handel
verkrijgbare kleurtemperatuurmeter, dient u proefopnamen te maken en
de instelling aan te passen om de verschillen tussen de meting van de
kleurtemperatuurmeter en de meting van de camera te compenseren.
U kunt ook de kleurtemperatuur instellen onder [z1: Witbalans].
150
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft
hetzelfde effect als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar
kleurtemperatuurconversiefilter of kleurcompensatiefilter. Elke kleur
kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor gevorderde gebruikers die bekend zijn met het
gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcorrectiefilters.
1
Selecteer [WB Shift/Bkt.].
Selecteer op het tabblad [z1]
[WB Shift/Bkt.] en druk vervolgens
op <0>.
2
Stel de witbalanscorrectie in.
Gebruik <
9
> om het symbool ' ' naar
de gewenste positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber,
M voor magenta en G voor groen.
De kleur in de desbetreffende richting
wordt gecorrigeerd.
Rechtsboven in het scherm wordt
onder 'Shift' de richting en de mate
van correctie aangegeven.
Als u op de knop <L> drukt, worden
alle instellingen voor [WB Shift/Bkt.]
geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en terug te keren naar het menu.
u Witbalanscorrectie
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <u> weergegeven in de zoeker en
op het LCD-paneel aan de bovenzijde.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan circa 5 mireds van
een kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de
dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
151
u Witbalanscorrectie
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een verschillende
kleurbalans op te slaan. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de
kleurtemperatuur van de huidige witbalansinstelling, maar ook met meer blauw/amber of
magenta/groen. Dit worden reeksopnamen met automatische witbalans genoemd (WB-
BKT). Reeksopnamen met automatische witbalans zijn mogelijk in ± 3 hele stappen.
Stel het aantal reeksopnamen met
automatische witbalans in.
Als u in stap 2 voor de witbalanscorrectie aan het
instelwiel <
5
> draait, verandert de markering
" " op het scherm in " " (3 punten). Als u het
instelwiel naar rechts draait, wordt blauw/amber
(B/A) ingesteld en als u het wiel naar links draait,
is de instelling magenta/groen (M/G).
X
Rechts in het scherm wordt onder
'BKT'
(Bracketing) de richting en de
mate van correctie aangegeven.
Als u op de knop <
L
> drukt, worden alle
instellingen voor [
WB Shift/Bkt.
] geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en terug te keren naar het menu.
Volgorde van de opnamereeks
De opnamen worden in deze volgorde in de reeks gezet: 1. Standaardwitbalans, 2. Meer blauw
(B) en 3. Meer amber (A) of 1. Standaardwitbalans, 2. Meer magenta (M) en 3. Meer groen (G).
Reeksopnamen met automatische witbalans
B/A ongeveer 3 niveaus
Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans is de maximale opnamereeks voor continu-opnamen
lager en neemt het maximumaantal opnamen eveneens af tot circa een derde van het normale aantal.
U kunt ook witbalanscorrectie en AEB-opnamen samen met reeksopnamen met
automatische witbalans instellen. Als u AEB-opnamen kiest in combinatie met reeksopnamen
met automatische witbalans, worden van elke opname negen versies opgeslagen.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen,
kost het opslaan van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
Wanneer er een witbalanstrapje is ingesteld, knippert het witbalanspictogram.
U kunt het aantal opnamen voor een witbalanstrapje wijzigen (pag. 327).
'BKT' staat voor bracketing (opnametrapje).
152
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de helderheid en het
contrast van de opname automatisch worden verbeterd. Deze functie heet Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid). De standaardinstelling is [
Standaard
].
Bij JPEG-opnamen wordt de correctie toegepast wanneer de opname is gemaakt.
1
Selecteer [Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid].
Selecteer op het tabblad [z2] [Auto
Lighting Optimizer/Auto
optimalisatie helderheid] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Maak de opname.
De opname wordt indien nodig
vastgelegd met gecorrigeerd(e)
helderheid en contrast.
3
De helderheid en het contrast automatisch corrigeren
Indien [
z2: Lichte tonen prioriteit
] is ingesteld op [
Inschakelen
], wordt
de functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
automatisch ingesteld op [
Deactiveren
]. Deze instelling kunt u niet wijzigen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de beeldruis toenemen.
Indien een andere optie dan [
Deactiveren
] is ingesteld en u gebruikmaakt
van belichtingscompensatie of flitsbelichtingscompensatie om de opname
donkerder te maken, kan de opname nog steeds licht uitvallen. Indien u een
kortere belichting wilt, dient u deze functie op [
Deactiveren
] in te stellen.
Indien opname met meerdere belichtingen (pag. 186) is ingesteld, wordt de Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) automatisch ingesteld op [
Deactiveren
].
Indien de opname met meerdere belichtingen wordt geannuleerd, wordt de Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) teruggezet op de oorspronkelijke instelling.
Indien u bij stap 2 op de knop <B> drukt en het <X> bij de instelling
[Uitsch. bij handm. bel] uitschakelt, kan de Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid) worden ingesteld in de modus <a>.
153
Deze functie vermindert de ruis die in een opname ontstaat. Hoewel
ruisreductie wordt toegepast bij alle ISO-snelheden, is de functie vooral
effectief bij hoge ISO-snelheden. Bij lage ISO-snelheden wordt de ruis
in donkerder delen van de opname verder gereduceerd.
1
Selecteer [Hoge ISO-
ruisreductie].
Selecteer op het tabblad [z2]
[Hoge ISO-ruisreductie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste optie in.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste ruisreductie te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
X Het instellingenscherm wordt
gesloten en het menu wordt weer
weergegeven.
3
Maak de opname.
De opname wordt met ruisreductie
gemaakt.
3 Instellingen voor ruisreductie
Hoge ISO-ruisreductie
Als u een 1-opname met de camera weergeeft, zal het effect van Hoge
ISO-ruisreductie minimaal lijken. Controleer de ruisreductie met Digital
Photo Professional (meegeleverde software, pag. 418).
154
3 Instellingen voor ruisreductie
Ruisreductie is mogelijk bij alle belichtingstijden van 1 seconde of
langer.
1
Selecteer [Ruisred. lange
sluitertijd].
Selecteer op het tabblad [z2]
[Ruisred. lange sluitertijd] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste optie in.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
X Het instellingenscherm wordt
gesloten en het menu wordt weer
weergegeven.
[Automatisch]
Bij een belichtingstijd van 1 seconde of langer wordt ruisreductie
automatisch uitgevoerd wanneer ruis veroorzaakt door lange
belichting wordt gedetecteerd. De instelling [Automatisch] is in
de meeste gevallen effectief.
[Inschakelen]
Ruisreductie wordt uitgevoerd bij alle belichtingstijden van 1 seconde
of langer. De instelling [
Inschakelen
] kan ruis verminderen die niet
kan worden gedetecteerd met de instelling [
Automatisch
].
3
Maak de opname.
De opname wordt met ruisreductie
gemaakt.
Ruisreductie lange sluitertijd
155
3 Instellingen voor ruisreductie
Bij instellingen [Auto] en [Inschakelen] duurt het reduceren van ruis na
het maken van de opname ongeveer even lang als de opname zelf.
Tijdens de ruisreductie kunt u nog opnamen maken zolang de indicator
voor de maximale opnamereeks in de zoeker '1' of hoger aangeeft.
Opnamen die zijn gemaakt met ISO 1600 of sneller kunnen er korreliger
uitzien met de instelling [Inschakelen] dan met de instellingen
[Uitschakelen] of [Automatisch].
Als een opname wordt gemaakt met instelling [
Inschakelen
] en een lange
belichting tijdens Live view-weergave, wordt '
BUSY
' weergegeven tijdens
het ruisreductieproces. De Live view-weergave verschijnt pas wanneer het
ruisreductieproces is voltooid. (U kunt niet nog een foto nemen.)
156
U kunt overbelichting van lichte gebieden minimaliseren.
1
Selecteer [Lichte tonen prioriteit].
Selecteer op het tabblad [z2]
[Lichte tonen prioriteit] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Inschakelen].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Inschakelen] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
De lichte details worden verbeterd.
Het dynamische bereik wordt
uitgebreid van het standaard 18%
grijs naar heldere lichte tinten.
De overgang tussen grijstinten en
lichte tinten wordt geleidelijker.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met
de instelling Lichte tonen prioriteit
ingeschakeld.
3 Lichte tonen prioriteit
Met instelling [Inschakelen] wordt de Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) (pag. 152) automatisch ingesteld op
[Deactiveren] en kan de instelling niet worden gewijzigd. Wanneer
[Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Uitschakelen], kan Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) wel weer worden
ingesteld op de oorspronkelijke instelling.
Met de instelling [Inschakelen] ingesteld, kan beeldruis enigszins meer
zijn dan met de instelling [Uitschakelen].
Met [Inschakelen] is het instelbare bereik ISO 200 - 51200 (ISO 200 -
25600 voor filmopname). Daarnaast wordt het pictogram <A> op het
LCD-paneel aan de bovenzijde en in de zoeker weergegeven wanneer de
prioriteit voor lichte tonen is ingeschakeld.
157
Lichtafval (vignettering) treedt op bij objectieven die door hun bouw
de hoeken van de opname donkerder maken. Kleurschifting langs de
randen van een onderwerp is ook een chromatische aberratie. Beide
lensaberraties kunnen worden gecorrigeerd. De standaardinstelling is
[Inschakelen] voor beide correcties.
1
Selecteer [Lensafwijkingscorrectie].
Selecteer op het tabblad [z1]
[Lensafwijkingscorrectie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor het gebruikte objectief.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Helderheid randen] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als [Correctiegegevens niet
beschikbaar] wordt weergegeven,
raadpleegt u Correctiegegevens voor
het objectief op pagina 159.
3
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde helderheid van de randen.
3
Correctie helderheid randen/chromatische correctie
Lichtafval corrigeren
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan er mogelijk ruis aan de
randen van een opname ontstaan.
De toegepaste mate van correctie is iets lager dan de maximale correctie die kan
worden ingesteld met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 418).
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.
158
3 Correctie helderheid randen/chromatische correctie
1
Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor het gebruikte objectief.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Chromatische afw.] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als [Correctiegeg. niet
beschikbaar] wordt weergegeven,
raadpleegt u 'Correctiegegevens voor
het objectief' op de volgende pagina.
2
Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
kleurschifting gecorrigeerd.
Chromatische aberratie corrigeren
Indien u een 1-opname die is gemaakt met chromatische correctie
weergeeft, wordt de opname weergegeven op de camera zonder de
chromatische correctie. Controleer de chromatische correctie met Digital
Photo Professional (meegeleverde software, pag. 418).
159
3 Correctie helderheid randen/chromatische correctie
De camera bevat reeds correctiegegevens voor lichtafval en
chromatische aberratie voor ongeveer 25 objectieven. Als u
[Inschakelen] selecteert, worden de correctiegegevens voor lichtafval
en chromatische aberratie automatisch toegepast voor elk objectief
waarvoor correctiegegevens in de camera zijn opgenomen.
U kunt met EOS Utility (meegeleverde software) controleren voor welke
objectieven correctiegegevens zijn vastgelegd in de camera. U kunt ook
correctiegegevens voor niet-geregistreerde objectieven vastleggen.
Raadpleeg de instructiehandleiding voor EOS Utility (pdf) op de EOS
Software Instruction Manuals Disk (cd-rom) voor meer informatie
(pag. 421)
Opmerkingen bij correctie van lichtafval en chromatische aberratie
Correctiegegevens voor het objectief
Correcties kunnen achteraf niet worden toegepast op JPEG-bestanden
die zijn vastgelegd terwijl de optie [Uitschakelen] was ingesteld.
Wanneer u een objectief van een ander merk dan Canon gebruikt, wordt
het aanbevolen om de correcties in te stellen op [Uitschakelen], zelfs
als [Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
Indien u gebruikmaakt van vergrote weergave tijdens de Live view-
opname, zijn de correctie voor lichtafval en chromatische aberratie niet
in het beeld zichtbaar.
Indien het effect van de correctie niet zo zichtbaar is, dient u het beeld te
vergroten om de correctie te controleren.
De correcties worden ook toegepast wanneer er een extender is
bevestigd.
Als de correctiegegevens voor het bevestigde objectief niet in de camera
aanwezig zijn vastgelegd, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de
correctie is ingesteld op [Uitschakelen].
Wanneer geen informatie over de opnameafstand voor het objectief
beschikbaar is, is de mate van correctie lager.
160
U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de gemaakte
opnamen worden opgeslagen.
Deze bewerking is niet verplicht aangezien automatisch een map wordt
gemaakt voor het opslaan van opnamen.
1
Selecteer [Opn.functie+kaart/
map sel.].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Opn.functie+kaart/map sel.]
en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Map].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Map] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer [Maak map].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Maak map] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
4
Maak een nieuwe map.
Draai aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X Er wordt een nieuwe map met een
hoger mapnummer gemaakt.
3 Een map maken en selecteren
Een map maken
161
3 Een map maken en selecteren
Open het scherm Selecteer map,
draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste map te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X De map waarin de vastgelegde
opnamen worden opgeslagen, wordt
geselecteerd.
Volgende opnamen zullen in de
geselecteerde map worden
opgeslagen.
Een map selecteren
Aantal opnamen in
de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf
alfanumerieke tekens. Bijvoorbeeld: '100EOS1D'. Een map kan maximaal
9999 opnamen bevatten (bestandsnummer 0001 - 9999). Wanneer een map
vol raakt, wordt er automatisch een nieuwe map met een hoger mapnummer
gemaakt. Ook wanneer de bestandsnummering handmatig opnieuw is
ingesteld (pag. 165), wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt.
Er kunnen mappen worden gemaakt met de nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een
nieuwe map met de naam 'DCIM'. Open de map DCIM en maak hierin net
zoveel mappen als u wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan.
De mapnaam moet de indeling 100ABC_D hebben. De eerste drie cijfers zijn
het mapnummer, tussen 100 en 999. De laatste vijf tekens kunnen bestaan uit
een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A t/m Z, cijfers en een
onderstrepingsteken '_'. De spatie kan niet worden gebruikt. Er kunnen niet
meerdere mappen zijn die dezelfde naam met drie cijfers bevatten
(bijvoorbeeld 100ABC_D en 100W_XYZ), ook als de overige vijf tekens in de
verschillende naam anders zijn.
162
De bestandsnaam bestaat uit vier alfanumerieke
tekens gevolgd door een viercijferig opnamenummer
(pag. 164) en de extensie. De eerste vier
alfanumerieke tekens zijn in de fabriek ingesteld en
zijn per camera uniek. U kunt deze echter wijzigen.
Met 'Gebruikersinstelling 1' kunt u de vier tekens naar wens aanpassen en
opslaan. Als u bij 'Gebruikersinstelling 2' drie tekens opslaat, wordt het vierde
teken van links automatisch toegevoegd om het beeldformaat aan te geven.
1
Selecteer [Bestandsnaam].
Selecteer op het tabblad [51]
[Bestandsnaam] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Wijzig gebruikersinstelling*].
Draai aan het instelwiel <
5
> om een
[
Wijzig gebruikersinstelling *
]-optie
te selecteren. Druk vervolgens op <
0
>.
3
Voer willekeurige alfanumerieke tekens in.
Voer vier tekens in bij Gebruikersinstelling 1.
Voer drie tekens in bij Gebruikersinstelling 2.
Druk op de knop <L> om onnodige
tekens te wissen.
Wanneer u op de knop <Q> drukt,
wordt het tekstpalet met een
kleurkader gemarkeerd. Er kan nu
tekst worden ingevoerd.
Gebruik het instelwiel <5/6> of
<9> om het vakje te verplaatsen
en selecteer het gewenste teken.
Druk vervolgens op <0> om het in
te voeren.
3 De bestandsnaam wijzigen
De bestandsnaam vastleggen of wijzigen
(bijv.)
BE3B0001.JPG
163
3 De bestandsnaam wijzigen
4
Verlaat de instelling.
Voer het vereiste aantal
alfanumerieke tekens in en druk
vervolgens op de knop <M>.
X De nieuwe bestandsnaam wordt
vastgelegd en het scherm van stap 2
wordt weer weergegeven.
5
Selecteer de vastgelegde bestandsnaam.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Bestandsnaam] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
vastgelegde bestandsnaam te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Als Gebruikersinstelling 2 is
vastgelegd, selecteert u '*** (de 3
vastgelegde tekens) + beeldformaat'.
Instellingen
Gebruikersinstelling 2
Wanneer u het bij Gebruikersinstelling 2 vastgelegde '*** + formaat'
selecteert en opnamen maakt, wordt het teken van de opnamekwaliteit
automatisch toegevoegd als het vierde teken van links in de bestandsnaam.
De betekenis van de tekens van het beeldformaat is als volgt:
'*** L' = 3, 1 '***M' = H, 41
'*** N' = 5 '***S' = 6, 61
Wanneer de opname wordt overgezet naar een computer, wordt het
automatisch toegevoegde vierde teken meegenomen. U kunt dan het
beeldformaat zien zonder dat u de opname hoeft te openen. RAW- of
JPEG-bestanden kunnen worden onderscheiden door de extensie.
Het eerste teken mag geen onderstrepingsteken '_' zijn.
De extensie is '.JPG' voor JPEG-opnamen, '.CR2' voor RAW-opnamen
en '.MOV' voor films.
Wanneer u een film opneemt met Gebruikersinstelling 2, is het vierde
teken van de bestandsnaam een onderstrepingsteken '_'.
164
Het viercijferige bestandsnummer is te vergelijken met
het beeldnummer op een fotorolletje. De opnamen
krijgen opeenvolgende bestandsnummers van 0001
tot 9999 en worden opgeslagen in één map. U kunt
instellen hoe het bestandsnummer wordt toegewezen.
1
Selecteer [Bestandnr.].
Selecteer op het tabblad [
51
]
[
Bestandnr.
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer de methode voor bestandsnummering.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
De bestandsnummering loopt altijd door, zelfs nadat de kaart is
vervangen of er een nieuwe map is gemaakt.
Zelfs nadat u de kaart hebt vervangen, een map hebt gemaakt of de doelkaart
hebt verwisselt (bijvoorbeeld
f
g
), loopt de bestandsnummering van de
opgeslagen foto’s door in een reeks tot 9999. Dit is handig wanneer u
afbeeldingen met nummers tussen 0001 en 9999 op meerdere kaarten of uit
meerdere mappen in één map op de computer wilt opslaan.
Als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die eerder
zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe opnamen worden
voortgezet vanaf de bestandsnummers van de bestaande opnamen op de
kaart of in de map. Als u een doorlopende bestandsnummering wilt gebruiken,
moet elke keer een opnieuw geformatteerde kaart worden gebruikt.
3
Methoden voor bestandsnummering
(bijv.)
BE3B0001.JPG
Continu
0051
Kaart A (f)
0052
Kaart B (g)
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
100
0051
101
0052
Kaart A
Bestandsnummering na
het maken van een map
165
3 Methoden voor bestandsnummering
De bestandsnummering begint elke keer opnieuw bij 0001 nadat
de kaart is vervangen of er een nieuwe map is gemaakt.
Wanneer u de kaart hebt vervangen, een map hebt gemaakt of de
doelkaart hebt verwisseld (bijvoorbeeld f g), begint de
bestandsnummering van de opgeslagen foto’s opnieuw vanaf 0001.
Dit is handig als u de opnamen wilt archiveren per kaart of map.
Maar als de vervangende kaart of de bestaande map opnamen bevat die eerder
zijn gemaakt, kan de bestandsnummering van de nieuwe opnamen worden
voortgezet vanaf de bestandsnummers van de bestaande opnamen op de kaart
of in de map. Als u opnamen wilt opslaan met een bestandsnummering die
begint bij 0001, gebruik dan elke keer een geformatteerde kaart.
De bestandsnummering wordt teruggezet op 0001 of wordt
begonnen met het bestandsnummer 0001 in een nieuwe map.
Wanneer u de bestandsnummering handmatig opnieuw instelt, wordt er
automatisch een nieuwe map gemaakt en begint de nummering van de
opnamen die in die map worden opgeslagen bij 0001.
Dit is bijvoorbeeld handig wanneer u verschillende mappen wilt gebruiken voor
opnamen van gisteren en opnamen van vandaag. Nadat de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld, keert deze terug naar Continu of Auto. reset
(Er wordt geen bevestigingsscherm voor Handm. reset weergegeven.)
Auto. reset
Handm. reset
0051
Kaart A (f)
0001
Kaart B (g)
Bestandsnummer opnieuw ingesteld
100
0051
101
0001
Kaart A
Bestandsnummering na het
vervangen van de kaart
Bestandsnummering na
het maken van een map
Indien het bestandsnummer in map 999 het nummer 9999 bereikt, kunt u geen opnamen meer
maken, zelfs niet als de kaart nog opslagcapaciteit heeft. Er wordt een melding weergegeven op
het LCD-scherm om aan te geven dat de kaart moet worden vervangen. Plaats een nieuwe kaart.
166
Wanneer u de copyrightinformatie instelt, wordt deze als Exif-informatie
aan de opname toegevoegd.
1
Selecteer [Copyrightinformatie].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Copyrightinformatie] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de optie die u wilt
instellen.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Voer naam van auteur in] of [Voer
copyrightdetails in] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Voer tekst in.
Wanneer u op de knop <Q> drukt,
wordt het tekstpalet met een
kleurkader gemarkeerd. Er kan nu
tekst worden ingevoerd.
Gebruik het instelwiel <5/6> of
<9> om het vakje te verplaatsen
en selecteer het gewenste teken.
Druk vervolgens op <0> om het in
te voeren.
U kunt maximaal 63 tekens invoeren.
Om een teken te verwijderen, drukt u
op de knop <L>.
4
Verlaat de instelling.
Druk na het invoeren van de tekst op
de knop <M>.
X De informatie wordt opgeslagen en
het scherm gaat terug naar stap 2.
3 Copyrightinformatie instellen
167
3 Copyrightinformatie instellen
Wanneer u [Geef copyrightinfo weer]
selecteert in stap 2 op de vorige pagina,
kunt u de ingevoerde gegevens voor
[Auteur] en [Copyright] controleren.
Wanneer u [Verwijder copyrightinfo] selecteert in stap 2, kunt u de
ingevoerde gegevens voor [Auteur] en [Copyright] verwijderen.
De copyrightinformatie controleren
De copyrightinformatie verwijderen
U kunt de copyrightinformatie ook instellen of controleren met EOS Utility
(meegeleverde software, pag. 418).
168
Het bereik van reproduceerbare kleuren wordt 'kleurruimte' genoemd.
Met deze camera kan de kleurruimte voor opnamen worden ingesteld op
sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen.
1
Selecteer [Kleurruimte].
Selecteer op het tabblad [z1]
de optie [Kleurruimte] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel de gewenste kleurruimte in.
Selecteer [sRGB] of [Adobe RGB]
en druk vervolgens op <0>.
Deze kleurruimte wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel
drukwerk en andere bedrijfsmatige toepassingen. Als u geen kennis
hebt van beeldverwerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File
System 2.0 (Exif 2.21 of hoger), kunt u deze instelling beter niet
gebruiken. De opname ziet er zeer mat uit op computers met een
sRGB-profiel en bij printers die niet compatibel zijn met Design rule
for Camera File System 2.0 (Exif 2.21 of hoger). Het wordt daarom
aangeraden de opname te bewerken met software.
3 De kleurruimte instellen
Adobe RGB
Als de genomen foto is gemaakt met Adobe RGB als kleurruimte, is het
eerste teken in de bestandsnaam een onderstrepingsteken '_'.
Het ICC-profiel wordt niet toegevoegd. Raadpleeg de EOS Software
Instruction Manuals Disk (pag. 421) voor meer informatie over het
ICC-profiel.
169
4
Belichting
Selecteer de opnamemodus die past bij het onderwerp
of het doel van de opname. U kunt de sluitertijd en/of
het diafragma zodanig instellen dat u de gewenste
belichting verkrijgt.
Als u de ontspanknop half indrukt en weer loslaat, worden
de belichtingswaarden gedurende circa 6 seconden in de
zoeker en op het LCD-paneel aan de bovenzijde (9)
weergegeven.
Zie pagina 366 voor de functies die in elke opnamemodus
kunnen worden ingesteld.
Zet de aan-uitschakelaar op <1>.
170
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die
het beste passen bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet
AE-programma.
* <d> staat voor Program (programma).
* AE staat voor Auto Exposure oftewel automatische belichting.
1
Stel de opnamemodus in op <d>.
Druk op de knop <W> en draai
aan het instelwiel <6> of <5> om
<d> te selecteren.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Kijk door de zoeker en richt het AF-
punt op het onderwerp. Druk de
ontspanknop vervolgens half in.
X Zodra er is scherpgesteld, gaat het
focusbevestigingslampje <o>
rechtsonder in de zoeker branden
(modus 1-beeld AF).
X De sluitertijd en de diafragmawaarde
worden automatisch ingesteld en
weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel aan de bovenzijde.
3
Controleer het scherm.
Er wordt een standaardbelichting
verkregen zolang de waarden voor
de sluitertijd en het diafragma niet
knipperen.
d: AE-programma
171
d: AE-programma
4
Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
Wanneer de sluitertijd '30"' en het maximale
diafragma knipperen, is er sprake van
onderbelichting.
Verhoog de ISO-snelheid of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd '8000' en de minimale
diafragmawaarde knipperen, is er sprake van
overbelichting.
Verlaag de ISO-snelheid of gebruik een ND-filter
(afzonderlijk verkrijgbaar) om de hoeveelheid licht
die op de lens valt te verminderen.
Programmakeuze
In de modus AE-programma kunt u naar wens de automatisch door de
camera ingestelde combinatie van sluitertijd en diafragma (het
programma) wijzigen en toch dezelfde belichting handhaven. Dit wordt
programmakeuze genoemd.
Voor programmakeuze drukt u de ontspanknop half in en draait u
vervolgens aan het instelwiel <6> tot de gewenste sluitertijd of
diafragmawaarde wordt weergegeven.
Programmakeuze wordt automatisch geannuleerd nadat de opname is
gemaakt.
Programmakeuze kan niet worden gebruikt met flitser.
172
d: AE-programma
Het focusbevestigingslampje <o> knippert en het onderwerp
is niet scherp in beeld.
Richt het midden van het AF-kader op een gedeelte met goed contrast
en druk de ontspanknop vervolgens half in (pag. 46). Ga iets achteruit
als u te dicht bij het onderwerp bent en probeer het nogmaals.
Soms knipperen meerdere AF-punten tegelijk.
Deze AF-punten zijn allemaal scherp. Zolang het AF-punt dat op het
gewenste onderwerp is gericht oplicht, kunt u de opname maken.
Het focusbevestigingslampje <o> brandt niet.
In de AI Servo AF-modus geeft dit aan dat de camera voortdurend
scherpstelt op een bewegend onderwerp. (De Indicator AF-status <i>
wordt weergegeven, maar het focusbevestigingslampje <o> gaat niet
branden.)
Let op: de focusvergrendeling (pag. 67) werkt niet in de AI Servo AF-
modus.
Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als u de
ontspanknop half indrukt.
Wanneer de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> (handmatige
scherpstelling) staat, zet u deze op <AF> (automatische scherpstelling).
De sluitertijd- en diafragmaweergave knipperen.
Omdat het te donker is, kan het onderwerp onscherp worden door
beweging van de camera (bewegingsonscherpte). Het gebruik van een
statief of een Canon Speedlite uit de EX-serie (pag. 196) (afzonderlijk
verkrijgbaar) wordt aanbevolen.
De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van de
opname is onnatuurlijk donker.
Als er een kap op het objectief is bevestigd, kan deze het flitsbereik
belemmeren. Als het onderwerp dichtbij is, verwijdert u de kap voordat
u een flitsopname maakt.
Veelgestelde vragen
173
In deze modus stelt u de sluitertijd in en stelt de camera automatisch het
diafragma in om de standaardbelichting te verkrijgen die bij de helderheid van
het onderwerp past. Dit heet AE met sluiterprioriteit. Een kortere sluitertijd kan
de actie of een bewegend onderwerp als het ware bevriezen. Een langere
sluitertijd geeft een wazig effect, wat de indruk van beweging wekt.
* <s> staat voor Time value (tijdwaarde).
1
Stel de opnamemodus in op <
s
>.
Druk op de knop <W> en draai
aan het instelwiel <6> of <5> om
<s> te selecteren.
2
Stel de gewenste sluitertijd in.
Draai aan het instelwiel <6> terwijl
u naar het LCD-paneel aan de
bovenzijde kijkt.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X De diafragmawaarde wordt
automatisch ingesteld.
4
Kijk in de zoeker en maak een opname.
Wanneer de diafragmawaarde niet
knippert, is er een
standaardbelichting verkregen.
s: AE met sluiterprioriteit
Bevroren actie
(korte sluitertijd: 1/2000 seconde)
Onscherp gemaakte beweging
(lange sluitertijd: 1/30 seconde)
174
s: AE met sluiterprioriteit
Als de maximumdiafragmawaarde knippert,
is er sprake van onderbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een
langere sluitertijd in te stellen totdat de
diafragmawaarde niet meer knippert, of stel
een hogere ISO-snelheid in.
Als de minimumdiafragmawaarde knippert,
is er sprake van overbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een
kortere sluitertijd in te stellen totdat de
diafragmawaarde niet meer knippert, of stel
een lagere ISO-snelheid in.
Weergegeven sluitertijd
De sluitertijden van '
8000
' tot '
4
' geven de noemer van de breuk van de
sluitertijd aan. Bijvoorbeeld: '
125
' geeft 1/125 sec. aan. Verder betekent '
0"5
'
een sluitertijd van 0,5 seconden en '
15"
' een sluitertijd van 15 seconden.
175
In deze modus stelt u het gewenste diafragma in en stelt de camera automatisch de
sluitertijd in om de standaardbelichting te verkrijgen die past bij de helderheid van
het onderwerp. Dit heet AE met diafragmaprioriteit. Bij een hoger f/getal (een kleiner
diafragma) vallen de voorgrond en achtergrond meer samen binnen de acceptabele
scherpstelling. Bij een lager f/getal (een groter diafragma) vallen de voorgrond en
achtergrond daarentegen minder samen binnen de acceptabele scherpstelling.
* <
f
> staat voor Aperture Value (diafragmawaarde; diafragmaopening).
1
Stel de opnamemodus in op <
f
>.
Druk op de knop <W> en draai
aan het instelwiel <6> of <5> om
<f> te selecteren.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> terwijl
u naar het LCD-paneel aan de
bovenzijde kijkt.
3
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X De sluitertijd wordt automatisch
ingesteld.
4
Kijk in de zoeker en maak een opname.
Wanneer de sluitertijd niet knippert, er
is een standaardbelichting verkregen.
f: AE met diafragmaprioriteit
Onscherpe achtergrond
(Met een laag f/getal van het
diafragma: f/5.6)
Scherpe voorgrond en achtergrond
(Met een hoog f/getal van het
diafragma: f/32)
176
f: AE met diafragmaprioriteit
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een
opname wordt gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma op de maximale
opening staan. Wanneer u via de zoeker of op het LCD-scherm naar het
onderwerp kijkt, ziet u daarom een kleine scherptediepte.
Druk op de knop voor scherptediepte-
controle om de huidige diafragma-
instelling te activeren en de
scherptediepte (het bereik van de
acceptabele scherpstelling) te
controleren.
Scherptedieptecontrole
Als de '30"'-sluitertijd knippert, is er sprake
van onderbelichting.
Draai aan het instelwiel <6> om een
groter diafragma (lager f/getal) in te stellen
totdat het knipperen van de sluitertijd stopt,
of stel een hogere ISO-snelheid in.
Wanneer de sluitertijd
'8000'
knippert, is er
sprake van overbelichting.
Draai aan het instelwiel <
6
> om een
kleiner diafragma (hoger f/getal) in te stellen
totdat het knipperen van de sluitertijd stopt,
of stel een lagere ISO-snelheid in.
Weergegeven diafragmawaarde
Hoe hoger het f/getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven
diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van het objectief. Als er geen
objectief op de camera is bevestigd, wordt '
00
' weergegeven als diafragmawaarde.
Bij een hoger f/getal vallen de voorgrond en achtergrond meer samen
binnen de acceptabele scherpstelling. Hierdoor lijkt het door de zoeker
echter donkerder.
Het scherptediepte-effect is duidelijk te zien op de Live view-opname als u het
diafragma wijzigt en op de knop voor scherptedieptecontrole (pag. 207) drukt.
De belichting wordt vergrendeld (AE-vergrendeling) terwijl de knop voor
scherptedieptecontrole wordt ingedrukt.
177
In deze modus stelt u zowel de sluitertijd als het diafragma naar wens
in. Raadpleeg de indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker of
gebruik een in de handel verkrijgbare belichtingsmeter om de belichting
te bepalen. Deze methode wordt handmatige belichting genoemd.
* <a> staat voor Manual (handmatig).
1
Stel de opnamemodus in op <
a
>.
Druk op de knop <W> en draai
aan het instelwiel <6> of <5> om
<a> te selecteren.
2
Stel de ISO-snelheid in
(pag. 130).
3
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen.
Draai aan het instelwiel <5> om het
diafragma in te stellen.
U kunt het ook instellen door te drukken
op de knop <
O
> en vervolgens te draaien
aan het instelwiel <
6
> of <
5
>.
Als u de sluitertijd of het diafragma niet
kunt instellen, stelt u de aan-uitschakelaar
in op <
1
> en draait u vervolgens aan
het instelwiel <
6
> of <
5
>.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X De belichtingsinstelling wordt
weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel aan de bovenzijde.
Aan de rechterkant van de zoeker geeft de
indicator voor het belichtingsniveau < > het
huidige belichtingsniveau aan ten opzichte
van de standaardbelichtingsindex <
a
>.
a: Handmatige belichting
Sluitertijd
Diafragma
178
a: Handmatige belichting
5
Stel de belichting in.
Controleer het belichtingsniveau en
stel de sluitertijd en het diafragma in.
Indien het verschil met de
standaardbelichting groter is dan
±3 stops, wordt bij het uiteinde van de
indicator voor het belichtingsniveau
< > of < > weergegeven.
6
Maak de opname.
Als de ISO-snelheid is ingesteld op A (AUTO), kunt u als volgt de
belichtingscompensatie (pag. 181) instellen.
Gebruik onder [85: Aangepaste bediening] [s: Bel.comp.
(vasth., )] (pag. 353).
Snel instellen (pag. 51).
Belichtingscompensatie met Auto ISO
Als ISO Auto is ingesteld, wordt de instelling van de ISO-snelheid
aangepast aan de sluitertijd en het diafragma om een standaardbelichting
te verkrijgen. Daardoor verkrijgt u mogelijk niet het gewenste
belichtingseffect. Stel in dit geval de belichtingscompensatie in.
Als de flitser wordt gebruikt wanneer Auto ISO is ingesteld, wordt de
belichtingscompensatie niet toegepast, zelfs niet wanneer een waarde
voor de belichtingscompensatie is ingesteld.
Als bij [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid], het vinkje <X> voor [Uitsch. bij handm. bel.] wordt
verwijderd, kan dit worden ingesteld in de modus <a> (pag. 152).
Wanneer ISO auto is ingesteld, kunt u op de knop <A> drukken om de
ISO-snelheid te vergrendelen.
Nadat u de compositie van de opname opnieuw hebt bepaald, kunt u op
de indicator voor het belichtingsniveau (pag. 22) het verschil in
belichtingsniveau zien ten opzichte van het moment waarop u op de
knop <A> drukte.
Als belichtingscompensatie (pag. 181) is toegepast in de modus <d/s/
f>, en vervolgens de opnamemodus wordt overgeschakeld naar
<a> en Auto ISO wordt ingesteld, blijft de al ingestelde waarde voor de
belichtingscompensatie behouden.
179
U kunt een van vier methoden selecteren om de helderheid van het onderwerp te meten.
1
Druk op de knop <Q>. (9)
2
Selecteer de meetmethode.
Draai aan het instelwiel <
6
> terwijl u naar
het LCD-paneel aan de bovenzijde kijkt.
q: Meervlaksmeting
w: Deelmeting
r: Spotmeting
e: Centrum gew. gemiddeld
q Meervlaksmeting
Dit is een algemene meetmethode die zelfs
geschikt is voor onderwerpen met tegenlicht.
De camera past de belichting automatisch aan het
onderwerp aan.
w Deelmeting
Deze methode is effectief als de achtergrond veel
helderder is dan het onderwerp (bijvoorbeeld bij
tegenlicht). Deelmeting beslaat ongeveer 6,5% van
het midden van de zoeker.
r Spotmeting
Hiermee kunt u een lichtmeting uitvoeren voor
een specifiek gedeelte van het onderwerp. De
helderheid wordt in het midden gemeten en beslaat
ongeveer 2,5% van het oppervlak van de zoeker.
e Centrum gew. gemiddeld
De helderheid wordt in het midden gemeten,
waarna een gemiddelde voor de gehele opname
wordt berekend.
q De meetmethode selecteren
Als [
81: Spotmeting gek. aan AF-p.
] is ingesteld op [
Gekopp. aan actief
AF-p.
] (pag. 328), is spotmeting gekoppeld aan een van de 61 AF-punten mogelijk.
180
q De meetmethode selecteren
Bij een multi-spotmeting ziet u de relatieve belichtingsniveaus van diverse
gebieden van de opname en stelt u zelf de belichting in om het gewenste
resultaat te bereiken. Multi-spotmeting is mogelijk in de modi
d
/
s
/
f
.
1 Stel de lichtmeetmethode in op r spotmeting.
2 Druk op de knop <B>. (8)
Richt de cirkel voor spotmeting op het gebied waarvoor u de
relatieve belichtingswaarde wilt meten en druk op de knop
<B>. Doe dit voor alle gebieden die u wilt meten.
X
Aan de rechterkant van de zoeker wordt het relatieve belichtingsniveau
voor de spotmetingswaarde weergegeven die op de betreffende plek is
genomen. Er wordt een gemiddelde genomen van de
spotmetingswaarden die wordt gebruikt voor de belichtingsinstelling.
Terwijl u naar de markeringen van de drie meetpunten op de belichtingsniveau-
indicator kijkt, kunt u de belichtingscompensatie instellen om de uiteindelijke
belichting in te stellen en het gewenste resultaat te verkrijgen.
Multi-spotmeting
U kunt per opname maximaal acht spotmetingen uitvoeren.
De belichtingsinstelling, die op basis van multi-spotmeting is bepaald,
wordt in de volgende gevallen geannuleerd:
• Na de laatste spotmeting zijn 16 seconden verstreken.
• U hebt op de knop <W>, <o>, <Q>, <i>, <S>,
<O> of <B> gedrukt.
Multi-spotmeting is zelfs mogelijk wanneer [81: Spotmeting gek. aan
AF-p.] is ingesteld op [Gekopp. aan actief AF-p.] (pag. 328).
181
Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door de camera
is ingesteld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere belichting) te maken.
Belichtingscompensatie kan worden ingesteld in de opnamemodi
d
/
s
/
f
.
De belichtingscompensatie kan worden ingesteld op ±5 stops met tussenstappen van 1/3
stop. De belichtingscompensatie-indicator in de zoeker en op het LCD-paneel aan de
bovenzijde kan de instelling echter alleen tot ±3 stops weergeven. Indien de waarde voor
belichtingscompensatie hoger is dan ±3 stops, is het raadzaam deze in te stellen via het
scherm Snel instellen (pag. 51). Als zowel de modus <
a
> als Auto ISO is ingesteld,
raadpleegt u pagina
178
om de belichtingscompensatie in te stellen.
1
Controleer de belichting.
Druk de ontspanknop half in
(9)
en
controleer de belichtingsniveau-indicator.
2
Stel de waarde voor de
belichtingscompensatie in.
Draai aan het instelwiel <
5
> terwijl u in de zoeker
of op het LCD-paneel aan de bovenzijde kijkt.
Als u de belichtingscompensatie niet kunt instellen,
stelt u de aan-uitschakelaar in op <
1
> en
draait u vervolgens aan het instelwiel <
5
>.
X
Wanneer de belichtingscompensatie is ingesteld,
wordt het pictogram <
y
> weergegeven in de zoeker.
Als u de belichtingscompensatie wilt annuleren, stelt
u de indicator voor het belichtingsniveau
< /N>
in
op de standaardbelichtingsindex (<
a
/
C
>).
3
Maak de opname.
O
Belichtingscompensatie instellen
Verhoogde belichting
Verminderde belichting
Indien [
z2
: Auto Lighting Optimizer/
z2
: Auto optimalisatie helderheid
]
(pag. 152) niet is ingesteld op [
Deactiveren
], kan de opname nog steeds licht
zijn, zelfs wanneer er een kortere belichtingscompensatie is ingesteld.
De waarde voor de belichtingscompensatie blijft zelfs van toepassing
nadat u de aan-uitschakelaar op <2> hebt gezet.
Nadat u de waarde voor de belichtingscompensatie hebt ingesteld, kunt u de aan-uitschakelaar op <
R
>
zetten om te voorkomen dat de waarde voor de belichtingscompensatie per ongeluk wordt gewijzigd.
Indien de waarde voor belichtingscompensatie hoger is dan ±3 stops, wordt bij het
uiteinde van de indicator voor het belichtingsniveau <
I
/> of <
J
/ > weergegeven.
U kunt het ook instellen door te drukken op de knop <
O
> en te draaien aan het instelwiel <
6
> of <
5
>.
182
Als de sluitertijd of het diafragma automatisch wordt gewijzigd, wordt voor drie opeenvolgende
opnamen het belichtingsniveau gewijzigd tot ±3 stops met tussenstappen van 1/3 stop. Dit heet
AEB. * AEB staat voor Auto Exposure Bracketing (reeksopnamen met automatische belichting).
1
Houd de knoppen <
W
> en
<
o
> gelijktijdig ingedrukt.
(9)
X Het pictogram <h> en '0.0' worden
weergeven op het LCD-paneel aan
de bovenzijde.
2
Stel het AEB-bereik in.
Draai aan het instelwiel <6> of
<5> om het AEB-bereik in te stellen.
'1.0' is de AEB-stop en <N> is het
AEB-bereik.
3
Maak de opname.
In de huidige transportmodus worden
de opnamen in deze volgorde
gemaakt: standaardbelichting, kortere
belichting en langere belichting.
AEB wordt niet automatisch
geannuleerd. Om AEB te annuleren,
stelt u de AEB-waarde in op '0.0'.
h
Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)
Aan-
passing
Verminderde
belichting
Verhoogde
belichting
Tijdens het maken van reeksopnamen met automatische belichting knippert het
pictogram <
A
> in de zoeker en <
h
> op het LCD-paneel aan de bovenzijde.
Als de transportmodus staat ingesteld op <
u
> of <
6
>, moet u de ontspanknop
driemaal indrukken voor elke opname. Wanneer <
o
>, <
p
> of <
K
> is
ingesteld en u de ontspanknop volledig ingedrukt houdt, worden drie continu-
opnamen gemaakt, waarna de camera automatisch stopt met het maken van
opnamen. Wanneer <
k
> of <
l
> is ingesteld, worden de drie reeksopnamen
achter elkaar gemaakt met een vertraging van 10 seconden of 2 seconden.
U kunt AEB instellen in combinatie met de belichtingscompensatie.
Indien het AEB-bereik groter is dan ±3 stops, wordt bij het uiteinde van
de indicator voor het belichtingsniveau <I/> of <J/ > weergegeven.
AEB kan niet worden ingesteld voor bulb-belichting of voor gebruik met flitser.
AEB wordt automatisch geannuleerd wanneer de aan-uitschakelaar is
ingesteld op <2> of wanneer de flitser gereed is.
183
Gebruik AE-vergrendeling wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt van het
lichtmetingsgebied of wanneer u meerdere foto's wilt nemen met dezelfde belichtingsinstelling. Druk
op de knop <
A
> om de belichting te vergrendelen, maak een nieuwe compositie en maak de
opname. Dit heet AE-vergrendeling. AE-vergrendeling is geschikt voor onderwerpen met tegenlicht.
1
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
X
De belichtingsinstelling wordt weergegeven.
2
Druk op de knop <A>. (9)
X
Het pictogram <
A
> licht op in de zoeker
om aan te geven dat de belichtingsinstelling
is vergrendeld (AE-vergrendeling).
Iedere keer dat u op de knop <
A
> drukt, wordt de
actuele instelling voor automatische belichting vergrendeld.
3
Bepaal de compositie opnieuw en
maak de opname.
De indicator voor het belichtingsniveau, rechts in
de zoeker, geeft het vergrendelde belichtings-
niveau en het werkelijke belichtingsniveau weer.
Als u de AE-vergrendeling wilt behouden
terwijl u nog meer opnamen maakt, houdt u
de knop <
A
> ingedrukt en drukt u op de
ontspanknop om nog een opname te maken.
* Als de focusinstellingsknop op het objectief is ingesteld op <MF>, wordt AE-
vergrendeling toegepast bij het middelste AF-punt.
A
AE-vergrendeling
AE-vergrendelingseffecten
Meetmethode
(pag. 179)
AF-puntselectiemethode (pag. 71)
Automatische selectie Handmatige selectie
q*
AE-vergrendeling wordt
toegepast bij het AF-punt
waarop is scherpgesteld.
AE-vergrendeling wordt
toegepast bij het
geselecteerde AF-punt.
wre
AE-vergrendeling wordt toegepast bij het middelste AF-punt.
AE-vergrendeling is niet mogelijk bij bulb-belichting.
184
Als de opnamemodus op bulb is ingesteld, blijft de sluiter open tijdens
het volledig indrukken van de ontspanknop en wordt deze gesloten als
u de ontspanknop loslaat. Gebruik de instelling voor bulb-belichting
voor nachtopnamen, opnamen van vuurwerk, de sterrenhemel en
andere opnamen waarvoor een lange belichting is vereist.
1
Stel de opnamemodus in op
<buLb>.
Druk op de knop <W> en draai
aan het instelwiel <6> of <5> om
<buLb> te selecteren.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Terwijl u naar het LCD-paneel aan
de bovenzijde kijkt, draait u aan het
instelwiel <6> of <5>.
3
Maak de opname.
Zolang u de ontspanknop ingedrukt
houdt, blijft de belichting van kracht.
X De verstreken belichtingstijd wordt op
het LCD-paneel aan de bovenzijde
weergegeven.
1: min., 2: sec., 3: uur
Bulb-belichting
(1)
(3)
(2)
Een lange belichtingstijd zorgt voor meer ruis dan gewoonlijk.
De ISO-snelheid is vast ingesteld op ISO 400 wanneer ISO auto is
ingesteld (pag. 131).
Wanneer [z2: Ruisred. lange sluitertijd] wordt ingesteld op [Auto] of
[Inschakelen] kan de ruis die door de lange sluitertijd ontstaat, worden
verminderd (pag. 154).
Het gebruik van een statief en de afstandsbediening RS-80N3
(afzonderlijk verkrijgbaar) of de afstandsbediening met timer TC-80N3
(afzonderlijk verkrijgbaar) wordt aanbevolen voor bulb-opnamen
(pag. 185).
185
Bulb-belichting
Als u de zelfontspanner of bulb gebruikt
en een opname maakt zonder door de
zoeker te kijken, kan er via het oculair
licht binnenkomen wat een negatief
effect kan hebben op de belichting en
kan resulteren in een donkere opname.
U kunt dit voorkomen door het hendeltje
van de oculairafsluiter naar beneden te
schuiven, zoals aangegeven door de pijl.
Hierdoor wordt het oculair afgesloten.
U hoeft het oculair niet af te sluiten tijdens Live view-opnamen of
filmopnamen.
U kunt de afstandsbediening RS-80N3 of de afstandsbediening met
timer TC-80N3 (beide afzonderlijk verkrijgbaar) of elk ander EOS-
accessoire met een N3-aansluiting op de camera aansluiten en er
opnamen mee maken (pag. 369).
Raadpleeg de instructiehandleiding voor informatie over de bediening
van het accessoire.
1
Open het aansluitingenklepje.
2
Sluit de stekker aan op de
aansluiting voor de
afstandsbediening.
Sluit de stekker aan zoals in de
afbeelding wordt weergegeven.
Als u de stekker wilt verwijderen, pakt
u het zilverkleurige gedeelte vast en
trekt u vervolgens de stekker los.
De oculairafsluiter gebruiken
F Een afstandsbediening gebruiken
186
U kunt twee tot negen opnamen met verschillende belichtingen laten
samenvoegen tot één opname. Als u in de Live view-modus (pag. 205) opnamen
met meervoudige belichting maakt, kunt u zien hoe de afzonderlijke opnamen
met verschillende belichtingen worden samengevoegd tijdens het fotograferen.
1
Selecteer [Meerdere opnames].
Selecteer [Meerdere opnames] in
[z1] en druk vervolgens op <0>.
X Het instelscherm voor opnamen met
meervoudige belichting wordt
weergegeven.
2
Stel [Meerdere opnamen] in.
Selecteer [
Aan:Fnc/bed
] of [
Aan:ContOpn
]
en druk vervolgens op <
0
>.
Om te stoppen met het maken van
opnamen met meervoudige belichting,
selecteert u [
Uitschakelen
].
Aan: Fnc/bed (voorrang voor functie en bediening)
Handig wanneer u het resultaat wilt bekijken tijdens het maken van opnamen met
meervoudige belichting. Bij continu-opnamen is de opnamesnelheid aanzienlijk groter.
Aan: ContOpn (voorrang voor continuopnamen)
Bedoeld voor het maken van continuopnamen met meervoudige belichting van een
bewegend onderwerp. Het maken van continu-opnamen is mogelijk, maar de
volgende bewerkingen zijn tijdens het fotograferen uitgeschakeld: het bekijken van
het menu, weergave van Live view-opnamen na het maken van de opname, het
weergeven van opnamen en het ongedaan maken van de laatste opname (pag. 191).
Ook wordt alleen de samengevoegde opname met de meervoudige belichting
opgeslagen. (De afzonderlijke opnamen met verschillende belichtingen die tot
één opname zijn samengevoegd, worden niet opgeslagen.)
P Meerdere opnames
Als u reeksopnamen met automatische witbalans of als [
LV
z/k-inst.
] is
ingesteld op [
Movies
], is opname met meerdere belichtingen niet mogelijk.
Als u Live view-opnamen maakt terwijl [
Aan:ContOpn
] is ingesteld, stopt de
Live view-functie automatisch nadat de eerste opname is gemaakt. Vanaf de
tweede opname moet u bij het maken van de opnamen door de zoeker kijken.
187
P Meerdere opnames
3
Stel [Meerdere opn] in.
Selecteer de gewenste methode voor
de meervoudige belichting en druk op
<0>.
