Hach Polymetron 9523sc pH Basic User Manual

Type
Basic User Manual
Inhoudsopgave
Specificaties op pagina 185 Bediening op pagina 201
Algemene informatie op pagina 187 Onderhoud op pagina 206
Installatie op pagina 191
Gebruikersinterface en navigatie op pagina 201
Uitgebreide versie van de handleiding
Raadpleeg de uitgebreide versie van deze handleiding, die beschikbaar is op de website van de
fabrikant, voor informatie.
Specificaties
Specificaties kunnen zonder kennisgeving vooraf worden gewijzigd.
Analysator
Specificatie Gegevens
Afmetingen 748 x 250 x 236 mm (29,4 x 9,8 x 9,3 inch)
Gewicht 7 kg (15,4 lb)
Monsterdebiet 5—20 liter/uur
Omgevingstemperatuur 0—60 °C (32—140 °F)
Relatieve vochtigheid 10—90%
Temperatuursensor Pt100
Nauwkeurigheid ± 1% van weergegeven waarde; temperatuur < ± 0,2 °C
Berekende pH
Nauwkeurigheid van geleidbaarheidsmeting: ± 2%; maximaal verschil berekend-
theoretische waarde: 0,1 pH
Weergavebereik
NH
3
; 7 < pH < 10; 2,8 μS/cm < C1 < 28 μS/cm; C2 < 0,5 μS/cm
NaOH; 7 < pH < 10,7; 2,5 μS/cm < C1 < 125 μS/cm; C2 < 100 μS/cm
Weergaveresolutie
Geleidbaarheid/resistiviteit: automatische puntverschuiving (minimale resolutie
0,001 μS/cm) < 0,1 °C
Monsterslangen
Polyethyleen of PTFE of FEP; 0,2 tot 6 bar (3 tot 90 psi); 5 tot 50 °C (40 tot 120 °F);
Ingang: 6 mm (standaard) of 1/4 inch (met adapter); Uitgang: 12 mm of 1/2 inch
Certificaten EN 61326-1: 2006; EN 61010-1: 2010
Sensor
Specificatie Gegevens
Materiaal sensorbehuizing Zwarte PSU
Geleidbaarheidselektrodes, intern en extern Roestvrij staal 316L
Celconstante K 0,01 (cm
-1
)
Geleidbaarheidsbereik 0,01—200 μS.cm
-1
; resistiviteitsbereik: 5 kΩ.cm—100 MΩ.cm
Maximale druk 10 bar
Maximumtemperatuur 125 °C (257 °F)
Nederlands 185
Specificatie Gegevens
Nauwkeurigheid < 2%
Reactietijd temperatuur < 30 seconden
Isolator PSU
Connector Glas polyester (IP65)
Controller
Specificatie Gegevens
Componentomschrijving Microprocessorgestuurde en menugestuurde controller die de sensor
aanstuurt en meetwaarden weergeeft.
Temperatuurbereik gebruik -20 tot 60 ºC (-4 tot 140 ºF); 95% relatieve vochtigheid, niet-condenserend
bij sensorbelasting <7 W; -20 tot 50 ºC (-4 tot 104 ºF) bij sensorbelasting
<28 W
Temperatuurbereik opslag -20 tot 70 ºC (-4 tot 158 ºF); 95% relatieve vochtigheid, niet-condenserend
Behuizing
1
Metalen behuizing met corrosiebestendige toplaag volgens NEMA
4X/IP66
Voeding Controller met AC-voeding: 100-240 V AC ±10%, 50/60 Hz; vermogen
50 VA bij 7 W sensor/netwerkmodule-belasting, 100 VA bij 28 W
sensor/netwerkmodule-belasting (optioneel Modbus, RS232/RS485,
Profibus DPV1 of HART-netwerkaansluiting).
Controller met 24 V DC-voeding 24 V DC—15%, + 20%; vermogen 15 W
bij 7 W sensor/netwerkmodule-belasting, 40 W bij 28 W
sensor/netwerkmodule-belasting (optioneel Modbus, RS232/RS485,
Profibus DPV1 of HART-netwerkaansluiting).
Gebruikshoogte Standaard 2000 m boven NAP
Vervuilingsgraad/installatiecategorie Vervuilingsgraad 2; installatiecategorie II
Uitgangen Twee analoge uitgangen (0-20 mA of 4-20 mA). Elke analoge uitgang kan
worden toegewezen voor een gemeten parameter, zoals pH, temperatuur,
flow of berekende waarden. De module kan optioneel drie extra analoge
uitgangen (5 in totaal) voeden.
Relais Vier SPDT, door de gebruiker te configureren contacten van 250 V AC, 5 A
resistief maximaal voor de controller met AC-voeding en met 24 V DC-
voeding, 5 A resistief maximaal voor de controller met DC-voeding. Relais
zijn bedoeld voor aansluiting op AC-netspanningscircuits (d.w.z. wanneer
de controller werkt op een spanning van 115 - 240 V AC) of DC-circuits
(d.w.z. wanneer de controleer op een spanning van 24 V DC werkt).
Afmetingen ½ DIN—144 x 144 x 180,9 mm (5,7 x 5,7 x 7,12 inch)
Gewicht 1,7 kg
EMC-vereisten EN61326-1: EMC-richtlijn
Opmerking: Dit is een product van klasse A. In een woonomgeving kan dit product
radio-interferentie veroorzaken waar de gebruiker mogelijkerwijs maatregelen tegen
moet treffen.
1
Eenheden die zijn voorzien van het Underwriters Laboratories (UL)-certificaat zijn uitsluitend
bedoeld voor binnenopstelling en voldoen niet aan NEMA 4X/IP66-classificatie.
186 Nederlands
Specificatie Gegevens
Korean registration
User Guidance for EMC Class A Equipment
업무용을 위한 EMC 등급 A 장치에 대한
사용자 지침
사용자안내문
A 기기 ( 업무용 방송통신기자재 )
기기는 업무용 (A ) 전자파적합기기로서 판매자 또는 사용자는
주의하시기 바라며 , 가정외의 지역에서 사용하는 것을 목적으로 합니다.
CE-markering EN61010-1: LVD-richtlijn
Digitale communicatie Optionele Modbus, RS232/RS485, Profibus DPV1 of HART-
netwerkaansluiting voor datatransmissie
Het loggen van gegevens Secure Digital-kaart (max. 32 GB) of speciale RS232-kabelconnector voor
logboekregistratie en software-updates. De controller slaat circa
20.000 gegevenspunten per sensor op.
Garantie 2 jaar
Algemene informatie
De fabrikant kan onder geen enkele omstandigheid aansprakelijk worden gesteld voor directe,
indirecte, speciale, incidentele of continue schade die als gevolg van enig defect of onvolledigheid in
deze handleiding is ontstaan. De fabrikant behoudt het recht om op elk moment, zonder verdere
melding of verplichtingen, in deze handleiding en de producten die daarin worden beschreven,
wijzigingen door te voeren. Gewijzigde versies zijn beschikbaar op de website van de fabrikant.
Veiligheidsinformatie
L E T O P
De fabrikant is niet verantwoordelijk voor enige schade door onjuist toepassen of onjuist gebruik van dit product
met inbegrip van, zonder beperking, directe, incidentele en gevolgschade, en vrijwaart zich volledig voor
dergelijke schade voor zover dit wettelijk is toegestaan. Uitsluitend de gebruiker is verantwoordelijk voor het
identificeren van kritische toepassingsrisico's en het installeren van de juiste mechanismen om processen te
beschermen bij een mogelijk onjuist functioneren van apparatuur.
Lees deze handleiding voor het uitpakken, installeren of gebruiken van het instrument. Let op alle
waarschuwingen. Wanneer u dit niet doet, kan dit leiden tot ernstig persoonlijk letsel of schade aan
het instrument.
Controleer voor gebruik of het instrument niet beschadigd is. Het instrument mag op geen andere
wijze gebruikt worden dan als in deze handleiding beschreven.
Gebruik van gevareninformatie
G E V A A R
Geeft een potentieel gevaarlijke of dreigende situatie aan die, als deze niet kan worden voorkomen, kan
resulteren in dodelijk of ernstig letsel.
W A A R S C H U W I N G
Geeft een potentieel of op handen zijnde gevaarlijke situatie aan, die als deze niet wordt vermeden, kan leiden tot
dood of ernstig letsel.
V O O R Z I C H T I G
Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die kan resulteren in minder ernstig letsel of lichte verwondingen.
L E T O P
Duidt een situatie aan die (indien niet wordt voorkomen) kan resulteren in beschadiging van het apparaat.
Informatie die speciaal moet worden benadrukt.
Nederlands 187
Waarschuwingslabels
Lees alle labels en etiketten die op het instrument zijn bevestigd. Het niet naleven van deze
waarschuwingen kan leiden tot letsel of beschadiging van het instrument. In de handleiding wordt
door middel van een veiligheidsvoorschrift uitleg gegeven over een symbool op het instrument.
Dit is het symbool voor veiligheidswaarschuwingen. Volg alle veiligheidsberichten op die after dit
symbool staan, om mogelijk letsel te voorkomen. Als u dit symbool op het apparaat ziet, moet u de
instructiehandleiding raadplegen voor informatie over de werking of veiligheid.
Dit symbool geeft aan dat er een risico op een elektrische schok en/of elektrocutie bestaat.
Dit symbool wijst op de aanwezigheid van apparaten die gevoelig zijn voor elektrostatische
ontlading en geeft aan dat voorzichtigheid betracht dient te worden om schade aan de apparatuur
te voorkomen.
Wanneer dit symbool op een product staat, geeft dit aan dat het instrument aangesloten is op
wisselstroom.
Elektrische apparatuur gemarkeerd met dit symbool mag niet worden afgevoerd via Europese
systemen voor afvoer van huishoudelijk of openbaar afval. Oude apparatuur of apparatuur aan het
einde van zijn levensduur kan naar de fabrikant worden geretourneerd voor kosteloze verwerking.
Als dit symbool op het product staat, betekent dit dat het giftige of gevaarlijke stoffen of elementen
bevat. Het getal in het symbool geeft de ecologische gebruiksduur in jaren aan.
Als dit symbool op het product staat, betekent dit dat het product voldoet aan relevante EMC-
standaarden van Zuid-Korea.
Certificering
IECS-003 certificering ten aanzien van radio-inteferentie, Klasse A:
Aanvullende informatie en testresultaten zijn via de fabrikant verkrijgbaar.
Dit Klasse A instrument voldoet aan alle eisen van de Canadese norm IECS-003.
FCC deel 15, Klasse "A" bepalingen
Aanvullende informatie en testresultaten zijn via de fabrikant verkrijgbaar. Dit instrument voldoet aan
Deel 15 van de FCC-voorschriften. Het gebruik van dit instrument is aan de volgende voorwaarden
onderworpen:
1. Het instrument mag geen schadelijke storingen veroorzaken.
2. Het instrument moet elke willekeurige ontvangen storing accepteren, inclusief storingen die
mogelijk een ongewenste invloed kunnen hebben.
Door veranderingen of aanpassingen aan dit toestel die niet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd door de
partij verantwoordelijk voor certificering, kan de certificering van dit instrument, komen te vervallen.
Dit apparaat is getest en voldoet aan de normen voor een elektrisch instrument van Klasse A,
volgens Deel 15 van de FCC-voorschriften. Deze voorwaarden zijn opgesteld dat ze een goede
bescherming bieden tegen hinderlijke storingen wanneer het instrument in een bedrijfsgerelateerde
toepassing wordt gebruikt. Dit instrument produceert, gebruikt en kan radiogolven uitstralen.