Additief
Iedere afzonderlijke belichting wordt cumulatief toegevoegd. Op basis van het [
Aantal
opnames
] moet u een negatieve belichtingscompensatie instellen. Raadpleeg de
onderstaande richtlijnen voor het instellen van een negatieve belichtingscompensatie.
Richtlijnen voor het instellen van de belichtingscompensatie
voor meervoudige belichting
Twee belichtingen: -1 stop, drie belichtingen: -1,5 stop, vier belichtingen: -2 stops
Gemiddeld
Op basis van het [
Aantal opnames
] wordt een negatieve
belichtingscompensatie automatisch ingesteld als u opnamen maakt met
meervoudige belichting. Als u meerdere opnamen met meervoudige belichting
maakt van dezelfde scène, wordt de belichting van de achtergrond van het
onderwerp automatisch geregeld om een standaardbelichting te verkrijgen.
Als u elke afzonderlijke belichting wilt aanpassen, selecteert u [
Additief
].
Helder/donker
De helderheid (of donkerheid) van de basisopname en de toe te voegen opnamen
worden op dezelfde positie vergeleken. Het heldere (of donkere) deel wordt
vervolgens in de foto gelaten. Afhankelijk van de mate van overlap tussen kleuren
worden de kleuren mogelijk gemengd. Dit is afhankelijk van de helderheids-
verhouding (of donkerheidsverhouding) van de vergeleken opnamen.
4
Stel het [Aantal opnames] in.
Draai aan het instelwiel <5> om het
aantal opnamen (belichtingen) in te
stellen en druk vervolgens op <0>.
U kunt 2 t/m 9 belichtingen instellen.
Als [
Aan:Fnc/bed
] en [
Additief
] beide zijn ingesteld, kan de opname die tijdens
het fotograferen wordt weergegeven ruis vertonen. Wanneer u het ingestelde aantal
opnamen hebt gemaakt, wordt de ruisreductie toegepast en zal de definitieve
opname die wordt gemaakt met meervoudige belichting minder ruis vertonen.
188
P Meerdere opnames
5
Stel in welke opnamen er moeten
worden opgeslagen.
Als u alle afzonderlijke opnamen en de
samengevoegde opname met meervoudige
belichting wilt opslaan, selecteert u [
Alle
beelden
]. Druk vervolgens op <
0
>.
Als u alleen de samengevoegde opname met
meervoudige belichting wilt opslaan, selecteert
u [
Alleen res.
]. Druk vervolgens op <
0
>.
6
Selecteer [Doorg. meerd.opn.].
Selecteer [1 opname] of [Continu]
en druk vervolgens op <0>.
Met [
1 opname
] wordt het maken van
opnamen met meervoudige belichting automatisch
geannuleerd nadat de opname is gemaakt.
Met [
Continu
] blijft u opnamen met
meervoudige belichting maken tot de instelling
in stap 2 wordt ingesteld op [
Uitschakelen
].
7
Maak de eerste opname.
X
Wanneer [
Aan:Fnc/bed
] is ingesteld,
wordt de vastgelegde opname weergegeven.
X Het pictogram <P> knippert.
Het aantal resterende belichtingen wordt
rechts in de zoeker tussen rechte haken
[ ] of op het scherm weergegeven.
Wanneer u op de knop <
x
> drukt, kunt u
de vastgelegde opname bekijken (pag. 191).
Aantal resterende
opnamen
Tijdens het maken van opnamen met meervoudige belichting zijn Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), Lichte tonen prioriteit,
Correctie helderheid randen en Chromatische correctie uitgeschakeld.
De opnamekwaliteit, ISO-snelheid, beeldstijl, hoge ISO-ruisreductie,
kleurruimte, enzovoort, die u voor de eerste afzonderlijke belichting hebt
ingesteld, zullen ook worden toegepast voor de volgende belichtingen.
Als de beeldstijl wordt ingesteld op [Auto], wordt de beeldstijl
[Standaard] ingesteld voor het maken van de opnamen.
189
P Meerdere opnames
8Maak de volgende opnamen.
X Wanneer [Aan:Fnc/bed] is ingesteld, wordt de samengevoegde
opname met meervoudige belichting weergegeven.
Bij Live view-opnamen worden de tot dan toe samengevoegde
opnamen met meervoudige belichting weergegeven. Als u op de
knop <
B
> drukt, wordt alleen de Live view-opname weergegeven.
Nadat u het ingestelde aantal opnamen hebt gemaakt, wordt het
maken van opnamen met meervoudige belichting geannuleerd.
Bij continuopnamen stopt het maken van opnamen nadat u met de
ontspanknop ingedrukt het ingestelde aantal opnamen hebt gemaakt.
Bij meervoudige belichting geldt: hoe meer belichtingen er plaatsvinden, hoe groter de kans is
op ruis, afwijkende kleuren en strepen in de opnamen. Aangezien er bij hogere ISO-snelheden
meer ruis optreedt, wordt aanbevolen opnamen te maken met een lage ISO-snelheid.
Als [
Additief
] is ingesteld, neemt de opnameverwerking na het maken van
opnamen met meervoudige belichting enige tijd in beslag. (De lees-/
schrijfindicator brandt langer dan gewoonlijk.)
Als u Live view-opnamen maakt terwijl [
Aan:Fnc/bed
] en [
Additief
] beide
zijn ingesteld, dan stopt de Live view-functie automatisch wanneer u klaar
bent met het maken van opnamen met meervoudige belichting.
In stap 8 wijkt de helderheid en ruis van de opname met meervoudige
belichting die wordt weergegeven tijdens het maken van Live view-opnamen
af van de definitieve, vastgelegde opname met meervoudige belichting.
Als [Aan:ContOpn] is ingesteld, laat u de ontspanknop los nadat u het
ingestelde aantal opnamen hebt gemaakt.
Als de aan-uitschakelaar wordt ingesteld op <
2
> of de batterij wordt
vervangen nadat u het aantal opnamen met meervoudige belichting hebt ingesteld,
wordt het maken van opnamen met meervoudige belichting geannuleerd.
Als u tijdens het fotograferen de opnamemodus overschakelt naar <
w1
/
w2
/
w3
>, wordt het maken van opnamen met meervoudige belichting beëindigd.
Tijdens het instellen en het maken van opnamen met meervoudige belichting kunt
u de functies die grijs worden weergegeven in het cameramenu niet gebruiken.
Wanneer u de camera met een pc of printer verbindt, kan opname met
meervoudige belichting niet worden ingesteld.
Wanneer [
Aan:Fnc/bed
] wordt ingesteld, kunt u tijdens opname op de knop
<
x
> drukken om de tot dan toe gemaakte opnamen met meervoudige belichting
te bekijken of om de laatste afzonderlijke opname (pag. 191) te verwijderen.
190
P Meerdere opnames
U kunt een opname die is vastgelegd op de kaart selecteren als de eerste
afzonderlijke opname. Het origineel van de geselecteerde opname blijft intact.
U kunt alleen 1-opnamen selecteren. U kunt geen 41/61- of
JPEG-opnamen selecteren.
1
Selecteer [Select. bld voor meerdere opn.].
Selecteer [
Select. bld voor meerdere
opn.
] en druk vervolgens op <
0
>.
X
De opnamen op de kaart worden weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de opname te
selecteren die als eerste afzonderlijke opname
moet wordt gebruikt en druk vervolgens op <
0
>.
Draai aan het instelwiel <5> om
<OK> te selecteren.
X
Het bestandsnummer van de geselecteerde
opname wordt onder in het scherm weergegeven.
3
Maak de opname.
Wanneer u de eerste opname selecteert, wordt
het aantal resterende opnamen zoals ingesteld
bij [
Aantal opnames
] met 1 verlaagd.
Bijvoorbeeld: als [
Aantal opnames
] is
ingesteld op 3, kunt u twee opnamen maken.
Opnamen met meervoudige belichting samenvoegen met
een opname die al op de kaart is opgeslagen
Opnamen die zijn gemaakt met [Lichte tonen prioriteit] ingesteld op
[
Inschakelen
], of opnamen waaraan bijsnijdinformatie is toegevoegd
(pag. 339), kunnen niet worden geselecteerd als de eerste afzonderlijke opname.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), Correctie helderheid
randen en Chromatische correctie zijn uitgeschakeld, ongeacht de
instellingen van de
1
-opname die werd geselecteerd als eerste opname.
De ISO-snelheid, beeldstijl, hoge ISO-ruisreductie, kleurruimte, enzovoort, die zijn ingesteld
voor de eerste
1
-opname zullen ook worden toegepast voor de volgende opnamen.
Als de beeldstijl van de eerste 1-opname wordt ingesteld op [Auto],
wordt de beeldstijl [Standaard] ingesteld voor de volgende opnamen.
U kunt geen opname selecteren die met een andere camera werd gemaakt.
191
P Meerdere opnames
Wanneer [Aan:Fnc/bed] is ingesteld
en u nog niet het ingestelde aantal
opnamen hebt gemaakt, kunt u op de
knop <x> drukken om de tot dan toe
samengevoegde opname met
meervoudige belichting te bekijken.
U kunt de belichting en de weergave
controleren. (Niet mogelijk wanneer
[Aan:ContOpn] wordt ingesteld.)
Als u op de knop <L> drukt, worden de
bewerkingen weergegeven die u kunt
uitvoeren tijdens het maken van
opnamen met meervoudige belichting.
Meervoudige belichting controleren en verwijderen tijdens
het fotograferen
U kunt ook een 1-opname met meervoudige belichting selecteren.
Als u [
Hef sel. op
] selecteert, wordt de geselecteerde opname geannuleerd.
Bewerking Beschrijving
2 Terug naar
vorige scherm
De bewerkingen verdwijnen en het scherm waar u was
voordat u op de knop <L> drukte, verschijnt weer.
q Laatste beeld
ongedaan maken
Verwijdert de laatste opname die u hebt gemaakt
(wanneer u een nieuwe opname maakt). Het aantal
resterende opnamen wordt met 1 verhoogd.
WOpslaan en
afsluiten
Als [Bronbeelden opsl.: Alle beelden] wordt ingesteld,
worden alle afzonderlijke opnamen en de
samengevoegde opname met meervoudige belichting
opgeslagen voordat u afsluit.
Als [Bronbeelden opsl.: Alleen res.] wordt ingesteld,
wordt alleen de samengevoegde opname met
meervoudige belichting opgeslagen voordat u afsluit.
r Afsluiten zonder
opslaan
Geen van de opnamen wordt opgeslagen voordat u
afsluit.
Tijdens het maken van opnamen met meervoudige belichting kunt u alleen
opnamen met meervoudige belichting weergeven.
192
P Meerdere opnames
Zijn er beperkingen ten aanzien van de opnamekwaliteit?
Alle instellingen voor opnamekwaliteit kunnen worden geselecteerd voor
JPEG-opnamen. Als
41
of
61
wordt ingesteld, wordt de
samengevoegde opname met meervoudige belichting een
1
-opname.
Kan ik opnamen samenvoegen die al op de kaart staan?
Met [
Select. bld voor meerdere opn.
] kunt u de eerste afzonderlijke opname
selecteren uit de opnamen die op de kaart zijn vastgelegd (pag. 190). Het samenvoegen
van meerdere opnamen die al op de kaart zijn vastgelegd, is niet mogelijk.
Is meervoudige belichting mogelijk bij het maken van Live view-opnamen?
Wanneer [Aan:Fnc/bed] wordt ingesteld kunt u Live view-opnamen met
meervoudige belichting maken (pag. 205).
Welke bestandsnummers worden gebruikt voor het opslaan van
samengevoegde opnamen met meervoudige belichting?
Als alle opnamen moeten worden opgeslagen, krijgt de samengevoegde opname met
meervoudige belichting een serienummer achter het bestandsnummer van de laatste afzonderlijke
opname die wordt gebruikt om de samengevoegde opname met meervoudige belichting te maken.
Is automatisch uitschakelen mogelijk tijdens het maken van
opnamen met meervoudige belichting?
Als [
52: Uitschakelen
] niet is ingesteld op [
Deactiveren
] schakelt de camera
automatisch uit na 30 min. van inactiviteit. Als de camera automatisch uitschakelt,
stopt het maken van opnamen met meervoudige belichting en worden de
instellingen die daarop betrekking hebben, geannuleerd. Voordat u start met het
maken van opnamen met meervoudige belichting, wordt de functie voor
automatisch uitschakelen actief volgens de instelling hiervoor op de camera. Ook
worden de instellingen voor opnamen met meervoudige opnamen geannuleerd.
Veelgestelde vragen
Instelling voor
opnamekwaliteit
Enkele opname
Samengevoegde opname
met meervoudige belichting
JPEG
JPEG JPEG
1 1 1
41/61 41/61 1
1+JPEG 1+JPEG 1+JPEG
41/61+JPEG 41/61+JPEG 1+JPEG
193
Hoewel het gebruik van de zelfontspanner of afstandsbediening
bewegingsonscherpte kan voorkomen, kan het bij gebruik van een
superteleobjectief of het maken van close-ups (macrofotografie) ook
helpen om de spiegel op te klappen en zo te voorkomen dat de camera
trilt vanwege de opklappende spiegel.
1
Stel [Spiegel opklappen] in.
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Spiegel opklappen] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] of
[Ins.:Spieg. oml. m. s] en druk
vervolgens op <0>.
2
Stel scherp op het onderwerp en
druk vervolgens de ontspanknop
helemaal in.
X De spiegel wordt opgeklapt en het
pictogram <2> knippert op het
LCD-paneel aan de bovenzijde.
3
Druk de ontspanknop nogmaals
helemaal in.
X De opname wordt gemaakt.
Wanneer [Inschakelen] is ingesteld,
gaat de spiegel weer omlaag
wanneer de opname is voltooid.
Als [Ins.:Spieg. oml. m. s] is
ingesteld, blijft de spiegel opgeklapt
nadat de opname is gemaakt. Om het
opklappen van de spiegel te
annuleren, drukt u op <0>.
2 Spiegel opklappen
194
2 Spiegel opklappen
Bij zeer fel licht, bijvoorbeeld tijdens een zonnige dag op het strand of op
de skipiste, kunt u de opname het beste direct na het opklappen van de
spiegel maken.
Richt de camera niet direct op de zon. De warmte van de zon kan de
sluitergordijnen verschroeien en beschadigen.
Als u de zelfontspanner en de spiegelopklapfunctie gebruikt in combinatie
met bulb-belichting, moet u de ontspanknop volledig ingedrukt blijven
houden (gedurende de vertragingstijd van de zelfontspanner en de bulb-
belichtingstijd). Als u de ontspanknop loslaat tijdens het aftellen van de
zelfontspanner, klinkt er een geluid dat aangeeft dat de ontspanknop is
losgelaten, maar wordt er geen opname gemaakt.
Tijdens het opklappen van de spiegel zijn instellingen voor de
opnamefunctie, menugebruik, enzovoort, uitgeschakeld.
Als [Inschakelen] is ingesteld, wordt het maken van enkele opnamen
geactiveerd, zelfs als de transportmodus is ingesteld op continu. Als
[Ins.:Spieg. oml. m. s] is ingesteld, is de huidige transportmodus
actief voor het maken van de opnamen.
U kunt ook de zelfontspanner gebruiken in combinatie met het
opklappen van de spiegel.
Als er 30 seconden verstrijken nadat de spiegel is opgeklapt, klapt deze
weer automatisch omlaag. Als u de ontspanknop nogmaals helemaal
indrukt, wordt de spiegel opnieuw opgeklapt.
Voor opnamen met vooraf opgeklapte spiegel wordt het gebruik van een
statief en de afstandsbediening RS-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar) of de
afstandsbediening met timer TC-80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar)
aangeraden (pag. 185).
195
5
Opnamen maken met
de flitser
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u opnamen kunt
maken met een EOS-Speedlite uit de EX-serie
(afzonderlijk verkrijgbaar) of met een flitser van een
ander merk dan Canon, en hoe u de flitsfuncties op het
menuscherm van de camera moet instellen.
196
Met een Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) is
flitsfotografie net zo eenvoudig als het maken van normale opnamen.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite uit de EX-
serie voor gedetailleerde instructies. Deze camera is een camera
van het type A en daarom geschikt voor alle functies van Speedlites
uit de EX-serie.
Zie pagina 199-204 voor informatie over het instellen van de flitsfuncties
en persoonlijke voorkeuzen voor de flitser via het menu van de camera.
FE-vergrendeling
Hiermee kunt u zorgen voor een juiste flitsbelichting voor een bepaald
gedeelte van het onderwerp. Richt het midden van de zoeker op het
onderwerp, druk op de knop <
B
> op de camera en maak de foto.
Flitsbelichtingscompensatie
Net als bij de gewone belichtingscompensatie kan ook belichtingscompensatie
voor flitslicht worden ingesteld. U kunt de flitsbelichtingscompensatie instellen
op maximaal ±3 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
Druk op de knop <
Q
> van de camera en draai aan het instelwiel
<
5
> terwijl u in de zoeker of op het LCD-paneel aan de bovenzijde kijkt.
D Flitsfotografie
EOS-Speedlites uit de EX-serie
Speedlites voor op de cameraschoen Macro Lites
Indien [
z2: Auto Lighting Optimizer/z2:
Auto optimalisatie helderheid
]
(pag. 152) niet is ingesteld op [
Deactiveren
], kan de opname nog steeds licht
zijn, zelfs wanneer er een kortere flitsbelichtingscompensatie is ingesteld.
Indien het moeilijk is om scherp te stellen met automatische scherpstellen,
kan de externe Speedlite automatisch het AF-hulplicht inschakelen.
197
D Flitsfotografie
Wanneer Speedlites uit de EZ-, E-, EG-, ML- en TL-serie worden
ingesteld op de automatische A-TTL- of TTL-flitsmodus, werkt
de flitser alleen op volledig vermogen.
Stel de opnamemodus van de camera in op <a> (handmatige
belichting) of <f> (AE met diafragmaprioriteit) en pas de
diafragma-instelling aan voordat u de opname maakt.
Als u een Speedlite gebruikt die over een modus voor handmatig flitsen
beschikt, maakt u de opname in de modus voor handmatig flitsen.
Synchronisatiesnelheid
De synchronisatiesnelheid met compacte flitsers van andere merken is
1/250 seconde of langzamer. Aangezien de flitsduur bij grote studioflitsers
langer is dan bij compacte flitsers, moet u de synchronisatietijd bij deze
flitsers instellen op een tijd tussen 1/125 en 1/30 seconde. Test de
flitssynchronisatie altijd voordat u opnamen maakt.
Pc-aansluiting
De pc-aansluiting van de camera kan
worden gebruikt voor flitsers met een
synchronisatiesnoer. De pc-
aansluiting is voorzien van
schroefdraad om te voorkomen dat
het snoer per ongeluk losraakt.
De pc-aansluiting van de camera
heeft geen polariteit. U kunt elk
willekeurig synchronisatiesnoer
aansluiten, ongeacht de polariteit.
Live view-opnamen: waarschuwing
Als u voor Live view-opnamen een flitser gebruikt van een ander merk dan
Canon, stelt u [
z4: Stille LV-opname
] in op [
Uitschakelen
] (pag. 214).
De flitser werkt niet als deze optie is ingesteld op [
Modus 1
] of [
Modus 2
].
Canon Speedlites gebruiken die niet van de EX-serie zijn
Flitsers van een ander merk gebruiken
198
D Flitsfotografie
De camera werkt mogelijk niet goed als deze wordt gebruikt in
combinatie met een flitser of flitsaccessoire van een ander merk.
Sluit op de pc-aansluiting van de camera geen flitser aan die 250 V of
meer nodig heeft.
Plaats geen hogespanningsflitser op de flitserschoen van de camera.
Deze werkt dan mogelijk niet.
Het is mogelijk om gelijktijdig een flitser op de flitserschoen en een andere
flitser op de pc-aansluiting aan te sluiten en te gebruiken.
Meting voor handmatige flitsbelichting
Deze functie is voor close-upflitsfotografie wanneer u het flitsniveau
handmatig wilt instellen. Gebruik een kaart met 18% grijs en een Speedlite
uit de EX-serie die over een modus voor handmatig flitsen beschikt. Ga als
volgt te werk:
1. Geef de camera- en Speedlite-instellingen op.
• Stel de opnamemodus van de camera in op <a> of <f>.
• Stel de Speedlite in op de modus voor handmatig flitsen.
2. Stel scherp op het onderwerp.
• Stel handmatig scherp.
3. Stel de kaart met 18% grijs op.
• Plaats de grijze kaart op de positie van het onderwerp.
• In de zoeker moet de hele cirkel voor spotmeting de grijze kaart
bedekken.
4. Druk op de knop <B>. (8)
5. Stel het flitsbelichtingsniveau in.
• Stel het flitsniveau van de Speedlite en het diafragma
van de camera op elkaar af, zodat het
flitsbelichtingsniveau overeenkomt met de
standaardbelichtingsindex.
6. Maak de opname.
• Verwijder de grijze kaart en maak de opname.
199
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie die compatibel is met de
flitsfunctie-instellingen, kunt u het menuscherm van de camera gebruiken
om de functies van de Speedlite en Persoonlijke voorkeuzen in te stellen.
Bevestig de Speedlite op de camera en schakel de Speedlite in.
Zie de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over
functies van de Speedlite.
1
Selecteer [
Externe Speedlite besturing
].
Selecteer op het tabblad [z3] de
optie [Externe Speedlite besturing]
en druk vervolgens op <0>.
X
Het scherm voor bediening van een
externe Speedlite wordt weergegeven.
2
Selecteer het gewenste item.
Selecteer de menuoptie die u wilt
instellen en druk op <0>.
Om flitsfotografie in te schakelen stelt
u[Inschakelen] in. Als u alleen het
AF-hulplicht wilt gebruiken, stelt u
[Uitschakelen] in.
Voor normale flitsbelichtingen stelt u deze
optie in op [
Evaluatief
]. Als [
Gemiddeld
]
is ingesteld, wordt het gemiddelde van de
gehele gemeten scène berekend. Het kan
nodig zijn om flitsbelichtingscompensatie
te gebruiken. Deze instelling is voor
geavanceerde gebruikers.
3 De flitser instellen
[Flitsen]
[E-TTL II meting]
200
3 De flitser instellen
U kunt de flitssynchronisatiesnelheid
voor flitsfotografie instellen in de modus
AE met diafragmaprioriteit (f).
: Automatisch
De flitssynchronisatiesnelheid wordt automatisch binnen een bereik
van 1/250 en 30 seconden aangepast aan de lichtomstandigheden.
Ook snelle synchronisatie kan worden gebruikt.
: 1/250-1/60 sec. auto
Voorkomt dat er een lange sluitertijd wordt ingesteld bij weinig licht.
Hiermee kunt u onscherpe opnamen voorkomen. Het onderwerp
wordt goed belicht door de flitser, maar de achtergrond ziet er
wellicht donker uit.
: 1/250 sec. (vast)
De flitssynchronisatiesnelheid wordt vast ingesteld op 1/250 sec.
Hiermee kunt u onscherpe opnamen effectiever voorkomen dan met
instelling [1/250-1/60 sec. auto]. In slechte lichtomstandigheden
wordt de achtergrond echter wel donkerder dan met instelling
[1/250-1/60 sec. auto].
[Flitssync.snelheid AV-modus]
Als [1/250-1/60 sec. auto] of [1/250 sec. (vast)] is ingesteld, is snelle
synchronisatie niet mogelijk in de modus <f>.
201
3 De flitser instellen
De informatie en beschikbare functies die worden weergegeven op
het scherm, kunnen afwijken afhankelijk van de Speedlite, huidige
flitsmodus, persoonlijke voorkeuze-instellingen voor flitsen,
enzovoort.
Zie de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over
flitsfuncties van de Speedlite.
Weergavevoorbeeld
Flitsmodus
U kunt de flitsmodus selecteren die geschikt is voor het maken van
opnamen met de flitser.
[E-TTL II-flitsmeting] is de
standaardmodus voor het maken van
opnamen met de automatische flitser
met Speedlites uit de EX-serie.
De modus [Handmatig flitsen] is voor
de handmatige instelling van het
[Flitssterkteniveau] van uw Speedlite.
Raadpleeg de instructiehandleiding van
de Speedlite voor meer informatie over
andere flitsmodi.
[Flits functie instellingen]
Flitsmodus
In-/uitzoomen flitser
(flitsbereik)
Flitsbelichtings-
compensatie
Draadloze functies
Sluitersynchronisatie
Flitsbelichtingstrapje
202
3 De flitser instellen
Draadloze functies
Het is mogelijk om via radio- of optische
transmissie draadloos (meerdere keren)
te flitsen. Zie de instructiehandleiding
van de Speedlite voor meer informatie
over draadloos flitsen.
In-/uitzoomen flitser (flitsbereik)
Omdat Speedlites een flitskop hebben
die kan zoomen, kunt u het flitsbereik
instellen. Normaliter stelt u dit in op
[AUTO], zodat de camera automatisch
het flitsbereik instelt overeenkomstig de
brandpuntsafstand van het objectief.
Sluitersynchronisatie
Normaal gesproken stelt u deze optie in
op [Synchronisatie 1e gordijn] zodat er
direct na de belichting wordt geflitst.
Als [Synchronisatie 2e gordijn] wordt ingesteld, wordt er vlak voordat
de sluiter dichtgaat geflitst. Wanneer dit wordt gecombineerd met een
lange sluitertijd, kunt u een lichtspoor maken. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan de koplampen van een auto 's avonds. Met de Synchronisatie 2e
gordijn wordt er twee keer geflitst: één keer wanneer u de ontspanknop
helemaal indrukt en een tweede keer vlak voor het einde van de
belichting.
Als [Hogesnelheidssynchronisatie] is ingesteld, kan de flitser met alle
sluitertijden worden gebruikt. Dit is met name effectief voor portretten
waarbij gebruik wordt gemaakt van invulflitsen wanneer u voorrang wilt
geven aan het diafragma.
203
3 De flitser instellen
Flitsbelichtingscompensatie
Dezelfde instelling als voor
flitsbelichtingscompensatie op pagina
196 kan worden gebruikt.
Raadpleeg de instructiehandleiding van
de Speedlite voor meer informatie.
Flitsbelichtingstrapje
Terwijl de flitssterkte automatisch wordt
gewijzigd, worden drie foto's gemaakt.
Zie de instructiehandleiding van de
Speedlite voor meer informatie over
FEB (Flash Exposure Bracketing/
Flitsbelichtingsbracketing).
Stel tijdens het gebruik van 2e-gordijnsynchronisatie de sluitertijd in op
1/25 seconde of langer. Als de sluitertijd is ingesteld op 1/30 seconde of
korter, zal 1e-gordijnsynchronisatie worden toegepast, zelfs wanneer
[Synchronisatie 2e gordijn] is ingesteld.
Wanneer u [Wis flitserinstellingen] selecteert, kunt u de
standaardflitserinstellingen herstellen.
Met een Speedlite uit de EX-serie die niet compatibel is met instellingen
voor flitsfunctie, kunt u alleen het volgende instellen: [Flitsen], [E-TTL II
meting] en [Flitsbelichtingscompensatie] in [Flits functie
instellingen]. (Op bepaalde Speedlites uit de EX-serie kan ook
[Sluitersynchronisatie] worden ingesteld.)
Als flitsbelichtingscompensatie voor de externe Speedlite is ingesteld,
kunt u de flitsbelichtingscompensatie op de camera niet instellen (met de
knop <Q> of instellingen voor flitsfunctie). Als de flitsbelichtings-
compensatie met zowel de camera als de Speedlite is ingesteld, heeft de
instelling van de Speedlite voorrang op die van de camera.
204
3 De flitser instellen
Zie de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie over
de persoonlijke voorkeuze-instellingen van de Speedlite.
1
Selecteer [Flitser C.Fn
instellingen].
Selecteer [Flitser C.Fn instellingen]
en druk op <0>.
2
Stel de functies in.
Draai aan het instelwiel <5> om
het cijfer te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste menuoptie te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Door [Wis alle SpeedliteC.Fn's] te selecteren wist u alle persoonlijke
voorkeuze-instellingen voor de Speedlite (behalve [C.Fn-00: Afstands
indicatie weergave]).
Persoonlijke voorkeuze-instellingen voor flits
Persoonlijke voorkeuze-instellingen voor flits wissen
Wanneer de flitsvoorkeuze [Flits meetmethode] op een Speedlite uit de
EX-serie is ingesteld op [TTL] (automatische flits), werkt de Speedlite altijd
op vol vermogen.
De persoonlijke voorkeuzefuncties van de Speedlite (P.Fn) kunnen niet
worden ingesteld of worden geannuleerd via het scherm [Externe
Speedlite besturing] op de camera. U dient deze in te stellen op de
Speedlite.
205
6
Opnamen maken met het LCD-
scherm
(Live view-opnamen)
U kunt opnamen maken terwijl het beeld op het LCD-
scherm van de camera wordt weergegeven. Dit heet
'Live view-opnamen'.
Live view-opnamen zijn geschikt voor foto's van niet-
bewegende onderwerpen.
Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen
maakt terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan het bewegen
van de camera onscherpe opnamen tot gevolg hebben.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Op afstand Live view-opnamen maken
Als u EOS Utility (meegeleverde software, pag. 418) op uw
computer installeert, kunt u de camera op de computer aansluiten
en op afstand opnamen maken met behulp van het
computerscherm. Raadpleeg de EOS Software Instruction
Manuals Disk (pag. 421) voor meer informatie.
206
Tijdens Live view-opnamen kunt u ook fotograferen. Zie pagina 225 als
u films wilt opnemen.
1
Selecteer [LV z/k-inst.].
Selecteer op het tabblad [z4]
[LV z/k-inst.] en druk vervolgens
op <0>.
'LV' staat voor Live view.
2
Selecteer [Foto's].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Foto's] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Geef de Live view-opname weer.
Druk op de knop <A>.
X De Live view-opname wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
In het Live view-beeld wordt het
helderheidsniveau van de
daadwerkelijk te maken opname
nauwkeurig benaderd.
Als de standaardbelichting niet wordt
verkregen, draait u aan het instelwiel
<6> of <5> om deze aan te
passen.
A Live view-opnamen: voorbereiding
207
1
Selecteer de opnamemodus.
Druk op de knop <W> en draai
aan het instelwiel <6> of <5> om
de opnamemodus te selecteren.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de actuele AF-modus (pag. 215).
3
Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
X De foto wordt gemaakt en de
vastgelegde opname wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
X Nadat de opname is weergegeven,
keert de camera automatisch terug
naar de modus voor het maken van
Live view-opnamen.
Druk op de knop <A> om de Live
view-opnamemodus te beëindigen.
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Het weergaveoppervlak van het beeld is circa 100% (wanneer de
opnamekwaliteit is ingesteld op JPEG 3).
De meetmethode wordt voor Live view-opnamen ingesteld op
meervlaksmeting.
U kunt de scherptediepte controleren door op de knop voor
scherptedieptecontrole te drukken.
Tijdens continu-opnamen wordt de belichting die is ingesteld voor de
eerste opname ook toegepast op alle volgende opnamen.
Indien u overschakelt van de opnamemodus d/s/f/a/BULB naar
de aangepaste opnamemodus (of omgekeerd) (pag. 361), wordt de Live
View-functieweergave afgesloten. Druk nogmaals op de knop <A>.
208
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Gebruiksduur batterij bij Live view-opnamen
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen batterij
LP-E4N en op de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products
Association).
Met een volledig opgeladen batterij LP-E4N kunt u achter elkaar Live view-
opnamen maken gedurende circa 2 uur en 30 min. bij 23 °C.
Temperatuur Bij 23 °C Bij 0 °C
Maximumaantal
opnamen
Circa 290 opnamen Circa 250 opnamen
Richt de camera niet direct op een intense lichtbron, zoals de zon op een
zonnige dag, of een intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kunnen de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera beschadigd raken.
Zie pagina 223 - 224 voor aandachtspunten bij het gebruik van Live
view-opnamen.
U kunt ook scherpstellen door op de knop <p> te drukken.
Bij gebruik van de flitser klinken er twee sluitergeluiden. Er wordt echter
maar één opname gemaakt.
Als de camera langere tijd niet wordt gebruikt, wordt deze automatisch
uitgeschakeld wanneer [52: Uitschakelen] actief is (pag. 57). Als [52:
Uitschakelen] is ingesteld op [Deactiveren], wordt het maken van Live
view-opnamen na 30 minuten automatisch gestopt (de camera blijft
ingeschakeld).
U kunt de meegeleverde stereo-AV-kabel of een HDMI-kabel
(afzonderlijk verkrijgbaar) gebruiken om de Live view-opname op een
tv-scherm weer te geven (pag. 275, 278).
209
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Het informatiedisplay
ISO-snelheid
Maximumaantal opnamen
Belichtingsniveau
Diafragma
Sluitertijd
Batterijniveau
Belichtings-
simulatie
Transportmodus
Witbalans
Flitsbelichtings-
compensatie
AF-modus
d : Live-modus
c : Live-modus met
gezichtsherkenning
f: Quick-modus
AF-punt (Live-modus)
FEB
AEB
Lichte tonen prioriteit
Histogram
Meerdere opnames
AE-vergrendeling
Flitser gereed
Beeldstijl
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
Opnamemodus
Vergroting/
Vergrotingspositie
Digitaal kompas
Het histogram kan worden weergegeven wanneer [Bel.simulatie:
Inschakelen] is ingesteld (pag. 213).
U kunt de digitale horizon weergeven door op de knop <B> te
drukken (pag. 62). Als de AF-modus is ingesteld op [u Live-modus] of
als de camera met een HDMI-kabel op een tv is aangesloten, kan de
digitale horizon niet worden weergegeven.
Als <g> wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live view-
beeld bijna gelijk aan de helderheid van de daadwerkelijke opname.
Wanneer <
g
> knippert, betekent dit dat het Live view-beeld vanwege te donkere
of te heldere lichtomstandigheden niet met de juiste helderheid wordt weergegeven.
De belichtingsinstelling is zichtbaar in het daadwerkelijk opgenomen beeld.
Als de flitser wordt gebruikt of bulb is ingesteld, worden het pictogram
<
g
> en het histogram grijs weergegeven (ter referentie). Mogelijk wordt
het histogram bij weinig of juist heel fel licht niet goed weergegeven.
210
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Bij de simulatie van de definitieve opname worden de effecten van
de beeldstijl, witbalans enzovoort in de Live view-opname zichtbaar
gemaakt, zodat u weet hoe de werkelijke opname eruit gaat zien.
Tijdens het maken van opnamen worden automatisch de hieronder
vermelde functie-instellingen in de Live view-opname weergegeven.
Simulatie van de definitieve opname tijdens Live view-opnamen
Beeldstijl
* Alle parameters zoals scherpte, contrast, verzadiging en kleurtoon worden
weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Belichting (met [Bel.simulatie: Inschakelen])
Scherptediepte (waarbij de knop voor scherptedieptecontrole is
ingedrukt)
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Lichte tonen prioriteit
Simulatie van de definitieve opname
211
Wanneer het Live view-beeld wordt weergegeven en u op de knop
<W>, <o>, <Q>, <S>, <i>, <O> of <B>
drukt, wordt het scherm met instellingen weergegeven op het LCD-
scherm en kunt u aan het instelwiel <6> of <5> draaien om de
desbetreffende opnamefunctie in te stellen.
Wanneer f is ingesteld, kunt u op de knop <S> drukken om de
AF-gebiedselectiemodus en het AF-punt te selecteren. De procedure is
hetzelfde als bij opnamen maken met de zoeker. De meetmethode
<q> kan niet worden ingesteld.
Terwijl het Live view-beeld wordt weergegeven, kunt u op de knop <
Q
>
drukken om de functie AF-modus, transportmodus, witbalans, beeldstijl
en Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) in te stellen.
1
Druk op de knop <Q>.
X De instelbare functies worden
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Gebruik <9 > om een functie te
selecteren.
X De instelling van de geselecteerde
functie wordt onderaan weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> of
<6> om de instelling te kiezen.
Instellingen voor de opnamefunctie
W / f / R / y / S / i / O / B-instellingen
Q Snel instellen
Indien u overschakelt van de opnamemodus d/s/f/a/BULB naar de
aangepaste opnamemodus (of omgekeerd) (pag. 361), wordt de Live View-
functieweergave afgesloten. Druk nogmaals op de knop <A>.
212
In dit gedeelte worden de instellingen
besproken die specifiek zijn voor Live
view-opnamen. De menuopties op het
tabblad [z4] worden besproken op
pagina 212-214.
De instelbare functies in dit
menuscherm worden alleen
toegepast tijdens Live view-opnamen.
Deze functies worden niet toegepast
bij het maken van opnamen met de
zoeker.
LV z/k-inst.
U kunt instellingen voor Live view-opname doen. Raadpleeg pagina 206
voor meer informatie.
AF-modus
U kunt [Live-modus] (pag. 215), [u Live-modus] (pag. 216) of [Quick-
modus] (pag. 220) selecteren.
Rasterweergave
Door een raster van [3x3 l] of [6x4 m] weer te geven, kunt u
controleren op kanteling van het beeld. Met [3x3+diag n] wordt het
raster met diagonale lijnen weergegeven om u te helpen de intersecties
over het onderwerp uit te lijnen voor een betere balans in de compositie.
3 Menufunctie-instellingen
213
3 Menufunctie-instellingen
Bel.simulatie
Belichtingssimulatie toont en simuleert hoe licht de daadwerkelijke
opname (belichting) zal zijn.
Inschakelen (g)
De weergegeven helderheid van de opname komt nagenoeg
overeen met de werkelijke helderheid (belichting) van de
resulterende opname. Wanneer u belichtingscompensatie instelt,
wordt de helderheid van de opname dienovereenkomstig
aangepast.
Bij e
De opname wordt normaliter weergegeven met de
standaardhelderheid zodat de Live view-opname gemakkelijk te
zien is. De weergave van de opname ligt alleen dicht bij de
werkelijke helderheid (belichting) van de uiteindelijke opname
wanneer u de knop voor scherptedieptecontrole ingedrukt houdt.
Uitschakelen (E)
De opname wordt weergegeven met de standaardhelderheid
zodat de Live view-opname gemakkelijk te zien is. Ook wanneer
u belichtingscompensatie instelt, wordt het Live view-beeld
weergegeven met de standaardhelderheid.
Indien u een verhoogde ISO-snelheidsinstelling instelt als [Maximum]
in [ISO-snel.bereik], is Live view-opname mogelijk in donkere
omstandigheden.
Ook wanneer een lage ISO-snelheid is ingesteld, kan ruis zichtbaar zijn
in de weergegeven Live view-opname bij weinig licht. Maar wanneer u
de opname maakt, zal de opgeslagen opname minimale ruis bevatten.
(De beeldkwaliteit van de Live view-opname is anders dan die van de
opslagen opname.)
214
3 Menufunctie-instellingen
Stille LV-opname
Modus 1
Het geluid van de camera is zachter dan bij normale opname. Het is ook mogelijk
om continu opnamen te maken. Bij <
o
> is de maximale opnamesnelheid
circa 12 opnamen/seconde Bij <
K
> is het circa 14 opnamen/seconde.
Modus 2
Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt er slechts één opname gemaakt.
Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kan de camera verder niet worden bediend.
U kunt de overige camerafuncties pas weer gebruiken als u de ontspanknop weer half
indrukt. Opnamegeluiden worden hierdoor geminimaliseerd. Ook wanneer continu-
opnamen is ingesteld, kan er slechts één opname worden gemaakt.
Uitschakelen
Zorg dat u de functie [
Uitschakelen
] instelt wanneer u een TS-E-
objectief gebruikt (anders dan die welke hieronder worden vermeld
in ) om
het beeld verschuiven of kantelen
of wanneer u een
tussenring gebruikt. Als u de optie instelt op [
Modus 1
] of [
Modus 2
]
kan dat een onjuiste of onregelmatige belichting veroorzaken.
Als u de ontspanknop volledig indrukt, lijkt het door het sluitergeluid alsof er
twee opnamen zijn gemaakt. Er wordt echter maar één opname gemaakt.
Meettimer
U kunt wijzigen hoe lang de belichtingsinstelling wordt weergegeven
(AE vergrendelingstijd).
Indien u een flitser gebruikt, is stille bediening niet mogelijk, ongeacht de
instelling bij [Stille LV-opname].
Wanneer u een flitser van een ander merk dan Canon gebruikt, stelt u deze functie in op
[
Uitschakelen
]. De flitser werkt niet als deze optie is ingesteld op [
Modus 1
] of [
Modus 2
].
Indien de ISO-snelheid is ingesteld op ISO 32000 of hoger (ISO 20000 of
hoger wanneer de interne temperatuur van de camera laag is), is de maximale
snelheid bij continu-opnamen bij <
o
> circa 10 opnamen/seconde.
Met het TS-E17mm f/4L- of TS-E24mm f/3.5L II-objectief, kunt u [Modus 1]
of [Modus 2] gebruiken.
Indien u [
z
1: Stel handm. WB in
], [
z
3: Stofwisdata
], [
5
3: Sensorreiniging
],
[
5
4
: Wis alle camera-instellingen
] of [
5
4
:
z
firmwarever.
] selecteert, wordt
het Live view-beeld beëindigd.
215
De beschikbare AF-modi zijn [Live-modus], [u Live-modus] (met
gezichtsherkenning, pag. 216) en [Quick-modus] (pag. 220).
Wanneer u nauwkeurig wilt scherpstellen, stelt u de focusinstellingsknop op het
objectief in op <
MF
>, vergroot u de opname en stelt u handmatig scherp (pag. 222).
Selecteer de AF-modus.
Selecteer [AF-modus] op het tabblad
[z4].
Wanneer het Live view-beeld wordt
weergegeven, kunt u ook op de knop
<
o
> drukken om de AF-modus
te selecteren in het weergegeven scherm.
De beeldsensor wordt gebruikt om scherp te stellen. Hoewel
automatisch scherpstellen tijdens weergave van het Live view-beeld
mogelijk is, duurt dat in deze modus langer dan in de Quick-modus
.Scherpstellen is in deze modus ook lastiger dan in de Quick-modus.
1
Geef de Live view-opname weer.
Druk op de knop <A>.
X De Live view-opname wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
X
Het AF-punt < > wordt weergegeven.
2
Verplaats het AF-punt.
U kunt <
9
> gebruiken om het AF-punt
te verplaatsen naar de plek waarop u
wilt scherpstellen. (U kunt niet tot aan
de randen van de foto gaan.)
Wanneer u <9> volledig indrukt,
wordt het AF-punt weer naar het
midden van het beeld verplaatst.
Automatisch scherpstellen
De AF-modus selecteren
Live-modus: d
AF punt
216
Automatisch scherpstellen
3
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
4
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 207).
In deze modus worden gezichten herkend en wordt hierop
scherpgesteld met dezelfde AF-methode als in de Live-modus.
De persoon moet wel in de richting van de camera kijken.
1
Geef de Live view-opname weer.
Druk op de knop <A>.
X De Live view-opname wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
Wanneer er een gezicht wordt
herkend, wordt het kader <p>
weergegeven over het gezicht
waarop zal worden scherpgesteld.
Wanneer meerdere gezichten worden
herkend, wordt <q> weergegeven.
Gebruik <9> om het kader <q>
over het gezicht te verplaatsen.
u Live-modus (met gezichtsherkenning): c
217
Automatisch scherpstellen
2
Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de camera
stelt vervolgens scherp op het gezicht
dat door het kader <
p
> wordt bedekt.
X
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het
AF-punt groen en klinkt er een pieptoon.
X Als de scherpstelling niet wordt
bereikt, wordt het AF-punt oranje.
Als er geen gezicht kan worden herkend,
wordt het AF-punt < > weergegeven en
wordt scherpgesteld op het midden.
3
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 207).
Als de scherpstelling er flink naast zit, is gezichtsherkenning niet mogelijk. Als u
handmatig kunt scherpstellen met het objectief, ook al is de focusinstellingsknop
op het objectief ingesteld op <
AF
>, draait u de focusring om ruw scherp te
stellen. Het gezicht wordt dan herkend en <
p
> wordt weergegeven.
Het is mogelijk dat een ander object dan een menselijk gezicht als gezicht wordt herkend.
Gezichtsherkenning werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg groot deel van het beeld
beslaat, te helder of te donker is, horizontaal of diagonaal is gekanteld, of gedeeltelijk is verborgen.
Het scherpstelkader <
p
> dekt mogelijk slechts een gedeelte van het gezicht.
Als u <9> helemaal naar beneden drukt of op <0> drukt, schakelt de
AF-modus over naar de Live-modus (pag. 215). U kunt <9> kantelen
om het AF-punt te verplaatsen. Druk <9> helemaal in of druk op <0>
om terug te keren naar de u Live-modus (met gezichtsherkenning).
Aangezien niet automatisch kan worden scherpgesteld op een gezicht
dat zich dicht bij de rand van het beeld bevindt, wordt <p> in dat geval
grijs weergegeven. Wanneer u de ontspanknop dan half indrukt, wordt
het middelste AF-punt < > gebruikt om scherp te stellen.
218
Automatisch scherpstellen
Automatisch scherpstellen
Het duurt iets langer om scherp te stellen.
Zelfs als er al is scherpgesteld, wordt er nogmaals scherpgesteld
wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Tijdens en na de automatische scherpstelling kan de helderheid van
de opname veranderen.
Als de lichtbron tijdens de weergave van de Live view-opname
verandert, kan het beeldscherm flikkeren en kan mogelijk moeilijk
worden scherp gesteld. Als dit gebeurt, stopt u de Live view-opname
en stelt u automatisch scherp bij de echte lichtbron.
Als u in de Live-modus op de knop <u> drukt, wordt de opname
vergroot bij het AF-punt. Als het lastig is scherp te stellen in de
vergrote weergave, keert u terug naar de normale weergave en kiest
u voor automatisch scherpstellen. De snelheid waarmee
automatisch wordt scherpgesteld, kan afwijken in de normale of
vergrote weergave.
Wanneer u automatisch scherpstelt in de normale weergave van de
Live-modus en de opname vervolgens vergroot, kan het zijn dat de
scherpstelling niet meer klopt.
Als u in de u Live-modus op de knop <u> drukt, wordt de opname
niet vergroot.
Opmerkingen over de Live-modus en de
u
Live-modus
(met gezichtsherkenning)
Als u in de Live-modus of u Live-modus (met gezichtsherkenning) een
onderwerp vastlegt in het buitengebied en er niet is scherpgesteld op het
onderwerp, richt u het middelste AF-punt op het onderwerp om scherp te
stellen. Maak vervolgens de foto.
De externe Speedlite activeert het AF-hulplicht niet. Als u echter een
Speedlite uit de EX-serie (afzonderlijk verkrijgbaar) met ledlamp gebruikt,
wordt de ledlamp automatisch als AF-hulplicht ingeschakeld wanneer dit
in de Live-modus en
u
Live-modus (met gezichtsherkenning) nodig is.
219
Automatisch scherpstellen
Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken.
Onderwerpen in slecht licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds
verandert.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Opnamen bij fluorescerend of TL-lichtbronnen of wanneer het beeld
flikkert.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van de foto.
Onderwerpen die licht sterk reflecteren.
Het AF-punt is tegelijk op een onderwerp dichtbij en een onderwerp
veraf gericht (bijvoorbeeld een dier in een kooi).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer
de camera niet stil kan worden gehouden.
Onderwerpen die de camera naderen of er vandaan bewegen.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer onscherp is.
Wanneer met een soft-focus-objectief een soft-focus-effect wordt
toegepast.
Wanneer een filter voor speciale effecten wordt gebruikt.
Indien u AF gebruikt met een van de volgende objectieven, wordt het
gebruik van [Quick-modus] aanbevolen. Indien u de [Live-modus] of
[u Live-modus] gebruikt voor AF, kan het langer duren om scherp te
stellen of kan de camera niet de juiste scherpstelling bereiken.
EF50mm f/1.4 USM, EF50mm f/1.8 II, EF50mm f/2.5 Compact Macro,
EF75-300mm f/4-5.6 III, EF75-300mm f/4-5.6 III USM
Informatie over objectieven die niet langer leverbaar zijn, vindt u op de
Canon-website voor uw land.
220
Automatisch scherpstellen
De speciale AF-sensor wordt gebruikt om in de modus 1-beeld AF
(pag. 67) op dezelfde manier scherp te stellen als bij het maken van
opnamen door de zoeker.
Hoewel u snel kunt scherpstellen op het gewenste gebied, wordt het
Live view-beeld tijdens het automatisch scherpstellen even
onderbroken.
In AF-gebiedselectiemodi anders dan Aut. selectie: 61-pt AF, kunt u het
AF-punt of de AF-zone handmatig instellen.
1
Geef de Live view-opname weer.
Druk op de knop <A>.
X De Live view-opname wordt
weergegeven op het LCD-scherm.
Als de AF-gebiedsselectiemodus is
ingesteld op Aut. selectie: 61-pt AF,
wordt het AF-kader weergegeven.
In andere modi wordt het AF-punt
weergegeven als een klein kader.
Het grotere rechthoekige kader is het
vergrotingskader.
2
Selecteer de AF-
gebiedselectiemodus.
Druk op de knop <S>.
Elke keer dat u op de knop <B>
drukt, wordt de AF-
gebiedsselectiemodus gewijzigd.
Quick-modus: f
AF-kader
Vergrotingskader
221
Automatisch scherpstellen
3
Selecteer het AF-punt.
Gebruik de <9> om een AF-punt te
selecteren. Als u <9> recht indrukt,
wordt het middelste AF-punt (of de
middelste zone) geselecteerd.
U kunt ook de instelwielen <6> en
<5> gebruiken om het AF-punt te
selecteren. Met het instelwiel <6>
beweegt u horizontaal in de AF-
punten en met het instelwiel <5>
verticaal.
4
Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
X
De Live view-opname wordt uitgeschakeld,
de reflexspiegel wordt neergeklapt en er
wordt automatisch scherpgesteld. (Er wordt
geen opname gemaakt.)
X Wanneer is scherpgesteld, laat de
camera een pieptoon horen en keert
u terug naar de Live view-opname.
X
Het AF-punt dat u hebt gebruikt om
scherp te stellen, gaat groen branden.
X
Als de scherpstelling niet wordt bereikt,
gaat het AF-punt oranje knipperen.
5
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 207).
U kunt geen opnamen maken tijdens automatische scherpstelling. Maak de
opname terwijl de Live view-opname wordt weergegeven.
222
U kunt de opname vergroten en handmatig nauwkeurig scherpstellen.
1
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <MF>.
Draai de focusring van het objectief
om ruw scherp te stellen.
2
Verplaats het vergrotingskader.
Gebruik <
9
> om het vergrotingskader
te verplaatsen naar de positie waarop u
wilt scherpstellen.
Wanneer u <9> volledig indrukt,
wordt het vergrotingskader weer naar
het midden van het beeld verplaatst.
3
Vergroot de opname.
Druk op de knop <u>.
X
Het gebied binnen het vergrotingskader
wordt vergroot weergegeven.
Telkens wanneer u op de knop <
u
> drukt,
wordt de weergave als volgt gewijzigd:
4
Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar de vergrote opname kijkt de
focusring van het objectief om scherp te stellen.
Nadat u hebt scherpgesteld, drukt u op de knop
<
u
> om terug te keren naar de normale weergave.
5
Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en belichting
en druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken (pag. 207).
Handmatig scherpstellen
Vergrotingskader
AE-vergrendeling
Positie van vergroot gebied
Vergroting
Circa
5x
Circa
10x
Normale
weergave
223
Aandachtspunten bij Live view-opnamen
Opnamekwaliteit
Wanneer u opnamen maakt met hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes, strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Opnamen maken bij hoge temperaturen kan ruis en onregelmatige
kleuren op de opname veroorzaken.
Als u lange tijd constant Live view-opnamen maakt, kan de interne
temperatuur van de camera oplopen, waardoor de opnamekwaliteit mogelijk
minder wordt. Schakel Live view-opname uit wanneer u geen opnamen maakt.
Indien u een lange sluitertijd gebruikt terwijl de interne temperatuur van de camera
hoog is, kan de opnamekwaliteit mogelijk minder worden. Schakel Live view-opname
uit en wacht een paar minuten voordat u weer begint met het maken van opnamen.
Witte <s> en rode <E> waarschuwingen voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig gebruik
van Live view-opnamen of een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt er een
wit pictogram <
s
>. Als u doorgaat met maken van opnamen terwijl dit
pictogram wordt weergegeven, kan de beeldkwaliteit verslechteren. We raden
u aan tijdelijk te stoppen met het maken van Live view-opnamen en de camera
enige tijd te laten afkoelen voordat u doorgaat met het maken van opnamen.
Als het witte pictogram <
s
> wordt weergegeven en de interne temperatuur van de
camera nog verder oploopt, gaat er een rood pictogram <
E
> knipperen. Dit knipperende
pictogram waarschuwt u ervoor dat de Live view-opname spoedig automatisch wordt
beëindigd. U kunt in dat geval geen opnamen meer maken totdat de interne temperatuur
van de camera is gedaald. Schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur Live view-
opnamen maakt, worden de pictogrammen <s> en <E> eerder
weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Als de interne temperatuur van de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit
van opnamen met hoge ISO-snelheden of lange sluitertijden
verslechteren voordat het witte pictogram <s> wordt weergegeven.
Opnameresultaten
Als u de foto in de vergrote weergave neemt, is het mogelijk dat de
belichting niet naar wens is. Keer voordat u een foto neemt terug naar de
normale weergave. In de vergrote weergave worden de sluitertijd en het
diafragma in oranje weergegeven. De opname wordt in de normale
weergave gemaakt, ook als u de foto in de vergrote weergave neemt.
Indien [
z2:
Auto Lighting Optimizer/
z2:
Auto optimalisatie
helderheid
] (pag. 152) niet op [
Deactiveren
] is ingesteld, kan de opname
nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere belichtingscompensatie of
kleinere flitsbelichtingscompensatie is ingesteld.
224
Aandachtspunten bij Live view-opnamen
Live view-opname
Bij weinig of juist heel fel licht wordt in het Live view-beeld mogelijk niet
de helderheid van de daadwerkelijke opname weergegeven.
Als de lichtbron in het beeld verandert, kan het beeldscherm gaan
flikkeren. Als dit het geval is, sluit u de Live view-opnamen af en gaat
u hiermee verder bij de lichtbron die u daadwerkelijk gaat gebruiken.
Wanneer u de camera in een andere richting houdt, wordt de helderheid
van de Live view-opname mogelijk even niet juist weergegeven.
Wacht met het maken van opnamen totdat het helderheidsniveau is
gestabiliseerd.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. Op de gemaakte opname zelf
wordt het heldere gedeelte wél goed weergegeven.
Als u bij slechte lichtomstandigheden [52: LCD-helderheid] op een
heldere instelling zet, kunnen er ruis of onregelmatige kleuren in het Live
view-beeld optreden. De ruis of onregelmatige kleuren wordt echter niet
in de opname vastgelegd.
Wanneer u de opname vergroot, lijkt deze mogelijk scherper dan hij
daadwerkelijk is.
Persoonlijke voorkeuzen
Tijdens het maken van Live view-opnamen zijn bepaalde Persoonlijke
voorkeuze-instellingen niet actief (pag. 324).
Objectief en flitser
De voorinstelling voor scherpstellen is tijdens het maken van Live view-
opnamen alleen beschikbaar bij gebruik van een (super)telefoto-objectief
met een voorinstellingsmodus voor scherpstellen. Dergelijke objectieven
zijn sinds de tweede helft van 2011 verkrijgbaar.
FE-vergrendeling en voorflitsen werkt niet als er een externe Speedlite
wordt gebruikt.
225
7
Filmopnamen
Het livebeeld dat op het LCD-scherm van de camera
wordt weergegeven, kan als film op de kaart worden
opgeslagen. De opname-indeling voor films is MOV.
Kaarten waarop films kunnen worden opgeslagen
Voor het opnemen van films moet u een kaart met een hoge
capaciteit en een hoge lees-/schrijfsnelheid gebruiken
zoals weergegeven in de onderstaande tabel.
Als u voor het opnemen van films een kaart met een lage
schrijfsnelheid gebruikt, kan het zijn dat de film niet goed wordt
opgeslagen. En als u een film afspeelt op een kaart met een lage
leessnelheid, wordt de film mogelijk niet goed weergegeven.
Indien u foto's wilt maken terwijl u een film opneemt, hebt u een
nog snellere kaart nodig.
Ga naar de website van de fabrikant van de kaart als u de
lees-/schrijfsnelheid van de kaart wilt weten.
Compressiemethode
(pag. 239)
IPB 10 MB/sec. of sneller
ALL-I (I-only)
30 MB/sec. of sneller
226
Stel de camera zodanig in dat deze het livebeeld op het LCD-scherm
als film kan opslaan. Zie pagina 205 als u foto's wilt maken.
1
Selecteer [LV z/k-inst.].
Selecteer op het tabblad [z4]
[LV z/k-inst.] en druk vervolgens
op <0>.
'LV' staat voor Live view.
2
Selecteer [Movies].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Movies] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Stel [Movie-opn.formaat] in.
Zie pagina 239 voor informatie over
[Movie-opn.formaat].
4
Bekijk het beeld.
Druk op de knop <A>.
X Het beeld wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
Een semitransparant masker wordt
boven/onder of rechts/links
weergegeven. Het beeldgebied dat
wordt omgeven door het masker,
wordt vastgelegd als de film.
In de opnamemodus <a> draait u
aan het instelwiel <6> of <5>
om de helderheid bij te stellen.
k Filmopnamen voorbereiden
227
Wanneer de opnamemodus is ingesteld op <
d
> of <
BULB
>, schakelt de camera
over op automatische belichting met instellingen die geschikt zijn voor de
lichtomstandigheden. De automatische belichting is dezelfde voor <
d
> en <
BULB
>.
1
Stel de opnamemodus in op
<d/BULB>.
Druk op de knop <W> en draai
aan het instelwiel <6> of <5> om
<d> of <BULB> te selecteren.
2
Stel scherp op het onderwerp.
Voordat u een opname maakt, stelt u handmatig
of automatisch scherp (pag. 215 - 222).
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, stelt de camera scherp met
de huidige AF-modus.
3
Begin met opnemen.
Druk op de knop <B> om een
filmopname te starten.
X Terwijl de film wordt opgenomen,
wordt de markering 'o' in de
rechterbovenhoek van het scherm
weergegeven.
Om de filmopname te stoppen, drukt
u nogmaals op de knop <B>.
k Filmopnamen
Opnamen maken met automatische belichting
Microfoon voor films
Filmopname
Zie pagina 234 voor waarschuwingen voor het opnemen van films.
228
k Filmopnamen
Wanneer de opnamemodus is ingesteld op <s>, kunt u de sluitertijd
handmatig instellen voor filmopname. De ISO-snelheid en het
diafragma worden automatisch ingesteld voor de juiste belichting voor
de lichtomstandigheden.
1
Stel de opnamemodus in op
<s>.
Druk op de knop <W> en draai
aan het instelwiel <6> of <5> om
<s> te selecteren.
2
Stel de gewenste sluitertijd in.
Terwijl u op het LCD-scherm kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>. De
instelbare sluitertijden zijn afhankelijk
van de framesnelheid <9>.
6 5 4 : 1/4000 - 1/30 sec.
8 7 : 1/4000 - 1/60 sec.
3
Stel scherp en start de
filmopname.
De procedure is hetzelfde als stap 2
en 3 voor 'Opnamen maken met
automatische belichting' (pag. 227).
AE met sluitervoork.
Sluitertijd
Het wordt afgeraden om tijdens de filmopname de sluitertijd aan te
passen omdat de wijzigingen in de belichting worden opgenomen.
Bij het opnemen van een film of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van 1/30 tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe korter de sluitertijd,
hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp eruit zal zien.
Indien u de sluitertijd wijzigt wanneer u bij TL- of ledlicht werkt, kan er
flikkering van het beeld worden opgenomen.
229
k Filmopnamen
Wanneer de opnamemodus is ingesteld op <f>, kunt u het diafragma
handmatig instellen voor filmopname. De ISO-snelheid en de sluitertijd
worden automatisch ingesteld voor de juiste belichting voor de
lichtomstandigheden.
1
Stel de opnamemodus in op
<f>.
Druk op de knop <W> en draai
aan het instelwiel <6> of <5> om
<f> te selecteren.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Terwijl u op het LCD-scherm kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
3
Stel scherp en start de
filmopname.
De procedure is hetzelfde als stap 2
en 3 voor 'Opnamen maken met
automatische belichting' (pag. 227).
AE met diafragmavoork.
Diafragma
U kunt het diafragma tijdens de filmopname beter niet wijzigen, omdat
variaties in de belichting worden opgenomen vanwege de objectiefsturing
van het diafragma.
230
k Filmopnamen
ISO-snelheid in de modi d, s, f en BULB
De ISO-snelheid wordt automatisch ingesteld op een waarde tussen
ISO 100 en 25600.
Wanneer onder [
z2
: ISO-snelheidsinst.
] in [
ISO-snelh.bereik
] de instelling
[
Maximum
] (pag.
132
) wordt ingesteld op [
51200/H
] in de modi
d
,
s
of
BULB
, wordt het maximum van het automatische ISO-snelheidsbereik vergroot
tot H (gelijk aan ISO 51200). Zelfs wanneer u [
Maximum
] instelt op [
51200
], blijft
het maximum op ISO 25600 staan en wordt het bereik niet vergroot.
Indien [
z2: Lichte tonen prioriteit
] is ingesteld op [
Inschakelen
]
(pag. 156), ligt het instelbare ISO-snelheidsbereik tussen ISO 200 en 25600.
Onder [
z2: ISO-snelheidsinst.
] kunnen [
Auto ISO-bereik
] en
[
Min. sluitertijd
] niet voor filmopnamen worden ingesteld (pag. 133, 134).
Daarnaast kan [
ISO-snelh.bereik
] niet worden ingesteld in de modus
s
.
Opmerkingen voor automatische belichting, AE met
sluiterprioriteit en AE met diafragmaprioriteit
Bij filmopnamen in de modi
d
,
s
,
f
,
BULB
ondersteunt deze camera de functie
waarmee het ledlicht van de Speedlite automatisch wordt ingeschakeld bij weinig licht.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de Speedlite voor meer informatie.
Bij gebruik van een Speedlite uit de EX-serie met ledlamp (afzonderlijk verkrijgbaar)
Indien [
Minimum
] in [
ISO-snelh.bereik
] wordt ingesteld op [
L (50)
] en u schakelt
over van fotograferen naar filmopname, wordt het minimumbereik van de automatische ISO-
snelheidsinstelling voor filmopname ISO 100. Dit kan niet worden uitgebreid naar ISO 50.
U kunt de belichting vergrendelen (AE-vergrendeling) door op de knop
<
A
> te drukken (pag. 183). Als u de AE-vergrendeling hebt toegepast
tijdens filmopnamen, kunt u deze annuleren door op de knop <
S
> te
drukken. (AE-vergrendelinginstelling wordt onthouden tot u op <
S
> drukt.)
Wanneer u de aan-uitschakelaar instelt op <1> en aan het instelwiel
<5> draait, kunt u de belichtingscompensatie instellen.
Als u de ontspanknop half indrukt, worden de ISO-snelheid en de sluitertijd onder in het
scherm weergegeven. Dit is de belichtingsinstelling voor het maken van foto's (pag. 233).
De belichtingsinstelling voor filmopnamen wordt niet weergegeven. De belichtings-
instelling voor filmopnamen kan afwijken van de belichtingsinstelling voor foto's.
231
k Filmopnamen
U kunt de sluitertijd, het diafragma en de ISO-snelheid voor
filmopnamen handmatig instellen. Het handmatig instellen van de
belichting voor filmopnamen is bedoeld voor geavanceerde gebruikers.
1
Stel de opnamemodus in op <
a
>.
Druk op de knop <
W
> en draai aan het
instelwiel <
6
> of <
5
> om <
a
> te selecteren.
2
Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de knop <i>.
X Het scherm ISO-snelheid wordt
geopend op het LCD-scherm.
Draai aan het instelwiel <
6
>
of
<
5
>
om de ISO-snelheid in te stellen.
Zie de volgende pagina voor
informatie over de ISO-snelheid.
3
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Druk de ontspanknop half in en controleer
de indicator voor het belichtingsniveau.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de sluitertijd
in te stellen. De instelbare sluitertijden zijn
afhankelijk van de framesnelheid <
9
>.
6 5 4 : 1/4000 - 1/30 sec.
8 7 : 1/4000 - 1/60 sec.
Draai aan het instelwiel <
5
> om het
diafragma in te stellen.
Als u de sluitertijd of het diafragma niet
kunt instellen, stelt u de aan-uitschakelaar
in op <
1
> en draait u vervolgens aan
het instelwiel <
6
> of <
5
>.
4
Stel scherp en start de filmopname.
De procedure is hetzelfde als stap 2
en 3 voor 'Opnamen maken met
automatische belichting' (pag. 227).
Opnamen maken met handmatige belichting
Sluitertijd
Diafragma
232
k Filmopnamen
De ISO-snelheid tijdens opnamen met handmatige belichting
Met [Auto] (A) wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld op een
waarde tussen ISO 100 en 25600.
U kunt de ISO-snelheid handmatig tussen ISO 100 en 25600 instellen met
stappen van 1/3-stop. Wanneer onder [
z2
: ISO-snelheidsinst.
] in [
ISO-
snelh.bereik
] de instelling [
Maximum
] wordt ingesteld op [
51200/H
], wordt
het maximum van het handmatige ISO-snelheidsbereik verhoogd tot H
(gelijk aan ISO 51200). Zelfs wanneer u [
Maximum
] instelt op [
51200
], blijft
het maximum op ISO 25600 staan en wordt het bereik niet vergroot. Door
[
Maximum
] in te stellen op [
H1 (102400)
] of [
H2 (204800)
] kan de instelling
van het bereik worden verhoogd tot ISO 102400/204800.
Indien [z2: Lichte tonen prioriteit] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag. 156), kunt u de ISO-snelheid instellen tussen ISO 200 en
25600 (afhankelijk van de instelling bij [ISO-snelh.bereik].
Onder [
z2: ISO-snelheidsinst.
] kunnen [
Auto ISO-bereik
] en
[
Min. sluitertijd
] niet voor filmopnamen worden ingesteld (pag. 133, 134).
Omdat het opnemen van een film met ISO 32000/40000/51200 in veel ruis kan resulteren,
worden deze snelheden gezien als verhoogde ISO-snelheden (aangeduid met [
H
]).
Indien [Minimum] in [ISO-snelh.bereik] wordt ingesteld op [L (50)]
en u van fotograferen naar filmopnamen overschakelt, wordt het
minimumbereik van de handmatige ISO-snelheidsinstelling voor
filmopname ISO 100. Dit kan niet worden uitgebreid naar ISO 50.
Het wijzigen van de sluitertijd of het diafragma wordt afgeraden, evenals
zoomen tijdens het opnemen van films, aangezien de wijzigingen in de
belichting of de ruis bij hoge ISO-snelheden mogelijk ook worden vastgelegd.
Bij het opnemen van een film of een bewegend onderwerp wordt een
sluitertijd van 1/30 tot 1/125 seconde aanbevolen. Hoe korter de sluitertijd,
hoe minder vloeiend de beweging van het onderwerp eruit zal zien.
Indien u de sluitertijd wijzigt wanneer u bij TL- of ledlicht werkt, kan er
flikkering van het beeld worden opgenomen.
Als [
s: Bel.comp. (vasth., dr. )
] is ingesteld onder [
85:
Aangepaste bediening
] (pag.
353
), is belichtingscompensatie mogelijk
wanneer Auto ISO is ingesteld.
Indien ISO auto is ingesteld, kunt u op de knop <A> drukken om de
ISO-snelheid te vergrendelen.
Wanneer u op de knop <
A
> drukt en vervolgens een nieuwe beeldcompositie maakt,
kunt u het verschil in het belichtingsniveau zien op de indicator belichtingsniveau
(pag. 25, 233) in vergelijking met de eerste keer dat u op de knop <
A
> drukte.
U kunt het histogram weergeven door op de knop <B> te drukken.
233
k Filmopnamen
Telkens als u op de knop <
B
> drukt, wordt het informatiedisplay vernieuwd.
* Heeft betrekking op één filmclip.
Opname-informatie
Filmopname
AF-punt (Live-modus)
ISO-snelheid
Belichtingsniveau
Diafragma
Sluitertijd
Witbalans
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Opnamemodus
Filmopname-
formaat
AE-vergrendeling
Beeldstijl
AF-modus
d: Live-modus
c :
Live-modus met
gezichtsherkenning
f:Quick-modus
Maximumaantal opnamen
Batterijniveau
Framesnelheid
Resterende tijd*/verstreken tijd voor
filmopname
Lichte tonen prioriteit
Opnamemodus
L:
Automatische belichting
:
AE met sluiterprioriteit
:
AE met diafragmaprioriteit
K:
Handmatige belichting
Opnameniveau:
Handmatig
Niveaumeter
Transportmodus
Tijdcode
Compressiemethode
Vergroting/
Vergrotingspositie
Digitaal kompas
U kunt de digitale horizon weergeven door op de knop <
B
> (pag. 62) te drukken.
Als de AF-modus is ingesteld op [
u
Live-modus
] of als de camera via een HDMI-
kabel (pag. 275) op een tv is aangesloten, wordt de digitale horizon niet weergegeven.
Als er geen kaart in de camera is geplaatst, wordt de resterende
filmopnameduur rood weergegeven.
Wanneer de filmopname wordt gestart, wordt de resterende
opnameduur gewijzigd in de verstreken tijd.
234
k Filmopnamen
Opmerkingen over filmopnamen
De camera kan niet ononderbroken automatisch scherpstellen zoals een
camcorder.
Tijdens het opnemen van films kan de scherpstelling er tijdelijk flink
naast liggen of kan de belichting tijdelijk worden gewijzigd.
Wanneer u automatisch scherpstelt tijdens het opnemen van films bij
weinig licht bij gebruik van een USM-objectief, worden mogelijk
horizontale strepen (ruis) vastgelegd. Bij bepaalde typen objectieven met
een elektronische scherpstelring kan zelfs bij handmatig scherpstellen
dergelijke ruis worden vastgelegd.
Richt de camera niet direct op een intense lichtbron, zoals de zon op een
zonnige dag, of een intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kunnen de
beeldsensor of de interne onderdelen van de camera beschadigd raken.
Zelfs als bij [51: Opn.functie+kaart/map sel.] de functie [Opn.functie]
is ingesteld op [Opsl. nr meerdere] (pag. 120), kan de film niet op zowel
Kaart 1 <f> als Kaart 2 <g> worden opgenomen. Als [Apart opslaan]
of [Opsl. nr meerdere] is ingesteld, wordt de film opgeslagen op de
kaart die is ingesteld voor [Weergave].
Als <Q> is ingesteld en de ISO-snelheid of het diafragma tijdens de
filmopname verandert, kan het zijn dat de witbalans ook verandert.
Indien u een film opneemt bij TL-licht of ledlicht, kan de film flikkeren.
Het wordt afgeraden om te zoomen tijdens filmopname. Door te zoomen
kan de belichting veranderen, ongeacht of het maximale diafragma
verandert of niet. Dit kan ertoe leiden dat veranderingen in de belichting
worden opgenomen.
Aandachtspunten voor filmopnamen vindt u op pagina 249 en 250.
Lees indien nodig ook de aandachtspunten voor Live view-
opnamen op pagina 223 en 224.
Instellingen voor filmopnamen staan op de menutabbladen [z4] en
[z5] (pag. 247).
Telkens wanneer u een film opneemt, wordt er een filmbestand gemaakt. Indien
de bestandsgrootte meer is dan 4 GB, wordt er een nieuw bestand gemaakt.
Het weergaveoppervlak van de film is circa 100% (wanneer het
filmopnameformaat is ingesteld op A).
U kunt het beeld ook scherpstellen door op de knop <
p
> te drukken.
Als u tijdens het opnemen van een film opnieuw wilt scherpstellen, drukt
u op de knop <p>. U kunt het beeld niet scherpstellen door op de
ontspanknop te drukken.
235
k Filmopnamen
Opmerkingen over filmopnamen
De simulatie van de definitieve opname is een functie waarmee u de effecten
van de beeldstijl, witbalans enzovoort, kunt bekijken op de opname.
Tijdens het maken van filmopnamen worden op de weergegeven
opname automatisch de hieronder vermelde instellingen weergegeven.
Simulatie van afgeronde film-opnamen
Beeldstijl
* Alle instellingen zoals scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon
worden weergegeven.
Witbalans
Witbalanscorrectie
Belichting
Scherptediepte
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Correctie helderheid randen
Chromatische correctie
Lichte tonen prioriteit
Simulatie van de definitieve opname
Indien bij [z5: Filmopnameknop] [V/o] is geselecteerd, kunt u de
ontspanknop geheel indrukken om de filmopname te starten of te
stoppen (pag. 248).
Het geluid wordt door de ingebouwde microfoon van de camera in mono
opgenomen (pag. 227).
Opname van stereogeluid is mogelijk door een externe stereo microfoon
(afzonderlijk verkrijgbaar) met een ministekker van 3,5 mm aan te sluiten
op de IN-aansluiting voor externe microfoons op de camera (pag. 21).
De totale opnametijd voor film met een volledig opgeladen batterij LP-
E4N is als volgt: circa 2 uur en 10 min. bij kamertemperatuur (23 °C), en
circa 2 uur bij lage temperaturen (0 °C).
De voorinstelling voor scherpstellen is tijdens het maken van
filmopnamen alleen beschikbaar bij gebruik van een (super) telefoto-
objectief met een voorinstellingsmodus voor scherpstellen. Dergelijke
objectieven zijn sinds de tweede helft van 2011 verkrijgbaar.
236
k Filmopnamen
Tijdens het maken van filmopnamen kunt
u nog altijd foto's maken door de
ontspanknop volledig in te drukken.
Foto's maken tijdens filmopnamen
Als u tijdens filmopnamen een foto maakt, staat de filmopname
gedurende circa 1 seconde stil.
De gemaakte foto wordt op de kaart opgeslagen en de filmopname wordt
automatisch hervat wanneer de Live view-opname wordt weergegeven.
De film en foto worden op de kaart opgeslagen als afzonderlijke bestanden.
Als [Opn.functie] (pag. 120) wordt ingesteld op [Standaard] of
[Auto. kaartwissel], worden films en foto's op dezelfde kaart
opgeslagen. Als [Apart opslaan] of [Opsl. nr meerdere] is
ingesteld, wordt de film opgeslagen op de kaart die is ingesteld voor
[Weergave]. De foto's worden opgeslagen met de opnamekwaliteit
die is ingesteld voor de betreffende kaart.
Functies die specifiek zijn voor het maken van foto's, worden hieronder
weergegeven. Overige functies zijn hetzelfde als voor filmopnamen.
* Indien Lichte tonen prioriteit is ingesteld, begint het instelbare ISO-
snelheidsbereik bij ISO 200.
Foto's maken
Functie Instellingen
Opnamekwaliteit
Zoals ingesteld met [z2: Beeldtype/f] en [z2: JPEG-
kwaliteit].
ISO-snelheid*
•<d/s/f/BULB>: ISO 100 - 25600
•<a>: Raadpleeg 'De ISO-snelheid tijdens opnamen met
handmatige belichting' op pagina 232.
Belichtings-
instelling
•<
d
/
BULB
>: Automatisch ingestelde sluitertijd en diafragma.
•<s> : Handmatig ingestelde sluitertijd en automatisch
ingesteld diafragma.
•<f>: Handmatig ingesteld diafragma en automatisch
ingestelde sluitertijd.
•<a> : Handmatig ingestelde sluitertijd en diafragma.
237
k Filmopnamen
AEB kan niet worden gebruikt.
Zelfs wanneer er een externe Speedlite wordt gebruikt, zal deze niet
flitsen.
Het is mogelijk om continu foto's te maken tijdens filmopname. Maar de
vastgelegde opnamen worden niet weergegeven op het scherm.
Filmopname kan worden stopgezet afhankelijk van de opnamekwaliteit
van de foto's, het aantal opnamen tijdens de filmopname, prestatie van
de kaart, enzovoort.
Indien [z5: Filmopnameknop] is ingesteld op [V/o], is
fotograferen niet mogelijk.
Als u continu foto's wilt maken terwijl u een film opneemt, wordt een snelle
kaart aanbevolen. Het instellen van een kleiner beeldformaat voor foto's
en het maken van minder continu-opnamen wordt eveneens aanbevolen.
U kunt foto's in alle transportmodi maken.
De zelfontspanner kan worden gebruikt voordat u begint met een
filmopname. Indien u de zelfontspanner tijdens filmopname gebruikt,
schakelt deze over op het maken van één opname.
238
Indien u op de knop <W>, <o>, <S>, <i>, <O>
of <B> drukt terwijl de opname op het LCD-scherm wordt
weergegeven, verschijnt het scherm met instellingen op het LCD-
scherm en kunt u het instelwiel <6> of <5> gebruiken om de
bijbehorende functie in te stellen.
Wanneer f is ingesteld, kunt u op de knop <S> drukken om de
AF-gebiedselectiemodus en het AF-punt te selecteren. De procedure
is hetzelfde als bij opnamen maken met de zoeker. Tijdens opname
met handmatige belichting (pag. 231), kunt u op de knop <i>
drukken om de ISO-snelheid in te stellen.
De meetmethode <q> en flitsbelichtingscompensatie <y> kunnen
niet worden ingesteld.
Terwijl de opname op het LCD-scherm wordt weergegeven, kunt u op
de knop <Q> drukken om het volgende in te stellen: AF-modus,
transportmodus, witbalans, beeldstijl, Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid), filmopnameformaat en geluidsopnameniveau
(met [Geluidsopname: Handmatig]).
1 Druk op de knop <Q>.
X De instelbare functies worden weergegeven.
2 Selecteer een functie en stel deze in.
Gebruik <9> om een functie te selecteren.
X De instelling van de geselecteerde functie wordt onderaan
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
5
> of <
6
> om de instelling te kiezen.
Instellingen voor de opnamefunctie
W / f / R / S / i / O / B-instellingen
Q Snel instellen
Tijdens het opnemen van films kunt u de volgende opties instellen:
sluitertijd, diafragma, ISO-snelheid, belichtingscompensatie en
geluidsopnameniveau. (Instelbare functies kunnen verschillen afhankelijk
van de opnamemodus en de instelling bij [Geluidsopname].)
239
Met [z4: Movie-opn.formaat] kunt
u het filmformaat, framesnelheid per
seconde en de compressiemethode
instellen. De framesnelheid wisselt
automatisch, afhankelijk van de instelling
voor [53: Videosysteem].
Beeldformaat
A [1920x1080] : Full HD-opnamekwaliteit (Full High-Definition).
De beeldverhouding is 16:9.
B [1280x720] : HD-opnamekwaliteit (High-Definition).
De beeldverhouding is 16:9.
C [640x480] : SD-opnamekwaliteit (Standard Definition).
De beeldverhouding is 4:3.
Framesnelheid (fps: frames per seconde)
6/8 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van NTSC
(Noord-Amerika, Japan, Korea, Mexico, enz.).
5/7 : voor regio's waar gebruik wordt gemaakt van PAL
(Europa, Rusland, China, Australië, enz.).
4 : Voornamelijk voor films.
Compressiemethode
X IPB : Comprimeert meerdere frames tegelijkertijd
voor opname. Omdat de bestandsgrootte
kleiner is dan ALL-I, kunt u langer opnamen
maken.
W ALL-I (I-only) : Comprimeert één frame tegelijkertijd voor
opname. De bestandsgrootte is groter dan bij
IPB, maar de film kan beter worden bewerkt.
3 Het filmopnameformaat instellen
240
3 Het filmopnameformaat instellen
Informatie over films die groter zijn dan 4 GB
Zelfs wanneer u een film opneemt die groter is dan 4 GB, kunt u
zonder onderbrekingen blijven opnemen.
Tijdens filmopname, circa 30 sec. voordat de film een grootte van
4 GB bereikt, begint de verstreken opnametijd of de tijdcode die op
de filmopname wordt weergegeven, te knipperen. Indien u doorgaat
tot de filmopname en de bestandsgrootte 4 GB overschrijdt, wordt er
automatisch een nieuw filmbestand gemaakt en stopt de verstreken
opnametijd of de tijdcode met knipperen.
Wanneer u de film afspeelt, moet u de filmbestanden afzonderlijk
afspelen. Filmbestanden kunnen niet automatisch achter elkaar
worden afgespeeld. Nadat de film is afgespeeld, selecteert u het
volgende filmbestand om af te spelen.
Limiet voor filmopnametijd
De maximale opnametijd van één filmclip is 29 min. en 59 sec.
Als de filmtijd 29 minuten, 59 seconden bereikt, wordt de
filmopname automatisch beëindigd. U kunt verder gaan met het
opnemen van een film door op de knop <B> te drukken.
(Er wordt een nieuw filmbestand opgenomen.)
Totale opnameduur voor film en bestandsgrootte per minuut
Filmopname
formaat
Totale opnameduur (bij benadering)
Bestandsgrootte
(bij benadering)
Kaart van 4 GB Kaart van 8 GB Kaart van 16 GB
A
654 X 16 minuten 32 minuten
1 uur
4 minuten
235 MB/min.
654 W 5 minuten 11 minuten 22 minuten 685 MB/min.
B
87 X 18 minuten 37 minuten
1 uur 14
minuten
205 MB/min.
87 W 6 minuten 12 minuten 25 minuten 610 MB/min.
C65 X 48 minuten
1 uur
37 minuten
3 uur
14 minuten
78 MB/min.
241
3 Het filmopnameformaat instellen
Een stijging van de interne temperatuur van de camera kan ertoe leiden
dat de filmopname wordt gestopt voordat de maximumopnametijd die op
de voorgaande pagina wordt weergegeven (pag. 249), is verstreken.
Zelfs als [Opnamefunctie] is ingesteld op [Auto. kaartwissel], kan de
kaart niet automatisch worden gewisseld tijdens de filmopname.
Full HD 1080
Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-Definition met
1080 verticale pixels (scanlijnen).
242
U kunt films opnemen terwijl u geluid
opneemt met de ingebouwde
monomicrofoon of met een in de handel
verkrijgbare stereomicrofoon. U kunt het
geluidsopnameniveau naar wens
instellen.
Stel de geluidsopname in met [z4:
Geluidsopname].
[Automatisch] : Het geluidsopnameniveau wordt automatisch
aangepast. Automatische niveauregeling functioneert
automatisch in reactie op het geluidsniveau.
[Handmatig] : Voor geavanceerde gebruikers. U kunt het
geluidsopnameniveau instellen op een van 64 niveaus.
Selecteer [Opname niveau] en kijk op de niveaumeter
terwijl u aan instelwiel <5> draait om het
geluidsopnameniveau aan te passen. Kijk op de
piekenindicator (circa 3 seconden) en pas het niveau
dusdanig aan dat de niveaumeter soms de 12 (-12 dB)
rechts laat branden voor de hardste geluiden. Indien
dit meer is dan 0, wordt het geluid vervormd.
[Uitschakelen]: Er wordt geen geluid opgenomen.
Wanneer het filter is ingesteld op [Inschakelen], wordt het geluid dat
wordt veroorzaakt door wind, verminderd. Deze functie werkt alleen met
de ingebouwde microfoon.
De instelling [Inschakelen] vermindert ook lage bastonen, dus stel
deze functie in op [Uitschakelen] als er geen sprake is van wind. Het
geluid zal natuurlijker klinken dan wanneer Windfilter is ingesteld op
[Inschakelen].
3 De geluidsopname instellen
Geluidsopname/Geluidsopnameniveau
Windfilter
243
3 De geluidsopname instellen
De microfoon gebruiken
De ingebouwde microfoon neemt geluid in mono op. Opname in
stereogeluid is mogelijk door een externe stereomicrofoon (in de
winkel verkrijgbaar) die is uitgerust met een ministereostekker (van
3,5 mm) aan te sluiten op de IN-aansluiting voor externe microfoons
op de camera (pag. 21). Wanneer er een externe microfoon wordt
aangesloten, schakelt de geluidsopname automatisch over op de
externe microfoon.
De geluidsvolumebalans tussen L (links) en R (rechts) kan niet worden
aangepast.
L en R leggen audio beide vast met een bemonsteringsfrequentie van
48 kHz/16 bit.
Indien [z5: Stille bediening] is ingesteld op [h insch.] (pag. 244),
kunt u het geluidsopnameniveau aanpassen met het touch pad <
h> om
de camerageluiden tijdens filmopname te verminderen.
244
Deze functie is handig wanneer u de ISO-snelheid, het geluidsopnameniveau,
enzovoort, tijdens een filmopname wilt instellen zonder geluid te maken.
Wanneer [z5: Stille bediening] is
ingesteld op [h insch.], kunt u het
touch pad <h> gebruiken op de
binnenste ring van het snelinstelwiel.
U kunt de camera stil bedienen door
gewoon op de boven-, onder-, linker-,
of rechterkant van <h> te tikken.
Tijdens filmopname kunt u op de <Q>
drukken om het scherm Snel instellen
weer te geven en de onderstaande
instellingen te wijzigen met <h>.
* Wanneer Auto ISO is ingesteld
3 Stille bediening
Instelbare
functies
Opnamemodus
d/B sfa
1. Sluitertijd k k
2. Diafragma kk
3. ISO snelheid k
4. Belichtings-
compensatie
kkkk*
5. Geluids-
opnameniveau
kkkk
Indien [
z5: Stille bediening
] is ingesteld op [
h
insch.
], kunt u het geluids-
opnameniveau tijdens filmopname niet aanpassen met het snelinstelwiel <
5
>.
Als u het diafragma stil aanpast met <h>, slaat de film nog wel het
geluid van het veranderende diafragma op.
Als er zich water of stof op <h> bevindt, kan het zijn dat aanraking niet
werkt. In dergelijke gevallen dient u <h> met een schone doek te
reinigen. Indien de bediening dan nog steeds niet werkt, dient u even te
wachten en het later opnieuw te proberen.
Voordat u een film opneemt, gebruikt u <h> om het geluidopnameniveau
aan te passen in de schermen Snel instellen en [Opname niveau].
245
De tijdcode is een tijdreferentie die
automatisch wordt opgenomen om de
videobeelden en het geluid te synchroniseren
tijdens filmopname. De tijdcode wordt altijd
opgenomen en wel met de volgende
eenheden: uren, minuten, seconden en
frames. De tijdcode wordt voornamelijk
gebruikt tijdens het bewerken van de film.
U stelt de tijdcode in met
[z5: Tijdcode].
[Tijdens opn.]:
De tijdcode telt altijd alleen maar op terwijl u een film opneemt.
De tijdcode telt verder bij opeenvolgende filmbestanden.
[Altijd] : De tijdcode telt op, of u nu een film opneemt of niet.
U kunt de starttijd van de tijdcode instellen.
[
Handmatige instelling
]
: U kunt uren, minuten, seconden en frames
naar wens instellen.
[Resetten] : De tijd die is ingesteld met [Handmatige
instelling] en [Instellen op cameratijd]
wordt teruggezet op 00:00:00:00.
[
Instellen op cameratijd
]
: Hiermee stelt u uren, minuten en seconden in
zodat deze overeenkomen met de interne klok
van de camera. 'Frames' wordt ingesteld op 00.
U kunt selecteren wat u wilt weergeven op het filmopnamescherm.
[Opn.tijd] : Geeft de verstreken tijd aan vanaf het begin van de
filmopname.
[Tijdcode] : Geeft de tijdcode aan tijdens de filmopname.
3 De tijdcode instellen
Count up
Instelling starttijd
Movie opn. teller
Wanneer u tijdens filmopnamen foto's maakt, ontstaat er een
discrepantie tussen de feitelijke tijd en de tijdcode.
Indien [Altijd] is ingesteld en u de tijd, zone of zomertijdinstelling wijzigt
(pag. 40), wordt de tijdcode hierdoor beïnvloed.
246
3 De tijdcode instellen
U kunt selecteren wat u wilt weergeven op het filmweergavescherm.
[Opn.tijd] : Geeft de opnametijd en weergavetijd weer tijdens
de filmweergave.
[Tijdcode] : Geeft de tijdcode weer tijdens de filmweergave.
Indien de instelling voor framesnelheid is ingesteld op
6
(29,97 fps) of
8
(59,94 fps),
veroorzaakt het frame-aantal van de tijdcode een afwijking tussen de werkelijke tijd en de tijdcode.
Deze afwijking kan automatisch worden gecorrigeerd. Deze correctiefunctie heet 'drop frame'.
[Inschakelen] : De afwijking wordt automatisch gecorrigeerd door
tijdcodenummers over te slaan (DF: Drop frame).
[Uitschakelen]: De afwijking wordt niet gecorrigeerd (NDF: Non-drop
frame).
Movie afs. teller
Drop frame
Wanneer de framesnelheid is ingesteld op 4 (23,976 fps), 5 (25,00 fps)
of 7 (50,00 fps), wordt de functie drop frame niet toegepast. (Als 4 is
ingesteld of [53: Videosysteem] is ingesteld op [PAL], wordt de optie drop
frame niet weergegeven.)
Ongeacht de instelling bij [Movie opn. teller] zal de tijdcode altijd worden
opgeslagen in het filmbestand.
Tijdens filmopname Tijdens filmweergave
Met [Tijdcode] ingesteld:
Indien u de instelling voor [Movie afs. teller] in [z5 (Movie): Tijdcode]
of voor [x3: Movie afs. teller] wijzigt, zal de andere instelling ook
automatisch worden gewijzigd.
'Frames' wordt niet weergegeven tijdens filmopname en filmweergave.
247
[z4] Menu
Wanneer u [Movies] selecteert in
[z4: LV z/k-inst.], worden de
tabbladen [z4] [z5] voor filmopname
weergegeven. Dit zijn de menuopties.
AF-modus
De AF-modi werken hetzelfde als beschreven op pagina 215 - 221.
U kunt [Live-modus], [u Live-modus] of [Quick-modus]
selecteren. Voortdurend scherpstellen op een bewegend onderwerp
is niet mogelijk.
Zelfs als de AF-modus is ingesteld op [Quick-modus], wordt tijdens
filmopnamen de [Live-modus] geactiveerd.
Rasterweergave
Met [3x3 l] of [6x4 m] kunt u rasterlijnen weergeven om u te
helpen de camera verticaal of horizontaal recht te houden. Met
[3x3+diag n] wordt het raster met diagonale lijnen weergegeven
om u te helpen de intersecties over het onderwerp uit te lijnen voor
een betere balans in de compositie.
Movie-opn.formaat
U kunt het filmopnameformaat (beeldformaat, framesnelheid en
compressiemethode) instellen. Raadpleeg pagina 239 - 241 voor
meer informatie.
Geluidsopname
U kunt instellingen voor geluidsopname instellen. Zie pagina 242 en
243 voor meer informatie.
3 Menufunctie-instellingen
248
3 Menufunctie-instellingen
Stille LV-opname
Deze functie is van toepassing op het maken van foto's. Raadpleeg
pagina 214 voor meer informatie.
Meettimer
U kunt instellen hoelang de belichtingsinstellingen worden
weergegeven (AE-vergrendelingstijd).
[z5] Menu
Tijdcode
U kunt de tijdcode instellen. Zie pagina 245 en 246 voor meer
informatie.
Stille bediening
Wanneer [h insch.] is ingesteld, kunt u het touch pad <h> en het
scherm Snel instellen tijdens filmopnamen gebruiken om instellingen
geluidloos te wijzigen. Raadpleeg pagina 244 voor meer informatie.
Filmopnameknop
Wanneer [V/o] is ingesteld, kunt u, naast de knop <B>, ook
de ontspanknop helemaal indrukken of de afstandsbediening RS-
80N3 (afzonderlijk verkrijgbaar) of de afstandsbediening met timer
TC-80N3 (afzonderlijke verkrijgbaar) gebruiken om de filmopname
te starten of stoppen (pag. 185). Maar wanneer [V/o] is
ingesteld, kunt u geen foto's maken (pag. 236).
249
Aandachtspunten voor filmopnamen
Witte <
s
> en rode <
E
> waarschuwingspictogrammen voor interne temperatuur
Indien de interne temperatuur van de camera stijgt vanwege langdurig
filmen of een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt het witte pictogram
<s>. Wanneer u filmt terwijl dit pictogram wordt weergegeven, wordt de
beeldkwaliteit van de film bijna niet beïnvloed. Maar als u overschakelt
op fotograferen, zal de beeldkwaliteit van de foto's afnemen. Stop met
het maken van foto's en laat de camera afkoelen.
Als het witte pictogram <s> wordt weergegeven en de interne
temperatuur van de camera nog verder oploopt, kan er een rood
pictogram <E> gaan knipperen. Dit knipperende pictogram waarschuwt
u ervoor dat de filmopname spoedig automatisch wordt beëindigd.
U kunt in dat geval geen opnamen meer maken totdat de interne
temperatuur van de camera is gedaald. Schakel de camera uit en laat
deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende langere tijd bij een hoge temperatuur
filmopnamen maakt, worden de pictogrammen <s> en <E> eerder
weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Opname- en beeldkwaliteit
Als het gebruikte objectief Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft,
werkt Image Stabilizer (beeldstabilisatie) altijd, zelfs als u de
ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
gebruikt stroom van de batterij, waardoor de totale filmopnametijd of het
aantal mogelijke opnamen kan afnemen. Als u een statief gebruikt of als
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet nodig is, moet u de IS-schakelaar
instellen op <2>.
Met de ingebouwde microfoon worden ook camerageluiden opgenomen.
Door het gebruik van een in de handel verkrijgbare externe microfoon kunt u
voorkomen dat deze geluiden worden opgenomen (of het geluid dempen).
Sluit geen ander apparaat dan een externe microfoon aan op de IN-
aansluiting voor externe microfoons op de camera.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere gedeelte
op het LCD-scherm zwart lijken. In films worden de heldere gedeelten vrijwel
hetzelfde vastgelegd zoals u deze op het LCD-scherm ziet.
Bij weinig licht kunnen ruis of afwijkende kleuren zichtbaar zijn in de
opname. In films worden de heldere gedeelten vrijwel hetzelfde
vastgelegd zoals u deze op het LCD-scherm ziet.
250
Aandachtspunten voor filmopnamen
Opname- en beeldkwaliteit
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt
tijdens filmopnamen rechts in het scherm mogelijk een
indicator met vijf niveaus weergegeven. Deze geeft aan
hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven
(beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen).
Hoe langzamer de kaart, des te sneller de indicator stijgt.
Als de indicator vol raakt, wordt de filmopname automatisch
gestopt.
Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de
indicator ofwel niet weergegeven of het niveau (indien weergegeven) zal
nauwelijks omhoog gaan. Maak eerst een paar testfilms op om te kijken
of er snel genoeg naar de kaart kan worden geschreven.
Foto's maken tijdens filmopname
Raadpleeg 'Beeldkwaliteit' op pagina 223 voor meer informatie over de
beelkwaliteit van foto's.
Weergave en aansluiting op tv
De film kan tijdelijk vastlopen wanneer de helderheid wordt aangepast
tijdens de filmopname in de modi automatische belichting, AE met
sluiterprioriteit of AE met diafragmaprioriteit. In dergelijke gevallen dient
u filmopnamen te maken met handmatige belichting.
Als u de camera op een tv aansluit (pag. 275 en 278) en een film
opneemt, wordt tijdens de opname op de tv geen geluid afgespeeld.
Het geluid wordt echter wel goed opgenomen.
Indicator
251
8
Opnamen weergeven
Dit hoofdstuk bevat informatie over hoe u foto's en films
kunt weergeven en wissen, opnamen kunt weergeven
op een tv-scherm en over andere aan weergave
gerelateerde functies.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt, met een
computer zijn bewerkt of waarvan de bestandsnaam is gewijzigd,
worden mogelijk niet correct weergegeven op de camera.
252
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De laatst gemaakte of laatst
weergegeven opname wordt
weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Als u de opnamen in omgekeerde
volgorde wilt weergeven, draait u het
instelwiel <5> linksom. Wilt u de
opnamen in chronologische volgorde
weergeven, dan draait u het instelwiel
rechtsom.
Telkens als u op de knop <B>
drukt, wordt het weergaveformaat
gewijzigd.
x Opnamen weergeven
Weergave van één opname
Geen informatie
Histogram
Met basisinformatie
Weergave met opname-
informatie
253
x Opnamen weergeven
3
Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <x> om de
opnameweergave te beëindigen en
om meteen weer opnamen te kunnen
maken.
Met de weergave van één opname kunt
u het raster over de opnameweergave
heen leggen.
Bij [33: Weergaveraster] kunt u
[3x3 l], [6x4 m] of [3x3+diag n]
selecteren.
Deze functie is handig om de kanteling
en de compositie van de opname te
checken.
3 Rasterweergave
Tijdens de filmweergave wordt het raster niet weergegeven.
254
* Wanneer u opnamen maakt met beeldkwaliteit RAW+JPEG, wordt de grootte
van het RAW-beeldbestand weergegeven.
* Tijdens het maken van opnamen met flitser zonder flitsbelichtingscompensatie
wordt <0> weergegeven.
* Bij opnamen met dubbele belichting wordt <P> weergegeven.
* Bij foto's die tijdens een filmopname zijn gemaakt, wordt <G> weergegeven.
* Bij JPEG-opnamen waarvan de grootte is gewijzigd of die zijn ontwikkeld met
de RAW-verwerkingsfunctie van de camera en die vervolgens zijn opgeslagen,
wordt <u> weergegeven.
B: Weergave met opname-informatie
Voorbeeldinformatie voor foto's
Waarde flitsbelichtings-
compensatie
Meetmethode
Opnamemodus
Opnamedatum en -tijd
Beeldstijl/instellingen
Histogram
(Helderheid/RGB)
Witbalanscorrectie
ISO-snelheid
Fijnafstelling
flitsbelichting
Bestandsgrootte
Beeldformaat
Nummer van de
opname/
totaal aantal
opgeslagen opnamen
Mapnummer - bestandsnummer
Spraakmemo
Diafragma
Sluitertijd
Classificatie
Waarde
belichtingscompensatie
Kaart
AF-fijnafstelling
Lichte tonen prioriteit
Kleurruimte
Kleurtemperatuur wanneer
<
P
> is ingesteld
Fijnafstelling
automatische belichting
Beveilig beelden
Witbalans
255
B: Weergave met opname-informatie
Overbelichtingswaarschuwing
Wanneer [33: Overbel. waarsch.] is ingesteld op [Inschakelen],
knipperen de overbelichte gedeelten. Voor meer detail in de
overbelichte gedeelten stelt u de belichtingscompensatie in op een
negatieve waarde en maakt u opnieuw een opname.
De AF-puntweergave
Wanneer [33: AF-punt weerg.] is ingesteld op [Inschakelen],
wordt het AF-punt waarop is scherpgesteld rood. Als automatische
AF-puntselectie is gebruikt, worden er mogelijk meerdere AF-punten
weergegeven.
Voorbeeldinformatie voor films
Opnamemodus
Filmbestandsgrootte
Filmopname-
formaat
Sluitertijd
Compressiemethode
Framesnelheid
Opnametijd, weergavetijd/tijdcode
Weergave
Diafragma
256
B: Weergave met opname-informatie
Het histogram
Het helderheidshistogram toont de verdeling van het
belichtingsniveau en de algehele helderheid. Het RGB-histogram is
geschikt voor controle van de kleurverzadiging en -gradatie. De
histogramweergave kan worden gewisseld met [33: Histogram].
Weergave [Helderheid]
Dit histogram toont in grafiekvorm de verdeling
van het helderheidsniveau van de opname. De
horizontale as geeft het helderheidsniveau aan
(donkerder aan de linkerkant en lichter aan de
rechterkant) en de verticale as geeft aan
hoeveel pixels er voor ieder helderheidsniveau
bestaan. Hoe meer pixels aan de linkerkant,
hoe donkerder de afbeelding. Hoe meer pixels
aan de rechterkant, hoe lichter de afbeelding.
Als er te veel pixels aan de linkerkant zijn, zult u
in de donkere gedeelten weinig details kunnen
onderscheiden. Als er te veel pixels aan de
rechterkant zijn, zijn de lichte gedeelten vaag. De tussengelegen
gradaties worden gereproduceerd. Aan de hand van de opname
en het helderheidshistogram van de opname kunt u het
belichtingspatroon en de algehele gradatie controleren.
Weergave [RGB]
Dit histogram toont de verdeling van het helderheidsniveau van
elke primaire kleur in de opname (RGB, of rood, groen en blauw).
De horizontale as geeft het helderheidsniveau van de kleur aan
(donkerder aan de linkerkant en lichter aan de rechterkant) en de
verticale as geeft aan hoeveel pixels er voor het helderheidsniveau
van elke kleur zijn. Hoe meer pixels aan de linkerkant, hoe
donkerder en minder helder de kleur is. Hoe meer pixels aan de
rechterkant, hoe lichter en helderder de kleur. Als er te veel pixels
aan de linkerkant zijn, ontbreekt de informatie over de respectieve
kleuren. Zijn er te veel pixels aan de rechterkant, dan zijn de kleuren
oververzadigd en is er geen gradatie. Aan de hand van het RGB-
histogram van een opname kunt u de kleurverzadiging, de
kleurgradatie en het witbalanseffect controleren.