Wanneer het niet geïnstalleerd en gebruikt wordt volgens de handleiding, hinderlijke storing voor
radiocommunicatie veroorzaken. Werking van het instrument in een huiselijke omgeving zal
waarschijnlijk zorgen voor hinderlijke storing, in welk geval de gebruiker de storing dient te
verhelpen. Om storingen op te lossen kan het volgende geprobeerd worden:
188
Nederlands
1. Ontkoppel het instrument van zijn stroombron om te controleren of deze stroombron al dan niet
de storing veroorzaakt.
2. Als het instrument op hetzelfde stopcontact is aangesloten als het apparaat dat storing
ondervindt, dient u het apparaat op een ander stopcontact aan te sluiten.
3. Plaats het apparaat weg van het apparaat waarop de storing van toepassing is.
4. Verplaats de ontvangstantenne voor het apparaat dat de storing ontvangt.
5. Probeer verschillende combinaties van de hierbovengenoemde suggesties.
Productcomponenten
Controleer of alle componenten zijn ontvangen. Neem onmiddellijk contact op met de fabrikant of
een verkoopvertegenwoordiger in geval van ontbrekende of beschadigde onderdelen.
Productoverzicht
De analyser meet de geleidbaarheid en berekent de pH bij toepassingen met een lage
geleidbaarheid. Het systeem kan zijn uitgevoerd met de controller zoals weergegeven in
Afbeelding 1 of de controller kan als externe component worden geïnstalleerd.
Het systeem kan geconfigureerd worden om te functioneren in diverse toepassingen in de volgende
industriële sectoren:
Metingen in zuiver en ultrazuiver water, krachtcentrales, de halfgeleiderindustrie, farmaceutisch
Drinkwater
Industriële processen (chemie, papierfabrieken, suikerraffinaderijen enz.)
Nederlands 189
Afbeelding 1 Overzicht analysator
1 Montagepaneel 6 Kationische harscartridge
2 Controller 7 Uitvoer monster
3 Conductiviteitssonde kanaal 1 8 Invoer monster
4 Ventiel voor ontgassing 9 Meetcel
5 Monsterstroomregelventiel 10 Conductiviteitssonde kanaal 2
Werkingsprincipe (pH-berekening)
De 9523-analysator voldoet aan de aanbevelingen zoals genoemd in de richtlijnen voor
voedingwater, ketelwater en stoomkwaliteit voor kracht- en industriële centrales.
De pH-berekeningen kunnen alleen worden uitgevoerd onder de volgende strikte chemische
condities:
Het monster mag alleen een alkaline middel bevatten (ammoniak, natriumhydroxide of
ethanolamine)
Enige onzuiverheid is in principe NaCl (natriumchloride)
De concentratie van de onzuiverheid moet verwaarloosbaar zijn in vergelijking met het alkaline
middel
190
Nederlands
Installatie
V O O R Z I C H T I G
Diverse gevaren. Alleen bevoegd personeel mag de in dit deel van het document beschreven taken
uitvoeren.
Bevestiging van de analyser
Bevestig de analyser op een stabiel verticaal oppervlak. Raadpleeg de volgende richtlijnen en
Afbeelding 2.
Opmerking: Als er een externe controller wordt gebruikt, raadpleeg dan de documentatie van de controller voor
bevestigingsinstructies.
Plaats het instrument op een plaats die toegankelijk is voor bediening, onderhoud en kalibratie.
Zorg dat het display en de bedieningsknoppen goed zichtbaar zijn.
Houd het instrument uit de buurt van warmtebronnen.
Houd het instrument uit de buurt van trillingen.
Houd de monsterslangen zo kort mogelijk om de responstijd te minimaliseren.
Controleer of er geen lucht in de monstertoevoerleiding zit.
Afbeelding 2 Afmetingen
Nederlands 191
Harscartridge plaatsen
Volg de volgende stappen en raadpleeg Afbeelding 3 voor het installeren van de harspatroon.
1. Plaats de stalen buis in de connector voor snel vergrendelen.
2. Duw de stalen buis zo ver mogelijk in de meetkuvet.
3. Neem een harscartridge en draai deze 2 tot 3x ondersteboven en weer terug tot de hars loskomt
van de zijkanten van de cartridge en op de bodem, aan het gedeelte dat tegenover de
markeringslijn ligt, bezinkt.
4. Schroef de dop bovenop de cartridge los bij de markeringslijn. Gooi deze dop en de platte zwarte
afdichtingsdop weg in overeenstemming met de informatie over veiligheid en afvoer voor
gebruikte cartridges.
5. Plaats het uiteinde van de stalen buis in het midden van de patroon.
6. Laat de cartridge langzaam naar boven komen naar de meetcel en schroef deze vast om een
lucht- en waterdichte pasvorm te verkrijgen.
192 Nederlands
Afbeelding 3 Harscartridge plaatsen
Bedradingsoverzicht
Afbeelding 4 toont een overzicht van de bedradingsaansluitingen in de controller wanneer de
hoogspanningsbarrière is verwijderd. De linkerzijde van de afbeelding toont de achterzijde van het
controllerdeksel.
Opmerking: Verwijder de afdekkingen van de connectoren voordat u de module installeert.
Nederlands
193
Afbeelding 4 Overzicht van bedradingsaansluitingen
1 Servicekabelaansluiting 5 AC- en DC-voedingsconnector
2
9 Bedradingsconnector van
discrete ingangen
2
2 Uitgang 4-20 mA
2
6 Aardingsklemmen 10 Connector voor digitale sensor
2
3 Connector voor sensormodule 7 Relaisaansluitingen
2
4 Connector voor
communicatiemodule (bijv.
Modbus, Profibus, HART,
optioneel 4-20 mA-module, etc.)
8 Connector voor digitale sensor
2
Hoogspanningsbarrière
De hoogspanningskabels voor de controller worden achter de hoogspanningsbarrière in de behuizing
van de controller geleid. Behalve tijdens het installeren van modules of als een bevoegde
installatietechnicus bedradingen voor netvoeding, alarmen, uitgangen of relais aanbrengt, moet de
barrière op zijn plaats blijven. Verwijder de barrière niet wanneer de controller onder spanning staat.
Voedingsbedrading
W A A R S C H U W I N G
Potentieel gevaar van elektrische schok. Bij het aanbrengen van elektrische verbindingen dient men
altijd de stroom naar het instrument los te koppelen.
W A A R S C H U W I N G
Potentieel gevaar van elektrische schok. Als dit apparaat buiten of op mogelijke natte locaties wordt
gebruikt, moet een apparaat voor stroomonderbreking worden gebruikt om het apparaat op de
stroomvoorziening aan te sluiten.
2
Aansluitingen kunnen worden verwijderd voor gemakkelijkere toegang.
194 Nederlands
G E V A A R
Elektrocutiegevaar. Niet de wisselstroom aan een model verbinden die 24 VDC gebruikt.
W A A R S C H U W I N G
Potentieel gevaar van elektrische schok. Voor bedradingstoepassingen van 100-240 VAC en 24 VDC
wordt een beschermende aardingsverbinding vereist. Het verzuim op een goede aardingsverbinding
aan te sluiten kan in gevaar op schok resulteren en een slechte prestatie leveren wegens
elektromagnetische storingen. Sluit ALTIJD een goede aarding op de aansluitingsklem van de
controller aan.
L E T O P
Installeer het apparaat op een locatie en in een positie waardoor eenvoudige toegang wordt verkregen om het
apparaat en de werking ervan uit te schakelen.
De controller is verkrijgbaar als model voor voeding met 100-240 VAC of met 24 VDC. Volg de juiste
bedradingsinstructies voor het aangeschafte model.
De controller kan op de netvoeding worden aangesloten door middel van een vaste bedrading in een
kabelbuis of door middel van een netsnoer. Onafhankelijk van de gebruikte bedrading wordt de
bedrading met dezelfde aansluitklemmen verbonden. Om aan de plaatselijke elektriciteitscode te
voldoen wordt een plaatselijke loskoppeling vereist en deze moet voor alle types installatie worden
geïdentificeerd. Bij vaste bedrading moeten de huisaansluitingen van de net- en veiligheidsaarde
voor het instrument worden uitgevoerd met een draad van 18 tot 12 AWG. Zorg ervoor dat de isolatie
van de veldbekabeling minimaal tegen 80 °C (176 °F) bestand is.
Opmerkingen:
De spanningsbarrière moet worden verwijderd, voordat er enige elektrische aansluiting tot stand
wordt gebracht. Breng de spanningsbarrière na het aansluiten opnieuw aan voordat u het deksel
van de controller sluit.
Er mag een trekontlasting met afdichting en een netsnoer met een lengte van max. 3 meter (10 ft)
met 18-gauge geleiders (inclusief een veiligheidsaarddraad) worden gebruikt om aan de
omgevingsclassificatie NEMA 4X/IP66 te voldoen.
Controllers kunnen worden besteld met voorgemonteerde AC-netsnoeren. Er kunnen ook extra
netsnoeren worden besteld.
De DC-voedingsbron die de DC-controller met 24 VDC voedt, moet de spanning tussen de
voorgeschreven spanningsgrenzen van 24 VDC-15% +20% houden. De DC-voedingsbron moet
tevens voldoende bescherming bieden tegen spanningspieken en spanningsverschillen.
Bedradingsprocedure
Volg de hieronder afgebeelde stappen en raadpleeg Tabel 1 of Tabel 2 voor het aansluiten van de
voedingsdraden op de controller. Steek elke draad zo ver in de juiste aansluitklem dat de isolatie
tegen de connector zit en er geen draadgedeelte blootligt. Na het aanbrengen voorzichtig
aandrukken, zodat er een goede aansluiting is. Sluit ongebruikte openingen in de controllerbox af
met afdichtpluggen voor de doorvoeropeningen.
Tabel 1 Informatie over de AC-voedingsbedrading (uitsluitend modellen met AC-voeding)
Klem Beschrijving Kleur—Noord-Amerika Kleur – EU
1 Warm (L1) Zwart Bruin
2 Neutraal (N) Wit Blauw
Aardingsstrip van de veiligheidsaarde (PE) Groen Groen met gele streep
Nederlands 195
Alarmen en relais
De controller is uitgerust met vier potentiaalvrije enkelpolige relais met een maximale ohmse
belasting van 100-250 VAC, 50/60 Hz, 5 A. De contacten hebben een maximale ohmse belasting
van 250 VAC, 5 A bij de met wisselstroom gevoede controller en een maximale ohmse belasting van
24 VDC, 5 A bij de met gelijkspanning gevoede controller. De relais zijn niet berekend op inductieve
belastingen.
Bedrading van relais
W A A R S C H U W I N G
Potentieel gevaar van elektrische schok. Bij het aanbrengen van elektrische verbindingen dient men
altijd de stroom naar het instrument los te koppelen.
W A A R S C H U W I N G
Potentieel brandgevaar. De relaiscontacten kunnen worden belast met een nominale stroom van 5 A
en zijn niet afgezekerd. Op de relais aangesloten externe belastingen moeten zijn voorzien van
stroombegrenzers die de stroom tot < 5 A beperken.
W A A R S C H U W I N G
Potentieel brandgevaar. Schakel de gemeenschappelijke relaisaansluitingen of de jumperdraad van de
netvoedingsaansluiting binnen in het instrument niet in serie.
W A A R S C H U W I N G
Potentieel gevaar van elektrische schok. Om de NEMA/IP-classificatie van de behuizing te behouden,
mogen er voor het leggen van kabels in het instrument uitsluitend doorvoertules en kabelwartels
worden gebruikt die ten minste voldoen aan NEMA 4X/IP66.
AC-gevoede (100—250 V) controllers
Nederlands
197
W A A R S C H U W I N G
Potentieel gevaar van elektrische schok. Controllers met AC-voeding (115 V - 230 V) zijn ontworpen
voor relaisaansluitingen op AC-netvoedingen (d.w.z. spanning hoger dan 16 V-RMS, 22,6 V-PIEK of
35 VDC).
Het bedradingscompartiment is niet berekend op spanningsaansluitingen van meer dan 250 VAC.