Voorbeeldhistogrammen
Donkere opname
Normale helderheid
Heldere opname
257
In de indexweergave kunt u snel naar opnamen zoeken, waarbij u vier
of negen opnamen per scherm te zien krijgt.
1
Druk op de knop <u>.
Druk tijdens de opnameweergave op
de knop <u>.
X [6u] wordt rechtsonder op het
scherm weergegeven.
2
Schakel over naar de indexweergave.
Draai het instelwiel
<
6
>
linksom.
X
Er verschijnt een index van vier opnamen.
De momenteel geselecteerde opname is
gemarkeerd met een blauwe rand.
Als u het instelwiel <
6
> verder linksom draait,
wordt de index van negen opnamen weergegeven.
Draait u het instelwiel <
6
> rechtsom, dan gaat
u van de indexweergave met negen opnamen naar
vier opnamen en tot slot één opname.
3
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <
5
> om het blauwe
kader te verplaatsen en de opname te selecteren.
Druk op de knop <
u
> om het pictogram
[
6u
] uit te schakelen en draai
vervolgens aan het instelwiel <
6
> om
naar het volgende of vorige scherm te gaan.
Druk in de indexweergave op <
0
> om de geselecteerde
opname weer te geven als één enkele opname.
x Snel opnamen zoeken
H
Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave)
ÄÄ
258
x Snel opnamen zoeken
In de weergave van één opname kunt u aan het instelwiel <
6
> draaien
om snel vooruit of achteruit door de opnamen te bladeren, al naar gelang
de geselecteerde sprongmethode.
1
Selecteer [Spring met 6].
Selecteer [
Spring met 6
] op het
tabblad [
32
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer de sprongmethode.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de sprong-
methode te selecteren en druk op <
0
>.
d:
Geef beelden een voor een weer
e: Spring 10 beelden
f: Spring 100 beelden
g: Geef weer op datum
h: Geef weer per map
i: Geef alleen films weer
j: Geef alleen foto's weer
:
Geef alleen beveiligde opnamen weer
k: Geef weer op classificatie
(pag. 262) Draai aan het
instelwiel <6> om de
classificatie te selecteren.
3
Navigeer door te springen.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
Draai in de weergave van één
opname aan het instelwiel <6>.
I Door opnamen navigeren (opnamesprong)
Weergavepositie
Sprongmethode
Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum.
Selecteer [Folder] om opnamen te zoeken op map.
Als de kaart zowel films als foto's bevat, selecteert u [Movies] of [Foto's]
om een van beide categorieën weer te geven.
Als er geen opnamen zijn die overeenkomen met de geselecteerde optie [
Beveiligd
]
of [
Classificatie
], kunt u niet door de opnamen bladeren met het instelwiel <
6
>.
259
Opnamen kunnen op het LCD-scherm 1,5x tot 10x worden uitvergroot.
1
Vergroot de opname.
Opnamen kunnen tijdens de
weergave worden uitvergroot
(weergave van één opname), tijdens
de weergave direct na de opname en
wanneer de camera gereed is voor
opname.
Druk op de knop <u>.
X De vergrote weergave wordt
geactiveerd. Het vergrotingsgebied
en [6u] worden rechtsonder op
het scherm weergegeven.
De beeldvergroting neemt toe
wanneer u het instelwiel <6>
rechtsom draait. U kunt de opname
tot 10x vergroten.
De beeldvergroting neemt af wanneer
u het instelwiel <6> linksom draait.
Als u verder aan het instelwiel draait,
verschijnt de indexweergave
(pag. 257).
2
Schuif over de opname.
Schuif met <9> in elke willekeurige
richting over de vergrote opname.
Als u de vergrote weergave wilt
beëindigen, drukt u op de knop <u>
of <x>. U keert dan terug naar de
weergave van één opname.
u Vergrote weergave
Positie van vergroot gebied
In de vergrote weergave kunt u aan het instelwiel <5> draaien om een
andere opname te bekijken met dezelfde uitvergroting.
U kunt het beeld ook vergroten wanneer u het meteen na de opname bekijkt.
Een film kan niet worden vergroot.
260
u Vergrote weergave
Wanneer u op het tabblad [33] de optie
[Vergroting (ca.)] selecteert, kunt u het
punt van waaruit wordt vergroot en het
startpunt voor de vergrote weergave
instellen.
1x (geen vergroting)
Het beeld wordt niet uitvergroot. De vergrote weergave start vanuit
de weergave van één opname.
2x, 4x, 8x, 10x (vergroot vanuit centrum)
De vergrote weergave start vanuit het midden van het beeld, op de
ingestelde vergroting.
Ware grootte (v. ges. punt)
De pixels van de opname worden weergegeven op ongeveer 100%.
De vergrote weergave start bij het AF-punt waarop is scherpgesteld.
Als de foto is gemaakt met handmatig scherpstellen, start de
vergrote weergave vanuit het midden van het beeld.
Zelfde als ltste (centr.)
De vergroting is gelijk aan de laatste keer dat u de vergrote
weergave afsloot met de knop <x> of <u>. De vergrote
weergave start vanuit het midden van het beeld.
3 Instellingen voor vergroting
Bij opnamen die in de [Live-modus] (pag. 215) of [u Live-modus]
(pag. 216) zijn gemaakt, start de vergrote weergave vanuit het midden van
het beeld.
261
U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien.
1
Selecteer [Beeld roteren].
Selecteer [Beeld roteren] op het
tabblad [31] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <5> om
de opname te selecteren die moet
worden gedraaid.
U kunt ook een opname selecteren in
de indexweergave (pag. 257).
3
Draai de opname.
Elke keer dat u op <0 > drukt, wordt
de opname als volgt naar rechts
gedraaid: 90° 270° 0°.
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
b De opname draaien
Wanneer het menu [51: Auto. roteren] vóór het maken van verticale
opnamen is ingesteld op [AanzD] (pag. 289), hoeft u de opnamen
niet te draaien zoals hierboven is beschreven.
Als het geroteerde beeld tijdens de weergave niet gedraaid wordt
weergegeven, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD].
Een film kan niet worden gedraaid.
262
U kunt opnamen en films classificeren met een van vijf classificaties:
l/m/n/o/p. Deze functie heet Classificatie.
1
Selecteer [Classificatie].
Selecteer [Classificatie] op het
tabblad [32] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer een opname of een film.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opname of film te selecteren die u wilt
classificeren.
Als u op de knop <u> drukt en het
instelwiel <6> linksom draait, kunt
u een foto of film selecteren in de
weergave van drie opnamen. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
één opname, draait u het instelwiel
<6> rechtsom.
3
Classificeer de opname of film.
Wanneer u op <0> drukt, wordt het
pictogram [s] uitgeschakeld.
Draai aan het instelwiel <5> om een
classificatie te selecteren.
X Het totale aantal opnamen en films
dat is geclassificeerd, wordt voor elke
classificatie geteld.
Als u nog een opname of film wilt
classificeren, herhaalt u de stappen 2 en 3.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
Classificaties instellen
3 Classificaties instellen via het menu
263
Classificaties instellen
Als u in [85:J/K-knopfunctie] [Classific. (J en K uitg.)]
(pag. 338) instelt, kunt u op de <J>-knop drukken om opnamen/films
tijdens het weergeven/afspelen te classificeren.
1
Stel de functie van de <J>-knop
in.
Stel [85:J/K-knopfunctie] in op
[Classific. (J en K uitg.)].
2
Geef de opname weer.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opname of film te selecteren die u wilt
classificeren.
3
Classificeer de opname of film.
Telkens als u op de knop <J> drukt,
verandert de classificatie: l/m/n/
o/p/geen.
Als u nog een opname of film wilt
classificeren, herhaalt u de stappen 2
en 3.
De knop <J> gebruiken
De nummering van opnamen met een bepaalde classificatie kan oplopen tot
999. Als er meer dan 999 opnamen met een bepaalde classificatie zijn,
wordt daarbij [###] weergegeven.
Het voordeel van classificaties
Met [32: Spring met 6] kunt u alleen geclassificeerde foto's en films
met een specifieke classificatie weergeven.
Met [32: Diavoorstelling] kunt u alleen geclassificeerde foto's en films
met een specifieke classificatie weergeven.
Met Digital Photo Professional (meegeleverde software, pag. 418) kunt u
alleen foto's en films met een specifieke classificatie selecteren.
Met Windows 8, Windows 7 en Windows Vista kunt u de classificatie van
elk bestand bekijken in de bestandsinformatieweergave of in de
meegeleverde opnameviewer.
264
U kunt tijdens de weergave op de knop <Q> drukken om de volgende
opties in te stellen: [K: Beveilig beelden], [b: Beeld roteren], [9:
Classificatie], [R: Verwerking RAW-beelden] (alleen RAW-beelden),
[S: Wijzig formaat] (alleen JPEG-beelden), [ : Overbelichtings-
waarschuwing], [ : AF-puntweergave], [e: Spring met 6].
Voor films kunnen alleen de functies die hierboven vetgedrukt worden
weergegeven worden ingesteld.
1
Druk op de knop <Q>.
Druk tijdens de opnameweergave op
de knop <Q>.
X Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze
in.
Beweeg <9> omhoog of omlaag om
een functie te selecteren.
X De instelling van de geselecteerde
functie wordt onder in het scherm
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> om de
functie in te stellen.
Druk voor RAW-beeldverwerking en
Wijzig formaat op <0> en stel de
functie in. Raadpleeg pagina 292
voor meer informatie over RAW-
beeldverwerking en pagina 297 voor
informatie over Wijzig formaat. Druk
op de knop <M> om te annuleren.
3
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om het
scherm Snel instellen af te sluiten.
Q Snel instellen tijdens weergave
265
Q Snel instellen tijdens weergave
Als u een opname wilt roteren, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD].
Als [51: Auto. roteren] is ingesteld op [AanD] of [Uit], wordt de instelling
[b Beeld roteren] aan de opname toegevoegd, maar wordt de opname
niet door de camera gedraaid bij afspelen.
Druk op de knop <Q> tijdens de indexweergave om over te schakelen
op de weergave van één opname. Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven. Druk nogmaals op de knop <Q> om terug te keren naar
de indexweergave.
Voor opnamen die zijn gemaakt met een andere camera, kan het aantal
instelbare functies beperkt zijn.
266
U kunt films op de volgende drie manieren afspelen:
Gebruik de meegeleverde AV-kabel of
een HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk
verkrijgbaar) om de camera op een tv
aan te sluiten. U kunt de films en foto's
dan op uw tv bekijken.
Als u over een HD-televisie beschikt en
uw camera met een HDMI-kabel
aansluit, kunt u films in Full HD (Full
High-Definition: 1920x1080) en HD
(High-Definition: 1280x720) bekijken met
een hogere beeldkwaliteit.
U kunt films afspelen op het LCD-scherm
van de camera. Bovendien kunt u de
eerste en laatste beelden van een film
bewerken, en de foto's en films op de
kaart afspelen als automatische
diavoorstelling.
k Genieten van films
Afspelen op een tv
(pag. 275 en 278)
Afspelen op het LCD-scherm van de camera
(pag. 268 - 274)
Films op een kaart kunnen alleen worden afgespeeld op apparaten die
compatibel zijn met MOV-bestanden.
Omdat recorders met vaste schijf geen HDMI IN-poort bevatten, kan de
camera niet op de recorder met vaste schijf worden aangesloten met
behulp van een HDMI-kabel.
Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een hard disk recorder
is aangesloten, kunnen films en foto's niet worden afgespeeld of
opgeslagen.
Een film die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de kaart
worden opgeslagen en op de camera worden afgespeeld.
267
k Genieten van films
De filmbestanden die zich op de kaart
bevinden, kunnen naar een computer
worden overgebracht en dan worden
afgespeeld met ImageBrowser EX.
Afspelen en bewerken op een computer
(pag. 418)
Om een film vloeiend af te spelen op een pc, hebt u een krachtige
computer nodig. Raadpleeg de ImageBrowser EX Gebruikershandleiding
(pdf) voor informatie over de vereisten die van toepassing zijn op
computerhardware.
Als u commerciële software van derden wilt gebruiken om de films af te
spelen of te bewerken, moet u controleren of de software compatibel is
met MOV-bestanden. Neem voor meer informatie over commerciële
software van derden contact op met de fabrikant van de software.
268
1
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om opnamen
weer te geven.
2
Selecteer een film.
Draai aan het instelwiel <5> om de
film te selecteren die u wilt afspelen.
Bij de weergave van één opname geeft
het pictogram <
1s
> linksboven op
het scherm aan dat het een film betreft.
In de indexweergave geeft de perforatie
links van een miniatuur aan dat het een
film betreft.
Films kunnen niet in de
indexweergave worden weergegeven.
Druk op <
0
> om over te schakelen
op de weergave van één opname.
3
Druk in de weergave van één
opname op <0>.
X Het filmweergavevenster wordt onder
in het scherm weergegeven.
4
Geef de film weer.
Draai aan het instelwiel <5> om [7]
(Afspelen) te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X De film wordt afgespeeld.
U kunt de filmweergave pauzeren
door op <0> te drukken.
Tijdens de filmweergave kunt u het
geluidsvolume aanpassen door aan
het instelwiel <6> te draaien.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over de weergaveprocedure.
k Films afspelen
Luidspreker
269
k Films afspelen
Functie Beschrijving van weergave
2 Afsluiten Hiermee keert u terug naar de weergave van één opname.
7 Afspelen
Door op <0> te drukken, kunt u schakelen tussen
weergeven en stoppen.
8 Vertraagd
Pas de vertragingssnelheid aan door aan het instelwiel <5>
te draaien. De vertragingssnelheid wordt rechtsboven in het
scherm weergegeven.
5 Eerste beeld Hiermee wordt het eerste beeld van de film weergegeven.
3 Vorig beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt het voorgaande beeld
weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de film
teruggespoeld.
6 Volgend
beeld
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt de film beeld voor
beeld weergegeven. Als u <0> ingedrukt houdt, wordt de
film vooruit gespoeld.
4 Laatste beeld Hiermee wordt het laatste beeld van de film weergegeven.
X Bewerken Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend (pag. 270).
Weergavepositie
mm’ ss”
Weergavetijd (minuten:seconden met [Movie afs. teller:
Opn. tijd] ingesteld)
uu:mm:ss:ff
Tijdcode (uren:minuten:seconden:frames met [Movie afs.
teller: Tijdcode] ingesteld)
9 Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker
(pag. 268) aanpassen door aan het instelwiel <
6
> te draaien.
De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen
batterij LP-E4N bij 23 °C is circa 4 uur en 50 min.
Als u de camera op een tv aansluit (pag. 275 en 278) om een film weer
te geven, moet u het geluidsvolume aanpassen via de tv. (U kunt het
geluidsvolume niet aanpassen door aan het instelwiel <6> te draaien.)
Als u tijdens het filmen een foto hebt gemaakt, wordt deze tijdens de
filmweergave gedurende ongeveer 1 seconde weergegeven (het beeld
staat even stil).
270
U kunt de eerste en laatste beelden van een film bewerken in
tussenstappen van 1 seconde.
1
Selecteer in het
filmweergavescherm [X].
X Het paneel voor filmbewerking wordt
onder aan het scherm weergegeven.
2
Geef aan welk deel moet worden
verwijderd.
Selecteer [U] (Snijden begin) of [V]
(Snijden eind) en druk op <0>.
Kantel <9> naar links of rechts om
het vorige of volgende beeld te
bekijken. Als u de knop ingedrukt
houdt, worden de beelden
vooruitgespoeld. Draai aan het
instelwiel <5> om de film beeld voor
beeld weer te geven.
Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt
verwijderen, drukt u op <0>. Het
deel dat boven in het scherm blauw is
gemarkeerd, is het deel dat overblijft.
3
Controleer de bewerkte film.
Selecteer [7] en druk op <0> om
het blauw gemarkeerde deel af te
spelen.
Ga terug naar stap 2 om de
bewerking te wijzigen.
Om de bewerking te annuleren,
selecteert u [2] en drukt u op <0>.
X
De eerste en laatste beelden van de film bewerken
271
X De eerste en laatste beelden van de film bewerken
4
Sla de film op.
Selecteer [W] en druk vervolgens op
<0>.
X Het scherm Opslaan verschijnt.
Om het bestand als een nieuwe film
op te slaan, selecteert u [Nieuw
bestand]. Om het bestand op te
slaan en het originele filmbestand te
overschrijven, selecteert u
[Overschrijven]. Druk vervolgens op
<0>.
Selecteer [OK] op het
bevestigingsscherm en druk op <0>
om de bewerkte film op te slaan en
terug te keren naar het
filmweergavescherm.
Aangezien bewerking alleen in tussenstappen van 1 seconde mogelijk is
(de positie wordt aangegeven met [X]), kan de exacte positie waar de
film wordt bewerkt iets afwijken van de positie die u hebt aangegeven.
Als er onvoldoende ruimte beschikbaar is op de kaart, is de optie [Nieuw
bestand] niet beschikbaar.
272
U kunt de opnamen die zich op de kaart bevinden, weergeven als een
automatische diavoorstelling.
1
Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer [Diavoorstelling] op het
tabblad [32] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer de opnamen die u wilt
afspelen.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Alle bldn/Movies/Foto's/Beveiligen
Draai aan het instelwiel <
5
> om een
van de volgende opties te selecteren:
[
jAlle bldn
], [
kMovies
],
[
zFoto's
], of [
JBeveiligen
]. Druk
vervolgens op <
0
>.
Datum/Map/Classificatie
Draai aan het instelwiel <5> om een
van de volgende opties te selecteren:
[iDatum], [
nMap] of
[9Classificatie].
Wanneer <
zH
> wordt gemarkeerd,
drukt u op de knop <
B
>.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3
Diavoorstelling (automatische weergave)
Aantal weer te geven opnamen
[Datum][Map][Classificatie]
273
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
3
Stel de weergavetijd en de optie
voor herhalen in.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Stel in] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Stel de opties voor [Weergaveduur]
en [Herhalen] in voor foto's en druk
vervolgens op de knop <M>.
Optie Beschrijving van weergave
jAlle bldn
Alle foto's en films op de geheugenkaart worden
weergegeven.
iDatum
De foto's en films die zijn vastgelegd op de
geselecteerde opnamedatum, worden weergegeven.
nMap
De foto's en films in de geselecteerde map worden
weergegeven.
kMovies
Alleen de films op de geheugenkaart worden
weergegeven.
zFoto's
Alleen de foto's op de geheugenkaart worden
weergegeven.
J Beveiligen
Alleen de beveiligde foto's en movies op de
geheugenkaart worden weergegeven.
9Classificatie
Alleen foto's en films met de geselecteerde classificatie
worden weergegeven.
[Weergaveduur]
[
Herhalen]
274
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
4
Start de diavoorstelling.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Start] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X Nadat de tekst [Laden van beeld...]
is weergegeven, begint de
diavoorstelling.
5
Sluit de diavoorstelling af.
Als u de diavoorstelling wilt afsluiten
en wilt terugkeren naar het
instellingenscherm, drukt u op de
knop <M>.
Als u de diavoorstelling wilt pauzeren, drukt u op <0>. Tijdens het
pauzeren wordt [G] in de linkerbovenhoek van de opname
weergegeven. Druk nogmaals op <0> om weer verder te gaan met de
diavoorstelling.
U kunt het weergaveformaat van foto's wijzigen door tijdens de
automatische weergave op de knop <B> te drukken (pag. 252).
Tijdens de filmweergave kunt u het geluidsvolume aanpassen door aan
het instelwiel <6> te draaien.
Tijdens automatische weergave of pauze kunt u aan het instelwiel <5>
draaien om een andere opname te bekijken.
Tijdens het automatisch afspelen werkt de automatische uitschakeling
van de camera niet.
De weergavetijd kan variëren, afhankelijk van de opname.
Zie pagina 275 en 278 als u de diavoorstelling op een tv wilt bekijken.
275
U kunt de foto's en films ook weergeven op een tv.
Hiervoor hebt u de HDMI-kabel HTC-100 (afzonderlijk verkrijgbaar)
nodig.
1
Sluit de HDMI-kabel aan op de
camera.
Sluit de stekker met het <dHDMI
MINI>-logo naar de voorzijde van de
camera gericht aan op de
<Z>-aansluiting.
2
Sluit de HDMI-kabel aan op de tv.
Sluit de HDMI-kabel aan op de HDMI
IN-poort van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Opnamen op de tv bekijken
Opnamen bekijken op een HD-tv (High-Definition)
Pas het geluidsvolume van de film aan op de tv. Het geluidsvolume kan
niet met de camera worden aangepast.
Schakel, voordat u de kabel tussen de camera en de tv aansluit of
verwijdert, de camera en de tv uit.
Op bepaalde televisies worden de weergegeven opnamen mogelijk
afgesneden.
276
Opnamen op de tv bekijken
5
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
De opnamen worden automatisch
weergegeven met de optimale
resolutie van de tv.
U kunt het weergaveformaat wijzigen
door op de knop <B> te drukken.
Zie pagina 268 als u films wilt
weergeven.
Als de tv die compatibel is met HDMI CEC*, met de HDMI-kabel op de
camera is aangesloten, kunt u de afstandsbediening van de tv
gebruiken voor het afspelen.
* Een standaard-HDMI-functie waarmee HDMI-apparaten elkaar kunnen
bedienen zodat u ze kunt bedienen met één afstandsbediening.
1
Stel [Ctrl over HDMI] in op
[Inschakelen].
Selecteer [Ctrl over HDMI] op het
tabblad [33] en druk vervolgens op
<0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Voor HDMI CEC-tv's
Het is niet mogelijk om een film gelijktijdig weer te geven via de <Z>- en
<q>-aansluiting.
Sluit geen andere apparaten aan op de <Z>-aansluiting van de
camera. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Op sommige tv's kunnen de opnamen mogelijk niet worden afgespeeld. Gebruik
in dat geval de meegeleverde AV-kabel om de camera op de tv aan te sluiten.
277
Opnamen op de tv bekijken
2
Sluit de camera aan op een tv.
Gebruik een HDMI-kabel om de
camera aan te sluiten op de tv.
X
De invoer van de tv wordt automatisch
overgeschakeld op de HDMI-poort
waarop de camera is aangesloten.
3
Druk op de knop <
x
> op de camera.
X
Op de tv wordt een opname weergegeven.
U kunt de afstandsbediening van de tv
gebruiken om opnamen af te spelen.
4
Selecteer een opname of een film.
Richt de afstandsbediening op de tv
en druk op de knop / om een
opname te selecteren.
5
Druk op Enter op de afstandsbediening.
X
Het menu wordt weergegeven en u
kunt de afspeelopties uitvoeren die
links worden weergegeven.
Druk op de toets
/
om de
gewenste optie te selecteren en druk
vervolgens op Enter. Voor een
diavoorstelling drukt u op
/
op de
afstandsbediening om een optie te
selecteren. Druk vervolgens op Enter.
Als u [Terug] kiest en vervolgens op
Enter drukt, verdwijnt het menu en
kunt u de knop / gebruiken om
een opname te selecteren.
Fotoweergavemenu
Filmweergavemenu
: Terug
: 9-beeldindex
: Movie afspelen
: Diavoorstelling
:
Opn. info weergeven
: Roteren
Bij bepaalde tv's moet u eerst de HDMI CEC-verbinding activeren.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de tv voor meer informatie.
Bepaalde tv's, waaronder zelfs tv's die compatibel zijn met HDMI CEC,
functioneren wellicht niet naar behoren. Stel in dat geval [33: Ctrl over
HDMI] in op [Uitschakelen] en speel de opnamen af vanaf de camera.
278
Opnamen op de tv bekijken
1
Sluit de meegeleverde AV-kabel
aan op de camera.
Sluit de stekker met het <Canon>-
logo naar de achterzijde van de
camera gericht aan op de
<q>-aansluiting.
2
Sluit de AV-kabel aan op de tv.
Sluit de AV-kabel aan op de video
IN-aansluiting en op de audio IN-
aansluiting van de tv.
3
Zet de tv aan en verander de
video-invoer van de tv in de
aangesloten poort.
4
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
5
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt op het tv-scherm
weergegeven. (Het LCD-scherm van
de camera blijft leeg.)
Zie pagina 268 als u films wilt
weergeven.
Opnamen bekijken op een niet-HD-tv (High-Definition)
(rood)
(wit)
(geel)
Gebruik alleen de meegeleverde AV-kabel. Als u een andere kabel
gebruikt, worden de opnamen mogelijk niet weergegeven.
Als het videosysteem dat is ingesteld op de camera niet overeenkomt
met de tv, worden de opnamen niet correct weergeven. Als dit het geval
is, schakelt u over op het juiste videosysteem met [53: Videosysteem].
279
Door opnamen te beveiligen, voorkomt u dat deze per ongeluk worden verwijderd.
1
Selecteer de opname die u wilt
beveiligen.
Druk op de knop <
3
> om opnamen
weer te geven en draai aan het instelwiel
<
5
> om de opname te selecteren.
2
Beveilig de afbeelding.
Wanneer u op de knop <J> drukt,
wordt de opname beveiligd en wordt
het pictogram <K> boven aan het
scherm weergegeven.
Als u de beveiliging ongedaan wilt
maken, drukt u nog een keer op <
J
>.
Het pictogram <
K
> verdwijnt dan.
Als u nog een opname wilt beveiligen,
herhaalt u stap 1 en 2.
1
Selecteer [Beveilig beelden].
Selecteer [Beveilig beelden] op het
tabblad [31] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Selecteer beelden].
Selecteer [Selecteer beelden] en
druk vervolgens op <0>.
X De opnamen worden weergegeven.
J Opnamen beveiligen
Opnamen afzonderlijk beveiligen met de knop <J>
Opnamebeveiligingspictogram
3 Opnamen afzonderlijk beveiligen via het menu
280
J Opnamen beveiligen
3
Beveilig de afbeelding.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de gewenste
opname te kiezen en druk vervolgens op <
0
>.
X De opname wordt beveiligd en het
pictogram <K> wordt boven aan het
scherm weergegeven.
Als u de wisbeveiliging ongedaan wilt
maken, druk dan nogmaals op de knop
<
0
>. Het pictogram <
K
> verdwijnt dan.
Als u nog een opname wilt beveiligen,
herhaalt u stap 3.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk beveiligen.
Wanneer u [
Alle beelden in map
] of [
Alle
beelden op kaart
] selecteert in [
x1:
Beveilig beelden
] worden alle beelden in
de map of op een kaart beveiligd.
Om de opnamebeveiliging te annuleren,
selecteert u [Wis bev. beelden in map]
of [Wis bev. alle beelden op kaart].
3 Alle opnamen in een map of op een kaart beveiligen
Als u de kaart formatteert
(pag. 55)
, worden ook de beveiligde opnamen verwijderd.
Als u een opname wilt beveiligen, drukt u kort op de knop <
J
>. Als u de knop
ongeveer 2 sec. ingedrukt houdt, wordt er een spraakmemo opgenomen.
Indien [85: J/K-knopfunctie] niet is ingesteld op [Beveilig (vasth.:
memo opn.)], kunt u de knop <J> niet gebruiken om opnamen te
beveiligen. Gebruik [x1: Beveilig beelden] om opnamen te beveiligen.
Films kunnen ook worden beveiligd.
Als een opname eenmaal is beveiligd, kan deze niet worden verwijderd met de wisfunctie van
de camera. Als u een beveiligde opname wilt wissen, moet u eerst de beveiliging opheffen.
Als u alle opnamen wist (pag. 287), blijven alleen de beveiligde opnamen
over. Dit is handig als u in één keer alle overbodige opnamen wilt wissen.
281
U kunt een spraakmemo aan een opname toevoegen. De spraakmemo wordt
opgeslagen als een WAV-geluidsbestand met hetzelfde bestandsnummer als de
opname. Het kan worden afgespeeld op de camera of met de meegeleverde software.
1
Selecteer de opname waaraan u
de spraakmemo wilt toevoegen.
Druk op de knop <
x
> om opnamen
weer te geven en draai aan het instelwiel
<
5
> om de opname te selecteren.
2
Een spraakmemo opnemen
Houd <K> gedurende circa 2
seconden ingedrukt.
Als [Memo opnemen...] verschijnt,
moet u de knop ingedrukt blijven
houden en spreekt u de spraakmemo
in in de microfoon. Een spraakmemo
kan maximaal 30 seconden lang zijn.
Wanneer u klaar bent met de memo,
laat u de knop los.
X Het pictogram [ ] wordt boven in
het scherm weergegeven.
K Spraakmemo's opnemen en afspelen
Een spraakmemo opnemen
Microfoon voor spraakmemo's
Met [86: Audiokwaliteit memo] kunt u de opnamekwaliteit van de
spraakmemo wijzigen.
Als u een spraakmemo van meer dan 30 seconden wilt opnemen, herhaalt u stap 2.
U kunt ook één spraakmemo opnemen als de foto direct na opname op
het LCD-scherm wordt weergegeven. Volg hiervoor stap 2.
U kunt geen spraakmemo's aan beveiligde opnamen toevoegen.
U kunt geen spraakmemo's aan films toevoegen.
Een spraakmemo kan niet met een externe microfoon worden opgenomen.
282
K Spraakmemo's opnemen en afspelen
Wanneer [85: J/K-knopfunctie] is ingesteld op [Memo af. (vsth.:
memo op.)] (pag. 338), kunt u een spraakmemo die aan een opname is
gekoppeld, afspelen.
1
Stel [85: J/K-knopfunctie] in
op [Memo af. (vsth.: memo op.)].
Raadpleeg pagina 338 om deze
functie in te stellen
2
Selecteer de opname waarvan u
de spraakmemo wilt afspelen.
Druk op de knop <x> om opnamen
weer te geven en draai aan het
instelwiel <5> om een opname te
selecteren waarboven het pictogram
[ ] wordt weergegeven.
3
Een spraakmemo afspelen.
Druk op de knop <K> om de
spraakmemo af te spelen.
Draai aan het instelwiel <6> om
het geluidsvolume aan te passen.
Om het afspelen te stoppen, drukt u
op de knop <K>.
Een spraakmemo afspelen
Luidspreker
Als er meerdere spraakmemo's aan een opname zijn toegevoegd,
worden deze achter elkaar afgespeeld.
Het uitsluitend wissen van de spraakmemo bij een opname is niet mogelijk met de camera.
Als de opname wordt gewist (pag. 286), worden ook alle toegevoegde spraakmemo's gewist.
283
Opnamen die zich op een geheugenkaart bevinden, kunnen naar een
andere geheugenkaart worden gekopieerd.
1
Selecteer [Beeldkopie].
Selecteer [Beeldkopie] op het
tabblad [31] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Sel.Beeld].
Controleer de kopieerbron en de
capaciteit van de kaart.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Sel.Beeld] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3
Selecteer de map.
Draai aan het instelwiel <5> om de
map te selecteren die de te kopiëren
opname bevat. Druk vervolgens op
<0>.
Selecteer de gewenste map aan de
hand van de opnamen rechts op het
scherm.
X De opnamen in de geselecteerde
map worden weergegeven.
a Opnamen kopiëren
3 Afzonderlijke opnamen kopiëren
Aantal opnamen in de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
De kopieerbron is de kaart die is geselecteerd in het menu [
51: Opn.functie+
kaart/map sel.
] bij de instelling [
Opn./weerg.
] ([
Weergave
]).
284
a Opnamen kopiëren
4
Selecteer de opnamen die u wilt
kopiëren.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste opname te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
X Het pictogram <X> wordt linksboven
in het scherm weergegeven.
Als u op de knop <u> drukt en het
instelwiel <6> linksom draait, kunt
u een opname selecteren in de
weergave van drie opnamen. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
één opname, draait u het instelwiel
<6> rechtsom.
Als u meer opnamen wilt kopiëren,
herhaalt u stap 4.
5
Druk op de knop <J>.
Nadat u alle te kopiëren opnamen hebt
geselecteerd, drukt u op de knop <
J
>.
6
Selecteer [OK].
Controleer de geheugenkaart
waarnaar u wilt kopiëren en druk
op <0>.
7
Selecteer de doelmap.
Draai aan het instelwiel <5> om
de map te selecteren waarnaar u
de opnamen wilt kopiëren en druk
op <0>.
Als u een nieuwe map wilt maken,
selecteert u [Maak map].
Totaal aantal
geselecteerde opnamen
285
a Opnamen kopiëren
8
Selecteer [OK].
Controleer de kopieerbron en de
gegevens op de kaart.
Draai aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X Het kopiëren gaat van start en de
voortgang wordt weergegeven.
Als het kopiëren voltooid is, wordt het
resultaat weergegeven.
Selecteer [OK] om terug te keren
naar het scherm van stap 2.
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk kopiëren.
Wanneer het menu [
x1: Beeldkopie
] is ingesteld op [
Sel.n
] of [
Alle
bldn
], kunt u alle opnamen in een map of op de geheugenkaart tegelijk kopiëren.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart kopiëren
De bestandsnaam van de gekopieerde opname is gelijk aan de bestandsnaam van de bronopname.
Als [
Sel.beeld
] is ingesteld, is het niet mogelijk om opnamen uit meerdere mappen
tegelijk te kopiëren. Selecteer in elke map opnamen om ze map voor map te kopiëren.
Wanneer een opname naar een doelmap/-kaart wordt gekopieerd waar zich een
opname bevindt met hetzelfde bestandsnummer, wordt het volgende
weergegeven: [
Sla beeld over en ga door
] [
Vervang bestaand beeld
]
[
Annuleer kopie
]. Selecteer de kopieermethode en druk vervolgens op <
0
>.
• [Sla beeld over en ga door]:
Iedere opname in de bronmap met hetzelfde bestandsnummer als de
opname in de doelmap wordt overgeslagen en niet gekopieerd.
• [Vervang bestaand beeld]:
Iedere opname in de doelmap met hetzelfde bestandsnummer als de
bronopname (inclusief beveiligde opnamen) wordt overschreven.
Als een opname met een afdrukopdracht (pag. 315) wordt
overgeschreven, moet u de afdrukopdracht opnieuw instellen.
Wanneer de opname wordt gekopieerd, blijft de informatie over de
afdrukopdracht en de beeldoverdracht niet behouden.
Tijdens het kopiëren is het niet mogelijk om opnamen te maken. Selecteer [
Annuleer
] voordat u een opname maakt.
286
U kunt opnamen één voor één of in een batch selecteren en wissen.
Beveiligde opnamen (pag. 279) worden niet gewist.
Als een opname eenmaal is gewist, kan deze niet meer worden teruggehaald. Wis een
opname pas als u zeker weet dat u deze niet meer nodig hebt. Beveilig belangrijke
opnamen om te voorkomen dat deze per ongeluk worden gewist. Als u een RAW+JPEG-
afbeelding verwijdert, wordt zowel de RAW- als de JPEG-afbeelding verwijderd.
1
Geef de opname weer die u wilt
wissen.
2
Druk op de knop <L>.
X Het wismenu wordt onder aan het
scherm weergegeven.
3
Wis de opname.
Draai aan het instelwiel <5> om
[Wissen] te selecteren en druk
vervolgens op <0>. De
weergegeven opname wordt gewist.
Als u de selectievakjes bij opnamen die u wilt wissen inschakelt met
behulp van een <X>, kunt u meerdere opnamen tegelijk wissen.
1
Selecteer [Wis beelden].
Selecteer [Wis beelden] op het
tabblad [31] en druk vervolgens
op <0>.
L Opnamen wissen
Een afzonderlijke opname wissen
3
Opnamen selecteren <
X
> die in een batch moeten worden gewist
Als [86: Standaardwisoptie] is ingesteld op [[Wissen] geselecteerd],
verloopt het wissen van opnamen sneller (pag. 340).
287
L Opnamen wissen
2
Selecteer [
Selecteer en wis beelden
].
Selecteer [
Selecteer en wis beelden
]
en druk vervolgens op <
0
>.
X De opnamen worden weergegeven.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait, kunt u
een opname selecteren in de weergave
van drie opnamen. Als u wilt terugkeren
naar de weergave van één opname,
draait u het instelwiel <
6
> rechtsom.
3
Selecteer de opnamen die u wilt wissen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de gewenste
opname te kiezen en druk vervolgens op <
0
>.
X Linksboven in het scherm wordt het
vinkje <X> weergegeven.
Herhaal stap 3 om andere opnamen
te selecteren die u wilt wissen.
4
Wis de opnamen.
Druk op de knop <L>.
Selecteer [OK] en druk vervolgens op
<0>.
X De geselecteerde opnamen worden
gewist.
U kunt alle opnamen in een map of op een geheugenkaart tegelijk
wissen. Wanneer het menu [31: Wis beelden] is ingesteld op [Alle
beelden in map] of [Alle beelden op kaart], worden alle opnamen in
de map of op de kaart gewist.
3 Alle opnamen in een map of op een kaart wissen
Als u ook beveiligde opnamen wilt wissen, dient u de kaart te formatteren (pag. 55).
Als [Alle beelden op kaart] is ingesteld, worden de opnamen gewist op
de kaart die is geselecteerd in het menu [51: Opn.functie+kaart/map
sel.] bij de instelling [Opn./weerg.] ([Weergave]).
288
U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het
gemakkelijker te lezen is.
1
Selecteer [LCD helderheid].
Selecteer [LCD-helderheid] op het
tabblad [52] en druk vervolgens op
<0>.
2
Pas de helderheid aan.
Kijk naar het diagram met
grijswaarden en draai aan het
instelwiel <5>. Druk vervolgens
op <0>.
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen
3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
Het is raadzaam om via het histogram de belichting van de opname te
controleren (pag. 256).
Druk tijdens de opnameweergave op de knop <U> om het scherm uit
stap 2 weer te geven en pas de helderheid aan.
289
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen
Verticale opnamen worden automatisch gedraaid,
zodat ze verticaal in plaats van horizontaal op het
LCD-scherm van de camera of op de pc worden
weergegeven. U kunt de instelling voor deze
functie wijzigen.
1
Selecteer [Auto. roteren].
Selecteer [Auto. roteren] op het
tabblad [51] en druk vervolgens op
<0>.
2
Stel de optie Beeld omkeren in.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
AanzD
De verticale opname wordt tijdens de weergave automatisch
gedraaid op zowel het LCD-scherm als de pc.
AanD
De verticale opname wordt alleen op de pc automatisch gedraaid.
Uit
De verticale opname wordt niet automatisch gedraaid.
3 Verticale opnamen automatisch roteren
Verticale opnamen die zijn vastgelegd met automatisch roteren ingesteld op
[Uit], worden niet automatisch geroteerd, zelfs als u automatisch roteren
later op [Aan] inschakelt voor afspelen.
Verticale opnamen worden niet automatisch geroteerd nadat de opname
is gemaakt.
Als er een verticale opname is gemaakt terwijl de camera omhoog of
omlaag was gericht, wordt de opname mogelijk niet automatisch gedraaid.
Als de verticale opname op het beeldscherm van de pc niet automatisch
wordt gedraaid, betekent dit dat de door u gebruikte software de opname
niet kan draaien. We raden u aan om de meegeleverde software te
gebruiken.
290
291
9
Opnamen naverwerken
U kunt RAW-opnamen met de camera verwerken en
het formaat van JPEG-opnamen wijzigen (verkleinen).
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt, worden
mogelijk niet correct verwerkt door de camera.
Naverwerking van opnamen zoals beschreven in dit hoofdstuk
is niet mogelijk wanneer de camera is ingesteld op opnamen
met meervoudige belichting of wanneer de camera via de
<C>-aansluiting op een pc is aangesloten.
292
U kunt 1-bestanden verwerken met de camera en ze opslaan als
JPEG-bestanden. Ook al verandert het RAW-bestand zelf niet, u kunt
het RAW-bestand toch verwerken voor verschillende omstandigheden
om er vervolgens diverse JPEG-bestanden van te maken.
41- en 61-bestanden kunnen niet met de camera worden
verwerkt. Gebruik Digital Photo Professional (meegeleverde software,
pag. 418) om die bestanden te verwerken.
1
Selecteer [
RAW-beeldverwerking
].
Selecteer [RAW-beeldverwerking]
op het tabblad [32] en druk
vervolgens op <0>.
X 1-opnamen worden weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
opname te selecteren die u wilt verwerken.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait, kunt u een
opname selecteren in de indexweergave.
3
Verwerk de opname.
Druk op <
0
> om de RAW-verwerkings-
opties weer te geven (pag. 294-296).
Gebruik <
9
> om een optie te selecteren
en draai vervolgens aan het instelwiel
<
5
> om uw keuze vast te leggen.
X De gewijzigde instellingen voor
'Helderheid aanpassen', 'Witbalans'
en overige instellingen zijn zichtbaar
in de weergegeven opname.
Druk op de knop <B> om terug te
keren naar de instellingen van de
opname zoals ze waren toen de
opname werd gemaakt.
R
RAW-opnamen met de camera verwerken
293
R RAW-opnamen met de camera verwerken
Het instellingenscherm
weergeven
Druk op <0> om het
instellingenscherm voor de
geselecteerde functie weer te geven.
Draai aan het instelwiel <5> of
<6> om de instelling te wijzigen.
Druk op <0> om terug te keren naar
het scherm van stap 3.
4
Sla de opname op.
Selecteer [W] (Opslaan) en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] om de opname op te
slaan.
Controleer de bestemmingsmap en
het nummer van het bestand, en
selecteer [OK].
Als u nog een opname wilt
verwerken, herhaalt u stap 2 t/m 4.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
Als u bij stap 3 op de knop <u> drukt, kunt u de opname vergroten.
De vergroting is afhankelijk van het aantal pixels voor [Beeldkwaliteit]
dat bij [RAW-beeldverwerking] is ingesteld. Met <9> kunt u door de
vergrote opname schuiven.
Als u de vergrote weergave wilt beëindigen, drukt u nogmaals op de
knop <u>.
De vergrote weergave
294
R RAW-opnamen met de camera verwerken
Helderheid aanpassen
U kunt de helderheid van de opname aanpassen met maximaal
±1 stop in stappen van 1/3-stop. Het effect van de instelling is
zichtbaar in de weergegeven opname.
Witbalans (pag. 143)
U kunt de witbalans selecteren. Selecteer [
P
] en draai het aan instelwiel
<
6
> om de kleurtemperatuur in te stellen op het instellingenscherm.
Het effect van de instelling is zichtbaar in de weergegeven opname.
Beeldstijl (pag. 135)
U kunt de beeldstijl selecteren. Om parameters zoals Scherpte in te
stellen, drukt u op <
0
> om het instellingenscherm weer te geven.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de beeldstijl te selecteren. Draai aan
het instelwiel <
5
> om de parameter te selecteren die u wilt aanpassen
en draai vervolgens aan het instelwiel <
6
> om de gewenste instelling
op te geven. Druk op <
0
> om terug te keren naar het scherm van stap
3. Het effect van de instelling is zichtbaar in de weergegeven opname.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
(pag. 152)
U kunt de optie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) instellen. Het effect van de instelling is zichtbaar in de
weergegeven opname.
Hoge ISO-ruisreductie (pag. 153)
U kunt ruisreductie instellen voor hoge ISO-snelheden. Het effect van de
instelling is zichtbaar in de weergegeven opname. Indien het moeilijk is om
het effect te zien, drukt u op de knop <
u
> om het beeld te vergroten. (Druk
normaals op de knop <
u
> om naar de normale weergave terug te keren.)
3 Beeldkwaliteit (pag. 123)
Stel de opnamekwaliteit in wanneer u de opname converteert naar
JPEG. Om het opnameformaat en de JPEG-kwaliteit in te stellen,
drukt u op <0> om het instellingenscherm weer te geven. Draai
aan het instelwiel <5> om de parameter te selecteren die u wilt
aanpassen en draai vervolgens aan het instelwiel <6> om de
gewenste instelling op te geven. Om de instelling op te slaan en
terug te keren naar het scherm van stap 3, drukt u op <0>.
RAW-beeldverwerkingsopties
295
R RAW-opnamen met de camera verwerken
Kleurruimte (pag. 168)
U kunt sRGB of Adobe RGB selecteren. Omdat het LCD-scherm
van de camera niet compatibel is met Adobe RGB, zal de opname er
niet heel anders uitzien, ongeacht de kleurruimte die is ingesteld.
Correctie helderheid randen (pag. 157)
Indien [Inschakelen] is ingesteld, wordt het gecorrigeerde beeld
weergegeven. Als het effect niet goed te zien is, drukt u op de knop
<u> om het beeld te vergroten en bekijkt u de hoeken van het
beeld. (Druk nogmaals op de knop <u> om terug te keren naar de
normale weergave.) De gecorrigeerde helderheid van de randen die
met de camera wordt uitgevoerd, is minder uitgesproken dan de
correctie die met Digital Photo Professional (meegeleverde
software) wordt uitgevoerd en is mogelijk ook minder goed
zichtbaar. Gebruik in dat geval Digital Photo Professional om de
gecorrigeerde helderheid uit te voeren.
Vervormings correctie
Wanneer deze optie is ingesteld op [Inschakelen], wordt
beeldvervorming gecorrigeerd die wordt veroorzaakt door fysieke
eigenschappen van de lens. Indien [Inschakelen] is ingesteld, wordt
het gecorrigeerde beeld weergegeven. De randen van het beeld zijn
bijgesneden in het gecorrigeerde beeld vanwege beeldverwerking.
Omdat de beeldresolutie iets kan afnemen, kunt u bij Beeldstijl de
parameter Scherpte gebruiken om eventueel noodzakelijke
aanpassingen aan te brengen.
Als u opnamen verwerkt terwijl [
Vervormings correctie
] is ingesteld op
[
Inschakelen
], worden geen gegevens over de AF-puntweergave (pag. 255)
en geen stofwisgegevens (pag. 301) aan de opname toegevoegd.
296
R RAW-opnamen met de camera verwerken
Chromatische correctie
Wanneer deze optie is ingesteld op [Inschakelen], kan
lensaberratie (kleurranden langs de randen van een opname)
worden gecorrigeerd. Indien [Inschakelen] is ingesteld, wordt het
gecorrigeerde beeld weergegeven. Indien het moeilijk is om het
effect te zien, drukt u op de knop <u> om het beeld te vergroten.
(Druk normaals op de knop <u> om terug te keren naar de
normale weergave.)
Correctie helderheid randen, vervormingscorrectie en
chromatische correctie
Om correctie helderheid randen, vervormingscorrectie en chromatische
correctie uit te voeren met de camera, dienen de gegevens van het objectief
dat wordt gebruikt voor de opname, te worden geregistreerd in de camera.
Als de objectiefgegevens niet zijn geregistreerd in de camera, gebruikt u
EOS Utility (meegeleverde software, pag. 418) om de objectiefgegevens te
registreren.
Verwerking van RAW-bestanden in de camera levert niet hetzelfde resultaat
op als verwerking met Digital Photo Professional.
297
U kunt het formaat van een opname wijzigen om het aantal pixels te reduceren
en u kunt de opname vervolgens als nieuw bestand opslaan. Het is alleen bij
JPEG
3
/
H
/
5
-opnamen mogelijk om het formaat te wijzigen.
Het formaat
van JPEG 6- en RAW-bestanden kan niet worden gewijzigd.
1
Selecteer [Wijzig formaat].
Selecteer [Wijzig formaat] op het
tabblad [32] en druk vervolgens
op <0>.
X De opnamen worden weergegeven.
2
Selecteer een opname.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opname te selecteren waarvan u het
formaat wilt wijzigen.
Als u op de knop <
u
> drukt en het
instelwiel <
6
> linksom draait, kunt u een
opname selecteren in de indexweergave.
3
Selecteer het gewenste
beeldformaat.
Druk op <0> om het beeldformaat
weer te geven.
Draai aan het instelwiel <5> om het
gewenste beeldformaat te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
4
Sla de opname op.
Selecteer [OK] om de opname met
het gewijzigde formaat op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en het
nummer van het bestand, en selecteer [
OK
].
Als u het formaat van nog een opname
wilt wijzigen, herhaalt u stap 2 t/m 4.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het menu.
S Wijzig formaat
Doelgrootte
298
S Wijzig formaat
Opties voor wijziging formaat op basis van het originele
beeldformaat
Origineel
beeldformaat
Beschikbare instellingen voor wijziging formaat
H 5 6
3 kkk
H
kk
5
k
299
10
Sensorreiniging
De voorzijde van de beeldsensor (low-pass-filter)
beschikt over een zelfreinigende sensor die
automatisch stof verwijdert.
Ook kunnen stofwisdata aan de opname worden
toegevoegd, zodat achtergebleven stofdeeltjes
automatisch kunnen worden verwijderd met Digital
Photo Professional (meegeleverde software, pag. 418).
Vuil aan de voorzijde van de sensor
Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan binnendringen,
kan er in zeldzame gevallen ook smeermiddel van de interne
onderdelen van de camera op de sensor terechtkomen. Mochten er
na de automatische sensorreiniging nog vlekken zichtbaar zijn, dan
kunt u de sensor het beste laten reinigen door een Canon Service
Center.
Zelfs als de zelfreinigende sensor actief is, kunt u de ontspanknop
half indrukken om het reinigen te onderbreken en direct foto's
maken.
300
Als u de aan-uitschakelaar op <1/R> of <2> zet, verwijdert
de zelfreinigende sensor automatisch het stof van de voorzijde van de
sensor. Normaal gesproken is de reinigingseenheid actief zonder dat u
daar iets van merkt. U kunt de sensorreiniging echter op elk gewenst
moment activeren of uitschakelen.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer [Sensorreiniging] op het
tabblad [53] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Reinig nuf].
Selecteer [Reinig nuf] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk op <0>.
X Op het scherm wordt aangegeven dat
de sensor wordt gereinigd. Tijdens de
reiniging hoort u een sluitergeluid,
maar er wordt geen foto gemaakt.
Selecteer bij stap 2 [Auto. reinigingf] en selecteer vervolgens
[Uitschak.].
X Het reinigen van de sensor wordt gestopt als u de aan-uitschakelaar
op <1/R> of <2> zet.
f Automatische sensorreiniging
De sensor nu reinigen
Automatisch reinigen van de sensor uitschakelen
Voor het beste resultaat plaatst u de camera tijdens de sensorreiniging
rechtop en stabiel op een tafel of een ander plat oppervlak.
Zelfs als u de sensorreiniging herhaalt, wordt het resultaat niet echt
beter. Direct na het reinigen van de sensor is de optie [Reinig nuf]
tijdelijk niet beschikbaar.
301
De zelfreinigende sensor zal gewoonlijk ervoor zorgen dat er nauwelijks
stof zichtbaar is op opnamen. Als er echter zichtbaar stof achterblijft,
kunt u stofwisdata aan de opname toevoegen om naderhand
stofvlekken te verwijderen. Digital Photo Professional (meegeleverde
software, pag. 418) gebruikt de stofwisdata om stofvlekken automatisch
te verwijderen.
Neem een effen wit object, bijvoorbeeld een vel papier.
Stel de brandpuntsafstand van het objectief in op 50 mm of meer.
Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <MF> en zet de
scherpstelling op oneindig (). Als het objectief geen
focusafstandsschaal heeft, kijkt u naar de voorkant van het objectief
en draait u de focusring helemaal met de klok mee.
1
Selecteer [Stofwisdata].
Selecteer [Stofwisdata] op het
tabblad [z3] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk op <0>.
Nadat de automatische zelfreiniging
van de sensor is uitgevoerd, wordt
een bericht weergegeven. Tijdens de
reiniging hoort u een sluitergeluid,
maar er wordt geen foto gemaakt.
3 Stofwisdata toevoegen
Voorbereiding
Stofwisdata verkrijgen
302
3 Stofwisdata toevoegen
3
Fotografeer een effen wit object.
Vul de zoeker op een afstand van 20-
30 cm met een effen wit object zonder
patroon en maak een opname.
X
De foto wordt in de modus AE met
diafragmaprioriteit gemaakt met een
diafragma van f/22.
Aangezien de opname (het beeld zelf)
niet wordt opgeslagen, kunnen de
gegevens ook worden opgehaald als er
geen kaart in de camera is geplaatst.
X
Nadat de foto is gemaakt, verzamelt de camera
de stofwisdata. Zodra de stofwisdata zijn
verkregen, wordt er een bericht weergegeven.
Nadat u [
OK
] hebt geselecteerd, wordt het
menu opnieuw weergegeven.
Als de gegevens niet zijn verkregen,
wordt een waarschuwing weergegeven.
Volg de stappen bij 'Voorbereiding' op
de voorgaande pagina en selecteer
vervolgens [
OK
]. Maak de foto opnieuw.
Nadat de stofwisdata zijn verzameld, worden deze aan alle toekomstige JPEG-
en RAW-opnamen toegevoegd. Als u een belangrijke opname gaat maken, kunt
u het beste eerst de stofwisdata bijwerken door deze opnieuw te verzamelen.
Raadpleeg de EOS Software Instruction Manuals Disk (pag. 421) voor
informatie over het gebruik van Digital Photo Professional (meegeleverde
software, pag. 418) voor het verwijderen van stofvlekken.
De grootte van de stofwisdata die aan de opname worden toegevoegd, is zo gering
dat het toevoegen nauwelijks invloed heeft op de bestandsgrootte van de opname.
Stofwisdata
Zorg ervoor dat u een effen wit object gebruikt, zoals een nieuw vel wit papier.
Als het papier een patroon bevat, kan dit voor stof worden aangezien en zodoende
de nauwkeurigheid van de stofverwijdering door de software nadelig beïnvloeden.
303
Stof dat na de automatische sensorreiniging is achtergebleven, kunt u
handmatig verwijderen met een blaasbuisje of een vergelijkbaar
hulpmiddel. Haal het objectief van de camera voordat u de sensor gaat
reinigen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden u
aan om fysieke reiniging van de sensor bij een Canon Service
Center te laten uitvoeren.
1
Selecteer [Sensorreiniging].
Selecteer [Sensorreiniging] op het
tabblad [53] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Reinig handmatig].
Selecteer [Reinig handmatig] en
druk vervolgens op <0>.
3
Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
X De reflexspiegel wordt opgeklapt en
de sluiter wordt geopend.
"CLn" knippert op het LCD-paneel
aan de bovenzijde.
4
Reinig de sensor.
5
Beëindig het reinigen.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 Handmatige sensorreiniging
Als u een batterij gebruikt, moet deze volledig zijn opgeladen.
Als stroomvoorziening wordt de AC-adapterset ACK-E4 (afzonderlijk
verkrijgbaar) aanbevolen.
304
3 Handmatige sensorreiniging
Tijdens het reinigen van de sensor moet u geen van de
onderstaande handelingen verrichten. Wanneer u dit wel doet,
wordt de stroomvoorziening onderbroken en gaat de sluiter dicht.
De sluitergordijnen en de beeldsensor kunnen dan beschadigd
raken.
De aan-uitschakelaar op <2> zetten.
De batterij verwijderen/plaatsen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de sensor
voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefbevestiging in de
camera. Als de stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en
kunnen de sluitergordijnen of de reflexspiegel beschadigd raken.
Gebruik nooit lucht of gas uit flessen om de sensor schoon te maken.
De druk kan de sensor beschadigen en de nevel kan op de sensor
achterblijven.
Als de batterij leeg raakt terwijl u de sensor reinigt, klinkt er een pieptoon
als waarschuwing. Stop het reinigen van de sensor.
Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden verwijderd,
kunt u de sensor het best laten reinigen door een Canon Service Center.
305
11
Opnamen afdrukken en
overbrengen naar een computer
Afdrukken (pag. 308)
U kunt de camera rechtstreeks aansluiten op een printer
en de opnamen op de kaart afdrukken. De camera is
compatibel met 'wPictBridge', de standaard voor
rechtstreeks afdrukken.
Digital Print Order Format (DPOF) (pag. 315)
Met DPOF (Digital Print Order Format) kunt u opnamen die
op de kaart staan, afdrukken volgens uw afdrukinstructies,
zoals de opnameselectie, het aantal exemplaren,
enzovoort. U kunt meerdere opnamen in één batch
afdrukken of de afdruktaak doorgeven aan een foto-
ontwikkelaar.
Opnamen overbrengen naar een computer (pag. 319)
U kunt de camera op een pc aansluiten en opnamen die
zich op de kaart bevinden vanuit de camera naar de pc
overbrengen.
306
De procedure voor rechtstreeks afdrukken kan volledig via het
LCD-scherm van de camera worden uitgevoerd.
1
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <2>.
2
Installeer de printer.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor meer informatie.
3
Sluit de camera op de printer aan.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de <C>-
aansluiting van de camera en let
daarbij erop dat het pictogram <D>
op de stekker naar de voorkant van
de camera wijst.
Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor aansluit-
instructies.
4
Schakel de printer in.
5
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
X Sommige printers kunnen een
pieptoon laten horen.
Het afdrukken voorbereiden
De camera op een printer aansluiten
307
Het afdrukken voorbereiden
6
Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
X De opname wordt weergegeven
en het pictogram <w> dat in de
linkerbovenhoek van het scherm
verschijnt, geeft aan dat de camera
op een printer is aangesloten.
wPictBridge
U kunt films niet afdrukken.
De camera kan niet worden gebruikt met printers die alleen compatibel
zijn met CP Direct of Bubble Jet Direct.
Gebruik alleen de meegeleverde interfacekabel.
Als u bij stap 5 een lange pieptoon hoort, is er een probleem met de
printer. Los het probleem op dat in het foutbericht wordt weergegeven
(pag. 314).
U kunt ook RAW-opnamen afdrukken die met deze camera zijn gemaakt.
Als u een batterij als voeding voor de camera gebruikt, moet deze
volledig opgeladen zijn. Wanneer de batterij volledig is opgeladen,
kan maximaal ongeveer 4 uur en 30 minuten worden afgedrukt.
Schakel eerst de camera en de printer uit voordat u de kabel verwijdert.
Pak bij het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
Bij rechtstreeks afdrukken wordt aanbevolen om de camera aan te
sluiten met de AC-adapterset ACK-E4 (afzonderlijk verkrijgbaar).
308
De schermweergave en instellingsopties kunnen per printer
verschillen. Bepaalde instellingen zijn mogelijk niet beschikbaar.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
1
Selecteer de opname die u wilt
afdrukken.
Controleer of linksboven in het LCD-
scherm het pictogram <w> wordt
weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
opname te selecteren die u wilt afdrukken.
2
Druk op <
0
>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
wordt weergegeven.
3
Selecteer [Papier inst.].
Selecteer [Papier inst.] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met papierinstellingen
wordt weergegeven.
wAfdrukken
Pictogram aangesloten printer
Scherm met afdrukinstellingen
*
Afhankelijk van de printer zijn bepaalde instellingen, zoals bijsnijden en het
afdrukken van de datum en het bestandsnummer, mogelijk niet beschikbaar.
Hiermee stelt u de afdrukeffecten in (pag. 310).
Hiermee schakelt u het afdrukken van datum
of bestandsnummer in of uit.
Hiermee stelt u het aantal af te drukken exemplaren in.
Hiermee stelt u het bijsnijden in (pag. 313).
Hiermee stelt u het papierformaat, de papiersoort en de indeling in.
Hiermee gaat u terug naar het scherm in stap 1.
Hiermee start u het afdrukken.
Het papierformaat, de papiersoort en de pagina-indeling die u hebt ingesteld, worden weergegeven.
309
wAfdrukken
Selecteer het formaat van het papier
dat in de printer is geplaatst en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met papiersoorten wordt
weergegeven.
Selecteer het type papier dat in de
printer is geplaatst en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm voor de pagina-indeling
wordt weergegeven.
Selecteer de pagina-indeling en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm met afdrukinstellingen
verschijnt weer.
*1: Van de Exif-gegevens worden de cameranaam, objectiefnaam, opnamemodus,
sluitertijd, het diafragma, de mate van belichtingscompensatie, ISO-snelheid,
witbalans, enzovoort afgedrukt.
*2:
Na het bestellen van de afdrukken met "Digital Print Order Format (DPOF)" (pag. 315) is het
raadzaam af te drukken zoals beschreven in "Rechtstreeks afdrukken met DPOF" (pag. 318).
Q Het papierformaat instellen
Y De papiersoort instellen
U De pagina-indeling instellen
Randen Op de afdruk is een witte rand zichtbaar rondom de opname.
Randloos
De afdruk heeft geen randen. Als uw printer niet kan afdrukken
zonder randen, wordt de opname met randen afgedrukt.
Randenc
De opname-informatie*
1
wordt bij afdrukken van het formaat
9 x 13 cm en groter afgedrukt langs de rand van het papier.
xx-plus Optie om 2, 4, 8, 9, 16 of 20 opnamen op één vel af te drukken.
20-plusc
35-plusp
20 of 35 opnamen worden afgedrukt als miniatuurafbeeldingen
op papier van A4- of Letter-formaat*
2
.
Bij [20-plusc] wordt de opname-informatie*
1
afgedrukt.
Standaard
De pagina-indeling is afhankelijk van het model of de instellingen
van de printer.
310
wAfdrukken
4
Stel de afdrukeffecten in.
Geef de instellingen op, indien
gewenst. Als u geen afdrukeffecten
wilt instellen, gaat u naar stap 5.
De schermweergave kan per
printer verschillen.
Selecteer de optie en druk vervolgens op <
0
>.
Selecteer het gewenste afdrukeffect
en druk vervolgens op <0>.
Als het pictogram <
e
> naast <
z
>
helder wordt weergegeven, kunt u het
afdrukeffect aanpassen (pag. 312).
* Wijzigingen in de afdrukeffecten zijn zichtbaar in het beeld dat linksboven wordt
weergegeven. Het beeld dat wordt afgedrukt kan er iets anders uitzien dan het
weergegeven beeld. Het weergegeven beeld is slechts een benadering. Dit geldt
ook voor de instellingen [Helderheid] en [Levels aanp.] op pagina 312.
Afdrukeffect Beschrijving
EAan
De opname wordt afgedrukt met de standaardkleuren van de
printer. De Exif-gegevens van de opname worden gebruikt
voor het maken van automatische correcties.
EUit Er wordt geen automatische correctie uitgevoerd.
EVivid
De opname wordt afgedrukt met een hogere verzadiging voor
levendige blauw- en groentinten.
ENR
Beeldruis wordt vóór het afdrukken verminderd.
0 Z/W
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, waarbij zwart echt zwart is.
0 Koele toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met koele,
blauwachtige zwarttinten.
0
Warme toon
Opnamen worden afgedrukt in zwart-wit, met warme, gelige zwarttinten.
zNatuurlijk
Opnamen worden afgedrukt met de oorspronkelijke kleuren
en het oorspronkelijke contrast.
Er worden geen automatische kleuraanpassingen gemaakt.
zNatuurl. M
De afdrukkenmerken zijn hetzelfde als voor de instelling
'Natuurlijk'. Met deze instelling zijn fijnere aanpassingen voor
het afdrukken mogelijk dan met 'Natuurlijk'.
EStandaard
De afdrukken kunnen per printer verschillen. Raadpleeg de
instructiehandleiding van de printer voor meer informatie.
311
wAfdrukken
5
Stel het afdrukken van de datum
en het bestandsnummer in.
Geef de instellingen op, indien gewenst.
Selecteer <
I
> en druk vervolgens op <
0
>.
Kies de gewenste instelling en druk
vervolgens op <0>.
6
Stel het aantal exemplaren in.
Geef de instellingen op, indien gewenst.
Selecteer [R] en druk vervolgens op
<0>.
Stel het aantal exemplaren in en druk
vervolgens op <0>.
7
Begin met afdrukken.
Selecteer [Print] en druk vervolgens
op <0>.
Wanneer de opnamegegevens worden afgedrukt (pag. 309) van een
opname die is gemaakt met ISO 51200, H1 of H2, is het mogelijk dat de
juiste ISO-snelheid niet wordt afgedrukt.
Bij de instelling [Standaard] voor afdrukeffecten en andere opties
worden de standaardinstellingen van de printer gebruikt zoals deze zijn
ingesteld door de fabrikant. Raadpleeg de instructiehandleiding van de
printer voor de [Standaard]-instellingen.
Afhankelijk van de bestandsgrootte en de opnamekwaliteit kan het even
duren voordat het afdrukken begint nadat u [Print] hebt geselecteerd.
Als kantelcorrectie (pag. 313) op de opname is toegepast, duurt het
langer voordat de opname wordt afgedrukt.
Als u het afdrukken wilt beëindigen, drukt u op <
0> terwijl [Stop] wordt
weergegeven. Vervolgens selecteert u [OK].
Als u [54: Wis alle camera-instellingen] (pag. 58) uitvoert, worden de
standaardinstellingen hersteld.
312
wAfdrukken
Selecteer het afdrukeffect zoals beschreven bij
stap 4 op pagina 310. Druk op de knop <
B
>
wanneer naast <
z
> het pictogram <
e
>
duidelijk wordt weergegeven. Vervolgens kunt u
het afdrukeffect aanpassen. De selectie die u
bij stap 4 hebt gemaakt, bepaalt wat u kunt
aanpassen en wat er wordt weergegeven.
Helderheid
Hier stelt u de helderheid van de opname in.
Levels aanp.
Als u [Manual] selecteert, kunt u de spreiding
van het histogram wijzigen en de helderheid
en het contrast van de opname aanpassen.
Wanneer het scherm voor aanpassing van de
levels wordt weergegeven, drukt u op de knop
<
B
> om de positie van <
h
> te wijzigen. Draai
aan het instelwiel <
5
> om de niveaus voor
schaduw (0-127) en lichte plekken (128-255) naar wens aan te passen.
kVerhelderen
Effectief bij tegenlicht, dat ertoe kan leiden dat het gezicht van de gefotografeerde persoon er
donker uitziet. Als [
Aan
] is ingesteld, wordt het gezicht voor het afdrukken helderder gemaakt.
Rode ogen co.
Effectief bij rode ogen op foto's die met een flitser zijn gemaakt. Als
[
Aan
] is ingesteld, worden rode ogen voor het afdrukken gecorrigeerd.
e Afdrukeffecten aanpassen
De effecten [kVerhelderen] en [Rode ogen co.]
worden niet
weergegeven op het scherm.
Selecteer [
Detail inst.
] om het [
Contrast
], de [
Verzadiging
], de [
Kleurtoon
]
en de [
Kleurbalans
] aan te passen. Gebruik <
9
> om de [
Kleurbalans
] aan
te passen. B staat voor blauw, A voor amber, M voor magenta en G voor groen.
De kleurbalans van de opname wordt gecorrigeerd naar de geselecteerde kleur.
Als u [Wis alle] selecteert, worden de standaardinstellingen van alle
afdrukeffecten hersteld.
313
wAfdrukken
U kunt de opname bijsnijden en alleen
het bijgesneden gedeelte afdrukken, net
alsof de compositie opnieuw is bepaald.
Stel de opties voor bijsnijden in vlak
voordat u gaat afdrukken.
Als u
bijsnijden instelt en vervolgens de
afdrukinstellingen, moet u bijsnijden mogelijk
opnieuw instellen vóór het afdrukken.
1
Selecteer [Afstellen] in het scherm met afdrukinstellingen.
2 Stel de grootte, positie en beeldverhouding in.
Het gedeelte van de opname dat binnen het bijsnijdkader valt, wordt afgedrukt.
De beeldverhouding van het bijsnijdkader kunt u wijzigen met [
Papier inst.
].
De grootte van het bijsnijdkader wijzigen
Draai aan het instelwiel <6> om de grootte van het
bijsnijdkader te wijzigen. De vergroting van de opname neemt toe
naarmate het bijsnijdkader kleiner wordt.
Het bijsnijdkader verplaatsen
Met <9> kunt u het kader verticaal of horizontaal over de
opname schuiven. Verplaats het bijsnijdkader zodat het gewenste
gebied binnen het kader wordt weergegeven.
Het kader draaien
Wanneer u op de knop <B> drukt, wisselt het bijsnijdkader van
verticaal naar horizontaal en omgekeerd. Zo kunt u een verticale
afdruk maken van een horizontale opname.
Opnamekanteling corrigeren
Door aan het instelwiel <
5
> te draaien kunt u de kantelhoek ongeveer
10 graden aanpassen in stappen van 0,5 graden. Wanneer u de
opnamekanteling aanpast, wordt het pictogram <
O
> op het scherm blauw.
3 Druk op <0> om de optie voor bijsnijden af te sluiten.
X Het scherm met afdrukinstellingen verschijnt weer.
U kunt de bijgesneden opname in de linkerbovenhoek van het
scherm met afdrukinstellingen bekijken.
De opname bijsnijden
Kanteling corrigeren
314
wAfdrukken
Afhankelijk van de printer wordt het bijgesneden gedeelte van de
opname mogelijk niet afgedrukt zoals u hebt opgegeven.
De afgedrukte foto wordt korreliger naarmate u het bijsnijdkader
verkleint.
Controleer de opname tijdens het bijsnijden op het LCD-scherm van de
camera. Op een tv-scherm wordt het bijsnijdkader mogelijk niet correct
weergegeven.
Printerproblemen oplossen
Als het afdrukken niet wordt hervat nadat u een printerfout hebt opgelost
(geen inkt, geen papier, enzovoort) en [
Doorgaan
] hebt geselecteerd, bedient
u de printer om het afdrukken te hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding
van de printer voor meer informatie over het hervatten van het afdrukken.
Foutberichten
Wanneer er tijdens het afdrukken een fout optreedt, verschijnt er een
foutbericht op het LCD-scherm van de camera. Druk op <
0> om het
afdrukken te onderbreken. Nadat het probleem is opgelost, kunt u het
afdrukken hervatten. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de printer voor
informatie over het oplossen van een afdrukprobleem.
Papierfout
Controleer of het papier op de juiste manier in de printer is geplaatst.
Inktfout
Controleer het inktniveau van de printer en de afvaltank.
Hardware fout
Controleer of er andere problemen met de printer zijn dan
papierstoringen en problemen met de inkt.
Bestandsfout
De geselecteerde opname kan niet worden afgedrukt via PictBridge.
Opnamen die met een andere camera zijn gemaakt of met een computer
zijn bewerkt, kunnen mogelijk niet worden afgedrukt.
315
U kunt het afdruktype instellen en aangeven of ook de datum en het
bestandsnummer moeten worden afgedrukt. De afdrukinstellingen
worden toegepast op alle opnamen die zijn geselecteerd om te worden
afgedrukt. (Instellingen kunnen niet voor elke opname afzonderlijk
worden ingesteld.)
1
Selecteer [Printopties].
Selecteer [Printopties] op het
tabblad [31] en druk vervolgens
op <0>.
2
Selecteer [Stel in].
Selecteer [Stel in] en druk vervolgens
op <0>.
3
Stel de optie naar wens in.
Stel [Afdruktype], [Datum] en
[File No.] in.
Selecteer de optie die u wilt instellen
en druk op <0>. Selecteer de
gewenste instelling en druk op <0>.
W Digital Print Order Format (DPOF)
De afdrukopties instellen
[Afdruktype][Datum][File No.]
316
W Digital Print Order Format (DPOF)
4
Verlaat de instelling.
Druk op de knop <M>.
X Het scherm met afdrukopties wordt
weer weergegeven.
Kies vervolgens voor het afdrukken
een van de volgende opties:
[Sel.Beeld], [Pern] of [Alle bldn].
Afdruktype
K
Standaard
Er wordt één opname afgedrukt per vel.
L
Index
Er worden meerdere miniatuurafbeeldingen
afgedrukt per vel.
K
L
Beide
Er worden zowel standaard- als indexafdrukken
gemaakt.
Datum
Aan
Bij [Aan] wordt de datum van de opname afgedrukt.
Uit
File No.
Aan
Bij [Aan] wordt het bestandsnummer van de opname
afgedrukt.
Uit
Zelfs als [Datum] en [File No.] zijn ingesteld op [Aan], worden de datum
of het bestandsnummer, afhankelijk van het afdruktype en het
printermodel, mogelijk niet afgedrukt.
Als het afdruktype is ingesteld op [Index], kunnen [Datum] en [File No.]
niet beide worden ingesteld op [Aan].
Wanneer u afdrukken maakt met DPOF, moet u de kaart gebruiken
waarvoor de afdrukopties zijn ingesteld. Het werkt niet als u opnamen
van de kaart haalt en deze probeert af te drukken.
Mogelijk kunnen bepaalde met DPOF compatibele printers en photofinishers
de opnamen niet afdrukken zoals u hebt aangegeven. Raadpleeg in dat geval
de instructiehandleiding van uw printer. Of neem contact op met uw foto-
ontwikkelaar en informeer naar de compatibiliteit wanneer u afdrukken bestelt.
Probeer geen afdruktaak op te geven wanneer er een kaart in de camera is geplaatst
waarvoor de afdrukopties op een andere camera zijn ingesteld. De afdruktaak kan
mogelijk niet worden uitgevoerd of de opdracht wordt overschreven. Afhankelijk van
de bestandsindeling van de opnamen kan afdrukken onmogelijk zijn.
RAW-opnamen en films kunnen niet worden geselecteerd voor afdrukken.
U kunt RAW-opnamen afdrukken met PictBridge (pag. 306).
317
W Digital Print Order Format (DPOF)
Sel.Beeld
Selecteer een voor een opnamen en
voeg ze aan de afdruktaak toe.
Als u op de knop <
u
> drukt en het instelwiel
<
6
> linksom draait, kunt u een opname
selecteren in de weergave van drie opnamen.
Als u wilt terugkeren naar de weergave van één
opname, draait u het instelwiel <
6
> rechtsom.
Druk op de knop <M> om de
afdruktaak op de kaart op te slaan.
[Standaard] [Beide]
Druk op <
0
> om een afdruktaak voor één
afdruk van de weergegeven opname te plaatsen.
Door aan het instelwiel <
5
> te draaien, kunt u
het aantal instellen op maximaal 99.
[Index]
Druk op <0> om opnamen die zijn
gemarkeerd met een <X> in de
indexafdruk op te nemen.
Pern
Selecteer [
Markeer alle mappen
] en selecteer de map. Er wordt een
afdruktaak voor één afdruk van alle opnamen in de map geplaatst.
Als u [
Verwijder alles in de map
] selecteert en de map selecteert,
worden de afdrukopties voor die gehele map geannuleerd.
Alle bldn
Als u [
Markeer alles op de kaart
] selecteert, wordt van alle opnamen
op de kaart één afdruk gemaakt. Als u [
Verwijder alles op de kaart
]
selecteert, wordt de afdruktaak voor alle opnamen op de kaart gewist.
Afdrukopties opgeven
Aantal
Totaal aantal geselecteerde
opnamen
Indexpictogram
Vinkje
RAW-opnamen en films worden niet aan afdruktaken toegevoegd, zelfs
al hebt u 'Pern' of 'Alle bldn' geselecteerd.
Als u een PictBridge-printer gebruikt, kunt u maximaal 400 opnamen
afdrukken per afdruktaak. Indien de afdruktaak meer opnamen specificeert,
kan het zijn dat een aantal van de opnamen niet wordt afgedrukt.
318
Met een PictBridge-printer kunt u
opnamen eenvoudig met DPOF
afdrukken.
1 Bereid het afdrukken voor.
Zie pagina 306. Volg de procedure 'De camera op een printer
aansluiten' tot stap 5.
2 Selecteer [Printopties] op het tabblad [31].
3 Selecteer [Print].
[Print] wordt alleen weergegeven als de camera op een printer is
aangesloten en afdrukken mogelijk is.
4 Stel de optie [Papier inst.] in (pag. 308).
Stel de afdrukeffecten (pag. 310) naar wens in.
5 Selecteer [OK].
W Rechtstreeks afdrukken met DPOF
Vergeet niet het papierformaat in te stellen voordat u gaat afdrukken.
Bepaalde printers kunnen het bestandsnummer niet afdrukken.
Als [Randen] is ingesteld, wordt de datum mogelijk op de rand afgedrukt.
Afhankelijk van de printer kan de datum er licht uitzien als deze op een
heldere achtergrond of op de rand wordt afgedrukt.
[Manual] kan niet worden geselecteerd in [Levels aanp.].
Als u het afdrukken hebt onderbroken en de resterende opnamen nog wilt
afdrukken, selecteert u [
Hervat
]. Het afdrukken wordt niet hervat als u het
afdrukken onderbreekt en een van de volgende situaties zich voordoet:
Voordat u het afdrukken hervatte, hebt u de afdruktaak gewijzigd of
opnamen verwijderd die waren geselecteerd om te worden afgedrukt.
Bij het instellen van de index hebt u de papierinstelling gewijzigd
voordat u het afdrukken hervatte.
Toen u het afdrukken onderbrak, was de resterende capaciteit van de kaart laag.
Zie pagina 314 als zich tijdens het afdrukken problemen voordoen.
319
U kunt de camera op een pc aansluiten en opnamen die zich op de
kaart bevinden vanuit de camera naar de pc overbrengen. Dit wordt
een rechtstreekse beeldoverdracht genoemd.
Rechtstreekse beeldoverdracht wordt uitgevoerd en bestuurd
vanaf de camera. De interface wordt weergegeven op het LCD-
scherm van de camera.
De opnamen die naar de computer worden verzonden, worden in de
map [Pictures/Afbeeldingen] of [My Pictures/Mijn afbeeldingen]
opgeslagen en in submappen geordend op opnamedatum.
Controleer voordat u de camera op de pc aansluit of de
meegeleverde software (cd-rom EOS Solution Disk) op de
computer is geïnstalleerd.
Zie pagina 419 t/m 420 voor informatie over het installeren van de
meegeleverde software.
1
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <2>.
2
Sluit de camera aan op de pc.
Gebruik de interfacekabel die bij de
camera is geleverd.
Sluit de kabel aan op de <C>-
aansluiting van de camera en let
daarbij erop dat het pictogram <D>
op de stekker naar de voorkant van
de camera wijst.
Sluit de stekker aan op de USB-
aansluiting van de pc.
d
Opnamen overbrengen naar een computer
Voorbereiding voor beeldoverdracht
320
d Opnamen overbrengen naar een computer
3
Zet de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
Wanneer op de pc een scherm
verschijnt waarin u het programma
kunt selecteren, selecteert u [EOS
Utility].
X Het scherm EOS Utility wordt op de
pc weergegeven.
Bij RAW+JPEG-opnamen kunt u
aangeven welke opname u wilt
overbrengen. Selecteer bij stap 2 op de
volgende pagina de optie [RAW+JPEG-
overbr.] en selecteer de opnamen die u
wilt overbrengen: [JPEG], [RAW] of
[RAW+JPEG].
3 RAW+JPEG-opnamen overbrengen
Gebruik EOS Utility niet wanneer het scherm EOS Utility wordt
weergegeven.
Als er een ander scherm dan het eerste scherm van EOS Utility
wordt weergegeven, wordt [
Directe overdracht
] uit stap 5 op pagina 322 niet
weergegeven. (De functie voor beeldoverdracht is dan niet beschikbaar.)
Als het scherm EOS Utility niet wordt weergegeven, raadpleegt u de
EOS Software Instruction Manuals Disk (pag. 421).
Voordat u de kabel verwijdert, dient u de camera uit te schakelen. Pak bij
het verwijderen van de kabel de stekker vast en niet de kabel zelf.
U kunt opnamen ook overbrengen naar een ftp-server via een Wired-
LAN dat is verbonden met de Ethernet RJ-45-aansluiting (pag. 21).
Raadpleeg de aparte Wired LAN Instructiehandleiding op de EOS Wired
LAN Instruction Manuals Disk voor meer informatie.
De instelling [
RAW+JPEG-overbr.
] wordt automatisch gewijzigd in verhouding tot
de instelling voor [
Communicatie-instellingen
]
[
Netwerkinstellingen
]
[
Stel in
]
[
Overbr. type/form.
]
[
RAW+JPEG-overbr.
].
321
d Opnamen overbrengen naar een computer
Selecteer opnamen
1
Selecteer [Beeldoverdracht].
Selecteer [Beeldoverdracht] op het
tabblad [32] en druk vervolgens op
<0>.
2
Selecteer [Beeldsel./overdr.].
Selecteer [Beeldsel./overdr.] en druk
op <0>.
3
Selecteer [Sel.Beeld].
Selecteer [Sel.beeld] en druk
vervolgens op <0>.
4
Selecteer de opnamen die u wilt overbrengen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de gewenste
opname te kiezen en druk vervolgens op <
0
>.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de <
X
> linksboven
op het scherm weer te geven en druk op <
0
>.
Als u op de knop <
u
> drukt en het instelwiel
<
6
> linksom draait, kunt u een opname
selecteren in de weergave van drie opnamen.
Als u wilt terugkeren naar de weergave van één
opname, draait u het instelwiel <
6
> rechtsom.
Herhaal stap 4 als u nog meer
opnamen wilt overbrengen.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het scherm uit stap 3.
3 Opnamen selecteren voor overdracht
Als [
Sel.beeld
] is geselecteerd, krijgt u de overdrachtsstatus van de
opname linksboven op het scherm te zien: Geen vinkje: niet geselecteerd.
X
: geselecteerd voor overdracht.
l
: overdracht mislukt.
k
: overgebracht.
De procedure voor [
RAW+JPEG-overbr.
] op pagina 320 en stap 1 tot en met 4
kunnen ook worden uitgevoerd wanneer de camera niet op een pc is aangesloten.
322
d Opnamen overbrengen naar een computer
5
Verzend het beeld.
Controleer of het eerste scherm van
EOS Utility op het computerscherm
wordt weergegeven.
Selecteer [Directe overdracht] en
druk op <0>.
Wanneer u op het bevestigingsscherm
[
OK
] selecteert, worden de beelden
naar de pc overgebracht.
Ook beelden die met [
Sel.n
] en
[
Alle bldn
] zijn geselecteerd, kunnen
op deze manier worden overgebracht.
Sel.n
Selecteer [Sel.n] en vervolgens [Mapbeelden niet overgebr.].
Wanneer u een map selecteert, worden alle opnamen in die map
geselecteerd die nog niet naar de pc zijn overgebracht.
Als u [Mapbeelden overbr. fout] selecteert, worden in de actieve
map de opnamen geselecteerd waarvan de overdracht is mislukt.
Als u [
Wis map overbr. historie
] selecteert, wordt de
overdrachtgeschiedenis van de beelden in de geselecteerde map gewist.
Wanneer de overdrachtgeschiedenis is gewist, kunt u [
Mapbeelden niet
overgebr.
] selecteren en alle beelden in de map nogmaals verzenden.
Alle bldn
Als [Alle bldn] is geselecteerd en u [Kaartbeelden niet overgebr.]
selecteert, worden alle beelden geselecteerd die zich op de kaart
bevinden en nog niet naar een pc zijn overgebracht.
Een beschrijving van [Kaartbeelden overbrengfout] en [Wis kaart
overbreng historie] vindt u hierboven bij 'Sel.n'.
Als er een ander scherm dan het eerste scherm van EOS Utility op de pc
wordt weergegeven, wordt [Directe overdracht] niet weergegeven.
Bepaalde menuopties zijn tijdens de beeldoverdracht niet beschikbaar.
U kunt ook films overbrengen.
Er kunnen maximaal 9.999 opnamen tegelijk worden overgebracht.
Tijdens de beeldoverdracht kunt u foto's blijven maken.
323
12
De camera aanpassen
aan uw voorkeuren
U kunt verschillende camerafuncties aanpassen aan
uw opnamevoorkeuren met behulp van persoonlijke
voorkeuzen.
Bovendien kunt u de actuele camera-instellingen
vastleggen onder de opnamemodi <w1>, <w2> of
<w3>, of u kunt de camera-instellingen opslaan op
een kaart.
324
3 Persoonlijke voorkeuzen
C.Fn1: Exposure (Belichting)
A LV-
opnamen
k
Filmopnamen
Belichtingsniveauverhogingen
pag. 326
k k
ISO-stappen k In
a
Bracketing automatisch annuleren k
(Foto, met
WB-
bracketing
ingesteld)
Bracketingvolgorde
pag. 327
k
Aantal bracketed opnamen k
Spotmeting gekoppeld aan AF-punt
pag. 328
Veiligheidsshift
pag. 329
k
C.Fn2: Exposure (Belichting)
Opnamemodi beperken
pag. 330
kk
Meetmethoden beperken
Meting bij handmatige belichting
Sluitertijdbereik instellen
pag. 331
kk
Diafragmabereik instellen kk
Fijnafstelling automatische belichting
pag. 332
kk
Fijnafstelling flitsbelichting k
C.Fn3: Drive (Transport)
Continu-opnamesnelheid
pag. 333
k (foto)
Beperk aantal continu-opnamen k
(foto)
Aandrijfmodi beperken k (foto)
Grijs weergegeven persoonlijke voorkeuzen werken niet tijdens Live view-
opnamen (LV-opnamen) of filmopnamen. (De instellingen zijn uitgeschakeld.)
325
3 Persoonlijke voorkeuzen
Wanneer u [87: Wis pers. voorkeuze (C.Fn)] selecteert, worden alle
persoonlijke voorkeuzen gewist.
C.Fn4: Display/Operation (Weergave/bediening)
A LV-
opnamen
k
Filmopnamen
Matglas
pag. 334
Zoekerinformatie weergeven bij opname
LCD-verlichting bij Bulb
pag. 335
k
Opnamekaart, instelling beeldformaat
C.Fn5: Operation (Bediening)
Wielrichting bij Tv/Av
pag. 336
k In a
Av-instelling zonder objectief
k In a
Multifunctievergrendeling
pag. 337
kk
Aangepaste bediening
Afhankelijk van instelling
J/K-knopfunctie
pag. 338
(Tijdens de weergave van de
opname nadat deze is gemaakt)
C.Fn6: Others (Overig)
Voeg bijsnijdinformatie toe
pag. 339
k (foto)
Timerduur
Alleen [
Timer na ontspannen
]
Ontspanvertraging
pag. 340
Audiokwaliteit memo
(Tijdens de weergave van de
opname nadat deze is gemaakt)
Standaardwisoptie
(Weergave)
Dezelfde belichting voor nieuw diafragma
pag. 341
k
C.Fn7: Clear (Wissen)
Zelfs wanneer alle persoonlijke voorkeuzen worden gewist, blijven de instellingen voor [
84: Matglas
]
en [
85: Aangepaste bediening
] ongewijzigd. Daarnaast is het zo dat ondanks het feit dat de
aanpassingen niet worden gewist, [
82: Fijnafstelling automatische belichting
] en
[
82: Fijnafstelling flitsbelichting
] worden ingesteld op [
Uitschakelen
].
326
Op het tabblad [8] kunt u een aantal
camerafuncties aan uw
opnamevoorkeuren aanpassen.
Instellingen die afwijken van de
standaardinstelling worden blauw
weergegeven.
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
C.Fn1: Exposure (Belichting)
Belichtingsniveauverhogingen
1/3: 1/3-stop, belichtingscompensatie 1/3-stop
Hiermee stelt u stappen van 1/3-stop in voor de sluitertijd, het diafragma,
de belichtingscompensatie en de flitsbelichtingscompensatie.
1/1: 1-stop, belichtingscompensatie 1/3-stop
Hiermee stelt u tussenstappen van een volledige stop in voor de
sluitertijd en het diafragma en tussenstappen van 1/3-stop voor
belichtingscompensatie en flitsbelichtingscompensatie.
1/2: 1/2-stop, belichtingscompensatie 1/2-stop
Hiermee stelt u stappen van 1/2-stop in voor de sluitertijd, het diafragma,
de belichtingscompensatie en de flitsbelichtingscompensatie.
ISO-stappen
1/3: 1/3-stop
1/1: 1-stop
Bracketing automatisch annuleren
ON: Inschakelen
Wanneer u de aan-uitschakelaar op <2> zet, worden de instellingen
voor AEB en WB-BKT geannuleerd. AEB wordt ook geannuleerd als de
flitser gereed is voor gebruik of als u overschakelt op de filmmodus.
OFF: Uitschakelen
De instellingen voor AEB en WB-BKT worden niet geannuleerd, zelfs
wanneer u de aan-uitschakelaar op <2> zet. (Als de flitser gereed is
voor gebruik of als u overschakelt op de filmmodus, wordt AEB tijdelijk
geannuleerd; het AEB-bereik blijft echter behouden.)
327
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
Bracketingvolgorde
De volgorde van de opnamereeks voor AEB en WB-BKT kan worden
gewijzigd.
0 – +: 0, –, +
– 0 +: –, 0, +
+0 –: +, 0,–
AEB
Witbalansbracketing
Richting b/a Richting m/g
0 : Aanpassing 0 : standaardwitbalans 0 : standaardwitbalans
–:
verminderde belichting
– : meer blauw : meer magenta
+ : verhoogde belichting + : meer amber + : meer groen
Aantal bracketed opnamen
U kunt in plaats van het gebruikelijke aantal van drie opnamen bij AEB en
WB-BKT ook kiezen voor 2, 5 of 7 opnamen.
Wanneer [Bracketingvolgorde: 0, –, +] is ingesteld, worden de bracketed
opnamen gemaakt zoals aangeduid in de tabel hieronder.
3: 3 opnamen
2: 2 opnamen
5: 5 opnamen
7: 7 opnamen
(tussenstappen van 1 stop)
1e opname 2e opname 3e opname 4e opname 5e opname 6e opname 7e opname
3: 3
opnamen
Standaard
(0)
-1 +1
2: 2
opnamen
Standaard
(0)
±1
5: 5
opnamen
Standaard
(0)
-2 -1 +1 +2
7: 7
opnamen
Standaard
(0)
-3 -2 -1 +1 +2 +3
Wanneer [2 opnamen] is ingesteld, kunt u bij het instellen van het AEB-
bereik de plus- of minzijde selecteren.
328
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
Spotmeting gekoppeld aan AF-punt
U kunt spotmeting die is gekoppeld aan een AF-punt inschakelen of
uitschakelen in de <r>-meetmethode.
Alleen middelste AF-punt
Spotmeting zal, ongeacht het op dit moment geselecteerde AF-punt,
altijd worden gekoppeld aan het middelste AF-punt van de zoeker.
Gekoppeld aan actieve AF-punt
Spotmeting wordt gekoppeld aan het handmatig geselecteerde AF-punt.
Als de AF-gebiedselectiemodus is ingesteld op 61-punts automatische
selectie-AF of Zone-AF (automatische zoneselectie), wordt spotmeting
uitgevoerd in het midden van de zoeker.
329
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
Veiligheidsshift
OFF: Uitschakelen
Tv/Av: Sluitertijd/diafragma
Deze functie werkt in de modi AE met sluiterprioriteit (
s
) en AE met
diafragmaprioriteit (
f
). Als de helderheid van het onderwerp verandert en
de standaardbelichting niet binnen het bereik van de automatische
belichting valt, wordt de handmatig opgegeven instelling automatisch door
de camera gewijzigd zodat er een standaardbelichting kan worden bereikt.
ISO: ISO-snelheid
Deze functie werkt in de modi AE-programma (d), AE met
sluiterprioriteit (s) en AE met diafragmaprioriteit (f). Als de
helderheid van het onderwerp verandert en de standaardbelichting niet
binnen het bereik van de automatische belichting valt, wordt de
handmatig ingestelde ISO-snelheid automatisch door de camera
gewijzigd zodat er een standaardbelichting kan worden bereikt.
Wanneer de veiligheidsshift automatisch ISO 32000 of hoger (ISO 20000 of hoger wanneer
de interne temperatuur van de camera laag is) instelt terwijl [
ISO-snelheid
] is ingesteld, is
de maximale snelheid bij continu-opnamen met <
o
> circa 10 opnamen/seconde.
Wanneer onder [
z2: ISO-snelheidsinst.
] de standaardinstelling van [
ISO-
snelh.bereik
] of [
Min. sluitertijd
] is gewijzigd, wordt deze waarde door de
veiligheidsshift overschreven als er geen standaardbelichting kan worden verkregen.
De minimale en maximale gevoeligheden van de veiligheidsshift die gebruikmaakt van de ISO-
snelheid wordt bepaald met de instelling [
Auto ISO-bereik
] (pag. 133). Als de handmatig
ingestelde ISO-snelheid echter hoger is dan de waarde van [
Auto ISO-bereik
], wordt de
veiligheidsshift toegepast tot aan de hoogte van de handmatig ingestelde ISO-snelheid.
Als [
Sluitertijd/diafragma
] of [
ISO-snelheid
] is ingesteld, wordt de
veiligheidsshift indien nodig toegepast, zelfs wanneer de flitser wordt gebruikt.
330
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
C.Fn2: Exposure (Belichting)
Opnamemodi beperken
U kunt de opnamemodi die kunnen worden geselecteerd beperken met de
knop <W>. Selecteer een opnamemodus (a/s/f/d/BULB/w1/
w2/w3) die u selecteerbaar wilt maken en druk op <0> om deze te
markeren met een <X>.
Meetmethoden beperken
U kunt de meetmethoden die kunnen worden geselecteerd beperken met
de knop <q>. Selecteer een meetmethode (q/w/r/e) die u
selecteerbaar wilt maken en druk op <0> om deze te markeren met
een <X>.
Meting bij handmatige belichting
U kunt de meetmethode instellen die u wilt gebruiken in de opnamemodus
<a>.
Xq Opgegeven meetmethode
De op dit moment ingestelde methode wordt gebruikt.
q Meervlaksmeting
w Deelmeting
r Spotmeting
e Centrum gewogen gemiddelde
De instellingen voor beperkte opnamemodus zijn niet toegewezen aan
C1, C2 of C3.
Ten minste één opnamemodus dient te zijn gemarkeerd met een <X>.
Ten minste één meetmethode dient te zijn geselecteerd met een <X>.
Indien
q
/
w
/
r
/
e
is ingesteld, wordt de meetmethode niet geselecteerd
door op de knop <
q
> te drukken tijdens opname met handmatige belichting.
331
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
Sluitertijdbereik instellen
U kunt het sluitertijdbereik instellen. In de modi <s> en <a> kunt u de
sluitertijd handmatig instellen binnen het bereik dat u hebt ingesteld. In de
modi <d> en <f> wordt de sluitertijd automatisch ingesteld binnen het
bereik dat u hebt ingesteld.
Kortste tijd
U kunt deze instellen tussen 1/8000 seconde en 15 seconden.
Langste tijd
U kunt deze instellen tussen 30 seconden en 1/4000 seconde.
Diafragmabereik instellen
U kunt het diafragmabereik instellen. In de modi <f> en <a> kunt u het
diafragma handmatig instellen binnen het bereik dat u hebt ingesteld. In de
modi <d> en <f> wordt het diafragma automatisch ingesteld binnen het
bereik dat u hebt ingesteld.
Kleinste diafragma (maximaal f/)
U kunt dit instellen tussen f/91 en f/1.4.
Grootste diafragma (minimaal f/)
U kunt dit instellen tussen f/1.0 en f/64.
Het instelbare diafragmabereik verschilt afhankelijk van de maximum- en
minimumdiafragma's van het objectief.
332
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
Fijnafstelling automatische belichting
Gewoonlijk is deze aanpassing niet nodig. Voer deze aanpassing
alleen uit als het nodig is. Deze aanpassing kan tot gevolg
hebben dat er geen juiste belichting kan worden verkregen.
U kunt de standaard voor de belichtingsmeting nauwkeurig afstellen.
Deze afstelling kan handig zijn wanneer de automatische belichting
de opname er altijd te donker of te licht uit laat zien, zelfs zonder
belichtingscompensatie.
OFF: Uitschakelen
ON: Inschakelen
Selecteer [Inschakelen] en druk op de knop <Q>. Het scherm voor
aanpassing verschijnt. U kunt met tussenstappen van 1/8 stop een
aanpassing maken van maximaal ± 1 stop. Indien de belichtingsmeting
naar onderbelichting neigt, stelt u deze in op de pluszijde (+). Indien
deze naar overbelichting neigt, stelt u deze in op de minzijde (-).
Fijnafstelling flitsbelichting
Gewoonlijk is deze aanpassing niet nodig. Voer deze aanpassing
alleen uit als het nodig is. Deze aanpassing kan tot gevolg
hebben dat er geen juiste flitsbelichting kan worden bereikt.
U kunt de standaardflitsbelichting van de camera zeer nauwkeurig
afstellen. Deze afstelling kan handig zijn wanneer de automatische
flitsbelichting het onderwerp er altijd te donker of te licht uit laat zien,
zelfs zonder belichtingscompensatie.
OFF: Uitschakelen
ON: Inschakelen
Selecteer [Inschakelen] en druk op de knop <Q>. Het scherm voor
aanpassing verschijnt. U kunt met tussenstappen van 1/8 stop een
aanpassing maken van maximaal ± 1 stop. Indien de flitsbelichtings-
meting het hoofdonderwerp veelal onderbelicht, stelt u deze in op de
pluszijde (+). Indien deze het hoofdonderwerp veelal overbelicht, stelt
u deze in op de minzijde (-).
333
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
C.Fn3: Drive (Transport)
Continu-opnamesnelheid
U kunt de snelheid voor continu-opnamen instellen voor continu-opnamen
met hoge snelheid <o> en continu-opnamen met lage snelheid <p>.
Hoge snelheid
U kunt 2-12 opnamen/seconde instellen.
Lage snelheid
U kunt 1-11 opnamen/seconde instellen.
Beperk aantal continu-opnamen
U kunt de maximale opnamereeks beperken tijdens continu-opnamen
zodat de camera opname staakt nadat het vooraf bepaalde aantal continu-
opnamen is gemaakt. U kunt 2-99 opnamen/seconde instellen. Wanneer u
op de knop <L> drukt, wordt de instelling weer op [Uitschakelen]
ingesteld.
Als [Uitschakelen] is ingesteld, kan continu-opname doorgaan tot de
maximale opnamereeks (pag. 128) die wordt weergegeven in de zoeker.
Aandrijfmodi beperken
U kunt de transportmodi die kunnen worden geselecteerd met de knop
<o> beperken. Selecteer een transportmodus (u/o/p/k/
l/B/V) die u selecteerbaar wilt maken en druk op <0> om deze te
markeren met een <X>.
Indien u 12 of 11 opnamen/seconde instelt voor <
o
> of 11 opnamen/
seconde voor <
p
> en ISO 32000 of hoger (ISO 20000 of hoger wanneer
de interne temperatuur van de camera laag is) gebruikt, is de maximale
snelheid bij continu-opnamen circa 10 opnamen/seconde. Indien Auto ISO is
ingesteld en automatisch ISO 32000 of hoger (ISO 20000 of hoger wanneer
de interne temperatuur van de camera laag is) is ingesteld, is de maximale
snelheid bij continu-opnamen circa 10 opnamen/seconde.
U kunt <V> niet met de knop <o> selecteren in de
standaardinstelling. Om <V> selecteerbaar te maken voor continu-
opnamen met hoge snelheid, zet u er een <X> bij (pag. 116).
Ten minste één transportmodus dient te zijn geselecteerd met een <
X
>.
334
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
C.Fn4: Display/Operation (Weergave/bediening)
Matglas
U kunt het matglas veranderen in een matglas uit de Ec-serie dat meer bij uw werk
past.
Indien u het matglas verandert, verandert deze instelling zodat deze
overeenkomt met het type matglas om de juiste belichting te verkrijgen.
Standaard: Ec-CV
Standaardmatglas.
: Ec-A, B, D, H, I, L
Voor Lasermat-matglazen.
Zoekerinformatie weergeven bij opname
U kunt de zoekerinformatie die wordt weergegeven tijdens de belichting in-
of uit schakelen.
OFF: Uitschakelen
ON: Inschakelen
De zoekerinformatie wordt weergegeven, zelfs tijdens belichting.
Dit is handig wanneer u de belichtingsinstelling, het aantal mogelijke
opnamen, enzovoort, tijdens continu-opnamen wilt instellen.
Aangezien de matglazen Ec-A/B/I/L een prisma in het midden hebben,
kan er geen correcte belichting worden verkregen met meervlaksmeting
of spotmeting in het midden. Maak bij dergelijke matglazen gebruik van
Centrum gew. gemiddeld of spotmeting gekoppeld aan een AF-punt
(met uitzondering van het middelste AF-punt).
Omdat de matglazen Ec-A/B/I/L een prisma in het midden hebben, kan
het zijn dat automatische scherpstelling op basis van de kleur- en
gezichtsinformatie van een onderwerp in het midden van de zoeker, niet
kan worden bereikt, ook niet als [Aut. AF-pt.sel.: EOS iTR AF] is
ingesteld op [Inschakelen] (pag. 97).
Een Ec-C/CII/CIII/CIV/N/R/S-matglas kan in de camera worden geplaatst,
maar de juiste belichting wordt niet verkregen. Gebruik een in de handel
verkrijgbare belichtingsmeter om een handmatige belichting in te stellen
of om belichtingscompensatie in te stellen en opnamen te maken.
Het AF-kader dat wordt weergegeven op de matglazen Ec-CIII/CIV/N/S
wijkt af van het AF-gebied van deze camera.
Raadpleeg de bij het matglas geleverde instructies als u het matglas wilt vervangen.
335
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
LCD-verlichting bij bulb
U kunt de LCD-paneelverlichting tijdens bulb-belichtingen instellen,
bijvoorbeeld of deze aan moet blijven tijdens belichting en of de verlichting
uitgaat of aanblijft wanneer er op de knop <U> wordt gedrukt.
OFF: Uit
Wanneer bulb-belichting wordt gestart, wordt de LCD-paneelverlichting
uitgeschakeld. Door op de knop <U> te drukken tijdens een bulb-
belichting wordt het LCD-paneel gedurende 6 seconden verlicht.