24 VDC-gevoede controllers
W A A R S C H U W I N G
Potentieel gevaar van elektrische schok. Controllers met 24 V zijn ontworpen voor relaisaansluitingen
op laagspanningscircuits (d.w.z. spanning lager dan 16 V-RMS, 22,6 V-PIEK of 35 VDC).
De relais van de 24 V DC-controllers zijn ontworpen voor aansluiting op laagspanningscircuits (d.w.z.
spanning lager dan 30 V-RMS, 42,2 V-PIEK of 60 V DC). Het bedradingscompartiment is niet
berekend op spanningsaansluitingen boven deze niveaus.
De relaisconnector is geschikt voor 18-12 AWG-draad (afhankelijk van de belastingstoepassing).
Draadmaten van minder dan 18 AWG worden niet aanbevolen. Zorg ervoor dat de isolatie van de
veldbekabeling minimaal tegen 80 °C (176 °F) bestand is.
De normaal open (NO, maakcontact) en gemeenschappelijke (COM) relaiscontacten spreken aan als
er een alarm- of andere conditie actief is. De normaal gesloten (NC, verbreekcontact) en
gemeenschappelijke (COM) relaiscontacten spreken aan als een alarm- of andere conditie inactief is
(tenzij de Fail-Safe-functie op Ja is ingesteld) of wanneer de voeding van de controller wordt
uitgeschakeld.
De meeste relaisaansluitingen gebruiken hetzij NO- en COM-klemmen of NC- en COM-klemmen. De
genummerde installatiestappen geven de aansluiting op de NO- en COM-klemmen weer.
198 Nederlands
Analoge uitgangsaansluitingen
W A A R S C H U W I N G
Potentieel gevaar van elektrische schok. Bij het aanbrengen van elektrische verbindingen dient men
altijd de stroom naar het instrument los te koppelen.
W A A R S C H U W I N G
Potentieel gevaar van elektrische schok. Om de NEMA/IP-classificatie van de behuizing te behouden,
mogen er voor het leggen van kabels in het instrument uitsluitend doorvoertules en kabelwartels
worden gebruikt die ten minste voldoen aan NEMA 4X/IP66.
Er zijn twee geïsoleerde analoge uitgangen (1 en 2) aanwezig (Afbeelding 5). Dergelijke uitgangen
worden meestal gebruikt voor analoge signalering of voor het bedienen van externe apparaten..
Sluit de bedrading aan op de controller zoals weergegeven in Afbeelding 5 en Tabel 3.
Opmerking: Afbeelding 5 toont de achterzijde van het controllerdeksel en niet de binnenzijde van het
compartiment van de hoofdcontroller.
Tabel 3 Uitgangsaansluitingen
Recorderbedrading Positie op de printplaat
Uitgang 2– 4
Uitgang 2+ 3
Uitgang 1– 2
Uitgang 1+ 1
1. Open het deksel van de controller.
2. Leid de bedrading door de trekontlasting.
3. Pas de draad indien nodig aan en zet de trekontlasting vast.
Nederlands
199
4. Maak de recorderaansluitingen met gedraaide afgeschermde bedrading en sluit de afscherming
aan op het bestuurde onderdeeleinde of bij het regelluseinde.
Verbind de afscherming niet aan beide uiteinden van de kabel.
Gebruik van een niet afgeschermde kabel kan zorgen voor storingen en verschil in
meetwaarden.
De maximale lusweerstand is 500 ohm.
5. Sluit het deksel van de controller en draai de schroeven van het deksel aan.
6. Configureer de uitgangen in de controller.
Afbeelding 5 Analoge uitgangsaansluitingen
De optionele digitale communicatie-uitgang aansluiten
De communicatieprotocollen Modbus RS485, Modbus RS232, Profibus DPV1 en HART worden
ondersteund. De optionele digitale uitgangsmodule wordt geïnstalleerd op de locatie die wordt
aangegeven door item 4 in Afbeelding 4 op pagina 194. Raadpleeg de instructies die met de
netwerkmodule worden meegeleverd voor meer details.
Voor informatie over Modbus-registers kunt u http://www.de.hach.com of http://www.hach.com
raadplegen en zoeken naar Modbus-registers of naar een willekeurige sc200-productpagina gaan.
Monster- en afvoerleidingen aansluiten
Sluit, nadat het paneel aan een muur is bevestigd, het monster en de afvoerleidingen aan op de
fittingen op het paneel. Zorg dat de slangen voldoen aan de Specificaties op pagina 185. Volg de
volgende stappen en Afbeelding 1 op pagina 190.
1. Plaats de slangen in de ingaande snelkoppelingaansluiting onder de stromingskamer (
Afbeelding 1 op pagina 190).
2. Sluit een afvoerleiding aan op de fitting voor de monsteruitgang. Houd de afvoerleiding zo kort
mogelijk om tegendruk te voorkomen.
Opstarten analysator
1. Open het ventiel voor ontgassing.
2. Open het monsterstroomregelventiel en controleer of alles waterdicht is en er geen lekken
bestaan.
3. Sluit het ventiel voor ontgassing wanneer de meetcel geen lucht meer bevat.
200
Nederlands
4. Stel de monsterstroom in hop de gewenste snelheid (tussen 5 en 20 L/u).
5. Laat zo'n 10 liter monster door de hars lopen om het grondig te spoelen en bereid de analysator
voor op metingen.
Gebruikersinterface en navigatie
Gebruikersinterface
Het toetsenpaneel heeft vier menutoetsen en vier cursortoetsen, zoals afgebeeld in Afbeelding 6.
Afbeelding 6 Aanzicht van toetsenpaneel en frontpaneel
1 Display 5 TERUG-toets. Keert een niveau terug in de
menustructuur.
2 Kapje over de sleuf voor de Secure Digital-
geheugenkaart
6 MENU-toets. Gaat van andere schermen en
submenu's naar het instellingenmenu.
3 HOME-toets. Gaat van andere schermen en
submenu's naar het hoofdmeetscherm.
7 Cursortoetsen. Voor het navigeren door de menu's,
het wijzigen van instellingen en het verhogen of
verlagen van cijfers.
4 ENTER-toets. Accepteert ingangswaarden, updates
of weergegeven menuopties.
Ingangen en uitgangen worden met behulp van het toetsenpaneel en displayscherm op het
frontpaneel ingesteld en geconfigureerd. Deze gebruikersinterface wordt gebruikt om in- en
uitgangen in te stellen en te configureren, om logboekinformatie te creëren en waarden te berekenen
en om sensoren te kalibreren. De SD-interface kan worden gebruikt om logboekbestanden op te
slaan en software te updaten.
Bediening
Configuratie conductiviteitscontactsensor.
Gebruik menu CONFIGURE (configureren) om identificerende informatie voor de sensor in te voeren
en opties voor het omgaan met gegevens en opslag te wijzigen.
Nederlands
201
1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CONFIGURE (instellingen
sensor / selecteer sensor / configureren).
2. Selecteer een optie en druk op enter. Houd de pijltoetsen omhoog of omlaag ingedrukt om
cijfers, tekens of interpunctie in te voeren. Druk op de pijltoets naar rechts om naar de volgende
ruimte te gaan.
Optie Beschrijving
EDIT NAME (naam
bewerken)
Wijzigt de naam die overeenkomt met de sensor bovenin het meetscherm.
De naam is beperkt tot 16 karakters en mag bestaan uit een willekeurige
combinatie van letter, cijfers, spaties en interpunctie. De eerste 12 tekens
worden op de controller weergegeven.
SENSOR S/N (serienummer
sensor)
Hiermee kan de gebruiker het serienummer van de sensor invoeren, beperkt
tot 16 tekens in elke combinatie van letters, nummers, spaties of interpunctie.
SELECT MEASURE (meting
selecteren)
Wijzigt de gemeten parameter naar CONDUCTIVITY (conductiviteit,
standaard), TDS (totaal aantal opgeloste vaste stoffen, of total dissolved
solids), SALINITY (zoutgehalte) of RESISTIVITY (soortelijke weerstand). Alle
andere geconfigureerde instellingen worden gereset naar de
standaardwaarden.
Opmerking: Als SALINITY (zoutgehalte) geselecteerd is, wordt de
meeteenheid gedefinieerd als ppt (deeltjes per duizend/parts per thousand)
en kan deze niet gewijzigd worden.
DISPLAY FORMAT
(weergave)
Wijzigt het aantal decimale plaatsen dat in het metingenscherm getoond
wordt. In stand automatisch wijzigt het aantal decimale plaatsen automatisch
met de wijzigingen in de gemeten waarde.
MEAS UNITS
(meeteenheden)
Wijzigt de eenheid voor de gekozen meting — selecteer een eenheid uit de
lijst met beschikbare eenheden.
TEMP UNITS
(temperatuureenheden)
Stelt de temperatuureenheid in op °C (standaard) of °F.
T-COMPENSATION (T-
compensatie)
Voegt een temperatuurafhankelijke correctie toe aan de gemeten waarde:
NONE (geen) —geen temperatuurcompensatie nodig
USP (usp) —stel het alarmniveau in op de standaard definitietabel USP
ULTRA PURE WATER (ultrazuiver water)—niet beschikbaar voor TDS.
Stel het type compensatie in volgens de kenmerken van het monster—
selecteer NaCl , HCl, AMMONIA (ammoniak) of ULTRA PURE WATER
(ultrazuiver water)
USER (gebruiker) —selecteer BUILT IN LINEAR (ingebouwd lineair),
LINEAR (lineair) of TEMP TABLE (temperatuurtabel):
BUILT IN LINEAR (ingebouwd lineair)—gebruik de voorgedefinieerde
lineaire tabel (hellingsgraad gedefinieerd als 2,0%/°C,
referentietemperatuur is 25 °C)
LINEAR (lineair) —stel de parameters voor hellingsgraad en
referentietemperatuur in als deze afwijken van de ingebouwde
parameters
TEMPERATUURTABEL—Stel de temperatuur en de punten voor de
vermenigvuldigingsfactor in (raadpleeg de documentatie van de
geleidbaarheidsmodule)
NATURAL WATER (natuurlijk water) —niet beschikbaar voor TDS
CONFIG TDS (TDS
configureren)
TDS only (alleen TDS)—wijzigt de factor die gebruikt wordt voor het
converteren van conductiviteit naar TDS: NaCl (0,49 ppm/µS) of CUSTOM
(aangepast, voer een factor tussen 0,01 en 99,99 ppm/µS in).
CABLE PARAM
(kabelparameters)
Stelt de parameters in van de sensorkabel in om de meetnauwkeurigheid te
verbeteren wanneer de kabel langer of korter gemaakt wordt dan de
standaard lengte van 5 meter. Voer de lengte van de kabel, weerstand en
capacitantie in.
202 Nederlands
Optie Beschrijving
TEMP ELEMENT
(temperatuurelement)
Stelt het temperatuurelement in op PT100 of PT1000 voor automatische
temperatuurcompensatie. Als er geen element wordt gebruikt, kan het type
ingesteld worden op MANUAL (handmatig) en kan een waarde voor
temperatuurcompensatie ingevoerd worden.
FILTER Stelt een tijdconstante in ter verhoging van de signaalstabiliteit. De
tijdconstante berekent de gemiddelde waarde gedurende een opgegeven tijd
—0 (geen effect) tot 60 seconden (gemiddelde van signaalwaarde voor
60 seconden). De filter verlengt de benodigde tijd voor het sensorsignaal om
te reageren op de werkelijke procesveranderingen.
LOG SETUP (instellingen
log)
Dit stelt het tijdsinterval voor gegevensopslag in het gegevenslog in—5,
30 seconden, 1, 2, 5, 10, 15 (standaard), 30, 60 minuten.