ON: Aan bij bulb
De LCD-paneelverlichting blijft aan tot de bulb-verlichting wordt
beëindigd. Dat is handig als u bij weinig licht een opname met bulb-
belichting maakt en de belichtingstijd wilt controleren.
Opnamekaart, instelling beeldformaat
Als u op de knop <H> drukt om de kaart te selecteren of het beeldformaat
in te stellen, kunt u de gewenste optie selecteren met behulp van het
achterste LCD-paneel of het LCD-scherm.
LCD-paneel aan de achterzijde
U kunt op de knop <H> drukken en aan het instelwiel <6> of <5>
draaien terwijl u op het LCD-paneel op de achterzijde kijkt.
LCD-scherm
Wanneer u op de knop <H> drukt, wordt het scherm
[Opn.functie+kaart/map sel.] of [Beeldtype/f.] weergegeven.
Met de knop schakelt u tussen de twee schermen.
OFF: Uitschakelen H-knop
Het is niet mogelijk de kaart te selecteren of het beeldformaat in te
stellen door op de knop <H> te drukken. Zo wordt voorkomen dat het
beeldformaat of de opnamekaart wordt gewijzigd als u per ongeluk op
de knop <H> drukt. Selecteer de kaart of stel het beeldformaat in via
het menuscherm.
Wanneer de opnamemodus is ingesteld op Bulb, kan de zoekerinformatie
niet worden weergegeven, ook niet wanneer [Inschakelen] is ingesteld.
336
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
C.Fn5: Operation (Bediening)
Wielrichting bij Tv/Av
Normaal
Omgekeerde richting
U kunt de richting omkeren waarin u het instelwiel moet draaien om de
sluitertijd en het diafragma in te stellen.
In de opnamemodus <a> is de draairichting van de instelwielen <6>
en <5> omgekeerd. In de andere opnamemodi is alleen de
draairichting van het instelwiel <6> omgekeerd. De draairichting van
het instelwiel <5> is gelijk aan die voor de modus <a> en het instellen
van de belichtingscompensatie.
Av-instelling zonder objectief
U kunt instellen of het diafragma toch kan worden ingesteld wanneer er
geen objectief op de camera is bevestigd.
OFF: Uitschakelen
ON: Inschakelen
U kunt het diafragma zelfs op de camera instellen zonder dat er een
objectief op is bevestigd. Het is handig bij studio-opnamen wanneer het
diafragma al is bepaald, omdat u het diafragma van tevoren kunt instellen.
337
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
Multifunctievergrendeling
Wanneer de aan-uitschakelaar op <R> is ingesteld, is het niet
mogelijk om een instelling per ongeluk te wijzigen met <6>, <5>
en <9>.
Selecteer de camerafunctie(s) die u wilt vergrendelen wanneer de aan-
uitschakelaar is ingesteld op <R>, en druk vervolgens op <0> om
deze te markeren met een <X> en selecteer [OK].
6Hoofdinstelwiel
Het hoofdinstelwiel en het hoofdinstelwiel bij verticale opnamen worden
vergrendeld.
5Snelinstelwiel
Het snelinstelwiel wordt vergrendeld.
9Multi-controller
De multifunctionele knop en de multifunctionele knop bij verticale
opnamen worden vergrendeld.
Aangepaste bediening
U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan cameraknoppen of
instelwielen. Raadpleeg pagina 343 voor meer informatie.
Als u probeert een van de vergrendelde camera-bedieningen te gebruiken
wanneer de aan-uitschakelaar is ingesteld op <
R
>, wordt <
3
>
weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel aan de bovenzijde en wordt
[
LOCK
] weergegeven in de weergave van opname-instellingen (pag. 50).
Wanneer de aan-uitschakelaar is ingesteld op <R>, is het
instelwiel <5> standaard vergrendeld.
Ook als er een <X> bij het instelwiel <5> staat en het is vergrendeld,
kunt u het touch pad <h> gebruiken.
338
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
J/K-knopfunctie
U kunt de functie van de knop <J/K> wijzigen. Tijdens de weergave van
opnamen kunt u opnamen beveiligen, een spraakmemo opnemen en
opnamen classificeren.
J/K Beveiligen (vasthouden: memo opnemen)
Als u een opname wilt beveiligen, drukt u op de knop <J/K>. Om een
spraakmemo op te nemen, houdt u de knop <J/K> gedurende 2
seconden ingedrukt. Als u het opnemen wilt stoppen, laat u de knop los.
K Memo opnemen (J uitgeschakeld)
Wanneer u op de knop <
J
/
K
> drukt, start u de opname van de
spraakmemo meteen. Door de knop los te laten wordt de opname beëindigd.
Om een opname te beveiligen, gebruikt u [
x
1: Beveilig beelden
].
7/K Memo afspelen (vasthouden: memo opnemen)
Wanneer u een opname met een spraakmemo weergeeft, drukt u op de
knop <J/K> om de spraakmemo af te spelen. Om een spraakmemo
op te nemen, houdt u de knop <J/K> gedurende 2 seconden
ingedrukt. Als u het opnemen wilt stoppen, laat u de knop los. Om een
opname te beveiligen, gebruikt u [x1: Beveilig beelden].
9Classificatie (J en K uitgeschakeld)
Als u een opname wilt classificeren, drukt u op de knop <J/K>.
Telkens wanneer u op de knop drukt, wordt de classificatie als volgt
gewijzigd: OFF, l, m, n, o, p.
Indien [
Classif. (J en K uitg.)
] is geselecteerd en u op de knop <
Q
> drukt,
kunt u de classificaties die selecteerbaar zijn, instellen met de knop <
J
/
K
>.
339
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
C.Fn6: Others (Overig)
Voeg bijsnijdinformatie toe
Als u bijsnijdinformatie opgeeft, worden op de Live view-opname verticale
lijnen voor de ingestelde aspectratio weergegeven. Dit biedt u de
mogelijkheid om de compositie te bepalen zoals bij middelgrote en grote
filmformaten (6x6 cm, 4x5 inch, enzovoort).
Wanneer u een opname maakt, wordt de aspectratio aan de opname
toegevoegd, zodat u deze kunt bijsnijden met de meegeleverde software.
(De opname wordt ongesneden op de kaart opgeslagen.)
Als u de opname naar een pc overbrengt, kunt u Digital Photo Professional
(meegeleverde software, pag. 418) gebruiken om de opname eenvoudig bij
te snijden naar de ingestelde aspectratio.
OFF: Uit (aspectratio 3:2) 6:7: Aspectratio 6:7
6:6: Aspectratio 6:6 5:6: Aspectratio 10:12
3:4: Aspectratio 3:4 5:7: Aspectratio 5:7
4:5: Aspectratio 4:5
Timerduur
U kunt instellen hoelang de instelling voor een functie die is toegewezen
aan een knop actief blijft nadat u de knop hebt losgelaten. U kunt de
timerduur instellen van 0 seconden tot en met 59 seconden of van 1 minuut
tot en met 60 minuten.
6 seconden timer
Dit is de tijd dat de meting en AE-vergrendeling behouden blijven.
16 seconden timer
Dit is de tijd dat de FE-vergrendeling en multi-spotmeting behouden blijven.
Timer na ontspannen
Dit is de tijd dat de meting behouden blijft nadat de opname is gemaakt.
Gewoonlijk staat de timer ingesteld op 2 seconden na het loslaten van
de ontspanknop. Een langere timerduur maakt het gemakkelijker om bij
dezelfde belichting gebruik te maken van AE-vergrendeling.
De bijsnijdinformatie wordt opgeslagen tijdens Live view-opnamen,
opnamen met de zoeker en fotograferen tijdens filmopname.
Bijsnijdinformatie kan niet worden opgeslagen voor films.
Een 1-opname met bijsnijdinformatie kan niet worden bijgesneden
met RAW-beeldverwerking op de camera.
340
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
Ontspanvertraging
Normaliter wordt de ontspanvertraging beperkt voor een stabiele
ontspanvertraging. Door [Verkort] in te stellen, kan deze beeldstabilisatie
worden uitgeschakeld zodat de ontspanvertraging korter wordt.
Standaard
Verkort
De normale ontspanvertraging is circa 0,055 seconde wanneer het
diafragma met hoogstens vier stops is dichtgedraaid (afhankelijk van
het objectief). Wanneer de functie is ingesteld op Verkort, is de
ontspanvertraging circa 0,036 seconde. Bij het maximumdiafragma is
de ontspanvertraging circa 0,036 seconde, ongeacht het objectief.
Audiokwaliteit memo
U kunt de audiokwaliteit instellen wanneer u een spraakmemo opneemt.
48 kHz: Hoge kwaliteit (48 kHz)
U kunt de spraakmemo met dezelfde audiokwaliteit opnemen als een film.
8 kHz: Lage kwaliteit (8 kHz)
De bestandsgrootte van de spraakmemo is kleiner dan bij [Hoge
kwaliteit (48 kHz)].
Standaardwisoptie
Wanneer u tijdens opnameweergave of weergave direct na de opname op de knop
<
L
> drukt, wordt het wismenu weergegeven (pag. 286). U kunt aangeven of de
optie [
Annuleren
] of [
Wissen
] standaard moet zijn geselecteerd in dit scherm.
Als [Wissen] is ingesteld, kunt u de opname snel wissen door eenvoudig
op <0> te drukken.
[Annuleren] geselecteerd
L [Wissen] geselecteerd
De verkorte ontspanvertraging is afhankelijk van het objectief en de
diafragma-instelling.
Indien u nog een spraakmemo opneemt voor een opname die al een
spraakmemo heeft, is de audiokwaliteit dezelfde als de eerste spraakmemo,
ongeacht deze instelling.
Let erop dat u niet per ongeluk een opname wist wanneer [
Wissen
] is ingesteld.
341
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
Zelfde belichting voor nieuw diafragma
Als de <a>-modus (opnamen met handmatige belichting) is ingesteld en
de ISO-snelheid handmatig is ingesteld (niet op Auto ISO), kan het
maximale f-getal van het diafragma veranderen in een hoog getal (kleiner
diafragma) of een laag getal als u een van de volgende handelingen
uitvoert: 1. het objectief wijzigt, 2. een extender bevestigt of verwijdert, of 3.
een zoomlens gebruikt waarvan het maximale f-getal van het diafragma
verandert. Als u vervolgens opnamen met dezelfde belichtingsinstelling
maakt, wordt de opname onderbelicht of overbelicht met de hoeveelheid
die het maximale f-getal van het diafragma verandert. Door de ISO-
snelheid of sluitertijd (Tv) automatisch te wijzigen, krijgt u echter dezelfde
belichting die u zou hebben verkregen voordat u 1, 2 of 3 uitvoerde.
OFF: Uit
Automatische wijzigingen in de instellingen om de opgegeven belichting
te behouden, worden niet toegepast. De reeds bepaalde instellingen
voor ISO-snelheid, sluitertijd en diafragma worden gebruikt bij opnamen.
Als u 1, 2 of 3 uitvoert en het maximale f-getal van het diafragma
verandert, moet u de ISO-snelheid en de sluitertijd aanpassen voordat u
opnamen maakt.
ISO-snelheid: ISO-snelheid
Als u 1, 2 of 3 uitvoert, wordt de ISO-snelheid automatisch verhoogd of
verlaagd met de hoeveelheid die het maximale f-getal van het diafragma
verandert. U krijgt dezelfde belichting die zou worden verkregen voordat
u 1, 2 of 3 uitvoerde.
Tv: Sluitertijd
Als u 1, 2 of 3 uitvoert, wordt de sluitertijd automatisch verhoogd of
verlaagd met de hoeveelheid die het maximale f-getal van het diafragma
verandert. U krijgt dezelfde belichting die zou worden verkregen voordat
u 1, 2 of 3 uitvoerde.
342
3 Persoonlijke voorkeuze-instellingen
Deze functie werkt niet met macro-objectieven waarvan het werkelijke
f-getal van het diafragma verandert wanneer de vergroting verandert.
Deze functie werkt niet met films.
Als [Sluitertijd] is ingesteld en dezelfde belichting niet kan worden
behouden binnen het sluitertijdbereik dat is ingesteld met [82:
Sluitertijdbereik instellen], wordt de sluitertijd niet automatisch
gewijzigd.
Als [ISO-snelheid] is ingesteld en dezelfde belichting niet kan worden
behouden binnen het ISO-snelheidsbereik dat is ingesteld met [ISO-
snelh.bereik], wordt de ISO-snelheid niet automatisch gewijzigd.
Deze functie werkt ook met wijzigingen voor het maximale f-getal
(kleinste diafragma).
Als u [ISO-snelheid] of [Sluitertijd] instelt, 1, 2 of 3 uitvoert, en
vervolgens 1, 2 of 3 annuleert zodat de camera weer terug is in de
oorspronkelijke staat, wordt de oorspronkelijke belichtingsinstelling
hersteld zonder dat u de ISO-snelheid, de sluitertijd of het diafragma
handmatig hoeft te wijzigen.
Als [ISO-snelheid] is ingesteld op "L", "H1" of "H2", kan de sluitertijd
worden gewijzigd om dezelfde belichting te handhaven.
343
U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan cameraknoppen
of instelwielen.
1
Selecteer [
8
5: Aangepaste bediening
].
Selecteer [Aangepaste bediening]
op het tabblad [85] en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm Aangepaste bediening
wordt weergegeven.
2
Selecteer een knop of instelwiel.
Draai aan het instelwiel <
5
> om een knop
of instelwiel te selecteren en druk op <
0
>.
X De naam van de knop of het wiel van
de camera en de toewijsbare functies
worden weergegeven.
3
Wijs een functie toe.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de gewenste
functie te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Wanneer het pictogram [
z
] linksonder
wordt weergegeven, kunt u op de knop <
B
>
drukken en andere, verwante opties instellen
(pag. 348-356). Selecteer de gewenste optie in
het weergegeven scherm en druk op <
0
>.
4
Verlaat de instelling.
Wanneer u op <0> drukt om de
instelling af te sluiten, verschijnt
het scherm uit stap 2 weer.
Druk op de knop <M> om de
instelling te sluiten.
85: Aangepaste bediening
Wanneer het scherm uit stap 2 wordt weergegeven, kunt u de instellingen
voor Aangepaste bediening annuleren door op de knop <L> te drukken.
De instellingen voor [85: Aangepaste bediening] worden niet
geannuleerd, zelfs als u [87: Wis pers. voorkeuze (C.Fn)] selecteert.
344
85: Aangepaste bediening
Toewijsbare functies voor knoppen/wielen op de camera
Functie
Pagina
Meten en AF-start 348 k k*
1
k*
1
AF-stop
350
kk
Naar ingestelde AF-functie gaan
ONE SHOT z AI SERVO k k
Naar ingesteld AF-punt gaan
Directe AF-puntselectie
351
Selecteer AF-punt, + OzS
( tijdens meting)
Start meten
351
k
AE-vergrendeling k k
AE-vergrendeling (bij ingedrukte knop)
k
AE-vergrendeling (vasthouden) kk
FE-vergrendeling
352
k k
ISO-snelheid instellen
ISO-snelheid instellen (knop
vasthouden, draaien)
ISO-snelheid instellen ( tijdens
meting)
ISO-snelheid instellen Ozg
( tijdens meting)
Sluitertijdinstelling in M-modus
Diafragma-instelling in M-modus
353
Belichtingscompensatie (knop
vasthouden, draaien)
AF
Belichting
345
85: Aangepaste bediening
* De AF-stopknop ( ) is alleen aanwezig op IS-superteleobjectieven.
*
k
kk k
k*
2
k*
2
k
k k k
k*
3
k*
3
k
k k*
4
k
k k k k
kkkk
k k k
k
k
k
k
kk
k k
k
346
85: Aangepaste bediening
Functie
Pagina
Beeldformaatselectie
353
Directe instelling beeldkwaliteit
Directe instelling beeldkwaliteit
(vasthouden)
Opnamefunctie + kaart-/mapselectie
354
Superhoge snelheid 14 fps k k
Beeldstijl
Witbalansselectie
Scherptedieptecontrole
354
Beeldstabilisatie starten
Digitale horizon in zoeker
355
Menu weergave
Opnamefunctie registreren/oproepen k*
6
k*
6
Start filmopname (met k)
356
Naar aangepaste opnamemodus
Beeld herhalen
Vergroten/verkleinen (druk op SET,
draai aan
)
Geen functie (uitgeschakeld) k k
Beeld
Bewerking
347
85: Aangepaste bediening
* De AF-stopknop ( ) is alleen aanwezig op IS-superteleobjectieven.
*
k
k*
5
k*
5
k
k*
5
k*
5
k
k
k
k
k k
kk k
k k k
k
k k k
k
k
k
k k k k
348
85: Aangepaste bediening
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen,
worden de meting en de AF uitgevoerd.
*1: Als AF is toegewezen aan de knop <p> of
<A> en u op knop <B> drukt in stap 3 op
pagina 343, kunt u de AF verder instellen. Als u bij
opnamen op de knop <p> of <A> drukt,
wordt de AF uitgevoerd zoals ingesteld.
AF-startpunt
Wanneer [Ingesteld AF-punt] wordt gebruikt, kunt u op de knop
<p> of <A> drukken om over te schakelen naar het ingestelde
AF-punt.
Procedure voor instellen van AF-punten
1. Stel de AF-gebiedselectiemodus in op een van de volgende opties: Eén-punts
Spot AF (handmatige selectie), Eén-punts AF (handmatige selectie), AF-
puntuitbreiding (handmatige selectie ), AF-puntuitbreiding (handmatige
selectie, omringende punten), of 61-punts automatische selectie-AF. Zone-AF
(handmatige selectie van een zone) kan niet worden geselecteerd.
2. Selecteer handmatig een AF-punt.
3. Houd de knop <S> ingedrukt en druk op de knop <i>. Er klinkt
een pieptoon. Het AF-punt is nu vastgelegd. Als de AF-
gebiedselectiemodus niet is ingesteld op 61-punts automatische
selectie-AF, knippert het ingestelde AF-punt.
: Meten en AF-start
Wanneer een AF-punt is vastgelegd, wordt het volgende weergegeven:
• Automatische selectie: 61-punten AF: HP (HP: Home-positie)
Spot-AF, 1 pt AF, AF-gebied uitbr.:
SEL
(midden),
SEL HP
(buiten
midden)
Wanneer
SEL
of
SEL HP
is ingesteld, knippert het opgegeven AF-punt.
Als [24: AF-punt op basis van richting] is ingesteld op [Aparte AF-
ptn: gebied+pt] of [Aparte AF-ptn: alleen pt], kunt u de te gebruiken
AF-punten afzonderlijk instellen voor verticale (greep aan de boven- of
onderkant) en horizontale opnamen.
Als u het ingestelde AF-punt wilt annuleren, houdt u de knop <S>
ingedrukt en drukt u op de knop <O>. Het ingestelde AF-punt wordt ook
geannuleerd als u [54: Wis alle camera-instellingen] selecteert.
349
85: Aangepaste bediening
AI Servo AF-kenmerken (pag. 85)
Druk op de knop <p> of <A> om AF uit te voeren met
[Case1] t/m [Case6].
AF-modus (pag. 66)
Druk op de knop <p> of <A> om AF uit te voeren met de
ingestelde AF-modus.
Continu-opnamen met superhoge snelheid (pag. 116)
Druk op de knop <p> of <A> om <K> continu-opnamen
met superhoge snelheid uit te voeren wanneer <o> continu-
opnamen met hoge snelheid is ingesteld.
Als u het geselecteerde AF-punt wilt gebruiken wanneer u op de knop
<p> of <A> drukt, stelt u [AF-startpunt] in op [Handmatig
geselecteerd AF-punt]. Als u daarentegen de ingestelde AI Servo AF-
kenmerken, AF-modus en transportmodus wilt behouden, selecteert
u[-].
350
85: Aangepaste bediening
De AF stopt wanneer u de knop die aan deze functie is toegewezen
ingedrukt houdt. Dit is handig wanneer u de focus wilt vergrendelen
tijdens AI Servo AF.
Wanneer u AF-gebiedselectiemodus (pag. 69), Trackinggevoeligheid
(pag. 90), Versn./vertr. tracking (pag. 91), AF-punt aut. schak. (pag. 92),
AI Servo 1e beeldvoorkeur (pag. 94) en AI Servo 2e beeldvoorkeur
(pag. 94) hebt ingesteld en deze functie aan een knop toewijst, kunt u
deze instellingen toepassen door de knop die aan AF is toegewezen
ingedrukt te houden. Dit is handig wanneer u de AF-kenmerken wilt
wijzigen tijdens AI Servo AF.
*2: Als u bij stap 3 op pagina 343 op de knop <B>
drukt, wordt het instellingenscherm Naar
ingestelde AF-functie gaan weergegeven. Draai
aan het instelwiel <5> of <6> om de parameter
te selecteren die u wilt instellen en druk op <0>
om er een <X> bij te zetten. Als u een parameter
selecteert en op <0> drukt, kunt u de parameter
instellen. Als u op de knop <L> drukt, worden de
standaardinstellingen hersteld.
U kunt van AF-modus wisselen. Wanneer u in de modus 1-beeld AF de
knop ingedrukt houdt waaraan deze functie is toegewezen, schakelt de
camera over naar de modus AI Servo AF. In de modus AI Servo AF
schakelt de camera alleen over naar de modus 1-beeld AF wanneer u
de knop ingedrukt houdt. Dit is handig als u steeds heen en weer moet
schakelen tussen 1-beeld AF en AI Servo AF voor een onderwerp dat
steeds beweegt en dan weer tot stilstand komt.
Wanneer u tijdens een meting op de knop drukt die aan deze functie is
toegewezen, gaat de camera naar het AF-punt dat is ingesteld op pagina 348.
*3: Wanneer u bij stap 3 op pagina 343 op de knop <B> drukt, kunt u [Alleen bij
vasthouden schakelen] of [Elke keer schakelen bij druk op knop] selecteren.
: AF-stop
: Naar ingestelde AF-functie gaan
: ONE SHOT z AI SERVO
: Naar ingesteld AF-punt gaan
351
85: Aangepaste bediening
Tijdens een meting kunt u een AF-punt rechtstreeks met het instelwiel <
5
> of <
9
>
selecteren, zonder op de knop <
S
> te drukken. Met het instelwiel <
5
> kunt u een
AF-punt links of rechts selecteren of door de zones lopen met Zone-AF.
*4: Als u <9> gebruikt en bij stap 3 op pagina 343 op de knop <B> drukt, kunt u
[Naar middelste AF-punt gaan] of [Naar ingesteld AF-punt gaan] selecteren door
<9> helemaal naar beneden te duwen.
U kunt het AF-punt direct selecteren met het instelwiel <
5
> zonder dat u
eerst op de knop <
S
> hoeft te drukken. Draai tijdens de meting aan het
instelwiel <
5
> om een horizontaal AF-punt te selecteren of door de zones te
lopen met Zone-AF. De functies van de knoppen <
O
> en <
S
> worden
onderling gewisseld. Als u de knop <
S
> ingedrukt houdt en aan het instelwiel
<
6
> draait, kunt u de belichtingscompensatie of het diafragma instellen.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt alleen een lichtmeting uitgevoerd.
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, kunt u de
belichting tijdens de meting vergrendelen (AE-vergrendeling). Dit is handig
wanneer u de opname op meerdere gebieden afzonderlijk wilt scherpstellen en
meten of een aantal opnamen wilt maken met dezelfde belichtingsinstelling.
De belichting wordt vergrendeld (AE-vergrendeling) wanneer u de ontspanknop indrukt.
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, kunt u de belichting
vergrendelen (AE-vergrendeling). De AE-vergrendeling blijft actief totdat u nogmaals op de
knop drukt. Dit is handig wanneer u de opname op meerdere gebieden afzonderlijk wilt
scherpstellen en meten of een aantal opnamen wilt maken met dezelfde belichtingsinstelling.
: Directe AF-puntselectie
: AF-puntselectie, O z S ( tijdens meten)
: Start meten
: AE-vergrendeling
: AE-vergrendeling (bij ingedrukte knop)
: AE-vergrendeling (vasthouden)
Als [AE-vergr. (bij ingedrukte knop)] aan de ontspanknop is toegewezen,
functioneren knoppen die aan [AE-vergrendeling] of [AE-vergr. (vasth.)]
zijn toegewezen ook als [AE-vergr. (bij ingedrukte knop)].
352
85: Aangepaste bediening
Wanneer u bij fotografie met flits op de knop drukt die aan deze functie
is toegewezen, wordt er voorgeflitst en wordt de vereiste flitsoutput
(FE-vergrendeling) vastgelegd.
Druk op <0> om de ISO-snelheid te wijzigen. U kunt dit instellen
terwijl u op het LCD-paneel aan de bovenzijde, in de zoeker of op
het LCD-scherm kijkt.
U kunt de ISO-snelheid instellen door <0> ingedrukt te houden en
aan het instelwiel <6> te draaien. Als Auto ISO is ingesteld, dient de
ISO-snelheid handmatig te worden ingesteld. De instelling kan niet
worden teruggezet op Auto ISO. Als u deze functie in de modus <a>
gebruikt, kunt u de belichting aanpassen via de ISO-snelheid en daarbij
de ingestelde sluitertijd en het diafragma behouden.
Tijdens meting kunt u de ISO-snelheid instellen door aan het instelwiel
<5> te draaien.
Als Auto ISO is ingesteld, dient de ISO-snelheid handmatig te worden
ingesteld. De instelling kan niet worden teruggezet op Auto ISO. Als u deze
functie in de modus <
a
> gebruikt, kunt u de belichting aanpassen via de
ISO-snelheid en daarbij de ingestelde sluitertijd en het diafragma behouden.
Tijdens meting kunt u de ISO-snelheid instellen door aan het instelwiel
<
5
> te draaien. De functies van de knoppen <
O
> en <
i
> worden
onderling gewisseld. Als u de knop <
i
> drukt en aan het instelwiel
<
6
> draait, kunt u de belichtingscompensatie of het diafragma instellen.
In de modus <a> (handmatige belichting) kunt u de sluitertijd instellen
met het instelwiel <6> of <5>.
: FE-vergrendeling
: ISO-snelheid instellen
: ISO-snelheid instellen (knop vasthouden, draaien)
: ISO-snelheid instellen ( tijdens meting)
: ISO-snelheid instellen, O z g ( tijdens meten)
: Sluitertijdinstelling in M-modus
353
85: Aangepaste bediening
In de modus <a> (handmatige belichting) kunt u het diafragma
instellen met het instelwiel <6> of <5>.
U kunt belichtingscompensatie instellen door <0> ingedrukt te houden
en te draaien aan het instelwiel <6>. Dit is handig als u
belichtingscompensatie wilt instellen terwijl <a> handmatige belichting
en Auto ISO beide zijn ingesteld.
Terwijl u op het LCD-paneel aan de achterzijde kijkt, drukt u op <
0
> om
naar de andere kaart over te schakelen of het beeldformaat te wijzigen.
Draai aan het instelwiel <
6
> om naar de andere kaart over te schakelen.
Draai aan het instelwiel <
5
> om het beeldformaat te wijzigen.
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen,
schakelt u meteen over op het ingestelde beeldformaat. Wanneer de
camera van beeldformaat wisselt, knipperen het beeldformaat op het
LCD-paneel aan de achterzijde en p of 1 in de zoeker. Na de
opname wordt de instelling Directe instelling beeldkwaliteit automatisch
geannuleerd en wordt de camera weer ingesteld op de voorgaande
opnamekwaliteit.
*5: Als u bij stap 3 op pagina 343 op de knop <B> drukt, kunt u aangeven welke
opnamekwaliteit door deze functie moet worden geactiveerd.
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, schakelt
u meteen over op het ingestelde beeldformaat. Wanneer de camera van
beeldformaat wisselt, knipperen het beeldformaat op het LCD-paneel aan
de achterzijde en
p
of
1
in de zoeker. Ook na de opnamen wordt de
instelling Directe instelling beeldkwaliteit niet automatisch geannuleerd.
Als u wilt teruggaan naar het vorige beeldformaat, drukt u nogmaals op de
knop die aan deze functie is toegewezen.
*5: Als u bij stap 3 op pagina 343 op de knop <B> drukt, kunt u aangeven welke
opnamekwaliteit door deze functie moet worden geactiveerd.
: Diafragma-instelling in M-modus
: Belichtingscompensatie (knop vasthouden, draaien)
: Beeldformaatselectie
: Directe instelling beeldkwaliteit
: Directe instelling beeldkwaliteit (vasthouden)
354
85: Aangepaste bediening
Druk op <0> om het scherm [Opnamefunctie + kaart-/mapselectie]
(pag. 120) weer te geven op het LCD-scherm.
In de transportmodus <o> kunt u als u de knop <p> of <A>
ingedrukt houdt en de ontspanknop volledig indrukt, overschakelen op
superhoge snelheid voor continu-opnamen (max. circa 14 frames
per seconde).
Druk op <0> om het scherm voor het selecteren van een beeldstijl
(pag. 135) op het LCD-scherm weer te geven.
Druk op <0> om de witbalans te wijzigen. U kunt dit instellen terwijl
u op het LCD-paneel aan de bovenzijde of op het LCD-scherm kijkt.
Wanneer u op de knop voor scherptedieptecontrole of de knop
Multifunctie 2 drukt, wordt het diafragma verkleind en kunt u de
scherptediepte controleren (pag. 176).
Als de IS-schakelaar op het objectief is ingesteld op <1>, wordt
de Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief geactiveerd
wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen.
: Opnamefunctie + kaart-/mapselectie
: Superhoge snelheid 14 fps
: Beeldstijl
: Witbalansselectie
: Scherptedieptecontrole
: Beeldstabilisatie starten
355
85: Aangepaste bediening
Wanneer u op de knop drukt die aan deze functie is toegewezen, worden met behulp
van de AF-punten een raster en een digitale horizon weergegeven in de zoeker.
Wanneer u op <
0
> drukt, wordt het menu op het LCD-scherm weergegeven.
U kunt de voornaamste opnamefuncties handmatig instellen, zoals de
opnamemodus, ISO-snelheid, meetmethode en de AF-gebiedselectiemodus
en ze op de camera vastleggen. U kunt de vastgelegde opnamefunctie-
instellingen oproepen en gebruiken voor opname, met de actieve instellingen.
Hiervoor dient u de knop <
p
> of <
A
> ingedrukt te houden.
*6: In stap 3 op pagina 343 kunt u op de knop <B>
drukken en de opnamefuncties instellen die u wilt
vastleggen. Draai aan het instelwiel <5> of
<6> om de functie te selecteren die u wilt
instellen en druk op <0> om er een <X> bij te
zetten. Als u een functienaam selecteert en op
<0> drukt, kunt u de functie instellen. Nadat u
alle opnamefuncties hebt vastgelegd, drukt u op de
knop
<MENU> om ze vast te leggen. Wanneer u de
actuele instellingen op de camera vastlegt, selecteert
u [
Huidige instellingen registreren
] onder aan het
scherm, draait u aan het instelwiel <
5
> om de
instellingen te bevestigen en selecteert u [
Toepassen
].
: Digitale horizon in zoeker
: Menu weergave
: Opnamefunctie registreren/oproepen
Meer
dan 4°
Meer dan 6°
356
85: Aangepaste bediening
Wanneer [LV z/k-inst.] is ingesteld op [Movies] kunt u de
filmopname direct starten door op de knop te drukken die is
toegewezen aan deze functie. Om de filmopname te stoppen,
drukt u nogmaals op de knop.
Wanneer de opnamemodus niet <w1>, <w2> of <w3> is, kunt u op
de knop <B> drukken om over te schakelen naar de vastgelegde
aangepaste opnamemodus (pag. 361). Indien er meerdere aangepaste
opnamemodi zijn vastgelegd, wordt de opnamemodus elke keer dat u
op de knop <B> drukt, overgeschakeld van w1 w2 w3
huidige opnamemodus. Maar wanneer u tijdens filmopname op de knop
<B> drukt, wordt er niet overgeschakeld op de aangepaste
opnamemodi. (Filmopname start.)
Wanneer u op <0> drukt, worden de opnamen weergegeven.
Druk op <0> om de opnamen die zich op de kaart bevinden uit te
vergroten. Zie pag. 259 voor meer aanwijzingen. Wanneer u scherpstelt
in de Live-modus, de Quick-modus of handmatig scherpstelt (pag. 218
en 222), kunt u Live view-opnamen vergroten tijdens het maken van de
opnamen en tijdens filmopnamen.
Gebruik deze instelling wanneer u geen functie aan de knop wilt
toewijzen.
: Start filmopname (met k)
: Naar aangepaste opnamemodus
: Beeld herhalen
: Vergroten/verkleinen (SET indrukken, draaien)
: Geen functie (uitgeschakeld)
357
Op het tabblad My Menu kunt u tot zes menuopties en persoonlijke
voorkeuzen vastleggen waarvan u de instellingen regelmatig wijzigt.
1
Selecteer [My Menu instellingen].
Selecteer [
My Menu instellingen
] op het
tabblad [
9
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Selecteer [Register in My Menu].
Selecteer [Register in My Menu] en
druk op <0>.
3
Leg de gewenste items vast.
Selecteer het item dat u wilt
vastleggen en druk op <0>.
Selecteer [OK] in het bevestigings-
venster en druk op <0> om het item
vast te leggen.
U kunt tot zes items vastleggen.
Druk op de knop <M> om terug te
keren naar het scherm van stap 2.
Sorteer
U kunt de volgorde van de in My Menu vastgelegde items wijzigen.
Selecteer [Sorteer] en het item waarvan u de volgorde wilt wijzigen.
Druk vervolgens op <0>. Draai, als [z] wordt weergegeven, aan
<5> om de volgorde te wijzigen en druk vervolgens op <0>.
Verwijder item/items en Verwijder alle items
U kunt alle vastgelegde items verwijderen. Met [Verwijder item/
items] verwijdert u één item tegelijk, met [Verwijder alle items]
verwijdert u alle items in één keer.
Weergave van My Menu
Als [Inschak.] is ingesteld, wordt het tabblad [9] eerst
weergegeven wanneer u het menuscherm opent.
3 My Menu vastleggen
My Menu-instellingen
358
De opnamemodi, menu's, persoonlijke voorkeuzen en andere camera-
instellingen kunnen als een bestand met camera-instellingen op de
geheugenkaart worden opgeslagen. Als dat bestand in de camera
wordt geladen, worden de opgeslagen camera-instellingen toegepast.
Dat is handig als u de camera-instellingen van een andere EOS-1D X-camera wilt
laden en de camera op dezelfde manier wilt instellen. U kunt ook verschillende sets
met camera-instellingen voor verschillende opnamesituaties opslaan en laden.
1
Selecteer [Cam-inst. opsl./lad.
op kaart].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Cam-inst. opsl./lad. op kaart]
en druk vervolgens op <0>.
2
Selecteer [Opslaan op kaart].
Draai aan het instelwiel <5> om
[
Opslaan op kaart] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3
Selecteer [Start].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Start] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X
De camera-instellingen worden
opgeslagen op de geheugenkaart en
het scherm van stap 2 verschijnt weer.
Als u [
Wijzig bestandsnaam
]
selecteert, kunt u de bestandsnaam
wijzigen (acht tekens) en het bestand
opslaan.
Raadpleeg voor meer details
'De bestandsnaam wijzigen' op pagina 162.
Het aantal tekens dat u mag gebruiken zal
verschillen, maar de procedure voor het
invoeren van de bestandsnaam is hetzelfde.
3
Camera-instellingen opslaan en laden
Camera-instellingen opslaan
Doelkaart
359
3 Camera-instellingen opslaan en laden
Opnamefuncties
Opnamemodus, Sluitertijd, Diafragma, ISO-snelheid, AF-modus,
AF-gebiedselectiemodus, AF-punt, Meetmethode, Transportmodus,
Waarde belichtingscompensatie, Waarde
flitsbelichtingscompensatie
Menufuncties
[z1] Witbalans, Stel handm. WB in, WB Shift/Bkt, Kleurruimte,
Beeldstijl, Lensafwijkingscorrectie (Helderheid randen,
Chromatische correctie), Meerdere opnames (instellingen)
[z3] Kijktijd, Pieptoon, Ontspan sluiter zonder kaart, Spiegel
opklappen, Externe Speedlite besturing (Flitsen, E-TTL II
meting, Flitssynchronisatiesnelheid AV-modus)
[z5 (Movie)]
Stille bediening, Movie-opnameknop
[x2] Diavoorstelling (instellingen), Spring met 6
[x3] Overbelichtingswaarschuwing, AF-punt weergave,
Weergaveraster, Histogram, Vergroting (ca.)
[51] Opn.functie+kaart/map sel. (Opn.functie), Bestandnr.,
Bestandsnaam, Auto. roteren
[52] Uitschakelen, LCD-helderheid, Raster in zoeker,
z Weergaveopties INFO.-knop
[
53
]
Sensorreiniging (Automatische reiniging), Instellingen GPS-
systeem (GPS-systeem, Tijd automatisch instellen, Digitaal
kompas)
[
54
] Aangepaste opnamemodus (C1-C3)
[9] My Menu instellingen
Alle menu-instellingen in de volgende menutabbladen worden
opgeslagen: [z2], [z4 (Live view-opnamen)], [z4 (Movie)],
[21], [22], [23], [24], [25], [81], [82], [83], [84],
[85], [86]
Opgeslagen instellingen
360
3 Camera-instellingen opslaan en laden
Selecteer [Laden van kaart] bij stap 2. Er worden maximaal tien
bestanden weergegeven met camera-instellingen die zijn opgeslagen
op de geheugenkaart. Selecteer het gewenste bestand. Dit bestand
wordt geladen en de instellingen worden op de camera toegepast.
Camera-instellingen laden
Compatibiliteit van bestand met camera-instellingen
Een bestand dat is opgeslagen met een camera met firmwareversie
2.x.x, kan niet worden gelezen door een camera met firmwareversie
1.x.x. Een bestand dat is opgeslagen met een camera met
firmwareversie 1.x.x, kan worden gelezen door een camera met
firmwareversie 2.x.x.
U kunt maximaal tien bestanden met camera-instellingen op een
geheugenkaart opslaan. Als er al tien bestanden met camera-
instellingen op de geheugenkaart staan, kunt u een bestaand bestand
overschrijven, de kaart vervangen of opslaan op een andere kaart.
Bestanden met camera-instellingen die met een andere camera
zijn opgeslagen dan de EOS-1D X, kunnen niet worden geladen op
deze camera.
361
U kunt uw favoriete opnamemodus, menu-instellingen, persoonlijke
voorkeuze-instellingen en andere actieve camera-instellingen toewijzen
aan de aangepaste opnamemodi <
w1
>/<
w2
>/<
w3
>. Om <
w2
> of <
w3
>
te gebruiken, stelt u ze in in [
82: Opnamemodi beperken
] (pag. 330).
1
Selecteer [Aangep.
opnamemodus (C1-C3)].
Selecteer [Aangep. opnamemodus
(C1-C3)] op het tabblad [54] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer [
Registreer instellingen
].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Registreer instellingen] te
selecteren en druk op <0>.
3
Registreer de aangepaste opnamemodus.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de
aangepaste opnamemodus te selecteren
die u wilt opslaan en druk op <
0
>.
Selecteer [OK] in het dialoogvenster
en druk op <0>.
X
De huidige camera-instellingen (pag. 362) worden
vastgelegd onder de aangepaste opnamemodus C*.
Als u opnamen maakt in de modus <
w1
>/<
w2
>/<
w3
> en een camera-
instelling wijzigt, kan de aangepaste opnamemodus automatisch worden
bijgewerkt met de gewijzigde instelling. U kunt Automatisch bijwerken gebruiken
door bij stap 2 [
Inst. aut. bijw.
] in te stellen op [
Inschakelen
]. De instellingen
die automatisch kunnen worden bijgewerkt, staan op pagina 362 en 363.
Als u in stap 2 [Wis instellingen] selecteert, worden de standaard-
instellingen van de aangepaste opnamemodus hersteld (de instelling
die van kracht was voordat u de camera-instellingen vastlegde).
De procedure is hetzelfde als stap 3.
w: Aangepaste opnamemodi instellen
Automatisch bijwerken
Opgeslagen aangepaste opnamemodi annuleren
362
w: Aangepaste opnamemodi instellen
Opnamefuncties
Opnamemodus, sluitertijd, diafragma, ISO-snelheid, AF-modus,
AF-gebiedselectiemodus, AF-punt, Meetmethode, Transportmodus,
Waarde belichtingscompensatie, Waarde flitsbelichtingscompensatie
Menufuncties
[z1] Witbalans, Stel handm. WB in, WB Shift/Bkt, Kleurruimte,
Beeldstijl, Lensafwijkingscorrectie (Helderheid randen,
Chromatische correctie), Meerdere opnames (instellingen)
[z3] Kijktijd, Pieptoon, Ontspan sluiter zonder kaart, Spiegel
opklappen, Externe Speedlite besturing (Flitsen, E-TTL II
meting, Flitssynchronisatiesnelheid AV-modus)
[z5 (Film)]
Movie opn. teller, Movie afs. teller, Stille bediening, knop voor
filmopnamen
[x2] Diavoorstelling (instellingen), Spring met 6
[x3] Overbel. waarsch., AF-puntweerg., Weergaveraster,
Histogram, Movie afs. teller, Vergroting (ca.)
[51] Bestandnr., Auto. roteren
[52] Uitschakelen, LCD-helderheid, Raster in zoeker, z
Weergaveopties INFO.-knop
[53] Sensorreiniging (Auto. reiniging)
[82] Opnamemodi beperken, Meting bij handmatige belichting,
Sluitertijdbereik instellen, Diafragmabereik instellen
[84] Zoekerinfo weergeven bij opname, LCD-verlichting bij bulb,
Opnamekaart, instelling beeldformaat
Alle menu-instellingen in de volgende menutabbladen worden opgeslagen:
[z2], [z4 (Live view-opname.)], [z4 (Film)], [21], [22],
[23], [24],[25], [81], [83], [85] (behalve knop <B>),
[86]
Vastgelegde instellingen
363
w: Aangepaste opnamemodi instellen
My Menu-instellingen worden niet vastgelegd.
Wanneer de opnamemodus is ingesteld op <w1>, <w2>, of <w3>, kunt
u [54: Wis alle camera-instellingen] en [87: Wis pers. voorkeuze
(C.Fn)] niet selecteren.
U kunt de opnamefunctie-instellingen en de menu-instellingen wijzigen,
ook wanneer de opnamemodus <w1>, <w2> of <w3> is ingeschakeld.
<w*> met de opnamemodus in het LCD-paneel, geeft dat aan dat er een
vastgelegde aangepaste opnamemodus wordt gebruikt.
364
365
13
Referentie
Dit hoofdstuk biedt referentie voor camerafuncties,
systeemaccessoires, enzovoort.
De kabelbescherming gebruiken
2
Interfacekabel
HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar)
1
4
Kabelbescherming
3
366
o
: Automatisch ingesteld
k
: Door gebruiker in te stellen : Niet in te stellen/uitgeschakeld
*1: Bij gebruik tijdens filmopname wordt de modus d geactiveerd.
*2: Werkt alleen vóór de start van filmopnamen.
*3: In de modus <a> met ingestelde Auto ISO kunt u een vaste ISO-snelheid instellen.
*4: In de modus <a> met ingestelde Auto ISO is belichtingscompensatie mogelijk.
Beschikbare functies per opnamemodus
Functie
Opnamen maken met
de zoeker
z LV-
opnamen
k Film-
opnamen
d s f a BULB
Alle instellingen voor opnamekwaliteit
zijn selecteerbaar
kkkk k k
(foto)
ISO-
snelheid
Automatisch ingesteld/
Auto ISO
kkkk k k k
Handmatig
kkkk k k
In a
Beeldstijl
kkkk k k k
Witbalans
Automatisch
kkkk k k k
Vooraf ingesteld
kkkk k k k
Custom
kkkk k k k
Instelling van
kleurtemperatuur
kkkk k k k
Witbalanscorrectie
kkkk k k k
Reeksopnamen met
automatische witbalans
kkkk k k
(foto)
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
kkkk k k k
Lens-
afwijkings-
correctie
Correctie helderheid randen
kkkk k k k
Chromatische correctie
kkkk k k k
Ruisreductie lange sluitertijd
kkkk k k
Hoge ISO-ruisreductie
kkkk k k k
Lichte tonen prioriteit
kkkk k k k
Meerdere opnames
kkkk k k
Kleur-
ruimte
sRGB
kkkk k k
Film o
(foto)
Adobe RGB
kkkk k k
(foto)
AF
AF-modus
1-beeld AF
kkkk k
d / c / f*
1
*
2
AI Servo AF
kkkk k
AF-gebiedselectiemodus
kkkk k
Met f
367
Beschikbare functies per opnamemodus
Functie
Opnamen maken met
de zoeker
z LV-
opnamen
k Film-
opnamen
d s f a BULB
AF
AF-puntselectie
Automatisch
kkkk k
Met f
Handmatig
kkkk k
AF-hulplicht
kkkk k
k
Handmatige scherpstelling
(MF)
kkkk k
kk
AF-configuratietool
kkkk k
AF-fijnafstelling
kkkk k
Met f
Meet-
methode
Meervlaksmeting
kkkk k
o
Met c
Deelmeting
kkkk k
Spotmeting
kkkk k
Centrum gew. gemiddeld
kkkk k
o
Belichting
Programmakeuze
k
k
AE-vergrendeling *
3
kkk
k
Behalve in
a
Belichtingscompensatie
kkkk
*
4
k
k
*
4
AEB
kkkk
k
Scherptedieptecontrole
kkkk k
k
Transport
Enkelbeeld
kkkk k
k
(foto)
Continu-opnamen met hoge
snelheid
kkkk k
k
Continu-opnamen met lage
snelheid
kkkk k
k
k (10 sec.)
kkkk k k k*
2
l (2 sec.)
kkkk k k k*
2
Enkelbeeld: stille opname
kkkk k k
(foto)
Continu-opnamen met
superhoge snelheid
kkkk k k
(foto)
Externe
Speedlite
FE-vergrendeling
kkkk k
Flitsbelichtingscompensatie
kkkk k k
Functie-instellingen
kkkk k k
Snel instellen
kkkk k k k
368
Systeemoverzicht
Wired LAN
Instruction
Manuals Disk
Oogschelp Eg
Niet-beslaand
oculair Eg
D
ioptrische
aanpassingslenzen Eg
Hoekzoeker C
Standaard-
accessoires
Brede
draagriem L7
Matglas uit
Ec-serie
CR2025-
lithiumbatterij
Batterij LP-E4N
Batterijoplader
LC-E4N
AC-adapterset
ACK-E4
Oplaadkabel voor
in de auto CB-570
EOS
Solution Disk
EOS Software
Instruction Manuals
Disk
Kabel-
bescherming
Handriem E2
* Batterij LP-E4 en batterijoplader LC-E4 zijn ook compatibel.
270EX IIST-E2 ST-E3-RT 90EX 430EX II320EX 600EX-RT/
600EX
Macro Ring Lite
MR-14EX
Macro Twin Lite
MT-24EX
369
Systeemoverzicht
GPS-ontvanger
GP-E2
Afstands-
bediening met
timer TC-80N3
Draadloze
afstands-
bediening LC-5
Afstands-
bediening
RS-80N3
EF-objectieven
CF-kaart Kaartlezer
GPS-ontvanger
GP-E1
LAN-kabel
(in handel verkrijgbaar)
Ethernetpoort
USB-poort
Adapter draadloos LAN
Met PictBridge compatibele printer
Tv/video
Toegangspunt
draadloos LAN
Externe microfoon
HDMI-kabel
HTC-100 (2,9 m)
Interfacekabel
IFC-200U (1,9 m)
Interfacekabel
IFC-500U (4,7 m)
Windows 8
Windows 7
Windows Vista
Windows XP
Mac OS X
Computer
Wireless File
Transmitter
WFT-E6
Stereo-AV-kabel
AVC-DC400ST
(1,3 m)
* De lengte van alle kabels is circa **m.
370
Als u op de knop <
B
> drukt wanneer de
camera gereed is om opnamen te maken, kunt
u [
Geeft camera-inst. weer
], [
Digitale
horizon
] (pag. 61) en [
Geeft opname-
inst. weer
] (pag. 371) weergeven.
Op het tabblad [
52
] kunt u met
[
Weergaveopties z-knop
] aangeven
welke opties moeten worden weergegeven
wanneer u op de knop <
B
> drukt.
Selecteer de gewenste optie en druk op
<
0
> om er een <
X
> bij te zetten.
Nadat u de selectie hebt gemaakt,
selecteert u [OK] en drukt u
vervolgens op <0>.
* Dit pictogram wordt weergegeven wanneer de overdracht van een opname mislukt.
B-knopfuncties
Camera-instellingen
U kunt de <X> niet voor alle drie weergaveopties verwijderen.
Het voorbeeldscherm [Geeft camera-inst. weer] wordt voor alle talen in
het Engels weergegeven.
Ook als u [Digitale horizon] deselecteert zodat deze optie niet wordt
weergegeven, wordt deze voor Live view-opnamen en filmopnamen toch
weergegeven wanneer u op de knop <B> drukt.
Fijnafstelling autom. bel. (pag. 332)
AF-fijnafstelling
(pag. 107)
(pag. 168)
(pag. 154)
(pag. 153)
Datum/tijd
(pag. 40)
(pag. 36 en 126)
Overdracht van bepaalde
opnamen is mislukt*
Kleurtemp. (pag. 149)
(pag. 150 en 151)
Zomertijd
(pag. 41)
(pag. 162)
Fijnafstelling
flitsbelicht. (pag. 332)
(pag. 36 en 126)
371
B-knopfuncties
Als u op de knop <
Q
> drukt, wordt Snel instellen ingeschakeld voor de
opname-instellingen (pag. 51).
Als u op de knop <
W
>, <
o
>, <
Q
>, <
S
>, <
i
>, <
O
>
of <
B
> drukt, wordt het scherm met instellingen weergegeven op het LCD-
scherm en kunt u aan het instelwiel <
6
> of <
5
> draaien om de
desbetreffende functie in te stellen. U kunt het AF-punt ook selecteren met <
9
>.
Opname-instellingen
Batterijniveau
Diafragma
Flitsbelichtingscompensatie
Beeldstijl
ISO-snelheid
Aangepaste bediening
Focusbevestigingslampje
AF-modus
Witbalans
Sluitertijd
AE-vergrendeling
Pictogram Snel instellen
Lichte tonen prioriteit
Spiegel opklappen
Witbalanscorrectie
Transportmodus
Meetmethode
Indicator belichtingsniveau
Resterende opnamen
(bij meerdere opnamen)
Opnamemodus
Meerdere opnames
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Indicator belichtingsniveau
Maximumaantal opnamen
Indicator AF-status
Als u de camera uitschakelt terwijl het scherm 'Weergave van opname-instellingen' wordt weergegeven, wordt
dit scherm opnieuw weergegeven wanneer u de camera weer inschakelt. Als u deze bewerking wilt annuleren,
drukt u op de knop <
B
> om het scherm uit te schakelen en schakelt u vervolgens de camera uit.