RESET DEFAULTS
(standaardinstellingen
resetten)
Stelt het configuratiemenu in op de standaardinstellingen. Alle
sensorinformatie gaat verloren.
Optie Hars
Gebruik optie RESIN (hars) om de parameters die verband houden met de harscartridge te bekijken
en te wijzigen. Deze parameters moeten gedefinieerd zijn voordat de analysator voor de eerste keer
gebruikt wordt.
1. Druk op toets menu en selecteer TEST/MAINT>RESIN (testen/onderhoud > hars).
2. Selecteer optie TRACK (volgen) en druk op enter om de status van de hars te bewaken.
Optie Beschrijving
YES (ja) De status van de hars bewaken. Wanneer de levensduur van de hars minder dan 10 dagen
bedraagt, wordt een waarschuwingsbericht geactiveerd. Wanneer de verwachte levensduur van
de hars 0 dagen bereikt, wordt een systeemfout geactiveerd.
NO (nee) De hars wordt niet bewaakt.
3. Selecteer optie STATUS en druk op enter om de huidige status van de hars te bekijken. De
datum waarop de hars voor het laatst vervangen is en de huidige verwachte levensduur worden
weergegeven. Druk op back (terug) om terug te keren naar het menu of op enter om de
parameters te resetten.
4. Selecteer PARAMETERS en druk op enter om de harsparameters te resetten. Op basis van de
ingevoerde waarden wordt de levensverwachting van de hars opnieuw berekend.
Optie Beschrijving
CAPACITY (capaciteit) Gebruik de pijltoetsen om de uitwisselcapaciteit van de hars in te voeren
(0,5 tot 5,0 mol/liter).
VOLUME Gebruik de pijltoetsen om het volume van de hars in te voeren (0,5 tot
20 liter/uur).
FLOW (stroming) Gebruik de pijltoetsen om de snelheid van de monsterstroom door de
cartridge in te voeren (2 tot 20 liter/uur).
CONCENTRATION
(concentratie)
Gebruik de pijltoetsen om de concentratie van de hars in te voeren (0 tot
20 ppm).
Kalibratie
Informatie over sensorkalibratie
De sensorkarakteristieken worden na verloop van tijd minder, waardoor ook de sensorwerking
minder nauwkeurig wordt. Regelmatige kalibratie van de sensor is nodig om de precieze werking
ervan zeker te stellen. Hoe vaak de kalibratie moet plaatsvinden hangt af van de toepassing en kan
het best op basis van ervaring worden bepaald.
Nederlands
203
Gebruik lucht (nulkalibratie) en het procesmonster om de kalibratiecurve te definiëren. Wanneer het
procesmonster wordt gebruikt, moet de referentiewaarde worden bepaald met een tweede verificatie-
instrument.
Celconstante
Zorg er voor het uitvoeren van een kalibratie voor dat de sensorcelparameters juist zijn.
1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE
(sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren).
2. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
3. Selecteer CELL CONSTANT (celconstante) en druk op enter.
4. Conductiviteitscontactsensoren: selecteer het K-bereik van de cel voor de sensor (0,01, 0,1 of
1,0) en voer daarna de daadwerkelijke K-waarde in zoals aangegeven op het label dat aan de
sensor bevestigd is.
Inductieve conductiviteitssensoren: voer de daadwerkelijke K-waarde in zoals aangegeven op
het label dat aan de sensor bevestigd is.
Temperatuurkalibratie
Het wordt aanbevolen de temperatuursensor eenmaal per jaar te kalibreren. Kalibreer de
temperatuursensor voordat de meetsensor gekalibreerd wordt.
1. Meet de temperatuur van het water met een nauwkeurige thermometer of onafhankelijk
instrument.
2. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>CALIBRATE (sensorinstellingen /
kalibreren).
3. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
4. Selecteer 1 PT TEMP CAL (1-punts temperatuurkalibratie) en druk op enter.
5. De bruto temperatuurwaarde wordt weergegeven. Druk op enter.
6. Voer de juiste waarde in indien deze afwijkt van hetgeen wordt weergegeven en druk op enter.
7. Druk op enter om de kalibratie te bevestigen. De temperatuuroffset wordt weergegeven.
Procedure nulkalibratie
Gebruik nulkalibratie om het unieke nulpunt van de sensor te bepalen.
1. Verwijder de sensor uit het proces. Gebruik een schone doek om de sensor droog te vegen.
2. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE
(sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren).
3. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
4. Selecteer ZERO CAL (nulkalibratie) en druk op enter.
5. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie:
Optie Beschrijving
ACTIVE (actief) Het instrument verstuurt de huidige, tijdens de kalibratieprocedure gemeten uitvoerwaarde.
HOLD De uitgangswaarde van de sensor is tijdens de kalibratieprocedure tegen de huidige
gemeten waarde vastgehouden.
TRANSFER Tijdens kalibratie wordt een voorgedefinieerde uitgangswaarde verstuurd. Raadpleeg de
handleiding van de controller om de voorgedefinieerde waarde te wijzigen.
6. Houd de droge sensor in de lucht en druk op enter.
7. Bekijk het kalibratieresultaat:
204
Nederlands
PASS (geslaagd)—de sensor is gekalibreerd en klaar om monsters te meten.
FAIL (mislukt)—de kalibratie ligt buiten de toegestane limieten. Herhaal de kalibratie met
schone sensor. Raadpleeg Foutenopsporing op pagina 208 voor meer informatie.
8. Druk op enter als de kalibratie is geslaagd om verder te gaan.
9. Wanneer optie Operator ID in menu CAL OPTIONS op Ja is ingesteld, dient u een gebruikers-ID
in te voeren. Raadpleeg Kalibratieopties wijzigen op pagina 206.
10. Selecteer in scherm NEW SENSOR (nieuwe sensor) of de sensor al dan niet nieuw is:
Optie Beschrijving
JA De sensor is niet eerder met deze controller gekalibreerd. De bedrijfsdagen en eerder gemaakte
kalibratiegrafieken voor de sensor worden gereset.
NEE De sensor is eerder met deze controller gekalibreerd.
11. Herhaal het proces voor de sensor en druk op enter. Het uitgangssignaal keert terug naar de
actieve toestand en meetwaarde van het monster wordt weergegeven op het meetscherm.
Opmerking: Als de uitgangsmodus op hold of verzenden is ingesteld, selecteer dan de vertragingstijd wanneer
de uitgangssignalen weer actief worden.
Kalibratie met het procesmonster
De sensor kan in het procesmonster aanwezig blijven.
1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>CALIBRATE (sensorinstellingen /
kalibreren).
2. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
3. Selecteer SAMPLE CAL (monster kalibreren) en druk op enter.
4. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie:
Optie Beschrijving
ACTIEF Het instrument verzendt de actuele uitgangsmeetwaarde tijdens de kalibratieprocedure.
HOLD De sensoruitgangswaarde wordt tijdens de kalibratieprocedure vastgezet op de daadwerkelijk
gemeten waarde.
TRANSFER Tijdens de kalibratie wordt een vooraf ingestelde uitgangswaarde verzonden. Raadpleeg de
gebruikershandleiding van de controller om de vooraf ingestelde waarde te wijzigen.
5. Druk, met de sensor in het procesmonster, op enter. De gemeten waarde wordt weergegeven.
Wacht tot de waarde is gestabiliseerd en druk op enter.
6. Meet met een gecertificeerd tweede verificatie-instrument de concentratiewaarde van het
monster. Om onzuiverheden in het monster te voorkomen, wordt de meting gedaan voordat het
monster in de doorstroomkamer wordt geleid. Gebruik de pijltoetsen om deze waarde in te
voeren indien verschillend van de weergegeven waarde en druk op enter.
7. Bekijk het kalibratieresultaat:
PASS (geslaagd) - de sensor is gekalibreerd en de kalibratiefactor wordt weergegeven.
FAIL (mislukt) - de kalibratie ligt buiten de toegestane limieten. Herhaal de kalibratie met
schone sensor. Raadpleeg Foutenopsporing op pagina 208 voor meer informatie.
8. Druk op enter als de kalibratie is geslaagd om verder te gaan.
9. Wanneer optie operator ID in menu CAL OPTIONS (kalibratieopties) op Yes (ja) is ingesteld,
moet een gebruikers-ID ingevoerd worden. Raadpleeg Kalibratieopties wijzigen op pagina 206.
Nederlands
205
10. Selecteer in scherm NEW SENSOR (nieuwe sensor) of de sensor al dan niet nieuw is:
Optie Beschrijving
JA De sensor is niet eerder met deze controller gekalibreerd. De bedrijfsdagen en eerder gemaakte
kalibratiegrafieken voor de sensor worden gereset.
NO De sensor is eerder met deze controller gekalibreerd.
11. Druk, met de sensor nog steeds in het proces, op enter. Het uitgangssignaal keert terug naar de
actieve toestand en meetwaarde van het monster wordt weergegeven op het meetscherm.
Opmerking: Als de uitgangsmodus op hold of transfer is ingesteld, selecteer dan de vertragingstijd wanneer de
uitgangssignalen weer actief worden.
Kalibratieopties wijzigen
De gebruiker kan een kalibratieherinnering instellen of een operator-ID toevoegen met de
kalibratiegegevens uit dit menu.
1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE
(sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren).
2. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan
de toegangscode in.
3. Selecteer KAL OPTIES en druk op enter.
4. Gebruik de pijltoetsen om een optie te selecteren en druk op enter.
Optie Beschrijving
CAL REMINDER
(kalibratieherinnering)
Stelt een herinnering voor de volgende kalibratie in op dagen, maanden
of jaren - selecteer de gewenste termijn in de lijst.
OP.-ID VOOR KAL. Voegt een operator-ID met kalibratiegegevens toe -JA of NEE
(standaardinstelling). De ID wordt standaard tijdens de kalibratie
ingevoerd.
Onderhoud
G E V A A R
Diverse gevaren. Alleen bevoegd personeel mag de in dit deel van het document beschreven taken uitvoeren.
Onderhoudsschema
De volgende tabel toont het aanbevolen onderhoudsschema:
Om de 3 maanden Om de 6 maanden Jaarlijks Naar behoefte
Valideren (controleren met
referentiemeting)
X X X X
Kalibratie (meting) X X
Kalibratie (temperatuur) X
206 Nederlands
Reinigen van de controller
G E V A A R
Koppel vóór onderhoudswerkzaamheden de controller altijd los van de netspanning.
Opmerking: Gebruik nooit brandbare of corrosieve oplossing voor het reinigen van de controller of delen hiervan.
Door gebruik van deze oplosmiddelen bestaat het risico dat de bescherming van het instrument wordt aangetast en
de garantie komt te vervallen.
1. Controleer of de kap van de controller goed is gesloten.
2. Maak de buitenkant van de controller schoon met een vochtige doek met water of een mengel
van water en een mild reinigingsmiddel.
Vervang de hars
V O O R Z I C H T I G
Gevaar van blootstelling aan chemicaliën. Chemicaliën en afval dienen te worden afgevoerd in
overeenkomst met de lokale, regionale en nationale voorschriften.
De patroon met hars kan door een nieuwe patroon worden vervangen of als alternatief kan de
patroon worden behouden en alleen de hars worden vervangen. Om de systeemspecificaties ten
volle te benutten, wordt het gebruik van kationische hars van nucleaire kwaliteit aanbevolen.
1. Stop de monsterstroom met het monsterstroomregelventiel.
2. Vervang de patroon of de hars:
Patroon—raadpleeg Harscartridge plaatsen op pagina 192.
Hars—raadpleeg Afbeelding 7. Voeg altijd met regelmatige intervallen demi-water toe wanneer
er nieuwe hars wordt toegevoegd om de hars te compacteren.
3. Open het ventiel voor ontgassing.
4. Open het monsterstroomregelventiel en controleer of alles waterdicht is en er geen lekken
bestaan.