372
U kunt de status van de batterij controleren op het LCD-scherm.
Selecteer [Accu-info].
Selecteer [Accu-info] op het tabblad
[53] en druk vervolgens op <0>.
3 De batterijgegevens controleren
Model van de batterij of stroomvoorziening
die u gebruikt.
Het batterijniveau (pag. 39) wordt
weergegeven, samen met de resterende
capaciteit van de batterij in stappen van 1%.
Opnamen gemaakt met de huidige batterij.
Deze waarde wordt gereset wanneer de
batterij opnieuw is opgeladen (pag. 30).
Het oplaadprestatieniveau van de batterij
wordt aangegeven met een van drie niveaus.
(Groen):
de oplaadprestaties van de batterij zijn in orde.
(Groen):
de oplaadprestaties van de batterij zijn
een beetje afgenomen.
(Rood):
het wordt aanbevolen een nieuwe batterij
te kopen.
Gebruik uitsluitend originele Canon-batterijen van het type LP-E4N of LP-E4.
Als u een andere batterij gebruikt dan de LP-E4N of LP-E4, zijn de prestaties
van de camera niet optimaal of kunnen er storingen optreden.
De sluitertelling is het aantal foto's dat werd genomen. (Films worden niet meegeteld.)
Raadleeg pagina 32 als het bericht [Calibratie aanbevolen wanneer
accu weer geladen wordt] wordt weergeven.
Als communicatie met de batterij om welke reden ook niet mogelijk is, verschijnt de vraag
[
Deze accu gebruiken?
]. Selecteer [
OK
] en u kunt doorgaan met het maken van
opnamen. Maar het kan zijn dat het scherm met batterijgegevens niet wordt weergegeven.
373
Met de AC-adapterset ACK-E4 (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u
de camera aansluiten op een gewoon stopcontact en hoeft u het
resterende batterijniveau niet in de gaten te houden.
1
Sluit de stekker van de DC-
koppeling aan.
Steek de stekker van de DC-
koppeling in de DC-aansluiting
van de AC-adapter.
2
Sluit het netsnoer aan.
Sluit het netsnoer aan zoals in de
afbeelding wordt weergegeven.
Verwijder na gebruik van de camera
het netsnoer uit het stopcontact.
3
Plaats de DC-koppeling.
Zorg ervoor dat de DC-koppeling
stevig vastzit en draai de
ontgrendelknop in de richting van
de pijl.
Een gewoon stopcontact gebruiken
Omdat de DC-koppeling niet waterdicht is, dient u ervoor te zorgen dat
deze niet nat wordt.
Plaats of verwijder het netsnoer of de DC-koppeling nooit wanneer de
aan-uitschakelaar van de camera op <1/R> staat.
374
De batterij voor datum/tijd (reservebatterij) houdt de datum en tijd van
de camera bij. Deze batterij heeft een levensduur van ongeveer 5 jaar.
Als de datum en tijd worden gereset wanneer de camera wordt
ingeschakeld, volgt u de procedure hieronder om de reservebatterij
te vervangen door een nieuwe CR2025-lithiumbatterij.
De datum/tijd-instelling gaat verloren, waardoor u de correcte
datum en tijd opnieuw moet instellen (pag. 40).
1
Zet de aan-uitschakelaar op <
2
>.
2
Verwijder de batterij.
De reservebatterij bevindt zich aan de
bovenzijde van het batterijcompartiment.
3
Verwijder het klepje van de
reservebatterij.
Draai met een kleine
schroevendraaier de schroef los
om het klepje te verwijderen.
Zorg ervoor dat u de schroef en
het klepje niet kwijtraakt.
4
Verwijder de batterij.
Plaats een stukje plakband op de
batterij en haal de batterij eruit.
5
Plaats een nieuwe reservebatterij.
De pluspool van de batterij moet
omhoog wijzen.
6
Bevestig het klepje.
De batterij voor datum/tijd vervangen
(+)
Zorg ervoor dat de batterij voor datum/tijd een lithiumbatterij van het type CR2025 is.
375
z: Opname 1 rood) Pagina
* De optie [Meerdere opnames] is niet beschikbaar (grijs) voor filmopnamen.
Menu-instellingen
Voor opnamen met de zoeker en Live view-opnamen
Witbalans
Q
/
W
/
E
/
R
/
Y
/
U
/
D
/
O
(1 - 5) /
P
(Circa 2500 - 10000) / PC-1 - 5
143
Stel handmatige
witbalans in
Handmatige registratie van witbalansgegevens 144
Witbalans Shift/
Bracketing
Witbalanscorrectie: B/A/M/G-correctie, elk
negen niveaus
Witbalansbracketing: B/A- en M/G-correctie,
stappen van één niveau, circa drie niveaus
150
Kleurruimte sRGB / Adobe RGB 168
Beeldstijl
DAutomatisch / PStandaard /
QPortret / RLandschap / SNeutraal /
UNatuurlijk / VMonochroom /
WGebruiker 1-3
135
Lensafwijkings-
correctie
Helderheid randen: Inschakelen/Uitschakelen
Chromatische correctie: Inschakelen/
Uitschakelen
157
Meerdere opnames
Meerdere opnamen / Meerdere opnamen /
Aantal opnames / Bronbeelden opsl. /
Doorg. meerd. opn.
186
376
Menu-instellingen
z: Opname 2 (rood) Pagina
z: Opname 3 (rood)
JPEG-kwaliteit Compressieverhouding voor 3, H, 5, 6 129
Afbeeldingstype/
beeldformaat
1 / 41 / 61
123
3 / H / 5 / 6
ISO-snelheidsinst.
ISO-snelheid / ISO-snelheidsbereik / Auto ISO-
bereik / Minimale sluitertijd
130
Auto Lighting
Optimizer
(Auto optimalisatie
helderheid)
Deactiveren / Zwak / Standaard / Hoog
152
Uitschakelen bij handmatige belichting
Ruisreductie lange
sluitertijd
Uitschakelen / Automatisch / Inschakelen 154
Hoge ISO-ruisreductie Standaard / Zwak / Sterk / Uitschakelen 153
Lichte tonen prioriteit Uitschakelen / Inschakelen 156
Kijktijd Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 57
Pieptoon Inschakelen / Uitschakelen
Ontspan sluiter zonder
kaart
Inschakelen / Uitschakelen 36
Spiegel opklappen
Uitschakelen / Inschakelen / Inschakelen:
Spieg. oml. m. s
193
Stofwisdata
Gegevens verkrijgen voor gebruik door meegeleverde
software om stofvlekken te verwijderen
301
Externe Speedlite
besturing
Flitsen / E-TTL II meting / Flitssync.snelheid
AV-modus / Flits functie instellingen / Wis
flitserinstellingen / Flitser C.Fn instellingen /
Wis alle SpeedliteC.Fn's
199
Wat wordt weergegeven in [z2: Beeldformaat], is afhankelijk van de
instelling voor [Opn.functie] (pag. 120) onder [51: Opn.functie+kaart/
map sel.]. Als [Apart opslaan] is ingesteld, stelt u het beeldformaat voor
elke kaart in.
377
Menu-instellingen
z: Opname 4* (rood) Pagina
2: AF1 (paars)
2: AF2 (paars)
LV z/k-inst. Uitschakelen / Foto's / Movies 206
AF-modus Live-modus / u Live-modus / Quick-modus 215
Rasterweergave Uit / 3x3 l / 6x4 m / 3x3+diag n 212
Bel.simulatie Inschakelen / Tijdens e / Uitschakelen 213
Stille LV-opname Modus 1 / Modus 2 / Uitschakelen 214
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
214
Case 1 Veelzijdige universele instelling 86
Case 2
Onderwerpen blijven volgen en obstakels
negeren
86
Case 3
Direct scherpstellen op onderw. plots. in
AF-punt.
87
Case 4
Voor onderwerpen die snel versnellen of
vertragen
87
Case 5
Voor onregelmatige beweging in willek.
richting. (uitgeschakeld bij Eén-punts AF)
88
Case 6
Voor onregelmatige bewegingen en snelheids-
verand. (uitgeschakeld bij Eén-punts AF)
89
AI servo 1e
beeldvoorkeur
Ontspanvoorkeur / Gelijke voorkeur /
Scherpstelvoorkeur
94
AI servo 2e
beeldvoorkeur
Opnamesnelheidvoorkeur: -2/-1 / Gelijke
voorkeur: 0 / Scherpstelvoorkeur: +1/+2
94
378
Menu-instellingen
2: AF3 (paars) Pagina
2: AF4 (paars)
USM-obj.
elektronische MF
Inschakelen na One-Shot AF / Uitschakelen na
One-Shot AF / Uitschakelen in AF-modus
95
AF-hulplicht
Inschakelen / Uitschakelen / Alleen IR AF-
hulplicht
96
Ontspanvoor. One-Shot
AF
Ontspanvoorkeur / Scherpstelvoorkeur 96
Auto AF-puntselectie:
EOS iTR AF
Aan / Uit 97
Obj.sturing bij
AF onmogelijk
Continu scherpstellen / Stop scherpstellen 98
Selecteerbaar AF-punt
61 punten / Alleen kruisv. AF-punten / 15
punten / 9 punten
99
Sel. AF-gebiedselectie-
modus
Handmatige selectie: Spot-AF / Handmatige
selectie:
1 punt AF / AF-gebied uitbr.: / AF-gebied
uitbr.: omringen / Handmatige selectie: Zone-
AF / Aut. selectie: 61 punten AF
100
Selectiemethode
AF-gebied
Knop S M-Fn / Hoofdinstelwiel S 101
AF-punt op basis van
richting
Gelijk voor verticaal/horizontaal / Aparte AF-
punten: gebied+punt / Aparte AF-punten:
alleen punt
101
Eerste AF-punt, AI
Servo AF
Eerste AF-punt geselecteerd / Handmatig
geselecteerd AF-punt
103
379
Menu-instellingen
2: AF5 (paars) Pagina
3: Weergave 1 (blauw)
3: Weergave 2 (blauw)
Handm. AF-
puntsel.patroon
Stopt bij rand AF-gebied / Continue 104
AF-punt weergeven
tijdens focus
Geselecteerd (constant) / Alles (constant) /
Gesel. (pre-AF, scherp) / Geselecteerd
(scherp) / Weergave uit
104
Zoekerweergave-
verlichting
Auto / Inschakelen / Uitschakelen 105
AF-status in zoeker
In beeldveld weergeven / Buiten beeld
weergeven
106
AF-fijnafstelling
Uitschakelen / Alles even veel / Per lens
afstellen
107
Beveilig beelden Opnamen beveiligen tegen wissen 279
Beeld roteren Verticale opnamen roteren 261
Opnamen wissen Opnamen wissen 286
Print opties
Aangeven welke opnamen moeten worden
afgedrukt (DPOF)
315
Beeldkopie Opnamen kopiëren tussen kaarten 283
RAW-beeldverwerking 1-bestanden verwerken 292
Wijzig formaat Het aantal pixels van de opname reduceren 297
Classificatie [OFF] / l / m / n / o / p 262
Diavoorstelling
Beschrijving van weergave, Weergaveduur en
Herhalen voor het afspelen van geluid
272
Beeldoverdracht
Opnamen selecteren die moeten worden
overgezet naar een computer of FTP-server
319
Spring met 6
1 beeld / 10 beelden / 100 beelden / Datum /
Map / Movies / Foto's / Beveiligd / Classificatie
258
380
Menu-instellingen
3: Weergave 3 (blauw) Pagina
* Deze instelling is gekoppeld aan de [tijdcode] die is opgegeven bij [Movie afs.
teller] op het tabblad [z5 (Movie)].
5: Instellingen 1 (geel)
Overbel. waarsch. Uitschakelen / Inschakelen 255
AF punt weerg. Uitschakelen / Inschakelen 255
Weergaveraster Uit / 3x3 l / 6x4 m / 3x3+diag n 253
Histogram Helderheid / RGB 256
Movie afs.teller* Opn. tijd / Tijdcode 246
Vergroting (ca.)
1x (geen vergroting) / 2x (vergroot vanuit
centrum) / 4x (vergroot vanuit centrum) / 8x
(vergroot vanuit centrum) / 10x (vergroot vanuit
centrum) / Ware grootte (v. ges. punt) / Zelfde
als ltste (centr.)
260
Ctrl over HDMI Uitschakelen / Inschakelen 276
Opn.functie+kaart/
map sel.
[Opn.functie]
Standaard / Auto. kaartwissel / Apart opslaan /
Opsl. nr meerdere
[Opn./weerg.] [Weergave] f / g
[Map] Een map maken en selecteren
120
122
160
Bestandnr. Continu / Auto reset / M-reset 164
Bestandsnaam Code voorinst. / Gebr.inst. 1 / Gebr.inst. 2 162
Beeld omkeren AanzD / AanD / Uit 289
Kaart formatteren
Hiermee kunt u gegevens op de kaart
initialiseren en wissen
55
381
Menu-instellingen
5: Instellingen 2 (Geel) Pagina
5: Instellingen 3 (geel)
Uitschakelen
1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. / 15 min. /
30 min. / Uitschakelen
57
LCD-helderheid
Aanpassing tot een van zeven
helderheidsniveaus
288
Datum/tijd/zone
Datum (jaar, maand, dag) / Tijd (uren, minuten,
seconden) / Zomertijd / Tijdzone
40
TaalK Selecteer de interfacetaal 42
Raster in zoeker Uitschakelen / Inschakelen 61
Weergaveopties z-
knop
Geeft camera-inst. weer / Digitale horizon/
Geeft opname-inst. weer
370
Videosysteem NTSC / PAL
239
278
Accu info
Voeding / Resterende cap. /
Sluiterteller / Laadprestatie
372
Sensorreiniging
Auto. reiniging: Inschakelen /
Uitschakelen
300
Reinig nu
Reinig handmatig
303
Communicatie-
instellingen
Instellingen voor wired-LAN* en
wireless-LAN via WFT-E6 (afzonderlijk
verkrijgbaar)
* Wired-LAN
cd-rom
Instellingen GPS-
apparaat*
Instellingen beschikbaar wanneer de
GPS-ontvanger GP-E1/GP-E2
(afzonderlijk verkrijgbaar) is bevestigd.
Wanneer u een GPS-apparaat of Wireless File Transmitter gebruikt, dient u
het apparaat te gebruiken in overeenstemming met de wet- en regelgeving
van het land of de streek waar u het apparaat gebruikt.
382
Menu-instellingen
5: Instellingen 4 (Geel) Pagina
8: Persoonlijke voorkeuze (oranje)
9: My Menu (groen)
Cam-inst. opsl./lad. op
kaart
Camera-instellingen opslaan op of laden van
de kaart
358
Aangep.
opnamemodus (C1-C3)
Hiermee legt u de huidige camera-instellingen
vast op de opnamemodus w1, w2, w3.
361
Wis alle camera-
instellingen
De camera wordt ingesteld op de
standaardinstellingen
58
Copyrightinformatie
Geef copyrightinformatie weer / Voer naam
van auteur in / Voer copyrightdetails in /
Verwijder copyrightinfo
166
Weergave
systeemstatus
Serienummer / Firmwareversie / Versiecycli /
Camerastatuslog
398
z Firmware versie Voor het bijwerken van de firmware
C.Fn1: Exposure
(Belichting)
Hiermee past u de camerafuncties aan uw
persoonlijke voorkeuren aan
326
C.Fn2: Exposure
(Belichting)
330
C.Fn3: Drive
(Transport)
333
C.Fn4:
Display/Operation
(Weergave/bediening)
334
C.Fn5: Operation
(Bediening)
336
C.Fn6: Others (Overig) 339
C.Fn7: Clear (Wissen) Wist alle persoonlijke voorkeuze-instellingen 325
My Menu instellingen
Hiermee kunt u vaakgebruikte menuopties en
persoonlijke voorkeuzen vastleggen
357
383
Menu-instellingen
z: Opname 4 (Movie) (Rood) Pagina
z: Opname 5 (Movie) (Rood)
* Deze instelling is gekoppeld aan [Movie afs. teller] op het tabblad [x3].
Voor filmopnamen
LV z/k-inst. Uitschakelen / Foto's / Movies 226
AF-modus Live-modus / u Live-modus / Quick-modus 247
Rasterweergave Uit / 3x3 l / 6x4 m / 3x3+diag n 247
Filmopnameformaat
1920x1080 (6 / 5 / 4) (W / X)
1280x720 (8 / 7) (W / X)
640x480 (6 / 5) (X)
239
Geluidsopname
Geluidsopname: Automatisch / Handmatig /
Uitschakelen
242
Opnameniveau
Windfilter: Uitschakelen / Inschakelen
Stille LV-opname Modus 1 / Modus 2 / Uitschakelen 248
Meettimer
4 sec. / 16 sec. / 30 sec. / 1 min. / 10 min. /
30 min.
248
Tijdcode
Count up / Instelling starttijd / Movie opn. teller
/ Movie afs. teller* / Drop frame
245
Stille bediening h insch. / h uitsch. 244
Filmopnameknop o / V/o 248
384
Raadpleeg bij problemen met de camera eerst het gedeelte Problemen
oplossen. Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neem dan
contact op met uw dealer of Canon Service Center.
Laad alleen originele Canon-batterijen van het type LP-E4N of LP-E4 op.
Zie pagina 32 en 33. Wanneer u batterij LP-E4N oplaadt met batterij-
oplader LC-E4 en de drie laadniveaulampjes knipperen groen, gebruikt u
de oplader om de laadprestatie van de batterij te controleren (pag. 31).
Als een laadniveaulampje gaat branden, kunt u de batterij blijven
gebruiken. Maar als de laadprestatie van de batterij slecht is, raden
we u aan de batterij te vervangen met een nieuwe.
Als er geen laadniveaulampje gaat branden, is de batterij defect.
Haal de batterij uit de lader en neem contact op met uw dealer of het
dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Controleer of de batterij correct in de camera is geplaatst (pag. 34).
Controleer of het klepje van de kaartsleuf is gesloten (pag. 35).
Laad de batterij op (pag. 30).
Als het apparaat wordt uitgeschakeld wanneer er een opname op de
kaart wordt opgeslagen, blijft de lees-/schrijfindicator een paar
seconden aan/knipperen. Wanneer de opname is voltooid, wordt de
camera automatisch uitgeschakeld.
Problemen oplossen
Stroomgerelateerde problemen
De batterij laadt niet op.
Het lampje <CAL/CHARGE> van de batterijoplader knippert rood, er
brandt geen laadniveaulampje, of de drie laadniveaulampjes knipperen.
De camera werkt niet, zelfs niet als de aan-uitschakelaar op
<1> staat.
De lees-/schrijfindicator blijft knipperen, zelfs wanneer de
aan-uitschakelaar op <2> staat.
385
Problemen oplossen
Gebruik een volledig opgeladen batterij (pag. 30).
Mogelijk presteert de batterij niet meer helemaal naar behoren. Zie
[53: Accu-info] om de oplaadprestaties van de batterij te controleren
(pag. 372). Als de prestaties van de batterij slecht zijn, vervangt u de
batterij door een nieuwe.
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende
bewerkingen:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt
gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Wanneer langdurig Live view-opnamen of filmopnamen worden gemaakt.
De functie voor automatisch uitschakelen is geactiveerd. Als u niet wilt
dat deze functie wordt geactiveerd, stelt u [52: Uitschakelen] in op
[Deactiveren] (pag. 57).
Zelfs als [
52: Uitschakelen
] is ingesteld op [
Deactiveren
], wordt het
LCD-scherm uitgeschakeld wanneer de camera gedurende 30 minuten
niet wordt gebruikt. (De camera zelf wordt niet uitgeschakeld.)
De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-S- of EF-M-
objectieven (pag. 43).
Plaats een opgeladen batterij in de camera (pag. 34).
De batterij raakt snel leeg.
De camera schakelt zichzelf uit.
Opnamegerelateerde problemen
Het objectief kan niet worden bevestigd.
De zoeker is donker.
386
Problemen oplossen
Controleer of de kaart correct is geplaatst (pag. 35).
Vervang de kaart als deze vol is of wis overbodige opnamen om ruimte
vrij te maken (pag. 35 en 286).
Als u probeert om scherp te stellen in de modus 1-beeld AF terwijl het
focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker knippert, kan er geen foto
worden gemaakt. Druk de ontspanknop nogmaals half in om
automatisch scherp te stellen of stel handmatig scherp (pag. 46 en 114).
Zie pagina 37 of 401 als er een kaartfout wordt weergegeven.
Kaarten met een grotere capaciteit dan 128 GB worden geformatteerd
in exFAT. Dit betekent dat als u een kaart met een grotere capaciteit
dan 128 GB met deze camera formatteert en de kaart vervolgens in
een andere camera plaatst, er een foutbericht wordt weergegeven en
de kaart mogelijk niet kan worden gebruikt.
Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <AF> (pag. 43).
Druk voorzichtig op de ontspanknop om bewegingsonscherpte te
voorkomen (pag. 45 en 46).
Als het objectief een Image Stabilizer (beeldstabilisatie) heeft,
stelt u de IS-schakelaar in op <1>.
Bij weinig licht kan de sluitertijd toenemen. Gebruik een kortere
sluitertijd (pag. 173), stel een hogere ISO-snelheid in (pag. 130),
gebruik een flitser (pag. 195) of gebruik een statief.
Er kunnen geen opnamen worden gemaakt of opgeslagen.
De kaart kan niet worden gebruikt.
Wanneer de kaart in een andere camera wordt geplaatst,
verschijnt er een foutbericht.
De opname is niet scherp.
387
Problemen oplossen
Het aantal bruikbare AF-punten en -patronen kan variëren, afhankelijk van het
gebruikte objectief. De objectieven zijn per categorie onderverdeeld in negen
groepen, van A tot I. Ga na tot welke groep uw objectief behoort. Een objectief
uit groep F tot H levert minder bruikbare AF-punten op (pag. 77).
Wanneer u op de knop <
S
> drukt, zijn de knipperende AF-punten de punten die
geen AF-punten voor kruismetingen zijn en alleen gevoelig zijn voor horizontale
lijnen. De AF-punten die oplichten, zijn AF-punten voor kruismetingen (pag. 72).
Het AF-punt bij het vastgelegde gebied knippert (pag. 348).
Stel de AF-modus in op One-Shot AF. Let op: de focusvergrendeling
(pag. 67) werkt niet in de AI Servo AF-modus.
Wanneer <
o
> is ingesteld, is de maximale opnamesnelheid circa 10 opnamen/
seconde wanneer de ISO-snelheid is ingesteld op een van de volgende opties:
ISO 32000 of hoger wordt handmatig ingesteld.
•Het [Maximum] van [Auto ISO-bereik] wordt ingesteld op [51200]
en bij AUTO ISO wordt automatisch ISO 32000 of hoger ingesteld.
•[81: Veiligheidsshift] wordt ingesteld op [ISO-snelheid] en de
veiligheidsshift wordt automatisch ingesteld op ISO 32000 of hoger.
Wanneer de interne temperatuur van de camera laag is en wanneer
handmatig of automatisch ISO 20000 of hoger is ingesteld, is de maximale
snelheid bij continu-opnamen voor <
o
> circa 10 frames per seconde.
Afhankelijk van ISO-snelheid, de sluitertijd, het diafragma, de
opnameomstandigheden, de helderheid, het type objectief enzovoort
kan de snelheid van continu-opnamen afnemen.
Indien [
Aut. AF-pt.sel.: EOS iTR AF
] is ingesteld op [
Inschakelen
] (pag. 97)
en u opnamen maakt bij weinig licht, neemt de snelheid van de continu-opnamen af.
Er zijn minder AF-punten.
De AF-punten knipperen.
Ik kan de scherpstelling niet vergrendelen en
geen nieuwe beeldcompositie maken.
De snelheid van continu-opnamen neemt af.
388
Problemen oplossen
Als u opnamen maakt van een onderwerp met fijne details (bijvoorbeeld
een grasveld), wordt het bestand groter en de daadwerkelijke maximale
opnamereeks mogelijk kleiner dan is vermeld op pagina 126.
Indien [
z2: Lichte tonen prioriteit
] is ingesteld op [
Inschakelen
], is
het instelbereik voor de ISO-snelheid ISO 200-51200 (ISO 200-25600 voor
filmopnamen). Zelfs als u het instelbereik voor de ISO-snelheid instelt bij
[
ISO-snelh.bereik
], kunt u geen verhoogde ISO-snelheden (L, H, H1 of
H2) instellen. Indien [
z2: Lichte tonen prioriteit
] is ingesteld op
[
Uitschakelen
], kan ISO 100/125/160 worden ingesteld (pag. 156).
Indien [
z2: Lichte tonen prioriteit
] is ingesteld op [
Inschakelen
], kan
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) niet worden ingesteld. Indien
[
z2: Lichte tonen prioriteit
] is ingesteld op [
Uitschakelen
], kan Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) wel worden ingesteld (pag. 156).
Stel [
z2: Auto Lighting Optimizer/z2:
Auto optimalisatie helderheid
]
in op [
Deactiveren
]. Als [
Standaard/Zwak/Hoog
] is ingesteld, kan de
opname toch licht uitvallen zelfs als u een kleinere belichtingscompensatie of
flitsbelichtingscompensatie (pag. 152) hebt ingesteld.
Zie pagina 178 om de belichtingscompensatie in te stellen.
Zelfs als een belichtingscompensatie wordt uitgevoerd, wordt deze
niet toegepast voor flitsfotografie.
De maximale opnamereeks is lager bij continu-opnamen.
ISO 100 kan niet worden ingesteld/ISO-snelheid kan niet worden verhoogd.
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) kan niet worden ingesteld.
Ik stel een kleinere belichtingscompensatie in, maar de opname is toch licht.
Ik kan de belichtingscompensatie niet instellen wanneer
handmatige belichting en Auto ISO zijn ingesteld.
389
Problemen oplossen
Als [Aan:ContOpn] is ingesteld, zijn Live view-weergave, weergave
direct na de opname en opnameweergave niet mogelijk tijdens het
maken van opnamen (pag. 186).
Wanneer het beeldkwaliteit is ingesteld op 41 of 61, worden
meerdere opnamen gemaakt met opnamekwaliteit in 1 (pag. 192).
Als u avondopnamen maakt wanneer de achtergrond donker is, wordt
de sluitertijd automatisch langer (opname met trage synchronisatie)
om zowel het onderwerp als de achtergrond goed te kunnen belichten.
U kunt een lange sluitertijd vermijden door onder [z3: Externe
Speedlite besturing] de functie [Flitssyn.snelheid AV-modus] in te
stellen op [1/250-1/60 sec. auto] of [1/250 sec. (vast)] (pag. 200).
Controleer of de flitser (of het pc-synchronisatiesnoer) goed is
bevestigd op de camera.
Als u voor Live view-opnamen een flitser gebruikt van een ander merk
dan Canon, stelt u [z4: Stille LV-opname] in op [Uitschakelen]
(pag. 214).
Als u een andere flitser gebruikt dan een Speedlite uit de EX-serie,
werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 197).
Wanneer de flitsvoorkeuze [
Flits meetmethode
] is ingesteld op [
TTL
]
(automatische flits)
, werkt de flitser altijd op vol vermogen (pag. 204).
De Live view-opname of de gemaakte opname wordt niet weergegeven
tijdens het maken van opnamen met meervoudige belichtingen.
Meerdere opnamen worden gemaakt met opnamekwaliteit
1
.
Wanneer ik de modus <f> gebruik in combinatie met de
flitser, neemt de sluitertijd toe.
De flitser werkt niet.
De flitser werkt altijd op vol vermogen.
390
Problemen oplossen
Als flitsbelichtingscompensatie al is ingesteld op de Speedlite, kan
flitsbelichtingscompensatie niet meer worden ingesteld op de camera.
Wanneer flitsbelichtingscompensatie op de Speedlite wordt
geannuleerd (instelling 0), kan flitsbelichtingscompensatie wel op de
camera worden ingesteld.
Stel in [z3: Externe Speedlite besturing] de functie [Flitssync.snelheid
in AV-modus] in op [Automatisch] (pag. 200).
Als u de flitser gebruikt, maakt de sluiter bij iedere opname twee
geluiden (pag. 208).
Dit geeft aan dat de interne temperatuur van de camera te hoog is.
Wanneer het witte pictogram < > verschijnt, neemt de beeldkwaliteit
van foto's mogelijk af. Als het rode pictogram <E> wordt
weergegeven, geeft dit aan dat de Live view-opname of filmopname
binnen afzienbare tijd automatisch wordt stopgezet (pag. 223 en 249).
Als de schrijfsnelheid van de kaart laag is, wordt de filmopname mogelijk
automatisch beëindigd. Met IPB-compressie dient u een kaart te gebruiken
met een werkelijke lees-/schrijfsnelheid van ten minste 10 MB/seconde.
Met ALL-I (I-only)-compressie dient de kaart een werkelijke lees-/
schrijfsnelheid te hebben van ten minste 30 MB/seconde. Zie de website
van de fabrikant voor informatie over de snelheid van de kaart (pag. 225).
Als de filmtijd 29 minuten, 59 seconden bereikt, wordt de filmopname
automatisch beëindigd.
Flitsbelichtingscompensatie kan niet worden ingesteld.
Snelle synchronisatie kan niet worden ingesteld in de modus <
f
>.
De sluiter maakt bij Live view-opnamen twee opnamegeluiden.
Tijdens Live view- en filmopnamen wordt er een witte of
rode E weergegeven.
De filmopname wordt automatisch beëindigd.
391
Problemen oplossen
Als de opnamemodus <d/s/f/BULB> is, wordt de ISO-snelheid
automatisch ingesteld. In de modus <a> kunt u de ISO-snelheid naar
wens instellen (pag. 232).
Wanneer onder [z2: ISO-snelheidsinst], in [ISO-snelh.bereik] de
instelling [Maximum] wordt ingesteld op [51200/H] of hoger, wordt de
maximuminstelling van het handmatige ISO-bereik verhoogd om de
instelling van ISO 32000/40000/51200 mogelijk te maken. Maar omdat
filmopname met ISO 32000/40000/51200 in veel ruis kan resulteren,
wordt de verhoogde ISO-snelheid (H wordt weergegeven) gebruikt.
Als u filmopnamen maakt terwijl [Maximum: 51200] is ingesteld voor
[ISO-snelh.bereik] en de ISO-snelheid is ingesteld op ISO 32000/
40000/51200, wordt de ISO-snelheid veranderd in ISO 25600
(tijdens filmopnamen met handmatige belichting). Zelfs wanneer
u overschakelt op fotograferen, wordt de oorspronkelijke instelling
voor de ISO-snelheid niet hersteld.
Wanneer u een film maakt met L (ISO 50), schakelt de ISO-
snelheidsinstelling over op ISO 100 (tijdens filmopnamen met
handmatige belichting). Zelfs wanneer u overschakelt op fotograferen,
wordt de oorspronkelijke instelling voor de ISO-snelheid niet hersteld.
Als u de sluitertijd of het diafragma tijdens filmopnamen wijzigt,
worden de wijzigingen in de belichting mogelijk opgenomen.
Gebruik van de zoomlens tijdens filmopnamen kan leiden tot
wijzigingen in de belichting, ongeacht of het maximale diafragma van
het objectief al dan niet wordt gewijzigd. Als gevolg daarvan worden
wijzigingen in de belichting mogelijk opgenomen.
De ISO-snelheid kan niet worden ingesteld voor filmopnamen.
ISO 32000/40000/51200 kan niet worden ingesteld voor filmopname.
De handmatig ingestelde ISO-snelheid verandert
wanneer u overschakelt op de filmmodus.
De belichting verandert tijdens filmopnamen.
392
Problemen oplossen
Als u de camera snel naar links of rechts beweegt of een bewegend
voorwerp opneemt, kan het beeld er vervormd uitzien.
Flikkerend beeld, horizontale strepen (ruis) of onregelmatige belichting
kunnen worden veroorzaakt door TL-licht, ledlampen of ander
kunstmatig licht tijdens filmopnamen. Bovendien kunnen
veranderingen in de belichting (helderheid) of de kleurtoon ook
worden opgenomen. In de modus <a> kan een langere sluitertijd het
probleem verhelpen.
Om foto's te maken tijdens filmopnamen, is het raadzaam om een CF-
kaart te gebruiken die compatibel is met UDMA-overdrachtsnelheden.
Het instellen van een kleiner beeldformaat voor foto's en het opnemen
van minder continu-opnamen kan het probleem ook verhelpen.
Wanneer u tijdens filmopnamen foto's maakt, ontstaat er een
discrepantie tussen de feitelijke tijd en de tijdcode. Als u een film wilt
bewerken aan de hand van de tijdcode, is het raadzaam om tijdens het
filmen geen foto's te maken.
Het onderwerp ziet er vervormd uit tijdens filmopnamen.
De opname flikkert of er zijn horizontale strepen te zien
tijdens de filmopname.
Als ik foto's maak tijdens filmopnamen, stopt de filmopname.
De tijdcode klopt niet.
393
Problemen oplossen
Zet de aan-uitschakelaar op <1> (pag. 38).
Controleer de instelling [85: Multifunctievergrendeling] (pag. 337).
Stel de bedieningsschakelaar voor verticale opnamen in op <1>
(pag. 49).
Controleer de instelling [85: Aangepaste bediening] (pag. 343).
Stel de kleurruimte in op sRGB. Als Adobe RGB is ingesteld, is het
eerste teken een onderstrepingsteken (pag. 168).
Ga naar [51: Bestandsnaam] en selecteer de unieke bestandsnaam
van de camera of de bestandsnaam die is vermeld onder
Gebruikersinstelling 1 (pag. 162).
Problemen met de bediening
Ik kan de instelling niet wijzigen met <6>, <5> of <9>.
Bedieningsfuncties bij verticale opnamen zoals <
6
> en <
9
> werken niet.
De functie van de knop of het instelwiel van de camera is veranderd.
Problemen met weergave op het scherm
Het eerste teken van de bestandsnaam is een onderstrepingsteken ('_').
Het vierde teken in de bestandsnaam wijzigt.
394
Problemen oplossen
Als er al opnamen op de kaart staan, begint de opnamenummering
mogelijk niet bij 0001 (pag. 164).
Controleer of de juiste datum en tijd zijn ingesteld (pag. 40).
Controleer de tijdzone en de zomertijd (pag. 41).
De opnamedatum en -tijd worden niet op de opname weergegeven.
De datum en tijd worden in plaats daarvan opgeslagen in de
opnamegegevens als opname-informatie. Wanneer u afdrukt, kunt u
ook de datum en tijd op de opname afdrukken door gebruik te maken
van de datum en tijd die in de opname-informatie zijn opgeslagen
(pag. 40 en 311).
Als de kaart meer opnamen heeft opgeslagen dan de camera kan
weergeven, wordt er [###] weergegeven (pag. 263).
Bij lage temperaturen kan de weergavesnelheid van AF-punten trager
worden door de eigenschappen van het AF-puntweergavemiddel
(vloeibare kristallen). De weergavesnelheid zal bij kamertemperatuur
weer normaal zijn.
Indien het LCD-scherm vuil is, dient u een zachte doek te gebruiken
om het schoon te maken.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm trager reageren of
er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het scherm weer
normaal.
De bestandsnummering begint niet met 0001.
De weergegeven datum en tijd van opname zijn onjuist.
De datum en tijd staan niet op de opname.
[###] wordt weergegeven.
Het AF-punt wordt langzaam weergegeven in de zoeker.
De weergave op het LCD-scherm is onduidelijk.
395
Problemen oplossen
[33: Overbel. waarsch.] is ingesteld op [Inschakelen] (pag. 255).
[33: AF-punt weerg.] is ingesteld op [Inschakelen] (pag. 255).
Als de opname tegen wissen is beveiligd, kan deze niet worden
verwijderd (pag. 279).
Stel [85 :J/K-knopfunctie] in op [Memo af. (vsth.: memo opn.)]
(pag. 338).
Films die op een pc zijn bewerkt, kunnen niet worden afgespeeld op
de camera.
Als u tijdens filmopnamen aan de instelwielen draait of het objectief
instelt, wordt ook het bijbehorende geluid opgenomen. Het is
raadzaam om een externe microfoon (afzonderlijk verkrijgbaar)
te gebruiken (pag. 243).
Als er tijdens filmopnamen met automatische belichting een
aanzienlijke verandering in de belichting is, wordt de opname kort
onderbroken tot de belichting zich stabiliseert. Wanneer deze situatie
zich voordoet, gebruikt u de modus <a> (pag. 231).
Problemen met weergave van opnamen
Een gedeelte van de opname knippert zwart.
Er wordt een rood vakje weergegeven op de opname.
De opname kan niet worden gewist.
Een spraakmemo kan niet worden afgespeeld.
De film kan niet worden afgespeeld.
Wanneer u de film afspeelt, is het geluid van de camera te horen.
De filmopname bevat momenten dat deze stilstaat.
396
Problemen oplossen
Gebruik de stereo-AV-kabel die bij de camera is geleverd (pag. 278).
Controleer of de stekker van de stereo-AV-kabel of de HDMI-kabel
goed in de aansluiting is bevestigd (pag. 275 en 278).
Stel het video-uitvoersysteem (NTSC/PAL) in op hetzelfde
videosysteem als de tv (pag. 278).
Als een filmbestand 4 GB groot is, wordt er automatisch nog een
filmbestand gemaakt (pag. 240).
Als u een kaart van 128 GB of meer met deze camera formatteert,
wordt de formattering uitgevoerd in exFAT. Dit heeft tot gevolg dat
sommige kaartlezers en besturingssystemen de kaart niet herkennen.
In dat geval moet u uw camera en de computer met de meegeleverde
interfacekabel op elkaar aansluiten en de opnamen overbrengen naar
uw computer met behulp van EOS Utility (meegeleverde software,
pag. 418).
41- en 61-bestanden kunnen niet met de camera worden
verwerkt. Verwerk de opname met de meegeleverde software
Digital Photo Professional (pag. 418).
De camera het beeldformaat van de volgende opnamen niet wijzigen:
JPEG 6(Klein), 1, 41 en 61 (pag. 297).
Er worden geen opnamen weergegeven op het tv-scherm.
Er zijn meerdere filmbestanden voor één filmopname.
De kaartlezer herkent de kaart niet.
Ik kan de RAW-opname niet verwerken.
Ik kan het beeldformaat niet wijzigen.
397
Problemen oplossen
Als u [Reinig nuf] hebt geselecteerd, maakt de sluiter een geluid
maar wordt er geen opname gemaakt (pag. 300).
Als u met de aan-uitschakelaar snel achter elkaar tussen <1>
en <2> wisselt, wordt het pictogram <f> mogelijk niet
weergegeven (pag. 38).
De schermweergave kan per printer verschillen. In deze instructie-
handleiding worden alle beschikbare afdrukeffecten vermeld
(pag. 310).
Installeer de meegeleverde software (cd-rom EOS Solution Disk) op
de pc (pag. 419 en 420).
Controleer of het eerste scherm van EOS Utility wordt weergegeven.
Problemen met sensorreiniging
De sluiter maakt een geluid tijdens het reinigen van de sensor.
Automatische sensorreiniging werkt niet.
Problemen met afdrukken
Er zijn minder afdrukeffecten dan wordt vermeld in de
instructiehandleiding.
Problemen met beeldoverdracht
Ik kan geen beelden overbrengen naar een pc.
398
U kunt het serienummer, de firmwareversie, en ontspancycli van de
camera op het scherm bekijken. U kunt ook het statuslogboek voor
fout- en waarschuwingsberichten uit het verleden bekijken.
Gebruik deze functie om de staat van de camera te controleren. Breng de
camera zo nodig naar het dichtstbijzijnde Canon Service Center voor
onderhoud om cameraproblemen in de toekomst tot een minimum te beperken.
1
Selecteer [Weergave
systeemstatus].
Selecteer op het tabblad [54] de
optie [Weergave systeemstatus]
en druk vervolgens op <0>.
2
Controleer de systeemstatus.
U kunt het serienummer, de
firmwareversie, en ontspancycli
bekijken.
U kunt fouten en waarschuwingen van de camera uit het verleden
bekijken alsook het objectief, de flitser en de batterij die werden
gebruikt toen het fout- of waarschuwingbericht optrad.
3
Controleer het logboek.
In stap 2 drukt u op de knop <B>.
X De camerastatuslog wordt
weergegeven.
"Err **" is een foutbericht. Zie pagina
401 voor de foutberichten.
"Caution **" is een waarschuwings-
bericht. Zie de volgende pagina voor
de waarschuwingsberichten.
3 Weergave systeemstatus
Het logboek met fout- en waarschuwingsberichten controleren
399
3 Weergave systeemstatus
4
Controleer de systeemstatus.
Draai aan het instelwiel <
5
> om een
fout of een waarschuwing te selecteren
en druk vervolgens op de knop <
B
>
om het bericht weer te geven.
Draai aan het instelwiel <5> om het
bericht te bekijken.
Waarschuwingsberichten
De camera controleert de belangrijke onderdelen om te zien of ze goed
functioneren. Indien de camera een bewerking detecteert die onnauwkeurig is
maar niet serieus genoeg om een fout te zijn, wordt deze vastgelegd als een
waarschuwingsbericht in het camerastatuslog. U kunt doorgaan met opnamen
maken, maar u dient de aanbevelingen en oplossingen in het waarschuwings-
bericht te volgen omdat het probleem tot een storing kan leiden.
Waar-
schuwingnr.
Bericht Beschrijving en oplossing
01
Sluitertijd herhaaldelijk
automatisch aangepast.
U kunt blijven
fotograferen, maar neem
ook contact op met een
onderhoudsdienst.
Indien de camera een fout detecteert in de
sluitertijd, maakt de camera aanpassingen om
nauwkeurigheid van sluitertijd te bewaren. Indien
deze aanpassing steeds weer wordt gemaakt,
wordt dit waarschuwingsbericht weergegeven.
U kunt opnamen blijven maken, maar u wordt
aangeraden een Canon Service Center te raadplegen.
02
Plotselinge terugval
accuprestaties
waargenomen.
Neem als dit na
vervanging van de accu
weer gebeurt contact op
met een
onderhoudsdienst.
Wanneer de camera is uitgeschakeld en de resterende
capaciteit van batterij binnen een bepaalde tijd uitzonderlijk
snel afneemt, kan deze waarschuwing worden weergegeven.
Indien hetzelfde waarschuwingsbericht herhaaldelijk wordt
weergegeven, zelfs nadat u de batterij hebt vervangen door
een andere, volledig opgeladen batterij LP-E4N of LP-E4, kan
het zijn dat er een probleem is met de camera. Neemt contact
op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
03
Er is opnieuw geprobeerd
de sluiter te spannen.
Als dit herhaaldelijk
gebeurt, neem dan
contact op met een
onderhoudsdienst.
De sluiter- en spiegelspanwerking is niet normaal
uitgevoerd. Als dit weer voorkomt, wordt deze
waarschuwing weergegeven.
U kunt opnamen blijven maken, maar als hetzelfde
bericht weer wordt weergegeven, dient u contact op te
nemen met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
400
3 Weergave systeemstatus
Wanneer u op de knop <L> drukt in stap 3, kunt u alle weergegeven
logboekvermeldingen verwijderen.
Het camerastatuslog wissen
Het scherm Camerastatuslog geeft de laatste vijf vermeldingen weer
voor fouten en waarschuwingen. Indien er meer dan vijf vermeldingen
zijn, worden de oudste vermeldingen automatisch verwijderd.
De ontspancycli worden in eenheden van 1000 weergegeven.
Indien er 1.000.000 of meer ontspancycli hebben plaatsgevonden,
wordt 1.000.000 weergegeven.
Indien hetzelfde fout- of waarschuwingsbericht vaker voorkomt, dient u
een Canon Service Center te raadplegen.
401
Als er zich een probleem met de camera
voordoet, wordt er een foutbericht
weergegeven. Volg de instructies op het
scherm.
* Als de fout blijft aanhouden, noteert u het foutnummer en neemt u contact
op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Foutcodes
Nummer
Foutbericht en oplossing
01
Communicatie tussen camera en lens is foutief. Reinig
lenscontacten.
Î Reinig de elektrische contactpunten op de camera en het objectief
of gebruik een objectief van Canon (pag 15 en 18).
02
Geen toegang tot kaart*. Herplaats/vervang kaart* of formatteer
kaart* met deze camera.
Î Verwijder en plaats de kaart opnieuw of vervang of formatteer de
kaart (pag. 35 en 55).
04
Kan beelden niet opslaan omdat kaart* vol is. Vervang kaart*.
Î Vervang de kaart, verwijder overbodige opnamen of formatteer de
kaart (pag. 35, 55 en 286).
06
Kan de sensor niet reinigen. Schakel de camera uit en weer in.
Î Schakel de camera uit en weer in (pag. 38).
10, 20,
30, 40,
50, 60,
70, 80,
99
Opname is niet mogelijk vanwege een fout. Schakel de camera uit
en weer in of herplaats batterij.
Î Schakel de camera uit en weer in, verwijder de batterij en plaats
deze opnieuw of gebruik een objectief van Canon (pag. 34 en 38).
Foutnummer
Maatregelen
402
•Type
Type: Digitale single-lens AF/AE-spiegelreflexcamera
Opnamemedia: CF-kaart van type I of II, compatibel met UDMA mode 7
* twee CF-kaartsleuven
Grootte beeldsensor: Circa 36 x 24 mm
Compatibele objectieven
:
Canon EF-objectieven (met uitzondering van EF-S- en EF-M-objectieven) (de
35 mm-equivalente brandpuntsafstand wordt op het objectief weergegeven)
Objectiefbevestiging: EF-vatting van Canon
Beeldsensor
Type: CMOS-sensor
Effectieve pixels: Circa 18,10 megapixels
Beeldverhouding: 3:2
Stofwisfunctie: Automatisch, handmatig, stofwisdata toevoegen
Opnamesysteem
Opname-indeling: Design rule for Camera File System (DCF) 2.0
Afbeeldingstype: JPEG, RAW (14-bits Canon-origineel) gelijktijdige
opnamen van RAW+JPEG mogelijk
Vastgelegde pixels: L (Groot) : Circa 17,90 megapixels (5184 x 3456)
M1 (Middelgroot 1)
: Circa 14,20 megapixels (4608 x 3072)
M2 (Middelgroot 2)
: Circa 8,00 megapixels (3456 x 2304)
S (Klein) : Circa 4,50 megapixels (2592 x 1728)
RAW : Circa 17,90 megapixels (5184 x 3456)
M-RAW : Circa 10,10 megapixels (3888 x 2592)
S-RAW : Circa 4,50 megapixels (2592 x 1728)
JPEG-kwaliteit: 10 niveaus
Opnamefunctie:
Standaard, Auto. kaartwissel, Apart opslaan, Opsl. nr meerdere
Map maken/selecteren: Mogelijk
Bestandsnaam:
Vooraf ingestelde code, Gebruikersinstelling 1, Gebruikersinsteling 2
Bestandsnummering: Continu, Auto. reset, Handm. reset
Beeldverwerking tijdens opname
Beeldstijl: Auto, Standaard, Portret, Landschap, Neutraal,
Natuurlijk, Monochroom, Gebruiker 1 - 3
Witbalans:
Auto, vooraf ingesteld (Daglicht, Schaduw, Bewolkt, Kunstlicht,
Wit TL licht, Flitser), Custom, Kleurtemp. (circa 2500-10.000K),
persoonlijke witbalans (5 instellingen), Witbalanscorrectie en
reeksopnamen met automatische witbalans mogelijk
*
Overdracht van informatie over de kleurtemperatuur
ingeschakeld
Specificaties
403
Specificaties
Ruisreductie: Van toepassing op lange belichtingstijden en opnamen
met een hoge ISO-snelheid
Automatische
helderheidscorrectie: Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
Lichte tonen prioriteit: Beschikbaar
Lensafwijkingscorrectie:
Helderheid randen, Chromatische correctie
•Zoeker
Type: Pentaprisma met vast oogniveau
Dekking:
Verticaal/horizontaal circa 100% (met gezichtspunt van circa 20 mm)
Vergroting:
Circa 0,76x (-1 m
-1
met een objectief van 50 mm bij oneindig)
Gezichtspunt:
Circa 20 mm (vanaf het midden van de oculairlens bij -1 m
-1
)
Ingebouwde dioptrische
aanpassing
:
Circa -3,0 - +1,0 m
-1
(dpt)
Oculairafsluiter: Ingebouwd
Matglas: Ec-C V meegeleverd, verwisselbaar
Indicator AF-status: Beschikbaar
Rasterweergave: Beschikbaar
Digitale horizon: Horizontaal: stappen van 1°, ±6°
Verticaal: stappen van 1°, ±4°
* Tijdens horizontale opnamen
Spiegel: Snel terugklappend
Scherptedieptecontrole: Beschikbaar
Automatische scherpstelling
Type: TTL secundaire beeldregistratie, fasedetectie
AF-punten: 61 punten (maximaal 41 kruismetingspunten)
* Het aantal beschikbare AF-punten en
kruismetingspunten varieert per objectief.
Helderheidsbereik:
BW -2 - 18 (met middelste f/2.8 AF-punt, bij 23 °C, 1-beeld AF, ISO 100)
Scherpstelmodi: 1-beeld AF, AI Servo AF, handmatig scherpstellen (MF)
AF-gebiedselectiemodi:
Eén-punts Spot AF (handmatige selectie), Eén-punts AF
(handmatige selectie) en AF-puntuitbreiding (handmatige
selectie: omhoog, omlaag, links en rechts), AF-puntuitbreiding
(handmatige selectie: omringen), Zone-AF (handmatige selectie
van een zone), automatische selectie van 61 punten AF
Omstandigheden automatische
selectie AF-punt
: Is afhankelijk van EOS iTR AF-instelling (AF met kleur-
en gezichtsherkenningsgegevens mogelijk)
* iTR: Intelligent Tracking and Recognition
AF-configuratietool: Case 1 - 6
404
Specificaties
AI Servo-kenmerken: Trackinggevoeligheid, Versnellen/vertragen tracking,
AF-punt automatische schakeling
AF-fijnafstelling: AF-fijnafstelling (Alles even veel, Per lens afstellen)
AF-hulplicht:
geactiveerd door de externe Speedlite voor EOS-camera's
Belichting
Meetmethoden:
Circa 100.000-pixel RGB-meetsensor en 252-zone TTL-
meting bij max. diafragma
EOS iSA (Intelligent Subject Analysis) system
• Meervlaksmeting (gekoppeld aan alle AF-punten)
• Deelmeting (circa 6,5% van de zoeker in het midden)
• Spotmeting (circa 2,5% van de zoeker in het midden)
• Centrum gewogen gemiddelde (gemiddelde meting met
nadruk op het midden)
Meetbereik voor helderheid:
BW 0 - 20 (bij 23 °C, ISO 100)
*
Spotmeting: BW 2 - 20
Belichting:
AE-programma, AE-sluiterprioriteit, AE-diafragmaprioriteit,
Handmatige belichting, Bulb-belichting
ISO-snelheid: Auto ISO, handmatig instelbaar tussen ISO 100 - 51200
(Aanbevolen
(tussenstappen van 1/3 of volledige stop) en uitbreidbaar tot L
belichtingsindex)
(gelijk aan ISO 50), H1 (gelijk aan ISO 102400), H2 (gelijk aan ISO 204800)
ISO-snelheidsinstellingen
: ISO-snelheidsbereik, Automatisch ISO-bereik en
automatische minimale sluitertijd instelbaar
Belichtingscompensatie:
Handmatig
: ±5 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
AEB :
±3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop (kan worden
gecombineerd met handmatige belichtingscompensatie)
AE-vergrendeling:
Automatisch
:
toegepast in de modus 1-beeld AF met
meervlaksmeting als het onderwerp is scherpgesteld.