5. Sluit het ventiel voor ontgassing wanneer de meetcel geen lucht meer bevat.
6. Stel de monsterstroom in hop de gewenste snelheid (tussen 5 en 20 L/u).
7. Stel de harsopties opnieuw in. Raadpleeg Optie Hars op pagina 203.
Nederlands
207
Afbeelding 7 Hars vervangen
Foutenopsporing
Uitgebreide versie van de handleiding
Raadpleeg de uitgebreide versie van deze handleiding, die beschikbaar is op de website van de
fabrikant, voor informatie.
208
Nederlands

Documenttranscriptie

Inhoudsopgave Specificaties op pagina 185 Bediening op pagina 201 Algemene informatie op pagina 187 Onderhoud op pagina 206 Installatie op pagina 191 Gebruikersinterface en navigatie op pagina 201 Uitgebreide versie van de handleiding Raadpleeg de uitgebreide versie van deze handleiding, die beschikbaar is op de website van de fabrikant, voor informatie. Specificaties Specificaties kunnen zonder kennisgeving vooraf worden gewijzigd. Analysator Specificatie Gegevens Afmetingen 748 x 250 x 236 mm (29,4 x 9,8 x 9,3 inch) Gewicht 7 kg (15,4 lb) Monsterdebiet 5—20 liter/uur Omgevingstemperatuur 0—60 °C (32—140 °F) Relatieve vochtigheid 10—90% Temperatuursensor Pt100 Nauwkeurigheid ± 1% van weergegeven waarde; temperatuur < ± 0,2 °C Berekende pH Nauwkeurigheid van geleidbaarheidsmeting: ± 2%; maximaal verschil berekendtheoretische waarde: 0,1 pH Weergavebereik NH3; 7 < pH < 10; 2,8 μS/cm < C1 < 28 μS/cm; C2 < 0,5 μS/cm NaOH; 7 < pH < 10,7; 2,5 μS/cm < C1 < 125 μS/cm; C2 < 100 μS/cm Weergaveresolutie Geleidbaarheid/resistiviteit: automatische puntverschuiving (minimale resolutie 0,001 μS/cm) < 0,1 °C Monsterslangen Polyethyleen of PTFE of FEP; 0,2 tot 6 bar (3 tot 90 psi); 5 tot 50 °C (40 tot 120 °F); Ingang: 6 mm (standaard) of 1/4 inch (met adapter); Uitgang: 12 mm of 1/2 inch Certificaten EN 61326-1: 2006; EN 61010-1: 2010 Sensor Specificatie Gegevens Materiaal sensorbehuizing Zwarte PSU Geleidbaarheidselektrodes, intern en extern Roestvrij staal 316L Celconstante K 0,01 (cm-1) Geleidbaarheidsbereik 0,01—200 μS.cm-1; resistiviteitsbereik: 5 kΩ.cm—100 MΩ.cm Maximale druk 10 bar Maximumtemperatuur 125 °C (257 °F) Nederlands 185 Specificatie Gegevens Nauwkeurigheid < 2% Reactietijd temperatuur < 30 seconden Isolator PSU Connector Glas polyester (IP65) Controller Specificatie Gegevens Componentomschrijving Microprocessorgestuurde en menugestuurde controller die de sensor aanstuurt en meetwaarden weergeeft. Temperatuurbereik gebruik -20 tot 60 ºC (-4 tot 140 ºF); 95% relatieve vochtigheid, niet-condenserend bij sensorbelasting <7 W; -20 tot 50 ºC (-4 tot 104 ºF) bij sensorbelasting <28 W Temperatuurbereik opslag -20 tot 70 ºC (-4 tot 158 ºF); 95% relatieve vochtigheid, niet-condenserend Behuizing1 Metalen behuizing met corrosiebestendige toplaag volgens NEMA 4X/IP66 Voeding Controller met AC-voeding: 100-240 V AC ±10%, 50/60 Hz; vermogen 50 VA bij 7 W sensor/netwerkmodule-belasting, 100 VA bij 28 W sensor/netwerkmodule-belasting (optioneel Modbus, RS232/RS485, Profibus DPV1 of HART-netwerkaansluiting). Controller met 24 V DC-voeding 24 V DC—15%, + 20%; vermogen 15 W bij 7 W sensor/netwerkmodule-belasting, 40 W bij 28 W sensor/netwerkmodule-belasting (optioneel Modbus, RS232/RS485, Profibus DPV1 of HART-netwerkaansluiting). Gebruikshoogte Standaard 2000 m boven NAP Vervuilingsgraad/installatiecategorie Vervuilingsgraad 2; installatiecategorie II Uitgangen Twee analoge uitgangen (0-20 mA of 4-20 mA). Elke analoge uitgang kan worden toegewezen voor een gemeten parameter, zoals pH, temperatuur, flow of berekende waarden. De module kan optioneel drie extra analoge uitgangen (5 in totaal) voeden. Relais Vier SPDT, door de gebruiker te configureren contacten van 250 V AC, 5 A resistief maximaal voor de controller met AC-voeding en met 24 V DCvoeding, 5 A resistief maximaal voor de controller met DC-voeding. Relais zijn bedoeld voor aansluiting op AC-netspanningscircuits (d.w.z. wanneer de controller werkt op een spanning van 115 - 240 V AC) of DC-circuits (d.w.z. wanneer de controleer op een spanning van 24 V DC werkt). Afmetingen ½ DIN—144 x 144 x 180,9 mm (5,7 x 5,7 x 7,12 inch) Gewicht 1,7 kg EMC-vereisten EN61326-1: EMC-richtlijn Opmerking: Dit is een product van klasse A. In een woonomgeving kan dit product radio-interferentie veroorzaken waar de gebruiker mogelijkerwijs maatregelen tegen moet treffen. 1 Eenheden die zijn voorzien van het Underwriters Laboratories (UL)-certificaat zijn uitsluitend bedoeld voor binnenopstelling en voldoen niet aan NEMA 4X/IP66-classificatie. 186 Nederlands Specificatie Gegevens User Guidance for EMC Class A Equipment 업무용을 위한 EMC 등급 A 장치에 대한 Korean registration 사용자 지침 사용자안내문 A 급 기기 ( 업무용 방송통신기자재 ) 이 기기는 업무용 (A 급 ) 전자파적합기기로서 판매자 또는 사용자는 이 점 을 주의하시기 바라며 , 가정외의 지역에서 사용하는 것을 목적으로 합니다. CE-markering EN61010-1: LVD-richtlijn Digitale communicatie Optionele Modbus, RS232/RS485, Profibus DPV1 of HARTnetwerkaansluiting voor datatransmissie Het loggen van gegevens Secure Digital-kaart (max. 32 GB) of speciale RS232-kabelconnector voor logboekregistratie en software-updates. De controller slaat circa 20.000 gegevenspunten per sensor op. Garantie 2 jaar Algemene informatie De fabrikant kan onder geen enkele omstandigheid aansprakelijk worden gesteld voor directe, indirecte, speciale, incidentele of continue schade die als gevolg van enig defect of onvolledigheid in deze handleiding is ontstaan. De fabrikant behoudt het recht om op elk moment, zonder verdere melding of verplichtingen, in deze handleiding en de producten die daarin worden beschreven, wijzigingen door te voeren. Gewijzigde versies zijn beschikbaar op de website van de fabrikant. Veiligheidsinformatie LET OP De fabrikant is niet verantwoordelijk voor enige schade door onjuist toepassen of onjuist gebruik van dit product met inbegrip van, zonder beperking, directe, incidentele en gevolgschade, en vrijwaart zich volledig voor dergelijke schade voor zover dit wettelijk is toegestaan. Uitsluitend de gebruiker is verantwoordelijk voor het identificeren van kritische toepassingsrisico's en het installeren van de juiste mechanismen om processen te beschermen bij een mogelijk onjuist functioneren van apparatuur. Lees deze handleiding voor het uitpakken, installeren of gebruiken van het instrument. Let op alle waarschuwingen. Wanneer u dit niet doet, kan dit leiden tot ernstig persoonlijk letsel of schade aan het instrument. Controleer voor gebruik of het instrument niet beschadigd is. Het instrument mag op geen andere wijze gebruikt worden dan als in deze handleiding beschreven. Gebruik van gevareninformatie GEVAAR Geeft een potentieel gevaarlijke of dreigende situatie aan die, als deze niet kan worden voorkomen, kan resulteren in dodelijk of ernstig letsel. WAARSCHUWING Geeft een potentieel of op handen zijnde gevaarlijke situatie aan, die als deze niet wordt vermeden, kan leiden tot dood of ernstig letsel. VOORZICHTIG Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die kan resulteren in minder ernstig letsel of lichte verwondingen. LET OP Duidt een situatie aan die (indien niet wordt voorkomen) kan resulteren in beschadiging van het apparaat. Informatie die speciaal moet worden benadrukt. Nederlands 187 Waarschuwingslabels Lees alle labels en etiketten die op het instrument zijn bevestigd. Het niet naleven van deze waarschuwingen kan leiden tot letsel of beschadiging van het instrument. In de handleiding wordt door middel van een veiligheidsvoorschrift uitleg gegeven over een symbool op het instrument. Dit is het symbool voor veiligheidswaarschuwingen. Volg alle veiligheidsberichten op die after dit symbool staan, om mogelijk letsel te voorkomen. Als u dit symbool op het apparaat ziet, moet u de instructiehandleiding raadplegen voor informatie over de werking of veiligheid. Dit symbool geeft aan dat er een risico op een elektrische schok en/of elektrocutie bestaat. Dit symbool wijst op de aanwezigheid van apparaten die gevoelig zijn voor elektrostatische ontlading en geeft aan dat voorzichtigheid betracht dient te worden om schade aan de apparatuur te voorkomen. Wanneer dit symbool op een product staat, geeft dit aan dat het instrument aangesloten is op wisselstroom. Elektrische apparatuur gemarkeerd met dit symbool mag niet worden afgevoerd via Europese systemen voor afvoer van huishoudelijk of openbaar afval. Oude apparatuur of apparatuur aan het einde van zijn levensduur kan naar de fabrikant worden geretourneerd voor kosteloze verwerking. Als dit symbool op het product staat, betekent dit dat het giftige of gevaarlijke stoffen of elementen bevat. Het getal in het symbool geeft de ecologische gebruiksduur in jaren aan. Als dit symbool op het product staat, betekent dit dat het product voldoet aan relevante EMCstandaarden van Zuid-Korea. Certificering IECS-003 certificering ten aanzien van radio-inteferentie, Klasse A: Aanvullende informatie en testresultaten zijn via de fabrikant verkrijgbaar. Dit Klasse A instrument voldoet aan alle eisen van de Canadese norm IECS-003. FCC deel 15, Klasse "A" bepalingen Aanvullende informatie en testresultaten zijn via de fabrikant verkrijgbaar. Dit instrument voldoet aan Deel 15 van de FCC-voorschriften. Het gebruik van dit instrument is aan de volgende voorwaarden onderworpen: 1. Het instrument mag geen schadelijke storingen veroorzaken. 2. Het instrument moet elke willekeurige ontvangen storing accepteren, inclusief storingen die mogelijk een ongewenste invloed kunnen hebben. Door veranderingen of aanpassingen aan dit toestel die niet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd door de partij verantwoordelijk voor certificering, kan de certificering van dit instrument, komen te vervallen. Dit apparaat is getest en voldoet aan de normen voor een elektrisch instrument van Klasse A, volgens Deel 15 van de FCC-voorschriften. Deze voorwaarden zijn opgesteld dat ze een goede bescherming bieden tegen hinderlijke storingen wanneer het instrument in een bedrijfsgerelateerde toepassing wordt gebruikt. Dit instrument produceert, gebruikt en kan radiogolven uitstralen. Wanneer het niet geïnstalleerd en gebruikt wordt volgens de handleiding, hinderlijke storing voor radiocommunicatie veroorzaken. Werking van het instrument in een huiselijke omgeving zal waarschijnlijk zorgen voor hinderlijke storing, in welk geval de gebruiker de storing dient te verhelpen. Om storingen op te lossen kan het volgende geprobeerd worden: 188 Nederlands 1. Ontkoppel het instrument van zijn stroombron om te controleren of deze stroombron al dan niet de storing veroorzaakt. 2. Als het instrument op hetzelfde stopcontact is aangesloten als het apparaat dat storing ondervindt, dient u het apparaat op een ander stopcontact aan te sluiten. 3. Plaats het apparaat weg van het apparaat waarop de storing van toepassing is. 4. Verplaats de ontvangstantenne voor het apparaat dat de storing ontvangt. 5. Probeer verschillende combinaties van de hierbovengenoemde suggesties. Productcomponenten Controleer of alle componenten zijn ontvangen. Neem onmiddellijk contact op met de fabrikant of een verkoopvertegenwoordiger in geval van ontbrekende of beschadigde onderdelen. Productoverzicht De analyser meet de geleidbaarheid en berekent de pH bij toepassingen met een lage geleidbaarheid. Het systeem kan zijn uitgevoerd met de controller zoals weergegeven in Afbeelding 1 of de controller kan als externe component worden geïnstalleerd. Het systeem kan geconfigureerd worden om te functioneren in diverse toepassingen in de volgende industriële sectoren: • Metingen in zuiver en ultrazuiver water, krachtcentrales, de halfgeleiderindustrie, farmaceutisch • Drinkwater • Industriële processen (chemie, papierfabrieken, suikerraffinaderijen enz.) Nederlands 189 Afbeelding 1 Overzicht analysator 1 Montagepaneel 6 Kationische harscartridge 2 Controller 7 Uitvoer monster 3 Conductiviteitssonde kanaal 1 8 Invoer monster 4 Ventiel voor ontgassing 9 Meetcel 5 Monsterstroomregelventiel 10 Conductiviteitssonde kanaal 2 Werkingsprincipe (pH-berekening) De 9523-analysator voldoet aan de aanbevelingen zoals genoemd in de richtlijnen voor voedingwater, ketelwater en stoomkwaliteit voor kracht- en industriële centrales. De pH-berekeningen kunnen alleen worden uitgevoerd onder de volgende strikte chemische condities: • Het monster mag alleen een alkaline middel bevatten (ammoniak, natriumhydroxide of ethanolamine) • Enige onzuiverheid is in principe NaCl (natriumchloride) • De concentratie van de onzuiverheid moet verwaarloosbaar zijn in vergelijking met het alkaline middel 190 Nederlands Installatie VOORZICHTIG Diverse gevaren. Alleen bevoegd personeel mag de in dit deel van het document beschreven taken uitvoeren. Bevestiging van de analyser Bevestig de analyser op een stabiel verticaal oppervlak. Raadpleeg de volgende richtlijnen en Afbeelding 2. Opmerking: Als er een externe controller wordt gebruikt, raadpleeg dan de documentatie van de controller voor bevestigingsinstructies. • • • • • • Plaats het instrument op een plaats die toegankelijk is voor bediening, onderhoud en kalibratie. Zorg dat het display en de bedieningsknoppen goed zichtbaar zijn. Houd het instrument uit de buurt van warmtebronnen. Houd het instrument uit de buurt van trillingen. Houd de monsterslangen zo kort mogelijk om de responstijd te minimaliseren. Controleer of er geen lucht in de monstertoevoerleiding zit. Afbeelding 2 Afmetingen Nederlands 191 Harscartridge plaatsen Volg de volgende stappen en raadpleeg Afbeelding 3 voor het installeren van de harspatroon. 1. Plaats de stalen buis in de connector voor snel vergrendelen. 2. Duw de stalen buis zo ver mogelijk in de meetkuvet. 3. Neem een harscartridge en draai deze 2 tot 3x ondersteboven en weer terug tot de hars loskomt van de zijkanten van de cartridge en op de bodem, aan het gedeelte dat tegenover de markeringslijn ligt, bezinkt. 4. Schroef de dop bovenop de cartridge los bij de markeringslijn. Gooi deze dop en de platte zwarte afdichtingsdop weg in overeenstemming met de informatie over veiligheid en afvoer voor gebruikte cartridges. 5. Plaats het uiteinde van de stalen buis in het midden van de patroon. 6. Laat de cartridge langzaam naar boven komen naar de meetcel en schroef deze vast om een lucht- en waterdichte pasvorm te verkrijgen. 192 Nederlands Afbeelding 3 Harscartridge plaatsen Bedradingsoverzicht Afbeelding 4 toont een overzicht van de bedradingsaansluitingen in de controller wanneer de hoogspanningsbarrière is verwijderd. De linkerzijde van de afbeelding toont de achterzijde van het controllerdeksel. Opmerking: Verwijder de afdekkingen van de connectoren voordat u de module installeert. Nederlands 193 Afbeelding 4 Overzicht van bedradingsaansluitingen 1 Servicekabelaansluiting 5 AC- en DC-voedingsconnector2 9 Bedradingsconnector van discrete ingangen2 2 Uitgang 4-20 mA2 6 Aardingsklemmen 10 Connector voor digitale sensor2 Relaisaansluitingen2 3 Connector voor sensormodule 7 4 Connector voor communicatiemodule (bijv. Modbus, Profibus, HART, optioneel 4-20 mA-module, etc.) 8 Connector voor digitale sensor2 Hoogspanningsbarrière De hoogspanningskabels voor de controller worden achter de hoogspanningsbarrière in de behuizing van de controller geleid. Behalve tijdens het installeren van modules of als een bevoegde installatietechnicus bedradingen voor netvoeding, alarmen, uitgangen of relais aanbrengt, moet de barrière op zijn plaats blijven. Verwijder de barrière niet wanneer de controller onder spanning staat. Voedingsbedrading WAARSCHUWING Potentieel gevaar van elektrische schok. Bij het aanbrengen van elektrische verbindingen dient men altijd de stroom naar het instrument los te koppelen. WAARSCHUWING Potentieel gevaar van elektrische schok. Als dit apparaat buiten of op mogelijke natte locaties wordt gebruikt, moet een apparaat voor stroomonderbreking worden gebruikt om het apparaat op de stroomvoorziening aan te sluiten. 2 Aansluitingen kunnen worden verwijderd voor gemakkelijkere toegang. 194 Nederlands GEVAAR Elektrocutiegevaar. Niet de wisselstroom aan een model verbinden die 24 VDC gebruikt. WAARSCHUWING Potentieel gevaar van elektrische schok. Voor bedradingstoepassingen van 100-240 VAC en 24 VDC wordt een beschermende aardingsverbinding vereist. Het verzuim op een goede aardingsverbinding aan te sluiten kan in gevaar op schok resulteren en een slechte prestatie leveren wegens elektromagnetische storingen. Sluit ALTIJD een goede aarding op de aansluitingsklem van de controller aan. LET OP Installeer het apparaat op een locatie en in een positie waardoor eenvoudige toegang wordt verkregen om het apparaat en de werking ervan uit te schakelen. De controller is verkrijgbaar als model voor voeding met 100-240 VAC of met 24 VDC. Volg de juiste bedradingsinstructies voor het aangeschafte model. De controller kan op de netvoeding worden aangesloten door middel van een vaste bedrading in een kabelbuis of door middel van een netsnoer. Onafhankelijk van de gebruikte bedrading wordt de bedrading met dezelfde aansluitklemmen verbonden. Om aan de plaatselijke elektriciteitscode te voldoen wordt een plaatselijke loskoppeling vereist en deze moet voor alle types installatie worden geïdentificeerd. Bij vaste bedrading moeten de huisaansluitingen van de net- en veiligheidsaarde voor het instrument worden uitgevoerd met een draad van 18 tot 12 AWG. Zorg ervoor dat de isolatie van de veldbekabeling minimaal tegen 80 °C (176 °F) bestand is. Opmerkingen: • De spanningsbarrière moet worden verwijderd, voordat er enige elektrische aansluiting tot stand wordt gebracht. Breng de spanningsbarrière na het aansluiten opnieuw aan voordat u het deksel van de controller sluit. • Er mag een trekontlasting met afdichting en een netsnoer met een lengte van max. 3 meter (10 ft) met 18-gauge geleiders (inclusief een veiligheidsaarddraad) worden gebruikt om aan de omgevingsclassificatie NEMA 4X/IP66 te voldoen. • Controllers kunnen worden besteld met voorgemonteerde AC-netsnoeren. Er kunnen ook extra netsnoeren worden besteld. • De DC-voedingsbron die de DC-controller met 24 VDC voedt, moet de spanning tussen de voorgeschreven spanningsgrenzen van 24 VDC-15% +20% houden. De DC-voedingsbron moet tevens voldoende bescherming bieden tegen spanningspieken en spanningsverschillen. Bedradingsprocedure Volg de hieronder afgebeelde stappen en raadpleeg Tabel 1 of Tabel 2 voor het aansluiten van de voedingsdraden op de controller. Steek elke draad zo ver in de juiste aansluitklem dat de isolatie tegen de connector zit en er geen draadgedeelte blootligt. Na het aanbrengen voorzichtig aandrukken, zodat er een goede aansluiting is. Sluit ongebruikte openingen in de controllerbox af met afdichtpluggen voor de doorvoeropeningen. Tabel 1 Informatie over de AC-voedingsbedrading (uitsluitend modellen met AC-voeding) Klem Beschrijving Kleur—Noord-Amerika Kleur – EU 1 Warm (L1) Zwart Bruin 2 Neutraal (N) Wit Blauw — Aardingsstrip van de veiligheidsaarde (PE) Groen Groen met gele streep Nederlands 195 Alarmen en relais De controller is uitgerust met vier potentiaalvrije enkelpolige relais met een maximale ohmse belasting van 100-250 VAC, 50/60 Hz, 5 A. De contacten hebben een maximale ohmse belasting van 250 VAC, 5 A bij de met wisselstroom gevoede controller en een maximale ohmse belasting van 24 VDC, 5 A bij de met gelijkspanning gevoede controller. De relais zijn niet berekend op inductieve belastingen. Bedrading van relais WAARSCHUWING Potentieel gevaar van elektrische schok. Bij het aanbrengen van elektrische verbindingen dient men altijd de stroom naar het instrument los te koppelen. WAARSCHUWING Potentieel brandgevaar. De relaiscontacten kunnen worden belast met een nominale stroom van 5 A en zijn niet afgezekerd. Op de relais aangesloten externe belastingen moeten zijn voorzien van stroombegrenzers die de stroom tot < 5 A beperken. WAARSCHUWING Potentieel brandgevaar. Schakel de gemeenschappelijke relaisaansluitingen of de jumperdraad van de netvoedingsaansluiting binnen in het instrument niet in serie. WAARSCHUWING Potentieel gevaar van elektrische schok. Om de NEMA/IP-classificatie van de behuizing te behouden, mogen er voor het leggen van kabels in het instrument uitsluitend doorvoertules en kabelwartels worden gebruikt die ten minste voldoen aan NEMA 4X/IP66. AC-gevoede (100—250 V) controllers Nederlands 197 WAARSCHUWING Potentieel gevaar van elektrische schok. Controllers met AC-voeding (115 V - 230 V) zijn ontworpen voor relaisaansluitingen op AC-netvoedingen (d.w.z. spanning hoger dan 16 V-RMS, 22,6 V-PIEK of 35 VDC). Het bedradingscompartiment is niet berekend op spanningsaansluitingen van meer dan 250 VAC. 24 VDC-gevoede controllers WAARSCHUWING Potentieel gevaar van elektrische schok. Controllers met 24 V zijn ontworpen voor relaisaansluitingen op laagspanningscircuits (d.w.z. spanning lager dan 16 V-RMS, 22,6 V-PIEK of 35 VDC). De relais van de 24 V DC-controllers zijn ontworpen voor aansluiting op laagspanningscircuits (d.w.z. spanning lager dan 30 V-RMS, 42,2 V-PIEK of 60 V DC). Het bedradingscompartiment is niet berekend op spanningsaansluitingen boven deze niveaus. De relaisconnector is geschikt voor 18-12 