Handmatig
: met AE-vergrendelknop
Standaardbelichtingsniveau
aanpassing
: Fijnafstelling automatische belichting mogelijk
Meerdere opnames
Opnamemethode: Functie/bediening, continu-opnamen
Aantal opnamen met
meervoudige belichting: 2 tot 9
Instelling meerdere opnamen
: Additief, Gemiddeld, Helder, Donker
Sluiter
Type: Elektronisch gestuurde focal-plane-sluiter
Sluitertijden:
1/8000 tot 30 seconden, bulb (Totale sluitertijdbereik. Beschikbare
bereik varieert per opnamemodus.)X-synchronisatie bij 1/250 seconde
405
Specificaties
Transportsysteem
Transportmodi: Enkelbeeld, Continu-opnamen met hoge snelheid,
Continu-opnamen met lage snelheid, Zelfontspanner:
10 sec., Zelfontspanner: 2 sec. en stille enkele opname,
Continu-opnamen met superhoge snelheid
Snelheid continu-opnamen
:
Continu-opnamen met superhoge snelheid Max. circa 14 opnamen/seconde
Continu-opnamen met hoge snelheid: Max. circa 12 opnamen/seconde
Continu-opnamen met lage snelheid: Max. circa 3 opnamen/seconde
*
Wanneer de ISO-snelheid is ingesteld op 32000 of hoger (ISO 20000
of hoger wanneer de interne temperatuur van de camera laag is), is de
maximale snelheid bij continu-opnamen circa 10 frames per seconde.
Max. opnamereeks:
JPEG groot: circa 100 opnamen (circa 180 opnamen)
RAW: circa 35 opnamen (circa 38 opnamen)
RAW+JPEG Groot: circa 17 opnamen (circa 17 opnamen)
* Tijdens continu-opnamen met hoge snelheid.
*
De getallen zijn gebaseerd op de testnormen van Canon
(ISO 100 en beeldstijl Standaard) met een kaart van 8 GB.
*
De cijfers tussen haakjes hebben betrekking op een
kaart van 128 GB van het type ultra-DMA (UDMA) mode
7 en zijn gebaseerd op de testnormen van Canon.
Externe Speedlite
Compatibele Speedlites: Speedlites uit de EX-serie
Flitsmeting: Automatische E-TTL II-flits
Flitsbelichtings-
compensatie: ± 3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
FE-vergrendeling: Beschikbaar
Pc-aansluiting: Beschikbaar
Aanpassing standaard-
belichtingsniveau: Fijnafstelling flitsbelichting mogelijk
Externe Speedlite besturing
:
Beschikbaar
* Compatibel met draadloze flitsfotografie.
Live view-opnamen
Scherpstelmodi:
Live-modus, Live-modus met gezichtsherkenning
(contrastdetectie), Quick-modus (faseverschildetectie),
Handmatige scherpstelling (vergroting van circa 5x/10x mogelijk)
Helderheidsbereik:
BW 1 - 20 (met contrastdetectie, bij 23 °C, ISO 100)
Meetmethoden: Meervlaksmeting met de beeldsensor
Meetbereik voor helderheid:
BW 0 - 20 (bij 23 °C, ISO 100)
Stille opname: Beschikbaar (Modus 1 en 2)
Rasterweergave: Drie typen
406
Specificaties
Filmopnamen
Filmopname MPEG-4 AVC/H.264
compressie: Variabele (gemiddelde) bitsnelheid
Opname-indeling audio: Lineaire PCM
Opname-indeling: MOV
Grootte en framesnelheid
van opname
: 1920x1080 (Full HD): 30p/25p/24p
1280x720 (HD) : 60p/50p
640x480 (SD) : 30p/25p
* 30p: 29,97 frames per seconde, 25p: 25,00 frames per
seconde, 24p: 23,976 frames per seconde,
60p: 59,94 frames per seconde, 50p: 50,00 frames per seconde
Compressiemethode: ALL-I (I-only), IPB
Bestandsgrootte: 1920x1080 (30p/25p/24p) / IPB : circa 235 MB/min.
1920x1080 (30p/25p/24p) / ALL-I
: circa 685 MB/min.
1280x720 (60p/50p) / IPB : circa 205 MB/min.
1280x720 (60p/50p) / ALL-I : circa 610 MB/min.
640x480 (30p/25p) / IPB : circa 78 MB/min.
*
Lees-/schrijfsnelheid kaart vereist voor filmopnamen:
IPB: minstens 10 MB per sec./ALL-I: minstens 30 MB per sec.
Scherpstelmodi: Hetzelfde als scherpstellen bij Live view-opnamen
Meetmethoden: Centrum gewogen gemiddelde en meervlaksmeting met
de beeldsensor
* Automatisch ingesteld door de scherpstelmodus.
Meetbereik voor helderheid:
BW 0 - 20 (bij 23 °C, ISO 100)
Belichting: 1. Automatische belichting, 2. AE met sluiterprioriteit,
3. AE met diafragmaprioriteit, 4. Handmatige belichting
.
Belichtingscompensatie:
± 3 stops met tussenstappen van 1/3 of 1/2 stop
(±5 stops bij fotografie)
ISO-snelheid: P, Av en BULB:
(aanbevolen
ISO 100 - 25600 automatisch ingesteld of ISO verhogen tot
belichtingsindex) H (gelijk aan ISO 51200), H1 (gelijk aan ISO
102400), H2 (gelijk aan ISO 204800)
Tv :
ISO 100 - 25600 automatisch ingesteld
M:
Auto ISO (ISO 100 - 25600 automatisch ingesteld), ISO 100 -
25600 handmatig ingesteld (in stappen van 1/3- of hele stops),
of ISO verhogen tot H (gelijk aan ISO 32000/40000/51200), H1
(gelijk aan ISO 102400), H2 (gelijk aan ISO 204800)
Tijdcode: Ondersteund
Drop frames: Compatibel met 60p/30p
407
Specificaties
Geluidsopname: Ingebouwde monomicrofoon, externe stereomicrofoon-
aansluiting meegeleverd
Geluidsopnameniveau aanpasbaar, windfilter meegeleverd
Rasterweergave: Drie typen
Foto-opnamen: Mogelijk
•LCD-scherm
Type: TFT-kleurenscherm van vloeibare kristallen
Schermformaat en punten
:
Breed, 8,1 cm (3,2 inch) (3:2) met ongeveer 1,04 miljoen punten
Aanpassing helderheid: Handmatig (7 niveaus)
Digitale horizon: Beschikbaar
Interfacetalen: 25
Uitleg: Kan worden weergegeven
Weergave camerasysteemstatus
: Beschikbaar
•Weergave
Weergaveformaten voor opnamen
: Weergave van één opname, weergave van één opname
met informatie (Basisinformatie, Opname-informatie,
Histogram), indexweergave met 4 of 9 opnamen
Overbelichtingswaarschuwing
: Overbelichte gedeelten knipperen
Weergave AF-punt: Mogelijk
Rasterweergave: Drie typen
Zoomvergroting:
Circa 1,5x - 10x, startpunt en positie voor uitvergroting instelbaar
Navigatiemethoden:
Enkele opname, opnamesprong met 10 of 100 beelden, op opnamedatum,
op map, op movies, op foto's, op beveiliging, op classificatie
Beeld roteren: Mogelijk
Classificaties: Beschikbaar
Filmweergave:
ingeschakeld (LCD-scherm, video/audio OUT, HDMI OUT)
ingebouwde luidspreker
Diavoorstelling:
Alle beelden, op datum, op map, op films, op foto's, op
beveiliging of op classificatie
Opnamebeveiliging: Mogelijk
Spraakmemo: Opname/weergave mogelijk
Opnamen kopiëren: Mogelijk
Naverwerking van beelden
RAW-bestandsverwerking
in camera
:
Helderheidscorrectie, Witbalans, Beeldstijl, Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), Hoge ISO-ruisreductie,
JPEG-opnamekwaliteit, Kleurruimte, Correctie helderheid randen,
Vervormings correctie en Chromatische correctie
Wijzig formaat: Mogelijk
408
Specificaties
Rechtstreeks afdrukken
Compatibele printers: Met PictBridge compatibele printers
Opnamen die kunnen
worden afgedrukt: JPEG- en RAW-opnamen
Afdrukopties opgeven: Compatibel met DPOF versie 1.1
•Wired-LAN
Ethernet: 10BASE-T, 100BASE-TX, 1000BASE-T
FTP-overdracht: Automatische overdracht na opname, Selectie/
overdracht opname, knop Overbrengen met SET,
Overbrengen met onderschrift
EOS Utility: Afstandsbediening van EOS Utility werkt met Wired-LAN
WFT-server: Camerafunctie, eenvoudige bediening, basisfunctie,
weergave en downloaden van opnamen
Mediaserver: Compatibel met DLNA
Tijdsynchronisatiefunctie
Mastercamera kan tijd synchroniseren met maximaal 10 slave
voor meerdere camera's
: camera's
Tijdfout van circa ±0,05 sec. tussen master- en
slavecamera's
Beeldoverdracht
Overdraagbare beelden: Foto's (JPEG, RAW, RAW+JPEG), films
Persoonlijke voorkeuzen
Persoonlijke voorkeuzen:
32
Camera-instellingen opslaan
:
Er kunnen maximaal tien sets op een kaart worden vastgelegd
Aangepaste opnamemodi
:
Instellen onder stand C1/C2/C3
My Menu vastleggen: Mogelijk
Copyrightinformatie: Invoer en invoegen mogelijk
Interface
Audio/video OUT/
Analoge video (Compatibel met NTSC/PAL)/stereo-audio-output
Digitale aansluiting:
Computercommunicatie, rechtstreeks afdrukken (Hi-Speed
USB of equivalent), aansluiting voor GPS-ontvanger GP-E2
HDMI mini OUT-aansluiting
:
Type C (automatisch wisselen van resolutie), compatibel met CEC
Aansluiting voor
externe microfoon: Ministereostekker van 3,5 mm
Aansluiting afstandsbediening
:
Compatibel met afstandsbediening van het N3-type
Ethernet-aansluiting: RJ-45-aansluiting, compatibel met Gigabit-Ethernet
Systeemuitbreidings-
aansluiting:
voor Wireless File Transmitter WFT-E6 en GPS Receiver GP-E1
409
Specificaties
Voeding
Batterij: Batterij LP-E4N/LP-E4 (1 stuk)
* Wisselstroom via de AC-adapterset ACK-E4
Batterijgegevens:
resterende capaciteit, sluitertelling en laadprestaties worden weergegeven
Levensduur batterij: Bij het maken van opnamen met de zoeker:
(op basis van CIPA-
circa 1120 opnamen bij 23 °C, circa 860 opnamen bij 0 °C
testcriteria) Met Live view-opname:
circa 290 opnamen bij 23 °C, circa 250 opnamen bij 0 °C
Filmopnametijd: circa 2 uur en 10 min. bij 23 °C
circa 2 uur bij 0 °C
* Met volledig opgeladen batterij LP-E4N
Batterij voor datum/tijd: CR2025-lithiumbatterij (1 stuks)
Afmetingen en gewicht
Afmetingen (B x H x D):
circa 158,0 x 163,6 x 82,7 mm
Gewicht:
circa 1530 g (CIPA-richtlijnen), circa 1340 g (alleen behuizing)
Gebruiksomgeving
Bedrijfstemperatuur: 0
°
C - 45
°
C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Batterij LP-E4N
Type: Oplaadbare lithium-ionbatterij
Nominale spanning: 11,1 V DC
Batterijcapaciteit: 2450 mAh
Afmetingen (B x H x D):
circa 68,4 x 34,2 x 92,8 mm
Gewicht: circa 185 g (zonder beschermdeksel)
Batterijoplader LC-E4N
Compatibele batterijen:
Batterij LP-E4N, LP-E4
Oplaadtijd: LP-E4N: circa 130 minuten (per batterij), LP-E4:
Circa 120 minuten (per batterij)
Nominaal ingangsvermogen
: 100 - 240 V AC (50/60 Hz)
12 V / 24 V DC
Nominaal uitgangsvermogen
: 12,6 V DC, 1,55 A
Lengte netsnoer: Circa 2 meter
Bedrijfstemperatuur: 0
°
C - 40
°
C
Luchtvochtigheid
tijdens gebruik: 85% of lager
Afmetingen (B x H x D):
circa 155 x 52,8 x 95 mm
Gewicht: circa 350 g (zonder netsnoer en beschermdeksels)
410
Specificaties
Alle bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de testnormen van Canon en
de testcriteria en richtlijnen van CIPA (Camera & Imaging Products
Association).
Bovenstaande afmetingen, maximale diameter, lengte en gewicht zijn
gebaseerd op CIPA-richtlijnen (alleen met uitzondering van gewicht voor
camerabehuizing).
De specificaties en de vormgeving van het product kunnen zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Als er zich een probleem voordoet met een objectief van een ander merk dat
is bevestigd op de camera, dient u contact op te nemen met de fabrikant van
het objectief.
411
Handelsmerken
Adobe is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Microsoft en Windows zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken
van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Macintosh en Mac OS zijn handelsmerken van Apple Inc, geregistreerd in de
VS en andere landen.
CompactFlash is een handelsmerk van SanDisk Corporation.
HDMI, het HDMI-logo en High-Definition Multimedia Interface zijn
handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van HDMI Licensing LLC.
Alle andere handelsmerken zijn het eigendom van hun respectieve eigenaars.
Over MPEG-4-licenties
'Dit product is in licentie gegeven krachtens AT&T-patenten voor de MPEG-4-
standaard en kan worden gebruikt voor het coderen van MPEG-4-video en/of het
decoderen van voor MPEG-4-video die uitsluitend is gecodeerd (1) voor een
persoonlijk en niet-commercieel doeleinde of (2) door een videoleverancier die
krachtens de AT&T-patenten bevoegd is om MPEG-4-video te leveren. Er wordt geen
licentie verleend of geïmpliceerd voor enig ander gebruik van de MPEG-4-standaard.'
About MPEG-4 Licensing
“This product is licensed under AT&T patents for the MPEG-4 standard and may be
used for encoding MPEG-4 compliant video and/or decoding MPEG-4 compliant video
that was encoded only (1) for a personal and non-commercial purpose or (2) by a
video provider licensed under the AT&T patents to provide MPEG-4 compliant video.
No license is granted or implied for any other use for MPEG-4 standard.”
* Notice displayed in English as required.
412
Het gebruik van echte Canon-accessoires wordt aanbevolen
Dit product levert uitstekende prestaties wanneer het wordt gebruikt met echte
Canon-accessoires. Canon is niet verantwoordelijk voor enige schade aan dit
product en/of ongelukken zoals brand, enzovoort, die worden veroorzaakt door
accessoires die niet van Canon zijn (bijvoorbeeld lekkage en/of explosie van
een batterij). Deze garantie is niet van toepassing op reparaties die het gevolg
zijn van defecten in accessoires die niet van Canon zijn. U kunt dergelijke
reparaties aanvragen tegen vergoeding.
Batterij LP-E4N is uitsluitend geschikt voor producten van Canon. Wanneer
u deze oplaadt met een batterijoplader of een ander product dat niet
compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen waarvoor
Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
413
Veiligheidsmaatregelen
Voorkom letsel, dodelijke ongevallen of schade aan materiaal door deze
veiligheidsmaatregelen op te volgen en de apparatuur op de juiste manier te gebruiken.
Voorkomen van ernstig letsel en dodelijke ongevallen
Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen en explosies door de
onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
- Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of accessoires die niet in deze
handleiding worden genoemd. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen.
- Veroorzaak geen kortsluiting bij de batterij en de reservebatterij en probeer deze niet te
demonteren of aan te passen. Verhit de batterij en de reservebatterij niet en probeer
deze niet te solderen. Stel de batterij en de reservebatterij niet bloot aan vuur of water.
Stel de batterij en de reservebatterij ook niet bloot aan grote fysieke schokken.
- Installeer de batterij en de reservebatterij op de juiste manier (+ –). Plaats nooit oude
en nieuwe of verschillende soorten batterijen bij elkaar.
- Laad de batterij niet op bij een temperatuur die buiten het toegestane bereik ligt van
0 °C - 40 °C. Overschrijd de oplaadtijd niet.
- Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
Houd de reservebatterij buiten het bereik van kinderen. Waarschuw direct een arts als
een kind een batterij heeft doorgeslikt. (De chemicaliën in de batterij kunnen de maag
en ingewanden beschadigen.)
Dek de elektrische contactpunten van de batterij en de reservebatterij af voordat u
deze wegdoet, om te voorkomen dat deze contact maken met andere metalen
voorwerpen of batterijen. Zo voorkomt u brand en explosies.
Voorkom brand door de batterijoplader direct uit het stopcontact te halen en te stoppen met
opladen als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt.
Verwijder de batterij of de reservebatterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of vorm verandert,
of als er rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen brandwonden oploopt.
Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding. Dit
kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij in
contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een arts.
Houd de apparatuur tijdens het opladen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen
stikken als zij het snoer rond hun nek krijgen of een elektrische schok krijgen.
Houd snoeren altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hitte kan het snoer vervormen
en het isolatiemateriaal smelten, wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
Flits niet in het gezicht van automobilisten. Door de verblinding kunt u een ongeluk
veroorzaken.
Flits niet vlak bij iemands ogen. Het gezichtsvermogen kan hierdoor beschadigd
raken. Houd altijd minimaal 1 meter afstand als u met de flitser een kind fotografeert.
Verwijder de batterij en haal de stekker uit het stopcontact als u de camera of een
accessoire langere tijd niet gebruikt. Zo voorkomt u elektrische schokken,
warmteontwikkeling en brand.
Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een
explosie of brand.
414
Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de inwendige onderdelen
bloot komen te liggen, raak deze dan niet aan. Deze onderdelen staan mogelijk onder stroom.
Demonteer de apparatuur niet en pas deze ook niet aan. Er staat hoge spanning op de
interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtbron. Uw
gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
Houd de camera buiten het bereik van kleine kinderen. De nekdraagriem kan bij
kinderen tot verstikking leiden.
Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Hierdoor voorkomt u
brand en elektrische schokken.
Vraag toestemming voordat u de camera in een vliegtuig of ziekenhuis gebruikt. De
elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of de medische apparatuur in ziekenhuizen.
Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in
acht te nemen:
- Steek de stekker altijd helemaal in het stopcontact.
- Pak het netsnoer nooit met natte handen vast.
- Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit het stopcontact haalt.
- Voorkom beschadigingen aan het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden en het
niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
- Sluit niet te veel stekkers aan op één stopcontact.
- Gebruik geen snoeren waarvan het isolatiemateriaal is beschadigd.
Haal zo nu en dan de stekker uit het stopcontact en haal met een droge doek het stof
rond het stopcontact weg. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op
het stopcontact vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat kan leiden tot brand.
Letsel en schade aan apparatuur voorkomen
Laat de apparatuur niet in een auto achter die in de zon staat of in de nabijheid van
een warmtebron. De apparatuur kan heet worden en brandwonden veroorzaken.
Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken.
Controleer of het statief stevig genoeg is om de camera en het objectief te dragen.
Laat een objectief of camera met objectief niet zonder lensdop in de zon staan.
De zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdoor kan de
warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
Verwijder de batterij en de reservebatterij direct als u de camera in het water laat vallen
of als er water in de camera komt. Verwijder de batterijen ook als er metaaldeeltjes in
de camera komen. Hierdoor voorkomt u brand en elektrische schokken.
Gebruik en plaats de batterij en de reservebatterij niet in een hete omgeving. Hierdoor
kan de batterij gaan lekken of kan de levensduur van de batterij afnemen. Ook kunnen
de batterij en de reservebatterij te heet worden en brandwonden veroorzaken.
Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de apparatuur
schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk voor de gezondheid.
Neem contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center
als het product niet naar behoren functioneert of moet worden gerepareerd.
415
Uitsluitend bestemd voor de Europese Unie en EER
(Noorwegen, IJsland en Liechtenstein)
Met deze symbolen wordt aangegeven dat dit
product in overeenstemming met de AEEA-richtlijn
(2012/19/EU), de richtlijn 2006/66/EG betreffende
batterijen en accu's en/of de plaatselijk geldende
wetgeving waarin deze richtlijnen zijn
geïmplementeerd, niet bij het normale huisvuil mag
worden weggegooid.
Indien onder het hierboven getoonde symbool een chemisch symbool gedrukt
staat, geeft dit in overeenstemming met de richtlijn betreffende batterijen en
accu's aan dat deze batterij of accu een zwaar metaal bevat (Hg = kwik, Cd =
cadmium, Pb = lood) waarvan de concentratie de toepasselijke drempelwaarde
in overeenstemming met de genoemde richtlijn overschrijdt.
Dit product dient te worden ingeleverd bij een hiervoor aangewezen
inzamelpunt, bijv. door dit in te leveren bij een hiertoe erkend verkooppunt bij
aankoop van een gelijksoortig product, of bij een officiële inzameldienst voor de
recycling van elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en batterijen en
accu's. Door de potentieel gevaarlijke stoffen die gewoonlijk gepaard gaan met
EEA, kan onjuiste verwerking van dit type afval mogelijk nadelige gevolgen
hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid. Uw medewerking bij het
op juiste wijze weggooien van dit product draagt bij tot effectief gebruik van
natuurlijke hulpbronnen.
Voor verdere informatie over recycling van dit product kunt u contact opnemen
met uw plaatselijke gemeente, afvaldienst, officiële dienst voor klein chemisch
afval of afvalstortplaats, of kunt u terecht op www.canon-europe.com/weee
, of
www.canon-europe.com/battery
.
416
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
1. BEWAAR DEZE INSTRUCTIES: deze handleiding bevat belangrijke
veiligheids- en bedieningsinstructies voor batterijoplader LC-E4N.
2. Lees voordat u de oplader in gebruik neemt, eerst alle instructies en
opmerkingen over (1) de oplader, (2) de batterij en (3) het product met
gebruik van de batterij.
3. WAARSCHUWING: laad alleen batterij LP-E4N op om het risico op letsel
te verkleinen. Andere typen batterijen kunnen barsten wat kan leiden tot
persoonlijk letsel en andere schade.
4. Stel de oplader niet bloot aan regen of sneeuw.
5. Het gebruik van een bevestigd onderdeel dat niet wordt aanbevolen of
verkocht door Canon, kan leiden tot vuur, elektrische schok of persoonlijk
letsel.
6. Trek aan de stekker in plaats van aan het snoer wanneer u de oplader
verwijdert. Dit vermindert het risico op schade aan de elektrische stekker
en het snoer.
7. Zorg dat het snoer zo ligt dat u er niet op loopt, over struikelt of het op een
andere manier schade of stress veroorzaakt.
8. Gebruik de oplader niet indien het snoer of de stekker beschadigd zijn.
Vervang snoer en/of stekker onmiddellijk.
9. Gebruik de oplader niet als er op is geslagen, als de oplader is gevallen of
op andere wijze is beschadigd. Breng de oplader naar een gekwalificeerde
reparateur.
10. Haal de oplader niet uit elkaar. Breng de oplader naar een gekwalificeerde
reparateur indien onderhoud of reparatie nodig is. Onjuiste montage kan
leiden tot elektrische schok of brand.
11. Om het risico op een elektrische schok te verminderen, dient u de oplader
eerst uit het stopcontact te halen voordat u deze probeert te repareren of
schoonmaken.
ONDERHOUDINSTRUCTIES
Tenzij anders vermeld in deze handleiding, zijn er geen onderdelen in de
oplader aanwezig die onderhoud vereisen. Laat onderhoud over aan een
gekwalificeerde reparateur.
VOORZICHTIG
ONTPLOFFINGSGEVAAR ALS DE BATTERIJ WORDT VERVANGEN DOOR
EEN ONJUIST TYPE BATTERIJ.
HOUD U BIJ HET WEGGOOIEN VAN GEBRUIKTE BATTERIJEN AAN DE
LOKALE VOORSCHRIFTEN HIERVOOR.
417
14
Verkorte
softwarehandleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de
software op de bij de camera geleverde EOS Solution
Disk (cd-rom) en wordt uitgelegd hoe de software kan
worden geïnstalleerd op een pc. Ook wordt uitgelegd
hoe u de pdf-bestanden op de EOS Software Instruction
Manuals Disk (cd-rom) kunt bekijken.
EOS Solution Disk
(software)
EOS Software Instruction
Manuals Disk
EOS Software Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
418
Verkorte softwarehandleiding
EOS Solution Disk
Deze cd bevat de volgende software voor EOS-camera's.
Communicatiesoftware voor de camera en de computer
Opnamen (foto’s/films) die met de camera zijn gemaakt, downloaden
naar uw computer.
De camera instellen vanaf uw computer.
Foto's op afstand maken door de camera op uw computer aan te sluiten.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
Zeer snel opnamen weergeven, bewerken en afdrukken op uw computer.
Opnamen bewerken zonder het origineel te wijzigen.
Geschikt voor de meest uiteenlopende gebruikers, van amateurs tot professionals.
Met name aanbevolen voor gebruikers die hoofdzakelijk RAW-opnamen maken.
Software voor het weergeven en bewerken van opnamen
JPEG-opnamen weergeven, doorbladeren en afdrukken op uw computer.
U kunt films (MOV-bestanden) en videofotoalbums afspelen en
filmbeelden omzetten in foto's.
Via een internetverbinding kunt u aanvullende functionaliteit downloaden.
Aanbevolen voor personen die voor het eerst een digitale camera
gebruiken en amateurfotografen.
Software voor het maken van beeldstijlbestanden
Deze software is bedoeld voor gevorderde gebruikers die ervaring
hebben met het bewerken van opnamen.
U kunt beeldstijlen aanpassen aan uw eigen specifieke
opnamekenmerken en een origineel beeldstijlbestand maken/opslaan.
a EOS Utility
b Digital Photo Professional
c
ImageBrowser EX
d Picture Style Editor
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
Opmerking: de met vorige cameramodellen meegeleverde software ZoomBrowser EX/ImageBrowser
biedt geen ondersteuning voor foto's en films die met deze camera zijn gemaakt (de software is hier
niet compatibel mee). Gebruik de met deze camera meegeleverde versie van ImageBrowser EX.
419
Verkorte softwarehandleiding
Compatibele
besturingssystemen
1
Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten.
2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het cd-romstation.
3 Selecteer uw geografische regio, land en taal.
4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie te
starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
Installeer Microsoft Silverlight als daarom wordt gevraagd.
5 Klik op [Finish/Voltooien] wanneer de installatie is voltooid.
6 Verwijder de cd.
De software installeren in Windows
Windows 8 Windows Vista Windows XPWindows 7
Sluit de camera pas op de computer aan nadat u de software hebt
geïnstalleerd. Anders zal de software niet op de juiste manier worden
geïnstalleerd.
Voer bij het downloaden of installeren van ImageBrowser EX de
onderstaande stappen uit. Voor het downloaden van de software is we
een internetverbinding vereist.
Met behulp van de onderstaande stappen kan ImageBrowser EX worde
bijgewerkt naar de nieuwste versie, met functionaliteit die voor uw
camera is geoptimaliseerd. De nieuwste functionaliteit kan ook via de
automatische updatefunctie worden toegevoegd.
420
Verkorte softwarehandleiding
Compatibele besturingssystemen
1
Controleer of de camera niet op uw computer is aangesloten.
2 Plaats de EOS Solution Disk (cd) in het cd-romstation.
Dubbelklik op het bureaublad van uw computer op het cd-
rompictogram en dubbelklik vervolgens op [Canon EOS Digital
Installer/Installatieprogramma Canon EOS Digital].
3 Selecteer uw geografische regio, land en taal.
4 Klik op [Easy Installation/Standaardinstallatie] om de installatie te
starten.
Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
5 Klik op [Restart/Opnieuw opstarten] wanneer de installatie is
voltooid.
6 Verwijder de cd zodra de computer opnieuw is opgestart.
De software installeren op de Macintosh
MAC OS X 10.6 - 10.8
421
Verkorte softwarehandleiding
[WINDOWS]
EOS Software Instruction Manuals Disk
Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de cd naar de computer.
1 Plaats de EOS Software Instruction Manuals Disk (cd) in het
cd-romstation van de computer.
2 Open de cd.
Dubbelklik op [
My Computer/Deze computer
] op het bureaublad en
dubbelklik vervolgens op het cd-romstation waarin u de cd hebt geplaatst.
Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de
instructiehandleidingen wordt weergegeven.
[MACINTOSH]
EOS Software Instruction Manuals Disk
Kopieer de instructiehandleidingen (pdf) op de cd naar de Macintosh.
1 Plaats de EOS Software Instruction Manuals Disk (cd) in het
cd-romstation van uw Macintosh.
2 Open de cd.
Dubbelklik op het pictogram van de cd.
3 Dubbelklik op het bestand START.html.
Selecteer uw taal en besturingssysteem. De index van de
instructiehandleidingen wordt weergegeven.
U dient Adobe Reader (de nieuwste versie wordt aanbevolen) te installeren om de
bestanden van de instructiehandleiding (pdf-indeling) te bekijken. Installeer Adobe
Reader als deze software nog niet op uw computer is geïnstalleerd.
Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Save'
(Opslaan) van Adobe Reader.
U dient Adobe Reader (de nieuwste versie wordt aanbevolen) te installeren om de
bestanden van de instructiehandleiding (pdf-indeling) te bekijken. Installeer Adobe
Reader als deze software nog niet op uw Macintosh is geïnstalleerd.
Als u de handleiding wilt opslaan op uw computer, gebruikt u de functie 'Save'
(Opslaan) van Adobe Reader.
EOS Software Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
EOS Software Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
422
423
Cijfers
10-sec. of 2 sec. vertraging ..........117
1280x720......................................239
1920x1080....................................239
1-beeld AF ......................................67
640x480........................................239
A
Aangepaste bediening ............52, 343
Aangepaste opnamemodi.............361
Aansluiting afstandsbediening ......185
Aantal AF-punten............................69
Aan-uitschakelaar bij verticale
opname...........................................49
AC-adapterset...............................373
Adobe RGB...................................168
AE met diafragmaprioriteit ....175, 229
AE met sluiterprioriteit........... 173, 228
AEB...............................182, 326, 327
AE-fijnafstelling ............................. 332
AE-programma ............................. 170
Programmakeuze .....................171
AE-vergrendeling ..........................183
AF
Aanpassen .................................94
AF-fijnafstelling.................107, 112
AF-gebiedselectiemodus......69, 73
AF-groep ....................................77
AF-hulplicht ................................96
AF-modus ...................................66
AF-punt...........................69, 71, 73
AF-puntselectie .......... 71, 351, 371
AF-statusindicator ......................68
Compositie opnieuw bepalen .....67
f/8 ...............................................83
Gelaatsinformatie ....................... 97
Handmatige scherpstelling
...114, 222
Kleurinformatie........................... 97
Onderwerpen waarop moeilijk
kan worden scherpgesteld
... 113, 219
Onscherp ............. 45, 46, 113, 219
Pieptoon................................... 376
AF-configuratietool ......................... 85
Afdrukken ..................................... 305
Afdrukeffecten.......................... 310
Afstellen ................................... 313
Kantelcorrectie......................... 313
Pagina-indeling ........................ 309
Papierinstellingen .................... 309
Printopties (DPOF) .................. 315
AF-gebied....................................... 69
AF-gebiedselectiemodus.......... 69, 73
AF-ON-knop (AF-start) ................... 46
AF-puntuitbreiding.................... 69, 73
Afstandsbediening........................ 185
Afstellen (afdrukken) .................... 313
AI SERVO (AI Servo AF) ............... 68
AF-punt automatische
schakeling.................................. 92
AF-startpunt ............................. 103
Trackinggevoeligheid................. 90
verlichting................................. 105
Versnellen/vertragen tracking .... 91
ALL-I (I-only) ................................ 239
Apart opslaan ............................... 121
Audio/video OUT (A/V OUT)
... 266, 275
Auto Lighting Optimizer (Auto
Helderheid Optimalisatie) ............. 152
Autofocus 9 AF
Automatisch resetten ................... 165
Automatische kaartwissel............. 121
Automatische selectie
61-punten AF ....................... 70, 75
Automatische selectie (AF) ...... 70, 75
Index
424
Index
Automatische selectie
van AF-punt ..............................70, 75
Automatische weergave ............... 272
Av (Aperture priority AE).......175, 229
B
Batterij.................................30, 34, 39
Beeldstijl .......................135, 138, 141
Bekijken op tv .......................266, 275
Belichtingsbehoud ........................341
Belichtingscompensatie ........178, 181
Belichtingsniveauverhogingen ......326
Belichtingssimulatie ......................213
Bestandsgrootte....126, 240, 254, 255
Bestandsnaam ......................162, 164
Beveiligen (wisbeveiliging)............279
Bewegingsonscherpte ..............45, 46
Bijsnijdinformatie...........................339
Bracketing.............................151, 182
Bulb-belichting ..............................184
BULB ............................................184
C
w (Aangepaste opnamemodus) ...361
C (Aangepaste opname)...............361
Camera
Bewegingsonscherpte ..............193
Camera-instellingen wissen .......58
Camera-instellingen
opslaan/laden ...........................358
Instellingenscherm ...................370
Systeemstatus .......................... 398
Vasthouden ................................45
Camera-instellingen wissen............58
Centrum gewogen gemiddelde.....179
CF-kaart 9 Kaart
Chromatische correctie.................158
Classificatie .................................. 262
Compressie .................................. 129
Contactpunten voor
flitssynchronisatie........................... 19
Continu......................................... 164
Continue opname......................... 115
Continu-opnamen met
superhoge snelheid...................... 116
Contrast........................................ 139
Copyrightinformatie ...................... 166
Correctie helderheid randen......... 157
D
Datum/tijd ....................................... 40
Batterij voor datum/
tijd vervangen .......................... 374
DC-koppeling ............................... 373
Deelmeting ................................... 179
Diavoorstelling.............................. 272
Digitale aansluiting ............... 306, 319
Digitale horizon ................ 61, 62, 355
Dioptrische aanpassing.................. 45
Directe selectie (AF-punt) ............ 351
DPOF ........................................... 315
E
Een AF-punt instellen
en gebruiken ................................ 348
Eén opname, weergave van ........ 252
Eén-punts AF ........................... 69, 73
Enkelbeeld ................................... 115
Ethernet 9 Wired-LAN cd-rom
exFAT ............................................. 56
Extensie ....................................... 163
Externe Speedlite 9 Flitser
425
Index
F
FE-fijnafstelling .............................332
FE-vergrendeling ..........................196
Fijnafstelling..........................107, 332
Film ...............................................225
AE met diafragmaprioriteit ........229
AE met sluiterprioriteit ..............228
AE-vergrendeling......................230
AF-modus .........................238, 247
Bekijken ....................................266
Bekijken op tv ...................266, 275
Bestandsgrootte ...............240, 255
Bewerken..................................270
Compressiemethode ................239
Drop frame................................246
Eerste en laatste beelden
bewerken ..................................270
Externe microfoon ....................243
Filmopnameformaat..................239
Filmopnameknop ..............227, 248
Foto’s........................................236
Framesnelheid..........................239
Geluidsopname ........................242
Informatiedisplay ......................233
Meettimer..................................248
Microfoon..................................227
Opnamen met automatische
belichting ..................................227
Opnamen met handmatige
belichting ..................................231
Opnametijd ...............................240
Rasterweergave .......................247
Snel instellen ............................238
Stille bediening .........................244
Stille LV-opnamen.....................248
Tijdcode ....................................245
Weergave .................................268
Windfilter...................................242
Filtereffect .....................................140
Firmwareversie............................. 382
Flitsbelichtingsbracketing ............. 203
Flitsbelichtingscompensatie ......... 196
Flitser (Speedlite)
Draadloos................................. 202
Externe Speedlite..................... 196
FE-vergrendeling ..................... 196
Flitsbelichtingscompensatie ..... 196
Flitsbesturing............................ 199
Flitssynchronisatiesnelheid ...... 197
Handmatig flitsen ............. 197, 201
Persoonlijke voorkeuze............ 204
Sluitersynchronisatie
(1e/2e gordijn).......................... 202
Flitsers van een ander merk......... 197
Flitserschoen .......................... 19, 198
Flitsmodus .................................... 201
Focusbevestigingslampje ............... 67
Focusinstellingsknop ...... 43, 114, 222
Focusvergrendeling........................ 67
Formatteren (kaart initialiseren) ..... 55
Foutcodes..................................... 401
Framesnelheid.............................. 239
Full HD ................................. 239, 241
Full HD
(Full High-Definition)..... 239, 266, 275
G
Geheugenkaart 9 Kaart
Gemiddeld
(opnamekwaliteit) ................. 123, 297
Groot (opnamekwaliteit) ............... 127
H
Half indrukken ................................ 46
Handmatig resetten ...................... 165
Handmatige belichting.......... 177, 231
426
Index
Handmatige scherpstelling ...114, 222
Handmatige selectie (AF) ...69, 71, 73
Handmatige witbalans ..................144
HD......................................... 239, 275
HDMI.....................................266, 275
HDMI CEC ....................................276
Helemaal indrukken ........................46
High-Definition (HD)......239, 266, 275
Histogram (Helderheid/RGB)........256
Hoge ISO-ruisreductie ..................153
Hoofdinstelwiel................................47
I
ICC-profiel..................................... 168
Indexweergave .............................257
Indexweergave met
4 of 9 opnamen............................. 257
Indicator belichtingsniveau .......22, 25
INFO.-knop ...........209, 233, 252, 370
Instelbare functies
opnamemodus..............................366
Instelwiel
Hoofdinstelwiel ...........................47
Snelinstelwiel.............................. 48
IPB ................................................239
ISO-snelheid .................130, 230, 232
Automatisch instellen
(Auto)................................ 131, 133
Bereik instellen .................132, 133
ISO vergroten ...........................132
Minimale sluitertijd....................134
Stappen instellen ......................326
J
JPEG ............................................123
JPEG-kwaliteit (Compressie)........129
K
Kaart................................... 15, 35, 55
Formatteren ............................... 55
Kaartwaarschuwing ................... 36
Probleem ............................. 37, 56
Kabel ........................ 3, 275, 278, 368
Kabelbescherming ....................... 365
Kalibratie ........................................ 32
Kijktijd............................................. 57
Klein (beeldformaat)..................... 123
Kleurruimte ................................... 168
Kleurtemperatuur ................. 143, 149
Kleurtoon...................................... 139
L
LAN 9 Wired-LAN cd-rom
Lange belichtingstijden................. 184
LCD-paneel
Achterzijde ................................. 26
Bovenzijde ................................. 24
LCD-paneel achterzijde.................. 26
LCD-paneel bovenzijde.................. 24
LCD-scherm ............................. 15, 19
Digitale horizon .......................... 62
Helderheid aanpassen............. 288
Menuweergave .................. 53, 375
Opname weergeven ................ 251
Opname-instellingen................ 371
Lees-/schrijfindicator ................ 21, 37
Lichte tonen prioriteit.................... 156
Live view-opname
Handmatige scherpstelling ...... 222
Informatiedisplay...................... 209
Live-modus (AF) ...................... 215
Live-modus met
gezichtsherkenning (AF).......... 216
Maximum aantal opnamen ...... 208
427
Index
Meettimer..................................214
Quick-modus (AF) ....................220
Rasterweergave .......................212
Snel instellen ............................211
Stille opname ............................214
Live view-opnamen .......................205
Belichtingssimulatie ..................213
LOCK ..............................................50
Luidspreker ...................................268
M
M (Manual exposure)............177, 231
Map maken/selecteren..................160
Maximale opnamereeks........126, 128
Maximumaantal opnamen
...39, 126, 208
Maximumdiafragma ........................83
Meerdere opnames.......................186
Meervlaksmeting...........................179
Meetmethode................................179
Meettimer ..............................214, 248
Menu ...............................................53
Instellingen ...............................375
Instelprocedure...........................54
My Menu...................................357
3-pictogram ................................4
Meting voor handmatige flits .........198
MF (Handmatige
scherpstelling).......................114, 222
M-Fn........................................70, 227
M-Fn 2.............................................18
M-Fn2............................................345
Microfoon ......................227, 243, 281
Monochroomopname............136, 140
M-RAW (Middelgroot RAW)
...123, 127
Multifunctie................................18, 19
Multifunctievergrendeling ................50
Multifunctionele knop...................... 49
Multi-spotmeting ........................... 180
My Menu....................................... 357
N
Namen van onderdelen.................. 18
NTSC.................................... 239, 381
O
Objectief ......................................... 43
Chromatische correctie ............ 158
Correctie helderheid randen .... 157
Ontgrendeling ............................ 44
Oculairafsluiter ............................. 185
Ontspan sluiter zonder kaart .......... 36
Ontspanknop .................................. 46
Oogschelp ...................................... 45
Opladen.......................................... 30
Oplader..................................... 28, 30
Opmerking (naam) ....................... 147
Opnamefunctie............................. 120
Opname
AF-puntweergave..................... 255
Automatisch roteren................. 289
Automatische weergave........... 272
Bekijken op tv................... 266, 275
Beveiligen ................................ 279
Classificatie.............................. 262
Diavoorstelling ......................... 272
Formaat.................................... 124
Handmatig roteren ................... 261
Histogram................................. 256
Index ........................................ 257
Kopiëren................................... 283
Nummer ................................... 164
Opname weergeven................. 251
Opname-informatie .................. 254
428
Index
Opnamesprong (door
opnamen navigeren) ................ 258
Overbelichtingswaarschuwing
....255
Overbrengen ............................ 319
Spraakmemo ............................ 281
Vergrote weergave ...................259
Weergave ................................. 251
Wissen......................................286
Opname mode ................................24
Opname-instellingen,
scherm ....................................50, 371
Opnamekwaliteit
Beeldformaat ............................123
JPEG-kwaliteit .......................... 129
Opnamemodus
Av (AE met diafragmaprioriteit)
.....175
BULB).......................................184
C (Aangepaste opname) ..........361
M (Handmatige belichting) .......177
P (AE-programma) ................... 170
Tv (AE met sluiterprioriteit).......173
Opnameniveau ............................. 242
Opnamerichting vastleggen ..........101
Opnamesprong .............................258
Opsl. nr meerdere .........................121
Overbelichtingswaarschuwing ......255
P
P (AE-programma)........................170
PAL .......................................239, 381
Pc-aansluiting ............................... 197
Persoonlijke voorkeuze.................324
Persoonlijke witbalans .................. 143
PictBridge ..................................... 305
Pieptoon........................................376
Pixels ............................................124
Q
Q............................51, 211, 238, 264
Quick-modus (AF) ........................ 220
R
Rasterweergave ............. 61, 212, 247
RAW ..................................... 123, 127
RAW+JPEG ................................. 123
RAW-beeldverwerking.................. 292
Rechtstreeks afdrukken
... 305, 306, 318
Reiniging ...................................... 299
Riem............................................... 29
Roteren (opname)........ 261, 289, 313
Ruisreductie
Hoge ISO-snelheid .................. 153
Lange belichtingstijden ............ 154
Ruisreductie
lange belichtingstijd...................... 154
S
Scherpstellen 9 AF
Scherpstellen kruismeting .............. 76
Scherpte....................................... 139
Scherptedieptecontrole
.. 176, 207, 210
Sensorreiniging ............................ 299
Sepia (monochroom).................... 140
Simulatie afgeronde opname
. 210, 235
Single-point Spot AF ................ 69, 73
Sluitersynchronisatie .................... 202
Snel instellen.......... 51, 211, 238, 264
Snelinstelwiel ................................. 48
Software ....................................... 417
Spiegel opklappen........................ 193
Spot AF point............................ 69, 73
Spotmeting ................................... 179
429
Index
Spraakmemo
Opnemen..................................281
Afspelen....................................282
S-RAW (Klein RAW) .............123, 127
sRGB ............................................168
Statiefbevestigingspunt ...................18
Stille opname
Stille enkele opname ................116
Stille LV-opname...............214, 248
Stof op opnamen voorkomen........299
Stofwisdata....................................301
Stopcontact ...................................373
Storingen.......................................384
Synchronisatie 1e gordijn..............202
Synchronisatie 2e gordijn..............202
Systeemschema ...........................368
Systeemuitbreidingspunt.................21
T
Taal .................................................42
Temperatuurwaarschuwing...223, 249
Tijdcode ........................................245
Tonen prioriteit ..............................156
Toningeffect (monochroom) ..........140
Touch pad ...............................48, 244
Transportmodus............................115
Tv (AE met sluitervoork.) ......173, 228
U
Uitleg...............................................63
Uitschakelen .............................38, 57
Ultra-DMA (UDMA) .........................36
USB-aansluiting
(digitale) apparaten ...............306, 319
V
Veiligheidsmaatregelen.................413
Veiligheidsshift.............................. 329
Vergrote weergave ............... 222, 259
Vergroting/Startpositie .................. 260
Verkleind diafragma...... 176, 207, 210
Verkleinde weergave.................... 259
Verlichting (LCD-paneel) ................ 50
Auto. roteren................................. 289
Verzadiging................................... 139
Videosysteem............... 239, 278, 381
Voeding
Accu-info .................................. 372
Batterijniveau ............................. 39
Laadprestatie ........................... 372
Maximum aantal
opnamen.................... 39, 126, 208
Opladen ..................................... 30
Stopcontact .............................. 373
Uitschakelen .............................. 57
Volume (filmweergave)................. 269
W
Waarschuwing detailverlies.......... 255
Waarschuwingspictogram ............ 255
Weergave ..................................... 251
Weergave met opname-
informatie...................................... 254
Wijzig formaat............................... 297
Windfilter ...................................... 242
Wired-LAN 9 Wired-LAN cd-rom
Wissen (opname) ......................... 286
Witbalans (WB) ............................ 143
Bracketing ................................ 151
Correctie .................................. 150
Handmatige.............................. 144
Kleurtemperatuur instellen ....... 149
Persoonlijke ............................. 143
430
Index
Z
Z/W (B/W) ............................. 136, 140
Zelfontspanner..............................117
Zoeker.............................................22
Digitale horizon.............61, 62, 355
Dioptrische aanpassing .............. 45
Rasterweergave .........................61
Zomertijd......................................... 41
Zone................................................40
Zone-AF..........................................70
Zwart-witopname ..................136, 140
2
The EOS-1D X is the top-of-the-line EOS high-performance digital
single-lens reflex camera featuring a full-frame (approx. 36 x 24 mm)
CMOS sensor with approx. 18.1 effective megapixels, Dual DIGIC 5+,
normal ISO speed range of ISO 100 - 51200, approx. 100% viewfinder
coverage, high-precision and high-speed 61-point AF, approx. 12 fps
high-speed continuous shooting, RGB metering sensor, 8.1 cm (3.2-in.)
LCD monitor, Live View shooting, and Full High-Definition (Full HD)
movie shooting.
The camera is highly responsive to any shooting situation, provides
many features for demanding shots, is highly reliable even in harsh
environments, and is compatible with a wide range of accessories that
expand shooting possibilities.
Refer to This Manual while Using the Camera to Further
Familiarize Yourself with the Camera
With a digital camera, you can immediately view the image you have
captured. While reading this manual, take a few test shots and see how
they come out. You can then better understand the camera.
To avoid botched pictures and accidents, first read the “Safety
Warnings” (p.413, 414) and “Handling Precautions” (p.14, 15).
Testing the Camera Before Use and Liability
After shooting, play images back and check whether they have been
properly recorded. If the camera or memory card is faulty and the
images cannot be recorded or downloaded to a computer, Canon
cannot be held liable for any loss or inconvenience caused.
Copyrights
Copyright laws in your country may prohibit the use of your recorded
images of people and certain subjects for anything but private
enjoyment. Also be aware that certain public performances, exhibitions,
etc., may prohibit photography even for private enjoyment.
CF Card
In this manual, “card” refers to a CF card. The CF card (for recording
images) is not included. Please purchase it separately.
Introduction
INSTRUCTIEHANDLEIDING
D
eze handleiding hoort bij de EOS-1D X met firmwareversie 2.0.0
of hoger
De "Verkorte softwarehandleiding" vindt u achter in deze
handleiding
.
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS
CEL-SS4YA284 © CANON INC. 2013 GEDRUKT IN DE EU
De objectieven en accessoires die in deze instructiehandleiding worden
genoemd, zijn in november 2013 geactualiseerd. Voor informatie over de
compatibiliteit van de camera met objectieven en accessoires van na deze datum,
kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen, Nederland
Raadpleeg uw garantiekaart of ga naar www.canon-europe.com/Support voor informatie over
het dichtstbijzijnde Canon-kantoor
Dit product en de hieraan gekoppelde garantie worden in landen in Europa geleverd door
Canon Europa N.V.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384
  • Page 385 385
  • Page 386 386
  • Page 387 387
  • Page 388 388
  • Page 389 389
  • Page 390 390
  • Page 391 391
  • Page 392 392
  • Page 393 393
  • Page 394 394
  • Page 395 395
  • Page 396 396
  • Page 397 397
  • Page 398 398
  • Page 399 399
  • Page 400 400
  • Page 401 401
  • Page 402 402
  • Page 403 403
  • Page 404 404
  • Page 405 405
  • Page 406 406
  • Page 407 407
  • Page 408 408
  • Page 409 409
  • Page 410 410
  • Page 411 411
  • Page 412 412
  • Page 413 413
  • Page 414 414
  • Page 415 415
  • Page 416 416
  • Page 417 417
  • Page 418 418
  • Page 419 419
  • Page 420 420
  • Page 421 421
  • Page 422 422
  • Page 423 423
  • Page 424 424
  • Page 425 425
  • Page 426 426
  • Page 427 427
  • Page 428 428
  • Page 429 429
  • Page 430 430
  • Page 431 431
  • Page 432 432

Canon EOS-1D X Handleiding

Type
Handleiding