AWG-draad (afhankelijk van de belastingstoepassing). Draadmaten van minder dan 18 AWG worden niet aanbevolen. Zorg ervoor dat de isolatie van de veldbekabeling minimaal tegen 80 °C (176 °F) bestand is. De normaal open (NO, maakcontact) en gemeenschappelijke (COM) relaiscontacten spreken aan als er een alarm- of andere conditie actief is. De normaal gesloten (NC, verbreekcontact) en gemeenschappelijke (COM) relaiscontacten spreken aan als een alarm- of andere conditie inactief is (tenzij de Fail-Safe-functie op Ja is ingesteld) of wanneer de voeding van de controller wordt uitgeschakeld. De meeste relaisaansluitingen gebruiken hetzij NO- en COM-klemmen of NC- en COM-klemmen. De genummerde installatiestappen geven de aansluiting op de NO- en COM-klemmen weer. 198 Nederlands Analoge uitgangsaansluitingen WAARSCHUWING Potentieel gevaar van elektrische schok. Bij het aanbrengen van elektrische verbindingen dient men altijd de stroom naar het instrument los te koppelen. WAARSCHUWING Potentieel gevaar van elektrische schok. Om de NEMA/IP-classificatie van de behuizing te behouden, mogen er voor het leggen van kabels in het instrument uitsluitend doorvoertules en kabelwartels worden gebruikt die ten minste voldoen aan NEMA 4X/IP66. Er zijn twee geïsoleerde analoge uitgangen (1 en 2) aanwezig (Afbeelding 5). Dergelijke uitgangen worden meestal gebruikt voor analoge signalering of voor het bedienen van externe apparaten.. Sluit de bedrading aan op de controller zoals weergegeven in Afbeelding 5 en Tabel 3. Opmerking: Afbeelding 5 toont de achterzijde van het controllerdeksel en niet de binnenzijde van het compartiment van de hoofdcontroller. Tabel 3 Uitgangsaansluitingen Recorderbedrading Positie op de printplaat Uitgang 2– 4 Uitgang 2+ 3 Uitgang 1– 2 Uitgang 1+ 1 1. Open het deksel van de controller. 2. Leid de bedrading door de trekontlasting. 3. Pas de draad indien nodig aan en zet de trekontlasting vast. Nederlands 199 4. Maak de recorderaansluitingen met gedraaide afgeschermde bedrading en sluit de afscherming aan op het bestuurde onderdeeleinde of bij het regelluseinde. • Verbind de afscherming niet aan beide uiteinden van de kabel. • Gebruik van een niet afgeschermde kabel kan zorgen voor storingen en verschil in meetwaarden. • De maximale lusweerstand is 500 ohm. 5. Sluit het deksel van de controller en draai de schroeven van het deksel aan. 6. Configureer de uitgangen in de controller. Afbeelding 5 Analoge uitgangsaansluitingen De optionele digitale communicatie-uitgang aansluiten De communicatieprotocollen Modbus RS485, Modbus RS232, Profibus DPV1 en HART worden ondersteund. De optionele digitale uitgangsmodule wordt geïnstalleerd op de locatie die wordt aangegeven door item 4 in Afbeelding 4 op pagina 194. Raadpleeg de instructies die met de netwerkmodule worden meegeleverd voor meer details. Voor informatie over Modbus-registers kunt u http://www.de.hach.com of http://www.hach.com raadplegen en zoeken naar Modbus-registers of naar een willekeurige sc200-productpagina gaan. Monster- en afvoerleidingen aansluiten Sluit, nadat het paneel aan een muur is bevestigd, het monster en de afvoerleidingen aan op de fittingen op het paneel. Zorg dat de slangen voldoen aan de Specificaties op pagina 185. Volg de volgende stappen en Afbeelding 1 op pagina 190. 1. Plaats de slangen in de ingaande snelkoppelingaansluiting onder de stromingskamer ( Afbeelding 1 op pagina 190). 2. Sluit een afvoerleiding aan op de fitting voor de monsteruitgang. Houd de afvoerleiding zo kort mogelijk om tegendruk te voorkomen. Opstarten analysator 1. Open het ventiel voor ontgassing. 2. Open het monsterstroomregelventiel en controleer of alles waterdicht is en er geen lekken bestaan. 3. Sluit het ventiel voor ontgassing wanneer de meetcel geen lucht meer bevat. 200 Nederlands 4. Stel de monsterstroom in hop de gewenste snelheid (tussen 5 en 20 L/u). 5. Laat zo'n 10 liter monster door de hars lopen om het grondig te spoelen en bereid de analysator voor op metingen. Gebruikersinterface en navigatie Gebruikersinterface Het toetsenpaneel heeft vier menutoetsen en vier cursortoetsen, zoals afgebeeld in Afbeelding 6. Afbeelding 6 Aanzicht van toetsenpaneel en frontpaneel 1 Display 5 TERUG-toets. Keert een niveau terug in de menustructuur. 2 Kapje over de sleuf voor de Secure Digitalgeheugenkaart 6 MENU-toets. Gaat van andere schermen en submenu's naar het instellingenmenu. 3 HOME-toets. Gaat van andere schermen en submenu's naar het hoofdmeetscherm. 7 Cursortoetsen. Voor het navigeren door de menu's, het wijzigen van instellingen en het verhogen of verlagen van cijfers. 4 ENTER-toets. Accepteert ingangswaarden, updates of weergegeven menuopties. Ingangen en uitgangen worden met behulp van het toetsenpaneel en displayscherm op het frontpaneel ingesteld en geconfigureerd. Deze gebruikersinterface wordt gebruikt om in- en uitgangen in te stellen en te configureren, om logboekinformatie te creëren en waarden te berekenen en om sensoren te kalibreren. De SD-interface kan worden gebruikt om logboekbestanden op te slaan en software te updaten. Bediening Configuratie conductiviteitscontactsensor. Gebruik menu CONFIGURE (configureren) om identificerende informatie voor de sensor in te voeren en opties voor het omgaan met gegevens en opslag te wijzigen. Nederlands 201 1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CONFIGURE (instellingen sensor / selecteer sensor / configureren). 2. Selecteer een optie en druk op enter. Houd de pijltoetsen omhoog of omlaag ingedrukt om cijfers, tekens of interpunctie in te voeren. Druk op de pijltoets naar rechts om naar de volgende ruimte te gaan. Optie Beschrijving EDIT NAME (naam bewerken) Wijzigt de naam die overeenkomt met de sensor bovenin het meetscherm. De naam is beperkt tot 16 karakters en mag bestaan uit een willekeurige combinatie van letter, cijfers, spaties en interpunctie. De eerste 12 tekens worden op de controller weergegeven. SENSOR S/N (serienummer sensor) Hiermee kan de gebruiker het serienummer van de sensor invoeren, beperkt tot 16 tekens in elke combinatie van letters, nummers, spaties of interpunctie. SELECT MEASURE (meting selecteren) Wijzigt de gemeten parameter naar CONDUCTIVITY (conductiviteit, standaard), TDS (totaal aantal opgeloste vaste stoffen, of total dissolved solids), SALINITY (zoutgehalte) of RESISTIVITY (soortelijke weerstand). Alle andere geconfigureerde instellingen worden gereset naar de standaardwaarden. Opmerking: Als SALINITY (zoutgehalte) geselecteerd is, wordt de meeteenheid gedefinieerd als ppt (deeltjes per duizend/parts per thousand) en kan deze niet gewijzigd worden. DISPLAY FORMAT (weergave) Wijzigt het aantal decimale plaatsen dat in het metingenscherm getoond wordt. In stand automatisch wijzigt het aantal decimale plaatsen automatisch met de wijzigingen in de gemeten waarde. MEAS UNITS (meeteenheden) Wijzigt de eenheid voor de gekozen meting — selecteer een eenheid uit de lijst met beschikbare eenheden. TEMP UNITS (temperatuureenheden) Stelt de temperatuureenheid in op °C (standaard) of °F. T-COMPENSATION (Tcompensatie) Voegt een temperatuurafhankelijke correctie toe aan de gemeten waarde: • NONE (geen) —geen temperatuurcompensatie nodig • USP (usp) —stel het alarmniveau in op de standaard definitietabel USP • ULTRA PURE WATER (ultrazuiver water)—niet beschikbaar voor TDS. Stel het type compensatie in volgens de kenmerken van het monster— selecteer NaCl , HCl, AMMONIA (ammoniak) of ULTRA PURE WATER (ultrazuiver water) • USER (gebruiker) —selecteer BUILT IN LINEAR (ingebouwd lineair), LINEAR (lineair) of TEMP TABLE (temperatuurtabel): • BUILT IN LINEAR (ingebouwd lineair)—gebruik de voorgedefinieerde lineaire tabel (hellingsgraad gedefinieerd als 2,0%/°C, referentietemperatuur is 25 °C) • LINEAR (lineair) —stel de parameters voor hellingsgraad en referentietemperatuur in als deze afwijken van de ingebouwde parameters • TEMPERATUURTABEL—Stel de temperatuur en de punten voor de vermenigvuldigingsfactor in (raadpleeg de documentatie van de geleidbaarheidsmodule) • NATURAL WATER (natuurlijk water) —niet beschikbaar voor TDS CONFIG TDS (TDS configureren) TDS only (alleen TDS)—wijzigt de factor die gebruikt wordt voor het converteren van conductiviteit naar TDS: NaCl (0,49 ppm/µS) of CUSTOM (aangepast, voer een factor tussen 0,01 en 99,99 ppm/µS in). CABLE PARAM (kabelparameters) Stelt de parameters in van de sensorkabel in om de meetnauwkeurigheid te verbeteren wanneer de kabel langer of korter gemaakt wordt dan de standaard lengte van 5 meter. Voer de lengte van de kabel, weerstand en capacitantie in. 202 Nederlands Optie Beschrijving TEMP ELEMENT (temperatuurelement) Stelt het temperatuurelement in op PT100 of PT1000 voor automatische temperatuurcompensatie. Als er geen element wordt gebruikt, kan het type ingesteld worden op MANUAL (handmatig) en kan een waarde voor temperatuurcompensatie ingevoerd worden. FILTER Stelt een tijdconstante in ter verhoging van de signaalstabiliteit. De tijdconstante berekent de gemiddelde waarde gedurende een opgegeven tijd —0 (geen effect) tot 60 seconden (gemiddelde van signaalwaarde voor 60 seconden). De filter verlengt de benodigde tijd voor het sensorsignaal om te reageren op de werkelijke procesveranderingen. LOG SETUP (instellingen log) Dit stelt het tijdsinterval voor gegevensopslag in het gegevenslog in—5, 30 seconden, 1, 2, 5, 10, 15 (standaard), 30, 60 minuten. RESET DEFAULTS (standaardinstellingen resetten) Stelt het configuratiemenu in op de standaardinstellingen. Alle sensorinformatie gaat verloren. Optie Hars Gebruik optie RESIN (hars) om de parameters die verband houden met de harscartridge te bekijken en te wijzigen. Deze parameters moeten gedefinieerd zijn voordat de analysator voor de eerste keer gebruikt wordt. 1. Druk op toets menu en selecteer TEST/MAINT>RESIN (testen/onderhoud > hars). 2. Selecteer optie TRACK (volgen) en druk op enter om de status van de hars te bewaken. Optie Beschrijving YES (ja) De status van de hars bewaken. Wanneer de levensduur van de hars minder dan 10 dagen bedraagt, wordt een waarschuwingsbericht geactiveerd. Wanneer de verwachte levensduur van de hars 0 dagen bereikt, wordt een systeemfout geactiveerd. NO (nee) De hars wordt niet bewaakt. 3. Selecteer optie STATUS en druk op enter om de huidige status van de hars te bekijken. De datum waarop de hars voor het laatst vervangen is en de huidige verwachte levensduur worden weergegeven. Druk op back (terug) om terug te keren naar het menu of op enter om de parameters te resetten. 4. Selecteer PARAMETERS en druk op enter om de harsparameters te resetten. Op basis van de ingevoerde waarden wordt de levensverwachting van de hars opnieuw berekend. Optie Beschrijving CAPACITY (capaciteit) Gebruik de pijltoetsen om de uitwisselcapaciteit van de hars in te voeren (0,5 tot 5,0 mol/liter). VOLUME Gebruik de pijltoetsen om het volume van de hars in te voeren (0,5 tot 20 liter/uur). FLOW (stroming) Gebruik de pijltoetsen om de snelheid van de monsterstroom door de cartridge in te voeren (2 tot 20 liter/uur). CONCENTRATION (concentratie) Gebruik de pijltoetsen om de concentratie van de hars in te voeren (0 tot 20 ppm). Kalibratie Informatie over sensorkalibratie De sensorkarakteristieken worden na verloop van tijd minder, waardoor ook de sensorwerking minder nauwkeurig wordt. Regelmatige kalibratie van de sensor is nodig om de precieze werking ervan zeker te stellen. Hoe vaak de kalibratie moet plaatsvinden hangt af van de toepassing en kan het best op basis van ervaring worden bepaald. Nederlands 203 Gebruik lucht (nulkalibratie) en het procesmonster om de kalibratiecurve te definiëren. Wanneer het procesmonster wordt gebruikt, moet de referentiewaarde worden bepaald met een tweede verificatieinstrument. Celconstante Zorg er voor het uitvoeren van een kalibratie voor dat de sensorcelparameters juist zijn. 1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE (sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren). 2. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan de toegangscode in. 3. Selecteer CELL CONSTANT (celconstante) en druk op enter. 4. Conductiviteitscontactsensoren: selecteer het K-bereik van de cel voor de sensor (0,01, 0,1 of 1,0) en voer daarna de daadwerkelijke K-waarde in zoals aangegeven op het label dat aan de sensor bevestigd is. Inductieve conductiviteitssensoren: voer de daadwerkelijke K-waarde in zoals aangegeven op het label dat aan de sensor bevestigd is. Temperatuurkalibratie Het wordt aanbevolen de temperatuursensor eenmaal per jaar te kalibreren. Kalibreer de temperatuursensor voordat de meetsensor gekalibreerd wordt. 1. Meet de temperatuur van het water met een nauwkeurige thermometer of onafhankelijk instrument. 2. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>CALIBRATE (sensorinstellingen / kalibreren). 3. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan de toegangscode in. 4. Selecteer 1 PT TEMP CAL (1-punts temperatuurkalibratie) en druk op enter. 5. De bruto temperatuurwaarde wordt weergegeven. Druk op enter. 6. Voer de juiste waarde in indien deze afwijkt van hetgeen wordt weergegeven en druk op enter. 7. Druk op enter om de kalibratie te bevestigen. De temperatuuroffset wordt weergegeven. Procedure nulkalibratie Gebruik nulkalibratie om het unieke nulpunt van de sensor te bepalen. 1. Verwijder de sensor uit het proces. Gebruik een schone doek om de sensor droog te vegen. 2. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE (sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren). 3. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan de toegangscode in. 4. Selecteer ZERO CAL (nulkalibratie) en druk op enter. 5. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie: Optie Beschrijving ACTIVE (actief) Het instrument verstuurt de huidige, tijdens de kalibratieprocedure gemeten uitvoerwaarde. HOLD De uitgangswaarde van de sensor is tijdens de kalibratieprocedure tegen de huidige gemeten waarde vastgehouden. TRANSFER Tijdens kalibratie wordt een voorgedefinieerde uitgangswaarde verstuurd. Raadpleeg de handleiding van de controller om de voorgedefinieerde waarde te wijzigen. 6. Houd de droge sensor in de lucht en druk op enter. 7. Bekijk het kalibratieresultaat: 204 Nederlands • PASS (geslaagd)—de sensor is gekalibreerd en klaar om monsters te meten. • FAIL (mislukt)—de kalibratie ligt buiten de toegestane limieten. Herhaal de kalibratie met schone sensor. Raadpleeg Foutenopsporing op pagina 208 voor meer informatie. 8. Druk op enter als de kalibratie is geslaagd om verder te gaan. 9. Wanneer optie Operator ID in menu CAL OPTIONS op Ja is ingesteld, dient u een gebruikers-ID in te voeren. Raadpleeg Kalibratieopties wijzigen op pagina 206. 10. Selecteer in scherm NEW SENSOR (nieuwe sensor) of de sensor al dan niet nieuw is: Optie Beschrijving JA De sensor is niet eerder met deze controller gekalibreerd. De bedrijfsdagen en eerder gemaakte kalibratiegrafieken voor de sensor worden gereset. NEE De sensor is eerder met deze controller gekalibreerd. 11. Herhaal het proces voor de sensor en druk op enter. Het uitgangssignaal keert terug naar de actieve toestand en meetwaarde van het monster wordt weergegeven op het meetscherm. Opmerking: Als de uitgangsmodus op hold of verzenden is ingesteld, selecteer dan de vertragingstijd wanneer de uitgangssignalen weer actief worden. Kalibratie met het procesmonster De sensor kan in het procesmonster aanwezig blijven. 1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>CALIBRATE (sensorinstellingen / kalibreren). 2. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan de toegangscode in. 3. Selecteer SAMPLE CAL (monster kalibreren) en druk op enter. 4. Selecteer de optie voor het uitgangssignaal tijdens de kalibratie: Optie Beschrijving ACTIEF Het instrument verzendt de actuele uitgangsmeetwaarde tijdens de kalibratieprocedure. HOLD De sensoruitgangswaarde wordt tijdens de kalibratieprocedure vastgezet op de daadwerkelijk gemeten waarde. TRANSFER Tijdens de kalibratie wordt een vooraf ingestelde uitgangswaarde verzonden. Raadpleeg de gebruikershandleiding van de controller om de vooraf ingestelde waarde te wijzigen. 5. Druk, met de sensor in het procesmonster, op enter. De gemeten waarde wordt weergegeven. Wacht tot de waarde is gestabiliseerd en druk op enter. 6. Meet met een gecertificeerd tweede verificatie-instrument de concentratiewaarde van het monster. Om onzuiverheden in het monster te voorkomen, wordt de meting gedaan voordat het monster in de doorstroomkamer wordt geleid. Gebruik de pijltoetsen om deze waarde in te voeren indien verschillend van de weergegeven waarde en druk op enter. 7. Bekijk het kalibratieresultaat: • PASS (geslaagd) - de sensor is gekalibreerd en de kalibratiefactor wordt weergegeven. • FAIL (mislukt) - de kalibratie ligt buiten de toegestane limieten. Herhaal de kalibratie met schone sensor. Raadpleeg Foutenopsporing op pagina 208 voor meer informatie. 8. Druk op enter als de kalibratie is geslaagd om verder te gaan. 9. Wanneer optie operator ID in menu CAL OPTIONS (kalibratieopties) op Yes (ja) is ingesteld, moet een gebruikers-ID ingevoerd worden. Raadpleeg Kalibratieopties wijzigen op pagina 206. Nederlands 205 10. Selecteer in scherm NEW SENSOR (nieuwe sensor) of de sensor al dan niet nieuw is: Optie Beschrijving JA De sensor is niet eerder met deze controller gekalibreerd. De bedrijfsdagen en eerder gemaakte kalibratiegrafieken voor de sensor worden gereset. NO De sensor is eerder met deze controller gekalibreerd. 11. Druk, met de sensor nog steeds in het proces, op enter. Het uitgangssignaal keert terug naar de actieve toestand en meetwaarde van het monster wordt weergegeven op het meetscherm. Opmerking: Als de uitgangsmodus op hold of transfer is ingesteld, selecteer dan de vertragingstijd wanneer de uitgangssignalen weer actief worden. Kalibratieopties wijzigen De gebruiker kan een kalibratieherinnering instellen of een operator-ID toevoegen met de kalibratiegegevens uit dit menu. 1. Druk op toets menu en selecteer SENSOR SETUP>[Select Sensor]>CALIBRATE (sensorinstellingen / selecteer sensor / kalibreren). 2. Als de toegangscode is ingeschakeld in menu security (beveiliging) voor de controller, voer dan de toegangscode in. 3. Selecteer KAL OPTIES en druk op enter. 4. Gebruik de pijltoetsen om een optie te selecteren en druk op enter. Optie Beschrijving CAL REMINDER (kalibratieherinnering) Stelt een herinnering voor de volgende kalibratie in op dagen, maanden of jaren - selecteer de gewenste termijn in de lijst. OP.-ID VOOR KAL. Voegt een operator-ID met kalibratiegegevens toe -JA of NEE (standaardinstelling). De ID wordt standaard tijdens de kalibratie ingevoerd. Onderhoud GEVAAR Diverse gevaren. Alleen bevoegd personeel mag de in dit deel van het document beschreven taken uitvoeren. Onderhoudsschema De volgende tabel toont het aanbevolen onderhoudsschema: Om de 3 maanden Om de 6 maanden Jaarlijks Naar behoefte Valideren (controleren met referentiemeting) X X Kalibratie (meting) X X Kalibratie (temperatuur) X 206 Nederlands X X Reinigen van de controller GEVAAR Koppel vóór onderhoudswerkzaamheden de controller altijd los van de netspanning. Opmerking: Gebruik nooit brandbare of corrosieve oplossing voor het reinigen van de controller of delen hiervan. Door gebruik van deze oplosmiddelen bestaat het risico dat de bescherming van het instrument wordt aangetast en de garantie komt te vervallen. 1. Controleer of de kap van de controller goed is gesloten. 2. Maak de buitenkant van de controller schoon met een vochtige doek met water of een mengel van water en een mild reinigingsmiddel. Vervang de hars VOORZICHTIG Gevaar van blootstelling aan chemicaliën. Chemicaliën en afval dienen te worden afgevoerd in overeenkomst met de lokale, regionale en nationale voorschriften. De patroon met hars kan door een nieuwe patroon worden vervangen of als alternatief kan de patroon worden behouden en alleen de hars worden vervangen. Om de systeemspecificaties ten volle te benutten, wordt het gebruik van kationische hars van nucleaire kwaliteit aanbevolen. 1. Stop de monsterstroom met het monsterstroomregelventiel. 2. Vervang de patroon of de hars: 3. 4. 5. 6. 7. • Patroon—raadpleeg Harscartridge plaatsen op pagina 192. • Hars—raadpleeg Afbeelding 7. Voeg altijd met regelmatige intervallen demi-water toe wanneer er nieuwe hars wordt toegevoegd om de hars te compacteren. Open het ventiel voor ontgassing. Open het monsterstroomregelventiel en controleer of alles waterdicht is en er geen lekken bestaan. Sluit het ventiel voor ontgassing wanneer de meetcel geen lucht meer bevat. Stel de monsterstroom in hop de gewenste snelheid (tussen 5 en 20 L/u). Stel de harsopties opnieuw in. Raadpleeg Optie Hars op pagina 203. Nederlands 207 Afbeelding 7 Hars vervangen Foutenopsporing Uitgebreide versie van de handleiding Raadpleeg de uitgebreide versie van deze handleiding, die beschikbaar is op de website van de fabrikant, voor informatie. 208 Nederlands
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368

Hach Polymetron 9523sc pH Basic User Manual

Type
Basic User Manual